STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped...

172
STIJL EN TAAL VOOR VOORTGEZET LAGER- EN AANVANKELIJK MIDDELBAAR ONDERWIJS DOOR P. AROUIEN OPBROUCK en P. EOUARO FRAUSSEN DOCTOR IN DE GERM. PHILOLOGJE MINDERBROEDERS LEERAARS AAN HET ST-ANTONIUS-COLLEOE, LOKEREN. EERSTE BOEKJE - Se druk - Mec:helen St-f'ranc:isc:us.Drukkerll 1937

Transcript of STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped...

Page 1: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

STIJL EN TAAL VOOR VOORTGEZET LAGER-

EN AANVANKELIJK MIDDELBAAR ONDERWIJS

DOOR

P. AROUIEN OPBROUCK

en P. EOUARO FRAUSSEN DOCTOR IN DE GERM. PHILOLOGJE

MINDERBROEDERS

LEERAARS AAN HET ST-ANTONIUS-COLLEOE, LOKEREN.

EERSTE BOEKJE

- Se druk -

Mec:helen St-f'ranc:isc:us.Drukkerll

1937

Page 2: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn
Page 3: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

STIJL EN TAAL VOOR VOORTGEZET LAGER-

EN AANVANKELIJK MIDDELBAAR ONDERWIJS

DOOR

P. ARDUIEN OPBROUCK en P. EDUARD f'RAUSSEN

DOCTOR IN DE GERM. PHILOLOGIE

MINDERBROEDERS

LEERAARS AAN HET ST-ANTONIUS-COLLEOE, LOKEREN.

EERSTE BOEKJE

- Se druk -

Mechelen St-Franciscus-Drukkerll

1937

Page 4: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn
Page 5: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

VIT HET VOORBERICHT

BIJ DE~ l en DRUK. 1924.

Reeds lang en van overal werd er gevraagd naar een Neder­landsche methodische stijlleer. lVij hebben er ons mee belast een dergelijk werk te leveren.

Toen dit boek reeds ter perse lag, werden we aaJlgenaam verrast, dezelfde opvatting, die we hier hebben uitgewerkt, te zien voorstaan door den Heer Delabel, inspecteur over het Lager Onderwijs. In « l'laamsch Opvoedkundig Tijdschrift» van Juni l.I. schrijft de geachte Heer Inspecteur: « Volgens de eenen berust « de aanvankelijke stijlvorming op stelselmatige aaneigening van « goede vormen uit de levende taal, op hel bevoorraden van het «taalgeheugen JIlet beschaafd en voor het kind bruikbaar « materiaal; volgens de anderen op een methodische scholing van « den opmerldngsyeest, een cultuur van heldere beschollwingen, « bewuste opnamen van indrllkken, in fijnheid klimmende ge­« waarwordingen voor al de zinnen, ook een steeds j/lister in­« blikken in eig'en zieleloeslanden. - Het besillit ligt voor de « hand: in beide strekkingen ligt er veel goeds en beide moeten « tot h/ln recht komen ».

Van deze opvatting zijn we uitgegaan: in dit boek zijn die twee richtingen samengebracht.

De voorstanders van de eerste methode vinden hun gading in het l' en 2' deeltje: in « Taaloefeningen» rijk taalmateriaal; in « Zaakonderwijs» een overvloedigen voorraad gewoon-beschaafd Nederlandsch over zaken /lil het dagelijksch leven.

De voorstanders van de tweede methode krijgen in het 3' deeltje wat hän lllst : een methodische ontwikkeling van den opmer­kingsgeest, met een reeks opstellen die genomen zijn /lit de om­geving lDaarmede de leerlingen kunnen meeleven.

Taaloefeningen - Zaakonderwijs - Stijl en Opstel zijn dus

de drie deeltjes van dit eerste boek.

Page 6: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- IV-

We moeten er hier nochtans met nadruk op wijzen, dat deze indeeling niet zóó bedoeld is, dat de Leeraars deel voor deel, bladzij voor bladzij zouden volgen; neen, we vragen hun, dat zij uit de drie deeltjes te gelijk zouden putten : om de beurt enkele taaloefeningen zouden maken, daarna enkele nummers nemen uit het Zaakonderwijs .en ook reeds van het begin af kennis maken met het 36 deel: Stijl en Opstel.

2" DRUK (1931); 3e DRUK (1934).

BIJ DEN 4en DRUK

Een paar kleine bijzonderheden werden gewijzigd (1936).

BIJ DEN 5en DRUK

IJl deze uitgave werden geen lloemellSwaardige wijzigingen aangebracht.

Lokeren, Aug. 1937.

Page 7: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

INHOUD

r DEEL. Taaloefeningen.

(De cijfers duiden de nummers aan.)

Voorbericht 111. Inhoud V. Woordenkeus: 2, 7, 8, 11, 17, 21, 24, 34, 48. Synoniemen: 3, 9, 22, 27, 31, 33, 35, 37, 39, 41, 43, 45, 47. Vergelijkingen : 4. Tegenstellingen : 5, 6, 10, 13. Woordvorming: 14. Het juiste woord: 15, 19, 26, 29 32, 36, 38, 40, 42. Uitdrukkingen : 16, 20, 23, 30. Geluiden: 18. Beteekenis : 28. Eén woord : 44. Vreemde woorden : 46.

11" DEEL. Zaakonderwijs.

met gemengde oefeningen.

Het huis : 51. Deur, venster : 52. Het juiste woord : 54. Woordenkeus : 56. Het college : 58. De kerk: 60. Het menschelijk lichaam : 62. De zintuigen : 64. Het juiste woord : 65. Woordenkeus : 68, ... 72. De priester, de kerkedienaars : 77. Waardigheidsbekleeders : 79. Landbouwgereedschap : 81. Tuingereedschap : 83. Gereedschap van den timmerman ... : 85. Het paard : 90.

Page 8: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

Het paardentuig : 91. Woordverklaring : 94. Synoniemen : 95. Het juiste woord : 96. De voertuigen : 98. De honden : 100. De vogels : 102.

De grootere vogels 104. De visschen : 106. De insecten : 108.

- VI-

Gelui'den van de dieren : 110. Het gepaste woord : 111. Benamingen van dieren : 112. De plant : 115. Het reizen - De trein : 117. De fiets (velo, rijwiel) : 119. Muziek. - :.\Iuziekinstrumenten 121. Spellen. -- Spelen : 123. De Meuren : 125.

lIl e DEEL. Stijl en Opstel.

De zinsbouw: 126, 130, 134, 137, 147. Waarnemen. De kleur: 128, 129. Waarnemen. De vorm: 131, 135. De brief: 139. Enkele titels en slotvormen van brieven : 143. Waarnemen: 144. Waarnemen. Gevoel-, smaak-, reukorgaan : 148. Waarnemen. De bewegingen. De handelingen: 151. Waarnemen. Ligging. Richting: 153. Waarnemen. Afmeting. Ligging. Afstand : 156. Figuurlijke of overdrachtelijke taal, beeldspraak 161, 166. Nieuwjaarsbrieven : 162. Waarnemen. Geluiden : 168. 'Waarnemen met verschillende zintuigen: 174. Het wezenlijke en het bijkomstige : 175. Innerlijke gewaarwordingen : 176. Opstellenreeks : 178.

Page 9: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

I" DEEL

Taaloefeningen.

Woordenkeus.

1. - Een bosje radijzen, wortelen, sigaren, haar.

Een struik andijvie. Een krop salade. Een bos stroo, wortelen, be­

ten, vlas, haar, hout, sleu­tels.

Een bundel stroo, hout, pa­pieren, vlas, takken, klee­ren, gedichten.

Een bussel stroo, takken, kla-ver.

Een schoof of garve koren. Een vracht rijshout. Een voer klaver. Een lading kolen. Een hoop hout, zand. Een stapel hout, steenen, boe­

ken. Een tas steenen, rogge, koren,

hooi. Een blok marmer. Een snede brood.

Een roomer wijn. Een rol behangselpapier. Een pijp of staafje lak, kaneel,

drop, krijt. Een kluit aarde. Een klont (= aaneenkleven de

hoeveelheid) boter, sui­ker, aarde.

Een klomp (= vormeloos stuk) aarde, lood, vet.

Een homp (= groot en dik stuk) kaas, vleesch.

Een klosje of een bobijn ga­ren.

Een bol of kluwen (= opge­wonden bal), - knot of dot (= ineengedraaid bos­je), garen, katoen, sajet.

Een streng (= een aantal draden), garen, katoen, sajet.

Een wrong (= een aantal strengen), garen, enz.

2. - Vul in met een gepast woord uit het bovenstaande lijstje.

Werp den hond een paar - brood toe : hij jankt van den honger. De winkeljuffer kan alles fijntjes uitstallen : ze schikt

l'adijzen, de - salade en de - andijvie zoo netjes naast-

Page 10: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-2-

een. Daar is geen eten meer voor de beesten : rij algauw om een - klaver. Het oudje bezweek bijna onder zijn zware - rijshout. Met een flinken - boter maakt de meid een lekkere saus. Laat me eens uitrekenen hoeveel - behangselpapier we van doen hebben om dat kamertje wat op te knappen. Met de egge worden de op het land fijngemaakt. De raadsleden ledigden een - Moezelwijn op de gezondheid van hun president. Hebben we niet een - lak in huis : dat pakket moet zorgvuldig gesloten worden. Een heele - hout als voorraad tegen den winter : nu kunnen we stoken! In de fabriek verbruikt men kolen : gisteren is er alweer een heele - per schip aangekomen.

Jongen, een paar - stroo naar den stal: vandaag moeten we volstrekt strooien! Een - garen ophouden, dat kan ik wel; maar zoo'n heelen -, dat ging mijn geduld te boven! Als aan­denken aan mijn lieve moeder, bewaar ik nog altijd een - van haar zilverwitte haren. Grijp hem vast! De hond gaat loopen met een - vleesch in den bek. De mol is weer aan het wroeten : zie eens wat een - zand hij heeft opgestooten. Als het koren gemaaid is, wordt het tot bundels gebonden : - of - heeten we die. Aanzienlijke - koren lagen opgestapeld in de schuur.

Synoniemen.

3. - Vervang de schuin gedrukte woorden door een synoniem uit het onderstaande lijstje.

1. Ondeugend. 2. Stram. 3. Hachelijk. 4. Welvervuld. 5. Be­nard. 6. Aanstekelijk. 7. Verdrietig. 8. Verwaand. 9. Beknopt. 10. Naarstig. 11 Gewichtig. 12. Geslepen. 13. Schielijk. 14. On­gezeglijk. 15. Blank. 16. Rijzig. 17. Afgeleefd. 18. Donker. 19. Erkentelijk. 20. Koud. 21. Fraai. 22. Lastig. 23. Inheemsch. 24. Somber, norsch. 25. Oplettend. 26. Gedenkwaardig.

Een besmettelijke ziekte. Een bondig verslag. Een onverbeterlijke stouterd. Een vervelende reis. Een sluwe bedrieger. Een vlijtige scholier. Een inlandsche plant. Een stokoud man. Een moeilijke taak. Een kille herfstavond. Een witte sluier. Een onvriendelijk mensch. Een mooie teekening. Een duistere nacht.

Page 11: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-3-

Een plotselinge dood. Een heuglijke gebeurtenis. Een slanke gestalte.

Een aandachtig gehoor. Een dankbaar hart. Een plaagzieke jongen. Een netelige toestand. Stijve leden.

Benauwde tijden. Een welbestede loopbaan.

Een aanmatigend mensch Een belangrijke ondekking.

Vergelijkingen.

4. - Vul de puntjes in.

1. Bruin. 2. Trotsch. 3. Oud. 4. Nijdig. 5. Zout. 6. Broos. 7. Glad. 8. Bang. 9. Fier. 10. Glad. 11. Listig. 12. Arm. 13. Hard. 14. Groen. 15. Zoet. 16. Geel. 17. Sterk. 18. Zwart. 19. Rood. 20. Wit. 21. Koud. 22. Helder. 23. Zwaar. 24. Stijf.

Zoo ... als gras. zoo ... als ijs. zoo ... als een stok. zoo ... als een paard. zoo . . . als een kei. zoo ... als e. spiegel. zoo .•. als een spin. zoo. : . als e. kastanje.

zoo ... als kool. zoo ... als kristal. zoo ... als bloed. zoo ... als honig. zoo ... als e. slang. zoo ... als pekel. zoo ... als e~ pauw. zoo ... als een aal.

Tegenstellingen.

zoo ... als lood. zoo ... als sneeuw. zoo ... als was. zoo ... als Job. zoo ... als glas. zoo ... als de straat. zoo ... als e. haas. zoo ... als e. haan.

5. - Vervang de schuin gedrukte woorden door een tegen­stelling uit de onderstaande lijst.

1. Duur. 2. Tam. 3. Recht. 4. Breed. 5. Rampzalig. 6. Plezierig. 7. Geslaagd. 8. Onstuimig. 9. Zwaar. 10. Opgewonden. 11. Hard. 12. Duurzaam. 13. Ledig. 14. Slecht. 15. Helder. 16. Blij. 17. Traag. 18. Verafgelegen. 19. Gezond. 20. Hel. 21. Dood. 22. Klaar. 23. Streng. 24. Betrokken. 25. Bot. 26. Mager. 27. Stomp. 28. Taai. 29. Zoet. 30. Fijn.

Een smalle gang. Een ziek menseh. Een vervelende reis. Een drukke straat. Malsch vleesch. Een betrokken lucht. Een vroolijk gezicht. Een droeve tijding.

Page 12: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

Vette grond. Een scherp mes. Een spitse toren. Een zachte winter. Goedkoope waren. Een lichte kleur. Een !,ichte taak. Een wild dier. Troebel water. Een zure drank. Een vlugge gang.

-4

Mooi weer. Een gelukzalige eeuwigheid. Een mislukte onderneming. Grof laken. Een kalme zee. Een zacht ei. Een volle flesch. Een naburzg land. Een kortstondig vermaak. Een scheeve lijn. Een afgeloopen wekker.

6. - Vervang de schuin gedrukte woorden door een tegen­stelling uit de onderstaande lijst.

1. Ondeugd. 2. Onrust. 3. Vijand. 4. Straf. 5. Armoede. 6. Ne­derigheid. 7. Onbeschoftheid. 8. Stugheid. 9. Wantrouwen. 10. Bedaardheid. 11. Tegenspoed. 12. Tegenzin. 13. Slordigheid. 14. Zelfzucht. 15. Spaarzaamheid.

Het loon van de deugd.

Jozef is voor al zijn makkers een vriend. Eenieder kent de beleefdheid van zijn manieren, zijn minzaamheid en onbaat­Zllchtigheid in den omgang met anderen. In voorspoed geeft hij geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn werk verricht hij zonder overhaasting, met stiptheid. Vol be­trouwen en met gerustheid gaat hij het leven door. Geen wonder, dat deze jongen de vriehd is van allen.

Woordenkeus.

7. - Een kistje sigaren. Een blikje of bus sar-

din en, sardijnen. Een rolletje centen. Een brief spelden. Een rij boomen. Een doosje pennen. Een spel kaarten.

Een drift ossen, ganzen, zwanen. Een vlucht eenden, patrijzen. Een zwerm bijen. Een span paarden. Een school haringen. Een toom (= broedsel) kuikens. Een troep soldaten, kinderen. Een groep menschen, tooneelspe­

Iers.

Page 13: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

Een snoer koralen. Een collectie postzegels. Een kip appelsienen. Een mat vijgen. Een kudde schapen.

-5-

Een corps (1) muzikanten, studen-ten, soldaten.

Een gezelschap drinkebroers. Een bende straatjongens, dieven. Een massa volk.

8. - Vul in met een gepast woord uit het hier bovenstaande lijstje.

De herfst nadert : we zagen zoo even heele - wilde eenden voorbijtrekken. Die kerels konden mikken : ze schoten een obus midden in een - soldaten. Op Sinterklaas werden er heel wat - appelsienen leeg gemaakt. We hadden een - van vijftien kuikens : we hebben hem gisteren in zijn geheel aan onzen buur­man verkocht. Ze kwamen elk jaar met een heele - ossen naar de jaarmarkt. Leg al die centen op een hoopje en maak er een - van. Op een zeker tijdstip van het jaar, komen de haringen bij - aandrijven. Sinds enkele dagen maakt een - dieven de buurt onveilig. Aan den eindpaal, waar de wedrenners moesten aankomen, stond een - volk opgesteld. Tijdens de staking, mochten de menschen niet bij - door de straat gaan. Als nieuwjaarsgeschenk kreeg ik in dien winkel een prachtig -kaarten cadeau.

Daar lag van alles voor de vitrine te koop : - sardijntjes, - pennen, - spelden en wat weet ik al. Wilt ge de vijgen versch houden, hou de - goed gesloten. De meester was zeer vereerd met het - lekkere sigaren, dat we hem op zijn naam­feest hebben aangeboden. Hier is het zware grond : hier moeten we ploegen met een - paarden. Twaalf prachtige beuken ston­den daar naasteen : de Duitschers hebben de heele - geveld. Een - drinkebroers heeft den heelen nacht de rust in onze wijk gestoord. Na veel jaren geduldig verzamelen, heb ik een aardige - postzegels bijeen. De lndiaansche prinses droeg een - kost­bare peerlen om den hals. Het - van de Mariniers had zich in den slag bij Diksmuide gunstig onderscheiden.

(1) De gezamenlijke personen d ie onder een hestuur of hoofn ~taan en daar­door een zeker geheel vormen.

Page 14: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-6-

Synoniemen.

9. - Kies woorden van nagenoeg gelijke beteekenis voor de schuin gedrukte bijvoegli'jke naamwoorden.

1. Beknopt. 2. Sober. 3. Wispelturig. 4. Vurig. 5. Zwak. 6. Woest. 7. Wanhopig. 8. Verknocht. 9. Vermetel. 10. Weldoende. 11. Argeloos. 12. Verstandig. 13. Bitsig. 14. Rijk. 15. Stil. 16. Dank­baar. 17. Uitbundig. 18. Onmenschelijk. 19. Warm. 20. Schaduw­rijk. 21. Teeder. 22. Modderig. 23. Verdrietig. 24. Ontzettend . . 25. Toegevend. 26. Verslenst.

Een teerhartige moeder. Een inschikkelijk man. Een weerlooze grijsaard. Een bondig verslag. Een verkleefde vriend. Een slijkerige weg. Een vervelende reis. Een overvloedige oogst. Een matig gebruik. Een wilde landstreek. Een lommerrijke boom. Een erkenteUjk hart. Bijtende woorden.

Een brandend verlangen. Een radeloos mensch. Een roekelooze daad. Koesterende stralen. Onbeschrijflijke vreugde. Een schrandere knaap. Een veranderlijk karakter. Een verkwikkende regen. Barbaarsche wreedheid. Een rustige nacht. Kinderlijke eenvoud. Een verwelkte bloem. Een vreeselijke ramp.

Tegenstellingen.

10. - Vervang de puntjes door een woord, dat een tegenstelling is van het schuin gedrukte.

1. Helder. 2. Eenvoudig. 3. Zwak. 4. Veranderlijk. 5. Wel­gebouwd. 6. Dof. 7. Duur. 8. Verstandig. 9. Smaakvol. 10. Droef. 11. Ergerlijk. 12. Gekookt. 13. Ondergaande. 14. Doodelijk. 15. Flauw. 16. Onstuimig. 17. Oppervlakkig. 18. Glad. 19. Ge­slaagd. 20. Geheim. 21. Duurzaam. 22. Wakker. 23. Geveinsd. 24. Ongezeglijk.

Bestendig of ... weer. Een heldere of een ... klank. Een stich-telijk of een ... gedrag. Een grondige of een ... kennis. Een blijde of een ... tijding. Rauwe of ... vruchten. Een kortstondig of een

Page 15: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-7-

••• genoegen. Een mislukte of een ... onderneming. Oprechte of ... vriendschap. Een gewillige of een ... jongen. Een sterk of .h gestel. Een misvormd of een ... lichaam. Een smakelooze of een .•• versiering. Een iIzgewikkeld of een ... vraagstuk. Een lichte of een ... wonde. Een droomerige of een ... jongen. Een openbare of een •.• zitting. Stevige of ••• kost. Een domme of een ... opmerking. De opgaande of de ... zon. Overtrokken of ... weer. Een kalme of een ... zee. Goedkoope of ... waren Een ruwe of een ... schors.

Woordenkeus.

11. - Voeg bij de zelfstandige naamwoorden een bijvoeglijk naamwoord uit de onderstaande lijst.

1 Blind, 2 waterdicht, 3 tijdig, 4 verwelkt, 5 voorspoedig, 6. welbesteed, 7 aanzienlijk, 8 schichtig, 9 bitter, 10 vreemd, 11 begeerig, 12 hooggeplaatst, 13 doodelijk, 14 bloeddorstig, 15 meedoogenloos, 16 onvergeeflijk, 17 heldhaftig, 18 beden­kelijk, 19 ritselend, 20 bitsig, 21 onherstelbaar, 22 ontzettend, 23 schuimend, 24 beroemd, 25 loffelijk, 26 schitterend, 27 diep, 28 bloedig.

Uren veldslag licht toestand verwijten baren veldheer wonde blikken vertrouwen bloem beul bladeren paard waarschuwing daad fouten verschijnsel woord besluit som eerbied verlies tijger ramp schoenen reis amhtenaar

12. - Vervang het streepje door een van de hier volgende woorden.

1 Een reis, 2 een plank, 3 een wonde, " een last, 5 een rijweg, 6 een ziekte, 7 geld, 8 een hond, 9 een poging, 10 de zee, 11 een plaats, 12 een antwoord, 13 een tand, 14 een zaal, 15 een aardappel, 16 een vrucht, 17 een vloeistof, 18 een kind, 19 een overwinning, 20 een straf, 21 de schade, 22 een les.

Page 16: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- kan doodelijk zijn. kan onstuimig zijn. kan gepast zijn. kan moeilijk zijn. kan verlegen zijn. kan onberekenbaar zijn. kan welverdiend zijn. kan verdampt zijn. kan stampvol zijn. kan besproken zijn.

- kan schitterend zijn.

-8

kan vermolmd zijn. kan drukkend zijn. kan vermoeiend zijn.

- kan woedend zijn. - kan hol zijn. - kan glazig zijn.

kan nutteloos zijn. - kan sappig zijn.

kan afgepast zijn. kan afgezet zijn. kan gevaarlijk zijn.

Tegenstellingen.

13. - Geef de tegenstelling van de schuin gedrukte woorden.

1. Geleerd. 2. Doodsch. 3. Grof. 4. Slijkerig, modderig. 5. Zacht. 6. Los. 7. Braakliggend. 8. Schriftelijk. 9. Licht. 10. Verkwis­tend. 11. Kaal. 12. Licht. 13. Krom. 14. Ziek. 15. Zuur. 16. Nede­rig. 17. Vadsig. 18. Valsch. 19. Bedaard. 20. Dol'.

Ik hou meer van een hard als van een ... ei. Het fijne en niet het ... laken is het duurst. Bouw op een vasten, niet op een ... grond. "rees spaarzaam, niet ... ; wees werkzaam, niet .... Liever drinken we een zoeten als een ... drank. Die lijn is niet recht, ze is .... Mijn meester was nooit driftig, hij bleef altijd .... Die kleur is me wat te donker, ik verkies een ... kleurtje. Zelden ontmoeten we oprechte vrienden, ... maar al te dikwijls. Een zware taak voor een gezond, een ... voor een ." mensch. Ge kunt een zaak mondeling of ... behandelen. Een onwetende is niet zelden een hoovaardige; daarentegen zijn de echte ... doorgaans .... Op reis zagen we nu eens vruchtbare streken, dan weer ... vlakten; hier groenende heuvels en flink bebouwde landouwen, daar '" hellingen en ... landen; nu nette dorpen en blodende steden, dan .. ; vlekken en ... woestenijen.

Woordvorming.

14. - Voeg bij de volgende woorden een van de hier aange­geven voorvoegsels of woorden, die er de beteekenis van ver­sterken.

Page 17: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-9-

1. Aarts. 2. Asch. 3. Suiker. 4. Bloed of vuur. 5. Over (1). 6. Lood. i. IJzer. 8. Hemel. 9. Toren. 10. Gras. 11. Glas. 12. Goud 13. Stok. 14. Peper. 15. Kool. 16. Mors. 17. Hoog. 18. Spiegel. 19. Pik. 20. Steil. 21. Piep. 22. Kraak. 23. Hagel. 24. IJs. 25. Pluim. 26. Dood (1). 27. Kurk. 28. Sneeuw of spier. 29. Spijker.

Machtig Sterk Droog Vol Zwaar Waard Geel Rood Arm Blauw Zoet Licht Hoog Rijp Grauw Schoon Groen Helder Duur Zwart Koud Vast Wit Oud Geleerd Dom Zuinig Net Rijk Donker Glad Bedaard Recht Jong Blank Dood

Het juiste woord.

15. - Vul in met een vall de woorden uit de voorgaande oefening.

Wat een duizelingwekkende afgrond : de rotsen schieten er - naar beneden! Wat vermogen heldendaden tegen een - vijand! Oom studeerde aanhoudend in die lijvige, zware boekdeelen : zeker moest hij een - man zijn! Een lekkermondje houdt van een - drankje. Nee hoor! zoo'n - logies betaal ik van z'n leven niet meer. De baan is -, glij maar niet uit! De baas maakte zich gloeiend kwaad : zijn wezen werd -. De Ame­rikanen bouwen - huizen, die ze wolkenkrabbers noemen. De deugniet kreeg onverwacht een duchtige afstraffing : het kwam op hem neer als een -- stortbad. Hun huisje brandde af : nu waren het - mefischen!

Een vreeselijk onweer stak op : de lucht zag -. De onge­lUkkige stortte van den toren : hij viel - op de steenen. Vóór een tafel met een - laken, smaakt het eten me nóg zoo lekker. Had die kerel niet een - gestel, hij was die ziekte niet te boven gekomen. De korenvelden staan - : we mogen beginnen te pikken. Het volk kwam zeer goed op : de redenaar mocht

(1) Over en Dood worden meer dan eens geLruikt.

Page 18: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-10 -

spreken voor een - zaal. Dat moedertje was uiterst zindelijk : in haar huisje was alles -. Komt ge uit den schoorsteen, jongen? Uw handen zijn -. De - grijsaard had - haren. Dit leerrijk boek is zijn prijs -. In de processie droegen de maagdekens een sneeuwwit kleed met een - gordelband. Onder den - last kraakten de wagens.

Uitdrukkingen.

16. - Vul in met een van de hier volgende woorden.

1. Glazen. 2. Bres. 3. Wielen. 4. Trom. 5. Net. 6. Kolen. 7. Vaar­water. 8. Tuin. 9. Kabeljouw. 10. Koe. 11. Broertje. 12. Trom. 13. Hoek. 14. Nek. 15. Olifant. 16. Hoogte.

Iemand in de - rijden of hem in het - zitten, beteekent tegenwerken of dwarsboomen. Ga recht op uw doel af en vat de -bij de horens. Wi'e veel reclame voor iets maakt, roert de groote of Turksche -. Wacht u voor dat sluwe Joodje: hij werpt een spierinkje uit om een - te vangen. Zoo iets zou ik niet doen, ge zult uw eigen - ingooien. De kleine stouterd sloop ong!etnerkt weg; dat heet c met de stille - vertrekken. » Te drommel;, nee, men zal me daar niet meel' beet krijgen; een tweeden keel' laat ik me niet om den - leiden I De stemming was ons niet gunstig : de wind woei weel' uit een verkeerden -.

Ze hebben hem te veel geprezen, te vroeg in de - gesloken! Iemand met den - aanzien, is iemand niet groeten, hem den rug toekeeren. Aan brieven te schrijven heeft hij een hekel, hij heeft el' een - aan dood. Op heete - staan is met ongeduld op iets wachten. Nog wel dat hij een rijken broer heeft, die voor hem in de - springt, anders was hij alweer failliet. Ge komt te laat, jongen, ze zijn met het beste gaan loopen : ge vischt achter het -. Overdrijven dat kan hij : van een mug maakt hij een -.

Woordenkeus.

17. - Vervang het streepje door een gepast werkwoord uit het onderstaande lijstje.

1. Treffen. 2. Zetten. 3. Rondstrooien. 4. Stichten. 5. Behalen. 6. Schorsen. 7. Vellen. 8. Indienen. 9. Stoken. 10. Leggen. 11. Op-

Page 19: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-11-

werpen. 12. Beramen. 13. Slaan, leggen. 14. Koelen. 15. Storen. 16. Slaan, munten. 17. Aanleggen, banen. 18. Stijven. 19. Graven. 20. Strijken. 21. Aanteekenen. 22. Lichten. 23. Aanknoopen. 24. Schuren. 25. Geven, indienen. 26. Aanbrengen. 27. Afleggen. 28. Bouwen. 29. Leggen. 30. Looien. 31. Behartigen. 32. Instellen. 33. Afhalen (= ontdoen van de draden). 34. Kwijten.

Verzet -. Een klacht -. Handelsbetrekkingen -. Een oor­deel -. Maatregelen -. Luchtkasteelen -. Een spoorweg -. Een vonnis -. Linnengoed -. Een kanaal -. Een weg -. De rust -. Geld -. Zijn haat -. Een getuigenis -. Een brug -. Het leer -. Een samenzwering -. Een vergadering -. De grondslagen -. Een dam -. Vuur -. Iemands belangen -. Een verslag -. Een onderzoek -. Zich van zijn taak -. Boonen -. Lof -. Koffie -. Brand -. Verbeteringen -. Nieuwsjes -. Koperwerk -. Het anker -.

Welke geluiden worden er voortgebracht?

18. - Vul in met een gepast werkwoord.

1. Schallen. 2. Knarsen. 3. Bulderen. 4. Luiden. 5. Knallen. 6. Kleppen. 7. Bruisen. 8. Ruischen. 9. Snorren. 10. Klotsen. 11. Ritselen. 12. Murmelend, kabbelend. 13. Kletteren. 14. Schet­teren. 15. Knetteren. 16. Huilen, loeien, bulderen, gieren. 17. Rommelen.

De zee was' onstuimig : we hoorden de golven - en -. De deur - op haar verroeste hengsels. Het onweer steekt op : de donder - in de verte. Alleen nog maar het - of - van de blaren doet den haas al opschrikken. Het was er gevaarlijk : we hoorden er aanhoudend de kogels - rond onze ooren. In de lente zingen de vogels boven de - beekjes. 's Winters - het vuurtje in den grooten haard. Wat een vreeselijk weer : de hagel - tegen de ruiten, de wind -, -, -, - in den schoor­steen. De soldaten overrompelden een post : we hoorden plot­seling in den nacht hun geweren -. Een nieuwe slag werd geleVerd : de kanonnen - met ongewone hevigheid. De troepen trokken zegevierend de stad binnen : de trompetten -, - door de straten. We hoorden over het land de zware klokken -, de kleine klokjes -.

S. T. 2

Page 20: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-12 -

Het juiste woord.

19. - Vul in met een woord uit het hier volgende lijstje.

1. Duigen. 2. Schubbetjes. 3. Druppels. 4. Klokhuis. 5. Graan. 6. Doornen. 7. Poriën. 8. Schooven.9. Pitten. 10. Draden. 11. Mijt. 12. Veertjes. 13. Schelf. 14. Tas. 15. Web. 16. Zandkorrels. 17. Tanden. 18. Stekels. 19. Ranken. 20. Mazen. 21. Trossen. 22. Spijlen. 23. Druiven. 24. Rijsjes. 25. Schakels.

In een aar steken er veel -. Een ketting bestaat uit vele -. De spin weeft van haar - een kunstig -. De kuiper legt hoepels om de - van de ton. Een net is een knoop- of strikwerk met -, In een bezem steken er veel -. De schilfertJes die op den rug van vele vischjes glinsteren, heeten we -. Loop niet te dicht langs de haag, of ge prikt u aan de -. De rug van den egel is bezet met vervaarlijke -. De vele - beschutten de vogeltjes tegen de kou. Aan de - van den wingerd rijpen de - met gansche -. De gevangen vogel zit achter de - van een kooi. Een kamrad is bezet met -. Midden in het lekkere peertje steekt het - met de - er in. Ontelbaar zijn de -, die liggen op het. strand van de zee. Het zweet breekt uit de huid door -. Koren­halmen bindt men samen tot -. Een ronden of vierkanten stapel hoog en stevig opgetast hooi of strooi, noemen we een -of een -; maar een lossen hoop op het hooiveld, noemt men een -. Een overgroot getal - vormen een plas.

Uitdrukkingen.

20. - Vul in met een gepast werkwoord.

1. Koopen. 2. Schillen. 3. Wasschen. 4. Maken. 5. Blaffien. 6. Huilen. 7. Dragen. 8. Paaien. 9. Raken. 10. Opnemen. 11. Sprin­gen. 12. Blinken.

Iets onmogelijks willen verkrijgen of volvoeren, is tegen de maan -. Een Moor wit willen -, is vergeefsche· moeite. Laat me eerst uw waar zien : ik zou niet gaarne een kat in den zak -. Zich schi-kken naar het slecht gezelschap, waarin men zich bevindt, is - met de wolven, waarmee men in het bosch is. Iemand met beloften tevredenstellen, is hem met beloften

Page 21: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-13-

Zich over iets boos maken, is iets euvel -. Niet alles wat fraaI is, is echt of goed : niet alles wat -, is goud. Iets dat zal vergeten worden, zal in het vergeetboek -. In een gesprek niet bij een onderwerp blijven, is van den hak op den tak -. NoodelOozen arbeid verrichten, ergens iets brengen waar er overvloed is, is water naar zee -. Uit een enkele omstandigheid kan men geen algemeen besluit opmaken : één zwaluw - den zomer niet. Iets onaangenaams met iemand moeten behandelen, iemand de les moeten lezen, is met iemand een appeltje te - hebben.

Woordenkeus.

21. - Vul aan met een welgekozen werkwoord uit het volgende lijstje.

1. Vestigen. 2. Voeren. 3. Bieden. 4. Genieten. 5. Lesschen. 6. Vellen. 7. Opdisschen. 8. Uitmaken. 9. Uiten. 10. Opzeggen. 11. Inspreken. 12. Verslaven. 13. Stillen. 14. Ondergaan. 15. Ver­breken. 16. Beteugelen. 17. Verzachten. 18. Vervullen. 19. Op­maken. 20. Geven. 21. Sluiten. 22. Toeleggen. 23. Oprichten. 24. Maken. 25. Krenken. 26. Afleggen. 27. Richten. 28. Blootstellen. 29. Lenigen. 30. Berokkenen. 31. Oploopen. 32. Indienen.

Een verlies ;Vloed Het woord tot iemand kwaad eeR boom een contract zijn woord leugens zijn driften zijn gezondheid een gesprek een verslag zich aan den drank een opmerking zijn honger zijn dorst de smart een wensch de aandacht op iets zich op de studie een goede gezondheid een straf zijn dienst zich aan het gevaar de pijn een examen een voorstel zijn plichten het geluk een teeken. een standbeeld wederstand

Synoniemen.

22. - 11.ies voor het schuin gedrukte een synoniem uit de hier volgende lijst.

1. Stengel. 2. Reep. 3. Krocht. 4. Schel. 5. Velo. 6. Wimpel.

Page 22: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-14 -

7. Bord. 8. Vrek. 9. Zomerhuisje. 10. Sprookje. 11. Muit. 12. Lade. 13. Top. 14 Nagel. 15. (Bloem)tuil. 16. Vallei. 17. Nagel. 18. Hen.

In de commode steken er verschillende schuiuen. Een gierig­aard heeft een steenen hart. Allerlei ongedierte hield zich op in die vochtige spelonken. Al de vogels die ik vang, zet ik in mijn kooi. Op de masten van de schepen, fladderden lustig de kleur­rijke ulaggetjes. Aan tafel krijgen we elk een platte en een diepe tel~oor. In de kruin van den boom bouwt de ekster haar nest. Aan den voet van den berg spreidt zich het dal uit. De grooteren hebben een fiets, de kleinen hebben een hoepel. Wil de kist niet dichtblijven, klop er dan maar een paar spijkers in! De twee oudjes hielden regelmatig een genoeglijk praatje in hun priëeltje. De meester was zeer vereerd met den ruiker dien we hem aanboden. Het woei te hevig : de bloem hangt geknakt langs haar stam. Grootvadertje had een onuitputtelijken voor­raad uertelseltjes voor de lange winteravonden. Max houdt zich op 'n eerbiedigen afstand, als de poes haar klauwen toont. In een

magazijn rinkelt aanhoudend de bel. Op onze hofsteden loo}ren er heel wat kippen te kakelen.

Uitdrukkingen.

23. - Vul in met een gepast woord.

1. Wind. 2. Dop (= schaal). 3. Haren. 4. Spijker. 5. Baan. 6. Kippen. 7. Hart. 8. Regen. 9. Kroon. 10. Glas. 11. Handen. 12. Klok. 13. Kat.

Wie een zaak uitstelt, schuift ze op de lange -. Wie iets alom bekend en ruchtbaar maakt, hangt het aan de groote -. Wie boven anderen uitmunt, spant de -. Wie eerst goed toeziet hoe de zaak waarschijnlijk zal afloopen, alvorens zich voor iets te verklaren, kijkt de - uit den boom. Wie niet belemmerd is in zijn handelingen, heeft de - ruim. Wie niet vervaard is, vreest noch storm noch -. Wie uit één onaan­genaamheid in een andere komt, geraakt van den drop in den -. Wie weinig heeft, is beter dan wie niets heeft : beter een half ei dan een leege -. Wie gestorven is, wordt ras verge­len : uit het oog, uit het -. Wi'e zich weinig bekommert om een zaak, laat zich daarover geen grijze - wassen. Wie vroeg gaat

Page 23: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-15 -

slapen, gaat met de - op stok. Wie de zaak juist treft, slaat den - op den kop. Wie veel herrie maakt rond een nietige zaak, verwekt een storm in een - water.

Woordenkeus.

2~1. - Voeg bij de hier volgende woorden een gepast bijvoeglijk naamwoord uit het onderstaande lijstje.

1. Genoeglijk. 2. Kristalhelder. 3. Verkleefd. 4. Vast. 5. Groot. 6. Beproefd. 7. Sneeuwwit. 8. Stout. 9. Bloedig. 10. Suikerzoet. 11. Kurkdroog. 12. Treffend. 13. Teeder. 14. Fraai. 15. Doode­lijk. 16. Dun. 17. Pikzwart. 18. Ragfijn. 19. Bitter. 20. Torenhoog. 21. Guur. 22. Eivol. 23. Schaduwrijk. 24. Wild. 25. Spiegelglad. 26. Onverzettelijk. 27. Bekleed. 28. Brandend. 29. Vurig. 30. Af­gedragen. 31. Zwaar. 32. Knallend.

Haat hitte geloof liefde trouw overhemd stoelen zaal teekening plekje herfstdag teleurstellingen water gebouw weefsel kleederen zorg handen baan huis vriend takje drankje geweerschoten schouwspel veldslag landstreek pak wil praatje daad voorrechten.

25. - Vul in met een gepast woord uit hel onderstaande lijstje.

1 Hard, 2 droog, 3 scherp, 4 zwaar, 5 donker, 6 taai, 7 traag, 8 glad.

Kwets u maar niet, die zeis is zoo ... als een vlijm. Steek hier toch licht aan, het is zoo als de nacht. Hier moet ik oppassen, dat ijs is zoo ... als een spiegel. Het luie ventje was niet voort te krijgen : hij kroop zoo .. , als een slak. Bij dien slachter koop ik niet meer : ik krijg er altijd vleesch dat zoo ... is als leer. Wil je hout om de kachel aan te maken, neem dan maar dit hier, het is zoo ... als kurk. Dat ding sjouw ik niet naar het station, dat pak is ... als lood. Ik heb een zaag op dat hout gebro-ken, het is zoo '" als diamant.

Page 24: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-16 -

Het juiste woord.

26. - Vul in met een woord' uit het hier volgende lijstje.

1. Bodem. 2. Bolster, sloester. 3. Steel. 4. Hals 5. :'lIas!. 6. Leuning. 7. Lift. 8. Dooier. 9. Zool. 10. Tuit. 11. Schoteltje. 12. Blad. 13. Steiger. 14. Bek. 15. Hooster. 16. Kop. 17. Schoor­steen. 18. Bol. 19. Lijst. 20. Kap. 21. Pijp. 22. Wieken. 23. Oûrtje. 24. Leuning. 25. Oog. 26. Hengsel. 27. Stengel. 28. Xeus.

Op het schip staat een -. Midden in het ei zit een --. Een vat heeft een -. Neem het kopje (= tasje) vast bij het --. Aan de pijp is een steel en een -. Lust ge de noot, haal ze uit de -. Om het portret is een - tcr yersiering. Aan den schoen is een hak en een -. Onder het kopje staat een -. De bijl neemt lllen vast bij den -. Als ik op een stoel zit, rust ik met mijn rug tegen de -. Het bijziende moedertje kreeg den draad maar niet door het - van de naald. De bloem hing verwelkt aan haar -. Aan den - is een flesch het nauwst. Om te schrijven dop ik den - van mijn pen in den inkt. Wie voorzichtig een trap opstijgt, houdt zich vast aan de -.

De twee voornaamste deelen van den hoed zijn : de - en de rand. Het onderste gedeelte van een schoen noemen we de -, net zooals het onderste van den voet. Den ketel houden we vast bij het -. Aan koffiekannen is er een -, waar de koffie door uitloopt. In de kachel liggen de gloeiende kolen op een -; de rook er van stijgt eerst door de - en vervolgens door den ~. Het - vaneen zaag is gewapend met vervaarlijke tanden. Wind­molens hebben van boven een -; hun vier - worden in beweging gebracht doo'r den wind. Het paalwerk dat de schepen dient tot aanlegplaats, noemt men een -. Om naar een hooger ver­dieping te stijgen, is er geen trap noodig, als men maar beschikt over een~.

Synoniemen.

27. - Vervang de schuin gedrukte woorden door een synoniem uit het hier volgende lijstje.

1. Dapperheid. 2. Blein. 3. Stoffer. 4. Sein. 5. Kriek. 6. Boord. 7. Leidsman. 8. Bui. 9. Overwinning. 10. Windwijzer. 11. Dokter.

Page 25: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-17 -

12. Schelf. 13. Voorspoed. 14. Krant. 15. Plezier. 16. Kuur. 17. Molik.

Steekt U niet gauw een vogelschrik op den boom, de merels gaan met al uw kersen loopen. Een grootspreker doet veel met zijn tong, maar weinig met zijn handen. Maar kind toch, wat zijt ge ongedurig : ge lijkt wel een weerhaan! Kijk, de wed­renners staan gereed; alleen nog maar een teeken en ze zijn weg. Een verstandig moedertje geeft liever aan den bakker dan aan den g'eneesheer. De post brengt me geregeld eIken morgen mijn nieuwsblad. De g'rillen van een vertroeteld kind mag men niet involgen. Aan den moed van onze soldaten danken we de zege­praal. De afgevaardigden kregen opdracht te zorgen voor de welvaart van het volk. Ik begrijp maar niet hoe de soldaten dat kunnen aftrappen : ik had mijn voeten vol blaren. Na den oogst staan er rijke hooimijten rondom de boerderijen. Af en toe krijgen we vlagen : Maart en April zijn kwade maanden. Een goed vader strekt zijn zoon tot gids. De kleinen hadden veel pret toen ze de grappige poppen zagen worstelen in de poppen­kast. Kunstschilders zoeken bekoorlijke plekjes op de oevers van de Schelde.

Wat beteekenen ?

28. - Wat beteekent het schuin gedrllkte woord In de volgende uitdrukkingen?

(1 Driftig, 2 ongeduldig, 3 overijld, 4 vlug.) - Een haastig woord zeggen. Op haastigen toon spreken. Met haastigen stap gaat hij naar zijn werk. Ga nooit haastig te werk.

(1 Vast, 2 voedzaam, 3 sterk, 4 flink.) - Die compagnie heeft stevige schepen. Die paal staat stevig. Als ge stevig doorstapt, haalt ge nog den trein. Dat is stevige kost.

(1 Toornig, 2 kwaadaardig, 3 afgunstig, 4 onhandelbaar.) -Het flerecijn is een booze ziekte. lets met een boos oog aanzien. Als de kinderen Oom stoorden, kan hij zich boos maken. Komaan, die jongen is zoo boos niet, ik verkrijg alles van hem.

(1 Geweldig, 2 machUg, 3 gevreesd, 4 vreeselijk.) - Het geduchte Rome. Iemand een geduchten slag geven. De oorlog is een geduchte ramp. Hij vond in hem een geduchten tegenstander.

Page 26: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-18 -

(1 Vervelend, 2 vreesaanjagend, 3 onaangenaam, 4 afzichtelijk.) - In mijn droom zag ik een akelig spook. Hou je nu op met vragen, akelige jongen? In het hol van den leeuw werd de vos een akeligen reuk gewaar. In hun tent hoorden de reizigers het akeUg gehuil van de wolven.

(1 Zwaarmoedig, 2 bewolkt, 3 duister.) - De lucht is somber: we krijgen onweer. Gebroken door den tegenspoed, verkeert hij voortdurend is een sombere stemming. In een somber vertrek werkt niemand gaarne.

Het juiste woord.

29. - Vul in met een gepast woord uit het onderstaande lijstje.

1. Schateren. 2. Bekruipen. 3. Kwispelstaarten. 4. Trappelen. 5. Spiegelen. 6. Likkebaarden. 7. Oplichten. 8. Druppelen. 9. Verdorren. 10. Berusten. 11. Grabbelen. 12. Aankondigen. 13. Verwijden. 14. Ontstellen. 15. Ontluiken. 16. Verbreeden. 17. Geruststellen. 18. Meevoeren. 19. Verwelken. 20. Snuffelen. 21. Hippen (= vroolijk rondspringen; huppelen). 22. Verdwijnen. 23. Trippelen (= met kleine pasjes gaan). 24. Drentelen (= zonder bepaald doel heen en weer gaan). 25. Verschijnen.

De messen waren zoo helder geschuurd : men kon er zich in .... De nieuwsgierigheid ... hem, om maar eens even het dek­seltje .... Het blaadje dat van den boom valt, ... en wordt door den wind .... Men ... wat te eng is, en men ". wat te smal is. Sinterklaas strooide amandelen en noten, en de kinderen gingen aan het .... Het leven wordt wel eens vergeleken bij een bloem die 's morgens ... en 's avonds ... ; bij een rook die ... en aan­stonds .... Op den mallemolen zaten de kinderen. te zwieren; ze ... het uit van de pret. Dc jachthond heeft wild geroken : voortdurend loopt hij te .... Toen de engel Maria de blijde tijding ... , ... Ze in het eerst; maar zoodl'a de hemelsche gezant Haar ... , .. , Ze in Gods wil. Straks zal het stortregenen : het begint nu al

te .... De poedel ... en "', toen zijn meester de lekkere suiker toonde. De werkeloozen '" den heel en dag vóór het station. Kom toch naar buiten, koetsier, de paarden ... van ongeduld. De musschen ... midden in de rondgestrooide kruimels. Het kind is moe : het heeft den ganschen dag door het huis ....

Page 27: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-19 -

Uitdrukkingen.

30. - Vul in met een gepast woord uit het hier volgende lijstje •

. 1. Slof. 2. Hof. 3. Schaduw. 4. Schaartje. 5. Vuur. 6. IJs. 7. Tongriem. 8. Pacht. 9. Kat. 10. Rijsjes. 11. Tapijt.

Om dat postje te bemachtigen, heeft hij hemel en aarde be­wogen, het - uit zijn sloffen geloopen. Dat is nu eens juist zooals het wezen moet : het is als met een - geknipt. Als er geruchit werd gemaakt, kon buurman vreeseIijk uit zijn - schieten. Jongen, wie zoo'n gevaarlijke onderneming aangaat, beweegt zich op glad -. De gebreken van een kind zijn wel uit te roeien: jonge - kan men buigen. Praten, dat kan ,hij, hoor : hij is van den - gesneën! Niemand zal hem daar overtreffen, hij stelt al de ambtenaars in de -. Daar moet eens over gesproken worden; op de eerste vergadering brengen we dat op het -. Wie in stilte of heimelijk kwaad doet, knijpt de - in het donker. De jongen is opgevoed aan het - van Jan Vlegel : het is een eerste onbeschofterik! Wat kan dat kereltje opsnijen! Hij meent dat hij de wijsheid in - heeft.

Synoniemen~

31. - Vervang het streepje door een synoniem van « doen ».

1. Bedrijven. 2. Vervullen. 3. Sluiten. 4. Uitrichten. 5. Berok­kenen. 6. Verschaffen. 7. Leiden. 8. Verrichten. 9. Smeren. 10. Aanrichten. 11. Afleggen. 12. Celebreeren. 13. Gieten. 14. Bren­gen. 15. Schieten.

Wat een geraas! wat - die snaken daar weer -? Bij de melk wordt dikwijls water -. ~loeder kan het best botel' op het brood -. Ge zult dien vogel nog doodduwen, - hem in de kooi! Vóór zeven en moet de knecht mijn brieven naar de post -. Dat is lastig werk, niet iedereen kan het -. De koeienhoeder -- eIken morgen het vee naar de wei. Als de deegklompen zijn a,fge­past, - de bakker ze in den oven. Ik moet het bekennen, gij hebt uw plicht -. Dien dag had de aalmoezenier de mis -voor de gesneuvelde soldaten. ~atuurli:jk zal uw vriend niet weigeren u dat genoegen te -! Ik wou niet wachten op den

Page 28: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 20-

trC'in : ik heb de reis te voet -. Nooit, voor niets te!' wereld, mogen we kwaad -! De hagel - soms veel schade - in onze tuinen. Kind, uw lichtzinnig gedrag - uw ouders veel verdriet.

Het juiste woord.

32. - Vul in met een gepast werkwoord.

1. Ontspringen. 2. Sluipen. 3. Koken. 4. Snuffelen. 5. Ontnemen. 6. Hechten. 7. Verleiden. 8. Kloppen. !J. VerrIjken. 10. Zinken. 11. Losbarsten. 12. Spuwen. 13. Schatten. 14. Slingeren. 15. Op prijs stellen. 16. Beloonen. 17. Ontwortelen.

Die onverwachte. blijde tijding deed zijn hart sneller _. Dat herhaalde mislukken deed bij hem den moed -. De meeste rivieren - in de bergen. Dat verwijt deed hem het bloed -. De bittere teleurstelling - hem den lust om een tweede maal de kans te wagen. Eerst als men ziek is, kan men de gezondheid naar waarde -. Toen het kind de droeve tijding vernam, - het in tranen -. Ge handelt wijs, als ge aan de praatjes van een babbeltong weinig geloof _. Den raad van een man van onder­vinding - ik _. Hoe dikwijls zien we onze weldaden met on-dank -! De vulkanen -- lava. Door den handel - zich een land. ])1' klimop - zich rondom den stam van den beuk. Het

arme vinkje had zich door het lokaas laten -. De storm - den eik. Een paar keeren al hadden we den vos rondom de hoeve ZÏ'en -. De wezel - in het kippenhok.

Synoniemen.

33. - Vervang de schuin gedrukte woorden door een synoniem.

1. Aanzienlijk. 2. Groot. 3. Gevorderd. 4. Hevig. 5. Onstuimig. 6. Rijzig. 7. Gemaakt.

1. Hooge koorts hebben. Een hooge winst. Hoog spreken. Een hooge eer. Op hoogen. leeftijd sterven. Een hoog'e zee. Een hooge gestalte.

1. Luisterrijk. 2. Diep. 3. Aanmerkelijk. 4. Talrijk. 5. Gewichtig. 6. Hevig. 7. Aanzienlijk. 8. Beroemd. 9. Edel. 10. Uitmuntend.

Page 29: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 21-

2. Een grool gezelschap. Een groote som storten. Hij is een groot redenaar. De g'roole dag nadert. Een groot feest, concert. Ik heb grooten dorst. Hij heeft een g'rooten afkeer van werken. Een groote daad. Een groote naam. Een groot verschil.

1. Gereed. 2. Helder. 3. Duidelijk. 4. Voltooid. 5. Onbewolkt.

3. Een klaar bewijs. Het eten is klaar. Het werk is klaar. Een klare bron. Een kl,are hemel.

1. Klein. 2. Zeer beschaafd. 3. Ontvankelijk. 4. Lekker. 5. Nijpend. 6. Geoefend. 7. Juist en scherp. 8. Scherpzinnig.

4. Fijne wijn. Fijne manieren. Een fijn opmerker. Fijn geschrift. Een fijn gemoed. Een fijn penseel. Een fijn verstand. Het is fijn koud.

Woord en keus.

34. - Vul in met een werkwoord uil het volgende lijstje.

1. Loeit. 2: Zwemt. 3. Krabt. 4. Verwarmt. 5. Vreet. G. Verdort. 7. Klokt. 8. =Ileet. 9. Poetst. 10. Klopt. 11. Verslindt. 12. Kermt. 13. Dweilt. 14. Klopt uit. 15. Brieschen. 16. Dragen. 17. Klotst. 18. Keft. 19. Uitmoorden. 20. Inbinden. 21. Praat. 22. :\Iaalt.

De zon verlicht en ... de aarde. De meid schrobt en ... den vloer. De timmerman past en ... , schaaft en ... den ganschen dag. De zieke zucht en ... van de pijn. De wolf verscheurt en ... zijn prooi. De knecht ... den heer zijn laarzen en ... zijn kleeren .. .. De bloem verwelkt en .... De eend duikt en .... De hen kakelt en .. .. De rups kruipt en .... De kat bijt en .... De koe graast en .... De zee golft en .... De papegaai schreeuwt en .... Het hondje jankt en .... Een land plunderen en .... Een boek kunt ge innaaien of .... De molen draait en .... Het paard kan hinniken en .... De ezel kan trekken en ....

Synoniemen.

35. - Vervang de schuin gedrllkte woorden door een van de hier volgende uitdrukkingen.

1. Voortduren. 2. Niet uittrekken. 3. Volhouden of volharden.

4. Aan het branden houden.

Page 30: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-22-

1. Hou hier uw overjas maar aan, het is hier geen beetje te warm. We zullen van nacht de kachel maar aanhouen, we moeten zeer vroèg opstaan. Alleen hij die aanhoudt, wint. Dat weer houdt lang aan.

1. Lusten. 2. Kunnen. 3. :Mogen lijden. 4. Behooren.

2. Loop nu eens zien, waar die jongen mag gebleven zijn? Ge mocht u wel schamen, uw zusje zoo te slaan. Veel kwaad vonden we in hem niet; we mochten dien braven vent nog al. Vette spijzen mag hij niet.

1. Eindigen. 2. Niet afzetten. 3. Zich bezighouden. 4. Ver­toeven of verblijven. 5. Uitscheiden. 6. Overeenkomstig zijn stand leven. 7. Op de armen ophouden.

3. Het tocht hier, h,ou uw hoed maar op! Kom eens even die strengen katoen ophouen, dan kan :\Ioeder ze opwinden. Die jongen studeert niet ernstig, hij houdt zich op met beuzelarijen. Hier houdt het bosch op. Hou op met werken, ge zult er nog bij vallen. In den oorlog was het voor veel famHiën onulOgeIijk hun stand nog op te houden. De handelaar houdt zich veelal op in het buitenland.

Het juiste woord.

36. - Vervang het streepje door eell synoniem van « maken». Raadpleeg het volgende lijstje.

1. Smeden. 2. Bouwen. 3. Herstellen. 4. Kiezen. 5. Timmeren. 6. Vervaardigen. 7. Stellen. S. Winnen. 9. Sluiten. 10. Graven. 11. Scheppen. 12. Slaan of leggen. 13. Delven. 14. Teekenen. 15. Op­werpen.

Een schip wordt -. De schoenen kunnen niet meer - worden; ze zijn te oud. Een hoefijzer wordt -. Papier wordt van lompen -. Om alle gevaar te voorkomen, zal men daar een hulpdijk -. Een kuil wordt -. Na den oorlog werden over bijna alle rivieren nieuwe bruggen -. Een landkaart wordt -. De oorlogvoerende naties - eindelijk in 1918 een verdrag. Een graf wordt -. Die handelaar - jaarlijks een tien duizend frank. God - den mensch naar zijn beeld. De zieke - het gisteren wat beter. )Iet algemeene

Page 31: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 23-

stemmen werd hij tot voorzitter van onzen bond -. Wat worden er toch weinig nieuwe huizen -!

Synoniemen.

37. - 1. Vervang ill de volgende uitdrukkingen de woorden « zwaar», « grof», « hard », « vast», door een van de onder­staande woorden.

1. Groot. 2. Erg. 3. Grof. 4. Duchtig. 5. Ernstig. 6. Erg. 7. Moei­lijk.

1. Een zware stem; een zware taak; een zwaar huishouden; een zware misdaad; een zware straf; een zware ziekte; een zware verkoudheid.

1. Schromelijk. 2. Groot. 3. Lomp. 4. Zwaar. 5. Aanzienlijk. 6. Erg. 7. Zeer gewoon. 8. Ruw. 9. Verregaand. 10. Niet fijn.

2. Een grof woord; grove winsten; grove taalfouten; een grove onbillijkheid; grove kost; een grove nalatigheid; grove bclee­digingen; grove handen; grove onkunde; grof worden.

1. Gevoelig. 2. Streng. 3. Onvriendelijk. 4. Hardvochtig. 5. Moei­lijk.

3. Het was een harde winter; een harde behandeling; een harde strijd; dat was een harde les; i'emand harde woorden toesturen.

1. Onroerende. 2. Niet vloeibaar. 3. Onveranderlijk. 4. Niet onzeker. 5. Bestendig. 6. Bepaald. 7. Niet tijdelijk. 8. Diep. 9. On­wrikbaar.

4. De vaste lichamen. Vast weer. Een vaste slaap. Een vast geloof. Een vaste stem. Een vaste aanstelling. Een vast uur. Vaste goederen. Vaste kleur.

Het juiste woord.

38. --:- Vul in met een woord uit het hier volgeIlde lijstje.

1. Bakken. 2. Braden. 3. Schrobben. 4. Poetsen. 5. Schillen. 6. Schrapen. 7. Schuren. 8. Uitkloppen. 9. Ragen (= zuiveren van spinrag). 10. Borstelen. 11. Reinigen. 12. Afstoffen. 13. Op­maken. 14. Smeren. 15. Afhalen (= van de draden ontdoen).

Page 32: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-24-

16. Schoonmaken. 17. Doppen (= van den dop of de peul ont­doen). 18. Omspoelen.

HET VLIJTIG HUISMOEDERTJE.

Het vlijtig huismoedertje is zeer bezorgd om alles netjes en zindelijk te houden. Ze ... den vloer, ze '" de tapijtjes; ze ... de meubels, ze ... de spinnewebben, ze ... de bedden, ze ... de kleer.en, ze ... de schoenen, ze '" het koper, ze ... de pannen, ze ... de borden, het vaatwerk en den gootsteen. Ze is vlug en han­dig in haar werk; ze kent al wat haar keuken betreft; ze ... de aardappelen, ze ... de groenten, ze ... de erwten, ze ... de boonen, ze ... de wortelen, ze ... het vleeseh, ze ... de boterhammen en ... nu en dan lekkere pannekoeken. Het huisje van vlijtig moedertje lijkt wel een kleine hemel.

Synoniemen.

39. - Vervang het schuin gedrukte door een woord uit het hier volgende lijstje.

1. Bijna. 2. Zich haasten. 3. Stoppen. 4. Boven. 5. Niets. 6. Ge­schikt. 7. Zijn. 8. Toebehooren. 9. Bekennen. 10. Flink. 11. Juist. 12. Zeer. 13. Kracht. 14. In het geheel. 15. Voortgaan. 16. Bijlange. 17. Bereiken. 18. Bergen.

Beste jongen, ge komt net van pas. Dat huis hoort aan mijn vader. Nu dan, zei de bestuurder, dan is het zoo goed als zeker. Hij heeft zich bij dat examen kranig gehouden. Na die duchtige afstraffing, had de kwajongen heelemaal geen lust meer om het nóg eens te doen. De trein houdt hier niet stil, maar rijdt door. Net gepast, zei de koopman, en hij stopte alles in zijn beurs. Als ge beenen maakt, kunt ge den trein nog halen. Dat heet redenee­ren ! Ga door. Diè vrek heeft machtig veel geld. Het is lang niet zoo eenvoudig als ge denkt. Dit meisje deugt niet voor tele­foniste. Dat was een kruid dat het vermogen had om alle ziekten te genezen. Hij werkt niemendal uit. Ze hadden over de zestien lampen aangestoken. Niemand wHde er voor uitkomen, dat hij het niet verstond.

Page 33: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-25 -

Het juiste woord.

40. - Vul in met een van de hier volgende woorden.

1. Schreeuwend. 2. Aanzienlijk. 3. Glazig. 4. Genoeglijk. 5. Droog. 6. Gevaarlijk. 7. Oneetbaar. 8. Onbeduidend. 9. Stout. 10. Proppens­vol. 11. Onheilspellend. 12. Spraakzaam. 13. Nakend. 14. Glad. 15. Gering. 16. Welverdiende. 17. Verstrooid. 18. Hoog.

Als aardappelen doorwassen, worden ze - en -. Telkens als er hier een flink redenaar optreedt, is de zaal -. Dikwijls houd ik met mijn overbuur een - praatje : 't is zoo'n - kerel. Toon was met zijn vinger in de siroop geweest, nu moest hij - brood eten : het was een - straf. Grootmoedertje heeft een - ouderdom bereikt, ze is nu diep in de negentig. Kom, wil dat nu zoo streng niet straffen : het is toch maar een - voor­val. De berk heeft een - stam. De mariniers verrichten daar een - daad : ze ontscheepten in den nacht op een - afstand van den vijand. In de lucht dreven aschgrauwe donderkoppen; dat was een - voortecken van het - onweer. Dieven zijn inge­broken bij den juwelier en hebben er voor een - som juweelen gestolen. Wat was dàt nu weer? Van verre kon men de affiche met haar - kleur'en zien. Een kogel trof hem aan den linker­slaap : dat was een uiterst - wonde. Dat leek hier niet op een dorp : we vonden er enkele - huizen.

Synoniemen.

41. - Vervang de schuin gedrukte woorden door een woord met nagenoeg dezelfde beteekenis.

1. Kleinen. 2. Heuschheid. 3. Uitspansel. 4. i\farktschreeuwer of oliekoop. 5. Verrukking. 6. Lanen. 7. Woud. 8. Luister. 9. Angst. 10. Wanden. 11. Vertrek. 12. Sprookje. 13. Nietigheid. 14. Woning. 15. Blijdschap. 16. Rijp, rijm. 1 Î. )lare. 18. Afsterven.

Hoe dikwijls heb ik met bewondering de pracht van den ster­renhemel aanschouwd! - De beleefdheid van de Fransehen is alom bekend. - Wat is deze knaap vreesachtig! Een beuzeling jaagt hem den schrik op het lijf. - Wat is het heerlijk 's avonds door de dreven van een bo.~ch te "\vandelen! - Wat is de

Page 34: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 26-

kinderen aangenamer dan een vertelsel van grootvader? - De muren van de kamers mogen niet vochtig wezen, wil een huis gezond zijn. - Wijze lieden laten zich door een kwakzalver niet beetnemen. - Zien we op Allerheiligen al ijzel, dan krijg'en we vast een wintertje. - De dood van zijn goeden vader was voor het kind een harde slag. - De tijding dat de wapenstilstand ge­teekend was, vervulde alle harten met vreugde.

Het juiste woord.

42. - Vervang het streepje door een van de hier volgende woorden.

1. Onvergeeflijk. 2. Vergeefsch. 3. Vriendelijk. 4. Vast. 5. Doodsch. 6. Rijk. 7. Inkomend. 8. Onberekenbaar~ 9. Bekrompen. 10. Hol. 11. Hard. 12. Gevat. 13. Zwaar.

Het afsterven van zijn moedertje was een - slag voor dat kinderhart. De waren die uit het buitenland komen, betalen - rechten. Hij had geen moeite gespaard om postzegels bijeen te krijgen, maar nu had ie ook een - verzameling. Nee maar, dat onbeschaamd liegen moet gestraft : dat is een - grove fout. Tracht nu maar dien koppigen vent over te halen : het is -moeite. Dat was een buitengewoon - jongen : hij had altijd een antwoord. Een - woord kreeg ik van dien zuurkijker nooit! Het staken van het spoorwegpersoneel was alweer een - schade voor het land. Nee, moedertje, hier hoeft ge niet af te dingen : hier is het een winkel met - prijzen. Die jongen ziet niet verder dan zijn neus lang is : het is een - verstand. Toen de rechter binnen­trad om uitspraak te doen, heerschte er in de zaal een - stilte. Door zijn woeste fietsen heeft hij een kou gevat en een - pleuris opgedaan. Ik heb vandaag zoo'n razende tandpijn; zeker heb ik weer een - tand.

Synoniemen.

43. - Geef een synoniem van de schuin gedrukte woorden

a) - (1. Wetten. 2. Aandrijven. 3. Vaster aandraaien. 4. Aan­sporen. 5. Opwekken. 6. In beweging brengen.)

Page 35: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 2ï-

Het rad van mijn fiets' staat wat los, ik moet de schroeven even aanzetten. Laat uw scheermes eens aanzetten, het is wat bot. Een tikje met het leisel is voldoende om mijn gewillig paardje aan te zetten. Als de machine wordt aangezet, komt er bedrijvig­heid de heele fabriek door. De opruiers zetten de werklieden aan om te staken. Het voorbeeld van de ouderen moet de jongen aanzetten tot ijver.

b) - (1. Begrijpen. 2. Gevangennemen. 3. Hooren. 4. Zich gloeiend kwaad maken. 5. Vastzetten. 6. Gaan staan. 7. Opdoen.)

Zij vezelden hem Ï'ets in het oor, ik kon er geen woord van vatten. Rond den middag vatte de nieuwe wacht post vóór het paleis. Sta niet in den tocht : ge vat zoo gemakkelijk een ver­koudheid. De redenaar heeft wat te hoog gesproken : zijn gehoor zal het niet gevat hebben. Na lang zoeken gelukte het de politie den dief te vatten. Als de koude Ier ook maar het woord Engelsch­man hoorde, vatte hij vuur en vlam. Kostbare edelsteenen zijn dikwijls in goud gevat.

c) - (1. Opvullen. 2. Hard schreeuwen. 3. Opzwellen. 4. Aan­hitsen .. 5. Beginnen.)

Hij heeft tandpijn, zijn wang zet er van op. Moeder leert haar dochtertje, hoe ze moet een kous opzetten. Ontneem den kleine zijn speeltuig niet : hij zou me weer een keel opzetten. Er zijn er weinigen die vogelen kunnen op::etlcll. De ontevredenen zetten het volk op tegen de Regeering.

d) - (1. Afleggen. 2. Afjakkercll (= uitputten). 3. Vertrekken. 4. Afkomen).

De vrachtauto rijdt om acht uur af. Van zoo'n heuvel afrijen op een fiets, is gevaarlijke sport. In hoeveel tijd kan men di'en weg afrijen? Die koetsier heeft al verschillende paarden afgereden.

Eén woord.

44. - Vervang wat tusschen haakjes staat, door een van de volgende woorden.

1. Halfluid. 2. Oogenschijnlijk. 3. Schrikwekkend. 4. Regen­achtig. 5. Oudbakken. 6. Wolkenloos. 7. Engelachtig. 8. Half-

S. T. 3

Page 36: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 28

rijp. 7a. Aardseh. 8a• Halfzacht. 9. Talloos. 10. Tegenstrijdig. 11. Nieuwbakken. 12. Helsch. 13. ~fenschelijk.

Een tempeest op zee is een natuurverschijnsel (dat schrik inboezemt). L'it die mededeelingen (die elkander tegenspreken) raak ik niet wijs. Aan den hoogen hemel (waaraan zich niet één wolkje vertoonde) schitterden sterren (zonder tal). De goe­deren (van deze aarde) kunnen het hart (van den menseh) niet bevredigen. Met het geduld (van een engel) verpleegt de non haar zieken. Op een dag (waarop het telkens weer regent) kunnen we toch niet gaan rei'zen. Ze spraken (niet met volle stem) en ik kon maar niet verstaan, wat ze weer vertelden. Bij dien bakker ga ik niet langer meer : ik krijg er altijd brood (dat niet meer vers eh is). Peren (die nog niet volkomen rijp zijn), moet ge nog wat laten liggen. De eieren (die tusschen hard en zacht gekookt zijn) schijnen me het lekkerst toe. Het vaartuig had (te oordeelen -naar het uiterlijk) een lading kolen mee. Brood (dat versch gebakken is) verteert slecht. Bij die beleediging sprong hij met een woede (van den duivel) op zijn gezworen vijand.

Synoniemen.

45. - Vervang het streepje door een gepast synoniem.

a. - (1. Boertig. 2. Vernuftig. 3. Geesti'g). Edison is beroemd door zijn - uitvinding van de phonograaf. Na dit - gezegde, ging er een luide schaterlach op in de zaal. Hij schertste fijn, -waren zijn zetten.

b. - (1. Onachtzaam. 2. Slordig. 3. Achteloos). Dat Ï'emand - is, blijkt uit de onzindelijkheid van zijn kleeren. Dat iemand

- is, blijkt uit de wijze waarop hij gewoonlijk te werk gaat. Hij sloeg - de bloemen van hun stengel.

c. - (1. Adellijk. 2. Edel). Niet alleen is hij van - bloede; hij bezit ook al de hoedanigheden van een - man.

d. - (1. Kinderlijk. 2. Kinderachtig). Zijn - handelwijze maakte hem bij allen bespottelijk! l\Iet - eenvoud verklaart de kleine aan zijn moedertje, wat hem op het hart ligt.

e. - (1. Verteren. 2. Verkwisten (= verspillen). Van Vaders

Page 37: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-29-

wekelijksch inkomen moeten we leven : we mogen niet veel -. Het is ergerlijk te zien, hoe de kinderen somtijds het zuur­gewonnen geld van hun ouders -.

,. - (1. Aanvangen. 2. Aanheffen. 3. Beginnen.) Hier zijn we nog in de Luikstraat, eerst een eind verder - de Roomstraat. Laten we nu geen tijd meer verliezen, en het werk -! Na de zegepraal - de overwinnaars een zegelied -.

Vreemde woorden.

46. - Vervang de vreemde woorden door Nederlalldsche.

1. Boodschap. 2. Fiets. 3. Vrachtgeld. 4. Tuil ~f ruiker. 5. Boekerij. 6. Reisgoed. 7. Zending. 8. Geldmiddelen. 9. Om­wenteling. 10. Valscherm. 11. Tentoonstelling. 12. Lift. 13. Too­neelspeler. 14. Kunstenaar. 15. Herhaling. 16. Lei. 1 i. Aandenken. 18. Krijgsvoorraad. 19. Belasting. 20. Omslag.

We hebben een loopjongen om onze commissies te doen. Toen de vliegmachine brak, sprong de vJioeger er tijdig uit en kwam met zijn (parachute) veilig naar beneden. De groep De Gruyter telde flinke acteurs. De financiën van het land staan niet best : we krijgen binnenkort weer nieuwe contributies. Ook het porto "an die verzending moet betaald worden. De provincie verleende l'en toelage aan de stadsbibliotheek. De nieuwe boulevard draagt den naam van den Burgemeester. Den feesteling werd een prachtig bouquet aangeboden. Schrijf altijd zeer duidelijk het adres op de enveloppe. Vooraleer het stuk wordt opgevoerd, krijgen we nog vermoeiende repetities.

Rusland is tegenwoordi'g het land van de revolutie. Ik bewaar dit dotje haar als een sOUlJenir. Een nieuwe aanval was te ver­wachten : treinen met munitie. reden weer aanhoudend voorbij. Het net in dit compartiment, dient om er de bagage in te leggen. Om de tien jaar wordt er in vele parochies een missie gepreekt. In de groote theaters treden dikwijls artisten op. In magazijnen en in groote hotels, brengt men goederen en personen naar de verschillende verdiepingen, door middel van een (ascenseur). De expositie lokte duizenden nieuwsgierigen naar de stad. De banden van mijn velo moeten alweer vernieuwd worden.

Page 38: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-30 -

Synoniemen.

47. - Verflang het streepje door een synoniem.

a. - (1. Besturen. 2. Gebieden. 3. Beheerschen. 4. Heerschen. 5. Beschikken. 6. Regeercn).

Koning Albert begon te - in 1909. Ieder vader is koning in zijn huis : hij - en - over alles. We ondergaan allen den invloed van onzen tijd : de volksmeening - de wereld. De president - de republiek. God is ons aller heer en meeste,J" : Hij moet ook - over alles.

b. - (1. Bevestigen. 2. Staven. 3. Bezegelen).

Door het aanvoeren van bewijzen kon hij zijn gezegde -. Jezus - zijn lecring met zijn heilig leven. Deze getuigenis -nogmaals de waarheid van mijn woorden.

c. - (1. Yerkrijgen. 2. Krijgen. 3. Ontvangen. 4. Verwerven).

Elke maand - het oud moedertje een rond sommetje van de Regeering. Zoolang die lastige meid haar zin niet -, laat ze u niet met rust. In korten tijd had hij eer en aanzien - bij al d~ burgers. Door spaarzaamheid en vlijt hadden zijn ouders een flink kapitaaltje -.

Woordenkeus.

48. - Zet een van de volgende bijvoeglijke naamwoorden vóór ele Ilo/gende dier· of plantnamen.

1. Onverslensbaar. 2. IJdel. 3. Zwak. 4. Zachtaardig. 5. Werk­zaam. 6. Sluw. 7. Waakzaam. 8. Zuiver. 9. Nederig. 10. Dom. U. Onverschrokken. 12. Teeder. 13. Fier. 14. Forseh. 15. Een­voudig.

Het lam. De lelie. De stroobloem. De eik. De bij. Het riet. Het viooltje. De pauw. De duif. De uil. Het paard. De vos. De tortel. De haan. De leeuw.

49. - Zeg nu, waarvan de genoemde dieren of planten het zinnebeeld zijn.

B. v. Het lam is het zinnebeeld van de ...

Page 39: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 31-

1. Waakzaamheid. 2. Kracht. 3. IJdelheid. 4. Onvergankelijk­heid. 5. Sluwheid. 6. Fierheid. 7. Zwakheid. 8. Zuiverheid. 9. Werkzaamheid. 10. Teederheid. 11. Onverschrokkenheid. 12. Nederigheid. 13. Eenvoud. 14. Zachtaardigheid. 15. Domheid.

50. - Vind nu ook nog het zinnebeeld van de volgende hoe­danigheden, toestanden, enz.

B. v. Het kruis is het zinnebeeld van ...

1. Krijgsdienst. 2. Rouw. 3. Aandenken. 4. Geloof. 5. Koning­dom. 6. Oogst. 7. Trotschheid. 8. Dichterlijkheid. 9. Onschuld. 10. Vrede. 11. Hoop. 12. Zege of overwinning.

Hét kruis. De harp. Het anker. De lauwer of de palmtak. Het Yergeet-mij-nÏ'etje. De degen. De zwarte kleur. De sikkel. De olijftak. De schept er. De zonnebloem. De blauwe kleur.

Page 40: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

A. De verdieping gelijkvloers; de benedenste verdieping v. H- De eerste vcrdi ('ping .. - C. De hvccde ycrdicping.

1. De stoep v. iJo Het huisnuIDIner. 9. De kornis V ., 12. De vorst v., 2. Het keldergat. (j. Het balkon. kroonlijst V., de nok v. 3. De drempel m. 7. De jaloezie. lijst v. 13. De schoorsteen.

de dorpel m. 8. Het venster, 10. De goot v. 14. Het hek. 4. De brievenbus v . het raam. 11. Het dakschild. 15. De pijp v.

Page 41: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

Ir DEEL

Zaakonderwijs met gemengde oefeningen.

51. - l' ervang het streepje door het juiste woord.

Het Huis.

De afbeelding die hier voorafgaat, stelt een deftig heerenhuis voor. Zooals elk huis bestaat het uit vier gevels : den voorgevel of de façade, de twee zijgevels en den achtergevel.

Vóór het huis ligt een steenen opstap, die langsheen de huizen van de straat loopt en dien we de - noemen.

Het gedeelte van het huis dat gelijkvloers met de straat ligt, is de - of de -; wat op de hoogte van de tweede rij vensters ligt, is de -; wat gelijk ligt met de derde rij, is de -.

Op de benedenste verdieping zijn er twee vensters en een deur; naast het huis sluit een - den tuin af van de straat; onder de ramen zijn er twee openingen, die het licht in den kelder laten bi-nnendringen : de -.

Op de eerste verdieping zien we drie ramen met neergelaten -; het middelste verleent toegang tot het -.

De tweede verdieping is verlicht door twee vensters. Op de gevels rust het dak; men onderscheidt er aan : dl'

toeloopende lijn, die het hoogste punt van het dak is en de - of de - heet, de twee schuin-hellende vlakken, de - en de - waar­uit de rook kan wegvliegen.

'Vaar het dak op de muren rust, heeft men om de scherpe hoeken verborgen te houden, een kleine versiering aangebracht : we noemen ze de -, de -, of de -. Het diepe gedeelte is met zink belegd en is de - : daarin loopt het water samen dat nn de dakschilden stroomt; van daaruit wordt het afgevoerd naar den regenput door de -,

Vooraleer we een huis binnentreden, verzekeren we ons dat

Page 42: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

1

34-

we aan het juiste adres zijn : we zien of er een naambordje is, of we kijken naar het -. We trekken aan de kruk of duwen op den knop van de bel of schel, en wordt er geopend, dan treden we over den - of - het huis binnen.

52. D e U r, ven s ter of r a a m.

D EDE U R. - De hier voorgestelde deur vertoont vier vakjes, de paneelen. die gevat zijn in het paneelraam; de rechtstaande

'\~ -

I'

~ ...

zijstukken van dit raam heeten de stijlen of posten; het boven- en het benedenstuk worden de boven- en de onderdorpel genoemd.

t- - X. De deur is met scharnieren vast-

- -

f.i f i. t-i

--

-- gehangen aan een houten raam­werk, dat tegen het metselwerk is aangebracht : het kozijn; de recht­staande zijstukken hiervan zijn de stijlen of posten. het boven- en Qe­benedenstuk zijn de boven- en de onderdorpels.

- - i Men spreekt van vleugeldeuren,

-.. I..~

I'

-\ -"

-

schuifdeuren, valdeuren, boven- en onderdeuren.

De deur die bestaat uit twee recht tegen elkander staande vleugels, is een vleugeldeur, ook dubbele deur genoemd; een deur op een richel, die men open en toe kan schuiven, IS een schuifdeur; de deur die we moeten oplichten om ze te openen, laten neervallen om ze te sluiten, is een valdeur. Aan sommige oude huizen ziet men nog deuren met twee boven elkander hangende

1 1" 1 1" samen = het kozijn. - 1 De stijlen of posten m. - 1" Boven- en Onderdorpel m. - 2 Het scharnier. - 3 De stijl of post. - 4 Het paneel. -5 De kruk v. - 6 Het sleutelgat. - 7 De tong v.

deelen; deze deuren noemt men dan boven- en onderdeuren. Met de kruk of den deurknop (1)

(1) \Vanneer het handvat den VOI"m van een bol heeft.

Page 43: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 35-

lichten we de klink op en openen of sluiten de deur; bij uit­breiding wordt de kruk, ook klink genoemd. We doen de deur op slot, door den sleutel in het sleutelgat te draaien en de tong van het slot te doen uitspringen.

HET VEN S TER OF R A A M. - Aan het ven s ter of r a a m zien we, zooals aan de deur, het kozijn. (raamkozijn), de stijlen of de posten. den boven- en den beneden- of onderdorpel.

:Men onderscheidt vleugelvensters, schuifvensters, tuimel,vensters en klepvenstel's.

Het raam dat in tweeën gedeeld is en naar binnen of naar buiten zijwaarts kan geopend worden, is een vleugelvenster; het raam waar­van men een deel kan op en neer­schuiven, heet een schuifvenster; het raam dat, in het midden van de hoogte, om een horizontale as draait, noemen we een tuimel­venster ; en het raam, dat aan den onder- of bovenkant op scharnieren draait en gemakkelijk open en dicht geklapt wordt, is een klepvenster.

Om het vleugelvenster te openen, halen we de spanjolet neer en trek­ken den knop naar ons toe.

Vóór sommige vensters zijn er spijlen (ijzeren staven) ; om het

t-

~ r-

r4 r- ra 1== F== f-1

F== ~, 1-- - Zo

~ ~

1 1· 1 1· het kozijn. -1 De stijlen or posten. -1· De boven- en onder­dorpel. - 2 De stijl of post. - 3 Het scharnier.

4 De spanjolet v. -5 De raamknop m.

licht te beletten naar binnen of naar buiten te dringen, sluiten we de vensterluiken of blinden. De bijzondere luiken die we de jaloezieën noemen, kenpen we al.

Achter de ruiten zien we gordijnen. ofwel een in een raam gevat vlechtwerk om het kijken te beletten, een hor (v.) of horretje.

53. - Antwoord op de volgende vragen.

1. Wat is het deurkozijn? - en welke deelcn onderscheidt men er aan?

2. Hoe hangt de deur vast aan het kozijn?

Page 44: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 36-

3. Wat ziet ge aan de eigenlijke deur? (Zie het cliché). 4. Wat is een vleugeldeur, wat een schuifdeur en wat een

valdeur? 5. Hoe openen we de deUl"? 6. Zijn « kruk) en « knop) heelemaal hetzelfde? 7. Hoe doen we de tong uit het slot springen? 8. Wat is hl't vensterkozijn? 9. Hoe heeten de verschillende deelen van het vensterkozijn?

10. Wat ziet ge aan het venster zelve? (Zie het cliché). lt. Wat is een vleugel-, wat een schuifvenster? 12. Wat zijn tuimel-, wat klepvensters? 13. Hoe heet en we de ijzeren staven aan den buitenkant van

sommige vensters; - waartoe zouden ze dienen? 14. Welk verschil is el' tusschen de blinden of vensterluiken

en de jaloezieën, - waartoe dienen beide? 15. Wat i'S een hol' of horretje?

Het juiste woord.

54. - Vul ill met een gepast woord uit het ollderstaalUle lijstje.

1 Kam». 2 Pijp. 3 Bokaal. 4 Cel. 5 Ardak. 6 Kajuit. 7 Kazerne. 8 Hok of duiventil. 9 Leger. 10 Web. 11 VilJa. 12 Korf. 13 Kluis. 14 ~luseull1. 15 Ren.

De goudvischjes zwemmen rond in een .... De bijen leven samen in een .... De kapitein, het scheepsvolk en de passagiers slapen in een .... De spin loert in haal' .... Het gebouw dat tot huisvesting voor de soldaten bestemd is, heet .... De legerplaats in het open veld noemt men een .... De kloosterling bewoont een klein, eenvourlig vertrek, een .... De kluizenaars trokken zich -terug in een eenzame cel, in een .... De haas slaapt 's nachts in zijn .... Het gebouw waarin oudheden, kunststukken of merk­waardige verzamelingen worden bewaard, heet .... Rijke lieden houden er dikwijls ook een buitentje op na, een landelijk gelegen heerenhuis, dat we een ... noemen. Het wild konijn, de das en de vos vluchten bij het minste gevaar in hun .... De hoenrlers loopen over dag door de .... De duiven houden zich 's nachts schuil in de .... Als de plassende regen de speelplaats onbruikbaar maakt, loopen de studenten onder het.

Page 45: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-37-

55. - Zooals de vorige oefening.

1 Schelp. 2 Tent. 3 Residentie. 4 S.childerhui'Sje. ;) Hok. 6 Bazaar. 7 Kuil. 8 Tonnetje. 9 Hol. 10 Kermistent. 11 Onder­stand. 12 Huisje. 13 Hof. 14 Hut. 15 Kot.

Voor den grooten hond heeft men op het erf een .... De beer. leeft 's winters in zijn .... Als de slak beducht is voor gevam', kruipt ze diep in haar .... De zwervende volken bouwden zich geen hui:zen, maar sloegen, waar ze legerden, hun ... op. Een varken sluit men op in een .... Aan den koning zijn ... ver"; blijven de heeren van zijn gevolg. Nog veel Congoleezen wonen in ... , die zij met bamboesriet h~bben opgetrokken. De zetelstad van een vorst (de hofstad) of yan een kerkvoogd, noemt men zijn .... De pop van de zijderups zit gevangen in haar ....Als onverwachts een vliegmachine opdaagde, liep 4et volk schuilen in een nabijgelegen .... De lijken worden neergelaten in een .... Als het regent, staat de schildwacht in zijn .... De oester leeft in haar .... Op de kermis worden er allerlei vertooningen gegeven in de .... Een groote winkel voor allerlei koopwaren, met vri'jen toegang, heet een ....

56. Woordenkeus.

1. Ambulance v. = veldhospitaal. 2. Loods v. = houten bergplaats. 3. Keet v. = loods of hut bij een bouwwerk, polderwerk, enz. 4. Magazijn o. = pakhuis. 5. Remise v. = bewaarplaats voor koetsen, wagens of wagons. 6. Bureau o. = kamer of gebouw, waar eenig bestuur is

gevestigd; bureau van politie, - van een dagblad, - van een fabriek, - van een overste in colleges, enz.

7. Kantoor o. = ambtelijk bureau; kantoor van een notaris, klerk, enz.

8. Hoeve, Hoef v. = boerderij, hofstc(d)e. 9. Woonwag·en m. = kermiswagen.

10. Circ/lS lll. (ook wel 0.) = paardenspel. 11. Velodrome o. = wielrijschool ; wielerbaan. 12. Café o. of Koffiehuis = waar men dranken verkrijgen en

gebruiken kan.

Page 46: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-38 -

13. Restaurant o. = waar men koude en warme spijzen be­komen kan.

14. Hotel o. = groot, voornaam logement. 15. Buffet o. = tapkast met toonbank in stations, enz.

57. Vervang het streepje door een woord uil het bovenstaande lijstje.

Wie eenig voorwerp van waarde gevonden heeft ,moet het naar het - van politie brengen. Na den slag droegen de brancardiers de gekwetsten naar de -. Een tent waarin paar­den allerlei kunsten verrichten, noemt men een -. Het rond­reizend kermisvolk huist in -. De koophandelaar houdt zijn goederen opgestapeld in zijn -. De koetsier bergt de rijtuigen in de -. Den notaris treft ge nu zeker thuis : zijn - is open van 9 tot 12 uur. Vertrekt onze trein eerst binnen Hen minuten, dan loopen we nog eens even naar het - en bestellen ons elk een bittertje. Voor eIken grooten wedren, komen de deelnemers zich dagen te voren oefenen in het -.

In een groote stad kan men zich alles aanschaffen : een kop koffie of een lekker biertje vindt ge in elk - of -; een stevig diner krijgt ge al even gemakkelijk, trekt maar het eerste -binnen; verlangt ge er enkele dagen te verblijven, ga dan maar naar een - en huur er een kamer naar verkiezen. Het planken­huis waarin de timmerman werkt en zijn hout droog bewaart, noemen we een -. Bij het eerste hanengekraai is alles wakker op de - : de voerman rijdt met de paarden weg, de koeien worden naar de wei gebracht, meiden en knechts loopen be­drijvig over het erf. De polderjongens (= dijkwerkers) hebben dikwijls zware dagen : hoe smaakt hun 's avonds in de - de kost, hoe kunnen ze er heerlijk slapen!

58. Het C 0 11 e g e.

Het college is een gebouw dat heel wat grooter is dan een gewoon burgershuis. Het is er op ingericht om een groot aantal leerlÏ'ngen of studenten te kunnen huisvesten en om hun het noodige onderricht te kunnen verschaffen. Daarom treft men daar lokalen of vertrekken aan, die we in andere huizen niet vinden, en die veelal een bijzonderen naam dragen.

Page 47: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 39-

Treden we even een college binnen. We vinden er dichtbij

de poort of de deur, een reeks spreekkamers. waar de bezoekers

worden binnengebracht. Niet ver van daar zien we meestal een kleerkamer. waar de studenten na de wandeling hun over­jas, pet en paraplu komen bergen.

In een gewoon huis eten we in de keuken, in een college is daartoe een ruim lokaal voorbehouden, waar allen samen het maal gebruiken : de refter. Op de verdieping gelijkvloers liggen doorgaans de klaslokalen, waar de studenten les krijgen; - daar Hgt ook de studie : een ruime zaal, waarin al de klassen samen­

komen om hun lessen voor te bereiden en hun werk te maken. De leerlingen kunnen niet aanhoudend studeeren : ook ont­

spanning hebben ze noodig; een groote ruime plaats buiten het gebouw, het speelplein (de speelplaats) is daarvoor tot hun be­

schikking gesteld; daar hebben ze een afdak, waar ze veilig kunnen schuilen en spelen als het regent; daar bevinden zich de kleine en groote privaten of gemakken. of zooals

we ze wel eens hooren noemen de W. C. (spreek uit : wee see) of waterclosetten.

Dicht bij het speelplein ligt er in sommige gestichten een waschzaal, voorzien van talrijke kraantjes, het lavaker. waar de leerlingen desnoods hun handen kunnen wasschen en hun voeten.

Als de studenten uitgaan, moeten hun schoenen· gepoetst worden : daartoe is cr in veel gestichten ook een lokaal beschik­baar gesteld : de blinkzaaI.

Aan het einde van den dag gaan de leerlingen slapen : na het avondgebed in de kapel, begeven ze zich naar den dormter. Elke student heeft daar zijn kamertje. dat hij sluit met het deurtje of het gordijn.

Die kamertjes zijn niet ruim en laten niet toe daar al de kleeren te bergen; daarom i's er dicht bij de dormters een linnenkamer. waar het versch linnengoed netjes in genummerde vakjes wordt bewaard.

Bij het opstaan wasschen zich de studenten voor hun wasch­tafeltje in hun waskom of lampet. (0.)

Voor het bevorderen van de gezondheid bestaat in de onder­wijsgestichten een badkamer; daar wasschen zich de leerlingen in het bad (de badkuip) of nemen alleen maar een stortbad. Wordt een student ernstig ziek, dan brengt men hem naar de ziekenzaal;

Page 48: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 40-

is hij alleen maar wat ongesteld, heeft hij een lichte kneuzing, winterhanden of dies meer, dan wordt hij verpleegd in de apotheek.

59. - BeaIltwoord de volgende vrageIl.

1. \Vaarom dat groot verschil tusschen een college en een gewoon burgershuis ?

2. Wat treffen we gewoonlijk aan bij het binnentreden in een college?

3. Wat doen de studenten bij het thuiskomen van de wandeling? 4. Wat weet ge van den refter en van de studie'? 5. Waar nemen de studenten hun gewone ontspanning, - en

wat treffen we daar aan?

G. Waar is het lavaker meestal gelegen, en waartoe dient het? 7. Wat noemt men de blinkzaal? 8. Wat zijn dormters, - wat zien we er gewoonlijk? 9. Waartoe dient de linnenkamer, - wat ziet men er?

10. Waar wasschen zich 's morgens de studenten? 11. Is er in onze colleges een plaats beschikbaar gesteld voor

het nemen van baden; - hoe is die ingericht? 12. 'Vaartoe dienen ziekenzaal en apotheek in een college?

De Kerk.

60. - De kerl, is een gebouw bestemd voor de goddelijke diensten.

We treden er binnen, zooals in elk huis, door de deur, die hier meestal een poort is. Aan den ingang van de kerk is er een afgesloten ruimte met één of meer deuren die den toegang openen tot het gebouw : die ingang is het portaal.

Ruime kerken hebben meer dan één gewelf; ze worden onder­schraagd dool' pilaren of pijlers. De ruimte onder het hoofd­gewelf, tusschen de twee rijen pilaren, heet middenbeuk of hoofd­beuk; daarbuiten loopen links en rechts, onder een kleiner gewelf, de zijbeuken.

In den hoofdbeuk zien we in de diepte van de kerk een meestal verhoogde, somwijlen afgesloten plaats, met het hoofdaltaar en de stalles; dat is het koor; het overige van den middenbeuk, vanaf het kool' tot aan het portaal, heet het schip.

Page 49: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 41-

Achter in de kerk, - somwijlen schuins boven het koor, -bevindt zich het oksaal (doksaal. doxaal) : een galerij of tribune voor de koorzangers en den organist (orgelist); deze laatste begeleidt den kerkzang op het orgel of op het harmonillm.

Aan de rechter- of de linkerzij van het koor is er een vertrek, waar de priester zich aankleedt en waar de gewaden worden bewaard : de sacristie of sacristij.

Op de kerk staat gewoonlijk een toren. voorzien van galm· gaten : sommige torens hebben een beiaard; enkele hebben ook een gaanderij of torentrans (een omgang met baillstrade (leuning) om den toren); op de spits van den toren staat er meestal een appel. een kruis. een haan en een naald.

Een bisschoppelijke kerk : de kerk waarin de bisschop zijn troon heeft en waar hij gewoonlijk de ambtsplechtigheden verricht, noemen we een kathedraal; de aalisbisschoppelijke kerk heeten we dom of domkerk; een klein aantal kerken werden door den Paus met een heel bijzonderen eeretitel vereerd en heeten basilieken.

Het Mohammedaansche bedehuis noemen we moskee; dat van de Joden, synagoge; een Chineesche of Hindoesche afgodentempel is een pagode.

61. - Bealltwoord de volgende vragell.

1. Wat is het portaal van de kerk'? 2. Wat is het schip van de kerk? 3. Wat is het koor? 4. Worden de kerken door binnenmuren gestut? 5. Wat verstaat men door middenbeuk of hoofdbeuk en door

zijbeuken? 6. Wat is het doksaal? - Waar bevindt het zich '? 7. Waartoe dient de sacristie of sacristij. en waar bevindt

zij zich? 8. Wat ziet men gewoonlijk aan en op een toren '? 9. Wat vindt men alleen maar aan sommige torens?

10. Wat is een kathedraal, wat is een dom of domkerk, wat

zijn basilieken? 11. Hoe noemt ge de bedehuizen van Mahommedanen, van

Joden, en van Chineesche afgodisten?

Page 50: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 42-

Het men s c hel ijk li c h a a m.

62. - Vervang de streepjes door het vereischte woord.

Aan het menschelijk lichaam onderscheiden we drie voor­name deeIen : het hoofd. den romp en de ledematen.

I. HET Hoof d. - Het hoofd bestaat uit twee deelen : het voorste gedeelte dat we het gezicht of het wezen (1) noemen,

het achterste en bovenste gedeelte, een beenige kas waarin de hersenen be­sloten zijn, dat we den schedel noemen.

a) Aan het gezicht nemen we ver­schillende zintuigen waar: de -, den -, den - en de -.

Het vlak dat boven de oogen ligt, heet voorhoofd; de zijdelingsche streken die van daar naar de ooren loopen, zijn de -; de vleezige bekleedsels die de wanden van den mond vormen, zijn de

1 slaap m. _ 2 wang v. - of kaken (2); het onderste min of - 3 keel v. - 4 nek m. meer spitse gedeelte van het gezicht is

de kin (vr.). Bij den volwassen man is het gezicht gedeeltelijk bedekt met

haar : den baard. Die het haar laten wassen op de bovenlip, hebben een snor (vr.) of knevel (m.); die het laten wassen op de wangen, hebben een bakkebaard; die een spits toeloopend haar­bosje kweeken op of onder de kin, hebben een sik (vr.).

(1) We spreken van het aanschl)n des Huren; van het gelaat of aangezicht van een eerbiedwaardigen persoon; - van de tronie van een galeiboef : een leelijke tronie, iemand op zijn tronie slaan.

(2) Alleen in het meervoud heeft dit woord de beteekenis van c wang:..

Page 51: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 43-

1 Hoofd. - 2 Schouder m. - 3 Boven­arm. - 4 Voor- of onderarm. - á Pols­gewricht. - 6 Oksel m. - 7 Heup v. - 8 Knie v. - 9 Been. - 10 Voet.

b) De schedel vooral is dicht bewassen met haar. De mannen laten zich het kaar knippen en dragen het min of meer kort : de vrouwen lalen hel soms groeien en krijgen een zwaren haarbos.

Kleine kinderen hebben dikwijls gekruld haar; -is dit zeer dicht ineenge­kruld, zooals bij de meeste negers, dan spreken we van gekroesd haar.

Onder de jongens en de mannen verkiezen som­mige rechtopstaand voor­haar : die dragen een kuif (vr.); andere scheiden hun haar in tweeën : die hebben een schei (vr.); andere weer kammen het achterover. Veel kleinen la­ten het diep over het voor­hoofd wassen : dezen dra­gen ponyhaar (1).

Meisjes en vrouwen dragen het haar op verschillende wijzen : de eene laten het loshangen, andere binden het op tot een wrong; - de eene laten het golven in lokken, de andere leggen het in vlechten of tressen; - naar de laatste mode laten vele hun haar kort afknippen tot een pagekop of zelfs tot een jongenskop.

Kaalhoofdigen bezorgen zich valsch haar; een dergelijk schedel­bekleedsel heeten we een pruik (vr.).

Het hoofd is met den romp verbonden door den hals; het voorste gedeelte is de -, het achterste gedeelte

(1) In de gewestspraak « frocfroe »; - Pony, spreek uit : poni.

S. T. 4

Page 52: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 44

II. DER 0 m p. - Aan den romp onderscheiden we de schouders, de borst, den buik, den rug, de heupen.

IIl. DEL ede mat en 0 F Led e n. - Aan den romp zijn de ledematen vast: de bovenste zijn de -, de onderste de -. De arm bestaat uit den -, den - of - en de -. De holte tusschen

1

1 Duim m. - 2 Wijsvinger m. - 3 :\liddelvinger. -4 Ringvinger. - 5 Pink m. - 6 :\Iuis v·. - 7 Palm v.

1 Rng m. 2 Pols m. 3 Elleboog m.

den romp en den bovenarm is de -. Het gewricht tusschen onder- en bovenarm, dat uitsteekt wanneer we den arm toeplooien, heet de -. Het gewricht dat de hand in den arm haakt is het -.

1 Dij v. of bovenbeen o. - 2 Kuit v. - 3 Scheen v. - 4 Enkel m. - :; Hiel m. - 6 Voetzool v. 7 Teen m. - 8 Nagel m.

- 9 Wreef v.

Elke hand heeft vijf vingers: de -, de -, de -, de - en de -. De binnenzij van de hand is de - , de buitenzij is de -, het onderste vleezige deel van den duim is de -. Sluiten we de hand, dan vormen we een vuist, en de uitstekende knoken noemen we kneukels.

Het been bestaat uit het - of de -, uit het onderbeen, waar­van de voorzij de - heet, de achterzij de -; en uit den voet. De voet is met het been verbonden door een gewricht, waarvan we alleen de uitstekende knoken zien : de -. Het bovenste van den voet is de -, het ónderste -.

Aan eIken voet zijn er vijf teenen : de dikste is de groote teen, de kleinste is de kleine teen; het achtereind van den voet is de -.

Page 53: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 45-

63. - Antwoord llli op de va/geIlde vragen.

1. Welke zijn de voornaamste deelen van het menschelijk lichaam?

2. Welke zintuigen merken we aan het hoofd? 3. Wanneer zegt men « gelaat of aangezicht », wanneer « aan­

schijn» en wanneer « tronie»? 4. \Vat is een snor of knevel, wat een bakkebaard, wat een

sik'?

5. Hoe dragen de mannen en de jongens gewoonlijk het haar? 6. Hoe dragen de vrouwen en de meisjes het meestal? ï. Hoe vergoeden kaalhoofdigen het gemis van haar? 8. Welke lichaamsdeelen geven we den naam van leden of

ledematen? 9. Door welk lichaamsdeel is het hoofd met den romp ver-

bonden? - Hoe heet het voorste gedeelte, hoe het andere? 10. Hoe noemen we de vijf vingers van de hand? 11. Wat verbindt de hand met den onderarm? 12. \Velke drie deekn onderscheiden we aan de beenen? 13. Wat is de scheen, wat de kuit, wat zijn de enkels?

D e Zin t U i gen.

64. - Vervang hel streepje door het jlliste woord.

De afbeeldingen in nU 64 en 62 stellen de vijf zintuigen

I \Venkbrauw v. - 2 \\ïmper v. - 3 Ooglid o.

4 Wit o. - 5 Iris v. 6 Oogappel m. of

pupil v.

voor: het oog, zintuig van het gezicht; het oor, zintuig van het gehoor; den neus, den mond, handen en voeten, de organen van den reuk, van den smaak en van het gevoel.

1. ~fet de oogen zien wc. Ze zitten in een beenderige kas, die wc de oog­

holte noemen, en vertoonen in het midden een opening waardoor het licht binnendringt : die opening heet de -of -; ze is omboord door een gekleurd

maantje, dat we de - heeten; het overige gedeelte noemen we

het - van het oog.

Page 54: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 46-

Als de mensch wil slapen, worden er twee deksels, twee luiken over het oog geschoven : we noemen ze de -, ze staan

" \ \

1 1

omzoomd met haartjes, de -; boven elk oog is er een beschuttende haarboog, de-.

2. Met den neus ruiken we. Aan dat zintuig on­derscheiden we de - en de-.

1 Neusgaten. -2 Neusvleugels. 3. Het oor. Aan het

oor onderscheidt men de -, de - en de -. 1 Oorschelp v, -

2 OOt'holte v. - 3 Lel v.

4. In de mondholte staan twee rijen landen.

De voorste tanden dienen om het voedsel af te snijden; hel zijn de-;

1 Tong v. - 2 Huig v. -Yerhemelte, gehemelte 0,

- 4 Mondhoek m. - 5 Bovenlip - 6 Onderlip v.

7 Tand m.

Snijtand m, - 2 Hoektand, - 3 lUes v. 4 Tandwortel. - 5 Tandkas v.

6 Bovenlip.

de scherpe hoekige tanden die van boven en van onder naast die eerste staan, heeten -;

de groote tanden dieper in den mond, zijn de maaltanden of -. In de mondholte ligt het voornaamste orgaan van den smaak :

de-. De bovenste wand van de mondholte heet het - of -; hel

Page 55: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 47

vleezig lelletje dat diep in den mond aan dien wand hangt, is de-.

5. De handen en de voeten. Het gevoel ligt verspreid over de geheele uitgestrektheid van de huid : het meest gevoelig nochtans is de mensch in de vingertoppen van handen en voeten.

Door middel van het gevoel nemen we waar, of de voorwerpen warm zijn of koud, droog of vochtig, glad of ruig.

65. - Vervruzg het streepje door den naam van een van de volgende lichaamsd'eelen : 1 been, 2 arm, 3 hoofd, 4 tand, 5 mond.

De generaal staat aan het - van de troepen. ~Ioeder breit nieuwe - aan mijn kousen. Het kamrad is bezet met -. Ik vind de oplossing maar niet van die som, ik breek er al dagen mijn - mee. Hij spreekt zooals de baas het gaarne hoort : hij weet hem naar den - te praten. Al mag men zich niet toornig maken, het kan wel eens noodig zijn, zijn - te laten zien. We zeggen het precies zooals we het meenen, we nemen geen blad voor den -. Als - van zijn brief schreef hij : « Hooggeachte Heer Bestuurder ». In het salon hing een vergulde luchter met vijf -. De koning is het - van den staat. Die jongen heeft een helder -; zijn antwoorden zijn duidelijk en volledig.

Al meer dan eens werden er bij het - van de school klachten ingediend. De twee opstaande zijden van een driehoek noemt men de -. Wat een eigenwijs ding, die kleine Trui, ze wil maar altijd haar eigen - volgen. Dat ben ik glad vergeten, het is me heelemaal door het - gegaan. Al de brooden verdwenen in den - van den oven. De rivier splitste zich daar en liep in twee - het land in. De inkepingen aan den rand van het kastanje­blad, noemen we ook wel de -. Wat een ongelukken! wat zal er ons nog over het - waaien? Een passer heeft twee -. Lang leven kan hij niet meer : hij loopt op zijn laatste -.

66. - Vervang liet streepje door den naam van een zintuig.

Ik krijg den jongen niet aan het spreken : hij heeft zijn -ingeslikt! Vergeet maar niet, dat schijn bedriegt, en laat u geen rad voor de - draaien (= misleiden). Gekke jongen, gelooft ge dat alles? Ze naaien u daar - aan! Praat uw - daar maar niet voorbij; ze zijn er op uit om nieuwsjes op te yangen. Wees

Page 56: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-48-

net op uw schrijfboek : er mogen nooit - aan de bladen zijn. Dat zijn broertje den eersten prijs haalde, dat stak hem de - uit. Zoo'n woekerprijs vragen, dat is iemand het vel over de - halen. We mogen het uiterlijke niet verwaarloozen : het - wil ook wat hebben. Ik kan den rÏ'em niet verder toehalen : de - van de gesp steekt al in het verste gaatje. In dat brood zijn er veel - : de bakker jaagt het te sterk op. Zeg hem dat met goedheid en bijt het hem niet zoo in het -. Die mensch is van niemand afhankelijk, hij hoeft niemand naar de - te zien.

67. - Zooals de vorige oefening.

De naaister steekt een draad door het - van de naald. Zóó niet, jongen, vat de kan niet bij de tuit, maar bij het -. Op de dobbelsteenen staan er -. Die heer draagt schoenen met verlakte -. Let op uw woorden : er zijn hier twee - te veel. Die spreker kon boeiend vertellen : de toehoorders waren ge­heel -. Dat mensch moet toch bitter weini'g verstand hebben, om zich zoo bij den - te laten leiden. Wees op uw hoede voor de vleiers : ze hebben een fluweelen -. Wie geen prijzen haalde, was luie Jan : wat stond hij op zijn - te kijken! Van zijn vrouwtje weet hij alles : zij hangt hem alles aan het -. Bij die geslepen bedriegers moet ge opletten en uw - maar niet in uw zak steken. De naaister steekt de vingers door de - van de schaar. Geloof maar alles wat die mooipraters u vertellen : ze zullen u wel een - aandraaien. Oom stak dreigend zijn vrnger op en zei heel grappig tot den kleinen snaak : « Opge­past, of ik zal uw - tusschen twee - zetten :..

68. Woordenkeus.

1. Een baby (spreek uit: beebie) : zeer klein kind. 2. Een snoes of snoesje: lief, poezelig kindje. 3. Een kleuter = klein krnd. 4. Een dreumes of dreutel = jongetje van 3 à 4 jaar. 5. Een schelmpje = guitig, schalksch kind. 6. Een ondeugd = aardig jongetje of meisje (als aanspreekterm). 7. Een robbedo·es = wild, al te druk kind. 8. Een kleine feeks = ondeugend meisje. 9. Een lummel = onbeholpen, lompe jongen.

Page 57: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 49-

10. Een feeks, veeg of helleveeg = boosaardig, driftige, nijdige vrouw.

11. Een snaak, een snuiter, een kwant, een guit, een grap­pelllnaker.

12. Een leukerd = die droog-grappig iets kan zeggen en zich zoo kan voordoen.

13. Een bengel, een boefje, een kwajongen, een rakker = deug­niet.

14. Een schobbejak, een schobberd, een schelm, een schurk, een schoelje, een schoft, een boef = groote deugniet, bedrieger.

15. Een vlegel = lompe, onbeschofte vent, deugniet. 16. Een fielt = gemeene schelm, doortrapte schurk. 17. Een kwibus, een kwast = dwaas, verwaande gek. 18. Een sul = doodgoed mensch. 19. Een sukkelaar, een sukkel, een bloed, een stoffel, een stum­

per(d), een stakker(d). 20. - Een suffer = die niet helder meer denkt. 21. Een pruttelaar, een knorrepot, een grompot = knorrig

mensch. 22. Een bluffer, pocher, praalhans, stoffer, snoever, zwetser

grootspreker. 23. Een kniesoor = onaangenaam, mistroostig mensch. 24. Een Hercules = buitengewoon stcrk en forsch man. 25. Een reus = verbazend groote man. 26. Een dwerg of kabouter = ongcwoon klein mensch. 27. Een genie = man met vce! \'crnuft.

69. - Vul in met een woord nit het bovenstaande lijstje.

Die Flip is een - van een jongen : ik vrees, vandaag of morgen loopt hij zich het hoofd te pletter tegen een of ander meubel! De kleine verstak zich achter Moeke en klampte zich aan haar rokken vast, toen Vader riep : « Pas op -, -, ik zal je krijgen! ». Heeremijntijd, wat is die ouwe heer een - : hij heeft geen beetje moed en klaagt altijd steen en been. Die Trui is een - : ze plaagt aanhoudend haar broertjes en zusjes! In den circus zagen we een paar ventjes, een kleinen meter hoog : het waren echte -, echte -. Vraag ik ons Polke : « Hoe oud is kleine broer? » dan steekt de - zijn vier vingers op f1n lacht van de pret, omdat hij zoo'n knappe rekenmeester is.

Page 58: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-50-

De soldaten hadden een officier voor wien ze erg bang waren 't was een kolossaal groote kerel, een - van een vent! We moeten hier een bijdehanten loopjongen hebben : met een tragen - kunnen we niets uitrichten. Al de jongens uit de buurt waren -, klaagde de oude dame : ze lieten haar bel niet met rust of haalden andere snakerijen uit. Het is een - van een kerel: hij heeft me dien zwaren balk opgetild als een pluim. In dat steegje wonen er een paar - : we hoor en ze kijven met hun nijdige stem, een heele straat ver. Wees op uw hoede : het zijn daar -, die iemand gaarne een kool stoven.

76. - Zooals de vorige oefening.

Ge moet toch een - zijn om een ouwen heer, en een wel­doener nog wel, zoo iets toe te snauwen! Als de kleine - in de wieg een keel opzet, kan moedertje alleen hem sussen. Als Toon aan het vertellen was, schaterden wij het uit van pret : hij alleen, de -, scheen ernstig en verroerde geen vin. Een dood­goed mensch die alles goed vindt, die alles verdraagt, heeten we een -. Wat een -! Zou je niet zeggen, dat hij het buskruit heeft uitgevonden? Ik was nauwelijks een - van een jaar of twee, toen Sinterklaas me al een boekentasch reed. Wat zal er uit dien kerel groeien? Hij stelt zich aan als een sluwen, ge­meenen schelm : hij wordt eens een rechte -! Die mensch kan zich dwaas aanstellen : kijk die - daar weer eens bezig zijn! Die kerel kan niets dan gemeenen praat vertellen : zoo'n - zet hier geen voet in huis. Vader, een arme - strompelt daar buiten in de kou, mag hij niet even binnenkomen, en zich een poosje opwarmen bij het vuur? Hoe is het mogelijk, dat een mensch met zooveel vernuft, een echt -, zoo vervalt, dat hij niet eens helder meer denkt : nu is hij een arme -!

71. - Vorm van de volgende woorden, met de achtervoegsels 1 ist, 2 er, 3 erd, 4 aar. 5 aard. 6 ier. 7 ster. persoonSllamen. Geef de beteekenis aal! van hel nieuw gevormde woord.

Voorbeeld: Stout, stouterd: een kind dat niet braaf is.

Viool. Dichten. Bang.

Veinzen. School. Drinken.

Goochelen. Dik. Handelen. Oolijk. Breien. Kunst.

Winkel. Tuin. Slokken.

Page 59: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

Bult. Flauw. Goe(d).

72.

Gupf'n. Leugen. Weven.

- 51-

Moord. Slim. Molen.

Juweel. Telegraaf. Zang.

Woordenkeus.

1. Een wijsneus = weetal. 2. Een babbelkous = praatzieke vrouw.

Lomp. Spinnen. Herberg.

3. Een albedil, bedilal = die op alles iets te zeggen heeft. 4. Een slobberdoes = morspot. 5. Een moeial = die zich met alles bemoeit. 6. Een gelukskind = die in alles voorspoed heeft. 7. Een geluksbode = die een gelukstijding brengt. 8. Een geluksvogel = die het altijd treft. 9. Een stokebrand = twiststoker.

10. Een brekespel = spelstoorder. 11. Een luilak, luibak = luiaard. 12. Een plaag, plaaggeest = plaagziek menseh. 13. Een waag'hals = roekelooze. 14. Een spotvogel = die met alles lacht. 15. Een druil of druiloor = trunte (1). 16. Een zaniker = zageman (1). 17. Een veelvraat = die veel eet. 18. Een weerprofeet = weervoorspeller. 19. Een snoeper = sneukelaar. 20. Een clown = grappenmaker. inz. in een paardenspel. 21. Een hansworst, pias, paljas = welgedane, lijvige tooneelzot,

potsenmaker op de kermis. 22. Een pekelharing = magere hansworst of grappenmakèr. 23. Een harlf!kijn = hansworst in een veelkleurig pakje.

73. - Vul in met een woord uit het hier bovenstaande lijstje.

Jongen, ge zijt de grootste - uit het land : ge kunt niemand met vrede laten. Zeg het maar aan die -, binnen een halfuur 'Weet het heel de stad. Als het gaat regenen, kwaken de kikkers in de slooten : het zijn beste -. Die roekeloos hun leven wagen,

(1) • Trunle » en • wgeman » zijn min of meer gewestelijk.

Page 60: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 52-

verwijten we, dat het - zijn. Ik hou van kwieke jongens, met - richt ik niet veel uit. Ik begrijp maar niet, hoe die - in den circus op zijn paard bleef en zijn langen neus niet te pletter viel op den harden grond. Als de buurman zijn kleine hier in huis komt, is het uit met de leute : zijn jongen is een ware -. Jan laat eIken morgen zijn moe twee-, driekeer roepen aan de trap; hij wordt een rechte -. Een - die Piet : hij meent zeker, dat hij al het verstand in pacht heeft! Die mensch slaat altijd op hetzelfde aanbeeld, komt honderd keer op hetzelfde terug : met zoo'n - om mijn ooren werd ik gek!

Die - van een Toon : daar is geen ding in de wel'dd of hij weet het belachelijk te maken. :\1ijn vriend ging alweer met de winst strijken : dat is toch een -! Hier in huis wordt er niets geregeld, eer die - haar woord heeft gezeid. Zoohaast de trom werd geroerd en de - vóór de kermistent verscheen, liep een heele troep nieuwsgierigen bijeen. Wat was ik blij, toen ik dat goede nieuws vernam! Natuurlijk heb ik den - een flinke fooi gegeven. Het mag nu nóg goed zijn, die - zal cr nog altijd op afkeuren. Dien kerel zou ik niet gaarne een week te gast hebben, zoo'n - zou onzen voorraad geweldig doen slinken. Had die grappenmaker nu ook nog een veelkleurig pak, dan 'was hij een rechte -. Ge zijt altijd een - geweest : het is u allemaal mee geslagen.

74. Woordenkeus.

De Europeaan. De Rus. De Zweed. De Noor (Nonrwegen). De Deen (Denemarken). De Engelschman, mv. -schen. De Schot (Schotland). De Ier (Ierland). De Franschman, m. Fransehen. De Duitscher. De Piëmontees. De Siciliaan.

De Beier. De Bulgaar. De Croaat. De Hongaar. De Saks, mv. Saksen. De Tsjecho-Slowaak. De Pool of Polak. De Serviër. De Zwitser. De Italiaan. De Pers (Perzië). De Indiaan (1).

(1) Oorspronkelijk bewoner van Noord-Amerika, Roodhuid.

Page 61: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

De Turk. De Griek. De Spanjaard. De Portugees. De Aziaat. De Arabier. De Tartaar (Tartarije).

- 53

De Japannees; ook .Japánner. De Australiër.

De Indiër of Hindoe (1).

De Javaan (Java). De Afrikaan, Afrikaander,

Afrikaner (2). De Algerijn (Algerië). De Mexikaan. De Colombiaan. De Peruaan of Peruviaan

(Peru).

74. - Vervang in de volgende oefening den naam van hel l.and door dien van de inwoners. - Gebruik hel meervoud.

Rusland kan zich verrijken door zijn mijnen en zijn landbouw. Turkije is den Mohammedaanschen eeredienst toegedaan. Spanje heeft prachtige hoogvlakten, Portugal smakelijke wijnen, Zwit­serland schilderachtige landschappen. In den laatsten oorlog stonden vertegenwoordigers van de vijf werelddeelen in het strijdperk : Europa, Azië, Afrika, Amerika, Australië. Bulgarije nam de wapens op en streed aan de zijde van Duitschland. Noorwegen, Zweden en Denemarken krijgen vreeselijk strenge winters. Polen werd langen tijd verdrukt door Duitscliland. Hoe verschillen de zeden van Japan met die van China.

De verwikkelingen tusschen Servië en Oostenrijk gaven aan­leiding tot het uitbreken van den wereldoorlog. Peru bezit veel zilvermijnen. Hongarije heeft zich van Oostenrijk afgescheiden. Australië koos partij voor Engeland. Perzië genoot vóór duizen­den jaren een hooge beschaving. Ierland werd zwaar verdrukt door den nu machtigen Engelschman. Java wordt somwijlen geteisterd door de vuurspuwende bergen. Beieren en Saksen zijn voor het Duitsche rijk van overwegend belang. Tsjecho­Slowakije (Slowakië), Colombië en Algerië mogen bogen op rijke mijnen. Arabië levert ons wierook. Leopold de Tweede heeft veel gewerkt voor de beschaving van Afrika.

76. - Vorm van de volgende plaatsnamen den naam van de

(1) Inboorling van Hindostan of Vóór-Indië. (2) Afrikaan : persoon in of uit Afrika. - Afrikaander of Afrikaner :

In Afrika geboren blanke, afstammeling van ouders van Europeeschen oorsprong.

Page 62: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 54-

inwoners door toevoeging van « aar » bij groep 1, « naar» bij groep 2, « enaar » bij 3, « er » bij 4. - Lel op groep 5.

1. Antwerpen. Leuven. Brussel. Namen. Keulen. Sint-TruÏ'(d)en. Tongeren (1). Lokeren (1). l\lechelen (1). Hasselt (2). Londen. Vroenhoven Drongen. Rummen.

2. Oostende. Tielrode. Ninove. Vilvoorde. Ronse. Overmere.

3. Lier. Gent. Luik. TieH. Turnhout. ~Iaastricht. Ct Land van) Waas. l\Iaaseik. Aalst.

4. Henegouw. Brabant (3). Haspengouw. Luxemburg. Rotter­dam. Haarlem. Hamburg.

5. Bruggelingen of Bruggenaars. Ieperlingen. Kortrijkers. Romeinen. Venetianen. Genueezen. Napolitanen.

77. De priester, de kerkedienaars.

Aan het hoofd van een parochie staat een deken of een pastoor; in uitgestrekte gemeenten worden zij in hun bediening bijgestaan door een of meer onderpastoors of kapelaans.

In het gewone leven dragen onze priesters een zwarte soutane of toog (v.); op straat hebben zij een steek op het hoofd, binnens­huis een bonnet of baret (v.).

In sommige bisdommen hebben de priesters op de. borst een zwart lapje met een wit biesje gezoomd : een bef (v.); in bijzondere omstandigheden dragen ze een manteltje : een smalle strook met overlangsche plooien, die hun van de schouders neerhangt tot op de hielen.

Terwijl hij de mis opdraagt, heeft de priester over de toog de witte albe; een singel (m.) (wollen koord, gordelband), houdt dit witte kleed op; - over de schouders loopt een stoffen band, die gekruist ligt over de borst : de stool (v.); aan den linkerarm draagt hij een korte, afhangende strook, den manipel (m.); -eindelijk ligt over de albe een bovenkleed zonder mouwen, en aan de zijden open : de kazuifel; ze is wit, zwart, rood, paars of groen en is op de ruggezij geteekend met een kruis.

(1) En valt weg. (2) T ",alt weg. Ook Brabander.

Page 63: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

1 --

Van boven : De kelk m. - De rcmonstrans of monstrans m. - De ciborie v. -Het scheepje met lepeltje.

In /iel midden: De celebl"3nt met 1. kazuifel Y. en 2. albe v. - De stool v. De koorknaap, lnisdicnaar, -iener, -iender.

Van onder : de baret of bonnet v. - De mijter m. - De steek m.

Page 64: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-56-

De priester die de mis opdraagt, noemen we den celebrant; in solemneele missen wordt hij bijgestaan door twee heeren : den diaken en den onderdiaken.

Onder de mis wordt in den kelk de wijn geconsacreerd. - In de ciborie worden de heilige Hosties bewaard en in den remonstrans of monstrans wordt het H. Sacrament ter aanbidding plechtig uitgesteld.

Kleine misdieners (-naars) of koorknapen met toog (v.) en roket (0.) (1) zijn den priester behulpzaam aan het altaar. Ze bieden hem onder de mis de ampullen (v.) aan (de schenkkan net jes met water en wijn).

Bij de uitstelling van het a. Sacrament biedt een koorknaap het wierookvat met het scheepje aan en laat wierook scheppen op de brandende houtskolen.

In een gezongen mis bespeelt de organist of orgelist het orgel en de koorzangers voeren den Gregoriaanschen zang uit.

In sommige kerken is er een kerkedienaar in livrei met staf. die zorgt dat alles ordelijk geschiedt, die de priesters in het koor behulpzaam is, den predikant naar den kansel leidt, enz.; men noemt hem kerkbaljuw. - In groote kerken is er een kerkedienaar die er voor moet instaan, dat er orde heerscht onder het volk : hij wandelt door de kerk, in uniform (v.), heeft een staf (m.) of hellebaard (v.) in de hand, een steek (m.) op het hoofd en een bandelier (m.) met gulden letters over borst en schouder; men heet hem den suisse.

De bisschop heeft als voornaamste onderscheidingsteeken den mijter en de krootse (v.) of den kromstaf.

Onze H. Vader de Paus draagt de pauselijke driekroon of tiaar.

78. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Wie is er op de parochies belast met de zielzorg van de geloovigen?

2) Hoe gaat de priester gewoonlijk gekleed? 3) Wat is een bef, - wat een priestermanteltje? 4) Hoe noemen we den priester die de mi'S opdraagt, - hoe

de twee heeren die hem in de solemneele mis bijsiaan '?

(1) Ook : het rochet (lees : rosjét) , het rokelijn, hel superplie.

Page 65: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 57-

5) Wat is de kazuifel, de albe, de singel, de stool en de manipel? 6) Hoe heeten de knapen die den celebrant behulpzaam zijn;

- hoe zijn ze gewoonlijk gekleed?

7) Hoe kunnen ze den celebrant behulpzaam zijn? 8) Waardoor worden nog de goddelijke diensten opgeluisterd? 9) Wat is een kerkbaljuw, - waarvoor heeft hij te zorgen,

- hoe is hij gekleed? 10) Wat is de suisse,

geklèed? 11) Waartoe gebruikt

remonstrans ?

- waarvoor zorgt hij, hoe gaat hij

de priester den kelk, de ciborie, den

12) Wat heeft de bisschop als voornaamste onderscheidings­teeken, - wat heeft de Paus?

79. Waardigheidsbekleed ers.

De hoogste waardigheidsbekleeders in de Kerk zijn de Paus. de kardinalen en de bisschoppen.

Den Paus spreekt men aan met den titel « Allerheiligste Vader», tot den kardinaal zegt men « Eminentie », tot den bisschop « Excellentie » of « Monseigneur ».

In sommige staten van Europa staat een koning of keizer aan het hoofd van het land; de Russen heetten hun vroegeren keizer czaar; de Turken noemden den hunnen sultan. De koning en de keizer worden aangesproken met den titel « Sire ».

In het leger is de generaal de hoogste onder de officieren; op hem volgen de kolonels. de majoors. de kapiteins. enz.; de hoogste bevelhebber op een vloot is de admiraal.

In de kloosterorden noemt men generaal. den algemeenen overste van de getheele orde; de overste van de kloosters in een bepaalde streek, b. v. België, heet provinciaal; de plaatselijke overste van elk klooster heet prior bij de Dominicanen, Benedic­tijnen (1), enz., rector bij de Jezuïeten, gardiaan bij de Minder­broeders.

Aan het hoofd van een provincie van kloosterbroeders, staat een vader overste: de plaatselijke overste van elk huis noemt men broeder overste.

(1) De Benedictijnen hebben daarenboYen nog een l'ader .tb!. die meer voor de algemeene belangen zorgt.

Page 66: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

58 -

De orden of congregaties van kloosterzusters hebben tot hoogste bestuurster een generale overste. de algemeene moeder. -De plaatselijke overste van elk klooster heet : bij de Clarissen, Carmelitessen enz. abdis; bij de Dominicanessen en enkele andere priorin of priores; in vele kloostergemeenten zuster overste.

80. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Hoe worden de Paus, de kardinalen en de bisschoppen aangesproken?

2) Hoe heeten de hoofden van vele staten in Europa? 3) Wie zijn de hoogste gezagvoerders in het leger, - wien

noemt men « admiraal»? 4) Wien noemt men in een kloosterorde « generaal », wien

« provinciaal »? 5) Wien noemt men in de kloosterorde « prior», « gardiaan»,

« rector»? 6) Tot wien wordt gezegd « Vader Overste », tot wien « Broe­

der Overste »? 7) Wat is bij de kloosterzusters de « algemeene moeder » of

« generale overste »? 8) Wie wordt « abdis », « priores » of « priorin », « zuster

overste » genoemd?

81. Landbouwgereedschap.

Wanneer de winter ten einde loopt, begint voor den land­bouwer het groote werk op het veld.

Eerst moet het land worden omgewoeld; dat geschiedt met den ploeg. Een paard trekt den ploeg door het land, de boer houdt stevig den ploegstaart in de handen; het kouter (ploegmes) snijdt diep in den grond en de ploegschaar .(het omgebogen spitse ijzer achter het kouter) werpt de afgesneden korst om.

Als de akker is omgeploegd, wordt er op gezaaid. Daarna rijdt de boer er over met de egge; de scherpe pinnen of tanden breken de grove kluiten en bedekken het zaad met aarde. Eindelijk wordt nog met de rol over het land gereden; het zaad wordt nog beter toegedekt en de grond wordt effen gelegd.

Om een stuk grond om te graven (om te spitten), gebruikt de boer een spade; om aardappelen aan te aarden en dergelijke

Page 67: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

6 7

10 lS 1\ .

~ '\

[r:Ui iii1&iiiiiilli:iËiiiiiiiiiii~

11

1 De zicht of pik v. 2 De pikhaak m. 3 De zeis v. " De spa (de) v. 5 De schop v. 6 De gaffel v. (hooivork). 7 De riek v. (mestvork). 8 De vlegel m.

S. T. 5

1 l 2.

9 Het houweel. 10 Het wiedijzer of

krabbertje. 11 De rupsenschaar v. 12 De sikkel v. 13 De haagschaar v. 14 De hark v. 15 De krabber m.

t6 De hak v. 17 De pootlijn v. 18 De schoffel v. 19 Het snoeimes. 20 De poo!stok of het poot­

ijzer. 21 Het verplantschopje. 22 De wan v.

Page 68: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 60-

bewerkingen meer, bezigt hij de hak; harden, steenachtigen grond kapt hij los met een houweel.

Zijn de akkers geploegd of gespit, dan moeten de boeren be­ginnen te planten of te poten. :\Iet het pootijzer of met den poot­stok maken ze gaten in den grond en steken er de plantjes of poten in; bij dat werk is de pootlijn hun onontbeerlijk.

Wanneer de oogsttijd is aangebroken, trekt de boer met weer ander gereedschap naar het veld

Om te maaien gebruikt hij de zeis of de zicht of pik. De zeis is het werktuig met lang, boogvormig gekromd mes, bevestigd aan een langen steel; ze dient vooral om gras te maaien. De zicht of pik is een kleine' zeis met korten steel en handvat aan het eind; men gebruikt ze om tarwe, gerst en rogge te zichten. Bij het pikken bezigt men ook den pikhaak om de halmen bijeen te houden.

Om voeder voor de beesten af te snijden, gebruikt men de sikkel : een halvemaanvormig lemmer aan een korten steel.

Is het gras gemaaid, dan wordt het met een hooihark, een rijf (v.) bijeengeharkt. Later worden de hooibundels met een gaffel opgestoken, om ze op den wagen te laden.

Na den oogst wordt het graan gedorscht, hetzij met de dorsch­machine of met den vlegel; eindelijk wordt het graan gezift of gewand, en wel mei de wan of met den wanmolen.

82. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Wanneer, en waartoe gebruikt de boer den ploeg? 2) Welke zijn de voornaamste deelen van den ploeg'J 3) Door welk bijzonder deel van den ploeg WOrllt de grond

omgewoeld? 4) Wat doet de boer bij het ploegen'? 5) Wat is een egge? 6) Waartoe wordt de egge gebruikt? 7) :Met welke andere werktuigen kan de boer den grond los­

maken? 8) 'Vaartoe dient de rol? 9) Waartoe gebruikt men het pootijzer, - waartoe de pootlijn?

10) Welk verschil is er tusschen een zicht of pik en een zeis? 11) Wat doet de boer met de zeis, wat met de pik of zicht? 12) Wat is de pil.haak en waartoe dient hij'!

Page 69: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 61-

13) Wat is een sikkel, wanneer bezigt men die? 14) Wat doet men met de rijf, - wat met de gaffel? 15) Waar en hoe wordt het graan gedorscht? 16) Wat is een wan?

83. Tuingereedschap.

De hovenier of tuinier is werkzaam in zijn hof of tuin. Een tuin waarin groenten (moeskruid) wassen, heet een

moestuin; de tuin waarin bloemen worden gekweekt, is een bloementuin; de plaats waar bloemen voor den handel worden gekweekt, heet bloemisterij; hij die er in werkt is een bloemist.

De bloementuin is verdeeld in perken of bedden : eenige staan bezaaid met gras, het zijn grasperken; andere met bloemen, het zijn bloemperken; tusschen de bedden loopen er paadjes.

Bij het aankomen van het lenteweer, woelt de hovenier of tuinier den grond om met de spade of met de hak, en harkt de perkjes of bedjes op met de hark.

Dan begint hij te planten : met den pootstok of het pootijzer maakt hij gaten in de aarde; met het verplantschopje haalt hij de plantjes of pootjes uit de broeikas en steekt ze in de geboorde gaten. - Van tijd tot tijd besproeit hij de scheutjes met den gieter en zorgt er voor, dat ze niet te lang staan blootgesteld aan

de stralen van de brandende zon. ~fet het krabbertje of wiedijzer wiedt hij tijdig de perkjes;

ook het onkruid dat op de paadjes woekert, weert hij onmee­doogend uit zijn tuin : hij steekt het af met de schoffel of krabt het weg met den krabber.

De boomen snoeit hij tijdig met het snoeimes; met de rupsen­schaar snijdt hij de nesten weg van het ongedierte, dat woekert op takken en twijgen; met de haagschaar scheert hij de haag, die

dient tot omheining van zijn tuin. Met zorg en vlijt maakt hij zich een lusthof, waarin hij menig

aangenaam uurtje zal komen slijten.

84. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Welk verschil is er tusschen een moestuin, een bloemen­

tuin en een bloemisterij? 2) Hoe zijn onze bloementuinen gewoonlijk aangelegd?

Page 70: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 62-

3) Wat is de hak, en wat is de hark, - waartoe dienen die werktuigen?

4) Wat is de pootstok, - wat de pootlijn?

5) Wat is het verplantschopje, wanneer wordt het gebruikt? 6) Welke verschillende werktuigen gebruikt de hovenier, om

het onkruid uit zijn hof te weren? 7) Hoe wordt de planten het noodige vocht bezorgd? 8) Wat is de haagschaar, en wat de rupsenschaar? 9) Wanneer gebruikt de tuinier het snoeimes?

10) Wien noemt men tuinier of hovenier, wien bloemist?

85. Gereedschap van den timmerman en van den meubelmaker of schrijnwerker.

De timmerman is een ambachtsman die de meest gewone houten voorwerpen vervaardigt. De meubelmaker of schrijn­werker bewerkt fijn hout en maakt fijne kasten en meubels.

De timmerman of de meubelmaker staat gewoonlijk aan zijn schaafbank. De voorwerpen die hij moet bewerken, kan hij vastzetten onder den klemhaak : een stalen of ijzeren haak die door het blad van de werkbank steekt. Wat hij schaven moet, klemt hij tusschen de bekken van de schroef : het klemtuig dat bezijden de schaafbank bevestigd is.

De werktuigen die hij het meest hanteert, zijn de zaag, de schaaf en de hamer.

Hij gebruikt verschillende zagen : de spanzaag, die in een raam gevat is, de handzaag en al eens de schwbzaag (de smalle, puntig­toeloopende handzaag).

Hij bedient zich van de schaaf om het hout glad te maken; om het ruigste hout weg te nemen, bezigt hij den roffel; wil hij het hout zeer glad maken, dan neemt hij een schaaf ter hand met twee handvatten, de ree- of reischaaf.

Om spijkers in het hout te kloppen, bedient hij zich van een stalen of ijzeren hamer; moet hij op een beitel kloppen, dan bezigt hij een houten hamer: de slei of sleg(ge).

Vooraleer hij nieuwe meubels maakt, neemt hij met zorg de afmetingen op : met behulp van zijn winkelhaak teekent hij rechte hoeken af op het hout, met zijn passer maakt hij cirkels en bogen.

Nu en dan moet de schrijnwerker Of timmerman ook gaten

Page 71: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

1 n 2

8

16 A 1 De schaaf v. 2 De nijptang v. 3 De rasp v . 4 De vijl v. 5 De beitel m. 6 De roffel m. 7 De slei, sleg(ge) v. 8 De zwikJloor v.

- 63-

~

I' li

9 Het haalmes. 10 De hamer m. ltDe schaafbank v. 12 De klemhaak m. 13 De schroef v. 14 De bijl v. 15 De boor v. 16 De winkelhaak m.

" ~

20

19

17 De passer m. 18 De schrobzaag v. 19 De spanzaag v. 20 De handzaag v.

21

T ~2

21 De schroevedraaier m. 22 Het fret, (de fretboor).

Page 72: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 64-

maken in het hout : hiervoor bedient hij zich van de boor; om kleine gaatjes te boren gebruikt hij een kleine boor, die zoo wat den vorm heeft van een kurketrekker : het fret of de fretboor; om groote gaten te boren, bezigt hij een groote hoor met dwars­kruk : de zwikboor.

Nog veel andere werktuigen gebruikt de timmerman of schrijn­werker : om spijkers te vatten en uit te trekken bedient hij zich van de nijptang; om schroeven vast of los te draaien gebruikt hij een schroevedraaier; om gaten te kappen of groefjes uit te steken, bezigt hij den beitel; om blokken hout te klooven, grijpt hij naar de bijl; om vlug hier of daar scherpe kanten weg te snijden gebruikt hij een trekmes met twee handvatten : het haalmes; om hout glad te maken, de vijl of de grove rasp.

Al dat gereedschap heeft de timmerman op rekjes hangen in zijn werkplaats, op zijn winkel; daar werkt hij lustig tusschen de geurige planken die links en rechts zijn opgesteld; daar trapt hij her en der in de rondgestrooide krullen of schavelingen. in de spaanders en het zaagmeel.

86. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Welk verschil is er tusschen een timmerman en een schrijn­werker of meubelmaker?

2) Hoe noemt men hun werkplaats, - wat ziet men op den vloer, - wat tegen de wanden?

3) Welke toebehooren merkt ge op aan een schaafbank? 4) Wat doet de timmerman met den klemhaak, - wat met

de schroef? 5) Waarvan bedient zich de schrijnwerker om ruw hout glad

te maken? 6) Welk gereedschap gebruikt de timmerman om te kloppen? 7) Waartoe dient de winkelhaak, - waartoe de passer? 8) Waarvan bedient zich de timmerman, als hij wil boren? 9) Waartoe dient de nijptang, waartoe de vijl en de rasp?

10) Wat is een schroevedraaier? 11) Waartoe wordt de beitel, - waartoe de bijl gebruikt? 12) Wat is het haalmes?

87. - Hoe heet de man die

1. de spijzen bereidt, 2. bloemen in broeikassen kweekt,

Page 73: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 65-

3. lood smelt en verwerkt, 4. touwen maakt, 5. ruiten inzet, 6. vogels of wild koopt en verkoopt, 7. straten plaveit, 8. hoef­ijzers smeedt, 9. stoelmatten maakt of herstelt, 10. kareeIen (metselsteenen) bakt, 11. muren of plafonds bezet, 12. den tuin of den hof verzorgt, 13. werkt in wit blik, 14. rij- of voertuigen vervaardigt, 15. schoenen of laarzen vervaardigt, 16. schoenen of laarzen herstelt, 17. koperen voorwerpen vervaardigt, 18. schoorsteen en reinigt van roet.

1. Koperslager. 2. Glazenmaker. 3. Hoefsmid. 4. Bloemist. 5. Schoorsteenveger. 6. Straatmaker, plaveier. 7. Lapper. 8. Kok. 9. Hovenier, tuinier. 10. Wagenmaker. 11. Loodgieter. 12. Blik­slager. 13. Poelier. 14. Steenbakker. 15. Stukadoor. 16. Touwslager, touwdraaier. 17. Schoenmaker. 18. Stoelenvlechter, - maker, . matter.

88. - Hoe heet de man die

1. tonnen maakt, 2. in was of klei een voorwerp of wat ook nabootst, 3. in steen, hout, metalen, enz. teekent of figuren grift, 4. in een kraam verkoopt, 5. uitsluitend goederen vervoert, 6. een auto bestuurt, 7. met kar en paard rijdt, 8. de gasleiding legt of herstelt, 9. voerman is van een koets, 10. met zekere stoffen uit dierenhuiden leer bereidt, 11. een huis met riet of pannen dekt, 12. handelaar is in juweelen, 13. de plannen van een gebouw ontwerpt en teekent en de uitvoering van het werk bestuurt, 14. gouden en zilveren voorwerpen maakt en verkoopt, 15. fijne kasten en meubels maakt, 16. gelast is met het opmeten van eigendommen, 17. houten voorwerpen verwerkt, 18. laken en andere wollen stoffen bereidt, 19. pelswerk bereidt.

1. Vrachtrijder. 2. Boetseerder. 3. Kramer. 4. Chauffeur. 5. Kuiper. 6. (Gas)fitter. 7. Dekker. 8. Juwelier. 9. Architect. 10. Leerlooier. 11. Goudsmid. 12. Voerman. 13. Landmeter. 14. Graveerder of graveur. 15. Meubelmaker of schrijnwerker. 16. Koetsier. 17. Bontwerker. 18. Timmerman. 19. Voller of volder.

89. - Vervang de streepjes door een van de hier volgende

woorden.

1. Kantonnier. 2. :\Iatroos. 3. Kommies. 4. Kamenierster.

Page 74: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 66-

5. Automobilist. 6. Gouverneur. 7. Vlieger, vliegenier, aviateur. 8. Schepeling. 9. Inspecteur. 10. Bruggeman of bruggewachter. 11. Passagier. 12. Fietser. 13. Gouvernante. 14. Baanwachter.

Die op een fiets rijen, zijn -; die een auto berijden, zijn -, die een vliegmachine bestuurt, is een -, een -, een -. Die per schip reizen en aan dat schip dienst doen, zijn -; die al­leen maar de reis meemaken en niet tot het dienstdoende per­soneel van het schip behooren, noemen we -; de zeelieden die aan boord van de schepen het scheepswerk ve'rrichten, heeten -. De - of - draait de brug open voor de schepen. De - is gelast met het dagelijksch onderhoud van de openbare wegen. De kamerjuffer die de dame helpt bij haar· tol'let. heet de-.

De - moet den overweg bewaken en de hekken sluiten or open maken. Die toezicht houden over het lager of het middel­baar onderwijs, noemen we -. In ons land heeft de Koning in elke provincie zijn vertegenwoordiger; we noemen hem den -; dien naam geeft men ook aan den hui'Sonderwijzer, die in de groote families gelast is met de opvoeding van de kin­deren. - noemt men de inwonende huisonderwijzeres in dienst bij een famme. De - zijn belast met het heffen van in- en uitgaande rechten aan de grens.

90. H et Paard.

De kop, de hals, de romp, de pooten en de staart zijn de meest in het oog vallende deelen van het paard; die kennen we best. -Op de onderdeelen en op enkele bijzonderheden zal het nuttig zijn nog eens even te wijzen; die kennen we weHicht minder goed.

Aan den kop van donkerharige paarden merken we wel eens op het voorhoofd, even boven de oogen, een ronde, witte plek; die noemt men de kol; bij enkele vindt men een witten band, die van tusschen de oogen tot aan de neusgaten loopt : de bles.

De ruiter die een paard berijdt, zit op den - van het dier; zijn knieën drukken tegen de -, zijn beenen hangen langs­heen de -. Steekt hij de handen neerwaarts voor zich uit, dan grijpt hij het nekhaar, de -; schuift hij naar achteren op

Page 75: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 67-

het dier. dan zit bij op het - en zijn beenen en voeten hangen tegen de-.

Als het paard den kop diep laat zinken en naar zich toe­baalt. raakt bet de -; slaat het er mee links en recbts naar dazen of borzels die het steken. dan raakt het de -.

Het licbaam wordt ge­dragen door vier lange. kracbtige pooten : twee "oorpooten en twee ach­terpooten. Aan de voor­pooten onderscbeiden we bet ...• de ...• bet ... en den ... ; de acbterpooten hebben geen knie. het bovendeel beet ....

Iedere poot heeft maar één hoef. daarom noemt men bet paard een « één­hoevig dier ». Die boef is van hoorn en om­geeft den teen. hij dient als schoen. Om bet af-

1 :llnnrn v. - 2 De schoft v. - 3 De rug. - 4 Het kruis. - 5 De schouder m. -6 De borst v. - 7 Het bovenbeen. - 8 De knie v. - 9 Het onderbeen. - 10 De hoef m. - 11 De flank v. - 12 De schen­kel, schinkel m. - 13 De onderschenkel.

slijten van den boef te voorkomen. beslaat men hem met een hoefijzer. 's Winters moet men in die ijzers ijsnagels aanbrengen, wil men dat het paard kan vooruitstappen op de glibberige baan.

De paarden verschillen in kleur en enkele krijgen hierdoor rrn bijzonderen naam. Een paard met bruin haar. noemen we ('rn bruin; een met rossig haar een vos; een met zwarten kop en min of meer zwartkleurig lijf, is een moor of moorkop; een gevlekt of een grijsachtig-wit paard noemen we een schimmel.

Het jonge paard heet veulen. Het mannetjespaard noemen we hengst. bet wijfjespaard merrie. - Een oud afgewerkt paard noemen we een knol of guil; een moedig rijpaard. een Jdepper;

een strijdpaard. ros.

91. Het Paardentuig.

\Vanneer de voerman uit wil rijen, moet hij bet paard op­tuigen. Hij vangt den kop in een stel van riemen (bet hoofdstel), op zulke wijze dat de ooglappen of oogkleppen juist

Page 76: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 68-

bezijden de oogen hangen. Dan legt hij het beest een ijzeren mondstuk in den bek, het bit of gebit. dat hij vastgespt aan

de riemen van het hoofd­stel. Aan de oogen van het bit, bevestigt hij het lei(d)­sel of de leireepen, waaraan hij het dier uit den stal zal leiden.

Het gebit en het lei(d)­sel samen, noemen we den toom. teugel of breidel.

PlIa.rdekop : 1 De ooglap m. of oog­klep v. - 2 Het bit, gebit. - 3 Het lei(d)sel of de leireepen m.

Vooraleer de voerman het paard inspant, legt hij het nog een leeren halsjuk over

dat men de ossen oplegt, is de schoften, het gareel; het halsjuk van hout en heet het haam.

Wil zijn meester een rit maken, dan wordt het paard ietwat

Het gareel (va.n leer); het haam (van hout).

anders opgetuigd. Eerst wordt het gewoonlijk wat opgeknapt : met den roskam worden zijn manen gekamd en het haar van zijn huid effen gestreken. Het krijgt weer het gebit en het lei( d)sel, niet meer het gareel; op den rug krijgt het nu het zadel; hieraan hangen de stijgbeugels waarin de meester de voeten steekt. De ruiter zet het paard

Het zadel: 1 De stijgbeu­

gel m.

aan met een fijn, leeren zweepje : de karwats. of met de sporen. Na het werk wordt het paard weer naar den stal geleid; daar

vindt het lekker hooi achter de ruif of ruifel en haver in de kribbe.

92. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Wat heet men de kol, wat de bles van een paarà? 2) Waardoor is de teen van het paard omgeven? 3) Wat zijn ijsnagels, - waartoe dienen ze? 4) Wat is een vos, een schimmel, een moor, een bruin?

Page 77: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 69-

5) Welk paard noemt men een knol of guil, - welk een klepper en welk een ros?

6) Waarin vat de voerman den kop van het paard? 7) Wat is het bit van het paard, - waartoe dient het? SJ Wat is het lei(d)sel? 9) Wat verstaat men door den toom, teugel of breidel?

10) Wanneer gebruikt men een gareel, - wanneer een haam? 11) Hoe wordt het paard wat opgeknapt? 12) Wat zijn stijgbeugels? 13) Wat is een karwats? 14) Waar vindt het paard in den stal zijn voeder?

93. DE TWEE PAARDEN (1).

Een Renpaard, slank en glad en fier, Liep in de wei met eedlen zwier. 't Had dunne pooten, vurige oogen, Zijn lange hals was fraai gebogen.

Terwijl 't zoo lui en leeg genoot, Zag 't aan den overkant der sloot Een Boerenpaard, druk aan het ploegen Het liep te hijgen en te zwoegen.

Het Renpaard bleef een poosje staan En sprak : « 'k Ben met je lot begaan! » Arm beest! Ik liet me door geen slagen » Tot zoo'n verneedrend werk verlagen!

» Wat zie je er uit! Zoo ruwen ruig! » Wat draag je een oud en smerig tuig! » Je moest je toeh warempel schamen, » Als anderen je tegenkwamen! » -

» :\'lij schamen! » zei het ploegpaard nu. » Voor wien? Wel 't allerminst voor u. » Geen vlijtigen zal men verachten, » :\Ia.ar wie er lui is, kan 't verwachten.

» Daarom werk ik me liever moe. » Jij mag wel blij zijn, dat ik 't doe,

(1) Van Eigen Bodem.

Page 78: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

94.

-70 -

» Want denk er aan, jij, trolsche draver, » Als ik niet werk, krijg jij geen haver ».

VERKLARING.

1. Een renpaard: paard dat aan een wedren deelneemt; paard dat snel kan rennen.

Slank: 1) rank, lang en smal. 2) rijzig, lang en dun.

Glad: 1) glanzig; b. v. gladde koeien (met glanzige huid). 2) Glibberig; bv. v. een gladde baan. 3) Effen, zonder ongelijkheden; b. v. een gladde boom-

stam. 4) Kaal, geschoren; b. v. een gladde kin. 5) Gemakkelijk; b. v. dat loopt glad van stapel. 6) Geheel en al; b. v. het is glad mis.

Fier : welgevormd en levenslustig. Edel : bevallig, sierlijk. Dun : 1) rank, lang en smal.

2) fijn; b. v. een dunne streep. 3) flauw; b. v. een dunne soep. 4) niet dicht bezet; b. v. een dunne baard. 5) licht; b. v. dun gekleed. 6) weinig; b. v. een boterham dun smeren.

Vurig: levendi'g, fonkelend. Fraai: schoon, sierlijk, mooi'.

2. Lui : vadsig. Een boerenpaard : zwaargebouwd paard, dienstig voor den

veldarbeid. Druk: 1) zonder ophouden.

2) welbeklant; b. v. een drukke winkel. 3) vol beweging; b. v. een drukke straat. 4) die veel bewegi'ng maakt, praat : b. v. een druk

mens eh, kind. 5) levendig, opgewekt : b. v. een druk gesprek. 6) het druk hebben : veel bezigheden hebben.

3. Begaan zijn : medelijden hebben. Arm : beklagenswaardig.

4. Ruw: 1) niet glad; b. v. een ruwe huid.

Page 79: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-71-

2) hobbelig, ongelijk; b. ~. een ruwe weg. 3) ongeschaafd; b. v. een ruwe plank. 4) onbewerkt; b. v. de ruwe voortbrengselen van den

bodem. 5) ongemanierd, onbeschaafd; b. v. ruwe zeden, een

ruwe gast. Ruig: 1) harig, borsteHg; b. v. een ruige baard.

2) ruw, onbeleefd; b. v. een ruige apostel. Oud : versleten. Smerig : morsig, vuil, vettig, bemorst. Warempel: waarachtig. Tegenkomen : ontmoeten.

5. Ploegpaard: paard- dat den ploeg voorttrekt, werkpaard. Vlijtig : werkzaam, naarstig, ijverig.

6. Blij : tevreden. Trotseh : verwaand, hoovaardÏ'g, hoogmoedig. Draver : hardlooper; paard dat goed draaft.

95. - Vervang in het slukje « De twee Paarden» de sehllin­gedrllkte woorden door een synoniem.

96. - Vervang het streepje door de woorden « druk, glad, dlln of rllW » in de hier volgende zinnen.

Voor onze kinderen deugt zoo'n - parket niet : de robbe­doezen breken er den hals op. Van dat bedje krijgen we niet veel radijsjes; ze staan er veel te - gezaaid. Vóór hun schrijf­machines waren de klerken - aan het schrijven : tijd had­den ze niet, om daar veel op te kijken. Daar had ik heelemaal niet meer aan gedacht; ik was het - vergeten. Hebt ge ooit iemand zoo barsch hooren toesnauwen : wat zijn dát daar - kerels! Zie je niet dat de kleine rilt van de kou? Gauw een warme trui' : de jongen is veel te - gekleed.

Kijk eens wat een - keien in die beek; het water dat er voort­durend overheen spoelt, heeft al hun scherpe kantjes wegge­wreven. Die heer is de eenige dokter op zoo'n groote gemeente; nu hoef ik u niet te zeggen, dat hij er een - betrekking heeft. Uit de smeltovens krijgen we - metalen : in de fabri'eken worden ze bewerkt. Wat een gedrang toch in die Nieuwstraat! Het is wel­licht de meest - straat van de stad! Een ezel die goed verzorgd

Page 80: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-72 -

wordt, draagt den kop hoog in de lucht en heeft een - huid. Wat een - melk; zeker is er een halve pint water bijgegoten!

97. - Zooals de vorige oefening.

Katjes laat ik mijn hand likken, maar koeien niet; hun tong is veel te -. De vele zorgen hadden zijn haarbos erg gedund : hij had bijna een - schedel. Elkeen wil daar een glaasje drin­ken : bij zoo'n vroolijken baas, in zoo'n gezellige zaal, is er ook altijd - gesprek. Snij niet met een schaar door dit harde karton, gebruik liever dit scherpe mes : dat gaat er - door. ~ooit zag ik rimpels op zijn wezen : altijd zag ik hem met dat­zelfde - voorhoofd. Die muur is te haastig opgetrokken; zie maar hoe de steen en ongelijk uitsteken; wat - metselwerk!

Als zoo'n heele maatschappij een café binnentrekt, hebben de bedienden het -. Zoo'n inpakkisten kosten niet veel : 't is allemaal - hout. De boter moet duur zijn : Moedertje smeert ze toch zoo - op ons brood! Die Theo wil u alles ineens zeggen, het u zeggen met handen en voeten : wat een - mensch! Geef me een - touw : om een pakket bindt men geen kabel! Op Nieuwjaardag had het eerst geijzeld en dan gevroren, en - als het toen was op de straten!

98. De Voertuigen.

De meest gewone voertuigen zijn de karren. de wagens en de rijtuigen.

De kar ren hebben twee wielen of raderen, een bak en een lamoen (de twee boomen).

Aan het wiel of rad onderscheidt men de naaf " het cylinder­vormig blok in het midden van het wiel, waardoor de as gaat; de speken : de spijlen die straalsgewijze rondom de naaf staan; de velling : den buitenrand die de speken onderling ver­bindt, en den band : het ijzeren beslag op de velling.

Tusschen de beide raderen rust op het onderste van de kar de bak. De boomen zijn de armen van de kar, waartusschen het

paard wordt ingespannen. Het meestal kleine voertuig dat met de hand wordt voort­

gestuwd, heet handkar; de karren die men achterover kan wippen, noemen we stort- of tuimelkarren; het voertuig waarmee

Page 81: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 73-

:1;111 de huizen as eh en vuilnis wordt opgehaald, heet aschkar; de i.izeren karretjes op rails, zóó gemaakt, dat men den bak kan laten kippen, zijn kipkarretjes of kipwagentjes; het voertuig met zijn twee overgroote wielen waarml'e booll1l'1l \\'ord(,11 vl'rvoerd, noemen we mallejan.

Kar : 1 De boomen of het lamoen. - :! De band m. - 3 De velling of velg v. - 4 De speek of spaak v. - ,; De naaf v.

De. wa gen is een groot, zwaar voertuig, met meestal vier raderen, een bak en een dissel of disselboom. Dit laatste deel is een boom, waarmede men den wagen wendt en waaraan de paarden worden gespannen.

Voor het vervoer van goederen worden vrachtwagens gebruikt; voor het overbrengen van huisraad, bedient men zich van verhuiswagens. Een groot gezelschap maakt een plezierreisje in een janplezier; de kindermeid rijdt de baby's in een kinderwagen. De wagen waarmee men lijken naar het kerkhof voert, heet lijkwagen.

Het rij t u i g of ge r ij. Door rijtuig of gerij verstaat men wel eens « voertuig»; meestal echter wordt dit woord gebruikt met de beperkte beteekenis : « voertuig voor menschen ».

Aan een rijtuig onderscheidt men : de raderen, het lamoen of de twee boomen, den bak of de kast en meestal een bok, een zit­plaats voor den koetsier.

Page 82: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-74-

De meest gewone rijtuigen zijn de sjees, de koets en de coupé. De sjees is een tamelijk hoog, tweewielig rijtuig met een kap, die men kan opzetten of neerleggen.

De koets is een sierlijk vierwielig rijtuig, met bedekte, rondom gesloten kast op riemen of stalen veeren.

De coupé is een halfkoets, een koets met één zitplaats voor twee personen.

99. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Wat gebruikt men, als meest gewone middelen van vervoer? 2) Wat noemt men een « kar»? 3) Welke deelen onderscheidt ge aan een rad?

Hoe steken die deelen in elkaar? 4) Wat verstaat men door den « bak », - wat door de

« boomen » van een kar? 5) Waartoe worden de verschHlende karren gebruikt? 6) Wat noemt men doorgaans « wagen»? 7) Hoe verschilt een wagen van een kar? 8) Waartoe worden de verschillende wagens gebruikt? 9) Wat verstaat men door « rijtuig»?

10) Welke deelen onderscheidt ge aan een rijtuig? 11) Welk verschil is er tusschen een sjees, een koets en een

coupé?

100. De Honden.

De hond is een zeer getrouw dier, waarvan we allen houden; overal waar er menschen wonen, treffen we hem aan als een onmisbaren gezel.

Er zijn veel soorten van honden : ze hebben alle hun eÏ'geIi­aardigheden, waaraan we ze gemakkelijk herkennen.

De poedel is een kroesharige hond, met vrij grooten, ronden kop, breede, hangende ooren en rechten staart. Hij is goedaar­dig en leerzaam, en vermaakt ons dikwijls door zijn grappige kunstjes : voor een klont suiker gaat hij opzitten of gaat dood liggen, danst of treedt vooruit op de achterpooten, geeft een pootje en dies meer.

De taks of dashond is een zeer klein, moedig hondje, met lang lijf, buitenwaarts gekromde voorpootjes, en langen kop. Hij

Page 83: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-75 -

1 De poedel. - :! De taks of dashond. - 3 De hazenwind. -4 De mops of mop. - ;; De dog. -

6 Het schippertje. - 7 De kees of spits.

S. T. 6

Page 84: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-76 -

werkt zich gemakkelijk in de holen en wordt tot speurhond gebezigd; hij maakt gaarne jacht op vossen, dassen en konijnen.

De hazenwind is een zeer slank beest, met hooge pooten, langen hals en spitsen kop. Hij is uitstekend geschikt om het wild te achtervolgen.

De dog is een krachtig gebouwd dier, met zwaren, breedcn kop, stompen snuit met gespleten bovenlip, breede borst en korte, krachtige pooten. Hij heeft een verbazend sterk gebit en is zeer strij dlustig.

De mops of mop is een zeer klein hondje dat sprekend lijkt op den dog. Het heeft geen gespleten bovenlip en heeft hier­door al een heel wat vriendelijker voorkomen dan de eerste. Het wordt hier of daar als huishondje gebruikt.

Het schippertje is een levendig, wantrouwig hondje, met kort, ietwat stomp snuitje, steil haar en kort staartje. Het wordt door de schippers als waakhondje gebruikt.

De kees of spits is een fraaie hond met lang, zijig haar, scherpen snuit, rechtstaande ooren en pluimigen staart. Hij is schrander, maar schuw. Er bestaat een grooter en een kleiner slag.

De herdershond is een fraai dier van middelmatige grootte, met wollig haar, spitsen kop, opstaande ooren en behaarden staart; men gebruikt hem voor het bewaken van de kudden.

De jachthond is een groot, fraai dier met hangende ooren, langen snuit, breede borst, sterke pooten en horizontalen staart. Sommige jachthonden blijven onbeweeglijk staan in de nabij­heid van het opgejaagde wild; men noemt ze staande honden of pointers.

De hond kan blaffen, keffen, brommen, knorren, huilen en jammeren. Hij is onderhevig aan een vreeselijke ziekte, de razernij of hondsdolheid.

191. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Welke honden hebt ge nu leeren kennen? 2) Hoe ziet er de poedel uit? 3) Kent ge de eene of andere eigenaardigheid van dit dier? 4) Wat kenmerkt den taks of dashond? 5) Waardoor onderscheidt zich de hazenwind ? 6) Wat weet ge van den mops of mop'?

Page 85: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

I1

9

8 De herdershond. - 9 De jachthond.

8

Page 86: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

78 -

7) Hoe ziet er de dog uit? 8) Wat weet ge van het schippertje? 9) Waardoor onderscheidt zich de kees of spits?

10) Wat kenmerkt den herdershond? 11) Hoe ziet er de jachthond uit? 12) Welk verschil is er tusschen jachthond en hazenwind ? 13) Wat verstaat men door « staande honden »? 14) Welke diensten bewijzen ons die verschillende honden? 15) Hoe geeft de hond zjjn gewaarwordingen te kennen?

102. De Vogels.

Er zijn talrijke soorten van vogels. Vele verlustigen ons door hun gezang of roeien tal van schadelijke insecten uit; sommige verschaffen ons voedzame eieren; andere bezorgen ons smakelijk vleesch.

6

1 De snavel m. - 2 De krop m. - 3 De poot m. - 4 De teen m. - 5 De slagpennen of slagvee-

ren v. - 6 De stuurpennen.

De vogels hebben een hoornachtigen bek, een sna"el; hun lichaam is met veeren bedekt; de kleine, zachte die vlak op het lichaam zitten, heeten donsveeren of dons; de grootere die aan de oppervlakte liggen, dek­veeren; de groote en ster­ke in de vleugels, slag­veeren of slagpennen. die in den staart, stuurpen­nen. Aan, hun poo1en hebben ze teenen; som­

mige vogels hebben onder de keel een krop. Zekere vogels blijven het gansche jaar door dezelfde streek

bewonen; men noemt ze standvogels; andere reizen af tegen het aankomen van den winter en keeren terug bij het naderen van de lente; men noemt ze trekvogels.

Onder de kleinere vogels hooren we veel spreken van den leeuwerik. den kwikstaart. den koekoek. den nachtegaal. de ekster. het winterkoninkje. den specht. de lijster. de merel. het rood-borstje. enz.

Page 87: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-79 -

De lee uwe rik is het levenslustig vogeltje, dat al tierelie­rend h.oog .opstijgt in de lucht. Men her­kent hem gemakkelijk aan den achterteen, waaraan een nagel zit, wel tweemaal zoo lang als de teen zelf. Hij bergt zijn nest in een kuiltje op den grond, meestal in korenakkers en wei-

De leeuwerik m.

den; hij is belust op wormen, rupsen, slakken en zaden. Hij "erlaat ons in October en keert terug in Februari of Maart.

De k wik sta art is het levendig vogeltje met zijn lan­

gen staart die voortdurend kwikt. Hij houdt dch graag op bij h~t water, waar hij veel insecten vangt; hij trippelt ook druk rond op den omge­ploegden akker, op zoek Haar wormen en rupsen; hij vliegt rond ploegos en ploegpaard en hapt van

De kwikstaart m. hun rug de lastige vliegen

weg. Men noemt hem daarom te recht ook akker- of bouw­mannetje. Hij verblijft van ~Iaart tot Oct.ober in ons land.

De koe koe k is een wilde, schuwe vogel, die zich het liefst ver van de huizen ophoudt in de bosschen. Daar zwerft hij rond, op zoek naar insecten en behaarde rupsen. Hij heeft een donkere kleur, opvallend lan­ge vlerken, een langen, meestal opstaanden staart en een bree­den snavel. \Ve hooren hem dikwijls van uit de verte zijn eentonig «koekoek» roepen, maar we vinden hem nooit De koekoek m.

Page 88: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-80-

thuis. De koekoek bouwt zich immer.s geen nest : zijn wijfje brengt haar eitjes in het nest van andere insectenetende vogels, om ze daar te laten uitbroeien. De koekoek komt einde April in ons land; hij verblijft er soms tot in October.

De na c h t ega a 1 die 's morgens en 's avonds zoo heer­l'ijk zit te zingen in bosschen en parken, de koning onder de zangvogels, heeft maar eenvoudig donkerbruine veertjes,

De nachtegaal m.

weinig fraaier dan die van een museh. Het is een slank vogeltje, met priemvormigen snavel en groote bruine, sprekende oogen. Hij nestelt op den grond of in struiken; hij maakt voortdurend jacht op in­

secten, wormen en rupsen. Einde April en begin Mei krijgen we het

eigenlijke groote reist hij af naar ons land.

nachtegalenlied te hooren. Einde Augustus het Zuiden en half April keert hij terug in

De ek s ter is een tamelijk groote vogel met zwarten kop, langen snavel, zwarte en witte veeren en lange klauwen. Het is een leerzame, maar roofzuchtige vogel; leert men haar gemakkelijk het klappen aan, men leert haar moeilijk het stelen af : alles wat blinkt sleept ze mee naar een of ander hoekje. Ze heeft ge­woonlijk haar nest in hooge boomen, in de nabijheid van de huizen.

De ekster v.

Het win ter kon i n k j e is het kleine, wakkere vogeltje, dat vlug wipt tusschen de takken van het struikgewas

Het winterkoninkje.

en kruipt door spleten en gaten; het kweelt zijn eigenaardig vinkedeuntje den heelen dag door; ook 's winters als de zon schijnt, zingt het lustig, al ligt er ook sneeuw. Het is de kleinste van onze inlandsche vogels; men herkent het aan zijn zeer kort lijfje en zijn meestal rechtstaande staartje. Het staat bekend als een beste bouwmeester-

tje; zijn kunstig nestje bergt het gewoonlijk in lage struiken.

Page 89: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 81-

De spe eh t is een bekende bosch-klimvogel, met lan­gen, kegeivormigen snavel, scherpe klauwen en stevigen, sprietvormigen staart. Men onderscheidt hoofdzakelijk twee soorten van spechten: de groene (geelgroen), en de bonte (groen, geel, zwart, rood). De specht houdt van larven, poppen, kevertjes, beukenoten, zaden uit dennenkegels enz. Om de insecten uit hun schuilhoekjes op te jagen, klopt hij met zijn snavel op den boomstam.

De I ijs ter is een donkerbruine vogel, licht gespikkeld op de zijden en met een witte streek aan keel en borst. De zwarte

De specht m.

De lijster v.

lijster, de merel, kennen we beter : deze is pikzwart, met een scherp-afstekenden gelen snavel en 'n mooi geel randje om de oogen. De merel bouwt haar nest in heesters of

in kleine boomen, twee, drie meter boven den grond; ze

zoekt insecten, slakken en 's winters ook bessen. Het r 0 0 d b 0 r s t j e is een lief

vogeltje met een oranjerood borstje en een grauwbruin lijfje. Het verblijft in ons land van Maart tot October, som­tijds overwintert het. Het zingt lustig den ganschen dag en vangt allerhande schadelijke insecten.

103. - Antwoord op de volgende vragen. Het roodborstje.

1) Wat weet ge van de veeren van de vogels? 2) 'Vat kenmerkt den leeuwerik, den kwikstaart en den koe-

koek? 3) Welke bijzonderheden kent ge van deze drie yogels? 4) 'Vaaraan zoudt ge den nachtegaal, de ekster en het winter­

koninkje herkennen? 5) Geef van deze vogels een of andere bijzonderheid? 6) Wat kenmerkt den specht, de lijster en het roodborstje?

Page 90: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 82--

7) Welke bijzonderheden kent ge van deze vogels? 8) Welke van de hier vermelde vogels zijn standvogels, welke

trekvogels?

104. De grootere Vogels.

Tot de grootere vogels behooren onder andere de hoenders : de kalkoen, de pauw, de kwakkel, het parelhoen, de patrijs; vervolgens de kievit en de snip; en de watervogels : de eend. de gans en de zwaan.

De hoenders hebben doorgaans een zwaar, gedrongen lichaam en kunnen moeilijk vliegen; ze hebben krachtige pooten en voeden zich met korrels en zaden, ook wel met wormen en kleine insecten.

De k a I koe n is de grootste vogel van het neerhof. Hij heeft donkere veeren, zijn kop is overtrokken met een vleezig, rood vlies, dat hem langs zijn snavel tol op de borst hangt; zijn staart is breed en dik.

De kalkoen m.

Het is een vreedzame vogel, mam' hij houdt niet van rood; toont men hem roode voorwerpen, dan wordt hij driftig en zet zijn borst

op en zijn breeden staart. Het wijfje, de kalkoensche hen, is kleiner dan het mannetje,

de kalkoensche haan.

De p a u w is een groote vogel met langen hals, kleinen kop en heerlijk schitterenden staart, vol glanzende vlekken (pauwenoogen), dien hij kan opzetten in den vorm van een waaier. De pauw zijn ijdel­heid is spreekwoordelijk geworden : « ijdel als een pauw »; hij mocht nochtans wat minder grootsch gaan, want hij heeft leelijke pooten en zijn geschreeuw klinkt onaangenaam en De pauw JJl.

Page 91: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

schor. De veeren van de pauwin zijn niet zoo schit­terend als die van den pauw.

De k war tel, k w a k­keI of w ach tel heeft een zeer geo.rongen lichaam zonder staart, een korten dikken hals en een dikken snavel. 's Zomers treffen we hem dikwijls aan in onze korenvelden.

83 -

• , '\ ~~~;:~~~ \, . . \ ' ;. 1\,.., II~ _

~ " ' , • I. ~/)J/--: rv.. .. :1 ~ I')' L l--~' If...-_ ',,: 1, ,11 II \ "..,...1\./'

De liwartel, kwakkel of wachtel m.

Het par e I hoe n of de poe I· pet a a t is een zware vogel met hoog gewelfden rug, naakten kop en hals, en groote vleugels.

Het parelhoen of de poelpetaat lll.

De pat rij s is een veld­hoen met kleinen kop, dikken hals en dik, kort snaveltje. Hij loopt snel en vliegt schielijk in een rechte lijn.

De kievit m.

De patrijs m.

De kie v i t en de sn i p zijn twee vo­gels die zich gaarne ophouden langsheen de waterloopen en de moe-

slakken, vischjes en allerlei rassen; ze zoeken er

waterdiertjes : een prooi die ze

Page 92: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 84-

gemakkelijk vangen, daar ze beide voorzien zijn van een lan­gen snavel en van vrij hooge pooten.

De kievit heeft een horizontalen romp; zijn vlerken zijn groen­blauw, zijn onderlijf is grijs; hij draagt meestal een kuif.

De snip of snep doet door haar hou­ding meer denken aan een hoen.

De eend. de gans en de zwaan zijn watervogels. Hun li­chaam is bedekt met

De snip of snep v.

een dichte laag veeren, die bestreken worden met een kleverig vocht, waarlangs het water gemakkelijk afdruipt; hun pooten zijn voorzien van zwemvliezen. Ze voeden zich met vischjes, kikkertjes en waterplanten; op den vasten grond zoeken ze wormen en zaden.

De een d heeft een

De eend v.

weerschijn op de veeren paar omgekrulde veer­tjes.

De g a n s is groo­ter, heeft een langen, dikken hals, een kor­ten bek en vrij hooge pooten. De manne­tjesgans heet gent of gander.

breed en, nogal platten snavel en korte, ver naar achteren staande pooten.

De tamme eend heeft meestal witte, de wilde bruingrijze veeren.

Het mannetje, de woerd, heeft een schitterenden

en zijn korte, platte staart draagt een

De gans v.

Page 93: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 85-

De zw a a n is een groote, mooie vogel met langen, sier­

' .-

De zwaan m,

1G5. - Antwom-d Op de volgende vragen.

1) Hoe ziet er de kalkoen uit?

lijken hals; met zijn groote, witte vleugels opwaarts

. als de zeilen van een schip, drijft hij statig op het wa­ter van onze vij­vers.

Den mannetjes-zwaan noemen we gander of gent.

2) Waaraan kunt ge hem gemakkelijk herkennen? 3) Wat weet ge over zijn aard? 4) Door welke kenmerken onderscheidt zich de pauw? 5) Geef nog een andere bijzonderheid van dezen vogel. 6) Hoe ziet er de kwakkel) uit? 7) Wat weet ge over het parelhoen? 8) Op welken vogel gelijkt het parelhoen het best, - hoe ver­

schilt het er van? 9) Op welke van de hierboven vermelde vogels lijkt de patrijs,

- hoe verschilt hij er van? 10) Wat kenmerkt den kievit? En wat de snip? 11) Waaraan herkennen we de zwemvogels? 12) Hoe verschilt de eend van de gans? 13) Hoe ziet er de zwaan uit?

1116. De Visschen.

In het water leven allerhande dieren; de best bekende zijn de visschen.

De visch is een dier met rood, koud bloed; hij beweegt zich door middel van vinnen en ademt door kieuwen.

De vinnen zijn vliezen met stijve draden; men onderscheidt naar de plaats waar ze zich bevinden : rugvinnen. borstvinnen. buikvinnen. aars- en staartvinnen.

Page 94: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 86-

De kieuwen zijn vliezige plaatjes onder of achter den kop, waarop de lucht in­werkt.

Er is een dubbele stJort van visch : zoe.t­waterviseh en zee­vis eh.

Tot de zoetwater­vis eh behooren de snoek, de baars en de paling; tot de zeeviseh, de kabeljauw, de schel­visch, de schol, de rog, de tarbot en de bot.

1 De kieuwen. - 2 De schubben. - 3 De rugvIJl v. - 4 De staartvin. - 5 De aarsvin. - 6 De buikvin. - 7 De borstvin.

De s n 0 e k is een groenachtig grijze visch, met gestrekt lichaam, platten kop, snavelvormigen snuit en ver naar achteren staande rug- en aarsvin. Hij heeft een gemiddelde lengte van 30 à 40 cm. De groote snoeken zijn wit op de buikzij, geel met vlekken en dwarsstrepen op de zijden. De snoek is een vraat­zuchtige roofvisch, die elke prooi die hem door den muil kan, verslindt.

De b a ars is een vischje met sterk gekromden rug; hij heeft een gesplitste, groenachtige rugvin en roodachtige borst­vinnen. Hij is 20 à 25 cm. lang en is een veelvraat van de ergste soort.

De kab e I j a uwen de s c hel v i s c h behooren tot eenzelfde familie : hun lichaam is bedekt met schubben; ze hebben drie rug- en twee aarsvinnen en bij beide steekt hun bovenkaak voor de onderkaak uit.

De kab e I j a u w is merkelijk grooter en heeft onduidelijke, geelachtige vlekjes op de ruggezij. Hij wordt onder verschillende vormen en namen in den handel gebracht, namelijk gedroogd als stokvisch, gezouten als labberdaan.

De sc hel v i s c h is smaller van lichaam, heeft een spitser kop, tusschen borstvin en eerste rugvin een zwarte vlek waaraan men hem gemakkelijk herkent.

De p a I i n g is de welbekende, slangvormige visch, met platten kop, met smalle, lange rugvin, die met staart- en achtervin is samengegroeid.

Page 95: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 87-

Rog. bot. sc hol en t a r bot behooren tot de zooge­naamde plalvisschen. Deze hebben een plat lichaam; de rug- en aarsvin gaan van den kop tot den staart; de oogen staan beide aan denzelfden kant.

G

1 De snoel<. - 2 De baars. - 3 De paling. - 4 De kabeljauw. -5 De schelviseh. --- 6 De tarbot v. - 7 De schol v . -

8 De rog m. - 9 De bot v.

De rog is de grootste van de vier en het gemakkelijkst te herkennen : hij heeft een schijfvormig lichaam, groote borst­vinnen die met den kop vergroeid zijn, en harde, puntige doorn­tjes op den rug en den buik.

Page 96: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-88-

Tarbot, schol en bot lijken meer op elkander De t a r bot is merkelijk grooler dan beide andere; op de

zij gezien, vorml hel lichaam bijna een cirkel; kop en staart zijn insgelijks afgerond.

De sc hol is hoekiger, haar lichaam loopt spitser toe naar den staart, de kop is smaller en de staarl vormt zoowat een rechthoek.

De bot is smaller, langwerpiger dan beide vorige, haar kop spitser en haar staart kleiner.

107. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Wat kenmerkl den visch? Wat weel ge over zijn bewegings-, en ademingsorganen ?

2) Waaraan zoudt ge den snoek herkennen? 3) Is kabeljauw, ltzbberdaan en stokvisch hetzelfde? 4) Hoe verschilt de kabeljauw van den schelvisch? 5) Hoe verschilt de kabeljauw van den snoek? 6) Mel welk dier zoudt ge best een paling vergelijken? Hoe ver-

schilt de paling er van '! 7) Wat verstaat men door platviseh? 8) Wat kenmerkt den rog? 9) Hoe verschilt de schol van de tarbot?

10) Waardoor verschilt de bot van de taI'bot? 11) Waaraan kan men de schol herkennen'!

108. De Insecten.

Men noemt inseden. de diertjes waarvan het lichaam bestaat uit drie duidelijk van elkaar onderscheiden deeIen : dl'n kop, hel borststuk en het achterlijf.

Er zijn duizenden soorten insecten, die in veel families worden onderverdeeld; - die een paar hoornachtige yleugels (dekschil­den) hebben, noemt men kevers.

Tot de meest bekende insecten behooren de bij, het water­juffertje (de libel), de meikever, de wesp, het lievenheershaantje (lievenheersbeestje) , de krekel, de vlinder en de aardtor of loop. kever.

Page 97: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

89 -

De bij is een insect, dat wat grooter is dan de vlieg. Zij heeft een behaard lichaam, twee paar vleugels en zes pooten. Haar kop is voorzien van sprieten, het achterlijf is gewapend met een angel.

Onder de bijen onderscheiden we de werkbijen. de darren en de koningin.

De werkbij is klein, heeft pooten van een bijzonderen vorm om den honing te verzamelen en weg te brengen.

De dar (het mannetje) is groot, heeft groote oogen en lange vleugels en mist een angel.

De koning'in heeft een langer, spitser lijf, een korter en minder spits toeloopenden snuit en korter vleugels.

Dar. m. Werkbij. Koningin.

De bijen wonen in korven; daar vervaardigen de werkbijen zeshoekige hokjes van was, cellen genaamd; in de eene bewaren ze honig, in de andere legt de koningin haar eitjes. Een laag cellen, die aan weerszijden tegen elkaar liggen, zoo bijna in den yorm van een wafel, noemen we een raat.

In eIken korf is er maar één koningin; komt er een tweede, dan verlaat de oudste de woning en vormt een nieuwen zwerm. Zoo'n zwerm telt een 20.000 werkbijen, 6 à 800 darren en één koningin.

De dichtbehaarde, rossige brombijen heeten hommels; ze wonen in den grond of even boven den grond in boomstammen,

enz.

Page 98: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 90-

Het W 8 ter juf f e r t j e of 1 i bel is een zeer fraai insect met groote, doorschijnende vleugels en lang naald vormig achter­lijf. Het voedt zich met schadelijke insecten.

De mei k e ver is een tamelijk groot insect, met zwarten af­geronden kop, bruine sprieten, zwart-glimmend achterlijf met witte vlekjes aan de zijden. Vooraleer de meikever sterft, legt hij een twintigtal eitjes in afzonderlijke kuiltjes. Uit die eitjes broeien de zoogenaamde larven (engerlingen) uit, die ruim twee jaar in den grond leven; als de larve zoowat drie jaar in den

1 Het waterjuffertje.

5 De hooiwagen m.

ij De meikever m. 2 De wesp v. " Het lIevenheersheestje.

ti De krekel m.

grond verbleven is, wordt ze pop en vervormt zich stilletjes­aan tot den kever dien we kennen. De engerling en de meikever 21ijn zeer schadelijk; de eerste knaagt de wortels af, de laatste de bladeren.

De W esp is een vliesvleugelig insect, geelachtig-bruin van kleur, dat veel lijkt op de bij, maar slanker is van vorm.

De wijfjes alleen hebben een angel die van een giftklier voorzien is.

Het I i e ven h eer s h a a n t je (I i e ven h eer s b e est je)

Page 99: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-m-heeft een kogelvormig lichaam, en roode zwart-gespikkelde dekvleugels. Dit beestje vangt veel bladluizen en veel andere schadelijke insectjes.

De k rek e I is een insect met afgeplat of rolrond lichaam, dikken kop met zeer lange sprieten, en lange achterpooten. De zwarte krekel leeft op zandigen heidegrond, den donkergelen vinden we dikwijls in de schoorsteenen (schoorsteenkrekel of heimpje). Door het wrijven van het eene dekschild over het andere, brengt de krekel het eento­nig geluid voort, dat we sjirpen of tsjirpen noemen.

De v I i n der is een licht insect met groote, fraai gekleurde vleugels; op den kop heeft

1

2

1 Het tonnetje. - 2 De pop Y. -

hij een paar lange 3 De rups v. - 4 De vlinder m. sprieten, aan het borststuk zes fijne pootjes.

De vlinder leeft maar enkele dagen; vóór hij sterft, legt hij eitjes; hieruit komen er rupsen (of larven) te voorschijn, die ook eens vlinders zullen worden.

De ru ps heeft een week, cylindervormig lichaam, met vlekjes van verschillende kleuren. Er zijn gladde en behaarde rupsen.

Dit insect knaagt de bladeren van de boomen af en richt veel schade aan in onze tuinen. Heeft de rups of larve een zekeren graad van ontwikkeling bereikt, dan spint zij zich in een weefsel, een tonnetje, en verandert in een pop; uit deze

De aardtor v. of loopkever m.

S. T. 7

laatste komt na eenigen tijd een levendig vlindertje te voorschijn.

De a a r d tor of I 0 0 p k e ver is een tamelijk groot, zwartgroen insect, dat ietwat lijkt op een meikevertje; het heeft lange, ste­vige pooten, waarmee het zeer vlug over den grond rijdt. De aardtor verschilt alleen maar in kleur van den bekenden gouden loopkever.

De h ooi w a gen is geen insect : het is een soort spin met een zeer klein lijf op hooge,

spichtige pooten.

Page 100: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 9'2-

109. - l1ntwoord op de vol(Jende vragen.

1) Welke diertjes zult ge insecten noemen? 2) Welke diertjes noemen we kevers? 3) Hoe ziet er de bij uit? 4) Zijn er verschillende bijen, - hoe herkent ge ze? 5) ·Wat weet ge over hun woning? 6) Wat zijn hommels? i) Hoe ziet er het waterjuffertje uit? 8) Wat kenmerkt den meikever? 9) Wat zijn « tonnetjes », -- wat poppen?

10) Op welk ander insect gelijkt de wesp, - hoe verschilt ze er van?

11) Wat kenmerkt het lievenheershaantje? 12) Waaraan zoudt ge een krekel herkennen'? Wat weet "e van "

dat insect? 13) Wat merkt ge aan den kop, wat aan de vleugels van den

vlinder? 14) Welke gedaanteverwisseling ondergaat een vlinder? 15) Wat kenmerkt de rups? 16) Hoc verschilt de aardtor van den meikever? 17) Welk diertje noemt men « hooiwagen»?

Welke geluiden geven de dieren?

110. - Vul in met een gepast werkwoord.

1. Loeien. 7. Kakelen, 12. Slaan. IS. Blaten. 2. Krassen. klokken. 13. Sissen, 19. Snateren, 3. Brullen. 8. Brommen. schuifelen. 20. Klepperen. 4. Blaffen, H. Sjirpen, 14. Tjilpen. 21. Balken.

bassen. tsjirper 15. Piepen. 22. Hinniken, 5. Kirren. 10. Knorren. 16. Keffen. brieschen. 6. Gonzen. 11. Huilen. 1 ï. Miauwen. 23. Kwaken.

Het rund - op de wei. De kikkers of kikvorschen - in de slooten. In de woestijn - de leeuw. De duiven - in de til. Bij het minste gerucht - onze honden. De bijen - rond de bijenkorven. De ezel - dat het galmt door de buurt. In onzen tuin hoor en we de vinken -. De vurige paarden - van levens­lust. Hier wonen muisjes, we hoor en ze -. De hondjes en de

Page 101: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 93-

vossen -. De eenden en de ganzen in het koele water. DI' ooievaar is daar, we hoor en hem -. In den vroegen morgen - de musschen op onze daken. Wat kunnen de katten toch akelig -! Over de doodsche velden - de zwarte raven. De beer maakt zich boos en -. De slangen -. Diep in zijn hok - het varken. De kudde schapen trekt al - naar het veld. De reizigers hoorden in den hollen nacht de wolven - rondom hun tent. Onze kippen of hennen - of -.

111. - Vervang het streepje door het gepaste woord.

De bij en de wesp steken met hun -. De visch ademt door -, beweegt zich door -- en stuurt zich door zijn ~. De eend hapt met haar - naar de kikkertjes. De rug en de zijden van den egel zijn bezet met vervaarlijke -. De opgejaagde ofifant slaat met zijn -, -- of -. De meikever, de krekel en de slak tasten met hun - om zich heen. De veelpootige kreeft knijpt zijn prooi tusschen zijn -. De hongerige gier hakt met zijn vervaarlijken - en verscheurt met zijn vreeselijke -. Aan haar fluweelen poot draagt de kat ook scherpe -. Het nijlpaard, het afzichtelijk zeegedrocht, heeft een vervaarlijk breeden -. De taks en het konijn graven zich in den grond in met hun -. )Iet haar - haalt de mug het bloed uit de huid. Een morsig dier, dat varken : het wroet den heelen dag met zijn - of -in het slijk! De strijdlustige bok stoot met zijn -.

112. - De ram : mannetjesschaap. De oui : wijfjesschaap. Het lam : jong schaap.

De stier (o.ç) : mannetje van het rundvee. De koe: vrouwelijk rund. Het kalf of de pink (1) : jong rund; de vaars: jonge koe.

De beer : mannetjesvarken. De zeug(e) : wijfjesvarken. De big(ge) : jong van het varken.

De reu of rekel : mannetjeshond. De teef : wijfjeshond. De rammelaar : rnannetjeskonijn. De moer : wijfjeskonijn. De bok: mannetje van de geit. De kater : mannetje van de huiskat. De doffer of hoorn: mannetjesduif.

(tj Eénjarici kalf.

Page 102: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 94-

Het welp of wulp: Het jong van den leeuw, den beer, den hond, enz.

113. - Vervang het streepje door den naam van het mannetjes­dier.

De vreedzame geit is heel wat gedweeër dan de strijdlustige -. Van Oom kreeg ik een koppel duiven: een mooi duifje met een prachtigen -. Onder de schapen hebben gewoonlijk de -alleen horens. ln een bijenkorf zijn er veel -, maar slechts één koningin. Bij oude -, mannetjesvarkens, kunnen de hoektanden een aanzi'enlijke lengte bereiken. Het mannetje van den hond wordt - genoemd. Zoo'n leelijke, rossige kat met grooten kop en lange snorharen, is' een rechte -. De -, het mannetje van de eend, draagt een paar omg.ekrulde veertjes op den staart. Met zijn koe behaalde die boer den tweeden prijs; den eersten met zijn prachtigen -. Rondom het nest waar de zwaan zat te broeien, zwom onrustig de --, alsof hij voortdurend onraad vreesde. Uit dat koppel paarden herkenden we dadelijk den - aan den fier gedragen kop en de fraai-golvende manen. De gans is niet zeer vreesachtig, de - zou zelfs wel eens naar een plager durven happen. Onder al de konijnen was de - veruit het schoonste beest.

114. - Vervang het streepje in a) door den naam van het wijfjes­dier, in b) door den naam van het jong van een dier.

a) De springlustige jonge paardjes loop en naast de rustige - op de wei. Het schaap verschaft ons wol; de - geeft ons daaren­boven nog melk. Vijf aardige konijntjes lagen naast de - te slapen in het nest. Het was schoon om te zien hoe de - de kleine hondjes likte. en verzorgde. Nu zullen we spek hebben: we hebben den beer en een - geslacht; ze wogen samen 320 kilo.

b) We kregen van die kloek een rijken toom lieve -. De herder zag elk jaar zijn kudde aangroeien met een schoon aanlal -. De jonge paarden, de -, mogen niet te vroeg zwaar werk ver­richten. Zelfs de wreede leeuwen zorgen voor hun jongen en brengen hun - een deel van de prooi. Die kleine varkentjes, de -, zijn beweeglijke diertjes; de hoeder heeft er heel wat werk mee om ze op het erf te houden.

Page 103: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

95 -

115. De Plant.

Aan een plant onderscheiden we verschillende deelen den wortel, die.in den grond zit; den stengel of den stam, die zich in de lucht ontwik­kelt; de takken, de bladeren en de bloemen.

De wortel, het voedingsorgaan waar­mee de plant haar levenssap uit den grond opneemt, vertakt zich in vele kleine wor­teltjes, de vezels.

Uit en op den wortel schiet de stengel of de stam omhoog: de stengel, de dunne steel van bloemen, de stam, datzelfde deel bij de boomen. Als we een boomstam

dwars doorzagen, vinden we drie gemakkelijk te on­derscheiden dee­

len : in het mid­den steekt het merg, een stof die

met den tijd niet aangroeit; daar-

1 De stam m. - 2 De tak m. - 3 Het blad. - De bloem v. - De wortel m.

1 De schors v. - 2 De bast m. - 3 Het spint. - 4 Het m erg. - 5 De

mergstralen m. omheen zit het hout, dat elk jaar met een ring aanwast : het dichtst bij het merg

bevindt zich het harde hout, het kernhout, verderaf het weeke, het spint.

Door het hout schieten stralen van uit het merg naar buiten, de mergstralen. Aan den buitenkant ligt de schors, haar binnen-wand noemen we den bast.

Op den stam wassen er takken in alle richtingen; de kleinere heeten we twijgen.

Als de levenbrengende lente het sap doet stijgen in den stam, verschijnen cr knoppen of botten op takken en twijgen, het werkende sap doet ze zwellen en opengaan en op een mooien, zonnigen dag ontluiken de fraaie bloempjes. 1 De knop m.

of de bot v.

Page 104: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 96-

Het meesterstukje dat we de bloem een kelk. een bloemkroon. meeldraden en een

nocmen, vertoont

~.

stamper. lt ~, - 1. ---1

De kelk is het onderste deeltje van de bloem, het groene bekertje, waarin de

3-~... .. . ~

--It

•----~

I" . -- 2-~- . ,

~~-- ..... . ---' 1

1 Het kelkblad. 2 Het bloemblad. 3 De stamper m . 4 De meddraden m.

bloem vastzit op het steel­tje. Aan zijn rand staan

1 De bloemkroon v. 2 De k elkblaadjes.

cr fijne, groene blaadjes, 3 De k elk m . 4 De steel m.

dekelkblaadjes.

In den kelk steekt als in een vaas de bloem­kroon. de krans gekleurde bloemblaadjes. rose getint bij de roos, violet bij het viootje, rood bij de klaproos of kollebloem.

In het hartje van die kroon vinden me een menigte teere draadjes met een knopje aan den top, de meeldraadjes. en heele­maal in hun midden treffen we een voorwerp aan, dat eenigs­zins den vorm van een flesch vertoont, den stamper. het deel waaruit zich de vrucht zal ontwikkelen.

In de weiden, in onze tuinen en te allen kant in het veld, treffen we bloemen aan. Nauwelijks is de sneeuw in het voor­jaar verdwenen, of tusschen de jonge grassprietjes zien we al bloempjes uitkijken.

Een van de eerste vertoont het veld- of Maartsch viooltje zijn kleurig kopje; aan zijn lange, omgebogen stengeltjes hangt zijn stervormig bloemkroontje met zijn vijf hel-blauwe bloem­blaadjcs, waarover een heerlijke geur hangt. - Verwar niet

met het driekleurig viooltje. Ook de madeliefjes laten niet lang op zich wachten; tus­

schen het nog schaarsche gras, heffen ze hun bloempje met zijn geel hartje en witte randjes omhoog; die goudgele hartjes waarrond straalsgewijze de schit­terend witte blaadjes staan, lijken zoovele kleine zonnetjes.

Vroeg ook in het voorjaar vertoont zich het lelietje van

Het madeliefje. dalen met zijn witte boveneen

hangende belletjes langsheen het gebogen sten­geltje; men treft het meestal aan in de schaduw van de bosschen.

He! lelietje vnn

dalen.

Page 105: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 97-

In het voorjaar vinden we nog, vooral in de weiden, de be­

kende scherpe boterbloemen. Op hun langen steel kijkt hun kopje met zijn glanzend gele bloemblaadjes boven het groene gras uit : ze staan er met honderden gezaaid, de heele wei ziet er geel van.

Lentebloemen zijn ook nog de pensee's, de tulpen, de vergeet-mij-nietjes, de seringen, de goudenregen, en meer andere.

De pensee is een drie­kleurig viooltje, dat geen geur van zich afgeeft. -

De boterbloem ". De tulp is een een-bloemig gewas met een

ongewoon langen steel, bekroond met een eironde bloemkroon, waarvan de blaad-jes wit, 'geel, rood of bont kunnen zijn. - De sering v.

Het vergeet-mij-nietje is het hemelsblauwe bloempje met zijn fraaie bloempjes, dat we aantreffen in onze weiden en langs de slootkanten. - De sering is een heester met blauw-rose bloempjes, die een zeer aangenamen geur verspreiden.

- De goudenregen is een loofboompje met neerhangende takken, vol goudgele trosbloem­pjes ; de vele, gele vlokjes schijnen neer te regenen uit de kleine kruin.

In den zomer prijken onze tuinen weer met andere bloemen.

De anjelier steekt op haar De goudenregen In.

hoogen, kalen stengel haar fijngesplitste, somtijds dicht bijeengedrongen bloemen met hun knobbeligen kelk omhoog en verspreidt een zeer aangenamen geur.

Vanzelf hoeven we niet te spreken over de geurige rozen met hun rijkgekleurde bloem- De anjelier v. bladeren; noch over de heerlijk geurende lelies met hun mooie blanke kelken : beide zijn aan iedereen bekend.

In den herfst bloeien nog enkele bloemen, waaronder de

Page 106: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 98-

chrysànt of chrysànthemum. die we zoo gaarne op Allerzielen gaan neerleggen op de graven van onze dierbare overledenen.

116. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Welke voorname deelen onderscheidt men aan een plant?

2) Wat verschil is er tusschen vezels en wortels? 3) Wanneer gebruikt men het woord « steng,el », wanneer

« stam »? 4) Wat ziet men bij het dwars doorzagen van een boom-

stam? 5) Wat is kernhout, wat i'S spint? Wat zijn de mergstralen? 6) Hoe ontstaan de bloempjes? 7) Geef de beschrijving van een bloempje. 8) Wat weet ge van de meeldraden, wat van den stamper? 9) Wat noemt men kelkblaadjes, wat bloemblaadjes?

10) Geef den naam op van eenige lentebloempjes. 11) Welke bloemen bloeien er zooal in pen zomer? 12) Hoe verschilt het Maartsche viooltje van de pensee? 13) Waaraan herkent ge de tulpen? 14) Waardoor is het lelietje der dalen gekenmerkt? 15) Hoe ziet er het vergeet-mij-nietje uit? 16) Hoe verschilt de sering van den goudenregen? 17) Waaraan herkent men de anjelieren? 18) Wat weet ge over de chrysant of chrysanthemum?

117. Het reizen. - De trein.

« Gij hebt dit jaar flink gestudeerd, zei' Pa tegen mij en mijn zus, ge moogt allebei uw vacantie door gaan brengen bij Tante te Leuven. »

Dat was nu eens een verrassing : we sprongen bijna de stoelen omver, zoo blij waren we. Algauw raadpleegden we het spoor­boekje en zochten op, wanneer we een geschikten trein zouden hebben om te vertrekken uit Gent. :\la pakte ons linnengoed en onze kleeren in en 's anderen daags, al heel vroeg, trokken we naar het station of de statie.

Page 107: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

99 -

Pa ging naar het loket om kaartjes te nemen : hij bestelde « drie derden. Leuven »! voor zus en voor mij « een enkele reis » en voor zichzelf een retourkaartje of retourbiljet. Mijn onmisbare fiets ging hij in het bureau aangeven en kwam toen met een ontvangstbewijs

in de hand terug. Ik wou de wachtkamer 11"

klasse binnen, maar hij weer­hield me. - « We reizen derde klasse, jongen », zei hij me en hij ging zelf voor­op naar de vleugeldeur waar­op een groote zwarte III stond.

In de wachtkamer kocht hij zich aan het buffet een bosje sigaren en toen gingen we naar den knipper toe, die

Het loket.

in de deur stond, lieten hem onze kaartjes knippen en mochten door. Onder de hooge overkapping zagen we vijf of zes spoorlijnen

liggen, alle van elkander gescheiden door steen en stoepen, de perrons. Boven elke spoorlijn hing een groot bord met aanduidingen : 1 espoor: Gent-Dendermonde-Mechelen; 2" spoor : Gent-St-Nikolaas-Antwerpen; 3e spoor : Gent-Kortrijk-Rijsel, enz.

De trein m.

gelukkig al op hun post

« Daar n' 5, vijfde spoor, Gent-Aalst­Brussel, dat is het onze! »

Daar stond nog maar een deel van onzen trein : acht of negen wagons

met vooraan den bagage- of goederen­wagen. De machinist en de stoker waren met de locomotief weggereden : ze zouden yoor de afreis den tender (kolellwagell) weer voorzien van water en kolen.

Pa bracht mijn fiets naar den baga­gewagen; de (trein)conducteurs waren

ze trokken het vehikel naar binnen en zetten het veilig tusschen het overige reisgoed. ~u liepen we langsheen de wagons om een goede keus te

Page 108: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-100

doen. Tusschen de derde klassen vond ik weinig of geen ver­schil : ze hadden alle, zeven of acht coupé's of compartimenten en aan eiken coupé was rechts en links een portier met raampje. De eerste- en tweede-klassewagons, ja, die verschilden van de derde klassen : de zitplaatsen waren met gemakkelijke kussens belegd en voor de raampjes hingen er fraaie gordijntjes. En toch deed Pa een keus. Met zijn wandelstok wees hij de portieren af waarop «niet rooken» stond; «die niet!» zei hij, « we moeten een rook-coupé hebben » en dien had hij gauw

gevonden.

We stapten in een leegen coupé, legden onze valiezen in het net boven onze hoofden en zus en ik zochten dadelijk een hoek­plaatsje op bij het raampje; we zaten er alleszins veilig : even boven onze hoofden hing de noodrem, het noodsein.

We lieten het raampje neer en keken eens naar buiten. Op het volgende spoor stond een luxetrein met lange luxewagens of salonrijtuigen : wat zag er daar alles rijk uit!

Opeens voelden we een schok : de locomotief was met den tender tegen onze wagons komen aanrijden; het zou niet lang meer duren, eer we vertrokken. De portieren werden dicht ge­slagen, de sleutels in de haken gelegd; we hoorden een scherp gefluit en gleden bijna zonder het te merken vooruit. We zagen nevens onzen trein de laders sjouwen met de bagage en ze op hun wagentjes naar de goederenloods voeren. Behoedzaam reden we tllsschen de andere treinen door en de overkapping uit en opeens was het nu hel-klaar in onzen coupé. Links en rechts zagen we nu stofferige, zwarte goederentreinen manceuvreeren, - onze reizigerstrein leek ons nog een heertje bij die zwarte duivels.

Onze trein reed nog altijd behoedzaam vooruit : hij moest nog op een ander spoor komen. Daar zagen we het seinhuisje : de wisselwachter verzette den wissel en on­middellijk versnelde de gang. Wat lag de

De wissel m. spoorbaan op sommige plaatsen hoog! Som-mige straten liepen onder de spoorbaan door, onder een stevig gebouwde landbrug, een viaduct.

Pas hadden we een tien minuten gereën, toen de stoomfluit van de locomotief aan 't gillen ging; we hoorden de remmen schuren op de raderen, de trein zou stoppen : we reisden dus

Page 109: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 101-

met den bommel of boemel of B-trein en aan elk station zouden

we wat oponthoud hebben. We zagen zooveel en praatten zoo druk, dat "we eenigszins

verrast opkeken, toen Pa ons opeens door het raampje wees

De viaduct v. en o.

gaan en onmiddellijk reën we vooruit.

I'.aar de torens en ge­bouwen van Brussel. Vooraleer we het sta­tion binnenreën, ver­traagde de trein en bleef zelfs een paar oogenblikken staan; door het raampje za­gen we een arm op den seinpaal omhoog

De trein reed niet verder dan Brussel : we moesten overstappen. De trein naar Leuven stond een paar sporen

o verder en nu troffen we 't : we zouden met den sneltrein of S-trein of expres naar Leuven rijen.

Bijna ongemerkt schoof hij weg en pas buiten het station begon hij te versnellen : de boornen en huizen draaiden weg als in een cinema-vertooning;

we zagen met moeite de baan­wachters die aan hun wachthuisje of

De seinpaal m aan den overweg vóór het hek of

den slagboom stonden. 't \Vas alsof we een luchtreis maakten en we keken niet weinig ver­baasd op, toen Pa opeens zei : « Leuven, jongens! ))

De trein stopte, we stapten uit en gingen mijn fiets halen;

De tunnel m.

we ru,oesten nu onder den tunnel, door een paar gangen, om het

station te bereiken.

Page 110: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-102 -

Daar zagen we Tante wandelen op het perron : ze had zich een perronkaartje gekocht, om ons hier te kunnen afhalen. Of we bij haar dus welkom waren!

118. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Welke zijn de voornaamste deelen van een trein? 2) Welke verschillende treinen kent ge? 3) Hoe ziet er een wagon uit? 4) Hoe kent ge het uur van de treinen'? 5) Waar en hoe vraagt men de kaartjes? 6) Waar gaat men heen, als men een kaartje gekregen heeft? 7) Wat verstaat men door een buffet? 8) Waar en door wien worden doorgaans de kaartjes geknipt'? 9) Wat verstaat men door perrons, - wat door perronkaartjes?

10) Wat vindt men m~estal in de groote stations boven de per­rons? Hoe vindt men gewoonlijk de verschillende spoorlijnen?

11) Wie behooren tot het treinpersoneel? 12) Wat doet iemand die reist met bagage, die hij niet mag

bij zich nemen in den coupé? 13) Waar worden de geloste goederen heengebracht? 14) Wat wordt er gedaan onmiddellijk voordat de trein vertrekt? 15) Hoe komt de trein op een ander spoor? 16) Wat is een seinhuisje, - wat een seinpaal? 17) Hoe en door wien wordt de overweg bewaakt? 18) Wat is een viaduct, - wat een tunnel?

119. De Fiets. (Velo, Rijwiel).

Wil je weten hoe een fiets ineensteekt, kom dan maar even mee naar de fietsenfabriek.

Uit de fietskaders, die aan den wand hangen, kiest de smidsknecht er een zwart verlakt uit. Hij neemt twee raderen (wielen) met blinkende assen, vernikkelde speeken of spaken en zwart verlakte velgen. Op de velg van elk rad legt hij de banden : een binnen- en een buitenband. Nu past hij het voorwiel in de vork van het kader, steekt de aspinnen door de twee oogen van de vork en schroeft er met een sleutel een moertje op.

Page 111: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-103 -

Evenzoo doet hij voor het achterwiel; maar aan dat laatste brengt hij nog een klein kamrad aan, dat past op de uitstekende rechteraspin. Van onder aan het kader, tusschen de twee wielen, bevestigt hij een drijfrad, met twee trappers of pedales ; door een keten of ketting, vol platte schakels, brengt hij dit drijfrad in verband met het kamrad van het achterwiel. Eindelijk zet hij van boven op het kader het stuur en achteraan het zadel.

Als ge nu de pomp aan de klep brengt en den binnenband van de twee wielen oppompt, kunt ge desnoods al een reisje maken. Maar spoedig zoudt ge merken, dat u nog een en

i 21

1 Het kader. 2 Het rad of wiel. 3 De as v. 4 De speeken of spa-

ken v. 5 De velg v. 6 De band 111.

7 Het drijfrad.

8 Het pedaal of de trapper m.

9 De keten v. of ketting m.

10 De klep v. 11 Het spatbord. 12 De vork v. 13 De rem v. 14 Het stuur.

15 De tas eh v. 16 De bel of schel v. 17 De zadel (m.) of het -. 18 Het kamrad. 19 De greep m. 20 De pomp v. 21 De tube v. 22 De nummerplaat v. 23 De sleutel m.

andere kleinigheid ontbreekt. Al dadelijk kwam in de eerste straat een politieagent u tegenhouden en spande tegen u een proces-verbaal in : ten 1·, omdat mijnheer rijdt zonder bel; ten 2", omdat de fiets geen nummerplaat draagt; en ten 3", omdat er aan uw rijwiel een rem ontbreekt; en werd het ritje in den avond gemaakt, in het proces-verbaal werd vermeld, dat genoemde heer zich veroorloofde te rijen zonder lantaarn.

Het kan ook nog gebeuren, dat ge breuk hebt, dat opeens met een knal een band springt. Een vooruitziend fietser voor­ziet zich, tegen dergelijke ongevalletjes, van verstelgereedschap. Onder het zadel heeft hij een leeren tasch hangen, waarin klein

Page 112: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- lOt-

fietsgereedschap steekt : een sleutel, een tube met gomhars, lapjes gummi (gom-elastiek) en dies meer; onder de tasch hangt tegen het kader de pomp.

Wie zijn handen nict wil bezeeren, laat kurken grepen op het stuur aanbrengen; en wie door slijkerige straten wil rijden,

zonder al te erge spatten op ue kleeren te vangen, laat spatborden plaatsen op de wielen.

Zoo uitgerust, kunt ge veilig fietsen. Die gauw moe zijn van het trappen, nemen maar liefst een vrijwiel, dan kunnen ze

onder het rijen, voor een paar oogenblikken de trappers stil­houden en ue beenen even laten rusten. Levenslustige kerels die gaarne vlug rijen, hebben op hun fiets een groote versnelling : twee of drie versnellingen, naar het verschil in grootte tusschen het drijf- en het kamrad.

De vrouwen zorgen voor een rokbeschermer, een netwerk aan het achterwiel, om alle ongelukken te voorkomen.

Somtijds ziet men nog een rijwiel voor twee personen, met twee sturen en twee zadels; zulk een fiets noemt men een tandem een fietsende muziek maakt er wel eens gebruik van.

]20. - Antwoord op de volgende vragen.

1) Wat noemt men het kader van een fiets? 2) Welke deelen onderscheidt men aan om het even welk rad?

Wat vindt men daarenboven aan een fietsrad? Wat heeft het achterwiel alleen?

3) \Vat noemt men de vork? Hoe "'orut het rad er in vast­gezet?

4) Wat is het drijf-, en wat is het kamrad? 5) Hoe wordt het drijfrad in beweging gebracht? Wat wordt er

met den ketting gedaan? 6) "'aartoe dient het stuur, waartoe de rem? i) Wanneer is een fietser strafbaar voor de wet? S) Van welk fietsgerei voorziet men zich tegen gebeurlijke on­

gevallen? Waarin steekt dat gereedschap? 9) Waartoe dienen de grepen; - waartoe de spatborden en de

rokbeschermers? ]0) Wat verstaat men door een vrijwiel? ] 1) 'Wie heeft er een versnelling op zijn fiets? 12) Wat is een tandem?

Page 113: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 105-

121. Muziek. - Muziekinstrumenten.

Bijna in alle dorpen bestaat er tegenwoordig een muziek­korps, een vereeniging van muzikanten. Op bepaalde dagen maken ze een uitstapje en brengen in de doorgaans zoo stille straten van het dorp, leven en opgewektheid.

De instrumenten die in een muziekkorps worden bespeeld, zijn van koper of van hout. ::Vleest alle hebben een verstelbaar mondstuk, een of meer pijpen en een uitloopend ondereind, een trechter; het meerendeel heeft daarenboven kleppen metalen plaatjes op de toongaten, ter vel'hooging of verlaging van den toon.

Wanneer het korps een uitstapje maakt, geschiedt dat met orde en tucht. Vooraan stappen meestal een paar trommelaars, die met veerkrachtigen slag op de trom of trommel slaan (de trom roeren, trommelen). Op hen volgen somtijds enkele man­nen met instrumenten zonder kleppen, die een schel, door­dringend geluid hebben : de korte klaroen met haar bijzonder schetterende tonen; of de lange trompet met haar minder schel geluid. Op hen volgt de heele groep in rangen : een bonte wemeling van mannen met groote, kleine, zware en lichte in­strumenten.

De muzikanten uit de eerste rangen bespelen meestal een klein instrument, een soort klaroen, waarop kleppen staan: een piston; andere hebben een ietwat langer en breeder speeltuig, een soort trompet met kleppen op : een bugel. In de middelste rangen stappen enkele muzikanten met bijzonder lange instrumenten waarvan een beug'el (verlengstuk) op hun linkerschouder rust : de trombonisten met hun trombone; andere bespelen een eigen­aardig koperen speeltuig, dat voor den vorm veel gelijkt op een groote Duitsche pijp : een saxaphone; weer andere hebben een houten, recht speeltuig met een dik, snavelvormig mondstuk, dat een zeer zacht, aangenaam geluid heeft : een klarinet; nog andere bespelen het houten, goedbekende speeltuig met de vele toongaten op : de fluit.

In de laatste rangen stappen de muzikanten met de zwaar­der instrumenten : met den tuba of met den zwaar brommenden bombardon, die om den schouder gedragen ,yordL

Boven het korps steekt hoog het vaandel uit, met bovenaan zijn

Page 114: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

~~ ,

10

1 De klaroen v. 8 De cimbel Y., het hekken. 15 De stokken m. 2 De trompet v. 9 De klopper m. 16 De trom of trommel 3 De trombone v. 10 De tuba m. 1i De viool v. 4 De piston m. 11 De fluit v. 18 De strijkstok m . 5 De bugel m. 12 De klarinet v. 19 De mandoline v. 6 De bombardon ffi. of o. 13 De stemvork v. de diapason m. 20 De gitaar v. 7 De groote trom v. 14 De saxaphone v. 21 De harp v.

Page 115: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 107-

kroon met gouden en zilveren medailles, de prijzen en eereteekens van de vereeniging.

Achteraan volgt de groote trom, waarop een cimbel (1) of bekken; de muzikant die ze slaat, houdt de cimbel in de !inker­en den klopper in de rechterhand. In een of ander muziek wordt wel eens een stalen driehoek gebl'Uikt, die met e('n stalen stokje wordt geslagen : de triangel.

De klaroen, de trompet, de trombone, den piston, den bugel, den bombardon, de tuua, de fluit, de klarinet en de saxophone noemen we blaasinstrumenten, omdat men ze bespeelt door er in te blazen; de trom, de groote trom, de bekken~ of cimbels, de triangel heeten slaginstrumenten, omdat we ze bespelen door er op te slaan.

Elke vereeniging van muzikanten die muziek uitvoer('n, noemen we een muziek; het muziekkorps dat uitsluitend koperen in­strument('n gebruikt, heeten we een fanfare; wat koperen en houten instrumenten bespeelt, noemen we een harmonie.

Behalve blaas- en slaginstrumenten, zijn ('r daarenboven nog speeltuigen met snaren : de snaartuigen. Tot deze laatste behooren de viool, de mandoline, de gitaar, de harp en meer andere. De viool wordt gestreken met den strijkstok; de mandoline, de gitaar en de harp worden betokkeld met de vingers.

122. - .4nlwoord op de volgende vragen.

1) Welk(' dril' soorten van instrumenten onderscheidt men? Wat is er eigen aan elke soort?

2) 'Vat is een muziek, wat een fanfare en wat een harmonie? 3) Welke deelen onderscheidt men doorgaans aan de koperen

instrumenten? 4) Wie stappen er gewoonlijk voorop, vóór h('t muziekkorps?

Welk instrument bespelen ze? 5) Hoe verschilt de klaroen van de trompet? 6) Hoe verschilt de piston van den bugel? 7) Welk soort instrument is de trombone? 8) Hoe ziet er een saxophone uit? 9) Waaraan herkent ge lil' klarinet?

(1) Ook cimbaal.

S. T. 8

Page 116: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-108 -

10) Hoe verschilt de fluit van de klarinet? 11) Wat is de triangel? 12) Welke zijn de twee instrumenten met het zwaarste geluid?

Hoe verschillen ze meestal van elkander? 13) Welk soort instrument wordt er meestal achter het korps ge­

dragen? Wat houdt de muzikant die het bespeelt in zijn handen? 14) Wat weet ge over de viool, de gitaar, de mandêline en de

harp? Hoe worden deze instrumenten bespeeld?

123. Spellen. -Spelen.

De boog kan niet altijd gespannen zijn : we moeten onzen geest al een uurtje ontspanning gunnen.

De kleinen vinden overal verzet, ze spelen den ganschen dag; nochtans zoeken ze nu en dan hun lievelingsspelletje op.

Onze baby's in het kinderstoeltje of in den loopwagen, hebben; al een rinkelbel ,1) of rammelaartje in de handjes. De kleuters, die niet meer willen in de wieg geschommeld worden, willen toch nog « hobbelen» op hun hobbelpaard; onze wilde robbe­doezen verkiezen nochtans op een stok met een paardekop luid­ruchtig door het huis te ravotten : op hun stokpaardje rijen, dat alleen is voor hen een pret.

Onze snoezen, onze kleine meisjes, spelen van den morgen tot den avond met hun pop en hun kinderwagentje.

Grooter jongens die gedurig de vliegende sportmannen voor­bij zien fietsen, rennen ze met hun hoepels (houten of ijzeren band) na : hoepelen is voor hen plezant! Anderen laten hun vlieger op : ze laten het touw schieten, zooveel ze maar kunnen, en beleven een pret, als hun vliegtuig zoo hoog zit, dat ze er nog nauwelijks den staart van zien. Anderen weer tollen, toppen : ze spelen met den tol. De een en hebben een drijftol, dien ze met de zweep voortslaan; anderen een prik- of werptol, dien ze met een touw omwinden, vervolgens op den grond gooien en zoo doen draaien op de ijzeren punt, de taats; enkelen spelen eindelijk binnenshuis met een grooten, prachtigen tol, die onder het draaien een zwaar brommend geluid geeft : een bromtol.

(1) Kloterspaan is een gewestelijk woord.

Page 117: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-109 -

Minder levenslustige jongens houden meer van knikkeren. Ze trekken een meet en mikken dan met hun knikkers of marmels naar een kuiltje of naar een kring.

De meisjes hebben minder luidruchtige spelen : touwtjesprin­gen, dat is hun spel. De kleinere onder hen doen ook gaarne handjeklap. Ze geven malkander zachte klapjes op de vlakke

Drijftol.

Werptol of Bromtol m. priktol.

hand onder het opzeggen van een rijmpje. De groo­tere ziet men dik­wijls raketten : ze vangen hun kaats­ballen op met hun kaatsnet, het raket.

Binnenshuis zien we de jongens en de meisjes ook al eens domino-spe-len : ze schuiven

de steenen met de glimmend zwarte oogen tegen elkander aan. Of ze zetten zich aan het dobbelen : de dobbelsteenen of teerlingen werpen ze uit de hand om de hoogste oogen te gooien.

Of eindelijk gaan ze aan het dammen : ze schikken de witte of zwarte schijven in rijen op de ruiten of velden en zoeken voort­durend het vijandelijk front te doorboren en dam te halen.

Kleine dreumesen en grooter jongens en meisjes gaan allen gaarne op den schommel zitten.

Ook de groote menschen zoeken nu en dan wat afleiding en ver­zet. Velen raken verslingerd op het kaartspelen. vooral op het

De schommel m.

jassen en het whisten. Voor hen is kaarten een ware studie, ze geven acht op alles : gelet wordt op het doorschieten (schudden of wasschen) van de kaarten; nauwkeurig wordt toegezien op het afnemen en het geven. De spelers rangschikken hun kaarten bij

Page 118: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-110 -

soorten : harten, ruiten, schoppen, klaveren, en overleggen wat ze zullen doen: « misère spelen» ( niet één trek halen), of 'wat anders. Als hij, die aan de voorhand zit, uitspeelt, staat al hun aandacht op het spel gespitst; ook letten ze er op, of de spelers (kleur)bekennen, of ze niet verzaken.

Allen, kleinen zoowel als groolen, vinden bijzonder veel verzet bij kermistijd, als ze de markt vol tenten, spellen en kramen zien staan.

De kleinen verkneukelen zich yóór de poppenkast, het marionet­tenspel, als zij de poppen zoo parmantig zien optreden, ze hooren kijven en zien strijden. Ze schateren hun pret uit in de schuitjes of op de paardjes van den mallemolen of draaimolen die onder een lawaaierige muziek draait dat het een aard heeft, Ze kijken hun oogen uit naar de kramen, waar zooveel bont speelgoed : mond­harmonica's, klappertjespistolen, klapbussen enz. Hgt uitgestald.

De grooteren zien een schuitje te bemachtigen op den een of anderen schommel of springen in een gondel van de rutschbaan (lees : NJetsjbaan) of montagne rus se, en rijden in duizeling­wekkende vaart de helling af, de glooiing op en weer de diepte in.

Snoepers verdringen zich in de wafelkraam, de tent waar wafels en smoutbollen gebakken, verkocht en genuttigd worden. Levens­lustige jonge mannen staan voor de schiettent en mikken met het ge,,:eer op de vele pijpen, die in grillige figuren in de tent zijn opgehangen. Sterkgespierde mannen gaan de kracht van hun armen meten bij den kop-van-Jut : ze grijpen de slegge (houten hamer) vast, ploffen die neer op den houten kop, en trachten zoo langs een mast een hlok hout omhoog te jagen, dat gaat stooten tegen de bel heelemaal bovenaan.

Kleinen en grooten dringen in den circus of het paardenspel en kijken hun oogen uit op de kunstenmakers die behendig bollen,

ponjaarden of zwaarden van de eene in de andere hand doen vliegen; ze bewonderen de worstelaars of athleten. staan te beven hij de waaghalzerij van den koorddanser. zetten groote oogen op bij de verrassende tooverkunstjes van den knappen goochelaar (escamoteur) of lachen zich ziek om een potsierIijken paljas. die allerlei bokkesprongen en gekke tuimels maakt.

Allen lmieren ook eens gaarne rond in het beestenspel, de menagerie. en maken allerlei' bedenkingen vóór de getraliede kooien van al die verschillende dieren.

Page 119: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 111-

124. - . .tll/wuord up de volgende ura{Jen.

1) Wat is dl' rinke!bel, \\'at het hoLbeIpaard en wat het stok-paardje?

2) Wat doen dl' jongens met hun hoepel, wat met hun vlieger'? 3) :\Iet welke tollen spelen dl' jongens en hol' tolkn ze '! 4) Wat doen dl' kleiI1l'n gewoonlijk bij het knikkeren'? 5) Wal spelen de Illeisjes gewoonlijk? 6) Hoe spelen ze handjeklap; hoe raketten ze"? 7) 'Vat gebruikt JlIen bij het domino spelen'] 8) Wat is dobbelen'] 9) Wat ziet men op l'en damspel? Wat trachten dl' dammers te

doen, te bekomen? 10) Wat is een schommel"? 11) Wat wordt in het kaartspel gedaan vóór<1at al dl' spelers hun

kaarten in hun handen hebben"? 12) Hoe rangschikken ze hun kaarten? Waarop wordt er bij

het spelen gelet? 13) Wat zien de kleinen in de poppenkast·] 14) Hoe noemt men de spellen met de schuitjes die heen en weer

zweven in de lucht? 15) Wat zien en hooren de kleinen op de mallemolens? 16) Wat is een rutschbaan? 17) Wat zien de kleinen in de kramen '?

18) Wat is een wafelkraam? 19) Wat is een schiettent; wat de kop-van-Jut? 20) 'Vat kan men zooal zien in ('en circus? 21) Wat is een beestentent of menagerie'?

Page 120: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-112 -

125. De Kleuren.

violet indigo blauw groen geel oranje rood

Willen we de zaken goed kennen, dan moeten we er ook de kleur van weten op te merken.

Men spreekt doorgaans van zeven hoofdkleuren; we vinden ze bijeen in den regenboog, op de volgende wijze gerangschikt purper of violet, indigo, blauw, groen, geel, oranje, rood.

Wilt is de kleur die ontstaat uit het samenvloeien van alle of enkele van deze hoofdkleuren.

Zwart is de afwezigheid van kleur.

Al deze kleuren kome n niet altijd voor met dezelfde helder­heid; zeer dikwijls zien we in een en dezelfde kleur verschillende tinten.

De tint van sommige kleuren wordt aangeduid door : a) Licht, helder of bleek:

lichtgeel, lichtgroen, helderwit, heldergroen, bleekblauw, bleekgroen, enz.;

b) Donker of hoog: donkergroen, donkerbruin, hoogblauw, hoogrood, enz.;

c) Vaal = licht ontkleurd, niet helder van kleur: Vaalbruin, vaalrood, vaalgroen, vaalgeel, vaalgrijs, enz.;

d) «-achtig » bij de kleurennamen gevoegd : Groenachtig, roodachtig, blauwachtig, geelachtig, enz.;

e) Een samenstelling van twee kleurnamen Roodbruin, blauwgroen, purperblauw;

f) Glanzig, glimmend en dof of mat : Glanzig, glimmend zwart; dof- of matblauw.

Page 121: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 113 --

Ook de volgende woorden duiden tinten aan

Van het rood : Rose of rozerood (- lint) = lichtrood, bleekrood. Vuurrood (-e haren), bloedrood (-e zon) = donkerrood. Ros (- haar) = roodachtig. Karmijnen, karmijnroode (- wangen) = wijnrood.

Van het geel : Stroogeel (- lint) = lichtgeel. Citroengeel (- bloesje) = lichtgeel. Blond (- haar) = lichtgeel naar het goudgeel overhellend. Goudgeel (- graan), in tegenstelling met lichtgeel. Bruz'n (-e suiker) = donkergeel (uit zwart, rood en geel). Vaal. (vale heide, - lippen) == lichtbruin, lichtrood, ont-

kleurd. Kastanjebruin (- mahoniehout, -e haren) = donkerbruin.

Van het blauw: Azuren, lazuren, hemelsblallw (- gewelf) = lichtblauw.

Van het groen: Zeegroen (-e tijgeroogen) = grijsachtig lichtgroen.

Van het wit : Blank (-e sabel) = wit glanzend. Melkwit (-te tanden), spierwit, zilverwit (- haar), krijtwit

(-te huisjes). Hagelwit (- servet) = helder wit. Grijs (- teekenpapier) = c1onkerwit. Grauw (-e schemering, -c lucht) = donkergrijs. Aschgrijs, aschgrauw (-e haren) = donkergrijs.

Van het zwart: Gitzwart (- paard, -e oogen) = glanzig zwart. Pikzwart, koolzwart (- haar) = donkerzwart.

OPMERKING. Iets wat veelkleurig is, heet bont : een -e vogel, koe, sjaal. - Iets waarop vlekken zijn, heel gevlekt : de -e tijger, een -e hond. - Iets dat van spikkels voorzien is, heel gespikkeld : -e duiven.

Page 122: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

lil" DEEL

Stijl en Opstel.

De Zinsbouw.

126. « De zee is diep». - « Diep is de zee »).

Bij het spreken en schrijven gebruiken we dikwijls zinnen met een verschillende woordschikking bij voorbeeld : « De zee is diep» en « Diep is de zee».

In den 1 en zin staat het onderwerp vooraan; dan volgt het gezegde; - in den 2en zin staat het gezegde vooraan en het onder­werp volgt.

Zinnen met de woordorde van den 1 en zin, hebben de rechte woordschikking.

Zinnen met de woordorde van den 2'" zin, hebben een omgezette woordschikking (1).

« Dien schoonen dag vergeet ik nooit »). « Daar zag men rotsen, torenhoog »).

Telkens als men het noodig acht, een ander zindeel dan het onderwerp te doen uitkomen. zet men dat voo I' 0 P in den zin, somwijlen ook ach ter a a n.

In de twee opgegeven zinnen wordt de rechte woordschikking « Ik vergeet dien schoonen dag nooit» en « Men zag daar toren­hooge rotsen» vervangen door de omgezette : « Dien schoonen dag vergeet ik nooit ») en « Daar zag men rotsen, torenhoog» ..

127. - Plaats de volgende zinnen in een omgezette woordschik­king, - doe het schuin gedrukte uitkomen.

1. Hij maakt zijn Fransche thema zelden gO€d. - 2. Hij maakt altijd ruzie. - 3. Hij liep wel tien huizen te ver. - 4. We krijgen herhalingen genoeg. - 5. Ge komt hier niet om te l/lieren. -

(1) Beknopte Neder!. Spraakk. n' 325.

Page 123: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 115-

6. Ge hoort overal wat. - 7. Dat is niet mooi van u. - 8. Ik drink liefst rooien wijn. - 9. Ik vind RobillSOIl Crusoë een aardig boek. - 10. Ik krijg mijIl verloreIl geld nooit terug. -11. Die geluksvogel gooide weer de meeste kegels om. - 12. We houden veel van vroolijke menschen. - 13. We leerden eerst de tiendeeIige breuken, daarna de gewone. - 14. Ik zal hem wel den mond stoppen. - 15. Het was uw eigen werk niet. - 16. Hi.i doorzocht de kast van boven tot beneden. - 17. Die slokkerd at een half brood op. - 18. Ik zal hem den bol wasschen. -1!J. Ik zie den wijden hemel boven me. - 20. Hij sloeg het helÛe ding in gruizelmenten.

Waarnemen of opmerken.

128. De kIe u r.

a) Wat is de kleur van

Houtskool. De kers. Den zieke. Het bisschopsmanteltje. Den hanekam. De peer. De kastanje. Den helderen hemel. Wijn. Den zwaan. De kraaI. De boterbloem. Bier. Asch. Het gras. De haren van een oudje. Den kikvorsch.Siroop. Pik. Den eierdooier.

bJ Bepaal ::00 nauwkeurig mogelijk de kleur van:

Den eekhoorn. De spons. De sigaar. De radijs. De olie. De musch. Den citroen. De appelsien. Den nevel, mist. De onweerswolk. De lei. Den kanarie. De koffieboon. Het lak. De mortel. De peper. Koper. Peperkoek. Den meikever. De kat.

c) Geef de kleur op van: 1) Het titelblad van uw « Spraakkunst », « Stijl en Taal »,

« Rekenboek», « Atlas» ; 2) de deur, de vensterkozijnen, de vensterbladen, de wanden,

het plafond, den vloer, den leerstoel, de banken, de stoelen (leuning, zitting) van uw klas;

3) de landkaart van België zooals ge die in uw atlas vindt (de kleuren van de negen provinciën).

4) de hangklok van de klas (wijzerplaat, cijfers, wijzers, slinger, kast).

Page 124: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

116

129. Vul in met den naam van een kleur (bepaal zoo nauw­keurig mogelijk).

Een Congo-neger stellen we ons het liefst voor met een -wezen, - kroeshaar, - lippen en - tanden. Men spreekt dikwijls van de --, zachtdroomerige oogen van een braaf kind; van de leelijke, - oogen van de valsche kat en van de - kijkers van een kleinen' guit. We treffen soms nog zeer lieve, ouwer­wetsche werkmanshuisjes aan met - voorgeveltje, - onder­boord, - vensterluiken en deur en - pannen. In die huis­jes is het net geschrobde, - vloertje bestrooid met - zand, de tafel is - gewasschen, het kacheltje is - gepoetst en het koperwerk staat - geschuurd.

Het jonge gras in het morgenlicht is -; de zware boomen­kruinen in de avondschemering hebben - bladeren; de dorre bladeren waarmee de boomen treuren in den naherfst, zijn -.

In de processie dragen de maagdekens een - kleed met een - sluier. De buitenlieden die lang in de brandende zon werken, hebben een - wezen. Op den witten bloesem van de bloeiende boomen ligt soms een tikje -.

Zinsbouw.

130. Tracht door een andere woordschikking het schuin ge­drukte beter te doen uitkomen, of verbeter den zinsbouw.

WIE AL NIET SPAREN KAN.

Ge zult wel een windhond kennen; maar ge kent zeker mijn wz'ndhond niet. En ge weet nog minder wat er mee gebeurd is.

Ik gaf laatst onzen Zefier een bord met kluifjes. Hij was als altijd, daar erg mee in zijn schik. Hij kwispelstaartte en zag me vriendelijk aan. Dat moest beteekenen : « Dank u wel! » Hij begon toen te smullen.

Hij scheen eindelijk genoeg te hebben. Er waren nog een paar beentjes overgebleven. Ik wou het bord juist wegnemen, toen ik iets aardigs zag. Zefier nam de kluifjes en liep er mee den tuin in. Hij krabde daar vlug met de voorpooten een kuiltje in den grond. De kluifjes werden er in gelegd, de aarde er over gekrabd, en alles was klaar. De beentjes waren begraven en behalve Zefier en ik, kon niemand ze weervinden. Dat kuiltje was de etenskast

Page 125: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-117 -

van onzen windhond! Ik riep verbaasd uit «Wie al niet sparen kan! »

« Was het dan niet om te sparen? »

Ik zal u meer vertellen. Ik was in den tuin twee dagen later. Ik speelde met Zefier. Dat had een poosje geduurd; hij liep opeens naar het hoekje waar hij zUn kluifjes had begraven. Hij ging vlug aan het krabben -- één, twee, drie, ze waren daar weer boven en één, twee, drie, onze spaarzame hond zat daar weer lekker te smullen.

Waarnemen of opmerken.

De Vorm.

131. Zeg hoe de vorm is : platrond. rolrond (= cylindervormig) of bolrond.

De appelsien is -. Een bougie is -. Een spijker is -. Een eikel is -. Een vijg is -. Een vijffrankstuk is Een knikker is -. Een sneeuwbal is -.

De citroen is -. Een pannekoek IS

Een potlood is -. De wijzerplaat is -. Een boomstam is --. Een bloedworst IS -­

Een brilleglas is __ .

Een horloge is -.

132. Een lijn is recht. krom. gebogen of boogvormig. Een rechte lijn kan daarenboven loodrecht of verticaal zijn, waterpas of horizontaal.

Vul in met een van de zoo even opgegeven woorden.

1. De slinger van de stilgevallen klok hangt - naar beneden. 2. De kornis ligt - op den voor- en achtergevel van het huis. 3. De wildgroeiende boomen hebben veel - takken. 4. De bou­levards zijn meestal -, breede straten. 5. Die halvemaanvormige gewelf jes beschrijven een - lijn. 6. De scheepsmast staat - op het dek. 7. Een rechte stok die in het water gestoken wordt, lijkt ons -. 8. De bovenste - rand van een dak heet de nok of de vorst. 9. Een anker is een ZWaar ijzeren werktuig, dat bestaat uit een - schacht (steel), twee - armen van driehoekige bladen voorzien, een ring en een dwars stuk aan het boveneinde. 10. Een

Page 126: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-118 -

brug is een - vlak, dat over een water geslagen wordt. 11. De telegraaf- en telefoonpalen worden - in den grond geplant. 12. Een haak is een - voorwerp van een of ander metaal, dat dient 01Jl iets vast te houden of aan te hangen.

133. ,'ul in met een van de volgende woorden

Spits of stomp; slank (= lang en dun of lang en recht) of plomp (= vormeloos, zwaar); gedrongen (= kort en breedgebouwd) of gestrekt (= lang, uitgerekt); dun of dik; grof of fijn; korrelig of vlokkig; hol (= uitgehold, ingebogen) of bol.

Herten zijn - dieren. Op de gothieke kerken staan cr -torentjes. Karton is -. Een kabel is een - touw. De patrijs heeft een - lijf. Logge torens zijn meestal -. De els is -. Door­schijnend papier is -. De hazenwind en de taks hebben een - lijf. Een oud mes is -. Het keukenzout heeft - korrels. De olifant heeft een - lichaam. Het spinneweb is een weefsel van -- draden. De dog heeft een - neus. Die kleine dikkerd heeft - wangen. Het tafelzout heeft - korreltjes. De stam van oude wilgen is meestal -. Het paard heeft een - hals. Het laken is - of -. Er zijn - en - brilleglazen. Uit den zwaargrauwen hemel viel de - sneeuw. De kardoezen zijn gevuld met een soort - zaad.

Zinsbouw.

131. Maak het volgeIlde verhaaltje levendiger, door het schuiIl gedrukte te verplaatseIl.

DE GESTOLEN VEEREN.

De vogels wilden eens een nieuwen koning kiezen. Ze kwamen op een bepaalden dag daarvoor bijeen in het bosch.

De arend en de pauw hadden de grootste kans om gekozen te worden : de een om zijn kracht, de ander om zijn schoonheid. Maar de havik was lang niet tevreden daarover. Hij wist wel, dat zijn veeren niet bijzonder mooi waren; maar « Ik zal mis­schien kans hebben, dacht ie, als ik mij een beetje opsier ».

Hij zocht toen bij een boerenwoning allerlei mooie, groene en blauwe veeren; hij verfde zich geel de pooten en den bek. Hij zei: « leder zal mij nu voor den mooisten vogel houden! »

Page 127: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-119 -

De havik kwam aldlIs fraai lIitgedost in de vergadering en ging zitten tusschen den arend en den pauw.

Wat zagen de anderen vreemd op! Ze zagen eerst toen ze hem nauwkeurig bekeken, wie het was. De pallw riep : « Die veeren zijn van mij, hij heeft ze gestolen van mij! »

Wat een beweging, wat een geschreeuw en getier! Allen vlogen op den bedrieger toe, om hem te bezien en uit te lachen! Ze riepen: « \Veg met den dief! Weg met hem! » Ze vielen toen op hem aan en rukten hem de vreemde veeren van het lijf. Hij moest er ook heel veel van zijn eigen veeren bij verliezen.

Hij vluchtte halfnaakt uit de vergadering; hij liet zich in geen weken weer zien.

Waarnemen of opmerken.

De vorm.

135. De voorwerpen zijn driehoekig, vierkant of vierkantig, rechthoekig, cirkelvormig of rond, ovaal of eirond (ook langwerpig rond of langrond), kegelvormig, veelhoekig.

VlIl in met een van de hier bovenstaande woorden.

Elk vlak van een teerling of dobbelsteen is -. De steenen van het dominospel zijn -. De schijven van het damspel zijn -. Het zwarte schoolbord is meestal -, soms ook -. De on­behouwen rotsblokken zijn --. De meeste tafelbladen zijn -­ofwel -. De triangel is -. Onze gewone kachels zijn meestal - ofwel -, de zware kookkachels of fornuizen zijn -. De eikels zijn -. De - vakjes op het damspel heet men de velden. De trechter is een - voorwerp met wijden mond en nauwe tuit. De schelvisch (1) heeft een - staart. De specht (2) heeft een langen, rechten - snavel. Het zadel van een fiets heeft een -vorm. De harlekijns hebben meestal een - hoed op het hoofd.

(1) Zie n' lOG. (2) Zie n ,. 102.

Page 128: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-120 -

136. Vul in met een van de volgende woorden :

trechtervormig, peervormig, waaiervormig, spiraalvormig, hart­

vormig, halvemaanvormig, zakvormig, stervormig, kruisvormig, boog­vormig, zuilvormig.

Het hart van den mensch is een - lichaamsdeel. De pauw heeft een langen, - staart. De flesschen hebben meestal een -hals. De meikever heeft - voelsprieten of voelhorens. De kurke­trekker heeft onderaan - groeven, die uitloop en in een punt. De kap van de lamp is meestal -. De rechtopstaande kachel­pijpen zijn meestal - buizen. De dronkaard heeft - wangen. De kerk die buiten de beuken twee uitspringende armen heeft is -. Bruggen en tunnels hebben zeer dikwijls - gewelven. Aan den degen en de sabel is een - greep. Om de lokalen alleen maar te verwarmen, gebruikt men hooge, - kachels. De kastanje­boom heeft een wijduiteenstaand, - blad. Op haar verjaardag kreeg de naaister een lief, - speldenkussentje. De sikkel heeft een - lemmer. De speeken van een rad staan - aan de naaf.

Zinsbouw.

137. Verbeter de volgende zinnen.

1) Tante bestelde een rijtuig voor haar zieke Fransje, dat zeer zeer prachtig was.

2) Hij zond de boeken. aan den eigenaar terug, die hij ge­leend had.

3) Ik toonde de kaart aan mijn vriend die gekleurd was. 4) Betaal nu maar de rekening aan uw ongeduldigen Oom die

zeer hoog is. 5) Hij kwam met den trein uit de stad die weer vertraging

had. 6) Hij vertelde daar een leugen aan zijn kameraad die hij

later betreurde. 7) Dat is de jongen van mijn oom die hier school gaat. 8) De rups heet zijderups die ons de zijde verschaft. 9) Ik laat u morgen den hond brengen door mijn knecht die

zijn poot gebroken heeft. 10) Hij zond een pakje aan zijn goede tante die ziek te bed lag

met heerlijke druiven.

Page 129: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 121-

11) Er is een hoofdstuk in dat boek dat me tranen deed storten. 12) Moeder bracht haar zieke kind in een fraai korfje, lekkere,

gele peren.

13) De wacht ontwaarde in den stikdonkeren nacht vijandelijke drommen die zich verscholen door middel van het zoeklicht. 14) De bedelaar dwaalde door de eenzame straten waarover de

duistere nacht hing onder den plasregen. 15) Nu was er een andere heer gekomen op de villa, waaraan

het bosch toebehoorde.

138. Maak het stuk levendiger, door het schuin gedrukte te verplp.atsen.

DE BIJEN EN DE RUPSEN (1).

Een groote appelboom stond in een tuin. 't Was lente, en de boom prijkte met duizenden van de schoonste bloesems.

Een groote menigte rupsen was bezig in den top van den boom elk jong blaadje, dat onder haar bereik was, af te vreten. Er komen terwijl ze druk aan den maaltijd zijn, ontelbare bijen die zich aan het lekkere honigsap in de bloesems willen vergasten.

De rupsen roepen hun toe : « Hoe durft gij het wagen, gij roovers, die schoone bloesems zoo moedwillig te bederven? :.

De bijen antwoorden : « 'Wij, wij bederven niets, maar gij wel. »

De rupsen hervatten : « Dat is de grootste laster dien wij ooit hoorden : wij ontmaken den boom van zijn onnutte bladeren alleen maar en doen dus een goed werk. Gij zuigt daarentegen de bloemen uit, waarvan de smakelijke vrucht moet voortkomen, zonder dat we weten waartoe dit nuttig is. :.

De bijtjes antwoorden : « Dan is het voldoende, als de tuinman het maar weet! :.

En de tuinman wist het wel; hij kwam en beslechtte spoedig den strijd. De rupsen werden als schadelijke dieren knaphandig uit den boom gehaald en door hem gedood; de vlijtige bijtjes mochten voortgaan ongestoord met hun werk daarentegen.

(1) Naar K. Hofkamp.

Page 130: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

122 -

139. DE BRIEF

E.en bdef schrijven is « een schriftelijk onderhoud hebben met een afwezigen persoon», of zooals sommigen zeggen « praten op het papi'er »,

\Yanneer we met iemand een onderhoud hebben, met hem praten, doen we dat op 'n zeer eenvoudige wijze, zonder ooit te zoeken naar hooge woorden of ongewone vormen. Wclnu zooals ons spreken is, zóó ongeveer moet ook ons schrijven zijn : het moet zijn : een eenvoudig praten met een afwezigen persoon. -Alleen wanneer de afwezige een onbekende of een hoogge­plaatste is, blijft het vertrouwelijke weg en worden zekere ge­bruikelijke vormen gebezigd.

Voorbeeld.

Lokeren, den 5 l\ovember, 19 ....

Goede Fonske,

Nu moet ik U iets vertellen. Ge kent dien braven, goden jongen uit het Veerhuis, dien struischen jongen die zoolang naast U op school zat, nietwaar? Welnu, ze hebben hem gisteren dood naar huis gebracht.

Hij was, met enkele jongens uit Û'jn klas, een eindje buiten het dorp gaan yaren. Ze hadden zich al wel een uur aangenaam op het water verzet, toen een onder hen, een deugniet van een jongen, - ze noemen hem hier altijd « den Rooje » - voorsloeg te schommelen met het bootje.

De goeie Frits wou er niet van hooren, maar wat kon hij gaan doen tegen al de anderen, hij moest ze laten begaan. Ze hebben dan geschommeld en wat is er gebeurd? Ze hebben zoodanig geschommeld, dat het bootje is omgeslagen. De anderen hebben zich met moeite kunnen redden en Fritske, die de jongste 'was, is er in gebleven. Een uur later hebben ze het lijkje opgevischt. Ge kunt U voorstellen, wat het is bij de Ouders van den jongen. Er komt ",eel volk. de brave menschen troosten; maar niemand zal hun toch hun eenig kind teruggeven.

Nu, wij, zijn klassemakkers, zullen al doen wat we kunnen, om onzen goeden vriend, het brave Fritske, een schoone begrafenis

Page 131: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-123 -

te bezorgen en om zoo zijn diepbedroefde ouders toch eenigszins te troosten.

Mogen we u op de begrafenis verwachten? Ge waart, toen ge hier woonde, toch ook zijn klassernakkers en een beste vriend van Fritske!

We verwachten U, hoor! Tot ziens.

Uw verkleefde

Albert ~I.

140. Schrijf nu ook een paar dergelijke briefjes :

1G Aan uw Victor. Een van uw klassernakkers, een brave jongen, een vriendje van u beiden, werd overreden door een auto die in onstuimige vaart door de straat vloog. - Droefheid van de ouders. Uitnoodiging op de begrafenis.

Begin: Victor, droevig nieuws!. ..

2G Aan uw Franske. Een van uw klasscmakkers is spoorloos ver­dwenen. Wat vreest men? Droefheid van de ouders. Opzoekingen en naspeuring.

Begin: Nu moet ik U wat schrijven.

3° Aan uw Hendrik. Schrijf hem, dat ge van Vader een fiets gekregen hebt en dat Hendrik, als uw beste vriend, u moet komen leeren rijden.

Kies een onder de volgende beginvormen :

a) Goed nieuws! Ik heb van Vader een fiets gekregen. (Hoe ziet die er uit? enz.)

b) Er bovenop ... ofwel : Nu ben ik er bovenop ... c) Hendrik, Zondag moet ge lwmen ...

141. Lokeren, den ...... 19 ....

Beste Gust je,

Zondag is het hier kermis. Het belooft wat te zijn. EIken dag zien we nieuwe kermistenten aankomen. We hebben al een circus, twee schommels, twee groote mallemolens, een rutsch­baan, een groote wafelkraam en vandaag kwam op den koop toe een menagerie aan. De heele markt staat al bezet. Zondag stijgt daarenboven De Muyter op, de groote winner van den Gordon-

S. T. 9

Page 132: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 124-

Bennett-beker, en op dienzelfden dag is er ook een groote wed­ren voor fietsers. De moeite waard dus.

Gust je, Zondag moet Ge alleszins komen; we verwachten U allen en het zou niet wel zijn, als Ge nu niet k\Yaamt. We gaan dan samen eens alles afzien: we trekken naar den circus; we schommelen een paar keer, draaien eens mee op den malle­molen en maken eens plezier op de rutschbaan; dan gaan we naar de menagerie kijken, naar de leeuwen, de tijgers, de beren, enz. enz.; we loopen naar den luchtbal en naar de fietsers. Het zal dus de moeite waard zijn.

Hier in huis is men al de heele week druk in de weer : Moeder en zusters maken alles net en Yader bakt lekker koekebrood en vlaas.

Het zal wat zijn! Allen verwachten U. Gust je, komen, hoor! Alleszins! Tot ziens.

Uw innig toegenegen

G. B.

142. Scbrijf een briefje aan uw vriend en noodig hem uit om aanstaanden Zondag, 11 Juli, naar den stoet te komen zien. Het zal wat bijzonders zijn : muziekmaatschappijen, praalwagens en een nieuwe groep met de helden uit den roemrijken Gulden­Sporenslag. - Ge zult hem afhalen aan het station.

Neem een dergelijken beginvorlJl :

1) Franske, Zondag moel Gij kOlJlen! 2) Frans, Zondag, groot feest! 3) Zondag zal het hier wat zijn!

143. Enkele A) titels en B) slotvormen van brieven.

Aan vrienden ondereen.

A. Beste Vriend. Dierbare -, Waarde -, Lieve Vriend. Vriend Jozef. Beste Frits. Beste. Vriend lief. Mijn waarde Jozef.

B. 1. Hartelijke (of Warme) handdruk. P. V. K. 2. Gansch de Uwe, A. B. 3. ~Iet oprechte toegenegenheid ben ik

Uw verkleefde J. C.

Page 133: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-125 -

4. Intusschen ben ik, als altijd,

Uw dienstwillige vriend, J. Fr. 5. :Met hartelijke groeten blijf ik

Uw toegenegen vriend, H. V. 6. Tot ziens. Tot wederziens.

Uw innig toegenegen G. B.

Aan a) Ouders. b) onbekenden. c) heeren. d) geestelijken.

A. Ouders : Teerbeminde of Dierbare Ouders. Dierbare, Goede of Beste Vader, (:\Ioeder).

Onbekenden : Mijnheer, Geachte Heer (1).

Heeren : Geachte Heer. - Aan hooggeplaatstell : \Veledele Heer, (Vrouwe) (1).

Geestelijken : Zeereerwaarde Heer Deken, (Superior ... ).

Weleerwaarde of Eerwaarde Heer (Pastoor, Onderpastoor, Leeraar).

Weleerwaarde of Eerwaarde Pater of Zuster (1)

B. Ouders : (Zoo weinig mogelijk vaste vormen). Onbekenden : :\let hoogachting A. B.

Eerbiedige (of beleefde) groeten. A. B. Heeren : :\Iet eerbiedige groeten ben ik

Uw dienstwillige dienaar, :\1. :\t Aanvaard, geachte Heer, de verzekering van mijn

bijzondere hoogachting. Uw dienstwillige dienaar, J. C.

Geestelijken :\>Iet gevoelens van diepen eerbied ben ik ...

144.

Aanvaard, Zeereerwaarde Heer ... , de verzeke­ring van mijn bijzondere hoogachting.

Uw nederige dienaar, Z. B.

Waarnemen of opmerken.

1) De gestalte is : klein, (ineen)gedrongen of kort en dik, middelmatig, slank, rijzig of opgeschoten.

2) Het hoofd is : groot, klein, dik, rond. 3) Het gezicht of wezen is : rond, lang, smal, breed, ovaal,

0) In deIJ Lrid zelf geLl'uikt men ook. in plaats van den titel: U; UEd; UEerw.; UZEeI'W.

Page 134: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

126 -

hoekig. De kleur : frisch, bleek, bloeiend, geelachtig, taan~

kleurig. 4) De oogell zijn : diepliggend, uitpuilend, groot, klein. De

uitdrukking : levendig, glazig (zonder uitdrukking), mat of dof, sprekend, schalksch, doordringend, helder, vriendelijk.

5) De wellkbrauwell zijn : zwaar, ruig. 6) Het voorhoofd is : hoog, breed, laag, plat, gewelfd, ge­

rimpeld. 7) De wallgell zijn : bol, hol of ingevallen, poezel, beenig,

vleezig, zakvormig. 8) De neus is : groot, lang, plat of ingedrukt, krom, breed

of dik, spits, opstaande, rood. 9) De Doren (oorschelpen) zijn : lang, groot, klein.

10) De mond is : groot of wijd, klein, scheef, lief, tandeloos. 11) De lippen (boven-, onderlip) is dik, omgekruld. 12) De kin (kinnebak) is : spits, lang, vooruitstekend, gespleten,

omgebogen, vierkant, rond, plat. 13) De baard is : stoppelig, (met korte, harde haren), vol

(= ringbaard), lang. 14) Het haar is : borstelig (met stijve haren), sluik (plat langs

het hoofd afhangend), verward of verwilderd, wanordelijk of have­loos, gladliggend, gekruld, gekroesd, gevlochten, gelokt.

Het is ook : blond, bruin, kastanjebruin, rood, zwart, grijs, zilvergrijs, ros.

15) De borst is : breed, smal. 16) De schouders zijn: hoog, laag (afhangend). 17) De rug is : breed, krom, gebogen. 18) De armen zijn : gespierd, dik, mollig. 19) De handen zijn: zwaar, groot, klein, mager, poezel, knokig

(met groote en harde knoken), knokkelachtig, vereelt (verhard). 20) De vingers zijn lang, kort, knokig, mager, krom. 21) De beellen zijn : lang, kort, krom. 22) De voeten zijn : groot, klein, breed of plat. 23) De bouw, het uitzicht is : forsch- of sterkgebouwd, sterk­

gespierd; knokig (een knokige kerel : met groote, harde knoken. taai); zwaar, zwaarlijvig, dikbuikig; slank (= lang en recht).

Page 135: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-127 -

145. Beschrijf naar het hier volgend model. - Kies aUeen de meest in hel oog loopende trekken uit.

De Dronkaard.

Een dronkaard heeft meestal een hoekig, taankleurig wezen, een laag, gerimpeld voorhoofd, d"iepliggende, doffe oogen, zak­vormige wangen, een rooden neus, een stoppeligen baard en ver­wilderd, borstelig haar.

1. Het hoofd van een neger. De neger heeft een .. , ... wezen, meestal een ... voorhoofd,

•.. (uitdrukking) oogen, een ... neus, ... (vorm), ... (kleur)

lippen.

2. Het hoofd van ecn stokoud vrouwtje. Een oud moedertje heeft een ... , ... wezen met ... voorhoofd.

••• (kleur) haarvlechten langsheen de slapen, ... , ... oogen, .,. wangen en een ... kin of kinnebak.

3. Hoofd van een eerbiedwaardigen grijsaard. De eerbiedwaardige man heeft een ... , ... wezen, een ... , ... ,

voorhoofd, .. , (uitdr/lkking) oogen, een ...... (kleur) baard, die hem tot op de borst hangt; om den kalen schedel ligt alleen nog maar een mager kroontje van ... haren.

4. Hoofd van een dommen straatlooper. Zoo'n domoor heeft nogal dikwijls een .,., ... wezen met

... voorhoofd, oogen, ... oorschelpen, een ... mond, een ... kin en ... haar.

5. Hoofdje van een lief kindje. Een lief kindje heeft nogal dikwijls een ... (vorm) hoofdje

met een ... voorhoofd, een ... "\vezenskleur, ... , ... (uitdrukking)

oogen, ... oortjes, ... wangen, een ... mondje met ... lippen en een ... kinnetje.

146. Het Konijn.

Het lwnijn heeft een langwerpigen kop met groote oogen, lange, lepelvormige, zeer beweeglijke ooren, gebogen neus, ge­spleten bovenlip en snorharen om de lippen.

Zijn lichaam is bedekt met zacht, wollig haar, meestal bruin­grijs van kleur. Aan de voorpooten heen het vijf en aan de

Page 136: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-128 -

achterpooten vier teenen met groote, sterke nagels; zijn achter­pooten zijn merkelijk langer dan zijn voorpooten.

a) Beschrijf nu eens zoo nauwkeurig mogelijk de kat.

De kat heeft een ... kop, een ... , ... neus, ... oogen, een paar ... , ... oorschelpen en op de bovenlip draagt ze een ... ; ze heeft een ... en zeer ... lichaam met een dichtbehaarden pels die ... , ... , ... , ... of '" is; aan haar pooten draagt ze vier ... nagels en eeltballen onder de teenen; ze heeft een ... staart.

De Os.

De os heeft een zwaren, breeden kop, met een paar gladde, gebogen horens; een plat, breed voorhoofd, groote oogen, zeer beweeglijke, groote ooren, een breeden muil met ruige tong.

Een korte, gerimpelde hals met een huidplooi, een kwab onder­aan, verbindt den kop met den plompen romp. Korte, krachtige pooten, met gespleten hoeven, dragen het logge lijf. Het beest heeft een langen, lenigen staart met een bosje lange haren, een kwispel, aan het staartuiteinde.

b) Beschrijf nu naar dit voorbeeld zoo nauwkeurig mogelijk het paard.

Het paard heeft een ... kop met ... (plaats) oogen, ... , ... ooren en ... neusgaten, een fraai ... hals met ... manen, een ... borst, een ... romp met ... rug, ... , ... maar ... pooten met een hoef onder-aan en een ... staart.

Het Varken.

Het varken heeft een vrij grooten kop met langen snuit en kleine, schuinsstaande oogen; een stijven, korten hals; een ge­strekten romp met ronden borsteligen rug en laaghangenden buik; korte pooten met vier hoeven onderaan; een korten dunnen staart, meestal met een krul.

c) Beschrijf zoo nallwkeurig mogel,ijk !zet schaap. Breid het volgende wat meer uit.

Een ... , ... kop, met een ... voorhoofd, een bijna ... romp, dicht bezet met ... , ... haar, ... pooten, ... hoef jes en een ... , ... staart.

Page 137: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-129 -

Zinsbouw.

147. De bijvoeglijke bepalingszin (1) moet, om de duidelijkheid, zoo veel mogelijk naast het bepaalde woord staan. Door de bepaling te scheiden van het bepaalde woord, ontstaat zeer dikwijls dubbel­zinnigheid.

1° « Hout dat vochtig is, ontvlamt ni'et licht» is een goed gebouwde zin.

2° « Hout ontvlamt niet licht dat vochtig is » is een gebrek­kige zin.

Verbeter de volgende zinnen.

1) Waarom voedt ge nog dat dier in uw huis, dat tot niets meer dient?

2) De wonde verzwoor die niet op tijd gereinigd werd. 3) Het land brengt weinig op, dat niet met zorg beploegd

werd. 4) Een les vergeet men zoo gauw, die men maar half kent. 5) Geld of goed gedijt niet, dat men gestolen heeft. 6) De meester wordt doorgaans slecht gediend, die zijn knechts

mishandelt. 7) De berg veroorzaakt aanzienlijke schade, die vuur spuwt. 8) Bloemen zijn lang zoo frisch niet als de levende die in de

broeikas gekweekt worden. 9) De menschen dienen tot last aan anderen die niet werken.

10) De mensch behaalt een groote overwinning die zijn driften overwint.

11) Ge hebt uw paspoort in uw portefeuille steken, waarnaar ge zoekt.

12) Hij gaf antwoorden aan zijn ouders die louter uitvluchten waren.

13) Water dampt uit dat kookt. 14) Een boom wordt licht omvergehaald door den storm die

zijn wortelen niet diep genoeg in den grond zitten. 15) Dat was het redmiddel op alle gebied van onze twintigste

eeuw.

(1) Bt'kl1opk X,'d"rl. Spraakk. 11'< 3~!1.

Page 138: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-130 -

148. Waarnemen.

Gevoel-, Smaak-, Reukorgaan.

a) Het harde steen. Het weeke was. Een ruige baard, of huid. Bobbelig ijs. Een ruwe tong. Een stijve hals.

Een zachte, mollige hand. Een gladde huid.

Taai leer (wat buigt zonder te breken).

Buigbare, buigzame takjes; lenige leden.

Een zware vracht. Vaste spijzen. Vochtig, wak weder, klam (=

nog wat vochtig). Warm. Drukkend ('s zomers!).

Een hoed met sl,appen rand. Broos (= licht breekbaar) por-

selein. Bros (= hard en licht brok-

kelend) beschuit. Een lichte pluim. Vloeibare spijzen; Droog huis.

rekbare [elaJItiek.

Koud. Killig. (= vochtig koud),

b) Zoet. - Zoetig (= min of meer zoet). Gesuikerd = zoet gemaakt. Zuur, bitter, wrang (= scherpzuur). Rinsch, zerp = frisch-zuur. Zuurzoet = zuur en zoet te gelijk. Zout (== zout van smaak). Pikant of sterk gekruid (sterk prikkelend). Sappig : vol sap. Voos : bijna zonder sap. Waterig: als water. Melkachtig : als melk. Lauw : een weinig warm.

c) Een geurige sigaar. Een geparfumeerd, gepoeierd

doosje.

Een stinkende poel. Een muffe lucht. Duffe kel­

der.

149. Vuil in met hel gepaste woord.

Dat rattenvangertje heeft stekelig, - haar. Met - klei boet­seeren we allerlei voorwerpen. Het linnengoed heeft niet lang genoeg gedroogd : het is nog -. Diamant slijt weinig af : het

Page 139: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 131-

is een zeer - stof. Die aarden tabakspijpen zijn - : krab er maar even aan, de stof brokkelt af, Broertje, de goeie dikkerd, heeft - armpjes. Haal de koord niet toe, - laat ze wat - hangen. Het kwik is in ons klimaat een - metaal. Die betonnen vloer is niet zeer effen : kijk wat een - plekken er op zijn. Caoutchouc is een zeer - stof. Ik heb een kou gevat en ben van morgen met een - nek opgestaan. De zieke kon bijna niets meer doorhalen : - spijzen kon hij niet meer innemen.

Vooraleer we de kist met het glas opstuurden, schreven we er bovenop « zeer - ». Wat een - hitte: het zal van avond nog onweeren. Hij heeft een eiken boog, die zal niet gauw door­breken : een eiketak is zeer -. De reizigers trokken 's avonds hun overjas aan : de nachten zijn in die vochtige, heete streken soms erg -. De regen zijpelt daar voortdurend door in die grotten : wat zijn dat - krochten! Op de malsche weiden graasden vele koeien met - huid ~ de rijkdom van de hoeve. In die nieuwgebouwde huizen, waar er weinig wordt gestookt, zijn de muren erg -.

150. Zet een woord uit b) hierboven, naast de volgende woorden.

1. Rabarber is -. 2. Gelei. 3. Azijn. 4. Mosterd. 5. Cichorei. 6. l\lelk. 7. Kersen zijn -. 8. Onrijpe appels. 9. Pekelharing. 10. Zurkel. 11. Zeewater. 12. Groote radijzen zijn dikwijls -. 13. Jonge wijn. 14. Een rijpe peer. 15. Peperkoek. 16. De citroen. Sommige planten bevatten een - sap. 17. De appelen zijn meestal --. 18. Gedoopte melk is -. 19. Een groene bes is -. 20. Zeer zoet is het snoepgoed wel niet altijd, maar - is het toch dikwijls. 21. Een - pil. 22. Honing is - en -.

Plaats een woord uit c) naast de volgende woorden.

1. Pruiken. 2. Appelsienen. 3. Een - asem. 4. Een ruiker. 5. Beschimmelde stof riekt -. 6. Handschoentjes. 7. Peren. 8. Boekerijen. 9. Voeten. 10. Rozen.

Page 140: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-132 -

Waarnemen.

De bewegingen. De handelingen.

151. HET SCHIETE~.

Pandaros zet nu zorgvol den boog met een punt op den grond, hij kromt hem en spant er de pees op. Hij licht het deksel van zijn pijlkoker, haalt er een gevederden pijl uit, zet hem op de pees, vat pijlkeep en boogpees samen, haalt ze naar zich toe dat de boog halfrond staat : het bogenhout ronkt, de pees krijscht, de pijl springt weg en valt te midden van het volk.

(Naar Homeros. Ilias IV, 112 ... ).

1. Een jager, met het geweer bij zich, stapt over een stuk land : hij ziet twee hazenooren boven het loof uitsteken : beschrijf de opeenvolgende handelingen van den jager om den haas neer te schieten.

2. De stem van Moeder, beneden aan de trap, roept lui Keesje wakker : beschrijf de bewegingen van den ontwakende.

3. Een oudje legt zijn boek neer en zoekt in zijn jaszak zijn brille doos. Wat doet hij achtereenvolgens vooraleer hij, met zijn bril op, in zijn boek leest?

4. Wat doet iemand die zijn overjas aantrekt?

5. Wat doet ge als de Meester 's avonds een teeken geeft voor het einde van het werk? (Schrijfboek, pen, enz.)

152. OP DE STEPPE.

« Dicht kunnen de reizigers bij de wilde ezels niet komen, « want heel de bende kijkt schichtig op; hun neusgaten snuiven, « hun oorkes bibberen, en hop! daar springen zij met de vier « pooten te gelijk en den kop voorover, vlug als pijlen, de wei « door; en als ze heel verre weg zijn, draven zij nog voort, en « dan met den kop in de lucht. .. ».

(Van Tichelen. St-Pallllls).

1. Een hond verschijnt in de deur en ziet de kat. Wat gebeurt er?

Page 141: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-133 -

2. In de broodkast staat ccn val mct spek in; een muis trippelt er rond. Beschrijf wat cr gebeurt.

3. Een hengelaar werpt de lijn uit en vangt een baars. Beschrijf de verschillende handelingen.

4. Beschrijf nu wat er gebeurt bij een onweer. Aan den hemel... zwarte wolken. Langzamerhand ... den

geheelen hemel. Een hevige wind ... stofwolken hoog in de lucht. Vurige .bliksemstralen ... onophoudelijk. Felle donder­slagen ... Groote regendroppels '" Xa het onweer ...

Waarnemen.

Ligging. - Richting.

153. Dwars of schuin. Overdwars : dwars in de breedte. Overlangs ( eh) : dwars in de lengte. Kruiselings ( eh) : dwars bij wijze van kruis. Achteraan, achterin : aan den achterkant. Vooraan : in de voorste rij. Overzij: op zijn zij. Overeind : rechtop. Languit : in volle lengte. Bovenuit : uit het bovengedcelte. Bovenom : rondom het bovengedeelte. Onderlangs : van onder langs iets. Bovenover : aan de bovenzij over iets heen. Inwaarts ( eh) of binnenwaarts( eh). Buitenwaarls( eh) : naar buiten. Boveneinde : het hoogste einde van icts. Beneden- of ondereinde : lager einde van iets. Middenin, tussehenin : midden tllsschen andere in. Middendoor of halfdoor. Zijwaarts ( eh) : ter zijde. Bezijden: ter zijde van, of van ter zijde. Zijdelings ( eh) : van ter zijde. Sehrijlings( eh) : wijdbeens. Boogsgewijze : gebogen als een boog. Vlak : juist, recht.

Page 142: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 134-

154. Vervang het schuin gedrukte woord in de volgende zinnen door een synoniem of een korte omschrijving.

1. Gallio zet zich overeind met zuren mond. 2. De klompen­makers zagen de boomstammen overdwars, de houtzagers over­langs. 3. De bleeke Gallio lag van verveling overzij op zijn zetel. 4. Een insect met dwarse banden over het achterlijf. 5. De tuinier leidde de klimroos boogsgewijze langsheen den muur. 6. Hij lag langu~t op het gras. 7. De voorpootjes van den taks en van den mol staan binnenwaarts gericht. 8. De molen was fraai versierd en bovenuit wapperde de vlag. 9. We wonen vlak over de kerk. 10. De feestvierders droegen een stok met een tuiltje bloemen er bOllenom. 11. De celebrant draagt over de toog de albe, een lang witlinnen kleed met overlangsche plooien. 12. De mannen zitten schrijlings te paard.

155. Zooals de voorgaande oefening.

1. De os heeft een zwaren kop met buitenwaarts gericht~

horens. 2. Het kostte heel wat moeite, die betonnen telefoor.­palen overeind te zetten. 3. De halsboordjes lagen netjes weg­geborgen achteraan in de lade. 4. Broer zat als een oude kleer­maker, met de beenen kruiselings over elkaar geslagen. 5. Ik woon vooraan in die straat. 6. Achter den heuvel lag de stad : wij moesten bovenover of onderlllngs gaan om er te komen. 7. Aan het boveneinde van den paal zijn kruisgewijze vier Itrmen bevestigd. 8. Ze aten daar aan dezelfde tafel : aan het benedeneinde zaten de dienstboden en de werklui, aan het boveneinde zat de huisheer met mevrouwen de kinderen. 9. Hij keek me van bezijden onderzoekend aan. 10. Kijk, om niemand jaloersch te maken snijd ik den appel middendoor. 11. Bezijden het kasteel lagen groote, kostelijke serres. 12. De schepen die vooraan lagen, moesten zijwaarts wijken, om de stoomboot toe te laten een schip dat middenin lag, er uit te halen.

Afmeting. - Ligging. - Afstand.

156. Maak de beschrijving van de landkaart die iJl uw klas hangt : bepaal de pl~k van den wand (rechts, links, in het midden; op welke hoogte); geef de afmetingen. den vorm en de kleur van de kaart zelve aan.

Page 143: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-135 -

DE LA:\"DKAART IX OXZE KLAS.

De landkaart hangt aan den wand recht vóór ons; ze hangt een drie meter boven den grond, aan mijn rechterhand tusschen het bord en den zijmuur.

Ze vertoont den vorm van een rechthoek en is 1,50 ;VI. breed bij 1,10 M. hoog.

Op haar effen vlak liggen verschillende kleuren: de zeeën zijn met lichtblauw aangeduid, de verschillende landen met groen, rose, geel, lichtbl'Uin.

Boven in den rechterhoek staat met vette hoofdletters « Kaart van Europa »; beneden in den linkerhoek ziet men de schaal met de afstanden.

1. Beschrijf nu, naar dit model, de kachel (1) in uw klas; beschrijf die, gezien vanaf uw plaats. Geef acht op den vorm, de afmeting van uw klas; plaats daarin de banken en bepaal dan nauwkeurig waar de kachel staat, welken vorm, welke kleur

en welke afmetingen ze heeft.

2. Beschrijf den katheder of leerstoel van uw Leeraar. Geef den vorm van de klas aan. Duid de plaats aan in de klas waar die katheder zich bevindt, den vorm, de afmeting, de kleur; geef ook aan op welken afstand die staat van de eerste banken.

3. Beschrijf de tafel waaraan ge eet, met de plaats waar ze zich bevindt : De plaats waar we eten is een ... , ... zaal, enz.; - beschrijf de hoogte er van, de lengte, de breedte, de kleur; wie zit er in het midden, wie aan het beneden- en wie aan het

boveneinde?

157. HET STATIO:\".

Het station ligt zoowat op zij, buiten het warnet van straten, dat het dorp, de wijk of de stad is. Van uit het dorp (de wijk of de stad) loopen verschillende straten er heen en komen er samen uit op het plein dat vóór het stationsgebouw is aangelegd. Het station bevindt zich op een vijf minuten afstand van de post, op een zeven minuten van de markt en de hoofdkerk.

(1) Staat er geen kachel in de klas, laat de Meester zelf een voorwerp, b. v. een kast, een piano of een dergelijk meubel aanduiden.

Page 144: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-136 -

1. Waar ligt het kerkhof? Bepaal de juiste ligging; geef er ook den vorm van op en zijn afstand van de kerk en van de markt.

2. Schrijf aan uw vriend een kaart en duid hem den weg aan, dien hij volgen moet, om van het station naar uw huis te gaan.

3. Waar ligt de kerk van uw dorp of stad? Geef er bij op, of ze afgezonderd staat van de straat of ... ; zeg ook hoever ze afligt van de markt en van het station, hoeveel straten ver van uw huis.

4. Geef den vorm op van de kerk (van binnen gezien), haar lengie, hoogte en breedte.

5. Zeg hoe een kerk cr van binnen uitziet : volledig wat hier nu volgt :

De kerk is een ruimte zonder vertrekken. Twee rijen pijlers scheiden den middenbeuk, het schip, van de twee zijbeukjes. In de diepte ligt ... met vlak in het midden ... ; rechts en links ... In de twee zijbeukjes staat ... Waar is de sacl'Ïstie"? In het schip staan rijen ... Waar bevindt zich de preekstoel? Waar bevindt zich het doksaal '! Wat is er achteraan in de kerk?

158. OXZE KEUKEN.

Onze keuken is een rechthoekig vertrek achter in het huis; ze is een zeven meter lang bij zes breed en vijf hoog en heeft twee vensters die uitzien op den tuin.

Hoog aan den schoorsteen, vlak in 't midden hangt een blikkerend koperen kruisbeeld; daaronder op den schoorsteen staat een zware pendule met, links en rechts, glinsterende koperen obusvazen.

Op den vloer vóór den schoorsteen, staat de glimmend zwarte kachel, met vernikkelden hals en voorstuk.

In de twee hoekdiepten van den uitspringenden schoorsteen, zijn ingemaakte kasten met glazen deurtjes, waarachter koffie­serviezen glinsteren en bussen met rijst, bloem en koffie.

De vier wanden zijn met bebloemd, geel-rood papier behangen, een paar schilderijen met gulden lijsten, twee groote vensters en een deur breken de effenheid van de wanden. Onder de vensters

Page 145: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 137

staat de schuiftafel, en langsheen de wanden staan ordelijk, op een regelmatigen afstand, de stoelen.

Beschrijf nu eens de keuken bij u thuis.

159. HET NETTE WERKMANSHUISJE.

In de rij van de gelijkvormige werkmanswoningen was er een huisje, dat zich onderscheidde door zijn netheid.

Tot op de straat was er wit zand vóór de deur gestrooid. Drie of vier bloempotten geurden op de vensters, achter sneeuw­blanke gordijntjes.

Op de schouwplaat prijkte een Lieve-Vrouwenbeeld, tusschen twee papegaaien in pleister, wier rood, geel en groen vederkleed de oogen aangenaam verraste.

Het kleinste keukengerief, de schotels en koffietassen stonden op een kast te pronken en glinsterden en schitterden, als waren zij hoogmoedig over hun netheid .De grove biezenstoelen waren zonder vlekken, de withouten tafel was gewasschen, de kachel met potlood gegIimd (1).

Er heerschte zulk een bekoorlijke toon van vrede, van levens­blijheid en van gemak; de lucht was er zoo zuiver en zoo aan­lachend, dat men bij het gezicht van dit nederig huisje gereede­lijk moest begrijpen, hoe een werkman ook zijn woning kan liefhebben, evenals een rijkaard, die zich op zijn paleis ver­

hoovaardigt. (Hendrik Conscience).

1. Geef de ligging op en de schikking van de gebouwen van een hoeve. (Ligt ze in het dorp ... , aan den grooten weg ... , welken vorm vertoont het geheel (woning en stalling) ... , wat ligt er

vóór het huis?

2. Beschrijf de keuken van een boerenhoeve. (Afmeting, de schoorsteen, de wanden, de voornaamste meubels, de vloer).

160. Figuurlijke of overdrachtelijke taal, beeldspraak.

Tot nu toe hebben wc zooveel mogelijk de dingen leeren noemen met hun naam; let er nu eens op, hoe we somtijds den

(1) glimmend gemaakt.

Page 146: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-138 -

naam van het eene ding aan het andere geven. Van een mensch zeggen we somtijds dat het een ezel is, van een boom dat hel een reus is; en van een opgeschoten, struischen man, dat hel een boom is.

161. Duid in de hier volgende zinnen het overdrachtelijke woord aan.

1. De broeikas is 's zomers een oven. 2. Het schip was de speelbal van de golven. 3. Dat kind is moeders oogappel. 4. De vrek is de slaaf van zijn geldzucht. 5. Wie wind zaait, zal storry, maaien. 6. De handel is een bron van welvaart voor het land. 7. Die dikkerd is een wolk van een jongen. 8. De morgenstond heeft goud in den mond. 9. Zeeland was lang een twistappel tusschen Vlaanderen en Holland. 10. Die Louw is een vlugge rat en een fijn verstandje. 11. De eigenliefde is de drijfveer van al zijn streven. 12. Zijn pen in gal en alsem doopen. 13. We zijn in het hartje van den zomer. 13". Hij zit vóór een berg van werk. 14. Krakende wagens loop en het langst. 15. Die booze buur­vrouw is een serpent. 16. Tot over de ooren in het werk zitten. 17. Die uitgeslapen kerel is een vos. 18. De eerste bank zal het stul,je eens voorlezen. 19. De kippenboer zag Roodfrak sluipen en schoot hem neer. 20. De nijverheid bloeit in de schaduw van den vrede. 21. De ziekelijke jongen trok met zijn pijnlijke scharnieren naar bed. 22. ~Iijn nieuwsgierig broertje is een ware draaitol.

162. Nieuwjaarsbrief.

Teerbeminde Ouders,

Met ware vreugde zag ik weer den schoonen Nieuwjaarsdag naderen, omdat ik nu weer eens het geluk heb, U de gevoelens van mijn dankbaar hart met mijn wenschen aan te bieden.

Al meer dan eens mocht ik U een nieuwjaarsbrief je schrijven (of voorlezen) en toch kan ik maar niet nalaten het weer eens te doen.

Het geheele jaar door, hebt Ge weer voor mij gewerkt en gezwoegd; van den vroegen morgen tot den laten aV9nd zijt Ge om mij bezorgd geweest; Gij hebt me voedsel, kleeren en

Page 147: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-139 -

al wat ik noodig heb, gegeven; Gij hebt U geheel uitgeput, tot nadeel misschien voor uw kostbare gezondheid.

Dat heb ik nu beter gezien en meer beseft en daarom moet ik nu weer, U, dierbare Ouders, na God mijn grootste weldoeners, mijn dankbaarheid betoonen en mijn wenschen brengen.

Ik wensch u dan beiden, dierbare Vtlder en Moeder, een waarlijk zalig en gelukkig nieuw jaar; een jaar rijk aan voor­spoed en zegeningen; ik wensch U beiden een bloeiende ge­zondheid en ware, innige vreugde; ik wensch U vooral, dat Ge nog lange, gelukkige jaren moogt slijten te midden van ons allen en dat al uw gelukkige kinderen U veel troost en hulp zullen verschaffen.

Ziedaar, dierbare Ouders, mijn eenvoudige, maar welgemeen­de nieuwjaarswenschen. Om te toon en dat ik het goed meen, wil ik van nu af, al doen wat ik kan om U al eenigszins dat gewenschte geluk te bezorgen; ik zal trachten dit jaar door mijn onderdanigheid, door mijn vlijt op school en door mijn goed gedrag, U, op alle mogelijke wijzen blijken te geven van mijn verkleefdheid en dankbaarheid.

Aanvaardt dan, dierbare Ouders, deze welgemeende wenschen en wilt gelooven dat ze komen uit het hart van

Uw zeer liefhebbend en zoon.

163. Probeer nu ook eens om zulk een briefje te schrijven

1° Aan uw Ouders. - Ze zijn ziek geweest en hebben nogal wat tegenspoed gehad : hou er rekening mee in uw wenschen. Kies, zoo ge wilt, onder volgende beginvormen

« Weer komt een nieuw jaar aan. » « Het begin van het nieuwe jaar geeft me weer eens de ge­

legenheid ... ». « Nieuwjaar is daar weer. Nu mag ik weer eens ... ».

« Het nieuwe jaar geeft me de beste gelegenheid om U weer

eens te bedanken ... ».

2° Aan Peter of Meter. - « Het is voor mij een zoete plicht (Peter of Meter) weer eens een blijk te mogen geven van mijn liefde ». Nieuwjaarsdag biedt u daarvoor de gelegenheid aan. Aan hen die zich om uw welzijn bezorgd toonden, die nog altijd zooveel belang in u stellen, wenscht ge nog vele en voorspoedige

S. T 10

Page 148: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 140-

jaren hier bij u. Ge zult trachten hun troost te zijn en dikwijls aan hen denken. Bedank hen voor hun bezorgdheid en goede raadgevingen. Ge zult u altijd erkentelijk toonen.

Uw dankbaar doopkind.

164. Nieuwjaarsbriefje aan een Heer Pastoor.

Weleerwaarde Heer Pastoor,

De zorg waarmee U over mij gewaakt hebt, de vele raad­gevingen die U mij gegeven hebt, verplichten me, bij het begin van het nieuwe jaar, U, eerbiedig mijn beste wenschen aan te bieden.

Ze wellen op uit mijn hart dat U van jongsaf heeft leeren eerbiedigen· en hoogachten als een besten vader en een eerwaar­digen, door God uitverkoren priester.

Op dezen dag, wensch ik U dan, Weleerwaarde Heer Pastoor, een oprecht zalig en gelukkig nieuw jaar.

Moge de Goede God aan Uw werken Zijn mildste zegeningen schenken; U sterken in al Uw arbeid en U lang in bloeiende gezondheid bewaren; moge Uw parochie, het volk dat God U toevertrouwde, Uw troost en Uw vreugde zijn op deze aarde en later Uw kroon in den Hemel!

Wat mij betren, voortdurend zal ik trachten mij te onder­scheiden door mijn vlijt en voorbeeldig gedrag; nooit zal ik vergeten al het goede dat U mij geleerd hebt.

Dit zijn, Weleerwaarde Heer Pastoor, de wenschen die ik U eerbiedig aanbied op dezen nieuwjaarsdag; gelief ze welwillend te aanvaarden en geloof me steeds

Uw erkentelijke en onderdanige zoon,

165. 10 Aan een Heer Onderpastoor.

Hij heeft u altijd bijgestaan met raad en daad en daarom biedt gij hem nu ook uw nieuwjaarswensehen aan. Zijn toewijding deed u hem hoogschatten. Wensch hem een zalig nieuwjaar en de mildste zegeningen over zijn vele werken, troost bij al zijn arbeid, een bloeiende gezondheid en een lang gelukkig leven.

Page 149: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-141 -

2° Aan een missionaris.

Hem vooral moogt ge op nieuwjaarsdag niet vergeten. Ge hebt hem altijd groote achting toegedragen. Op dezen dag denkt ge yooral aan hem. Zalig en gelukkig nieuwjaar. Dat de Hemel over hem vooral en over al zijn werken zijn mildste zegeningen uitstort. Ge zult dit jaar bijzonder bidden om zegen over zijn arbeid, om troost bij zijn werk. Ge zult vragen, dat hij dit jaar vooral, veel goed mag doen onder zijn kleine negertjes.

Beeldspraak.

166. Duid in de hier volgende zinnen het overdrachtelijk woord aan.

1. De wind klaagt door de boom en. 2. Het zweet parelde op zijn voorhoofd. 3. Tegenwoordig regent het klachten. 4. Zijn macht werd gekortwiekt. 5. Doe uw oogen open en laat uw verstand spreken. 6. Een onbeduidende twist ontketende een vreese1ijken oorlog. 7. Om zijn doel te bereiken, spande hij al zijn krachten in. 8. De trouwelooze! Hij heeft zijn woord ge­broken. 9. Wacht even, we zullen dien snoever den mond eens stoppen. 10. De auto's vliegen in duizelingwekkende vaart over den macadamweg. 11. Peper bijt op de tong. 12. Bij die vraag van den onderwijzer, vlogen twintig armen in de lucht. 13. Het schip doorploegt den oceaan. 14. De kinders kraaiden het uit van den onderwijzer, vlogen twintig armen de lucht in. 13. Het boden vrucht kittelt den mond. 17. Uw welslagen steekt hem de oogen uit. 18. Het geld opent alle deuren. 19. Als men Oompje kwaad maakte, kon hij vreeselijk opstuiven. 20. De handel van Engeland oervleugelde dien van alle andere landen.

167. Duid in de hier volgende zinnen het overdrachtelijk

woord aan.

1. Die kleine klauteraar had een gapende wonde aan het hoofd. 2. Zoo'n Joodsche bankier is een geslepen bedrieger. 3. Hij levert deugdelijk werk, maar zendt ook gepeperde rekeningen . •. De moedelooze gaat met looden schoenen. 5. Een muur zonder venster of deur noemen we een blinden muur. 6. Die kerel is nooit ziek, hij heeft een stalen gestel. 7. Als men ongesteld is.

Page 150: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

142 -

is men toch maar een half mensch. 8. Niemand zal zoo iets happen, 't is een tastbare leugen. 9. Ik word suf als ik moet luisteren naar zoutelooze gesprekken. 10. De toestand is alles behalve rooskleurig. 11. Kom, kom, op zoo'n onnoozel lesje studeert ge toch niet een uur! 12. In het koue, vertrek weenden de kinderen van de nijpende kou. 13. Zwijg daarover, het is een afgezaagd deuntje. 14. De dorstige vraagt een teug water om zijn brandenden dorst te lesschen. 15. De kinderen dartelen in de lachende wei. 16. Pas op, dat Louwke is een kitteloorig ventje!

Waarnemen.

168. Geluiden.

Een heldere stem. Een dof gekerm. Schrille, schelklinkende tonen. Een zachte stem. Een gillend of schel (= hoogklinkend) gefluit. Een heesche, schorre, rauwe kreet. Een luid getier. Een holle stem. Op gedempten, gesmoorden toon ..

1. Suizen : zacht ruischen : kokend water suist. 2. Ruischen : een zacht geluid maken : vooral gezegd van den

wind, van zijden kleeren. 3. Bobbelen : heftig koken. 4. Pruttelen : borrelend koken : de brij staat op het vuur

te -. 5. Ritselen : trillend, zacht bewegen : het - van de blaren. 6. Zoeven: dof ruischen. 7. Sissen : een fijn, scherp geruisch maken : het spek siste

in de pan. 8. Krassen : een snijdend geluid maken, met de nagels b. v. 9. Knetteren : knappen met een helderen klank : vlammen -.

10. Kletteren : klinken met korten, scherpen klank : wapens,

regen -. 11. Flappen : met een klappend geluid slaan : de zeilen -

tegen den mast. 12. Klappen: een klappend geluid geven : met de zweep -. 13. Bruisen: hoorbaar schuimen (golven); ook huilen van den

wind. 14. Loeien : huilen van den wind.

Page 151: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-143 -

15. Gieren : huilen van den wind of scherp schreeuwen van de roofvogels

16. Bonzen: dreunen (van zware, doffe geluiden).

169. Vul M met een gepast woord.

1. Gazeuze dranken - sterk bij het inschenken. 2. Een zware wind - door de boomen. 3. Kokend water - eerst, later beg;int het te -. 4. De locomotief stoof - voorbij. 5. De slanke popu­lieren - in den zomerwind. 6. Op de hoeken van de straten hoort men den wind vreeselijk -. 7. De soldaten - met de kolf van hun geweer op de zware eiken poort. 8. Ik kon van nacht niet rustig slapen : de wind - voortdurend met een open staldeur. 9. De ossen grommen - van achter in hun strot. 10. 's Winters is het hier gezellig als het vuurtje - in het gloeiend kacheltje. 11. Dien redenaar verstaan we gemakkelijk : hij heeft een -stem. 12. We konden naar het feest niet gaan : we hoorden de regendroppels - op de steenen, en de druipnatte vlag - tegen den muur. 13. De stemmen van de kijvende vrouwen klonken steeds - (1) door de straat.

14. Met zijn - stem bootste Grootpaatje het ijselijk grommen van den wolf na. 15. Als de ziekenzuster voorbij de bedden ging, hoorden we alleen haar kleeren -. 16. Het gloeiend ijzer - in den koelbak. 17. We konden niets vatten : we hoorden alleell een - gemompel. 18. De zieke was zeer afgemat en had rust noodig : op de kamer sprak men op - toon. 19. Spreek wat -, die mensch is wat hardhoorig. 20. We hoorden in den nacht een paar drinkebroers zingen met - stemmen. 21. Alles was stil in de school : ik hoorde alleen het - van de griffels op de leien. 22. Telkens als boven de fabriek het - gefluit klonk, wisten we dat Vader over een paar minuten bij ons was.

170. Geluiden.

ZOMER OCHTEND.

Van mijn slaapkamer kon ik het lieve tafereel zien van een zomerochtend op een Deensche hoeve.

(1) Gebruik den vergrootenden trap.

Page 152: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-144

Wat een jolig leven! De hanen kraaiden luidop in de eerste stilte van op hun roest (1). De kippen kakelden druk in hun torenhokje midden de werf, traden met voorzichtigen stap de sporten af van 't laddertje, sprongen dan fladderend naar beneden, de eene na de andere, en dreven in levendig-taterende benden _ naar de huisdeur. Op de nok van het huisdak zaten duiven -met sleep staarten te kirren. Een troepje donkerbruine eenden plonsden in het water van den wal, ganzen schreeuwden schril, en bij het beluik van den moestuin stond een pauw te roepen. In hun stallen hinnikten de driftige paarden en lieten nu en dan hun hoeven neerbonzen op den steenen vloer. De koeien loeiden dooreen, en in hun koten knorden de varkens. De hofhonden jankten hongerig en sprongen ongeduldig, met luid kettinggerammel, op.

Dan kwam de boerendochter met een groote zeef, smeet er 't graan uit met een zwaai als van een pastoor die wijwater werpt vÓór de hoogmis, en al het gevogelte kwam toegetrippeld, toegefladderd en toegevlogen. Knechten en meiden droegen de glimmende, tinnen emmers vol melk naar de nevenstaande mel­kerij; daar vielen de draaiende tonnen aan 't klotsen, de jacht­wielen ronkten, en de witte stoom hijgde met korte snokgulpjes naar buiten.

(Arth. Coussens : Pennetrekken uit Denemarken).

171. Beschrijf een winteravond : Ge zit thuis in de warme huiskamer: buiten hoort ge den wind, den regen enz.; binnen in de kamer hoort ge ... Wat innerlijk gevoel wordt ge gewaar?

172. DE STILLE HUISKAMER.

't Was één uur. De kinderen trokken naar school en de groote huiskamer werd stil. Moeder lei den slaapdronken baby in de wieg; een paar oogenblikken schommelde de wiegvoet met doffen stoot tegen den vloer en alles werd weer stil.

Uit de zwaar-eiken horlogekast viel nu geregeld de zware tik in de kamer: tik-tak, tik-tak; een logge bromvlieg zoefde gonzend door de kamerruimte, ging tegen het ruitglas aanbotsen en plofte met een doffen slag op de houten vensterbank.

(1) De of het roest : lat waarop de hoenders slapen in het hoenderhok.

Page 153: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-145 -

In een oude slof druilde de poes en begon nu en dan lichtjes te spinnen. Door den kachelrooster ritselde van tijd tot tijd het aschgruis of plofte een sintel in den aschbak. Na langen tijd begon de waterketel licht te suizen, ging aan het bobbelen en eindelijk neuriede hij zijn pijnlijk zagerig neusliedje de kamer door.

Moeder slofte over het knersende vloerzand naar den ketel, hief hem op en bracht hem tot zwijgen.

In de horlogekast ging plotseling een ratelwerk los en enkele staalheldere slagen galmden in de i.ile kamer.

Toen viel weer alles stil, alleen de klok tiktakte weer loom voort door de groote kamer.

173. Beschrijf een zomernamiddag : ge maakt uw werk in de klas. Wat hoort ge in de klas; wat hoort ge er omheen?

Waarnemen

met verschillende zintuigen.

174. 1" DE ApPELSIE~.

Gezicht. De appelsien is een ... (vorm) vrucht, die omgeven is van een ... (kleur), ..• (dun of dik) schil. De vrucht zelve is verdeeld in .,. (vorm) reepjcs, die met een (dun of dik) vliesje of velletje overtrokken en licht ... YlIl1 kleur zijn.

Gevoel. De vrucht is ... (zacht uf taai), de schil '" Reuk en smaak. De appelsien geeft cen ... (scherpen of zachten)

geur van zich af. Het vleeseh is ... (smaak), de schil ... (smaak).

2° DE CITROEN.

De citroen is een '" (vorm) vrucht, iets ... (kleiner of grooter) dan de appelsien en ietwat ... (vorm). De schil van den citroen is van buiten •.. (kleur), van binnen ... Het vleesch is als een weefsel dat zeer veel... (smaak) sap bevat. Binnen in de vrucht steken enkele ... (vorm) pitten. De citroen geeft een ... (scherpen

of zachten) geur van zich af.

Page 154: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-146 -

3° DE AARDBEI.

De aardbei is een ietwat ... (vorm), •.• (kleur) vrucht, ... (hoeveel?) grooter dan de kers. Zij heeft ... (harû ul malsch) vleesch en is van buiten bezet met ... zaadjes. Zij verspreidt een ..• geur en is ... en ... (smaak).

4° DE TREIN.

Gehoor. Eerst in de verte"; daarna dichterbij. Gezicht. In de verte; daarna dichtbij. (Vorm, kleur, beweging

van de locomotief?). Reukorgaan. Wat wordt ge gewaar? Gevoel. Wat voelt ge als de trein voorbijrijdt? Gehoor en gezicht. Bij het ver wegrijden.

5° EE"" BHAND.

Beschri1jf een brand : Kies een goed bepaald huis uit, ergens niet ver van u af.

Wat hoort ge? - Wat ziet ge van ver? - Wat ziet en hoort ge in de straten? - Wat ruikt ge? - Wat ziet ge allemaal bij het brandend huis, in het huis zelve, wat er boven, wat er om­heen? - Wat voelt ge? - Welke gevoelens komen er in u op, bij het zien van die ramp?

Het hoofdzakelijke en het bijkomstige.

175. Vooraleer ge een zaak beschrijft, moet ge u afvragen~

waartoe ze dienen moet, waartoe ze bestemd is; ga ûan de ver­schillende deelen na en onderzoek of ze noodzakelijk zijn tot het. bereiken van dit doel of die bestemming.

1 ° DE KACHEL.

De kachel dient om vuur te stoken. De hoofdzakelijke deelen van een gewone kachel zijn de-

rom p, de pij p, het I u c b t gat, de a s c h bak, en de­sleutel.

De romp is ... De pijp is noodzakelijk om ... Het luchtgat moet ..•

Page 155: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 147

De aschbak moet er zijn om ... De sleutel mag er niet aan ontbreken om ...

2° DE FIETS.

Twee wie I e n, een ka der, een ket e n, tra p per s, een st u u r en een za del zijn de hoofdzakelijke deelen van een fiets.

Waartoe moet elk van die deel en er zijn? Geef enkele bijkomstigheden op, die men nog aantreft aan

een fiets.

3° DE HANG- OF WANDKLOK.

Het tuig dat bestaat uit een wij z e rpI a a t met wij z ers, uit het rad e rw e r k, hel ~ I a g wel' k en de neerhangende ge w i c h ten of de vee ren noemt men een hang- of

wandklok. Waartoe dienen de wijzers? Waartoe is het raderwerk bestemd'? Waartoe dient het slagwerk? Waartoe dienen de gewichten of de veeren '?

Innerlijke gewaarwordingen.

176. 1. Bang = licht bevreesd. 2. Ang'stig, bevreesd, beangst, benauwd sterker dan bang. 3. Vel'legen = bedeesd, b~schroomd. 4. Ongerust = bekommerd. 5. Geroerd, bewogen, aangedaan, getroffen niet hevige ge-

moedsbeweging. 6. Ontroerd = heviger gemoedsbeweging. 7. Geschokt = hevige gemoedsbeweging die nadeeIig werkt. 8. Ontzet = door den schrik verbijsterd. 9. Weemoedig, treurig, droevig, bedroefd.

10. Neerslachtig, moedeloos. 11. Wanhopig. 12. Ontstemd (= onaangenaam gestemd). 13. Verstoord, gram. boos; toornig = zeer gram. 14. Kregel = kortaangebonden, gramstorig. 15. Geraakt = beleedigd.

S. T. 11

Page 156: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-148 -

16. Wrevelig = misnoegd, knorrig. 17. Edel = wars van laagheid. 18. Fier = met rechtmatigen trots. 19. Trotseli = hoovaardig.

177. Vul in met een gepast woord uit het hierboven staande lijstje.

1. In de arme visschershut maakte men zich zeer - over het lang uitblijven van Vader. 2. Een mensch met - gevoelens vindt niet zijn genoegen in wat laag is. - 3. Kinderen zijn -'s avonds alleen thuis te zijn. 4. Ge hebt uw vriend bedrogen : hij is erg - op u. 5. Een jong paard is een - dier. 6. De meester was blijkbaar - door de onbeschoftheid waarmee de jongen Antwoordde. 7. Een kind is - als het moet in het openbaar verschijnen. 8. Het zien van Vaders portret stemde Moeder -. 9. Die droeve gebeurfenis heeft zijn gezondheid -. 10. Een onbedacht woord van den dokter heeft den zieke - gemaakt. 11. De familie was tot schreiens toe -.

12. Spijts al zijn - pogingen kon de onvoorzichtige zwemmer de kust nict meer bereiken. 13. - door medelijden, schonken we den armen bedelaar een milde aalmoes. 14. Zijn onbescheidene, herhaalde vragen maakten den zachtzinnigsten mensch -. 15. Toen haar zieke kind zoo ineens verbleekte, keek de arme moeder den dokter - aan. 16. Door de welsprekendheid van den redenaar waren al de omstanders diep -. 17. Toen de dronkaard met zijn mes op hen toesprong, deinsden de vrouwen - terug. 18. Die hooge, - paleizen schijnen den hemel te tarten. 19. Rij maar niet tegen zijn kar : dat Fritske is een - ventje!

Page 157: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

178. OPSTELLENREEKS

1. Sinterklaas komt in ons huis.

Avond. - De Sint wordt verwacht. - Moeder meent dat hij elk oogenblik kan binnenkomen. - Hoe houden zich de kinderen? - Er wordt geklopt. - Ontsteltenis onder de kin­deren. - De deur gaat open. - Beschrijf den eerbiedwaardigen Sint. - Wat zegt hij? - Wat gebeurt er nu? - Hoe gaan de kleinen slapen?

2. Onze Sneeuwman.

Het had overvloedig gesneeuwd : heel de speelplaats lag vol. \Ve moeten een sneeuwman maken: zijn been en, zijn romp, kop, armen, mond, neus, oogen, ooren; wat als hoed? Op wien moet hij gelijken? - Waar staat hij? - Hoe ziet hij er uit? - Terwijl de jongens in de klas zijn, doft de zon er wat van afbrokkelen : de jongens vinden hem afschuwelijk en bestoken hem met sneeuwballen.

3. Mee naar de Kerstmis.

Ge moogt met ::-'loeder meegaan naar de middernachtmis. Hoe slaapt ge? Ge ·wordt wakker door het luiden van de zware klokken : welk gevoel? Wat ziet, hoort en voelt ge als ge naar de kerk gaat? Wat ziet ge als ge de kerk nadert? Hoe ziet er het kribbetje uit? Wat ziet en hoort ge onder de :\lis? :\Iet welke gedachten gaat ge door de kou terug naar huis?

4. Een wintermorgen.

Als ge opstaat is alles buiten bedekt met sneeuw. Vinnig koud, bloemen op de ruiten. IJskegels. Het wijd-apen-liggend veld, de booillen, de huizekes. De kerk. De stilte. De raven. Algemeene

indruk.

5. Visch bij de vleet (= in overvloed).

Een uitgehongerde wolf ontmoette eens op een konen winter­dag een vos, die een snoek aan het binnensmullen was. -

Page 158: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-150 -

« Vos, waar hebt ge dien vandaan gehaald? » - « Gevischtl Kom, ik zal u leeren visschen : ge krijgt visch bij de vleet ». De vos laat den wolf een uur met zijn staart in het water zitten. De staart vriest vast. - « Nu bijten ze, jongen, spring op! » Wat gebeurde er? De wolf liep beschaamd weg, hij had er zijn scboonen staart bij ingeschoten.

6. Processie-houden.!

De jongens uit de buurt gaan processie-houden. De muziek voorop : drie, vier jongens met omgekeerde pet, die een stok aan den mond houden. Dan volgen de groepen : welke heiligen? Wat dragen ze als kleedingstukken? (Ouwe kanten gordijnen, enz.). Wat wordt er als vaan~el gebruikt? De flambouw dragers deftig vooruitstappend (met een stok in de hand). De kerkzangers met een stuk dagblad hoog in de hand. Heelemaal achteraan, onder een reusachtige paraplu, de priester met moeders mantel om de schouders. - Allen zijn ernstig, en stilte heerscht in het straatje.

7. Mis doen!

Oudste broer zal celebrant zijn : hij draagt een geruiten voor­schoot, aan den hals dichtgebonden; als kelk heeft hij een glas met een voet; als communiebrood, mopjes. Kleine broer is mis­diener : hij heeft zusters rooie jurkje aan; als schel heeft hij een trechter met een ringetje aan. Achteraan op een tafeltje, het doksaal, zingt de lwster en maakt muziek, door op flesschen te slaan. Aan het Evangelie stilte. De celebrant roept de missen af en houdt een gloeiende preek. Diepe stilte onder de conse­cratie. Het stichtelijk te-communie-gaan van de aanwezigen. -Allen gaan tevreden heen en fluisteren : « morgen weer mis spelen! »

8. Grappige smokkelhistorie (of De gefopte douanebeambten).

In een· plaatsje aan de grens, kwam eens bij het douanekan­toor een brief aan zonder onderteekening, met de mededeeling : « Morgen zullen 150 Kg. saffraan over de grens gesmokkeld worden ».

Den volgenden dag werd elk voertuig zeer nauwkeurig on­derzocht. Het werd middag en nog had men geen spoor van de saffraan gevonden. De douaniers werden ongeduldig. Maar

Page 159: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 151-

kijk, daar kwam opeens een ouwe huurkoets aanrollen, met een dikken meneer er in. Ze werd allernauwkeurigst onderzocht : de zittingen werden opgelicht, zelfs de kussens uitgeklopt. De dikke meneer wist niet wat hij er over denken moest. Eindelijk vraagt hij naar de reden. Als hij hoort welk bericht er bij hen aankwam, breekt hij in een daverend gelach uit. - « Heeren, gij zijt het slachtoffer geworden van een grappenmaker, dien ik evenwel zelf niet ken. Ik heet Saffraan en het gewicht klopt ook : ik weeg ongeveer 150 Kg. - Hoe trokken de douaniers af?

9. De hond, de haan en de vos (of De wijde wereld in).

De hond en de haan, die heide al lang op dezelfde hoeve leef­den, werden dat eentonig leventje moe. Op een schoonen mor­gen, rukte de hond zich los en trok met broer haan de wijde wereld in. Na een vermoeienden dag, gingen ze slapen op den rand van een bosch. De haan vloog in de takken en de hond kroop in den hollen boomstam. 's Morgens kraaide de haan dat het galmde. Een vos kwam er likkebaardend op aangerend. Hij vleide het haantje om het naar beneden te krijgen. - « Maak eerst kennis met mijn broer, die beneden in den boomstam slaapt », zei de haan. Het vosje dacht een tweeden haan te vinden, maar stiet in den donker tegen den hond. Deze schrok wakker, pakte Rein bij den pels en doodde hem. De haan kwam nu naar beneden en kraaide victorie op het lijk van den vos.

10. Reus Goliath en David, de kleine herdersjongen.

De Israëlieten waren in strijd met de Philistijnen. De legers lagen tegenover malkaar en geen van beide wou tot den aan­val overgaan. - Toon nu, hoe eIken dag een reus op een hoogte verscheen en het Israëlietische leger kwam uitdagen en beschim­pen. Beschrijf nauwkeurig dien vreeselijken kerel. Toon daar­na, hoe een slanke herdersjongen opeens uit het Israëlietische kamp vooruit treedt en den strijd aangaat met Goliath. Aller oogel! zijn op hen gevestigd. De herdersjongen grijpt zijn slinger, mikt, en paf! ... De reus duizelt ... enz. David houwt hem het hoofd af en steekt het zegevierend in de hoogte. Vreugde bij de eenen, vlucht van de anderen.

Page 160: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-152 -

11. Een avond als straf op den zolder.

Ik was thuis gekomen van school met een briefje van den

Meester. Als Vader het gelezen had, werd hij erg boos op me. Wat stond er op het briefje? Als straf werd ik op den zolder gesloten. 't Werd donker ... , stil. Wat hoort en ziet ge op den

zolder? Wat hoort ge rond het huis? Wat hoort ge van beneden uit het huis? De benauwende stilte. Eindelijk naar beneden ver­

geving vragen op de knieën.

12. Aprilgrap (of Aprilvischje).

Het was eerste April. Het werkvolk zou zich eens heerlijk

vermaken en Rikske, den nieuwen werkjongen, eens uitsturen.

Zoodra de jongen zijn hoofd in den werkwinkel stak, riepen drie, vier stemmen te gelijk : « Rik, naar de meid, een bood­schap doen voor den baas! » Alles was te voren afgesproken.

- « Rik, een kilo maandviseh, loop al de winkels af als het moet, ge krijgt iets, hoor! » Rik rende weg! ... In den eersten winkel,

zei de bazin, « manneke, 'we hebben er tot nog toe nog geen ver­kocht! ». Hik liep alles af. Aan het einde van het dorp trok hij nog een kaaswinkel binnen. Van zoohaast de jongen zijn « meneer, geen maandvisch? » uithaalde, scheen het driftig baasje zichzelf niet meer meester... « Ge zijt nu al de twintigste Aprilviseh, uilskuiken, schreeuwde het rooje ventje.

Hik werd bij den kraag gevat, kreeg een paar klinkende 001'­

vegen en vloog de straat op. Hoc werd hij op den werkwinkel

onthaald?

13. Dwaas ding!

In een hoekje van onzen kelder (bepaal nauwkeurig ... ) zat een nest (beschrijf heL.) met' vijf, zes muisjes. Ze waren al

tamelijk groot en zouden voor het eerst eem uitIoopen. :\!oeder Muis had gewaarschuwd: « Opletten vooral op het groote ijzeren kasteel met zijn groote ijzeren valdeur (beschrijf dat verder ... ). Wat zien ze allemaal bij hun eerste uitstapje? Een bloemkool : een bc~ch struiken voor hen; een kaas onder een glazen stolp : een heele berg:; een kom melk : een witte zee. Eindelijk het duivelstuig. :\1aar, lekker dat het er geurt? Het kleinste wordt verleid. Klap! De l11uizekes loop en rond de val. De huisbaas komt, roept den kater. Hap! - Dal dwaze ding!

Page 161: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-153 -

14. De klokken komen terug (of Mijn Paascheiers).

Ge staat met uw broers en zustcrs op Goên Zaterdag te luisteren in uw tuin : clken oogenbIik kunncn de klokken beginnen te luiden; dan moogt ge den tuin doorzoeken om de Paascheiers te vinden. Bim, bom, bam! - Hoera! Allen stormen den tuin in. Waar zoeken ze? Uitroep van vreugde telkens als er een ei gevonden wordt. Eindclijk zijn ze alle gevonden en de kinderen toon en malkander blij al het kostelijke dat ze vonden.

15. Katerhistorie (of « Nooit meer! »).

In den dag hadt ge met uw maats den kater van Buurman nagezeten. Het beest hadt ge zóó in het nauw gebracht, dat het de muren opreed en U bijna op het lijf sprong. Gij denkt er den heelen dag aan. Opeens komt daar weer ecn vreeselijke kater op u aan. Ge kunt noch roepen noch vluchten van schrik. De kater bercidt zich om U aan te vliegen, hij groeit tot een vreeselijken tijger. Wip! hij vlicgt u aan. Uw gillen. Ge voelt het bloed zijpelen. Ge schrikt wakker. Ge zit, druipend van het zweet, overeind in uw bed.

16. Een schoone lentemorgen.

Beschrijf eens een schoon en lentemorgen. 't Is nog vroeg in dèn morgen : alles is nog stil. De mist hangt nog rondom uw huis : hij trekt op, het dorp wordt zichtbaar. Wat ziet ge (b. v. vanaf uw slaapkamer), in de omgeving van het huis, vcrder­af, in de verte? - Wat hoort ge in dic stilte? : misschien een kabbelende bcek, klapwiekende of zingende vogels, hanen­gekraai, ecn ratelende kar, een trein? - Stemmen in de straten, allerhande rijtuigen : de dag is voor goed ingezet.

17. Kruisprocessie.

In den frissehen morgen beginnen de klokken te luiden : de kerkdeuren slaan open en een groote drom volk komt naar buiten. Hoe wordt de processie gevormd? De misdieners voorop met het kruis, enz. Het biddende volk. De pastoor en de koster. Ze trekken langsheen de vlakke, opene velden : 't is zoo friseh, de vogels zingen zoo blij, de groote akkcrs beloven een rijken oogst. De menschen bidden met een zekeren angst. De processie trekt maar voort de velden in : het klinken van de bel in de

Page 162: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 154-

stilte; wat hoort en ziet ge bij het voorbijtrekken vóór de boerenhoeven? Rust in een kapelleke en zegen. Met welk gevoel komt ge naar huis?

18. Het stille kapelletje.

Ge weet zeker wel ergens buiten het dorp een stil kapelletje staan? Beschrijf dat eens. Waar bevindt het zich? (Wat ver­wijderd van de huizen; - boomen er rond, enz.) - Hoe ziet het er uit? Eerst van buiten : oud deurtje, enz. Van binnen : op eeu altaar eeu Onze Lieve-Vrouweubeeldje, daaruaast kande­laars, papieren, gouden bloemen, euz. Hoe is de vloer? Stander met bougies op. Stoelen of bankeu ? Wat voelt ge iu dat stille kapelletje?

19. Hoe Bruin de beer kennis maakte met den mensch.

De vos klaagde cr over bij den beer, dat de meusch zoo'n ge­duchte vijand was. Bruin lachte hem uit. De vos ueemt hem mee uaar het dorp eu zal hem eens keu nis lateu maken met deu meusch. Ze zien eerst eeu kind. « Dat is nog uiet eeu meusch, het zal er ecu worden! » Een oudje vertoont zich. « Dat is eeu meusch geweest! » De vos leidt Bruiu bij den boer, bij wien hij den vorigen dag is komen kippeu stelen; hij keft zoo hard hij kau. De boer komt met zijn geweer buiteu gesprougen ! Ha! lacht de beer, « Twee pootjes ... en een stok die blinkt! ».

(Laat de beer op ziju manier den menseh beschrijven). Hij krijgt een ladiug schroot in zijn pels cu vlucht jankend en beschaamd weg. De vos lacht hem op zijn beurt uit.

20. De oude jachthond.

Een melkvrouwtje had zonder het te weten eeu jachthond gekocht. EIken dag werd hij iu het karretje gespannen cu trok met het vrouwtje het dorp roud. Op zekereu dag, toen het beest even buiten het dorp op zijn meesteres te wachten stoud, kreeg het een hans in het oog. Onmiddellijk zette het beest met het karretje achter zich aan, in dolle vaart, het wild ua. De haas rent het veld op; de jachthond ijlt hem na. De vluchter wipt over ecu gracht, de hond probeert hetzelfde te doeu. Wat gebeurt er met het karretje en de kannen? Het melk­vrouwtje ziet wauhopig haar hond wegdraven, en ziet het karretje omkantelen.

Page 163: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 155

21. In de Roode Zee bedolven.

Mozes, de leider van Gods volk, vertelt aan zijn leerlingen hoe de Egyptenaren omkwamen in de Hoode Zee. Het was in den vroegen morgen. Het Joodsche volk was gelukkig op den anderen oever van de Roode Zee gekomen. Het water stond in de bedding opgesteld als twee muren. Het vreeselijk, ontzaglijk leger van de Egyptenaren verschijnt op den oever. - « Ze zullen de vluchtelingen inhalen! ». Het leger komt vooruit : ruiterij, voet­volk, ontelbare wagens ... Mozes verhaalt, hoe hij, op Gods in­geving, de handen opheft en hoe oogenblikkelijk de twee watel'­muren tegeneenslaan. Beschrijf het dooreenvliegen van het leger. Blijdschap in het Israëlietische leger. - Toon om te sluiten, hoe de lijken enz. drijven op het water.

22. Die apen vim jongens!

Een boer moest een mandje peren naar het kasteel van een rijken heer brengen. Hij ging de breede trap op. Er waren in die gang twee apen, gekleed als kinderen. Het zijn de jongetjes van den kasteelheer, dacht de boer. De twee apen wierpen zich op de mand en aten dapper van de peren. « Die apen van jongens! bromde de boer, maar hij dorst de mand niet weg­nemen. Toen de heer aankwam, was ze half leeg. - « Hadt gij te weinig peren? » - « Uw twee zoons, mijnheer, hebben de helft er van opgegeten! ».

23. Deelen!

Een rijke kasteelheer was zijn besten jachthond kwijt. -Een flinke belooning werd uitgeloofd. - De boschwachter liep zich in het zweet om het sommetje te kunnen opstrijken : tot zijn spijt, zag hij op zekeren morgen Kees, den Bult, met het beest naar het kasteel komen. - « Bult, riep hij nijdig, deelen hoor, anders gaat ge niet door! ». De bult die een eerste grappen­maker was, stemde er in toe. Hij werd zeer goed onthaald op het kasteel, maar vroeg dat men de 100 frank die men gaf, wou opsturen; voor de grap verlangde hij nu alleen twee oorvegen. Op zijn aandringen kreeg hij ze. - Buiten het kasteel stond de boschwachter. - « De helft! » - « U niet kwaad maken, boschwachtertje, vraag uitleg aan uw heer. Hier krijgt ge de

Page 164: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 156-

helft! ». Wat kreeg hij? De heer stuurde slimlllen Kees niet honderd, lllaar tweehonderd frank.

24. Fieleke. eerste!

Al de jongens kennen Fieleke, den besten fietser van heel het dorp, zoo niet van heel de streek. - Morgen is er wedren en Fieleke rijdt mee. De jongens uit de buurt wedden reeds den avond te voren: « Fieleke komt eerste! ». De dag is daar, het uur nadert. Een groote menigte verdringt zich rond de plaats waar ze vertrekken zullen. De weg is een heel eind afgezet met paaltjes die met touwen verbonden zijn. De wedrenners komen aan (beschrijf ze : kostuum, enz.), ze gaan zich in een groep bijeen zetten. Een slag met de bel : ze zijn weg! Ze moeten hier twee­keer voorbij. Die dan het eerst over de gekrijte meet rijdt, is eerste. Beschrijf verder den wedren. Wat gebeurt er telkens als ze weer in de verte verschijnen, als ze voorbij vliegen? Beschrijf de spanning als de beslissing zal vallen. De muziek houdt al de instrumenten gereed. Geroep, getier. « Ginder ver, één gansch alleen! Wie is het? Fieleke! Fieleke! Hoera! » De muziek speelt. Fieleke rijdt met een grooten voorsprong de meet over. De jongens en het volk troepen rond hun overwinnaar. Hoera! Ficleke

is eerste!

25. De wraak van den kunstenaar.

De schepenen van de stad Straatsburg hadden een knappen kunstenaar gevonden, om voor hun kathedraal een kunstig uur­werk te maken. Het lukte boven alle verwachting. Elkeen sprak er over en van uit de omliggende steden, kwam men het bewon­deren. De kunstenaar werd beroemd en kreeg zeer veel werk. Juist dàt maakte de schepenen ongerust. Hij mocht eens zulk een uurwerk maken voor een andere stad! ... Wat deden ze? Ze namen den kunstenaar gevangen en brandden hem de oogen uit. De ongelukkige man wilde toch nog één gunst vragen aan die on­dankbare burgers. Hij vroeg om nog eens bij zijn meesterwerk te mogen komen. Men bracht hem er heen. Hij greep naar de voornaamste veer en gooide het heele ding uiteen. Nooit kon een andere kunstenaar het weer herstellen!

Page 165: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-157 -

26. Pietje de Dood.

Vertel hoe Pierke Pamel - (denk maar aan een of ander zonderling oudje uit uw streek), - toen hij naar de stad (.. ?) ging, Pietje den Dood ontmoette. Groote schrik! Hoe ziet de Dood er uit? (Geraamte, horloge, zwart boekje). Pietje de Dood vroeg den weg naar het dorp van het oudje : hij moest daar een of ander meepakken. Pierke wijst hem uiterst eer­biedig den weg : « Zóó gaan, Mijnheer Petrus, dan zóó, enz. » Pierke zou toch zoo gaarne eens in het boekje gekeken hebben! Hij mag één blaadje zien. Het slimmerdje vindt een middeltje om ook het tweede blaadje te zien. - Snuifje, ... niest vlak in Pietje den Dood zijn bekkeneel. Ondertusschen draait hij gauw het blaadje om : hij ziet er zijn eigen naam op. Hij loopt langs een binnenweg naar huis en kruipt in het bed. Te middernacht : klop! klop! - Pierke wil niet meegaan, maar Pietje de Dood duwt hem door het dakvenster en geeft hem een schop, dat hij lijk een ballon de hooge lucht invliegt, tegen een ster botst ... en wakker schiet.

27. Dat waren kerels!

Een Gentsche poorter vertelt in een herberg aan de nieuws­gierige burgers, hoe de poorters weigerden te knielen, toen Hertog Pilips de Stoute, Graaf van Vlaanderen, die vernedering eischte, eer hij met hen vrede maakte. Philips en de Gentenaren waren beiden den oorlog moe, en hadden zich nu met elkander verstaan om een verdrag te sluiten te Doornik. Op den gestelden dag kwam de Hertog met zijn schitterenden stoet aangereden; de afgevaardigden uit Gent, evenzeer begeleid door een staatsievollen stoet, reden hem uit Doornik te gemoet. De gravin redde den toestand door zelve op de knieën te vallen. Om wille van haar schonk Filips aan Gent den vrede.

28. Ons Fonske in de processie.

Fonske zou in de processie gaan. Wel een anderhalfuur vóór tijd, - hij was niet meer te weerhouen, - was hij naar het schoollokaal vertrokken, waar ze de processiekleeren moesten aantrekken. De heele week had hij er over gesproken; na school was hij telkens gaan herhalen en 's nachts droomde hij hardop,

Page 166: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

- 158

wat hij allemaal moest doen en hoe hij moest gaan. Hij zou patertje zijn!

De klokken begonnen te luien : de processie kwam uit de kerk. De straten lagen bestrooid met ... enz ... Die in de processie gingen, voelden dat het allemaal voor hen was. De processie kwam aan : de misdieners voorop, de muziek, enz. \Ve zaten, broertjes en zustertjes met ~foeder, op stoelen geknield achter het venster. We zochten met onze oogjes om broertje te her­kennen. « Fonske !. .. op den hoek! » riepen opeens allen te gelijk en de vingertjes wezen op de ruit. Ja, daar was hij! Beschrijf zijn kostumetje. Hoe ging hij? 't Was een echt patertje! Gevoelens van broertjes en zustertjes en van ~Ioeder. Ze dachten allen « Niemand ging zoo schoon in de processie als ons Fonske! »

29. Dieven!

't Was nacht : stilte in en om het huis. (Beschrijf dat wat). ~ioeder schrikt wakker : ze hoort gerucht beneden in het huis, er valt iets stuk. « Dieven! » Vader, de zoons en de dochters worden gewekt. Ze trekken gewapend (hoe?), voorzichtig, bevend naar beneden. Van onder op de trap blijven ze staan luisteren : ja, ze hooren gerucht... in de keuken. Op de toppen van de teenen gaan ze met kloppend hart naar de keukendeur. Door het sleutelgat meen en ze een lichtje te zien flikkeren. Gewichtig oogenblik!... Vader neemt een kranig besluit, hij gooit opeens de deur open en wil den dief onverhoeds op het lijf vallen. Het broodkastdeurtje slaat open en de kater bolt er uit met zijn kop in de melkkan. De maneschijn die in de kamer viel was het dievenlicht. - Ze lachten eens hartelijk en lieten het den kater bekoopen!

30. Een edel kind!

Een Indische koning had bij testament vastgesteld, dat die van zijn twee zonen hem opvolgen zou, die zich het meest onder­scheidde. - De grooten van het rijk vergaderden en besloten de twee kinderen te laten schieten naar het portret van hun afgestorven vader : hierbij zou uitgewezen worden, wie van beiden de kroon verdiende. Een prachtig portret werd voor­gebracht waarop de edele afgestorvene scheen te leven. De zoons moesten mikken op het linkeroog van het portret : al

Page 167: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

-159 -

de edelen stonden er omheen. Gewichtig oogenblik! De oudste grijpt boog en pijl, mikt met vaste hand en schiet zijn pijl midden in het voorhoofd. Nu neemt de jongste den boog op, zet den pijl op de pees en schijnt nauwlettend op het portret te mikken; opeens laat hij boog en pijl vallen en roept snikkend uit : « Neen, ik kan mijn dierbaren Vader zóó niet treffen; houdt uw kroon en uw rijk, ik hou mijn Vader». En als uit één mond klonk het nu : «Hij is onze koning! »

31. Onze vogels. (Raadpleeg nummer 102.)

Wat een lieve beestjes zijn de vogels! Hoe heeft de Schepper ze gemaakt? (Hun lijfje, kopje, pootjes, staart.) - De kleur van de vogeltjes. - De soorten. - Hun zang. - Hun leven in de aangename jaargetijden (nestjes bouwen, enz.); hun leven in den guren winter. - Waartoe dienen ze? Wat nut verschaffen ze ons? Berokkenen ze ons veel schade?

32. De kerken in ons land. (Raadpleeg nummer 60.)

Waartoe dienen ze? - Zijn cr veel? - Zijn er verschillende soorten? - Waar staan ze meestal? Hoe zien er de kerken van buiten uit? Hoe zien er de kerken van binnen uit? (De voor­naamste deelen). - Hoe worden de menschen naar de kerk geroepen? Het heele jaar door gaan de menschen er heen : wat is de kerk voor hen in hun leven?

33. Onze boomen. (Raadpleeg nummer 115.)

Zijn er veel? - Hoe ziet een boom er uit? (Zijn deelen). -Hoe zien zij er 's winters uit? - Hoe zien zij er uit in de andere jaargetijden : lente, zomer, herfst? - Wat verschaffen zij ons voor het gezicht, het gehoor? Nut voor het leven : hun vrucht, hun hout. - Wat zijn zij voor de vogels? Wat zijn de boomen voor het land?

Opmerking. - De Leeraars vinden verder overvloedige stof voor andere opstellen in het 2" deeltj~, in « Zaakonderwijs ».

Page 168: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn
Page 169: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn
Page 170: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn
Page 171: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn

NEDERLANDSCHE SCHOOLBOEKEN

uitgegeven onder de leiding van

Dr P. Ed. FRAUSSEN Minderbroeder, Leeraar aan het St-Antonlua-College te Lokeren.

Kleine Sederlandsche SpraakkuIISt voor Uitgebreid Lager Onderwijs, door P. ARD. OPBROUCK. - 4" druk, 1934 .

Oefeningen .bij de Kleine Nederl. Spraakk. door P. ARD. OPBROUCK. - 5" gansch omgewerkte druk, 1937 .

Beknopte Nederlandsche Spraakkunst voor aanvankelijlf. Middelbaar Onderwijs .. ~ 9" omgewerkte verkorte druk, 1937 .

Oefeningen bij de Beknopte Nederlandsche Spraakkunst I - 6" druk. 1932

11 - 5" druk. 1932

It. - Aanwijzingen voor den Leeraar. - Kosteloos bij den schrijver, voor de leeraars wier leerlingen het werk gebruiken als schoolboek.

Uitg~reide Nederlandsche Spraakkunst voor de hoogere klassen van ~iddelbaar en Normaal Onderwijs. -

5 fr.

7 fr.

10 ft.

8~ 8 fr~

3" druk, 1924 • • 12 ft'_ ·

Oefeningen bij de Uitgebreide Nederlandsche Spraakkunst. 2" druk, 1923 • 8 fI).

Tt. - Aanwijzingen v~or den Leeraar. - Zooals boven.

Stijl en Taal. I" Boekje. Voor voortgezet Lager- en aan­vankelijk Middelbaar Onderwijs, door P. ARD. Op.. BROUCK en P. ED. FRAUSSEN. - ." druk 1936 • 8 fr"

It. - Aanwijzingen voor den Leeraar. - Zooals. boven.

Stijl en Taal. 11" Boekje. - 3" àruk, 1936 •

It. - Aanwijzingen voor den Leeraar. - Zooals boven.

8 fr.

• 15 fr.

Page 172: STIJL TAAL - Digital Library for Dutch Literature · geen blijken van hoogmoed, en zijn overvlped is voor hem geen aanleiding tot verkwisting. Met lust gaat hij aan den arbeid; zijn