Studie naar de mogelijkheden van grondstabilisatie met behulp … · 2012-11-21 · moisture...
Transcript of Studie naar de mogelijkheden van grondstabilisatie met behulp … · 2012-11-21 · moisture...
Sofie Vermeersch
behulp van papiervliegassenStudie naar de mogelijkheden van grondstabilisatie met
Academiejaar 2011-2012Faculteit Ingenieurswetenschappen en ArchitectuurVoorzitter: prof. dr. ir. Julien De RouckVakgroep Civiele Techniek
Master in de ingenieurswetenschappen: bouwkundeMasterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Begeleiders: prof. dr. ir. Herman Peiffer, ir. Pieter De WinnePromotoren: prof. dr. ir. Herman Peiffer, prof. dr. ir. Hans De Backer
Sofie Vermeersch
behulp van papiervliegassenStudie naar de mogelijkheden van grondstabilisatie met
Academiejaar 2011-2012Faculteit Ingenieurswetenschappen en ArchitectuurVoorzitter: prof. dr. ir. Julien De RouckVakgroep Civiele Techniek
Master in de ingenieurswetenschappen: bouwkundeMasterproef ingediend tot het behalen van de academische graad van
Begeleiders: prof. dr. ir. Herman Peiffer, ir. Pieter De WinnePromotoren: prof. dr. ir. Herman Peiffer, prof. dr. ir. Hans De Backer
IV
Toelating tot bruikleen
De auteur geeft de toelating deze scriptie voor consultatie beschikbaar te stellen en delen van de
scriptie te kopiëren voor persoonlijk gebruik.
Elk ander gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting de bron uitdrukkelijk te vermelden bij het aanhalen van resultaten
uit deze scriptie.
Sofie Vermeersch
Gent, juni 2012
Woord vooraf V
Woord vooraf
Deze masterproef, als kroon op het werk om deze studies af te sluiten, zou nooit tot stand
gekomen zijn zonder de motiverende steun van een aantal mensen. Ik wil hen dan ook op
gepaste wijze bedanken.
In het bijzonder bedank ik mijn promotors, Prof. Dr. Ir. Herman Peiffer en Prof. Dr. Ir. H. De
Backer, voor hun ondersteuning en nuttige adviezen doorheen het academiejaar.
Ook aan Prof. Dr. Daniel Verastegui een blijk van waardering voor zijn bijdrage tijdens mijn
onderzoek.
Ik bedank ook Michel Vande Voorde en Frank Neuckermans waarbij ik steeds terecht kon voor
al mijn vragen.
Een woord van dank aan Jan en Filip, die voor de praktische kant van deze masterproef een grote
hulp waren.
Verder nog een speciaal woord van dank aan Alyssa en Liesbeth, die mijn masterproef met
plezier hebben nagelezen.
Als laatste wil ik mijn moeder bedanken voor haar blijvende steun doorheen mijn ganse
opleiding.
Sofie Vermeersch
Gent, juni 2012
Samenvatting VI
Samenvatting
Studie naar de mogelijkheden van grondstabilisatie met behulp van
papiervliegassen
door Sofie Vermeersch
Scriptie ingediend tot het behalen van de academische graad van burgerlijk bouwkundig ingenieur
Academiejaar 2011-2012
Promotor: Prof. Dr. Ir. H. Peiffer en Dr. Ir. H. De Backer
Scriptiebegeleiders: Prof. Dr. Ir. H. Peiffer, Ir. P. De Winne
Faculteit Ingenieurswetenschappen
Universiteit Gent
Vakgroep: Civiele Techniek
Voorzitter: Prof. Dr. Ir. J. De Roeck
Samenvatting:
Een grond die onvoldoende draagkracht bezit om werfverkeer toe te laten wordt traditioneel
gestabiliseerd met kalk en/of cement. Dit onderzoek richt zich op de mogelijkheden van
grondstabilisatie met papiervliegassen. Deze vliegassen bezitten een hoeveelheid vrije kalk die een
belangrijke rol speelt bij verbetering en stabilisatie van kleigronden.
Door middel van een literatuurstudie wordt informatie verzameld over de bindingseigenschappen
van kalk, cement en vliegassen. Vermoedelijk bezitten papiervliegassen gelijkaardige
eigenschappen. Dit volgt immers uit de studie van verschillende praktijk- en laboratoriumproeven
die reeds werden uitgevoerd op deze vliegassen.
Verschillende mengselsamenstellingen met zowel papiervliegas als gebluste kalk worden
beproefd. Dit gebeurt met CBR- en UCS-proeven. Deze proeven dienen om de toename van het
draagvermogen en de druksterke in de tijd te evalueren. Voorts vindt ook een analyse van een
aantal plaatproeven plaats. De resultaten hiervan worden, mits toepassing van correlatiefactoren,
gekoppeld aan deze van de CBR-proeven.
Trefwoorden: grondstabilisatie, kalk, cement, alternatief bindmiddel, papiervliegas, CBR-proef,
UCS-proef, plaatproef
Extended abstract VII
Extended abstract
Research of the potential of soil stabilization using paper fly ashes
Sofie Vermeersch
Supervisors: Prof. Dr. Ir. H. Peiffer & Prof. Dr. Ir. H. De Backer
Abstract- Traditionally lime or cement is used to improve the bearing capacity of natural soils. This research focuses on the potential of paper fly ashes as an alternative binder for soil stabilization. The unconfined compressive strength and the CBR value are used to provide information on the stabilising properties of paper fly ashes in the laboratory. Therefore, an evaluation of the increase in strength over time between soils treated with slaked lime and paper fly ash is executed. Finally, the obtained CBR values are compared with results of field tests.
Keywords- Soil stabilisation, Paper fly ashes, Lime, Alternative binder
I. Introduction A limited bearing capacity of the subsurface may be the result of the quality and the packing density of the natural soil. In normal circumstances, the soil is improved and stabilized by means of compaction techniques. If this process does not or insufficiently compact the soil then the soil can be made suitable with an additive. Commonly lime, cement or even class C-fly ashes are used. Paper fly ashes are a potential alternative to these binders.
II. Literature The stabilizing properties of paper fly ashes as a binder are still insufficiently studied. Based on their chemical and mineralogical components, paper fly ashes are similar to class C-fly ashes. Class C-fly ash behave as a combination of a puzzolan and a cementing material [1]. Moreover, paper fly ash also contains a certain amount of available CaO (9%), which plays an important role during soil stabilization with lime. Cement and class C-fly ash improve the soil immediately while lime allows a more gradual increase in strength [2].
III. Preliminary study On a number of sites paper fly ashes are already used as a binder for soil stabilization. The load bearing capacity is verified on the basis of a plate load test (PLT). The results of five construction sites were investigated, judged and met the expectations. There also have been carried out CBR tests. These tests provide information on the load bearing capacity of soils in the laboratory. In particular there has been made a comparison between the results of a soil treated with lime or paper fly ashes. To obtain the same CBR value a ratio of 1,6 was found between the added amount of lime and
paper fly ash [3]. This ratio is consistent with the doses that are currently used.
IV. Materials and methods A. Materials
Values for the chemical composition of the paper fly ash which is tested during this research are given in Table 1 [4]. Furthermore a reference material, slaked lime, is used. The study is conducted on two soil types: clayey gravel (GC) and clay of high plasticity (CH) respectively sample 1 and sample 2.
Table 1: Chemical components of paper fly ashes [2]
Parameter Formula Average [%]
Silicium oxide SiO2 22,25
Aluminium oxide Al2O3 12,34
Iron oxide Fe2O3 0,95
Calcium oxide CaO 53,15
Magnesium oxide MgO 2,71
Kalium oxide K2O 0,52
Remaining 0,78
B. Methods The characteristics of the soils are determined by the grain-size distribution, the plasticity index (Ip) and the methylene blue value (MBV). Likewise the concentration of organic substances is tested because an excessively high concentration (>3%) has a negative effect on the improvement of the soil. The strength of the prepared soil samples is reviewed by the California bearing ratio (CBR) and the unconfined compressive strength (UCS). In particular, the CBR-test functions as a scaled version of the PLT carried out on the actual field. In order to detect an evolution of the strength, the tests are executed after 7, 28 and 56 days. The soil samples contain an optimum moisture content which is determined by means of the Proctor test.
Extended abstract VIII
V. Results and discussion A. Soil characteristics
Tests showed that sample 1 (S1) contains a low amount of clay while sample 2 (S2) has a noticeable higher clay amount. Lime is suitable to stabilize both sample 1 and 2. Moreover, sample 1 can also be stabilized using cement or C-fly ash.
B. Evolution of strength: UCS and CBR The moisture content before and after treatment is a first indication of the reaction between paper fly ash and pore water. On average the moisture content decreases with 2-3 %. Furthermore, the texture of the soil samples changes from a plastic to a granular material. Three UCS-tests (S1-5%,S2-5%,S2-8%) indicate a strong increase in compressive strength after 56 days (Figure 1). This suggests that pozzolanic reactions occur. These pozzolanic reactions are a typical feature of lime stabilization [5]. In two other tests (S1-3% and S2-3%), the amount of binder may be too low to cause pozzolanic reactions. The negative result (S1-8%) was caused by brittle specimens due to exothermic reactions.
Figure 1: Variation of compressive strength with curing period
The occurrence of pozzolanic reactions could only be confirmed by the CBR values of sample 2. An incorrect mixture or a certain chemical reaction between soil, binder and mould led to a useless result for sample 1 at the age of 56 days (Figure 2). Taking into account that a CBR value of 25 % is a good guideline for sub soils [1], the values of sample 1 only gives satisfying results at the age of 28 days. Generally, the addition of paper fly ashes leads to an increase of strength by a factor of 3-5 and 2 for respectively sample 1 and 2. This indicates that paper fly ash is especially useful to stabilize soils which contain a relatively low plasticity index. Tests on a wider range of soil types must confirm this assumption.
C. Field tests In 3 out of 4 cases the subgrade reaction obtained by PLT tests measure up to the imposed requirements. These results are however 7 times higher than results obtained in the laboratory. The difference between these results may be caused by a higher compaction energy on the field, different climatic conditions,….
Figure 2: Variation of unsoaked CBR value with curing period
VI. Conclusions Laboratory tests indicate that paper fly ashes and lime have similar properties (reduction of the moisture content, crumbling of the soil and formation of pozzolanic reactions). Based on this research paper fly ashes seem particularly interesting to stabilize low plasticity soils (strength gain and economically). Further research is required to confirm this assumption. PLT tests show the potential of paper fly ashes as a stabilizing binder. CBR tests however could not confirm these positive results (different compaction energy, different climatic conditions,…)
VII. Acknowledgements I am thankful to my supervisors, Herman Peiffer and Hans De Backer, for the support and the guidance they delivered during the execution and completion of my thesis.
VIII. References
[1] Anil Misra et al., Physico-mechanical behavior of self-cementing class C fly ash–clay mixtures, 2004.
[2] Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving, Diepe grondstabilisatie in Nederland, 2001.
[3] ATA, Vertrouwelijke informatie
[4] BAS: research and technology, Deelonderzoek 1: Karakterisering van ECO-lime, 2010.
[5] B. M. Das, Principles of Foundation Engineering, 2010.
0
500
1000
0 10 20 30 40 50 60
Co
mp
ress
ive s
tren
gth
[N
/m
m²]
Age [days]
S1-0% S1-3% S1-5% S1-8%S2-0% S2-3 % S2-5% S2-8%
0
20
40
60
0 20 40 60
CB
R v
lua [
%]
Age[days]
Sample 1 Sample 2
Inhoudsopgave IX
Inhoudsopgave
WOORD VOORAF .............................................................................................................. V
SAMENVATTING ............................................................................................................ VI
EXTENDED ABSTRACT ............................................................................................... VII
INHOUDSOPGAVE ......................................................................................................... IX
LIJST MET FIGUREN ................................................................................................... XII
LIJST MET TABELLEN ............................................................................................... XIV
LIJST MET AFKORTING EN SYMBOLEN ................................................................. XV
1 INLEIDING ............................................................................................................ 1
1.1 Situering van het onderzoek ....................................................................................................... 1
1.1.1 Grondverbetering en grondstabilisatie ..................................................................................... 1
1.1.2 Methodes voor grondverbetering en grondstabilisatie ........................................................... 1
1.2 Probleemstelling ........................................................................................................................... 2
1.3 Doel ............................................................................................................................................... 2
1.4 Structuur van de thesis ................................................................................................................ 3
2 LITERATUURSTUDIE ........................................................................................ 5
2.1 Samenstelling van een kleimineraal ........................................................................................... 5
2.2 Grondverbetering en grondstabilisatie met kalk, cement en vliegassen .............................. 6
2.2.1 Ongebluste en gebluste kalk ....................................................................................................... 6
2.2.2 Cement .......................................................................................................................................... 8
2.2.3 Vliegas ............................................................................................................................................ 9
2.2.4 Combinaties ................................................................................................................................ 10
2.3 Classificatie van papiervliegas .................................................................................................. 11
2.3.1 Relatie met andere bindmiddelen ............................................................................................ 11
2.3.2 Classificatie volgens standaardbestek 250 .............................................................................. 13
2.4 ‘Wastepaper sludge ash’ als alternatief bindmiddel ............................................................... 14
2.5 Besluit .......................................................................................................................................... 15
3 INLEIDENDE STUDIE ...................................................................................... 16
3.1 Ervaringen met papiervliegassen als bindmiddel .................................................................. 16
3.1.1 Praktijkervaring .......................................................................................................................... 16
3.1.2 Laboratoriumonderzoeken ....................................................................................................... 18
Inhoudsopgave X
3.2 Aanleiding tot het onderzoek ................................................................................................... 23
3.3 Samenstelling van het proefprogramma ................................................................................. 23
4 MATERIALEN ..................................................................................................... 25
4.1 Situering van papiervliegassen.................................................................................................. 25
4.1.1 Definitie ....................................................................................................................................... 25
4.1.2 Productieproces.......................................................................................................................... 25
4.2 Structuur en samenstelling ........................................................................................................ 27
4.2.1 Chemische en mineralogische samenstelling ......................................................................... 27
4.2.2 Fysische kenmerken................................................................................................................... 28
4.2.3 Korrelverdeling .......................................................................................................................... 28
4.3 Kalk .............................................................................................................................................. 29
4.4 Grondstalen ................................................................................................................................ 29
5 METHODEN ....................................................................................................... 30
5.1 Vooronderzoek naar de staat en kenmerken van de grond ................................................. 30
5.1.1 Korrelverdeling .......................................................................................................................... 30
5.1.2 Plasticiteitsindex (Ip) .................................................................................................................. 31
5.1.3 Methyleenblauwwaarde (MBW)............................................................................................... 32
5.1.4 Organische stof ......................................................................................................................... 33
5.1.5 Natuurlijk watergehalte ............................................................................................................. 35
5.2 Vooronderzoek naar het mengselontwerp ............................................................................. 35
5.2.1 Proctorproef ............................................................................................................................... 35
5.2.2 California Bearing Ratio (CBR) ............................................................................................... 37
5.2.3 Vrije prismaproeven .................................................................................................................. 40
5.3 Terreinproeven ........................................................................................................................... 42
5.3.1 Dosering ...................................................................................................................................... 42
5.3.2 Plaatproef .................................................................................................................................... 43
5.3.3 Natuurlijk watergehalte ............................................................................................................. 44
5.3.4 Grondstalen ................................................................................................................................ 44
6 RESULTATEN & DISCUSSIE ............................................................................ 45
6.1 Vooronderzoek naar de staat en kenmerken van de grond ................................................. 45
6.1.1 Grondstaal 1 ............................................................................................................................... 45
6.1.2 Grondstaal 2 ............................................................................................................................... 46
6.1.3 Samenvatting .............................................................................................................................. 46
6.2 Vooronderzoek naar het mengselontwerp ............................................................................. 47
Inhoudsopgave XI
6.2.1 Optimaal watergehalte: proctorproef ...................................................................................... 47
6.2.2 Sterkteontwikkeling bij verschillende doseringen: vrije prismaproef ................................. 48
6.2.3 Sterkteontwikkeling bij optimale dosering: California Bearing Ratio ................................. 57
6.3 Terreinproeven ........................................................................................................................... 64
6.3.1 Algemene vaststellingen ............................................................................................................ 64
6.3.2 Dosering en natuurlijk watergehalte ........................................................................................ 64
6.3.3 Plaatproeven ............................................................................................................................... 64
6.3.4 Gestoken monsters .................................................................................................................... 69
6.4 Relatie met andere bindmiddelen ............................................................................................ 69
7 BESLUIT ............................................................................................................... 71
7.1 Algemeen besluit ........................................................................................................................ 71
7.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek .................................................................................. 72
8 LITERATUURLIJST EN BRONVERMELDING ............................................. 74
8.1 Literatuurlijst............................................................................................................................... 74
8.2 Andere bronnen ......................................................................................................................... 76
9 BIJLAGEN ............................................................................................................ 77
Lijst met Figuren XII
Lijst met Figuren
Figuur 1: Opbouw van het proefprogramma .......................................................................................... 3
Figuur 2: Tetrahedron (links) en Octahedron (rechts) [4] ..................................................................... 5
Figuur 3: Flocculatie en ionuitwisseling bij behandeling met kalk [6] .................................................. 7
Figuur 4: Puzzolane reacties van kalk met een kleigrond [6] ................................................................. 8
Figuur 5: Mechanisme van cementstabilisatie [9] .................................................................................... 9
Figuur 6: Druksterkte bij verschillende mengselsamenstellingen i.f.v. de ouderdom (L=kalk,
C=cement) [29] .......................................................................................................................................... 15
Figuur 7: Opbouw van een weg in ophoging met de vereiste samendrukbaarheidsmodulus ........ 16
Figuur 8: Situering van de werven A-E .................................................................................................. 17
Figuur 9: Vergelijking van de druksterkte na de behandeling met kalk en papiervliegas i.f.v. het
vochtgehalte ................................................................................................................................................ 19
Figuur 10: Vergelijking van de CBR-waarde na de behandeling met ongebluste kalk en
papiervliegas ................................................................................................................................................ 19
Figuur 11: Buig- en druksterkte proef voor een mortelbalk ................................................................ 21
Figuur 12: Evolutie van de druksterke bij verschillende verhoudingen cement (C) en papiervliegas
(Pa) i.f.v. de ouderdom [32] ...................................................................................................................... 21
Figuur 13: Evolutie van de druksterkte bij verschillende verhoudingen cement (C) en
papiervliegas (Pa)........................................................................................................................................ 22
Figuur 14: Papiervliegassen ...................................................................................................................... 25
Figuur 15: Samenstelling van de biomassa voor de productie van papiervliegassen [3] .................. 26
Figuur 16: Verbrandingsinstallatie te Langerbrugge ............................................................................. 26
Figuur 17: Overzichtsschema van de productie van papiervliegas ..................................................... 27
Figuur 18: Zeefkromme van papiervliegas [3] ....................................................................................... 29
Figuur 19: Zeven ter bepaling van de korrelverdeling [34] .................................................................. 30
Figuur 20: Methode voor het bepalen van de vloeigrens [39] ............................................................. 32
Figuur 21: Methode voor het bepalen van de uitrolgrens [39] ............................................................ 32
Figuur 22: Principe van een methyleenblauwproef ............................................................................... 33
Figuur 23: Proctorcompactie en afwerking van het grondmonster .................................................... 36
Figuur 24: CBR-verdichting en -proefstuk ............................................................................................. 39
Figuur 25: CBR-proefopstelling ............................................................................................................... 39
Figuur 26: Verduidelijking van de symbolen en het principe van een UCS-test [44] ...................... 41
Figuur 27: Controle van de dosering ....................................................................................................... 42
Figuur 28: Plaatproef met werfkraan als tegengewicht ......................................................................... 44
Lijst met Figuren XIII
Figuur 29: Proctorcurve van grondstaal 1 .............................................................................................. 47
Figuur 30: Proctorcurve van grondstaal 2 .............................................................................................. 48
Figuur 31: Grondstaal 1 voor (links) en na (rechts) de behandeling met 5 % papiervliegas .......... 49
Figuur 32: Grondstaal 2 voor (links) en na (rechts) de behandeling met 8 % papiervliegas .......... 49
Figuur 33: Watergehalte i.f.v. dosering en tijd voor verschillende mengsels .................................... 50
Figuur 34: Watergehalte i.f.v. dosering en tijd voor verschillende mengsels .................................... 50
Figuur 35: Druksterkte bij verschillende doseringen kalk – Grondstaal 1 ........................................ 52
Figuur 36: Druksterkte bij verschillende doseringen papiervliegas – Grondstaal 1 ......................... 52
Figuur 37: Te herstellen UCS-proefstuk ................................................................................................. 53
Figuur 38: Breukpatroon van een hersteld proefstuk ........................................................................... 53
Figuur 39: Druksterkte na 56 dagen voor grondstaal 1 ........................................................................ 54
Figuur 40: Druksterkte in functie van de tijd ......................................................................................... 54
Figuur 41: Druksterkte bij verschillende doseringen kalk – Grondstaal 2 ........................................ 55
Figuur 42: Druksterke bij verschillende doseringen papiervliegas – Grondstaal 2 .......................... 55
Figuur 43: Druksterkte in functie van de tijd – Grondstaal 2 ............................................................. 56
Figuur 44: CBR-waarde in functie van de tijd – Grondstaal 1 ............................................................ 58
Figuur 45: Lokaal hoge concentratie Figuur 46: Aangetaste coating ............................................ 59
Figuur 47: CBR-waarde in functie van de tijd – Grondstaal 2 ............................................................ 60
Figuur 48: Watergehalte in functie van de tijd en de dosering bij een droge bewaring van het
proefstuk (grondstaal 1: 1= 7 d, 2= 28 d, 3= 56 d; grondstaal 2: 5= 7 d, 6= 28 d, 7= 56 d) ........ 60
Figuur 49: Watergehalte in functie van de tijd en de dosering bij een vochtige bewaring van het
proefstuk (grondstaal 1: 1= 7 d, 2= 28 d, 3= 56 d; grondstaal 2: 5= 7 d, 6= 28 d, 7= 56 d) ........ 61
Figuur 50: De grond voor (rechts) en na (links) behandeling met papiervliegas en verdichting ... 64
Figuur 51: Foto en principe voor het bepalen van de massa en het volume van de grond ............ 68
Figuur 52: Onbruikbaar proefstuk........................................................................................................... 69
Lijst met Tabellen XIV
Lijst met Tabellen
Tabel 1: Traditionele bindmiddelen en hun voornaamste kenmerken .............................................. 12
Tabel 2: Diverse bindmiddelen met hun chemische samenstelling in % [5, 26] .............................. 12
Tabel 3: Mineralogische samenstelling van papiervliegas [26] ............................................................. 13
Tabel 4: Samenvatting van de uitgevoerde plaatproeven bij behandelde grond met
papiervliegassen .......................................................................................................................................... 18
Tabel 5: Vergelijking druksterkte (onbehandeld-bindmiddel) ............................................................. 20
Tabel 6: Specificaties voor normaal verhardende hydraulische bindmiddelen (prEN 13282-2) .... 20
Tabel 7: Eigenschappen van papiervliegas [26, 32] ............................................................................... 22
Tabel 8: Chemische samenstelling papiervliegassen [26] ..................................................................... 27
Tabel 9: Mineralogische samenstelling papiervliegassen [26] .............................................................. 28
Tabel 10: Fysische kenmerken papiervliegassen [3] .............................................................................. 28
Tabel 11: Vlaamse benaming van de grondsoorten en hun overeenkomstige fractie [36].............. 31
Tabel 12: Grondkarakteristieken ............................................................................................................. 46
Tabel 13: Druksterkte van de proefstukken na 7 dagen ....................................................................... 51
Tabel 14: Samendrukbaarheidsmoduli van de plaatproeven ............................................................... 65
Tabel 15: Voorspelling van de samendrukkingsmodulus (D=droog; V=vochtig)........................... 67
Lijst met Afkorting en Symbolen XV
Lijst met Afkorting en Symbolen
CaCO3 calciumcarbonaat (ongebluste kalk) -
H2O poriënwater -
CaO calciumoxide -
CO2 koolstofdioxide -
Ca(OH)2 calciumhydroxide (gebluste kalk) -
CSH gehydrateerde calciumsilicaten (C=CaO; S=SiO2; H=H2O) -
CAH gehydrateerde calciumaluminaten (A=Al2O3) -
C3S tricalcium silicaat -
C2S dicalcium silicaat -
Ca3(AlO3)2 tricalcium aluminaat -
C4AF tetracalcium aluminium-ferriet (F=Fe2O3) -
SiO2 siliciumoxide -
Al2O3 aluminiumoxide -
Fe2O3 ijzeroxide -
MgO magnesiumoxide -
K2O kaliumoxide -
H2O2 waterstofperoxide -
HCl zoutzuur -
WSA wastepaper sludge ash -
Ip plasticiteitsindex %
wL vloeigrens %
wP uitrolgrens %
MBW methyleenblauwwaarde g MB/100 g
w watergehalte %
M massa g
γd drooggewicht van de verdichte grond kN/m³
ρd droge massadichtheid van de verdichte grond kg/m³
ρm natte massadichtheid van de verdichte grond kg/m³
CBR California Bearing Ratio %
F kracht N
S indringing mm
Lijst met Afkorting en Symbolen XVI
A oppervlakte mm²
σ spanning MPa
t hoeveelheid toeslagstof %
L lengte mm
ε axiale rek -
qu druksterkte MPa
M1 samendrukbaarheidsmodulus MPa
Δp drukverschil MPa
Δs zettingsverschil mm
ks beddingsconstante kN/m³
MR resilient modulus MPa
ES secant elasticiteitsmodulus MPa
V volume m³
Mw massa van het verplaatste water g
ρ massadichtheid kg/m³
Inleiding 1
1 Inleiding
1.1 Situering van het onderzoek
Een beperkte draagkracht van de ondergrond kan het gevolg zijn van de aard en de
pakkingsdichtheid van de natuurlijke grond, en/of tijdelijke omstandigheden in het bijzonder
klimatologische omstandigheden waarbij het watergehalte van de bodem niet geschikt is om de
grond behoorlijk te verdichten. Een aantal oplossingen kunnen hiertoe aangereikt worden,
waaronder het gebruik van toeslagstoffen.
1.1.1 Grondverbetering en grondstabilisatie
Indien de natuurlijke grond geen of onvoldoende draagkracht bezit om een constructie te dragen,
werfverkeer toe te laten, … is het nodig deze te verbeteren of te stabiliseren. Vooraf wordt een
onderscheid gemaakt tussen grondverbetering en grondstabilisatie. Beide termen wijzen op
verschillende doelstellingen.
Grondverbetering is een bewerking die de geotechnische eigenschappen van grond verbeterd. Dit
impliceert onder andere: een blijvende toename van het draagvermogen en de weerstand tegen
indringing, een betere verdichtbaarheid en een verbeterde waterbestendigheid. Grondstabilisatie
vereist een toename van de mechanische kenmerken van de grond zodat het verhoogde
draagvermogen van de bodem blijvend is en de bodem bestand is tegen vorst/dooi effecten.
Grondstabilisatie leidt tot een geleidelijke verharding van het mengsel. Zodoende levert
grondverbetering effecten op, op korte termijn en grondstabilisatie op langere termijn [1].
1.1.2 Methodes voor grondverbetering en grondstabilisatie
In normale omstandigheden wordt de bodem verbeterd en gestabiliseerd door middel van
verdichtingstechnieken. Als dit proces de grond niet of onvoldoende verdicht dan wordt de
bodem geschikt gemaakt door middel van een van de volgende processen [2]:
Het geschikt maken met een bindmiddel en verdichten
Het geschikt maken met steenslag of rolgrind en verdichten
Het geschikt maken door uitgraving en het aanbrengen en verdichten van
aanvullingsmateriaal
Het aanbrengen van een geotextiel
Enkel het geschikt maken door middel van een bindmiddel en verdichten wordt uitgebreid
behandeld. De overige technieken worden slechts voor de volledigheid vermeld maar vallen
buiten het kader van dit onderzoek.
Inleiding 2
De meest gekende bindmiddelen zijn kalk, cement en vliegassen. De literatuurstudie bevat een
overzicht van de belangrijkste kenmerken van deze bindmiddelen.
1.2 Probleemstelling
Grondverbetering en grondstabilisatie worden toegepast wanneer de bodem over geen of
onvoldoende draagkracht beschikt. Tijdens deze processen wordt de bodem in situ vermengd
met een stabiliserend product, meestal kalk of cement. Op die manier dient de minder
draagkrachtige grond niet afgevoerd maar wordt de grond als het ware ‘gerecycleerd’.
De bouwkundige sector, en in het bijzonder de wegenbouw, staat niet meteen gekend als een
milieuvriendelijke sector. Nochtans worden begrippen zoals duurzaamheid en hergebruik van
materialen meer en meer belangrijk. In de toekomst zal deze trend zich alleen maar versterken.
Binnen het gamma van de stabiliserende producten is er nog ruimte voor meer ecologische
alternatieven. Een van die alternatieven zijn papiervliegassen gewonnen uit de verbrandingsgassen
van onder meer papier, karton en hout.
Laboratoriumonderzoeken hebben aangetoond dat papiervliegassen over een zeker hoeveelheid
vrije kalk beschikken die mogelijk bindende eigenschappen vertoond. Dit vermoeden wordt
bevestigd door de verschillende realisaties waarbij papiervliegassen reeds succesvol werden
toegepast. Bijgevolg kunnen deze vliegassen, zowel ecologisch als economisch, een goed
alternatief vormen voor de meer traditionele bindmiddelen.
1.3 Doel
In dit onderzoek worden laboratoriumproeven uitgevoerd om inzicht te krijgen in de fysico-
chemische binding van de papiervliegassen met de natuurlijke grond. Alsook wat de invloed
hiervan is op de draagkracht van de grond. Als referentie worden tevens enkele proefstukken
behandeld met het traditionele bindmiddel kalk. Door middel van plaatproeven uit te voeren op
werkelijke sites wordt de invloed van de toeslagstof op de draagkracht van de bodem beoordeeld.
De haalbaarheid van de papiervliegassen als bindmiddel vindt plaats op basis van een vergelijking
tussen de resultaten uit het labo en het terrein.
De proeven van dit onderzoek zijn onderverdeeld in drie niveaus (Figuur 1):
Niveau 1: Onderkenningsproeven van de grond d.m.v. korreldiagramma,
plasticiteitsindex, methyleenblauwwaarde, …
Niveau 2: Keuze en sterkteontwikkeling van het bindmiddel d.m.v. proctorproeven,
CBR-proeven, UCS-proeven, …
Niveau 3: Terreinproeven d.m.v. doseringscontroles, plaatproeven, …
Inleiding 3
Binnen dit onderzoek zal er worden gewerkt met primaire bouwmaterialen gewonnen uit de
verwerking van papier-, karton- en houtafval. Meer specifiek kunnen deze papiervliegassen
worden gebruikt voor het stabiliseren van gronden, in diverse wegenbouwtoepassingen en in
beton- en stabilisétoepassingen. De samenstelling en productie van deze papiervliegassen worden
verder in dit onderzoek behandeld [3].
1.4 Structuur van de thesis
De inleiding (Hoofdstuk 1) bevat een algemeen overzicht van de problematiek die in dit
onderzoek wordt behandeld. Tevens wordt hier het doel van het onderzoek en de opbouw van
het proefprogramma behandeld.
De literatuurstudie (Hoofdstuk 2) gaat dieper in op de reacties die optreden tussen de bodem en
de bindmiddelen kalk, cement en/of vliegassen. Daarnaast wordt een link gelegd tussen de
papiervliegassen en enerzijds de klassieke bindmiddelen en anderzijds de bindmiddelen zoals
vermeld in het standaardbestek 250. Tot slot worden de belangrijkste conclusies beschreven van
een gelijklopend onderzoek waarbij ‘wastepaper sludge ash’ (WSA) als bindmiddel wordt
beproefd.
In Hoofdstuk 3 ligt de nadruk op de reeds gekende resultaten van beproevingen met
papiervliegassen. Zowel laboratorium- als praktijkproeven komen hier aan bod.
Hoofdstuk 4 beschrijft de voornaamste materialen die in dit onderzoek aan bod komen: twee
bindmiddelen en twee grondtypes. Naast de papiervliegassen wordt namelijk een
referentiebindmiddel van gebluste kalk beproefd. De twee grondstalen zijn afkomstig van
Figuur 1: Opbouw van het proefprogramma
Inleiding 4
enerzijds een bouwplaats waarbij de bodem wordt behandeld met papiervliegassen en anderzijds
een ontginningsgroeve voor Boomse klei.
In Hoofdstuk 5 worden de toegepaste proefmethoden beschreven. Hierbij wordt een
onderscheid gemaakt tussen de drie onderdelen waarop het onderzoek zich toespitst: de
karakterisatie van de grond, het gedrag van het bindmiddel en de terreinproeven.
Hoofdstuk 6 vat de belangrijkste resultaten van de proeven samen. Er worden onder meer
verbanden gelegd tussen de twee bindmiddeltypes, de verschillende toeslagpercentages, het
laboratorium en het terrein,…. Verder wordt de evolutie van de sterkte in functie van de tijd
geanalyseerd.
De algemene bevindingen en de belangrijkste conclusies zijn terug te vinden in het laatste
Hoofdstuk 7.
Literatuurstudie 5
2 Literatuurstudie
Papiervliegassen zijn het restproduct van een verbrandingsinstallatie en bevatten een behoorlijk
percentage vrije kalk (9 %)(zie §2.3). Eerdere proefresultaten hebben aangetoond dat met dit type
bindmiddel goede resultaten verkregen worden (zie Hoofdstuk 3). Echter de chemische en fysische
binding is onvoldoende gekend. Vermoedelijk treden er bij papiervliegassen gelijkaardige reacties op
zoals die zich bij kalk en cement voordoen. Deze literatuurstudie gaat daarom dieper in op de
chemische reacties die optreden wanneer een bodem wordt behandeld met kalk, cement of
vliegassen. Hierbij wordt vooraf een beknopte beschrijving gegeven van de samenstelling van een
kleimineraal. Op basis van deze delen wordt een link gelegd tussen de papiervliegassen en enerzijds
de klassieke bindmiddelen en anderzijds de bindmiddelen zoals vermeld in het standaardbestek 250.
Tot slot wordt een onderzoek aangehaald waarbij een soortgelijk bindmiddel wordt beproefd.
2.1 Samenstelling van een kleimineraal
Kleimineralen vertonen een gelaagde opbouw van aluminium en silicaten waarvan de belangrijkste
bouwstenen het Si-tetrahedron en het Al-octahedron zijn [4]. De opbouw hiervan wordt getoond in
Figuur 2.
Figuur 2: Tetrahedron (links) en Octahedron (rechts) [4]
Een ideaal kristal heeft een neutrale lading maar dit komt in de natuur niet voor. In de natuur
vertonen de kristallen een negatieve lading. Het type kleimineraal beïnvloedt de grootte van deze
negatieve lading. Positieve ionen zoals Ca2+, Mg2+, K+ en Na+ doen deze negatieve lading te niet
waardoor een kleimineraal ontstaat met een elektrische dubbellaag [4].
Bij kleimineralen zijn twee stapelingen te onderscheiden:
Tweelaags kleimineraal: tetrahederlaag - octahederlaag (1:1)
Drielaags kleimineraal: tetrahederlaag - octahederlaag - tetrahederlaag (2:1)
Literatuurstudie 6
In deze stapelingen zorgen waterstofbruggen voor een onderlinge verbinding tussen de lagen. Finke
en Langohr [4] vermelden verschillende kleimineralen en hun belangrijkste eigenschappen. Een van
die eigenschappen is de zwelcapaciteit. Zo bezit het kleimineraal kaoliniet een lage zwelcapaciteit,
montmorilloniet (bvb.: bentoniet) daarentegen beschikt over een grote zwelcapaciteit.
Grondstabilisatie dient onder meer voor een reductie van de zwelcapaciteit te zorgen. Zwelling van
de bodem moet worden tegengegaan vermits dit kan leiden tot onvoorziene vervormingen en
daarbij de bovenliggende structuur ernstig kan beschadigen [5]. De zwellingseigenschap wordt niet
behandeld in dit onderzoek.
2.2 Grondverbetering en grondstabilisatie met kalk, cement en
vliegassen
2.2.1 Ongebluste en gebluste kalk
De drie voornaamste kalkproducten voor grondverbetering en grondstabilisatie zijn ongebluste kalk,
gebluste kalk en kalkmelk [1]. Ongebluste kalk ontstaat door de verbranding van kalksteen bij
temperaturen van ± 950°C. De gebruikte kalksteen (calcium carbonaat – CaCO3) wordt gewonnen
uit steengroeven en nadien gebroken, verpulverd en gezeefd tot kleinere steenformaties. Door de
hoge verbrandingstemperatuur ontbinden de kalksteenformaties zich in ongebluste kalk (CaO) en
koolstofdioxide (CO2) [6].
Hydratatie van de ongebluste kalk zorgt voor een verdere ontbinding van de ongebluste kalk tot
gebluste kalk (Ca(OH)2) en warmte [6].
( )
Door gebluste kalk in water te suspenderen ontstaat kalkmelk. Kalkmelk kent evenwel nauwelijks
toepassingen in België [1].
Sherwood [7] en Kézdi [8] verdelen de reacties die ontstaan na het behandelen van de grond met
kalk onder in twee delen. In eerste instantie is er een vrij snelle reactie waartoe de dehydratatie van
de grond, de ionuitwisseling en de flocculatie behoren (verbetering). Bij een tweede, tragere reactie
ontstaan puzzolane reacties (stabilisatie).
Literatuurstudie 7
Onmiddellijk na het behandelen van de grond met kalk ontstaat een exothermische hydratatiereactie
waarbij veel warmte vrijkomt. De calciumoxide (CaO) die aanwezig is in ongebluste kalk reageert
met het poriënwater (H2O) van de grond en vormt op die manier gebluste kalk (Ca(OH)2). Als
gevolg van deze reactie enerzijds en door de vrijgekomen warmte anderzijds daalt het watergehalte
van de grond. Dit effect wordt versterkt door de verluchting van de grond tijdens het mengproces
[8, 9].
Indien er voldoende water aanwezig is wordt de gehydrateerde kalk ontbonden in Ca2+ en OH--
ionen. Vermits Ca2+ een hogere valentie bezit dan de kationen van een kleimineraal (zie §2.1) kunnen
de Ca2+-ionen ‘wisselen’ met deze kationen [9]. De hogere valentie van Ca2+ wordt verduidelijkt aan
de hand van onderstaande reeks [10]:
.
Voorts klitten de kleideeltjes, door middel van flocculatie, samen tot grotere kleiclusters waardoor de
sterkte en vervormingseigenschappen (betere verdichtbaarheid) van de grond toenemen [10] (Figuur
3).
Tot slot ontstaan er, door de reactie van de gebluste kalk (Ca(OH)2) met de grondsilicaten en
grondaluminaten (SiO2 en Al2O3), gehydrateerde calciumsilicaten (CSH) en gehydrateerde
calciumaluminaten (CAH)(Figuur 4). CSH en CAH bezitten de mogelijkheid om te cementeren
waardoor de grondkorrels zich met elkaar verbinden. Deze reactie wordt een puzzolane reactie
genoemd. De puzzolane reacties gaan door zolang er sprake is van een hoge pH-omgeving en er
voldoende calcium aanwezig is [9, 10].
De puzzolane reactie die ontstaat tussen kalk enerzijds en grondsilicaten en grondaluminaten
anderzijds speelt een belangrijke rol bij de stabilisatie van de grond op lange termijn. Puzzolane
reacties leiden tot een toename van het draagvermogen, een stijging van de druksterkte, een betere
vorstbestendigheid,… [7, 8, 10]. Volgende formules beschrijven puzzolane reacties tussen een
kleigrond en kalk1.
( )
( )
1 Met C=CaO; S=SiO2; H=H2O; A=Al2O3
Figuur 3: Flocculatie en ionuitwisseling bij behandeling met kalk [6]
Literatuurstudie 8
Het verbeteren en stabiliseren van de bodem met kalk is vooral geschikt voor klei- en leemhoudende
gronden met een relatief hoge plasticiteitsindex (Ip >20). Deze gronden bezitten veelal een hoog
natuurlijk watergehalte waardoor mechanische verbeteringstechnieken niet het gewenste resultaat
opleveren [1, 2].
Afhankelijk van de geraadpleegde bronnen wordt er aangeraden om 4-7 % [1] [11], 0,5-6 % [2] of
5-10 % [10] kalk toe te voegen.
2.2.2 Cement
Voor de productie van cement worden in eerste instantie kalksteen en klei of zachte leisteen
ontgonnen. Zij vormen de basisgrondstoffen voor cement; ze bevatten kalk (CaCO3), siliciumoxide
(SiO2), aluminiumoxide (Al2O3) en ferro oxide (Fe2O3). Nadien worden de stenen vermalen tot
kleinere deeltjes met een grootte kleiner dan 0,1 mm. Om een homogeen mengsel te bekomen
dienen ze steeds volgens dezelfde verhoudingen met elkaar te worden vermengd. Afhankelijk van de
hardheid en het watergehalte van de ontgonnen kalksteen wordt een onderscheid gemaakt tussen
een productie volgens de droge methode (poedervormig mengsel) en de natte methode (deegvormig
mengsel). Dit poeder of deeg wordt vervolgens gedroogd en in een roterende oven gebracht waarbij
het geleidelijk wordt verhit. Door de hoge temperatuur (1400-1500°C) ontstaat tricalciumsilicaat
(3CaO SiO2 - C3S), dicalcium silicaat (2CaO SiO2 - C2S), en tricalcium aluminaat (3CaO Al2O3 - C3A)
en tetracalcium aluminaat-ferriet (4CaO Al2O3 - C4AF). Hierbij zijn C3S en C2S de voornaamste
componenten vermits zij met water kunnen reageren tot het bindmiddel CSH. Het klinkermateriaal
dat op die manier wordt ontwikkeld, wordt ten slotte tot een fijn poeder vermalen namelijk cement
[12, 13].
Cement bestaat uit di- en tricalciumsilicaten (C3S en C2S), calcium-aluminaat (C3A) en calcium-
aluminiumferriet (C4AF). In combinatie met water worden gehydrateerde calciumsilicaten (CSH),
gehydrateerde calciumaluminaten (CAH) en gebluste kalk (Ca(OH)2) gevormd. CSH, alsook CAH,
bevat bindende eigenschappen. Dit draagt ertoe bij dat de cement slurry rond de gronddeeltjes
verhardt en op die manier de sterkte van het grondmengsel verhoogt [8, 9, 14, 15](Figuur 5). De
interactie tussen de gebluste kalk en de kleimineralen speelt een belangrijke rol bij de stabilisatie van
de kleigrond met cement. Ca(OH)2 kan, zoals dit ook het geval is bij kalkstabilisatie, reageren met de
Figuur 4: Puzzolane reacties van kalk met een kleigrond [6]
Literatuurstudie 9
kleimineralen door middel van een puzzolane reactie [8,9]. Tijdens de puzzolane reacties vormt zich
een bijkomende hoeveelheid CSH wat een positief effect heeft op de verdere stabilisatie van de
bodem (zie §2.2.1).
In tegenstelling tot kalk zal de sterkte na behandeling met cement zich vrij snel ontwikkelen. De
grootste toename doet zich voor in de eerste maand na de behandeling. Bij kalk zal de sterkte, ook
na de eerste maand, nog een duidelijke groei vertonen [16].
Cement is geschikt voor het stabiliseren van korrelige gronden, silt en kleigronden [9]. Cement zorgt,
net als kalk, voor een betere verwerkbaarheid van de grond. Voor kleiachtige materialen is het
gebruik van cement enkel nuttige bij een vloeigrens lager dan 45-50 % en een plasticiteitsindex lager
dan 25 % [10]. Gebruikelijk wordt een dosering van 4-6 % toegepast [14, 17].
2.2.3 Vliegas
Tijdens de verbranding van steenkool worden fijne stofdeeltjes met de verbrandingsgassen
meegevoerd. Door middel van elektrostatische of mechanische ontstoffers worden deze stofdeeltjes
uit de verbrandingsgassen af gescheiden. Op die manier wordt een fijn poeder bekomen waarvan de
voornaamste bestanddelen silica, alumina en diverse oxides en alkaliën zijn [10, 13]. De
onderverdeling van de vliegassen vindt plaats op basis van de volgende twee categorieën [5]:
Klasse F vliegas: Dit type vliegas komt vrij bij het verbranden antraciete of bitumineuze
kool. Deze klasse van vliegas vertoont puzzolane eigenschappen, maar geen zelfhardende
eigenschappen. Dit type vliegas bevat minder dan 10 % CaO.
Klasse C vliegas: Dit type vliegas wordt geproduceerd uit subbitumineuze kool. Deze
klasse van vliegas heeft zowel puzzolane als, in zekere mate, cementgebonden
eigenschappen. De meeste klasse C-vliegassen bevatten meer dan 20 % CaO [18].
Figuur 5: Mechanisme van cementstabilisatie [9]
Literatuurstudie 10
Door hun uiteenlopende samenstelling kan de puzzolane reactiviteit van vliegas grote verschillen
vertonen. Daarom is het steeds aangeraden om hun eigenschappen te onderzoeken. Sommige
vliegassen bevatten zelf al voldoende vrije kalk (CaO) om zelfverharding te vertonen als zij in
contact komen met water [16, 18]. Andere vliegassen moeten worden gebruikt in combinatie met
kalk of cement. Klasse C-vliegassen bevatten zelfverhardende eigenschappen waardoor het gebruik
in combinatie met kalk of cement niet vereist is. Ze gedragen zich als een combinatie van een
puzzolaan en een cementerend materiaal. Door het contact met water hydrateren de vliegassen
waardoor cementerende materialen ontstaan zoals dit ook bij portland cement het geval is. De
overige rest treedt op als een reactief aluminium- en siliciumrijk materiaal met puzzolane
eigenschappen [19].
Over het gebruik van de zelfverhardende vliegassen zijn de aanbevelingen uiteenlopend. Libbrecht
[15] stelt dat vliegassen geschikt zijn voor het stabiliseren van weinig silicium- en
aluminiumhoudende gronden. Klasse C-vliegassen bezitten, in tegenstelling tot kalk, hoge
hoeveelheden silicium en aluminium waardoor zij zelf puzzolane eigenschappen bezitten en de
grond kunnen stabiliseren [20]. De adviezen van andere onderzoekers daarentegen zijn gelijklopende
met deze voor cement. Zo vermelden de richtlijnen van het ASTM [21] dat vliegassen geschikt zijn
voor de stabilisatie van grofkorrelige gronden. Volgens het Office of Geotechnical Engineering in
Indianapolis [11] dient, voor de grondverbetering met vliegas of cement, de grond te beschikken
over een lage plasticiteitsindex (<5 %).
2.2.4 Combinaties
Indien de grond wordt behandeld met een combinatie van kalk, cement en vliegassen is het
aangeraden uitgebreide laboratoriumproeven uit te voeren naar de meeste geschikte
mengselsamenstelling. Voor de verschillende mengsels beveelt het Office of Geotechnical
Engineering [11] de volgende verhoudingen aan:
Kalk-vliegas: 1:1 tot 1:9
Cement-vliegas: 1:3 tot 1:4
Kalk-cement-vliegas: 1:2:4
Literatuurstudie 11
2.3 Classificatie van papiervliegas
2.3.1 Relatie met andere bindmiddelen
Omdat er onvoldoende informatie bestaat over het gebruik en de eigenschappen van papiervliegas
als bindmiddel is het interessant een link te leggen met de andere bindmiddelen. Dit gebeurt
enerzijds op basis van algemene karakteristieken (sterkteontwikkeling, grondtype,…) en anderzijds
op basis van de chemische en mineralogische samenstelling.
Algemene karakteristieken
Aan de hand van de vorige paragrafen (§2.2.1-2.2.4) en ervaringen van andere onderzoekers [19, 22,
23, 24] wordt Tabel 1 opgesteld. In de tabel zijn de voornaamste eigenschappen van de bindmiddelen
opgenomen.
Door middel van UCS- en CBR-proeven zal in dit onderzoek het gedrag van papiervliegassen
worden geanalyseerd en gekoppeld aan de eigenschappen van de gekende bindmiddelen.
Chemische en mineralogische samenstelling
Uit Tabel 2 volgt dat de hoeveelheid CaO van ongebluste kalk zichtbaar hoger ligt. Bovendien bevat
(on)gebluste kalk weinig tot geen SiO2, Al2O3, Fe2O3,…. De chemische samenstelling van
papiervliegassen leunt dichter aan bij deze van portlandcement en klasse C-vliegas. Papiervliegassen
bevatten echter onvoldoende SiO2+Al2O3+Fe2O3 (< 50 %) om ze te kunnen classificeren als een
type C-vliegas [5]. Toch lijken ze, net zoals een klasse C-vliegas, een voldoende percentage
calciumoxide en een hoge hoeveelheid siliciumdioxide en aluminiumoxide te bezitten om
cementerende en puzzolane eigenschappen te vertonen.
De mineralogische samenstelling van papiervliegas bestaat, zoals andere vliegastypes, uit een aantal
kristallijne fasen en een amorfe fase (Tabel 3). Deze amorfe fase speelt een belangrijke rol bij de
puzzolane activiteit van vliegassen [13]. Daarnaast bezit papiervliegas een hoge hoeveelheid vrije kalk
(9 %). De hoeveelheid vrije kalk ligt hoger dan andere klasse C-vliegassen die gewoonlijk 1-3 % vrije
kalk bezitten2. Het percentage sluit eerder aan bij de eisen die worden gesteld aan hydraulische kalk
zoals vermeld in de richtlijnen voor de CE-markering van bouwkalk [25]. Er dient opgemerkt dat de
term vrije kalk hier staat voor de hoeveelheid kalk die in verhouding met de totale hoeveelheid
calciumoxide, vrij is om zich te binden.
2 http://www.carmeusena.com: glossary of terms
Literatuurstudie 12
Tabel 1: Traditionele bindmiddelen en hun voornaamste kenmerken
Kenmerken Kalk Cement Klasse C-vliegas
Sterkte
ontwikkeling
langzame toename van
de sterkte in de weken
en maanden na behandelen
voornamelijk toename van de
sterkte tussen de eerste 24 h
en 28 dagen na behandelen
voornamelijk toename van de
sterkte tussen de eerste 24 h
en 28 dagen na behandelen
Grondtype klei- en leemhoudende
gronden met Ip≥20
grofkorrelige gronden
kleigronden met Ip≤20
grofkorrelige gronden
kleigronden met lage Ip
weinig silicium/
aluminium houdende
gronden
Vereiste
Temperatuur ≥15°C ≥5°C -
Dosering 0,5-10 % 4-6 % 10-20 %
Divers
mengen en verdichten
moeten, analoog aan
cement, elkaar direct
opvolgen. Bij een
onderbreking van 2 h kan
de druksterkte tot een
derde lager liggen. [22]
bezit zelf puzzolane
eigenschappen en is
daardoor onafhankelijk
van het grondtype om
puzzolane reacties te
veroorzaken. [24]
Tabel 2: Diverse bindmiddelen met hun chemische samenstelling in % [5, 26]
Parameters Papier-
vliegas
Vliegas
type F
Vliegas
type C
Portland-
cement
Ongebluste
kalk
Gebluste
kalk
SiO2 22 55 40 23 - -
Al2O3 12 26 17 4 - -
Fe2O3 1 7 6 2 - -
CaO 53 9 24 64 ≥90 -
MgO 3 2 5 2 - -
SO3 1 1 3 2 - -
Ca(OH)2 - - - - - ≥90
Literatuurstudie 13
Tabel 3: Mineralogische samenstelling van papiervliegas [26]
Parameter Verbinding Gemiddeld [%]
Kwarts SiO2 2
Periklaas MgO 1
Calciet CaCO3 7
Vrije kalk CaO 9
Portlandiet Ca(OH)2 1
Dicalcium silicaat C2S 13
Tricalcium silicaat C3S 4
Divers* - 66,8
*Amorfe fase
2.3.2 Classificatie volgens standaardbestek 250
Uitgaande van de definities vermeld in het standaardbestek 250 (SB 250) kan papiervliegas worden
gedefinieerd als een SVI-vliegas Dit vliegas wordt gewonnen uit de rookgassen bij de verbranding
van slibafval. De andere vliegassoorten die het SB250 vermeld zijn poederkoolvliegas en AVI-
vliegas. De vliegassen worden onder meer gebruikt als vulstof voor bitumineuze mengsels voor
verhardingen, voor funderingsmengsel in combinatie met kalk of cement, … [3, 27]. Boels en Bril
[28] onderzochten deze vliegassen op hun samenstelling en merkten daarbij op dat deze vliegassen,
in tegenstelling tot papiervliegas, weinig (poederkoolvliegas-2,5 % en AVI-vliegas-0,12 %) tot geen
(Slibas – 0 %) vrije kalk bezitten.
Het SB 250 stelt drie bindmiddelen voor die geschikt zijn als grondverbeterend en -stabiliserend
bindmiddel. Het gaat om kalk, cement en hydraulische bindmiddelen (HRB). HRB met een hoog
percentage vrije kalk (15-30 %) vormen een interessant alternatief voor kalk bij verbetering en
stabilisatie van weinig tot matig kleihoudende grond. De gebruikte doseringen voor HRB variëren
van 1 tot 3 %3.
Papiervliegas moet voldoen aan de eisen voor HRB zoals vermeld in de norm prEN 132824. Deze
norm omvat de samenstelling, specificaties en conformiteitscriteria voor HRB voor de wegenbouw
en bestaat uit de volgende drie delen:
prEN 13282-1: Snel verhardende hydraulische bindmiddelen
prEN 13282-2: Normaal verhardende hydraulische bindmiddelen
prEN 13282-3: Conformiteitscriteria
3 Deze informatie werd bekomen uit een PowerPoint presentatie van een OCW-studiedag; verkregen via ATA
4 Het betreft hier een voorlopige Europese norm
Literatuurstudie 14
In prEN 13282-2 komen verschillende eisen naar voor waaraan een hydraulisch bindmiddel moet
voldoen. De eisen hebben onder meer betrekking op de mechanische, fysische en chemische
eigenschappen en karakteristieken. Het volgende Hoofdstuk 3 gaat hier verder op in.
In het bijzonder vermeld deze norm de ‘algemene samenstelling’ van een paper sludge ash (WP). De
samenstelling is hieronder terug te vinden. Het papiervliegas dat wordt getest in deze thesis voldoet
aan deze eisen.
Totale hoeveelheid CaO ≥ 35 %
SiO2+Al2O3+Fe2O3 ≥ 15 %
MgO ≤ 5 %
Reactieve kalk ≥ 7 %
SO3 ≤ 2%
2.4 ‘Wastepaper sludge ash’ als alternatief bindmiddel
In Scandinavië en sommige delen van Canada komen slappe kleilagen voor. Bij slappe klei is er een
beperkte binding tussen de gronddeeltjes waardoor de klei onverwachts kan veranderen in een
visceus materiaal. Dit leidt tot grote zettingen, structurele schade, landverschuivingen,…. [29]
Diepe grondstabilisatie (E: Deep soil mixing) verhoogt de sterkte en stijfheid van deze slappe
kleilagen. De grond wordt samen met een bindmiddelmengsel, meestal een combinatie van kalk en
cement, vermengd en omgevormd tot kolommen. De reactie tussen kalk en cement enerzijds en de
slappe klei anderzijds zorgt voor een onmiddellijke toename van de sterkte. In de weken en
maanden na de behandeling treedt een verdere toename op [29, 30, 16].
De kosten voor grondstabilisatie lopen als snel hoog op. Een groot aandeel van deze kost is
weggelegd voor de gebruikte bindmiddelen. Hun aandeel kan oplopen tot meer dan 50 % van de
totale kostprijs van het betreffende project. Wastepaper sludge ash (WSA) is een vliegas gewonnen uit
het verbrandingsproces van papierafval. Met zijn puzzolane eigenschappen vormt het zowel
economisch als ecologisch een interessant alternatief voor cement in de kalk/cementmengsels [29].
Diepe grondstabilisatie gebeurt vaak aan de hand van mengsels bestaande uit twee of drie
componenten. De combinatie van de verschillende componenten leidt vaak tot een beter resultaat
[16]. Verschillende verhoudingen van bindmiddelen worden onderzocht voor de stabilisatie van
slappe klei bodems door middel van druksterkte proeven. Zowel het mengsel kalk-cement
(mengsel A) als het mengsel kalk-cement-WSA (mengsel B) bezitten goede stabiliserende
eigenschappen. De sterkteontwikkeling bij het gebruik van mengsel B verloopt echter trager. Om
een zelfde sterkte te bereiken vereist mengsel B een behandelingstijd van 75 dagen terwijl dit voor
mengsel A slechts 28 dagen is (Figuur 6) [29].
Literatuurstudie 15
Daar staat tegenover dat tijdens in situ proeven is vastgesteld dat na 18 maanden een grond
behandeld met mengsel B meer dan 5 keer sterker en 50 keer minder doorlatend is dan wanneer
dezelfde grond behandeld wordt met mengsel A [29].
Dit geeft aan dat zowel laboratorium- als praktijkproeven zijn aangewezen om het gedrag van een
bindmiddel te onderzoeken.
Figuur 6: Druksterkte bij verschillende mengselsamenstellingen i.f.v. de ouderdom (L=kalk, C=cement) [29]
2.5 Besluit
In de literatuur zijn ‘papiervliegassen’ voor grondstabilisatie een weinig gekend begrip. Er is weinig
informatie beschikbaar over de invloed die deze vliegassen hebben op de karakteristieken van de
grond. Bovendien zijn ze niet uitgesproken onder te verdelen bij de andere gekende vliegassen. Het
volgende hoofdstuk zal daarom een aantal praktijk- en laboratoriumervaringen van het papiervliegas,
dat tijdens deze studie wordt onderzocht, behandelen.
0
50
100
150
200
250
300
0 20 40 60 80 100
Dru
kst
erk
te U
CS
[k
Pa]
Ouderdom [dagen]
Druksterkte i.f.v. de ouderdom
L-C-100
L-C-WSA
L-WSA-100
L-WSA-150
onbehandeld
Inleidende studie 16
3 Inleidende studie
Deze inleidende studie omvat praktijkervaringen en eerdere onderzoeken met betrekking tot
papiervliegas. De praktijkervaringen handelen over de resultaten van plaatproeven van een aantal
sites waarbij de papiervliegassen dienst deden als stabiliserend bindmiddel. Daarnaast vermeldt dit
hoofdstuk laboratoriumproeven waarbij zowel grondmechanische proeven (CBR-proef en vrije
prismaproef) als karakterisatieproeven (mortelbalkjes) worden behandeld.
3.1 Ervaringen met papiervliegassen als bindmiddel
3.1.1 Praktijkervaring
Bij de aanleg van een nieuwe weg dienen het onderliggende baanbed en de eventuele ophogingen
over voldoende draagkracht te beschikken. Deze draagkracht wordt gecontroleerd door middel
van een plaatproef (zie Hoofdstuk 5). Het resultaat dat uit deze plaatproef voortvloeit wordt de
samendrukbaarheidsmodulus (M1) van de grond genoemd [2]. Conform het SB 250 (Hoofdstuk
4: Voorbereidende werken en grondwerken) [27] worden voor een weg in ophoging de volgende
samendrukbaarheidsmoduli vereist (Figuur 7):
8 MPa op de zate van de ophoging
11 MPa aan de bovenzijde van de eerste laag van de ophoging
17 MPa op het baanbed.
Indien deze samendrukbaarheidsmoduli niet door verdichting kunnen worden bereikt, bieden de
eerder vermelde toeslagstoffen een oplossing (zie Hoofdstuk 2).
Figuur 7: Opbouw van een weg in ophoging met de vereiste samendrukbaarheidsmodulus
Bij verschillende werven werd reeds gebruik gemaakt van papiervliegassen als stabiliserend
bindmiddel. De verificatie van het draagvermogen gebeurt aan de hand van de plaatproef. Vijf
werven, waarvan de resultaten van de plaatproeven worden vrijgegeven door de
verantwoordelijke uitvoerders, komen hier aan bod [31]. Deze vijf werven, allen gesitueerd in
Vlaanderen, krijgen een letter (A-E) toegekend (Figuur 8).
Inleidende studie 17
Figuur 8: Situering van de werven A-E
De eerste werf (A) situeert zich in het Gentse. De resultaten van de proeven dateren reeds van de
herfst van 2007 en de zomer van 2008. De uitvoerder heeft 29 proefnemingen gerealiseerd, 23 in
2007 en 6 in 2008.
Bij de resultaten bekomen in 2007 valt het op dat er een grote variatie zit in de proefresultaten.
Zes waarden zijn aanzienlijk lager dan de opgelegde samendrukbaarheidsmodulus en voorts
treedt er bij de resultaten die wel voldoen een grote schommeling op. Mogelijk zijn de minder
goede resultaten en de grote spreiding ervan een gevolg van de weersomstandigheden waarbij het
product werd aangebracht en/of beproefd. De overige 6 plaatproeven, uitgevoerd in 2008,
voldoen allen aan de vereiste samendrukbaarheidsmodulus. Daarenboven zijn de resultaten meer
constant.
Werf B bevindt zich in Ukkel. Voor deze werf worden 3 plaatproeven opgevolgd. Deze proeven
voldoen allemaal aan de opgelegde waarden. Hetzelfde geldt voor werf C, gelegen in Menen. De
5 bepaalde samendrukbaarheidsmoduli behalen telkens de vereiste waarde van 17 MPa.
Bij de vierde werf (D), gelegen in Bree, worden 14 plaatproeven uitgevoerd. Bij 2 van de 14
plaatproeven wordt de waarde van 11 MPa niet bereikt. Telkens is er een klein tekort opgemeten.
Voor de eerste proef is dit het gevolg van regenval de dag voor de opmeting. De tweede maal is
dit een gevolg van het hellende terrein. De overige metingen leverden goede tot zeer goede
resultaten op.
Van de laatste werf (E), gesitueerd in Vlaams Brabant, zijn 26 plaatproeven beschikbaar. Alle
resultaten voldoen aan de opgelegde waarden. Bovendien vertonen de resultaten bijna allemaal
waarden die schommelen rond 20 MPa. Een zestal uitschieters vallen op te merken met waarden
hoger dan 30 MPa.
Inleidende studie 18
Tabel 4: Samenvatting van de uitgevoerde plaatproeven bij behandelde grond met papiervliegassen
Werf Grondtype* Plaatproeven
[aantal]
M1 behaalt? [aantal]
ja neen
A Zand, klei,
kleiige zanden 29 20 9
B Leem 3 3 0
C Ieperse klei 5 5 0
D Zand 14 12 2
E Zand, leem
26 26 0
*Onder voorbehoud van verdere specificaties van de uitvoerder.
De resultaten vermeld in Tabel 4 geven aan dat papiervliegassen, net zoals kalk en cement,
grondverbeterende eigenschappen bezitten.
3.1.2 Laboratoriumonderzoeken
Grondmechanische proeven
De grondmechanische proeven omvatten de resultaten van CBR-proeven onder meer uitgevoerd
in functie van de hierboven beschreven werven. De vrije prismaproeven dienen hier enkel om
een indicatie te krijgen van de invloed die papiervliegas heeft op de sterkte.
o CBR-proeven
Voor de aanvang van werf A worden CBR-proeven uitgevoerd. De CBR-proef verschaft
informatie over het draagvermogen van de grond (zie Hoofdstuk 5). In het bijzonder wordt er
een vergelijking gemaakt tussen het bindmiddel kalk enerzijds en papiervliegas anderzijds.
Onderstaande grafiek toont aan dat er een verhouding bestaat tussen de toe te voegen
hoeveelheid kalk en papiervliegas (Figuur 9). Indien een dosering van 2,5 % kalk wordt toegepast
dan dient een dosering van 4 % papiervliegassen te worden toegepast om dezelfde druksterkte in
% CBR te bekomen. De kalk:papiervliegasverhouding bedraagt bijgevolg 8:5 (ongeveer
anderhalf). Uit ervaring bij andere werven is vastgesteld dat deze verhouding een goede
richtwaarde is.
Inleidende studie 19
Figuur 9: Vergelijking van de druksterkte na de behandeling met kalk en papiervliegas i.f.v. het
vochtgehalte
De resultaten van een tweede CBR-proef van een kleigrond behandeld met ongebluste kalk of
papiervliegassen zijn te zien op Figuur 10. De ongebluste kalk behaalt telkens een bescheiden
hogere waarde.
Figuur 10: Vergelijking van de CBR-waarde na de behandeling met ongebluste kalk en papiervliegas
o Vrije prismaproeven
De firma ATA bezorgde drie grondstalen waarbij papiervliegassen reeds succesvol werden
toegepast. Vrije prismaproeven (zie Hoofdstuk 5) dienen hier om de druksterkte van behandelde
en onbehandelde grondstalen te vergelijken. Er wordt telkens een rusttijd van 7 dagen
gehanteerd. De resultaten van deze proeven zijn terug te vinden in Tabel 5. Alle proeven geven
een duidelijke toename van de druksterke aan (factor 4-10). Voor het eerste grondstaal is er een
0
10
20
30
40
50
60
12 14 16 18 20 22 24 26
dru
kst
erk
te i
n %
CB
R
vochtgehalte [%]
Druksterkte i.f.v. het vochtgehalte
kalk - 2,5%
papiervliegas - 4%
0
5
10
15
20
25
30
35
0 1 2 3 4 5 6
dru
kst
erk
te i
n %
CB
R
bindmiddel [%]
CBR-waarde na 1 uur
ongebluste kalk
papiervliegas
Inleidende studie 20
opvallend grotere toename bij de behandeling met papiervliegassen ondanks een
kalk:papiervliegasverhouding van 3:5. De andere twee grondmonsters konden niet worden
behandeld met kalk door de beperkte hoeveelheid grond. Door de bescheiden hoeveelheid aan
proeven is het niet mogelijk hier sluitende conclusies uit af te leiden.
Tabel 5: Vergelijking druksterkte (onbehandeld-bindmiddel)
Herkomst grondstaal Druksterkte (kN/m²)
onbehandeld 3% kalk 5% papiervliegas
Tongeren 39,02 281,71 378,92
Tessenderloo 30,65 / 144,44
Wondelgem 61,32 / 245,27
Karakterisatieproeven door middel van mortelbalkjes
De specificaties voor hydraulische bindmiddelen bevatten onder meer eisen met betrekking tot
de chemische samenstelling, de druksterkte en de maalfijnheid. Tabel 6 toont de minimale eisen
volgens prEN 13282-2. Op basis van de druksterkte na 56 dagen vindt de classificatie van
normaal verhardende hydraulische bindmiddelen plaats.
Tabel 6: Specificaties voor normaal verhardende hydraulische bindmiddelen (prEN 13282-2)
Karakteristieken Eisen
N 1 N 2 N 3 N 4
Chemische
samenstelling
[massa %]
SO3 ≤4
Vrije kalk Afhankelijk van het type
bindmiddel
Druksterke
[MPa] Na 56 dagen
≥2,5
&
≤22,5
≥12,5
&
≤32,5
≥22,5
&
≤42,5
≥32,5
&
≤52,5
Maalfijnheid
[massa %] 0,090 mm ≤15
Zwelling
[mm] ≤30
Bindingstijd
[uren] Initieel
≥2,5
De druksterkte wordt bepaald door mortelbalkjes (160x40x40 mm) te vervaardigen. Deze balkjes
zijn samengesteld uit 1350 gram normzand, 450 gram bindmiddel en 225 gram water. Vooraf
wordt een balkje onderworpen aan een buigproef waardoor het mortelbalkje in twee delen breekt.
Vervolgens wordt voor beide helften een druksterke proef uitgevoerd (Figuur 11). De proeven
worden uitgevoerd conform EN 196-1 en NBN EN 459-2.
Inleidende studie 21
BAS: Research and Technology [26] en K.U.Leuven: Research and Development [32] hebben
reeds onderzoek verricht naar de druksterkte van mortelbalkjes waarbij de vereiste hoeveelheid
van 450 gram bindmiddel wordt vervangen door verschillende verhoudingen cement
(CEM I 52,5N) en papiervliegas. De resultaten van de K.U.Leuven [32] worden afgebeeld in
Figuur 12. De druksterkte van de mortelbalkjes die uitsluitend papiervliegas bevatten bedraagt na
7 dagen 1,44 MPa en na 28 dagen 3,84 MPa. Hiermee voldoen de papiervliegassen aan de eisen
met betrekking tot de druksterkte volgens Tabel 6. De samenstelling met 95 % cement en 5 %
papiervliegas levert, na 28 dagen, een bescheiden hoger resultaat op dan de samenstelling met
uitsluitend cement. Nog hogere doseringen leveren telkens een minder goed resultaat op.
BAS [26] stelt vast dat de druksterkte lager ligt dan noodzakelijk: 0,35 MPa na 7 dagen; 1,31 MPa
na 28 dagen en 2,42 MPa na 91 dagen. De lagere waarden worden toegeschreven aan
scheurvorming ten gevolge van zwelling. Toch treedt ook hier een, weliswaar tragere, toename
van de druksterke op.
Figuur 12: Evolutie van de druksterke bij verschillende verhoudingen cement (C) en papiervliegas (Pa)
i.f.v. de ouderdom [32]
De onderzoekers bepaalden ook een aantal andere specificaties. De resultaten hiervan zijn
samengevat in Tabel 7. Enkel de maalfijnheid bij een zeefopening van 0,090 mm voldoet niet aan
de eisen uit Tabel 6.
0
10
20
30
40
50
60
70
80
5 10 15 20 25 30
Dru
kst
erk
te [
MP
a]
Ouderdom [dagen]
Druksterkte i.f.v. ouderdom
100 C-0 Pa
0 C-100 Pa
95 C-5 Pa
88 C-12 Pa
80 C-20 Pa
Figuur 11: Buig- en druksterkte proef voor een mortelbalk
Inleidende studie 22
Tabel 7: Eigenschappen van papiervliegas [26, 32]
Karakteristieken Vaststellingen
Papiervliegas
Chemische samenstelling
[massa %] SO3 0,71
Maalfijnheid
[massa %] 0,090 mm ≤25
Bindingstijd
[uren] Initieel ≥2,5
In het kader van dit onderzoek worden deze proeven herhaald (Figuur 13). Hiervoor worden
dezelfde mengselsamenstellingen beproefd na 7, 28 en 91 dagen. De resultaten van de
mortelbalkjes die zowel cement als papiervliegas of enkel cement bevatten sluiten goed aan bij
deze van Figuur 12. Dit is niet het geval voor mortelbalkjes die uitsluitend papiervliegas als
bindmiddel hebben. De waarden liggen telkens lager dan bekomen door de K.U.Leuven [32]:
Na 7 dagen: 0,60 MPa ten opzichte van 1,44 MPa
Na 28 dagen: 0,63 MPa ten opzichte van 3,84 MPa
Tijdens het ontkisten van de proefstukken die werden behandeld met papiervliegas werd
vastgesteld dat er onvoldoende verharding was opgetreden. Dit komt overeen met de
bevindingen van BAS [26].
Figuur 13: Evolutie van de druksterkte bij verschillende verhoudingen cement (C) en papiervliegas (Pa)
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
5 25 45 65 85 105
Dru
kst
erk
te [
MP
a]
Ouderdom [dagen]
Druksterkte i.f.v. ouderdom
100 C-0 Pa
0 C-100 Pa
95 C-5 Pa
88 C-12 Pa
80 C-20 Pa
Inleidende studie 23
Indien beton wordt aangemaakt met een combinatie van cement en vliegas ligt de sterkte van het
beton op jonge leeftijd lager dan een beton waarbij uitsluitend cement wordt gebruikt. Na 28
dagen neemt de sterkte geleidelijk toe. De tragere ontwikkeling van de sterkte is het gevolg van de
late reactie van de siliciumoxiden en aluminiumoxiden, die in hoge mate aanwezig zijn in
vliegassen, met calciumhydroxide. Immers, calciumhydroxide komt pas vrij nadat de
calciumsilicaten en calciumaluminaten van cement hebben gereageerd met water [33]. Het
verloop van de grafieken in Figuur 13 wijzen evenwel niet op het actief deelnemen van de
vliegassen aan het verhardingsproces. Het merendeel van de druksterkte ontwikkelt zich reeds na
28 dagen. De toename van de druksterkte tussen 28 en 91 dagen is niet meer uitgesproken voor
mengsels waarbij vliegassen worden toegepast dan waarbij geen vliegassen worden toegediend.
Alle grafieken vertonen een parallel verloop waardoor er geen indicatie is dat het vliegas
‘geactiveerd’ wordt.
Gebaseerd op de bevindingen van dit onderzoek en het onderzoek van BAS [26] is het
aangewezen het hydraulisch bindmiddel te blussen. Dit is een procedure die wordt toegepast voor
hydraulische bindmiddelen waarvan de hoofdcomponent (>10 %) bestaat uit vrije kalk. De
bewerking vermijdt dat de proefstukken gaan zwellen en bijgevolg de negatieve invloed op de
bindingstijd, de druksterkte,…De te volgen procedure wordt vermeld in Annex A van de norm
prEN 13282-2.
3.2 Aanleiding tot het onderzoek
In de literatuur zijn ‘papiervliegassen’ voor grondstabilisatie een relatief nieuw begrip. Nochtans
hebben al verschillende realisaties aangetoond dat het gedrag van dit materiaal dicht aanleunt bij
de andere, meer traditionele bindmiddelen. Dit wordt bevestigd door de resultaten van enkele
CBR- en vrije prismaproeven. Daarom zal dit onderzoek zich enerzijds focussen op het gedrag
van papiervliegassen in laboratoriumomstandigheden (fysico-chemische binding,
sterkteontwikkeling, …) en anderzijds hoe het bindmiddel zich gedraagt in de praktijk. Dit laatste
gebeurt onder meer door plaatproeven uit te voeren op een werkelijke site.
3.3 Samenstelling van het proefprogramma
Bij de aanvang van dit onderzoek wordt een proefprogramma opgesteld om de effectiviteit van
papiervliegassen als bindmiddel aan te tonen.
Het proefprogramma valt onder te verdelen in drie delen. Een eerste deel spitst zich toe op het
bepalen van de grondsoort. Dit gebeurt aan de hand van een aantal standaardproeven. Op basis
van de grondsoort zijn sommige toeslagstoffen meer of minder aangewezen. Vervolgens zal in
een tweede deelprogramma de sterkteontwikkeling van een met papiervliegassen behandelde
grond worden onderzocht. Hieruit volgt een ‘ideale’ toeslag van het bindmiddel. Tot slot worden
Inleidende studie 24
plaatproeven uitgevoerd op een werkelijke site om zo het gedrag in reële omstandigheden te
kennen.
Materialen 25
4 Materialen
Het bindmiddel dat in dit thesisonderzoek wordt behandeld is een papiervliegas. Dit hoofdstuk
beschrijft onder meer het productieproces, de chemische en de mineralogische samenstelling en
de fysische kenmerken van papiervliegassen. Verder wordt het referentiemateriaal, een
gehydrateerde kalk, kort toegelicht. Het onderzoek wordt uitgevoerd op twee grondtypes
waarvan de karakteristieken in de hierop volgende hoofdstukken worden bepaald.
4.1 Situering van papiervliegassen
4.1.1 Definitie
Bij de verbranding van houtresten en ontinkt papier- en kartonafval in een wervelbedoven
worden fijne stofdeeltjes met de verbrandingsgassen meegevoerd. Door middel van ontstoffers
worden de assen afgescheiden en vallen ze naar beneden. De assen die overblijven zijn
papiervliegassen. Ze hebben een gebroken witte kleur en in gedroogde vorm zien ze er uit als een
fijn poeder (Figuur 14) [13].
Figuur 14: Papiervliegassen
4.1.2 Productieproces
De eerste stap in de productie van een papiervliegas is de selectie van de te gebruiken
afvalmaterialen: papier en hout. Het papierafval ondergaat twee processen. In een eerste proces
wordt het papierafval (oud papier, kranten, karton,…) vermalen met water en gezuiverd van
plastic, nietjes, paperclips, …De ‘goede’ vezels van het papier worden gerecycleerd om opnieuw
papier te produceren. Nadien wordt in een tweede proces het papierafval behandeld in een
flotatie- en wassysteem waarbij het afval wordt ‘ontinkt’. Het tweede hoofdbestanddeel is
houtafval. Dit afval valt onder te verdelen in drie categorieën: A-, B- en C-hout. Het gebruikte
houtafval behoort minstens tot de categorie B. Dit betekent dat het hout onbehandeld kan zijn
Materialen 26
(A-hout) of voorzien van verf, lak of lijm (B-hout). De verhouding van deze materialen, die
leiden tot de productie van papiervliegassen, wordt verduidelijkt aan de hand van het
schijfdiagram van Figuur 15.
Figuur 15: Samenstelling van de biomassa voor de productie van papiervliegassen [3]
Vervolgens wordt het ontinkte papier en karton via een overdekte transportband overgebracht
naar de wervelbedoven. Het komt daar samen met het houtafval, dat wordt getransporteerd via
schroeven (Figuur 16).
Figuur 16: Verbrandingsinstallatie te Langerbrugge
47%
46%
4% 3%
Samenstelling biomassa papiervliegas
Papier & ontinkingsslib
Houtafval
Zeefoverloopcompost
Steunbrandstof(aardgas)
Materialen 27
Tot slot ontstaan er bij de verbranding van het papier en het hout, fijne stofdeeltjes die met de
verbrandingsgassen worden meegevoerd. Deze stofdeeltjes zijn de zogenoemde papiervliegassen.
Door middel van ontstoffers worden de papiervliegassen aan de ingang van de schoorsteen
afgescheiden. De assen vallen naar beneden en worden opgeslagen in de daartoe bestemde silo’s.
Figuur 17 vat het productieschema samen in een overzichtelijk schema.
Figuur 17: Overzichtsschema van de productie van papiervliegas
4.2 Structuur en samenstelling
4.2.1 Chemische en mineralogische samenstelling
De productie van papiervliegas gebeurt door de verbranding van papier en ontinkingsslib,
houtafval en zeefoverloopcompost [3]. De richtwaarden voor de chemische en mineralogische
samenstelling van de waarden worden gegeven in Tabel 8 en Tabel 9.
Tabel 8: Chemische samenstelling papiervliegassen [26]
Parameter Verbinding Gemiddeld [%]
Siliciumdioxide SiO2 22,25
Aluminiumoxide Al2O3 12,34
IJzeroxide Fe2O3 0,95
Calciumoxide CaO 53,15
Magnesiumoxide MgO 2,71
Kaliumoxide K2O 0,52
Overig / 0,78
Materialen 28
Tabel 9: Mineralogische samenstelling papiervliegassen [26]
Parameter Verbinding Gemiddeld [%]
Kwarts SiO2 2
Periklaas MgO 1
Calciet CaCO3 7
Vrije kalk CaO 9
Portlandiet Ca(OH)2 1
Dicalcium silicaat C2S 13
Tricalcium silicaat C3S 4
Divers* / 66,8
*Amorfe fase
4.2.2 Fysische kenmerken
Onderstaande Tabel 10 toont de belangrijkste fysische kenmerken van de papiervliegassen.
Tabel 10: Fysische kenmerken papiervliegassen [3]
Parameter Gemiddeld
Absolute volumieke massa 2850 kg/m³
Specifieke oppervlakte 720-830 m²/kg
Stortgewicht 800 kg/m³
4.2.3 Korrelverdeling
Papiervliegassen beschikken over een hoge fijnheid (Figuur 18). Deze hoge fijnheid zorgt voor
goede vulstofeigenschappen. Samen met het bijhorende hoge specifiek oppervlak draagt dit bij
tot een hoge reactiesnelheid [3].
Materialen 29
Figuur 18: Zeefkromme van papiervliegas [3]
4.3 Kalk
Het referentiemateriaal is een gehydrateerde kalk (gebluste kalk). Het hoofdbestanddeel is
calciumhydroxide (Ca(OH)2) waardoor het materiaal goede eigenschappen bezit om gronden te
verbeteren en te stabiliseren. Overeenstemmend met de papiervliegassen heeft gebluste kalk het
uitzicht van een fijn en geurloos wit poeder.
4.4 Grondstalen
Een eerste grondstaal is afkomstig van de bouwplaats die verder in dit onderzoek uitgebreider
aan bod komt. De eigenschappen van dit materiaal zijn vooraf niet gekend. De bepaling hiervan
gebeurt aan de hand van een aantal karakterisatieproeven (zie Hoofdstuk 5 en 6).
De herkomst van het tweede materiaal is wel gekend. Het gaat om een Boomse klei bekomen uit
een ontginningsgroeve. De eigenschappen van deze klei worden eveneens bepaald door middel
van karakterisatieproeven.
Verder in dit onderzoek gebeurt de aanduiding van deze twee grondstalen door middel van de
omschrijving ‘grondstaal 1’ respectievelijk ‘grondstaal 2’.
0,00
10,00
20,00
30,00
40,00
50,00
60,00
70,00
80,00
90,00
100,00
0,00 0,20 0,40 0,60 0,80 1,00 1,20 1,40 1,60 1,80 2,00
Cu
mu
lati
eve
zeefr
est
[%
] Maaswijdte [mm]
Zeefkromme: papiervliegas
Methoden 30
5 Methoden
In het eerste deel van dit hoofdstuk wordt bepaald om welk grondtype het gaat. Dit gebeurt door
middel van een aantal standaardproeven zoals de korrelverdeling, de plasticiteitsindex (Ip) en de
methyleenblauwwaarde (MBW). Verder wordt ook de hoeveelheid organische stof bepaald.
Organische stoffen kunnen namelijk een nadelige invloed hebben op de werking van het
bindmiddel. Tot slot wordt ook het vochtgehalte van de grond bepaald.
Het mechanische gedrag van een behandelde grond, bij verschillende hoeveelheden bindmiddel,
is terug te vinden in het tweede deel van dit hoofdstuk. Er wordt hiervoor gebruik gemaakt van
vrije prismaproeven en CBR-proeven. Deze proeven worden uitgevoerd bij het optimale
watergehalte dat volgt uit de proctorproeven.
De beschrijving van de terreinproeven vindt plaats in deel drie van dit hoofdstuk. Hier ligt de
nadruk bij de uitgevoerde plaatproeven.
5.1 Vooronderzoek naar de staat en kenmerken van de grond
5.1.1 Korrelverdeling
Algemeen
De korrelverdeling duidt de spreiding aan van de korrelgroottes binnen een grondstaal.
Afhankelijk van de verdeling van de korrelgroottes stemt het grondstaal overeen met een
bepaalde grondsoort.
Figuur 19: Zeven ter bepaling van de korrelverdeling [34]
Een gedroogde grondmassa wordt gezeefd bij verschillende zeefopeningen (tussen 60 mm en
63 μm)(Figuur 19). Op basis van de hoeveelheid doorgevallen grond voor de verschillende zeven
kan de zeefkromme worden opgesteld. De zeefkromme drukt het percentage doorval uit in
functie van de korrelgrootte. De proef wordt uitgevoerd conform ASTM [35].
Methoden 31
Grondclassificatie
De korrelverdeling verschaft informatie over de verschillende fracties die voorkomen in een
grondmonster. Er zijn zes fracties te onderscheiden (Tabel 11). Deze fracties zijn onder meer
terug te vinden in het werk van De Smedt [36]. De vereiste tabellen voor de classificatie bevinden
zich in Bijlage A2.
Tabel 11: Vlaamse benaming van de grondsoorten en hun overeenkomstige fractie [36]
Grondsoort Overeenkomstige fractie
Symbool Korreldiameters
Klei I <2 μm
Leem II 2 μm-60 μm
Fijn zand III 2 μm-0,2 mm
Grof zand IV 0,2 mm-2 mm
Grind V 2 mm-20 mm
Stenen VI >20 mm
5.1.2 Plasticiteitsindex (Ip)
De plasticiteitsindex is het verschil in watergehalte tussen de vloeigrens en de uitrolgrens van een
grondstaal (Ip = wL – wP). Afhankelijk van de plasticiteitsindex kan de grond als meer of minder
plastisch worden gekwalificeerd [37]. Deze index geeft ook de mate aan van klei in de grond. Een
Ip groter dan 40 komt overeen met een zeer kleiachtige grond. Een Ip kleiner dan 12 daarentegen
wijst op een weinig kleiachtige grond [1]. Afhankelijk van het kleigehalte van de grond zijn
bepaalde bindmiddeltypes meer of minder aangewezen. Het SB 250 (hoofdstuk 3: Materialen) in
het bijzonder beveelt aan dat kleigronden met een Ip>40 ongeschikt zijn voor behandeling met
kalk, cement of HRB [27].
Vooraf wordt de grond gezeefd zodat de grootste korreldiameter maximum 425 μm bedraagt. De
grond (200 g) die wordt gebruikt voor het bepalen van de vloeigrens wordt achteraf gebruikt
voor het bepalen van de uitrolgrens (conform ASTM [38]).
De vloeigrens (wL) is de grens tussen het vloeibare en het plastische gebied van de grond. Om
deze grens te bepalen wordt het toestel van Casagrande gebruikt. In de schaal van dit toestel
wordt een kleine hoeveelheid grond aangebracht, vlak afgewerkt en vervolgens wordt een V-
vormige groef in de grond getrokken. Nadien wordt de schaal ongeveer 25 tot 35 keer ‘geslagen’
over een hoogte van 10 mm. Als de grond die wordt gescheiden door de V-vormige groef elkaar
opnieuw raakt, wordt de procedure gestopt. Dit wordt herhaald voor een aantal watergehaltes.
Tot slot wordt een grafiek opgesteld, met het watergehalte (w) in functie van het aantal slagen
(N), waarvan de best passende rechte wordt bepaald. Het watergehalte dat overeenstemt met 25
slagen is de vloeigrens. Figuur 20 toont het principe van de proef.
Methoden 32
Figuur 20: Methode voor het bepalen van de vloeigrens [39]
De uitrolgrens (wP) is de grens die de overgang tussen het plastische en het vaste gebied vastlegt.
Hiervoor wordt gebruik gemaakt van een kleine hoeveelheid grond die wordt gerold tot een
draad met een diameter van 3,2 mm. Vervolgens wordt de draad gebroken, gekneed en opnieuw
tot een draad gerold. De uitrolgrens is het watergehalte waarbij het juist niet meer mogelijk is de
grond op een glasplaat tot draden van 3,2 mm dikte uit te rollen (Figuur 21).
Figuur 21: Methode voor het bepalen van de uitrolgrens [39]
Tot slot wordt de plasticiteitsindex bekomen door het verschil in watergehalte te bepalen tussen
de vloeigrens en de uitrolgrens.
5.1.3 Methyleenblauwwaarde (MBW)
De MBW is een tweede methode om het kleigehalte van de grond te onderzoeken. Het principe
van deze proef is gebaseerd op de adsorptie van methyleenblauw door de grond. Op basis van de
geadsorbeerde hoeveelheid methyleenblauw kan een inschatting worden gemaakt over de mate
waarin klei aanwezig is in de grond. Kleifracties zijn immers het best in staat om methyleenblauw
te adsorberen. Een MBW kleiner dan 25 duidt op een weinig kleiachtige grond terwijl een MBW
groter dan 60 wijst op een zeer kleiachtige grond [1]. Op basis van het kleigehalte van de grond
zijn bepaalde bindmiddeltypes meer of minder aangewezen.
Methoden 33
Voor deze proeven wordt ongeveer 200 g grond gedroogd, gezeefd en afgewogen (conform de
Franse norm: NF P94-068). Daarnaast wordt methyleenblauw aan water toegevoegd zodat een
concentratie van 10 g/L wordt bekomen. De gezeefde grond wordt met deze
methyleenblauwoplossing vermengd en constant geroerd. Vervolgens wordt een druppel van dit
geroerde mengsel aangebracht op een filterpapier en laat een vlek na. Het verzadigingspunt wordt
bereikt wanneer op het filterpapier een blauwe kring rond de aangebrachte vlek is te zien (Figuur
22). Indien nodig wordt er een bijkomende hoeveelheid methyleenblauw toegevoegd om
verzadiging te bekomen [1]. De MBW volgt uit de hierna vermelde formule.
Waarbij:
MBW = methyleenblauwwaarde in g/100 g droog monster5
M1 = toegevoegde hoeveelheid methyleenblauw in g
M2 = massa van de droge grond in g
5.1.4 Organische stof 6
Een te hoge concentratie aan organische stoffen heeft een negatieve invloed op de verbetering
van de grond. Vandaar dat vanaf concentraties hoger dan 3 % de grond ongeschikt wordt
bevonden. Verder kan de aanwezigheid van zwavel zwellingen veroorzaken waardoor het
bovenliggende wegdek beschadigd wordt [1].
5 Deze waarde wordt omgezet naar g/kg droog monster zodat de eenheid overeenstemt de specificaties vermeld in
de handleiding voor grondbehandeling met kalk en/of cement [1]
6 De informatie omtrent deze proeven is aanwezig in het laboratorium voor Geotechniek van de Vlaamse Overheid
Figuur 22: Principe van een methyleenblauwproef
Methoden 34
Humusgehalte
Gedurende deze proef wordt de massa van een droog grondmonster van ongeveer 100 g
gewogen en genoteerd als M1. Vervolgens wordt het grondmonster vermengd met ongeveer 250
tot 300 ml verdunde waterstofperoxide (H2O2) zodat de grond zich voldoende in de
waterstofperoxide bevindt. Om het mengsel met de waterstofperoxide te laten reageren wordt de
maatbeker gedurende 1 uur in een warmwaterbad geplaatst. Door na 1 uur een bijkomende
hoeveelheid van ongeveer 50 ml H2O2 toe te voegen kan het mengsel verder reageren. Deze
procedure wordt herhaald tot er geen reactie meer is waar te nemen. Nadien moet de grond
bezinken en opnieuw worden gedroogd in het warmwaterbad en in de droogoven (M2). De
berekening van het humusgehalte gebeurt door deze formule:
Waarbij:
humus = humusgehalte van de grond in %
M1 = massa van de grond voor reactie met H2O2 in g
M2 = massa van de grond na reactie met H2O2 in g
Kalkgehalte
Tijdens deze proef wordt verder gewerkt met het grondstaal dat reeds heeft gereageerd met de
verdunde waterstofperoxide (M2). Dit maal wordt de grond in een verdund mengsel van zoutzuur
(HCl) gebracht en in die mate dat de grond zich voldoende in het mengsel bevindt. Analoog aan
de hierboven beschreven proef wordt de maatbeker met het mengsel in een warmwaterbad
geplaatst en kan het mengsel gedurende 1 uur reageren. Daarop wordt nog verdund zoutzuur
toegevoegd tot er geen reactie meer is tussen de grond en het zoutzuur. Na het bezinken en
drogen van de grond kan andermaal de droge massa van de grond worden bepaald (M3). Door
middel van de onderstaande formule is het kalkgehalte gekend.
Waarbij:
kalk = kalkgehalte van de grond in %
M2 = massa van de grond na reactie met H2O2 en voor reactie met HCl in g
M3 = massa van de grond na reactie met HCl in g
Methoden 35
5.1.5 Natuurlijk watergehalte
Het watergehalte van de grond kan op eenvoudige wijze worden bepaald. Een kleine hoeveelheid
natte grond (Mnat) wordt gewogen en nadien in de droogoven geplaatst bij een temperatuur van
110°±5°C. Na een droogtijd van 24 h kan het droge gewicht (Mdroog) van de grond worden
bepaald. De hoeveelheid massa die tijdens dit proces verloren gaat wordt beschouwd als water
(conform ASTM [40]). Door de volgende formule toe te passen is het watergehalte van de grond
gekend.
Waarbij:
w = watergehalte van de grond in %
Mnat = natte massa van de grond in g
Mdroog = droge massa van de grond in g
5.2 Vooronderzoek naar het mengselontwerp
5.2.1 Proctorproef
Om een draagkrachtige bodem te bekomen wordt de grond aangebracht en verdicht in lagen van
maximaal 30 cm. Een goede verdichting vereist een zekere hoeveelheid water die de korrels over
elkaar laat schuiven. Toch mag dit watergehalte niet te hoog zijn omdat dit de verdichting kan
beletten als gevolg van een te hoge waterdruk. De beste verdichting wordt bereikt bij een zo hoog
mogelijk drooggewicht [2,36]. Door middel van een proctorproef kan het optimaal watergehalte,
waarbij het drooggewicht van de grond maximaal wordt, worden bepaald.
De proctorproef is een proef waarbij de natuurlijke grond wordt verdicht in drie of vijf lagen bij
verschillende watergehaltes. De proctorcurve die hierdoor wordt bekomen drukt het
drooggewicht van de grond uit in functie van het watergehalte van de grond. Het watergehalte
waarbij de curve haar maximum bereikt wordt het optimaal watergehalte (proctoroptimum)
genoemd. Om een goede proctorcurve op te stellen zijn minimaal vijf verdichtingen bij vijf
verschillende watergehaltes nodig [1]. Het eerste punt van de proctorcurve wordt bepaald bij het
natuurlijk watergehalte van de grond.
Bij aanvang van de proeven wordt de grond gezeefd. De zeefrest die overblijft op de zeven met
een opening van 5, 10 en 20 mm bepaalt welke beproevingsmethode van toepassing is. Deze
methode bepaalt de grootte van de cilindrische proctormal en het aantal slagen waarbij iedere laag
wordt verdicht.
Methoden 36
De grond wordt verdicht volgens de normale verdichtingsmethode wat resulteert in drie
verdichtingslagen en een slaghamer met een gewicht van 2,49 kg die valt over een afstand van
0,305 m (conform ASTM [41]). Deze verdichtingsmethode is geschikt voor onder meer
ophogingen, zate van de ophogingen, baanbedden en aanvullingen [1].
Figuur 23: Proctorcompactie en afwerking van het grondmonster
Na de verdichting wordt de bovenste ring verwijderd en het grondmonster vlak afgewerkt door
middel van een spatel (Figuur 23). Het gewicht van de grond is het verschil in gewicht van de
cilindrische mal en de verdichte grond (Mt) en de massa van de mal (Mmd). Het watergehalte (w)
van de grond is eveneens gekend door middel van §5.1.5.
Op basis van het watergehalte van de grond na verdichting en de massa van de grond na
verdichting wordt een punt van de proctorcurve bepaald. De gehanteerde formules hierbij zijn de
volgende:
Waarbij:
γd = drooggewicht van de verdichte grond in kN/m³
ρd = droge massadichtheid van de verdichte grond in kg/m³.
ρm = natte massadichtheid van de verdichte grond in kg/m³.
Mt = massa van de mal en de verdichte grond in kg
Mmd = massa van de mal in kg
V = volume van de grond in m³
Methoden 37
Waarbij:
w = watergehalte van de verdichte grond in %
Mnat = natte massa van de verdichte grond in kg
Mdroog = droge massa van de verdichte grond in kg
Hetzelfde principe herhaalt zich voor een bijna volledig droge grond. Op deze manier zijn de
twee uiterste punten van de proctorcurve gekend. Vervolgens wordt de kromme verder
aangevuld met tussenliggende punten waarbij het watergehalte met ongeveer 2 tot 4 % varieert.
Hiervoor wordt telkens een hoeveelheid water met de gedroogde grond vermengd (zie
onderstaande formules). Nadien ondergaat de grond een rustperiode van 24 h om een ideale
wateropname mogelijk te maken. Tot slot wordt dezelfde procedure voor de proctorcompactie
herhaald. Uiteindelijk levert dit vier bijkomende punten op wat resulteert in een proctorcurve met
zes punten.
Waarbij:
Mwater= toe te voegen massa water in kg
M1,nat = massa van het natte grondmonster na toevoeging van water in kg
(
)
M0,droog = massa van het droge grondmonster in kg
w1 = te bereiken watergehalte van de grond in %
w0 = oorspronkelijk watergehalte van de grond in %
M0,nat= massa van het natte grondmonster vóór de toevoeging van water in kg
5.2.2 California Bearing Ratio (CBR)
De CBR-proef wordt gehanteerd om de sterkte van de grond te bepalen. Ze verschaft informatie
over het draagvermogen van de grondmonsters. In het bijzonder fungeert de CBR-proef hier als
een verschaalde versie van het terrein uit de praktijk.
Voor de twee grondstalen worden twaalf proefstukken vervaardigd. Per grondstaal komt dit
overeen met zes proefstukken waarvan er drie bij kamertemperatuur worden bewaard en drie
onder water. De proefstukken worden getest na 7, 28 en 56 dagen. De verwachting is dat er op
deze manier een duidelijk verloop van de sterkteontwikkeling merkbaar zal zijn.
Methoden 38
Vooraf aan het uitvoeren van de compactie van de grond wordt de grond gedroogd en gezeefd
zodat de maximale korrelgrootte 10 mm bedraagt. Het vereist watergehalte volgt uit de
proctorcurve. Dit gebeurt op basis van de formules vermeld in §5.2.1. Om een ideale
wateropname van de korrels toe te laten wordt de grond 24 h bewaard in een afgesloten emmer.
Na de rustperiode van 24 h kan de grond worden behandeld met papiervliegassen. Het
toeslagpercentage volgt uit de resultaten van de druksterkte proeven en is verschillend voor beide
grondstalen. De hoeveelheid toe te voegen materiaal wordt berekend ten opzichte van het droge
gewicht van de grond.
Waarbij:
Mtoeslag= massa toeslagstof in kg
t = hoeveelheid toeslagstof in %
Mdroog = massa van het droge grondmonster in kg
Mnat = massa van het natte grondmonster in kg
w = watergehalte van de grond in %
Een volgende stap in het aanmaken van de proefstukken is het verdichten van de grond
(conform ASTM [42]). Hiervoor zijn een cilindrische mal met bijkomende ring, een volle
cilindrische schijf en een valhamer nodig. Onderaan de mal bevindt zich de volle cilindrische
schijf (‘spacer’) waarop de grond wordt aangebracht en verdicht. Analoog aan de proctorproef
(methode C) gebeurt de verdichting van de grond in 3 lagen met 56 slagen per laag (dit geldt voor
beide grondmonsters). Na het verdichten wordt de bovenste ring verwijderd en wordt de grond
vlak afgewerkt met een spatel. Vervolgens wordt het grondmonster omgedraaid zodat de volle
cilindrische schijf kan worden vervangen door een cilindrische ring met een gewicht van 4,54 kg
(Figuur 24). Deze cilindrische ring doet dienst als bovenbelasting. De opening in de ring wordt
later gebruikt om de stempel, die de krachtoverdracht verzorgd, in aan te brengen.
Ten slotte wordt de grond hetzij afgedekt met een folie en in een vochtige ruimte geplaatst bij
een temperatuur van 18°C dan wel volledig onderwater7 geplaatst en eveneens in de vochtige
ruimte geplaatst.
Na een periode van 7, 28 of 56 dagen worden de CBR-proefstukken getest. Hierbij krijgen de
proefstukken die werden ondergedompeld in water de mogelijkheid om gedurende 15 minuten
uit te lekken.
7 Gebruikelijk worden CBR-proefstukken ongeveer 4 dagen ondergedompeld. De proefstukken zullen hier echter
naast de evolutie van het draagvermogen ook een indicatie vormen voor de hoeveelheid water die voor en na
behandeling wordt opgemeten (m.b.t. zwelling).
Methoden 39
De proefopstelling is voorzien van een volle cilindrische stempel die de kracht overbrengt op de
grond ter plaatse van de centrale opening in de schijf van de bovenbelasting. Verder is een sensor
voorzien die de indringing van de stempel in grond en de snelheid waarmee dit gebeurt opmeet
(Figuur 25). De registratie van de verschillende gegevens gebeurt automatisch.
De twee belangrijkste resultaten die volgen uit de CBR-proef zijn de spanning/zettingsrelatie en
de CBR-waarde.
Spanning/zettingsrelatie
Uit de continue registratie van de krachten en de veroorzaakte zettingen kan de relatie tussen de
spanningen (σ) en de zettingen (Δs) worden afgeleid. De zettingen worden rechtstreeks
opgemeten terwijl de spanningen worden berekend met deze formule:
Figuur 24: CBR-verdichting en -proefstuk
Figuur 25: CBR-proefopstelling
Methoden 40
Waarbij:
σ = spanning in N/mm²
F = kracht om de stempel in de grond te drukken in N
A = oppervlakte van de krachtsoverdracht tussen de stempel en de grond in mm²
CBR-waarde
De CBR-waarde vormt een vergelijking tussen de kracht die nodig is om een indringing van
2,54 mm (5,08 mm) te veroorzaken enerzijds bij het te beproeven grondmonster en anderzijds bij
een standaardgrondmonster van steenslag. Het standaardgrondmonster is Californisch berggrind.
Bij een druk van 6,9 MPa zak het berggrind 2,54 mm. Wanneer de belasting wordt verhoogd tot
10,3 MPa zakt het berggrind 5,08 mm [1].
Op basis van de geregistreerde krachten en de bijhorende indringing worden de CBR-waarde
berekend. Hiervoor zijn de onderstaande formules beschikbaar. De grootste van beide CBR-
waarden wordt weerhouden.
(
)
(
)
Waarbij:
CBR = CBR-waarde in %
F = kracht om de stempel 2,54 mm (5,08 mm) in de grond te drukken in N
A = oppervlakte van de krachtsoverdracht tussen de stempel en de grond in mm²
5.2.3 Vrije prismaproeven
In dit onderzoek wordt de druksterkte afgeleid uit vrije prismaproeven (E: unconfined
compressive strength - UCS) om de ontwikkeling van de druksterkte in de tijd vast te stellen.
In overeenstemming met de CBR-proeven worden er proefstukken vervaardigd die worden
getest na 7, 28 en 56 dagen. Hier wordt echter niet gewerkt met één bepaald toeslagpercentage.
Er worden vijf verschillende percentage beproefd: twee percentages voor kalk (2 % en 4 %) en
drie percentages voor papiervliegas (3 %, 5 % en 8 %). Deze percentages werden gekozen op
basis van de percentages die in de praktijk worden toegepast.
De UCS-proefstukken worden bekomen uit een grondmonster dat wordt verdicht volgens de
methode van de proctorcompactie (zie §5.2.1). Iedere proctorcompactie levert minstens drie
Methoden 41
proefstukken op voor een welbepaald toeslagpercentage. De vervaardigde proefstukken worden
omhuld met plasticfolie en bewaard in de vochtige ruimte bij een constante temperatuur van
18°C.
De cilindrische buisjes van de UCS-proefstukken hebben een minimale diameter van 30 mm.
Door deze kleine diameter dienen de aanwezige grondkorrels steeds kleiner zijn dan een 1/10de
van diameter van de buisjes. Daarom wordt alle grond gezeefd tot op een korrelgrootte van
3 mm. Verder ligt de verhouding tussen de diameter en de hoogte van de cilinders tussen 2 en 2,5
(conform ASTM [43]).
Na de gewenste behandelingsperiode vindt de analyse van de druksterkte plaats. Een snelle
toename van de verticale belasting op het cilindrische monster leidt tot breuk van het proefstuk.
De aangebrachte belasting veroorzaakt een axiale spanningstoename van 0,5 tot 2 % per minuut.
Deze snelle toename van de belasting is noodzakelijk om drainage van het poriënwater te
verhinderen [44]. Tijdens de belasting van de proefstukken worden ze in de langse richting niet
gesteund (σ3=0)(Figuur 26). De proef stopt wanneer de belasting toeneemt bij afnemende rek
(breuk) ofwel wanneer er 15 % rek wordt opgemeten.
De belasting en de vervorming worden genoteerd voor verschillende tijdsintervallen. Door te
beschikken over voldoende punten kan een goede vorm van het spanning-rekdiagram worden
bepaald. De nodige formules worden hierna weergegeven.
⁄
Waarbij:
ε1 = axiale rek bij een gegeven belasting
ΔL = lengteverandering van het grondmonster in mm
L0 = oorspronkelijke lengte van het grondmonster in mm
σ1
σ3=0
Figuur 26: Verduidelijking van de symbolen en het principe van een UCS-test [44]
Methoden 42
( )⁄
Waarbij:
A = gemiddelde oppervlakte bij een gegeven belasting in mm²
A0 = oorspronkelijke gemiddelde oppervlakte bij een gegeven belasting in mm²
ε1 = axiale rek bij een gegeven belasting
( ⁄ )
Waarbij:
σc = drukspanning in N/mm²
F = toegepaste belasting in N
A = gemiddelde oppervlakte bij een gegeven belasting in mm²
De ongedraineerde druksterkte (qu) volgt uit het maximum van het spanning-rekdiagram of de
waarde bij 15% rek indien het diagram haar maximum nog niet heeft bereikt.
5.3 Terreinproeven
5.3.1 Dosering
Voor de controle van de dosering van het bindmiddel is een metalen plaat of een zeil met vooraf
gekende afmetingen noodzakelijk. Door de hoeveelheid bindmiddel te registreren dat overblijft
op de metalen plaat of het zeil kan de dosering worden bepaald volgens het OCW [1].
De dosering moet aansluiten bij de te spreiden hoeveelheid bindmiddel. Hiervoor wordt de
volgende formule gehanteerd [1]:
Figuur 27: Controle van de dosering
Methoden 43
Waarbij:
Mbindmiddel = hoeveelheid bindmiddel in kg/m²
t = toe te voegen percentage bindmiddel in %
ρd = droge massadichtheid van de grond in kg/m³
h = inmengdiepte in m
5.3.2 Plaatproef
Bij de aanleg van een nieuwe weg dienen het onderliggende baanbed en de eventuele ophogingen
over een voldoende draagkracht te beschikken. Deze draagkracht wordt gecontroleerd door
middel van een plaatproef. Het resultaat dat uit deze plaatproef voortvloeit wordt de
samendrukbaarheidsmodulus (M1) van de grond genoemd. Indien deze
samendrukbaarheidsmodulus niet door verdichting kan worden bereikt bieden de eerder
vermelde toeslagstoffen een oplossing [2]. Het SB 250 stelt in hoofdstuk 4 (Voorbereidende
werken en grondwerken) dat afhankelijk van de opbouw van de weg de volgende vereiste
samendrukbaarheidsmoduli gelden [27]:
- 8 MPa op de zate van de ophoging
- 11 MPa aan de bovenzijde van de eerste laag van de ophoging
- 17 MPa op het baanbed.
Het betreft hier de bovenzijde van de eerste laag van de ophoging. De vereiste modulus is aldus
11 MPa.
Tijdens de uitvoering van een plaatproef brengt de uitvoerder een stijve cirkelvormige stalen plaat
met een oppervlak van 20.000 mm² (diameter 159,6 mm) in contact met de ondergrond. De
belastingstoename gebeurt stapsgewijs door middel van een hydraulische vijzel met tegengewicht.
Het tegengewicht wordt hier veroorzaakt door een werfkraan (Figuur 28). Op drie naburige
plaatsen worden de zettingen opgemeten door middel van meetklokjes. Hierbij houdt de
uitvoerder rekening met kruipeffecten die voor een toename van de zettingen kunnen zorgen.
Daarom gebeurt het aflezen van de zettingen pas nadat ze zijn gestabiliseerd dit wil zeggen dat de
bijkomende zettingen beperkt blijven tot 0,02 mm/minuut [2]. De proefmethode gebeurt
conform zoals beschreven in de OCW publicatie: proefmethode 50.01, MN 40/78.
De samendrukbaarheidsmodulus van de grond wordt berekend door deze formule [2]:
Methoden 44
Waarbij:
M1 = samendrukbaarheidsmodulus in MPa
= diameter van de plaat in mm
Δp = drukverschil over het meetinterval in MPa
Δs = gemiddelde zettingsverschil over het meetinterval in mm
Figuur 28: Plaatproef met werfkraan als tegengewicht
In de literatuur komt vaak de term beddingsconstante (ks) aan bod. Deze term is de verhouding
tussen het drukverschil (Δp) en het gemiddelde zettingsverschil (Δs) en wordt uitgedrukt in
kN/m³ of MPa/m.
5.3.3 Natuurlijk watergehalte
Hiervoor wordt verweven naar §5.1.5
5.3.4 Grondstalen
Drie gestoken grondstalen van op het terrein fungeren als referentie tussen de in het labo
vervaardigde UCS-proefstukken en de situatie in de praktijk. De proefstukken worden bewaard in
de cilindrische vormen. Analoog aan de voorgaande proeven zullen deze worden beproefd na 7,
28 en 56 dagen.
Er dient opgemerkt dat door het hoge aantal keien en kiezelstenen, ter plaatse van de site
horende bij het eerste grondstaal, het moeilijk is om bruikbare monsters te nemen. De
aanwezigheid van grote keien kan de resultaten van de proeven volledig waardeloos maken.
Resultaten & discussie 45
6 Resultaten & discussie
Dit hoofdstuk gaat dieper in op de beoordeling van de resultaten van de materialen en de
proeven die worden beschreven in de twee voorgaande hoofdstukken. Een eerste onderdeel is
het vooronderzoek naar de grond. Op basis van de staat en kenmerken van de grond is het
immers mogelijk om al een eerste keuze te maken voor het te gebruiken bindmiddel. Dit gebeurt
op basis van de aanbevelingen die terug te vinden zijn in de literatuur.
In een tweede onderdeel wordt enerzijds een keuze gemaakt voor de ‘optimale’ dosering en
anderzijds de evolutie van de sterkte in de tijd vastgelegd. De proeven die hiervoor worden
gebruikt zijn de vrije prismaproef en de CBR-proef. De vrije prismaproeven bieden informatie
over de druksterkte voor vijf verschillende doseringen (2-4 % kalk, 3-5-8 % papiervliegas) in
functie van de tijd (na 7, 28 en 56 dagen). Op basis van de hoogste druksterkte na 7 dagen wordt
een keuze gemaakt voor de ‘optimale’ dosering. Voor ieder grondstaal worden zes CBR-
proefstukken aangemaakt met deze ‘optimale’ dosering. Ook deze proefstukken worden getest na
7, 28 en 56 dagen.
Een laatste onderdeel bevat de terreinproeven waarbij bijzondere aandacht uitgaat naar de
plaatproeven. Door middel van correlatieformules uit de literatuur wordt een link gelegd tussen
deze plaatproeven en de resultaten van de CBR-proeven.
6.1 Vooronderzoek naar de staat en kenmerken van de grond
Een volledige verslag van de resultaten is terug te vinden in Bijlage A1 van dit onderzoek. De
belangrijkste resultaten zijn samengevat in Tabel 12.
6.1.1 Grondstaal 1
Korrelverdeling
Op basis van het percentage dat iedere korrelfractie inneemt kan een classificatie van de grond
gebeuren. De kleine fracties (fractie I+II) van het eerste grondstaal zijn hoger dan 10 %.
Hierdoor speelt ook de plasticiteitsindex een rol bij de classificatie (zie Bijlage A2). Deze bevindt
zich tussen 15 % en 25 %. Vermits de overwegende fracties deze zijn van het type III en IV kan
het eerste grondstaal worden geclassificeerd als een zandhoudende klei.
Kleigehalte d.m.v. de plasticiteitsindex (Ip) en de methyleenblauwwaarde (MBW)
De plasticiteitsindex en de methyleenblauwwaarde bedragen respectievelijk 16,9 % en 4,2. Er is
sprake van een weinig kleihoudende grond als plasticiteitsindex lager ligt dan 12 % of als de
methyleenblauwwaarde beperkt blijft tot 25 [1]. Beide proeven indiceren dat het hier gaat om een
grond met een laag kleigehalte. Verder in dit hoofdstuk zal worden vastgesteld dat deze lage
hoeveelheid klei gevolgen heeft voor de dosering van de bindmiddelen.
Resultaten & discussie 46
Zowel een behandeling met kalk, cement of C-vliegas is mogelijk om de grond te stabiliseren (zie
Hoofdstuk 2).
Organische stof en watergehalte
Met 0,8 % ligt het percentage aan organische stoffen beneden de toegelaten waarde van 3 %. De
grond mag bijgevolg wordt gebruikt voor grondstabilisatie. Het natuurlijk watergehalte van de
grond schommelt rond de 23 %.
6.1.2 Grondstaal 2
Korrelverdeling
Ook de kleine fracties van het tweede grondstaal liggen hoger dan 10 %. Bijgevolg is de
plasticiteitsindex een bijkomende parameter voor de classificatie. Door de hoge waarde van Ip
blijkt het hier om een zuivere kleigrond te gaan.
Kleigehalte d.m.v. de plasticiteitsindex (Ip) en de methyleenblauwwaarde (MBW)
De resultaten van plasticiteitsindex wijzen op een zeer kleihoudende grond. De plasticiteitsindex
bedraagt immers 55,1 %. Dit resultaat wordt bevestigd door de MBW die op 66,2 komt.
Bij voorkeur wordt deze grond gestabiliseerd met kalk (zie Hoofdstuk 2).
Organische stof en watergehalte
Dit grondstaal bevat 1,7 % aan organische stoffen en voldoet hiermee aan de opgelegde eisen van
het OCW. Het natuurlijk watergehalte van de grond schommelt rond de 35 %.
6.1.3 Samenvatting
Tabel 12: Grondkarakteristieken
Grondstaal
karakteristieken 1 2
Classificatie Zandhoudende klei Klei
Plasticiteitsindex [%] 16,9 55,1
Methyleenblauwwaarde 4,2 66,2
Organische stof [%] 0,8 1,7
Watergehalte [%] ≈23 ≈35
Bindmiddel Kalk/cement/C-vliegas Kalk
Resultaten & discussie 47
6.2 Vooronderzoek naar het mengselontwerp
6.2.1 Optimaal watergehalte: proctorproef
In Bijlage B1 is de zeefrest, bij een zeefopening van 10 mm en 20 mm, van beide grondstalen
terug te vinden. Hieruit volgt dat grondstaal 1 wordt verdicht volgens methode C (‘grote’
proctormal, 56 slagen per laag). In grondstaal 2 zijn amper korrels groter dan 10 mm of 20 mm
waargenomen. Vandaar dat dit grondstaal verdicht wordt volgens methode B (‘kleine’
proctormal, 25 slagen per laag) (conform ASTM [41]).
Onderstaande Grafieken (Figuur 29 en Figuur 30) tonen het eindresultaat van de proctorproeven.
De volledige uitwerking van de resultaten werd opgenomen in Bijlage B2.
o Grondstaal 1
Figuur 29: Proctorcurve van grondstaal 1
Uit deze curve volgt dat het optimaal watergehalte, om dit grondstaal te behandelen met
papiervliegassen, ligt binnen het interval 12-14 %. Toch zal er bij de CBR-proeven en de UCS-
proeven worden verder gewerkt met een watergehalte van 20 %. Dit komt overeen met het
natuurlijk watergehalte van de grond. Deze keuze gebeurt enerzijds omdat tijdens het
vervaardigen van de grond bij een dergelijk waterpercentage de verwerkbaarheid minder goed is
(losse korrels, geen hechting tussen de korrels). De verwachting is dat er na het toevoegen van
een bindmiddel een bijkomende uitdroging van de grond zal optreden. Hierdoor bestaat de kans
dat er onvoldoende hechting ontstaat tussen de gronddeeltjes om geschikte UCS-proefstukken te
vervaardigen. Anderzijds is het natuurlijk watergehalte op de site ook ongeveer 20 %. Op deze
manier kan een vereenvoudigde vergelijking gebeuren tussen de plaatproeven op het terrein en de
proeven in het labo.
16,50
17,00
17,50
18,00
18,50
19,00
19,50
20,00
20,50
0,00 5,00 10,00 15,00 20,00 25,00
dro
og
gew
ich
t [k
N/
m³]
watergehalte [%]
Proctorcurve
Resultaten & discussie 48
o Grondstaal 2
Figuur 30: Proctorcurve van grondstaal 2
Op basis van bovenstaande proctorcurve valt te besluiten dat het proctoroptimum ligt tussen
26 % en 29 %. Monsters met een watergehalte hoger dan 26 % zijn voldoende samenhangend. Er
is dan ook geen enkele reden om van dit proctoroptimum af te wijken. Voor de vervaardiging
van de CBR- en UCS-proefstukken zal steeds met dit watergehalte worden gewerkt.
6.2.2 Sterkteontwikkeling bij verschillende doseringen: vrije prismaproef
In dit onderzoek worden vrije prismaproeven gehanteerd om een ontwikkeling van de
druksterkte in de tijd vast te stellen. Voor deze vrij prismaproeven worden er proefstukken
vervaardigd die worden getest na 7, 28 en 56 dagen. Er wordt hierbij gewerkt met vijf
verschillende toeslagpercentages: twee percentages voor kalk (2 % en 4 %) en drie percentages
voor papiervliegas (3 %, 5 % en 8 %). Deze percentages zijn gebaseerd op percentages die in de
praktijk worden toegepast. De proefstukken worden omhuld met een plasticfolie en bewaard in
een vochtige ruimte bij een constante temperatuur van 18°C.
De volledige uitwerking van de hierna behandelde resultaten is terug te vinden in Bijlage C en D.
Algemene indruk van de grond na het behandelen met papiervliegassen
Voor en na het mengen van de grond met de papiervliegassen is er een duidelijk verschil in de
structuur van grondstaal 1 waarneembaar (Figuur 31). Voor de behandeling is de grond plastisch
en samenhangend. Na het mengen heeft de grond een korrelige uitstraling. Bovendien wordt er
vastgesteld dat de grond warmer aanvoelt dan voorheen. De waargenomen structuurwijziging en
de exothermische reactie zijn typische kenmerken van de reactie tussen CaO en H2O (zie
Hoofdstuk 2). Bij een voldoende hoge dosering is deze structuurwijzing eveneens waar te nemen
bij het tweede grondstaal (Figuur 32).
12,00
12,50
13,00
13,50
14,00
14,50
15,00
0,00 5,00 10,00 15,00 20,00 25,00 30,00 35,00 40,00
dro
og
gew
ich
t [k
N/
m³]
watergehalte [%]
Proctorcurve
Resultaten & discussie 49
Naar mate de dosering van het toeslagmateriaal toeneemt, wordt de grond droger. Bij hogere
toeslagpercentages zou het dan ook onmogelijk worden om nog goede proefstukken te
vervaardigen.
Figuur 31: Grondstaal 1 voor (links) en na (rechts) de behandeling met 5 % papiervliegas
Figuur 32: Grondstaal 2 voor (links) en na (rechts) de behandeling met 8 % papiervliegas
Verandering van het watergehalte
Om na te gaan wat de invloed is van de papiervliegassen op het watergehalte worden Figuur 33
en Figuur 34 opgesteld.
o Grondstaal 1
De daling van watergehalte is deels te wijten aan de droge stof die aan de grond wordt
toegevoegd. Zo daalt het watergehalte voor bijvoorbeeld 3 % papiervliegas al van 19,39 % naar
18,91 % uitsluitend door de droge stof met de grond te vermengen. Alle waarden worden daarom
eerst gecorrigeerd tot het correcte watergehalte. Rekening houdend hiermee doet zich nog steeds
een daling van het watergehalte voor.
Resultaten & discussie 50
Figuur 33: Watergehalte i.f.v. dosering en tijd voor verschillende mengsels
(1=2 %; 2=4 % kalk & 3=3 %; 4=5 %; 5=8 % papiervliegas)
Voor grondstaal 1 neemt het watergehalte, afhankelijk van de gebruikte dosering, af met ongeveer
1 % bij kalk en met 2 tot 3 % bij papiervliegas. De behandeling met papiervliegassen zorgt dus
voor een exothermische reactie met een duidelijke daling van het watergehalte tot gevolg. Diverse
onderzoekers stelden vast dat ongebluste kalk het watergehalte eveneens doet dalen met ongeveer
2,5 % (o.a. [8] en [15]). Voorts geven de watergehaltes opgemeten na de laatste testreeks nog
steeds een kleine afname van het watergehalte aan. Er dient opgemerkt dat het resultaat na 28
dagen niet werd opgemeten door een technisch defect van de droogoven.
o Grondstaal 2
Figuur 34: Watergehalte i.f.v. dosering en tijd voor verschillende mengsels
(1=2 %; 2=4 % kalk & 3=3 %; 4=5 %; 5=8 % papiervliegas)
19
,20
18
,89
18
,91
18
,46
19
,58
18
,53
18
,03
17
,35
16
,83
16
,49
18
,18
17
,78
16
,42
15
,92
15
,26
0,00
5,00
10,00
15,00
20,00
25,00
1 2 3 4 5
Wate
rgeh
alt
e [
%]
Mengsel
Watergehalte
Vooraf
Na 7 dagen
Na 56 dagen
25
,07
25
,20
25
,74
25
,25
24
,55
24
,40
26
,12
24
,32
26
,05
21
,02
24
,36
25
,66
22
,94
22
,74
19
,71
23
,16
23
,2
22
,89
20
,59
18
,02
0,00
5,00
10,00
15,00
20,00
25,00
30,00
35,00
1 2 3 4 5
Wate
rgeh
alt
e [
%]
Mengsel
Watergehalte
Vooraf
Na 7 dagen
Na 28 dagen
Na 56 dagen
Resultaten & discussie 51
Bij grondstaal 2 wordt eveneens een afname van het watergehalte met ongeveer 2 tot 3 %
opgemeten zowel bij kalk als bij papiervliegas. Zodoende doet zich ook hier een exothermische
reactie voor. De lichte toename die enkel bij 2 % kalk en 5 % papiervliegas wordt opgemerkt, is
te wijten aan meetfouten.
Beide grondstalen geven aan dat er een reactie plaatsvindt tussen het papiervliegas en de grond en
in het bijzonder tussen calciumoxide (CaO) en water (H2O) waarbij calciumhydroxide (Ca(OH)2)
wordt gevormd. De daling van het watergehalte heeft tot gevolg dat de grond overgaat van een
plastisch naar een korrelig materiaal en eenvoudiger te bewerken en te verdichten is [10]. Deze
structuurswijziging stemt overeen met de visuele vaststellingen die in het voorgaande punt
werden besproken.
Keuze van het toeslagpercentage
In de richtlijnen van het OCW [1] staat aangegeven dat de bindmiddeldosering gebaseerd is op de
resultaten van IPI/CBR-proeven in functie van het watergehalte en het toeslagpercentage.
Binnen dit onderzoek wordt de ‘optimale’ dosering evenwel gekozen op basis van de vrije
prismaproeven. Om de resultaten van deze proeven toe te passen raadt het Civieltechnisch
Centrum [16] aan de resultaten na een beproevingstijd van 28 dagen te hanteren. Door de
tijdslimiet wordt hier voor de resultaten van de druksterkte na 7 dagen gekozen. In Tabel 13 zijn
de waarden van de druksterktes terug te vinden.
Tabel 13: Druksterkte van de proefstukken na 7 dagen
Druksterkte [kN/m²]
Bindmiddel & toeslag Grondstaal 1 Grondstaal 2
2% kalk 46,43 472,69
4% kalk 123,46 519,62
3 % papiervliegas 132,44 447,59
5 % papiervliegas 111,37 455,23
8 % papiervliegas 74,16 535,66
o Grondstaal 1
Voor het eerste grondstaal is er niet gewerkt met deze ‘optimale’ dosering maar is er wel
geopteerd om een dosering van 5 % toe te passen. Dit percentage stemt overeen met de
toegepaste dosering van de bouwplaats van het bijhorende grondstaal. Op de bouwplaats is de
bodem immers behandeld met 4 % papiervliegas en een bijkomende toeslag van ongeveer 2 %
met betrekking tot mogelijke verliezen. Een bijkomend voordeel van deze keuze is de
vereenvoudigde vergelijking tussen de verschaalde situatie (CBR-proeven) en de reële situatie
(plaatproeven). Als referentie wordt tevens een CBR-proefstuk gemaakt met 4 % kalk.
Resultaten & discussie 52
o Grondstaal 2
Na 7 dagen levert de dosering van 8 % papiervliegas het beste resultaat op voor het tweede
grondstaal. Bijgevolg wordt dit percentage gebruikt om de CBR-proefstukken te vervaardigen.
Dit is een vrij hoog percentage maar in de richtinggevende documenten van het OCW [17]
worden, voor gronden met een hoge plasticiteitsindex, gelijkaardige percentages aangetroffen.
Ook hier wordt ter vergelijking een CBR-proefstuk aangemaakt met 4 % kalk.
Evolutie van de druksterkte: tijd- en doseringsafhankelijk
o Grondstaal 1
Figuur 35: Druksterkte bij verschillende doseringen kalk – Grondstaal 1
Figuur 36: Druksterkte bij verschillende doseringen papiervliegas – Grondstaal 1
0
20
40
60
80
100
120
140
160
180
200
0 1 2 3 4 5
dru
kst
erk
te
[kN
/m
²]
Dosering kalk [%]
Vrije prismaproef
7 dagen
28 dagen
56 dagen
0
50
100
150
200
250
0 2 4 6 8 10
dru
kst
erk
te
[kN
/m
²]
Dosering papiervliegas [%]
Vrije prismaproef
7 dagen
28 dagen
56 dagen
Resultaten & discussie 53
Na 7 dagen is er een toename van de druksterkte merkbaar bij een toeslag van 4 % kalk terwijl
een toeslag van 2 % geen verbetering aangeeft (Figuur 35). Hoewel de bijkomende bewaartijd na
28 en 56 dagen voor 2 % kalk een verhoging van de druksterkte oplevert, wijst een toeslag met
4 % nog steeds op een beter resultaat.
Voor de papiervliegassen resulteert een dosering van 3 % in de hoogste druksterkte (Figuur 36).
Deze trend zet zich verder voor het resultaat na 28 dagen. Na de laatste testreeks levert de
dosering met 5 % het beste resultaat op. De gemiddeld hogere druksterkte bij 3 % en 5 %
papiervliegas ten opzichte van 8 % papiervliegas kan als volgt worden verklaard:
Als eerste oorzaak wordt aan een verzadiging van het bindmiddel gedacht. Dit is het geval
wanneer de grond onvoldoende kleimineralen bezit waarmee de vliegassen zich kunnen
binden. Uit de grondanalyse volgt dat de grond inderdaad weinig kleihoudend is (lage Ip
en MBW). De verzadiging treedt weliswaar niet op bij de behandeling met kalk.
Een tweede verklaring is dat de grondmonsters te veel zijn uitgedroogd door de
exothermische reacties die zich hebben voorgedaan. Dit wordt bevestigd door het
watergehalte voor en na het behandelen met papiervliegas. Het watergehalte van de
proefstukken met 5 % (8 %) papiervliegas daalt van 18,46 % (19,58 %) naar 16,83 %
(16,49 %). Bij te droge monsters bestaat de kans dat ze uit elkaar vallen nog voor ze
kunnen worden getest op hun druksterkte. De proefstukken behouden hun vorm maar
vertonen bij enkele gevallen barsten of scheuren (Figuur 37). Daarom worden ze hersteld
met de originele grond. Uit het breukpatroon wordt afgeleid dat dit een goede methode is
(Figuur 38). Het broos worden van de proefstukken is ook iets wat in het onderzoek van
Misra et al. [19] wordt vermeld.
Figuur 38: Breukpatroon van een hersteld proefstuk
Te herstellen zone Breuklijn
Figuur 37: Te herstellen UCS-proefstuk
Resultaten & discussie 54
Tot slot dient vermeld dat door de beperkte grootte van de proefstukken kleine imperfecties
zoals een niet volledig glad afwerkt boven- of ondervlak, de aanwezigheid van grovere deeltjes
doch kleiner dan 3 mm, … de resultaten kunnen beïnvloeden.
Figuur 39: Druksterkte na 56 dagen voor grondstaal 1
Uit de resultaten van de vrije prismaproef volgt dat het verloop van het spanning-rekdiagram,
getoond in Figuur 39, voor 8 % papiervliegas niet aansluit bij andere diagramma (flauwe helling
die leidt tot snelle breuk). Het resultaat met 8 % papiervliegas werd daarom weggelaten uit Figuur
40.
Figuur 40: Druksterkte in functie van de tijd
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
0,25
0,00 0,50 1,00 1,50 2,00 2,50 3,00 3,50
dru
ksp
an
nin
g
[N/
mm
²]
Axiale rek [%]
Vrije prismaproef Grondstaal 1 - 56 dagen
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
0
50
100
150
200
250
0 10 20 30 40 50 60
dru
kst
erk
te
[kN
/m
²]
Tijd[dagen]
Vrije prismaproef
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
onbehandeld
Resultaten & discussie 55
Met uitzondering van de dosering met 8 % papiervliegas na 56 dagen geven alle proeven getoond
in Figuur 40 een toename van de druksterkte aan. Na de eerste en de tweede testreeks wordt het
beste resultaat bereikt met 4 % kalk of 3 % papiervliegas. De laatste testreeks geeft aan dat bij de
dosering met 5 % papiervliegas een duidelijke stijging van de druksterkte is. Puzzolane reacties
kunnen de oorzaak zijn van deze stijging. De dosering met 3 % schijnt geen puzzolane reacties
op te wekken. Mogelijk is de dosering te laag of de tijd te kort om deze reacties op te meten.
o Grondstaal 2
Figuur 41: Druksterkte bij verschillende doseringen kalk – Grondstaal 2
Figuur 42: Druksterke bij verschillende doseringen papiervliegas – Grondstaal 2
Na 7 dagen is er een toename van de druksterkte merkbaar voor alle bindmiddelen en alle
doseringen zoals Figuur 41 en Figuur 42 aangeven. Bij kalk levert een toeslag van 4 % het beste
0
100
200
300
400
500
600
700
0 1 2 3 4 5
dru
kst
erk
te
[kN
/m
²]
Dosering kalk [%]
Vrije prismaproef
7 dagen
28 dagen
56 dagen
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
0 2 4 6 8 10
dru
kst
erk
te
[kN
/m
²]
Dosering papiervliegas [%]
Vrije prismaproef
7 dagen
28 dagen
56 dagen
Resultaten & discussie 56
resultaat op. De toeslag van 8 % papiervliegas bereikt na 7 en 28 dagen de hoogste druksterkte.
Na 56 dagen treedt bij de papiervliegassen een duidelijke piek op bij een toeslag van 5 % en 8 %.
Dit vormt een indicatie dat puzzolane reacties ontstaan.
Voorts valt het op dat de resultaten van de proeven voor verschillende doseringen zeer goed bij
elkaar aan sluiten zowel voor kalk als voor papiervliegas. De resultaten bereiken bijna steeds een
druksterkte van 500 kN/m². Bhattacharja en Bhatty [45] merkten op dat hogere doseringen van
kalk niet meteen resulteren in hogere druksterktes. Door de puzzolane reacties is de sterkte bij de
behandeling met kalk veeleer tijdsafhankelijk dan doseringsafhankelijk. Consoli et al. [46] komt
tot gelijkaardige conclusies en stelt dat voornamelijk hogere doseringen van cement tot een
onmiddellijke hogere druksterkte leiden.
Om dezelfde reden zoals vermeld bij grondstaal 1 worden de resultaten van 2 % en 4 % kalk
bekomen na 56 dagen niet in de onderstaande grafiek weergegeven.
Figuur 43: Druksterkte in functie van de tijd – Grondstaal 2
De eerste beproeving levert een logisch verband op tussen de bindmiddelverhoudingen onderling
(Figuur 43). De dosering met 4 % kalk levert ongeveer dezelfde druksterkte op als de dosering
met 8 % papiervliegas. Deze verhouding kwam ook al in de inleidende studie aan bod, waar een
verhouding van ongeveer anderhalf wordt vermeld. De tweede testreeks, na 28 dagen, geeft een
verdere toename van de druksterkte aan. De sterkste stijging doet zich voor bij de met
kalkbehandelde proefstukken. De verhoudingen tussen de verschillende doseringen blijven
gerespecteerd. In tegenstelling tot de resultaten voor een dosering met 5 % en 8 % papiervliegas,
waarbij zich een duidelijke piek voordoet na 56 dagen, levert een dosering met 3 % papiervliegas
geen verbetering op. Mogelijk is de dosering te laag om puzzolane reacties op te wekken. De
grote piek bij de toeslag van 5 % en 8 % papiervliegas wijst op het tot stand komen van
0
100
200
300
400
500
600
700
800
900
1000
0 10 20 30 40 50 60
dru
kst
erk
te
[kN
/m
²]
Tijd[dagen]
Vrije prismaproef
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
onbehandeld
Resultaten & discussie 57
puzzolane reacties. Om na te gaan of dit ook effectief zo is worden de resultaten van deze
proeven vergeleken met deze van de CBR-proeven. Dit komt verder in dit onderzoek aan bod.
Besluit: gelijkenissen en verschillen tussen de druksterkte van grondstaal 1 en 2
Op basis van de hiervoor vermelde resultaten treedt er bij de beide grondstalen een toename van
de druksterke op. Het eerste grondstaal wordt gekenmerkt door een relatief lage plasticiteitsindex.
Lage doseringen van papiervliegas zorgen reeds voor een duidelijke toename van de druksterkte.
Doorgaans ligt de druksterkte van het eerste grondstaal na behandeling met papiervliegas of kalk
3 tot 5 keer hoger dan een onbehandeld grondstaal. Deze verhoging wordt bereikt bij 3 %
papiervliegas of 4 % kalk. De toegepaste dosering sluit aan bij deze van kalk waardoor de
kalk:papiervliegasverhouding hier slechts 3:4 bedraagt. De verhouding ligt daarmee lager dan in
de literatuurstudie vermeld. Voor de Boomse klei ligt de druksterke na behandeling ongeveer 1,5
tot 1,8 keer hoger. Om een gelijkaardig resultaat te bereiken is een doseringverhouding van 2
nodig namelijk 8 % papiervliegas ten opzichte van 4 % kalk. Boomse klei bezit een hoge
plasticiteitsindex.
Uit de resultaten van de vrije prismaproeven volgt dat voor gronden met een lage
plasticiteitsindex de dosering aansluit bij deze van kalk terwijl voor een hogere plasticiteitsindex
ook de dosering hoger ligt. Een ongeschikte keuze van de dosering kan leiden tot onder- of
overdosering waardoor de grond niet de gewenste sterkte bereikt. Omdat de eigenschappen van
papiervliegassen nog onvoldoende gekend en onderzocht zijn is het aan te raden steeds een
vooronderzoek uit te voeren naar de geschikte dosering.
Voorts wijzen de resultaten van grondstaal 1 voor 5 % papiervliegas en grondstaal 2 voor 5 % en
8 % papiervliegas op een piek van de druksterkte na 56 dagen. Dit kan wijzen op het ontstaan
van tragere puzzolane reacties die typisch zijn voor een behandeling met kalk. Het verifiëren van
die reacties gebeurt aan de hand van de CBR-proeven.
6.2.3 Sterkteontwikkeling bij optimale dosering: California Bearing Ratio
De CBR-proef verschaft informatie over het draagvermogen van de grondmonsters. Voor de
twee grondstalen worden twaalf behandelde proefstukken vervaardigd. Per grondstaal komt dit
overeen met zes proefstukken waarvan er drie bij kamertemperatuur worden bewaard en drie
onder water. Deze proefstukken worden getest na 7, 28 en 56 dagen. Verder worden ook
onbehandelde proefstukken en een referentie proefstuk met kalk vervaardigd.
Bijlagen E en F omvatten de berekeningen en de (tussen)resultaten van deze proeven.
Resultaten & discussie 58
Evolutie van de CBR-waarde in de tijd
o Grondstaal 1
Figuur 44: CBR-waarde in functie van de tijd – Grondstaal 1
De CBR-waarden na een rusttijd van 7 dagen bedragen 6,21 % en 3,01 % respectievelijk in droge
en vochtige toestand. Dit is een lichte toename ten opzichte van een onbehandeld grondmonster:
1,42 % (droog) en 0,83 % (vochtig). Echter, de beproeving van het grondstaal dat werd
behandeld met kalk en droog werd bewaard resulteert in een CBR-waarde van 28,49 % en ligt
daarmee afgetekend hoger. Meer uitgebreide en vergelijkende CBR-proeven met kalk en
papiervliegas zijn daarom aangewezen. De bijkomende periode van 3 weken zorgt voor een
sterke stijging van de CBR-waarden. Deze bedragen nu 47,01 % voor het droge proefstuk en
19,52 % voor het vochtige proefstuk. Het goede resultaat met kalk en de sterke stijging na 28
dagen met papiervliegas treden evenwel niet op bij de UCS-proeven.
De resultaten na 56 dagen geven een ander beeld. Voor het droge grondmonster wordt na 56
dagen ongeveer hetzelfde resultaat behaald als na 7 dagen namelijk 10,80 % ten opzichte van
6,21 %. Het vochtige monster behaalt na 7 dagen zelfs een beter resultaat dan na 56 dagen. De
waardes bedragen respectievelijk 3,01 % en 1,64 %. Dit werd niet vastgesteld bij de vrije
prismaproeven. Ook het uitzicht en de handelbaarheid van de grond is volledig anders. Na 28
dagen was er een duidelijke verharding van het materiaal op te merken en was de grond moeilijk
te verwijderen uit de cilindrische mal. De grond die bij de laatste CBR-proef werd getest had nog
steeds een zachte textuur. Hoewel er tijdens het mengproces geen eigenaardigheden werden
vastgesteld kan een foutieve mengeling aan de basis van dit slechte resultaat liggen. Een tweede
mogelijke verklaring is dat er een chemische reactie is opgetreden tussen de grond en de mallen.
Zo zijn er bij het ‘droge’ proefstuk, na het verwijderen van de grond, aan de randen van de mal
witte vlekken te zien die lokaal een hoge concentratie van papiervliegas aangeven (Figuur 45). Na
het verwijderen ervan is een deel van de bekleding verdwenen (Figuur 46). Dit verklaart waarom
0
5
10
15
20
25
30
35
40
45
50
0 10 20 30 40 50 60
CB
R-i
nd
ex
[%
]
Tijd [dagen]
CBR-proef
vochtig
droog
onbehandelddroog
onbehandeldvochtig
Resultaten & discussie 59
er lokaal witte vlekken aanwezig zijn, maar het is geen sluitende verklaring voor het globale falen
van de proefstukken. De oorzaak waarom ook het onder water bewaarde proefstuk minder goede
waarden oplevert is mogelijk het gevolg zijn van een onverzadigd grondstaal. Om die reden zal de
grond water opnemen en de binding met papiervliegas afremmen.
Het is aangewezen om de proeven te herhalen met andere mallen en zuiver water om foutieve
mengelingen en reacties tussen de grond, het bindmiddel, de mal en het water uit te sluiten.
Omdat er met deze cilindrische vormen nog andere proefstukken moeten worden vervaardigd
kan dit niet meer gebeuren binnen de beschikbare tijd.
Figuur 45: Lokaal hoge concentratie Figuur 46: Aangetaste coating
aan papiervliegas
Voor de stabilisatie van ophogingen en onderfunderingen is een CBR-waarde van 25 % een
goede richtwaarde [19]. De CBR-waarde van dit grondstaal overschrijdt slechts na 28 dagen de
richtwaarde van 25 %. Hieruit volgt dat de gebruikte dosering van 5 % papiervliegas
onvoldoende hetzij te langzaam de sterkte van de grond verhoogt. Verder in dit onderzoek
komen nog terreinproeven aan bod die deze resultaten al dan niet zullen bevestigen.
o Grondstaal 2
De CBR-waarde van de onbewerkte grond komt al op 16,89 % voor het droge proefstuk en
0,99 % voor het ondergedompelde proefstuk. Na de eerste beproeving wordt reeds een hoge
CBR-waarde bereikt. Voor het droge grondmonster bedraagt die waarde 27,20 % en voor het
vochtige grondmonster wordt dit 6,02 %. Het met kalk behandelde grondstaal behaalde een
CBR-waarde van 16,15 % en verbeterd daarmee de grond niet. Bijkomende proeven zijn evenwel
aangewezen. De tweede testreeks geeft een bescheiden bijkomende toename aan namelijk
34,57 % (droog) en 11,57 % (vochtig). Na 56 dagen stijgt de CBR-waarde tot 56,33 % voor het
droge proefstuk. De CBR-waarde van het vochtige grondstaal verhoogt tot 14,25 %. De trage
stijging na 28 dagen en de grote piek na 56 dagen van de droge proefstukken komen ook bij de
vrije prismaproeven naar voor. Dit bevestigd de stelling dat puzzolane reacties optreden.
Accumulatie van papiervliegas Aangetaste coating
Resultaten & discussie 60
Figuur 47: CBR-waarde in functie van de tijd – Grondstaal 2
Verandering van het watergehalte
Onmiddellijk na het vermengen van de grond met papiervliegassen daalt het watergehalte met
ongeveer 2 tot 3 % voor beide grondstalen. Dit sluit aan bij de resultaten die werden opgemeten
bij de vrije prismaproeven. Bij de droge proefstukken neemt het watergehalte nog verder af
(Figuur 48). Een stijging van ongeveer 4-9 % doet zich voor bij de proefstukken van grondstaal 2
die onder water werden bewaard (Figuur 49). De stijging van het watergehalte bij het tweede
grondstaal (Boomse klei) is te wijten aan de hoge hoeveelheid zwellende kleimineralen (70-80 %)
die deze klei bezit [47].
Figuur 48: Watergehalte in functie van de tijd en de dosering bij een droge bewaring van het proefstuk
(grondstaal 1: 1= 7 d, 2= 28 d, 3= 56 d; grondstaal 2: 5= 7 d, 6= 28 d, 7= 56 d)
0
10
20
30
40
50
60
0 10 20 30 40 50 60
CB
R-i
nd
ex
[%
]
Tijd [dagen]
CBR-proef
vochtig
droog
onbehandelddroogonbehandeldvochtig
18
,72
17
,08
21
,07
26
,05
26
,78
24
,72
17
,18
14
,79
20
,08
24
,20
24
,03
22
,76
17
,89
13
,01
18
,50
23
,74
22
,49
19
,61
0,00
5,00
10,00
15,00
20,00
25,00
30,00
35,00
1 2 3 4 5 6 7
Wate
rgeh
alt
e [
%]
Mengsel
Watergehalte (droog)
Voor behandeling
Na behandeling
Na CBR-proef
Resultaten & discussie 61
Figuur 49: Watergehalte in functie van de tijd en de dosering bij een vochtige bewaring van het proefstuk
(grondstaal 1: 1= 7 d, 2= 28 d, 3= 56 d; grondstaal 2: 5= 7 d, 6= 28 d, 7= 56 d)
Daarnaast leidt de daling van het watergehalte tot een stijging van het drooggewicht van
grondstaal 1. Het drooggewicht stijgt tot ongeveer 18,5 kN/m³ na de behandeling met
papiervliegas. In §6.2.1. werd reeds een maximaal drooggewicht van 19,84 kN/m³ gevonden.
Zodoende neemt het drooggewicht toe tot 93 % ten opzichte van het maximaal drooggewicht
(proctordichtheid). Voor een fundering wordt gewoonlijk geëist dat de dichtheid 95 % van de
proctordichtheid bedraagt [36].
Tot slot geven de watergehaltes van grondstaal 2 voor de drie testreeksen blijk van een dalende
wateropname van de grond. Het watergehalte van de proefstukken van grondstaal 2 stijgt met
ongeveer 4-9 % na de onderdompeling in water. Bij een onbehandeld grondstaal daarentegen
steeg het watergehalte met ruim 15 %. De grond neemt minder water op wat een positief effect
kan hebben op de zwelling en bijgevolg de stabiliteit van de grond [5, 15]. Deze resultaten
kunnen uitgebreider worden onderzocht in een verder onderzoek.
Besluit: gelijkenissen en verschillen tussen de CBR-waarden van grondstaal 1 en 2
In de inleidende studie komt een voorbeeld aan bod waarbij de CBR-waarde reeds, afhankelijk
van de dosering, na 1 uur verdubbeld of verdrievoudigd is. Afhankelijk van de gebruikte dosering
liggen de CBR-waarden binnen een interval van 20 tot 30 %. Hier geven de proeven eveneens
aan dat de CBR-waarde verhoogt maar dit schijnt wel trager te gebeuren. Na 7 dagen verhoogt de
CBR-waarde van het eerste grondstaal met een factor vier hetzij met een factor anderhalf voor
het tweede grondstaal. Voorts overschrijdt de CBR-waarde van het eerste grondstaal pas na de
tweede testreeks de richtwaarde van 25 %. Het tweede grondstaal bereikt al na de eerste testreeks
een CBR-waarde van 25 %. Maar dit grondstaal bezit wel een hogere beginsterkte; het
onbehandelde droge proefstuk had immers al een CBR-waarde van ruim 16 %. Tot slot geven de
19
,98
17
,08 21
,22
25
,56
26
,87
24
,23
18
,35
16
,11
19
,20
24
,63
23
,65
21
,57
18
,54
17
,61
18
,48
31
,77
30
,43
33
,67
0,00
5,00
10,00
15,00
20,00
25,00
30,00
35,00
40,00
45,00
1 2 3 4 5 6 7
Wate
rgeh
alt
e [
%]
Mengsel
Watergehalte (vochtig)
Voor behandeling
Na behandeling
Na CBR-proef
Resultaten & discussie 62
bevindingen met het tweede grondstaal aan dat puzzolane reacties een bijkomende toename van
de sterkte veroorzaken. Door het ‘foutieve’ resultaat na 56 dagen bij het eerste grondstaal werden
hier geen puzzolane reacties opgemerkt.
Besluit: verband tussen de vrije prismaproeven en de CBR-proeven
In dit onderdeel wordt een verband gelegd tussen de vrije prismaproeven en CBR-proeven. Ze
worden vergeleken op basis van hun sterkteontwikkeling enerzijds en op basis van de verandering
van het watergehalte anderzijds.
De verhouding tussen de sterkte van het eerste grondstaal voor en na de behandeling met 5 %
papiervliegas en 4 % kalk is de volgende:
Een toename van de sterkte met een factor 2,6 na 7 dagen tot 5,5 na 56 dagen bij de vrije
prismaproef zowel bij kalk als bij papiervliegas
Een toename van de sterkte met een factor 4 na 7 dagen tot 7,5 na 56 dagen bij de CBR-
proefstukken behandeld met papiervliegas. Bovendien werd hier een uitschieter
opgemerkt na 28 dagen waarbij de CBR-waarde verhoogde met een factor 33.
Een toename van de sterkte met een factor 20 na 7 dagen bij het CBR-proefstuk
behandeld met kalk.
Voor de resultaten van de eerste en de derde testreeks geven de vrije prismaproeven telkens een
kleine onderschatting van het resultaat. Bij de tweede testreeks is geen duidelijk verband tussen
de resultaten van de beide proeven. De vrije prismaproeven wijzen op een matige verbetering
terwijl de CBR-waarden een zeer duidelijke groei vertonen. In §6.2.2. werd reeds de nadruk
gelegd op de uitdroging van deze proefstukken ten gevolge van de exothermische reacties.
Aangezien bij een CBR-proef gebruik wordt gemaakt van een cilindrische mal die het proefstuk
tijdens de volledige proefneming steunt zal de uitdroging niet leiden tot een vroegtijdige breuk
van het proefstuk. Dit is een mogelijke oorzaak voor de minder goede correlatie tussen de
resultaten van deze proeven. Hieruit blijkt dat de vrije prismaproef, voor het testen van
verschillende bindmiddeldoseringen, zoveel mogelijk dient beperkt. Voorts geeft de vergelijkende
CBR-proef aan dat het draagvermogen na de behandeling met kalk afgetekend hoger ligt. Iets wat
niet werd vastgesteld bij de vrije prismaproeven. Bijkomende en vergelijkende CBR-proeven zijn
daarom aangewezen.
Resultaten & discussie 63
De verhouding tussen de sterkte van het tweede grondstaal voor en na de behandeling met 8 %
papiervliegas en 4 % kalk is de volgende:
Een toename van de sterkte met een factor 1,8 na 7 dagen tot 2,6 na 56 dagen bij de vrije
prismaproef
Een toename van de sterkte met een factor 1,6 na 7 dagen tot 3,3 na 56 dagen bij de
CBR-proef stukken behandeld met papiervliegas.
Een toename van de sterkte met een factor 1 na 7 dagen bij het CBR-proefstuk
behandeld met kalk.
De UCS-proefstukken van het tweede grondstaal vertoonden een goede vorm en samenhang. Dit
blijkt eveneens uit de vergelijking tussen de beide proeven. De resultaten zijn zeer gelijklopend
zodat de vrije prismaproef voor dit grondstaal als een goede beproevingsmethode mag worden
beschouwd. De behandeling met kalk leidt niet tot een toename van de CBR-waarde. Het
resultaat gaat daarmee als enige de resultaten van de vrije prismaproeven tegen waardoor een
meetfout niet valt uit te sluiten.
Verder wijzen de resultaten van de vrije prismaproef voor grondstaal 1 (5 % papiervliegas) en
grondstaal 2 (5 % en 8 % papiervliegas) enerzijds en de CBR-proef voor grondstaal 2 (8 %
papiervliegas) anderzijds op een piek van de druksterkte na 56 dagen. Dit wijst op het ontstaan
van tragere puzzolane reacties die typisch zijn voor een behandeling met kalk. Bijgevolg blijkt uit
de proeven dat papiervliegassen zowel verbeterende als stabiliserende eigenschappen bezitten.
Op basis van de resultaten van de vrije prismaproeven kan een voorzichtige conclusie worden
gemaakt dat papiervliegas voornamelijk geschikt is voor stabilisatie van gronden met een lage
plasticiteitsindex. Bij dit grondstaal wordt immers de grootste toename van de sterkte opgemeten
en blijft de dosering economisch interessant. Aykut Senol et al. [48] onderzocht onder meer de
invloed van verschillende vliegastypes op de druksterkte en de CBR-waarde. Daarbij werd
vastgesteld dat vliegassen een grotere invloed hebben op de CBR-waarde voor kleigronden met
een lage plasticiteit of zandige gronden dan bij kleigronden met hoge plasticiteit. Deze bevinding
sluit ook aan bij de richtlijnen die het OCW geeft voor hydraulische bindmiddelen.
Als laatste wordt uit beide proefmethoden geconstateerd dat de behandeling met papiervliegassen
een afname van het watergehalte veroorzaakt met 2 tot 3 %. Dit toont aan dat de calciumoxide
(CaO) van de papiervliegassen reageert met het aanwezige water (H2O) van de grondstalen met
het ontstaan van calciumhydroxide (Ca(OH)2) tot gevolg (zie Hoofdstuk 2).
Resultaten & discussie 64
6.3 Terreinproeven
6.3.1 Algemene vaststellingen
Bij het betreden van de werf zijn de papiervliegassen al met de grond vermengd en werd de
grond verdicht. Een simpele vergelijking tussen de grond voor en na de behandeling gebeurt op
basis van de onderstaande foto’s (Figuur 50). Het valt duidelijk op dat de grond een
structuurswijziging heeft ondergaan. De onbehandelde grond ziet er donker en vochtig uit. De
grond is enkel toegankelijk met zwaardere werfmachines. Een groot verschil met de behandelde
en verdichte grond die nu een lichtere kleur heeft en hard aanvoelt.
Figuur 50: De grond voor (rechts) en na (links) behandeling met papiervliegas en verdichting
6.3.2 Dosering en natuurlijk watergehalte
Op de site wordt een dosering van 4 % plus een bijkomende hoeveelheid van ongeveer 2 %, met
betrekking tot mogelijke verliezen, toegepast. Hiervan werden echter geen officiële cijfers
verkregen van de bevoegde uitvoerders. Het watergehalte van de onbehandelde bodem
schommelt rond de 23 %. Het toeslagpercentage van de CBR-proeven is gebaseerd op de
hierboven vermelde gegevens. Daar wordt immers 5 % papiervliegas toegevoegd ten opzichte
van de droge grond.
6.3.3 Plaatproeven
Algemeen
Over een lengte van ongeveer 150 m worden vier plaatproeven uitgevoerd. Deze proeven vinden
plaats 24 h en 72 h na het behandelen van de grond met papiervliegassen.
In Tabel 14 zijn de belangrijkste resultaten van de metingen opgenomen. Een meer uitgebreid
verslag van de resultaten bevindt zich in Bijlage G van dit onderzoek. Na 24 h leidt alleen de
eerste plaatproef tot het gewenste resultaat van 11 MPa. De tijd is mogelijk tekort om significante
Resultaten & discussie 65
resultaten op te leveren. Na 72 h geven drie van de vier proeven een quasi identiek resultaat enkel
voor de eerste proef wordt de opgelegde samendrukbaarheidsmodulus niet bereikt. De
samendrukkingsmoduli van de plaatproeven sluiten aan bij de resultaten zoals vermeldt in de
inleidende studie.
Tabel 14: Samendrukbaarheidsmoduli van de plaatproeven
Meting Gemiddelde zetting
Δs [mm]
Drukverschil
Δp [MPa]
Samendrukkingsmodulus
M1 [MPa]
24 h
1 1,06 0,15
0,15
22,54
2 8,92 0,15 1,78
3 6,54 0,15 3,66
4 7,12 0,15 3,36
72 h
1 5,98 0,15
0,15
4,01
2 1,35 0,15 17,73
3 1,15 0,15 20,82
4 1,20 0,15 19,95
Verband tussen de CBR-proeven en de plaatproeven
In appendix HH van de AASHTO ontwerpgids komt onderstaande formule voor die een
verband uitdrukt tussen de beddingsconstante (ks) en de resilient modulus (MR) van de grond. Een
tweede formule geeft de verhouding aan tussen de beddingsconstante (ks) en de
elasticiteitsmodulus (ES) van de grond [49].
De resilient modulus biedt, vergelijkbaar met de CBR-proef, informatie over het draagvermogen van
grondmonsters in het labo [50]. De testprocedure wordt hier niet uitgewerkt maar is terug te
vinden in de norm: ASTM T294-92.
De verhouding tussen MR en CBR werd reeds onderzocht door Beena [51]. Hierin komen de
volgende relaties aan bod:
(A)
(B)
(C)
(D)
Resultaten & discussie 66
De correlatie tussen ES en CBR kan volgens Putri et al. [52] worden bepaald door de hierna
vermelde formules. De eerste correlatie is enkel geldig voor fijnkorrelige, niet expansieve gronden
met een ondergedompelde CBR-index die lager ligt dan 100%.
(E)
(F)
( )(G(a))
( )(G(b))
Bij het invullen van de richtwaarde van 25 % voor de CBR-waarde wordt voor de formules A en
E een samendrukkingsmodulus van ongeveer 12 MPa gevonden. Dit sluit goed aan bij de vereiste
samendrukbaarheidsmoduli volgens het SB 250.
De waarden in de tweede en derde kolom, op basis van de CBR-waarde na 7 dagen, van Tabel 15
worden vergeleken met de samendrukkingsmoduli van Tabel 14. Aan de hand van de methoden
A-G wordt een verdere evolutie van M1 voorspeld op basis van de CBR-waarden na 28 dagen
(kolom 4 en 5). Door de grote spreiding tussen de resultaten van de formules (A-G) is het
aangewezen ze enkel als hulpmiddel te gebruiken. Bijgevolg kan niet worden gesteld dat de
formules een eenduidig, correct resultaat zullen opleveren.
Voor de CBR-proef na 7 dagen ten opzichte van de plaatproef na 24 h enerzijds en de CBR-
proef na 28 dagen ten opzichte van de plaatproef na 72 h anderzijds bestaat volgens formule A
en E een goed verband tussen de resultaten. Echter, door het verschil in beproevingstijd is het
relevanter de CBR-proeven na 7 dagen te koppelen aan de tweede reeks plaatproeven. Hieruit
blijkt dat de laboratoriumproeven telkens een ruime onderschatting van het resultaat opleveren.
Voor de methodes A en E is er een verschil met een factor 7. De andere methodes vertonen een
nog grotere onderschatting die oploopt tot een factor 20. Het verschil kan het gevolg zijn van de
gehanteerde formule, de weersomstandigheden op het terrein en ook de verdichtingsgraad speelt
een rol.
Visueel is er een onmiskenbaar verschil tussen de grond in het labo en op het terrein. De grond
in het labo heeft een donker bruine kleur en heeft een iets blekere kleur na de toevoeging van de
papiervliegassen. Daar staat tegenover dat de grond op het terrein na behandeling nog steeds een
lichtere kleur heeft dan die in het labo. Verder wordt in het laboratorium de grond manueel
verdicht in 3 lagen volgens de methode van de normale proctorproef. Op het terrein kan een
hogere dichtheid worden bereikt door de zware verdichtingsmachines. Om dit na te gaan wordt
in een volgende paragraaf het drooggewicht van de verdichte grond op terrein bepaald en
vergeleken met het drooggewicht bekomen in het labo.
Resultaten & discussie 67
Tabel 15: Voorspelling van de samendrukkingsmodulus (D=droog; V=vochtig)
Berekende CBR-waarde [%]
Leeftijd [dagen] 7 28 56
Geval D V D V D V
CBR-index [%] 6,21 3,01 47,01 19,52 10,80 1,64
Voorspelde M1 [MPa]
A 3,00 1,45 22,72 9,43
Niet
uitgewerkt8
B 1,50 0,90 6,33 3,39
C 0,55 0,35 2,07 1,17
D 0,44 0,28 1,61 0,92
E 3,03 1,47 22,96 9,54
F 2,68 1,68 9,77 5,57
G (a) / 1,66 / /
G (b) 2,64 / 7,26 4,67
Bepaling van het drooggewicht van de verdichte grond
Op de bouwplaats kan een hogere verdichtingsenergie worden gebruikt dan in het laboratorium.
Door het verschil in verdichtingsgraad bestaat de mogelijkheid dat de methodes A-G, beschreven
in de voorgaande paragraaf, geen duidelijk verband kunnen leggen tussen de CBR-proeven en de
plaatproeven. De controle van deze hypothese gebeurt door het drooggewicht van een verdichte
grond van het laboratorium te vergelijken met deze van de bouwplaats.
De berekening van het drooggewicht verreist de kennis van het volume en de massa van de
grond. Omdat het volume van het gestoken monster niet gekend is, als gevolg van het
onregelmatige boven- en ondervlak van het monster, wordt de hierna beschreven procedure
toegepast.
Wanneer een voorwerp, waarvan het volume nog onbekend is, in water wordt ondergedompeld is
de massa van dit voorwerp gelijk aan de massa van het verplaatste water. Gebruikmakend van de
massadichtheid van het water en het voorwerp worden de massa’s omgezet naar volumes.
Bijgevolg is het volume van het voorwerp gekend. De omzetting gebeurt door de volgende
formule:
Waarbij:
V= volume in m³
Mw = massa van het verplaatste water in kg
ρ = massadichtheid in kg/m³
8 Niet uitgewerkt omwille van het ‘foutieve’ resultaat van de CBR-proeven na 56 dagen.
Resultaten & discussie 68
Om deze werkwijze voor dit geval toe te passen wordt het grondmonster vooraf omhuld door
een laag paraffine. Paraffine heeft de eigenschap een hydrofobe stof te zijn. Na de verharding van
de paraffine is het grondmonster waterafstotend en wordt het in een maatbeker met water
geplaatst. De massa van de verplaatste hoeveelheid water (MW) stemt overeen met de massa van
het grondmonster en de paraffine (Figuur 51). Gebruikmakend van de massadichtheid van het
water (ρ=1000 kg/m³) wordt het totale volume van het verplaatste water bekomen.
Na de vermindering van het totale volume met dit van de paraffine (ρ=910 kg/m³) is het volume
van het grondmonster gekend. Rest alleen nog de droge massa van de grond te bepalen. Dit
gebeurt door droging in de daartoe bestemde oven. Het drooggewicht wordt berekend volgens
de formules beschreven in Hoofdstuk 5.
Figuur 51: Foto en principe voor het bepalen van de massa en het volume van de grond
Het drooggewicht van het grondmonster bedraagt 19,16 kN/m³ en ligt daarmee hoger dan het
drooggewicht dat reeds uit de CBR-proeven gekend is (Bijlage E). Bij die proeven liggen de
waarden tussen 17,5 en 18,5 kN/m³. Rekening houdend met de grote spreiding tussen de
verschillende formules kan dit deels een verklaring vormen voor het verschil in resultaat tussen
de plaatproeven en de CBR-proeven. Maar ook andere onderzoekers hebben reeds vast gesteld
dat het moeilijk blijft een duidelijk verband te leggen tussen het labo en het terrein (o.a. [16] en
[29]). Afgezien van het verschil tussen de beide proeven, wijzen de resultaten van de
samendrukbaarheidsmoduli op het potentieel van papiervliegas als stabiliserend bindmiddel.
In dit opzicht lijkt het interessant om in het laboratorium, onder controleerbare omstandigheden,
een proefveld aan te leggen. Deze opstelling biedt interessante voordelen ten opzichte van het
werkelijke terrein. Onder meer de temperatuur, dosering en verdichtinsenergie zullen beter
gekend zijn. Voorts kan er op verschillende tijdstippen een plaatproef worden uitgevoerd wat op
het terrein vaak onmogelijk is omwille van de voortgang van de werken. Als laatste voordeel
wordt verwezen naar de volgende paragraaf. Grote en kleinere stenen kunnen immers vooraf uit
de grond worden verwijderd waardoor het wel mogelijk wordt om gestoken proefstukken uit het
proefveld te bekomen.
Resultaten & discussie 69
6.3.4 Gestoken monsters
Na het extruderen van de proefstukken wordt vastgesteld dat de proefstukken zijn uitgedroogd
en een te veel aan (grote) keien bevatten om significante resultaten op te leveren. Figuur 52 toont
een voorbeeld van zo’n proefstuk.
Figuur 52: Onbruikbaar proefstuk
6.4 Relatie met andere bindmiddelen
Gebaseerd op de chemische en mineralogische samenstelling en het productieproces vertoont
papiervliegas grote gelijkenissen met andere vliegassen. Papiervliegassen daarentegen bezitten wel
een hogere hoeveelheid vrije kalk (9 %). Deze vrije kalk kan, net zoals bij ongebluste kalk en
bepaalde hydraulische bindmiddelen, reageren met water tot Ca(OH)2 [8, 9].
Uit verschillende bevindingen blijkt dat de stabilisatie met papiervliegas en kalk een aantal
gelijkenissen vertonen. De belangrijkste ondervindingen en gelijkenissen worden hierna
weergegeven.
De resultaten van de watergehaltes vormen een eerste indicatie voor de reactie tussen de
papiervliegassen en de grond. Overeenstemmend met ongebluste kalk veroorzaakt papiervliegas
een onmiddellijke daling van het watergehalte met 2 tot 3 %. Verder wijzigt de textuur van de
grond van een plastisch naar een korrelig materiaal.
De dosering van 5 % papiervliegas voor grondstaal 1 en 5 % of 8 % papiervliegas voor
grondstaal 2 tonen een uitgesproken groei aan van de druksterkte na 56 dagen. Ook de CBR-
proeven van grondstaal 2 bevestigen dat puzzolane reacties plaatsvinden. Bovendien liggen de
resultaten van de verschillende doseringen vrij dicht bij elkaar waardoor voornamelijk de tijd een
invloed lijkt te hebben op de stabilisatie [45, 46].
In een verder onderzoek kunnen de puzzolane reacties onderzocht worden door middel van X-
stralendiffractie. Met behulp van deze test kunnen immers de puzzolane reactieproducten (CSH
Resultaten & discussie 70
en CAH) worden waargenomen [15]. De puzzolane reacties tonen namelijk aan dat
papiervliegassen naast grondverbeterende ook grondstabiliserende eigenschappen bezitten [7, 8].
Voorts vormen de resultaten van de vrije prismaproeven een indicatie dat papiervliegas,
aansluitend bij andere hydraulische bindmiddelen, voornamelijk geschikt is om gronden met een
lage plasticiteitsindex te stabiliseren. Uit deze proeven blijkt dat papiervliegas voor dit grondtype
een voordelige dosering oplevert ten opzichte van kalk en tot een duidelijke verhoging van de
sterkte leidt. Bij de CBR-proeven daarentegen leverde kalk voor dit grondstaal nog steeds de
hoogste sterkte op. Het is aangewezen om verdere proeven uit te voeren op een grotere
verscheidenheid aan dergelijke grondtypes en op die manier het gedrag van papiervliegas verder
te evalueren.
Tot slot blijkt uit de resultaten van het eerste grondstaal dat de CBR-waarden pas na 28 dagen de
richtwaarde van 25 % overschrijden. Bij de plaatproeven wordt na 3 dagen wel reeds een waarde
hoger dan de vereiste 11 MPa opgemeten. Bij het tweede grondstaal werd wel een waarde van
25 % opgemeten.
Besluit 71
7 Besluit
7.1 Algemeen besluit
Door middel van een literatuurstudie werd informatie verzameld over grondstabilisatie met de
gebruikelijke bindmiddelen: kalk, cement en vliegas. De nadruk lag op de chemische reacties die
leiden tot een verbeterd draagvermogen van de grond. Verder werd er in een inleidende studie
dieper ingegaan op de reeds verworven kennis van papiervliegassen. In het bijzonder kwamen
hier praktijk- en laboratoriumervaringen aan bod. Tevens werden een aantal aanvullende proeven
uitgevoerd om het gedrag van de papiervliegassen te evalueren en de resultaten van andere
onderzoekers al dan niet te bevestigen. Een mogelijke oplossing werd aangereikt die er kan toe
bijdragen dat papiervliegassen in de toekomst kunnen voldoen aan de norm prEN 13282-2.
De analyse van de druksterkte gebeurde gebruikmakend van vrije prismaproeven waarbij
verschillende doseringen werden beproefd. Voor het eerste grondstaal was er geen uitgesproken
verband tussen de verschillende toeslagpercentages. Sommige percentages vertoonden een
duidelijke verhoging van druksterkte terwijl bij andere percentages slechts een matige verhoging
werd waargenomen. De twee mogelijke verklaringen die werden aangereikt om deze resultaten
toe te lichten waren een verzadiging van het bindmiddel of uitdroging van de proefstukken. De
resultaten van de vrije prismaproeven vertoonden ook steeds een onderschatting van de
resultaten ten opzichte van de CBR-proeven.
De testen met betrekking tot het tweede grondstaal resulteerden wel in samenhangende
resultaten. Zowel tussen de doseringen onderling als tussen de beproevingstijden was er een
zichtbaar verband. De toeslagen van 5 % en 8 % papiervliegas gaven bovendien aan dat
puzzolane reacties een verdere toename van de druksterke veroorzaken. Bij deze proeven was er
bovendien een goed verband met de CBR-proeven.
Op basis van de resultaten van de vrije prismaproeven werd gesteld dat de doseringverhouding
van een grond met een lage plasticiteitsindex duidelijk lager ligt dan voor een grond met een hoge
plasticiteitsindex. Gebaseerd op dit onderzoek werd een kalk:papiervliegasverhouding van 3:4
aangeraden voor gronden met een lage plasticiteitsindex en 8:4 voor gronden met een hoge
plasticiteitsindex. Bovendien steeg de sterkte van het eerste grondstaal gemiddeld met een factor
3-5. Voor het tweede grondstaal was dit slechts met een factor 2. Hieruit volgt dat papiervliegas
in de eerste plaats een interessant alternatief vormt voor de stabilisatie van gronden met lage
plasticiteitsindex. De resultaten sluiten aan bij de richtlijnen die het OCW geeft voor hydraulische
bindmiddelen die een hoog aandeel vrije kalk bevatten. De proeven vormen, gezien de
onderschatting van de resultaten van de vrije prismaproeven ten opzichte van de CBR-proeven
bij het eerste grondstaal, echter slechts een indicatie. Nader onderzoek kan zich toespitsen op het
bepalen van een richtinggevende dosering voor een uitgebreider gamma gronden.
Besluit 72
Het draagvermogen van de behandelde grondstalen werd beoordeeld door middel van CBR-
proeven. Het eerste grondstaal vertoonde na 7 dagen een lichte stijging van de CBR-waarde en na
28 dagen werd een intense stijging waargenomen. Pas na de piekwaarde na 28 dagen bereikte de
CBR-waarde de richtwaarde van 25 %. De verdere stijging van het draagvermogen kon niet
worden onderzocht door het ‘foutieve’ resultaat van de proeven na 56 dagen. Voor deze terugval
van de druksterkte na 56 dagen werden een aantal mogelijke verklaringen aangereikt.
De resultaten van het tweede grondstaal bereikten wel de richtwaarde van 25 % maar dit
grondstaal bezat wel al een hogere beginsterkte. Voorts gaven de proeven voor dit grondstaal,
analoog aan de vrije prismaproeven, blijk van puzzolane reacties.
De plaatproeven toonden het potentieel aan van papiervliegassen, toch konden de
laboratoriumproeven deze positieve resultaten niet bevestigen. De resultaten van de plaatproeven
van het eerste grondstaal werden gekoppeld aan de resultaten van de CBR-proeven. Deze
formules gaven een onderschatting van de samendrukbaarheidsmodulus met een factor 7. Het
verschil in verdichtingsenergie en de klimatologische omstandigheden zijn mogelijke oorzaken
voor deze uiteenlopende resultaten.
Tot slot is het nog steeds aanbevolen om een vooronderzoek uit te voeren naar het gedrag en de
kenmerken van de stabilisatie van de grond met papiervliegassen. Een overdosering van de
bindmiddelen heeft een nadelig effect op de sterkte. Uit de testen blijkt immers dat, afhankelijk
van het grondtype, de gewenste dosering zeer uiteenlopend is.
7.2 Aanbevelingen voor verder onderzoek
Aan de hand van de resultaten van dit onderzoek kunnen de hierna vermelde elementen verder
worden onderzocht. Hierbij dient de onderzoeker rekening te houden met de bijhorende
aanbevelingen.
Papiervliegas kunnen op basis van hun samenstelling niet eenduidig worden in verband gebracht
met een welbepaald type bindmiddel. De chemisch en mineralogische samenstelling en het
productieproces vertoont gelijkenissen met klasse C-vliegassen. De hoeveelheid vrije kalk die
papiervliegas bezit sluit aan bij andere kalkproducten. In een bijkomend onderzoek kan de
nadruk liggen op hoe de fysico-chemische binding tussen papiervliegassen en kleimineralen tot
stand komt. Chemische en mineralogische analyses kunnen hiervoor worden aangewend.
Bijzondere aandacht kan uitgaan naar de puzzolane reacties dit in dit onderzoek werden
opgemerkt. Hiervoor kan onder meer gebruik worden gemaakt van X-stralendiffractie. Deze test
maakt het immers mogelijk om het tot stand komen van gehydrateerde calciumsilicaten en
-aluminaten waar te nemen.
Besluit 73
De resultaten van dit onderzoek en andere onderzoekers geven aan dat (papier)vliegassen
geschikt zijn voor het stabiliseren van grondtypes met een lage plasticiteitsindex. Een verder
onderzoek kan zich richten op het stabiliserend effect die papiervliegassen hebben op dergelijke
grondtypes. Op basis hiervan kan een richtinggevende dosering worden bepaald in functie van
het grondtype. Hierbij dient de onderzoeker rekening te houden dat proefstukken met betrekking
tot de druksterkte bij een toenemende leeftijd broos kunnen worden. Om die reden is het
aanbevolen zich, in de mate van het mogelijke, te beperken tot het gebruik van CBR-proeven.
De aanleg van een proefveld in het labo kan een oplossing bieden om een beter verband te
leggen tussen het laboratorium en het terrein. Een dergelijk proefveld biedt vele voordelen. Het
proefveld kan worden aangelegd onder gecontroleerde omstandigheden zodat onder meer de
temperatuur, de dosering, de verdichtingsenergie,… beter gekend zijn. Bovendien kan er op
meerdere tijdstippen een plaatproef worden uitgevoerd wat op het terrein vaak onmogelijk is
omwille van de voortgang van de werken.
.
Literatuurlijst en bronvermelding 74
8 Literatuurlijst en bronvermelding
8.1 Literatuurlijst
[1] Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW), Handleiding voor grondbehandeling met
kalk en/of cement.
[2] W. De Corte, Civiele technieken: wegenbouw. (cursus)
[3] Agricultural Trading Agency International, Infobrochure.
[4] P.A. Finke & R. Langohr, Bodemkunde, 2007. (cursus)
[5] US Department of Transportation: Federal Highway Administration, „Fly Ash Facts for
Highway Engineers”.(elektronische bron)
[6] Proviacal, Calci-behandeling: principes en werkwijze, 2009.
[7] Sherwood, Soil Stabilisation with Cement and Lime: State-of-the-Art Review, London, 1993.
[8] Á. Kézdi, Stabilized Earth Roads, Budapest, 1979.
[9] D. Verastegui, Stress-strain behaviour of very soft soil under treatment with binders, 2009.
[10] Braja M. Das, Principles of Foundation Engineering, Sacramento: California State
University, 2003.
[11] Office of Geotechnical Engineering, Design Procedures for Soil Modification or
Stabilisation, Indianapolis, Indiana, 2009.
[12] The Cement and Concrete Association of New Zealand, The manufacture of portland
cement, 1989.
[13] Belgische Beton Groepering, Betontechnologie, 2006.
[14] Roger K. Seals, Cementitious Stabilization.
[15] L. Libbrecht, Onderzoek naar grondstabilisatie met ongebluste kalk en met een alternatief
materiaal van bouw- en slooppuin, 2009-2010. (thesis)
[16] Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving, Diepe grondstabilisatie in
Nederland, 2001.
[17] Opzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW), „Stabilisatie van grond voor
onderfunderingslagen,” 2011.
[18] Onderzoekingscentrum voor de Wegenbouw (OCW), De belgische vliegassoorten:
eigenschappen als bouwvulstoffen, Brussel.
[19] Anil Misra et al., „Physico-mechanical behavior of self-cementing,” 2004.
[20] Robert L. Parsons, „Engineering Behavior of Stabilized Soils,” 2002.
[21] American Society for Testing and Materials „Standard Practice for Characterizing Fly Ash
for Use in Soil Stabilization - Appendix: Soil Stabilization with Fly Ash”.
[22] Mackiewicz M. Scott & E. Glen Ferguson, „Stabilization of Soil with Self cementing Coal
Literatuurlijst en bronvermelding 75
Ash,” 2005.
[23] Tuncer B. Edil et al., „Stabilizing Soft Fine-Grained Soils with Fly Ash,” 2006.
[24] Robert L. Parsons, „Engineering Behavior of Stabilized Soils,” 2002.
[25] WTCB, CE markering voor bouwkalk, 2008.
[26] BAS: research and technology, Deelonderzoek 1: Karakterisering van ECO-lime, 2010.
[27] Vlaamse overheid, „Standaard Bestek 250 voor de wegenbouw”.
[28] J.Bril & D.Boels, „Onderbouwing kwaliteitsborging hydrostab: aanvullende veld-,
laboratorium en modelonderzoek,” 2006.
[29] P.M.S. Bujulu, A.R.Sorta, G.Priol & A. J. Emdal, ,,Potential of Wastepaper sludge ash to
replace cement in deep stabilization of quick clay,” Noorwegen, 2004.
[30] Betoniek, „Cement in de grond,” 2002.
[31] Agricultural Trading Agency International, Vertrouwelijke informatie.
[32] K.U.Leuven Research and Development, Proeven op Vliegas, 2008.
[33] J. Furniere, Het effect van luchtbelvormers op de duurzaamheid van beton met vliegas,
2009-2010. (thesis)
[34] US Department of Transportation: Federal Highway Administration, „Geothechnical
Aspects of Pavements”. (elektronische bron)
[35] American Society for Testing and Materials, „Standard Test Method for Particle-Size
Analysis of Soils”.
[36] F. De Smedt, Grondmechanica. (cursus)
[37] A. Verruijt, Grondmechanica, 2001.
[38] American Society for Testing and Materials, „Standard Test Methods for Liquid Limit,
Plastic Limit, and Plasticiy Index of Soils”.
[39] http://epg.modot.org, „Category:1001_general_requirements_for_material,” 2011.
(elektronische bron)
[40] American Society for Testing and Materials, „Standard Test Method for Laboratory
Determination of Water Content of Soil and Rock by Mass”.
[41] American Society for Testing and Materials, Standard Test Methods for Laboratory
Compaction Characteristics of Soil Using Standard Effort.
[42] American Society for Testing and Materials, Standard Test Method for CBR (California
Bearing Ratio) of Laboratory-Compacted Soils.
[43] American Society for Testing and Materials, Standard Test Method for Unconfined
Compressive Strength of Cohesive Soil.
[44] M. Budhu, Soil mechanics and foundations, Arizona, 2007.
[45] S. Bhattacharja & J. I. Bhatty, „Comparative Performance of Portland Cement and Lime
Literatuurlijst en bronvermelding 76
Stabilization of Moderate to High Plasticity Clay Soils,” 2003.
[46] N. C. Consoli, L. da Silva Lopes, D. Foppa, K. S. Heineck, ,,Key parameters dictating
strength of lime/cement treated soils,” 2009, pp. 111-118.
[47] F.Gullentops & L.Wouters, „Delfstoffen in Vlaanderen,” 1996.
[48] Aykut Senol et al., „Soft subgrades’ stabilization by using various fly ashes,” 2006.
[49] Ping et al., „Developing Correlation Relationship Between Modulus of Subgrade Reaction
and Resilient Modulus for Florida Subgrade Soils,” Transportation Research Record: Journal of the
Transportation Research Board, 2011.
[50] Alberta Transportation and Utilities (AT&U), „Pavement Design Manual,” 1997.
[51] S. Beena, „Suitability of Using California Bearing Ratio Test to Predict Resilient Modulus,”
2005.
[52] Putri et al. „Evaluation of Modulus of Elasticity and Modulus of Subgrade Reaction of Soils
Using CBR Test,” Journal of Civil Engineering Research, 2012.
8.2 Andere bronnen
www.brrc.be
www.carmeuse.be
www.cric.be
www.fhwa.dot.gov
www.kalkflash.be
www.storaenso.com
www.vliegasunie.nl
Bijlagen 77
9 Bijlagen
A. Grondkarakteristieken
1. Algemene grondkarakteristieken
Grondstaal 1 Grondstaal 2
Korrelsamenstelling fractie
>IV [%] 68,30 0,00
IV [%] 23,50 0,50
III [%] 28,30 1,90
II [%] 35,50 48,30
I [%] 12,70 49,30
Andere eigenschappen
Slibgehalte [%] 28,80 74,20
vloeigrens [%] 35,20 82,10
uitrolgrens [%] 18,30 27,00
plasticiteitsindex [%] 16,90 55,10
humusgehalte [%] 0,80 1,70
kalkgehalte [%] 9,00 4,60
groepsymbool ASTM* GC CH
activiteitsindex [%] 1,30 1,10
MBW [g MB/100 g] 0,42 6,62
*GC= clayey gravel; CH= clay of high plasticity
0
10
20
30
40
50
60
70
80
90
100
0,0020,0040,0080,0160,0310,0630,1250,2500,5001,0002,000
do
orv
al
[%]
diameter van de zeefopening [mm]
Korrelverdelingsdiagram
grondstaal 1
grondstaal 2
Bijlagen 78
2. Grondclassificatie
Gebruikte tabel voor de benaming van de grond. Het betreft hier een kopie uit het werk van De
Smedt [36].
Bijlagen 79
B. Proctorcompacties
1. Keuze van de verdichtingsmethode
Grondstaal Parameter
Waarde
Methode
netto gewicht in gram 4831,42
C 1
zeefrest bij 20 mm in gram 799,27
in % 16,54
zeefrest bij 10 mm in gram 1465,62
in % 30,34
Grondstaal Parameter
Waarde
Methode
netto gewicht in gram 2442,81
B 2
zeefrest bij 20 mm in gram 0
in % 0
zeefrest bij 10 mm in gram 0
in % 0
Bijlagen 80
2. Grondstaal 1
Compactie - bij natuurlijk watergehalte Compactie - bij 'volledig' droog monster
Zeving Zeving
netto 4831,42 g netto 2107,67 g
zeefrest 20 mm 799,27 g 16,54 % zeefrest 20 mm 403,84 g 19,16 %
zeefrest 10 mm 1465,62 g 30,34 % zeefrest 10 mm 652,91 g 30,98 %
Watergehalte vooraf Watergehalte vooraf
watergehalte 19,04 % watergehalte 3,71 %
Proctor Proctor
Massa mal+grond 10,453 kg Massa mal+grond 9,948 kg
Massa mal 6,107 kg Massa mal 6,107 kg
Massa grond 4,346 kg Massa grond 3,841 kg
rho_m 2,10 Mg/m³ rho_m 1,86 Mg/m³
rho_d 1,70 Mg/m³ rho_d 1,76 Mg/m³
gamma_d 16,68 kN/m³ gamma_d 17,29 kN/m³
Watergehalte achteraf Watergehalte achteraf
watergehalte 23,57 % watergehalte 5,34 %
Proctor proef
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) 0,174 m
Hoogte grond (hgrond) 0,114 m
Hoogte ring (hring) 0,060 m
Massa mal 6,107 kg
Volume grond 0,0021 m³
Bijlagen 81
Compactie 1 Compactie 2
Watergehalte vooraf Watergehalte vooraf
watergehalte 10,50 % watergehalte 9,70 %
Proctor Proctor
Massa mal+grond 10,633 kg Massa mal+grond 10,793 kg
Massa mal 6,107 kg Massa mal 6,107 kg
Massa grond 4,526 kg Massa grond 4,686 kg
rho_m 2,19 Mg/m³ rho_m 2,27 Mg/m³
rho_d 2,01 Mg/m³ rho_d 2,02 Mg/m³
gamma_d 19,67 kN/m³ gamma_d 19,84 kN/m³
Watergehalte achteraf Watergehalte achteraf
watergehalte 9,12 % watergehalte 11,98 %
Compactie 3 Compactie 4
Watergehalte vooraf Watergehalte vooraf
watergehalte 12,18 % watergehalte 18,10 %
Proctor Proctor
Massa mal+grond 10,792 kg Massa mal+grond 10,567 kg
Massa mal 6,107 kg Massa mal 6,107 kg
Massa grond 4,685 kg Massa grond 4,460 kg
rho_m 2,26 Mg/m³ rho_m 2,16 Mg/m³
rho_d 1,99 Mg/m³ rho_d 1,83 Mg/m³
gamma_d 19,50 kN/m³ gamma_d 17,99 kN/m³
Watergehalte achteraf Watergehalte achteraf
watergehalte 13,92 % watergehalte 17,59 %
16,50
17,00
17,50
18,00
18,50
19,00
19,50
20,00
20,50
0,00 5,00 10,00 15,00 20,00 25,00
dro
og
gew
ich
t [k
N/
m³]
watergehalte [%]
Proctorcurve - Grondstaal 1
Bijlagen 82
3. Grondstaal 2
Compactie - bij natuurlijk watergehalte Compactie - bij 'volledig' droog monster
Zeving Zeving
netto 2442,81 g
netto 2381,96 g
zeefrest 20 mm 0 g 0 % zeefrest 20 mm 0 g 0 %
zeefrest 10 mm 0 g 0 % zeefrest 10 mm 0 g 0 %
Watergehalte vooraf Watergehalte vooraf
watergehalte 34,98 %
watergehalte 12,08 %
Proctor Proctor
Massa mal+grond 7,135 kg
Massa mal+grond 6,794 kg
Massa mal 5,406 kg
Massa mal 5,406 kg
Massa grond 1,729 kg
Massa grond 1,388 kg
rho_m 1,86 Mg/m³
rho_m 1,49 Mg/m³
rho_d 1,36 Mg/m³
rho_d 1,34 Mg/m³
gamma_d 13,34 kN/m³
gamma_d 13,11 kN/m³
Watergehalte achteraf Watergehalte achteraf
watergehalte 36,79 %
watergehalte 11,77 %
Proctor proef
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,101 m
Totale hoogte (htot) 0,176 m
Hoogte grond (hgrond) 0,116 m
Hoogte ring (hring) 0,060 m
Massa mal 5,406 kg
Volume grond 0,0009 m³
Bijlagen 83
Compactie 1 Compactie 2
Watergehalte vooraf Watergehalte vooraf
watergehalte 16,12 % watergehalte 19,79 %
Proctor Proctor
Massa mal+grond 6,835 kg Massa mal+grond 6,961 kg
Massa mal 5,406 kg Massa mal 5,406 kg
Massa grond 1,429 kg Massa grond 1,555 kg
rho_m 1,54 Mg/m³ rho_m 1,67 Mg/m³
rho_d 21,34 Mg/m³ rho_d 1,40 Mg/m³
gamma_d 13,14 kN/m³ gamma_d 13,73 kN/m³
Watergehalte achteraf Watergehalte achteraf
watergehalte 14,81 % watergehalte 19,51 %
Compactie 3 Compactie 4
Watergehalte vooraf Watergehalte vooraf
watergehalte 25,62 % watergehalte 28,38 %
Proctor Proctor
Massa mal+grond 7,163 kg Massa mal+grond 7,206 kg
Massa mal 5,406 kg Massa mal 5,406 kg
Massa grond 1,757 kg Massa grond 1,800 kg
rho_m 1,89 Mg/m³ rho_m 1,94 Mg/m³
rho_d 1,50 Mg/m³ rho_d 1,50 Mg/m³
gamma_d 14,73 kN/m³ gamma_d 14,69 kN/m³
Watergehalte achteraf Watergehalte achteraf
watergehalte 25,88 % watergehalte 29,33 %
12,00
12,50
13,00
13,50
14,00
14,50
15,00
15,50
16,00
10,00 15,00 20,00 25,00 30,00 35,00 40,00
dro
og
gew
ich
t [k
N/
m³]
watergehalte [%]
Proctorcurve - Grondstaal 2
Bijlagen 84
C. UCS resultaten van grondstaal 1
1. 7 dagen
2 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 86,32 mm
Diameter 38,03 mm w, voor 19,20 %
Curing periode 7 dagen w, na 18,53 %
Toeslagmiddel kalk
Toeslagpercent 2 % qu 0,0464 N/mm²
46,43 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
4 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 86,47 mm
Diameter 38,52 mm
w, voor 18,89 %
Curing periode 7 dagen
w, na 18,03 %
Toeslagmiddel kalk
Toeslagpercent 4 %
qu 0,1235 N/mm²
123,46 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
3 % Papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 85,32 mm
Diameter 38,39 mm
w, voor 18,91 %
Curing periode 7 dagen
w, na 17,35 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 4 %
qu 0,1322 N/mm²
132,21 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
5 % Papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 63,91 mm
Diameter 38,44 mm w, voor 18,46 %
Curing periode 7 dagen w, na 16,83 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 5 % qu 0,1114 N/mm²
111,37 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bijlagen 85
8 % Papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 83,29 mm
Diameter 38,22 mm
w, voor 19,58 %
Curing periode 7 dagen
w, na 16,49 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 8 %
qu 0,0742 N/mm²
74,16 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bindmiddel & toeslag Druksterkte [kN/m²]
2 % kalk 46,43
4 % kalk 123,46
3 % Papiervliegas 132,21
5 % Papiervliegas 111,37
8 % Papiervliegas 74,16
0,00
0,02
0,04
0,06
0,08
0,10
0,12
0,14
0,00 0,50 1,00 1,50 2,00 2,50 3,00
dru
ksp
an
nin
g
[N/
mm
²]
Axiale rek [%]
Unconfined compression strength Grondstaal 1 - 7 dagen
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
Bijlagen 86
2. 28 dagen
2 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 85,67 mm Diameter 38,57 mm w, voor / %
Curing periode 28 dagen w, na / %
Toeslagmiddel Kalk Toeslagpercent 2 % qu 0,1300 N/mm²
129,96 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
4 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 85,29 mm Diameter 38,18 mm w, voor / %
Curing periode 28 dagen w, na / %
Toeslagmiddel Kalk Toeslagpercent 4 % qu 0,1427 N/mm²
142,73 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
3 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 85,37 mm Diameter 37,17 mm w, voor / %
Curing periode 28 dagen w, na / %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 3 % qu 0,1483 N/mm²
148,29 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
5 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 65,93 mm Diameter 38,14 mm w, voor / %
Curing periode 28 dagen w, na / %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 5 % qu 0,1143 N/mm²
114,30 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bijlagen 87
8% papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 84,25 mm Diameter 38,51 mm w, voor / %
Curing periode 28 dagen w, na / %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 8 % qu 0,1388 N/mm²
138,76 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bindmiddel & toeslag Druksterkte [kN/m²]
2 % kalk 129,96
4 % kalk 142,73
3 % Papiervliegas 148,29
5 % Papiervliegas 114,30
8 % Papiervliegas 138,76
0,00
0,02
0,04
0,06
0,08
0,10
0,12
0,14
0,16
0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00 6,00
dru
ksp
an
nin
g
[N/
mm
²]
Axiale rek [%]
Unconfined compression strength Grondstaal 1 - 28 dagen
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
Bijlagen 88
3. 56 dagen
2 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 85,93 mm Diameter 37,82 mm w, voor 19,20 %
Curing periode 56 dagen w, na 18,18 %
Toeslagmiddel Kalk Toeslagpercent 2 % qu 0,1261 N/mm²
126,05 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
4 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 85,02 mm Diameter 38,27 mm w, voor 18,89 %
Curing periode 56 dagen w, na 17,78 %
Toeslagmiddel Kalk Toeslagpercent 4 % qu 0,1851 N/mm²
185,08 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
3 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 86 mm
Diameter 38,17 mm w, voor 18,91 %
Curing periode 56 dagen w, na 16,42 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 3 % qu 0,1560 N/mm²
156,02 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
5 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 77,08 mm
Diameter 38,22 mm w, voor 18,61 %
Curing periode 56 dagen w, na 15,92 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 5 % qu 0,2322 N/mm²
232,20 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bijlagen 89
8 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 80,33 mm
Diameter 38,32 mm w, voor 19,58 %
Curing periode 56 dagen w, na 15,26 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 8 % qu 0,0527 N/mm²
52,68 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bindmiddel & toeslag Druksterkte [kN/m²]
2% kalk 126,05
4% kalk 185,08
3 % Papiervliegas 156,02
5 % Papiervliegas 232,20
8 % Papiervliegas 52,68
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
0,25
0,00 0,50 1,00 1,50 2,00 2,50 3,00 3,50
dru
ksp
an
nin
g
[N/
mm
²]
Axiale rek [%]
Unconfined compression strength Grondstaal 1 - 56 dagen
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
Bijlagen 90
D. UCS resultaten van grondstaal 2
1. 7 dagen
2 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 84,47 mm Diameter 38,14 mm w, voor 25,07 %
Curing periode 28 dagen w, na 24,40 %
Toeslagmiddel Kalk Toeslagpercent 2 % qu 0,4727 N/mm²
472,69 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
4 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 85,82 mm
Diameter 38,08 mm
w, voor 25,20 %
Curing periode 7 dagen
w, na 26,12 %
Toeslagmiddel Kalk
Toeslagpercent 4 %
qu 0,5196 N/mm²
519,62 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
3 % Papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 79,49 mm
Diameter 38,11 mm
w, voor 25,74 %
Curing periode 7 dagen
w, na 24,32 %
Toeslagmiddel Papier vliegas
Toeslagpercent 3 %
qu 0,4476 N/mm²
447,59 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
5 % Papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 85,7 mm Diameter 38,84 mm w, voor 25,25 %
Curing periode 28 dagen w, na 26,05 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 5 % qu 0,4552 N/mm²
455,23 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bijlagen 91
8 % Papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 85,34 mm Diameter 38,37 mm
w, voor 24,55 %
Curing periode 7 dagen
w, na 21,01 %
Toeslagmiddel Papier vliegas
Toeslagpercent 8 %
qu 0,5357 N/mm²
535,66 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bindmiddel & toeslag Druksterkte [kN/m²]
2 % kalk 472,69
4 % kalk 519,62
3 % Papiervliegas 447,59
5 % Papiervliegas 455,23
8 % Papiervliegas 535,66
0,00
0,10
0,20
0,30
0,40
0,50
0,60
0,70
0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00
dru
ksp
an
nin
g
[N/
mm
²]
Axiale rek [%]
Unconfined compression strength Grondstaal 2 - 7 dagen
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
Bijlagen 92
2. 28 dagen
2 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 85,74 mm
Diameter 38,17 mm
w, voor 25,07 %
Curing periode 7 dagen
w, na 24,36 %
Toeslagmiddel Kalk
Toeslagpercent 2 %
qu 0,5346 N/mm²
534,63 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
4 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 85,23 mm Diameter 38,05 mm w, voor 25,20 %
Curing periode 28 dagen w, na 25,66 %
Toeslagmiddel Kalk Toeslagpercent 4 % qu 0,5808 N/mm²
580,80 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
3 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 58,14 mm Diameter 38,11 mm w, voor 25,74 %
Curing periode 28 dagen w, na 22,94 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 3 % qu 0,4536 N/mm²
453,58 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
5 % - papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 85,76 mm
Diameter 38,12 mm
w, voor 25,25 %
Curing periode 7 dagen
w, na 22,74 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 5 %
qu 0,4742 N/mm²
474,19 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bijlagen 93
8 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 84,6 mm Diameter 38,19 mm w, voor 24,55 %
Curing periode 28 dagen w, na 19,72 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 8 % qu 0,5591 N/mm²
559,08 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bindmiddel & toeslag Druksterkte [kN/m²]
2 % kalk 534,63
4 % kalk 580,80
3 % Papiervliegas 453,58
5 % Papiervliegas 474,19
8 % Papiervliegas 559,08
0,00
0,10
0,20
0,30
0,40
0,50
0,60
0,70
0 1 2 3 4 5 6
dru
ksp
an
nin
g
[N/
mm
²]
Axiale rek [%]
Unconfined compression strength Grondstaal 2 - 28 dagen
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
Bijlagen 94
3. 56 dagen
2 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 77,79 mm
Diameter 38,28 mm w, voor 25,07 %
Curing periode 56 dagen w, na 23,16 %
Toeslagmiddel Kalk
Toeslagpercent 2 % qu 0,1243 N/mm²
124,29 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
4 % kalk
Vrije prismaproef
Lengte 81,77 mm
Diameter 38,61 mm w, voor 25,20 %
Curing periode 56 dagen w, na 23,20 %
Toeslagmiddel Kalk
Toeslagpercent 4 % qu 0,2463 N/mm²
246,29 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
3 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 84,77 mm
Diameter 38,12 mm w, voor 25,74 %
Curing periode 56 dagen w, na 22,89 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 3 % qu 0,4482 N/mm²
448,18 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
5 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 85,05 mm
Diameter 37,81 mm w, voor 25,25 %
Curing periode 56 dagen w, na 20,59 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 5 % qu 0,8840 N/mm²
883,98 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bijlagen 95
8 % papiervliegas
Vrije prismaproef
Lengte 85,12 mm
Diameter 38,3 mm w, voor 24,55 %
Curing periode 56 dagen w, na 18,02 %
Toeslagmiddel Papier- vliegas
Toeslagpercent 8 % qu 0,7798 N/mm²
779,83 kN/m²
Snelheid 0,5 mm/min
Bindmiddel & toeslag Druksterkte [kN/m²]
2 % kalk 124,29
4 % kalk 246,29
3 % Papiervliegas 448,18
5 % Papiervliegas 883,98
8 % Papiervliegas 779,83
0,00
0,10
0,20
0,30
0,40
0,50
0,60
0,70
0,80
0,90
1,00
0,00 1,00 2,00 3,00 4,00 5,00 6,00
dru
ksp
an
nin
g
[N/
mm
²]
Axiale rek [%]
Unconfined compression strength Grondstaal 2 - 56 dagen
2% kalk
4% kalk
3% vliegas
5% vliegas
8% vliegas
Bijlagen 96
E. CBR resultaten van grondstaal 1
1. 7 dagen
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 1 - 7 dagen
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 4,41 1,94
CBR 2 6,21 3,01
w, voor 1 [%]* 18,72 19,98
w, voor 2 [%] 17,18 18,35
w, na [%] 17,89 18,54
M, grond voor [kg] 4,408 4,711
M, grond na [kg] 4,378 4,722
γd, voor CBR [kN/m³] 17,53 18,55
γd, na CBR [kN/m³] 17,31 18,57
*w,voor 1= voor mengen; w,voor 2= onmiddellijk na mengen; w, na= na CBR-proef
Bijlagen 97
2. 28 dagen
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
3,00
3,50
4,00
4,50
5,00
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 1 - 28 dagen
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 47,01 19,52
CBR 2 /(>max.kracht) 19,51
w, voor 1 [%] 17,08 17,08
w, voor 2 [%] 14,79 16,11
w, na [%] 13,01 17,61
M, grond voor [kg] 4,505 4,365
M, grond na [kg] 4,411 4,445
γd, voor CBR [kN/m³] 18,29 17,52
γd, na CBR [kN/m³] 18,19 17,61
Bijlagen 98
3. 56 dagen
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 1 - 56 dagen
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 6,76 1,20
CBR 2 10,80 1,64
w, voor 1 [%] 21,07 21,22
w, voor 2 [%] 20,08 19,20
w, na [%] 18,50 18,48
M, grond voor [kg] 4,383 4,570
M, grond na [kg] 4,434 4,589
γd, voor CBR [kN/m³] 17,14 17,74
γd, na CBR [kN/m³] 17,44 18,05
Bijlagen 99
4. Onbehandeld
0,00
0,05
0,10
0,15
0,20
0,25
0,30
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 1 - onbehandeld
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 1,42 0,77
CBR 2 1,42 0,83
w, voor 1 [%] / /
w, voor 2 [%] 18,39 19,30
w, na [%] 18,47 18,13
M, grond voor [kg] 4,727 4,702
M, grond na [kg] 4,712 4,752
γd, voor CBR [kN/m³] 18,61 17,98
γd, na CBR [kN/m³] 18,54
18,75
Bijlagen 100
F. CBR resultaten van grondstaal 2
1. 7 dagen
0,00
0,50
1,00
1,50
2,00
2,50
3,00
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 2 - 7 dagen
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 27,20 4,26
CBR 2 19,61 6,02
w, voor 1 [%] 26,05 25,56
w, voor 2 [%] 24,20 24,63
w, na [%] 23,74 31,77
M, grond voor [kg] 3,780 3,754
M, grond na [kg] 3,790 3,952
γd, voor CBR [kN/m³] 14,18 14,04
γd, na CBR [kN/m³] 14,27 13,98
Bijlagen 101
2. 28 dagen
0,00
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
6,00
7,00
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 2 - 28 dagen
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 27,58
10,77
CBR 2 34,57 11,57
w, voor 1 [%] 26,78 26,78
w, voor 2 [%] 24,03 23,65
w, na [%] 22,49 30,43
M, grond voor [kg] 3,709 3,601
M, grond na [kg] 3,683 3,853
γd, voor CBR [kN/m³] 13,94 13,57
γd, na CBR [kN/m³] 14,01 14,44
Bijlagen 102
3. 56 dagen
0,00
1,00
2,00
3,00
4,00
5,00
6,00
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 2 - 56 dagen
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 56,33 12,92
CBR 2 /(>max.kracht) 14,25
w, voor 1 [%] 24,72 24,23
w, voor 2 [%] 22,76 21,57
w, na [%] 19,61 33,67
M, grond voor [kg] 3,785 3,682
M, grond na [kg] 3,608 3,864
γd, voor CBR [kN/m³] 14,37 14,12
γd, na CBR [kN/m³] 14,06 13,47
Bijlagen 103
4. Onbehandeld
0,00
0,20
0,40
0,60
0,80
1,00
1,20
1,40
1,60
1,80
0 2 4 6 8 10 12 14
span
nin
g
[N/
mm
²]
vevorming [mm]
CBR-curve: grondstaal 2 - onbehandeld
vochtig
droog
Algemeen – Cilindrische mal
Diameter (d) 0,152 m
Totale hoogte (htot) variabel m
Hoogte grond (hgrond) 0,117 m
Hoogte belasting (hbelasting) variabel m
Massa mal variabel m
Volume grond 0,0021 m³
Grondmonster 1 – 7 dagen
Droog (A) Vochtig (B)
CBR 1 16,86 0,77
CBR 2 13,57 0,99
w, voor 1 [%] / /
w, voor 2 [%] 24,32 25,03
w, na [%] 23,89 41,23
M, grond voor [kg] 3,839 4,150
M, grond na [kg] 3,829 4,440
γd, voor CBR [kN/m³] 14,39 15,47
γd, na CBR [kN/m³] 14,63 14,65
Bijlagen 104
G. Plaatproeven van grondstaal 1
Tijdens een eerste belastingsstap worden drie zettingen geregistreerd s1, s2 en s3. Een voorbeeld
van deze drie zettingen wordt getoond in de onderstaande Figuur a. Door middel van het
gemiddelde van deze drie zettingen bij het begin en het einde van de proef wordt het
zettingsverschil (Δs) bekomen. Het bijhorende drukverschil (Δp) wordt weergegeven aan de hand
van Figuur b. Alle proeven werden uitgevoerd met een plaat met een oppervlakte van 200 mm².
Figuur a: Opgemeten zettingsverschil tijdens 1 belastingsstap
Figuur b: Opgemeten Drukverschil tijdens 1 belastingsstap
Bijlagen 105
24 h
Plaatproef 1
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 0,670 0,700 0,670 0,680
0,10 0,920 0,960 0,950 0,943
0,15 1,170 1,210 1,200 1,193
0,20 1,750 1,700 1,780 1,743
Δp=0,15 MPa
Δs=1,06 mm
M1=22,54 MPa
Plaatproef 2
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 1,080 1,080 1,060 1,073
0,10 6,300 6,320 6,260 6,293
0,15 1,020 9,550 10,240 9,997
Δp=0,15 MPa
Δs=8,92 mm
M1=1,78 MPa
Plaatproef 3
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 0,700 0,740 0,710 0,720
0,10 3,080 3,100 3,060 3,080
0,15 4,850 4,950 4,830 4,877
0,20 7,260 7,320 7,200 7,260
Δp=0,15 MPa
Δs=6,54 mm
M1=3,66 MPa
Plaatproef 4
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 0,950 1,000 1,000 0,983
0,10 2,900 2,930 2,910 2,913
0,15 6,200 6,300 6,250 6,250
0,20 8,300 8,050 7,950 8,100
Δp=0,15 MPa
Δs=7,14 mm
M1=3,36 MPa
Bijlagen 106
72 h
Plaatproef 1
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 0,052 0,058 0,520 0,054
0,10 1,750 1,820 1,750 1,773
0,15 3,950 4,030 3,920 3,967
0,20 6,300 6,250 7,000 6,517
Δp=0,15 MPa
Δs=5,98 mm
M1=4,01 MPa
Plaatproef 2
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 0,005 0,014 0,012 0,010
0,10 0,500 0,570 0,580 0,550
0,15 0,980 0,950 0,960 0,963
0,20 0,142 0,146 0,148 1,453
Δp=0,15 MPa
Δs=1,35 mm
M1=17,73 MPa
Plaatproef 3
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 0,100 0,100 0,800 0,933
0,10 0,500 0,500 0,490 0,497
0,15 0,820 0,850 0,840 0,837
0,20 1,220 1,260 1,250 1,243
Δp=0,15 MPa
Δs=1,15 mm
M1=20,82 MPa
Plaatproef 4
p [MPa] s1 [mm] s2 [mm] s3 [mm] s [mm]
0,02 0 0 0 0
0,05 0,010 0,080 0,080 0,087
0,10 0,051 0,550 0,500 0,520
0,15 0,87 0,910 0,900 0,893
0,20 1,30 1,270 1,290 1,287
Δp=0,15 MPa
Δs=1,20 mm
M1=19,95 MPa
Bijlagen 107