Strijd en zegepraal - Theologienet

67
1 Strijd en zegepraal Uit het leven van Adriaan Bergers, zijn gezin en vrienden Door Joh. Westerbeke Copyright: 1996 Uitgeverij Middelburg, 't Zanddorp 2 4335 A. J. Middelburg, tel. 0118-625472 ISBN 90-74557-06-1

Transcript of Strijd en zegepraal - Theologienet

1

Strijd en zegepraal

Uit het leven van Adriaan Bergers, zijn gezin en vrienden

Door

Joh. Westerbeke Copyright: 1996 Uitgeverij Middelburg, 't Zanddorp 2 4335 A. J. Middelburg, tel. 0118-625472 ISBN 90-74557-06-1

2

Inhoudsopgave: Toelichting 1 Zonder God in de wereld 2 Gouden Willemientje 3 Nader ontdekt geworden 4 De Afscheiding te Tholen 5 De strijd op de meestoof 6 Ouderling van de gemeente 7 Gedenkt de sabbat 8 Verder verloop in de gemeente Tholen 9 Hij gedenkt aan Zijn verbond 10 Kerkelijk Poortvliet 11 Het late nageslacht I 12 Het late nageslacht II 13 Het late nageslacht III Geraadpleegde literatuur Register van persoonsnamen

3Toelichting Tijdens het onderzoek voor het schrijven van het boekje 'In de voorhoven des Heeren' van Jacob van de Velde lazen we de namen van verschillende bekende personen uit die tijd. Zo lazen we ook de naam van Adriaan Bergers (1809-1876) en werden we verwezen naar een boekje waar enkele aantekeningen uit zijn leven in beschreven waren. Dit boekje hebben we gelezen, het bleek dat het onbekendheid geworden was, daarom besloten we het opnieuw uit te geven. Intussen hadden we al heel wat aanvullende gegevens verzameld om tot een nieuwe uitgave te komen in deze vorm. Alles wat in dit boek cursief geschreven is, staat niet in het oorspronkelijke, maar is verzameld uit andere bronnen. De heer J. J. van Houdt uit Scherpenisse kon, zoals in het eerst genoemde boek, heel wat informatie verschaffen. Verder konden we nog terecht bij enkele mensen uit het nage-slacht van Adriaan Bergers, waarvan nog drie vrouwen in leven zij met de naam Bergers. Ook wonen er nog drie personen te Stellendam met deze achternaam; waarschijnlijk uit het nageslacht van Adriaans broer Johannes. Verschillenden van het nageslacht zijn door de Heere opgezocht; soms op bijna negentigjarige leeftijd. Tijdens ons onderzoek lazen we ook regelmatig de naam Simon de Korte uit Tholen. Het bleek dat er een familie- en een vriendschapsrelatie was; wat een reden was om ook wat voorvallen uit het leven van Simon de Korte en zijn familie te vermelden. We hopen dat het niemand zal storen als we daarover een en ander in deze uitgave weergeven. Ook het leven van zijn godvrezende kleindochter Esther Klaassen-de Korte wordt ruim onder de aandacht gebracht; zij was bekend op de gezelschappen in Den Haag. In het 'Eerste zestal predikatiën' van ds. J. Fraanje staat een voorval uit het leven van S. de Korte. Het sprak ons aan dat de HEERE nog aan hem dacht, in de droeve omstandigheden waar hij in gekomen was. Ondanks dat hij het zo verzondigd had; wat uit het vervolg nog zal blijken. In diverse plaatsen in Gods Woord kunnen we over de 'Godsgedachtenis' lezen; zoals in Psalm 135 vers 13b: 'Uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht' en wat we van Hanna en vele anderen lezen: '... en de HEERE gedacht aan haar' (1 Samuël 1 vers 19b). Dit is ook uitgekomen in de nageslachten van A. Bergers en S. de Korte. Met verschillende personen hebben we gesproken en ook wat informatie verkregen, wat we op prijs stelden. Maar wordt dàt leven onder hen en ons ook nog gepraktiseerd? De manier waarop iemand getrokken wordt, kan onderscheiden zijn, maar de hoofdzaken zoals de rechtvaardigheid en de barmhartigheid Gods zullen in ons hart ver-klaard moeten zijn. Wat heeft Adriaan Bergers in het kerkelijk leven ook veel teleurstellingen ondervonden. Er was ook veel verwarring omdat er naar persoonlijk inzicht en eigen bevinding gehandeld werd. Ondanks de verwarring in de vorige eeuw was de Heere voor Zijn volk in het persoonlijk leven toch een horend en een verhorend God. Hij nam het voor hen op! Er is later wel meer gehandeld overeenkomstig de Dordtse kerkenorde, maar wat hebben we overgehouden van het geestelijk leven? Wat een scheuren en breuken vertoond de (kerk) muur van het heiligdom. (Lees de Psalmen 74 en 80.) Of voelen we ons nog veilig en zeker binnen die muren?

4De vossen zijn binnengeslopen en doen hun verwoestend werk. Vandaar de klachten: 'Geef aan het wild gedierte de ziel Uwer tortelduif niet over; vergeet den hoop Uwer ellendigen niet in eeuwigheid. Aanschouw het verbond!' (Psalm 74 vers 19 en 20a). 'Waarom hebt Gij zijn muren doorgebroken; (...) Het zwijn uit het woud heeft hem uitgewroet; (...) O God der heirscharen, keer toch weder;...' (Psalm 80 vers 13a, 14 en 15a). Adriaan Bergers is daar ook achtergekomen. Hij wist wat deze vijanden, binnen en buiten, betekenden. Kort voor zijn sterven werd hij krachtig versterkt uit Psalm 68 vers 10: Gij hebt Uw vijanden verjaagd, Om bij Uw volk zeer onversaagd Te wonen vroeg en spade. enz. (Ber. P. Datheen) Dit vers is van rijke inhoud voor mensen die met veel geestelijke vijanden te doen hebben, maar ook bij ogenblikken hunkeren naar de gemeenschap met hun Verlosser. Het verlangen kan bij dat volk soms zeer sterk zijn! Dit werden we ook gewaar toen we enkele jaren geleden bij weduwe Tanis te Ouddorp kwamen, kort na haar 93e verjaardag. Ze zat naar rouwkaarten te kijken, die ze veel kreeg. Plotseling liet ze over haar lippen gaan: 'Heere, U vergeet mij toch niet?' Ze kreeg dadelijk antwoord: 'Die dan gereed waren, gingen in tot de bruiloft.' Wat heeft ze het in haar leven dikwijls ervaren: Al slaat u Mijn roede waardoor Ik u heilig; 't Is zuivere liefde al doe Ik u pijn, Opdat gij Mijn beeld meer deelachtig zult zijn We hopen ook deze keer tot een uitgave te komen, waardoor vooral onze jongeren jaloers mochten worden op het nieuwe leven, om zonder uitstel tot de oprechte keus te mogen komen. Waar kunnen degenen die rondlopen met een gewonde ziel nog terecht? Sommigen ook weer al jaren met dezelfde klacht, van het ene naar het andere middel gaande, dikwijls met een zucht waar niemand vanaf weet: 'Hoe lang nog, o Heere?' Die ook niet van een mens getroost of ingezegend willen worden, maar voor de dorpel liggen: '... dagelijks wakende aan Mijn poorten, waarnemende de posten Mijner deuren' (Spreuken 8 vers 34b). Waar dit oprecht is, mocht het uur eens aanbreken dat de vertroosting uit Jesaja 54 eens waarde kreeg: 'Gij verdrukt, door onweder voortgedrevene, ongetrooste ...' Maar ook in een nadere weg, uit ditzelfde hoofdstuk, zich als een onvruchtbare te leren kennen, opdat al de eigen vruchten zouden verdrogen, om het voortaan van een Ander te verwachten. Als het hierna geschrevene voor sommigen nuttig zal zijn, zal dit ons tot blijdschap zijn. Middelburg, Augustus 1996. Joh. Westerbeke

5 1 Zonder God in de wereld Het is dikwijls mijn verlangen geweest de weg der bekering te beschrijven, die de Heere uit eeuwige ontfermende liefde in Christus, met mij, arm en ellendig zondaar, heeft gehouden. Daarom neem ik nu de pen in handen. Ach Heere, Die de Kenner der harten zijt en de nieren proeft, voor Wie al onze wegen naakt en geopend zijn en door Wie alleen het werk der bekering in de zondaar wordt gewerkt. Aan U alleen behoort de eer te worden toegebracht. Dat het U behagen mocht mijn hart en pen, door Uw genadige en goede Geest, tot Uw eer en tot nut van mijn nakomelingen te besturen. Die Gij tot op dit uur hebt willen bewaren en die zoals alle andere mensen de bekering nodig hebben, zullen ze eenmaal de zalige hoop van het eeuwige leven, die niet beschaamd zal worden, deelachtig worden. Vooraf wil ik echter nog iets schrijven over mijn afkomst, mijn doen en laten in mijn jeugd, voor het de goede God behaagde mij tot stilstaan en nadenken van al mijn handelingen te brengen. Voor zover het mij bekend is, waren mijn ouders mensen die in de gereformeerde religie waren geboren en opgevoed door mijn grootouders. Maar het was alleen uitwendig. Wij waren, zonder die reeds gestorven waren, met zes kinderen overgebleven. Afkomst De wortels van de familie Bergers moeten gezocht worden in Duitsland. Tweehonderdvijftig jaar geleden kwam er één uit die familie naar Nederland, die zich vestigde in St. Annaland. In 1760 is er een zekere Jurgen Bergers te St. Annaland getrouwd met Willemijntje Tielens. Er zijn zeven kinderen geboren uit dit huwelijk, waarvan er een de naam van Christiaan kreeg. Hij werd geboren op 17 januari 1768 en is overleden 2 januari 1837. Zijn vrouw was Catharina Heijboer; die overleden is op 14 maart 1829. Uit hen werden eerst drie meisjes geboren en daarna een zoontje, die de naam Adriaan kreeg. Dit was op 30 april 1809. Na hem zijn er nog twee jongens, Johannes en Christiaan geboren. Wanneer de vader op de meestoof werkzaam was, dan kregen meestal de kinderen hier ook een plaats toegewezen. Dit was al jaren een traditie. Onze opvoeding was naar het burgerlijk fatsoen. Zowel te Tholen als te St. Annaland (als gevolg van ons beroep) gingen wij naar school. Ook werden ons nog enkele formuliergebeden en vragen geleerd over de waarheden van de gereformeerde leer. Maar wat de zaken van een inwendige werkzaamheid van een zalige belijdenis en een leven des geloofs door God in Christus aangaat, dit was voor hen een onbekende zaak. Daarom kan ik in dit opzicht zeggen: 'Uw vader was een Amoriet en uw moeder een Hethietische.' Vanaf mijn vroege jeugd werd ik wel in mijn consciëntie geprikkeld door verschillende wegen die de goede God mij deed ondervinden. Zoals bijzondere oordelen van watervloeden, onweer, stormen, onverwachte sterfgevallen, die mij wel eens zó konden benauwen en doen sidderen, dat ik mij nauwelijks wist te ver-bergen. Maar wanneer deze oordelen weer wat voorbij waren, bleven ook alle

6voornemens die ik in die bange uren genomen had tot verbetering van mijn leven, een ongedane zaak. Ik ging weer ijverig door om naar de lusten van mijn boos en verdorven hart te leven en te doen wat kwaad was in de ogen des Heeren. Ik was me niet of nauwelijks bewust dat ik God beledigde en tegen Hem zondigde, omdat ik in eigenliefde verdronken was en omdat ik in al mijn overleggingen en beste hoedanigheden een zedelijke remonstrantse of roomse bouwmeester was. Ik zag niet dat ik nu door ontelbare handelingen des Heeren tot inkeer geroepen werd en daarom bleef ik het uithouden en nam in het opgroeien ook toe in de zonde en gruwelen, zowel in het verborgen als in het openbaar. Het was mijn lust om dag en nacht hierin te volharden. Mijn consciëntie, die voordien nog wel eens klopte, werd door de zonde zo verhard, dat het leek of ik alle indrukken had verloren. Was ik vroeger een leerling in de zonde, nu werd ik een meester in de zonde. Het werd mijn toeleg boven mijn makkers hierin uit te steken. Hoe zoetvoerig gaat nu hier een zondaar naar zijn eeuwig verderf, zonder te vragen wat het einde van zo'n weg wezen zal, door altijd maar te lopen en zijn tijd doorbrengende in de zondige begeerten van zijn verdorven hart. Zo is het hart bezet, totdat de Heere de Zijnen, die Hij van eeuwigheid heeft liefgehad, tegenkomt en door Zijn Heilige Geest te verstaan geeft wie ze zijn en wat het einde zal zijn als ze zo doorgaan. Zo laat de Heere, Die alles regeert en zonder Wiens wil niets gebeurt in de natuur en in de genade, het kwaad wel eens toe om Zijn doel te bereiken, om Zichzelf te verheerlijken en om uit zo'n vergif een heilzaam medicijn te bereiden. Salomo zegt ook dat er een tijd is om geboren te worden en een tijd om te sterven. Toen ik op een bepaalde leeftijd kwam, ging ik mijn belijdenis leren, maar niet uit liefde tot de waarheid, maar om de gewoonte te volgen en de zaak af te handelen zonder het gewicht daarvan te beseffen en zonder begeerte tot een ander leven. Ik werd toegelaten om dit te doen, want de kerk in Nederland was zeer verdorven en er waren weinig leraars die volgens hun geweten handelden ten aanzien van het gedrag en de leefwijze van de leerlingen. Ik begon toen ook te denken over een huwelijk. In het begin was het tegen mijn zin, omdat ik begerig was de wereld en al haar begeerlijkheden volop te kunnen dienen. Hoewel ik de zaak zocht te ontvluchten, was dit toch te vergeefs. Het behaagde de Heere mij in deze zaak niet te laten voortrennen. Zij die eerder hadden tegengestaan, drongen nu op een huwelijk aan. Wat moest ik toch doen? Op 2 mei 1830 werd het huwelijk voltrokken, toen ik nog maar 21 jaar oud was. Ik was mijn vrouw genegen, dus ging dit goed, hoewel ik veel van mijn vorige levenslusten moest laten. Mijn werk was stamper in de meestoof, waar ik het druk had. De meestoof Toen er veel Franse hugenoten (Refuqiés) in 1572 na de 'bloedbruiloft' en in 1685 na de herroeping van het Edict van Nantes, zich in Zeeland vestigden, kwamen hiermee ook meestoven op verschillende eilanden. In de meestoven werd de meekrap bereid. De meekrap is een plant, waarvan de waarde in de wortel zit. De z.g. rubia-tinctorum (rode-verfplant).

7Nadat er drie zomers over de plant waren heengegaan, werden de planten, met wortels, in een drooghuis opgeslagen, wat bij de meestoof stond. Daarna werden de gedroogde wortels in de z.g. 'toren' van de meestof gebracht om verder te drogen. Deze toren had verschillende zolders, waar het produkt naar elke zolder opschoof en verder op de eerste zolder weer aangevuld werd. Dit aanvullen ging meestal dag en nacht door. De verdere droging vond plaats door een oven, die door middel van gemetselde kanalen zijn warmte uitliet. Daarna werd ze gezuiverd en gedorsen, om vervolgens na nog een keer gedroogd te zijn, in het 'stamphuis' gestampt te worden. De gestampte meekrap werd in balen verpakt en klaargemaakt om als grondstof voor een bepaalde kleur te dienen. Vooral de kleur purperrood werd veel ontwikkeld. In de meestoof had de droger de leiding. Hij was iemand die door zijn inzicht en vakmanschap de waarde aan de meekrap meegaf. De droger had een knecht en verder was er een stamper die toezicht had op het stampen van de krap. Een drijver had het bestuur van de paarden voor zijn rekening. De paarden liepen steeds maar in een cirkel en werden gebruikt tot omwenteling van de molen. Verder werkten er nog enkele jongens of meisjes, zodat er meestal tien personen in de meestoof aanwezig waren. Wat het innerlijk leven betreft, bleef ik in alles goddeloos en erg hoogmoedig. Door een verborgen hand werd ik echter wel bewaard voor uitwendige hoererij of dronkenschap. Dit zag ik toen niet in, maar schreef dit aan mijn eigen bewaring toe. Ik schrijf dit over mijn beroep omdat hierover nog nader iets tot eer van de alleen wijze God zal worden vermeld.

8 2 Gouden Willemientje Haar afkomst Maar wie was de jonge vrouw waar Adriaan Bergers een huwelijk mee aanging? Het was Willemina Johanna Flikweert. Ze werd geboren op 8 augustus 1803 in het stadje Tholen. Haar ouders waren Jacob Flikweert en Anna Kanaar. Zij woonden in de Vischstraat (no 296). Jacob Flikweert was droger in een meestoof, aan de rand van het stadje Tholen. Zijn grootvader was ook een Jacob Flikweert (geboren in 1684 als Jacob Flickwier) hij was vanuit Hamburg als militair naar Zwolle verhuisd. Eén van de jongens van de laatstgenoemde heette Abraham, hij werd als korporaal overgeplaatst naar Bergen op Zoom. Hij huwde met Hester Pauwels en na de geboorte van drie kinderen zijn ze in 1761 naar Tholen verhuisd. De jongste van de drie was Jacob. Uit het huwelijk van Jacob en Anna zijn tien kinderen geboren, waarvan er twee heel jong gestorven zijn. Er bleven vier jongens en vier meisjes over. Na Johanna was Esther de tweede dochter. Zij werd later de moeder van Simon de Korte (over hem volgt nog meer). Na Esther volgden Cornelis, Abraham en Pieter. Pieter is maar vijftien jaar oud geworden. Daarna werden er twee meisjes geboren, Jacoba en Willemina Johanna (Gouden Willemientje). De jongste die geboren werd was weer een zoontje, Jan Piet. De drie jongens zijn later naar Schouwen-Duiveland vertrokken en kregen ook werk in de meekrapcultuur. Leven in de wereld De op één na jongste was dus Willemina Johanna. Over haar kinderjaren is niets bekend, maar nadat ze de lagere school verlaten had, kreeg ze een betrekking in het grote herenhuis bij de familie v. d. B. in de Kerkstraat. Het was voor haar niet moeilijk om werk te krijgen, want ze was ijverig, ze had een opgewekt karakter, sprak met iedereen en verder was het een knappe verschijning. Waar de Thoolse klederdracht het maar toeliet, droeg ze gouden sieraden. Vooral als ze 's zondags naar de kerk ging, droeg ze veel kant aan haar witte muts en aan haar extra grote, gouden krullen hingen nog gouden hangers. Om haar hals had ze rode bloedkoralen met een gouden slot. Geen wonder dat ze de naam kreeg van 'Gouden Willemientje'. Ze was ook overal te vinden waar plezier gemaakt werd, want haar opgewekt karakter trok daar heen. Ook op de jaarlijks terugkerende Thoolse kermis werd Willemien gevonden. Ook dáár voelde ze zich thuis. Wel was ze thuis geleerd om alles binnen de norm van eer en burgerlijk fatsoen te houden. Alles moest wel binnen de perken van een net leven blijven. Dit werd de gemeente ook elke zondag voorgehouden. Deugdzaamheid en braafheid was in de eerste dertig jaren van de vorige eeuw over het algemeen de sleutel voor de hemel. Toch kwam er een kentering in het vrolijk leven van Willemien. Ze wist eigenlijk zelf niet wat het was, maar ze gevoelde zich niet meer zo gerust als anders. Zelfs in haar grootste

9vermaak was ze bezet met gedachten over de eeuwigheid en over het tekort van haar deugden en plichten. Ze probeerde de gedachten weg te werken, waar ook haar vriendinnen behulpzaam in waren, maar niets mocht er baten. Waar ze plezier in had, gaf geen voldoening meer, in alles kwam de leegte naar voren. De angst die ze kreeg voor de dood was niet meer te verdrijven. Het was ook nog niet lang geleden dat haar zwager Marinus Frans de Korte op jonge leeftijd gestorven was. Slecht vijf jaar was hij getrouwd met haar zus Esther. Soms werd het gewicht van de eeuwigheid zo op haar ziel gebonden dat ze niet met haar vriendinnen meeging, maar de eenzaamheid opzocht. Haar ouders begrepen haar niet en ook de predikant niet, maar ze probeerden haar nare gedachten door plezier te verdrijven. Wanneer niemand het merkte, las ze in het Woord des Heeren, wat haar soms enige rust gaf. Ze gevoelde echter goed dat ze voor God niet kon bestaan en daarom lag ze 's nachts dikwijls wakker. Toch deed Willemien weer een poging om mee te doen met haar vriendinnen. Met nòg meer hartstocht deed ze mee aan alle vermaken. Ook werd ze met haar sierlijke kleren nog méér bewonderd, zodat ze weer hetzelfde 'Gouden Willemientje' was als voorheen. Ze ging tegen haar geweten in. Was ze alleen, dan was ze bang en beloofde beterschap, maar was ze bij haar vriendinnen dan was er niets meer merkbaar. Toch was ze zo dikwijls bezet met angst voor de dood en het oordeel, zodat ze het voornemen had om zich niet meer op te pronken. Ze gevoelde dan haar ijdelheid en nietigheid en probeerde de zonden na te laten om haar kloppend geweten te stillen. Maar ze kon er maar niet toe komen om van haar mooie kleren afstand te nemen, want dat betekende ook afstand nemen van haar jonge leven. Haar hart trok toch zo naar de zonde en de wereld, maar ze gevoelde ook de toorn Gods over haar leven, zodat ze een grote tweestrijd had. Maar er kwam een tijd in het leven van Willemien dat ze met J. Groenewegen kon zeggen: Zeer ellendig en verloren, Lag ik neer op 't vlakke veld, Blind, vijandig, onherboren, Schoon tot zaligheid gesteld. 'k Was mijn eigen zielsellende Onbewust en wist het niet, Dat ik God noch Christus kende, 'k Had geen smart en geen verdriet. 'k Heb de zond' en ijdelheden, Nagewandeld en gediend, Met mijn ziels- en lichaamsleden, Als een rechte wereldvriend. Dus verloren door de zonden Kwam de hoge Majesteit, Mijne ziele diep doorwonden, Toonde mij Zijn heerlijkheid.

10Overtuigd van zonden Vervuld met deze gedachten liep Willemien op een warme dag in september door de Oudelandsestraat om boodschappen te gaan doen. Voor niets of niemand had ze oog, alleen was ze vol van gedachten en overleggingen hoe ze haar geweten kon gerust stel-len. Plotseling werd ze opgeschrikt, toen er met kracht in haar hart viel: 'Hoe lang hinkt gij op twee gedachten? Zo de HEERE God is, volgt Hem na, en zo het Baäl is, volgt hem na.' Haar hele leven trok in één ogenblik aan haar voorbij. Een leven van zonde en tegenstand tegen de Heere en dan de schuld, waarvan de dood het loon zal zijn. Hier was geen verzet meer mogelijk. Deze gedachten werden te veel voor haar en ze zakte in elkaar, niets anders dan de dood verwachtende. Ze merkte haast niet dat er mensen naar haar toe kwamen. Ook een van de predikanten kwam hier net voorbij (ds. Bern. Friederichs en ds J. Slotemaker Czn stonden van 1815 tot 1830 in Tholen). Hij hielp ze wat overeind en vroeg wat haar toch scheelde. Ze begon te zeggen dat ze de stem van God in haar hart gehoord had, Die sprak van haar zonden en van de dood die rechtvaardig over haar zou komen. De leraar begreep er niets van. In de leer die hij bracht van deugd en plicht was geen plaats voor een zondares die verslagen is van de zonde. Daarom kon hij ook geen gepast woord tot haar spreken; hij was een blinde leidsman. Omdat hij niets van de werking van de Geest verstond, sprak hij tot Willemientje: 'Ach, het zijn maar boze geesten die je doen schrikken.' Maar op die plaats zijn scheidingen gevallen, als gevolg van de oprechte keus die ze gedaan heeft. Ze bleef wel de naam behouden van 'Gouden Willemientje', maar dàt was ze nu niet meer. De Heere werkte, na veel strijd, in haar hart het geloof in Hem, Die gekomen is om te zoeken en zalig te maken dat verloren was. Onbegrepen door haar ouders en de dominee, ging ze haar weg. Het ontbrak dan niet aan verwijten en scheldwoorden. Maar wanneer de strijd zwaar was, gaf de Heere haar wat ruimte, zodat ze weer getroost was. Door een weg van ontdekking is ze nog verder geleid in de wegen des Heeren. Er kwam echter een tijd dat Adriaan Bergers uit Tholen op haar weg geplaatst werd, met wie ze op 26-jarige leeftijd trouwde. Zonder dat ik het wist, bleek mij later dat mijn vrouw met de Drie-enige God, tot haar zaligheid, niet onbekend was gebleven. Omdat ze merkte dat dit leven mij niet beviel en ze ook nog de wereld gelijkvormig was, werden de levenstekens weinig of niet gezien. Dit duurde zo vijf of zes jaar lang, dat ik druk in de wereld voortging, mij meer en meer verhardde en minder vatbaar werd voor indrukken die in vorige tijden mijn hart wel eens deden schrikken. Hier geldt ook de raad van Salomo: 'En gedenk aan uw Schepper in de dagen uwer jongelingschap, eer dat de kwade dagen komen en de jaren naderen, van dewelke gij zeggen zult: Ik heb geen lust in dezelfde.' Oók niet meer gerust Geliefde kinderen, die ik wel meest in dit schrijven op het oog heb. Indien de Heere u nog in het land der levenden heeft bewaard als u Hem tot uw zaligheid nog niet kent, dat dan de les van God door Salomo geschreven, door u ter harte mocht worden genomen. Hoe verder wij in de zonde verhard zijn hoe moeilijker en gevaarlijker

11het voor ons is om bekeerd te worden. De ervaring leert dat de bekering van oudere mensen zeldzaam is. Maar dit even tussendoor. Nu behaagde het de Heere mijn vrouw uit een langdurige lauwheid en afzwerven op te wekken en thuis te roepen en haar trage handen en slappe knieën op te richten. Hoewel ik in die tijd nog als in Sodom leefde. Ze begon nu wel eens tot eer van een Drie-enig God te spreken, maar dit stuitte mij geweldig tegen de borst. Hoewel ik dit niet liet blijken, ging ik daar inwendig tegenin, omdat ik dat volk niet verdragen kon en hun spreken mij een gruwel was. Hierover droeg mijn vrouw veel leed, hoewel ze dit voor mij bedekt hield. Later werd mij dit bekend, ook dat ze déze zaak wel eens tot de Heere bracht. Ook kon hierin wel eens vervuld worden: 'Want wat weet gij, vrouw! of gij den man zult zalig maken? Of wat weet gij, man! of gij de vrouw zult zaligmaken?' Hoewel de Heere wonderlijk is in Zijn wegen, werkt Hij toch meestal ordelijk en middellijk. Zo gebeurde het op een zekere tijd dat ik een boek in handen kreeg over 'Het genadeverbond' van professor F.A. Lampe. Dit boek verwekte in mij enige lust tot onderzoek. Ik las er daarom ook verschillende keren in, zodat ik zelfs het besluit nam om de wereld en al haar begeerlijkheden vaarwel te zeggen. Ook om mij van die wegen te onthouden, waar ik van mijn kinderjaren op gewandeld had. Maar helaas, ik wist niet hoe vast ik daaraan verbonden was. Ook verstond ik niet de waarheid: 'Zonder Mij kunt gij niets doen'. Ik meende in mijzelf voldoende kracht te bezitten om dit werk te volbrengen. Dit openbaarde zich al spoedig toen ik daaraan begon. O, wat gevoelde ik toen dat ik van mijzelf niet losgemaakt was en dat dit alles maar als een morgenwolk of als een vroegkomende dauw was, die snel komt maar ook snel verdwijnt. Weinig weken waren er maar nodig om mij geheel tot mijn vorig leven en tot mijn vorige zonden te doen terugkeren. Echter niet meer zo gerust van binnen en er was ook niet meer zo'n haat en opstand tegen het volk des Heeren, zoals vroeger.

12 3 Nader ontdekt geworden Daarna werd ik belet om uitwendig te zondigen, omdat ik geruime tijd ziek werd (1836). De Heere scheen over mij voorgenomen te hebben, mij niet voor altijd in de zonden te laten volharden. Na enige tijd werd ik door Zijn hulp weer wat beter, maar niet zo ikzelf wel wenste. Regelmatig had ik koorts en ik bleef erg zwak. Hierdoor kreeg ik na te denken over de toestand waarin ik verkeerde. Door Gods wijze voorzienigheid werd ik steeds zwakker. Dit begon mijn geweten zodanig te klemmen, dat de vrees om in deze staat misschien te zullen sterven, mij groter ziekte werd dan de zwakheid van mijn lichaam zelf. Alle hoop van herstel scheen nu door het lang aanhouden van mijn ziekte helemaal afgesneden te worden. Nergens vond ik nog enige hoop en de dood was mij op de hielen. Bange dagen waren voor mij aangebroken, wat ik nu niet meer in staat ben om te beschrijven. Alle pogingen, mijn zoeken en gebeden, om mijn tijdelijk leven verlengd te zien, waren tevergeefs. Ik kon mij niet anders voorstellen als voor eeuwig verloren te zullen gaan. Deze toestand was voor mij ondragelijk. De banden breken Nu gebeurde het op een zekere tijd, toen het mij weer zo bang was, dat ik in de eenzaamheid voor de Heere neerviel en uitriep: 'O Heere, moet ik dan zo sterven; moet ik nu zo van hier scheiden? Ach, dat Gij mij dan in genade mocht aan zien, opdat ik het eeuwige leven in Christus mocht geschonken worden. Ach Heere, openbaar mij toch Uw wegen. Leid mij toch daarin.' Toen ik hierin bezig was, behaagde het de Heere mij genadiglijk te antwoorden met de woorden: 'Dit is de weg, wandel in dezelve.' Hoewel ik niet wist dat deze woorden in de Bijbel stonden, gaven ze toch wat opening en ondersteuning aan mijn ellendige en afgematte ziel. Ze verwekten een volledig besluit om het verder op een gelijke wijze op de Heere te wagen; hoe meer opening ik in die weg mocht vinden, hoe meer de doodsbanden moesten wijken. Ook de genezing van mijn lichaam nam dagelijks toe. Vanaf die tijd gevoelde ik een oprecht voornemen om mijn zondig leven te staken en kreeg ik een grote lust in het onderzoek van de heilige waarheden. De geschriften van W. á Brakel, B. Smytegelt, A. Hellenbroek en veel anderen, waren mij tot veel zegen en opbouw in de weg der zaligheid. Dit waren mijn uitspanningen in mijn vrije uren. Dit duurde wel een jaar, of nog wat langer (1837), dat ik met grote ijver slavende en werkende, met meerder of met minder hoop en licht, in mijn eigen ogen hoe langer hoe armer en ellendiger werd. Ik had het geluk, dat ik over deze zaken veel met een vrouw kon spreken, die een echte christin was, en mij onder de zegen des Heere dikwijls tot nut was. Mijn toestand werd steeds ondragelijker en de verlossing van mijn ziel hoe langer hoe noodzakelijker. Mijn eigen leven begon ik te verliezen. Dikwijls zag ik mij als een bemuurde stad, vol met verschrikkelijke rebellen, die hardnekkig streden, wat mij zeer bang maakte, omdat ik in mijzelf niet de minste kracht of tegenstand vond, of enige hoop van verlossing kon koesteren. Dit deed mij oprecht bidden en roepen: 'Och Heere, mocht U genadig tot mij afkomen om de troon des satans neer te vellen en de stad over te brengen onder de macht van de Heere Jezus Christus, de Koning van hemel en aarde.'

13Hoop in de ziel Het duurde ongeveer een halfjaar dat ik in ware behoefte naar de Heere Jezus mocht leven. Voordien had ik wel dikwijls over de noodzakelijkheid van de Heere Jezus tot zaligheid gesproken, maar nu was het een innerlijke zielsnoodzakelijkheid geworden. Ik zag en geloofde dat het buiten Hem zeker verloren was. Hierover droeg ik elke dag een diepe smart. Ik dacht: Indien de Heere zo gewillig was als ik, dan zou de zaak allang opgelost zijn. Ik kon maar niet begrijpen wat de oorzaak was, waarom ik niet door de Heere Jezus geholpen werd. Zo voortgaande en de smarten dagelijks toenemende, merkte ik duidelijk, welke schone kwaliteiten de mens buiten Christus ook bezitten mag, dat hij evenals de dwaze maagden toch voor eeuwig moet verloren gaan. O, wat deed me dat roepen om úit Sodom en ín het ware Zoar te mogen komen. In die toestand las ik op een bepaalde tijd in de brieven van Th. van der Groe, waardoor ik zo bezwaard werd, dat alle hoop van nog behouden te worden, mij kwam te ontvallen. Die nacht kon ik geheel niet slapen, maar het behaagde de Heere, Die alles van eeuwigheid bepaald heeft en Zijn raad op Zijn bestemde tijd uitvoert, mij door Zijn Woord en belofte te ondersteunen. Het was uit Jesaja 54 vers 11 en 12: 'Gij verdrukte, door onweder voortgedrevene, ongetrooste: Zie Ik zal uw stenen gans sierlijk leggen, en Ik zal u op saffieren grond-vesten. En uw glasvensters zal Ik kristallijnen maken en uw ganse landpale van aangename stenen.' Deze woorden waren mij als koud water op mijn vermoeide ziel en gingen met geloofskracht samen, zodat ik dit met vrijmoedigheid aan mijn vrouw durfde vertellen; omdat het een duidelijk bewijs was dat mijn verlossing nabij was. Maar hoewel mijn hoop hierdoor sterk verlevendigd werd, was het toch de zaak zélf nog niet. Ik vond geen rust, alleen geloofde ik wel dat het haast zou gebeuren. De banden werden verzwaard, totdat (vier weken daarna) de tijd eindelijk daar was, dat de belofte vervuld zou worden. Op een morgen, ongeveer tien uur, was ik zeer bezwaard en bang. Ik klaagde, gelijk andere keren, bij de Heere over mijn toestand, of Hij toch wilde openbaren wat de oorzaak was dat ik zo ellendig buiten Hem bleef omzwerven. Toen ik met deze klacht kwam, behaagde het de Heere God om Zijn voornemen en eeuwige liefde in Christus, in mij te openbaren. O, hoe genadig werd dat voorhangsel gescheurd! Nu mocht ik duidelijk zien, dat ik mijzelf in deze weg zo lang had laten opgehouden. Ik stierf aan mijzelf. Ach, wat moest ik me nu verfoeien en verachten. Wat een wonder was het voor mij dat de Heere mij nog niet eerder in mijn zonden levende had weggenomen. Wat een wonderlijke lankmoedigheid mocht ik nu in God zien, dat ik nu al zoveel jaren tegen Hem gezondigd had. Hier zag ik nu, als een groot wonder, hoe Hij mij nu van eeuwigheid daartoe had uitverkoren. Hier vond ik nu de ware verlossing en vereniging in de Heere Christus naar de inwendige mens. Ik zag mij het heilig leven van God in Christus geschonken. Ook gevoelde ik hier een bidden om de ondergang van mijzelf, omdat ik begreep wat dat woord zeggen wil: 'Want zo wie zijn leven zal willen behouden, die zal hetzelve verliezen' (Matthéüs 16 vers 25a).

14Nu begreep ik hoe de Heilige Geest Maria bevruchtte; zo was ik nu bevrucht geworden met een heilig leven in mijn ziel. Ik zag dat ik uit God geboren was en daarom een erfgenaam van het eeuwige leven zou zijn. Dat dit heilig leven niet alleen van God geschonken was, maar ook dat een Drie-enig God, Vader, Zoon en Heilige Geest dit Zelf zonder mijn toedoen zou doen opwassen en toenemen. Hier reisde ik met de kinderen Israëls door de Rode Zee en door de woestijn naar Kanaän. Ik geloofde dat ik alles wat de Heere naar Zijn wijze en heilige voorzienigheid in deze wereld over mij brengen zou, ik in de kracht van de Heere Jezus Christus zou te boven komen. In de vreze des Heeren Intussen was de verandering van levenswijze in het gezin in alles merkbaar geworden. Zowel de vader als de moeder zochten in getrouwheid de kinderen op te voeden in de vreze des Heeren. Het oudste dochtertje Catharina (Kaatje) was nog maar zeven jaar oud toen ze reeds indrukken van dood en eeuwigheid had. Ze was jaloers op haar ouders, want ze meende dat ze allebei tot God bekeerd waren. Dikwijls ging ze naar een eenzame plaats om haar knieën te buigen en te vragen of ze ook zo gelukkig mocht worden. In sommige zaken kwam het wel eens uit, dat de Heere de 'jonge raven' ook hoort als ze tot Hem roepen. Op een zekere dag liep ze in grote angst door de meestoof, omdat ze een sleutel verloren had. Nergens kon ze hem vinden en ze wist dat haar vader de sleutel moest hebben om in een vertrek te komen. Ze was radeloos, maar toen schoot er wat in haar gedachten. Ze ging naar een stil plaatsje en vroeg aan de God van haar vader en moeder of Die haar wilde helpen. Ze geloofde vast dat Hij haar helpen kon. In kinderlijk vertrouwen legde ze haar begeerte de Heere voor en ze geloofde dat Hij het kon, maar ook wilde doen. Toen ze haar ogen weer open deed, zag ze de sleutel liggen in hetzelfde vertrek. In haar jeugdig leven kwam het steeds meer openbaar dat ze het leven in de wereld verafschuwde. Haar ouders zagen de tekenen van het nieuwe leven steeds duidelijker zichtbaar worden. Wat dit voor de ouders betekende laat zich alleen begrijpen door ouders die de noodzakelijkheid van de bekering van hun kinderen enigszins gevoelen. Vrucht van het geloof Ach lieve kinderen, wat zal ik hiervan verder schrijven? Geen mond of pen is in staat om deze hoge en heerlijke staat uit te drukken die mij van een wonderdoend God van hemel en aarde, vergund werd om in te zien en door het waar geloof te omhelzen. Dat het de hoogwaardige God mocht behagen het u allen op een gelijke wijze, vroeger of later, bij bevinding te leren kennen, dan zult u beter in staat zijn om dit schrijven te bevatten. Als de ogen en harten niet geopend worden, zal dit nooit goed verstaan of begrepen worden. Dit was de wonderlijkste dag van alle dagen die mij te beurt was gevallen. De vrede die ik met alle dingen mocht genieten was mij wonderlijk. Ik zag dit nu op een andere manier als voordien. De natuur was voor mij als een geopend boek, waarin ik voordien niets opmerkte; maar nu wandelde ik in het wonderlijke licht des Heeren, enkele dagen lang. De Heere bepaalde me bij veel zaken in de natuur zichtbaar; vooral bij het opgroeiende tarwegraan, wat in het begin met veel ruwe bladeren bezet is, maar door weer en wind, koude en hitte, zijn ruw uiterlijk steeds meer verliest en zo steeds meer in het rijpen toeneemt, totdat het in de tijd van de oogst wordt ingezameld. Ook werd ik bij de wonderlijke wegen van God bepaald, hoe Hij de eerste wereld had doen vergaan en slechts acht zielen daaruit bewaard had voor de tweede wereld. Hoe Hij

15Salomo's kostelijke en prachtige tempel als een beeld van Adams volmaakte staat gesteld had. Maar dat die tempel, die om de zonden van het volk Israël verwoest was geworden, later weer herbouwd is. Ook hoe de personen die de eerste tempel in zijn pracht gekend hadden, bij het zien van de tweede tempel weenden. Hoewel de Heere toch, door Zijn grote goedertierenheid, de bouw van de tweede tempel deed gelukken. Wat moet dan een zondaar in verwondering wegzakken als de Heere hem, door het licht, de eerste volmaakte staat doet zien. Dan ziet hij daarin een groter heerlijkheid dan de Joden in hun eerste tempel zagen. Maar als hij nu in datzelfde licht mag zien wat wij in en met Adam door de zonde geworden zijn en hoe we van Gods beeld beroofd zijn geworden, o, dan zal hij nog meer misbaar maken, dan de Joden om hun tempel maakten. Op dezelfde tijd krijgt hij een diepe verwondering dat de Heere zo'n gevallen zondaar, weer in een staat van zaligheid en heerlijkheid herstelt. Maar lieve kinderen, ik zal hierover ophouden. Dit gestamel is toch te donker om van het heilig Licht een rechte beschrijving te geven. O, dat de Heere Zich over u allen mocht ontfermen, om dat vroeger of later zelf te mogen leren kennen. Dan bent u veel gelukkiger dan nu, terwijl u dit leest. In die tijd, toen de zeven zegelen door Gods ontfermende genade voor mij werden ontsloten, werd ik ook ingeleid in hoofdstuk vier van de 'Brief van de apostel Paulus aan de Galaten', waar hij de twee verbonden en de erfgenamen beschrijft in de zonen van Abraham. De ene was naar het vlees geboren en de andere volgens de belofte. Izaäk was de ware erfgenaam en Ismaël moest uitgeworpen worden. O, aanbiddelijk en wonderdoend God, hoe heerlijk, wijs en heilig zijn Uw wegen! Gij hebt ze allen met wijsheid gemaakt en al Uw werken waren u van eeuwigheid bekend. Nu vond ik de beide zonen van Abraham ook in mijzelf. Hoe het inwendig leven uit God als Izaäk in mij was geboren en de dienstbaarheid in mijn vleselijk bestaan als Ismaël. Zo werd nu ook door Gods heilig Woord en Geest, krachtig tot mijn ziel gezegd: 'Werp de dienstmaagd uit en haren zoon ..., (Galaten 4 vers 30). Hiermee voelde ik mij wel naar de Geest verenigd. Niet alle vijanden dood Maar ach, nadat ik zo ongeveer zes of zeven dagen in zoete vereniging met de Heere geleefd had en ik mij bij elke gelegenheid door het geloof op Hem verlaten mocht, kwamen er dikke wolken aan de lucht. De zon verdween en ik kreeg oorlog met mijn oude vijanden, waar ik in het geheel niet meer op gerekend had. Ja, ik wist niet eens dat die Kanaänieten nog in de stad waren. Hierover klaagde ik nu, als voorheen, mijn nood aan de Heere en vraagde Hem of ik mijzelf niet bedrogen had. De boze vijand had mij aangezegd dat er wel een grote zaak gebeurd was, maar dat andere christenen veel dieper in de behoefte aan de Heere Jezus waren ingeleid en verslag konden geven hoe Hij in elk deel van Zijn lijden voor hen noodzakelijk was geworden. Hier stond ik nu bitter verlegen en weende over mijn staat, de Heere smekende, indien ik me niet bedrogen had, dat ik opnieuw van Hem onderwezen en op de rechte weg geleid mocht worden. Dit duurde ongeveer twee dagen, waarna de Heere mij voorkwam met deze woorden: 'Niemand kan een ander fundament leggen', waardoor ik van mijn moeite ontslagen werd en weer hartelijk verblijd werd.

16Echter was deze moeilijkheid nog maar net weg, of een andere diende zich weer aan. Elke keer werd het weer zo donker en ik kon mezelf niet oprichten. Zo ging ik ook steeds zèlf weer aan het werk, maar ik kon toch niet meer in zulke donkere toestanden leven. Zo kwam de goedertieren God mij weer voor ogen te stellen, dat ik het leven der genade zèlf niet bewaren of onderhouden kon. O nee, het was veel veiliger in Christus en in God geborgen. Die had het geplant en Die zou het nu verder bewaren en doen groeien. Wat een zalig ogenblik was dit voor mij, door 's Heeren aanbiddelijke genade, dit te mogen inzien. Al de eer daarvan mocht ik aan de Heere toeschrijven en mijzelf over mijn zwakgelovigheid en zondige gesteldheid vernederen. Het geloof in de Heere Jezus was maar alleen de veilige en heilige weg naar de hemelstad en het werken in eigen kracht werd mij tot zonde. Zie, lieve kinderen, dit is iets meegedeeld van wat de Heere mij geleerd heeft door Zijn aanbiddelijke genade, gedurende twee jaar (1838).

17 4 De Afscheiding te Tholen Toen ik een half jaar, met vallen en opstaan, wat sterker in het geloof mocht worden, behaagde het de Heere het geloof op de proef te stellen, door uitwendige omstandigheden inplaats van door inwendige strijd en duisternis van de ziel. Het was in die droevige dagen toen de kerk in Nederland totaal verdorven en vervreemd was van de zuivere en rechtzinnige waarheid. De waarheid struikelde op de straten en wat recht was kon er niet doorgaan. De oprechte was tot een spot en spreekwoord geworden. Wanneer ze de heer des huizes Beëlzebul hebben geheten, hoeveel te méér zijn huisgenoten. Zegt de Overste Leidsman Jezus Christus: 'Indien zij Mij vervolgd hebben, zij zullen ook u vervolgen.' Dan staan deze woorden daar geschreven om op 's Heeren tijd vervuld te worden. In die dagen was het zo, dat het volk des Heeren zag dat de kerk zo ellendig verdorven was, dat het fundament waar onze vaderen zo veel belang in gesteld hadden weggenomen was. Ze hadden daar zelfs hun goed en bloed voor opgeofferd, opdat het nageslacht in dezelfde voorrechten mocht delen. De Heere was om rechtvaardige redenen met Zijn Geest en genade geweken en de geest van de antichrist was daarvoor in de plaats gekomen. Gods volk werd nu gedrongen om des Heeren wil en om hun inwendig leven, die plaatsen te verlaten waar ze vroeger vergaderden, omdat het zielevoedsel daar niet meer gevonden werd. Hierdoor ontstond nu, volgens de voorzegging in Amos 8 vers 11, onder des Heeren volk een honger en dorst, niet naar brood of naar water, maar naar het levende Woord van God; zodat deze dagen voor hen heel droevig waren. De Heere spreekt toch in Zijn Woord dat zij, die niet álles om Hem verlaten, zijn discipelen niet kunnen zijn. In voorspoed Hem te volgen is geen zware zaak; dit kan de satan zijn navolgers wel leren uit wereldse inzichten. Maar wanneer Hij om heilige en wijze reden, Zijn volk in wegen van verachting, verdrukking en tegenspoed brengt, dan gaan de meesten gelijk terug. Hoewel ze hun gedrag met woorden voor de mensen zoeken te verbergen, opdat hun vuil en los werk niet openbaar zou worden. De Afscheiding Het was in januari 1836 in het stadje Tholen dat drie leden van de Hervormde Kerk hun lidmaatschap opzegden. Dit waren W. J. Schot, P. Baaij Hzn. en J. W. Simonsz. In mei van datzelfde jaar volgden er nog dertien personen. Nadat in de loop van het jaar nog verschillenden volgden, kwam men daarna bij elkaar en werd er een gemeente geïnstitu-eerd. Ds. H. J. Budding was bereid om hier te komen preken. Zowel in Tholen als in Oud-Vossemeer werden de eerste jaren nogal boeten opgelegd voor het samenkomen met meer dan twintig personen. De samenkomsten waren in de schuur van Willem Tiche-laar, onder de rook van Tholen. Uit de omliggende dorpen kwamen er verschillenden naar Tholen om hier ook lid te worden. Zo kwamen ook P. van Driel uit Poortvliet en J. van Veen uit Scherpenisse. W. J. Schot en P. van Driel werden beiden tot ouderling gekozen.

18Simon de Korte Ook te Poortvliet waren er nog mensen die gehecht waren aan de zuivere prediking van Gods Woord. Daarom werd ds. Budding daar óók uitgenodigd. Uit Tholen kwamen er dan ook nogal wat mensen luisteren, als hij daar preekte. Maar niet allen kwamen met hetzelfde doel. In Tholen was een zekere Marinus de Korte met Esther Flikweert getrouwd (21 april 1816). Hij was weduwnaar en had een zoontje, Frans. Hij hertrouwde dus met Esther Flikweert, een zus van 'Gouden Willemientje'. Op 15 februari 1820 werd er een zoontje geboren, die de naam van Simon kreeg. Reeds in het volgende jaar, 27 november 1821, is Marinus op 45-jarige leeftijd over-leden. De weduwe bleef met de twee jongens achter. Op 16 november 1822 is ze weer getrouwd met Cornelis de Jonge. Esther is overleden in 1877. Simon werd met het opgroeien steeds ongehoorzamer en waar wat te beleven was, was hij aanwezig. Ook hij had gehoord dat ds. Budding te Poortvliet in de openlucht op een zondagmorgen zou preken. Hij sprak met zijn vrienden af om daar ook heen te gaan, maar dan met de bedoeling om de predikant te gaan bespotten. Op de bewuste zondag gingen ze dan ook naar Poortvliet. Hoewel ze al vroeg op weg waren, was toch de samenkomst al begonnen. Ze zagen de dominee op een boerenwagen staan en de mensen daar rondom. Ds. Budding was nog niet met de preek begonnen, maar stond ernstig te bidden. Vol met spotlust ging Simon de Korte naar de boerenwagen. De eerste woorden van het gebed wat hij van de predikant hoorde, waren uit Jesaja 29 vers 20: '... en dat het met den bespotter uit zal zijn.' Toen deze woorden uitgesproken werden, troffen ze als een pijl in Simons hart en hij stond als verlamd het overige van het gebed en de preek aan te horen. Verslagen van hart ging hij naar huis en in zijn levensopenbaring kwam uit dat de Heere in Zijn genade in zijn hart werkte. Later moest Simon ook in militaire dienst, wat echter voor hem niet meeviel. (In een rapport staat vermeld dat hij donkerbruin haar had, verder een hoog voorhoofd en dat zijn lengte 1 el, 5 palm, 6 duim en 0 streep was). Zijn moeder was als een van de eersten, met haar zus Jacoba, meegegaan met de Af-scheiding. In de reeds genoemde brief met dertien namen, die in mei 1836 op de kerkenraad van de Hervormde Kerk te Tholen werd voorgelezen, komen ze ook voor. Na zijn huwelijk is Simon ook lid geworden van de Afgescheiden gemeente te Tholen. Simon zou echter ervaren dat bij hem in het kerkelijk, maar niet minder in het persoonlijk leven de zonde hem nog vele parten zouden spelen, wat nog nader volgt. Verwarring in de gemeente Na de afzetting van ds. Budding, op 23 oktober 1839, koos de gemeente van Tholen toch voor deze predikant. Helaas begon er al spoedig, ook onder het volk des Heeren, onenigheid te komen, tot droefheid van de oprechten en tot oneer van Koning Jezus en Zijn kerk. Velen verlieten

19wel de liberale kerk, maar namen daar geen schriftelijk afscheid van. Zij sloten zich ook niet bij de afgescheidenen aan, hoewel zij voor de leraars van de afgescheidenen veel achting hadden. Om hun werk volgden ze hen na, maar daar bleef het dan ook bij. Hoewel ze de rechtzinnige leer goedkeurden, zochten ze toch het kruis te ontlopen. De duisternis kan toch niet anders doen dan het licht haten. Buiten de vervolging te blijven was hun enige drijfveer. Naar de aard van de liefde geloofde ik van velen het goede, maar uit al hun doen en laten was toch te zien dat ze met het vlees te rsde gingen en daardoor Gods eer geheel verloochenden. Het woord van Petrus scheen nu in vervulling te gaan, dat het oordeel van het huis Gods beginnen zou, door de vele verwarringen en scheuringen, die onder Gods volk plaats vonden. Dit was nu ook met mij het geval, dat de Heere mijn geloof door uitwendige omstandigheden kwam te beproeven. Het was in die dagen dat ik door 's Heeren aanbiddelijke voorzienigheid uit de macht van de satan getrokken was en tot het koninkrijk van Jezus Christus was overgebracht. Ik gevoelde mij geroepen om mijn overige levenstijd niet meer voor mezelf maar voor de Heere te leven; Die mij met Zijn dierbaar bloed gekocht en tot Zijn eigendom gemaakt had. Hierdoor gevoelde ik me ook aan de rechtzinnige leer verbonden, om de Heere in alles te gehoorzamen en te volgen. Hier kwamen echter vele krachten tegenaan, omdat ik als droger op de meestoof te Tholen werkzaam was. Door Gods bijstand verkreeg ik ook achting van mijn bazen. Maar toen ik me afkeerde van de tegenwoordige algemene godsdienst, veranderde dit en verkreeg ik juist in plaats van veel vrienden, veel vijanden onder hen. Wat moest ik nu toch beginnen, want ik was aan mijn beroep bijzonder gehecht. Voor mijn groeiend gezin, waar de Heere mij mee gezegend had, verdiende ik goed om ze van eten en drinken te voorzien. Maar nu werd ik bang mijn werk kwijt te raken en tot armoede te vervallen. Daarom bleef ik een tijd lang met betrekking tot de godsdienst wat geven en nemen. Dit liet de Heere echter niet toe. Hij wil niet half, maar geheel gediend worden, volgens zijn Woord: 'Gij kunt niet God dienen en de Mammon.' Hij, Die het goud wel eens beproeft en in het vuur doet gaan, opdat Zijn werk beter gezien zou worden en dat het gezuiverd werd, sloeg deze weg ook met mij in. Mijn juk is zacht In deze tijd was mijn vrouw in de gezegende omstandigheid dat het gezin uitgebreid zou worden. Hierover kreeg ik veel overdenking. Daarvoor was ik al bang geweest, wanneer ik daar alleen maar over dacht en nu deze omstandigheid aanwezig was, liet het mij geen uur meer los. In deze banden verkerende klaagde ik mijn nood aan de Heere, opdat Hij mij ook hierin Zijn wil en weg wilde leren. Mij, zwakke en ellendige te willen bekrachtigen, om mijzelf te verloochenen en alleen Zijn gebod op te volgen. In Zijn genade liet de Heere Zich van mij verbidden en Hij beloofde mij, in deze weg, tot Zijn eer en tot mijn zaligheid te helpen. O, wat waren dit voor mij toch zalige uren, wanneer ik verwaardigd werd, mij met al mijn noden in Hem te verliezen en te geloven dat Hij het Zelf in mij voleinden zou. Dit gebeurde mij verschillende malen en ik mocht hierin zoet en gelovig berusten. Dit vertelde ik echter niemand.

20Omdat nu mijn vrouw op de bepaalde tijd, door 's Heeren zegen, van een zoontje verlost werd, meende ik dat de strijd daar zou zijn, omdat ik met vele gedachten bezet was, wat er nog van deze zaak terecht zou komen. Nu gebeurde het dat de Heere mij op een zekere nacht door Zijn Geest genadiglijk inleidde in de wegen die Hij met Jacob en Ezau gehouden had. Hij deed mij zien dat ikzelf inwendig een Jacob en een Ezau was. Naar het vernieuwde deel was ik een Jacob en wanneer ik in de kracht des Heeren zou mogen volgen en Hem gehoorzamen, dan zou ik de wereld met al haar instrumenten, ja ook mezelf geheel tegen hebben. Daarin zou ik nare wegen, banden, strijd, droevige benauwdheden en duisternissen ontmoeten, zoals het ook bij Jacob gebeurd is. Maar geen nood, de Heere was in deze weg mijn Leidsman en wat mij nu ook mocht overkomen, Hij zou het in alles tot Zijn eer en tot mijn zaligheid voleindigen. Nu zag ik echter ook, in het heldere licht des Heeren, de weg met Ezau in al zijn omstandigheden. Met mezelf zou ik die weg inslaan en bewandelen en dan zou ik de strijd ontlopen, en met meer vermaak voor het vlees leven. Maar wel buiten God en Zijn zalige gemeenschap. Toen mij deze wegen getoond werden, mocht ik opnieuw de zalige keuze doen om Hem te volgen, wat mij ook in deze weg zou ontmoeten. Al de kinderen des Heeren kwamen mij nu voor de aandacht. Ook zij, die geen schriftelijk afscheid van de kerk wilden nemen. Hoe zij hun eigen vlees volgden en des Heeren gunst in deze weg niet zouden ervaren, omdat Hij maar alleen in Zijn Eigen weg gevonden wordt. In eeuwigheid wil ik niet geloven dat Hij een vleselijke weg zal goedkeuren, daar er dan twee wegen naar de hemel zouden zijn. Deze ontdekking was voor mij een nieuwe ondersteuning van het geloof, voor alles wat er gebeurd was en wat er nog te gebeuren stond. Daarom kon ik ook al de wegen die Hij nog over mij brengen zou, aan de Heere overlaten. Op de vergadering van de Hervormde kerkenraad op 24 juli 1840 werden er brieven van afscheiding voorgelezen van Adriaan Bergers, M.P. van Dongen en Johannes Bevelan-der. Op de vergadering van 28 oktober kwam er een zelfde schrijven van Dirk van Hiele. Hij zou later één van de belangrijkste voormannen van de Afgescheiden gemeente worden. In dat jaar waren er dus weer verschillende gezinnen overgekomen. De tijd brak nu aan dat ik mij met mijn gezin, schriftelijk van de kerk afscheidde, hoewel mijn vrouw mij in deze zaak niet volgde, wat mij wel tot groot verdriet was, maar wat ik mij getroosten moest. Ik sloot me nu bij de gemeente van de afgescheidenen aan, waar de weleerwaarde heer ds. H. J. Budding toen leraar was en in die dagen juist te Tholen was. De volgende zondag werd mijn kind (Christiaan) gedoopt op de hofstede van Willem Tichelaar. Deze dienst werd niet verstoord. Adriaan Bergers zijn vrouw werd pas op 25 januari 1843 lid van de Afgescheiden gemeente. In dit jaar werd Christiaan weggenomen. De Heere bepaalde Bergers bij Ezechiël 37, dat het een kind der belofte was, tot de dag van de zalige opstanding. Dit was de tweede keer al dat er een kind was weggenomen. Het vorige zoontje had ook de naam Christiaan gekregen. Hij is nog geen drie jaar geworden. Zijn vader was

21bepaald bij Micha 7, dat de Heere de vroegrijpe vrucht van hem begeerde. Met een hemelse glans op het gezicht is ook dit kind gestorven.

22 5 De strijd op de meestoof Nauwelijks was bekend dat ik me bij de Afgescheiden gemeente aangesloten had, of de vijand begon verschrikkelijk te woeden. De meesten van mijn werkgevers besloten om mij direct op straat te zetten, zodat iedereen aan mij zag dat ik het was die het land in rep en roer gebracht had. Hierdoor werd ik vreselijk in banden gebracht, omdat het onderhoud van mijn gezin geheel van mijn inkomsten afhankelijk was en een ander vak had ik niet geleerd. Opnieuw mocht ik de Heere mijn noden klagen, omdat de vijanden mij als een waterstroom omringden, om mij te vernielen. Maar de Heere, Die genadig is voor allen die in waarheid tot Hem komen, kwam mij in deze bange nood wat te ondersteunen met de woorden: 'Want de Heere zal een afgesneden zaak doen op de aarde'(Romeinen 9 vers 28b). Daarop begon ik te denken in welke zaak dit zou zijn. Direct daarna volgden deze woorden: 'Zal God dan geen recht doen Zijn uitverkorenen, die dag en nacht tot Hem roepen, hoewel Hij lankmoedig is over hen?' (Lukas 18 vers 7). Hierdoor werd mijn be-zwaard hart krachtig ondersteund. Dezelfde avond toen ik thuis kwam, kwamen er weer nieuwe problemen, waardoor ik weer in banden kwam. Wat is een mens toch ellendig. Elke keer wijkt hij door ongeloof weer van de Heere af, door Hem te verachten, Die toch elke keer weer Zijn dierbare beloften en ondersteuning schenkt, in de weg van zaligheid. Toen ik dus thuis kwam vroeg mijn vrouw of ik nergens van gehoord had met betrekking tot onze omstandigheden. Ik zei nergens van gehoord te hebben, maar vertelde wel de werkzaamheden en de beloften die de Heere mij diezelfde middag geschonken had. Ze vertelde daarna dat er twee heren bij haar geweest waren voor onderzoek, waarbij ze gezegd hadden genoeg te weten en met hun zaken zouden doorgaan. Het is voor mij onmogelijk om te zeggen, hoe mijn hart hierdoor werd getroffen. Hoewel het etenstijd was en ik hiervan ook wat gebruikte, gevoelde ik in deze bange toestand toch meer begeerte tot onderzoek van Gods Woord en om mijn benauwd hart voor Hem te ontlasten. Bemoedigd We waren gewoon om na het eten een hoofdstuk te lezen. Nu was juist Psalm 37 aan de beurt. Hoe ik deze psalm begonnen ben en geëindigd, is mij niet mogelijk om uit te drukken. Mijn ziel werd als uit een akelige vallei in een aangename plaats van vreugde geplaatst, zoals koning David dit in één van zijn psalmen uitdrukt: Hoe zeer dat mijn ziel is gekweld, In God wordt zij gerust gesteld. Dit waren voor mij zalige uren en ik kon die nacht gelovig in mijn God berusten. Ik mocht nu geloven en sprak in oprechtheid van mijn hart, dat mij geen kwaad wedervaren zou. Twee dagen daarna vernamen wij dat ze deze zaak zouden laten rusten. Door deze weg heb ik geleerd hoe de almachtige hand des Heeren, de raadslagen van de vijanden toelaat om Zijn kinderen in bange omstandigheden van alle mensen af te doen zien en meer vertrouwen in de Heere en in Zijn onveranderlijke beloften te stellen. O, wat doet dit de mens zijn afgoden verliezen. In zulke omstandigheden wordt Gods Woord bevestigd, geloofd en gekend, zoals de apostel Paulus zegt: 'Daarom heb ik een welbehagen in zwakheden, in smaadheden, in

23noden, in vervolgingen, in benauwdheden, om Christus' wil, ...' (2 Korinthe 12 vers 10). De Heere wordt dan dierbaar en we leren Hem en de weg der zaligheid nader kennen en de zaligheden die onder het kruis gesmaakt kunnen worden. Toen ik uit deze benauwdheid, door Gods aanbiddelijke genade verlost was, werd ik steeds meer in de weg van de godsdienst van Hem afhankelijker en had ik minder vrees voor de menselijke macht. De vreze des Heeren was toen mijn leiding en ik was hoogst tevreden dat Hij deze weg met mij beliefde te houden. Hoewel ik nu ook wel begreep dat mijn vijanden de zaak tot een nadere gelegenheid hadden uitgesteld, zo mocht ik toch alles aan de Heere overlaten, omdat Hij groot van raad en machtig van daad is. Mijn werk in de meestoof was weer begonnen, in een nieuw seizoen. In dit jaar werd ik in de opbrengst zo gezegend dat ik boven alle anderen uitstak. Zoveel dat ik er haast geen plaats meer voor had. Alle voorwendsels die zij tegen mij in het uitwendige hadden, werden nu door des Heeren hand geheel verijdeld. Ik mocht in deze tijd, nu eens sterker dan weer zwakker, met lijdzaamheid wachten op des Heeren raad over mij, tot eer en heerlijkheid van Zijn grote Naam. Het was nu of de tegenstand van mijn vijanden wat begon te verminderen, maar dat was voor mijn innerlijk leven niet zo gunstig. Hoe gemakkelijker ik het uitwendig kreeg, hoe minder de begeerte werd tot de Heere. Hierdoor begon ik eerst ongemerkt van de Heere af te wijken en op de mens te vertrouwen. Het ligt toch al zo in onze natuur dat wanneer onze banden verbroken worden, we direkt onze eigen weg weer gaan. De Heere liet dit echter niet lang toe, zodat ik niet langer op een vleselijke arm kon steunen. Dit gebeurde op een voor mij geheel onverwachte wijze. De rijke dwaas Het was een warme zomerdag toen één van de aandeelhouders van de meestoof door de straten van Tholen liep, door de Kerkstraat naar de Oudelandsestraat, om vervolgens de meestoof buiten het stadje te bereiken. Het doel van zijn bezoek was om de droger en de pachter eens aan te spreken over hun gedrag. Want hoewel ze voor hun werk zeer geschikt waren, was het voor hem onuitstaanbaar dat ze beiden 'fijn' geworden waren. Dit waren ze niet alleen in hun gezin of kerk, maar zelfs weigerden ze om met hem 's zondags naar gewoonte te rijden. Hij wilde niets van een godsbestaan afweten; en zeker niet van die gewoonten op zondag. Om nog maar niet te noemen de ergerlijke gesprekken die ze dikwijls hadden. Steeds meer ergerde hij zich aan hun gedrag en vond het nu tijd om hen eens goed de waarheid te zeggen. Hij was nog niet lang in het gebouw of hij trof ze beiden aan. Zijn opgekropte woede kwam spoedig tot een uitbarsting. Zijn deftigheid en fatsoen verloor hij nu geheel en hij begon geweldig te schelden tegen de mannen. Hoe was het mogelijk dat zulke onaanzienlijke knechts hem wat durfden weigeren en ook durfden tegenspreken. En was het nu maar dat hij alleen op de mannen schold, maar hij begon ook geweldig te vloeken en een goeddoend God te lasteren. Er was niets tussen te krijgen, omdat de man onophoudelijk te keer ging tegen zijn twee werknemers. Maar van een korte stilte maakte Bergers gebruik door te zeggen: 'Mijnheer, ik verzoek u vriendelijk om op te houden met dat vreselijk vloeken en zweren; de Heere zou u zo levend in de hel kunnen doen neerdalen. Het is alleen Zijn

24verdraagzaamheid en lankmoedigheid dat u nog leeft. U zult van uw vreselijk vloeken rekenschap moeten geven aan de God van hemel en aarde, Die geen ledig Aanschouwer is van alles wat op de aarde plaats vindt.' De woede van de man werd daarop niet minder, zodat hij opnieuw begon te lasteren: 'Er is geen God; gezond ben ik uit de stad gekomen en gezond zal ik er weer terug komen, ondanks al je 'fijne' woorden,' 'Het zal een wonder wezen als u nog levend in de stad komt', vervolgde de droger nog. Met nog enkele verwensingen liep de woesteling naar de deur en liet de mannen verslagen achter. Het was de andere dag, toen hij weer wat tot rust gekomen was, dat hij nog korte tijd op de meestoof gezien werd. Maar hij bleef de pachter en de droger uit de buurt. Toen hij weer naar huis liep, zag hij de koets van de dokter aankomen. Hij liep er dicht langs en de dokter groette hem vriendelijk. Tot zijn schrik zag de dokter dat de eigenaar van de meestoof zich plotseling naar het paard keerde om de teugels te grijpen. Deze daad van waanzinnigheid deed het paard geweldig schrikken. Wat de koetsier ook probeerde om het paard tot stilstaan te krijgen, het lukte hem niet. Het was dan ook geen wonder dat op hetzelfde ogenblik de man viel. Het paard was nu niet meer tegen te houden en liep gewoon door op het lichaam van de man en vertrapte hem. De zware wielen van de koets verpletterden daarna zijn hoofd, zodat de hersenen aan het wiel bleven hangen. In een grote bloedplas eindigde de rijke dwaas zijn leven. Hierdoor was ik geheel ontdaan en kreeg gelijk te zien dat alle menselijke hulp en verwachting voor mij een gebroken rietstaf was. Dit gebeuren bracht mij weer op de plaats waar ik wat van geweken was, om de Heere weer te zoeken, zodat Hij mij niet begeven nog verlaten mocht. In die dagen werd ik bij koning David bepaald, hoe de Heere hem in al zijn wegen en vervolgingen door Saul, toch tot een goed einde bewaarde en staande hield. Dit gaf mij weer geloof en troost in de Heere dat Hij mij ook de gewisse weldaden Davids geven zou, die getrouw zijn. Ik bewandelde nu weer de door de Heere gebaande weg, in Zijn kracht. Maar uitwendig was er niet veel vooruitzicht. Toch had de Heere, Wiens raad zal bestaan, voor uitredding gezorgd, naar Zijn welbehagen. Toen het de tijd weer was, dat ik door het bestuur van de meestoof weer opnieuw aangenomen zou worden (door de meeste mensen werd dit niet verwacht), werd door de boekhouder in de rondvraag gevraagd, of ik als droger zou blijven of ontslagen zou worden. Een van de grootste vijanden, antwoordde direct dat hij mij niet meer langer kon dulden. De negen andere bestuursleden waren het hier echter niet mee eens. Daar de eerstgenoemde zijn zin niet kon krijgen, deed hij een poging om mij in de zomer uit de woning bij de meestoof te zetten en de stamper in mijn plaats daar te laten wonen. Dit alles werd mij door een van mijn vrienden, uit het bestuur, vroegtijdig verteld, wat mij zeer verwonderde. Wat dit voor mij betekende en hoe mijn ziel als het ware in dankbaarheid opsprong, zal niemand kunnen begrijpen behalve hij die in soortgelijke omstandigheden door een almachtig God is geplaatst geweest. Wat een onveranderlijk, getrouw en goedertieren

25Heere is Hij toch, Die nooit laat varen de werken Zijner handen en Die de Zijnen, die in waarheid op Hem wachten, nooit in nood verlaten zal. Dit volgens Psalm 138 en vooral het laatste vers: 'Uw goedertierenheid, HEERE, is in eeuwigheid; laat niet varen de werken Uwer handen.' Bij de Heere uitkomst Lieve kinderen, wat waren dit toch wonderlijke dagen voor mij. Het was of ik voor het eerst in de meestoof geplaatst werd, hoewel ik er toch al dertig jaar gewoond had. Het lachte mij alles zo nieuw en wonderlijk toe, alsof het mij alleen van de Heere geschonken was. Wat een verbindende genadekracht ging hiermee samen, om de Heere in dit aangewezen spoor te volgen. Wat een sterkte gaf dit aan mijn zwakgelovig hart, om mij in alles door Hem te laten leiden. Dit deed mij alle menselijke afgoden als niets en de Heere alleen erkennen, om voortaan niet naar enige menselijke ordening om te zien, wanneer die met 's Heeren weg en wet in strijd zou zijn. Wat voor rechten zij zich dan ook mochten aanmatigen. Het was nu voor mij: 'Dient den HEERE met vreze, en verheugt u met beving (Psalm 2 vers 12). (...) Welgelukzalig zijn allen, die op Hem betrouwen.' Hierdoor voelde ik mij door de vreze des Heeren bekrachtigd, om alles wat ik voordien uit zwakheid nagelaten had, nu door genade op te nemen. Uit dit alles door de hand des Heeren gered te zijn, leefde ik nu bemoedigd voort, dan weer eens vallende en dan weer opstaande. Alles op te schrijven wat ik inwendig ondervond, zou te lang voor mij zijn. 's Heeren gewone handelingen met Zijn kinderen moeten dienen om ze door die wegen aan zichzelf bekend te maken, wie zij zijn en wat de Heere voor hen wezen wil. Om ze dan gelijk aan het hunne te doen sterven en in Hem te mogen opwassen, Die het Hoofd van de Gemeente is en van elk lid in het bijzonder.

26 6 Ouderling van de gemeente Het afgescheiden volk des Heeren, waar ik nu bij hoorde, leefde in deze dagen troosteloos, omdat er haast geen herders of leraars onder hen waren. Ds. H. J. Budding was in heel Zeeland de enige predikant. Ook kwamen er intern grote verschillen openbaar; door deze op te schrijven zou het een boek worden. Van al die ellende zal ik dan ook niet veel schrijven. Wanneer de Heere met Zijn volk een weg van tegenheid houdt, dan komt de eigenliefde, vijandschap en verdorvenheid wel naar voren. Bijna in elke stad en elk dorp waren verschillende afgescheidenen te vinden. Ze kwamen dan in een kleine of in een grote groep samen. Ze moesten echter veel tegenstand en vervolging ondervinden, met zware geldboeten, banden en sommigen kwamen zelfs in de gevangenis. Leraars en voorgangers werden soms uit hun ambt gestoten en enkelen werden in de gevangenis gezet. We mochten met niet meer dan negentien personen samenkomen, zodat de zuivere, openbare prediking zeldzaam geworden was. Wel was het mogelijk om bij de regering een vrijheidsaanvraag te plaatsen, waarbij ze dan de aardse koning als de hoogste macht moesten erkennen. Om verder kruis en vervolging te ontgaan, waren er velen die zich daaraan onderwierpen om zo die vreselijke afgod dienstbaar te blijven. De anderen bleven bij het eerder inge-nomen standpunt en vonden dat de overheid alleen maar een beschermende macht over de kerk had. Deze laatsten namen de Psalmberijming van Petrus Datheen weer aan, omdat deze door de Nationale Synode in 1618-1619 ook aanvaard was. Omdat er zo weinig leraars waren, hadden meestal de ouderlingen de leiding. Deze werden gekozen en zochten het volk te stichten door het lezen van godzalige, oude schrijvers. Aan de diakenen werd de zorg van de armen gegeven. Veel zorgen Eén van onze ouderlingen moest om verschillende redenen aftreden. Nu kwam er wel eens in mijn gedachten, dat ik mogelijk daarvoor geroepen zou kunnen worden. Omdat ik me bewust was van mijn grote onbekwaamheid tot deze gewichtige bediening en mijn zwakheden, kwam ik in grote banden en verlegenheid. Hierdoor kreeg ik veel werk tussen de Heere en mijn ziel, of Hij toch een man wilde roepen en bekwaammaken om de gemeente door Zijn Woord en Geest te weiden met wetenschap en met verstand. Dit tot eer des Heeren en tot zaligheid der zielen. Ik geloofde vast dat de Heere de wijze, wonderlijke en alleen machtige God was, Die alle harten in Zijn hand had, de vergadering die daarvoor zou gehouden worden, naar Zijn raad en wil te besturen. Zelf kon ik niet aanwezig zijn, maar ik twijfelde niet dat deze zaak mij opgelegd zou worden. De volgende dag ontmoette ik mannen van de nabijgelegen gemeenten, die tot ons gekomen waren om de classicale vergadering bij te wonen. Deze mannen deelden mij mee dat de bediening van het ambt van ouderling aan mij opgedragen was. Ik liet ze weten dat ik dat reeds had mogen geloven. Vanaf dat ogenblik werd de last op mijn schouders gelegd, met deze vermanende zegenwens: 'Vrees God en houd Zijn geboden, want dit betaamt allen mensen'(Prediker 12 vers 13b).

27Op de provinciale vergadering van de gemeenten die zich achter ds. Budding schaarden, op 15 september 1841 te Goes, werd gerapporteerd dat er problemen waren in de kerk te Tholen. Twee ouderlingen werden aangewezen om in Tholen een onderzoek in te stellen naar de oorzaak daarvan. Op 19 en 20 oktober bezochten ze sommige gemeenteleden en spraken op de avond van de laatstgenoemde dag in een gemeentevergadering over de beschuldigingen die tegen de kerkeraadsleden ingekomen waren. Het resultaat was dat de beide ouderlingen Wilhelmus Schot en Pieter van Driel voor zes weken werden gecensureerd. In december zou de zaak opnieuw bekeken worden. Daarom kwamen op 1 december Dirk van Farowé uit Nieuwerkerk en Adriaan Kunst uit St. Philipsland opnieuw naar Tholen. Pieter van Driel en Adriaan Bergers werden tot 'voorlopig ouderling' aangesteld (met goedvinden van de gemeente). Wilhelmus Schot was er dus niet meer bij. Ook waren in de gemeente regelmatig problemen, door het eigenzinnig optreden van ds. Budding. Niet zijn eigen weg Het gevoel van mijn grote onbekwaamheid maakte mij angstig en bevreesd. Hier kwam nog bij dat ik diezelfde avond iemand ontmoette, die mij heel onverwacht liet weten dat er enkele leden van de vergadering met de keus van mijn persoon niet hadden kunnen instemmen, omdat dit ambt niet bij mijn tijdelijk beroep paste. O, deze woorden gingen door merg en been, zodat mijn ziel er geheel van doorwond was. In de eenzaamheid stortte ik mijn klacht voor de Heere uit: 'Ach Heere, heb ik niet mogen geloven dat U de Hartenkenner en de Nierenproever was in deze zaak? Reeds ben ik van mensen verworpen, omdat het de schijn heeft dat ik aan hen wordt opgedrongen. Hoe zal ik voor dit ellendig volk nuttig en tot zegen kunnen zijn? Heb ik dan in deze zaak met een ontrouw God te doen gehad? Wat staat mij al niet te wachten? Zou het niet de veiligste weg zijn om nu terug te gaan?' Toen ik enkele ogenblikken op die plaats was, behaagde het de oneindig goedertieren God, Zich opnieuw wonderlijk aan mij, ellendige, te openbaren, waardoor ik mocht verstaan hoe Hij mij voor deze zaak bestemd had. Nu kreeg ik hier te bidden voor mij en voor het ellendige Zionsvolk. Als in een geestelijk gezicht stond ik met dit arme volk voor de Heere der heren, als arme en ledige schapen, om elkeen naar weg en toestand te vervullen. O, dat Hij toch niet alleen mij maar al Zijn voorgangers met Zijn genade, Geest, wijsheid, liefde en lijdzaamheid uit de heilsfontein Christus, Die onuitputtelijke bron voor al Zijn gelovig volk, mocht vervullen. Om zo oprecht dienstbaar voor de Koning van de kerk te mogen zijn. O, dat het Hem behagen mocht de stok lieflijkheid en samenbinders die zo verbroken was, onder ons te willen helen. Het is mij niet mogelijk te beschrijven wat een uur dit verder voor mij was en welke troost ik hieruit mocht genieten. Aan de overdenking van Gods kinderen, voor wie deze zaak niet vreemd is, wil ik dit verder overlaten. Deze toestand waaruit nu duidelijk bleek hoe de Heere mij van de smaadwoorden van mensen genadiglijk verlost had, mocht ik toen ook vertellen aan de persoon die mij, zoals hierboven vermeld, verteld had hoe ze mij in de vergadering hadden tegengestaan. De ellendige geholpen

28Nu ging ik verder voort, in de mogendheden des Heeren, tot de volgende rustdag. Ik had toen het voornemen een preek te lezen van B. Smytegelt, uit 'Een woord op zijn tijd', over de woorden uit Filippenzen 1 vers 6: Vertrouwende ditzelve, dat Hij Die in u een goed werk begonnen heeft, dat voleindigen zal tot op den dag van Jezus Christus.' Op deze zondag gaf de Heere me wel wat vrijmoedigheid in het gebed, maar door grote vrees en benauwdheid kon ik het toch lang niet volbrengen, zo ik het begeerde. Dit gevoel van gebrek nam meer toe, dan dat het minder werd, zodat het mij bijna onmogelijk werd dat werk te doen. Toch had ik in het uitoefenen van mijn bediening, volgens Zijn belofte, juist het tegendeel van de Heere verwacht. Hierdoor kwam ik geheel in de diepte en zei: 'O Heere, wat zal ik ellendige, die zo tot alle goed onbekwaam ben, nog langer in dit werk doorgaan? Hieruit blijkt toch niet dat ik door U tot dit werk geroepen ben. Zou het niet beter zijn om daarmee op te houden?' Toch behaagde het de Heere mij in deze ellendige toestand, waarin Zijn bedoeling voor mij zo verborgen was, af en toe een lichtstraaltje te geven, door mij te laten zien hoe noodzakelijk het was om mijn nietigheid te doen gevoelen. Mijn onbekwaamheid, diepe machteloosheid en leegheid van alle genade te ontdekken, om mij als een arme van geest uit mezelf te drijven naar de volle Zaligmaker Jezus Christus, de Heilsfontein, gepast voor een arme, lege en nooddruftige ziel. Om verder alle genade in het geloof van Hem te leren verwachten, op Zijn tijd. O, mijn geliefde kinderen, wanneer de Heere mij dit alles eens gelovig deed verstaan, hoe moest ik Hem dan aanbidden over de wijze wegen die Hij met mij, arme zondaar, wilde houden. Hoe meer ik hierin geoefend werd, hoe zuiverder en helderder ik de Heere mocht verheerlijken en danken voor Zijn onuitsprekelijke hulp in het werk van de bediening. De woorden uit Psalm 84 vers 12b: 'De HEERE zal genade en ere geven; Hij zal het goede niet onthouden dengenen, die in oprechtheid wandelen', waren tot ondersteuning en moedgeving. Bijblijvende strijd Nu gebeurde het op een bepaalde tijd dat ik met mijn broeder, ouderling P. van Driel, de leden zou bezoeken waar de Heilige Geest ons over gesteld had. We waren nog maar net begonnen toen we al problemen kregen met sommige leden. Ze meenden dat het beter was om zich aan onze gemeenschap te onttrekken, om de ellende, de dodigheid en de geesteloosheid die ze onder ons meenden te bespeuren. Ook door de onbekwaamheid van ons als ouderlingen. Ze vertelden dat ze door middel van Gods Woord onderwezen waren. Dit was voor mij weer een moeilijke omstandigheid, hoewel de grondslag waarmee ze zich zochten te verontschuldigen, voor ons begrip, onverstandig en totaal verkeerd was. Maar ze bleven in hun standpunt volharden. Mijn ziel werd hierdoor gekwetst, maar ik mocht mijn bezwaardheid bij de Heere klagen, Die mij naar Zijn grote barmhartigheid en genade met de volgende waarheid uit deze toestand verloste, Psalm 126 vers 3: Die hier bedrukt met tranen zaait, Zal juichen, als hij vruchten maait; Die 't zaad draagt, dat men zaaien zal, Gaat wenend voort, en zaait het al; Maar hij zal, zonder ramp te schromen, Eerlang met blijdschap wederkomen, En met gejuich, ter goeder uur, Zijn schoven dragen in de schuur.

29Deze psalm gaf mij, arm en ellendig schepsel, in het licht en met de genadige zegen des Heeren, met overreding te verstaan, dat alle kinderen des Heeren en vooral Zijn dienaars, in welke staat zij door de Heere des hemels en der aarde, naar Zijn vrijmacht mogen geplaatst zijn, in meerdere of mindere mate uit deze beker van verachting, moeite, kruis en tegenspoed zullen moeten drinken. Ook de Heere Christus heeft dit Zijn volgelingen, van het begin der wereld voorzegd (Hebreeën 12 vers 3). Dit onderwijs bracht mij geheel in onderwerping aan het vrije welbehagen des Heeren, in álles wat Hij mij in het werk van de bediening zou doen ontmoeten. Ik bleef een ellendig voorwerp in deze omstandigheden, hoewel de Heere mij Zijn genade en bijstand schonk. Hij was mij dikwijls onuitsprekelijk nabij, waarvoor Hij ook door mij moet geprezen worden tot in eeuwigheid. Maar helaas, ik voelde dat mijn zondig hart meestal de oorzaak was van de bittere klachten over mijn machteloosheid, verharding, vervreemding, onvrijmoedigheid, benauwdheid, ongeloof en bittere duisternis. De zwaarste zonde die mij steeds bijbleef in dit werk was de verschrikkelijke hoogmoed die in mijn hart opwelde. Dat was vooral wanneer de Heere mij in het gebed krachtig ondersteunde. O, die zoete hoogmoed, wat heeft dàt mij met list en geweld dikwijls aangevallen, om mij in het werk van een drie-enig God, door de Heilige Geest in mij gewerkt, nu ook Diezelfde Geest zwaar te bedroeven. Daardoor moest ik dikwijls voor tijden in het dorre en in het donker wonen. In die omstandigheden werd ik dan weer door de Heere verwaardigd, mijn nood met bittere klachten aan een drie-enig God, in Christus te openbaren. Mijn behoefte was dan, of Hij door Zijn grote genade en eeuwige liefde, over mij arme zondaar, in en door Jezus Christus, mijn zonden wilde wegnemen. In deze strijd werd ik eens in een gezicht geleid, hoe de Verbonds-God, van eeuwigheid bij Zijn kinderen en vooral bij Zijn dienaars, naar Zijn eeuwige liefde, de bepaalde maat van de gaven en genaden in Christus had vastgesteld. Een ieder in zijn weg en werk, overeenkomstig hun omstandigheden die ze in Gods voorzienigheid moesten uitvoeren. Eerst met Zijn eeuwig geliefde Zoon Jezus Christus, als de Middelaar en daarna tot Zijn allerlaatste en minste dienaars, die eenmaal in het koninkrijk der genade zouden worden uitgezonden. Dit heerlijk en gelovig inzien van God aan een zondig en ellendig zondaar wil ik niet vergeten. Hoe elk van die als een onwaardige, ellendige, onbekwame in zichzelf voor de Heilige Majesteit met een lege ziel stond, om naar de bepaalde maat, uit die volheid, genade voor genade te ontvangen voor het werk in Zijn dienst. Nadat ik deze genade ontvangen had, leerde ik steeds, dan weer zwakker en dan weer sterker, gelovig mijn hulp en genade buiten mijzelf van de Heere te verwachten. Niet alleen tot dit werk, maar in alle zaken in de natuur en in de genade. De woorden uit Spreuken 3 vers 6 waren voor mij zo noodzakelijk: 'Ken Hem in al uw wegen, en Hij zal uw paden recht maken'. Maar hoe het ook mocht zijn, ik werd in mijzelf steeds ellendiger en onbekwamer. Ik had elk ogenblik voorkomende, bijblijvende en achtervolgende genade nodig. Wat was het voor mij toch meestal een zwaar werk, wanneer de Heere mij in mijn machteloosheid liet doorgaan. Maar wat was het voor mij een zalige dienst wanneer de Heere mij, arm en ellendig schepsel, uit Zijn volheid en algenoegzaamheid, door de Heilige Geest weer genade en vrijmoedigheid gaf, tot opening en verruiming van mijn gesloten hart.

30Droevige dagen De dagen waar we toen in leefden, waren wel de meest droevige en beklagenswaardige dagen die Gods kerk op aarde ooit gehad heeft; niet zo zeer door uitwendig kruis of verdrukking, maar door scheuring, verdeeldheid, hoogmoed, zorgeloosheid, lauwheid, verharding en zware ergernissen en aanstoot voor God en de wereld. Het leek met nadruk op de dagen waar de Heere, door de apostel Petrus, van gesproken heeft in 1 Petrus 4 vers 17: 'Want het is de tijd, dat het oordeel begint van het huis Gods,..' De een zocht het hier en de ander zocht het daar, maar er waren weinig liefdebanden. Dit alles drukte mijn ziel niet weinig naar beneden en ik vreesde of we wel in de weg waren en Gods ware kerk uitmaakten, die de Heere welbehagelijk was. Nadat ik hier een bepaalde tijd nogal bekommerd over was, gebeurde het in de voorzienigheid, dat ik op een rustdag zondag 19 van de Heidelberger Catechismus moest lezen. Hierbij werd ik zo diep ingeleid tijdens het gebed, dat ik zo geloven moest, dat wij werkelijk de leden en de vergadering waren, die van God in Christus gekend en van eeuwigheid bemind waren. Het is mij onmogelijk, mijn lieve kinderen, om uit te spreken wat een troost, vastigheid en blijdschap dit in mijn ziel gaf. O, dat de Heere u dit eens door ondervinding leerde kennen.

31 7 Gedenkt de sabbat Onverwacht kwam ik door Gods voorzienigheid in een zware weg van beproeving. Zoals reeds vermeld is, was ik van beroep droger in de meestoof. Door de Heere werd ik er bij bepaald dat ik door mijn werk op zondagavond een sabbatschender was. Dit werd met zoveel kracht op mijn ziel gebonden, dat ik vanaf dat ogenblik het voornemen had, om in de kracht des Heeren, hierin verandering te brengen. Dit werk ging ik voortaan op zaterdagavond uitvoeren. Ik was hier nog maar nauwelijks mee begonnen of er kwam een nieuwe beproeving. Onder de toelating liet de Heere de macht der hel op mij los. Hier kwam openbaar dat de hele wereld in het boze ligt en in vijandschap leeft tegen God, maar ook tegen Zijn volk dat naar de hemel wandelt. Maar helaas, wat gebeurde er met mij, ellendig zondaar, in deze toestand? Hoe duidelijk de Heere mij ook van mijn plicht overtuigd had, toen de vijand als een waterstroom op mij aankwam, viel ik om. Mijn beroep en de wereld met haar vermaak overwonnen mijn hart. Wat is de mens toch als God hem niet elk ogenblik ondersteunt. Dan kunnen we geen zuur gezicht verdragen. Nog denk ik aan de benauwde tijd waar we toen in leefden. Het was of de aarde met alles wat er in was tegen mij getuigde, over mijn verloochening. Mijn ziel was geheel ontroerd en kon geen rust vinden voor God en mensen. De Heere kwam mij steeds voor met Zijn rechtvaardigheid en dreigde elk ogenblik Zijn toorn over mij uit te gieten. Soms meende ik dat de Heere Zijn wil mij niet duidelijk genoeg bekend gemaakt had en mij niet voldoende overreed had. Dan was mijn bedriegelijk hart, weer anders werkzaam om mijzelf vrij te maken en al de schuld op een heilig God te werpen. Gods dag Tot de Heere mij wéér met Zijn bijzonder licht voorkwam, door middel van het vierde gebod van Zijn heilige wet. Dit gebeurde met zo'n overtuigende kracht dat alle vorige uitvluchten en bedekkingen van mijn bedriegelijk hart, in één keer wegvielen en ik geheel naakt in de schuld voor God gezet werd. Wat voor een benauwde tijd dit voor mij was, zal de ondervinding alleen maar leren. Maar hoewel de grote God dit alles aan mij openbaarde, toch kwam ik met mijn hart niet onder God om Zijn wil in deze zaak te gehoorzamen. O nee, ik ellendig mens bleef in mijn val en zonde volharden, waarna de Heere mij nog duidelijker voorkwam, dat Hij mij Zijn genadige tegenwoordigheid zou onttrekken. Onmogelijk is het voor mij, om met woorden uit te drukken welke smart ik hierover in mijn ziel gevoelde. Maar wat de Heere ook deed of dreigde, ik kon en wilde voor Hem niet invallen om Hem te gehoorzamen. Dit heb ik met meer of minder licht van overtuiging zelfs zeven jaren volgehouden. Zo vast was ik aan mijn werk verknocht en ook zo ongelovig aan God, dat ik maar niet kon loslaten. O, lieve vrienden die dit leest, in zulke wegen leert de Heere Zijn kinderen zichzelf kennen. Wat de in Adam gevallen mens is, hoe onwillig en onbekwaam om de Heere op Zijn Woord en roeping te volgen, ook al komt de Heere hem met nog zoveel licht en overtuiging voor. Als Hij hem niet de overbuigende kracht van genade schenkt, dan zullen we de Heere niet volgen, met welke bedreigingen van Zijn rechtvaardigheid Hij ons ook mag voorkomen. Zo onbeschrijfelijk diep zijn wij in Adam gevallen en zo ellendig zijn wij door de zonde geworden. Zoals reeds gezegd is, duurde het zeven jaren dat ik deze zonde in mijn hart droeg, totdat de Heere dit opnieuw onder de aandacht bracht. Dit veroorzaakte zó een geschrei in mijn

32hart, dat het mij in de eenzaamheid dreef, om in deze toestand uit de grond van mijn hart mij te beklagen. Op dit ogenblik kreeg ik van de Heere het voornemen mijn sabbatschenden te verlaten en opnieuw door de genade van God, hetzelfde te ondernemen wat ik zeven jaar geleden al zocht te doen. De Heere gaf me genade en kracht om het te volbrengen. Op de vastgestelde tijd dat de aandeelhouders vergaderden, gaf ik door middel van een brief mijn voornemen te kennen. Tegelijkertijd deed ik een verzoek of ze wilden toelaten om inplaats van op de rustdag, op zaterdagavond het werk te doen. Ze namen dit in overweging, maar besloten vol verbittering dit nooit te zullen toestaan. Nood en uitkomst De volgende morgen ging ik als naar gewoonte naar de boekhouder, die mij dit alles uitvoerig vertelde. Hij deelde mee dat, indien ik niet langer op zondag dit werk wilde uitvoeren, ik dan niet langer als droger mocht blijven. Lieve kinderen, dit was als een donderslag op mijn hart, omdat ik nog enige hoop had dat mijn vriendelijk verzoek zou worden toegestaan. Benauwde ogenblikken volgden toen. Ik kon maar niet besluiten om mijn werk te verlaten. Maar nog langer in zonde en ongenade tussen God en mijn ziel te leven, was voor mij niet meer te dragen. Ook drong de boekhouder er sterk op aan om de toestand van mijn gezin in overweging te nemen. Na over en weer zo gesproken te hebben, liet ik mij weer overhalen en zo kwam ik wéér te vallen. Maar wat een knaging gaf dit direct in mijn geweten; het is onmogelijk om dit te beschrijven. Lieve kinderen, de Heere beware u allen voor deze wegen. Totaal nergens kon ik nog enige troost uit krijgen. De hemel was als koper en geheel gesloten voor mij. In deze benauwdheid bracht ik drie dagen door en het werd steeds erger. Er kwam toen een nacht die ik geheel slapeloos doorbracht, waarin dàn weer de wereld en dàn weer de Heere de overhand had. Maar daarna gaf de Heere een verandering in mijn hart. Ik mocht kiezen voor de God van hemel en van aarde, met afzien van àlles wat mij dierbaar was. Direct met deze verandering in mijn hart, hoorde ik als het ware een engel uit de hemel mij toeroepen: 'Abraham, Abraham, nu weet Ik', niet verder; alsof de Heere wilde zeggen: 'Omdat gij Mij in àlles gehoorzaam geweest zijt, zo zal Mijn genade en almachtige hand van hulp en bescherming over u wezen.' Nu voelde ik weer de vrede en de vorige toegang tot de Heere in mijn hart en wenste nu maar dat het dag werd en dat de almachtige God mij in alles mocht bijstaan. Toen de dag was aangebroken ging ik naar de boekhouder en verzocht hem aan de aandeelhouders te laten weten, dat ik voor mijn werk bedankte, omdat het voor mij niet langer mogelijk was dit werk uit te voeren, met schending van Gods heilige wet. Deze persoon stond verbaasd en deed drie dagen alles wat hij kon, om mij van dit voornemen af te brengen. Maar dit was tevergeefs omdat de Heere mij met Zijn bijzondere genade versterkte. In deze dagen brandde de satan met veel verzoekingen op mij los. Vooral door middel van de boekhouder, die mij dagelijks de bezwaren in mijn gezin onder ogen bracht, om mij vriendelijk te overreden. Maar tijdens dit alles was het de Heere Die mij genadig wilde bewaren, waarom ik ook nog niet zonder hoop was dat de aandeelhouders, door Gods genade, mijn verzoek zouden toestaan. Zo bad ik dan de Heere dat Hij mij, indien het mogelijk was, in mijn werk zou laten, waar ik toch zo graag wilde blijven. Het was zowel voor mijzelf, maar bijzonder met

33betrekking tot mijn kinderen. Dikwijls zag ik ze met tranen in mijn ogen aan, om alles wat hun, om mij, nog overkomen zou; waar mijn hart dan onder brak. De strik gebroken Maar de Heere kwam mij te antwoorden met deze woorden: 'Spreek niet meer tot Mij van deze zaak.' Hierdoor kreeg ik in mijn hart te verstaan en te geloven dat het de wil van God de Heere was. Dit is later ook gebleken. Zo raakte ik zonder werk, wat mij voor het tijdelijke zoveel brood opleverde. Ja van die plaats waar ik vanaf mijn geboortedag af, reeds veertig jaar, gewoond had. O geliefde kinderen, ook dit kwam weer in de beproeving. Benauwde maar ook zalige uren heb ik toen ondervonden. Ik heb ondervonden dat kruis en genade twee nauwe vrienden zijn. Nu verstond ik uit Prediker 3, dat er is: 'Een tijd om te wenen en een tijd om te lachen.' Ook kwam de Heere mij tijdens de aanvechtingen voor uit Psalm 146 vers 3: 'Zalig hij, die, in dit leven, Jacobs God ter hulpe heeft! Hij, die, door den nood gedreven, Zich tot Hem om troost begeeft; Die zijn hoop in 't hach'lijkst lot Vestigt op den HEER', zijn God.' De almachtige God, Die alleen wonderen doet, kwam dit korte tijd daarna zelf te bevestigen, wat ik nu vertellen zal. Dat is de tijd wanneer Adriaan Bergers met zijn gezin uit Tholen vertrokken is. Hoe het verder verloop van de gemeente van Tholen geweest is, komt nu eerst aan de orde.

34 8 Verder verloop in de gemeente te Tholen Ongeveer tien jaar is Adriaan Bergers ouderling geweest te Tholen. Het waren bewogen jaren. Uit alles blijkt dat het kerkelijk leven van de gemeente steeds weer verstoord werd. De handelswijze van ds. Budding werkte dit óók in de hand. Daarom zocht men ook andere predikanten voor te laten gaan. In het najaar van 1845 werd ds. C. van der Meulen van de Christelijk Afgescheiden gemeente uit Goes verzocht om in Tholen te preken. Hij heeft daar volgens zijn mededeling een 'meer geordende gemeente tot stand gebracht'. Wat dit precies inhield is niet geheel duidelijk. Later ging ook Pieter van Dijke uit St. Philipsland een enkele keer voor in de gemeente. Vooral toen A. Bergers met zijn gezin in oktober 1850 naar Poortvliet vertrok, daalde het ledenaantal sterk. Men besloot daarom in 1851 contact op te nemen met de Christelijk Afgescheidenen en dit lukte. Ds. C. Steketee uit Nieuwdorp stond de kerkenraad met raad en daad bij. Hij kwam dan één week en preekte dan elke avond. Vijf nieuwe gezinnen kwamen over tot de gemeente. Op 28 november had de heropge-richte gemeente totaal 58 leden en doopleden. Er kwam daarna nóg wat uitbreiding, zodat in datzelfde jaar aan de Hoogstraat een pakhuis van Willem Tichelaar gekocht werd, wat tot kerk werd ingericht. Omdat in de Christelijk Afgescheiden kerken de 'nieuwe psalmen' werden gezongen, werden de psalmen van Datheen toen ook te Tholen vervangen door die van 1773. Intussen waren tot ouderling gekozen, de reeds meer genoemde W. J. Schot en D. van Hiele. Tot diaken werden gekozen J. Wessels en J. K. Lindhout. Toch kwam er weer een nieuwe tegenslag, want in september van het jaar 1852 onttrok de bovengenoemde W. J. Schot zich als ouderling. Hij meende dat de gemeente bij het verband van ds. P. van Dijke had moeten blijven. Hij was het jaar daarvoor, als afgevaardigde van de Ledeboeriaanse gemeenten, op 5 maart 1851 te Vlissingen aanwezig geweest, waar Pieter van Dijke geëxamineerd werd voor het predikambt. Schot zou eveneens deel nemen aan de handoplegging tijdens de bevestiging van Van Dijke door Ds. Ledeboer te St. Philipsland, op zondag 23 maart 1851. In het vervolg werd W.J. Schot gevonden in de Van Dijke-groep te St. Maartensdijk. Enige tijd later kreeg ouderling D. van Hiele dezelfde gedachten. Echter kwam hij hierop terug en bleef ouderling in de gemeente. Jaren later verhuisde Van Hiele met zijn gezin naar Goes en sloot zich aan bij de gemeente van Budding. Vervolg Simon de Korte Op zondag 14 november 1852 preekte ds. H.H. Middel uit Middelburg driemaal in de gemeente. Ook de andere dag preekte hij weer en deed daarna ook huisbezoek. Tijdens de morgendienst had de dertigjarige Kriena Goedegebure, de vrouw van de reeds eerder genoemde Simon de Korte, belijdenis des geloofs afgelegd. Ze was op 6 juli 1842 op de jeugdige leeftijd van 19 jaar met Simon getrouwd en er waren al zeven kinderen geboren. Op 8 oktober 1853 deed de gemeente een verzoek om als zelfstandige gemeente erkend te worden. Dit verzoek was door 24 mansleden, waaronder S. de Korte, ondertekend.

35De Korte is later ook een keer voor ouderling gekozen, maar over een bevestiging wordt in de notulen van de kerkeraad niet geschreven. Omdat de gemeente arm was en klein bleef werd er pas in 1858 een eigen predikant beroepen, die echter bedankte. Het was ds. J. de Koning uit Baarland. Men verkreeg in 1865 als eerste predikant, de 28-jarige kandidaat Maarten van Minnen uit Vlaardingen. Hij werd op 5 november door zijn vriend ds. Israël Middel bevestigd. Simon de Korte en anderen bleken later niet zo gelukkig met de predikant te zijn. Toen hij twee jaar later een beroep naar Hardinxveld had aangenomen, werd er door S. de Korte en een zekere P. Vercouteren een brief naar hem verzonden. Deze brief is in de kerkenraadsnotulen opgenomen. De laatste zin uit de brief van Vercouteren luidt: 'Gods Woort leert mij, dat wij agt op malkander zouden hebben, en indien iemant het geloove heeft, die toone het, maar gij strijt met u werken tegen den Heer Jezus, daar ge uzelven wijt en niet de kudde.' De brief was alleen ondertekend door P. Vercouteren. Beiden hebben op 9 september 1867 hun lidmaatschap opgevraagd, zonder te laten weten waar ze heengingen. De kerkenraad moest informeren of de vrouwen voornemens waren lid te blijven; 'zo ja, dan moesten de kinderen van S. de Korte van levensgedrag veranderen.' In een volgende vergadering werd meegedeeld dat ook de kinderen moesten beschouwd worden als niet meer tot de gemeente behorend. Zoals reeds eerder beschreven is, was Simon de Korte krachtdadig tot God bekeerd, in zijn jonge jaren. Maar hij is er achter gekomen dat hij een verdorven bestaan omdroeg, dat samenspant met de satan en de wereld. En dat is er met het ouder worden niet beter op geworden. Uiteindelijk is hij in zijn ouderdom nog in de zonde van overspel gevallen, waar de gevolgen van openbaar kwamen. Wat was dit een smaad en schande voor de Naam en de zaak des Heeren. Dit is Simon aan de weet gekomen. Hij is van Gods volk verlaten geweest en heeft ook verschillende jaren de gemeenschap des Heeren moeten missen. Ook Jacob van de Velde, toen nog ouderling te Scherpenisse, was één van zijn vrienden die enige tijd weg bleef. Maar dat duurde niet zo lang. Van de Velde was iemand met een scherpe blik, was ook geoefend in het werk der genade en kende ook zijn eigen hart. Toen iemand bij hem informeerde wat zijn gedachten waren over S. de Korte, zei hij tegen zijn vragensteller: 'Die meent te staan, zie toe dat hij niet valle. Wat zal de hellehond Simon nu te pakken hebben.' Misschien zijn er van zijn vrienden nog geweest, die toch nog voor hem gebeden hebben aan de genadetroon. Het was de Heere, Die wél aan hem dacht, ondanks zijn zware val. Hij heeft de gevallen man opnieuw opgezocht en opgeraapt en ook Zijn volk en knechten weer gezonden. Nee, zelf durfde hij nergens meer te komen. Het zou voor hem het grootste wonder zijn als de Heere nog aan hem dacht. En Hij gedacht aan Simon! Op een zekere dag zat hij op zijn kleermakerstafel te werken, toen de deur open gedaan werd en ds. L. Boone naar binnen kwam. En wat riep hij? 'O dominee, denkt u nog aan mij?' Nee, dat riep hij niet, want hij zag méér, zodat hij uitriep: 'O God, denkt U nog aan Simon! Dat wonder was té groot voor hem.

36Het was in het hart van ds. Boone verklaard geworden, dat de Heere Zijn diep gevallen kind weer zou opzoeken. Daarna heeft Simon niet zoveel jaren meer geleefd, hij stierf 25 maart 1899; kort vóór zijn sterven heeft hij nog gezongen: Gelijk een schaap heb ik gedwaald in 't rond, Dat, onbedacht, zijn herder heeft verloren. Psalm 119. De omstandigheden van de diepe val van Simon de Korte waren zodanig, dat ze het voorval nòg ernstiger maakten. Het is niet tot stichting om het te beschrijven, maar het was wel zo: 'En waar de zonde meerder geworden is, daar is de genade veel meer overvloedig geweest'(Romeinen 5 vers 20b). Hier moet wel bij vermeld worden, dat Simon in de zonde gevàllen was. Gods volk kan niet meer in de zonde léven. Dat er daarom van dit voorval ook geen misbruik gemaakt worde! Er was nog een dúbbel wonder. De moeder van het kind wat geboren is, werd óók door de Heere opgezocht. Ze heeft een naam gekregen onder het volk van God. Ze waren toen al naar Holland vertrokken. Ook het zaad wat ze voortgebracht had was door de Heere geheiligd en bij het volk van God bekend. Wie kan Gods wijs beleid doorgronden? Terug naar de kerk van Tholen Door de vereniging in 1869 van Christelijk Afgescheiden Gemeenten en de Gereformeerde Gemeenten onder het Kruis werd de naam van de gemeente 'Christelijk Gereformeerde Kerk. Daarom kreeg de kerk te Tholen óók deze naam, volgens de kerkenraadsnotulen. Door de Doleantie is er op 17 oktober 1886 te Tholen nóg een gemeente ontstaan, zodat er een tijd lang een A en een B gemeente was. Later zijn die gemeenten samengevoegd, onder de naam 'Gereformeerde Kerk.' Omdat verschillende mensen het in deze kerken toch niet konden vinden, kwamen ze samen in twee gezelschappen; men had hier meer de Ledeboeriaanse ligging. Ook sprak ds. H. Stam wel eens in één van die gezelschappen. Vanaf 1901 zijn die twee gezelschappen opgegaan in één gemeente, die niet bij een kerkverband aangesloten was. Hier hebben Jacob van de Velde en Leen Schot veel werk voor gedaan. Zij waren ouderling in die gemeente, waar later een broer van Leen, Kees, ook ouderling werd. In 1906 hebben ze aansluiting gekregen bij het kerkverband van de Ledeboerianen. Jacob van de Velde had in 1907 ook een aandeel in de vereniging, toen de Kruisge-meenten met de Ledeboeriaanse gemeenten verenigd zijn.

37 9 Hij gedenkt aan Zijn verbond Het gebeuren in de meestoof te Tholen werd op het hele eiland verteld. De Heere, Die alle harten in Zijn hand heeft, gaf enkele landbouwers te Poortvliet in hun hart een nieuwe meestoof op te richten (oktober 1850). Eén van hen werd naar mij gezonden met het verzoek, indien het de wil des Heeren was, of ik weer als droger wilde werken. In die nieuwe meestoof kon ik dan naar mijn genoegen mijn geld verdienen, zonder de dag des Heeren te ontheiligen. Dit was tien dagen nadat ik met veel verdrukking naar het vlees, maar zalig naar de geest, leefde. Ik voelde mij als een man die de zon, na een nacht van duisternis, aan de oosterkim zag opkomen. Maar het ongeloof begon ook op te komen, door te twijfelen aan de grootheid van het wonder van God, omdat de man die dit vroeg niet van de edelen of van de rijksten naar de wereld was. Het leek mij dat de beginselen al te gering waren. Dit hield mij in duizend vrezen en ik werd er als de baren van de zee door overrompeld. Het duurde tot het de almachtige God behaagde, de harten van die personen zodanig aaneen te sluiten dat het gebouw, na moedbenemende omstandigheden, voltrokken werd. Bij het leggen van de eerste steen werd door mij en door de eigenaars het wonder Gods herdacht en werd Hij groot gemaakt. Het gebouw kreeg de naam 'De Hoop'. Het werd in het stoof-boek tot een gedachtenis vermeld. Wonderlijk heeft de almachtige Verbonds-God daar Zijn zegen op laten rusten; tot beschaming van hen die mij om mijn godsdienst verworpen hadden en tot eer van de God Israëls, Die alleen wonderen doet. Vooral omdat in alle meestoven in Nederland, tot die tijd, op de rustdag gewerkt werd, kwam er door dit voorval, in enkele jaren een wijziging, zodat dit werk naar de zaterdag verschoven werd. Meer dan twintig jaren ben ik in dit werk overvloedig door God gezegend; gelijk Job in zijn laatste jaren. Tot ik mijn werk neergelegd heb om mijn overige jaren, die de Heere mij schenken zou, in rust door te brengen. Catharina Bergers De meestoof stond aan de Rijksstraatweg van Tholen naar Gorishoek (nu Stoofstraat), aan de rand van Poortvliet. Daar woonde ook de familie Bergers. Nadat ze zich daar gevestigd hadden, werden ze kennelijk door de Heere gezegend. Niet alleen uitwendig, maar ze mochten ook zien dat er van hun kinderen met de vreze des Heeren bedeeld waren. Zoals reeds eerder opgemerkt, was hun oudste dochter Catharina, in haar kinderjaren reeds bezet met de tere vreze des Heeren. Met het ouder worden nam het Godswerk in haar ook toe. Ze was versierd met een stille en ootmoedige geest en had een voorbeeldig leven voor haar omgeving. Ze was het voorwerp van grote blijdschap van haar ouders. Maar dit zou niet zo lang duren, want ze begon op een zekere tijd een erge hoest te krijgen, wat haar ouders ongerust maakten. Ze durfden het beiden niet uitspreken, maar dachten aan de tering. Wat een smart was er toen bleek dat deze onrust gegrond was. Met het toenemen van de ziekte werd het de satan ook toegelaten om haar te verzoeken en aan te vechten. Ook kwam Catharina te weten wat de dagen der duisternis zijn.

38Maar elke keer weer was het de Heere die haar zeer kwam te bemoedigen en te vertroosten, zodat ze onderworpen mocht zijn aan de wil des Heeren. De ziekte nam steeds meer toe, zodat haar krachten snel afnamen. Daarom vroeg ze op een dag of haar ouders samen bij haar bed wilden komen. Toen begon ze haar ouders hartelijk te bedanken voor de goede opvoeding, in de vreze des Heeren. Ze zei vervolgens: 'De Heere heeft deze opvoeding willen zegenen, waarvoor ik Hem met heel mijn hart dank, maar ook u samen hebt me van mijn kinderjaren onderwezen in de dingen van Gods koninkrijk.' Maar ze had ook nog een woord tot vermaning aan haar ouders toen ze zei: 'Lieve vader en moeder, ik heb gemerkt dat u in de opvoeding van ons jongste broertje Christiaan (10 jaar oud) wat verslapt. Dat u in sommige dingen het wat minder nauw met hem neemt. Doe dat toch niet, maar wees getrouw in het vermanen en bestraffen van de zonde.' Diep ontroerd hoorden de ouders dit aan bij het sterfbed van hun kind. Ze waren bezet met droefheid, maar ook met een onuitsprekelijke blijdschap bij het horen en zien van de rijke vertroostingen waarin hun dochter deelde. Ze mochten samen weten dezelfde verwachting te hebben om haar straks te volgen, maar ach, wanneer? Ook de dokter kwam regelmatig kijken. Hij wist door zijn praktijk dat het niet lang meer kon duren. Omdat hij het bestaan van God ontkende, was het voor hem de weg van de natuur dat de één jong en de ander oud moest sterven. Toch was hij tijdens het bezoeken van Catharina nooit zo op zijn gemak. Eigenlijk moest hij van dit soort mensen niets hebben. Het was hem al wel dikwijls opgevallen hoe rustig en troostvol dit meisje was. Ze had ook altijd wel iets bijzonders te zeggen. Ook deze keer vroeg hij aan haar: 'Hoe gaat het?' Zijn patiënt richtte zich op en met een stralend gezicht, door een hemelse blijdschap, zei ze met J. Groenewegen: 'Dit is mijn hoop en mijn vertrouwen Dat ik met Messias' bruid Eeuwig zonder druk en rouwe Leven zal, eeuw in, eeuw uit. Als dat volk uit alle talen, Vrijgekochten van Gods Zoon Eeuwig zullen zegepralen Met het Lam op Zijnen troon. (26ste lied) Daarna zakte ze in de kussens neer, vervuld met gedachten aan het hemelleven. En de dokter? Dit keer was het voor hem toch teveel. Hij kon zich niet meer beheersen. Hij stapte haastig op, omdat hij zich eigenlijk hiervoor schaamde. Het werd met Catharina nu steeds minder, maar ze zag met groot verlangen de tijd van haar ontbinding tegemoet. 'O vader,' zei ze, 'zou dit nu sterven zijn? Ik lig hier als op rozen. Hoe lang zal de reis nog duren voor ik Boven ben?' Haar vader antwoordde: 'Volgens het zeggen van Smytegelt, ongeveer een half uur'. Daarna kon ze niet meer praten, maar aan de hemelse glans op haar gezicht was af te lezen waar haar reis heenging. De vrees voor de dood was totaal geweken. In deze toestand mocht ze, vervuld met hemelse blijdschap, haar hoop verwisseld zien in aanschouwen, om als Messias' bruid deel te nemen aan het feest van de bruiloft des Lams.

39Zo was de Bruidegom in Zijn hof gekomen '... om de lelieën te verzamelen' (Hooglied 6 vers 2). Het was 22 december 1855. Cornelis Bergers Drie jaar later werd het gezin weer in rouw gedompeld. Cornelis, die vier jaar jonger was als zijn zus Catharina, had ook dezelfde hoop en verwachting. Eén jaar na het overlijden van zijn zus werd hij in het geloof bevestigd en mocht bewust in het verbond overgaan. Hij is echter door de satan daarna sterk bestreden in zijn verwachting. Korte tijd voor zijn sterven kwam de Heere echter weer op Zijn werk terug. Maar ook was zijn einde nu nabij. Toen hij op een decembermorgen van het jaar 1858 naar Tholen liep, waar hij voorbij de begraafplaats kwam, werden zijn ogen getrokken naar de letters boven het hekwerk. Daar stond te lezen: 'Heden ik, morgen gij'. Deze woorden spraken hem geweldig aan. Zodanig, dat hij daarbij dadelijk te geloven kreeg: 'Bereid uw huis, want gij zult sterven'. Hij keerde zich om en ging naar huis. Toen hij thuis kwam, vertelde hij dit aan zijn ouders, die eigenlijk maar hoopten dat hij mis was. Maar hij wist het zeker en een enkele dag later kreeg hij al hoge koortsen. Maar o, wat maakte de Heere het goed met Zichzelf. Drie dagen later op 18 december is hij, na een korte hevige strijd, zoals enkele jaren geleden zijn zus Catharina, getroost gestorven. Nog ambtelijk werk Zoals reeds opgemerkt is, was ik te Tholen ouderling. Omdat ik nu te Poortvliet woonde en daar geen Afgescheiden gemeente was, werd ik er door de Heere bij bepaald, dat hetzelfde ambt, waartoe de Heere mij zo duidelijk door een geestelijk gezicht geroepen had, ook nu nog op mij rustte. Zo gebeurde het dan dat de Heere daar ook een gemeente bouwde. Na enige tijd werd ik daar voor het ambt aangesteld, onder de bediening van ds. D. Bakker. Ook wij hebben hem door Gods genade geroepen en bevestigd. Deze leraar had verschillende gemeenten te bedienen. Daarom kon hij bij ons maar drie of vier keer in een jaar voorgaan. Daar waren veel leden, meestal natuurlijke mensen, ontevreden over en gingen ook andere leraars beluisteren. Ze hadden meer het uitwendige dan het inwendige op het oog. Hieruit ontstond tweespalt, wat tot gevolg had dat die leraar in het geheel niet meer kwam. De drie-enige Verbonds-God had mij vroeger in de Hervormde Kerk al getoond, hoe Zijn ongenoegen daarop rustte, omdat de gronden van 1618-1619 verworpen waren; waarom ik mij haasten moest om uit dat Babel te komen, opdat ik van haar plagen niet ontvangen mocht. Zo mocht ik geen afstand doen van het standpunt van onze kerkelijke voorvaders. Velen deden dit in deze tijd echter wel, om vervolging te ontlopen en om door de koning erkend te worden. Om deze oorzaak heeft de Heere óók Zijn ongenoegen getoond. 'En gelijk het hun niet goedgedacht heeft God in erkentenis te houden, zo heeft hen God overgegeven in een verkeerden zin, om te doen dingen, die niet betamen (Romeinen 1 vers 28).

40Er wordt nu ook geen kwaad meer gezien in het vaccineren en verzekeren bij degene die nog een gedaante van godzaligheid hebben, maar de kracht daarvan verloochenen. Door Gods voorzienigheid kwam ik nu in een zware weg van beproeving, omdat mijn jongste zoon dienstplichtig was (1864). Uit vleselijke zwakheid viel ik in de zonde om hem vrij te maken van de dienstplicht. Totdat de Heere die zonde zo op mijn ziel drukte, dat ik op dat ogenblik zonder uitstel, die knoop van ongerechtigheid ontbinden moest. De Heere bepaalde mij met kracht bij Job 36 vers 23: 'Wie heeft Hem gesteld over Zijn weg?' De Heere schonk mij zoveel kracht, dat ik mij met ziel en lichaam aan Hem over kon geven, om zo door zuur en zoet Zijn weg te houden, op Hem te steunen en Hem te gehoorzamen. Wat het kerkelijke aangaat, durfde ik het licht wat de Heere mij in deze weg geschonken had, niet te verloochenen. Maar door de steeds durende aandrang van de mensen gaf ik in mijn zwakheid ook toestemming om andere predikanten te laten preken, om scheidingen vleselijk te verzachten. Dit was voor ds. Bakker een reden om bij ons niet meer te komen preken. Ook toen ik dit beleed, kende hij geen barmhartigheid. Nieuwe zorgen Daniël Bakker was op 18 oktober 1865 te 's-Gravenpolder, tot predikant bevestigd door oefenaar M. Luijk uit Stavenisse. Na een conflict met ds. P. van Dijke had Bakker nog een zevental gemeenten overgehouden die hem volgden. Hij preekte ook wel in andere gemeenten en samenkomsten van kleine groepjes mensen. Het uitnodigen van andere predikanten, zoals o.a. ds. P. Los uit Leiden, was voor de Algemene Vergadering van de Bakkeriaanse gemeenten in 1874 een reden om de gemeenten Poortvliet en Stavenisse te laten weten, indien ze hiermee doorgingen, dat ds. Bakker deze gemeenten niet meer wenste te dienen. En hij voegde de daad bij het woord, zodat de verdeeldheid in de gemeente bleef voortduren. Dit was voor mij een grote smart, vooral omdat de gemeente mij diep bedroefde, omdat ze als Korach tegen mij opstonden. Sommigen lieten weten mij, in het werk wat de Heere mij opgelegd had, niet meer te willen horen. Dikwijls deed mij dit zuchten tot de troon der genade, hoewel ik toch wenste om liever door Zijn genade, de weg die Hij mij Zelf gewezen had te bewandelen en liever de versmaadheid van Christus te dragen, dan met de vleselijke joden te roemen: 'Des HEEREN tempel, des HEEREN tempel, des HEEREN tempel zijn deze!'(Jeremia 7 vers 4b). Omdat de gemeenteleden uit ongeloof niet konden wachten, en op enkelen na doorvloeide, en andere leraars vroegen, gebood Gods Geest mij om hen te verlaten. Na dikwijls een getuigenis bij hen te hebben afgelegd, zal de Geest niet blijven twisten. Ik zag nu vervuld uit 1 Koningen 12 dat tien stammen Jeróbeam de zoon van Nebath verkoren hadden en de kalveren te Dan en Bethel opgericht hadden, waarbij Juda en Benjamin in de strijd een alarmgeschrei maakten. Toen verhoorde God hen, in hun ootmoed. Deze zaken gingen mij zó aan het hart, daar ik als Elia zeer geijverd had voor des Heeren weg, Zijn Naam en zaak. Hierin smaakte ik een onuitsprekelijke vreugde, vrede en genoegen van God aan mijn ziel. Maar de innerlijke smart was zo groot dat ik begeerde om ontbonden en met Christus te wezen. Zelfs 's nachts kon ik het niet laten om mijn bed uit te gaan en de

41treurige toestand van de gemeente voor de Heere te beklagen en zowel voor haar, als voor heel Nederland in de breuk te mogen staan. Ook bond de Heere mij de koning van Nederland zo op mijn hart, dat ik hoop kreeg, dat de Heere hem nog bekeren zou. Maar geliefde kinderen, dit alles maakte mij zo verlangende naar het huis van mijn Vader, dat de aarde voor mij te nauw werd. Daarna deed de Heere mij in Zijn voorzienigheid wel drie jaren meer en meer verlangen om met Zijn beeld verzadigd te mogen worden en Hem voor eeuwig, volmaakt te mogen dienen voor de troon. Uw vijanden verjaagd! Nadat de reeds genoemde Cornelis óók gestorven was, kreeg Bergers een sterke begeerte om met zijn kinderen verenigd in de hemel te mogen zijn. Toch moest hij nog achttien jaar blijven, om zelf ook de raad Gods uit te dienen. Drie maanden voor hij stierf, werd zijn lichaam afgebroken door hersenbloedingen, waardoor zijn krachten sterk afnamen. De rechterzijde van zijn lichaam werd geheel verlamd. Ook zijn tong, zodat hij al die leden niet meer kon gebruiken. Hij bleef echter onderworpen aan de bedeling des Heeren. Men hoorde hem niet klagen, maar hij was een voorbeeld van zachtmoedigheid en onderwerping. Hij kon nu ook in het verborgen en in het openbaar zijn leden niet meer gebruiken zoals hij het gewoon was te doen voor het gebed. De satan maakte hier nog gebruik van, door hem hiermee te tergen. Echter liet de Heere hem zien dat zijn begeerte goed was, maar dat dit niet meer van hem verwacht werd. Dan mocht hij zijn hoofd weer opheffen en de Heere achterna wandelen, met een vast geloof, waarbij hij dan wel eens zei: 'Ik ga stilletjes naar huis.' Wat was hij dan verblijd, dat hij wist dat jaren geleden zijn schuld was verzoend en dat hij nu alleen nog maar te sterven had, want de prikkel was óók uit de dood genomen. Zijn hart ging uit in dankbaarheid tot zijn driemaal heilige Verbonds-God met dankzegging en met gezang. Het was op het laatst moeilijk te verstaan, maar de vrienden waren er getuige van hoe hij Psalm 68 vers 10 gezongen heeft: Gij hebt Uw vijanden verjaagd, Om bij Uw volk zeer onversaagd, Te wonen vroeg en spade. Geloofd zij God, Die ons meteen Onderhoudt en zegent gemeen Door Zijn kracht en genade. God de Heer is onz' zaligheid! Hij toont ons Zijn goedgunstigheid Door verlossingen machtig. Het is God, Die Zijn volk vrij stelt, En maakt dat het blijft ongekweld Van 's doods geweld zeer krachtig. Van de wereld was hij krachtig losgemaakt. Hij geloofde dat er zware tijden aanstaande waren. Tegen zijn kinderen sprak hij nog: 'Kinderen, u zult God ook nodig hebben; houd de waarheid met hand en tand vast. Houd vast, houd vast en laat de waarheid u niet

42ontnemen.' Over aardse zaken heeft hij niets meer geregeld, maar na een korte worsteling met de dood is hij op 16 mei 1876 in de Heere ontslapen. De vrouw van Adriaan Bergers, 'Gouden Willemientje', is op 21 februari 1900 overleden. Ze heeft haar man dus vele jaren overleefd. Tot het laatste toe mocht ze haar opgewekt karakter behouden, hoewel ze uitwendig en inwendig veel strijd gehad heeft. Ze woonde vele jaren alleen, aan de rand van Poortvliet, maar ze kreeg veel bezoek. Van haar kleinkinderen kwamen er elke dag. Twee kleindochtertjes kwamen dan met een emmertje melk. Toen op een keer de meisjes onderweg waren, sloeg de bliksem in de grond voor hun voeten. Door de schrik lieten ze hun emmertje staan en renden naar grootmoeder. Nu wisten ze dat hun grootmoeder ook bang was van onweer. Echter was het deze keer weggenomen, omdat ze wist in de schuilplaats des Allerhoogsten te mogen zijn. Vooral voor de oprecht bekommerden was ze dikwijls tot bemoediging, door te wijzen op de onwankelbare trouw van God ook in haar leven bewezen. Maar ze onderzocht bij de mensen wel eerst de grondslag. Op het laatst van haar leven kon ze niet meer praten, maar toen wees ze nog met haar vinger naar boven. Ze is op 96-jarige leeftijd te Poortvliet gestorven.

43 10 Kerkelijk Poortvliet Ongeveer zes kilometer buiten Tholen ligt het dorp Poortvliet, waar Adriaan Bergers met zijn gezin naar verhuisd was. Na zijn overlijden bleef zijn vrouw met Christina en Christiaan te Poortvliet wonen. Ook van kleinkinderen bleven er later veel in de omgeving wonen. Omdat in het vervolg geschreven wordt over dit nageslacht volgt nu eerst een kort overzicht over het kerkelijke leven in dit dorp. Dat Poortvliet al oud is, bewijst de gotische stijl van het kerkgebouw. Na de donkere jaren in de middeleeuwen deed de Heere daar ook het evangelielicht opgaan door middel van de Reformatie. Er werd al spoedig een gemeente gevormd, want er was een begeerte gekomen naar de rechte prediking van Gods Woord. Verschillende predikanten hebben de eeuwen door in de Hervormde Kerk gediend. Sommigen waren zeer geacht en bemind onder de bevolking. Enkele predikanten Een van de eersten was Albertus Hemco; hij werd in 1583 opgevolgd door Thomas Regenboom. Heel wat jaren later, in 1686, werd Samuël Immens, een oudere broer van de bekende Petrus Immens, te Poortvliet tot predikant bevestigd. Na de Latijnse school ging hij naar de Hogeschool te Utrecht. Daar werd hij door een vriend meegenomen naar de kerk, waar de Utrechtse hoogleraar H. Witsius preekte uit 1 Samuël 3 vers 10. Tijdens deze preek riep hij enkele malen nadrukkelijk: 'Samuël! Samuël!' Dit was voor de student alsof deze stem vanuit de hemel rechtstreeks naar hem gezonden werd en maakte zoveel indruk op hem, dat dit het middel was tot zijn bekering. Hij was tijdens zijn korte verblijf van nog geen twee jaren te Poortvliet voor velen tot een zegen. Hoewel hij jong en fris was kreeg hij tijdens zijn werk in de gemeente, een sterke indruk dat hij niet lang meer zou leven. Daarom preekte hij afscheid van zijn gemeente en liet weten dat hij naar Oirschot ging om bij zijn vader te sterven. Toen hij thuis kwam, werd hij door zijn zuster verwelkomd. Tot haar sprak hij vervolgens: 'Mijn zuster, ik kom hier in mijns vaders huis, om over te gaan naar het huis mijns Vaders hierboven.' In zijn verwachting werd hij niet beschaamd, want korte tijd daarna werd hij ziek en is gestorven, om te gaan naar het huis Zijns Vaders, met Zijn vele woningen. Hij werd ook te Oirschot begraven in 1687. Zijn oudste broer Robertus, die ook predikant was, was tien jaar geleden, op 26-jarige leeftijd in het Zeeuws-Vlaamse St. Anna ter Muiden overleden. Bij hem leefde dezelfde sterke begeerte, wat hij al eerder in een van zijn gedichten vertolkt had: 'O! neem mijn hart; het komt U toe Het is de vreemde heren moe, O Jezus, Heer' en Koning!' enz. Met nog meer anderen uit hun gezin waren ze nu reeds verenigd voor de troon van God.

44Er was te Poortvliet al de jaren door een volk dat hunkerde naar het Brood des Leven, wat middellijk door de bediening van het Woord uitgedeeld werd. De Afscheiding In het begin van de negentiende eeuw was er, zoals in veel andere plaatsen, niet veel meer overgebleven van de zuiver schriftuurlijke en bevindelijke prediking. Toch werd dit in de dertiger jaren op veel plaatsen weer anders, toen de Heere bij vernieuwing door Zijn Woord en Geest zondaren kwam te trekken uit de duisternis tot het licht. De zeven gemeenten van Klein-Azië en veel andere plaatsen, streken en landen zijn geheel verlaten. In Nederland heeft de Heere echter, ook nadat veel gemeenten na de Reformatie geheel waren afgedwaald, in de vorige eeuw op veel plaatsen de kandelaar weer hersteld. Waarom hier wel en daar niet? Daarom zal de verantwoording óók groter zijn, zoals in de plaatsen waar de Heere Jezus Zijn wee over uitsprak: 'Wee u Chôrazin, wee u, Bethsáïda! ....' Ook te Poortvliet werden er in het begin van de dertiger jaren in de vorige eeuw, verschillende jonge mensen in het hart gegrepen. De voorbeelden zijn in het voorgaande genoemd. Maar een ordelijk kerkelijk besef werd er weinig gevonden. Later, door de komst van Adriaan Bergers naar Poortvliet, werden er in 1851 verschillende gezinnen bij elkaar gebracht en werd er een Bakkeriaanse gemeente gesticht. Verschillende jaren trok men gezamenlijk op. Maar, zoals reeds gemeld is, kwamen er problemen toen men naast ds. Bakker, ook andere predikanten ging vragen. Het eindresultaat was dat Bakker, nadat Poortvliet door de Algemene Vergadering in 1874 gewaarschuwd was, in het geheel niet meer kwam om de gemeente voor te gaan. En dat niet alleen, maar ouderling Bergers kwam, na veel met de leden gesproken en vermaand te hebben, ook buiten de gemeente te staan. Enkele jaren daarna is hij overleden. Daarna is over het bestaan van deze gemeente niets meer te vinden. Schijnbaar heeft ds. P. van Dijke ook wel eens te Poortvliet gepreekt, want de reeds genoemde notulen van de Christelijk Gereformeerde Gemeente van Tholen vermelden dat op 23 augustus 1867 Johanna Sara Greep en Jannetje van Dijke moesten beloven dat ze niet meer naar Poortvliet zouden gaan, wanneer ds. P. van Dijke daar preekte. De Hervormde Kerk Ook in de Hervormde Kerk van Poortvliet stonden er later weer predikanten die het Woord zuiver verklaarden. Maar over het algemeen vond men dat het bevindelijke element in de prediking toch te veel ontbrak. In het boekje 'In de voorhoven des Heeren', over het leven van Jacob van de Velde is een brief opgenomen van Wulfert Floor. Deze schreef daarin over de Hervormde ds. Bax uit Poortvliet. Ds. Bax was daar voor enkele mensen het middel tot hun bekering geweest. Er werd elk jaar in dat dorp ook kermis gehouden. Dit was voor ds. Bax een oorzaak van veel verdriet, omdat daar ook wel mensen uit zijn gemeente heengingen. Hij besloot om een kermistent binnen te gaan, maar hij nam wel wat mee voor de eigenaar van de tent. Hij wilde voorkomen dat die man niet zou zeggen, dat hem de verdiensten werden ontnomen. De predikant ging naar binnen en heeft daar op een ern-stige wijze, de mensen de dood en de eeuwigheid aangekondigd.

45Bij een kaartenlegger stond een boer, die zich de toekomst liet voorspellen. Hij werd echter in de dadelijkheid in het hart gegrepen en werd een toonbeeld van vrije genade. Korte tijd daarna kreeg ds. Bax een beroep naar Ouddorp. In die tijd werd hij door de schoolmeester van Poortvliet aangesproken die hem vroeg naar zijn beroep en of hij Ouddorp wist te liggen. Het is niet in te denken, maar ds. Bax wist het niet goed. Toen heeft de meester uitgelegd dat het bij de duinen aan de zee op het eiland Flakkee lag. Hij vroeg verder of de dominee er nog moest gaan kijken, waarop deze zei: 'Nee, ik hoop de stem des Heeren daarin te mogen volgen.' En de stem des Heeren kwam een ogenblik later met de woorden: '... woonde ik aan het uiterste der zee, Ook dáár zou Uw hand mij geleiden, en Uw rechterhand zou mij houden.' Direkt daarna is hij naar Ouddorp vertrokken, waar een grote gemeente was en waar de kerkenraad, voor zover bekend, toen in het geheel uit 'levende' mensen bestond. Ook daar ging hij op zaterdagavond de kroegen in en werd hij voor vier mensen het middel tot hun bekering. Toen hij na enkele jaren in Ouddorp weer weg moest, was hij voor velen gebruikt tot een eeuwige zegen. Kruisgemeente In 1857 is er te Poortvliet, naast de Bakkeriaanse gemeente van Bergers, ook een Kruisgemeente ontstaan. De leden waren in hoofdzaak reeds lid van de naburige Kruisgemeente te Oud-Vosse-meer. Tot ouderling werd gekozen H. Uyl, die een belangrijke rol in de gemeente -speelde. In hetzelfde jaar werd ds. H. de Vries uit Oosterland beroepen, die dit beroep aannam. Na enkele jaren kon men aan de Stoofstraat op nummer 36 een eigen kerkgebouwtje in gebruik nemen. Een verzoekschrift daartoe was ondertekend door Pieter Souwtens (een 42-jarige wagenmaker), door Arend van den Boogaard Jzn. (een 42-jarige landman) en door Hermanus Uyl (een landman met een groot gezin). Op 9 maart 1862 is ds. De Vries reeds overleden. Hij werd 57 jaar. Een zoon van de bekende ds. C van den Oever, nl. ds. H. van den Oever, had het jaar daarvoor reeds een beroep aangenomen, dus eind 1861. Zo onduidelijk als zijn komst was, was ook zijn vertrek weer in 1864. Zijn vertrek was niet eervol, want in februari las ds. M. Keulemans op een vergadering te Middelburg een brief voor van de kerkenraad van Poortvliet, waarin geschreven stond dat ds. H. van den Oever 'op alles behalve gun-stige wijze' zijn gemeente verlaten had. Deze gemeente bleef zelfstandig tot 1890, toen er verenigd werd met de dolerenden. De doleantie In 1888 was er door het uittreden van verschillende leden uit de Hervormde Kerk een dolerende gemeente ontstaan die de naam kreeg van 'Nederduits Gereformeerde Gemeente.' Twee jaar later werd 'De vereniging Kerkelijke Kas' opgericht. Dit was een samensmelting van de Kruisgemeente uit de Stoofstraat en de Nederduits Gereformeerde Gemeente, wat uiteindelijk de Gereformeerde Kerk geworden is. Mogelijk is hier ook het restant van de Bakkeriaanse gemeente van Adriaan Bergers in opgegaan. In de eerste tijd werd er ook in de Gereformeerde Kerk nog bevindelijk gepreekt, maar later is dit steeds minder geworden.

46Dit samengaan van die gemeenten ging uit van ouderling Uyl en diaken Geuze uit de Kruisgemeente. Zij waren reeds op 27 juni 1887 te Rotterdam op het 'Synodaal convent' geweest, wat de Doleantie voorstond. In 1886 waren er twee andere ouderlingen, P.P. van Oost en P. van der Stel, (in het vervolg nog meer over hen) die toen reeds een andere koers in de gemeente opmerkten. Dit was voor hen een reden om zich terug te trekken en naar Johannes Elenbaas te gaan, die voor een gezelschap elke zondag een preek las. Beiden waren in hun jonge jaren in dezelfde tijd als de reeds genoemde Jacob van de Velde krachtdadig bekeerd. Piet van der Stel is korte tijd daarna gestorven. Zijn vriend, Piet van Oost, is een oud man mogen worden. Leen Potappel was toen nog jong en zocht Van Oost in Poortvliet regelmatig op. In een brief aan Krijn van Gorsel, schreef Potappel: 'Zo ben ik na de middag weer bij Van Oost gekomen, die ook blij was dat ik kwam. En ik werd verwaardigd, dat ze met zó één nog blij waren. De man heeft hartelijk zitten praten. Zijn lichaam is afnemende, maar hij zegt: Het gaat goed met Van Oost. Woensdagmiddag kreeg hij zoveel van de liefde Gods in Christus, dat hij het maar moest uitroepen: Wel Heere, wat zal ik blij zijn, als ik voor goed bij u mag komen. Hij zei zo hartelijk: Ik heb mijn handjes naar boven gestoken. Toen ik zo in vereniging met hem geraakte, werd mijn ziel ook gaande om in de hemelse gewesten, haast bij mijn lieve Borg en God te mogen zijn. Maar toen zei die oude man tegen mij: Och, vraag toch aan de Heere of je nog een poosje op aarde mag blijven om voor Zijn kerk, als behulpsel, onder beding van genade, nuttig te mogen zijn. Gij zijt nog zo jong.' (Levensbeschrijving en brieven van L.J. Potappel, 33e brief) Johannes Elenbaas Vanaf 1870 kwam er ook een gezelschap samen, waar Johannes Elenbaas de leiding had. Hij had een bijzondere band en veel contact met Jacob van de Velde. In hoeverre dit gezelschap nog te maken had met de gemeente van Adriaan Bergers is niet duidelijk, want dit gezelschap was er al toen Bergers ouderling was in de Bakkeriaanse gemeente. Ds. P. Los uit Leiden werd in 1878 uitgenodigd om te preken, maar hij is er maar één keer geweest, omdat hij vond dat 'die mensen geen kerkordelijk besef hadden'. In maart 1873 schreef Wulfert Floor naar Elenbaas een brief met de mededeling dat hij aan het verzoek om in Poortvliet te komen preken niet kon voldoen. Hij schreef nog dat hij de Hervormde ds. Bax wel kende, maar verder niemand. Maar al kenden ze elkaar niet, er was toch een geestelijke band. Verder schreef hij een 'oude man van 55 jaar' te zijn, die thuis elke zondag preekte voor ongeveer honderd toehoorders. Later liet Elenbaas ds. D. Janse, oefenaar J. Vader, ds. E. Fransen en ds. H. Stam uit Capelle a/d IJssel regelmatig voorgaan. Elenbaas was een man met een nabij leven. Hij ging op een dag naar de begraafplaats, waar de doodgraver een graf aan het delven was. Hij zei toen tegen die persoon: 'Het is te hopen dat je spoedig voor mij ook een graf mag delven; door het bloed van mijn dierbare Middelaar is mijn graf gekocht en geheiligd.' Hij kende tijden in zijn leven dat 'zijn ziel bezweek van sterk verlangen'. Hij was dan de wereld moe, de zonde moe en zichzelf moe.

47Toen men in een klein gezelschap op een avond bij elkaar kwam, viel het bij iedereen op dat de Geest kennelijk gemist werd. Men besloot maar naar huis te gaan, maar er moest toch wel eerst geëindigd worden. Elenbaas moest dit doen en deze besloot, in diepe vernedering, met een formuliergebedje. Dit maakte z'n indruk, dat er niemand wegging voor middernacht. Uit vele brieven blijkt dat Elenbaas ook buiten het eiland Tholen bekend was. In 1901 zijn de samenkomsten beëindigd, omdat Elenbaas het beter vond dit voort te zetten in Tholen, waar verschillende mensen uit de bijeenkomst woonden en omdat er te Poortvliet nogal vijandschap van buitenaf was. Hij stelde dit voor aan zijn vriend Jacob van de Velde; die nam contact op met Leen Schot uit Tholen. Leen Schot mocht het als een gebedsverhoring ervaren, want hij was al een tijd lang met deze zaak bezig. Uit alles bleek dat het Gods wil was, dat hier een gemeente moest komen, waar 'de bedroefden om der bijeenkomst wil' verzameld zouden worden. De eerste zondag toen ze samen kwamen te Tholen, liet Jacob van de Velde zingen uit Psalm 68 vers 8. Het gaat in dat vers over het wonder, de vastigheid, de strijd, de zekerheid, de bestendigheid en de rust van de kerk: Gods berg, die is zeer wonderbaar, Gelijk Basan den berg voorwaar Staat hij hoog onbezweken. Wat is 't, dat gij bergen rebel Met al uwe steenrotsen fel, Gods berg zoekt te versteken? God heeft dezen berg breed en wijd Verkoren tot Zijn woonst' altijd, Naar Zijn goedheid geprezen; Waar Hij eeuwig van nu voortaan Zal wonen zonder te vergaan; Dit zal Zijn ruste wezen. Terug naar Poortvliet Daarna gingen er steeds meer mensen uit Poortvliet naar Tholen, waar Van de Velde en Schot om beurten voorgingen. Toch ging de Heere met Zijn werk te Poortvliet ook door. Er werden in het jaar 1912 twee jonge mensen krachtdadig uit de wereld getrokken en tot God bekeerd. Het waren Jakobus Geluk en Steven de Rijke. Jakobus Geluk Ko Geluk was in zijn jonge jaren een spotter, maar op het luiden van de doodsklok te Poortvliet, kreeg hij een indruk dat wanneer die klok wéér zou luiden, het voor hèm zou zijn. Hij ging nu in het vervolg naar de Hervormde Kerk, waar door middel van de predikant ds. Bakker, zijn overtuiging nog dieper ging. In de de grote nood en veroordeling van zijn ziel liep hij naar de schuur van zijn vader, waar hij een plaats zocht, om door middel van een touw, een einde te maken aan zijn leven. Op dat ogenblik viel er met kracht in zijn hart: 'En het bloed van Jezus Christus, Zijn Zoon, reinigt ons van alle zonde'(1 Johannes 1 vers 7b). Dit was voor korte tijd een verlichting voor hem.

48Echter zijn geweten veroordeelde hem weer zo sterk en de satan bewerkte hem zodanig, dat hij in een sloot sprong, om daardoor aan zijn ellendig leven een einde te maken. Maar toen behaagde het de Heere hem niet alleen de weg der verlossing te openen door het geloof in Christus, maar ook door een weg van afsnijding hem met God in Christus te verzoenen, in de vergeving van zijn zonden. De Heilige Geest verzegelde dit, met bewustheid van zijn ziel. Na vele jaren als ouderling de gemeente van Poortvliet te hebben gediend, is hij overleden in 1956. Steven de Rijke Steven de Rijke was met zijn jonge vrouw uit Poortvliet weggegaan om met een draaiorgel de mensen in de steden te vermaken met muziek. Toen hij op een keer in Delft voor de nacht geen onderdak kon vinden, gebruikte de Heere dit om hem bekend te maken, dat hij voor de eeuwigheid ook geen onderdak had. Als een verslagen man ging hij naar Poortvliet terug. Toen hij daar aankwam, werd zijn aandacht getrokken naar een kersenboom. In tegenstelling tot de andere bomen in de buurt, had deze boom alleen maar bladeren, terwijl de andere bomen vol bloesems stonden. Tussen al de bladeren vond hij echter toch nog één bloesem. Daardoor werd hij er bij bepaald dat deze boom ook nog vrucht kon dragen, door dat ene bloesempje, maar dat er uit hem geen vrucht meer zou zijn tot in eeuwigheid. Maar de Heere begon niet alleen Zijn werk in Steven, maar Hij werkte in korte tijd met hem door. Hij werd in de afsnijding, als een vruchteloze, in Christus Jezus de ware Wijn-stok ingelijfd. Zijn vrucht werd in Hem gevonden! Hij was een man die bedeeld werd met hartinnemende gebedsgaven. In 1949 is hij overleden. Beiden werden in 1929 ouderling in de opgerichte Gerefor- meerde Gemeente te Poortvliet.

49 11 Het late nageslacht I Zoals reeds gemeld is, had Adriaan Bergers, nadat er drie jongere en twee oudere kinderen uit zijn gezin gestorven waren, nog twee jongens en één meisje. Jakob was geboren in 1831, Christina in 1833 en Christiaan in 1845. Jakob Bergers Jakob was de oudste zoon van Adriaan Bergers, hij was geboren op 23 september 1831. Van hem is niet bekend wanneer hij gestorven is. Hij heeft de eerste uitgave van de korte levensbeschrijving van zijn vader verzorgd. Dat was een jaar na diens overlijden in 1877. Het voorwoord heeft Jakob zelf geschreven. Ook hij kende een ander leven. Later heeft hij veel zorgen gehad. Hij is eerst met zijn vrouw Catharina Heiboer naar Yerseke verhuisd. Vandaar vertrok hij onder nare omstandigheden naar Amerika. Hij leefde daar met zijn gezin en later ook met kleinkinderen, maar liet niets meer van zich horen. In 1960 ontving Marina van Houdt-Bergers een brief van ds. W. C. Lamain, waarin hij meedeelde een vrouw begraven te hebben, die de naam Bergers had. Hij mocht geloven dat de vrouw 'een goede ruil' gedaan had. Mogelijk was zij uit het nageslacht van Jakob, omdat deze naam verder niet zo bekend is. Het voorwoord dat hij in de aantekeningen van Adriaan Bergers schreef, was: Voorrede Dierbare geloofs- en natuurgenoten! De gedachtenis des rechtvaardigen zal tot zegening zijn. Het overlijden van mijn vader, op 16 mei 1876, was voor ons als kinderen, een groot verlies. Zijn sterven ziende naderen, gevoelde ik niet alleen de natuurlijke banden van vlees en bloed, maar moest als de koning Joas bij het sterfbed van Eliza (2 Koningen 13 vers 14), uitroepen: 'Mijn vader, mijn vader, wagen Israëls en zijn ruiteren!' Ook omdat de voorbidders voor land en kerk zo weggenomen worden voor de dag des kwaads en er zo weinig in de plaats komen, die de Heere schouders schenkt om Zijn ark te helpen dragen, die verstand van kermen hebben en in staat zijn met de moeden een woord ter rechter tijd te spreken. Of is het niet duidelijk te zien dat de eenvoudigheid begint te ontbreken en dat er maar zeer weinig van Geest en kracht gevonden wordt. Men behoorde wel ogen te hebben als de vijvers te Hesbon om dag en nacht de breuk van land en kerk te bewenen, omdat Neerlands koning Gods Woord en wet niet betracht. Onze rechters en drijvers sterken de hand der goddelozen. Ze zoeken vrijheid, gelijkheid en broederschap te handhaven en Gods Woord en wet zoeken ze uit kerk, school en huis te bannen. Om zo ons volk tot een blind heidendom te brengen, wat ons duur zal komen te staan. Hoeveel algemene verlichting wordt er daarbij niet gevonden, wat voor zaligmakend wordt aangezien. Hoe groot is het getal van brood en buikdienaars en hoe kleeft het stof zelfs Gods volk in deze dagen aan!

50 Veel mensen begeerden, dat het weinige dat mijn geliefde vader tot troost van zijn kinderen geschreven heeft, voor de druk klaar gemaakt zou worden en dat ik het ontbrekende mocht aanvullen. Hoewel ik hiertoe niet kon besluiten, kwamen mij wel eens de woorden voor: 'Gedenkt uw voorgangers die u het Woord Gods gesproken hebben; en volgt hun geloof na, aanschouwende de uitkomst hunner wandel.' Maar dit werkje kwam mij te gering voor, omdat hij zoveel zaken en gebeurtenissen heeft overgeslagen en dat hij wel eens gezegd had, dat hij zijn ervaringen nog wel eens uitgebreider begeerde te omschrijven. Wat de Heere echter niet schijnt gewild te hebben. Zo smekende de wil des Heeren in deze zaak te mogen weten en van zijn hulp verzekerd te zijn, behaagde het Hem mij dit te schenken. Zo draag ik dan dit weinige geitenhaar (tot opbouw van de tabernakel), aan mijn dierbare en getrouwe Verbonds-God, Vader, Zoon en Heilige Geest op. Dat Hij het met Zijn zegen voor velen achtervolge. Dit is de wens en bede van uw, in dit opzicht, dienstbare en vrijgekochte slaaf. Jakob Bergers Az. Christina Bergers Christina was dus de enige dochter die in leven gebleven was. Ook in haar werd de vreze des Heeren gevonden. Daarom was het voor haar een dubbele blijdschap dat ze later in Pieter van der Stel een jongeman vond met dezelfde levensovertuiging. Ze gingen na hun huwelijk onder de rook van Poortvliet wonen. Samen zochten ze het volk des Heeren op en kregen thuis ook veel bezoek van soortgelijke vrienden en vriendinnen. Ze hebben zeven kinderen gekregen. De oudste dochter Wilhelmina Johanna werd genoemd naar 'gouden Willemientje'. Haar eerste man was Joh. van Houdt. De eerste zoon die geboren werd was Pieter, die later ouderling geworden is in de Gereformeerde Gemeente te Poortvliet. De tweede zoon, Johannes, was eerst koeienwachter bij zijn oom Christiaan en heeft later voor onderwijzer geleerd. Hij werd te Rijssen onderwijzer en heeft daar enkele boeken geschreven onder de schuilnaam MEVAHOR (meester Van Houdt Rijssen). Pieter van der Stel is niet oud geworden. Zoals reeds vermeld, was hij op 25-jarige leeftijd in dezelfde tijd als zijn vriend Piet van Oost tot God bekeerd. Later zijn ze ook samen nog ouderling geworden in de kerk van de Kruisgemeente aan de Stoofweg (zie ook hoofdstuk 10). Dit heeft geduurd tot 1886, tot men daar onder invloed van de Dole-antie kwam. Vanaf die tijd gingen ze naar het gezelschap van Johannes Elenbaas, die 's zondags enkele preken las. Op zijn drieënvijftigste verjaardag had Pieter tegen zijn vrouw en kinderen gezegd dat hij de leeftijd van 54 jaar niet zou bereiken. Enkele dagen daarvoor werd hij ziek en één dag voor zijn verjaardag stierf hij. Het was 7 augustus 1887. Christina bleef met haar kinderen alleen over, maar ze kreeg veel bezoek van Gods volk. Ook werd ze geacht door de mensen uit haar omgeving. Toen er na hevige stormen sprake was van een dijkdoorbraak, werden de inwoners gewaarschuwd om te vertrekken voor het dreigende gevaar. Toen zij ook gewaarschuwd werd, liet ze weten niet weg te zullen gaan, omdat de dijk niet zou doorbreken. Dit gaf zoveel vertrouwen in haar

51omgeving, dat zelfs grote herenboeren uit de omtrek, die van plan waren om te ver-trekken, toen ook gebleven zijn. Contact met Gods volk Ook Christina zocht Gods volk dikwijls op, vandaar had ze ook regelmatig contact met Kee de Wilde uit Westkerke (bij Scherpenisse). Zij woonde daar met haar dochter Lena, die later ook bekendheid kreeg, omdat ze de Heere oprecht vreesde. Kee de Wilde was getrouwd met Cornelis Kleppe. Ze had een zus, Dingena, die getrouwd was met de bekende Jacob van de Velde. Wanneer Jacob bij Westkerke op zijn land werkzaam was, dan dronk hij koffie bij zijn schoonzuster. Zij wisten wat het betekende: Zoete banden die mij binden Aan des Heeren lieve volk. Niet alleen Van de Velde kwam daar graag, maar regelmatig kwam er een gezelschap samen, met vrienden uit St. Maartensdijk, Stavenisse en St. Annaland. Zelfs kwamen Jan Ingelse ( zoon van oefenaar Pieter Ingelse ) en zijn vrouw Antje Meertens uit Middelburg ook op dit gezelschap bij Kee de Wilde. Daar werd door Antje Meertens voor het eerst kennis gemaakt met Christina Bergers, maar ook met Leen Potappel, bij wie het werk Gods zo helder tot uitdrukking was gekomen. Antje Meertens was een vrouw die wel geoefend was in het werk der zaligheid, maar nog met veel bekommeringen te doen had. Om een indruk te krijgen van Christina's vrienden, volgt een briefje van Antje, wat ze schreef aan Krijn van Gorsel, na een verblijf bij Kee de Wilde. Middelburg, 26 september 1917 Zeer geachte vriend! Och dat de Heere mij, om- en afzwervend mens, mijn gedachten en genegenheden beliefde te richten, door Zijn Goddelijke Geest, opdat ik niet afdwaal op Zijn paden, die niets achterlaten dan het ongenoegen des Heeren. En als ik dan verwaardigd mag worden, want ik ben het toch in het geheel niet waardig dat de Heere naar mij omziet. Och vriend, er werkelijk iets van te beseffen, te gevoelen en te zien, dan kan men toch niet boven zijn hart spreken, want dan moet ik ondervinden, dat ik meer en meer toegemuurd wordt. O, dan gevoel ik het zo dat het zaken moeten worden, en dat de Heere met lippenwerk niet gediend wil wezen. Ik word veel besprongen tegenwoordig wat mijn staat voor de eeuwigheid aangaat. En nu is dit het vreselijke Krijn, dat ik die goede Heere toch zo wantrouw, of Hij even veranderlijk is als ik ben. En ik moet toch ervaren dat de Heere Dezelfde blijft, niettegenstaande mijn vijandschap tegen de weg, die dat hoogst aanbiddelijke Wezen met mij houdt. Bij tijden krijg ik de onnaspeurlijke wegen in dit vreemdelingschap die de Heere met mij houdt wel eens te omhelzen, omdat het een weg is, gebaand door de dierbare Borg en Middelaar, van voor de grondlegging der wereld. Och, wie zal toch het grote Godsgeheim verstaan, God geopenbaard in het vlees, alleen zij toch die het zegel van een drie-enig God hebben.

52 O jongen, ik kan wel eens bedroefd zijn omdat ik niet bedroefd ben. Nee, er al nooit zo een groot wonder zich ontsluieren, als de Volzalige Zich openbaart als mijn verzoend Vader in Christi. O, wanneer zal die echo in mijn ziel weerklinken, Ik ben uw heil. Ja, dan kan mijn ziel wel eens buigen en zeggen: Och Heere, hoe lang vertoeven Uw wagenen te komen, dat ik U bezit als mijn Bloedbruidegom en Man? Met minder kan het toch niet. O, wanneer zal die holte in mijn ziel vervuld worden en dat 's Heeren onmisbare Geest het mijn vermoeide ziel komt toe te passen en te verzegelen. Bij ogenblikken is er zoveel hebbelijkheid (begeerte) in mijn ziel naar en om de Heere Jezus. O vriend, een verzoend Vader te mogen bezitten in de vrijspraak Christi omvat de hemel en de aarde. Ja meer, dat is het grote raadsel van die Goddelijke Simson, nietwaar Krijn? Och, houd aan en grijp moed, uw hart zal vrolijk leven. Laten wij het toch op een zaligmakende wijze geloven, dat de Heere Zijn gevangenen niet vergeet. Wettig gestreden, de kroon van overwinning behaald, om hem wederom neer te leggen in een heilige vrees voor de voeten van Hem, Die alles overwonnen heeft. Dan Hem alleen de eer, de lof en de aanbidding. Het is weer al veertien dagen dat we thuis zijn. Ik denk nog dikwijls aan ons reisje naar Kee de Wilde. O, wat was het daar aangenaam. Wilt u hen vriendelijk van mij groeten.(...) En Krijn, groet hartelijk uw ouders van ons en naast de Heere, hartelijk dank voor de vriendschap en uw moeder voor de heerlijke fles. Ik ben dikwijls duizelig in mijn hoofd, dus komt dit goed van pas. Wat ik van mijn zorgzame vrienden krijg, daar ben ik zuinig op. Wilt u Kwaak en zijn vrouw van ons groeten? Mijn man zit altijd nog maar met reumatiek. Groet ook Maria en uw zuster Mietje, vrouw Kloet en uw moei Arjaantje. Schrijf toch eens hoe vrouw Sonke is uitgegaan. Nu Krijn, de Heere zij u goed en nabij, hartelijk van ons gegroet en Gode bevolen van uw toegenegen vriend en niet noemenswaardige vriendin. J. Ingelse & vrouw. Christina Bergers was toen al overleden, op 16 april 1914; ze werd ruim 81 jaar oud.

53 12 Het late nageslacht II Christiaan Bergers Christiaan was de jongste zoon. Hij trouwde met Machelina Vroegop, met wie hij woonde op een kleine boerderij aan de Molenvlietsedijk bij Tholen. Zij was een dochter van Willem Vroegop, die aan de Noorddijk tussen Poortvliet en St. Annaland woonde. Uit dit huwelijk zijn zes kinderen geboren: Geertje, Adriaan, Willem, Wilhelmina Johanna, Christina en Anna. Zes weken na de geboorte van Anna is haar moeder reeds overleden. Toen haar schoonzuster en zwager, de reeds eerder genoemde Christina en Pieter van der Stel, op het laatst van haar leven bij haar kwamen, klaagde ze tegen hen: 'Ach, wat zal er toch van mijn arme kindertjes worden.' Deze mensen hebben toen woorden van troost tot haar gesproken, omdat ze meenden dat de wortel der zaak in haar gevonden werd. De jonge weduwnaar bleef met zijn zes kindertjes achter. Verschillende huishoudsters hebben bij hem gewerkt, maar dat liep niet zo goed. Christiaan begeerde dat er weer een goede leiding in zijn gezin zou komen. Nu was er in de buurt een zekere Adriana (Jane) Nele, die haar verkering verbroken had. Na een korte tijd gewacht te hebben, vroeg Christiaan haar de plaats van zijn eerste vrouw te vervullen. Zij was toen ongeveer dertig jaar en stelde voor om eerst eens bij hem in het gezin te komen kijken. Na dit bezoek was Jane besloten om aan het verzoek van Christiaan te voldoen. Haar ouders waren er in het begin echter niet blij mee. Hun huwelijk werd gezegend. Ze hebben samen nóg negen kinderen gekregen. In de opvoeding was Christiaan heel stipt en leefde naar de plichten. Hij had thuis gezien hoe zijn vader met de kinderen omging en zocht dit ook zo te doen. Men kreeg wél de indruk dat hij wel eens wat ver ging. Hoewel het nieuwe leven ook in hem gevonden werd, kwam het niet tot die beleving als bij zijn zus Christina. Zijn (eigen) gerechtigheden waren nog niet waardeloos, dus voor hem nog niet als een wegwerpelijk kleed. Tijdens het eten mocht er aan de tafel ook door de groteren niet gepraat worden. Na het danken mochten er vragen gesteld worden. De kinderen mochten niet naar school omdat ze niet ingeënt waren. Zijn dochtertje Christina, die graag naar school wilde, vroeg of ze ook mocht, om daar veel te leren. Haar vader antwoordde hierop: 'Al die vakken zijn niet belangrijk, maar je moet lezen Stiena, lezen en vragen of je bekeerd mag worden.' Later heeft Stiena nog gewerkt bij Simon de Korte. Christiaan was ook in zijn werk erg precies. Alles op de boerderij was tot in de puntjes verzorgd. Zijn gebruikte gereedschap was altijd schoongemaakt en ingesmeerd. Zowel de tuin rondom zijn woning, als zijn land, moest er keurig bijliggen. Wanneer zijn zoon Adriaan aan het ploegen was, dan hield zijn vader hem in de gaten. Hij zei dan soms: 'Kijk, Adriaan, daar zit nog een klein kromminkje in en het moet recht zijn.' Zijn koeien zagen er ook keurig uit. Eén van de koeien, die het meeste melk gaf, was om te zien geen mooi beest. Tegen zijn dochter Marina zei hij, dat hij het dier wilde verkopen. Marina zei: 'Maar vader, zij geeft het meeste melk van heel de stal.' Hij zei toen: 'Dat kan wel wezen, maar het is een lelijk beest, dan heb ik er liever een die er netjes uitziet en maar wat minder melk geeft.' In deze zaken kwam uit, dat Christiaan een trotse natuur had. Deze karaktertrek was ook zichtbaar in sommige kinderen en kleinkinderen.

54Van de jongens zijn Adriaan en Willem nooit getrouwd. Zij bleven op het boerderijtje van hun vader, ook nadat hij gestorven was. Het waren keurige jongens, die de waarheid goed verstonden. Ook verstonden ze beiden goed hun vak, maar ze waren niet zo precies als hun vader. Ze hadden een span paarden, die blonken als gepolijst ebbenhout. Toen ze oud werden, zijn ze naar de Stoofhof bij Tholen verhuisd. Trok de werkplaats van hun grootvader mis-schien nog? Ze hadden ook nog een broer die Jan heette. Deze is getrouwd en heeft vier dochters gekregen, waar er nu nog van in leven zijn. Zelf is hij niet oud geworden. Na een ziekte van een paar dagen is hij gestorven. Hij was toen veertig jaar. Van de twaalf dochters van Christiaan Bergers zijn Jacoba en Pieternella meer dan honderd jaar oud geworden. Toen Jacoba trouwde was de vriend van haar vader, Marinus de Korte, getuige. Marinus was dus een zoon van Simon de Korte. Zijn dochter Kaatje is getrouwd met L. Giljam; ze woonden op een grote boerderij bij Terneuzen. Verder zijn nog niet genoemd: Adriana, Jans en Johanna. Kerkelijk was Christiaan lid van de Bakkeriaanse gemeente te St. Maartensdijk; ongeveer vijf kilometer van zijn boerderij. Wanneer ds. M. Ruben of ds. L. Hubrechtse daar kwamen preken, dan logeerden ze bij Christiaan Bergers. Maar 's zondags ging hij naar het gezelschap bij L. de Jonge in Tholen. In die tijd was er in die plaats ook een gezelschap bij L. Schot (later ouderling). Jaren later kwam Pleun Klein ook wel eens voor enkele dagen bij hem logeren. Christiaan had in zijn tweede huwelijk wéér een voorbeeldige vrouw getroffen met een sterke zelfverloochening. Stiena, één van de dochtertjes uit het eerste huwelijk was al elf jaar toen ze hoorde dat ze een stiefmoeder had. Toen ze aan het spelen waren en elkaar wat plaagden zei Stiena tegen het oudste dochtertje van haar stiefmoeder: 'Ik ga het tegen moeder zeggen.' De andere, hoe klein ze ook nog was, zei toen: 'Dat is je moeder niet eens.' Huilend liep Stiena toen naar haar toe, met de vraag of ze haar moeder wel was. Zij antwoordde toen: 'Ik ben je moeder wél hoor, maar ik zal er vanavond eens wat over vertellen.' Diezelfde avond heeft ze verteld dat haar eerste moeder gestorven is en dat ze korte tijd daarna op de boerderij kwam, bij haar vader en zijn zes kinderen. Ze kreeg toen liefde voor de kinderen en hun vader en is toen met hun vader getrouwd. 'En nu ben ik blij' zei ze 'dat je dit niet eerder aan iets gemerkt hebt.' Dat de liefde sterk was, bleek later toen Stiena getrouwd was met Willem Schot. Het eerste kind wat geboren werd, heette naar Willems moeder Marie. Van het tweede meisje zei Stiena:' Laten we haar naar mijn stiefmoeder Jane noemen.' Haar man zei echter; 'Ik zou het naar je eigen moeder noemen, je hebt ze wel niet gekend, maar het was toch je moeder, maar we kunnen ook nog even wachten tot moeder Jane komt.' Dezelfde dag kwam ze nog en Stiena liet weten dat ze dit dochtertje naar haar zou noemen. Hierop zei Jane echter: 'Ik vind dit fijn, maar je moet het niet doen, want hoewel

55je je eigen moeder niet gekend hebt, moet je je vader en moeder toch eren, ook na hun dood. Bovendien, je moeder was een voorbeeldige vrouw en misschien mag er nóg wel eens een meisje komen en dan zou ik er blij mee zijn als je het naar mij wilt noemen.' Er werd later weer een meisje geboren en zo hadden ze een Machelina en een Adriana. Machelina is later getrouwd met D. van Houdt (zij leeft nog!) en Adriana is getrouwd met J. Bolijn. De moeder van J. Bolijn was een dochter van de reeds eerder genoemde Christina Bergers en Pieter van der Stel. Het is ook gebleken dat er uit het gezin van W. Schot en C. Bergers waren die de Heere vreesden. Christiaan Bergers is overleden op 9 september 1928; hij was ruim 83 jaar. Anna Zoals reeds vermeld is, heette het jongste dochtertje uit Christiaan's eerste huwelijk Anna. Zij is later getrouwd met Anthonie Rijstenbil uit Scherpenisse en woonden in de Bakker- straat. Ze leefden in alle eenvoudigheid, stipt overeenkomstig hun opvoeding. Maar ook Anna is er achter gekomen dat goed geen nut doet ten dage der verbolgenheid, maar dat de gerechtigheid redt van de dood. Ze werd bekommerd over haar zonden, zodat alles er onder leed en ze zelfs niet meer in staat om haar werk te doen. Maar haar oudere zus Stiena, die toen al jaren getrouwd was met Willem Schot, merkte dit en liet haar dochtertje Geertje voor bepaalde tijd bij haar in huis komen. Dit gaf wat afleiding en ze kon ook wat helpen bij het werk. Zelf hebben ze geen kinderen gekregen, maar Anna was wel als een moeder toen er een schoonzus stierf en twee jonge kinderen achterliet. Ook later leefden ze in alles volgens vaste regels. Ze stonden precies om zes uur op. Nadat ze hun gebed gedaan hadden, ging Anna wat opruimen en het ontbijt klaar maken, wat precies om half acht genuttigd werd. Nadat ze hiermee klaar waren en opgeruimd hadden en als het niet druk was, pakte Anna de Bijbel of een goed boek en las daar wat in. Om kwart over tien gingen ze koffie drinken. Daarna werd het huishoudelijke werk gedaan en het eten klaar gemaakt, wat dan om kwart over twaalf op tafel stond. Na de middag deed ze de voorkomende werkzaamheden, zoals kleren verstellen, naaien, kousen stoppen, tot ze om vijf uur weer gingen eten. Vanaf zes uur pakte Anna weer de Bijbel of een oude schrijver en las hieruit tot het bedtijd was, want om negen uur lagen ze op bed. Alles ging precies volgens de regelmaat van de klok. Wanneer er bezoek van Gods volk kwam, zoals Lena van Kee de Wilde en Steven de Rijke, dan werd er van de regel afgeweken. Omdat er in die jaren geen ouderling te Scherpenisse was, kwam er een ouderling uit één van de naburige gemeenten elke zondag een preek lezen. Nadat ouderling C.M. Kleppe gestorven was, kwam er enige tijd wat verwarring te Scherpenisse. Er werd een bijzondere waarde gelegd in zijn laatste woorden: 'De gebeden van David, den zoon van Isaï, hebben een einde.' In die tijd is de gemeente van Scherpenisse in het verband van de Gereformeerde Gemeenten opgenomen. Wanneer Steven de Rijke uit Poortvliet (drie kilometer afstand) aan de beurt was om lezen, dan logeerde hij van 's zaterdags tot 's maandags bij Anna. Tijdens de oorlog, in 1944, moesten ze evacueren en is Anna bij haar zus Geertje, te Tholen, in huis gekomen.

56Nadat Anna's man gestorven is, heeft haar zus Stiena haar in huis genomen. In Tholen kwam ze ook in kennis met Anna Schot. Ze is daar lid van de Gereformeerde Gemeente geworden. De eerste jaren ging ze niet aan de bediening van het Heilig Avondmaal, maar later mocht ze dit wel doen. Enkele jaren na de oorlog is Anna te Tholen gestorven. Cornelia Uit het tweede huwelijk van Christiaan Bergers is ook Cornelia geboren. Cornelia Bergers is getrouwd met Pieter van der Slikke. Zij is getrokken met touwen der liefde toen ze al enige tijd getrouwd waren. Omdat Kee (zo werd ze altijd genoemd) in die tijd stiller werd, zei haar man op een keer: 'Vrouw, ons leven is niet meer zoals het geweest is. Ik krijg steeds meer de indruk dat je me niet meer zo lief hebt als voorheen.' Hierop was haar antwoord: 'Piet, er is veel ver-anderd; God heeft mijn hart ingenomen. Hij heeft Zijn liefde in mijn hart uitgestort. Ik kan het niet helpen, omdat ik het zelf niet gedaan heb. Nu heb ik God lief boven alles, want Hij heeft nu de hoogste plaats in mijn hart. Dat wil echter niet zeggen dat ik geen liefde meer voor je heb. Ik heb nog meer liefde in mijn hart voor je dan voorheen. Het is mijn gedurig smeken, of God je ook bekeren wil en met het nieuwe leven wil bedelen, dat nooit sterft. Maar ook dat je vermaak en verlustiging in God, in Zijn Woord, in Zijn geboden en in Zijn wegen mag krijgen.' Nadat ze eerst bij Tholen gewoond hebben, zijn ze later weer naar Poortvliet vertrokken. Op deze plaats is ze dieper ingeleid in het Borgwerk van de Heere Jezus. De Heere heeft het Zelf bevestigd uit Jesaja 54 vers 9a: 'Want dat zal Mij zijn als de wateren Noachs ...' Op het boerderijtje waar ze woonden hielp Kee ook altijd mee; vooral het melken van de koeien nam ze voor haar rekening. Toen ze daar in de wei was, heeft ze een keer een klap van een paard gehad. Haar been was zo verbrijzeld, dat de dokter dacht dat ze niet meer zou kunnen lopen. Toen hij dit zei, antwoordde Kee dat ze niet twijfelde aan Gods almacht en dat Hij het zo kon maken, dat ze weer zou lopen. De dokter zei toen: 'Dan zeg ik niks meer, want ik kom uit Noord-Beveland en daar heb ik ook wel mensen ontmoet waar een wonder mee gebeurd was.' Kee was erg gastvrij; waren er predikanten voor een zondag over gekomen, dan logeerden ze bij haar. Vooral ds. Fraanje was daar graag. Toen ds. Fraanje er op een dag kwam was Arnoldus Snoep, ouderling, uit Yerseke net vertrokken. Kee liet uit haar mond vallen: 'Wat is Noldus Snoep toch een lief mannetje.' Hierop antwoordde de predikant: 'Pas op Kee, want de Heere is een jaloers God op Zijn eer; die man is ook een gevallen Adamskind, wat opgeraapt is uit de modder van de zonde.' In de oorlogsjaren zaten ze in de kamer en zagen iemand voorbij het raam komen, waar Kee Bergers geweldig van schrok. Op de vraag van ds. Fraanje waarom ze zo schrok, zei ze: 'Er komt een controleur van de C.C.D. en er ligt nog haver op de dorsvloer, wat niet in het boek staat.' 'O, is het anders niet', zei ds. Fraanje, 'die jongen ken ik en ik zal er wel even naar toegaan.' De controleur ging langs de voorkant de schuur in en ds. Fraanje langs de achterkant; ze kwamen gelijk op de dorsvloer.

57Fraanje vroeg: 'Wat kom je hier doen?' Hierop zei de controleur: 'Ik kom hier voor mijn werk, dominee.' De ander vroeg vervolgens: 'En wat voor werk is dat dan?' 'Ik moet controleren of alles wel goed opgeschreven is,' zei de controleur. 'Nu moet je eens goed luisteren', zei ds. Fraanje 'zowel die mensen als die paarden, moeten hard werken en hebben goed eten nodig, wat ze zelf verbouwd hebben. Bovendien, wie in de wijngaard werkt, mag er van eten. Nu wil jij dit weghalen en aan de vijand geven; haal deze praktijken hier niet meer uit, vertrek van hier en kom hier niet meer terug.' De man, die ontzag voor de dominee had, is nooit meer terug geweest. Ds. H. Ligtenberg kwam ook graag naar Poortvliet. Vandaar reden ze dan met het gerij (paard en wagentje) naar Scherpenisse, waar de predikant dan moest preken. Het paard werd op stal gezet bij Dies van Houdt, die getrouwd was met Marina, de zus van Kee. Een keer preekte de dominee over de rode vaars en het water der ontzondiging, ziende op het bloed van Christus. In de preek zei hij: 'Ik heb Mozes wel eens geantwoord, nadat ik gelezen had in Psalm 90: Wie kent de sterkte Uw toorns en Uw verbolgenheid, nadat Gij te vrezen zijt? Toen heb ik hem geantwoord: Christus, Christus, Die kent dat ten volle!' Ook ds. W. C. Lamain logeerde in de twintiger jaren bij Kee Bergers, als hij in Poortvliet preekte. De laatste keer was dit in 1946. Altijd wanneer hij daar logeerde, zaten de twee ouderlingen al bij haar hem op te wachten. Die twee zielevrienden van Kee waren in 1929 in de Gereformeerde Gemeente ouderling geworden. Dit waren Jacobus Geluk en Steven de Rijke. In datzelfde jaar werd ook een kerk gebouwd. Hiervoor moest veel geld geleend worden. Op het laatste moment trok de persoon die het benodigde kapitaal zou lenen zich terug en de bouw kon niet verder gaan. Geluk en De Rijke liepen geheel ontsteld door de straat, waar ze P. van der Slikke tegen kwamen. Ze waren zo teleurgesteld dat ze met hun zorgen op het verkeerde adres kwamen, want ze zeiden hem dat hij zijn vrouw onmiddellijk naar De Rijke moest laten komen. Toen haar man thuis kwam en dit vertelde, besloot Kee om niet mee te gaan. Ze zei tegen hem: 'Ga maar terug en zeg tegen de broeders dat ik daar helemaal niet voor behoef te komen en dat ze niet zo in de put moeten zitten, want het is: 'Niet door kracht, noch door geweld, maar door Mijn Geest zal het geschieden, zegt de HEERE der heirscharen.' Maar de broeders waren daar niet mee geholpen, want Geluk zei: 'Dat kan Kee nu wel zeggen, maar wij zitten er toch maar mee.' Geluk was nog maar even op weg naar huis, of de Heere liet hem zijn ongeloof zien. Hij beleed dit voor de Heere en mocht zich volkomen overgeven. Daarna werd hij vertroost. Er kwam met kracht in zijn ziel: '... hetzij tegenwoordige, hetzij toekomende dingen, zij zijn alle uwe;...' (Korinthe 3 vers 22b). Nog voordat hij thuis was, kwam hij voorbij een boerderij, waarvan de eigenaar hem tegemoet liep. Hij vroeg of Geluk toch geen moeilijkheden had met het geld voor de nieuwe kerk, want in dat geval wilde hij met plezier het nodige geld lenen. Hij zal wel niet zoveel meer gezegd hebben, maar er zal wel verwondering geweest zijn; ook bij De Rijke en Kee Bergers. Piet van der Slikke en Kee droegen ook hun steentje bij door een kanselbijbel te geven.

58Kee heeft de beide vrienden, Ko Geluk en Steven de Rijke overleefd, maar ook voor haar kwam het einde van de strijd. Op 25 januari 1956 is ze op de leeftijd van 69 jaar overleden.

59 13 Het late nageslacht III Familie De Korte Zoals reeds vermeld is, waren er contacten tussen de families Bergers en De Korte. Uit beider nageslacht heeft de Heere er getrokken uit de duisternis tot Zijn wonderbaar licht. Uit het leven van Simon de Korte zelf is al een en ander genoemd. Hij heeft elf kinderen gehad. Dit waren: Marinus-Frans, Adriaan, Esther, Anna, Marinus, Bartel, Jacoba, Dina, Cornelis, Pieternella en Jacob. Ook zijn er nog kinderen op zeer jonge leeftijd gestorven. Toen hij op 24 maart 1899 overleed, werd door zijn zoon Adriaan (54 jaar, metselaar) aangifte gedaan. Een andere zoon Marinus (47 jaar, kleermaker) was hierbij ook aanwezig Ook van de klein- en achterkleinkinderen waren er die de Heere vreesden. Ondanks dat de meesten een nette opvoeding kregen, waren er toch die hun vermaak eerst in de wereld zochten. Maar ze werden als overtreders gearresteerd; in Zijn grote genade zocht de Heere ze weer op. Het kwam in hun leven ook openbaar: 'Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten ...'(Jesaja 65 vers 1). Vooral in het gezin van Marinus is dit gebleken. Hij werd in 1852 geboren; is tweemaal getrouwd en uit beide huwelijken zijn vijf kinderen geboren. Zijn oudste dochter was Kriena, die in 1873 geboren werd. Zij trouwde met Frans Hoogerwerff op 3 juli 1892. Korte tijd daarna verhuisden ze naar Rotterdam. Op 26 april was er echter al een kind geboren, wat ook de naam Kriena kreeg. In Rotterdam zijn er nog twaalf kinderen geboren. Frans is door de Heere opgezocht. Hij kreeg later nauwe geestelijke banden aan zijn schoonzus Esther. Op zijn aandringen ging ze mee naar de kerk, waar ze in het hart gegrepen is. Frans werd later lid van de Gereformeerde Gemeente van Rotterdam-Zuid. Hij is overleden in 1942, op 73-jarige leeftijd. De laatste jaren van zijn leven heeft hij op bed doorgebracht, voor het raam aan de straatzijde. De dag nadat hij stierf werd het raam door het ontploffen van een bom op de straat, geheel naar binnen gedrukt. Dit wist zijn jongste dochter Esther, die nu 83 jaar is, nog te vertellen. Of haar moeder ook een ander leven kende, is niet bekend. Volgens haar zus Esther uit den Haag was ze nauw aan haar verbonden. Esther de Korte Esther was in 1875 uit het eerste huwelijk geboren en was vier jaar toen haar moeder gestorven is. Zij leefde als kind met vele indrukken van dood en eeuwigheid, maar vanaf haar veertiende jaar is ze volop de wereld ingegaan. Ze maakte het zo bont, dat haar vader, die geen ander leven kende, zei: 'Dat had ik nu zeker van jouw nooit verwacht'. Later durfde ze, van schaamte, haast niet meer over haar vorig leven spreken. Ze schreef hierover: 'Om nu de zonden niet van stuk tot stuk te noemen, want die is niet zo mooi en daarin is onze schande gelegen, zo moet ik met de kerk zeggen: Ik ben bijna in alle kwaad geweest. Maar de Heere legde mij al vroeg aan banden.'

60Esther was nog niet getrouwd, toen ze op 17 februari 1894 een zoontje kreeg (Jan). Het aangeven van de geboorte werd verzorgd door de vroedvrouw Neeltje Jochem. Voor het geboorteadres staat: wijk A nummer 19. Op 2 april 1896 is ze getrouwd met de 31-jarige Abraham Klaassen. In de trouwakte staat vermeld, dat ze hun zoontje Jan als hun kind aanvaardden. Esther schreef: 'Hij aanvaardde mij met al mijn gebreken en hij had mij lief, zodat ik voor mij, zijnsgelijke niet vond.' Naar Den Haag Toen ze drie kinderen hadden, zijn ze vanuit Tholen naar Den Haag verhuisd. Hun kinderen waren: Jan, Jacob en Johanna Hendrika. In Den Haag zijn nog geboren: Marinus, Christiaan, Helena Johanna, Kriena, Adriana, Gomarius, Simon en Ester. Ze verhuisen op aandringen van de enige zuster die Abraham Klaasse had. Zij was met haar man, die om werk verlegen zat, reeds eerder naar Den Haag verhuisd. Esther dacht daar naar hartelust te kunnen leven en dat trok haar wel aan. Het was echter maar voor korte tijd. Haar zwager Frans Hoogerwerff, uit Rotterdam, die met haar zus Kriena getrouwd was, kwam op een keer bij hun logeren. Die zondagmorgen gingen de twee mannen naar de kerk, waar ds. H. Roelofsen preekte. (Het zal wel in de gemeente van ds. C. Pieneman geweest zijn, die naar Rotterdam verhuisd was.) Omdat de dienst enkele uren duurde, werd Esther boos. 'Ik brandde van vijandschap en toen zij eindelijk thuis kwamen, braakte ik mijn gal uit. Ik kon die lange vrome gezichten niet uitstaan.' Ze had al lang met het eten zitten wachten en nu was haar zwager zo onder de indruk van het gehoorde dat hij zelfs geen eten moest hebben. Na het theedrinken begon haar zwager haar aan te spreken. Hij zei dat ze ook eens mee naar de kerk moest gaan. Toen haar man ook zei, dat zij voor de tweede dienst maar mee moest gaan, want dat hij anders zelf ging, besloot ze om mee te gaan. Dan was ze toch ook nog even uit de drukte van het gezin weg. Overtuigd van zonde Toen Esther het gebouw nog maar net binnen was, ontroerde ze en kwam alles van haar kinderjaren terug. Dat werd nog erger toen ds. Roelofsen begon te spreken en toen hij in zijn toepassing de onbekeerden aansprak. Ze schreef: 'Ik kreeg de slag naar binnen.' Dit ging tot in het diepste van haar hart. Haar zwager ging na de dienst nog naar het gezelschap en zij was blij dat ze alleen naar huis kon lopen. Onderweg schreeuwde ze van spijt en berouw over haar achterliggende leven tot een onbekende God. Toen ze bij haar man kwam, probeerde ze het te verbergen. Op zijn vragen zei ze nog, dat de dominee wel een aardige man was, maar dat ze nu naar bed ging, omdat ze zware hoofdpijn had. Esther was toen 25 jaar oud. Daarna heeft ze een half jaar alles gedaan om bekeerd te worden, maar ze werd steeds onbekeerlijker. Er kwam een haasten om des levenswil. Er kwam eerbied voor Gods dag en eerbied voor Gods volk. Vooral in de Keurstoffen van B. Smytegelt heeft ze toen veel gelezen. Wat was ze jaloers op het leven van die mensen. Een ander schat van hoger waarde Is 't waar ik met mijn ziel naar hijg.

61Ze zei in haar hart: 'Heere, wees lankmoedig en ik zal U alles betalen.' Een jaar lang duurde deze overtuiging van zonden en werkte ze aan zelfverbetering. Door middel van een preek van R. Erskine over 'Zwaard, ontwaakt tegen mijn Herder' werd ze bepaald bij haar erfzonde en bij de geestelijkheid van de wet. Met die geopende wet werd ze naar het paradijs terug gebracht. Daar kreeg ze met God als Rechter te doen, Die Zijn beeld terug eist. Daar stond ze als een veroordeelde, die ook door de satan en haar eigen geweten beschuldigd werd. Daar kreeg ze àlles tegen. Ze zag de deugden Gods en in dat licht werd het voor haar een afgesneden zaak. Toen ze dat recht liever kreeg dan haar leven, kwam de Heere Jezus, Die voor haar totaal onbekend was, tussenbeide met de woorden: 'Ik heb verzoening gevonden ... , Ik ben de Weg, en de Waarheid, en het Leven.' Ze schreef: 'Hier ging de grimmigheid des Vaders weg en wierp Hij mijn zonden in een zee van eeuwige vergetelheid en mocht ik in mijn Borg vrij uitgaan. Hier zat zoveel kracht voor haar in dat ze dacht nu alles te bezitten. Maar na enige tijd mocht ze zien 'dat die lieve Koning het nu wel voor mij opgenomen had bij Zijn Vader, maar dat ik Zijn eigendom nog niet was!' Zo leefde ze enkele jaren met vallen en opstaan. De liefde van Christus Esther kreeg nu ook kennis aan Gods volk, waar ze haar toestand tegen vertelde. Sommigen verstonden haar niet, maar degenen die geoefend waren in die weg gaven haar onderwijs. Het gemis en het heimwee naar de Persoon van Christus werd zo sterk, dat ze het uitschreeuwde. Het was 's avonds op een gezelschap, op de eerste kerstdag in 1905, dat iemand haar vroeg, hoe het met haar was. Ze zei toen: 'Ach, ik heb een wond in mijn ziel en hoe moet die genezen worden?' Ze ging onbegrepen naar huis en in die nacht werd de nood opgebonden. De volgende morgen kwam er een heilig dwingen in haar ziel en de Heere openbaarde Zich opnieuw aan haar ziel, maar nu niet als Rechter: 'Ja, Ik heb u liefgehad met een eeuwige liefde; daarom heb Ik u getrokken met goedertierenheid.' Hier ontsloot zich ook Spreuken 8 voor haar, met het eeuwig Verbond dat van geen wankelen weet, waar de hele kerk in vast ligt. Daar kwam ze met Christus in onderhandeling over Zijn Borgtocht, vanuit de Vrederaad. Maar ook hoe zij nu met de hele kerk gevallen was en ook weer opgezocht was. Hij toonde Zijn Borgwerk van de kribbe tot het kruis, maar ook in de weg van Zijn verhoging. Ze schreef hierover: 'Daarna plaatste de gezegende Borg mij voor het aangezicht des Vaders en vroeg Zelf aan de Vader of Hij nog een gebrek in mij zag. Hier heb ik mij rein voor God zien staan, zonder gebreken, in de gerechtigheid van mijn lieve Borg en hier ging het lieve Vaderhart open, zodat ik uitriep: Abba Vader. Hierop gaf dat Lieve Wezen mij terug aan de Zoon en daar viel ik in de armen van die lieve Borg, Die mij aan Zijn hart drukte en ik zei: De snoeren zijn mij in lieflijke plaatsen gevallen; ja een schone erfenis is mij geworden.' De liefde tot haar Bruidegom was zo sterk, dat ze haast bezweek van sterk verlangen. Ze zei tegen haar man: 'Heb je ook wel eens een nacht buiten in de dauw gestaan voor mij? Deze Bruidegom heeft dertig jaar op mij gewacht.'

62Ze schreef dat haar wond toen geheeld was en dat Hij haar omhelsde met de woorden: 'Mijn liefste is Mijn', waarop ze zei: 'En ik voor eeuwig de Zijne.' De liefde was toen zo sterk dat ze begeerde te sterven, maar het was haar tijd nog niet, want ze had de zorg nog voor haar man en kinderen. Haar leven vond ze in J. Groenewegen verklaard: Jezus roept als overwonnen: Mijne zuster, o Mijn bruid; wie dacht dat Hij zo zou komen, Zich aan 't schepsel laten uit. Hij vervoerd door liefdelonken, Is schier in de min verzonken; Hij is zelfs Zijn harte kwijt, Hem ontnomen, Hem ontnomen, O! Verrukkend' liefdetijd. 't Is geschied door één der ogen, Dat zij Jezus 't harte nam, O, wat overgroot vermogen, 't Overwinnen van Gods Lam; Door 't geloofsoog harer ziele, Zij aan Jezus welgeviele, Overwonnen roept Hij uit: O Mijn zuster, o Mijn zuster, O Mijn zuster, o Mijn bruid. O, Wat waren 't zoete tijden, Toen ik Jezus schreide na, 't Hart vol liefd' en hope zeide: Kom toch Jezus met genâ. 'k Riep ach Jezus ga niet henen; Of veracht Gij dan mijn wenen, 'k Blijf dan liggen voor U neêr; 'k Zal met tranen blijven manen, U op Uw beloften Heer'. Ook heeft Esther later mogen ervaren de betekenis van de woorden: 'Het is u nut, dat Ik wegga.' Veel geestelijke weldaden heeft ze in enkele jaren mogen ervaren, maar daarna is ze geoefend door veel proefwegen. Ze schreef: 'Ledig gemaakt op de aarde neergezet te zijn, om een dagelijkse bekering te doorleven.' Een groot gezin In haar gezin heeft ze met veel ziekten (vooral met haar oudste dochtertje Johanna, op de leeftijd van 11 jaar), sterfgevallen en allerlei wederwaardigheden te kampen gehad. Ze hebben twaalf kinderen gekregen.

63Haar vijandschap heeft ze ook dikwijls moeten inleven. Vooral ook, toen er een klein meisje (een oogappeltje) stierf, nadat ze van de trap gevallen was. Ze waren liefhebbers van zingen, zodat ze meestal 's zondags met elkaar zongen. Eén van de jongens had daar op een keer geen zin. Hij liep in vijandschap weg en ging naar zijn bed. Zijn moeder zei: 'Kind, dat heeft de Heere gehoord en gezien' Diezelfde week kwam die jongen met zijn arm in een deegmachine, waardoor dit lichaamsdeel verbrijzeld werd. Toen dit aan zijn moeder meegedeeld werd, riep ze uit: 'Heere, bent U nu al gekomen?' Het ging haar aan het hart als ze zag welke pijnen haar jongen moest lijden en hij vroeg in het ziekenhuis: 'Moeder, zult u elke dag komen kijken?' Na een lange tijd mocht hij toch weer genezen. In 1920 is Esther's man ziek geworden. Na drie jaar bleek dat de ziekte niet te genezen was. Toen ze hem over zijn toestand aansprak en vroeg hoe het nu met hem was, zei hij: 'Ach meid, uw boterhammetje is wel gebakken, maar voor mij zal de dood wat uitmaken.' Toen moest Esther zich verwijderen en zei later: 'Toen had ik God nodig, om God God te laten! Korte tijd voor haar man stierf, kwam haar derde zoon thuis met de mededeling dat het tot een verplicht huwelijk bij hem moest komen. Omdat de oudste twee reeds getrouwd waren, zou ze nu achterblijven, zonder kostwinner, met een groot gezin. Jan kwam elke avond naar zijn vader kijken en zei tegen zijn moeder; 'Wat een toestand, nu vader zo ziek is.' Dit herhaalde zich een paar keer, totdat zijn moeder zei: 'Kind, niet om de zonde goed te keuren, maar als je moeder nu maar schouders mag krijgen om dat wat God er op wil leggen op te nemen, dan zal je moeder het wel alleen dragen. Ook in deze weg moet je moeder erven de misdaden van haar jonge jaren en nu kan ik nog wel naast een slecht kind zitten.' Toen haar man op 23 februari 1923 stierf, is Esther teruggeleid in de onveranderlijke trouw des Heeren, die Hij met haar al de jaren gehouden had. Dat was haar enige troost, om verder uit de hand des Heeren te leven. Zelf kreeg ze daarna een zwak lichaam, wat vooral door de aanvechtingen aangetast werd, maar de Heere bepaalde haar bij: 'Gij zijt een besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein', waardoor ze mocht zien dat ze verzegeld en omtuind was, opdat de vijand haar niet beschadigen zou. Veel bezoek van Gods volk Hoe haar kerkelijke ligging was, is niet geheel duidelijk. Van de gemeente, waar ze tijdens de dienst van ds. Roelofsen in het hart gegrepen is, is na het vertrek van ds. Pieneman in 1898, niet meer zoveel bekend. Later heeft ds. C. de Jonge (te Tholen geboren) daar nog gestaan. Hij ging niet met de vereniging van 1907 mee, zodat de gemeente de naam van Oud-Gereformeerd kreeg. Esther is nog een tijd lang naar de kerk gegaan bij ds. J.P. Pauwe, waar ze eerst nog wel onderwijs kreeg, maar die later, volgens haar zeggen, een eigen zienswijze ging drijven over de rechtvaardigmaking. Ook meende hij dat er geen bevestigde christenen in het land meer waren. Uiteindelijk kwam ze met haar gezin thuis te zitten en omdat er bij haar toch al veel volk van God kwam, hebben ze gezamenlijk veel oudvaders gelezen.

64Zelfs vanuit Zeeland kwamen er mensen; was men bij haar geweest, dan kwam men ook graag weer terug. Dit is ook te lezen in de briefwisseling tussen de weduwe Ruit en Mientje Braal uit Tholen. Omdat ze na de dood van haar man in het gezin moest voorgaan in het gebed, kwam ze hierin, ook voor de vrienden die regelmatig kwamen, openbaar als een vrouw met bijzondere gebedsgaven. In de loop der jaren is het aantal mensen dat op het gezelschap bij elkaar kwam, minder geworden. Door het sterven van vrienden en door het achterblijven van schijnvrienden bleef er ook niet zoveel meer over. Heimwee in de ziel In die tijd kwam er ook wel een sterk verlangen in haar om het lichaam der zonde af te mogen leggen, om voor eeuwig bij Hem te mogen zijn, Die haar liefgehad heeft met een eeuwige liefde. Ze schreef: 'Toen ik op een zondag voor mijn boekenrekje stond en de geschriften van de oudvaders zag, zei ik: Lieve Heere, die zijn nu allen al verlost en voor eeuwig bij U en ik ben nog hier.' In de omgeving van Den Haag kwam ze ook in aanraking met een dominee of voorganger, van wie zij schreef, dat hij een 'zondaar' bleef. Als hij in de buurt was, ging ze bij hem naar de kerk. Jacob Ruim twee jaar voor haar einde is ook haar zoon Jacob, op 46-jarige leeftijd, gestorven. Acht jaar daarvoor was hij krachtdadig tot verandering gekomen. Hij werd zó ziek, dat het voor Esther een oorzaak werd om de Heere als een waterstroom aan te lopen. Ze werd bepaald bij de woorden: 'Zij zullen rusten op hunne slaapsteden.' Enkele maanden voor hij stierf, toen hij heel zwak was, vroeg hij aan zijn zus Johanna of ze bij hem wilde komen zitten en voor hem eens wilde zingen uit Psalm 89 vers 8: Gij toch, Gij zijt hun roem, de kracht van hunne kracht; Uw vrije gunst alleen wordt d' ere toegebracht; Wij steken 't hoofd omhoog en zullen d' eerkroon dragen Door U, door U alleen, om 't eeuwig welbehagen; Want God is ons ten schild in 't strijdperk van dit leven En onze Koning is van Isrels God gegeven. Hij zei: 'Ik heb voordien iets van de hemelse muziek gehoord, en dat gezang overtreft alles.' De laatste drie weken had hij het erg benauwd. Tot zijn moeder die dat merkte sprak hij: 'In al hun benauwdheden, was Hij benauwd.' Toen hij haast uitgeteerd was en nog een stukje ijs kreeg om zijn dorst te lessen, kreeg hij een indruk van het kruiswoord: 'Mij dorst!' De Borg liet hem zien dat Hij alleen dorst geleden had opdat hij zich mocht verkwikken. Hij zei; 'Wat vallen wij toch overal schoon buiten.' Het laatste wat hij zei was: 'In het huis Mijns Vaders zijn vele woningen.' Daarna verloor hij zijn bewustzijn en is zo gestorven. De begrafenis had hijzelf in zijn leven nog geregeld. Het was een vredige begrafenisdag, waar veel volk aanwezig was. Eeuwige liefde, zonder reden,

65 Zonder mijne waardigheid, Onbegonnen eeuwigheden, Voor de aanvang aller tijd; 't Raadsbesluit van 't eeuwig Wezen, Vaster als de hemel staat, Eeuwig wonder, nooit volprezen, God is wonderlijk van raad. J. Groenewegen Jan Jacobs oudste broer Jan, kende ook het wonder van vrije genade. Hij was opmerkelijk begaafd en had een groot verstand gekregen. Omdat ze het nodige geld niet hadden, kon hij niet verder leren. Jan is wél aan de gemeente van ds. Pauwe verbonden gebleven. De laatste jaren van zijn leven heeft hij veel aanvechtingen van de duivel gehad. Hij heeft mogen zien dat dit nodig was om hem van zijn hoogten af te stoten en is een arme zondaar gebleven. Hij mocht wel in het bijzonder zeggen: Waarom was het op mij gemunt, Daar er zoveel gaan verloren Die Gij geen ontferming gunt? P. Boddaert Omdat hij op het laatst van zijn leven aan aderverkalking leed, is hij nog een tijd lang in een tehuis opgenomen geweest. In dit tehuis is hij in de zestiger jaren overleden. Esther is na het huwelijk van haar jongste zoon Simon, vanaf 14 september 1943 bij haar dochter Johanna Smalheer-Klaassen komen wonen. Zij had een gezin met twee kinderen en haar man was in die tijd naar Duitsland, om te werken. Ze was daar nog niet zo lang toen ze een hersenbloeding kreeg, wat zich ook nog enkele malen herhaalde. Toch knapte ze weer op, maar het heimwee om ontbonden te mogen worden en een uitdrukking als: 'Kind, ik ben het hier zo moe', deed haar dochter toch vermoeden dat haar einde wel dichtbij was. In oktober is Esther nog twee weken bij haar oudste zus Kriena in Rotterdam geweest. Toen in november haar jongste broer Jacob gestorven is, is ze nog naar de begrafenis te Tholen geweest. Die week is ze in haar geboorteplaats gebleven. Daarna is ze nog een week bij een vriendin in Maassluis geweest. Toen ze weer thuis kwam, zei ze tegen haar dochter: 'Nu ga ik deze winter niet meer weg.' Het was of ze overal afscheid genomen had. Verlost! Op 15 december kreeg ze weer een hersenbloeding en raakte haar bewustzijn kwijt. Ze is op 19 december de rust ingegaan die er overblijft voor Gods volk. Ze was ruim zeventig jaar. Op maandag 24 december is ze begraven. Er werd op het sterfhuis gesproken uit Esther 4 vers 16: "... en alzo zal ik tot den koning ingaan...' En de ontmoeting met de Koning zal een herkenning van elkaar geweest zijn!

66Op haar graf is nog gezongen uit de Lofzang van Zacharias, vers 1: Lof zij den God van Israël, Den Heer', Die aan Zijn erfvolk dacht, Haar jongste zoon Simon is nog in leven (82 jaar) en woont met zijn vrouw nog altijd in Den Haag. Wanneer er over hun moeder gesproken wordt, dan zijn ze vol belangstelling. Ze weten nog goed dat er veel 'volk' bij hen kwam. Ook dat het een biddende moeder was! In de oorlog is hij, met veel anderen, naar Duitsland weggevoerd. Daar hebben de jongens in de concentratiekampen veel geleden. Ook werden ze uitzonderlijk veel geslagen. Nu gebeurde er iets opmerkelijks met Simon, wat ook de andere jongens opviel. Terwijl de anderen geslagen werden, kon de vijand hem niet aanraken. Dit was zelfs ook weer in twee volgende kampen waar ze naar overgeplaatst werden. Hij heeft toen goed gevoeld, wat het is een biddende moeder te hebben, dat hij als een wacht rondom zich ervaarde. Maar hij weet ook nu nog dat dit alléén, niet genoeg is! Diezelfde God leeft nog! Werk nog om verloren schapen, Tot Uw kooi, breng nu nog in. Die nog zorg'loos liggen slapen, Te verstrikken door Uw min; Wij zien dan genadewon'ren, Mensen die des satans buit Waren, krachtig af te zond'ren, Tot Messias' lieve bruid.

67Geraadpleegde literatuur Uitgave Leven en bekering van Adriaan Bergers J. W. Kieboom z.j. Werkendam Een terugblik II Boekh. HET ANKER Ds. W.C. Lamain 1982 Zwijndrecht Niet door kracht, noch door geweld Geref. Gemeente De kerkhistorie van de Gereformeerde 1974 Poortvliet Gemeente te Poortvliet In de voorhoven des Heeren Uit het le- Uitg. "Middelburg" ven van Jac. v/d Velde J. Westerbeke 1994 Middelburg De armen verzadigd Het leven en werk Uitg. "Middelburg" van P. Immens J. Westerbeke 1995 Middelburg De Afscheiding van 1834 in Zeeland De Vuurbaak Deel 2 Dr. J. Wesseling 1989 Barneveld Thoolse Schetsen 1-2 (handschrift) Mevahor z.j. Een briefje aan mijn kinderen die ik in waarheid lief heb! E. Klaassen- De Korte 1947 Den Haag Levensbeschrijving van Anna Schot Uitgeverij "CEDEE" 1990 Ridderkerk Eerste zestal predikatiën Den Hertog ds. J. Fraanje z.j. Utrecht Levensbeschrijving en brieven van Den Hertog b.v. L.J. Potappel A. J. Smits 1984 Houten In de lijn van Ledeboer Uitg. Vermeulen J. M. Vermeulen 1990 Krimpen a/d IJssel Kerkeraadsnotulen Christelijk Afge- Gemeente archief scheiden Gemeente 1852-1907 St. Maartensdijk Tholen Oude aanzichten van Tholen Zeeuwse Boekhandel P. Jasperse z.j. Zierikzee De familie Flikweert Uitg. Flikweert Mr. A.S. Flikweert 1993 Nieuwerkerk ZLD Diverse geboorte- huwelijk- en over- Rijksarchief Middelburg lijden aktes