STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4....

26
"; - 2'11 b 3 STUDIA HISTORICA GANDENSIA Uit de Seminaries voor Geschiedenis van de Rijksuniversiteit te Genl 193 I-I. SOL Y Nijverheid en kapitalisme te Antwerpcn in de 16 c eeuw Overdruk uit Album Charles VerUnden 1975 GENT 1975

Transcript of STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4....

Page 1: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

"; -2'11 b 3 STUDIA HISTORICA GANDENSIA

Uit de Seminaries voor Geschiedenis van de Rijksuniversiteit te Genl

193

I-I. SOL Y

Nijverheid en kapitalisme te Antwerpcn in de 16c eeuw

Overdruk uit Album Charles VerUnden

1975

GENT 1975

Page 2: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

STUDIA HISTORICA GANDENSIA

is een reeks overdrukken gepubJiceerd door de Afdeling Geschiedenis van de Faculteit der Letteren en Wijsbegeerte van de Rijksuniversiteit te Gent.

Blandijnberg 2, Gent (Belgie)

• STUDIA HISTORICA GANDENSIA

est une serie de tirages a part publiee par la Section d'Histoire de la Faculte de Philosophie et Lettres de I'Universite de Gand.

2, Blandijnberg, Gand (Belgique)

• STUDIA H1STORICA GANDENSIA

is a series of offprints published by the Department of History of the Arts Faculty of the University of Ghent.

2, Blandijnberg, Ghent (Belgium)

• STUDIA HISTORICA GANDENSIA

ist eine Reihe von Sonderdrucken veroffentlicht von der Historischen Ab­teilung der Philosophischen Fakultiit der Staatsuniversitiit Gent.

Blandijnberg 2, Gent (Belgien)

D. 1974/0538/ II

Page 3: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

Nijverheid en kapitalisme te Antwerpen in de 16e eeuw

door H. SoLY

E.a. Assistent aan de Rijksunrversiteit te Gent

De nijverheid in het Ancien Regime werd door de historici tot nog toe erg stiefmoederiijk behandeld. Het ondernemen en de ondernemer trekken de laatste jaren weliswaar meer aandacht dan v66r de tweede wereldoorlog het geval was, maar de belangstelling is hoofdzakelijk gegaan naar de peri ode waarin de sociaal-economische structuur van het Ancien Regime langzaam maar zeker werd doorbroken, nl. de 18de eeuw, het tijdperk der industriele omwenteling. Dit blijkt overduidelijk uit het feit dat, terwijl men een bibliotheek kan vullen met publica ties over dit laatste onderwerp, men vooralsnog slechts beschikt over een essay en een artikel waarin een poging

werd gedaan om een algemeen beeld op te hangen van de organisatie en de ontwikkeling der Europese nijverheid in de moderne tijden (I). Dit is des te

verwonderlijker, omdat de industrieIe revolutie o.i. uiteindelijk aileen maar kan worden begrepen indien men de barrieres bestudeert die de economische vernieuwing in de voorgaande eeuwen in de weg standen (2) .

(I) D. SELLA, European induslries, 1500-1700. Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries dans I'Europe moderne, 1500-1750, in P. liON. F. CROUZET et R. GASCON (o.Lv.), L'indllslrialisalion en Europe au Xlxe siec/e. CarlOgraphie el typologie. Parijs, 1972, pp, 75-113. Het oude, maar nog stceds nuttige werk van G. UNWIN, Industrial organization in the sixleenlh and seventeenth celllul'ies. Oxford, 1904, legt zoniet uitsluitend, dan tach hoofdzakelijk de nadruk op Engeland. In tegenstelling lot wat de titel laat vermoeden. behandelt W. REES, Induslry before the industrial I'evollliion. 2 din ., Cardiff, 1968, slechts enkele Engelse nijverheidstakken. Bedrieglijk is ook de titel van J. W. GoUGH, The rise oj the enterpreneur. Londen, 1969. De auteur geeft nl. aileen een (tweedehandse) opsomming van een aantal Engelse industrieen in de periode 1540·1640 en doet geen enkele poging om uit zijn 'case·studies' algemene besluiten te trekken.

(2) Cf. hct fundamentele artikel van P. W. KLEIN, De olldernemer en hel ondernemen in de sociaal-economische geschiedschrijving, - TijdschriJI voor Geschiedenis, 81, 1968, pp. 346-347.

(J I .:./'t '

Page 4: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

332 H . SOLY

De auteurs die bepaalde deelaspecten der Europese industrie of bepaalde nijverheidstakken in de moderne tijden hebben onderzocht, hebben daaren­

boven vooral aandacht besteed aan de textielsector, de scheepsbouw, de mijnontginning en de metaalnijverheid. Andere belangrijke nijverheids­

takken, lOals het bouwvak, de brouwindustrie en de lederbewerking, daarentegen werden zoniet verwaarloosd, dan toch vrij summier behandeld.

Dit alles geldt zo mogelijk nog in hogere mate voor Antwerpen in de 16de eeuw. Terwijl reeds heel wat studies werden gewijd aan de geschiedenis van de handel in de J 6de-eeuwse metro pool , zijn er vrijwel geen publicaties voorhanden betreffende de industriele bedrijvigheid aldaar in diezeJfde periode. Hoewel J. A. Goris in J 925 de betekenis der Zuiderlingen voor de J6de-eeuwse Antwerpse nijverheid duidelijk heeft aangetoond (3), ontbreekt nog steeds een gelijkaardige studie van het aandeel der lokale ondernemers. E. Coornaert wees nochtans vijftien jaar geJeden al op de noodzaak van een dergelijk onderzoek (4).

Met onderhavig artikel beogen wij geenszins een volledig, Jaat staan een genuanceerd, overzicht te geven van de industriele bedrij.vigheid in de Scheldestad in de J 6de eeuw. Bij gebrek aan degelijke voorstudies lOU een dergelijke poging immers bij voorbaat tot mislukking gedoemd zijn (S).

Wij zullen ons beperken tot een bondige schets van de belangrijkste karakteristieken der l6de-eeuwse Antwerpse nijverheid en zulien onze aan-

(3) J. A. GORIS, Les colonies marchandes meridionales (Portugais Espagnols, Italiens) a Anvers de /488 a /567. Colltriblltion a I'histoire des debuts du capitalisme moderne. Leuven, 1925, pp. 429-502.

(4) E. COORNAERT , Note sur les elllreprises indllstrielles a Anvers all XVI' siecle, in In­dustrie, revue de la Federation des indllstries belges, 1958 , pp. 537-538.

(5) Na de tweede wereldoorlog werden slechts de volgende studies aan 16de-eeuwse Ant­werps ~ on del nemers en ondernemingen gewijd : R . DE ROOVER , Th e business organization of the Plalllin press in the setting oj sixteenth century Antwerp. in De Gulden Paslw, 34, 1956, pp. 104-120; M. RISSELIN-STEENEBRUGEN, Les debuts de I'industrie dentelliere. Martine et Catherine Plantin. Ibidem, 39, 1961, pp. 77-124 ; A. K. L. THIJS, Nijverheids­en jamiliegeschiedenis, in Vlaamse Stam, [/1- VI. 1967 -1970, passim (ververs en ver­verijen); [D., Een ondernemer lIit de Alllwerpse textielindustrie, Jan Nuyts (ca. /5/2-/582), in Bijdragen tot de Geschiedenis, inzonderheid van het oud hertogdom Brabant, 51, [968, pp. 53-68; H. SOlY, De brollwerijenonderneming van Gilbert van Schoonbeke 0552-/562), Belgisch Tijdsclmft voor Filologie en Geschiedenis. 46, 1968, pp. 337 -392. [[ 66- [ 204 ; ID., De Antwerpse onderneemster Anna Janssens en de economische boom nlJ de Vrede van Cateall-Cambresis (559) , Bijdragen tot de Geschiedenis, inzonderheid van hel olld her­togdom Braballl, 52,1969, pp. 139-164; L. VOET, The Golden Compasses, / , Christophe Plantin and the Moretllses, their lives and works . Amsterdam-Londen-New-York, 1969; H. SOlV , Grondspeclilatie en kapilalisme Ie Anlwerpen in de 16de eeuw. De stedebollwkundige en indllstriele ondernemingen van Gilbert van Schoonbeke (J 5/9-1556). Onuitgegeven docto­raatsverhandeling, Gent, 1973.

Page 5: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

NIJVERHEID EN KAPIT ALISME TE ANTWERPEN 333

dacht bovendien toespitsen op de volgende vraagstelling: 1° konden in de toenmalige metropool kapitalistische grootbedrijven tot stand komen en, zo ja, in welke nijverheidstakken, 2° hebben vreemde of lokale ondernemers van die mogelijkheden gebruik gemaakt en, zo ja, wie waren dan deze on­dernemers, m.a.w. hande!aars, ambachtslui of anderen, en 3° hebben die kapitalistische grootbedrijven de economische ontwikkeling der Scheldestad op lange termijn fundamenteel be'invloed ?

Gezien de vrij vage wijze waarop het begrip «kapitalisme» door sommige historici wordt gehanteerd, wensen wij dadelijk te stell en dat wij een bedrijf slechts als kapitalistisch zullen bestempelen wanneer I ° in die onderneming een strikte scheiding bestaat tussen kapitaal en arbeid, 2° de werknemers volkomen afhankelijk zijn van de werkgever, 3° de onderneming is afgestemd op de verwezenlijking van winst, en 4° deze laatste voor het grootste dee! voortvloeit uit de meerwaarde gerealiseerd door de werknemers.

* * *

De grote betekenis der industriele bedrijvigheid voor de 16de-eeuwse Antwerpse economie blijkt duidelijk uit de cijfers die door W. Brulez werden gepubliceerd (6). Omstreeks 1560 bestond de kapitaalwaarde van de Neder­landse import voor 29,6 % uit grondstoffen, voor 30 % uit nijverheids­produkten en voor 40,4 % uit voedingswaren. Het enorme aandeel der grondstoffen Calle bestemd voor de nijverheid) en industriele produkten (samen 60 % van de globale import), die bijna aile te Antwerpen werden verhandeld en verwerkt, wijst erop dat de Scheldestad in de 16de eeuw niet aileen een handelsmetropool, maar tevens een voomaam nijverheidscentrum was. Belangrijk is verder dat ruim 84 % der ingevoerde grondstoffen voor de textielindustrie waren bestemd Otaliaanse zijde, Spaanse en Engelse wol, pastel, aluin, cochenille) en dat niet minder dan 98,5 % der ge'importeerde nijverheidsprodukten uit textielwaren bestonden (Engels laken, Italiaanse zijde, fustein), waaruit voigt dat de textielsector te Antwerpen, evenals in de meeste Europese steden (1), op industrieel vlak een dominerende positie bekleedde.

(6) W. BRULEZ. Le commerce international des Pays-Bas au XVI' slecle: essai d'appreciation quantitative, in Belgische TtijdschriJt voor Filologie en Geschiedenis, 46, 1968, pp. 1213-1215.

(7) P. LEUILLlOT, Commerce et industrie en Europe du XVI' au XVIII' siecle: les indu­stries textiles, dans Rapports du Xli' Congres international des Sciences Izis/oriques, IV, Rome, 1955, pp. 285-294,

Page 6: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

334 H. SOLY

De textielindustrie slorpte in de Scheldestad inderdaad het grootste deel der in de nijverheid werkzame personen op; honderden zelfstandige on­dernemers en duizenden arbeiders waren in deze sector bedrijvig. Enkele cijfers illustreren dit treffend. De lakenbereiding aileen al stelde omstreeks 1540 ruim 1.450 meesters en gezellen tewerk (8); in 1564 bedroeg dit aan­tal ongeveer 1.600(9). 8ij de zijdeweverij waren in 1584 meer dan 4.000 personen actief betrokken eO).

De kleine onderneming van de ambachtsmeester, die samen met enkele gezellen en leerlingen en met behulp van eenvoudige werktuigen zijn bedrijf uitoefende, domineerde volledig de Antwerpse textielindustrie. De 1.450 personen die omstreeks 1540 met de lakenbereiding hun brood verdienden, waren over meer dan 300 werkplaatsen verdeeld (I ').

Hieruit mag men even wei niet besluiten dat elke vorm van concentratie in de 16de-eeuwse Antwerpse textielindustrie afwezig was. [ntegendeel, een tendens naar het grootbedrijf va[t duidelijk waar te nemen ( 2

). [n 1540

stelden 28 ondernemers ruim een derde van aile bij de lakenbereiding betrokken arbeiders (gezellen en leerlingen) tewerk ; vier onder hen hadden samen 93 personen in dienst, hetzij gemiddeld 24 per ondernemer (15).

Dergelijke bedrijven kan men reeds als kleine manufacturen beschouwen en degenen die aan het hoofd ervan stonden als kapitalisten bestempelen. Hoewel hierover vooralsnog geen cijfers beschikbaar zijn, menen wij toch te

mogen stellen dat hetzelfde verschijnsel zich bij de Antwerpse ververs heeft voorgedaan. Evenals de lakenbereiders hadden deze laatsten immers om­vangrijke installaties (bedrijfsgebouwen en opslagplaatsen) en een uitgebreid alaam (ketels, kuipen e.d.) nodig, zodat aileen zeer kapitaalkrachtige on-

(8) Siadsarc/zie/ Ie AfltlVerpefl (SA A), Insolvente Boedelskamer 496. nr. 3. Deze inlichting danken wij aan de Heer A. K. L. Thijs. die o.t.v. Prof. Dr. W. Brulez een docto­raatsverhandeling voorbereidt over de Antwerpse textielindustrie van het einde van de 15de tot he! begin van de 19de eeuw.

(9) O. DE SMEDT, De Engelse Nalie Ie Amwerpen in de 16cle eeuw(t496-1582). II . Ant­werpen. 1954, p. 356. Cf. ook F. EDLER, The van der Molen, commission merchants 0/ Ant­werp .. lrade with Iialy, 1538-1544 , in Medieval and historiographical essays in honor of James West/all Thompson. Chicago. J 938, pp. 118-124

(10) A. K. L THIJS. De zijdenijverheid te Al7tlVerpen in de I7de eeuw. Brussel. 1969. p. 97.

(II) SAA. Insolvente Boedelskamer 496. nr. 3. cr. ook H. VAN DER WEE . The growth of Ihe AI/twerp market and the European economy (fourteenth-sixteenth centuries), II. Parijs­Den Haag. 1963. pp. 379-381.

(12) Cf. R. VAN UYTVEN , Sociaal-ecollomische evoluties in de Nederlandell voor de Revoluties (veertiende-zestiende eeuw): in Bijdragen en Mededelingen betre//ende de Geschiedenis der Nederlanden, 87. 1972, P, 78.

(13) SAA. Insolvente Boedelskamer 496, nr. 3.

Page 7: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

-

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERPEN 335

dernemers in deze sector het hoofd boven water konden houden (14). Ter illustratie : in 1513 betaalde Fernando de Bernuy 224 gulden erfelijk of 3.584 gulden in kapitaal voor een grote ververij op de Meir (15); in 1555 moest de verver Fran<;ois Dyckstraten 545 gulden erfelijk of 8.720 gulden in kapitaal opbrengen voor een ververij en het daaraanpalende huis op de Paardenmarkt (16) ; omstreeks 1570 koch ten de gebroeders Bulteel een ver­verij te Dambrugge nabij Antwerpen voor 3.600 gulden (17) . Om dezelfde

reden - de behoefte aan ruime en bijgevolg dure installaties - constateert men ook in de Antwerpse tapijtindustrie een sterkc concentratietendens : in de tapijt- en zijdeweverij van de tapissier en patroonschilder Peter van Uden stonden in de jaren vijftig der 16de eeuw 126 getouwen, waarop 33 meesters werkten; in augustus 1580 kreeg de Brusselse legwerker Joost van Herzeele van de Antwerpse magistraat een huis nabij de citadel om er met minstens veertig gezellen wandbekleding te weven (IS). In de Antwerpse tapijtindustrie had de kapitalistische produktiewijze in de 16de eeuw dus ongetwijfeld ingang gevonden.

Dit alles neemt echter niet weg dat dergelijke grootbedrijven toch eerder de uitzonderingen waren die de aIgemene regeI bevestigden, nl. de verregaande versnippering der werkplaatsen. Twee vooraanstaande tex­tielondernemers aIs Jan Nuyts de jonge en zijn broer Laureys bijvoorbeeld waren in 1584 de eigenaars van 27 weefgetouwen, maar ... deze Iaatste bevonden zich bij niet minder dan tien thuiswerkers, wier woning tevens hun werkplaats was (19).

(14) Van de 97 ververs, die Antwerpen in 1584/85 telde, behoorden er 52 tot de bezit­!cnde kla e. J. V AN Rop.y , De .\·oclole Slrl/ell/lir ell de godsdie/lsllge gezilll/heid vall de AIII­werpse bevolkillg ap de voofOvolld VQIl de Recollci/ial it! mel Famese ( 17 ouguslus 1585). Onuitgcgc.:vcn dOCIOnla[Svcrhnndeling, Gen l 196) , p. 64. Graos bC lUigen wij de aUICUT onzc hartclijks lc da nk v~~r de loclating uie hij 011 , ver lecndc zijn proefschrift !e randplegen.

( 15) SAA , Schepcnrcgis!er 143, fO 306 . Hel belrer! hier leeds de carolusgu ldcn van lwinlig swi ver. ' cn pond Vlaams -=- 6 gulden ~ 120 sluiver. Tcr vcrgelijking van alJe gcci teerde bcdmgcll : het vcrdicnd jaarloon vun oe mClsell.U1 r-vrijknaap (ge choald arbeider) bcdrocg Ie Antwcrpcn in hel midden der 16de eeuw ongcvecr 90 gulden (berckend aan de hund der gegevcns vcrslrckl door E. SCHOU.IERS. L()()/Iarbeld ell Honger. De levenssllllldatlrd ill de 15de till 16de eeuw Ie A III werpell, 1960, pp. 114-90).

( 16) SAA. Schepcnrcgi ler 256. f" 19v· . (17) A. K . L. THIJS, Nijverheids- ell familiegeschiedenls (6), in Vlaamse Slam, IV, 1968,

p. 449. (18) SAA, Privilegekamer 218 , fO 167; E. DUVERGER , Anlwerpse lapijlkunsl en lapijl­

handel. in Calalogus van de lenloonslelling 'Anlwerpse wandlapijlen '. Deurne, 1973, p. 20 (19) A. K. L. THIJS, Een olldernemer, pp. 58-59.

Page 8: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

336 H. SOLY

De vraag dringt zich bijgevolg op waarom de manufactuurvorm in de 16de-eeuwse Antwerpse textielindustrie niet algemeen of althans op gratere schaal is toegepast geworden. Geen enkele stad in de Nederlanden - en vermoedelijk in geheel Europa - kon in deze peri ode immers op een grotere kapitaalkracht bogen dan Antwerpen : de hefting van de honderdste penning (! %) op huizen, gronden en koopwaren bracht in 1569 voor de Scheldestad niet minder dan 160.493 gulden op; te Brussel en te Brugge, die toen resp. op de tweede en de derde plaats stonden, bedroeg de op­brengst « slechts» 40.615 en 3 6 .419 gulden (20). Aan arbeidskrachten was er te Antwerpen al evenmin gebrek : van 44 a 49.000 omstreeks 1500 ver­meerderde het aantal inwoners tot ruim 100.000 in 1568!

De belangrijkste oorzaak van de relatief geringe concentratie der werknemers in de 16de-eeuwse Antwerpse textielindustrie moet o. i. worden gezacht in de gecombineerde tegenstelling tussen de handelaars en de in­dustrie!en enerzijds en tussen de grate en de kleine ambachtsmeesters an­derzijds. Lichten we di t nader toe.

De industrie!e groei werd in de metropool zaniet uitsluitend, dan toch hoofdzakelijk door de internationale handel bepaald. Een enkel voorbeeld: toen de import van Engelse lakens in 1564 tijdelijk werd stopgezet, was de hele Antwerpse lakenindustrie verlamd, met het gevolg dat honderden werkloze arbeiders door het armenbestuur moesten gesteund worden (21).

Dat de kooplieden te Antwerpen in de 16de eeuw op economisch gebied de meest dominerende groep vormden, staat buiten kijr. Nauwkeurige berekeningen betreffende de sociale structuur der Antwerpse bevolking tonen aan dat in 1584/85 van de 10.176 qua beroep geidentificeerde man­nen er 32,8 % tot de bezittende klasse behoorden en 67,2 % tot de 'arme ghemeynte'. De bezittenden kunnen in twee grote groepen worden ingedeeld: de lager getaxeerden (minder dan 2 ~ gulden per maand) en de hoger getaxeerden (meer dan 2~ gulden per maand). Welnu, het leeuwenaandeel van deze laatsten werd geleverd door de vertegenwoordigers van de handel: ruin 60 % der hoger getaxeerden behoorden tot de com­merciele sector, die nochtans nauwelijks 25 % van het totale aantal qua beroep ge'identificeerde mannen voor zich opeiste (22).

(20) M. A. ARNOULD, L'imp6t sur Ie capital en Belgique au XV/,' siecie, in Le Hainaut economique, I, 1946, pp. 17-45. Cf. ook W. BRULEZ, Bruges and Antwerp in the j 5th and 16th centuries: an antithesis?, in Acta Historiae Neerlandicae, VI. Den Haag, 1972, pp. 6-7.

(21) O . DE SMEDT, op. cit., I, Antwerpen, 1950, p, 269. (22) J. VAN ROEY, De correia lie tussen het sociale- beroepsmilieu en de godsdiellstkeuze

Ie Antwerpen op hef einde der 16' eeuw, in Brannen voor de religieuze geschiedenis van Belgie. Middeleeuwen en moderne tijdell. Bibliofheque de la Revue d'Hisloire ecclesiastique, 47, 1967, pp. 246-248.

Page 9: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERPEN 337

Het is evident dat deze buitengewoon kapitaal krachtige groep aIles in het werk heeft gesteld om zijn greep op de Antwerpse textielindustrie zo hecht mogelijk te maken. Het belangrijkste objectief der handelaars was immers het verschil tussen de aan- en de verkoopprijs van het industrieJe produkt, dat door hun handen ging, zoveel mogelijk te vergroten (23). De kooplieden

konden dit doel echter bereiken door een aantal thuiswerkende meesters de grondstoffen en eventueel de vereiste produktiemiddelen te bezorgen, waar­door deze ambachtslui in feite tot loonarbeiders werden herleid. Zij konden zich met dit 'putting out' of' Verlagssystem' (24) tevreden stelJen, omdat hun

omzet en winst toch hoofdzakelijk werden bepaald door de intemationale handelssituatie en de positie die zij daarin bekleedden, m.a. w. door de frequentie en de intensiteit van hun relaties met andere centra. Daarom heb­ben zij te Antwerpen in de 16de eeuw zelden grote textielbedrijven opgericht of uitgebaat : een dergelijke investering kon eerst na lange tijd worden afge­schreven en plaatste hen daarenboven voor talrijke bijkomende kosten (onderhoud, herstelling e.d.). Zeker, enkele handelaars hebben groot­bedrijven opgericht. Vermelden wij slechts de bekende Frans de Pape, die omstreeks 1540 een atelier bezat waar twaalf lakenbereiders werkten, en de al even bekende Peter de Moucheron, die in 1560 te Dambrugge een schar­lakenververij oprichtte (25). Dergelijke initiatieven vanwege groothandelaars waren evenwel uitzonderlijk.

De grote ambachtsmeesters daarentegen hebben weI degelijk een bedrijfs­concentratie nagestreefd. In tegensteIling tot de internationale handelaars, die wegens hun kapitaalkracht en marktbeheersing hun waren zo nodig langzaam konden verkopen zonder de prijs te bederven (26), waren de in­

dustrielen genoodzaakt hun produktie voortdurend op te drijven ten einde

(23) Cf. J. CRAEYBECKX, Handelaars en neringdoenden. De 16de eel/IV, in Flandria Noslra, I. 1957, p. 445.

(24) Over het "Verlagssystem" raadplege men het oude maar fundamentele werk van F. FURGER, Zwn Verlagssyslem als Organisalions/orm des Fruhkapitalisml/s im TexlilgelVerbe, Stuttgart, 1927 (Beiheft XI zur V ierteljahrschrift fLir Sozial- und W irtschaftsgeschichte).

(25) SAA. Insolvente Boedelskamer 496, nr 3; Gilden en Ambachten 4582, passim; A. K. L. THUS, Nijverheids- en /amiliegeschiedenis (6), in Vlaamse Slam, IV, 1968, pp. 448-449.

(26) Cf. de belangrijke opmerkingen van W. BRULEZ, De firma della Faille en de inler­nalionale handel van Vlaamse /irma's ill de 16de eel/w. Brussel, 1959, pp. 389-391. 1. CRAEYBECKX, Un grand commerce d'imporlalioll .. les vilIS de France aI/x anciens Pays-Bas (XII/'-XV/'siecle). Parijs, 1958, pp. 267-272, heeft duidelijk in het licht gesteld dat de groothandelaars in de 16de eeuw inderdaad de marktpl'ijs van bepaalde produkten konden be"invloeden en zelfs beheersen.

Page 10: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

338 H. SOLY

hun geringe winstmarge (27) per afgewerkt produkt door een grate afzet te compenseren. Daarom wensten zij zoveel mogelijk, zo vlug mogelijk en zo goedkoop mogelijk te produceren. Om dit doe 1 te bereiken, konden zij I ° de lonen der arbeiders drukken, 2° het produktieproces rationaliseren door de

werknemers te concentreren en deeltaken te laten uitvoeren, en/of 3° nieuwe technische procede's invoeren. Het eerste middel kon dikwijls met succes worden toegepast, omdat te Antwerpen in de 16de eeuw constant een reser­veleger van onvrije arbeiders aanwezig was. Deze laatsten mochten door de ambachtsmeesters in minder drukke peri odes worden aangeworven indien de vrije gezellen weigerden aan het opgelegde loon te werken (28). Een dergelijke politiek kende echter ook haar grenzen, vermits de lonen in de textielsector over het algemeen zo ongemeen laag waren, dat elke poging om ze nog meer te drukken of niet tijdig aan te passen bijna automatisch aanleiding gaf tot stakingen, oproerige bewegingen, enz. (29). Aile andere

middelen tot kostenbesparing en produktiviteitsverhoging konden slechts hoogst uitzonderiijk worden aangewend, omdat talrijke corporatieve beperkingen van bedrijfsorganisatorische en - technische aard juist tot doel hadden een ongeremde ontwikkeling van grootbedrijven te voorkomen. Enkele frappante voorbeelden: de lakenbereiders mochten maar een tafel bezitten voor het scheren der weefsels (I536); het was de lakenververs ver­boden meer dan vier kuipen per week te verwerken (J 563) ; de kamelot­ververs mochten slechts vier ketels bezitten (I 576); de zijdewevers mochten maar een leerjongen in dienst hebben (1580); in de passementnijverheid werd het maximum aantal getouwen per meester in 1556 op twaalf vastgesteld, aantal dat in 1607 tot acht werd herleideO).

E. Scholliers heeft even wei treffend aangetoond hoe gemakkelijk het was om vele van deze bepalingen te ontduiken : de grote ondernemers lieten hun

(27) Wij bezitten geen precieze inlichtingen over de winstmarges del' Antwerpse texliel­ondernemers. Uit een aantal disparate gegevens blijkt echter dat de gezamelijke veredelings­kosten van de meeste wille lakens te Antwerpen gedurende het grootste deel van de 16de eeuw op 20 a 50 % van de inkoopprijs van de grossi er moeten worden geraamd. O. DE SMEDT,Op. cit .. II, p. 366 . Aangezien in deze percentages de prijzen del' grondstoffen (beits­middelen, kleurstoffen enz.), de Ion en del' arbeiders en de afschrijvingskosten der bedrijfs­installaties waren begrepen, kan het gemiddelde profijt der bClrokken ondernemers (Iaken­bereiders, ververs) zeker ni et groot gcweesl zijn. (28) E. SCHOLLIERS, Vrije en onvrije arbeiders, voomamelijk te Al1lwerpen in de 16de eeuw. in Bijdragen voor de Geschiedenis der Nederlarulell , II , 1956 , pp. 288-289 .

(29) Talrijke voorbeelden bij E. S CHOLLIERS. Loonarbeid, pp. 133, 135 -137 , 139-140. (30) F. !'RIMS, Geschiedenis van Al1Iwerpell, XX. Anlwerpen, 1942, p 27 : A. K. L.

THlJS , De zijdenijverheid, pp_ 67: ID ., Technologie et productil'ite de I'induS/rie du textile a Anvers (XVI'-XVlll' siecles), dans Alii delle prime Ire Sellimalle di studio del Inslillilo In­lemazionale di Slaria Ecanamica 'Francesco Dolini'. Florence, 1974 iter perse).

Page 11: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

-

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERPEN 339

kinderen als meesters erkennen, zij associeerden zich met derden, die vaak slechts als stroman optraden, zij brachten arme meesters ertoe een leer­jongen te aanvaarden die in werkelijkheid voor de gefortuneerde ondernemer werkte, enz.(3I). De kleine ambachtsmeesters, die zich in hun bestaan bedreigd voelden, hebben zich hiertegen vanzelfsprekend met hand en tand verzet. Hoewe1 de kapitaalkrachtige meesters in de loop der 16de eeuw ver­scheidene successen hebben geboekt, toch zijn zij er nooit in geslaagd zich van aile ambachtelijke berperkingen te ontdoen. Deze mislukking moet aan verschillende factoren worden toegeschreven.

In de eerste plaats zijn de grote meesters steeds op de tegenstand der han­delaars gestuit. Deze laatsten waren zich maar al te goed bewust van het feit dat, indien de restricties i. v. m. de bedrijfsgrootte werden verruimd, de kapitaalkrachtige textie10ndernemers gevaarlijke concurrenten zouden wor­den. Daarom steunden zij meestal de kleine ambachtsmeesters e2

) in hun acties tegen de concentratiepogingen der grote meesters ea).

[n de tweede plaats moet men ook met de sociaal-politieke kant van deze belangentegenstelling rekening houden. De kleine, voor eigen rekening werkende, meesters waren in de 16de eeuw nog te talrijk, opdat het stads­bestuur het zich kon veroorloven de zijde der grote meesters te kiezen. In dat geval zou de precaire sociale 'rust' immers vlug zijn verstoord ge­worden (34). De 'bondgenoten' der kleine meesters, de kooplieden­ondernemers, konden wegens hun economische machtspositie op de magistraat trouwens heel wat effectiever druk uitoefenen dan hun con­curren ten, de ondernemers-kooplieden.

In de derde plaats dient opgemerkt dat de bijzonder hoge prijs van gron­den en gebouwen te Antwerpen in de 16de eeuw voor de ondernemers­kooplieden een zware handicap is geweest (35). Men kan zich in dit verband de vraag stellen waarom zij dan niet op grote schaal bedrijven buiten de stad

(31) E. SCHOLLIERS, Vrije ell ollVrije arbeiders, pp. 286-287. (32) Enkele uitzonderingen vallen Ie noteren. Aldus steunden verscheidene internationale

handelaars (waaronder de Welsers) in 1536 de concentratiepogingeh der grote laken­bereiders. SAA, Gilden en Ambachten 4582. De verklaring moet in dit specifieke geval ver­moedelijk worden gezocht in het feit dat enkele Duitse kooplieden een lakenbereiderij ex­ploiteerden. SAA. Insolvente Boedelskamer 496, nr 3, f" 15 (Bathasar Waghener), 22vo

(Hans Ort), 24 (Georg Kesselerl. (33) In de 17de eeuw zou deze concurrentiestrijd bijzonder scherpe vormen aannemen.

cr. A. K. L. THlJS, De zijdellijverheid, pp. 77 -94. (34) cr. N. W. POSTHUMUS, De geschiedellis vall de Leidsche lakeninduslrie, II,

's-Gravenhage, 1939, p. 390. (35) Zelfs aan de uiterste rand van de stad kosste een vierkante meter onbebouwde grond

in he! midden der 16de eeuw nog minstens twee gulden. H. SOLY, Grondspeculalie, passim.

Page 12: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

340 H. SOLY

hebben opgerieht : de prijzen (en de lonen) waren daar immers veel lager en men was er bovendien niet aan eorporatieve beperkingen onderworpen of men kon deze laatste er althans gemakkelijker ontduiken dan in de stad het geval was. Het grote risieo heeft de meesten hiervan weerhouden. Men denke sleehts aan het beleg van Antwerpen door Maarten van Rossum in juli 1542 en aan de plundertochten der slecht of niet betaalde vreemde troepen vanaf 1567/68! Aileen de Antwerpse ververs hebben ondanks alles (36) het risico genomen om in de nabijheid der metropool (vooral te Dambrugge, waar men over lOet en zuiver water besehikte) een on­derneming op te riehten (37). Allen hebben zieh op het einde der jaren zeventig en in het begin der jaren taehtig wegens de dreigende militaire operaties evenwel verplieht gezien hun bedrijf aldaar op te geven en zieh in de stad te vestigen (38).

Wat meer in het bijlOnder de zijdenijverheid betreft, moet tens lotte op de enorme kwetsbaarheid, de bijlOnder grote conjunetuurgevoeligheid, van deze luxe-indL:strie worden gewezen : zij was niet aileen afhankelijk van een uitgestrekte internationale markt, die maar al te gemakkelijk kon verstoord worden, maar was tevens in hoge mate onderworpen aan de modegrillen van een kapitaalkraehtig en bijgevolg beperkt clienteel (S9). Daarbij kwam nog dat de prijs van de grondstof zeer hoog lag eO). Het kan dan ook geen ver­wondering wekken dat de meeste ondememers, die in deze nijverheidstak bedrijvig waren, terugsehrokken voor het risico aanzienlijke sommen in duurzame produktiemiddelen (gebouwen e.d.) te beleggen.

Uit het bovenstaande blijkt duidelijk dat in de Antwerpse textielindustrie in de 16de eeuw weI (enkele) kapitalistisehe grootbedrijven konden tot stand komen, maar dat er van een doorbraak van het nijverheidskapitalisme geen sprake kon zijn. De textielsector werd gedomineerd door internationale han­delaars (41), die zich vanuit hun marktpositie met het « Verlagssystem»

(36) De Antwerpse magistraat heeft zieh altijd krachtig tegen deze vestigingen verzet, omdat hij in vele dorpen slechts een halve of zelfs helemaal geen aeeijns hief. Aigemeen Rijksarclziej te Brussel (ARA), Kartons van de Rekenkamer 328/1 (J en 14).

(37) SAA, Gilden en Ambachten, 4582. (38) A. K. L. THlJS, Nijverlzeids- en jamiliegesclziedenis, in Vlaamse Stam, IV, 1968, p.

449 , V, 1969, p. 128, VI, 1970, p. 3. (39) R. GASCON, Grand commerce el vie IIrbaine all XVI' sil!cle. Lyon el ses marchands

(environs de 1520-environs de 15801. Parijs-Den Haag, 1970, I, pp. 315-316, II, pp. 619-625.

(40) Omstreeks 1590 kostte een pond (470 gram) Napolitaanse zijde te Antwerpen 1011 27 gUlden. W. BRULEZ, op. cit., p. 522.

(41) In tegenstelling tot de ambaehtslieden maakten bijna aile kooplieden (-onder­nemers), die in de textielseetor aetief waren, deel uit van de bezittende klasse. In de 'quotisatielijsten' van 1584/85 worden 380 handelaars in textielwaren of in grondstorren

-

Page 13: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERPEN 341

tevreden konden stell en en die er daarenboven geen belang bij hadden de corporatieve beperkingen te laten verruimen, omdat hierdoor in eerste in­stantie hun concurrenten, de grote ambachtsmeesters, werden bevoordeeld. Deze laatsten van hun kant waren noch kapitaalkrachtig noch talrijk genoeg om zulk een doorbraak te kunnen forceren : steeds botsten zij op de gebun­del de krachten van kooplieden, kleine meesters en stadsbestuur. Er heeft zich in de Antwerpse textielindustrie in de 16de eeuw bijgevolg geen radicale breuk met de oude produktieverhoudingen voorgedaan. Precies om­dat de textielsector in deze peri ode hoe langer hoe meer door het han­delskapitalisme werd beheerst, kon het nijverheidskapitalisme niet van de grond komen : de kooplieden-ondernemers controleerden de produktie nJ. van buitenuit en maakten ze ondergeschikt aan hun primordiale com­mercieie belangen (42).

De kleine textielondernemers (43) hebben bij deze strijd tussen handelaars en industrielen, m.a.w. tussen twee fundamenteel verschillende wegen voor de kapita\istische transformatie der economie (44), in ieder geval geen baat gehad. Of zij van hun fortuinlijker «collega's» afhankelijk waren, dan weI van enkele groothandelaars, maakte voor hen weinig verschil uit: in de loop der 16de eeuw werden de meesten onder hen zoniet de iure, dan toch de facto tot loonarbeiders gereduceerd. Getuige het feit dat in 1584;85 slechts een vijftigtal van de 4.000 zijdewevers tot de bezittende klasse behoor­den (45) ; de overigen waren «schamele persoonen, dye, cesserende hun am­bacht, de middelen nyet en hebben omme met hunne huysvrouwen ende kinderen te moighen leven» (46).

De plaats van de bouwindustrie in het sociaal-economisch leven der Scheldestad kan bij. gebrek aan statistische gegevens vooralsnog niet worden

bestemd voor de textielindustrie vermeld. Welnu, hiervan behoorden er niet minder dan 302 of 110 % tot de bezi ttende klasse; het overgrote deel (239 of 63 % ) behoorde zelfs tot de hoger getaxeerden. J. VAN ROEY, De sociale slrucluur, pp. 88-89 .

(42) HetzelFde gold voor de Lyonese zijdenijverheid in de 16de eeuw. R. GASCON, op. cil., I, pp. 308-316.

(43) Voor de sociaal-economische positie der gezellen en leerlingen verwijzen wij naar het fundamentele artikel van E. SCHOLLIERS, Vrije en onvnje arbeiders, pp. 287-290.

(44) M. DOBB. Eludes sur Ie deve/oppement du capitalisme. Parijs. 1969. passim (vooral pp. 135 e.v.); K. TAKAHASHI, The Iransition from feuda/ismlls 10 capitalismlls, in Science and Society. 16, 1952. pp. 313-345 . Voor een bondige samenvatting : A. SOBOUL, La civilisation et la revolution franr;aise. I . La crise de I'Ancien Regime. Parijs, 1970, pp. 351-353 .

(45) J. VAN ROEY, De sociale slrllclllllr, p. 61. (46) A. K. L. TH IJS, De zijdenijverheid, p. 97, n. 7.

Page 14: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

342 H. SOLY

bepaald (47). Zowel door de hoge tewerkstellingsgraad als door de enorme kapitaalinvestering bekleedde deze nijverheidstak te Antwerpen in de 16de eeuw echter ongetwijfeld een uiterst belangrijke positie. De geweldige aangroei der bevolking stimuleerde de bouwbedrijvigheid immers in hoge mate: tussen 1496 en 1568 werden niet minder dan 5.700 woningen opgericht, ongerekend de huizen « extra- muros». Afgezien van een intense privebouwbedrijvigheid werd deze periode tevens gekenmerkt door een zeer drukke activiteit op het gebied der openbare werken. In het begin der 16de eeuw werd het Vleeshuis opgericht; in 1531/32 kwam er een nieuwe beurs; in 1542 startte men met de bouw van een volledig nieuwe, stenen omwalling, met een totale lengte van 7.500 meter, voorzien van negen bastions en vijf monumentale poorten ; Gilbert van Sehoonbeke bouwde in 1547/48 een nieuwe waag en riehtte in 1551/52 het Tapissierspand op; in de jaren zestig werden aehtereenvolgens opgetrokken : het nieuw stadhuis, het Hanzahuis, het Hessenhuis en de citadel; negen kerken tenslotte werden geheel of gedeeltelijk herbollwd (48). Het is evident dat deze drukke bouwac­tiviteit aan duizenden gravers, metselaars, steenhouwers, zagers, tim­merlieden, schaliedekkers e.a. ambachtslui en arbeiders werk heeft verschaft.

E. Scholliers heeft overtuigend in het lieh! gesteld dat de stijging der produktie verantwoordelijk was voor de groeiende maehtspositie der grote meesters in het bouwvak (49). De meeste werken waren nl. «taswerken», waarvoor men niet per tijdseenheid, maar wei globaal werd vergoed. Aangezien zij meestal eerst na de beeindiging van het werk werden betaald, moesten de aannemers intussen het arbeidsloon en de kosten der grond­stoffen voorschieten. Naarmate prijzen en lonen stegen en steeds om­vangrijker werken werden aangevat, waren hoe langer hoe minder bouwon­dernemers in staat deze uitgaven te dekken, waardoor de kapitaaJ­krachtigsten onder hen langzaam maar zeker de overhand kregen op hun minder gefortuneerde « eollega 's».

(47) De 'quolisalicl ijslcn' vall 1584/85 vermelden slechls 435 bouwvakkcrs. J . VA N

ROEY, De correlalie, p. 242. Dil cijfer is echler zeker niet rcpresenlatief voor de vorige decennia. De arbeidsmarkt in de bouwindustrie was nl. zeer mobiel (cf. B. GEREMEK, L~ salariat dOlls /'artisanat parisien aux Xlfle_xv siec/es. Etude sur Ie marche de 10 maill­d'reuvre au moyen age. Parijs-Den Haag. 1962. p. 21 l. Aangezien de bouwbcdrijvigheid in 1584/85 vrijwel slillag. kan het geen verwondering wekken dat het aantal bouwvakkers toen bijzonder gering was. Zoals Dr. J . Van Roey zelf opmerkt (p. 24 n. moct men daarenboven steeds voor ogen houden dat het aantal der getaxeerden Lo.v. dal der ollgetaxeerden in zijll onderzoek ontegenzeggelijk te hoog Jigt. omdat deze Jaatsten veel moeilijker te identificeren zijn.

(48) Voor nadere informatie verwijzen wij naar H. SoLY, GrolldspeClIlalie, pp. 3-5, 506-507.

(49) E. ScHOLLIERS, arl. Cil., pp. 290-295.

Page 15: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERP EN 343

In een schitterend artikel heeft J. -Po Sosson onlangs bewezen dat dit te Brugge reeds in de late middeleeuwen het geval was ; van 1388 tot 1410 legden vier timmerlui en twee metselaars er beslag op 80 % van aile "tas werken", die in deze periode werden uitgevoerd (50). Te Antwerpen heeft

zich in de 16de eeuw dezelfde ontwikkeling voorgedaan. Het resultaat was nog frappanter dan te Brugge: een enkele ondernemer, Gilbert van Schoonbeke, aanvaardde in het midden der 16de eeuw de uitvoering van aile openbare werken, d.w.z. de bouw van 79 .000 kubieke meter omwalling, en besteedde 96 % hiervan op zijn beurt aan een groepje

van zes it zeven metselaars. Dit feitelijk monopolie der openbare werken werd mogelijk gemaakt door de uitstekende georganiseerde bouwtrust waarover Gilbert van Schoonbeke beschikte. Met de steun der centrale rege­ring en met de financiele hulp van enkele vennoten (waaronder de befaamde gebroeders Schetz) is deze grondspeculant, urbanist en industrieel er nJ. in geslaagd de grootste kapitalistische bouwonderneming op te richten, die in de 16de eeuw in de Nederlanden - en hoogstwaarschijnlijk in geheel Europa - is tot stand gekomen : vijftien perrnanente steenovens, een aantal opslagplaatsen en een zestigtal arbeiderswoningen te Hemiksem, een reus­achtige turfuitbating (ruim 170 ha veengrond) en vijf ruime gebouwen om de werknemers te logeren nabij Amerongen en Rhenen, verschillende kalkovens bij Namen en te Saaftingen en tenslotte een houtexploitatie te Buggenhout. Dank zij deze vertikale bouwtrust kon Gilbert van Schoonbeke

niet aileen de aanbestedingsprijs der openbare werken te Antwerpen hal­veren, waardoor hij e1ke mededinging vanwege de andere bouwondernemers uitschakelde, maar kon hij tevens een winst van ongeveer 50 % boeken (51) !

Deze unieke bouwtrust was ongetwijfeld een kapitalistisch grootbedrijf: de produktiemiddelen waren eigendom van Gilbert van Schoonbeke en zijn vennoten, de talrijke werknemers (400 it 500 in de steenbakkerijen en min­stens 100 in de turfontginning) waren volkomen afhankelijk van de onder­nemer (vandaar de arbeiderswoningen !), het bedrijf was afgestemd op de verwezenlijking van winst en deze laatste vloeide hoofdzakelijk voort uit de meerwaarde gerealiseerd door de arbeiders.

Men kan zich de vraag stellen waarom de kleine meesters uit de bouw­sector zich niet krachtdadig tegen een dergelijke concentratie der produktie-

(50) J.-P. SoSSON. Pour line approche economiqlle el sociale dll bdtiment. L'exemple des travaux publics Ii Bruges aux XIJ.A' et XJ.A' siec/es. dans Bulletin de la Commission Royale des Monuments et des Sites. 1972. pp. 139-140.

(51) H. SoLY. Grondspeculatie. pp. 240-326.

Page 16: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

..

344 H. SOLY

midde\en hebben verzet. De verklaring is heel eenvoudig : de produktie van bouwmaterialen viel te Antwerpen buiten het corporatieve kader. Een steen­bakkersambacht heeft in de Scheldestad nooit bestaan. Wat Van Schoon­bekes feitelijk monopolie der open bare werken betreft, dient opgemerkt dat de ondernemer - met behulp van het stadsbestuur - aile ambachtsordon­nan ties, die hem enigszins konden hinderen, heeft omzeild. Sinds de ISde eeuw was het een aannemer verboden meer dan twee «taswerken» tegelijk te aanvaarden of aangenomen werken aan derden door te geven (S2) . De eerste

verbodsbepaling leverde geen moeilijkheden op: de stad besteedde aan Gilbert van Schoonbeke steeds tienduizenden kubieke meter muur ineens. Ook de tweede verbodsbepaling heeft de ondernemer weinig hoofdbrekens bezorgd: hij kon immers laten gelden dat hij geen metselaar was - hij heeft inderdaad nooit van een ambacht dee I uitgemaakt -- zodat hij de werken weI door anderen moest laten uitvoeren ; hijzelf trad m.a. w. slechts als" tussenpersoon" op ...

Wat de betekenis op lange termijn van deze trust betreft, moet een onder­scheid worden gemaakt tussen de gevolgen op sociaal en die op economisch vlak. Van Schoonbekes bouwactiviteiten hebben ongetwijfeld een nefaste in­vloed uitgeoefend op de produktieverhoudingen. Gilbert van Schoonbeke sloot nl. aileen contracten met de kapitaalkrachtigste bouwondernemers, waardoor de minder gefortuneerden zich het gras onder de voeten zagen wegmaaien. Aangezien de Antwerpse aannemers in de jaren vijftig reeds een bijzonder moeilijke tijd doormaakten, omdat de privebouwbedrijvigheid wegens de algemene economische malaise toen vrijwel stilJag (H), heeft Van Schoonbekes werkwijze, die navolging zou vinden (S4), de sociaal-econo­mische achteruitgang der kleine meesters ten zeerste versneld ( 5

). Op louter economisch vlak daarentegen was de draagwijdte van een onderneming als Van Schoonbekes bouwtrust noodzakelijkerwijze ui terst beperkt. Geen

(52) E. ScHOLLIERS, art. cit. , p. 291. (53) H. Sou , De schepenregisters als bron voor de conjuncruurgeschiedenis van Noord­

en Zuidnederlandse sleden in hel Ancien Regime. Een concreet voorbeeld: de Anlwerpse im­mobilienmarkl in de 16de eeuw, in rljdschriJI voor Geschiedenis, 87 , 1974 (ter persel.

(54) Jacob van Hencxthoven, die in 1567 met de lei ding der werkzaamheden aan de citadel werd belast, besteedde het overgrote deel van het metselwerk aan een tiental kapitaal­krachtige bouwondernemers. ARA, Rekenkamer 26265-26268; ARA, Fonds d'Ursel, L 196-197.

(55) Cf. in dit verband H. Sou , Economiscile vefllieuwing en sociale weersland. De betekenis en aspiralies der Anlwerpse middenklasse in de /6de eeuw, in Ttljdschri/t voor Geschiedenis, 83, 1970, p. 532. Van de'353 metselaars, timmerlieden en schaliedekkers die in de 'quotisatielijsten' van 1584,1l5 worden vermeld, behoorden er slechts 59 of nauwelijks 17 % tot de bezittende klasse. J. VAN ROEY , De sociale slruClullr, pp. 39-40.

-

Page 17: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERPEN 345

enkele economische sector was in het Ancien Regime nJ. zo con­junctuurgevoelig als de bouwindustrie (56). Daarbij kwam nog dat men de stopzeUing der privebouwbedrijvigheid tijdens een recessieperiode in de

moderne tijden zelden of nooit kon compenseren door een overschakeling naar de openbare sector (wegenaanleg e.d.). Een kapitalistisch grootbedrijf als van Schoonbekes bouwtrust kon in het Ancien Regime bijgevolg geen lange levensduur beschoren zijn. Daarom liquideerde Gilbert van Schoon­beke trouwens zijn vertikale trust - met uitzondering van de turfexploi­tatie, die door de oprichting van een brouwerijenonderneming (zie verder) nog aan belang won - dadelijk na de beeindiging der werken aan de om­

walling. De andere traditionele nijverheidstakken, zoals de lederbewerking en de

brouwindustrie, kenmerkten zich door hun grote kapitaal - en geringe ar­beidsintensiviteit. De prijs van een huidevetterij schommelde te Antwerpen in de 16de eeuw tussen de \. 500 en 4.000 gulden (57), die van een brou­werij bedroeg minimum 6.000 gulden, waarbij dan nag een alaam van 1.000 a 2.000 gulden en een bedrag van 250 a 500 gulden voor de aankoop van biertonnen moesten worden gerekend (58). De vraag naar arbeiders was in deze sectoren miniem: in de 16de en 17de eeuw werkten in een Ant­werpse brouwerij gemiddeld slechts zeven a acht knechten en twee a drie

meiden (59).

Weinig nijverheidstakken boden in het Ancien Regime zulke mogelijk­heden tot concentratie en monopolisering als de brouwindustrie. Eisen van vakbekwaamheid werden in deze sector niet gesteld. De meester-brouwer was in het Ancien Regime een onbekende figuur. De afwezigheid van het

meesterschap, de noodzaak van een grote kapitaalkracht (60) en de geringe

arbeidsintensiviteit verklaren het feit dat men in vele Zuidnederlandse steden slechts zeer laat tot de oprichting van een brouwersambacht of

(56) P. CHAUNU (o.l.v.), Le biiliment. Enquete d'hisloire economique, XIV"-XIX' siec/es. I, Maisons rurales et urbaines dans la France traditionnelle. Parijs-Den Haag, 1971, passim.

(57) SAA, Schepenregister 172, f" 41 I vo , Schepenregister 215, f" 66, Schepenregister 216, f" 15 I vo.

(58) H. SoLY, De economische betekenis van de Zuidnederlandse brouwindustrie in de 16de eeuw. Problematiek, in Economische geschiedenis van Belgie. Behandeling van de bron­nen en problematiek. Handelingen van het Colloquium Ie Brussel, 17-19 nov. 1971 (Ie _IV" secties). Brussel. 1972, p. 110.

(59) Ibidem, p; 115 ; M.-J . EYKENS, De brouwindustrie te Antwerpen. 1585-1700, in Bljdragen tot de Geschiedenis, 56, 1973 , p. 96 .

(60) De 39 brouwers, die in de 'quotisatielijsten' van 1584/85 worden vermeld, maakten allen deel uit van de bezittende klasse; niet minder dan 34 behoorden zelfs tot de hoger getaxeerden. J . VAN ROEY, De sociale structuur, pp. 71-72.

Page 18: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

346 H. SOLY

natie overging (61). Corporatieve reglementen, die buitensporige pogingen tot concentratie en monopolisering konden afremmen, waren in de meeste Zuidnederlandse steden dan ook zo goed als onbestaande.

Vandaar dat de reeds herhaaldelijk vermelde Gilbert van Schoonbeke in de jaren vijftig der 16de eeuw de hele Antwerpse brouwindustrie kon mono­poliseren. Gebruik makend van de slechte financiele positie waarin de stad zich beyond, slaagde hij erin van de magistraat een contract te bekomen, waarbij hem de toelating werd verleend in een nieuwe wijk, de zogenaamde Nieuwstad, een reeks brouwerijen op te rich ten. Door het ontbreken van corporatieve reglementeringen in de Antwerpse brouwindustrie kon de on­dernemer van het stadsbestuur tevens tal van voorrechten krijgen en werd hij ontslagen van allerlei verplichtingen waaraan de andere brouwers van overheidswege waren onderworpen. De producenten die zich in Van Schoonbekes brouwerijen vestigden, bleven allen voor eigen rekening werken. In ruil voor de vele voordelen waarvan zij genoten, moesten zij zich er echter toe verplichten aan de ondernemer twee stuiver te betalen voor elke aam bier die zij produceerden. In 1555 bekwam Gilbert van Schoon­beke tenslotte officieel het monopolie der Antwerpse brouwindustrie : voor­taan mocht aileen in zijn onderneming (zestien brouwerijen en een inge­nieus waterbevoorradingssysteem in de Nieuwstad en vier brouwerijen in de oude stad) bier worden geproduceerd. Hoewel dit monopolie enkele jaren na Van Schoonbekes overlijden werd teniet gedaan, was de concentratietendens niet te stuiten. De onderneemster Anna Janssens bijvoorbeeld bezat in 1576 niet minder dan vijf brouwerijen : vier in de stad zelf en een in het nabij­gelegen Merksem (62).

Kan de brouwindustrie in het Ancien Regime dan als een kapitalistisch georganiseerde nijverheid worden bestempeld ? Beschouwen we Van Schoonbekes brouwerijenonderneming, het meest kapitaalintensieve bedrijf dat in de moderne tijden te Antwerpen is tot stand gekomen : de hele onder­neming kostte 271.300 gulden, waarvan Gilbert van Schoonbeke zelf er 71.200 of 26,2 % opbracht (63). Volgens H. Pirenne wces geen enkele

(61) Te Antwerpen gebeurde dit eerst in 1581. SAA. Privilegekamer 555. f" 25. Te Lier duurde het zelfs tot 1685 vooraleer de brouwers tot een eigen ambacht werden gecon ­stitueerd. A. LENS, De geschiedellis van het brouwersambacht te Lier. in 't Lalld van Ryell. IV. 1954, p. 105.

(62) H. SOLV. De brouwerijellolldernemillg, passim; !D .• De Alllwerpse ollderneemsler Anna Janssens. pp. 143-144, 160.

(63) 10 .. Grondspecu/atie, pp. 386-387. Ter vergelijking: in 1565 bedroeg het kapitaal der Plantijnse drukkerij 18.600 gulden. waarvan Christoffel Plantijn zelf er 1.800 bezorgde. hetzij 9.67 % van het totaal. R. DE ROOVER. art. cit., p.IIO.

-

Page 19: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

R

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERPEN 347

nijverheidstak te Antwerpen in de 16de eeuw zo duidelijk op het kapitalis­tische karakter der moderne industrie als Van Schoonbekes brouwerijenon­derneming (64). Kan men deze stelling onderschrijven ? Op het eerste gezicht lijkt het antwoord positief te zijn. De brouwerijenonderneming ver­toonde inderdaad een aantal karakteristieken die men gewoonlijk bij kapi­talistische grootbedrijven aantreft: winststreven, aanzienlijke kapitaalin­vestering, concentratie der bedrijfsi nstallaties, monopoliepositie, enz. Daar­tegcnover staat echter dat men niet kan spreken van een strikte scheiding tussen kapitaal en arbeid, noch van een tota/e afhanke/ijkheid der 'werk­nemers' . Verklaren we dit nader.

Gilbert van Schoonbeke beperkte zich tot de oprichting der gebouwen ; afgezien van de waterbevoorrading moesten de brouwers zelf voor de hele technische uitrusting zorgen (ketels, gijlkuipen, koelbakken e.d.). Men moet bovendien in aanmerking nemen dat een brouwer voortdurend grote hoeveelheden graan, hop en turf in voorraad moest hebben. I n Van Schoon­bekes brouwerijenonderneming waren kapitaal en arbeid dus geenszins gescheiden. Men kan hoogstens spreken van een verdeling der ge'investeerde kapitalen. Gilbert van Schoonbeke nam de zwaarste, maar op lange termijn minst risicodragende (65) onkosten voor zijn rekening. De brouwers stonden in voor de aanschaffing van het alaam en van de grondstoffen ; zij droegen m.a.w. het grootste risico, vermits graan- en hopprijzen aan hevige schom­melingen onderhevig waren.

Men zou kunnen opwerpen dat de brouwers toch volledig van de onder­nemer afhankelijk waren nadat deze laatste offici eel het monopolie der Ant­werpse brouwindustrie had verworven. Die redenering gaat echter slechts in beperkte mate op. De brouwers konden weliswaar nergens anders meer bier produceren dan in Van Schoonbekes brouwerijen, maar zij waren kapitaal­krachtig genoeg am zo nodig het brouwbedrijf op te geven en hun geld in andere ondernemingen te beleggen. Hun sociaal-economische positie was bijgevolg radicaal verschillend van die der loonarbeiders, die aileen hun ar­beidskracht konden verkopen.

Kan men het contract dat Gilbert van Schoonbeke met de brouwers sloot dan beschouwen als een overeenkomst tussen kapitalisten? Ook deze vraag moet ontkennend worden beantwoord, omdat de brouwers uit het Ancien

(64) H. PlRENN E. His/oire de Belgique. III. Brussel. 1923. p. 277 . (65) Het betrof immers een industrie die niet aileen een der mcest onontbecrlijke 16de­

eeuwse levensmiddclen produceerde. waardoor een continue afzet gewaarborgd was. maar die te Antwcrpen tevens voor geweldige expansie vatbaar was. cr H. SoLY. De brouwerijen­onderneming. pp. 346-356_

Page 20: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

348 H. SOLY

Regime hun winst niet in de eerste plaats haalden uit de meerwaarde van de door hun werknemers gepresteerde arbeid. Het minieme aandeel der lonen in de totale kostprijs van een ton bier (maximum lOa 12 %) toont dit duidelijk aan. Zelfs indien men veronderstelt dat sommige brouwers geen personeel hadden moeten betalen, m.a. w. dat zij hun bedrijf louter familiaal zouden geeploiteerd hebben (66), dan zou deze loonsbesparing in het kader van hun globale uitgaven zo goed als niets hebben betekend en hun winst­marge weinig of niet hebben be"invloed. De winst der brouwers werd essen­tieel bepaald door de prijs van het brouwgraan, die 70 a 80 % der onkosten uitmaakte. Uiteindelijk ging het in de brouwindustrie dus eerder om een handels- dan om een nijverheidswinst : het verschil tussen de aankoopprijs van het brouwgraan en de verkoopprijs van het bier was doorslaggevend voor hun profijt (67).

Ook de nieuwe nijverheden die in de loop der 16de eeuw te Antwerpen werden gecreeerd en die geen bindingen hadden met de textielsector, zoals drukkerijen, suikerraffinaderijen, glasblazerijen, zeepziederijen, pottenbak­kerijen, diamantslijperijen e.a. (68) , groepeerden slechts enkele tientallen (maar meestal goed betaalde, want hooggeschoolde) arbeiders. De Plantijnse drukkerij stelde in januari 1574 -- het hoogtepunt van haar bedrijvigheid - 56 arbeiders tewerk, waarvan 32 drukkers, twintig letterzetters, drie correctoren en een leerling (69) . Welgestelde suikerbakkers hadden slechts vier a vijf knechten en twee a vier meiden in dienst (10); zelfs in het beroemde 'suikerhuis' der Balbani's, waar vanaf 1555 lehan-Carlo degli Affaitadi raffineerde, werkten slechts enkele tientallen arbeiders (71). Het 'fourneyse van cristallijne gelasen' van Philippa Gridolphini verschafte in 1598 werk aan 21 personen, waarvan acht meesters, elf knechten, een factor en een winkelknecht (72).

(66) De opgave door de Antwerpse brouwers in de 17dc eeuw van he! aantal personen boven de twaalf jaar aanwezig in hun bedrijr (familieleden inbegrepen) wettigt de veronder­stelling dat sommige brouwerijen aldaar een louter familiaal karakter hadden. SAA, Tresorij 35 , f" 24, 96, 138vo-139.

(67) Voor nadere informatie: H. SOLY , De economische be/ekenis van de ZlIid­nederlandse brollwindllslrie, pp. 115 -117 _

(68) J. A. GORIS, op. cit., pp . 130-133, 135-137; J . CRAEYBECKX, arl. cil., pp. 112% 113.

(70) AK.A, Officie Fiscaal van de Raad van Brabant. Klein nummer 510, nr 24 ; F. DoN­NET. No/ice hiSloriqlle et stalistique sur It! raffinage el les ra/filleurs de sucre Ii Anvers (XI"'­XIX' siecles). Antwerpen, 1892, pp. 5-6 .

(71) J. CRAEYBECKX, arl. cil., p. 424. (2) P. GENARD, De oude Antwerpsche glasblazerijen, in An/werps Archievenblad, Eerste

reeks. XIV, pp. 129-131.

Page 21: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

2

NIJVERHEID EN KAPIT ALiSME TE ANTWERPEN 349

Afgezien van hun geringe arbeidsintensiviteit hadden al deze nieuwe nijverheden nog andere gemeenschappelijke kenmerken. Z ij waren in de

eerste plaats bijzonder kapitaalintensief: de waarde van de suikerrafinaderij der Balbani's werd omstreeks 1555 op ruim 11.800 gulden geraamd (13) ; een zeepziederij kostte in het midden der 16de eeuw meer dan 5.000 gulden (74); in 1565 bedroeg het kapitaal der Plantijnse drukkerij 18.600

gulden(15). Merken we even weI dadelijk op dat al deze nijverheden, evenals traditionele bedrijfstakken zoals de brouwindustrie en de lederbewerking, hoofdzakelijk op kapitaalbelegging in onroerende goederen steunden. Bedrijfsgebouwen, opslagplaatsen e.d. slorpten het grootste deeel van het ge'investeerde kapitaal op. De technische uitrusting daarentegen speelde

slechts een ondergeschikte ro\. De prijs van een drukpers bijvoorbeeld bedroeg in de 16de eeuw maximum zestig gulden (16). P. Leon merkte in dit verband terecht op '(que) la fortune proprement industrielle apparait ainsi comme 'noyee' dans une fortune de tout autre nature, qui la domine»(17).

In de tweede plaats waren deze nieuwe nijverheden afgestemd op de produktie van weeldeartikelen. Hoe kon het ook anders ? De demo­cratisering van de verhandel, vooral gesteund op de veralgemening van de participatietechniek en de commissiehandel, begon zich in de 16de eeuw weliswaar langzamerhand af te tekenen, waardoor de grondslag werd gelegd voor de definitieve doorbraak van de middenklasse in de internationale han­del (18), maar het grootste deel der bevolking bestond nog steeds uit loon­

trekkenden, wier levensstandaard, die toch al bijzonder laag was, op het ei nde der 16de eeuw nog meer was gedaald (19). Waar wuden de arbeiders

het geld hebben vandaan gehaald om industriele produkten te kopen, als zij gemiddeld 70 a 80 % van hun budget aan voedsel moesten besteden (80) ?

(73) J. DENUCE . Italiaansche koopmansgeslachtell te Antwerpen in de /6de-/8de eeuwen. Mechelen. 1934. p. 91.

(74) SAA. Schepenregister 219, f" 236. (75) R. DE ROOVER. art. cil .. p. 110. (76) Ibidem. p. 118. (77) P. LEON. Les nouvelles elites. in F. BRAUDEL en E. LABROUSSE (o.l.v.). Hisloire

ecoJ/omique et sociole de 10 France. II. Parijs. 1970. p. 620. (78) W . BRULB2'., op. cit .• pp. 457-459. 479-498 ; H. VAN DER WEE, De economie als

factor bl} het begin ~all de opst(JIld I" de ZlIidelijke Nederlonden. in Bijdragen en Mede­delillgell 1'011 Iret Hfstorisc/r Gellootschap te Utrecht. 83. 1969. p. 24.

(79) E. ScHOLLlERS. Loonorheid. pp. 177-181. (80) Ibidem. pp. 158-167. Cf. oak de pertincnte opmerkingen van J. A. FABER, Third In­

ternational Conference of Economic History (Munchen. /965), IV, Demography and economy, Parijs-Den Haag, 1972, pp. 250-251.

Page 22: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

350 H. SOLY

In de derde plaats was er geen sprake van enige mechanisering. Elke stimulans hiertoe ontbrak immers: het aantal arbeiders was bijzonder gering en de grondstof bijzonder duur, zodat de lonen slechts een miniem percentage van de kostprijs van het afgewerkte produkt uitmaakten (81), ter­wijl het profijt van de ondernemer niet zozeer voortvloeide uit zijn in­dustrieJe dan weI uit zijn commerciele activiteiten (82). De Plantijnse druk­kerij bijvoorbeeld kon aileen maar aan massaproduktie doen, omdat zij het monopolie bezat van de verkoop van een hele reeks liturgische werken in Spanje en de kolonies (8'). Evenals in de traditionele bedrijfstakken moet de (geringe) verhoging der produktiviteit in deze nieuwe sectoren veeleer wor­den toegeschreven aan een betere organisatie (arbeidsverdeling) dan aan technische vooruitgang (84).

In de vierde plaats tenslotte vormden vele van deze nieuwe nijverheden het voorwerp van een monopolie. De bedrijfsinstallaties (vooral de gebouwen) waren nJ. zo duur en de fisico's aanvankelijk zo groot, dat slechts weinig ondernemers het aandurfden om zonder de bescherming van een monopolie aanzienlijke kapitalen in duurzame produktiemiddeJen te in­vesteren (85). Daarom werd hun economisch gedragspatroon in hoge mate gekenmerkt door de toepassing van monopolistische praktijken. Vooraleer tot de oprichting van een bedrijf over te gaan, verzochten zij de centrale regering om een oktrooi, dat hen gedurende een bepaalde tijd (meestal tien jaar) van allerlei corporatieve beperkingen ontsloeg en hun een aantal bijkomende voordelen garandeerde (86).

(81) Hoewel de arbeidslonen in de Plantijnse drukkerij in de 16de eeuw zeer hoog waren (G. IMPENS, Lonen ill de Planlijnse drukkerij, 16de-18de eeuw, in C. VERLINDEN (o.i.v. ). Dokumenlen voor de geschiedenis van prijzen en lonen in Vlaanderen en Brabant, II , Brugge, 1965, pp. 1057-1235), maakten zij nauwelijks 23 % van de totale kostprijs van cen boek uit. R. DE ROOVER. arl. cit .. pp. 109·110.

(82) Hetzelfde gold in de 17de en zelfs nog in hoge mate in de 18de eeuw. J. G. VAN DILLEN. Van Rijkdom ell Regentell. Handboek tot de economische ell socia Ie geschiedenis van Nederland tl)dens de Republiek. 's·Gravenhage, 1970. pp. 203· 209 , 211·213. 402·409 , 545·547. Verder raadplege men yooral de degelijke monografie van C. VISSER. Verkeers· industrieen !e Rotterdam in de tweede helf! der 18de eeuIV, Rotterdam. 1927.

(83) F. EDLER. Cost accounting in the sixteenth century. The books oj account oj Christopher Plalltin. Antwerp printer alld publisher, in The AccOUlllillg Review, Chicago. 12. 1937. p. 228; R. DE ROOVER. art. cil., pp. 104·105. 116.

(84) H. VAN DER WEE. Das Phiinomen des Wachslums und der Stagnation im Lichte der Antwerpeller ulld siidlliederliindischell Wirtschafl des 16. Jahrhunderls, in Vierte/iahrschrift fur Sozial- wui Wirtschajtsgeschichte, 54. 1967 , p. 220.

(85) Cf. in dit verband de belangrijke tiiteenzetting van P. W. KLEIN . De Trippell ill de 17 de eeuw. Eell studie vall het ondernemersgedrag op de Hol/alldse stapelmarkt. Assen. 1965. pp. 8·11.

(86) J. A. GORIS. op. cit. , pp. 431·440.

-

Page 23: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

NIJVERHEID EN KAPITALISME TE ANTWERPEN 351

De grote kapitaalinvestering en de concentratie van verschillende deel­activiteiten van het produktieproces in een enkel bedrijf verlenen aan deze nieuwe nijverheden op het eerste gezicht een vrij modern cachet. Door de wijze waarop de meeste tot stand kwamen, sloten zij even wei nog groten­deels aan bij het typische systeem der gereglementeerde stedelijke economie: het stadsbestuur sloot na de goedkeuring der centrale regering een overeenkomst met de ondernemer, trof een aantal maatregelen in zijn voordeel (een jaarlijkse toelage, gratis huishuur e.d.) en ontsloeg hem van allerlei ambachtelijke beperkingen (aantal arbeiders, produktiecapaciteit, enz.W7). In de laatste decennia der 16de eeuw blijken deze nieuwe nijver­heden zich trouwens volledig in het oude corporatieve kader te hebben inge­schakeld (88).

Hoewel sommige nieuwe bedrijven - de Plantijnse drukkerij bijvoor­beeld - ongetwijfeld als kapitalistische ondernemingen moeten worden bestempeld. toch konden zij de doorbraak van het nijverheidskapitalisme onmogelijk bevorderen. Wegens hun geringe betekenis voor de tewerkstel­ling der arbeiders konden zij nl. geen invloed uitoefenen op de bewegingen waarvan zij afhankelijk waren.

.. • •

Hiermee menen wij de mogelijkheden en vooral de beperkingen der l6de­eeuwse Antwerpse industrie in grote lijnen te hebben geschetst. In geen der twee arbeidsintensieve nijverheidstakken, de textielsector en het bouwvak, konden op ruime schaal kapitalistische grootbedrijven tot stand komen. De grote textielondernemers werden niet aileen aan banden gelegd door hun minder gefortuneerde 'collega·s·. die elke vorm van bedrijfsconcentratie angstvallig tegenwerkten om hun bestaan veilig te stellen. maar waren tevens in hoge mate onderworpen aan internationale handelaars, die vanuit hun marktpositie met het 'Verlagssystem' genoegen konden nemen. Wegens de steeds dreigende concurren tie der grote meesters en de hoge kostprijs van gronden en gebouwen was het voor deze groothandelaars trouwens veel voordeliger de arbeiders thuis te laten werken. De bouwindustrie was te con­junctuurgebonden, opdat grote ondernemingen als van Schoonbekes bouw­trust een lange levensduur kon beschoren zijn. Aile andere nijverheids­takken, traditionele zowel als nieuwe, stelden slechts een gering aantal ar-

(87) E. COOR NAERT. La genese du sysleme capila/iste : grand capila/isme et economie tradilionnelle a Anvers au XVI' siec/e. ill Anna/es d'Histoire ecol1omique et socia/e, 8. 1936. p. 131.

(88) Cf. R. VAN UYTVEN . arl. cit., p. 78 . _ __ u·~ -.. . ~

. . G. I Sys ', CII( l!IL , 1 9 7 ~; !

~------..:~ ~'\I

l. ; \I .

" jl

Page 24: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

352 H. SOLY

beiders tewerk. Ook zij konden bijgevolg geen fundamentele bijdrage leveren tot de doorbraak en de ontwikkeling van het nijverheidskapitalisme. Enkele uitzanderingen niet te na gesproken, resulteerde de afhankelijkheid van een groot aantal arbeiders 1.0. v. cen enkele persoon meestal uit een ver­ruiming van diens handelszaken, zander dat de fundamentele structuur der produktiewijze hierdoor werd aangetast. De revolutionaire kapitalistische transformatie der economie was te Antwerpen in de 16de eeuw uitgesloten ; aIleen de weg van het compromis stond open.

Page 25: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

- •

Page 26: STUDIA HISTORICA GANDENSIAlib.ugent.be/.../382/804/RUG01-001382804_2010_0001_AC.pdf · 2011. 4. 19. · Londen, 1970 (Fontana Economic History of Europe, Ill; H. KELLENBENZ, Les industries

L'N IVERSA - WrxrFI{[ N