Smvt Groepsprocessen

download Smvt Groepsprocessen

of 26

description

Samenvatting van de boeken Social Groups in Action and Interaction van Charles Stangor en Intergroup Relations van Marilyn B. Brewer van het vak Groepsprocessen aan de Universiteit van Amsterdam

Transcript of Smvt Groepsprocessen

Groepsprocessen Stangor Hoofdstuk 1 Group-level approach Focus in onderzoek ligt op de groep als geheel Individual-level approach Focus in onderzoek ligt op de individuen die in de groep zitten Deindividualisatie Wanneer mensen hun normale gedrag 'oprekken' en impulsief of afwijkend gedrag vertonen. Bijv bij rellen, hooligans etc. Zowel group-level als individual-level approach is niet toereikend, verklaren veelal hetzelfde. Daarom vorming 2 interactionistische benaderingen, genaamd group dynamics approach en self-categorisation approach. Group dynamics approach Groepsgedrag is systeem van wederkerigheid tussen groepen en individuen; Iemands gedrag is het gevolg van diens persoonlijkheid en de invloed van mensen in diens omgeving Sociale perceptie (Kurt Lewin): proces waarbij je aan anderen denkt om erachter te komen wat zij van je denken/vinden Self-categorisation approach Lijkt op GDA, maar focussed zich ook op hoe mensen zichzelf zien als onderdeel van de groep; als we met andere mensen omgaan gedragen we ons soms als individu, en soms als onderdeel ('lid') van een sociale groep. Interactionisme Gedrag wordt deels bepaald door individu (persoonlijkheid) en deels door groep Social aggregate Groep mensen die bij elkaar in de buurt zijn maar niet echt worden gezien als groep. In de rij staan, in de bioscoop etc. Overeenkomsten Overeenkomsten heel erg belangrijk voor groep. Wij vinden mensen aardiger die op ons lijken (zelfde omgeving, huidskleur, interesses etc.). Ook perceptie van overeenkomsten kan genoeg zijn Groepsstructuur Regels, normen, status

Entitativiteit: 'Groep als entiteit'; gevoel/perceptie dat iets ook echt een groep is Sociale groep Groep van 3 of meer mensen die door anderen of zichzelf als groep beschouwd worden Sociale identiteit Gedeelte van zelf-concept dat resulteert uit groepslidmaatschap Samenvatting: pagina 28 Hoofdstuk 2 Ecologische validiteit In hoeverre onderzoek overeenkomt met dagelijkse gang van zaken (realiteit) Hoofdstuk 3 Social exchange Delen van sociale beloningen en kosten (lasten) tussen mensen. Bijv. aandacht, complimenten, schuldgevoel (naar anderen) etc. Voordelen lidmaatschap groep Sociale identiteit, overleving, positief zelfvertrouwen, productiviteit, belonging, sociale ondersteuning etc. Ostracisme (meestal tijdelijke) uitsluiting van individu door groep, bijv om ervoor te zorgen dat deze persoon zich aan de groepsnormen houdt Equity Perceptie van 'eerlijkheid' in geval van beloningen tegenover inzet (bijv op werkvloer) (wat je krijgt tov wat je geeft) Relative deprivation Wanneer iemand het gevoel heeft dat diegene minder krijgt dan hij/zij of diens groep (volgens zichzelf) verdient Egoistic relative deprivation Individu is ontevreden met zijn/haar positie tov andere groepsleden Fraternalistic relative deprivation Individu is ontevreden met positie ingroup tov outgroup/rest v samenleving

Vergelijken onszelf veel met anderen, meestal personen uit vergelijkbare groepen. Als het gaat om kwaliteiten, vergelijken we onszelf meestal met mensen die iets beter zijn (maar wel bijv zelfde leeftijd ed.) --> upward social comparison. Vaak ook vergelijken we onszelf met anderen die slechter zijn dan wij, of minder hebben --> downward social comparison. Hierdoor voelen we onszelf beter. Je past vergelijking aan aan situatie. Mensen in sociale groepen met lage status kiezen er meestal voor om deze ofwel te verlaten, ofwel hun ideen en verbintenis met deze groep aan te passen. Meestal, als het niet lukt/mogelijk is om een groep te verlaten, wordt de perceptie over deze groep overdreven positief 'gemaakt'. Wanneer dit niet gebeurt verlaat men de groep vaak 'psychologisch', wat inhoudt dat men zich geen lid meer voelt van deze groep [dit komt inclusief termen terug in hoofdstuk 11] Optimal distinctiveness Mensen willen zowel gezien worden als lid van groep(en) als individu Wanneer we ons teveel vinden lijken op andere groepsleden, verhogen we ons gevoel van uniqueness. Wanneer we onszelf erg anders vinden dan andere groepsleden, verhogen we het groepsgevoel. Samenvatting: pagina 80 Hoofdstuk 4 Onderzoek Sheriff met autokinetic effect Onderzoek met lichtpuntje. Als proefpersoon in eentje aan moest geven hoeveel lichtpuntje had bewogen waren antwoorden per persoon heel verschillend. Wanneer meerdere proefpersonen bij elkaar werden gezet kwamen de antwoorden steeds dichter bij elkaar te liggen; conformiteit Conformiteit Informational conformity Wanneer we conformeren aan anderen omdat we accurate informatie willen en denken dat diegene/die personen dit hebben Resultaat: private acceptance. Oftewel internaliseren van meningen ed. Normative conformity Wanneer we conformeren aan anderen omdat we geaccepteerd willen worden of bang zijn voor represailles. Resultaat: public compliance. We zijn het er 'openlijk' mee eens, maar is geen sprake van internalisatie Informational en normative conformity treden vaak samen op en zijn meestal gebaseerd op het feit dat we zowel accuraat willen zijn als aardig gevonden willen worden

Majority influence Wanneer meerderheid groepsleden de meningen/gedragingen van minderheid groepsleden verandert/wil veranderen Voorbeeld: Asch's line experiment. Hoe meer confederates, des te meer de proefpersonen conformeerden met de groep Unanimiteit in confederates was van enorme invloed op slagen experiment Minority influence Wanneer minderheid groepsleden de meningen/gedragingen van meerderheid groepsleden verandert/wil veranderen Voorbeeld: milieu-terroristen Social impact Invloed die n persoon heeft. Wordt steeds kleiner wanneer personen aan groep worden toegevoegd. Bijv in onderzoek Asch. Conformiteit wanneer belangrijkheid taak rol speelde in meerdere taken Taak makkelijk en belangrijk Minder conformiteit (met fout antwoord confederates) Taak moeilijk en belangrijk Meer conformiteit (met fout antwoord confederates) Dus tegengesteld effect: wanneer proefpersonen zeker zijn van eigen beslissing in makkelijke taak conformeren ze niet snel. Maar bij moeilijke taak onzekerder dus meer conformiteit Toevoeging op Minority influence Minderheid kan invloed hebben op creatief denken. Wanneer bijv in discussies een mening door minderheid wordt gegeven die anders is dan meerderheid (en meningen zijn anoniem) wordt meer aandacht/tijd besteed aan mening minderheid. Single-process approach Gaat ervan uit dat onderliggende factoren zelfde werken voor majority als minority influence Dual-process approach Gaat ervan uit dat onderliggende factoren niet hetzelfde werken. Volgens Moscovici zorgt majority conformity ervoor dat men het accepteert maar niet internaliseert (normative conformity), terwijl minority conformity ervoor zorgt dat een validatieproces in gang wordt gezet en de mening mogelijk wordt geaccepteerd (informational conformity) Onderzoek wijst uit dat minority influence de eigen (geinternaliseerde) meningen inderdaad kan benvloeden en dat majority influence er meestal voor zorgt dat mensen het in het openbaar met elkaar eens zijn. Verder niet veel empirisch bewijs voor dual-

process approach. Opmerkingen bij conformiteit Persoonlijkheidsvariabelen spelen ook rol in conformiteit. Zo gaf bijv. 24% van deelnemers in onderzoek Asch nooit het verkeerde antwoord. Schijnbaar is conformiteit afhankelijk van persoonlijkheid. Zo was grotere kans op conformatie bij mensen: - met minder zelfvertrouwen - die meer afhankelijk waren van (bevestiging) van anderen Zijn geen grote verschillen in conformiteit tussen mannen en vrouwen Psychological reactance Wanneer mensen gevoel hebben dat ze benvloed worden en dat iemand hun mening probeert aan te passen, en hierop reageren door juist niet te conformeren. Bijv wanneer ouders zeggen dat kind groente op moet eten en kind weigert om berhaupt nog bord aan te raken. Samenvatting: pagina 108 Hoofdstuk 6 Group development Group-level approaches Modellen gericht op ontwikkeling van een groep Interactionist approaches Modellen gericht op niet alleen ontwikkeling van een groep maar ook op interactie tussen groepsleden Vorming groepen volgens serieel schema: Storming and conflict Veel groepen komen hier niet eens voorbij Norming and Performing Normen worden bepaald, productie volgt Adjourning Groep wordt ontbonden/houdt op te bestaan Sociale rollen (in werkgroepen) Taak-georinteerde rol Werken richting productie, cordineren, delegeren, controleren, bekritiseren (stereotypisch mannelijk) Sociaal-emotionele rol Houding van ondersteunen, helpen, vertrouwensband creren (stereotypisch vrouwelijk)

Role ambiguity Wanneer het voor iemand niet duidelijk is wat zijn/haar rol is of wat van diegene wordt verwacht Role conflict Wanneer wordt verwacht dat iemand meerdere rollen hanteert en dit tot conflict leidt (bijv zowel aardig zijn als moeten ontslaan van werknemers, zowel moeder als werkende vrouw zijn etc) Diffuse status Status die iemand krijgt adv lidmaatschap sociale categorie Mannen over algemeen hoger dan vrouwen, ouderen hoger dan jongeren, blanke mensen hoger dan donkere mensen etc Specific status Status verkregen door competent gedrag (op bijv groepstaak). Vaak toegekend aan mensen die dmv hun kennis/competenties de groep verder (kunnen) helpen Netwerken Gecentraliseerd 'Ster'. Alle informatie gaat door/via n persoon Hirarchisch Informatie van boven naar beneden Gedecentraliseerd Lijkt op ster, maar hier deelt iedereen informatie met elkaar Samenvatting: pagina 151 Hoofdstuk 7 Social power Mogelijkheid van een individu om veranderingen in gedragingen/meningen van anderen te bewerkstelligen, ook al verzetten zij zich daartegen Verschillende soorten macht Reward power Mogelijkheid om positieve/negatieve beloningen te geven Werkgever (over werknemer), leraar Coercive power Mogelijkheid om straffen uit te delen Werkgever (over werknemer), vrienden, Legitimate power Legitieme autoriteit Rechters, agenten, leraren

Referent power Macht gebaseerd op identificatie met/respect voor degene die de macht draagt Vrienden, leiders Expert power Macht die voortvloeit uit optiek dat diegene superieure kwaliteiten heeft Doktoren, advocaten Informational power Macht die voortvloeit uit positie om informatie te verspreiden In principe iedereen Compliance Verandering niet genternaliseerd Reward, coercive, legitimate Acceptance Verandering wel genternaliseerd Legitimate, referent, expert, informational Onderzoek van Kipnis toont aan dat het hebben van macht veelal leidt tot het gebruiken (/misbruiken) daarvan Leiderschap Proces waarbij anderen worden benvloed om op effectieve wijze groepsdoelen te halen Leadership categorisation theory |Robert Lord Effectiviteit van een leider is afhankelijk van of hij/zij weet wat men van hem/haar verwacht. Als hij/zij zich niet gedraagt conform de verwachtingen zal diegene minder effectief zijn. Wat maakt een goede leider? Intelligentie Sommige studies hebben correlatie gevonden, maar zijn beperkingen aan (te slim is vaak ook niet goed omdat comunicatie dan een probleem wordt etc etc) Meeste leiders f TG f SG Taak-georinteerd leiderschap Gefocused op resultaat Sociaal-georinteerd leiderschap Gefocused op goede verstandhouding/ondersteuning Maar er zijn ook andere kenmerken Sociale kwaliteiten, aantal opmerkingen in discussies In negatieve zin bijv verlegenheid

En dan heb je nog 'pakketjes' van kenmerken Charismatische leiders Enthousiast, betrokken en zelfverzekerd Meestal normconforme meningen maar met visie Creren/activeren sociale identiteit in volgers Transactionele leiders 'Standaard leiders', werken samen met ondergeschikten door uitleg te geven over hoe ze taken moeten volbrengen Transformationele leiders Meer als charismatische leiders, hebben visie en proberen ondergeschikten te stimuleren om deze visie te volgen Is wat empirisch bewijs dat charismatische en transformationele leiders effectief zijn. Maarrrr..veel onderzoek is correlationeel, dus veel is nog niet zeker over wat goed/ het beste werkt. Daarnaast is uit onderzoek gebleken dat persoonlijkheid meestal geen goede voorspeller is van effectief leiderschap. Volgens Hollander (1964): "Leaders are made by circumstances even though some come to those circumstances better equipped than others." Contingency model of leadership effectiveness Interactionistische theorie gebaseerd op interactie tussen iemands leiderschapsstijl en de taken die gedaan moeten worden [In boek staan nog meer contingency modellen, verklaren allemaal niet zoveel (op empirisch niveau). Samenvattend bevatten ze hetzelfde idee, namelijk dat leiders niet in elke situatie even effectief zijn, en dat goede leiders weten wat de groep nodig heeft en wat van hun verwacht wordt] Samenvatting: pagina 179 Hoofdstuk 8 [Pagina 185-188 | Verschillende classificaties van groepstaken] Process gain Wanneer prestatie van een groep boven verwachting is (gebaseerd op karakteristieken groepsleden) Process loss Wanneer prestatie van een groep onder verwachting is (gebaseerd op karakteristieken groepsleden) Productiviteit = potentile productiviteit - proces loss + process gain [pagina 193 | decision scheme]

Groupthink Wanneer groep, die mogelijk enorm capabel is en in staat om goede beslissingen te nemen, desondanks toch slechte beslissingen neemt als gevolg van een slecht groepsproces en druk van (bepaalde) groepsleden om te conformeren. Kans is groter op groupthink wanneer sociale identiteit hoog is, wanneer er een sterke en bepalende leider is, en in tijden van stress/crisis. Groepsleden zijn bang om mening te geven (willen niet tegen groepsnormen in gaan). Groupthink kan worden tegengegaan dmv: - Genoeg tijd - 'Advocaat van de duivel' - Groep in kleinere groepen opbreken - Informatievoorziening over group think - Leider/leidinggevende moet open omgeving/normen stimuleren Group polarisation Wanneer mening van groepsleden extremer is na een discussie Hoe/waarom: Diffusion of responsibility Wanneer een groep samen een beslissing neemt. Ook zichtbaar bij bijv rellen Risky shift Is gevolg van diffusion of responsibility; Wanneer een groep samen een beslissing neemt die riskanter is (kan ook veiliger, dan heet het cautious shift) Social comparison theory & Normative conformity Groepsleden vergelijken eigen mening eerst met mening anderen. Denken hierdoor achter de groepsnorm te komen (die in feite mogelijk extremer is dan in realiteit), en passen vervolgens hun mening aan aan die van de groep Self-categorisation theory Theorie die stelt dat, omdat een groep een bepaalde mening heeft in n richting, de groepsleden een extremere positie van deze mening in gaan nemen. Reden hiervan is het verhogen van de sociale identiteit en het willen onderscheiden van andere groepen. Volgens deze theorie kunnen groepen met duidelijke (extreme) meningen een sterkere sociale identiteit creren dan groepen met gematigde meningen Persuasive arguments theory Gebaseerd op informational influence: Worden vaak meer argumenten in n richting gegeven (richting die meeste groepsleden volgen). Dit werkt overtuigend Repeated expression theory Ook gebaseerd op informational influence. Het feit dt mensen hun mening geven resulteert erin dat ze een sterker geloof/vertrouwen krijgen in hun eigen mening Samenvatting: pagina 210

Hoofdstuk 9 Veel (toegepaste) wetenschappers hebben ontdekt dat het groepsproces vaak een grotere rol speelt in de productiviteit dan karakteristieken van groepsleden, werkcondities, beschikbare technologie of prikkels Sociale facilitatie Wanneer invloed van anderen in maximizing tasks voor process gain zorgt Sociale inhibitie Wanneer invloed van anderen in maximizing tasks voor process loss zorgt [Maximizing task Taak waarbij productiviteit v/d groep wordt gemeten adv hoe snel ze werken of hoeveel zij kunnen produceren in bepaalde tijd] Aanwezigheid van anderen leidt meestal tot sociale facilitatie in maximizing tasks. Gaat niet altijd op. Zie onderzoek van Hazel Markus (1978), waaruit bleek dat mensen sneller makkelijke taken deden als er anderen aanwezig waren. Een omgekeerd effect was te zien bij moeilijkere taken, waar mensen langer over deden wanneer er anderen aanwezig waren. Aanwezigheid was ofwel actief (letten op) ofwel passief (letten niet op). Opvallend was dat het effect bij passieve aanwezigen het sterkst was. (Concept of) drive arousal Opwinding/energie tgv aanwezigheid anderen Wanneer dominante response correct is leidt dit tot process gain, wanneer het incorrect is leidt dit tot process loss Dominante respons: meest waarschijnlijke actie in bepaalde situatie Ringelmann effect Hoe groter de groep, des te lager productiviteit Social loafing Reductie in motivatie/inzet van (bepaalde) groepsleden tijdens groepstaak Free riding: vorm van SL, wanneer groepsleden meeliften op andere groepsleden Redenen van social loafing - Groepsfactoren - Aantrekkelijkheid/belangrijkheid taak - Deindividualisatie Kans op evaluatie kan SL tegengaan Sucker effect Wanneer groepslid het idee heeft dat hij/zij meer doet dan de rest en als gevolg daarvan minder gaat doen (om balans te herstellen)

Brainstorming - Zoveel mogelijk ideen - Geen waardeoordeel - Groepsleden worden aangemoedigd om te reageren en verder te bouwen op elkaars ideen Problemen van brainstorming - Social loafing - Evaluation apprehension - Production blocking - Illusion of group effectivity Samenvatting: pagina 236 Hoofdstuk 10 Model van efficintie v/d groep Karakteristieken van groepsleden, karakteristieken van de groep en het groepsproces bepalen de productiviteit van de groep. Maar niet alleen dit: ook tevredenheid van de groep en de uitkomsten zelf hebben invloed op de productiviteit Need for affiliation Mensen die dit in hoge mate hebben zijn meer bereid/genteresseerd in het aansluiten bij/werken in groepen en accepteren andere groepsleden (meestal) sneller Social anxiety Mensen die geaccepteerd willen worden/ positieve band willen creren met andere groepsleden maar worden tegengehouden door gevoelens van angst/ onzekerheid in sociale setting Groepskarakteristieken Grotere groepen Grotere groepen hebben soms voordeel, soms nadeel over kleinere groepen. Hebben meer kans op cordinatieproblemen, reductie van effectiviteit. Kleine groepen meestal efficinter Diversiteit groepsleden Grotere overeenkomsten kunnen leiden tot sneller nemen van beslissingen, minder conflict, betere task performance Grotere diversiteit kan leiden tot meer creativiteit, bredere blik, minder kans op groupthink Geslacht en etnische diversiteit Diversiteit heeft voordelen en nadelen. Voordeel: Bijv mannen/vrouwen brengen verschillende perspectieven in de groep

Nadeel: Groepen die bestaan uit individuen van verschillende sociale groepen hebben over algemeen minder cohesie en sociale identiteit (vergeleken met meer homogene groepen) Groepsproces Zaken die positieve invloed hebben op uitkomsten groepsproces - Prikkels Meest eenvoudige manier om groepsprestaties te verhogen Kan middels individuele of groepsprikkels - Planning - Breken met inefficinte normen - Goal setting - Verbeteren comunicatie - Beslissingen (veranderingen) doorvoeren - Tevredenheid groepsleden Leniency bias Bias bij bijvoorbeeld jury's (rechtzaken) waarbij voor vrijspraak wordt gekozen wanneer verdeling tussen groepsleden 50/50 is Samenvatting: pagina 262 Hoofdstuk 11 "A culture is a large social group made up of individuals who are normally in geographic proximity with each other and who share a common set of descriptive and proscriptive norms, including important principles, such as religious and family values and other moral beliefs." Social representation Normen, waarden, overtuigingen en gedragingen die worden gedeeld door leden van een cultuur Social impact theory | Latan Mensen vormen hun meningen/overtuigingen voor een groot gedeelte door interactie/comunicatie met anderen Dynamic social impact theory | Latan Meningen/overtuigingen verspreiden zich door culturen doordat mensen communiceren met anderen. Verwachting is dan dat de meerderheid (majority) wat betreft meningen/overtuigingen steeds groter wordt (tov de minderheid). Maar (en dit is wat de DSIT stelt) dit is niet waar. Namelijk: omdat mensen hun meningen/overtuigingen vooral delen met mensen in hun directe omgeving resulteert dit in clusters (of subgroepen) van mensen met

zelfde overtuigingen (en niet een homogene groep mensen met dezelfde overtuigingen). Het gevolg: culturele diversiteit False consciousness Wanneer iemand accepteert dat diens lage status onderdeel is van de normale gang van zaken in de samenleving Individual mobility Strategie waarbij iemand met lage status poging doet om de bijbehorende (sociale) groep te verlaten om naar een hogere (groep met sociale) status te 'klimmen' Social creativity Strategie waarbij iemand met lage status zijn/haar in-group bepaalde eigenschappen toedicht waarmee het toch een positieve sociale identiteit kan bewerkstelligen Collective action Strategie waarbij groep met lage status collectief actie onderneemt en een poging doet om de in-group status te verhogen tov andere groepen Procedural justice Opvatting/geloof dat de verschillen in status terecht/eerlijk (acceptabel) zijn en dat diegenen met macht en hoge status diegenen met lage status eerlijk en respectvol behandelen Belangrijk in veel gevallen is de perceptie van permeabiliteit (doordringbaarheid) van de grenzen tussen groepen. Dit betekent dat men eerder voor individual creativity kiest wanneer de permeabiliteit hoog wordt ingeschat (relatief eenvoudig om tussen groepen te switchen), terwijl men eerder voor social creativity of collective action kiest wanneer de permeabiliteit laag wordt ingeschat. Crowds "A crowd is defined as a collection of a large number of individuals who come together in a common place for a common purpose." Wanneer (als gevolg van bepaalde gebeurtenis) het gedrag van een crowd negatief omslaat spreek je over een mob Mob Grote groep individuen die (meestal) agressief gedrag vertonen en bezittingen van zichzelf (?) en anderen kapot maken en mogelijk ook anderen verwonden 2 primaire verklaringen voor mobs Dendividualisatie Wanneer mensen tijdelijk hun sociale identiteit 'vergeten' en participeren in ongewoon, extreem of afwijkend gedrag; gaan helemaal in de groep op en

zijn tijdelijk 'anoniem' Norm theories Maarr: mensen vergeten hun sociale identiteit niet compleet; zij passen zich aan aan de groeps- en/of situationele norm die op dat moment geldt (in hun optiek) Samenvatting: pagina 283 Hoofdstuk 12 Competitie is vrijwel altijd het gevolg van conflict. Conflicten zijn soms 'realistisch' (in die zin dat ze objectief gezien redelijk terecht zijn) maar meestal is dit niet het geval en is dit puur een misperceptie Public goods Brandweer, school, etc Social dilemma Wanneer doelen van een individu conflicteren met die van de groep (of ander individu, zoals bij prisoner's dilemma) 2 typen sociale dilemma's Harvesting dilemma Uitkomst voor individu is absoluut gezien hoger, maar als elk individu voor zichzelf kiest is de opbrengst voor de gehele groep(/samenleving) op langere termijn lager Bijv gebruik van water tijdens droogte Contributions dilemma Wanneer individu weigert om bij te dragen voor bepaald 'iets', waardoor, als meer mensen dit doen, een bepaald doel uiteindelijk niet kan worden behaald Bijv niet bijdragen aan collectes (als niemand dit doet verdwijnen goede doelen uiteindelijk) Sociaal dilemma vraagt om mixed-motive decision Zijn meerdere doelen en uitkomsten, en individu moet hierover beslissen Prisoner's dilemma - Twee interessante eigenschappen Integrative outcomes Positieve uitkomst voor ene persoon betekent niet per se negatieve uitkomst voor andere persoon Dit is wel het geval in fixed-sum situations, (positieve uitkomst van de n betekent precies dezelfde, maar negatieve uitkomst voor de ander)(bijv. wanneer iemand 10 op straat verliest, en iemand anders dit vindt; winst/ verlies zijn gelijk) Elke speler wordt gemotiveerd om voor competatieve optie te kiezen Competatieve optie (bekennen) levert in eerste instantie altijd laagst mogelijke straf op...behalve natuurlijk als de ander ook bekent

Veroorzakers van coperatie (+) en conflict (-) + Taak karakteristieken Regels, regulatie Prikkels Privatisering + Communicatie - Grootte van de groep +/- Verwachtingen van gedrag (van anderen) +/- Sociale normen +/- Individuele verschillen Social value orientations | Paul van Lange et al. Mensen zijn in te delen op de manier waarop ze reageren in sociale dilemma situaties. Dit leidt tot 4 types personen: 1/2 Pro-sociaal: werkt samen en doet poging output voor allen te maximaliseren 1/4 Individualist: gaat voor eigen gewin 1/4 Competatief: probeert zoveel mogelijk te winnen (ook ten koste van anderen) Dual-concern approach Gaat wat verder dan bovenstaande. Stelt dat mensen zich per situatie op een andere manier druk maken om zowel eigen belangen als die van anderen. In matrix: bijv laag-hoog (niet druk maken om eigen belangen maar wel om die van een ander) leidt tot yielding, Zelf-ander Hoog-hoog: probleemoplossend Hoog-laag: focus puur op eigen belangen Laag-hoog: focus op andermans belangen Laag-laag: inactief Tit-for-tat strategy Beginnen met coperatieve actie en vervolgens acties van de ander(en) overnemen (in de zin van coperatieve/competitieve acties)

Brewer Hoofdstuk 1 "Perhaps the most basic process of human judgment and cognition is that of categorization - the lumping together of objects and events into meaningful groupings that enable a person to deal with incoming information quickly and automatically." 5 belangrijke karakteristieken van categorisatie | Allport 1. It forms large classes and clusters for guiding our daily adstments 2. Categorisation assimilates as much as it can to the cluster 3. The category enables us to quickly identify a related object 4. The category saturates all that it contains with the same ideational and emotional flavour; that is, the same affect is elicited by all instances of the category 5. Categories are rational in that they are based on existing differences beteween characteristics of objects classified into separate categories Geldt voor zowel sociale als non-sociale categorisatie Category accentuation Neiging om verschillen tussen groepen (na categorisatie) te overdrijven; overeenkomsten tussen leden van eigen groep en verschillen tussen leden van andere groepen lijken groter dan in werkelijkheid het geval is Category salience | Bruner Opvallendheid/aanwezigheid van categorin wordt bepaald door interactie tussen category accessibility (hoe belangrijk/regelmatig wordt categorie aangesproken) en de fit (overeenkomst tussen hoe/wat men denkt over categorie en aanwezige stimuli) Automatic categorisation/evaluation Sociale categorisatie (op basis van geslacht, leeftijd, huidskleur etc) vindt plaats binnen milliseconden, waarbij direct bepaalde overtuigingen/ denkbeelden over de categorin worden geactiveerd "Differences in ways of perceiving come about as a consequence of differences in past experiences and purposes. These in turn emerge from influences in the home, the school, and the various groups with which the individual identifies." Bagby, 1957 Cross-categorisation Wanneer meer dan n sociale categorie actief is en je bijv de ene wel deelt met een ander maar de andere niet. Bijv. voetbalsupporters en hooligans (beide zijn voetbalsupporter, niet per se beide hooligan)

Attributie theorie Hoe mensen sociale gebeurtenissen, hun eigen gedrag en dat van anderen beschouwen/opvatten 3 opmerkingen over attributie | Heider 1. 'Naeve ontvanger' (persoon die attribueert) assimileert informatie subjectief 2. Verschil tussen attributie aan interne (bijv persoonlijkheid) of externe (bijv situationele) factoren (fundamentele attributiefout, self-serving bias) 3. 'Controleerbaarheid', de mate waarin de oorzaak (van gedrag/situatie) in moedwillig/intentioneel gedrag ligt Ligt ten grondslag aan verklaring of iemand verantwoordelijk is voor een gedraging Self-serving bias Interne factoren (persoonlijkheid/bekwaamheid) als reden voor successen, situationele factoren als reden voor mislukkingen Ultieme attributiefout Goede resultaten van de in-group worden geweten aan interne, stabiele factoren, terwijl slechte resultaten worden geweten aan situationele factoren (ongeluk) of (tijdelijk) onstabiele interne factoren. Zelfde met out-group, maar dan omgekeerd (successen aan tijdelijke interne factoren of geluk, slechte resultaten aan stabiele factoren) Appraisal (theories of emotions) Individuen beoordelen elke situatie adv volgende punten: Goal significance: op welke manier heeft deze persoon/situatie een positief/ negatief effect op mij? Coping potential: hoeveel macht/controle heb ik over de situatie? Legitimacy: verbreekt deze situatie normen/verwachtingen? Deprivation and feelings of justice [Hoofdstuk 3 van Stangor over deprivation: Relative deprivation Wanneer iemand het gevoel heeft dat diegene minder krijgt dan hij/zij of diens groep (volgens zichzelf) verdient. Egoistic relative deprivation Individu is ontevreden met zijn/haar positie tov andere groepsleden Fraternalistic relative deprivation Individu is ontevreden met positie ingroup tov outgroup/rest v samenleving] Gevoel van deprivation (onthouding) is altijd relatief en meestal gebaseerd op vergelijking tussen zelf en anderen. Relative deprivation kan zelfs voorkomen bij mensen die het objectief gezien beter hebben dan anderen, maar zich tekort gedaan voelen doordat bijv verschil kleiner wordt (extreem voorbeeld: rijke jongeren in India

die zichzelf in de fik staken omdat de overheid meer kansen aan armen gaf op vinden van werk). Vaak ook is gevoel van deprivation in groepen gebaseerd op de perceptie dat bijv de groep wordt gediscrimineerd, terwijl (voor de persoon zelf) discriminatie veel minder merkbaar/zichtbaar is (wanneer naar wordt gevraagd). Mogelijk voorbeeld is de rellen tussen jongeren en politie in Frankrijk tijd geleden. Theory of social motives Theorie die 5 vormen van sociale motivatie voorstelt in communicatie tussen mensen (waarbij uitkomst van belang is) 1. Relative gain orientation Maximaal verschil uitkomst zelf-ander; pure competitie 2. Joint gain orientation Totale maximale uitkomst (voor beide partijen); pure coperatie 3. Equality Minimaliseren van verschillen tussen zelf-ander; ultieme coperatie; gelijkheid 4. Other's gain orientation Maximaliseren van uitkomst v/d ander (ongeacht eigen uitkomst); altrusme 5. Other's loss orientation Minimaliseren van uitkomst v/d ander (ongeacht eigen uitkomst); aggressie/ destructivisme Hoofdstuk 2 Etnocentrisme | Sumner Verbondenheid met en voorkeur voor in-group tegenover out-group Gebaseerd op loyaliteit en voorkeur Social attraction Wanneer je een lid uit de in-group aardig(er) vindt, puur vanwege feit dat deze persoon tot de in-group behoort en/of de karakteristieken/gedragingen vertoont die passen bij overtuigingen/normen van de in-group Personal attraction Wanneer je iemand aardig vindt vanwege persoonlijke overeenkomsten in overtuigingen/interesses etc Prisoner's dilemma Zie hoofdstuk 12 Stangor Wanneer prisoner's dilemma voor wordt gelegd bij 2 onbekenden is kans veel groter dat zij kiezen voor coperatieve weg dan in geval van 2 onbekenden uit verschillende sociale categorin

Self-categorisation theory | Turner Persoonlijke en sociale identiteit verschillen, en zijn over het algemeen in soort conflict met elkaar. De manier waarop een situatie wordt beoordeeld/ ervaren is afhankelijk van de geactiveerde categorin op dat moment. Oftewel: een shift naar sociale identiteit resulteert in vorm van dendividualisatie (zwakkere activatie van de persoonlijke identiteit) en vice versa Common fate Volgens Rabbie een preconditie voor het ontstaan van groepsnormen, groepsidentificatie en gedeelde sociale (groeps)interesses. Volgens hem komt social identity voort uit eigenbelangen, waarin iemands persoonlijke uitkomsten afhankelijk zijn van/gelinked zijn aan de uitkomsten van anderen. Positieve afhankelijkheid leidt tot coperatie en in-group formation Negatieve afhankelijkheid leidt tot differentiatie en conflicten Zelfvertrouwen Uit lidmaatschap groep kan zelfvertrouwen worden gehaald. Dit geldt voornamelijk bij successen van de groep (ook al heeft persoon zelf niet bijgedragen) Opvallend is dat in geval dat de in-group wordt benadeeld dit kn leiden tot hogere sociale identificatie Self-verification Behoefte om consistent, 'kloppend' zelfbeeld te creeren en te behouden Optimal distinctiveness theory | Brewer Mensen hebben 2 krachtige sociale motieven: 1. Motief om 'erbij te horen' 2. Motief om 'anders te zijn' Groepen die exclusief zijn bevredigen beide motieven en zorgen voor hogere identificatie en grotere verbondenheid Het is nog niet geheel duidelijk of er voor een sociale identiteit (als in 'onderdeel van een in-group') ook een out-group nodig is. Volgens Brewer is een out-group niet per se nodig voor in-group favouritism (al zou de aanwezigheid van out-groups de intensiteit en gevoelens van betrokkenheid bij de in-group kunnen benvloeden) Hoofdstuk 3 Minimal intergroup experiment | Tajfel & Turner Experiment waarbij groep op vrij basale wijze in 2'en werd gedeeld. Hierdoor ontstonden twee groepen. Toen individuen werd gevraagd om aantal middelen te verdelen tussen twee personen, was de verdeling gelijk wanneer de persoon

niet wist tot welke groep de andere personen behoorden. Als proefpersonen dit wel wisten was de verdeling niet gelijk, en kregen eigen groepsleden in vrijwel alle gevallen iets meer dan leden van de out-group. Oftewel: er was sprake van intergroup discrimination. Toevoeging op minimal intergroup experiment Wanneer een lid van de in-group beter had gepresteerd dan lid van de out-group, dan kreeg het in-group lid meer middelen toebedeeld. Proefpersonen vonden dit eerlijk en logisch (equity principle). Wanneer een out-group lid echter beter had gepresteerd, was de verdeling meer gelijk (equality principle) Nog een toevoeging Wanneer het ging om het verdelen van negatieve stimuli (een vervelende toon) aan leden van de in- en out-group verdween de in-group bias vrijwel geheel en was de verdeling veelal gebaseerd op het equality principle (dus verdeling was altijd min of meer gelijk). Verklaring die hiervoor werd gegeven was dat het makkelijker te verantwoorden is om voordelige stimuli aan eigen groep toe te wijzen, vergeleken met negatieve stimuli Bovenstaande situatie noem je een minimal intergroup situation. Hierbij worden proefpersonen willekeurig in betekenisloze groepen ingedeeld, waarna geen interactie plaatsvindt, geen informatie over de andere groep wordt gegeven en waarbij proefpersonen geen voordeel kunnen behalen bij het op specifieke wijze verdelen van middelen. Toch geven proefpersonen in dergelijke situaties over het algemeen de voorkeur aan eigen groepsleden (die meer middelen toebedeeld krijgen vergeleken met de andere groep)

Twee theorin die heel erg op elkaar lijken/in elkaars verlengde zitten Schema-based distrust | Insko et al. Het idee dat mensen zo in elkaar zitten dat ze (vanaf geboorte) geleerd/ de verwachting hebben dat relaties met out-groups competatief zijn, dat outgroup leden dus niet te vertrouwen zijn en dat het welzijn van de in-group te allen tijde moet worden beschermd Universal stereotype | Campbell Universeel stereotype (ongeacht informatie die bekend is over out-groups): In-group is betrouwbaar, coperatief, vreedzaam, eerlijk Out-group is onbetrouwbaar, competatief, conflictzoekend en oneerlijk Self-esteem Wanneer het zelfvertrouwen op bepaalde wijze wordt geschaad reageren mensen hier veelal op door middel van discriminatie van out-groups, om op deze wijze het zelfvertrouwen te verhogen

Social power Mate van controle die groep heeft over lot van zichzelf en andere groepen Mutual power (mutual fate control) Wanneer beide/alle groepen invloed hebben Unilateral power (fate control) Wanneer n groep bepaalt hoe middelen worden verdeeld Out-group favouritism Wanneer mensen een out-group prefereren boven de in-group. Dit is meestal alleen het geval bij lage status groepen, die hiermee min of meer de superioriteit van een out-group bevestigen. Wanneer bij hoge status groepen sprake is van favouritism voor out-group spreek je meestal over reverse discrimination; compenseren van die groep (uit bijv medelijden, gevoel van ongelijkheid/oneerlijkheid) [Hoofdstuk 11 Stangor: Individual mobility Strategie waarbij iemand met lage status poging doet om de bijbehorende (sociale) groep te verlaten om naar een hogere (groep met sociale) status te 'klimmen' Social creativity Strategie waarbij iemand met lage status zijn/haar in-group bepaalde eigenschappen toedicht waarmee het toch een positieve sociale identiteit kan bewerkstelligen Collective action Strategie waarbij groep met lage status collectief actie onderneemt en een poging doet om de in-group status te verhogen tov andere groepen] Toevoeging hierop Tokenism Onderzoek met loterij van Wright et al. waarin deelnemers van (zogenaamde) lage status groep ofwel in $30 loterij bleven hangen en geen kans maakten op $300 loterij (gesloten conditie, 0% mocht meedoen), ofwel 30% van lage status groep mee mocht doen aan $300 loterij (deels gesloten conditie, 30% mocht meedoen), ofwel 2% mee mocht doen (token conditie, 2% mocht meedoen). Resultaat Gesloten conditie: meestal collectieve actie Deels gesloten conditie: accepteerden resultaat, soms individuele actie Token conditie: geen collectieve, maar meestal individuele actie Oftewel het feit dat 2% wl mee mocht doen (vergeleken met 0%) resulteerde erin dat proefpersonen niet voor collectieve actie kozen

Hoofdstuk 4 Mindless in-group favouritism Bevooroordeelde blik op zaken (bias) wat voortkomt uit een automatische positieve evaluatie van de in-group waarbij geen poging wordt gedaan om te kijken naar de (motivaties) van een out-group Ambivalent discrimination Andere houding naar out-group leden (vergeleken met in-group leden) die ingaat tegen interne normen van gelijkheid/eerlijkheid maar die wordt goedgepraat door 'terechte' stereotypes/overtuigingen Intentional discrimination Moedwillige afwijkende behandeling (van meestal out-group leden) wat wordt gezien als normaal en terecht Verschil tussen 2e en 3e zit hem erin dat 2e redelijk subtiel is, terwijl 3e openlijk/ bewuster is Twee bronnen van emotionele arousal Integral affect Wanneer emotionele respons op out-group lid direct wordt veroorzaakt door contact met out-group lid Incidental affect Wanneer emotionele respons indirect wordt veroorzaakt, dus niet door outgroup lid (maar bijv omgeving) Affective priming Wanneer iemands stemming invloed heeft op diens emotionele respons. Voorbeeld onderzoek: iemand die verdrietig is zal bij het beoordelen van een genterviewd persoon meer positieve trekken zien bij die persoon en diegene bekwamer inschatten, dan wanneer iemand verdrietig is Intergroup anxiety Wanneer iemand nerveus wordt door contact met leden out-group Voorbeelden: wanneer een vrouw in werkomgeving een vergadering heeft met meerdere mannen, wanneer een Japanner buigt voor Amerikanen (Amerikanen hebben niet geleerd hoe hierop te reageren en weten dus niet hoe ze zich moeten gedragen) etc. Oftewel: nerveusiteit die wordt opgewekt door interactie met out-group Ambivalence amplification Overdreven/uitgebreide evaluatie van lid out-group, wanneer personen enerzijds positieve maar anderzijds ook negatieve stereotyperingen/ overtuigingen hebben van lid out-group. Confliterende gedachtes leiden ofwel tot extremere positieve danwel negatieve evaluatie van de andere persoon. Bijvoorbeeld bij interactie Amerikaanse blanke/zwarte mensen

Aversive racism Neiging van blanke Amerikanen om vooroordelen over zwarte Amerikanen niet uit te spreken Experimentele studies naar agressie worden meestal volgens teacher-learner opzet gedaan, waarbij twee ogenschijnlijk willekeurige proefpersonen (maar waarvan er n een confederate is), in worden gedeeld als leraar of als leerling. De proefpersoon is 'toevallig' altijd de leraar en moet een taak afnemen bij de leerling. Als de leerling het fout heeft krijgt diegene (zogenaamd) stroomschokken, waarbij de leraar zelf kan bepalen hoe sterk en hoe lang de schokken zijn (denk aan Milgram experiment) Directe agressie In dit geval de intensiteit van de schokken Indirecte agressie In dit geval de duur van de schokken Factoren die modereren op de mate van directe en indirecte agressie zijn: - Consequenties (kans op dreiging/vergelding leerling) Bij out-group schokken van lagere intensiteit maar langere duur (vergeleken met schokken voor in-group leden) wanneer werd gezegd dat na eerste ronde de rollen zouden worden omgedraaid - Anonimiteit Wanneer niet anoniem: zelfde effect als hierboven Wanneer anoniem: Omgekeerd effect: Bij out-group schokken van hogere intensiteit maar van kortere duur (vergeleken met schokken voor in-group leden) Dus, wanneer niet anoniem en out-group: minder directe agressie, meer indirecte agressie. Wel anoniem: tegenovergesteld effect. Opvallend was dat bovenstaande variabelen geen invloed hadden op intensiteit/duur schokken aan in-group lid Provocatie Bij provocatie is het belangrijk of degene die provoceert een in-group of out-group lid is. Bij in-group lid is reactie minder heftig dan bij provocatie out-group lid. Dit komt mede door het feit dat bij het zien van een out-group lid direct (overwegend) negatieve cognitieve associaties en waardering worden geactiveerd, waardoor de kans groter is dat iemand hier negatief op reageert of bepaalde handelingen negatief interpreteert In onderzoek van Baron (1979) werd gebruik gemaakt van teacher-learner opzet met blanke/zwarte Amerikanen. Wanneer proefpersonen door een lid van de in-group werden beledigd had dit geen effect op de mate van agressie. Echter, in geval van belediging door out-group leden toonden proefpersonen minder agressie dan bij ingroup leden (vorm van aversive racism). Echter, bij belediging steeg de agressie enorm,

tot ver boven niveau van agressie bij in-group leden. Displaced agression Wanneer agressie niet wordt gericht op diegene die het opwekte (omdat het op dat moment niet kon of omdat de provocateur te sterk/machtig is) maar wordt geprojecteerd/gebotvierd op iets/iemand anders Hoofdstuk 5 "If ignorance and unfamiliarity promote hostility, then opportunities for personal contact between members of opposing groups should reduce hostility by increasing mutual knowledge and acquaintance." Contact hypothese | Allport Condities waaronder contact tussen groepen zou moeten leiden tot positieve relaties: Situatie bevordert interacties op gelijk status niveau (tussen groepen) Interactie moedigt tonen van gedrag aan dat niet conform is met stereotypes wat groepen van elkaar hebben Situatie zorgt voor coperatieve afhankelijkheid (tussen groepen) Situatie bevordert de kans op contact aanzienlijk Sociale norm bespoedigt acceptatie tussen groepen Dus, kort gezegd: Noodzakelijk voor contact hypothese om te slagen: Respect (gelijke statis) Disconform stereotypisch gedrag Coperatieve afhankelijkheid Kans op contact Onderlinge acceptatie

Zero-sum situation (Zie stuk over prisoner's dilemma) winst van ene persoon/groep leidt tot zelfde verlies van andere persoon/groep (gaat ten koste van..) Superordinate goals Gelijke behoeftes, gedeeld door groepen, kunnen alleen worden bevredigd door middel van samenwerking; gezamenlijk doel Robber's cave | Sherif et al. - 2 groepen jongens eerst verdeeld, week tijd voor groepsformatie - De week erna werd competitie tussen groepen bevordert (oa middels sport) Gevolg: strijd/conflict, zero-sum situation - Vervolgens werden groepen weer langzaam bij elkaar gebracht, door middel van gezamenlijke activiteiten (eten, films kijken etc). Dit resulteerde alleen maar in verdere strijd/conflicten

- Onderzoekers introduceerden de superordinate goals - Resultaat na 3 weken: losse contactmomenten hadden niet geleid tot coperatie en onderlinge vriendschap, maar de verschillende contactmomenten wel 2 belangrijke condities voor coperatie: Gezamenlijke doelen Gezamenlijke inzet Coperatie in de klas; jigsaw model Kinderen worden in groepjes van 6 verdeeld. Benodigde informatie voor een taak wordt in 6 stukken verdeeld en iedereen moet 'expert' worden op zijn/ haar 'puzzelstuk' en dit vervolgens leren aan de rest. Op die manier is iedereen in het groepje afhankelijk van elkaar voor het oplossen van de taak. Resultaat is verhoogde liking van andere klasgenoten, verhoogde interetnische interactie en verminderde etnische vooroordelen Realistic group conflict theory Relatie tussen groepen wordt in beginsel bepaald door de actuele/perceived relatie tussen belangen/doelen van in-group en out-group Wanneer ene groep alleen belangen/doelen kan bepalen ten koste an de andere groep is inter-group conflict onvermijdelijk Decategorisation model Contact (tussen groepen) is meest effectief wanneer interactie is gebaseerd op persoonlijke identiteit en niet sociale identiteit Volgens critici moet aan twee voorwaarden worden voldaan 1. Personen moeten niet alleen positieve contacten leggen met leden outgroup, maar 2. ook de (positieve) associaties uitbreiden naar out-group categorie Recategorisation model Stelt min of meer tegenovergestelde van decategorisation, namelijk dat gefocussed moet worden op superordinate category identification; creeren van een groep die in- en out-group min of meer verenigt in n (groep) Subcategorisation model Letterlijk 2 groepen tgenover elkaar zetten voor inter-group interactie. Beetje vreemd model, werkt alleen als er sterke superordinate goals zijn die positieve afhankelijkheid tussen groepen creert

Hoofdstuk 6 Volgens Jerome Frank (1967) wordt de macht van een (eigen) groep positief beoordeeld omdat het persoonlijke gevoelens van hulpeloosheid en onbelangrijk zijn compenseert. Door het ontlenen van voldoening en trots uit de groep of natie kunnen individuen een gevoel creeren dat veel sterker is dan op het individuele vlak mogelijk is Enemy image Beeld van de 'vijand' als zijnde agressief, onbetrouwbaar etc. Dit beeld is meestal gelijk (gespiegeld) voor groepen die tegenover elkaar staan (maar uiteraard gericht op de ander). Gebaseerd op gevoelens van heftige competitie tussen groepen die gelijk zijn in status en macht/kracht Ally image Tegenovergestelde van enemy image. Zorgt ervoor dat bondgenoot wordt gezien als betrouwbaar/behulpzaam en bevordert de samenwerking. Gebaseerd op gevoelens van gelijkheid in status en macht/kracht. Imperialist image Beeld dat in-group heeft wanneer het zich bedreigd voelt door sterkere, machtigere out-group. Directe aanval is niet mogelijk, dus wordt gekozen voor tactiek van sabotage, weerstand en uitingen van walging/rebellie. Outgroup wordt gezien als uitbuitend, controlerend en gericht op dominantie van in-group Dependant image Pereceptie/stereotype van out-group als zijnde onbekwaam en kwetsbaar Prospect theory Theorie over nemen van beslissingen waarbij risico komt kijken Volgens prospect theory is maken van riskante beslissingen gebaseerd op potentieel winst of verlies Komt in praktijk hierop neer: Wanneer kans tussen potentiele winst wordt gemaakt wordt meestal gekozen voor veilige optie (liever winst van $100 dan 10% kans op $1000 winst) Wanneer kans tussen potentieel verlies wordt gemaakt wordt meestal gekozen voor onveilige optie (liever 10% kans op $1000 verlies dan verlies van $100)