SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het...

343
SINTELS IN DE AS PROFANE LECTUUR VAN SACRALE LITERATUUR LEKENGEDACHTEN VOOR LEKEN BIJ DE PSALMEN Roland Van Bellingen

Transcript of SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het...

Page 1: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

SINTELS IN DE AS

PROFANE LECTUUR VAN SACRALE LITERATUUR

LEKENGEDACHTEN VOOR LEKEN BIJ DE

PSALMEN

Roland Van Bellingen

Page 2: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring
Page 3: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

PRO MANUSCRIPTO

Page 4: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring
Page 5: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

...woorden over woorden over het Woord... Dit boek, de woorden ervan, spreekt over ‘het Woord’. Een ‘woord vooraf’ wordt meestal achteraf geschreven, zoals ook in dit geval. Vandaar bovenstaand alternatief...

Eerst iets over de titel: ‘Sintels in de as’ ‘...op een dag ontvingen Baucis en Philemon onverwacht bezoek van twee onbekenden. Deze hadden reeds overal aangeklopt, maar werden nergens onthaald. Het waren twee goden - Jupiter en zijn zoon, Mercurius - vermomd in mensengedaante. In al hun nederige schamelheid ontpopten Baucis en Philemon zich tot gastvrouw en gastheer, die zorgden voor een prinselijke of ‘goddelijke’ ontvangst. Ze haalden alles wat ze bezaten boven en brachten uit de tuin de beste groenten en vruchten binnen. Baucis maakte een feestelijke tafel met alle mogelijke gerechten, nadat ze ‘met haar broze adem van een bejaarde vrouw de sintels in de open haard had aangeblazen...’ Als dank voor hun authentiek gulle gastvrijheid veranderden beiden - door tussenkomst van de goden - van gedaante terwijl de andere mensen omkwamen toen het land overstroomd werd...’ Zo vertelt ons Ovidius in het achtste boek van de ‘Metamorfosen’. Onder de grauwe laag van het leven van alledag, gevuld met allerhande taken, met zijn drukte en zijn kommer, liggen vaak heel wat schatten als sintels te gloeien. Ze wachten enkel om gezien te worden, opgerakeld en vooral zachtjes maar onophoudend - zelfs met een breekbare adem - aangeblazen te worden om op die manier warmte uit te stralen en mensen van gedaante te doen veranderen. Zo liggen heel wat ‘schatten’ uit onze culturele traditie – waartoe ook deze van de religie behoort – onder de soms grijze alledaagsheid verborgen. Ze wachten op een ademtocht om op-‘nieuw’ gloed te geven aan het leven waardoor ‘hetzelfde toch anders is’. Dat is ondermeer het geval met de ‘Psalmen’, uitgangspunt en inspiratiebron voor dit boek. Het klinkt misschien wat vermetel om teksten zoals deze van de ‘Psalmen’ als sintels te beschouwen. Toch is daar niets neerbuigend mee bedoeld. Integendeel! Het zijn teksten, die er – voor velen onder ons – zoniet onbekend, dan toch veelal ongelezen bij liggen. Wij gaan eraan voorbij terwijl zij liggen te gloeien, verborgen onder de jachtigheid van de oppervlakte van het dagelijkse leven. De ‘gedachten’ in dit boek willen dan enkel de frele adem zijn, die de verdoken gloed en de rijkdom van de ‘sintels’ – heel even – poogt aan te blazen en op te lichten.

Page 6: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Iets meer nu over de ‘Psalmen’ naar aanleiding van de ondertitel:

‘Profane lectuur van Sacrale literatuur’ De ‘Psalmen’ maken deel uit van wat in de Joodse traditie de TeNaCh genoemd wordt. Er is de T van Thora of de vijf boeken van Mozes, de N van Nabiïm of de Profeten en de CH van Chetoebim of de Geschriften. De ‘Psalmen’ behoren tot deze laatste. Binnen de christelijke traditie maken de Psalmen deel uit van wat hier de’Bijbel’ genoemd wordt. Ze behoren tot wat genoegzaam als het Oude of het Eerste testament bekend staat. De Psalmen maken tot op vandaag deel uit zowel van de Joodse als de christelijke cultus. Wat deze laatste betreft, worden binnen de monastieke traditie – deze van monniken en monialen – de 150 psalmen wekelijks in het ‘getijdengebed’ gezongen of minstens gelezen als gebed. Herkomst, situering en gebruik zeggen al iets over het ‘sacraal’ karakter van deze teksten.

Het ‘Psalterium’ of het ‘Boek der Psalmen’ is, zoals reeds vermeld, een bundel van 150 psalmen. Het zijn liedteksten die oorspronkelijk bestemd waren voor cultisch gebruik. Deze teksten variëren in lengte, in vorm en in stijl. Hoezeer sommige ook van elkaar verschillen of net heel goed op elkaar gelijken, het zijn alle ‘gedichten’. Het ‘Boek der Psalmen’ kan dus beschouwd worden als een gedichtenbundel. Als poëzie alleen al behoren deze teksten tot de Hebreeuwse literatuur van Oud-Israël. Het spreekt voor zich dat we – in verband met de Psalmen – mogen spreken van ‘sacrale’ literatuur. Deze minimale gegevens – om de inleiding niet nodeloos lang te maken – bevatten reeds voldoende informatie om te beseffen dat dit soort van teksten in hun diversiteit op verschillende manieren kunnen gelezen worden. Voor het opzet van dit werk werd er gekozen voor een ‘profane’ lectuur. Verhelderen wat daarmee precies bedoeld wordt, is niet eenvoudig weer te geven. Zoals elke vorm van literatuur, trekt ook ‘sacrale’ literatuur heel bepaalde registers open. Deze betreffen niet alleen het taalgebruik op zich, maar ook sleutels tot bestaansverheldering of zelfs bestaansverbreding. Het ligt dan voor de hand dat zo’n ‘sacrale’ teksten zich – terecht – lenen tot velerlei vormen van theologische, godsdienstfilosofische en spirituele lectuur. Met ‘profane’ lectuur – los van alle mogelijke connotaties die dit begrip - profaan - kan oproepen in verband met en/of in tegenstelling tot het begrip ‘sacraal’ – bedoelen we hier een vorm van ‘onbevangen’ lectuur, zoveel als mogelijk. ‘Wat’ we lezen is uiteraard reeds geen onbeschreven blad en ‘hoe’ we lezen is al evenmin een vrijblijvend gebeuren. Profaan - als ‘zo onbevangen mogelijk’ - lezen, betekent dan de tekst laten toe-komen en proberen te registreren wat hij – bij een ‘bepaald/beperkt verstaan’ ervan – met en aan jou, als lezer, doet en wat hij bij jou oproept. Lezen als een vorm van pelgrimeren...

Page 7: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Vandaar de tweede ondertitel: ‘Lekengedachten voor leken bij de Psalmen’. De gedachten rond de Psalmen in het voorliggend boek zijn de gedachten van een leek in de betekenis van iemand die niet ingewijd is, die niet vanuit een esoterisch-hermetisch afgesloten gebied iets wil zeggen. In bredere betekenis willen we hiermee verduidelijken – zoals ook reeds hierboven gebeurde – dat het hier niet een theologische of christologische lectuur betreft en dat we als ‘onbevangen’ lectuur geen enkele vorm van ‘wetenschappelijkheid’op het oog hebben, noch op welk exegetisch, theologisch, literatuur- of ander wetenschappelijk gebied dan ook. Soms wordt er stilgestaan bij een poëtisch beeld, een stijlfiguur of een andere bepaalde vormgeving. Dan weer kan het voorkomen dat een bepaald woord of uitdrukking genoeg is als aanleiding om door een verheldering ervan mogelijkheden tot geven/vinden van betekenissen te openen. Nu eens is één vers voldoende om bij stil te staan, een andere keer wordt het geheel van de psalm in ogenschouw genomen of wordt er wat nader ingegaan op mogelijks verhelderende historische gegevens... In deze zin zijn deze ‘lekengedachten’ voor éénieder toegankelijk, die zelf de openheid heeft teksten onbevangen naar zich te laten toe-komen.

Practische werkwijze. Als leestekst van de ‘Psalmen’ werd gekozen voor de Nederlandse vertaling door Dr. I.G. M. Gerhardt, Dr. M. H. van der Zeyde, Dr. J. T . Nelis zoals opgenomen in de Willebrord vertaling van de Bijbel in de uitgave van 1978 waar ook de voetnoten en de verwijzingen in de marge te vinden zijn waarover soms sprake in dit boek. Deze vertaling is een wetenschappelijk erkende vertaling die heel dicht bij de Hebreeuwse grondtekst blijft. Deze tekst is – misschien – weerbarstig om lezen, tegelijk hiermee dwingt hij ons zeer aandachtig te lezen waardoor de verleiding én de kans minder groot is om al te vlug en te vluchtig door de teksten heen te gaan. Zo’n vertaling helpt dan meteen om gevoelig te zijn en te blijven voor elk mogelijks betekenisgevend detail. Hierbij kan het luidop lezen van een psalmtekst soms helpen. De concrete werkwijze voor de totstandkoming van dit boek verliep als volgt. Te beginnen bij psalm 1 is er na de lectuur ervan hierbij stilgestaan, overwogen, geschreven, de psalm vaak opnieuw herlezen. Psalm na psalm tot en met psalm 150 is deze werkwijze aangehouden. Er is nooit overgegaan tot de lectuur van een volgende psalm vooraleer de ‘gedachten’ rond de vorige neergeschreven waren. Hoe lang of hoe kort, hoe inhoudsrijk ook, er is gekozen om slechts één bladzijde per psalm te besteden. Dit verhoogt de leesbare presentatie van het boek én stimuleert hopelijk de lezer om zijn lectuur op een eigen wijze verder te zetten.

Page 8: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring
Page 9: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

1

Page 10: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen,

op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring van de spotters;

2 die veeleer in de wet van de Heer zich vermeit, zijn wet overpeinst dag en nacht.

3 Als een boom is hij, wortelend waar water stroomt, die vrucht draagt in het seizoen; zijn gebladerte zal niet verdorren.

Tot ontplooiing komt al wat hij doet. 4 Hoè anders de bozen! Zij zijn

als het kaf: de wind blaast het weg. 5 Zie, geen boze bestaat het gericht,

geen schender de raad der rechtvaardigen. 6 Want de Heer kent de weg der rechtvaardigen, doch het pad van de bozen breekt af.

Psalm 1

2

Page 11: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 1 ‘Gelukkig…’ Dit is het eerste woord van de eerste der 150 psalmen en dus tevens het eerste woord van het hele psalmenboek. Het klinkt als het motto niet alleen van deze éne en eerste psalm, maar ook van het geheel van de psalmen. ‘Geluk’ is het grondwoord dat ons toe-gesproken wordt. Geluk, zegen, heil wordt ons toe- en aan-gezegd. Het komt – als belofte – naar ons toe en wij gaan – indien wij dat willen – naar de vervulling van deze belofte toe. Het gaat hier immers niet over het soort geluk van de kansspelen. Hier kan de waarschijnlijkheidsberekening een handje helpen om risico’s en baten af te wegen en pogen uit te maken of en in welke mate het fortuin of wat daarvoor moet doorgaan ons al dan niet kan te beurt vallen. Geluk in overvloed, zegen of heil is geen puur toeval; het valt ons niet zomaar, per on-geluk toe. Zegen is het oer-woord, naar de mens toe uitgesproken, dat ontvankelijk openstaat en wacht op het weder-woord, het ant-woord dat deze geeft. Wij mensen kunnen het antwoorden niet ontlopen. Ons antwoord ligt in de keuze die we zelf mogen maken. De sleutel tot de juiste keuze; de keuze tot het geluk wordt in alle klaarheid en duidelijkheid aangereikt. ‘Gelukkig hij die zich vermeit in de Wet van de Heer en hem overpeinst, dag en nacht.’ (v. 2). Het klinkt, ons mensen van deze tijd, raar tot heel raar in onze oren en het kan weinig bekoren. Hoe kunnen ‘zich vermeien’ en iets als ‘de Wet’ nu samengaan?! Het klinkt eerder als een uitnodiging voor een besloten club van juristen en juridische adviseurs die er deugd kunnen aan beleven om wetten uit te kluiven en te blijven her-interpreteren. Toch staat er gelukkig niet:’Gezegend hij die zich vermeit met wetten.’ Het is geen promotie voor wet- en/of schriftgeleerdheid. Er staat: ‘Gelukkig die zich vermeit in de Wet van de Heer.’ De Wet van de Heer is immers het geheel van alle ingrediënten van ‘Leven’: woorden, ervaringen, daden en ontmoetingen ten ‘leven’. De boodschap is duidelijk. Jouw antwoord is de keuze tussen ‘Leven’ en ‘Dood’, tussen het ‘Goede’ en het ‘Kwade’ en de sleutel voor de goede keuze of beter de keuze ‘ten Goede’ is de keuze ‘ten Leven’. Wie kiest voor het ‘Leven’ is een sterke boom aan de waterkant. Zo kunnen de stevige wortels het water van ‘Leven’ opzuigen en zo draagt de boom vruchten. Leven brengt verder ontplooiend en ontvouwend leven in overvloed voort. Is dit dan niet de ‘Levensboom’ van ’t paradijs?! Kiezen voor Leven! Het is duidelijk, maar niet altijd éénvoudig. Daarom moeten we steeds - dag en nacht – overpeinzen wat deze keuze, wat ‘Leven’ inhoudt. Het is zich bewust bewegen in de wereld van vandaag om sporen te blijven zoeken hóe het dagelijks leven te ‘Leven’. Kiezen voor Leven in het dagelijks bestaan met zijn kleine en grote taken; met zijn beslommeringen en vreugden ligt niet zomaar voor de hand. Het dodend conformisme, de slopende routine, het zich aanpassen aan de oppervlakte van gangbare meningen en stromingen zijn even zovele bekoringen die ‘kiezen voor Leven’ bemoeilijken. Zo verzeilen we in de kringen van de bozen, de schenders en de spotters. ‘Leven’ kiezen voor jezelf in je relaties met het/de a(A)ndere(n) is soms pijnlijk en vraagt moed. Er worden immers bakens verzet, schijnbare zekerheden doorbroken en nieuwe wegen gegaan, ongewild en ongevraagd…aan de mens de keuze. Wie niet voor ‘Leven’ kiest geraakt snel strop; wordt verstrooid als as in de wind en zijn wegen breken af, ze lopen dood. Ten allen tijde en ten allen prijze ‘kiezen voor Leven’ is niet alleen het programma van deze eerste psalm en het gehele psalmenboek. Hier weergalmt helder en gebald de kern van de Torah. Kiezen voor ‘Leven’ is dag aan dag de weg van de gerechtige gaan; het kleine niet wegdrukken, het broze niet breken, de arme niet uitsluiten; de kwijnende vlaspit niet doven…Kortom, het is dag aan dag antwoord – zijn door ‘tekens’ van ‘Leven’ te zien, ze door te geven, ze aan te reiken. Zo ‘Leven’ ervaren is weldaad, zegen en geluk…!

3

Page 12: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De koning van Godswege

Waarom zijn de volken oproerig, gaan zinloos de natiën aan?

2 Hoe posteren zich wereldse heersers, spannen samen de groten der aarde, de Heer en zijn gezalfde trotserend:

3 ‘wij moeten hun ketenen verbreken, hun boeien werpen wij af!’

4 Die troont in de hemel, Hij lacht;

Hij maakt, de Heer, hen tot spot. 5 Maar dàn spreekt Hij tot hen in vergramdheid,

slaat hen door zijn toornen met schrik: 6 ‘heb ik hem niet gezalfd tot mijn koning op de Sion, mijn heilige berg?’ 7 Zo gewaag ik van ’s Heren besluit: Hij sprak tot mij: ‘gij zijt mijn zoon,

Ik riep heden u in het leven. 8 Vraag het Mij slechts en Ik geef

volkeren u tot een erfdeel, u tot een eigen bezit

de aarde tot aan haar randen. 9 Verbrijzelen moogt gij hen met ijzeren knots,

hen als lemen kruiken vergruizelen.’

10 Komt heden, koningen, tot inzicht; laat u leren, bestuurders der wereld!

11 Dient de Heer met ontzag, betoont uw vreugd met vervaren,

12 en weest de zoon onderdanig, opdat hij niet zich vertoornt

en gij omkomen zoudt op uw weg. Want licht kan ontbranden zijn gramschap!

Gelukkig te prijzen dan allen die toevlucht vinden bij Hem!

Psalm 2

4

Page 13: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 2 Bij een eerste lezing valt meteen de tegenstelling op tussen de ‘Heer’ en alle andere heersers. De psalm laat zich lezen als een strijd, een machtsstrijd zelfs. Er is de opperheer, die zelfs zijn zoon heeft gedelegeerd – dus zekerheid in de toekomst – en andere machtigen. Ze staan tegenover elkaar. Het komt erop aan de juiste kant, de juiste partij te kiezen en de weg ligt open…De spot, maar ook de gramschap van de Heer geeft – onder de hoede van de gedelegeerde zoon – een vrijgeleide om de anderen radicaal te vernietigen en zelf deel te hebben aan de rijkdommen en weldaden van het leven. Biedt deze psalm niets anders dan een banaal cliché – jammer genoeg nog prangend actueel – van machtsgeile krijgers die jaloers elkaar naar het leven staan en in hun kielzog talloze volkeren de dood injagen? Wat levert de lectuur op als we deze psalm als een voortzetting van de vorige psalm beschouwen? Gaat het hier dan niet eerder om een strijd tussen Leven en Dood, eerder dan een machtsstrijd op leven en dood? In het licht van psalm 1 is de Heer het Eerste Woord. Een Woord dat uitnodigt, vraagt en oproept tot ant-woord. Het is een Woord van en ten Leven. Dat is reeds te lezen in het eerste boek Genesis, het boek van de Wording. Er was enkel het welbekende ‘tohu-wa-bohu’, de complete wanorde, de chaos. Het is eigenlijk die toestand en/of die ervaring waar niets of niemand nog een weg ziet, kansen krijgt of uitzicht heeft. Alles en iedereen vertrappelt elkaar in orde- en rechteloosheid die regelrecht en gegarandeerd naar de dood toe leiden. De eerste act die gebeurt, is het spreken van het Woord. Dit Woord is het scheppend Woord; het is scheppen. Het schept en wekt ten Leven. Leven in overvloed als erfdeel voor de mens. De ‘heersers; de strijdende naties; de opstandige machtshebbers’ zijn allen even zovele vertegenwoordigers van een bepaalde positie en een bepaalde houding, die ook bij ieder van ons als mogelijkheid kan aangetroffen worden. Het is de attitude van diegenen die menen zelf de wet te zijn, zelf de wetten van leven te bepalen en in de hand te hebben; zelf het eerste woord spreken en meer nog zelf het eerste woord denken te zijn. Ze kennen hun plaats niet en stellen zich steeds steevast boven de anderen wat onherroepelijk leidt tot een uitzichtloze strijd van macht en jaloersheid, van haat en nijd. Het is een strijd die uitloopt op een dodend en dood spoor. Ze zijn en blijven doof voor het Leven-wekkend Woord dat hen eerst wordt toegesproken. Zo gaan ze voorbij aan hun eigen bestaans-wijze; aan het ant-woord-zijn op dat eerst gesproken Woord. Door zelf de levensboom te willen planten; door te denken zelf de levenswet en het leven zelf te zijn, stichten ze juist wanorde, chaos en vernietiging. Zo tekenen ze hun eigen doodsvonnis. Naast de spot enerzijds, wekt dit anderzijds ook de toorn en de gramschap op van de Heer. Hij roept op om deze broze maar boze, want dodelijke houding te verbrijzelen en te vergruizelen met man en macht én ten gronde toe zodat ze uitgeroeid kan worden en zo ruimte scheppen voor het ‘Leven’. Zo spreekt ook het ‘Levenwekkend Woord’ van mildheid, erbarmen en barmhartige zorg. Het Woord ten Leven, dat de Heer is, nodigt de heersers, de machtigen, de koningen uit. Hij spreekt ze nogmaals – als Eerste Woord – toe. Zodoende wijst hij hen op en leidt hij hen naar hun plaats, namelijk: weder-woord, ant-woord zijn. Hij zet hen niet op een hautaine manier op hun plaats. Hij vraagt hen te luisteren naar en het Eerste Woord te horen. Hij raadt hen aan om de sleutel van het antwoord ten ‘Goede’, ten ‘Leven’ aan te nemen. Hij wijst hen nogmaals op de radicaal ten dode opgeschreven weg van het eigengereide; het niets ontziende. Zij mogen de keuze maken; maar de sleutel wordt hen, aangereikt. Het moet dus geen blinde keuze worden; geen slaan in het wilde weg. Het is geen lotto-spel of één of andere toevalstreffer. De dringende bede tot de ‘juiste’ keuze tussen ‘Dood’ en ‘Leven’ is onmiskenbaar helder. Dan klinkt – bij wijze van een soort inclusio, dit wil zeggen een tekst die ingesloten ligt tussen een min of meer zelfde begin- en eindzin of -vers – in het slotvers van deze psalm de echo van de beginverzen van psalm 1. Het Grond-Woord, de programmatie van héél het boek der psalmen wordt hier als het wezen van de Torah nogmaals krachtig neergezet. Zo vormen deze beide, eerste psalmen een diptiek van Zegen. Zegen aan allen die niet verstokt doof blijven, maar zich ontvankelijk durven openstellen voor het ‘Eerste Woord’, hen toegesproken, waarop zij – hoe dan ook – ant-woord willen zijn.

5

Page 14: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Niet bevreesd

2 Heer, mijn belagers – hoè talloos, talloos, gekant tegen mij;

3 talloos zijn die van mij zeggen: ‘voor hèm geen redding bij God!’

4 Doch Gij zijt, Heer, het schild dat mij dekt, zijt mijn roem: het hoofd mag ik heffen.

5 Verhef ik mijn stem tot de Heer, van zijn heilige berg komt het antwoord.

6 Neerleggen mag ik mij, slapen, weer ontwaken – de Heer is mijn rust –

7 onbevreesd voor tienduizenden volks, al sloten ze rond mij hun rijen.

8 Verrijs, Heer – mijn God, red mij uit! Gij trof al mijn vijanden op de kaak.

Gij brak de tanden der bozen. 9 De Heer, Hij is de bevrijder.

Zij uw zegen over uw volk.

Psalm 3

6

Page 15: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 3 Ook wij worden dag en nacht bestookt en belaagd, zowel door allerlei ‘stille verleiders’, aangekaart door zowel de reclame als door de (al te) hoge eisen van onze hedendaagse samenleving. Hoewel ze ons de hemel op aarde beloven, wordt deze ons geenszins gegund. ‘Ik moet het maken, ook en zelfs ten koste en ook nog liefst op kosten van de anderen’ klinkt het vaak. De hel van Sartre, ‘l’enfer, ce sont les autres’ heeft hier nog niets aan actualiteit ingeboet. De ander ligt op de loer; gunt ons het licht in de ogen niet en men blijft op zoek hoe men elkaar kan benutten, gebruiken en soms zonder scrupules zelfs misbruiken. Onze prestatiemaatschappij hanteert als arbeidsethos onder andere, economische criteria die de lat steeds hoger en hoger leggen waaronder de mens steeds meer en meer gebukt gaat en onderdrukt wordt door een kwantiteitszorg waaruit niet meer of toch zeer moeizaam te ontsnappen valt. De helse dreiging om zichzelf steeds meer te moeten bewijzen en er steeds op-‘nieuw’ te moeten staan, zuigt de mens leeg en ontzielt hem. Het is dodend voor de mens die het niet meer kan redden. Hoe schrijnend hedendaags blijven dan de beginverzen klinken van deze duizenden jaren oude psalm! Wie echter poogt zich door dit alles niet te laten dichtslibben en te laten verstikken, kan het ‘Leven’ en de ‘Heer van het Leven’ voelen en aan-voelen als een schild, een dekschild. Vanuit een leescontext van strijders en belagers zou men dit schild kunnen interpreteren als een pantser of een pantsertuig waarin men vast ingesloten zit terwijl het, niets en niemand ontziend, blindweg dood en vernieling zaait en slechts ellende achterlaat. Niets is minder waar. Het is al evenmin een soort dikhuid of een schild van schilfers en dode cellen aaneengeklit tot reuzengrote schubben waarop alles genadeloos afketst en waaronder men gefixeerd zit als een levenloze mummie, totaal gevoelloos zowel voor het kwade en het bedreigende als voor de signalen en de zegeningen van het goede en het levenwekkende. Het is een levend schild of beter, het schild van ‘Leven’, de ‘Heer’, het ‘Leven’ zelf. Dit schild van Leven dwingt ons niet om gebukt en neergehurkt in onze schulp te kruipen en er ineengedoken te blijven. Neen, wij mogen onze nek uitsteken en ons hoofd verheffen, want dit ‘Leven’ is onze roem, ons keurmerk waartegen niets of niemand bestand is die het op dit ‘Leven’ gemunt heeft of ertegen gekant is. Wie oren heeft en horen wil; wie zijn hart wil openstellen, hoort en krijgt het antwoord op zijn vragen. Dit moet niet opgevat worden als het magisch toverwoord waardoor onze dagelijkse problemen, zorgen en beslommeringen met één vingerknip als in een hocus-pocus ineens en voorgoed opgelost zijn. Wie ontvankelijk is, voelt, hoort en ziet dat de ééntonigheid van de dorre vlakte en doodse oppervlakkigheid van het dagelijks bestaan doorbroken wordt en zich verheft tot een berg, een hoge berg. Deze biedt perspectief en geeft uitzicht. Hier klinkt de echo van het Eerste Woord als ant-woord. Die hoge berg – het oord van Woord en weder-woord – is de thuis waarin we ingebed zijn. We mogen er ons neerleggen, slapen en weer ontwaken. Wij vinden en ondervinden er rust en veiligheid. Het klinkt als een onbereikbare droom van een onmogelijke luxe in een tijd van gejaagdheid en haast; een tijd waarin we er 24 uur op 24 moeten staan, met en uit schrik om uitgerangeerd te worden en in de marge te belanden. En toch mogen we gerust slapen in het ‘Leven’, maar ook ontwaken met het ‘Leven’, onbevreesd, want de kaken zijn verbrijzeld van de demonen van geld, macht, prestatie- en tijdsdruk; van uitbuiting, onderdrukking en minachting; van valse beloften, illusies en opgefokte prioriteiten; kortom het gehele gamma van afgoden die voorbijgaan aan het ‘Leven’ zelf. Ze hebben hun tanden stuk gebeten op ‘het schild van Leven’. Ze moeten noodgedwongen en onverrichterzake hun wurgende greep en hun dodende beet lossen. In de durende strijd en het blijvend gevecht tussen schijn en Zijn; tussen het boze en het Goede; tussen dood en Leven is de hoge berg het oriëntatiepunt van en voor het Woord van redding; bevrijding; van ‘Leven’ zelf. En zo schalt het slotvers als een bazuinstoot, als de sjofar, het geluk, de zegen uit voor gans het volk, voor allen die in hun dagelijks doen en laten ‘Leven’ willen doen en zijn in hun ant-woord-zijn op het Eerste Woord.

7

Page 16: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De gelovige in verweer

2 Geef uw wederroep op mijn aanroep, God die immer mij recht hebt gedaan,

die in nood mij ruimte kan scheppen; ontferm U – hoor mijn gebed.

3 Hoelang, mannen, blijft het nog duren dat mijn eer slechts verguizing oproept,

gij uw zinnen zet op wat schijn is, het verwachten wilt van bedrog?

4 Beseft het: Jahwe heeft zijn gunst aan één bij uitstek geschonken;

Jahwe hóórt als ik tot Hem roep 5 Draagt dan vrees, bezondigt u niet,

spreekt met uzèlf op uw leger, weet dat zwijgen u past.

6 Brengt offers gelijk het betaamt, stelt op Jahwe uw vertrouwen.

7 Steeds heet het: ‘wie biedt ons uitzicht?’

Doe Gij opgaan over ons uw lichtend aanschrijn, Jahwe; 8 Gij geeft mij hartgrondiger vreugd

dan de vreugd, destijds, om hùn oogst overvloedig van most en van koren.

9 Vredig vind ik de rust en de slaap; Gij Jahwe, Gij alleen

doet mij wonen beveiligd.

Psalm 4

8

Page 17: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 4 Iemand die in een voortschrijdende stoet blijft stilstaan, is een hindernis. Hij vertraagt, hij (ver-)stropt het vloeiend ritme; men moet erom heen. Ook zo is het met iemand die in een zich voortbewegende en voortstuwende massa in tegengestelde richting wandelt. Hij wordt aanzien als een hinderend element dat liefst zo weinig mogelijk ruimte dient te krijgen om zijn weg te gaan. Al evenzo vergaat het diegene die tegen de haren van de goegemeente in strijkt; die tegen gangbare opvattingen en stromingen oproeit. Hij wordt beschouwd als een hinderpaal; een last die overboord dient gegooid. Hij blijft – uitgespuwd door de meerderheid van de oppervlakte – vaak vereenzaamd achter. Hij voelt zich genoodzaakt zijn – afwijkende – opvattingen te verhelderen; zich te verantwoorden als hij daartoe al de kans krijgt. Hij wordt gedwongen zich te verdedigen en in ’t verweer te gaan. In een finale apologie worden alle registers opengetrokken en doet men zelfs beroep op of verwijst men tenminste naar diegene die men vertegenwoordigt en door wie men eigenlijk tegen - woord - ig gesteld is. Zo kunnen we zeker deze psalm lezen, die trouwens als titel – wat overigens geen verdere historisch-informatieve waarde inhoudt – meekreeg: ‘Gelovige in het verweer.’ Het schijnbaar vanzelfsprekende begin van deze psalm levert bij nader toezien een héél merkwaardige lectuur op. De bede in het beginvers – ‘geef uw wederwoord op mijn aanroep’ (v. 2) – lijkt op het eerste zicht een klassieke aanhef bij uitstek. Het is een herkenbare verzuchting – tot op de dag van vandaag – van iemand die in een uitzichtloze poging tot verweer vertwijfeld be-roep doet op en helpend antwoord verwacht vanuit de Idee, het Principe waarvoor hij gaat of van Diegene voor wie men wenst op te komen en te vertegenwoordigen in woorden, daden, doen en laten. Hoe herkenbaar en begrijpbaar deze universeel menselijke smeking ook is, toch lijkt de formulering ervan wat mank te lopen met het hart zelf van de Torah. Leert deze ons immers niet – zoals we reeds in vorige psalm konden lezen – dat de Onnoembare het Eerste Woord is dat ons toe- en aan-spreekt; en dat de mens hoe dan ook – in zijn handelen en in zijn hele wezen – steeds antwoord is? Zelfs meer, het Eerste Woord dat God is, is tevens Antwoord. Het klinkt immers: ‘kiezen voor Leven!’ En alsof de psalmist meteen ook het tekort in zijn aanhef merkt, vervolgt hij in één adem binnen hetzelfde beginvers nog met de woorden: ‘Gij die mij immers steeds recht doet en in nood ruimte voor mij schept…’(v. 2). Hoe prachtig wordt het wankele begin hier kernachtig terug recht gezet. En hiermee geeft de psalmist tevens zelf het antwoord, door de bevestiging van God als Diegene die er voor hem is. En zo kan hij zich in vertrouwen openstellen met een vraag om de ontferming van de Heer en het horen van zijn aanroep. En dit alles in één (begin-)vers! Die hele geut als uitroep vormt dan als het ware een springplank voor het opzetten van het verweer. Zonder vrees borstelt de dichter met een paar krachtige halen waar het om gaat. Hij roept de anderen op te stoppen met hem na te jagen en zijn persoon neer te halen. Hij maant hen aan zich niet met schijn bezig te houden. Ze moeten nu maar eens goed beseffen dat de Heer hèm – die kiest voor Leven – hoort. Ze horen op te houden met te hollen – en zo af te glijden van wat Leven is – om eens rustig bij zichzelf te komen en op henzelf terug te vallen en te beseffen dat ze best even hun mond houden. Ze ratelen immers voortdurend over de vraag: ‘Hoe moet het verder? Wat zal ervan geworden?’ Het antwoord toont zich in het gelaat dat spreekt van Leven en welwillendheid, ontferming en erbarmen. Kortom, het gelaat van wie grenzeloos gratuïte zorg is én doet. Dit biedt een vreugde waaruit blijvend te putten is; een Levensvreugde die het genot van de kleine dagelijkse geneugten in zich opneemt en ze dan ver boven henzelf uittilt. Bij dit Leven en deze Vreugde vindt de mens zijn veiligheid; zijn plaats waar hij weldoend rusten en slapen kan. Zoniet een éénklank, dan minstens een samenklank in de finale met wat in de vorige psalm reeds te lezen en te overwegen was over slaap en veilige rust.

9

Page 18: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gebed om Gods bijstand

2 Hoor naar mijn woorden, Heer, versta mijn smartelijk klagen;

3 sla acht op mijn roepen om hulp, Gij zijt mijn koning, mijn God:

laat mij tot ù mogen bidden. 4 Heer, des morgens hoort Gij mijn stem,

des morgens breng ik het vóór U; wachtende zie ik uit.

5 Gij immers zijt niet een god bij wie laagheid ingang kan vinden, bij ù kan het boze niet wonen,

6 eigenwaan houdt geen stand voor uw blik, Gij haat elk die verraderlijk handelt;

7 Gij vernietigt wie leugentaal spreekt, de Heer gruwt van wie moorden en bedriegen.

8 Zelf zal ik, door uw rijke genade, mogen binnengaan in uw huis, tot uw heiligdom mij mogen buigen

in vreze voor wie Gij zijt. 9 Leid mij door uw gerechtigheid, Heer,

ten spijt van wie mij belagen; bewerk dat ik ùw weg kan gaan.

10 In hùn mond is elk woord onoprecht, want bederf huist bij hen van binnen;

een gapend graf is de keel van wie vleierig glad met de tong zijn.

11 Tref hen met vergelding, o God, laat hen struikelen over hun plannen;

om al wat zij begingen: stoot toe! Tegen ù is hun rebelleren.

12 Vreugde vinden die schuilen bij U; door de eeuwen heen gaat hun jubel,

want rondom hen is ùw bescherming; hoog verblijden zich die uw naam eren.

13 De rechtvaardige zegent Gij, Heer, als een schild houdt uw gunst hem omgeven.

Psalm 5

10

Page 19: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 5 Leven bewust mee-maken is het ervaren van hoge toppen en diepe dalen; van blijheid en vreugde, dankbaarheid, liefde en vriendschap; echter ook van pijn, verdriet, onbegrip en verlatenheid. Het is op weg gaan, heel vlot marcherend, soms ook strompelend; dan weer licht lopend en een andere keer zwaar zwoegend. Het is struikelen; nu eens stilstaan; dan weer vallen en toch weer recht komen. Het is stevig vaste grond onder de voeten voelen en frisse lucht snuiven; soms is het zwalpen in de radeloosheid of onderuit schuiven en langzaam wegzakken in een poel vol leegte. Het is vliegen met wijd gespreide armen als een condor in de vrije lucht, dan weer is het hijgend hollen als opgejaagd wild met nauwelijks ijle adem als een schreeuw vol woede en uitzichtloze onmacht. Het is met gezwinde tred over brede lanen stappen en dan weer verkrampt, verlamd soms, gevangen zitten in de nauwe engten van onzekerheid en vertwijfeling. Het is flaneren tussen de geneugtes van erkentelijkheid en voldoening, dan weer moeizaam herstellen van – soms (on)nodig – schuldgevoel en (on)terecht verwijt. Het is baden in zon en zee van zelfzekerheid, dan weer het water aan de lippen voelen en vechten tegen het verdrinken en verzinken in de eigen fouten en gebreken… Het is nog onuitsprekelijk veel meer. Leven is uitstaan naar de a/Ander! De a/Ander biedt uitzicht en veiligheid! Wij kunnen bij de a/Ander terecht met onze zorgen, onze kleine en grote moeilijkheden, zoals kinderen bij hun ouders; of zoals geliefden, vrienden, levensgezellen, zielsverwanten en geestesgenoten steun kunnen vinden bij elkaar. Wij kunnen zò thuis komen en thuis zijn bij de a/Ander dat we ongedwongen ons klagen en verzuchten mogen voorleggen en hulp inroepen. We mogen, doorheen de donkerte van de nacht, vertrouwvol wachten, verlangend uitzien en de klaarte, het licht van de morgen ver-wachten. De a/Ander laat ons immers uitstaan naar het Leven…! Hij – het Eerste Woord dat ons oproept tot de morgen van het Leven – staat haaks op laagheid en leugen; ongerechtigheid en valsheid. Immers, vers 10 zegt het duidelijk: ‘ Bederf huist bij hen die onoprecht zijn, een gapend graf is de keel van wie vleierig glad met de tong zijn.’ De beeldtaal van de psalmist spreekt in al zijn kracht ondubbelzinnig helder. In al zijn hevigheid schetst hij hoe het ‘Leven’ gruwt van alles wat er dreigt tegen in te gaan en het te vernietigen. In zijn – ook voor ons soms herkenbare – onstuimigheid wenst hij tevens allen dood die hem te na komen. En hoe verbijsterend dit op het eerste zicht lijkt – zeker voor diegenen die de psalmen beschouwen enkel als vrome gebeden van en voor devoot prevelende mensen – toch klinkt dit al iets minder levensvreemd voor hen met een – soms al te sterk – emotioneel geladen temperament. Het universeel menselijke van deze verzen blijft dan ook troostvol in zijn verwondering erover. Tegelijk hiermee moet het wel meteen duidelijk zijn zowel dat men anderen naar de verdoemenis kan wensen hoewel dit niet (meteen) feitelijke werkelijkheid wordt, als de vaststelling dat men de anderen dood wenst niet zozeer omdat ze ons belagen door daden of attitudes dan wel destructief zijn voor en ingaan tegen de heer van het Leven (cfr. vers 11 ) ‘…want het is tegen U dat ze rebelleren.’ Deze verzen willen dus geenszins sussen en/of eigengereidheid goedpraten. Ze zijn al evenmin een goekeurende bevestiging van primitieve verwensingen, laat staan doodswensen. En ze zijn nog minder een bekrachtiging van infantiel dromen waarbij we menen in het juiste kamp te zitten met het sterkste opperhoofd dat naar believen dood en vernieling zaait waar wij dat wensen. Gerechtig - zijn immers – dat bij Hem welbevinden wekt – is weder-woord ten Leven zijn. Dit is een dagelijks te realiseren opdracht die niet zonder risico’s is. En dan is het goed en leven-wekkend te mogen en te kunnen ervaren dat we ons steeds tot iemand mogen wenden, cfr. vers 2: ‘…tot U mogen bidden.’ En als een soort pendant met de beginverzen, sluit deze psalm dan met het uitzingen van de vreugde, de zegen en het geluk dat de gerechtige – hij die wederwoord ten Leven is – ten deel valt in de bescherming en de beschutting die hem als een schild (cfr. vorige psalm) omgeeft.

11

Page 20: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De dood voor ogen

2 Heer, straf mij niet in uw toorn, tuchtig mij niet in uw gramschap.

3 Heer, erbarm U, mijn bloei is vergaan, Heer, genees mij, mijn kracht is teniet

4 en ontrust is mijn ziel bovenmate. En Gij, Heer, Gij – tot hoe lang?

5 Keer weder, Heer, maak mij weer vrij, verlos mij krachtens uw goedheid:

6 in de dood wordt Gij niet meer gekend, wie kan U in het dodenrijk loven?

7 Kreunend en afgemat schrei ik nacht aan nacht op mijn bed,

doordrenk ik mijn peluw met tranen; 8 mijn ogen, van wanhoop half blind,

staren dof op al mijn belagers. 9 Komt mij met uw verraad niet te na!

Want de Heer heeft mijn schreien gehoord. 10 Hij heeft acht op mijn smeken geslagen, mijn gebed – de Heer neemt het aan.

11 Hoe smadelijk verslagen weldra mijn vijanden alle te zamen:

in een oogwenk met schande op de aftocht!

Psalm 6

12

Page 21: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 6 Mensen kunnen afgetobd zijn en uitgeput. Ze kunnen soms zo vermoeid geraken dat ze hét moe zijn. Ze kunnen – door eigen toedoen of door dat van een ander – diep in de put zitten. Ze staan – letterlijk en figuurlijk – met hun rug tegen de muur. Ze weten – bij manier van spreken – van geen hout meer pijlen te maken. En zo zijn ze ten prooi aan allerlei, elkaar vaak weerstrevende, opkomende gevoelens. Zo kennen ze schrik. Schrik voor bestraffing vanuit een soort ingeheid, intuïtief mechanisme van een blijkbaar niet te ontlopen, noodzakelijke band tussen fout en straf, in welke vorm dan ook. Dit gevoelen is de psalmist ook niet vreemd en hij begint zijn bede hier dan ook met de smeking om niet gestraft of getuchtigd te worden. En bijna tegelijk hiermee – met de vrees namelijk voor straf – is de ervaring van vertrouwen nog voldoende aanwezig om te vragen om erbarmen en mededogen. Hij heeft dit brood-nodig want hij is onderste boven; heeft geen groeikracht meer en is verontrust tot in zijn diepste zelf. Het is dan mooi om lezen hoe hij zich in zijn smeken niet gedeisd houdt maar de Heer van ’t Leven – als diegene die het Leven be-heer-t – sterk hierop aanspreekt: ‘…mijn bloei is vergaan, en Gij – tot hoelang? Bevrijd mij, want in de dood wordt Gij niet gekend. En wie in het dodenrijk zal U loven?’ (v. 3-6). Wat een pracht van (geloofs-)belijdenis! Het is immers niet alleen een krachtige – en overigens inhoudelijk terechte – overtuigingspoging van iemand die spartelt om er terug bovenop te komen en/of te overleven. De argumentatie snijdt anders wel hout en raakt de kern. (De Heer van) het Leven kan niet gekend, laat staan erkend en geenszins herkend worden in de dood, het bederf, de vernietiging. Het zijn enkel diegenen die kiezen voor het Leven – de Levenden – die doorheen die keuze Hem loven. Je vindt deze niet in het rijk van de doden; in het rijk van hen die in hun handel en wandel tegen het Woord van Leven ingaan. Dit argumentatief spreken is tegelijk ook een gebald belijden van waar het op staat. Dit wordt nog eens bekrachtigd door de roep om bevrijding; om los- en vrij-gemaakt te worden van de neerhalende, knellende banden die finaal uitlopen op de dood. Tekort geschoten zijn of zwaar in de fout gegaan zijn, kan mensen zo verdrietig maken dat oceanen niet wijd en diep genoeg zijn om hun tranen op te vangen. Ook deze ervaring overkomt de psalmist. Nacht aan nacht houdt het hem uit de slaap; het houdt hem wakker; hij kreunt eronder en geraakt afgemat. Doorheen de tranen, die zijn peluw drenken, staart hij met troebele, doffe ogen naar zijn belagers; naar diegenen en datgene die hem zover hebben gebracht of waardoor hij zich zover heeft laten gaan. Messcherp en alert maakt hij nu komaf met de vele afleidingen; verleidingen en misleidingen die hem belagen en hem van (de weg ten) Leven afbrengen met hun verraad. Hij schreeuwt hen toe hem niet meer te na te komen. Immers, bewust bekennend en eerlijk erkennend in de begane fout(en) gaan staan; in alle openheid schuld beseffen en hieronder gebukt gaan in krachten uitputtend verdriet en ondanks alles en allen in vertrouwen toch blijven smeken om bevrijding, om Leven zijn even zovele vormen van weder-woord ten Leven zijn. Dit schenkt ons – zoals de psalmist zegt – de zekerheid dat dit weder-woord; dit ant-woord gehoord is, aangekomen en aangenomen door het Eerste Woord! Zo kunnen we het slotvers lezen en be-leven als een vurig belijden van en een – ondanks alles – vertrouwvol geloven in de triomf van het Grond-Woord ten Leven over alles en allen die dit laatste proberen in de kiem te smoren.

13

Page 22: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Onschuldig

2 Heer, mijn God, bij U zoek ik toevlucht, verlos mij van al mijn vervolgers, maak Gij dat ik word bevrijd; 3 straks heeft, als een leeuw die zijn prooi grijpt, een mij beet - want er daagde géén redding. 4 Heer, mijn God, als ik dàt heb gedaan, als er onrecht kleeft aan mijn handen, 5 wanneer ik kwaad heb gebracht over wie met mij leefde in vrede, of zelfs maar mijn tegenpartij iets ontnomen heb wat mij niet toekwam, 6 laat de vijand mij dàn achterhalen, mijn leven vertreden ter aarde, neerwerpen mijn eer in het stof 7 Verhef U, Heer, in uw toorn, stuit de stormloop van mijn belagers, grijp in: van ù gaat het recht uit 8 en de raad der goden omringt U: Gij zult zetelen: hoog boven haar uit. 9 Heer, die richter zijt over de volken, doe mij recht, Heer, zowaar als ik recht sta, zowaar als ik mij zonder schuld weet. Psalm 7

10 Laat het kwaad der verstoorders verdwijnen, verleen de rechtvaardige sterkte: toetst Gij niet hart en geweten, o God die rechtvaardigheid zijt? 11 Mijn schild – dat is Gods bescherming, Hij bevrijdt de oprechten van hart; 12 God, de rechtvaardige rechter, maar een God die kan toornen - altijd. 13 Is een mens onbekeerlijk, dan wet Hij zijn zwaard, spant zijn boog – Hij legt aan, 14 richt op hem zijn dodelijk wapen, maakt zijn pijlen tot schichten van vuur. 15 Zie, er was een mens boordevol boosheid, van kwaad zwanger, zijn kind was verraad; 16 een valkuil delft hij, spit steeds dieper en stort zelf in het gat dat hij groef? 17 Wat hij aanstichtte viel op zijn hoofd, zijn boosaardigheid brak hem de schedel. 18 Loven mag ik de Heer om zijn gerechtigheid, psalmzingen bij de harp ter ere van zijn naam: de Heer – de Allerhoogste.

14

Page 23: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 7 Het moet je maar gebeuren! En het overkomt sommigen onder ons, hetzij privé, hetzij – nogal eens – in ons professioneel bestaan. Je doet je uiterste best; je zet je in; je benut al je mogelijkheden en talenten; je geeft jezelf heel en al om het goed(e) te helpen realiseren. Je poogt, daar waar je kan, onrecht tegen te gaan en zoveel als mogelijk gerechtigheid te laten geschieden. Je klaagt onrechtvaardige situaties aan en werkt mee om rechtvaardigheid tot stand te brengen. Je wilt conflicten voorkomen, of – als er zijn – ze helpen oplossen. Je beoogt vooral vredevol en harmonieus met elkaar samen te werken en samen te leven. Je hebt alles veil, zelfs (de eer van) je gehele persoon om éénieder daarvan te overtuigen. Kortom, je gaat waarvoor het Oer-Woord ‘Leven’ staat. En toch…! En toch zitten ze je op de hielen. Je voelt de hete adem van hen die het op jou gemunt hebben. Ze azen op jou en springen naar je toe zoals een leeuw zijn prooi verovert en nadien verscheurt. Kiezen voor ‘Leven’; weder-woord-ten-Leven-zijn is geen waarborg, geen vrijgeleide, laat staan een blanco cheque voor een rustig, risicoloos en succesvol mensenbestaan. Integendeel! Je zou er voor minder de brui aan geven en wat veiligheid en geborgenheid proberen op te zoeken in de dagelijkse, menselijke (schijnbare) zekerheden. Het is evident dat je in die omstandigheden een toevlucht en een beschutting wil vinden. Het is echter heel wat minder vanzelfsprekend je toevlucht te zoeken en te willen nemen bij datzelfde Oer-Woord ‘Leven’ zelf. Immers, is dat niet bij de duivel te biechten gaan; of naar het hol van de leeuw terugkeren en jezelf moeilijkheden om de hals blijven halen? En toch…! En toch begint de psalmist hiermee. ‘Heer, ik zoek bij U mijn toevlucht…bevrijd mij…er daagde geen redding…!’ Ook al ga je voor het goede, je kunt nooit helemaal met zekerheid op je medemens rekenen en je redt het ook niet alleen! En dan worden in een achttal verzen (vers 7-15) een aantal facetten van het Levend Grondwoord; van de Heer van Leven verduidelijkt waardoor de keuze om zijn toevlucht te zoeken bij Hem toegankelijk gemaakt wordt. Hij is de rechtvaardigheid zelf. Boven alles en allen verheven, spreekt Hij recht, berecht en doet recht. Hij geeft kracht aan de rechtvaardigen. Hij toetst de mens tot in zijn diepste zijn. Maar het Woord van Leven is dodelijk en dodend voor hen die – halsstarrig – ertegenin gaan. In enkele snedige beelden – zoals het wetten van het zwaard, het spannen van de boog, pijlen als schichten van vuur – wordt die dodende toorn (op papier) neergezet. Maar, zou het Grondwoord ‘Leven’ dan uiteindelijk ook doden? Staat dit dan niet haaks op het wezen zelf van ‘Leven’? Is ’t Grondwoord Leven echter niet zo scherp, heeft het niet zo’n spankracht en brandt het niet zo vurig dat al wie ertegenin gaat, zichzelf te pletter stort?! Wie doelbewust boosaardig is en daarnaar handelt of, met andere woorden, wie doelgericht het Leven dwarsboomt is zwanger van de dood. Hij verstrikt in de vangnetten die hij voor anderen spant en valt in eigen valkuilen. De putten die hij voor anderen graaft, worden zijn eigen graf. Hij spint zich in en pint zich vast in het web dat hij voor anderen heeft geweven. Hij breekt zijn schedel op de harde plannen die hij tegen de anderen heeft gesmeed. Kortom, wie zwanger is van kwaad, verderf en dood brengt enkel dood en uiteindelijk zelfvernietiging voort. Daarom is de bescherming van de Heer van Leven mijn schild. Dit laatste is geen pantser dat ons ongenaakbaar maakt zoals een Superman, een Batman of andere creaties van dat kaliber. Het is al evenmin een magisch scherm dat ons zoals Achilleus – bijna volledig – onkwetsbaar maakt. Integendeel zelfs, lezen we er de verzen 2-6 nog maar eens op na. De bescherming van Leven echter als schild ervaren, is kunnen en mogen erop vertrouwen dat ons weder-woord-ten-Leven onder welke vorm dan ook zich steeds geborgen mag weten en voelen – ondanks en door alles heen – in het Grond-Woord ‘Leven’ zelf. Zo mogen wij het ‘Leven’ loven zoals het slotvers het nog eens heel nadrukkelijk uitzegt, uitschrijft en uitzingt.

15

Page 24: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De mens temidden van Gods schepping

2 Heer, onze God, hoe vol macht is uw naam wijd en zijd op de aarde;

gelijk Gij uw majesteit doet verschijnen hoog aan de hemel,

3 uit de mond der kleinen, de kreet van het kind uw vermogen bevestigt,

dat uw tegenstanders het weten, dat vijand en verstoorder moet zwijgen.

4 Als uw hemel ik zie – uwer vingeren werk,

maan en sterren die Gij daar stelde , 5 wat is dàn de mens dat Gij acht op hem slaat, het mensenkind dat Gij hem aanziet?

6 En nochtans gaaft Ge hem een haast goddelijke staat; met waardigheid hebt Gij, met schoonheid gekroond

7 die Gij heerser maakt over het werk uwer handen. Want alles hebt Gij aan zijn voeten gelegd;

8 de schapen, het hoornvee bijeen en de andere, de dieren des velds,

9 de vogelen des hemels, de vissen der zee: wat de banen der zeeën doorkruist.

10 Heer, onze God, hoe vol macht is uw naam wijd en zijd op de aarde.

Psalm 8

16

Page 25: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 8 ‘…hoe vol macht is uw naam; wijd en zijd op aarde…’ Een naam; niet zomaar een naam! Trouwens, bestaat dit laatste wel? Een naam duidt immers steeds de eigenheid van een voorwerp of van een soort aan en de identiteit van de genoemde. Zoals het kleinste kind weet heeft van zijn ouders en deze her-kent, zo wordt ook Zijn naam aan de allerkleinsten duidelijk geopenbaard zodat niemand – zelfs de tegenstrevers niet – kan doen alsof en de naam verzwijgen. De naam van de Onnoembare is hier: scheppen. De schepping – als een kunstwerk door handwerk – van natuur, wereld en heelal manifesteert op die manier de pracht, de macht en ook de kracht van de Naam. Vandaar dat we ook door het schouwen en bewonderen heen van zon, maan en sterren; van bomen, bloemen, bergen, zeeën en woestijnen ons kunnen afvragen:…en wij, wie zijn wij? De mens, wie of wat is dat? Het is een vraag die in de Moderne Wijsbegeerte en verder voornamelijk in de ‘filosofische antropologie’ nadrukkelijk gesteld en expliciet uitgewerkt en behandeld werd. Telkens opnieuw werden verschillende facetten belicht of op de voorgrond gebracht. Men bleef geboeid pogen de kern, de essentie van het fenomeen ‘mens’ op het spoor te komen. Het menselijk bestaan bleek echter zo complex en zo rijk te zijn dat het niet zomaar te vatten viel in één begrip of één notie. In een bepaalde richting – namelijk de analytische filosofie – kwam men, na onderzoek en toetsing van verschillende wegen en antwoorden binnen de filosofische traditie, tot de bevinding dat, ondanks het feit dat we elkaar als menselijke personen konden erkennen en herkennen én tevens daarnaar handelen, de wezenheid van hetgeen de mens tot een menselijke persoon maakt niet ten gronde rationaliseerbaar is en dat het fenomeen van de mens en de menselijke persoon zodoende een ‘mysterie’ blijft. Scheppen is hier relatie scheppen. De naam: ‘scheppen’ is dan ook ‘het scheppen van relatie.’ Al het geschapene is verwijzing naar de/het Gans Andere. Het wezenlijk geheel anders zijn van de/het Gans Andere maakt het scheppen én het scheppen van relatie mogelijk. Het is zoals een Zwitser, die de lucht en de bergen bekeek, de vlinders over en weer zag fladderen tussen de bloemen en struiken op zijn terras, mij in de grootsheid van zijn éénvoud plots zei – zonder dat hij weet had van het feit dat ik op datzelfde ogenblik enkele gedachten rond deze psalm aan het neerschrijven was – ‘il faut plus qu’un homme pour inventer la terre.’ Het was niet alleen een gelukkig toeval van het moment, maar die uitspraak balde kernachtig een grondgedachte van deze psalm samen. Deze uitspraak verwijst uitdrukkelijk naar wat boven de mens uitstijgt en laat ons impliciet weer terugvallen op de reeds gestelde vraag:…en de mens? Een aandachtige lectuur van één vers leert ons reeds heel wat. De eigen formuleringswijze van de vraagstelling laat een glimp van antwoord zien.’… wat is de mens dat Gij acht op hem slaat; een mensenkind dat Gij het aanziet?’ (v. 5). De Gans Andere merkt de mens niet louter op. Hij slaat er acht op, d.w.z. Hij houdt er rekening mee in een respectvolle relatie. Door de mens aan te zien, schenkt Hij hem aanzien. Het is dan noch vreemd noch toevallig dat we – mede geïnspireerd door de gedachten van de Joodse filosoof E. Levinas – hier kunnen schrijven dat door het face à face aan-zien van de ander, het Gelaat van de Gans Andere verschijnt en ons tot een ver-‘antwoord’-e relatie ten Leven noopt. Door ons aan te zien, krijgen we aanzien; status of beter een eigen statuut. We worden met een eigensoortige waardigheid begiftigd die geheel onze relatie zowel tot de Gans Andere als tot al het geschapene door en door merkt. Wij worden - zoals het ook reeds duidelijk was in het boek van de Oorsprong, van de Wording; het boek Genesis - beheerders en (be-) hoeders van de schepping. De wijze waarop wij aan deze relatie gestalte geven is tevens de wijze waarop wij mede gestalte geven aan het scheppen; aan de Naam van de Onnoembare. Het is de Naam waarvan zowel in het eerste als in het laatste vers gezegd wordt:’…hoe vol macht is Uw naam; wijd en zijd op aarde…’

17

Page 26: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God beeindigt het onrecht 2 Heer, ik wil U met heel mijn hart loven, al uw wonderen wil ik verhalen, 3 vreugde dragen, in U mij verblijden, zingen ùw naam ter eer, Allerhoogste; 4 want thans wijken mijn vijanden terug, struikelen, vergaan voor uw aanblik. 5 Gij beslechtte mijn pleit, mijn geding, zetelde als rechtvaardige rechter; 6 dreigend wees Ge de heidenen terug, deed uw haters spoorloos verdwijnen, hun naam delgde Gij: nu en voor eeuwig. 7 Het rijk van de vijand heeft uit, is voor altijd een puinhoop geworden, van de steden die Gij hebt geslecht is zelfs de herinnering verdwenen. 8 Zó troont Hij voor eeuwig, de Heer, heeft zijn zetel gegrond ten gerichte; 9 Hij toch oordeelt de wereld rechtvaardig, richt de volken naar ongekromd recht. 10 In waarheid betoont zich de Heer een vaste burcht voor de verdrukte, een burcht in tijden van nood. 11 Die ùw naam kennen bouwen op U, nooit begeeft Gij, Heer, die U zoeken. 12 Zingt uw psalmen tot eer van Jahwe, die zijn woonstede heeft op de Sion, boodschapt onder de volken zijn daden.

13 Hij is die vergoten bloed wreekt, Hij is die de verslagenen gedenkt, Hèm ontgaat niet de schreeuw der verdrukten. 14 Ontferm U dan over mij, Heer, zie hoe diep mij mijn haters doen bukken, draag mij weg van de drempel des doods, 15 dat ik voluit uw lof mag verkondigen, in de poorten van haar, Sions dochter, juichen mag: want Gij schenkt bevrijding. 16 Volken graven zichzelve een graf: hun eigen voet raakt in het net dat zij heimelijk uitgezet hadden. 17 Want de Heer heeft zich kenbaar gemaakt; Hij heeft het oordeel voltrokken. In zijn eigen strik worgt zich de boze, 18 aan de dood zijn Gods haters vervallen, alle volken die aan God voorbij gaan; 19 niet voorgoed blijft de arme vergeten, wat de nederigen hebben gehoopt is niet voor altijd verloren. 20 Verrijs, Heer: laat het niet zijn dat de sterveling zou triomferen; het oordeel over de volken, het ga van ùw aangezicht uit. 21 Laat vrees hen vervullen, o Heer, opdat zij allen beseffen slechts nietige mensen te zijn.

Psalm 9

18

Page 27: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 9 Lectuur is een eigensoortig avontuur. Het lezen van en het reflecteren over teksten is een zeer eigenzinnig gebeuren. Nu eens zet het je op onvermoede wegen, dan confronteert het je weer met onverhoedse hindernissen om je even later opnieuw te verrassen met onverwachte perspectieven terwijl het je dan even plots door een schijnbaar dor en - schijnbaar - overbodig landschap loodst dat op het eerste gezicht arm lijkt aan zin of rijk is aan moeilijk te ontcijferen betekenissen. Deze gamma aan variaties is zeker aanwezig bij het lezen en overwegen van poëzie en in casu van psalmen. Dit zijn immers sterk emotioneel en persoonlijk-existentieel geladen teksten. Als je het intens karakter hiervan in en tijdens de lectuur in alle vrijheid laat samenkomen en samenstromen met je eigen intensiteit aan belevingen, dan is een bron aangeboord voor sprankelende interpretaties en zelfs mogelijke oorspronkelijke bedenkingen, verbindingen en associaties die zich niet altijd van een orthodoxe signatuur kunnen of zullen verzekeren, als dit laatste al zou moeten. Ik weet niet en heb het verder niet nader onderzocht of er een expliciete logica schuilt achter de ordening van de psalmen of nog meer precies, in de specifieke opéénvolging van elk der 150 psalmen binnen de Joodse traditie of de christelijke canon. Los van het – mogelijk intrigerend – antwoord op deze vraag, kunnen we – zonder enige bijbels-exegetische pretentie – deze psalm lezen vanuit en meer nog in de nog aanwezige (resten van) extase/ het uit-staan die de vorige psalm 8 mogelijkerwijze bij ons opriep. De aanhef van psalm 9 zindert en trilt in al zijn voegen. Hij heeft het in één zwier over loven, verhalen, zingen en zich verblijden in de Naam. Met een krachtig tempo en in één ruk bevestigt en draagt deze aanhef de vreugde van de Naam: ‘scheppen; scheppen van relatie ten Leven’. In een bijna bedwelmend staccato componeert de psalmist vers na vers voorbeelden van dit laatste. Om te beginnen schetst hij wat er voorvalt bij de vijanden, bij hen die dit levenwekkend scheppen tegengaan: ‘…ze struikelen en vergaan voor uw aanblik…’ (v. 4). In het gelaat van het scheppen staat ‘Leven’ te lezen, waarvoor uiteindelijk alles en allen moeten wijken. Hun namen – en zo ook hun identiteit – worden gedelgd. Hun haard van wonen en leven wordt herleid tot puin. Hun steden en dorpen blijven niet bestaan. Zelfs de herinnering eraan verdwijnt. Hierdoor wordt ge - denken en her – denken verder onmogelijk (gemaakt). De compositie vervolgt met de toonzetting van de Onnoembare als rechter die oor en oog heeft voor hetgeen mensen te ondergaan, te dragen en te verdragen hebben; die weet heeft van de manier waarop mensen elkaar kunnen knechten en vernederen; en die uiteindelijk een rechtvaardig vonnis velt. En, voor wie de Naam er-kennen en her-kennen, is hij een veilige burcht; de ruimte van wonen en zich bewegen binnen de geborgenheid van Leven. Als intermezzo’s klinken nu eens beden om ontferming vanuit het vertrouwen dat de verdrukten - diegenen die dreigen platgewalst te worden door hen die neigen naar vernietiging en dood – steeds gehoord worden; dan weer (klinken) oproepen tot loven, danken en zingen. In gans deze psalm weergalmen de krachtig-heldere tonen van wat ‘scheppend leven en leven-scheppend’ kan betekenen. In een eindvers, dat begint met ‘…verrijs, Heer…’, vraagt de psalmist bezwerend dat de Heer relatie ten Leven zal blijven scheppen om duidelijk te maken hoe nietig niets de sterveling is die buiten deze relatie gaat staan.

19

Page 28: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Onderdrukkers en onderdrukten Waarom blijft Gij, o Heer, zo onbereikbaar ver? Waarom verbergt Gij U in tijden dat het nijpt? 2 Door de triomf der bozen lijdt de arme pijn, want anderen worden prooi van hùn sluw overleg. 3 De rechtsverkrachter pocht dat zìjn wil triomfeert, maakt woeker, spot met God: hij telt de Heer als niets. 4 Zo’n schurk verbeeldt zich héél wat: ‘Hij zoekt geen verhaal !’ de som van wat hij denkt: ‘Welneen! Er is geen God!’ 5 Langs eigen wegen komt hij altijd tot zijn doel; ùw oordeel raakt hem niet: het gaat over zijn hoofd. Als iemand hèm te na komt valt hij briesend uit 6 en bij zichzelve denkt hij: ‘ik ga niet omver! zo een als ik raakt nooit of nimmer in de nood.’ 7 Verwensing bergt zijn mond, met leugen en bedrog; onder zijn tong huist kwelzucht en boosaardigheid. 8 Achter een hofmuur ligt hij in zijn hinderlaag, en wordt sluipmoordenaar van een die argeloos was. Zijn ogen zien wel wie zich niet verweren kan! 9 Hij loert verdekt – een leeuw tussen opgaand gewas; hij loert of hij de arme overvallen kan: hij overvalt hem, trekt het net rondom hem dicht.

10 Hij houdt zich weggedrukt, hij kromt zich voor de sprong: diep te beklagen is wie hem in handen valt. 11 ‘God zal het heus niet merken’, denkt hij in zijn hart. ‘Hij laat zichzelf niet zien. Hij wordt dit nooit gewaar.’ 12 Verhef U, Heer! Grijp in met machtige hand, o God! vergeet Gij dezen niet die neergebogen zijn: 13 want waarom mag hun kweller God achten als niets en mag hij heimelijk denken: ‘Hij zoekt geen verhaal?’ 14 Gij zijt alziende: wat verdriet en moeite is hebt Gij gepeild; Gij wilt het wegen in uw hand. Wie haast bezwijkt, hij vindt in ù zijn toeverlaat; er blijft een helper voor de ouderloze: Gij. 15 Sla neer de kracht van wie afvallig rebelleert, vervolg zijn kwaad totdat Gij het verdwenen vindt. 16 De Heer zal koning zijn in tijd en eeuwigheid; dan zijn de heidenen verdwenen uit zijn land. 17 Wat de onderdrukten zochten hebt Gij, Heer, verstaan; Gij hebt hun moed gesterkt, aandachtig toegehoord. 18 Zó komt Gij voor de wees, voor de verdrukte op en géén aards nietig mens die hem nog schrik aanjaagt.

Psalm 10

20

Page 29: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 10 In het mensenbestaan zijn er zekere vertrouwdheden en vertrouwde zekerheden. Ze maken het menselijk leven leefbaar, bewoonbaar en in zekere mate tot op een bepaalde hoogte genietbaar. Vooral en juist omdat we die zekerheden en vertrouwdheden onbewust mee in ons dragen zodat we er niet telkens opnieuw uitdrukkelijk moeten blijven bij stilstaan, wordt het organiseren van de dagelijkse gang van zaken éénvoudiger. Zo gaan we ervan uit dat na de dag de nacht komt en dan weer de dag; dat we na een verkwikkende nachtrust ’s ochtends even fris en gezond wakker worden als de vorige dag. We weten zon, maan en sterren boven aan de hemel, zoals we vissen zoeken in het water en vogels in de lucht. Er is de contactsleutel waarmee we met een kwart draai de motor van de wagen doen aanslaan zoals een stekker in het stopcontact een netwerk van bekabeling kan voorzien van stroom en energie. Zo zijn er ook de vertrouwdheden zoals deze van de bergbewoners die zo vergroeid zijn met het berglandschap en zoveel raadsels ervan hebben ontfutseld dat ze zich gaandeweg hieraan hebben aangepast; of deze van de vissers die de gevaren en de weldaden van de zee door en door kunnen peilen. En als beiden – bergbewoners en vissers – naar de lucht kijken lezen ze ieder de wind en de wolken nog anders dan de plattelandsbewoner, laat staan de stedeling. Vertrouwde opvattingen, die vaak kernachtig uitgedrukt worden in zegswijzen en spreuken (cfr. Boek der Spreuken) bieden ook oriëntaties voor en vormen vaak ijkpunten in het – soms ongeordend – gebeuren van onze dagelijkse beslommeringen. Tot zover lijkt alles nogal vlot te verlopen. Het geheel lijkt een klimaat van vertrouwen in- uit te ademen en zelfs – onnadenkend – als vanzelfsprekend ervaren te worden. Tot…! Tot de computer niet start nadat je hem hebt aangeklikt; onze benen niet meer meewerken als we willen opstaan; en ‘…loontje nu eens niet om zijn boontje komt.’ De werkelijkheid spreekt voortaan niet meer vanzelf; vertrouwde zekerheden komen op de helling te staan; vertrouwde opvattingen beginnen te wankelen en zelfs te kantelen; het vertrouwen lijkt te barsten. De onzekerheid en weifeling groeit; er rest schijnbaar enkel nog de twijfel. Deze ervaring is ook aan de psalmist niet voorbijgegaan. Hij begint met het onomwonden uiten van zijn gemengde gevoelens van vertwijfeling en opstandigheid. ‘Waarom blijft Gij, o Heer, zo onbereikbaar ver? Waarom verbergt Gij U in tijden dat het nijpt? Door de triomf der bozen lijdt de arme pijn; want anderen worden prooi van hun sluw overleg (vers 1-2). De valse hoop, de valse illusie dat het Grond-Woord van Leven een soort magisch toverwoord zou zijn dat meteen ook pasklaar weder-woord is in elke – en vooral penibele – situatie wordt in deze vraagstelling meteen ontmaskerd en de kop ingedrukt. En zelf ant-woord ten Leven zijn is verre van evident, want het levert niet altijd meteen het (door ons) gewenste en verwachte resultaat op. Integendeel! In heldere en niet mis te verstane beelden schetst de psalmist – bij wijze van illustratie van en commentaar op vers 2 én tevens als een aanklacht – de andere partij. Kijk maar eens – zeggen ook wij – naar andere mensen, naar hen die zich noch van God of zijn gebod iets aantrekken; naar hen die klinkklaar hun eigen wegen gaan en het recht in eigen handen nemen. Het gaat dezen vaak voor de wind. Ook zij kennen voorspoed. Hebben ze tegenslag en het komt hen uit, dan nemen ze hun toevlucht tot de wet van de sterkste. Als een leeuw loeren ze naar hun prooi. Ze azen op de argelozen en bespeuren meteen diegenen die zich niet verweren kunnen. Zo lijkt het gras steeds groener bij de ander. Je zou voor minder wegzinken in het moeras van het vermeende onrecht en schreeuwen hoe het mogelijk is dat anderen zo’n wegen mogen en kunnen gaan? Dan komen een paar prachtige verzen (v. 14 - 18) die ons duidelijk maken dat we ook in en ondanks deze aspecten van het menselijk bestaan vertrouwen mogen en kunnen ervaren. De zekerheid van het vertrouwen is niet te leren en te lezen als de wetten en de mechanismen van de wetenschap. Vertrouwen is van een andere orde. Het is ondervinden dat door alles heen het Grond-Woord van Leven verdriet en moeite gepeild en gewogen heeft; aandachtig aanhoord en verstaan heeft wat de onderdrukte zoekt. Het is ervaren dat dit Grond-Woord ten Leven de moed van de verdrukte sterkt; steeds de helper is van de ouderloze en tevens steeds zal blijven opkomen voor de wees, de verdrukte, de arme, de vertwijfelde, de zoekende…

21

Page 30: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God is immers rechtvaardig! Mijn veiligheid is bij de Heer.

Hoe dùrft ge te zeggen tot mij: ‘vlied, vogeltje, naar uw bergnest!’

2 Zie, reeds spannen Gods haters de boog, staan gereed met de pijl op de pees argelozen in het donker te treffen.

3 Waar de grondslagen om zijn gewoeld wat richt dààr een rechtvaardige uit?

4 De Heer in zijn heilig paleis,

de Heer in de hemel ten troon – zijn ogen, peilende, zien,

zijn wimpers doorgronden de mens; 5 de Heer die de rechtvaardige kent, Hij die de verdorvene doorziet:

wie geweld aanhangt haat Hij hartgrondig. 6 Zijn haters treft Hij met een regen

van gloeiende kolen, van zwavel; hun lippen verschroeit de woestijnwind.

7 Rechtvaardig is Hij, de Heer, Hij heeft de gerechtigheid lief.

Wie oprecht is zal Hem aanschouwen.

Psalm 11

22

Page 31: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 11 Deze psalm kan gelezen worden als een resonantie van de vorige. Het eerste vers drukt – tegelijk beknopt én in zijn complexiteit – de grondtoon uit van de gehele psalm. De Onnoembare, diegene die in één Naam niet is te vatten, laat staan te vangen, is ruimte ten Leven en biedt zodoende beveiliging. Het is dan ook een aanfluiting te moeten horen:…vlied, vogeltje, naar uw bergnest. Het is de verleidende aansporing die ook op ons toekomt en zoveel wil zeggen als: ‘Red jezelf! Neem zelf het heft en het recht in handen! Wees je eigen norm! Beveilig jezelf en scherm je af van alles wat last met zich meebrengt…’ Dergelijke gedachten bekruipen en belagen ons. En we zijn geneigd er argeloos aan toe te geven, vooral als het ons tegenzit of als we het moeilijk hebben, daar waar we stank voor dank krijgen, steeds de zwarte piet doorgespeeld krijgen of onterecht immer aan het kortste eind moeten trekken en ook nog vaak onverdiend lik op stuk krijgen. Nochtans – hoe aanlokkelijk ook – zich terugtrekken op zichzelf en zich afsluiten van de a/Ander, werkt verstikkend. Welk een hekel men op bepaalde momenten en naar aanleiding van specifieke omstandigheden ook kan hebben aan de a/Ander, zich radicaal afwenden en elke toegang er naartoe afsnijden leidt uiteindelijk en onvermijdelijk naar een weg ten dode. Daarom is elk woord dat daartoe aanzet een dodelijk wapen, hoewel de mens – vooral in kwetsbare situaties – zich daar niet steeds van bewust is. En ondanks het verleidelijk karakter om zichzelf als begin- en eindpunt, als enig universum op te vatten, zet deze idee toch de wereld op zijn kop. De mens is immers een wezen dat (juist) doorheen wisselende gebeurtenissen van goed en kwaad; ervaringen van liefde en verdriet; belevingen van geluk en pijn…niet ineengedrukt wordt in zichzelf maar daardoor uit-genodigd wordt om uit zichzelf te treden en in relatie te staan met de a/Ander, om dit alles te kunnen en te mogen mee-delen. Dit relationeel-zijn van de mens geeft deze laatste adem-ruimte en zodoende kansen ten Leven. Wanneer het relationeel aspect van de mens opgegeven wordt ten voordele van het zich afsluiten in zichzelf ter eigen bescherming en beveiliging, dan zijn de fundamenten grondig onderste boven gehaald. En wat richt een mens – laat staan een rechtvaardige – uit daar waar de grondslagen zijn omgewoeld, vraagt ook de psalmist zich af. En dan schetst hij de Gans Andere, de Onnoembare, God in menselijke, antropomorfe beelden. Hij troont in een paleis boven alles en allen verheven van waaruit Hij ons met een niets ontziende blik doorgrondt. Zowel de kunst als het volksgeloof werd hierdoor geïnspireerd. Een paneel van het ‘Lam Gods’ van de gebroeders Van Eyck toont ons de Heer, gezeten op een troon met een weelde van een kroon, die heel de mensheid over- en doorschouwt. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we tot in de eerste helft van de 20° eeuw in onze contreien in de huizen en zelfs in herbergen een plaats aantroffen waar een kader hing met een oog in een driehoek waaronder geschreven stond: ‘God ziet mij. Hier vloekt men niet.’ Tegelijk met het voordeel van de begrijpbaarheid van dergelijke antropomorfe (vermenselijkende) ver-beeld-ingen in woord, tekening, schilder- of beeldhouwkunst loopt de mens echter ook het risico hierdoor op het verkeerde been gezet te worden. Door de eeuwen heen schiepen we ons de – al te menselijke – opvatting van een oppermachtig Opperwezen dat als een alleenheerser mens en wereld bestuurt. Het komt er dan maar op aan met Hem te onderhandelen; Hem te bezweren; Hem pogen naar ons hand te zetten. Zoniet moeten we ervoor zorgen op zijn hand te zijn, aan zijn kant te staan om zo onze veiligheid, ons geluk te verzekeren. Het Alziend oog kan ook leiden tot de mening dat God een soort Big Brother is die alles door zijn blik vastpint en verstijft en waarvoor men helemaal terneergedrukt een permanente schrik en eigenlijk afkeer koestert. Gelukkig doorstaan dergelijke ‘beelden’ de toets niet van de rationele kritiek. Ze zijn trouwens de verkrampte uiting van de mens die zekerheid zoekt in zijn eigen bergnest. Het boven alles en allen uittorenen en het alles doorgronden van het Woord ten Leven houdt in dat dit uiteindelijk alles en allen om-mantelt en waaraan niet te ontsnappen valt. Zo zal hij die kiest voor Leven, de rechtvaardige, zelf ook het Grond-Woord aanschouwen. Hiermee is de opdracht, de uitnodiging, de uit- en toe- komst van intens samen-bestaan gegeven.

23

Page 32: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Als het kwaad machtig wordt

2 Red ons, Heer: de vromen verdwijnen, trouw wordt schaars bij het mensengeslacht;

3 onoprecht spreekt de mens tot zijn naaste, sluw van lippen, dubbel van hart.

4 Maar de Heer slaat die listige lippen, slaat de taal der aanmatiging stom,

5 als het heet: ‘onze tong is ons wapen; “mond met ons!” Wie stelt ons de wet?’

6 ‘Om geweld aan de nederigen is het,

het is om het klagen der armen dat Ik thans Mij verhef’ spreekt de Heer,

‘wie bedreigd wordt stel ik in het heil.’ 7 Taal des Heren, stralende taal,

als zilver, puur uit de smeltkroes, gezuiverd tot zevenmaal toe. 8 En Gij handelt, Heer, naar uw woord; tegen dit verworden geslacht

blijft eeuwig Gìj onze beschermer: 9 al gaan alom de bozen hun wegen,

al neemt bij de kinderen van Adam de laagheid de ereplaats in.

Psalm 12

24

Page 33: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 12 Soms zuchten we en (be-)klagen (we ons) bij elkaar met bewoordingen in de aard van: ‘Het is toch allemaal niet meer zoals weleer. Hoe meer men spreekt over en termen gebruikt als respect en tolerantie, hoe minder men elkaar eerbiedigt en van elkaar verdraagt. Men heeft wel de mond vol met schone woorden en beloften, maar des te minder komt er iets van in huis. De principes en de normen zijn trouwens ook meer en meer vervaagd. Ieder bepaalt het voor zich en naargelang het hem best uitkomt. Er is geen oog en zin meer voor orde, hiërarchie; laat staan gezag. Iedereen – van jong tot oud – wil het hoge en liefst het hoogste woord voeren. Elkeen eist voor zich het recht op zowel op het eerste als op het laatste woord en eigenlijk dus, het enige ernstig te nemen woord…’ Deze vorm van (zelf)beklag heeft iets van een ritueel karakter. Het uiten van – zelfs soms onterechte en/of onjuiste – klachten én deze gedeeld, genuanceerd, gecorrigeerd, gerelativeerd en aangevuld weten, werkt een zekere bevestiging in de hand en heeft mogelijks een zeker troostend effect. Het ervaren van dit gezamenlijk her-kennen door het aan elkaar in het lang en het breed te kunnen en te mogen uitleggen, heeft dan ook iets van een gezamenlijke smeekbede. Toch zou het wel eens kunnen dat het geheel nogal aan de oppervlakte blijft en de smeekbede anoniem omdat ze niet bij machte is zich tot iets of iemand heel concreet te richten. Als het smeken niet in staat is op te stijgen en boven zichzelf uit te stijgen, verstikt het in en verdampt het tot een nostalgische noodkreet. Zo sluit de cirkel zich in een neerwaartse spiraal en de mens vervalt in het kwaad dat hij heeft aangeklaagd en wou te lijf gaan. Hij gaat zelf zijn waarden, normen en opvattingen smeden. Vanuit het zich koesteren in zijn eigengereide zelfgenoegzaamheid zal hij de ander het vuur aan de schenen leggen, beoordelen en zelfs veroordelen. Hij denkt immers te weten en te kunnen bepalen wat rechtvaardig is. De oneigenlijke manier van smeken heeft de mens zelf tot rechter van de ander gemaakt. Een dergelijke ondertoon is ook enigszins mogelijk te lezen in de eerste verzen van deze psalm, hoewel de smeekbede en de roep om redding daar nog wel persoonlijk gericht is tot de Heer. Het vijfde vers stelt – op een bijna programmatische wijze – de verhoudingen terug scherp in het juiste perspectief. ‘... als het heet: ‘onze tong is ons wapen? “mond met ons!” Wie stelt ons de wet?’ (v. 5). Het is het Grond-Woord dat zich verheft en als Eerste Woord ‘Geluk’ toe-zegt aan hen die geweld aangedaan worden door de grote mond van anderen. De On-noembare komt tegemoet aan de klachten van de armen en schenkt ‘heelheid’ (heil) aan wie bedreigd wordt door het dodelijk wapen van listige woorden die de schijn willen ophouden van ‘de enige woorden’ te zijn. De ‘authentieke’ smekeling die zijn relatie tot de Naam ten Leven (h)erkent en vandaaruit zijn terecht beklag doet (geen louter zelfbeklag dus) over de levensbedreigende vernietiging ervan, wordt niet aan zijn lot overgelaten en ontvangt levengevende, reële troost. Voor wie het ‘Grond-Woord ten Leven met de belofte van Geluk’ hoort en beluistert, klinkt dit Woord door in het hart. Het is dan niet te verwonderen dat in een paar volgende verzen de lof hierover wordt gezongen. De taal van het Grond-Woord spreekt en klinkt kristalhelder, zuiver als gelouterd door vuur. Het is een taal die, ondanks de laagheid, het tekortschieten en het falen van de mens, zichzelf gestand blijft in het uitzeggen van Leven, Vertrouwen en Liefhebben…

25

Page 34: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Klaagpsalm

2 Hoè lang, Heer, zult Gij mij blijven vergeten, hòe lang nog verbergen uw aanschijn voor mij? 3 Hoè lang zal ik eenzaam op raad moeten zinnen,

draag ik van dag tot dag zwijgend mijn droefenis? hoè lang zal mijn vijand mij uit blijven dagen?

4 Zie mij, geef mij uw antwoord, Heer, Gij zijt toch mijn God; wil Gìj verlichten mijn ogen, dat ik niet inslaap ten dode, 5 dat mijn vijand niet roept: ‘nù heb ik hem in mijn macht!’, mijn belagers niet juichen omdat ik aanvang te wankelen. 6 Zelf kan ik slechts op uw genade vertrouwen.

Tot mijn hart de vreugde hervindt om uw heil; dan is mijn lied voor de Heer: Hij heeft het aan mij vervuld!

Psalm 13

26

Page 35: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 13 Deze korte, krachtige en ook prachtige psalm laat zich op een véélzinnige manier lezen. Hij kan alvast gezien worden als een kleine exploratie van wat we – naar aanleiding van de vorige psalm – ‘het authentieke klagen’ hebben genoemd. Het gaat hier inderdaad niet om iemand die meewarig en eigenlijk hooghartig zijn beklag doet over de anderen en hoe anders (lees: verkeerd) deze handelen om tegelijk hiermee vanuit een eigendunk het juiste en het goede van en in zichzelf duidelijk te profileren. De jammerklacht die reeds vanaf het eerste vers schrijnend te horen is heeft juist te maken met de relatie tussen de mens en de Gans Andere. Het klagen dat het grote deel van de psalm inneemt getuigt net van het bewustzijn van de mens dat hij geen zelfgenoegzaam wezen is – een wezen dat aan zichzelf genoeg heeft – maar ten diepste bestaat vanuit en in het in relatie staan met de a/Andere. De mens heeft echter niet genoeg aan het weten van het belang van het relationeel karakter van zijn wezen. Hij heeft wezenlijk nood aan een concreet zichtbare en tastbare erkenning van het relationeel-zijn van het menselijk bestaan. Het klagen, dat bijna de vorm van een aanklagen aanneemt, brengt dit sprekend tot uiting. De psalmist – de mens die we allen zijn – schreeuwt jammerend zijn gevoel van veréénzaming en verlatenheid uit. Hij voelt zich totaal ‘vergeten’ door (de Heer van) het Leven. Hij vraagt zich af of en wanneer hij een glimp van het ‘Leven’ opnieuw zal kunnen en mogen ontvangen. Hij geraakt uitgeput en voelt de dreiging van het wankelen op zijn weg ten Leven. Dan vloeit de jammerklacht over in een ‘authentiek’ smeken. Het wordt een dringend vragen naar en verzoeken tot herstel van de relatie of beter, een mogelijk meer transparant, doorzichtig maken ervan en ze zo meer levenskracht te schenken. Zo wordt de mens weerbaar tegen het indommelen in de gemakzucht van het zich laten mee-stromen met de gangbare meningen en opvattingen; toe te geven aan de kortzichtige (eigen)belangen die anderen terzijde duwen. Deze gevoelens en ervaringen zijn voor ons zeer herkenbaar. Ook wij raken soms uitzinnig van radeloosheid; wij voelen ons met de rug tegen de muur geduwd wanneer we alle mogelijkheden tot constructieve bijdrage, tot kwaliteitsverbetering van leven en werken denken uitgeput te hebben. We voelen ons door anderen miskend en verlaten; vooral als we menen niets anders meer te kunnen verzinnen en/of te beginnen. Dan is de verleiding heel sterk om toe te geven en zich over te geven aan de slaap; de slaap ten dode… Op dat ogenblik – en het lijkt het randje van het cynische te raken in zijn schijnbare tegenstrijdigheid – is het daadwerkelijk troostend en bijna vertederend als je merkt hoe de mens zich onbevangen en ook onverschrokken mag en kan wenden tot iemand, tot de Gans Andere dan/van de mens. Als het ‘authentiek’ klagen en smeken op bepaalde momenten in het leven van de mens zijn wijze van ‘antwoord-zijn’ is, dan is het Leven-wekkend om door alles heen het ‘Eerste Woord’ tevens als ‘Weder-Woord’ ten Leven te horen klinken. Zo is het ook mogelijk dat deze psalm die met klagen aanvangt en verder tot smeken uitgroeit, eindigt in een lied van hoop en vertrouwen.

27

Page 36: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Een samenleving zonder God

De dwaas zegt bij zichzelf: ‘welneen! er is geen God!’ Stuitend, verfoeilijk kwaad

wordt overal begaan: geen mens handelt oprecht.

2 God, uit zijn hemel ziet op Adams kinderen neer, speurend of er soms is

één sterveling met verstand, één die nog vraagt naar God.

3 Doch allen zwerven af, verdorven met elkaar!

Geen mens handelt oprecht: geen enkele. Geen een.

4 Weten zij dan van niets, de stichters van dit kwaad, uitvreters van mijn volk? Dat vindt zijn brood gereed

en kent Gods naam niet meer!

5 Totdat de schrik hen slaat: God staat zijn vromen bij. 6 Al uw boos overleg tegen de arme faalt: zijn toevlucht is de Heer. 7 O, dat toch Israëls heil uit Sion dagen mocht!

Het komt: als God de keer, de keer brengt voor zijn volk

en Jakob juichen mag, Israël feest zal vieren! Psalm 14

28

Page 37: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 14 In al zijn eenvoud beschrijft deze duizenden jaren oude psalm een situatie die tot op de dag van vandaag nog actueel is. Ook nu is het gemeengoed te stellen dat er geen God is; dat God niet bestaat. De meeste mensen hebben geen boodschap aan allerlei mogelijke en onmogelijke theologische en filosofische godsbewijzen. Men ligt niet wakker van het al of niet bestaan van een God; laat staan van de mogelijkheden Hem te (leren) kennen. We leven in een tijdsgeest waarin zelfs een strijdend a-theïsme niet meer aanwezig is. Bij dit laatste is immers de vraag naar het bestaan van God en het mogelijke bewijs van zijn bestaan of onbestaanbaarheid de hamvraag bij uitstek. In de meest strijdbare pogingen om de werkelijkheid van een God te ontkennen en dit ook nog op de meest afdoende wijze aan te tonen, blijft God toch ter sprake komen en blijft minstens de werkelijkheid van een term als ‘God’ actief ter discussie staan. Onze samenleving, die snel en geruisloos afgedaan wordt als geseculariseerd, is getekend door een vorm van algemeen aanvaard agnosticisme. Er zijn nu eenmaal grenzen aan het rationeel kennen en we moeten dus geen krampachtige pogingen ondernemen om iets over de grenzen van de rationaliteit heen proberen te zoeken en/of het transcendente toch nog rationeel te willen bevatten. Men kan mild en lijdzaam toezien dat er mensen zijn die gelovig zijn en het bestaan van een God belijden, als het maar geen schade aan anderen berokkent. Geloven is dan herleid tot een onschadelijke privé-aangelegenheid in de marge van het maatschappelijk reilen en zeilen. In die zin leven we in een wereld waar God niet lijkt te bestaan; een wereld waarin God steeds minder en minder ter sprake wordt gebracht en waarin de mens God stilaan doodzwijgt. De mens heeft dan zelf de open ruimte om zijn eigen (af)god(en) centraal te stellen. Wij (westerlingen) althans hebben op tijd en stond ons natje en ons droogje; brood op de plank zelfs met beleg. Wij kennen een zeker comfort en ook welvaart. De mens heeft daartoe geen God nodig. Voor de mens die poogt te geloven kan een dergelijk beeld een troosteloos uitzicht lijken. Het kan hem zelfs somber stemmen en mogelijks vijandig tegen de mens omdat deze God niet zoekt. Een oplettende lectuur nu van deze psalm leert ons dat God de mens zoekt; dat Hij speurt naar de mens… En, zoals in andere verhalen in het eerste testament, stelt Hij vast dat géén mens Hem, het Grond-Woord heeft gehoord; laat staan Hem actief be-antwoordt. Op die manier wordt de mens dag aan dag geleefd, zonder hierbij stil te staan. Tot…het sussend dagelijkse leven doorbroken en doorkruist wordt. Tot…minderheden opstaan; uitgebuite volkeren ons diets maken dat onze overdaad hun tekort is. Tot…de menselijke, economische, politieke berekeningen en machtsmechanismen falen om onze dagelijkse, levenslange welvaart te verzekeren. Wanneer mensen opkomen voor de anderen, voor de verdrukte en de vertrapte; voor de vernederde en de zwakke; voor de arme en de zieke; voor…vanuit welke motivatie of in wiens naam ook, dan is kiezen voor en leven vanuit het ‘Oer-Woord ten Leven’ geen neutrale, academische keuze die een marginaal leven kan leiden. ‘Kiezen voor Leven’ is kiezen voor strijd tegen onrecht en voor de Stad van Vrede waar het volk, dat weder-woord ten Leven is, uiteindelijk feest zal vieren.

29

Page 38: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wat God van ons vraagt

Heer, wie mag toeven binnen uw tent, wie wonen op uw heilige berg?

2 Die wandelt oprecht en gerechtigheid doet, die de waarheid hartgrondig belijdt,

3 die niet rondbrengt wat hem op de tong komt. Zijn medemens brengt hij geen kwaad toe,

hij laadt geen smaad op zijn naaste. 4 De nietswaardige ziet hij met verachting,

maar die de Heer vrezen, hèn eert hij. Zwoer hij tot zijn schade, hij wijzigt het niet;

5 hij leent zonder rente te vragen, neemt niets aan tegen wie in zijn recht staat.

Die aldus handelt, hij zal niet wankelen in eeuwigheid.

Psalm 15

30

Page 39: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 15 Hoe word je lid van de club? Hoe maak je zo snel mogelijk deel uit van de ‘happy few’? Hoe kun je jouw succes verzekeren? Onder welke voorwaarden lacht het geluk je toe? In de geluksfabriek waarvoor – volgens sommigen althans – onze maatschappij moet doorgaan of daartoe zelfs herleid dient te worden, zijn dergelijke vragen bijna dagelijks aan de orde. Onze brievenbus en/of elektronische post bulkt van dit soort reclame-stunts vol succesformules die schijnbaar lijken te willen bijdragen tot het realiseren van je meest individuele pleziertjes maar uiteindelijk niets anders beogen dan het maximaliseren van de winst van de ‘geluksclubuitbaters’! Een onachtzaam vluchtige lectuur van de eerste verzen van deze psalm zou ook een zekere analogie kunnen oproepen met dergelijke ideeën of minstens vragen oproepen in de zin van: ‘Hoe word je gelukkig in tien lessen?’ Woorden echter als ‘toeven in uw tent’ en ‘wonen op uw heilige berg’ (cfr. beginvers) dwingen ons zoniet tot een tweede lezing dan toch tot de noodzaak met de voeten op de grond te blijven. Tent en berg staan – binnen de begrenzingen van de taal – voor (mogelijks) veilige woonplaatsen. Voor nomaden, die we allen ook nu nog enigszins zijn, is de tent een vast oriëntatiepunt tijdens de zwerftochten. De tent biedt een relatieve zekerheid. Zij is de ontmoetingsruimte bij uitstek waar de mensen als gemeenschap samen wonen, lief en leed delen en gastvrij het leven samen vieren… Ook de berg is een uitstekende woonplaats die een enorme bescherming biedt. Het is het oord waarheen de mens kan vluchten om een nest te bouwen waar hij zich veilig weet en tot rust kan komen. Wanneer het hier over de tent van de Heer gaat en over zijn heilige berg, dan moeten we de beperkingen van het concrete woord doorbreken en ons laten inspireren door de taal van de beelden die ons op weg zetten naar mogelijke verborgen betekenissen. Tent en heilige berg zijn duidelijk geen geografisch of topografisch aanwijsbare ruimtes. Het zijn geen lokaliseerbare sites. Zij wijzen eerder op en verwijzen naar bestaansruimtes en/of bestaanscondities zoals de On-noembare het voor de mens droomt en waarnaar deze laatste ook uiteindelijk verlangt. Tent en heilige berg spreken ons van veiligheid, geborgenheid, erkenning, liefde en vrede… De vraag: ‘wie mag en kan in de tent toeven?’ of/en ‘wie mag en kan op de heilige berg wonen?’ en de verzen die dan als antwoord volgen, dienen niet meteen gelezen te worden als een successtory voor fortuinjagers op vinkenslag. Het is al evenmin opportuun – hoewel de dreiging steeds reëel om de hoek komt kijken – om deze psalm strak moralistisch en zelfs eng, streng moraliserend te interpreteren. In al zijn eenvoud drukt deze tekst enkele wezenlijke houdingen uit die meteen vorm geven aan het ‘kiezen voor leven.’ Dit laatste kwam reeds en zal nog meerdere malen ter sprake komen. Wil ‘kiezen voor leven’ niet als een uitgehold cliché klinken, dan geven juist deze woorden ten Leven uit de psalm daar een heel concrete inhoud aan. Het is de weg gaan van de oprechte, gerechtigheid doen, de arme, de verdrukte, de rechteloze niet afzetten en uitbuiten. Wat bij deze opdracht opvalt is dat ‘geluk’ ons niet toevalt door het zoeken van het eigen, ingesloten genoegen. Geluk staat midden in het zich levenschenkend, ontvankelijk openstellen voor de a/Ander. Het ‘Grond-Woord ten Leven’ weer-klinkt hier tegelijk als het antwoord dat wij te zijn hebben. Zo kunnen we ons – al of niet – op weg begeven om zelf de - niet zo onbereikbare - berg te beklimmen en mee de tent te helpen opslaan waar het goed toeven is.

31

Page 40: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Leven met God

Hoed mij, God, bij U zoek ik toevlucht; 2 tot de Heer spreek ik: ‘Gij zijt mijn Heer,

mijn geluk. Boven U is er geen.’ 3 Wat als goddelijk geldt in dit land, deze machten, -

ik kan daarin mijn vreugde niet vinden. 4 Hùn afgoden zijn zonder tal,

en ieder haast zich tot hun dienst; ìk pleng hun geen offers van bloed,

neem hun namen niet op mijn lippen.

5 O Heer, Gij mijn erve, mijn beker, Gij handhaaft mijn erfgoed voor mij.

6 De meetsnoeren zijn mij gevallen in oorden van lieflijkheid; hoe bekort mij mijn erfdeel! 7 Ik zegen de Heer om zijn leiding:

zelf des nachts vermaant Hij mijn geweten. 8 Ik blijf op de Heer zien, bestendig;

staat Hij naast mij, ik kom niet ten val.

9 Wèl mag mijn hart zich verheugen, wèl mag mijn geest zich verblijden:

mij komt het niet te na – ik ben veilig. 10 Want Gij geeft mij niet prijs aan de dood,

géén graf geeft Gij uw vrome voor ogen; 11 Gij leert mij wat de weg is ten leven,

de volheid der vreugde waar Gij zijt: heerlijkheid, in uw schutse, voor immer.

Psalm 16

32

Page 41: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 16 Mensen wanen zich zo graag heer en meester, alvast over zichzelf. Ze zijn liefst hun eigen baas en als het even kan, spelen ze het ook nog graag over de anderen. We staan op ons meesterschap en onze eigen vrijheid. We hebben – letterlijk soms – gevochten voor onze emancipatie. We hebben gestreden om ons pogen te bevrijden van elke vorm van verknechting. Ieder van ons probeert zich te ontworstelen uit elke greep van bevoogding. We willen dan ook tot elke prijs onze autonomie beveiligen en verzekeren… Binnen deze context klinkt de uitspraak: ‘Gij zijt mijn Heer’ (v. 2) als een gruwel in onze oren. Zij is een kaakslag voor en een aanslag op onze (vermeende) onafhankelijkheid. Ze stijgt op tot op het niveau van onze eenzame hoogte van waaruit we hooghartig neerkijken op diegenen die nog enige zweem vertonen en durven gewagen van een zekere afhankelijkheid. Onze verstoktheid kent alleen nog de absolute onafhankelijkheid en heeft zo geen oor of oog meer voor de relatie-ve zelf-wording… Tegelijk echter met en juist door het hardnekkig uitbouwen en verdedigen van onze zelfstandigheid, merken we vaak niet dat we onbewust meegezogen en gestrikt worden in een netwerk van wetten, regels, afspraken, eisen, en gedragscodes die langzaam aan helemaal beslag op ons leggen en ons meer en meer beheersen. Vooraleer we het goed en wel beseffen worden we ongenadig meegesleurd in het graf van niets ontziende (dodende) economische wetmatigheden, concurrentiestrijd en prestaties. Door de gewoonte van een ons dagelijks opgelegd ritme raken we versuft en wordt onze geest in slaap gewiegd terwijl we zelf voortrazen en verpletterd worden door een hel-se werk- en tijdsdruk. We vinden dit niet altijd even leuk. We staan er echter niet langer bij stil ( wegens geen tijd en een zekere vorm van apathie: ‘wij kunnen er toch niets aan doen’) en beschouwen het uiteindelijk als dood-gewoon. Tot…we plots door elkaar geschud, wakker worden en ons afvragen: ‘Is dat het leven? Is het dat nu?’ Tot…we met scha en schande bewust worden dat we meer offerden aan en slaaf waren van allerlei afgoden, - zoals o.a. rendement, winst, prestige, suprematie - die regelrecht onze onvrijheid en afhankelijkheid realiseerden eerder dan dat ze onze zelf-ontplooiing in het samen-leven met anderen bevorderden. Vanuit de zorgen die ons dan de vraag doen stellen: ‘Waar draait het allemaal uiteindelijk om? Waar komt het finaal op aan in het leven?’ steekt vaak, soms ongevraagd, de gedachte of de herinnering aan de kindertijd de kop op. Welke onze verhouding ten opzichte van onze kindertijd ook moge wezen, hij staat toch ook altijd gedeeltelijk voor een onbezorgde tijd. Het kind kan hand in hand tussen de ouders in naar het (speel)veld van het leven wandelen. Het kan aan zijn speelmakkers fier zeggen: ‘Dit is mijn mama, dit is mijn papa’ en zich dan – de handjes losgelaten – in alle vrijheid overgeven aan en opgaan in het spel, terwijl het zich onbewust opgenomen weet in het oer-vertrouwen in de ouders die hem bescherming en leefruimte bieden. Als we tot het besef komen welke prijs we betaald hebben om gekneld en gevangen te zitten, eerder dan op eigen benen te staan, dan kan de uitroep van het vers: ‘Gij zijt mijn Heer’ ook als de uitroep van het kind klinken. Niet het kinderachtige en het infantiele moet ons aanspreken, maar we kunnen de gedachte koesteren dat kind-zijn altijd een verwijzing inhoudt naar de ouder. We zijn en blijven, hoe dan ook, altijd kind-van. Zo verwijst ieder van ons als kind-van naar de a/Ander. Wij zijn allen kind-van het Leven, het bekoorlijk oord van lieflijkheid. We staan allen onder dat Woord-ten-Leven dat we – als erfgoed – te be-leven (mogen) hebben.

33

Page 42: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gebed van een vervolgde

Hoor, o Heer, naar wat staat in de waarheid, luister Gij naar mijn bittere klacht;

wees ontvankelijk voor mijn gebed: het komt van een mond zonder leugen;

2 laat van U mijn beoordeling uitgaan, ùw oog ziet wat onkreukbaarheid is.

3 Die mijn hart toetst, het peilt in de nacht, mij hebt uitgezuiverd met vuur – bij mij vindt Ge geen sluwe bedenksels. En mijn mond bezondigt zich niet. 4 Tegenover het handelen der mensen, hun wegen van willekeur,

was ik trouw aan het woord dat van U komt: 5 mijn treden hielden uw spoor, mijn schreden wankelden niet.

6 Ik roep U: Gij, God, weet het antwoord;

luister naar mij, verhoor wat ik vraag: 7 toon de wonderen van uw genade; Gìj redt immers wie tot U vluchten,

van hun aanvallers vrij door ùw hand! 8 Bewaar als uw oogappel mij, verberg mij, door uw vleugelen beschaduwd, 9 voor mijn haters die mij overweldigen,

mijn doodsvijanden die mij omsingelen.

10 Hun hart is verhard, zonder toegang, en hun hoogmoed spreekt uit elk woord;

11 waar ik ga – zie! Zij zijn om mij heen; mij neer te slaan – dàt is hun oogmerk.

12 Zo belust als de leeuw op zijn prooi, een leeuw die loert in het verborgen.

13 Heer, verrijs! Sla hen af, maak hen machteloos, bevrijd mij van hun kwaad door uw zwaard;

14 door ùw hand, o Heer, van de mensen wier deel overdaad is op aarde:

laat hen stijf staan van wat Gij hun toedeelt, zelfs hun zonen zijn er nog zat van.

En er blijft voor hun kinderen nog over!

15 Doch laat mij, zo ik leef naar uw wil, uw aanschijn mogen aanschouwen, aan uw beeltenis mij mogen laven wanneer ik ontwaak. Psalm 17

34

Page 43: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 17 De achtergronden van waaruit en de toon waarin deze psalm geschreven is, zijn ietwat grauw en grimmig. Helaas klinkt hij ook voor ons herkenbaar, vooral daar waar we ons in bepaalde omstandigheden danig verongelijkt weten dat we vinden dat het zo niet verder kan. We voelen ons verplicht onze toevlucht te nemen tot andere, hogere instanties waarvan we hopen dat ze onze zaak zullen behartigen én verdedigen. De inhoud van deze psalm waarin de gerechtige – hij die voor het ‘Leven’ gaat – belaagd en opgejaagd wordt door hen die hun eigenbelang verkiezen, klinkt ons reeds bekend in de oren. Zelfs de beelden voor de vijand, zoals o.a. de leeuw die zijn prooi beloert (v. 12), zijn identiek aan deze uit voorgaande psalmen. En ook in de nog volgende psalmen zal dit vaak het geval zijn. Een mogelijk déjà vu en déjà lu effect ligt dan op de loer. De monotonie van een lusteloze lectuur dreigt de (schijnbaar) gekende inhoud en metaforen te herleiden tot ondoordachte clichés. Het is zoals bij poëzie die gebundeld is rond één bepaald thema. Ook hier bestaat het gevaar (al) te snel uitgeblust te geraken door een oppervlakte-lectuur. We weten immers al gauw dat al de verzamelde gedichten uiteraard over ‘hetzelfde’ gaan. Er dringt zich dus een andere leescultuur op om bij één of andere vorm van diepte-lectuur uit te komen. Een zekere discipline kan alvast helpen, waarbij we, weliswaar met een zekere regelmaat, ook met mondjesmaat gedichten, liedteksten, psalmen lezen. Om ze te proeven en hopelijk te smaken moeten we ze ook durven herlezen, zelfs luidop. Deinen we dan maar mee op het ritme en de klemtonen van de lettergrepen en de verzen, zoals met de stroming van een rivier. Als we dan tevens onze eigen gevoelens en ervaringen durven toelaten, scheppen we zo de context mee waarin zowel woorden tot ons komen als wij naar hen toegaan. Zo kunnen gekende inhouden en beelden ook nieuw, fris, oorspronkelijk klinken als wij er onszelf durven door en in laten opnemen. Op die manier wordt niet alleen het mogelijks drenzend en dreinend karakter van terugkerende refreinen in gedichten en psalmen doorbroken, maar ook de vanzelfsprekendheden van onze relaties, onze motivaties, onze gevoelens, onze ervaringen en onze posities. Gangbare betekenissen binnen een bepaald – liturgisch en ritueel – spreken dreigen snel uitgehold te geraken door ze louter formalistisch en ritualistisch te benaderen en/of op te vatten. Nemen we nu het beginvers van deze psalm. Binnen een religieuze context is het evident dat er gebeden wordt; dat men zijn gebed aankondigt of dat men vraagt, smeekt zelfs dat het bidden gehoord, laat staan verhoord wordt. Nochtans, als we onszelf heel bewust proberen te identificeren met één of meerdere figuren of personages uit deze psalmen dan zijn deze teksten minder en minder alledaags. Ze worden meer en meer ‘fragwürdig’ en kunnen daardoor ook zeer open-barend worden. Kunnen wij ons vandaag de dag nog in alle oprechtheid tot de a/Ander richten in een bede? Wat houdt het in, niet alleen in de waarheid en de gerechtigheid te staan, maar van jezelf te (durven) getuigen waar en gerechtig te zijn? Hoe moet het voelen om in alle kwetsbaarheid bescherming te zoeken en zijn toevlucht te nemen bij de Gans Andere voor wie je kan en mag zijn als zijn oogappel? En…wat roept het op als we ervaren dat wij zelf soms ook voor anderen de vijand zijn die als een leeuw zijn prooi beloert en zo de ander de kans tot ‘Leven’ ontneemt?

35

Page 44: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

36

Page 45: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het danklied van David

Hoezeer heb ik U lief, Heer, mijn sterkte! 3 De Heer is mijn steenrots, mijn burcht, gevaren doet Hij mij ontkomen: mijn God, mijn beschuttende rots, mijn schild, hoorn mijns heils, mijn verheffing. 4 Hem zij lof! Ik riep tot de Heer en ik was verlost van de vijand. 5 Mij omsloten banden des doods, mij belaagden onheilspellende stromen; 6 haast hield mij de doodskrocht gekluisterd de dood met zijn worgstrik stond vóór mij. 7 En de Heer riep ik aan in mijn angst, mijn God smeekte ik schreiend om bijstand: Hij hoorde mijn stem in zijn troonzaal, mijn kreten bereikten zijn oor. 8 Toen doorvoeren schokken de aarde, bewogen de gronden der bergen: zij beefden – zijn toorn was ontbrand. 9 Rook sloeg van zijn adem omhoog, verterend vuur kwam uit zijn mond, verschroeiend sloeg het van Hem af. 10 Uit een donker zwerk streek Hij omlaag, donderwolken onder zijn voeten; 11 op een cherub voer Hij in zijn vlucht, op stormvleugelen nader gedragen. 12 En met duister heeft Hij zich omhuld, dat het was als een haag om Hem heen, zwarte wateren, torenende wolken. 13 Voor zijn gloed zijn de wolken ontweken - hagel en verzengende bliksem. - 14 Hij wekt donder, Jahwe, aan het zwerk, Hij verheft zijn stem, de Allerhoogste. 15 Hij schoot: een stortbui van pijlen, een noodweer van vurige schichten.

16 Zichtbaar werd de bedding der wateren, omgewoeld de grondslagen der wereld door uw dreigende gramschap, Jahwe, door het stormgeweld van uw adem. 17 Van omhoog reikte Hij, greep mij vast, hief mij boven de wassende wateren, 18 onttrok mij aan de machtige vijand, aan mijn haters, te sterk voor mijn kracht, 19 die mij hebben gezocht toen ik zwak stond: doch de Heer is mijn bijstand geweest. 20 Naar een wijd land deed Hij mij uitgaan, gaf mij vrijheid op grond van zijn gunst, 21 de Heer, die mijn gerechtigheid loonde, mij mijn reinheid van handen vergold. 22 Want ik hield de wegen des Heren, ik krenkte mijn God niet met kwaad; 23 heel zijn rechtsorde had ik voor ogen, zijn verbondseisen liet ik niet los; 24 ik hield mij aan Hem, volkomen, ik heb mij voor verkeerdheid gehoed. 25 En de Heer deed mij naar mijn gerechtigheid, waar mijn reinheid van handen Hij zag. 26 Wie getrouw is, hem toont Gij uw trouw, wie onkreukbaar is uw volmaaktheid; 27 wie gaaf is openbaart Ge uw gaafheid, van wie draait buigt Ge ongrijpbaar U af. 28 Gij bevrijdt het volk der verdrukten, doet hovaardigen de ogen neerslaan; 29 Gij ontsteekt, Heer, het licht van mijn luchter, mijn God maakt mij het donker tot licht.

37

Page 46: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

30 Ja, met ù bestorm ik een bolwerk, met mijn God spring ik over een wal. 31 Hij, God - volmaakt is zijn weg; onvermengd is het woord van de Heer. Hij is schild voor wie bij Hem schuilen. 32 Wie mag heten buiten de Heer, wie dan onze God zou mijn rots zijn? 33 die God die mij toerust met kracht, die bewerkt dat mijn weg voor mij uit ligt, 34 die mijn voeten maakt als die der hinden; op bergkammen doet Hij mij staan. 35 Die mijn handen geleerd heeft te strijden mijn armen te spannen de boog. 36 Uw beveiligend schild heft Gij vóór mij, uw hand houdt mij recht overeind. Door ùw goedheid wassen mijn krachten, 37 kan ik gaan met machtige schreden: geen wankeling is in mijn tred. 38 Ik vervolg de vijand, achterhaal hem, laat niet af aleer hij is geveld; 39 die ik brak zijn onmachtig tot opstaan, liggen onder mijn voeten gestrekt. 40 Gij omgordt mij met kracht tot de strijd, die mij tarten doet Gij voor mij bukken 41 en de vijand jaagt Gij voor mij uit: wèl heb ik mijn haters vernietigd!

42 Zij riepen: geen redder verscheen, tot de Heer - Hij gaf hun géén antwoord. 43 Ik vergruizel hen – stof op de wind, trap hen weg als het vuil van de straten. 44 Gij droeg mij door de twist van het volk heen, hebt mij hoofd van de stammen gemaakt, volken mij nog vreemd gaan mij dienen, 45 op het eerste bevel mij gehoorzaam, onderdanig, de zonen dier vreemden. 46 Zij bezweken, de zonen dier vreemden, hebben bevend hun burchten verlaten. 47 De Heer leeft! Gezegend mijn rots, hoogverheven de God die mijn heil is, 48 de God die mij wraak heeft vergund, die volkeren onder mij strekte, 49 mij ontkomen deed aan de vijand, ja, mij verhief boven wie mij braveerden: Gij die van de tyran mij verlost hebt. 50 En daarom wil ik, o Heer, U loven temidden der volken, psalmzingen ùw naam ter ere: 51 die zijn koning een grootse triomf bracht, die verbondstrouw bewees zijn gezalfde, David en zijn nazaten - voor eeuwig.

Psalm 18

38

Page 47: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 18 Wat een psalm alweer! Hij zet je meteen aan tot een herhaalde lectuur. Met de vragen en bedenkingen bij de vorige psalm nog in het achterhoofd, neemt hij je van het eerste vers af reeds op sleeptouw. Vers na vers smaakt het naar nog en meer. Het is een overvolle, schuimende beker die je – dorstlessend – in één teug ledigt. De nog nazinderende lichte roes van de deugddoende dronk nodigt je uit om het aangeboden levenselixir je tong te laten strelen; er regelmatig van te nippen; het te smaken en het je hart te laten opwarmen. Deze psalm is een minnelied dat zich zingen, musiceren en spelen laat als een vol allegro con spirito. Het is liefdespoëzie in een opwindend, soms zelfs opzwepend ritme. Het beginvers –‘hoezeer heb ik U lief’ – liegt er niet om. Het windt er geen doekjes om en brengt ons meteen ‘in the mood’. Want zoals geliefden elkaars eigenschappen uitgebreid in taal en teken pogen uit te drukken, rollen ook hier de woorden en beelden als een niet te stuiten waterval over ons heen. ‘Steenrots, burcht, beschuttende rots, schild, hoorn mijns heils, mijn verheffing.’ Stuk voor stuk zijn dit metaforen die ons spreken over sterkte, stevigheid, veiligheid, bescherming, betrouwbaarheid, geborgenheid, vertrouwen in overvloed. De geliefde staat immers garant voor de ander. De belagers, de kapers van het leven krijgen geen kans. Hij hoort het slaken van kreten en het schreeuwen van angst. Hij ziet en voelt de schrik in lijf en leden. Want… liefhebben is de kracht van Leven ontplooien. De geliefde is voor de ander diegene die dit voor hem/haar kan. De verzen 8-19 beschrijven dan ook in een splijtend ritme hoe de levenskracht van de Geliefde tekeer gaat als een gierende storm en een razend orkaan. Het vuur van de Levensadem verschroeit en verteert wat in de weg staat. De grondvesten der wereld – de onderdrukkers, de belagers, de machtigen – worden omgewoeld. De wereld wordt op zijn kop gezet. Wie het wassende water aan de lippen stond – de verdrukte, de opgejaagde, de uitgeputte – wordt er boven uitgetild ten leven. Want…liefhebben is elkaar ruimte tot leven gunnen én schenken. Als de niets ontziende storm geluwd is, laat de Geliefde de ander uitgaan naar een wijd land (vers 20). Het is het land van vrijheid, beloofd aan wie trouw ten Leven betoont. Liefhebben is immers elkaar ver-trouwen. Ten diepste trouw zijn in het liefhebben geeft de ander vleugels. Het doet hem uitstijgen boven zichzelf en stelt hem tot alles in staat. Het zelfvertrouwen wordt bevestigd en kan groeien. De eigen talenten en mogelijkheden kunnen ontwikkeld worden en verder ingezet. Wat moeilijk is wordt samen gedragen en daardoor lichter. Zo ontsteekt de Geliefde het licht van mijn luchter. Hij maakt het donker tot licht. Met Hem bestorm ik een bolwerk en spring over muren (vers 29-30). Zoals geliefden – voor wie buiten hen geen ander is – niet aflaten elkaars eigenschappen in een nooit eindigende variatie te benoemen, zo ook worden hier alle mogelijkheden als in een litanie aaneengeregen en bezongen (vers 32-46). De Geliefde rust mij toe met kracht; maakt mijn voeten als die van hinden; leert mij mijn armen te spannen als een boog. Zijn goedheid doet mijn krachten wassen; hij heft voor mij zijn veilig schild. Hij omgordt mij met kracht zodat ik hen die het Leven tegenstaan vergruizel tot stof op de wind…Wat een pracht én kracht! Pracht, want deze psalm laat zich minstens lezen als liefdespoëzie van het zuiverste gehalte. Kracht, want liefhebben en geloven hebben blijkbaar iets met elkaar. Toen ik naar deze psalm toe aan het lezen en schrijven was, hoorde ik per toeval – zoals bij psalm 8 – een vrijzinnige politica - naar aanleiding van een tragische gebeurtenis – zeggen:’Indien ik kon geloven, dan zou ik nu bidden.’ Wat een kracht is het te mogen en te kunnen geloven wat je hier lezend bidt of biddend leest! Het is dan geen toeval dat deze psalm in fine de lof zingt van het ‘Bevrijdend Leven’. Liefhebben is immers Leven en Leven is liefhebben!

39

Page 48: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De lof Gods uit de schepping, gevolgd door een loflied op de Wet

2 De hemel verkondigt de majesteit Gods, het zwerk meldt het werk zijner handen. 3 De dag heft zijn roep tot de dag, de nacht aan de nacht zegt de mare. 4 Geen spreken verluidt er, geen woorden, geen taal voor het oor te verstaan; 5 maar hun maning vaart over het aardrijk, tot het einde der wereld hun aanroep. En Hij schiep daar een tent voor de zon. 6 Hij verschijnt: als een bruidegom die zijn bruidsvertrek uit komt getreden, een held stralend – zó wil hij zijn baan gaan. 7 Van de hemelrand af is zijn opgang, en zijn omloop keert tot de randen. Niets is voor zijn lichtgloed verborgen. 8 De wet van Jahwe is volmaakt: en behoedt de ziel voor verdwalen, Jahwe’s getuigenis waarachtig, het schenkt onwetenden wijsheid; 9 wat Jahwe bepaalt – dàt is recht, een verheugenis is het des harten; het gebod van Jahwe onaantastbaar:

10 Het woord van Jahwe – het is feilloos, standhoudend in eeuwigheid; Jahwe’s rechtsregelen zijn waarheid, rechtvaardig is heel hun bestel. 11 Kostbaarder dit alles dan goud een schat van het edelste goud, en te proeven zoeter dan honing, dan honing de raten ontvloeiend. 12 Ook uw knecht laat zich hierdoor vermanen; rijk geloond worden die dit betrachten. 13 Doch afdwalingen – wie onderscheidt ze? de ongewetene – scheld ze mij kwijt. 14 Wil uw knecht ook voor hoogmoed bewaren; nimmer krijge diè over mij macht! Zó zal ik dan zijn ongeschonden, van vele overtredingen vrij. 15 Laat welgevallig zijn de woorden van mijn mond en wat mijn hart bepeinst nu het verschijnt voor ù, Jahwe, mijn rots, mijn losser.

het schept verheldering van ogen. Psalm 19

40

Page 49: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 19 Een verklarende noot bij deze psalm leert ons dat deze laatste samengesteld is uit twee gedeeltes die pas in latere tijden werden samengevoegd. Het betreft het deel van vers 2 tot en met vers 7 enerzijds en dat van vers 8 tot en met vers 15 anderzijds. De start van deze psalm onderstreept de majestueuze grootheid van de Schepper en de schepping. De dag spreekt tot de dag zoals de nacht tot de nacht. Uiteindelijk zijn er geen woorden voor. In en door die sprakeloosheid krijgt het Licht zijn plaats door de Schepping van de zon. De tent die voor de zon gebouwd wordt en de rondgang die gemaakt wordt, doen ongewild en spontaan denken zowel aan de machtige tempels en obelisken van de Egyptische zonnegod Re/Ra enerzijds en anderzijds aan de dagelijkse tocht in de – door meerdere paarden bespannen – zonnewagen van Helios, de Griekse zonnegod. Deze laatste raakt betrokken in tragische verwikkelingen met zijn zoon Phaetoon, waarop we nog terugkomen. De Schepper en de Zon, het Onzegbaar Woord en het Onzienbaar Licht zijn voor elkaar als bruidegom en bruid. Zo is er lichtend Woord en sprekend Licht. Op die manier neemt de schepping een nooit eindigende aanvang. En dan komt er die spatie! De blanco ruimte in de lay out drukt de overslag naar het tweede gedeelte in de redactie van deze psalm uit. Die blanco passage biedt ons – letterlijk én figuurlijk – de ruimte en de gelegenheid om ons te laten vervullen van en volstromen met het Levenslicht. Tegelijk biedt deze witte ruimte – als spatie – ons de kans om even op adem te komen en/of opnieuw diep adem te halen. Want daar staat dan het vers 8 met de volgende verwoording: ‘De wet van Jahweh is volmaakt en behoedt de ziel voor verdwalen…’ Deze kurkdroge vaststelling doet enigszins onze adem stokken en tegelijk vragen we ons wat onbegrijpend af wat dit vers hier komt doen. In dezelfde verklarende noot bij deze psalm lezen we dat in het oude Oosten de zon beeld is van en symbool staat voor rechtvaardigheid. Alles klaart ineens weer op en we kunnen nauwelijks onze associaties verder bedwingen. Wet, volmaaktheid en rechtvaardigheid; Woord, Licht en Leven vormen een onlosmakelijke drie-éénheid. De zon is, als cirkel, in haar voorstelling het teken van de volmaaktheid. Tegelijk met dit alles wordt de mogelijkheid tot en het gevaar van het afdwalen gesignaleerd. Noodgedwongen roept dit de wederwaardigheden en de lotgevallen van Phaetoon op. Deze zoon van de zon had immers na heel lang aandringen zijn vader – Helios – weten te overtuigen om éénmalig zelf de zonnewagen te mogen besturen en eigenhandig zijn rondgang te mogen maken (vergelijk ook vers 6-7). Ondanks de tegenargumenten en met de raadgevingen van zijn vader begaf hij zich uiteindelijk toch op weg. Helaas hield hij zichzelf, paarden, wagen, snelheid en richting niet in evenwicht. Schade werd aangericht; onherstelbaar onheil dreigde en hij werd onherroepelijk door de bliksem van de oppergod Zeus neergeveld en hij stortte dodelijk neer in een rivier. Rijden in de sporen van de Wet houdt de mens in de maat en in evenwicht. Dit is zeker het geval wanneer hij zich bewust blijft zich voor de hoogmoed te blijven bewaren, zoals de dichter het uitdrukkelijk stelt in vers 14. Hoogmoed leidt immers tot schending, tot overtreding en dwaling zoals de – door de Grieken zo vaak gememoreerde - ‘hubris’ bron was van heel wat ellende en onheil. De Wet, de Woorden van heil zijn klaar en duidelijk begrijpbaar. Ze spreken niet alleen van gerechtigheid; ze zijn zelf gerechtig; ze stellen de gerechtigheid present. In hun helderheid bieden ze een in- en doorkijk op het geluk. Ze stellen Gods droom over de mens tegenwoordig. In dit Licht ten Leven en in dit Leven van Licht mogen wij baden en ons bewegen, ongedwongen en in alle eenvoud. Wat een geluk-zaligheid!

41

Page 50: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gebed voor een koning

2 Dat Jahwe u verhore in dagen van nood, Jacobs God – houde zijn naam u staande.

3 Hij zende u hulp van zijn heiligdom uit, Hij moge uit Sion uw steun zijn,

4 uw gaven alle gedenken, uw brandoffers schatten naar waarde,

5 vervullen de wens van uw hart, volvoeren al uw beraad: 6 dat wij juichen om uw triomf

en in naam van Hem, onze God, de banieren hóóg mogen heffen. 7 Heden weet ik: Jahwe houdt bereid de zege voor wie Hij gezalfd heeft,

verhoort hem uit zijn hemel hoogheilig: Hij grijpt in met daden van heil.

8 Mogen dan anderen hun kracht in strijdkar zoeken, in paarden –

óns gaat dit éne slechts aan: de naam van Jahwe, onze God. 9 Zij slaan voorover, zij vallen;

wij – opgericht houden wij stand.

10 Geef, Jahwe, de koning de zege. Verhoor in dit uur onze aaroep.

Psalm 20

42

Page 51: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 20 De opdracht van deze psalm luidt: ‘Gebed voor een koning.’ Mogelijkerwijze maken we snel een bedenking, misschien wel half hardop, in de aard van ‘dit is niet meteen de meest attractieve opdracht.’ Tenzij dat je meer dan een gematigd royalist bent, ben je misschien zelfs geneigd de lectuur van deze psalm over te slaan. Buiten de waarde van een soort historisch document, roept de opdracht ook mogelijke vragen op. Er staat immers niet: ‘Gebed van een koning’ maar wel degelijk ‘Gebed voor een koning’. Wie bidt hier wat voor een koning? Waarom en waartoe? Nieuwsgierigheid is dan meer dan een voldoende prikkel om deze psalm toch maar eens te gaan lezen. Een vluchtig doorlopen van vers 2 tot en met vers 6 kan de huiver reeds om je hart doen slaan. Een groep binnen een samenleving of een geheel volk wenst zijn koning het beste. Ze wensen hem de zege, de overwinning. Die smeekbede geldt echter niet zozeer of toch niet uitsluitend de koning alleen. Algemene, elementair menselijke belangen spelen hier hun rol en doen gewoonweg hun werk. Een herkenbaar mechanisme is hier werkzaam in de opvatting dat hoe beter het gaat met de koning, met de leider, hoe meer kans wijzelf maken dat het enigszins goed gaat (zal gaan) met ons. Groepen mensen, hele volkeren vernederen zich en vervreemden van zichzelf door zich op te stellen als lijfeigenen, als vazallen. Ze leveren zich schaamteloos over aan hun koning als hun broodheer uit wiens hand ze moeten kunnen blijven eten. Ze scharen zich achter de koning, met zijn brede rug als bescherming. Ze richten hun banieren op om zelf groot en sterk en onaantastbaar te lijken. En alsof dit opzwepend crescendo-ritme nog niet genoeg is, deinst het volk – ‘de mens’ tout court – er niet voor terug om heel die stoet – met vlag en vaandel – onder de zekere beveiliging te stellen van een God. Of hoe het ‘Gott mit uns’ een huiveringwekkend oeroud patroon is. Terwijl je met moeite een zekere walging kunt onderdrukken ten aanzien van de vele varianten aan nationalisme, despotisme, religieus en ander ideologisch fanatisme, vraag je je beduusd af wat die tekst de dag van vandaag nog te betekenen heeft. De vraag wordt nog scherper voor een leek die misschien poogt te geloven of zich in zijn gelovig zoeken en/of zoekend geloven toch afvraagt hoe het mogelijk is dat gelovigen dit vandaag de dag nog (zouden kunnen) bidden. Wat heeft dit dan toch te betekenen? En dan komt daar wonderlijk genoeg – zoals in de vorige psalm – die spatie tussen vers 6 en vers 7 zoals ook trouwens tussen vers 9 en vers 10. Het is een ruimte die je niet alleen de kans biedt naar de noodzakelijke adem te snakken, maar je meteen uitnodigt om over deze grens heen verder te lezen, terwijl je wat bijkomt. Na die eerste explosieve verzen schept die blanco-passage ruimte tot inkeer. Dit wordt van bij het begin van vers7 ‘…heden weet ik…’ duidelijk onderstreept. In al hun ingetogenheid zijn de verzen 7 tot en met 9 een scherpe ontnuchtering voor hen die – letterlijk en/of figuurlijk – (een) God voor hun strijdkar willen spannen en Hem misbruiken en herleiden tot een veilige levensverzekering voor hen die aan de goede kant staan. En wat houdt dit laatste dan wel in? Vers 8 is dan wel het kantelvers dat meteen ook de essentie verwoordt: ‘Mogen dan anderen hun kracht in strijdkar zoeken, in paarden, - ons gaat slechts dit éne slechts aan: de naam van Jahweh, onze God.’ De Naam – onnoembaar echter – klinkt als: ‘Ik zal er zijn voor jou!’ Het is dan niet toevallig, laat staan overbodig dat in de Woorden ten Leven de mens wordt voorgehouden de naam van Jahweh niet ijdel te gebruiken. Immers, kracht putten en leven uit die Naam is gaan voor de weduwe, de wees en de vreemdeling. Het is gaan voor de arme, de verdrukte, de verschoppeling. Het is vechten tegen onrecht, onderdrukking en uitbuiting. Dit is een niet mis te verstane Naam die elke zweem van gewelddadig machtsvertoon en platvloers eigenbelang in de kiem smoort. Je wordt van minder stil. En we krijgen meteen hiertoe de kans én de ruimte door de spatie tussen vers 9 en vers 10. Kernachtig en op een heel ingetogen toon smeekt de psalmist in dit slotvers de zege af van de koning samen met een bede om verhoring. Wanneer we vanuit dit vers terugscrollen weten we beter: Koning zijn én overwinnen is de Naam van de Onnoembare én zijn opdracht ervan gestand doen. Wie zou dit niet willen verhoord zien?

43

Page 52: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Jahwe’s overstelpende zegen

2 Het is, Jahwe, om uw machtsdaad dat de koning vervuld is van vreugde; in vervoering viert hij uw triomf.

3 Gij vervulde de wens van zijn hart, wees niet terug de vraag zijner lippen 4 waar met zegening mild Gij hem nadert,

zijn hoofd kroont met hoog gouden tooi. 5 Leven vroeg hij van U en Gij gaaft het,

duur van dagen, trotserend de tijd; 6 zijn majesteit rijst – door ùw zege,

Gij omhult hem met hoogheid en luister. 7 Zie, tot zegen stelt Gij hem voor immer,

laat hem weiden in de glans van uw aanschijn. 8 Want de koning vertrouwt op Jahwe,

onwankelbaar is zijn bestand bij de gratie van Hem, de Allerhoogste.

9 Uw hand treft de vijanden – àlle! – uw rechterhand treft uw haters,

10 die Gij stelt als in schroeiing van vuur in het uur, Jahwe, dat Gij verschijnt,

hen vernietigt in uw vergramdheid, als een laaiende vlam hen verteert.

11 En hun zaad neemt Gij weg van de aarde, hun nageslacht weg uit het mensdom:

12 wagen zij in hun kwaad U te naderen, een aanslag te beramen – zij falen.

13 Zie, ruggelings drijft Gij hen terug, spant uw boogpees: legt aan om te treffen!

14 Verhef U, Jahwe, in uw kracht en wij zingen bij harpspel het lied

uw sterkte ter ere. Psalm 21

44

Page 53: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 21 Deze psalm vormt een perfect tweeluik met de vorige. Hij laat zich vlot en aangenaam in één geut samen met de vorige psalm doorlezen. De gedachten bij psalm 20 laten het immers toe mogelijke aversies ten aanzien van al te opgeklopte persoonsverheerlijking en/of persoonsverering niet alleen verder te kanaliseren, maar ze zelfs helemaal omgebogen te zien. Het gaat hier immers niet over historische koningen allerhande, die in hun verblinde machtswellust enkel belust waren op het uitbreiden van hun eigen koninkrijk door er andere te annexeren, gewelddadig te veroveren en volkeren te verpletteren. Al evenmin gaat het over – historisch gekende en minder gekende – exemplaren die vooral bekommerd waren om continu in een overdadig weelderige luxe te baden en te zwelgen ten koste en op kosten van hun onderdanen. Het gaat ook geenszins over de hier en daar regerende koningen met amper ceremoniële functie die nauwelijks tot helemaal niet meer nog tot de verbeelding kunnen spreken. Het betreft niet de categorie van de gekroonde hoofden. Uit de vorige psalm weten we dat geluk en heil ten deel valt aan wie door de Onnoembare gezalfd wordt. Tot koning word je gezalfd. Koning zijn is de Naam van de Onnoembare recht doen. Koning zijn is dan opkomen voor de misdeelde; het zwakke, het kleine de ruimte bieden; het broze niet breken en het gekromde helpen zich op te richten. Wij worden allen uitgenodigd koning te zijn. Koning is diegene die – onherroepelijk geraakt door de Naam: ‘Ik zal er zijn voor jou’ – zich noodgedwongen en tegen het beter weten van de anderen in op de weg van deze opdracht begeeft. Het is geenszins een triomftocht. Toch is het een tocht die – ondanks en door de ervaringen van het donker en de zelfkant van het menselijk bestaan – moet leiden naar de zege. De zege die de zegen is van Jahwe. De zegen die in Zijn Naam besloten ligt. De zegen die wij – als belofte – waar te maken hebben. En waarom zou je er niet meteen aan beginnen? Je bent snel de moeilijkheden die op je weg wachten vergeten of je bent je niet bewust van het hachelijke van de onderneming, temeer daar de bekoring groot is je te laten verleiden door de opdracht zelf van deze psalm: ‘Jahwe’s overstelpende zegen.’ Een argeloze lectuur zou ons kunnen meeslepen in de sfeer van een beknopt, gezond kinderverhaal. Een alles aankunnende (= almachtige) God overlaadt de tot het goede ingestelde koning met allerlei weldaden. De slechten, die de koning belagen, worden door de niet te overwinnen kracht van diezelfde God teniet gedaan. Hoe simpel, hoe éénvoudig… En hoe verleidelijk! Door de mogelijke roes heen van allerlei weldaden lijkt vers 5 een sleutel aan te bieden om niet meteen in de val te trappen om te denken de Onnoembare te kunnen benoemen en Hem voor je eigen ambities te misbruiken of/en Hem in je eigen kant en kamp in te lijven. Dit vers luidt immers als volgt:’Leven vroeg hij van U en Gij gaaft het, duur van dagen, trotserend de tijd;…’ Dit vers is splijtend openbarend. Koning zijn is niet zijn eigen oorsprong zijn. Koning zijn is weet hebben van uw plaats en van de verantwoordelijkheden van uw taken en opdrachten. Koning zijn is als eerste de stoet van uw gelijken aanvoeren en als dienaar deze laatsten pogen te leiden naar de plek waar het om gaat: ‘Leven.’ Koning zijn is niet eigenzinnig beslissen en eigenmachtig heersen, laat staan overheersen. De koning hier is iemand die weet dat hij ontvangen kan en daarom vragen moet. Het ‘leven’ waarom hij vraagt is niet het biologisch leven; het is immers een leven met een duur van dagen dat de tijd trotseert. Het gaat eerder om het ‘leven’ als oase waar één-ieder als een waardig zelf in liefde gemeenschap kan maken en mee-delen met de ander. Zo’n Leven ontplooit zich, moeizaam soms en weerbarstig, maar toch onwrikbaar ondanks dat het continu en langs alle zijden belaagd wordt. Gelukkig zij voor wie het lied van Leven dat zij zingen de kracht is van zijn Naam. Die kracht vernietigt, verdelgt en roeit alles en allen uit die dit Leven te na willen komen. De kracht immers van de Naam van de Onnoembare staat hiervoor borg. Wat een schat wordt hier toch weer aangeboden voor wie dit mag en kan geloven!

45

Page 54: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

46

Page 55: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Uitgeleverd 2 Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, ver van mijn roepen om uitkomst, ver van mijn schreien om hulp. 3 Bij dag roep ik, mijn God – Gij blijft zwijgen, bij nacht – en ik word niet gestild. 4 Gij die in heiligheid troont, Gij die van Israël de roem zijt, 5 op U hebben onze vaderen vertrouwd; zij vertrouwden en Gij bracht hun uitkomst. 6 Tot U riepen zij en er kwam redding; niet beschaamd werden die op ù bouwden. 7 Doch ik – een worm en geen mens, spot der schare, veracht door het volk. 8 Die mij zien treffen mij met hun hoon, grijnzen smadelijk, schudden het hoofd: 9 ‘hij wentelt zijn last op de Heer!’ ‘Diè zal hem wel komen verlossen, diè bevrijdt hem: hij staat in zijn gunst!’ 10 Gij deed mij de moederschoot uitgaan, aan haar borst hebt Gij mij gevlijd; 11 ù viel ik toe, nauwelijks geboren, van mijn oorsprong af zijt Gij mijn God. 12 O, blijf dan niet verre van mij: nu is mij wat dreigde genaderd; en er is geen mens die mij helpt. 13 Een troep stieren staat om mij heen, mij omsingelen de bisons van Basan, 14 en dreigend, met wijd open muil, verscheurende, brullende leeuwen. 15 Als water dat wegloopt verga ik, alsof heel mijn gebeente is ontwricht; mijn hart lijkt geworden tot was, het begint te begeven van binnen. 16 Een stuk potscherf – zo droog is mijn keel, en mijn tong voelt gekleefd in mijn mond: stof des doods – daarin laat Ge mij liggen. 17 Een troep honden is om mij heen; rond mij hokt de wreedaardige bende die mijn handen doorstak en mijn voeten. 18 Al mijn beenderen kan ik tellen – en zij komen mij zien, mij bekijken, 19 zij verdelen samen mijn kleren: er wordt om mijn mantel geloot.

47

Page 56: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

20 Gij, o Heer, houd U dan niet ver Gij mijn kracht, kom mij ijlings te hulp; 21 houd mijn leven gered van het zwaard, van de moedwil der honden dit laatste; 22 bewaar mij voor de muil van de leeuw, voor de horens der bisons mij schamele. 23 Dat mijn broeders uw naam ik mag melden, uw lof zingen temidden der schare; 24 die de Heer vreest, zingt Hem uw lof, geeft Hem eer, al gij nazaten Jacobs, ducht Hem, al gij nazaten Israëls! 25 Want Hij heeft niet veracht, niet versmaad de vernederde in zijn vernedering, zijn gelaat niet vàn hem gewend; Hij hoorde naar wie tot Hem schreide. 26 Ù mijn lof waar de schare bijeen is: zó toch los mijn geloften ik in ten overstaan van wie Hem vrezen. 27 Eenmaal stillen de armen hun honger; loven mogen de Heer die Hem zoeken; hun hart vinde leven voor immer. 28 In dit weten bekeert tot de Heer zich de aarde – tot haar verste grenzen, buigen zich voor zijn aangezicht neer alle stammen der heidense volken. 29 Want de koningsmacht is aan de Heer: Hìj is heerser over de volkeren. 30 Dan zullen wie rijk zijn op aarde Hem nederig hulde bewijzen, dan zullen knielen voor Hem die in het stof zijn gezonken, die geen kracht hadden verder te leven. 31 Hun nakomelingschap zal Hem dienen en zegt zijn nageslacht wie de Heer is. 32 En dit komt zijn gerechtigheid melden aan het volk dat geboren gaat worden. Omdat het door Hèm is volbracht. Psalm 22

48

Page 57: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 22 Het is - om verschillende redenen – allesbehalve gemakkelijk een begin te maken aan bedenkingen bij deze psalm. Er komen immers zoveel gedachten op zowel rond de inhoud, de vormgeving als rond lees- en interpretatiemogelijkheden en/of moeilijkheden. Die overvloed aan gedachten bundelen is – mede door de noodzaak tot beknoptheid – een vrij moeilijke opgave. Het is ook met een zekere schroom dat ik eraan begin omdat het openingsvers reeds van deze psalm de sluis van de gedachtenstroom opent. Het eerste deel van het beginvers: ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij mij verlaten, vér van mijn roepen om bijstand, ver van mijn schreien om hulp …’ klinkt niet alleen zeer bekend maar is zeer beladen en tevens gelaagd. Binnen de christelijke traditie immers worden deze woorden herkend als één van de laatste die Jezus zelf sprak op het kruis voor zijn dood. Zo merk je meteen ook hoe een bepaald vers of zelfs een deel ervan tot een eigen zelfstandigheid wordt en een eigen leven gaat leiden. Des te spontaner deze woorden worden gehoord en opgevat worden als de eigen woorden van Jezus, des te moeilijker of althans des te minder ze beschouwd, laat staan gelezen worden als de beginwoorden van deze psalm. En gegeven de context van lijden, kruisiging en kruisdood, waarmee deze woorden ongewild geassocieerd worden, doet je aan den lijve ervaren hoe moeilijk, zoniet onmogelijk het is om een tekst ‘onbevangen’ te lezen. En trouwens – bij nader inzien – wat zou dit laatste wel kunnen inhouden? De complexiteit van een open lectuur wordt pijnlijk duidelijk naar aanleiding van de opdracht bij deze psalm: ‘Uitgeleverd’ . Vanuit het voorgaande ligt het voor de hand dat het beeld opkomt van Jezus die door zijn volk uitgeleverd wordt aan een vreemde machthebber met het bekende gevolg. Maar deze tekst is meerdere honderden jaren voor Jezus’ leven geschreven en ik lees deze nu, meer dan een paar duizend jaren later. Als ik dan de opdracht ‘Uitgeleverd’ op-‘nieuw’ poog te lezen in samenhang met de psalm, rijzen enkele bedenkingen. Het zou interessant kunnen zijn om te weten wie door wie aan wie uitgeleverd werd. Maar gaat het in deze psalm uiteindelijk wel hierover? Als ik de psalm van achter naar voor, of liever, vanuit het einde naar het begin toe (her-)lees, dan raak ik meer en meer overtuigd dat het hier draait om diegene die zich heeft uitgeleverd aan én zich geraakt weet door de werkelijkheid van een droom. In 32 verzen, verdeeld over 4 strofen, bezingt deze psalm de lotgevallen van wie zich uitlevert en overgeeft aan het visioen van de Onnoembare. En dan is dit niet alleen een lijdenspsalm. Alle registers aan gevoelens en bestaanservaringen worden opengetrokken. Daarom noem ik hem een oer-psalm! Deze psalm vangt aan met de uiting van verlatenheid, Godsverlatenheid. Deze grondervaring gaat verder gepaard met en wordt nog versterkt door gevoelens van verbijstering, vertwijfeling, spot en hoon. Dit culmineert in het ervaren van het belaagd en bedreigd worden, zoals het in de verzen 13 -14 op het einde van de tweede strofe meesterlijk beeldrijk beschreven wordt. Alleen al de alliteratie van de ‘bisons van Basan’ bonst als een beiaard. En of je nu weet of niet waar de vlakte van Basan zich heel precies situeert en of die bisons er wel degelijk waren en of dit alles wel degelijk op deze wijze in de Hebreeuwse grondtekst staat of eigenlijk een poëtische vrijheid is die de vertaler zich heeft veroorloofd, dit alles doet er niet toe. Vanuit het opgebouwde gamma aan voorafgaande gevoelens en ervaringen, samen met het aangepaste ritme en de klankkleur, voel je gewoon de dreiging op jou afkomen. Je hoort zonder verwijl het kwijl van de gluiperds druipen…Maar dit is niet het einde. In de derde strofe klingelen de kleinere klokken van de beiaard. De helder-fijne klanken vertellen ons over hoop, bemoediging en oproep, vertrouwen en zekerheid. In zes verzen – tevens de laatste strofe – stelt de psalmist de realiteit van het ‘visioen’ present. Kiezen voor Leven – de Wet – komt hier tot leven! Het zou een zeemzoet verhaal kunnen zijn én blijven op het niveau van de fantasie. Maar reëel in je vlees en je bestaan hierdoor geraakt en hieraan uitgeleverd worden; dienaar, knecht, medestander, helper zijn van deze reële droom is geen partij voor rabiaat vrijblijvende utilitaristen. Leven van dit mee te realiseren ‘visioen’ is de uitdaging aangaan én de tocht beginnen door de dalen van de veréénzaming, het onbegrip, de uitsluiting en over de bergen van perspectief, solidariteit, ondersteuning naar de hoogvlakte toe van de geborgenheid van de onuitputtelijke, onuitsprekelijke, onvatbare Liefde!

49

Page 58: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De Heer is mijn herder

De Heer is mijn herder, mij zal niets ontbreken. 2 Hij wijst mij te liggen in grazige weiden, Hij voert mij naar wateren der rust. 3 Hij behoedt mijn ziel voor verdwalen, Hij leidt mij in sporen van waarheid getrouw aan zijn naam.

4 Moest ik gaan door het dal van de schaduw des doods, kwaad zou ik niet vrezen. Want naast mij gaat Gij, uw stok en uw staf zij doen mij getroost zijn. 5 Een tafel richt Gij mij aan

in het aangezicht van mijn belagers en zalft met olie mijn hoofd. Mijn beker vloeit over.

6 Zo zijn dan geluk en genade om mijn schreden al de dagen mijns levens.

Verblijven mag ik in het huis van de Heer tot in lengte van dagen.

Psalm 23

50

Page 59: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 23 De opdracht van deze psalm – ‘De Heer is mijn herder’ – tevens herhaald als eerste helft van het beginvers, klinkt bekend in de oren. We zouden hem – met alle associaties die dit oproept – één van de klassiekers uit het psalmenboek kunnen noemen. Dit is geenszins oneerbiedig bedoeld, integendeel. Het nadeel echter is soms dat wat bekend is niet altijd even grondig gekend is. Men kent een openingsvers, een citaat, een keervers, een teneur…Zo herkent men snel de oppervlakte zonder erbij stil te staan dat het misschien de moeite zou (kunnen) lonen ook even naar de diepte te gaan. Hier - bij deze psalm - bestaat tevens het gevaar dat we blijven vastzitten in (de) romantische gevoelens die opgeroepen worden door de picturale verwoordingen van de idyllische beelden. Er is niets tegen romantiek. We doen echter deze psalm wezenlijk onrecht aan als we hem zouden herleiden tot een louter poëtische evocatie van pastorale rust. Er is duidelijk méér aan de hand dan een schilderij van groene, grasrijke weiden met kabbelend beekje waarbij een herder je geruststellend veilig de weg wijst. Een aandachtiger lectuur laat ons een vrij opmerkelijke structuur zien. In de eerste paar verzen gaat het over een ‘Hij’ voor een ‘mij’. In de twee middenverzen staat het ‘Gij’ centraal voor een ‘ik’. In de twee slotverzen ligt de klemtoon op een ‘Ik’ be-tekend door een ‘Gij’. Herlezen we nu de psalm van naderbij. De openingsverzen spreken over de Onuitsprekelijke. Door over Hem te spreken in de derde persoon wordt een zekere afstandelijkheid onderstreept. Er wordt afstand gehouden. Er wordt over Hem gezegd wat Hij voor mij kan zijn. Hij is mijn herder, mijn behoeder ten goede. Zijn Woord is mijn wet. De Wet is immers ‘Woord ten Leven’. Zo weet ik mij veilig. Hij leidt mij. Hij is mijn ijkpunt. Ik kan niet verdwalen. Deze woorden zijn geenszins een soort officiële verklaring in een polis van één of andere levensverzekering. Immers, leven in de sporen van zijn Woord betekent ook trouw zijn aan zijn Naam. Dit laatste – er zijn voor de ander, de zwakke, de weerloze, het kind, de weduwe, de arme – is helemaal niet vrijblijvend en ook niet zonder risico. De psalmist is zich daar terdege van bewust. In vers 4 schat hij de mogelijkheid in dat zijn onderneming kan bemoeilijkt worden, verzet kan oproepen en hem naar omstandigheden kan voeren die rakelings scheren tegen die- of datgene wat ‘Leven’ tegenstaat. In het licht van wat hierover in de vorige psalm te lezen staat, kunnen we ons omtrent het ‘dal van de schaduw des doods’ levendige voorstellingen maken of hebben we zelf reeds ervaringen opgedaan. Toch vreest de dichter niets. Hij gaat zelfverzekerd en vertrouwvol zijn weg… In ditzelfde - centrale - vers kantelt het afstandelijke ‘Hij’ tot een zeer direct en persoonlijk ‘Gij’. Waarom zou ik vrezen? Gij - het Leven - gaat naast mij. Uw Woord en Wet zijn mijn steunpilaren. Gij viert met mij het feest van Leven. Zij die tegen ‘Leven’ ingaan worden buiten spel gezet. Gij overlaadt mij met weldaden. Dit maakt de overstap mogelijk. Zo word ‘ik’ deelgenoot van het Geluk. ‘Ik’ word bewoner van het huis ten Leven. In die zin lezen we hoe de mens – ieder van ons, als individu – tot zijn wezen geroepen wordt door Hem die een Gij wordt voor Mij. Hij die een Gij is voor mij maakt mij tot een Ik. Er is geen Ik zonder en buiten een Gij dat Hij is. Zo is deze – uit amper 6 verzen bestaande – psalm niet alleen ‘scheppende’ poëzie maar tevens (als fundament voor een levenwekkende antropologie) een monument van onvergankelijk vertrouwen.

51

Page 60: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Processielied

Van de Heer is de aarde en al wat zij draagt, de wereld en wie haar bevolken: 2 want Hijzelf heeft haar op de zeeën gesteld, op de stromen heeft Hij haar gegrondvest. 3 Wie mag dan bestijgen de berg van de Heer, wie mag staan in zijn heilig domein? 4 Die rein is van handen en zuiver van hart, die zijn ziel aan valsheid niet biedt, die zijn eed aflegt zonder arglist. 5 Van de Heer draagt de zegen hij mee, ontvangt recht van de God die zijn heil is. 6 Aldus het geslacht van wie vragen naar Hem, van wie zoeken uw aanschijn: zij, Jakob. 7 Heft, poorten, uw hoofden omhoog, verheft u, ingangen aloud, dat inga de koning der ere! 8 Wie is dan de koning der ere? de Heer, machtig en triomfant! de Heer, triomfant in de strijd! 9 Heft, poorten, uw hoofden omhoog, verheft ze, ingangen aloud, dat inga de koning der ere! 10 Wie is Hij, de koning der ere? De Heer der hemelse scharen. Hìj is de koning der ere. Psalm 24

52

Page 61: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 24 ‘Processielied’ luidt de titel van deze psalm. Dit zet ons meteen op enkele sporen. Een aantal ‘grote’ processies in onze streken en ook deze tijdens de Goede Week in Spanje en een paar in Zuid-Amerikaanse landen zijn bekend, zeker reeds als een vorm van cultureel erfgoed. De grote wereldreligies kennen allen in hun traditie de bedevaart(en) naar respectievelijke heilige plaatsen. De processie maakt een wezenlijk deel van deze religies uit. Meestal is een processie de finale van een soms lange tocht, waarbij de menigte in het vergezicht op de heilige plaats(en) zich opnieuw verzamelt en zingend plechtig voortschrijdt. Processie betekent immers vooruitgaan, zelfs al gebeurt dat met hindernissen. De beroemde processie van Echternach gaat vooruit en bereikt uiteindelijk haar doel. (De processie bij de jaarlijkse kermis in onze steden en dorpen waren en/of zijn – als ommegang – zo’n bedevaart in korte en verhevigde vorm). Ook het volk van Israël kende deze traditie. De titel van de psalm geeft ons meteen een sleutel tot een leescontext aan. Een bedevaart, een boete-of pelgrimstocht, een processie is meer dan een aangename en onderhoudende onderneming. Het is een – langzaam – voort-gaan. Een gaan waarbij de gang der zaken rustig maar grondig overwogen wordt. Het is een tocht waarbij orde op zaken wordt gesteld en alles en allen tot hun ware proporties worden herleid. Zo komt er ruimte voor en perspectief op de heilige plaats; de plaats van heil, van Leven-vol-heil. Het beginvers van deze psalm laat er dan ook geen twijfel over bestaan. De Heer komt alles toe; de wereld met alles en allen erop en eraan. Hij heeft immers de wereld in al zijn glorie stevig op poten gezet. Hij heeft hem trouwens op de stromen en de oerzee degelijk en onwrikbaar gefundeerd. De richting én de persoon waartoe de processie onderweg is behoeft geen verdere discussie. Ondertussen onderzoekt de processieganger de vraag wie uiteindelijk de plaats-ten-heil – het einddoel van de processie – zal en kan bereiken en mag betreden. Het ant-woord hierop is de echo van het Grond-Woord. De plaats-ten-heil is voor diegene die in waarheid en gerechtigheid staat; die opstaat tegen onderdrukking en opkomt voor bevrijding. Wie zich daadwerkelijk invoegt in de sporen van hen die van geslacht op geslacht gestalte pogen te geven aan het Gelaat-ten-Leven; wie zich inschrijft in de taal van het Woord-ten-Leven dat zich van generatie tot generatie wil laten horen, aan die valt alle geluk, alle heil, alle leven toe… En zo komen we aan de terminus van de processie aan en belanden we – bij wijze van spreken – in de tweede strofe van het processielied. Bij het bereiken van het eindpunt van de processie(tocht) heft de psalmist een ode aan, een bede ook om ruimte waarbij alle poorten zullen opengaan en alle ingangen zullen vrijgemaakt worden. En voor wie? Voor Hem die alle lof en eer toekomt. En wie is dat? Hij van wie reeds van het begin af aan – en in deze psalm vanaf vers 1 – gezegd wordt dat alles aan Hem toekomt. Dit wordt tot tweemaal toe herhaald. Op die manier wordt het processielied zingenderwijs een kort en goed leerdicht. Gaandeweg wordt op die manier de weg gebaand voor en het geloof belijdend uitgezongen in de enige Ene waar het uiteindelijk om gaat. Wat een bevrijding moet het zijn om – weg uit het land van elke vorm van prestatie-drang en –dwang – op onze innerlijke processietocht de levenwekkende werkelijkheid (van de inhoud) van dit lied te mogen ontdekken!

53

Page 62: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gebed

Tot U, Heer, stijgt mijn verlangen. 2 Op U, mijn God, is mijn vertrouwen: laat mij dan niet worden beschaamd, laat mijn vijanden niet triomferen; 3 wie op U hoopt wòrdt nooit beschaamd: beschaamd wordt wie achteloos ontrouw is. 4 Leer mij, Heer, te onderscheiden uw wegen, de paden te zien die Gij wijst; 5 onderricht mij, leid mij in uw waarheid, Gij zijt de God van mijn behoud, ù verbeid ik – elke dag weder. 6 Bewaar, Heer, uw erbarmen, uw goedheid: in de eeuwigheid zijn zij gegrond; 7 wees hetgeen ik misdeed in mijn jeugd, wees mijn dwalingen niet steeds indachtig, doch zie in uw ontferming mij aan. 8 De Heer is mild en waarachtig: Hìj toch wijst wie dwalen de weg, 9 leidt ootmoedigen daar waar zijn recht heerst, leert zijn weg aan wie nederig zijn. 10 Immer blijken de paden des Heren genade en waarheid, als wij zijn verbond en zijn uitspraken trouw zijn.

11 Heer wil mij – getrouw aan uw naam – mijn vergrijp, hoe groot ook, vergeven. 12 Geen mens met ontzag voor de Heer, of die leidt hem wanneer hij zijn weg kiest; 13 en zelf vindt hij de plek van zijn voorspoed, het land dat zijn nazaten beërven. 14 Het stil gesprek met de Heer is weggelegd voor wie Hem vrezen: zó wijdt Hij hen in zijn verbond in. 15 Immer is mijn oog op de Heer, Hij bevrijdt mijn voeten uit de valstrik. 16 Zie om naar mij, heb ontferming, want eenzaam ben ik en gekweld. 17 Mijn hart is beklemd – schep mij ruimte, een uitweg uit wat mij pijnigt; 18 aanzie mijn gekweldheid, mijn nood, neem het van mij af – al mijn zonden. 19 Zie hoe talrijk mijn vijanden zijn, met hoe harde haat zij mij haten; 20 behoed mijn leven, bewaar mij, maak dat ik niet word beschaamd: bij ù mag ik toch beschermd zijn. 21 Laat eenvoud mij geleiden, oprechtheid: ik blijf U verbeiden, vol hoop. 22 O God, maak Israël vrij van wat het rondom insluit!

Psalm 25

54

Page 63: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 25 Vers 14 leert ons: ‘Het stil gesprek met de Heer is weggelegd voor wie Hem vrezen, zo wijdt Hij hen in zijn verbond in.’ Het lijkt mij het centrale vers te zijn omtrent datgene waarover het in deze psalm – met als opdracht ‘Gebed’ – gaat. Het doet mij herinneren aan wat er via een vroeger didactisch hulpmiddel bij het godsdienstonderricht – de catechismus – geleerd werd. Het antwoord op de vraag ‘Wat is bidden?’ luidde immers: ‘Bidden is spreken met God.’ Allemaal goed en wel, maar hoe doe je dat? Wat kan het betekenen met iemand te spreken die je niet ziet; die je niet lijkt te antwoorden; die er misschien niet is? Waar is dat goed voor? Na veertig woestijnjaren dolen door menselijke bezigheden en beslommeringen, toch met een sprankel oase in het hart, welt hier in dit vers de bron in al haar kracht op. Dit vers geeft niet alleen vorm en gestalte aan deze psalm, maar aan het Grond-Woord-ten-Leven zelf dat overvloedig de dorre akker, die het mensenbestaan kan zijn, bevloeit. Laat ons bij de bron nog even over die bron mijmeren. ‘Het stil gesprek is…voor wie Hem vrezen’ (v. 14). Is Hij – met wie we in gesprek kunnen gaan – dan een soort oppermachtige heerser die in alle willekeur over ons kan beschikken en waarvoor we schrik moeten hebben? Zo’n beeld kan geenszins leven-wekkend, laat staan bevrijdend werken. Vrezen heeft hier dus niets met schrik en beven te maken, dan wel met ontzag. Het is zoals kinderen die ontzag hebben voor hun ouders. Ze kennen zowel aan de ouders als aan zichzelf de geëigende plaats toe binnen de relatie. Dankzij het kennen en het er-kennen van de ongelijkheid, de a-symmetrie tussen ouder en kind is gelijk-waardigheid en vertrouwen in de relatie levensvatbaar. Zo is het ook in de relatie tussen de mens en de Gans Andere. Wanneer we onze plaats kennen en weet hebben van Zijn ruimte is stil gesprek mogelijk. Bidden is – als stil gesprek – vertrouwelijk omgaan met en verbonden zijn met de On-noembare. Bidden is gewoon bezig zijn én ingenomen zijn met Hem die ons te boven gaat. Zo opent zich ook deze psalm in het beginvers: ‘Tot U, Heer, gaat mijn verlangen…’ Kan het nog sterker? Verlangen naar is door de a(A)nder bewoond, beademd en geïnspireerd worden. Het niet te stillen, onverzadigbaar verlangen vordert de mens op uit zichzelf en uit de eigen beslotenheid te treden én zich in al zijn kwetsbaarheid in beweging te zetten en op weg te gaan. Bidden als het continu begaan zijn met Diegene waarnaar het verlangen uitgaat – of Die het Verlangen in ons wekt – is dan éénvoudig het verbonden-zijn met de Grond van dit Verlangen doén. Het is verbondenheid, waarheid en gerechtigheid doen. Het is over bergen goedheid, doorheen dalen vol falen, door dagen van geluk en blijheid om ervaren begrip en mild erbarmen en vergeving, door nachten van droefheid, woede en schaamte; door het ijs van vijandschap, ruzie en jaloersheid; door de warmte van de hoop, de éénvoud en de trouw…het is – ondanks en dankzij dit alles – zich mogen verbonden (weten en) ervaren met de On-noembare die steeds getrouw zijn Naam is. Het slotvers van deze psalm (v. 22) lijkt dan op het eerste gezicht om verschillende redenen wat haaks op het geheel te staan. Als alfabetische psalm begint – ook in deze psalm – elk nieuw vers met een volgende letter uit het alfabet. Hoewel alle letters opgebruikt zijn, eindigt de psalm niet. Integendeel, er wordt spatie, ruimte gemaakt en er volgt dan toch een slotvers. Bij een eerste of vluchtige lezing doet de inhoud ervan wel even het voorhoofd fronsen. ‘O God, maak Israël vrij van wat het rondom insluit.’ Wat komt dat hier doen? En wat heeft het te betekenen voor de lezer van vandaag?...Maar, is Israël niet de geslachten der volkeren; de menigte mensen; de persoon die zich heeft laten wekken door het Verlangen naar de Gans Andere om zich te bevrijden van alle knellende banden die de werkelijkheid van zijn Naam tegenstaan en om zich te laven aan zijn onuitsprekelijke Bron – ten – Leven?!

55

Page 64: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Vertrouwend gebed

Heer, doe mij recht wedervaren. Ik heb toch in onschuld gewandeld,

ik heb toch vertrouwd op de Heer: er leefde geen twijfel in mij.

2 Toets mij dan, Heer, onderzoek mij, doorgrond mijn geweten, mijn hart;

3 uw goedheid vervult mijn gedachten, in ùw waarheid ga ik mijn weg.

4 Ik mijd het bij gluipers te zitten, met huichelaars ga ik niet om;

5 min gezelschap vervult mij met afkeer, waar het kwaad heerst houd ik mij niet op.

6 In onschuld was ik mijn handen, maak de ommegang om uw altaar,

7 dat mijn stem zich verheft in het danklied, ik de reeks uwer wonderen noem.

8 Heer, hoe is mij uw woonstede lief,

de plaats waar uw heerlijkheid zetelt: 9 werp mijn leven niet weg of ik slecht was,

mijn bestaan of ik hoorde bij moordenaars, 10 wier handen kleven van sluwheid,

wier rechterhand zich om kwaad geld sluit. 11 Ik zoek toch te wandelen in onschuld,

verlos mij en wees mij genadig: 12 mijn voet staat op een weg die niet krom buigt.

Laat mij U zó mogen loven in de samenkomsten, o Heer. Psalm 26

56

Page 65: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 26 Een eerste lectuur van deze psalm kan wat tegenstand oproepen. Hij wekt mogelijks een gevoelen op dat steigert tegen en moeilijk strookt met wat nogal snel en ongenuanceerd als gemeengoed van de christelijke traditie of althans als klemtonen van een christelijke invloed beschouwd worden. Hierin lijkt het ik immers ondergeschikt aan de ander voor wie het alles en ook zichzelf moet veil hebben. Het mogelijk ongemak dat de toon van deze psalm – waarin het ik zich sterk prononcerend ter sprake brengt – met zich zou kunnen meebrengen, vervalt dan wel in een samenleving en een cultuur waarin het statuut van het zelf en de autonomie radicaal op een voetstuk geheven is. Betekent dit dan, dat de lezer, die aan de verwoording binnen deze psalm aanstoot neemt dan hopeloos verouderd en achterhaald is? Kunnen we dit mogelijks provocatief aspect van deze psalm – in een reflex om steeds alle plooien glad te strijken – niet gewoon afdoen als één of andere stijlfiguur of vorm binnen de poëzie van het Oosten binnen een bepaalde historische periode? Of…zouden we niet beter de psalm gewoonweg nog eens rustig en grondig herlezen in plaats van erop los en ervan heen te interpreteren? In het licht van wat we in de vorige psalm lazen en van de titel van deze psalm –‘Vertrouwend gebed’- kunnen we hier op zijn zachtst stellen dat de ik-figuur alvast op een zeer directe en vertrouwelijke manier in gesprek treedt met diegene in wie hij ten volle vertrouwen heeft. Op het eerste gezicht doet het ons denken aan een kind dat meent bij zijn ouders zijn recht te moeten opeisen. Hierbij stelt het niet alleen zichzelf centraal maar onderstreept dit nog eens heel nadrukkelijk door al zijn daden en mogelijke eigenschappen te vermelden. Is het dat nu? Komen we hiermee een stap verder? Blijven we niet ter plaatse trappelen? Een geduldige lectuur tot het einde biedt echter uitzicht. Het slotvers geeft ons ook hier een leessleutel aan van waaruit of beter waarmee de gehele psalm op-‘nieuw’ kan ge- en herlezen worden. ‘Laat mij U zo mogen loven in de samenkomsten, o Heer’ (v. 12). Daarmee zet de psalmist in één slot-vers alle verhoudingen in perspectief. En in welk dan nog…! Want hoe kan het ik Hem loven door wie, van waaruit en waartoe hij leeft? Eénvoudig – maar o zo moeilijk – door het Woord - ten - Leven te doen. Wat dit laatste inhoudt leert ons nu deze psalm. Wie wil leven - ten - Leven maakt zich niet schuldig aan de bekoring van de twijfel. De twijfel aan de mogelijke zin en betekenis van het Woord - ten - Leven of aan het bestaan van de Grond ervan maakt een einde aan elk wandelen in de onschuld van het vertrouwen. Hem zo mogen loven, is dus zorgen dat mij geen schuld in deze treft. Voluit leven is mij in het diepst laten toetsen of ik mijn gedachten door zijn goedheid laat vervullen; of ik de weg van zijn waarheid ga; of ik elke vorm van huichelarij of dubbelhartigheid en mensen van dat slag mijd. Zelfs de ommegang rond zijn altaar – zijn plaats-tot-heil, zijn heilige plaats – komt hier ter sprake. En wij weten reeds vanuit de vorige psalm 24 wat processie houden aan tekenwaarde inhoudt, als we deze althans niet reduceren tot een leeg en levenloos ritueel. Hiermee eindigt het eerste gedeelte van deze psalm. Na een spatie vangt het tweede en laatste, ook kortere, gedeelte aan met uit te zeggen hoe de ik-figuur ervan houdt het Woord-ten-Leven te bewonen en er meteen de bede aan te verbinden niet verloren te gaan zoals hen die door omkoperij of om het even welke andere vorm tegen het Leven in handelen. Waar het uiteindelijk op aankomt is dat ik het leven-ten-Leven mag loven door dit Leven te leven. Met andere woorden, hier is geen aanstellerig kind aan de orde, noch een opgeblazen narcist, maar iemand die zich als ‘schepsel’ bewust is van zijn plaats en zijn opdracht. Het ik maakt zich hierbij geenszins slaafs ondergeschikt. Op een vertrouwelijke wijze spreekt de psalmist hier het vertrouwen uit in Diegene tot wie hij spreekt en van waaruit hij spreekt. Deze psalm spreekt niet zozeer ‘over’ het vertrouwen, het is eerder het vertrouwen zelf dat ons toe-spreekt.

57

Page 66: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

‘Mijn licht en mijn heil’

De Heer is mijn licht en mijn heil: wie zou ik dan vrezen? De Heer is mijn burcht, mijn behoud: voor wie zou ik beducht zijn? 2 Komen mij mijn belagers te na - en ze kunnen me levend verscheuren, zó vijandig vervolgen ze mij – zìj struikelen, zìj vallen. 3 Streken rond mij belegeraars neer, mijn hart zou niet versagen, stond een slagorde aanvalsgereed, ik zou nochtans gerust zijn. 4 Dat éne vroeg ik van de Heer, dat is al mijn verlangen: dààr te zijn – in het huis van de Heer, al de dagen mijns levens, dat ik Gods luister aanschouw, op Hem zien mag binnen zijn tempel. 5 Hij doet onder zijn schaduwdak mij schuilen in dagen van dreiging. beveiligt mij binnen zijn veilige tent. Hij stelt mij hoog op een steenrots. 6 Zó mag ik heffen het hoofd hoog boven de vijand rondom mij, voltrek ik in zijn domein

7 Heer, hoor mijn aanroep tot U, geef mij genadig uw antwoord. 8 Gij zegt – en mijn hart spreekt het na: ‘zoekt mijn aanschijn’. Uw aanschijn, Heer, wil ik zoeken. 9 Wend uw aangezicht niet van mij af, wijs uw knecht niet toornig terug, Gij die immer mijn hulp zijt geweest, wil mij niet verwerpen en verlaten, o God, mijn bevrijding. 10 Al begaven mij vader en moeder, de Heer nam mij aan als de zijne. 11 Wijs mij, Heer, dan ùw weg, leid mij op het pad dat niet afwijkt, wiè er ook op de loer ligt! 12 Laat mij niet ten prooi aan mijn haters: want mijn lasteraars maken zich groot: geweld is hun adem. 13 O, als ik niet de zekerheid had het heil des Heren te zien in dit leven op aarde! 14 Wacht dan de Heer en wees sterk, onbezweken van hart. Wacht dan de Heer.

bij geschal van bazuinen de offers. Voor de Heer is mijn harpspel, mijn lied. Psalm 27

58

Page 67: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 27 ‘Er gaat mij een licht op. Ik zie het zitten, het is opgeklaard. Het is zonneklaar, dàt is het en daar ga ik voor. Niets of niemand kan mij nu nog tegenhouden…’ Deze uitspraken drukken een gemoedsgesteltenis uit die ieder van ons – hopelijk – reeds heeft mogen ervaren. Deze uitdrukkingen spreken over helder inzicht, klaarheid, geluk en zin tot initiatief. Mensen die zich zo’n woorden laten ontvallen blaken van ondernemingslust en zelfvertrouwen. Ze zijn niet meer in te tomen of te temmen. Ze staan paraat en klaar om de uitdagingen aan te gaan, zelfzeker en onbevreesd, zelfs al hebben ze weet van moeilijkheden en gevaarlijke hinderpalen. De gespierde taal in de eerste strofe van deze psalm lijkt iets gelijkaardigs aan de orde te stellen. En toch…toch is er een wezenlijk verschil. Hier is geen sprake van ‘er, het, dàt…’ De Gans Andere, het Grond-Woord-ten-Leven is mijn licht; is mijn geluk. De Gans Andere is mijn burcht, of met andere woorden, de woning waar ik steeds terecht kan en mij in zekere geborgenheid weet. Zo ervaart de dichter zich klaar en weerbaar. Hij vreest geenszins de onontkoombare strijd tegen de vijanden, die hem levend dreigen te verscheuren; tegen de belegeraars en de moordenaars. En deze laatsten zijn er, ook nog tot op de dag van vandaag. Het zijn diegenen die tegen het leven-ten-Leven ingaan. Het zijn zij die ruzie, conflict en onderdrukking uitademen, zoals het einde van vers 12 ook stelt ‘…geweld is hun adem…’ Het zijn diegenen die vrede, overleg, waarheid en gerechtigheid rauw lusten. De vijand sluimert in ieder van ons die ongeremd denkt zelf het centrum te zijn van alle beslissing en handeling. Want, een te vluchtige lezing van de eerste strofe zou ons op het verkeerde been kunnen zetten van een wat infantiliserende interpretatie. De woorden van de eerste verzen moeten helemaal niet in de mond gezien worden van één of andere krachtpatserige jongeling die denkt – geharnast en gewapend – onaantastbaar te zijn alsof hij beschermd zou zijn door één of ander geheime of magische kracht. Er is echter in de tekst de spatie. Een blanco passage in een tekst is een markant teken. Ook hier biedt de spatie ruimte om even op verhaal te komen van de – zowel naar stijl als geloofsinhoud – zwierig stevige taal. Tegelijk biedt deze leespauze de gelegenheid tot de overgang naar de tweede strofe van deze psalm. Op het eerste zicht denk je in een andere psalm beland te zijn. Bij herlezing echter merk je dat – ondanks een zekere intimistische sfeer - de stijl even indringend is als in de vorige strofe. Hierin lazen we reeds dat de zekerheid en het vertrouwen, waarmee de psalmist ten strijde trekt tegen hen die het leven-ten-Leven tegengaan, niet uit zichzelf komen of dat hij dit niet aan zichzelf te danken heeft. Immers, de Gans Andere is licht, heil en burcht. Dit herneemt de tweede strofe. Hierin stelt de dichter klaar wat het éne en énige is dat hij verlangt, namelijk te mogen vertoeven in de woning van de Heer. Het Woord-ten-Leven mogen bewonen biedt de ultieme geborgenheid. Het is de schuilplaats bij uitstek die beschutting en beveiliging waarborgt. Dit wordt met zeer veel nadruk bevestigd en tot driemaal toe herhaald in één vers (cfr. vers 5). De derde strofe lijkt dan eerder een smeekbede waarbij vers 8 echter een sleutelrol speelt. ‘Gij zegt – en mijn hart spreekt het na: ‘zoekt mijn aanschijn’. Uw aanschijn, Heer, wil ik zoeken’. Hier wordt het zeer duidelijk dat niet wijzelf de bron zijn van het Verlangen. Dit wordt gewekt door de Gans Andere. Hij spreekt ons toe en vraagt ‘zoek mijn aanschijn’. Gewekt tot dit verlangen kunnen we dan niet anders dan nazeggen: uw aanschijn wil ik zoeken. Hier wordt de weg naar elkaars aanschijn geboren. Vandaar ook de smeking van de dichter: ‘wend uw gelaat niet; wijs mij niet terug; verwerp mij niet; wijs mij de weg; wees aanwezig…’ Als we van hieruit de psalm herlezen zien we ons als een ik-ten-Leven dat zijn sterkte ontleent en dankt aan het geborgen verlangen, gewekt door de Gans Andere die in een wederzijdse zoektocht naar elkaars gelaat ons tegemoet komt en (die) wij tegemoet zien. Dat laatste is het wat ons te doen staat, zo leert ons het slotvers.

59

Page 68: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Nood en uitredding

Tot U roep ik, Heer die mijn rots zijt: stoot mij niet terug door uw zwijgen;

blééf Gij tegen mij zwijgen - ik werd als die in de groeve gedaald zijn.

2 Verhoor mijn roep om ontferming: ik kan U slechts smeken om hulp,

vermag slechts mijn handen te heffen naar uw heiligdom, uw geheim.

3 Werp mij niet weg met de verstoorders, met hen die het kwade bedrijven,

die hun naaste spreken van vrede, doch boosheid heerst in hun hart.

4 Reken Gij met hen af – naar hun werken, naar de heilloosheid van hun daden,

vergeld wat hun hand heeft voltrokken: wat zij stichtten – verhaal het op hen!

5 Nooit hebben ze oog voor Gods werk, voor niets wat zijn hand heeft voltrokken. Daarom delgt Hij hen, zet hen nièt voort.

6 Gezegend de Heer! Het is Hij

die verhoorde mijn roep om ontferming: 7 de Heer is mijn sterkte, mijn schild,

op Hem is mijn diepste vertrouwen. Hulp gewerd mij – mijn hart is herleefd; ik mag met mijn lied Hem weer loven .

8 De Heer is de sterkte zijns volks, Hij, de burcht zijn gezalfde tot redding.

9 Herstel de vrijheid van uw volk,

zegen die tot uw erfdeel behoren. Wees hun herder: neem hen met U mee

tot het einde der tijden. Psalm 28

60

Page 69: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 28 Wat gebeurt er als het lijkt alsof diegene waarop je gerekend, gebouwd en vertrouwd hebt, het laat afweten? En wat, als je meent te ervaren dat diegene waarnaar je diepste verlangen uitgaat zich lijkt af te wenden of zich althans niet laat zien, veraf en bijna volslagen afwezig blijft? Je geraakt van minder geheel ontredderd en in ademnood. Je gevoelens en gedachten beginnen wild in jou op te staan en te slaan. Je kijkt verontwaardigd om je heen en bij wijze van het opmeten van de schade en/of het opmaken van de stand van zaken, ga je vergelijken. Wat hebben die anderen immers meer dan jij? Waarom zouden ze beter zijn? Integendeel, je tegenstanders, ja, je vijanden zelfs zijn en doen alles wat ingaat tegen hetgeen jij verlangt. Ze doen alles en allen waarnaar jij verlangt teniet. Een zelfde soort verwarring maakt zich ook van de dichter van deze psalm meester. Hij voelt de rots van zijn verlangen wankelen; zijn zekerheid afbrokkelen. Hij raakt vertwijfeld en angstig. Je zou van minder. In het licht van de vorige psalm begrijpen we beter wat het kan betekenen als diegene ‘wiens gelaat we zoeken’ zich in alle zwijgen hult. We kunnen ons zelfs inleven in de noodkreet van de dichter om niet teruggeworpen te worden, laat staan gelijkgeschakeld te worden met zijn tegenstanders. Dit zijn juist diegenen die ‘het Gelaat van het-leven-ten-Leven’ niet zoeken. Integendeel, ze wenden er zich zelfs van af. Daardoor is hun lot definitief bezegeld. ‘Daarom delgt Hij hen, zet hen niet voort.’ Kan het nog radicaler verwoord dan hier in dit deel van vers 5? Van hieruit belanden we, over de brug van een spatie, pardoes in de tweede strofe. Deze is, wat toon en gemoedsgesteltenis betreft, de volkomen tegenhanger van de eerste strofe én een heldere echo van de teneur en de inhoud van de vorige psalm, zeker en vast van de eerste strofe ervan. De noodkreet, uit vorige strofe, was een levenskreet. Die schreeuw om leven is toegekomen, aanhoord en verhoord. Hoe kan het trouwens anders? De Gans Andere, die in ons het verlangen naar Hem wekt, wenst niets anders dan dat wij zijn Gelaat zoeken en Hem tegemoet zien. Het verlangen wederzijds ervaren; het leven-ten-Leven bevestigd zien en weten, dat is wat krachtig belijdend in deze strofe binnenstroomt. Nood keert tot bevrijding, zoals de titel van deze psalm suggereert. ‘Het is Hij, die verhoorde mijn roep om ontferming: de Heer is mijn sterkte, mijn schild, op Hem is mijn diepste vertrouwen…’(vers 6). ‘Hij is de sterkte zijns volks, Hij de burcht zijn gezalfde tot redding’ (vers 8). Onderhand worden het bekende, zelfs vertrouwde beelden. Tuimelen we echter niet in de valstrik ze te herleiden tot fletse, versleten clichés. Een (v)luchtig en ietwat te ontspannen lectuur zou immers de psalm hier als beëindigd kunnen beschouwen. We zouden dan (te) snel kunnen besluiten dat het hier ging over iemand die, ondanks een vertwijfeling en/of inzinking, de zekerheden op zak heeft en zelfs de verzekering van een uiteindelijk goede afloop en dus van een happy end. Eind goed, al goed! Dat is dan wel zonder het laatste vers gerekend. Het is meestal niet aan te raden dit vers van een psalm te veronachtzamen en zeker niet wanneer het na een spatie op het einde héél alleen – als een unicum – gebeiteld staat. Want hoewel een slotvers de psalm – qua vorm althans – als het ware toemetselt, biedt het vaak toegang en sporen tot mogelijke betekenisgeving aan het geheel van de tekst. Ook hier is dit weer het geval. ‘Herstel de vrijheid van uw volk…’ Het wijst er ons op dat ook diegene die het Woord-ten-Leven heeft gehoord en het ‘Aangezicht van de Gans Andere zoekt’ nog gebonden, gekneld en vast kan zitten. Het zou wel eens kunnen dat we – in alle overmoed – menen dat dit Woord, dit Aangezicht ons eigen bezit is. Zo worden we niet alleen een vijand voor de anderen die we mogelijks al te snel berechten, be- en zelfs veroordelen. Maar tevens lopen we onszelf in de weg en worden we onze eigen vijand want in plaats van het Aangezicht blijvend tegemoet te zien, verwijderen we ons ervan. Immers, als we denken ooit het verlangen volkomen geconsumeerd te (kunnen) hebben hoe zou dan nog de zegen, het geluk werkelijkheid worden en zijn? Dit laatste bestaat er juist in om oneindig en eeuwig meegenomen te worden door dat Aangezicht waar wij zoekend naar verlangen.

61

Page 70: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods majesteit in het onweer

Huldigt Jahwe, zonen des hemels, huldigt Jahwe om zijn glorie en macht;

2 huldigt Jahwe om zijn naam majesteitelijk, buigt voor Jahwe in heilige tooi.

3 De stem van Jahwe is over de wateren, de majesteit Gods spreekt in het onweer.

Over de wateren wijd is Jahwe: 4 de stem van Jahwe in zijn macht,

de stem van Jahwe in zijn grootheid. 5 De stem van Jahwe splijt de cederen;

Hij, Jahwe, splijt de Libanoncederen; 6 opspringen doet Hij als een stierkalf de Libanon en de Sirjon,

als een bisonzoon in zijn sprong. 7 De stem van Jahwe splitst het weerlicht, 8 de stem van Jahwe schudt de steppe,

Jahwe schudt de steppe van Kades. 9 De stem van Jahwe schudt de eiken,

en scheurt van de stammen de schors. Majesteit spreekt in heel zijn gewelf.

10 Jahwe troont boven de vloed.

Hij neemt de troon in, Jahwe: koning tot in eeuwigheid. 11 Jahwe zal zijn volk weerstand verlenen,

Jahwe zijn volk zegenen met vrede.

Psalm 29

62

Page 71: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 29 Je hoeft geen literatuurwetenschapper te zijn om deze psalm, dit gedicht te horen (en te) lezen als een loflied. Iemand lof toezwaaien en/of de loftrompet steken gaat altijd gepaard met een zekere, weldadige overvloed. Iemand loven is iemand uittillen boven het vlakke, het gemiddelde. Daarom schieten het hoogste en het diepste; het krachtigste en het helderste; het zachtste en het sterkste; het meest verhevene en…kortom, alle superlatieven, zelfs in hun contrasten, steeds tekort. Ze kunnen onmogelijk het wezen van diegene die geloofd wordt uitzeggen en uitzingen. In die zin is elke ode een waagstuk, wil ze zowel reëel blijven als poëzie zijn en niet vervallen in een wanstaltig stuk verloren geraakte maat. Een authentiek getuigend lofdicht omzeilt deze klippen. Dit is ook het geval met deze psalm. De eerste verzen laten er geen twijfel over bestaan. Ze roepen ons op om de Gans Andere te huldigen om zijn glorie, zijn macht en zijn majesteitelijke Naam door voor hem te buigen in alle pracht (openingsvers en v. 2) . En dan wordt roffelend vanuit de verten, van over de wateren, de grenzen die ons te boven gaan, het onweer woordelijk aangekondigd. Eens zijn grootheid, zijn macht die de fundamenten, de wateren hem in zijn stem bevestigen, barst het onweer in al zijn hevigheid los. Zijn stem splijt bossen, bomen en schors. Zijn stem doet bergruggen trillen als bronstig vee. Zijn stem schudt de sterkste bomen en splijt zelfs de flitsen van de bliksem (v. 5-9). Het onweer lijkt boven het natuurlijke uit te stijgen. Of, met andere woorden, het onweer is meteen een vertegenwoordiging van het bovennatuurlijke, van datgene wat ons – de mens – overstijgt… Maar is het dat nu? Wat hebben we hier uiteindelijk aan? Ook bij andere volkeren en in andere culturen treffen we dit verschijnsel aan. Baäl, Zeus, Jupiter, Thor, Seth en nog zovele andere goden bulderen, donderen en doen met hun bliksemschichten aarde en mensen trillen en beven. Onweer wekt ontzag op omdat het de enorme explosieve kracht van de natuurelementen laat zien die de mens volledig te boven gaan. Onweer boezemt ook schrik in omdat de mens geen vat heeft op en overgeleverd is aan deze uitbarsting van de natuur. Het verplettert de mens en slaat hem met verstomming; het zet hem op zijn plaats en doet hem zijn nietigheid ervaren. Daarom is het goed te begrijpen dat in vele religies de natuur in al haar grootheid en kracht vergoddelijkt wordt of dat de natuur althans als een oord bij uitstek geldt tot Godservaring(en). Ten dele is dit hier ook zeker het geval, temeer daar de titel van deze psalm ‘Gods’ majesteit in het onweer’ er zelf naar verwijst. En toch lijkt mij iets meer of minstens iets anders aan de hand te zijn dan in het onweer de Onaantastbare te (h)erkennen voor wiens al-macht men moet sidderen en beven. Trouwens, waarom zouden we zo iemand huldigen, tenzij uit schrik en/of om er goed mee te staan? Dit is eerder een handel en magie dan een echt loflied. In het onweer wordt natuurlijk de stem van de Onnoembare gehoord. ‘De stem van…’ wordt tot zevenmaal toe hernomen. Die stem is immers dé Stem-van-scheppend-Leven. ‘Die stem schept zijn Naam – ‘Ik-zal-er-zijn voor jou’. In vers 2 worden we trouwens ook uitgenodigd om de heerlijkheid van zijn Naam te loven. Het is dan niet te verwonderen dat we in de laatste twee verzen (vers 10 – 11) een huldebetoon lezen waarin de dichter de Naam concreter vorm geeft door te getuigen dat de Onnoembare koning is ten allen tijde en vrede geeft aan hen die kiezen-ten-Leven.

63

Page 72: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Een lied van dankbaarheid

2 Hoog eer ik U, Jahwe, want Gij hebt mij ontheven,

Gij maakte dat mijn vijand het lachen heeft verleerd. 3 Ik heb, Jahwe, mijn God, tot ù in nood geroepen: Gij hebt mij nieuw gemaakt. 4 Jahwe, Gij deed herrijzen mijn leven uit de doden; of Gij mij had herschapen ben ik het graf ontgaan.

5 Eert dan met zang en harp

Jahwe, gij zijn getrouwen, looft zijn hoogheilige naam:

6 een oogwenk duurt zijn gramschap, een leven lang zijn goedheid;

de avond daalt in tranen, met jubel komt de morgen.

7 Eens dacht ik, zelfverzekerd: ‘ik zal niet struikelen, nimmer!’

8 Gij gaaft, Jahwe, goedgunstig, mijn berg een sterk bestand;

doch tòen hebt Gij afkerig uw aangezicht omhuld.

En ik wist mij verslagen. 9 Ik riep U aan, Jahwe,

bad mijn Heer om ontferming: 10 ‘Wat wint Gij met mijn heengaan, mijn dalen in de groeve? kan ooit het stof U loven,

kan het uw trouw ooit melden? 11 Hóór mij, Jahwe, heb deernis;

wees Gij, Jahwe, mijn helper.’

12 En toen hebt Gij veranderd mijn rouwgang in een reidans.

mijn sombere dracht ontgord en mij gekleed in vreugde.

13 Zó zingt mijn ziel voor U haar psalmen bij de harp:

mijn stem zal niet meer zwijgen. Jahwe, Gij zijt mijn God.

U mag ik eeuwig loven. Psalm 30

64

Page 73: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 30 Het is merkwaardig en verwonderlijk – telkens opnieuw – hoe dichters in enkele verzen een hele wereld kunnen neerzetten. Het is in deze psalm al niet anders. In amper 13 verzen weet hij zowel de méérstemmigheid van het menselijk bestaan te verwoorden als de véélzinnigheid van het verbonden-zijn binnen religieus perspectief. Als staaltje van poëzie – en tevens religieuze poëzie – kan dit tellen. De titel die deze psalm meekrijgt luidt: ‘Een lied van dankbaarheid.’ Het is dan des te opvallender dat in heel de tekst – althans in de vertaling ervan – het woord dank niet voorkomt. En toch valt dit te begrijpen. Danken is méér dan zomaar ‘dank u’ zeggen. Dankbaar zijn is een grondhouding van de mens. Be-danken en ge-denken hebben iets met elkaar. Het al of niet kunnen en willen danken hangt samen met wat mensen hebben meegemaakt en ervaren. Iemand die alles over zich heen laat gaan; voor wie alles goed is, blijft blijkbaar onverschillig. Het lijkt deze laatste allemaal eender; hij wordt schijnbaar door niets en/of niemand ten diepste beroerd, laat staan door elkaar geschud of onderste boven gezet. Zo’n immuun iemand heeft niet alleen geen reden tot danken maar is tevens wezenlijk dankonbekwaam, zelfs al gebruikt hij af en toe het woord ‘dank u’ vanuit een (aan-)geleerd mechanisme. Dank heeft onder andere te maken met de hoogtes en laagtes die men beleeft. Wanneer we toppen bereiken en/of topmomenten ervaren dan hebben we dit zelden uitsluitend aan onze eigen inspanningen te danken. Het is vaak, mede dank zij de steun, de hulp, de aanmoediging van anderen dat de klim naar boven mogelijk werd. Het is niet toevallig en al evenmin artificieel dat in de vorige zinnen het woord dank en danken voorkomt. Want in de mate dat we bewust blijven stilstaan bij een situatie, kunnen we deze anderen die hierbij hun bijdrage ten goede geleverd hebben in herinnering brengen en houden. Zo bereiden we de humus van het danken voor. Dit geldt eveneens voor de laagtes en de diepten in ons leven. Ze overvallen ons, we sukkelen er willens nillens in. Ook hier is het zo dat het niet altijd te wijten is aan onszelf alleen. Samenloop van omstandigheden, factoren die ons te boven gaan, keuzes die anders uitgelopen zijn dan voorzien, e.a. kunnen ertoe leiden dat het bergaf gaat met ons, ook ondanks de andere. Het is in deze eveneens belangrijk te overwegen wat ons eigen aandeel is en of en hoe de a/Andere er was om de neerwaartse spiraal te pogen afremmen of in te dammen. Als het menselijk bestaan een variërend landschap is van heuvels, bergen soms, maar ook van vlaktes, dalen, soms diepe kloven zelfs…dan doet het deugd te bedenken wie op welke manier ons mee naar boven duwde of mee over het vlakke begeleidde en ons uit de put hielp trekken. Dit gedenken maakt pas het danken mogelijk. Danken is dan zich in beweging zetten en op weg gaan, richting de a/Andere. Het houdt dan meer in dan eventjes ‘dank je wel’ zeggen. Het is eigenlijk de ander eren zoals we het – wat plechtstatig – kunnen terugvinden in de uitdrukkingen ‘eer betuigen’, ‘dank betuigen’. Danken is door onze manier van doen en zijn, daar waar we staan, bevestigen dat hetgeen we daar doen en zijn niet volkomen en uitsluitend uit onszelf hebben, maar dat het ons te boven gaat. Zo merken we dat de kern van het danken relatie is, verbonden-zijn. Authentiek danken is wezenlijk religieus, namelijk verbonden-zijn en verwijzen naar de a/Ander. Deze psalm getuigt van dit alles met alle kracht. In de eerste strofe wordt de levensvatbaarheid van de relatie met dit Grondwoord-ten-Leven ter sprake gebracht. Alles wat dreigt tegen dit Leven in te gaan wordt het lachen verleerd en allen die dit Grondwoord beamen hervinden zich in hun weg-ten-Leven. Dit wordt zo krachtig dat de ik-persoon van de dichter – die de ganse eerste strofe in de eerste persoon over zijn eigen wedervaren spreekt – in de tweede strofe ook de anderen oproept het Grondwoord-ten-Leven te eren en te loven. De hoogtes die de dichter bereikt weet hij mede te danken aan de Gans Andere, maar dit heft het gevaar niet op van de bekoring om al te zeker van jezelf te worden. Tot je vaststelt dat het snel bergafwaarts gaat ten dode toe. Het ervaren van én het willen en durven herkennen van de Gans Andere die ons hieruit helpt en op-‘nieuw’ opricht, laat deze op ons toe-komen met perspectief op Leven in overvloed. Je zou voor minder dankbaar zijn!

65

Page 74: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Waar niemand helpt, helpt God 2 Bij U, o Heer, zoek ik toevlucht, laat mij niet voor immer vernederd, geef mij door uw gerechtigheid uitkomst; 3 hoor mij, kom mij ijlings te hulp. Wees mij tot een onneembare rots, tot een burchtmuur die mij beveiligt. 4 Mijn vesting op rotsgrond zijt Gij. Gìj vermoogt het, getrouw aan uw naam, mij te leiden, mijn schreden te hoeden 5 Gìj kunt mij bevrijden uit het net dat zij heimelijk mij uitgezet hadden. Mijn sterkte zijt Gij. 6 In ùw hand beveel ik mijn geest, Gij, Heer, die mijn losser wilt zijn, Gij, die een God zijt van waarheid. 7 Ijdele afgodendienst wekt mijn haat op: mìjn zekerheid rust in de Heer. 8 Mijn vreugde hervind ik, mijn jubel, zo Gij mij goedgunstig wilt zijn, Gij die ééns omzaagt naar mijn ellende en de nood van mijn ziel hebt verstaan, 9 mij niet gaaft in de macht van de vijand, mijn voeten deed staan in wijd land. 10 Heb ontferming, Heer,ik ben belaagd; mijn oog is mat van verdriet, mijn ziel is mat en mijn lichaam; 11 of geheel mijn leven in kommer, of mijn jaren in zuchten vergaan; mijn kracht begeeft van ellende, moe ben ik – tot in het merg. 12 Door mijn kwellers word ik gehoond, voor mijn naburen ben ik een afschrik ik wek bij mijn vrienden ontzetting. Wie mij ziet op straat neemt de wijk. 13 Vergeten, uit het hart - uit het hart als een dode- een stuk afgedankt huisraad geworden. Psalm 31

14 Ik merk het gemompel der mensen: er hangt iets dreigends rondom, een samenspannen dat mij geldt zij beramen een aanslag op mij. 15 Doch ik blijf, Heer, op ù vertrouwen, ik zeg mijzelf: Gij zijt mijn God: 16 in ùw hand is mijn spanne levens: bewerk toch dat ik word gered uit de macht van vijand en vervolger; 17 doe uw aanschijn lichten over uw knecht, verlos mij krachtens uw goedheid. 18 Heer, ù roep ik - maak mij niet te schande, neen, schande treffe uw haters, in het dodenrijk eindelijk verstomd. 19 Laat zwijgen de taal van de laster, het verwaten woord tegen wie recht staat, vol aanmatiging en vol hoon. 20 Hoe oneindige rijkdom, o Heer, Hebt Gij weggelegd voor wie U vrezen, bereid voor wie bij U schuilen, ten aanschouwe van dit aards geslacht. 21 Hen verbergt Gij stil in uw nabijheid voor het samenscholen der mensen, in uw loverhut stelt Gij hen veilig veraf van het twisten der tongen. 22 Gezegend zij Hij, de Heer, die mij wonderen van goedheid bewees. Ik ben als in een vesting beveiligd. 23 Zelf heb ik gedacht in mijn angst: ‘ik ben uit uw ogen verbannen’, doch Gij hebt mijn smeken verstaan toen ik U om hulp heb geroepen. 24 Hangt de Heer aan, gij die Hem behoort de Heer behoedt wie Hem trouw zijn, doch wie zich uitviert in hoogmoed doet Hij het betalen: veelvoudig! 25 Weest sterk, onverslagen van hart: gij allen die hoopvol de Heer wacht.

66

Page 75: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 31. Heb jij je ook al eens gevoeld zoals de psalmist in vers 11? ‘Moe ben ik – tot in het merg.’ Moe van het strijden; het strijden zelf moe én uiteindelijk hét moe tot in het diepste diep! Je ogen stralen niets meer uit; je lichaam spreekt niet meer; en drukt niets uit, tenzij... matheid (vers 10). Je bent het moe om steeds beducht en bedacht te (moeten) zijn voor de zaaiers van ruzie en conflicten; de ondergravers van vrede en harmonie; voor de machtsmens die als een pletwals over de kleinen en onmondigen heen raast en bij wie nog iets durft te zeggen de mond snoert en elk alternatief in de kiem smoort. De machtsmens kent en ziet alleen zichzelf. Hij zet zijn netten uit om alles en iedereen die de vernietigende machtsdrang een halt wilt toeroepen of minstens het wilt afremmen, te strikken. De arme van geest – hij die kiest voor gerechtigheid en vrede – voelt zich omspannen door en gekneld als in een fuik. Blijven om je heen spartelen – tegen beter weten in – put je onbarmhartig uit. Tegen de stroom in zwemmen, maakt je enkel genadeloos af. De psalmist en zijn situatie – zoals beschreven in vers 14: ‘...ik merk het gemompel der mensen: er hangt iets dreigends rondom, een samenspannen dat mij geldt. Zij beramen een aanslag op mij...’ roepen onwillekeurig bij mij ook de figuur van Laocoön op. Deze laatste was – volgens de Griekse mythologie – een priester die tijdens de Trojaanse oorlog de Trojanen voor het onheil wou behoeden door te benadrukken en door er bij hen op aan te dringen dat ze zeker en vast niet in de val mochten trappen die de Grieken voor hen hadden gespannen. De Griekse godin Athena kon dit niet aanzien en laat een paar reuzenslangen aanrukken die Laocoön en zijn zoon wurgen in een dodelijke greep. Zowel dit verhaal als de positie van de psalmist zijn de uitdrukking van een herkenbare existentiële ervaring. Ook nu maak je - zelfs in je eigen leven – mee dat, wanneer je de listen van de macht doorziet en ze probeert bloot te leggen en/of aan te klagen en zo het goede en het gerechtige beoogt, dat je gemeden wordt. Verzen 12-13 worden dan wel schrijnend actueel: ‘Door mijn kwellers wordt ik gehoond, voor mijn naburen ben ik een afschrik, ik wek bij mijn vrienden ontzetting. Wie mij ziet op straat neemt de wijk. Vergeten uit het hart – als een dode – een stuk afgedankt huisraad geworden.’ Inderdaad, niet alleen diegenen die de touwtjes van de macht in handen hebben, maken je het leven zuur. Je morrelt immers veel te veel aan het machtssysteem en dreigt zelfs hier en daar een touwtje door te knippen. Maar ook je vrienden voelen zich als bange wezels, door jou in een lastig parket gewrongen. Ze laten jou – met je gevecht tegen het onrecht van de macht – wel bezig, maar willen met jou niet gezien worden. Ze mijden jou als heb je Aids of Sars of allebei. En als het volgens hun strategie past, nemen ze de wijk en zijn ze jou vergeten. Je belandt in de prullenbak zoals de overbodige documenten op een computer. Daar sta je dan...gedreven door het ‘Goede’, maar onbegrepen, opgejaagd, gebroken, afgemat en verguisd. Naar wie zullen/kunnen we gaan? Puur rationeel en utilitair zijn er weinig tot geen argumenten om in dezelfde richting verder te gaan. Ook elk menselijk vertrouwen is zoek. Toch blijft het voor de psalmist, die de wurgende greep en de angstige dreiging ervaart en beschrijft, duidelijk. ‘Bij U, o Heer, zoek ik toevlucht...’zo begint de psalm. De structuur en de opbouw van heel deze psalm laat het vlechtwerk zien tussen het belaagd en het bedreigd worden enerzijds en een rotsvast vertrouwen anderzijds. Dit wordt bekrachtigd met – in meerdere psalmen terugkerende – beelden zoals ‘Gij zijt mijn vesting op rotsgrond; mijn sterkte; burchtmuur die mij beveiligt; mijn losser...’ Ook de oproep in het slotvers sluit zo - vertrouwvol - aan bij het beginvers. Diegene die hoopvol uit-ziet naar de Heer, biedt Hij uitkomst door zijn gerechtigheid. De On-noembare is niet een verre, paaiende toekomst, maar de ‘belofte die zich laat verschijnen in het gebeuren van de gerechtigheid dat op ons toe-komt daar waar we er zijn voor de a/Ander.’ Wat een schat voor diegene die dit kan en mag geloven!

67

Page 76: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Laat het berouw tot U toe!

1 Zalig wiens overtreding vergeven, wiens zonde uitgewist is; 2 zalig de mens wien de Heer niet meer toerekent wat is misdreven, in wiens hart niets heimelijks huist. 3 Want zolang ik zweeg, teerde mijn kracht weg, mijn snikken brak los, elke dag; 4 dag en nacht bleef uw hand op mij wegen: ik verschrompelde tot in het merg, of mij midzomerhitte verschroeid had. 5 Tot ik U mijn zonde bekend heb, mijn kwaad niet langer verzweeg, wist: de Heer biecht ik mijn overtreding. Toen vergaaft Gij mijn zonde, mijn schuld. 6 Daarom bidde tot U wie gelooft ten tijde dat hij zich belaagd weet; dàn, hoe dreigend het water ook wast, hèm vermag het niet te bereiken. 7 Gij, mijn schutse, ontheft mij van druk, bevrijding schept Gij rondom mij. 8 Inzicht geef ik u, onderrichting, omtrent de weg die gij gaan moet. Ik geef raad. Mijn oog is op u. 9 Weest daarom niet als een paard, niet een redeloos muildier gelijk; men moet met toom en met bit zijn koppigheid weten te breken. Want anders komt het u te na! 10 Slagen talloos wachten wie kwaad zoekt, doch wie zijn rust weet in de Heer, hem zal Gods genade omgeven. 11 Verblijdt u: want Hìj is de Heer. Zingt, vromen, Hem van uw vreugde, zingt, oprechten van hart, uw vervoering! Psalm 32

68

Page 77: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 32. De vertaling – zoals ze hier voor ons ligt – geeft aan deze psalm de volgende opdracht mee: ‘Laat het berouw tot u toe. Van David. Een compositie.’ Belangrijk hier is niet het antwoord op de vraag of we met wetenschappelijke zekerheid David als auteur van deze psalm kunnen beschouwen. Natuurlijk weet iedereen, die een wat algemene kennis heeft van de bijbelse verhalen, iets af van de figuur van David. Ondanks en doorheen zijn uitzonderlijkheid – denken we aan de strijd tegen de Filistijnen en het gevecht met Goliath – worstelt David met moeilijke relaties, o.a. met Saul, en blijft hij een mens met eigen hebbelijkheden en zwakheden. Zijn persoon en de alomgekende story van David en Bathseba, de vrouw van Uria, zijn niet alleen een bron voor creatieve kunstwerken maar zijn tevens een aanzet en een inspiratie tot het componeren van psalmen en zeker tot een psalm als deze, los van zijn historisch auteurschap. Een andere vaststelling is, dat na de hierboven aangehaalde opdracht van de psalm, deze laatste begint met het – overigens prachtig – vers: ‘Zalig wiens overtreding vergeven, wiens zonde uitgewist is...’. Dat is des te opmerkelijker daar waar een te rudimentaire – en daardoor overigens onjuiste – zwart-wit benadering de vergeving ziet als waarmerk bij uitstek van de evangelische boodschap in tegenstelling tot het eerste testament waar alleen de wet zou gelden van het ‘oog om oog, tand om tand’. Bijbeltheologen kunnen ons hieromtrent héél wat genuanceerde informate geven, zoals de exegeten ons ook kunnen rapporteren over de accuraatheid van de vertaling uit de grondtekst. We gaan er hier niet verder op in. Vers 2 breekt immers het perspectief van het openingsvers helemaal open: ‘zalig de mens wien de Heer niet meer toerekent wat is misdreven, in wiens hart niets heimelijks huist’. Dit vers kristalliseert de essentie van het vergeven. De rest van de psalm is (slechts) een verder poëtisch uitwerken hiervan. Vergeven gaat uit van de ander. Het is de act van de ander, hier de ‘Gans Andere’. En dit is niet te verwonderen, want wat is de geschiedenis van het oude Israël anders dan de aaneenschakeling van lotgevallen en wederwaardigheden van een volk dat op zijn weg naar bevrijding zich steeds met veel vallen en opstaan moet ontworstelen aan de dreiging van de verslaving aan o.a. bezit, rijkdom, al-macht. Dit alles leidt eerder tot onrecht, onderdrukking, geweld en knechtschap, eerder dan naar een bevrijd bestaan. En dan is daar steeds de ‘Gans Andere’ die zijn volk dat doolt, dwaalt, af-dwaalt en dreigt verloren te lopen en ten onder te gaan, telkens opnieuw kansen geeft. Zodoende ligt vergeven niet in de logica van de mens. Een puur rationeel funderen van onze menselijke verhoudingen, reikt niet veel verder dan een geactualiseerde vorm van de hierboven aangehaalde ‘lex talionis’(= oog om oog, tand om tand). Het leidt tot een eerder utilitair geïnspireerd sociaal contract; een soort economie van de ethiek, die zoveel mogelijk een evenwicht beoogt in het kluwen van complexe relaties tussen mensen. Vergeven heeft niet meteen een plaats in dit kader. Vergeven houdt het doorbreken in van de rationaliteit en een uitstijgen van de mens boven zichzelf. In de vergevende komt de ‘Gans Andere’ ons rakelings nabij. Vergeven – als act van de ander – kan niet geclaimd worden. Vergiffenis kan enkel geschonken worden. De geschonken vergiffenis wordt echter slechts effectief wanneer ze ontvangen wordt. Daartoe is een houding nodig waar het tweede gedeelte van het hierboven geciteerde vers op doelt. De mens moet de fout in zichzelf willen en durven herkennen en zich niet koppig als een paard afsluiten (cfr. vers 9). Tevens mag de mens niet alleen blijven met zijn her-kende fout. Dit zuigt zijn krachten leeg en maakt hem hopeloos en verdrietig (cfr. vers 3-4). Wanneer de mens zijn her-kende schuld tot de ander ook be-kent, komt er levensruimte vrij, kan er vergiffenis en bevrijding geschonken worden. Dit ‘bekennen’ is echter meer dan een vluchtig ‘sorry’ zeggen en dan verder doen alsof er niets gebeurd is in de mening dat we daarmee ‘quitte’ staan. ‘Be-kennen’ is bewust in de schuldverhouding tot de a/Ander durven gaan staan. Pas dan is ontvangen van vergiffenis mogelijk. Heel de beweging van vergiffenis schenken en ontvangen heeft iets bovenmenselijks en raakt het ‘goddelijke’. In het schenken van vergiffenis wordt een hand voelbaar en een glimp zichtbaar van het aanschijn van de Gans Andere. En wat een zaligheid; wat een ‘goddelijk’ geschenk vergiffenis te kunnen en te mogen ontvangen. Het maakt de mens letterlijk tot een ‘Gans Andere’. Vergiffenis krijgen is de tastbaar geworden belofte mogen ervaren tot ‘Bevrijd Leven!’

69

Page 78: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Loflied Verheft, vromen, met jubel de Heer, wèl voegt de oprechten een loflied! 2 Zingt de Heer bij de cither een lofzang, een psalm bij de tiensnarige harp; 3 zingt ter ere van Hem een nieuw lied, paart uw tokkelspel aan de bazuinen. 4 Volstrekt is het woord van de Heer, heel zijn handelen voltrekt zich in waarheid; 5 Hem behaagt de orde des rechts, zijn genade vervult heel de aarde. 6 Door zijn woord zijn de hemelen gemaakt, door zijn ademtocht heel hun heir; 7 rijzen deed Hij de zee als een wal, heeft haar kolken in krochten gekamerd. 8 Draag, aarde, ontzag voor de Heer, ducht Hem, al gij bewoners der wereld: 9 immers Hij sprak en het was, Hij gebood en het stond. 10 Hij ontwricht het beraad van de volken, doet hun aller plannen te niet; 11 doch zìjn beraad staat voor eeuwig, zìjn besluiten geslacht op geslacht.

12 Gelukzalig Jahwe’s volk, het godsvolk, de stam die als zijn erfdeel Hij koos. 13 De Heer ziet uit de hemelen neder, heeft elk mensenkind in het oog; 14 zijn aandacht gaat, vanwaar Hij zetelt, over al wat de aarde bevolkt; 15 aller harten heeft Hij geformeerd, van een ieder doorgrondt Hij het handelen: 16 en geen vorst is door legermacht veilig, geen held is, hoe geducht ook, onkwetsbaar; 17 faalt het strijdros – uw zege is te niet: een paard redt niet, hoe sterk ook, uw leven. 18 Weet: Gods oog rust op wie Hem vrezen, die van Hèm de genade verbeiden. 19 dat Hij hen bewaart voor de dood, hen als hongersnood heerst wil behouden. 20 Ons hart wacht de komst van de Heer: ‘onze hulp en ons schild dat is Hij!’’ 21 Onze diepste vreugd rust in Hem, ons vertrouwen in zijn naam hoogheilig. 22 Uw genade, Heer, zij over ons, gelijk wij U hoopvol verbeiden.

Psalm 33

70

Page 79: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 33. We kennen allemaal de uitdrukking: ‘de loftrompet over iets of iemand steken’. Het betekent noch min noch meer ‘zeer uitbundig loven’. Hierin schuilt reeds iets problematisch. Het uitwerken van vb. een lofrede is echter precies daarom geen sinecure. Eénieder die een lofrede moet uitschrijven/uitspreken wordt geconfronteerd met de Scylla van de overdrijving, de Charybdis van de karikatuur. Het wordt laveren tussen de klippen van wanverhouding en buitenmaat om de juiste koers te blijven varen. Zoniet dreigt diegene of datgene waarover de lof gezongen wordt zelf als slachtoffer ten onder te gaan in de kolk van belachelijkheid en/of ongeloofwaardigheid. Loven en prijzen is daarom een zeer delicate aangelegenheid. Het is een onderneming die – althans in onze hedendaagse (Westerse) samenleving – met Argusogen gescreend wordt. Hierbij spelen heel wat factoren een rol. De reclame die een artikel de lucht inprijst als een niet te missen must, kan soms een kortstondige verkoopsrage veroorzaken terwijl de bewuste consument het product meteen reeds op zijn juiste waarde heeft geschat en/of het overbodige ervan heeft ingezien. Het tijdstip is ook zo’n factor. Mensen worden vaak gehuldigd op het einde van een ambtstermijn of een loopbaan of bij het neerleggen van bepaalde functies. In sommige omstandigheden komen de lovende woorden nogal goedkoop over, vooral in het bewustzijn dat er nu geen verdere tegenstand of concurrentie meer te duchten valt. Daarom ook dat overtrokken lofuitingen bij het definitief afscheid nemen van een mens soms, nogal eens, hol klinken zoniet dan toch wat minder authentiek kunnen lijken. Wanneer – ondanks of naast dit alles – een mens bij leven en welzijn dan toch geprezen wordt, komt de achterdocht op zijn scherpst te staan. Onze – soms ziekelijk – utilitaristische ingesteldheid vraagt zich dan meteen af wat hierbij ook nog bedoeld kan zijn; welke andere onderliggende motieven meespelen; welke belangen men op het oog heeft of wat voor nut en winst het zoal kan opleveren! Waarom immers zou men anders zoveel siroop aan de baard van iemand smeren? Het loven en prijzen wordt de dag van vandaag des te moeilijker omdat ‘echt’ loven gebeurt om niet. Loven is een gratuït gebeuren! De psalm die hier voor ons ligt is zo’n lofdicht. Hooggestemd en met veel zwier worden we aangespoord om de Onuitsprekelijke te bejubelen; om te zingen, te musiceren en de bazuinen te laten schallen. We mogen Hem loven omwille van zichzelf en niet omwille van allerlei kleinmenselijke belangen. We mogen en kunnen Hem loven om zichzelf omdat Hij het Woord dat Hij spreekt tegelijk ook is en omdat het Woord dat Hij is tevens vol maakt. Vers 4-5 drukt het als volgt uit: ‘Volstrekt is het woord van de Heer...zijn genade vervult heel de aarde...’ Zijn woord wordt hoorbaar in de muziek der sferen; tastbaar in de bedwongen zeeën; zichtbaar in de wijdsheid van de aarde. De On-noembare bezingen, kan niet buiten het loven van de geschapen werkelijkheid. Het woord dat Hij spreekt is immers ‘scheppen ten Leven’. Vers 9 stelt het kort en krachtig: ‘...immers Hij sprak en het was; Hij gebood en het stond’. Wie dit negeert en geen ontzag toont, gaat aan het ‘scheppend Leven’ zelf voorbij en tekent hiermee onherroepelijk zijn eigen doodsvonnis. Hoe sterk en hoe heldhaftig ook, je wordt als een Achilles dodelijk kwetsbaar. Geen paard redt je leven (cfr. vers 17), ook al is het als Bucephalus van Alexander de Grote of een Pegasus die met zijn hoef een frisse levensbron kan slaan. Ontzag hebben is de On-uitsprekelijke er-kennen in zijn ‘Gans – Anders – zijn’ en zich daardoor met Hem verbonden mogen weten. Hem loven om niet; Hem loven om zichzelf is in zijn ‘scheppend Woord’ gaan staan en zich vol laten stromen met de levensadem die de hemelen en heel hun heir hebben gemaakt (cfr.vers 6). Hem loven is dan, soms met de hoge tonen van de bazuin of op het ritme van roffelende trommen maar ook ondanks de donkerste tonen van moker- of tegenslagen, zijn ‘scheppend Woord’ leven. Zó leven is loven! En zó loven is adem scheppen ten Leven!

71

Page 80: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Alfabetisch gedicht

2 Loven wil ik de Heer te allen tijde, de lof Gods geef ik stem, altijd weer; 3 en mijn ziel zal in trots de Heer prijzen: wie verdrukt is hoort het met verrukking. 4 Verheerlijkt, mèt mij, de Heer, verheffen wij zijn naam eenparig. 5 Ik zocht de Heer: Hij gaf mij antwoord, Hij heeft mij bevrijd van mijn angsten. 6 Die op Hèm zien stralen als licht, hun gelaat draagt nimmer vernedering. 7 Zie, er was een verdrukte die riep: de Heer heeft hem antwoord gegeven, hem verlost uit al wat hem kwelde. 8 De engel des Heren strijkt neder, legt zijn wacht rondom wie God vrezen. 9 Ervaart het, ziet: mild is de Heer, gelukzalig de mens die bij Hèm schuilt. 10 Vreest de Heer, gij die Hèm zijt gewijd, die Hem vrezen - hun zal niets ontbreken. 11 De rijke verkommert en hongert, die God zoekt zal geen zegening derven. 12 Mijn zonen, komt, luistert naar mij; ik leer u wat ontzag voor de Heer is.

13 Zou niet elk mens het leven begeren, duurzaam willen zien op zijn vreugden? 14 Bewaar uw tong voor wat kwaad brengt, uw lippen voor leugenarij. 15 Mijd het kwade, handel ten goede, zoek de vrede, tracht die te veroveren. 16 Toornig ziet de Heer op de verstoorders, dat hun voortbestaan uitsterft op aarde. 17 De Heer slaat de rechtvaardigen gade, zijn oor vangt hun hulpgeroep op. 18 Zij riepen, de Heer gaf hun antwoord, Hij heeft hen verlost uit hun noden. 19 De Heer helpt de gebrokenen van hart, die verslagen van geest zijn bevrijdt Hij. 20 De rechtvaardige treft menige rampspoed, doch de Heer verlost hem uit dit alles. 21 Hij houdt al zijn krachten bijeen; er wordt géén van zijn beenderen gebroken. 22 Het kwaad brengt wie het kwaad zoekt de dood: zó boet wie de rechtvaardige haatte. 23 Hij is de losser, de Heer, die zijn knechten het leven terug gaf. Die tot Hèm vluchten zullen vrijuit gaan.

Psalm 34

72

Page 81: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 34 Het opschrift bij deze psalm luidt: ‘Alfabetisch gedicht’. Dit betekent dat het openingsvers begint met de eerste letter van het alfabet en dat elk nieuw vers aanvangt met de volgende letter en zo tot het einde toe. Het betreft uiteraard de letters van het Hebreeuwse alfabet. Het spreekt tevens voor zich dat deze eigen-aardigheid in de Nederlandse vertaling niet werd nagestreefd. De opdracht zegt ons iets over de historische context waarin we deze psalm moeten situeren. Hij zou immers geschreven zijn naar aanleiding van de moeilijkheden tussen Saul en David. Deze laatste kan zich immers – op zijn vlucht voor Saul – door list en sluwheid ontdoen van een lastige klant, Abimelek in dit geval, om zo verder zijn weg te gaan. Deze twee gegevens – opschrift en opdracht – geven ons informatie over de manier waarop we deze psalm kunnen lezen en pogen te begrijpen. De alfabetische volgorde van de (beginletters van de) verzen legt een strak patroon op de vormgeving van de inhoud op. Misschien is het niet toevallig dat deze specifieke vorm gekozen werd. Een alfabetisch gedicht kan – zoals een rijm – een didactisch hulpmiddel zijn, al was het maar om iets vlot te memoriseren. De voorliggende tekst immers gaat over datgene waarop het staat. Dit is dan ook belangrijk genoeg om het in ons hoofd vast te houden; in ons hart te griffen en het ten allen tijde (en in alle omstandigheden) levend te houden. Eerst en vooral worden we als lezer - en zeker de gelovige lezer - opgeroepen om de ‘Gans Andere’ te loven. Dat laatste ligt de dag van vandaag niet zomaar voor de hand. Loven is niet iemand huldigen of op de voorgrond plaatsen om in het kielzog van diens eer, roem en glorie mogelijks mee te kunnen delen in of genieten van allerlei gunsten. Loven is meer dan het aanprijzen van een bepaald product om hierdoor jezelf te verrijken of op z’n minst wat winst te maken. De Gans Andere loven, is Hem loven om Hemzelf en om niet. Zo is het een gratuït gebeuren. Hem loven is leven in ontzag voor Hem. De bijbel verwoordt het als ‘leven in de vreze van de Heer’. Of zoals de psalmist hier in vers 10 schrijft:’Vreest de Heer...’ Dat betekent geenszins dat we moeten leven met of in angst voor de Heer. Ontzag hebben voor, houdt echter wel het ervaren en het erkennen in van het Gans Anders zijn dan wij-zelf zijn. Maar hoe moet het dan verder? Vers 12 nodigt ons hiertoe op een gemoedelijke wijze uit: ‘Mijn zonen, komt, luistert naar mij: ik leer u wat ontzag voor de Heer is.’ Wat dan volgt, klinkt ons – misschien tot vervelens toe – overbekend in de oren. De psalmist spoort ons aan om het kwade te laten en het goede te doen; oprecht en eerlijk te zijn en niet samen te heulen met hen die het goede niet genegen zijn. Het is groots in al zijn eenvoud, die niet te herleiden is tot een simplistisch gemoraliseer of een formalistische moraal van een codex vol wetten en regels. Het is een levensopdracht en we moeten het telkens weer opnieuw op onszelf bedingen om er dag aan dag werk van te maken. ‘Het leven kiezen’ ligt niet steeds voor de hand en blijft een hachelijke onderneming ook voor hen die ontzag hebben voor de Gans Andere en zodoende bij Hem kunnen gaan schuilen (vers 8-9). En zelfs het feit dat de Gans Andere borg staat, is geen garantie voor rust en veiligheid. Vers 20 zegt het onomwonden: ‘De rechtvaardige treft menige rampspoed, doch de Heer verlost hem uit dit alles’. We zijn dus terdege verwittigd. En het tweede deel van het vers is geenszins een – zelfs mogelijks goed bedoelde – vorm van projectie. Uit de gehele context van de psalm wordt duidelijk dat de aanwezigheid – als Bevrijder – zich telkens realiseert waar we de keuze maken het Woord-ten-Leven te doen daar waar het kwade de dood brengt aan wie het kwade zoekt (vers 22). Het kwade doen is dus de weg-ten-dode gaan. De Gans Andere loven is dan weliswaar een gratuïte, maar geenszins vrijblijvende act van lovende woorden spreken. Hem loven is het Woord-ten-Leven doen. Zo leven is Hem dan ook loven!

73

Page 82: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

74

Page 83: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Vijandschap aan alle kanten

Bevecht, Heer, die mij bevechten, voer met mijn bestrijders de strijd;

2 grijp wapenrusting en rondas, verrijs om mij bijstand te bieden.

3 Hanteer de lans en de strijdbijl als Gij mijn vervolgers genaakt.

Zeg mij: ‘Ik ontzet u, Ikzelf.’ 4 En beschaamd zullen worden, vernederd die het hadden gemunt op mijn leven,

aftrekken met schade en schande die uit zijn geweest op mijn ongeluk.

5 Laat hen worden als kaf op de wind - en de engel Gods die hen voortjaagt -

6 donker zij hun weg, langs de steilten - en de engel Gods die hen vervolgt.

7 Niets misdeed ik - zij spanden hun netten, niets misdeed ik - men groef mij een kuil:

8 straks treft hèn het onvoorzien onheil, vangt het net dat zij spanden henzelf; straks heeft hùn val zich voltrokken.

9 Dan geldt mijn jubel de Heer, mijn vervoering Hèm, de bevrijder.

10 Hartgrondig mag ik het belijden: ‘wie is, o Heer, gelijk Gij,

Gij die de verdrukte verlost van wie zijn overmacht uitviert, de arme van wie hem besteelt?’

11 Als de valse getuigen verschijnen

vraagt men mij naar wat ik niet weet; 12 elk loont mij het goede met kwaad,

ik voel mij van ieder verlaten. 13 Heb ik niet, toen ziekte hèn trof,

een zak omgeslagen als rouwdracht en mijzelf door vasten vernederd?

Was mijn innig gebed niet voor hèn? 14 Als gold het een vriend of een broeder,

zó droeg ik het met mij om; of ik om een moeder in rouw was

zó somber boog ik het hoofd.

75

Page 84: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

15 Doch toen mìjn gang moeizamer werd liepen zij te hoop in hun vreugde.

Ook vreemden die ik niet kende sarden mij: zij hielden niet op;

16 zij tempteerden mij, deden mij na, knarsetandend als ze mij zagen.

17 Hoe lang, Heer, ziet Gij dit nog aan?

Berg mijn leven voor hun vernielzucht, bescherm tegen de leeuwen dit laatste,

18 dat ik onder de schare U dank zeg, met de menigte samen uw lof zing.

19 Laat wie mij arglistig bestrijden geen leedvermaak over mij hebben,

laat mij het geknipoog niet zien van wie mij redeloos haten.

20 Het woord vrede - zij kennen het niet; het geldt de stillen in den lande

wat zij lasteren, weloverlegd. 21 En mìj schreeuwen zij in het gezicht,

roepen: ‘mooi zo! Nu zien wij het zelf!’

22 Heer, één die het ziet: dat zijt Gij. Blijf dan niet zwijgen, o Heer,

houd U niet verre van mij. 23 Ontwaak, verrijs, dat ik recht vind,

strijd Gìj, o God, voor mijn zaak; 24 verschaf mij recht krachtens uw waarheid:

o Heer, Gij zijt toch mijn God. Laat hen niet over mij zich vermaken,

25 duld niet dat zij, heimelijk verheugd, gaan denken: ‘mooi! Òns gaat het goed’,

zeggen: ‘nièts lieten we van hem over!’ 26 Doch laat smadelijk de nederlaag lijden

die zich over mijn rampspoed verheugden: zìj, beladen met schade en schande,

die zich waanden hoog boven mij! 27 Dan vieren juichend hun vreugde

die op mijn rechtvaardiging hoopten, het herhalend: ‘groot is de Heer:

Hìj beschikt dat zijn knecht leeft in vrede.’ 28 En ik geef uw gerechtigheid stem,

als ik, elke dag weder, uw lof zing. Psalm 35

76

Page 85: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 35 Hoe krachtig en direct begint deze psalm! ‘Bevecht, Heer, die mij bevechten, voer met mijn bestrijders de strijd...’ (v. 1). Hoe indringend en vér-reikend klinkt het slotvers: ‘En ik geef uw gerechtigheid stem, als ik, elke dag weder, uw lof zing’ (vers 28). Daartussen zit deze psalm stevig vastgeklemd als een diamant – met vele facetten – in een ring. Cultuurhistorische overzichten maken ons meer dan voldoende duidelijk waartoe bepaalde interpretaties van het beginvers kunnen leiden, vooral en zeker als we dit uit zijn context rukken. Het is de bekoring van elke religie om in bepaalde omstandigheden de goden of – voor het monotheïsme – de éne God in onze eigen dienst te stellen en – soms letterlijk – voor onze kar te spannen. Het gebeurde niet alleen vele eeuwen geleden in verre landen tijdens godsdienstoorlogen. Ook vandaag de dag nog in onze eigen wereld maken we mee wat religieus fanatisme kan betekenen en teweegbrengen. Het risico is immers steeds aanwezig dat religieuze leiders waarden en waarheden uit de traditie op zo’n wijze uitvergroten en soms zodanig isoleren dat ze uit de hengsels van de gehele samenhang losgerukt worden. Deze waarden en waarheden beginnen een eigen leven te leiden en dienen eerder de zichzelf verheerlijkende prominenten en diens eigen belangen van macht, invloed, niet in het minst vaak op het politieke vlak. Een exclusief cultuurhistorische lectuur zou echter – hoe belangwekkend ook – tekort doen aan deze tekst. Hij is immers vanuit heel wat verschillende invalshoeken te lezen en te beluisteren. Een te éénzijdige benadering houdt trouwens ook enkele gevaren in. Vooreerst is het mogelijk dat we nogal vlug neerbuigende bedenkingen maken ten aanzien van potentiële religieuze misvattingen. Tegelijk hiermee kunnen we dan al te ongeduldig alles wat met religie te maken heeft over éénzelfde kam scheren en het vooral onzorgvuldig afdoen als voer voor primitieve, kinderlijke zielen. Dergelijke – al te oppervlakkige – appreciatie brengt vervolgens met zich mee dat we religie, religieuze op- en misvattingen; de religieuze traditie(s) en hun teksten eerder zullen beshouwen als een archeologisch patrimonium dat kan bezocht worden door wie het wil. Last but not least wordt het op die manier ook moeilijk de véélvoudige gelaagdheid – o.a. de religieuze – te ontsluiten en dreigen we onszelf buiten spel te zetten door ons buiten de tekst te plaatsen. Zodoende is een geëngageerde lectuur – waarbij we onszelf op het spel zetten en ons in de tekst mee betrekken – zo goed als onmogelijk. Het is nochtans niet moeilijk ons terug te vinden in diegene die oproept tot de strijd tegen de onrechtvaardigen. Wie van ons maakt het eens niet mee dat hij – hoewel geheel onschuldig – door naijverige tegenstanders belaagd wordt. Of omgekeerd, wie van ons durft te beweren nooit een moeilijkheid opgeworpen te hebben als een soort valkuil of struikelblok voor de ander? Hoe goed herkennen we de situatie, zoals beschreven in de verzen 11-16? Immers, ook wij stellen vaak vast bij afweging of berekening dat het goede dat wij de ander deden, de weldaden die we betoonden niet altijd evenredig vergoed werden. En, wat dan...? Een dergelijk persoonlijk betrokken lectuur breekt de vele perspectieven van deze tekst open. Er is inderdaad de vraag naar de rechtsgeldigheid van de (gewapende) strijd tegen het onrecht! Is er een sluitende rechtvaardigingstheorie te vinden om het leven tussen mensen volkomen aanvaardbaar te maken? En wat dan met het onschuldig lijden? Wat doen we als we vaststellen dat we het als mensen alleen niet maken en falen? Is er iets of iemand als laatste garant? En wat kan dit te betekenen hebben? Al deze universeel-menselijke ervaringen hebben geleid tot heel wat filosofische en theologishe speculaties, tot politieke stellingnames, tot sociaal-maatschappelijke pogingen tot oplossing(en). Naast al deze facetten is deze psalm ook van een zeer hoog spiritualiteitsgehalte. Het criterium voor de authenticiteit hiervan ligt immers niet in het ontwikkelen van één of ander militair machtsapparaat met de goden of één god als onoverwinnelijke opperbevelhebber. Het ligt ook niet in de grootsheid van de overwinning of in de gruwel of de rampspoed die de overwonnenen treft. De ware toetssteen is de vraag of we door het onrecht en het lijden heen; in de gebrokenheid van het menselijk bestaan zelf de lof van de Gans Andere zingen. In het licht van de vorige psalm, weten we reeds wat dit inhoudt. Zijn gerechtigheid doen is dan geen strijd-ten-dode uit eigenbelang, maar wel stem geven aan zijn gerechtigheid-ten-leven! En zo heeft er een omdraaien van het perspectief plaats. God in dienst stellen van onze belangen en Hem voor onze kar spannen wordt omgekeerd in het stem geven aan Zijn gerechtigheid en ons, door dit te ‘doen’, in Zijn dienst te stellen. ‘Zo geldt mijn jubel enkel de Gans Andere en mijn vervoeringen Hem die bevrijdt’ (cfr.vers 9).

77

Page 86: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods bedoeling met het mensenleven

2 Een woord van overschrijding van de afgevallen mens: ‘daarbinnen in mijn hart heerst geen ontzag voor God: ik kan zijn blik trotseren!’ 3 Dit geeft hem veel voldoening, zijn schendtaal vindt hij prachtig. 4 Wat uitgaat uit zijn mond brengt onheil, is gelogen. Zelfkennis, eerlijk handelen het is hem vreemd geworden: 5 op bed denkt hij zijn kwaad uit, kiest welbewust een weg waarvan niets goeds kan komen. Hij zal geen laagheid schuwen. 6 Hemelhoog, Heer, uw goedheid, uw trouw reikt tot de wolken; 7 als het gebergte Gods staat uw gerechtigheid, zoals de grote vloed zo nadert uw gericht. Gij wilt de mens, het dier, Heer, in uw heil doen delen.

8 Hoe rijk is, God, uw goedheid: de mensenkinderen mogen zich welgeborgen weten in uwer vleugelen schaduw. 9 Het kostelijkst van uw huis gewordt hun als verkwikking, Gij laaft hen aan de beek van uwe heerlijkheden. 10 Gij bergt de bron des levens, in ùw licht zien wij licht. 11 Bestendig dan uw goedheid voor wie met U verkeren, en uw gerechtigheid voor wie oprecht van hart zijn. 12 Laat niet over mij heengaan de voetstap van de heerszucht, de vuist van wie U haten mij niet tot vluchteling maken. 13 Zie, plotseling storten neer die in het kwaad volhardden; ter aarde liggen zij, tot opstaan niet bij machte.

Psalm 36

78

Page 87: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 36 De eerste twee strofen van deze psalm doen ons onbewust denken aan de uitspraak van Dostojewski waarin hij stelt dat ‘waar God niet bestaat, de moraal verdwijnt’. Dit is natuurlijk een boude bewering die meer dan voldoende stof heeft geleverd en nog kan leveren voor zeer wijdlopende en tevens meer subtiele speculaties. In opvolging echter van hetgeen we in de vorige psalm lazen, kunnen we alvast op onze hoede zijn om ‘onze goden en/of God’ als de garant aan te stellen van ‘onze moraal en/of morele opvattingen’. Natuurlijk is het een open deur intrappen wanneer we stellen dat alle (grote) wereldgodsdiensten een moraal of een geheel van morele beschouwingen, raadgevingen en regels bevatten. Maar het zou een grove miskenning zijn van hun identiteit indien we ze enkel daartoe zouden herleiden. Het gaat prioritair en wezenlijk om religie en het religieus-zijn. Wat dit laatste inhoudt maakt ons de – misschien ietwat weerbarstige en eigenzinnige, maar toch fijnzinnige – vertaling héél duidelijk vanaf het beginvers van deze psalm. ‘Een woord van overschrijding van de afgevallen mens: daarbinnen in mijn hart heerst geen ontzag voor God: ik kan zijn blik trotseren!’ Zo’n uitspraak overschrijdt de grens waarover elke mens niet anders kan dan vallen. Uit deze woorden spreekt immers de attitude die elke erkenning van de/het Gans Andere dan zichzelf uitsluit. Er rest dan niets voor de mens dan volledig op zichzelf terug te vallen. Uiteindelijk is dit dodelijk. Het laatste vers laat hierover niet de minste twijfel bestaan: ‘zie, plotseling storten neer die in het kwaad volhardden; ter aarde liggen zij, tot opstaan niet bij machte’ (vers 13). Lectuur van - ook en zeker vertaalde - poëzie moet steeds met de nodige omzichtigheid gebeuren. De uitdrukking in vers 2: ‘de afgevallen mens’, roept woorden en begrippen op als afvallige, ketter, hij die niet recht in de leer is. Zonder dat we het beseffen, belanden we mogelijks in de Inquisitie met alle voorstellingen vandien. De afgevallen mens waar het hier over gaat, heeft echter niets van doen met diegene die een andere, onorthodoxe dogmatisch-theologische koers vaart. Het is de mens die welbewust elk woord, elke uitnodiging tot verbondenheid eigenhandig opheft en afwijst. Het is de mens die zichzelf afsnijdt van elke werkelijkheid, anders dan zichzelf. Zo’n mens is dan ook blind voor al het andere en de a/Andere(n) dan zichzelf. Pas op die manier kan hij de blik van de Gans Andere trotseren. Maar hiermee tekent hij ook zijn eigen doodvonnis. Dit vers 2 ‘...ik kan zijn blik trotseren’, moet binnen de Joodse traditie huiveringwekkend aandoen. Het is een vloek waarbij de mens – verblind door absolute eigenwaan – de zelfvernietiging over zichzelf uitspreekt. De blik van de andere – laat staan deze van de Gans Andere – trotseren houdt immers in dat we ons niet laten aanzien door die Andere. We assumeren de blik van de a/Andere en reduceren deze zodoende tot de werkelijkheid van ons eigen zelf. Met andere woorden, we slorpen de ander op en laten deze geen recht wedervaren. De weg van deze ‘afgevallen mens’ biedt geen enkele toekomst, tenzij de zekerheid van de dood. Het is dan niet toevallig dat diegene die dit inziet en zich door de Gans Andere laat ‘aan-zien’, tot driemaal toe zijn goedheid bezingt als hemelhoog, rijk én bestendig. Deze psalm kreeg als opdracht mee: ‘Gods bedoeling met het mensenleven’. In elk geval zet de lectuur van deze psalm de lezer aan om te bedenken – en mogelijks te ervaren – wat religie, of beter nog, religieus-zijn kan betekenen voor het ‘zijns-verstaan van de mens!’

79

Page 88: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

80

Page 89: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Vermaan, bemoediging, troost Wees nooit op boosdoeners afgunstig, benijd niet wie onrecht begaan: 2 straks zijn zij verdord als het gras, verwelkt als het groen van de velden. 3 Vertrouw op de Heer, doe wat goed is, hoed uw trouw in het land waar gij woont. 4 Vind uw diepste geluk in de Heer: en uw hartsverlangen vervult Hij. 5 Leg uw leven de Heer in de hand bouw op Hem: Hij zal het volvoeren. 6 Hij doet rijzen uw recht als het licht, uw geding als de middagzon stralen. 7 Keer u stil tot de Heer en verbeid Hem; benijd nièt, al bereikt hij zijn doel, de mens die met list weet te werken. 8 Ban uw wrok, laat varen uw toorn; voed geen afgunst: dat sticht louter onheil. 9 Want de boosdoeners wòrden verdelgd; die de Heer hoopvol hebben verbeid, zìj zullen het aardrijk beërven. 10 Nog kort - en wie kwaad zaait is heen, zoekt gij naar zijn standplaats - verdwenen! 11 de ootmoedigen beërven het aardrijk, laven zich aan de volheid des vredes. 12 Al belaagt wie kwaad wil de rechtvaardige, knarsetandend als hij hem gewaarwordt; 13 de Heer heeft aan hem zijn vermaak: Hìj toch ziet zijn dag reeds gekomen. 14 Wèl trekken Gods haters hun zwaard, zijn zij bezig de bogen te spannen om te treffen wie weerloos en arm is, te vermoorden wie eerlijk zijn weg gaat. 15 Maar dit zwaard dringt hun zelf in het hart, hun boog wordt doormidden gebroken.

16 Meer heeft de rechtvaardige aan weinig dan zovele bedriegers aan rijkdom. 17 De arm van Gods haters wordt machteloos: de Heer geeft de rechtvaardigen bestand. 18 De Heer kent de dagen der vromen, eeuwig blijft hun het erfdeel bewaard: 19 in de kwade tijd onverslagen vinden zij zelfs bij hongersnood voedsel. 20 Straks zijn Gods haters vergaan; die vijandig zijn aan de Heer zijn welhaast als de tooi van de velden verdwenen, verdwenen in rook. 21 De bedrieger leent – en hij houdt het; de rechtvaardige, meedogend, scheldt kwijt. 22 Die Hij zegent beërven het aardrijk, dan zijn uitgeroeid die Hij vervloekt. 23 De Heer houdt de mens recht op zijn voeten wanneer Hem zijn wandel behaagt: 24 mocht hij vallen, geveld is hij nooit, want de Heer heeft zijn hand reeds gegrepen. 25 Jong was ik en nu ben ik oud, nooit zag ik één rechtvaardige verlaten, noch zijn nageslacht bedelen om brood. 26 Wie barmhartig steeds klaar stond tot lenen, ook zijn nageslacht ontmoet zegen.

81

Page 90: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

27 Mijd het kwade, doe gij het goede: zó zult ge voor immer hier wonen.

28 De Heer staat aan de kant van het recht, nooit zal Hij zijn getrouwen begeven,

zìj worden behouden voor eeuwig, en verdelgd het geslacht van Gods haters.

29 De rechtvaardigen beërven de aarde, zij mogen haar blijvend bewonen.

30 Wijsheid klinkt uit de mond des rechtvaardigen, zijn tong spreekt van het rechte bestel.

31 In zijn hart leeft de wet van zijn God; daarom zullen zijn schreden niet falen.

32 Al beloert wie kwaad wil de rechtvaardige, al zoekt hij hòe hem te vermoorden, 33 de Heer geeft hem niet in zijn macht,

duldt nooit dat zijn rechtszaak verkracht wordt.

34 Verbeid de Heer, ga waar Hìj wijst, die u waard keurt het land te beërven:

gij beleeft de verdelging der duisteren. 35 Een slecht mens zag ik, een tyran,

een die als een sterke plant opschoot. 36 Iemand ging voorbij - zie, hij was weg;

ik zocht hem - hij was nergens te vinden. 37 Zie toch de rechtschapene aan,

houd het oog gericht op de oprechte; hìj leeft voort, de drager van vrede.

38 Weggevaagd wordt wat Gods wetten schendt, uitgeroeid de nazaten der bozen.

39 De Heer schept de rechtvaardigen vrijheid, is hun toevlucht in tijden van dreiging;

40 de Heer helpt hen, Hij geeft hun uitkomst, onttrekt hen aan hun haters, verlost hen.

Want zij zochten hun toevlucht in Hem. Psalm 37

82

Page 91: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 37 De beperking van de gekozen stijlvorm – een alfabetische psalm – samen met het opzet – een leerdicht – houdt het gevaar in deze psalm nogal vluchtig en al te vlug te klasseren als een ‘déjà lu’. We krijgen, psalm na psalm, uiteraard zicht op wat diegene die voor ‘het Leven kiest’, te doen staat. De mogelijke gedrongenheid van een ‘leerdicht’ kan ertoe bijdragen dat we de beknopte weergave van de kern ervan al te snel lezen en interpreteren binnen clichématige en vooral moraliserende schema’s. Het moet evenwel duidelijk zijn dat we binnen deze context niet anders kunnen verwachten dan aansporingen te lezen en oproepen te horen om het kwade te laten en het goede te doen. Dit is immers een essentiëel element ten ‘Leven’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat we o.a. in de psalmen, zoals in overige geschriften binnen de Bijbel, ook in deze psalm verdere, concrete informatie of grondiger uitdieping aantreffen van wat deze opracht eigenlijk inhoudt. De nadruk kan nu eens gelegd worden op de resultaten van een ‘goed leven’; dan weer op de moeilijkheden die op de loer liggen of ook op grondhoudingen die al dan niet hiertoe – het ‘goede leven’ – kunnen bijdragen. De psalm die hier voorligt, geeft ons de smaak van zo’n gezonde mix. Het valt onder andere op dat in deze psalm van veertig verzen, die daarenboven de bedoeling heeft de kern, het wezen weer te geven van het ‘goede Leven’, tot driemaal toe sprake is van ‘het verbeiden van de Heer’. Wachten echter is nu niet de houding bij uitstek die bij de hedendaagse mens en in onze samenleving in de markt ligt. Wachten wordt vaak en snel geconnoteerd met achterhaald, verlieslatend, passief en nutteloos. Wachten, afwachten, verwachten kent echter verschillende gelaagdheden. Het enigszins troosteloos karakter of een soort zinloze overbodigheid van het lange aanschuiven en wachten in een file of een lange rij aan één of andere kassa is ons allen wel bekend. In vele situaties waarbij we moeten wachten – vb. het station of de vlieghaven – proberen we tijd te ‘doden’. We proberen iets te lezen, een puzzel of kruiswoordraadsel op te lossen of spelen zelfs een ‘game’ op de gsm. In de wachtkamer van een consultatie bij de arts proberen we iets gelijkaardigs te doen, soms al om onze bezorgdheid of ongerustheid omtrent het resultaat van één of ander onderzoek niet onder ogen te moeten zien en het te ontlopen of het zelfs pogen te verdringen. Eigenlijk hebben al deze gedragingen weinig van doen met het authentieke wachten. Dit laatste is immers een actief proces dat mede wijst op mogelijks intensieve betrokkenheid. We zien het bij het kind dat op de uitkijk staat en wacht tot wanneer mama of papa om de hoek komt opdagen. Het kind is met niets van zijn stand-/ wachtplaats weg te slaan. Om de haverklap vraagt het wanneer mama of papa nu eindelijk gaat terugkomen. Iets van dit aspect kunnen we ook lezen in het – plechtig en oud Nederlands – woord ‘verbeiden’. Volledig los van de etymologie – die we anders hiermee zwaar geweld zouden aandoen – leent het woord zichzelf tot de gedachte dat in het authentieke verwachten beide termen – diegene die wacht en die- of datgene waarop gewacht wordt – wezenlijk op elkaar betrokken zijn. De Heer verbeiden is dan niet zomaar wachten op de Heer en ondertussen vrijblijvend de tijd zien om te krijgen of te ‘doden’. Het is veeleer intensief met Hem bezig zijn; zijn Woord tastbaar maken en zo Hem gestalte en vorm geven in je doen en laten. Dit laatste moet dan getuigen van de ‘keuze voor het Leven’, voor het ‘Goede’. Dit is leven als een ‘recht-vaardige’, als iemand die vaardig is in het recht-doen-aan. Uiteindelijk gaat dit niet ongemerkt voorbij. Hij immers die zó leeft wordt deelgenoot aan het land, het geluk, de bevrijding door de Onuitsprekelijke beloofd. De mens moet en kan er zelf de hand niet op leggen. Het is zijn erfdeel. De Oosterse overvloed – ook in de poëzie aanwezig – veruitwendigt zich onder andere in beelden en herhalingen. Het is dan ook niet verwonderlijk dat in deze psalm tot vijfmaal toe herhaald wordt dat diegene die de Heer verbeidt, die rechtvaardig is, ‘het land zal beërven’.

83

Page 92: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Schuldig, ziek en vereenzaamd 2 Heer, straf mij niet in uw toorn, tuchtig mij niet in uw gramschap: 3 uw pijlen zijn ìn mij gehecht, hard heeft uw hand mij getroffen. 4 Niets is aan mijn lichaam meer heel: steeds blijft uw gramschap mij aanzien, niets meer is in mijn binnenste gaaf: steeds staart mijn zonde mij aan; 5 ja mijn schuld rijst boven mij uit, als een last te zwaar om te dragen. 6 Vervuild en met stinkende wonden zie mijn dwaasheid ik in het gelaat; 7 gekromd ben ik, diep gebogen, alle dagen ga ik in het zwart. 8 Mijn lendenen branden van koorts, niets is er meer gaaf aan mijn lichaam; 9 verlamd ben ik, stukgebroken - ik kan schreeuwen, zò hamert mijn hart. 10 Heer, al mijn verlangen ligt vóór U: ù ontgaat het niet hoe ik zucht; 11 mijn hart bonst, mijn kracht is vergaan, straks begeeft mij het licht van mijn ogen. 12 Vrienden keren zich af van mijn nood, die mij na staan houden zich verre; 13 mijn belagers spannen hun strik, die mij kwaad willen spellen mij onheil en fluisteren de dag lang hun leugens. 14 Dan houd ik mij doof, wil niet horen; een doofstomme: hij opent geen mond; 15 ik werd een man die niet hoort, die geen wederwoord in de mond heeft.

16 Al mijn hoop, Heer, stel ik op U, op ùw antwoord, mijn Heer en mijn God; 17 ik denk: als ze maar niet om mij lachen, triomferen als struikelt mijn voet; 18 haast verlies ik de grond waar ik sta, en mijn enige gezel is mijn pijn. 19 Zie, ik wil bekennen mijn schuld, bekommerd ben ik om mijn zonde. 20 Maar springlevend mijn vijanden, weerbaar, ongeteld die vol arglist mij haten, 21 het goede lonend met kwaad, met vervolging mijn drang naar het goede. 22 Heer, laat mij niet alleen, mijn God, blijf niet verre van mij. 23 O, kom mij spoedig te hulp: Heer, wees Gij mijn redding!

Psalm 38

84

Page 93: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 38 Schuld is een grillig en grimmig fenomeen. Schuldbesef en meer nog het (h)erkennen – laat staan bekennen – van mogelijke eigen schuld is niet het sterkste punt van de hedendaagse mens. Er lijkt een taboe te rusten op, zoniet dan toch een zekere smet te kleven aan het ervaren van eigen schuld en het ontdekken van fouten bij zichzelf. De laatmoderne of post-moderne mens, zoals hij nu vaak genoemd wordt, heeft smetvrees. Hij heeft een ziekelijke schrik voor hetgeen fout kan lopen; voor wat defect kan gaan. Alles moet volkomen gesmeerd verlopen. De mens kan én mag zich geen fout (meer) veroorloven. Hierin schuilt misschien de grootste fout. De mens wordt hierdoor immers intolerant tegenover elke vorm van onvolkomenheid. Hij weet er niet meer mee om te gaan. De (schijnbaar) autonome, volwassen mens vervalt nogal eens – soms snel en vaak – in ‘kinderlijke’ houdingen. We kennen allen de reflex van het kind dat zich - in een situatie waarvan het weet of minstens aanvoelt dat het niet pluis is - vergoelijkend uit de slag trekt door te zeggen: ‘ik heb dat niet gedaan’. Naast de ontkenning is er vaak de daarmee gepaard gaande houding om fout en schuld in de schoenen van de ander te schuiven. Het is dan steeds de fout van de ander, hetzij de concreet ander hetzij de collectief andere of nog de anonieme structuren en systemen van culturele, maatschappelijke, politieke, economische en andere aard. Er is ook de mogelijke reactie van verdringing van elke schuldervaring. In sommige, zeer hachelijke, situaties neemt het individu toch enigszins zijn schuld op zich, doch eerder als tactiek en een vlucht vooruit om daardoor zoveel mogelijk straf en bijkomende narigheid te ontlopen. Ten slotte kan dit alles tot zo’n verregaande vervlakking en afstomping leiden dat elke vorm van schuldbesef buitengesloten en niet meer toegelaten wordt. Het hoeft geen betoog dat dit laatste weinig te maken heeft met een authentiek erkennen, laat staan bekennen van schuld. Ook de overige houdingen laten geen ruimte om fout en onvolkomenheid een reële plaats te geven. Uiteindelijk wordt dit de mens fataal. Hij is ongenadig voor diegene die in de fout gaat, schuld treft of schuld in de schoenen geschoven wordt. De zelfgenoegzame mens is eigenlijk een angsthaas, zelfs voor de miniemste fout die hem kan overkomen. Hij raakt verlamd door de schrik om terecht te komen in de genadeloze eliminatierace. Hij weet dat hij niet op genade van de ander kan rekenen. Zo’n weg biedt geen uitkomst en is een weg ten dode... Deze psalm laat ons zonder omwegen en helder mee-leven in de ziel van een schuld-bewust mens. Het is inderdaad geen lachertje om bewust in je eigen (h)erkende schuld te gaan staan en deze onder ogen te zien. De vrees voor een te verwachten – maar soms ongekende - straf bekruipt je (v.2). De schrik voor de wraak van de anderen die op de loer liggen, beklemt je en legt volledig beslag op je (v. 12-15). De verscheurende en verschroeiende pijn van je gebroken ziel laat zich onverbloemd voelen tot in de botten van je lijf (v.4). De ervaring door de ander heel en al achtergelaten te worden en compleet te vereenzamen, is de psalmist ook niet vreemd. Je zoudt voor heel wat minder pogen aan het schuldbesef te ontkomen. Je dreigt er immers volledig aan ten onder te gaan. De positie – in de letterlijke betekenis van dit woord – die de dichter inneemt en de specifieke houding die ze met zich meebrengt is dan des te merkwaardiger. De schuldbewuste mens beseft dat hij zich niet autonoom uit dit moeras kan sleuren; dat hij de genade van de medemens niet kan claimen. Het uitgetild worden uit de schuld kan slechts door diegene die als de ‘Gans Andere’ de mens overstijgt. De religieuze mens; hij die overtuigd is dat de weg ten Leven slechts mogelijk is vanuit een betrokkenheid op de a/Ander, kan en durft dan ook in een radikale directheid stellen: ‘Heer, wees Gij mijn redding’ (v.23)

85

Page 94: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De vernederde 2 Ik dacht: laat ik mijn woorden bewaken, opdat mij mijn tong niet verleidt; mijn mond als met een muilband verzekeren zolang ik diè schurk nog moet zien. 3 Dus zwijg ik, met stomheid geslagen, zie af van elk woord dat verlicht: maar nu is mijn pijn slechts verergerd, 4 mijn hart verschroeit in mijn borst. Wat ik denk – het verbrandt mij van binnen. En ik open tòch nog mijn mond: 5 ‘gun mij, Heer, te weten mijn einde, wàt de maat van mijn dagen zal zijn, en ik zal mijn kortstondigheid inzien. 6 Zie, mijn dagen bepaalt Gij – een handbreed, voor ùw oog is mijn levensduur niets; de mens, zo fier, is slechts een adem, 7 slechts een schaduw de baan die hij gaat: als een zucht is het leven vervluchtigd. Men vergaart – en wie gaat ermee heen? 8 Wat mag ik, Heer, thans nog verwachten? mijn hopen is slechts op U; 9 bevrijd mij van al wat verkeerd was, richt de spot van de dwaas niet op mij. 10 Ik zwijg – doe mijn mond niet meer open: het is alles geschied door ùw hand; 11 neem uw teistering thans van mij weg, blééf uw hand tegen mij – ik moest sterven. 12 Met tuchtiging om zijn schuld doet zwaar gij de sterveling boeten; aan zijn vroegere pracht vreet de mot: de mens – hij is slechts een adem. 13 Hoor, o Heer, mijn gebed, versta hoe ik smeek om uw bijstand; o blijf voor mijn schreien niet doof: ik ben slechts een vreemdeling bij U, een bijwoner – gelijk al mijn vaderen. 14 Wend uw straffende blik van mij af, dat ik nog vreugde mag vinden eer ik heenga en uit ben gewist.’ Psalm 39

86

Page 95: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 39 Wie kent de ervaring niet van situaties en omstandigheden - hetzij in het persoonlijk-privéleven, hetzij in het professioneel en/of het breder maatschappelijk functioneren - waarbij we zoal niet uitdrukkelijk zeggen dan toch minstens in onszelf denken: ‘Breek me nu de bek niet open’. Het gaat dan vaak over gebeurtenissen waarbij verschillende visies, standpunten en beslissingen – soms diametraal – tegenover elkaar staan en die zowel genomen als nog te nemen engagementen van betrokken partijen op het spel zetten. Dit zijn cruciale momenten en daarom ook sterk emotioneel geladen kruispunten voor hen die erin betrokken zijn. Er gaat meestal een lange en vermoeiende periode vooraf waarbij de verschillende partijen elkaars fundamentele motieven en overtuigingen aftasten, overwegen en dikwijls – soms heel heftig – bekampen en bevechten. Eens de strijd – of althans deze fase ervan – voorlopig beslecht is, hoor je soms de verzuchting en/of met aandrang uitroepen: ‘spreek me daar nu niet (meer) over aan’. Het geheel heeft de betrokkenen immers in hun dieptelagen zo ernstig aangegrepen dat elk verder spreken daarover fataal zou kunnen zijn. Het is alsof een broze wapenstilstand continu bedreigd wordt en dat een vonkje van het kleinste woord een strijd op leven en dood kan ontketenen. Iemand die er dan voorlopig het zwijgen aan toedoet, kiest hier niet zozeer voor de onverschilligheid of het fatalisme, maar heeft enigszins een toekomst open te houden. Eerder dan een reactie van een angsthaas, betreft het een constructieve attitude. Hoewel de context van deze psalm - mij althans - voor een groot deel onbekend blijft, is het duidelijk dat de ik-figuur zich hier in een situatie bevindt analoog met diegene die hierboven beschreven werd. De beginverzen liegen er niet om: ‘...laat ik...mijn mond als met een muilband verzekeren zolang ik die schurk nog moet zien’. Hij zwijgt. Het maakt echter de pijn slechts duivels dieper. Het komt hem te hoog en hij kan niet langer niet spreken. Reeds in vers 4 stelt hij: ‘En ik open tóch nog mijn mond!’ Wat volgt vanaf vers 5 tot én met vers 14 is vrij merkwaardig. Het is geen debat met die schurk. Dit zou toch maar tot niets, tot de dood leiden. Het is echter wel een gesprek met of een gebed tot de Onuitsprekelijke. De inhoud ervan laat wel iets vermoeden omtrent de thematiek waarover het zou kunnen gegaan zijn tussen die schurk en de ik-figuur van de psalm. Mijns inziens ging het hier inderdaad over leven en dood; het statuut zowel als de bestemming van de mens én de waardering van de visie(s) hieromtrent. De opdracht van deze psalm – ‘de vernederde’ – licht in die zin een tipje van een mogelijke sluier op. Hoewel!? Hoe dan ook, in dit gesprek als gebed van 10 verzen wordt tot tweemaal toe uitdrukkelijk gesteld dat de mens slechts een adem is (v. 6 en 12).Vers 7 meldt dat de baan die we gaan een schaduw is en dat ons leven vervluchtigt als een zucht. Het zijn prachtige, maar onmogelijk verkeerd te begrijpen beelden voor de broosheid en vergankelijkheid van het menselijk leven. Deze laatste thematiek doet ons spontaan denken aan het Boek Prediker. Het is een wat weerbarstig boek, ondermeer omdat het in alle oprechtheid de verschillende registers opentrekt en de vele twijfels, bedenkingen en opmerkingen over de mogelijke bestemming van de mens menselijk-eerlijk in kaart brengt. Ook in deze psalm merken we dat de beslotenheid van het individu geen raad weet met, laat staan een oplossing biedt aan de eindigheid van het menselijk bestaan. Elke betweterij hieromtrent doet ons in het zand bijten en leidt ons tot het statuut van een vernederde. Het is dan wel een overstijgende én levenwekkende ervaring zich te mogen en te kunnen richten tot de ‘Gans Andere’ – waartegenover we geen rechten kunnen laten gelden – die ons smeken om bijstand verstaat. De verbondenheid én de communicatie met de ‘Gans Andere’ biedt – ondanks alles – toekomst!

87

Page 96: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Geloofservaring 2 Ik heb de Heer vurig verbeid: toen boog Hij zich over tot mij, Hij verhoorde mijn roepen om hulp 3 en trok mij uit de groeve des doods, uit het slijk van dit zuigend moeras; Hij zette mijn voeten op rotsgrond, heeft mijn schreden vastheid gegeven. 4 Hij gaf mij een nieuw lied in de mond: de lofzang voor wie onze God is. O, mocht elk dit verstaan in ontzag, op de Heer zich leren verlaten: 5 want gelukkig de man die voorgoed op de Heer zijn vertrouwen gegrond heeft, zich niet bij zelfverzekerden schaart, noch bij wie zich verliezen in leugens. 6 Hoe ontelbaar, Heer onze God, zijn de wonderen die Gij verricht hebt, uw bestemmingen om onzentwille; uw grootheid is onvergelijkelijk: wilde ik die onthullen met woorden, het was boven de macht van mijn taal. 7 Gij die offers afwees en geschenken hebt mijn dove oren geopend: brand- en zondoffers zeggen U niets. 8 Toen heb ik gesproken: ‘hier ben ik. Mij geldt wat in de boekrol vervat is: 9 God, uw wil te doen is mijn vreugde, ùw wet is binnenin mij gegrift.’ 10 Bode van uw gerechtigheid ben ik waar de schare tesamengestroomd is; zie, mijn lippen hield ik niet gesloten: Gij, Heer, Gìj weet dit van mij.

11 Uw gerechtigheid – haar heb ik nimmer in het eigen hart weggeborgen: ik verkondig uw trouw, uw verlossing, zwijg niet van uw genade, uw waarheid, waar de velen bijeen zijn vergaderd. 12 Heer, ontzeg mij dan niet uw ontferming: mogen uw genade, uw waarheid, mij behoeden te allen tijde, 13 want rondom sluiten rampen mij in – zij worden welhaast ontelbaar; door mijn zonden word ik achtervolgd, hen aan te zien niet bij machte; talloos – mijn hoofdharen te boven. En mijn hart vertwijfelt in mij. 14 Heer, behage het U mij te redden, Heer, kom mij haastig te hulp. 15 Laat beschaamd staan, bewust van hun schande, die het hadden gemunt op mijn leven, geef Gìj de smadelijke aftocht van wie op mijn ongeluk hoopten, 16 mogen zèlf zich verschuilen, vernederd, die schateren ‘raak! die is raak!’ 17 Wacht geluk en vrede in U niet elk wiens hart naar ù uitgaat? Het woord ‘grootmachtig is God’ mogen telkendage herhalen zij die verbeiden uw heil. 18 Ik ben zo ellendig, zo arm – Heer, wil aan mij denken. Mijn hulp zijt Gij, mijn bevrijder: mijn God, laat U niet wachten.

Psalm 40

88

Page 97: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 40 Het feit dat een psalm een titel meekrijgt, stuurt uiteraard de lectuur ervan. Aan deze psalm werd ‘Geloofservaring’ als titel gegeven. En het is dan reeds een esthetische ervaring op zich om in achttien verzen de rijkdom én de essentie van ‘geloven’ te horen weerklinken. Ge-loven heeft vast en zeker iets met loven te maken. Dit laatste is weliswaar van een heel andere orde dan het aanprijzen en promoten van één of ander artikel of vedette. De reclamestrategen zijn eigenlijk externen, buitenstaanders. Ze verzinnen allerlei slogans en/of dichten heel wat overdreven kwaliteiten toe aan het produkt of personage dat gepromoot dient te worden. Dit gebeurt echter niet zozeer omwille van de te promoten realiteit zelf, dan wel omwille van de hoogst mogelijke verkoopcijfers. Heel anders vergaat het hier in deze psalm. De lofzang vertrekt vanuit en wordt aangereikt door Diegene die de bron van het loven is. Zo lezen we in vers vier: ‘Hij gaf mij een nieuw lied in de mond; de lofzang voor wie onze God is.’ Ge-loven en het loven is dus altijd reeds een reactie, een respons. De lofzang betreft hier de Gans Andere die de psalmist vurig verwacht. Dan buigt Hij zich over ons. Hij raakt ons aan en (h)erkent ons. Hij luistert, hoort en verhoort ons hulpgeroep. Hij richt ons op uit wat ons teneerdrukt. Hij trekt ons recht uit wat ons dreigt te verkrampen. Hij bevrijdt ons uit het drijfzand van de vertwijfeling; uit het zuigend moeras van de ontmoediging. Hij geeft ons op-nieuw vaste rots-grond onder onze voeten en geeft ons op die manier weer richting. Die ervaring is zó doordringend dat de psalmist het niet kan laten om te hopen dat éénieder dit zou verstaan en hij wil éénieder dan ook oproepen op de Gans Andere te vertrouwen en niet te bouwen op en te zweren bij een verkeerd begrepen zelfverzekerdheid. Dit alles wordt ons in amper vier verzen toegezongen! Het eerste vers van de tweede strofe deelt ons het schril contrast mee, tussen de grootsheid, het wonderlijke – het gans-anders-zijn van de Gans Andere – en de beperktheid van de (menselijke) taal. Het is een ervaring uit het leven gegrepen, waarin we ons gemakkelijk kunnen herkennen. Wanneer we authentiek de lof van iemand willen zingen en ons niet beperken tot de taal van een formele laudatio of als geliefden proberen te verwoorden hoe lief ze elkaar vinden, botsen we steeds op de grenzen van woorden en begrippen. Schijnbaar eindeloze beelden schieten tekort om weer te geven wat we intens beleven. We sloven en putten ons uit en telkens opnieuw maken we mee dat we nog zoveel meer en het nog helemaal anders ervaren dan we het – ondanks alles – slecht(s) kunnen verwoorden. Het zijn vooral de puntjes na de woorden, de stiltes na het spreken die uitdrukken en verwijzen naar wat ter sprake zou gebracht moeten worden. In het licht echter van het vervolg van de psalm is er, met hetgeen vers zes stelt dat het boven de macht van onze taal is om de onvergelijkelijke grootheid van de Heer met woorden te onthullen, nog iets meer aan de hand dan een taalfilosofisch probleem over de (on-)mogelijkheid de werkelijkheid in al haar dimensies ter sprake te brengen. Tegelijk met de begrensdheid van de taal wordt de mens in perspectief gebracht en op zijn plaats gezet in relatie tot die ‘Geheel Ander’. Zoals geliefden, bij wie alle woorden tekort schieten, slechts geliefden zijn waar zij – voorbij alle woorden – elkaar liefde blijven doen, zo ook blijft de gelovige niets anders over dan – voorbij alle lovende woorden – de wil te doen van diegene die hij looft. Uw wet is (immers) binnenin mij gegrift (v.9). De lovende gelovige op weg kan er niet buiten – om zijn lofzang verder dan met woorden gestalte te geven – de ingegrifte wet te realiseren. De wet is echter geen bevel of legalistisch juk, maar een appèl tot zaligheid, tot geluk waartoe ieder van ons bestemd is, zoals het ons reeds in psalm 1 – als opening en opdracht van het gehele psalterium – als belofte toegezegd werd. Hiermee is het perspectief van en op onze levensbestemming kernachtig en helder gesteld. Tegelijk maakt het ons bewust van de plaats waar we (nog maar) staan en van de weg die we nog moeten gaan. Zoals geliefden tegenover elkaar kunnen tekort schieten en zo te schande gemaakt worden door de omgeving, zo komt de ge-lovende ook vaak tekort, zo talloos dat het zijn hoofdharen te boven gaat en zijn hart vertwijfeld geraakt (v.13). Wat een verademing als we – doorheen en ondanks dit dreigend en zuigend slijk – mogen/kunnen vertrouwen op de Gans Andere die onze bevrijder is. Deze authentieke ervaring heeft een hele weg afgelegd tussen het beginvers: ‘Ik heb de Heer vurig verbeid’ en het slotvers: ‘Mijn God, laat U niet wachten’.

89

Page 98: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gebed in ziekte en verlatenheid 2 Gelukkig wie oog voor de nederige heeft: staat het kwaad, de Heer brengt hem ontzet; 3 de Heer hoedt hem, waakt over zijn leven, - geluk wordt op aarde zijn deel – Hij geeft hem niet prijs aan zijn haters. 4 De Heer staat hem bij op het ziekbed, Hìj wendt het waar machteloos hij lag. 5 Zo vraag ik thans: ‘Heer, wees mij goedgunstig, genees mij – al krenkte ik U.’ 6 Mijn vijanden wensen mij kwaad: ‘wanneer sterft hij en eindigt zijn naam?’ 7 Komt er een om mij te zien, gehuicheld is het wat hij zegt; hier vindt zijn boosaardigheid stof: hij gaat het vertellen op straat. 8 Samen fluisteren over mij die mij haten, zij denken het ergste mij toe: 9 ’t Is kwaadaardig wat hem heeft gegrepen! Wie zó ligt staat niet meer op!’ 10 Hij zelfs, mijn vriend, mijn vertrouwde, met wie ik mijn brood heb gedeeld, hij hief zijn hiel tegen mij. 11 Heer, ontferm Gij U, richt mij op, en ik zal hen naar mijn trant betalen, 12 hieraan weten dat Gij naar mij omziet; over mij roept geen vijand triomf! 13 Onaangerand bleef ik – Gij schraagt mij, stelt mij voor uw aanschijn. Voor immer. 14 Geprezen zij de Heer, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid. Amen, ja amen. Psalm 41

90

Page 99: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 41 Ziekte, vereenzaming, verlatenheid... zijn universeel menselijke gegevens. En het is al even universeel om deze aspecten van het menselijk bestaan te vermijden, te ontvluchten, te verhelpen en op te heffen zoniet ze uit de weg te gaan – waar mogelijk – of zich daartegen te beveiligen. Doorheen heel de geschiedenis van alle culturen heeft de mens gezocht naar middelen om het kwaad van ziekte te bestrijden. En was de zoektocht in de natuur (voorlopig) ontoereikend, dan was het aanwenden, het aanroepen, het aanbidden van allerlei mogelijke – goddelijke, boven-menselijke – machten en krachten om ziekte en pijn te bezweren de mens niet te min. Toch is er met deze psalm meer aan de hand dan een ‘vrome’ poging om via één of andere magische formulering het kwaad te bezweren. Het openingsvers klinkt zelfs een beetje bevreemdend: ‘Gelukkig wie oog voor de nederige heeft...’ Dit is inderdaad niet het soort opener dat je meteen zou verwachten. De nederige echter – waarvan hier sprake – staat niet zozeer voor een ruggegraatloos iemand die voor elke vorm van gezag het hoofd buigt; ook niet voor de opportunist die meeknikt met elke autoriteit die zijn belangen kan dienen en al evenmin voor de arme stakker die rijk is aan een heleboel ellende. De nederige staat dan eerder wel voor diegene die zijn plaats kent en deze weet te waarderen. De nederige immers is deze die tenvolle beseft dat hijzelf niet het middelpunt is die zijn eigen autonomie bewerkstelligt. Nog meer, hij is diegene die ervaart dat zijn leven zich in al zijn dimensies ontvouwt dankzij en doorheen zijn relatie tot de Gans Andere. Deze relatie is er geen van angst en strijd om macht. Integendeel, het is de Gans Andere die ons continu tot Leven roept en die we daarom ook kunnen en mogen loven en prijzen, zoals de beide slotverzen ons laten zien. Vanuit dit perspectief spreekt het openingsvers ons van en roept het ons op tot een attitude; tot een levenshouding van betrokkenheid op de Gans Andere. Deze attitude maakt de mens sterk, ook in de confrontatie met het kwaad. Het maakt de mens ook krachtig omdat hij zich – pas dan – in volle vertrouwen tot de Gans Andere mag en kan wenden. De houding van de nederige die zijn hart open-stelt om zo het leven in overvloed van de Gans Andere te laten binnenstromen, is de humus van waaruit we een woord, een gebed kunnen (op-) richten dat nooit vruchteloos zal blijken. Dat is precies wat we, na een spatie, bij het begin van vers vijf lezen: ‘Zo vraag ik thans...’ Het is niet zomaar vragen in het wilde weg of zeker ook geen vragend afdwingen. Het is een vragen dat kan oprijzen vanuit de rijke en rijpe ondergrond van de hierboven beschreven houding. Dan kan het gebed soms héél direct en zelfs héél scherp verwoord zijn. Opnieuw stellen we vast hoe kernachtig de psalmist de essentie kan beschrijven van de echte vereenzaming die het ziek-zijn met zich mee kan brengen. Los van de ingebakken opvatting dat ziekte het verdiende loon is voor het gedane kwaad, wordt hier de inauthenticiteit van de ziekenbezoeker geschetst. Immers, de bezoeker poogt niet zozeer de zieke te ondersteunen dan wel hem eronder door te halen. In de verzen 7-9 hoor je de roddels en het achterbaks gefluister door de eeuwen heen tot op de dag van vandaag. Scherper dan vers vijf kan je niet verwoorden dat mensen die je een kwaad hart toedragen niet alleen je dood toewensen maar zich ook afvragen hoe je identiteit – je naam – teniet te doen. En wat betekent het, naast de pijn van het ziek zijn het geen gelijke tred (meer) kunnen houden met de anderen, te moeten ervaren dat diegenen die het dichtst bij je stonden en met wie je je leven gedeeld hebt jou de rug toedraaien of – zoals vers 10 zegt – de hiel tegen jou heffen! Vanuit het dal der verlatenheid rijst vers 13 dan zeer krachtig op: ‘onaangerand bleef ik – Gij schraagt mij...’. Al laten alle mensen mij in de steek; al laten ze mij aan mijn lot of aan mezelf over, de Gans Andere zal mij nooit in mijn ‘alleenigheid’ laten. Het zou dan kunnen dat het slotvers – na een spatie – om allerlei redenen, onder andere het einde van het eerste boek der psalmen, door een latere redactie is toegevoegd.Toch is het niet kunstmatig of bevreemdend dat de Gans Andere – als schragende Grond – geloofd en geprezen wordt, wat afsluitend be-aamd wordt door een symbolisch geladen drie-voudig ‘Amen’.

91

Page 100: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Verlangen naar God 2 Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt, zó in verlangen reikt mijn ziel naar U, o God. 3 Mijn ziel lijdt dorst naar God, naar God die leven is; wanneer mag ik opgaan, dat ik voor God verschijn? 4 Mijn tranen zijn mijn brood bij dagen en bij nacht, waar men van vroeg tot laat mij zegt: ‘waar is uw God?’ 5 Voor ogen wil ik zien, uitschreien wat mij kwelt, hoe ééns ik in de stoet vooraanging naar Gods huis, als jubelend zong de dank, aanzwol het feestgedruis. 6 Wat buigt ge u neer, mijn ziel, wat zijt ge ontrust in mij? Stel gij op God uw hoop: eenmaal loof ik Hem wéér die mij bevrijdt – mijn God. 7 Mijn ziel buigt zich terneer en dan denk ik aan U, van dit Jordaanland uit, de Hermontoppen ginds, vanaf het laaggebergte.

8 Kolking roept kolking op waar daverend water stort, wieling en waterval – op mij loopt alles storm. 9 Zo de Heer dag aan dag zijn gunst weer uit deed gaan, Hem gold tot in de nacht mijn lied – een lofgezang tot God die leven is 10 Thans vraag ik God, mijn rots: ‘waarom vergeet Gij mij? Waarom ga ik in rouw en heeft mijn vijand macht?’ 11 Mij rakend in het hart honen mijn kwellers mij, waar elk van vroeg tot laat mij zegt: ‘waar is uw God?’ 12 Wat buigt ge u neer, mijn ziel, wat zijt ge ontrust in mij? Stel gij op God uw hoop: eenmaal loof ik Hem wéér die mij bevrijdt – mijn God.

Psalm 42

92

Page 101: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 42 Waarmee kan een boek nog beter aanvangen dan met een uiting van verlangen! Verlangen naar leven, naar de bron! Verlangen naar de Levensbron! Hiermee begint dan ook – bij psalm 42 – het tweede boek van het Psalterium. Het openingsvers stelt het onomwonden: ‘Gelijk het hert dat reikt naar waar het water stroomt, zó in verlangen reikt mijn ziel naar U, o God’. Dit is de vertaling van vers 2 die voor ons ligt. Het rijke beeld van het eerste gedeelte uit dit vers maakt reeds heel wat helder. Het hert strekt zijn lenige hals uit naar het water. Het reikhalst echter niet naar zomaar water, niet naar stilstaand, brak en mogelijks verzuurd water. Het reikt ‘naar waar het water stroomt’ waar het borrelt en bruist van leven. Het beeld – dat tegelijk een vergelijking opentrekt – spreekt krachtig verder in het tweede gedeelte van hetzelfde (openings)vers. Mijn diepste ik dat ik in wezen ben, reikhalst in verlangen naar de ‘Geheel Andere’ (dan ikzelf). Mede vanuit het beeld van het stromend water en het hert dat wil drinken, heft het eerste gedeelte van vers 3 elke mogelijke twijfel op. Ik, in mijn diepste wezen, lijd dorst naar de ‘Geheel Andere’, naar Hem die Leven is. Zo wil ik ‘Leven drinken’, niet om het even welk leven, maar het ‘Leven dat Hij is’. Een bepaalde – psycho-analytische – verklaring van het verlangen leert ons dat dit laatste steeds verwijst naar én gepaard gaat met gemis, met tekort. Ook de psalmist mist heel wat. Ondermeer het samenkomen, het jubelende zingen en het feestelijk vieren van de Levensbron. Hij mist hiermee – letterlijk – de grond onder zijn voeten die voor hem materiëel aanwijsbare tekens zijn van de Gans Andere. De dichter is ontheemd, zijn leven of wat daar moet voor doorgaan, is enkel nog een statisch dichtgeslibde poel. Des te heviger verlangt hij daarom naar daar waar tastbaar het ‘Leven stroomt’. Verlangen stelt snedig de afwezige Ander, de geliefde aanwezig. De aanwezigheid van het verlangen is een tastbaar teken van de raakbaar materiële afwezigheid van de geliefde ander. Het ongrijpbaar aanwezig verlangen stelt het onvatbaar afwezig-zijn van de geliefde present. Daarom ook is verlangen fel bewogen. De verlangende mens wordt heen en weer geslingerd tussen diep snijdende gevoelens, die onafwendbaar in hem opkomen. ‘Kolking roept kolking op waar daverend water stort, wieling en waterval – op mij loopt alles storm’ (v.8). Er is de onrust, de eenzaamheid, het heimwee, de vertwijfeling, maar vooreerst en vooral het verdriet. Het verdriet is zéér intens. Hoe krachtig en raak kunnen vijf woorden hieraan uitdrukking geven: ‘mijn tranen zijn mijn brood...’(v.4). Het verdriet van de dichter is immens. Hij kan en wil er niet omheen. Hij verdringt het niet. Er is niets anders dan zijn verdriet. Zijn leven lijkt verdriet. Hij slokt het op. Paradoxaal – en op het randje van het cynische af – zouden we kunnen stellen dat het verdriet zijn voedsel is dat hem in leven houdt. Het verdriet krijgt geen kans van wijken en welt telkens nieuw op daar waar mensen voortdurend – van de morgen tot de avond – de verlangende mens met vragen bestoken, zoals hier in de psalm tot tweemaal toe vermeld wordt: ‘...waar men van vroeg tot laat mij zegt: waar is uw God?’ (v. 4 en 11). Dit gedrag en dit soort vragen zijn eerder een kwelling omdat ze de mens confronteert en hem bewust maakt van en wijst op de ‘afwezigheid’ van diegene waarnaar hij verlangt. Tegelijk hiermee – merkwaardig genoeg – geeft het verdriet voedsel aan het verlangen in het algemeen en aan de ‘aanwezigheid’ hierin van de ‘verlangde’ in het bijzonder. En zo keert de néérbuigende beweging van het verontrust hart en de verdrietige ziel zich uiteindelijk om in een opwaartse gang die getuigt van hoop, lof en bevrijding. Deze slingerende strijd tussen teneerdukking en opstanding wordt schitterend verwoord in het slotvers (v.12) dat een herhaling is van het middenvers (v. 6): ‘Wat buigt ge u neer, mijn ziel, wat zijt ge ontrust in mij? Stel gij op God uw hoop: éénmaal loof ik Hem weer die mij bevrijdt – mijn God’.

93

Page 102: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Niet verlaten Doe Gij, o God, mij recht, beslecht het pleit voor mij tegen dit ontrouw volk; verlos mij van de mens die liegt en die verraadt. 2 Gij, God, mijn toevlucht ééns, waarom verstoot Gij mij? Waarom ga ik in rouw en heeft mijn vijand macht? 3 Ùw waarheid zend, ùw licht, en zìj gaan voor mij uit, geleiden mij naar ginds, uw heilige berg – tot aan de woningen waar Gij zijt, 4 ik voor Gods altaar treed God, mijn geluk, mijn feest – en U met harpspel loof, God, die mijn God wilt zijn. 5 Wat buigt ge u neer, mijn ziel, wat zijt ge ontrust in mij? Stel Gij op God uw hoop; eenmaal loof ik Hem wéér die mij bevrijdt – mijn God. Psalm 43

94

Page 103: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 43 We stellen vast dat in deze psalm een deel van vers 2 identiek is aan een deel van vers 10 in de vorige psalm. Ook het gehele slotvers is volkomen hetzelfde als dit uit de vorige. Het zou dus wel eens kunnen zijn dat hier dezelfde dichter aan het werk was of – zoals ook in de voetnoot vermeld wordt – dat deze psalm één geheel vormde met de vorige psalm 42. Hoe dan ook, wat de teneur en de belevingswereld betreft kunnen we – inderdaad – deze psalm in het verlengde van de vorige verder door-lezen. Dezelfde wisselende veelheid van gevoelens blijft aanwezig. Toch is het duidelijk dat het gevoel van verlatenheid niet de bovenhand heeft, zoals de titel – ‘niet verlaten’ – ook aangeeft. Meteen neemt deze psalm een krachtige aanvang. ‘Doe mij recht...beslecht het pleit...verlos mij’(v.1). Het is een vorm van ‘smeken’ dat op het randje, niet veraf van het ‘afdwingen’ lijkt te staan. Het wijst er enerzijds op dat de nood van de dichter zeer hoog zit en dat hij dringend hulp en uitzicht behoeft. Anderzijds is de uitspraak: ‘Doe Gij, o God, mij recht...’ – als eerste zin van vers 1 – onze aandacht meer dan waard. Recht is iets wat gedaan moet worden. Je verschaft jezelf geen recht. Ieder van ons weet en beseft wat de uitspraak ‘het recht in eigen handen nemen’ betekent en waartoe dit in de werkelijkheid vaak leiden kan. Meestal is het de bron van een wereld vol blinde haat, geweld en terreur. Ondanks een tijdsgeest en een samenleving waarin de ‘auto-nomie’ de standaard is, blijkt dat het ‘eigen, besloten zelf’ niet alleen niet ongestraft zomaar zijn eigen wetten kan maken, maar ook dat dit ‘zelf’ niet de oorsprong is van zijn ‘eigen rechtvaardiging’. Recht wordt ons (al of niet) gedaan door de ander dan onszelf. Wij kunnen wel op onze rechten staan of onze rechten claimen, uiteindelijk zullen ze al dan niet ingewilligd worden door de ander, hetzij als persoon, hetzij als (rechts-)instantie. Met andere woorden, dat ons recht gedaan wordt, hebben we zelf niet in de hand. Het recht echter waarover hier in het eerste vers sprake is, heeft niets vandoen met juridische plichtplegingen. Het is de bestaansvraag van de religieuze mens om rechtop te kunnen blijven staan in en door de verbondenheid met de Gans Andere. Hij staat of valt, hij wordt rechtop gehouden bij de gratie van de Gans Andere. Het is deze Gans Andere die de religieuze mens niet altijd even nabij ervaart en zo in een wisselende stroom van gemoedsbelevingen terecht komt. Zo lezen we over zoniet zijn angst dan toch de vraag of en waarom hij verstoten wordt? Er is sprake van verdriet en rouw. Er is de dwingende bede om snel komaf te maken met hen die ontrouw zijn; die liegen en verraden. Of, met andere woorden, deze mensen die de verbondenheid met de Gans Andere doorgeknipt hebben. Het zijn trouwens deze mensen die het onder andere met hun vaak terugkerende spottende vraag ‘waar is nu uw God?’ – zoals we in de vorige psalm lazen – de zoekende religieuze mens niet altijd gemakkelijk maken om de nabijheid van de Gans Ander tastbaar bevestigd te weten. Daarom ook dringend maar toch vertrouwvol de bede om ‘licht en waarheid’ (v. 3). Dit laatste betreft dan niet zozeer een intellectuele of theoretische waarheid maar slaat op datgene waar het werkelijk om gaat. Dat is dan een levende werkelijkheid die het ‘licht werpt op de heilige berg’ (v. 3) of, anders verwoord, de vaste standplaats, het ankerpunt waarin de religieuze mens zich ‘standvastig’ gehouden weet of zou willen weten. Naast het positief perspectief vol lof en hoop – in het reeds vanuit de vorige psalm gekend slotvers – is het verwonderlijk én tegelijk deugd-doend te lezen hoe Hij die ‘Gans Anders’ is toch aangesproken, ja zelfs aanroepen wordt als ‘mijn geluk’, ‘mijn feest’, ‘mijn’ God. Het zou bezitterig kunnen overkomen alsof men God zou willen – indien dit al zou kunnen – herleiden tot zijn eigendom waarover men naar goeddunken zou beschikken. Dit vertrouwelijk ‘mijn’ lijkt mij echter eerder de uitdrukking te zijn van de volheid van de aanwezige werkelijkheid die de Naam van de Gans Andere ook is: ‘Ik-zal-er-zijn-voor-jou’. Hij is dan ook daadwerkelijk diegene die er steeds is voor ieder van ons, en dus ook voor mij. Vandaar...

95

Page 104: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het Godsvolk onder vervolging

2 God, wij hoorden het met eigen oren, onze vaderen verhaalden het ons: wat in hùn dagen Gij liet geschieden, in die dagen van het begin. 3 Met eigen hand hebt Gij verdreven de heidenen, hèn daar geplant; volksstammen verdelgd, hèn vermeerderd. 4 Want waarlijk niet dankzij hun zwaard kregen zij dit land in bezit, eigen strijdbaarheid bracht hun geen zege: ùw ingreep, ùw lichtend aanschijn bracht redding. Gij schonk hun uw gunst. 5 Gìj waart het, mijn koning, mijn God, die gebood de bevrijding van Jakob: 6 met ù vellen wij onze belagers, wij hebben op hen die ons tartten de voet gezet in ùw naam. 7 Mijn vertrouwen is nièt op mijn boog mijn zwaard brengt mij niet de zege; 8 Gìj slechts redt ons van onze vervolgers, Gìj maakt onze haters beschaamd: 9 God gold onze triomf, dag aan dag; ùw naam mochten wij altijd weer loven. 10 En nù hebt Ge ons verstoten, vernederd, gaat niet meer aan de spits onzer scharen, 11 doet ons wijken voor de belagers; onze haters plunderen zich rijk. 12 Gij levert als slachtvee ons uit, Ge verstrooit ons onder de heidenen, 13 Gij verkoopt uw volk wèl niet duur, hebt zijn waarde niet hòòg aangeslagen.

14 Gij zendt ons: van de naburen hoon, spot en terging van wie ons omringen, 15 maakt ons onder de volken spreekwoordelijk; heidenen schudden het hoofd over ons. 16 Elke dag opnieuw zie ik mijn schande, de vernedering ligt op mijn gelaat 17 om de taal van wie spotten en honen, om de blikken van haat en van wraakzucht. 18 Het kwam alles over ons hoofd: en toch – wij vergaten U nimmer, lichtten nooit de hand met uw verbond; 19 ons hart was nimmer ontrouw, ons voetspoor week niet van uw pad, 20 ofschoon Ge ons gaan deed, gekromd, door het oord waar de jakhalzen huizen, ons in schaduw des doods hebt gehuld. 21 Zo wij Gods naam hadden verzaakt, tot een vreemde God hieven de handen, 22 zou God dat niet hebben gepeild? Hìj toch weet wat het hart houdt verborgen. 23 Om ù doodt men ons – dag aan dag, ziet men ons als slachtvee – een troep schapen. 24 O, ontwaak! Waarom sluimert Gij, Heer? ontwaak – verwerp ons niet voor immer. 25 Waarom wendt Ge uw aangezicht af, vergeet Gij onze nood en verdrukking? 26 Onze ziel ligt terneer in het stof, ons lijf is aan de aarde gebonden. 27 Verrijs! Kom Gij ons te hulp: verlos ons in uw ontferming!

Psalm 44

96

Page 105: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 44 Zeker en vast kunnen we de teneur van deze psalm in het verlengde lezen van beide vorige. Toch is deze in een breder perspectief geplaatst. Het gaat hier niet (meer) over het individu maar wel over het volk. En zo zijn de wisselende gevoelens ook niet langer enkel te situeren binnen (de sfeer van) de persoonlijke levensontwikkelingen maar ook binnen de context van de geschiedenis van een volk. Voor een goed begrip, het gaat hier niet over de nationale geschiedenis, eerder dan wel over de geschiedenis van een volk met ‘zijn’ God. Een minimum aan historische kennis en allerlei ervaringen in ‘onze eigen tijd’ tonen en leren ons hoe flinterdun en tegelijk haarscherp het randje is van het onderscheid, laat staan de splitsing en zelfs scheiding tussen die twee benaderingen en belevingen van geschiedenis.Vanuit dit perspectief alleen reeds wordt de lectuur van deze psalm opmerkelijk. Hij is opgebouwd uit drie strofen. Hij beslaat in zijn geheel – met titelvers inbegrepen – 27 verzen, hoewel deze – kwantitatief – niet gelijkmatig verdeeld zijn over de verschillende strofen. Ze bestaan - respectievelijk - uit 9, 8, 10 verzen. Elke strofe poogt een (wel-)bepaalde houding te verwoorden in de verhouding tussen de psalmist – als vertolker van het volk – en de Gans Andere! De eerste strofe bezingt voornamelijk dat wat geschied is. In lovende woorden worden de daden van de ‘Eeuwige’ in herinnering gebracht: ‘Met eigen hand hebt Gij...hen daar geplaatst’ (vers 3). ‘...Gij schonk hun uw geest’ (vers 4). ‘Gij waart het die gebood de bevrijding van Jakob’ (vers 5). Overduidelijk wordt benadrukt dat het initiatief zowel als het ingrijpen zelf bij de Gans Andere ligt. Niet ik, niet wij, maar Gij zijt beslissend: ‘...uw ingreep, uw lichtend aanschijn bracht redding...’ (vers 4). De mens moet niet louter vertrouwen op eigen ideeën, strategische plannen en middelen (lees: wapens allerhande). Zoja, dan ligt de weg open om diegene die we ook ‘God’ noemen op een oneigenlijke manier in te schakelen voor onze eigen doelstellingen. En volgens de psalmist is het nu net slechts de ‘Onnoembare’ die ons kan afhouden van onze niet aflatende en verslavende begoochelingen die ons weghouden van wie we ‘in oorsprong’ zijn. Ondermeer daarom is het in herinnering brengen van wat geschied is aan anderen in andere (vroegere) tijden geen vrijblijvend iets. Het is ook een bewust, opnieuw tegenwoordig stellen ervan. We merken dit ook aan de wisselingen van de werkwoordvormen in hun vervoeging in de tijd: verzen 2-5, verleden tijd; verzen 6-8, tegenwoordige tijd. Dit laatste is des te opmerkelijker omdat vers 9 - het einde van de eerste strofe – ineens terug in de verleden tijd staat terwijl vers 10 – aanvang van de tweede strofe – begint met ‘En nu...’ en dan vanaf het tweede gedeelte van het vers tot het einde van de gehele tweede strofe (vers 17) in de tegenwoordige tijd gesteld is. Hiermee wordt ook de overgang van de eerste naar de tweede strofe én het contrast ertussen héél scherp verwoord. Want waar tot hiertoe de daden van de Gans Andere met zijn volk lovend bezongen werden, horen we nu een taal die haaks hierop staat. In dreigende bewoordingen zwelt in deze (tweede) strofe de klacht aan tot een regelrechte aanklacht. De Eeuwige wordt hier als het ware voor een rechtbank gedaagd met de meest striemende verwijten. Hij-die-er-is-voor-ons wordt hier benaderd als de meest harteloze en verworden ouder die zijn kind verwaarloost en zo ten gronde richt. ‘Gij levert als slachtvee ons uit’ (vers 12) liegt er niet om. De overgang van de tweede naar de derde strofe gaat weer gepaard met het omslaan van de tegenwoordige tijd naar de verleden tijd. En dit om de aanklacht – in het heden – nog wat meer vast te ankeren in wat reeds geweest is. De aanklacht en schuld is immers voledig op de rekening te schrijven van de Gans Andere, want ons – zijn volk – treft geen schuld daar we steeds ons best gedaan hebben om zijn pad te volgen en ook niets verkeerd hebben gedaan noch Hem ooit ontrouw geweest zijn, zelfs niet doorheen zeer moeilijke omstandigheden. Hier horen we – onszelf – verontschuldigend spreken als het kind dat zich van geen kwaad bewust is. Hierop zou een definitieve breuk tussen ouder en kind; tussen volk en de Eeuwige kunnen volgen. Maar de tweede helft van de laatste strofe krijgt een merkwaardige wending. Want nadat – opnieuw in de tegenwoordige tijd – de situatie duidelijk gesteld wordt in al zijn scherpte en diepte: ‘om U doodt men ons – dag aan dag – ziet men ons als slachtvee’ (vers 23) zijn de laatste vier verzen een indringend bezwerende formulering van een mengeling van grondgevoelens van hulpeloosheid, vereenzaming, nood aan ondersteuning en (h)erkenning door dezelfde Gans Andere. Deze verwoording is des te merkwaardiger omdat ze laat zien hoe direct en persoonlijk-oprecht de psalmist - het volk - tot zijn Heer durft te spreken door héél verschillende gemoedsgesteldheden heen. Tegelijk toont de verwoording ons hoe ‘geschiedenis’ hier niet herleid wordt tot wat geschied is tussen Hij-die-er-is-voor-ons en zijn volk, maar wel wat aan het geschieden-is en wat er te geschieden staat.

97

Page 106: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Bruiloftsgedicht voor een koning 2 Mijn hart trilt van de taal der vervoering, - voor een koning het lied dat

ik voordraag! - mijn vers rept zich – een snellende schrijfstift. 3 Boven mensen uit draagt gij uw schoonheid, betovering legt zich op uw lippen: zó heeft God u gezegend voor immer. 4 Gord het zwaard, o held, aan de heup, draag uw majesteit en uw luister; 5 span uw boog, rijd onvervaard uit voor de waarheid, voor recht dat verdrukt wordt: uw hand gebiede ontzag! 6 Want scherp zijn uw pijlen gepunt en het krijgsvolk valt u te voet waar zijn kern had de vijand des konings. 7 Uw troon, naar Gods wil, staat voor eeuwig; uw koningschap voert een scepter die scepter der rechtsorde is. 8 Gij koos voor het recht, haat het onrecht zó heeft God, uw God, u gezalfd, u gezalfd met olie der vreugde boven al uwe medegenoten. 9 Myrrhe, aloë, cassia hechten aan uw gewaden hun geuren; uit ivoren paleizen klinkt op snarenspel om u te behagen. 10 Koningsdochers zijn onder uw schonen, statig, rechts van u, uw gemalin in het glanzende goud van Ofir.

11 ‘Luister, jonkvrouw, zie op, geef gehoor, láát uw volk, láát het huis van uw vader, 12 zo de koning uw schoonheid begeert - hij uw heer - buig u voor hem neder: 13 straks zoeken, o dochter van Tyrus, met geschenken rijksgroten uw gunst.’ 14 Nòg toeft in opperste pracht in het binnenvertrek de prinses; van goudbrokaat is haar gewaad. 15 Naar waar de borduurselen prijken, naar de koning wordt zij geleid; meisjes in haar gevolg, gezellinnen, ook zij worden tot u gebracht, 16 voortgeleid onder vreugde en jubel. Zó treden de troonzaal zij in. 17 Voortzettend de rij uwer vaderen staan uw zonen: zover als dit land reikt zult gij hen aanstellen tot vorsten. 18 Geroepen weet ik mij uw naam geslacht op geslacht te doen leven; zó mogen de volken u loven van thans tot in eeuwigheid.

Psalm 45

98

Page 107: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 45 Een ‘bruiloftsgedicht’ kondigt het opschrift van deze psalm ons aan. En het onderschrift – met aanwijzingen over de compositie – spreekt over een ‘minnedicht’. Het openingsvers lost meteen de hooggestemde verwachtingen in. Het ritme trilt van vervoeringen, het tempo danst zo snel als de cursor op een computerscherm. Een dergelijke vergelijking werkt misschien wat ontnuchterend. Maar dat is mogelijks ook het geval met een vermelding zowel in het opschrift als in het beginvers. Het gaat hier wel degelijk over een ‘bruiloft van een koning’. Dit laatste spreekt misschien minder tot de verbeelding, tenzij voor hen die dol zijn op een feeërieke sprookjessfeer! De tekst zelf zet ons meteen terug met de voeten op de grond. Immers, na een spatie die volgt op het eerste vers, spreekt de psalmist acht verzen lang de koning toe, weliswaar in de tweede persoon, maar toch in een min of meer beschrijvende vorm. Dit roept een specifieke manier van afstandelijkheid op binnen de directheid van de aanspraak. De betoverende bovenmenselijke schoonheid van de koning wordt vooreerst tastbaar in zijn luisterrijke uitrusting. Er is sprake van een zwaard; een boog en puntige pijlen. Ook troon en scepter ontbreken niet. Zijn uniform zit hem, geparfumeerd, als gegoten. In de stoet die hem opwacht, zijn, naast zijn gemalin, alle schonen der aarde present. Tot daar het beschrijvend karakter wat de koning betreft. De prinses wordt ook aangesproken. In amper drie verzen staat te lezen dat alle gunsten haar ten deel zullen vallen als ze haar thuis achterlaat en zich overgeeft aan hem die voor haar schoonheid gevallen is. Ook zij wordt met alle pracht, praal en glans in een feestelijke stoet naar de troonzaal geleid. De laatste twee verzen zouden we – zeer algemeen en vandaar ook een beetje oneerbiedig – kunnen samenvatten als volgt: ze kregen veel kinderen – zonen in dit geval – en leefden nog lang en gelukkig. Laat ons dan samen zingen: ‘lang zullen ze leven...!’ Inderdaad, louter als beschrijving van een koninklijk bruiloftspaar kan deze tekst beschouwd worden als een zoveelste restant uit een zeer ver verleden. Maar, wat maakt deze tekst tot literatuur, laat staan sacrale literatuur? Zonder in een lang theoretisch tractaat te vervallen, kunnen we enkele algemene vaststellingen maken. Alleen reeds een koning die in vol ornaat troont, als metafoor beschouwen opent een schatkist vol mogelijkheden. Zo’n figuur verwijst al minstens naar macht. Hij is het centrum van waaruit hij een ultiem overzicht heeft en houdt over het geheel en van waaruit elk laatste opper-bevel uitgaat. Hij is het die finaal, nadat elke letter van wet en regel gewikt en gewogen is, deze met zijn handtekening definitief bezegelt, uitvaardigt en ze op die manier van kracht maakt in de wereld. Je hebt het voorbeeld van de geschiedenis niet eens nodig om te beseffen dat zo’n figuur – hoe machtig ook, opper-machtig zelfs – balanceert op een punt van wankel evenwicht. Want, al trapt hij niet in de valkuil van een despotisch eigenbelang, hij blijft, zelfs in het waarborgen van het goede, een alléénheerser. Het maakt hem tot een éénzaam figuur, onaantastbaar, die uiteindelijk al zijn onder-danen van hem afhankelijk maakt en houdt. Hij vormt eerder de verpersoonlijking van de macht waarvoor we op onze hoede zijn, liefst zo weinig mogelijk te maken willen mee hebben, zoniet ervoor zorgen om er op goede voet mee te staan. Kortom, een machtsinstantie, vrij onpersoonlijk, eerder dan iemand om van te houden, laat staan hartstochtelijk lief te hebben. De koning echter, waarover hier sprake, overstijgt blijkbaar niet alleen dit beeld maar brengt onvoorwaardelijk het onrecht tot staan en kiest er even ondubbelzinnig voor het recht de volle vrije baan te geven. Dat schenkt het volk adem, belofte van leven. In dat perspectief kan men de psalm ook anders lezen dan als een – poëtisch verwoord – verslag van één of ander historisch huwelijk. De dichter – als vertegenwoordiger van het volk – probeert uitdrukking te geven aan de unieke band tussen het volk en zijn Koning als de Gans Andere, de behoeder én de zalf zelf van de gerechtigheid. En hoe kan hij deze specifieke unie, dit verbond/verband, deze vereniging krachtiger verwoorden dan met het beeld van het huwelijk?! Dit gedicht bedwelmt ons dan niet alleen met de geuren, de kleuren, de overvloed van Oosterse weelde, maar ook het huwelijk zelf staat voor belofte, voor toekomst van jong, nieuw leven. Dan zijn de laatste twee verzen veel meer dan een door het stof belegen cliché. De dichter, het volk voelt zich – als een jonge, tintelende bruid – geroepen om de naam van de Bruidegom – ‘kiezen voor gerechtigheid’ – te doen leven en hem te laten loven van dag tot dag... Al is het maar door een begin te maken aan een gedicht, een lied, een bruiloftslied... Een lied dat nooit eindigt en duurt tot in eeuwigheid!

99

Page 108: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Een vaste burcht is onze God 2 God is ons een toevlucht, een sterkte, hulp in noden hogelijk bevonden. 3 In dìt weten zijn wij zonder vrees, al werd ook de aarde ontwricht, al werd het gebergte ontzet tot diep in het hart van de zeeën. 4 Moge daveren, bruisen de branding, dat de bergwand schokt als het hoog gaat: de Heer der heerscharen – Hij is met ons, een burcht is ons de God Jakobs. 5 Vlietend water verblijdt de stad Gods, woonstee des Allerhoogsten hoogheilig. 6 En binnenin zetelt God, onwrikbaar is haar bestand: God zelf, Hij brengt haar ontzet, in het uur dat de dageraad nadert. 7 De volkeren morren opstandig, koninkrijken storten ineen; zijn stem klinkt en de aarde krimpt terug; 8 de Heer der heerscharen – Hij is met ons, een burcht is ons de God Jakobs. 9 Komt, aanschouwt de daden des Heren, waar vervaarlijk op aarde Hij ingrijpt, 10 de strijd neerslaat zover de aarde reikt, de boog breekt, versplintert de lans, strijdwagens in vlammen doet opgaan. 11 Laat af en beseft dat Ik God ben, Ik: boven de volken verheven, verheven hoog boven de aarde. 12 De Heer der heerscharen – Hij is met ons, een burcht is ons de God Jakobs. Psalm 46

100

Page 109: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 46 Twaalf verzen, drie strofen en om de vier verzen klinkt het als een vorm van refrein: ‘... Hij is ons een burcht...!’ Daarmee staat deze psalm er, in al zijn eenvoud, stoer en stevig. Een burcht staat – ondermeer – door zijn robuust karakter voor veiligheid. Zij die er in wonen weten zich beschermd en verzekerd tegen de gevaren van buitenaf en van de meest verscheiden soorten. Een burcht lijkt op z’n minst op een onbuigzaam pantser bestand tegen de – soms felle – grillen van de natuur. Hij trotseert zowel overstromingen als aardbevingen. Burchtbewoners weten zich ook gerust op andere gebieden. Als leden van een uitgebreide familie, als huis- en onderhoudspersoneel allerhande heeft elkeen een eigen plaats, eigen taken en plichten, eigen voorrechten. Vanuit dit netwerk en in de verbondenheid met de burchtheer moeten de bewoners zich geen materiële zorgen maken over hun leefomstandigheden. Integendeel, ze kunnen met hun beslommeringen, hun bekommernissen steeds terecht. Geen nood kan zo hoog of zo diep zitten of hij wordt gegarandeerd gelenigd. Zo bezingt en/of beschrijft de psalmist het in de eerste strofe. Een burcht roept ook de ongenaakbaarheid op, alleen al door zijn ligging. Vaak hoog op rotsen, soms veraf gelegen en moeilijk toegankelijk via weinig bekende paden diep in de wouden. Zijn ligging, maar ook zijn bouw geven aan de burcht een merkteken van onbereikbaarheid maar toch ook van zichtbaarheid voor mensen van buitenaf. Vanop de kantelen hoog in de lucht heeft men een open en verre blik op de wereld, terwijl de burcht voor buitenstaanders soms (als) een geïsoleerd eiland lijkt, sterk omwald als hij is, door een brede en diepe slotgracht. Toch kan hij ook uitgroeien tot het onmiskenbaar centrum van een bloeiende stad waarvan hij de bron van levensvatbaarheid is. Eén bazuinstoot – als stem van de burchtheer – is voldoende om ongenode gasten onverbiddelijk terug te sturen en elke aanval op afstand te houden. Dit alles is ook de psalmist niet vreemd zoals de tweede strofe aantoont. Zo wordt de burcht teken en symbool van macht en onoverwinnelijkheid. Elke strijd wordt neergeslagen en niemand lijkt in staat hem te vernietigen. De burcht is én blijft onaanraakbaar en onaantastbaar. Zo’n burcht en nog veel meer is Hij voor ons, schrijft de psalmist. En Hij, daarmee is bedoeld de God van Jakob. Het is een God met geschiedenis. God een burcht...wat een beeld! Zoals de meeste, is ook dit beeld méérzinnig. Het spreekt van veiligheid en ongenaakbaarheid; exclusiviteit van macht zowel als van dienstbaarheid, zichtbaarheid en openheid. Beelden kunnen echter misbruikt worden en dit heeft onvoorziene gevolgen waar beeld of bepaalde aspecten ervan, wisselend ingevuld naargelang de omstandigheden, met de werkelijkheid geïdentificeerd worden. En dit is ook het geval met God die de burcht zelf is. Alsof tegen dit mogelijk gevaar gewaarschuwd wil worden, krijgen we een zeer eigensoortige derde strofe. Daar waar de acht verzen van de twee eerste strofen eerder de weldadige facetten weergaven op een beschrijvende manier, begint de derde en laatste strofe met een oproep om de daden van de Heer te aanschouwen. Het zijn daden die - in termen van strijd - zijn verpletterende overmacht aantonen en elke vorm van gevecht zelf overbodig maken. Het voorlaatste vers onderbreekt dit abrupt. In één vers maakt God zelf zich nog eens kenbaar. De zelfbevestiging is klaar en duidelijk: ‘Ik ben God, verheven boven volken en aarde.’ Dit wordt echter voorafgegaan door de aanmaning: ‘Laat af.’ Hiermee breekt alles weer open. Is het een aanmaning om op te houden met de strijd? Zoja, welk soort strijd? Onderlinge twist? Of is het een aansporing om te eindigen met het vooruitschuiven van Godsbeelden...? Zo ontlokt deze psalm zelfs de ‘seculiere’ lezer een aantal diepgravende vragen, los van de religieus-theologische dimensies ervan. De lezer van vandaag wordt hierdoor misschien geholpen bij de mogelijke zure oprisping van kwalijke feodale geuren en smaken die een oppervlakkige lectuur over de burcht zou kunnen nalaten. Anderen doen misschien wat meewarig over het infantiel spreken in éénzijdige overdrijvingen over de burcht(heer) zoals kinderen soms doen over hun vader. Beeld je dan eens even in dat jijzelf kind mag zijn van zo’n papa...?!

101

Page 110: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Feestlied 2 Alle gij volken, klapt in de handen, schalle voor God de klaroen van uw jubel. 3 Waarlijk, geducht is de Heer, de Allerhoogste, koning grootmachtig, het aardrijk beheersend. 4 Volkeren heeft Hij voor ons zich doen buigen, heeft op hun stamland de voet ons doen zetten. 5 Hìj heeft dit erfdeel gemaakt tot het onze, pronkjuweel Jakobs: hèm schonk Hij zijn liefde. 6 God voer omhoog bij gejuich als bazuinen; Hìj, Hij Jahwe, bij de stoot op de ramshoorn. 7 Zingt God ter ere uw loflied bij harpslag, zingt onze koning bij harpslag uw psalmen. 8 Hìj is de koning beheersend het aardrijk; zingt God ter ere uw wèlgevoegd harplied. 9 God is gebieder beheersend de volken, God zet zich neder ten zetel hoogheilig. 10 Samengeschaard is de adel der volken, Hèm tot een godsvolk die Abrahams God is. Zie, God behoren die schilden der aarde: Hèm, hoogverheven. Psalm 47

102

Page 111: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 47 Feesten, vieren, loven, eren, musiceren, zingen, jubelen en juichen, het hoort allemaal samen. En je zult het geweten hebben bij deze psalm die als opschrift ‘Feestlied’ meekreeg. Hij klinkt als het klaroen- en bazuingeschal, zelfs de ramshoorn mag zich in het gejubel laten horen. De aangespannen snaren van de harp doortrillen gans het lied terwijl handgeklap het geheel daverend ritmeert en stileert. Bijzondere en/of ingrijpende gebeurtenissen die betekenis (gekregen) hebben kunnen een aanleiding zijn om te feesten. We kunnen ook – om allerlei redenen – mensen vieren. Als centrale figuur van het feest is hier in dit lied sprake van: God, Heer, Allerhoogste, Koning, Jahwe, Gebieder. Een opeenvolging van allerlei betitelingen zoals dit nu eenmaal past als we de gevierde willen aanspreken of aanzingen. Lof en eer ontbreekt allerminst. Hij – de gevierde – is geducht, grootmoedig, hoogheilig, hoogverheven. Hij beheerst aardrijk en volken. Niets kan de feestvierder nog langer tegenhouden om te zingen, om met liederen gul én overvloedig lof te betuigen. De feestvierders kunnen juichen en jubelen want de feesteling schenkt hen zelf de bron tot feesten...! Tot zover is er met dit kort feestlied – hooguit tien verzen – eigenlijk niets merkwaardigs aan de hand. We herkennen er een aantal fundamentele ingrediënten in voor het feestvieren. In zijn literaire verwoording roept het in al zijn éénvoud de intensiteit op van het ongedwongen feestvieren. Een feestlied dus – zoals er zovelen terug te vinden zijn – of is er toch iets meer aan de hand? Een herhaalde lectuur van éénzelfde tekst levert toch – op z’n minst – wel wat vaststellingen op die ook een aantal vragen en bedenkingen met zich meebrengen. Het begint al bij het eerste vers. ‘Alle gij volken, klapt in de handen...’ Het lied start met niet alleen zomaar een uitnodiging. Het roept noch min noch meer ‘alle volken’ op. Het is dus geenszins een particulier of exclusief feest. Het is werkelijk de bewuste bedoeling dat zonder uitsluiting iedereen mag delen in de vreugde van het feesten. Het betreft hier wel degelijk een vorm van ‘universeel’ feest. Dat op zich maakt zowel de tekst als de aard van het feest al merkwaardig.Temeer nog, de lieddichter geeft aan de gevierde feesteling verschillende eretitels die eerder dan een naam benaderende benamingen, aanwijzingen, sporen zijn... die laten vermoeden wie Hij eigenlijk is. Hij is immers met geen naam te benoemen. Zoals Hij boven aardrijk en volken hoogverheven is, zo staat Hij ook boven alle namen. Wie is Hij dan en waarom wordt Hij gevierd? Heel wat van zijn daden en mogelijke eigenschappen zouden een reden kunnen zijn om te vieren. Bij de meeste feesten wordt uitdrukkelijk stilgestaan bij of minstens expliciet vermeld wat herdacht wordt en zodoende de aanleiding is van het feest. We vinden dat terug in allerlei religieuze en kerkelijke feesten zowel als in seculiere feestelijkheden. Niets van dit alles in het voorliggend feestlied. Zijn tegenwoordig-zijn alom, zijn permanentie, zijn aanwezig-zijn altijd, zijn presentie die ten allen tijde alles en allen overal doordringt, kortom zijn ‘er-zijn-voor-ons’ is genoeg. Het is voldoende en het schept voldoening om zijn ‘zijn’ uit te zingen en het ook uitbundig feestend te vieren. Zij ‘voor-wie-Hij-er-is’ vinden in en door zijn aanwezig-zijn geborgenheid, vertrouwen en vooral levensvreugde. Zijn ‘er-zijn’ is als een geliefde. Waar deze in je leven verschijnt, verdwijnt de kou en het duister. De geliefde maakt je vederlicht, beademt en inspireert je. De geliefde beschrijven is oeverloos, maakt een begin aan een steeds verder ver-schuivende horizon van woorden, beelden die – ondanks alle vormen van superlatieven – steeds tekort blijven schieten. En uiteindelijk doet het er niet toe. Want wat doorheen dit alles blijft, is de tegenwoordigheid van de geliefde. Dat is nu net het feest zelf. Een feest waar je nooit genoeg van krijgt; een feest dat daarom eeuwig duren mag. Ook deze psalm heeft het ritme van een roes en de verwoording van een soort exstase. Hij poogt iets uit te drukken van de feestelijke ervaring opgenomen te zijn in de grenzeloze aanwezigheid van de geliefde. Je zou voor minder zingen, juichen, jubelen, dansen en musceren. Temeer daar dit geen exclusief recht is voor een select publiek van één of andere (privé-) club. ‘Alle volken’ zijn uitgenodigd en worden opgeroepen. Meer moet dat niet zijn en zo laat dit feestlied zien dat ‘authentiek’ feesten gewoonweg geen verder betoog behoeft.

103

Page 112: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Jeruzalem, de Godsstad 2 Groot, hoog te loven Jahwe: in de stad van Hem, onze God, waar zijn heilige berg zich verheft, - 3 schoon in zijn verhevenheid, een verrukking voor allen op aarde: de berg Sion, het noordelijk domein van de koning grootmachtig de stad. 4 En God waar haar bouwwerken zijn openbaart zich als sterkte dier stad. 5 Zie, koningen smeedden hun krijgsplan, zij rukten gezamenlijk uit; 6 door haar aanblik alleen al vervaard zijn zij afgedeinsd – zijn zij verslagen. 7 Een siddering greep hen daar aan als de kramp van een barende vrouw, 8 of de stoot van de oosterorkaan die de schepen van Tarsis versplintert. 9 Gelijk het ons was verhaald, zó mochten wij op haar zien, de stad van de Heer der heerscharen, de stad van Hem, onze God. God deed haar verrijzen voor eeuwig. 10 Uw genade beseffen wij, God, in het hart van uw tempelberg hier; 11 hoe reikt uw lof, God, als uw naam tot de verste grenzen der aarde. De gerechtigheid rust in uw hand. 12 Zo draagt dan de Sionsberg vreugde, hoe juichen de dochters van Juda om wat Gij als rechter gebiedt. 13 Maakt een ommegang rondom Sion opdat gij moogt tellen haar torens, 14 ziet met trots naar haar vestingmuur, laat uw oog langs haar bouwwerken gaan. En verhaalt dàn het komend geslacht: 15 ‘Zie, deze is God, ònze God, in tijd en in eeuwigheid, die tot over de dood ons zal leiden.’ Psalm 48

104

Page 113: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 48 Heel veel landen over de verschillende continenten heen, hebben een ‘heilige’ plaats. Het kan een stad zijn, een berg, een gebouw, een bron... ‘Heilig’ staat hier tussen aanhalingstekens om erop te wijzen dit – overigens complexe – begrip zo ruim mogelijk op te vatten. Er is – uiteraard – vooreerst de religieus-sacrale betekenis. In wat we dan echter ook de profane sfeer noemen, treffen we evenzeer plaatsen en/of objecten aan die zó een specifiek belangrijke tekenwaarde hebben of door de geschiedenis hebben gekregen, dat ze verheven zijn en uitsteken boven al het andere. In die zin worden/zijn deze sites en/of voorwerpen ‘heilig’ en onaanraakbaar. Men kan er niet ongestraft aan raken. Zoniet wordt er een grens overschreden, wat meteen de inzet kan worden van een – soms bloedige – strijd op leven en dood. Denken we maar bijvoorbeeld aan vaandels en vlaggen, aan monumenten, e.a. die als bijzondere uitdrukking van mogelijke nationalistische identiteit zo’n symbolische waarde hebben ontwikkeld dat ze – voor sommigen althans – ongenaakbaar zjn. Hoe meer dergelijke ‘tekens’ opvallen, zichtbaar worden of zijn, in de publieke ruimte een centrale plaats innemen, des te ruimer de belangstelling die ze opwekken. Ze springen dus meer in het oog en hoe meer ze bejubeld worden hoe meer ze hierdoor juist soms kwetsbaarder worden als mikpunt van aanval, beschimping, beschadiging, in het ergste geval zelfs vernietiging. Een glimp hiervan kunnen we zo vaak lezen in deze psalm. Het gaat hier over een berg, een stad, een gebouw die als het ware een drie-éénheid vormen in hun samenvallen. In de eerste strofe stelt de psalmist ons – in een drietal verzen – heel fier een stad voor. Hoewel, niet zomaar een stad, het is de stad van de Gans Andere, een stad met haar gebouwen gelegen op een berg. Door haar ligging – op de Sionsberg – verheft de stad zich reeds en stijgt boven de middelmaat van al het andere uit. Zo kan het niet anders dan dat de plaats, de stad en gans het complex van gebouwen de aanwezigheid van de Geheel Andere uitademen. Het spreekt voor zich dat deze uitzonderlijke, buitenmaatse werkelijkheid de aandacht trekt. Als een vesting van macht lokt ze – uiteraard – vreemde heersers aan die haar willen overweldigen en innemen. Deze laatsten laten er dan ook geen gras over groeien. Ze stappen over hun onderlinge verschillen én geschillen heen. Ze bundelen hun krachten en belangen tot een gemeenschappelijk overleg en plan. Ze maken er werk van en rukken ter verovering op. Zoals de weerkaatste zon in een spiegel, verblindt de aanblik alleen al de gulzige krijgsheren. Ze raken ontzet, overweldigd en teruggeslagen als door een oosterorkaan (v.8), een ‘tsunami’ waarvoor je niet meer op de loop kunt gaan en die alles wat hij op zijn weg vindt meedogenloos met zich meesleurt en versplintert. Het permanent weerstaan aan en overwinnen van de poging tot vernietigende dreigingen van de aanlokkelijke site brengt de ‘bewoners’ ervan tot een ervaring van bevrijding als geschenk over de grenzen van tijd én van ruimte heen (v. 9-11). Het is dus – ondanks alles en allen – toch werkelijk waar wat van generatie op generatie doorverteld is. Dergelijke ervaring roept en wekt gevoelens van vreugde op en diept onuitspreekbare verlangens op. In de verzen 12-14 vuurt de psalmist zijn lezers (toehoorders) aan om als in een ‘rondedans’ een ommegang te maken rond en om Sion. Als een minnaar die niet uitgekeken geraakt op de stralende schittering van zijn geliefde, nodigt hij ons uit om met trots de stevige muren te bewonderen en al de torens en spitsen te tellen. Een berg, een weelde van gebouwen, een stad... een ‘heilige’ stad... Toch is er meer aan de hand dan een bedreven en zeker gedreven beschrijving van één of andere geografische, historische, politiek-sociaal belangrijke locatie. De omslag op het einde van vers 14 naar het laatste vers (v. 15) maakt ons - nogmaals - duidelijk waar het uitendelijk om gaat. Hoe we ook meegezogen worden door het verhaal over de stad, het gaat – zoals reeds in het eerste vers vermeld – over de lof van ‘Jahwe’. Deze berg, deze gebouwen, deze stad – in al hun vergankelijke schoonheid – vorderen de lezer op verder te verhalen dat Hij – in tijd en in eeuwigheid – ons niet zal loslaten. Of... hoe een tekst, schijnbaar over berg, gebouw en stad ons verder voert en vervoert naar een onuitputtelijke bron!

105

Page 114: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Uw leven behoort niet tot uw bezit

2 Hoort mijn woorden, alle gij volken, luistert allen, bewonend dit aardse, 3 de gewone man èn de voorname, zonder onderscheid rijken en armen. 4 Wat mijn mond verkondigt is wijsheid, het is inzicht wat spreekt in mijn hart: 5 ik neig mijn oor tot een lering, en ontsluit mijn geheim bij de cither. 6 Zou ik vrezen in donkere dagen al omsluit mij de sluwheid der slinksen, 7 die vertrouwen op hun machtig bezit, op hun overvloed zich laten voorstaan? 8 Weet: geen mens koopt dáármee zich vrij, nooit kan hij God zijn losprijs betalen: 9 tè hoog is de prijs voor zijn leven, voor de eeuwigheid reikt hij niet toe: 10 kan een mens soms voortleven voor eeuwig, dat hij nooit de groeve zou zien? 11 Veeleer ziet men: wijzen – zij sterven, dwaas en dom komen samen aan hun einde, hun bezitting valt anderen toe, 12 en hun blijvend huis wordt het graf, voor de duur der geslachten hun stee: zìj, die gaven hun naam aan domeinen! 13 De mens blijft in zijn rijkdom niet wonen:

14 Zó loopt het af met de zatten, zó vergaat het wie graag hun mond roeren. 15 Zij daalden in de afgrond als schapen - de dood is hun herder geweest - regelrecht in de groeve gezonken, daar waar hun verschijning vergaan zal, en tot huis heeft het huis van de dood. 16 Maar mij bevrijdt God uit de greep van het dodenrijk: Hij neemt mij tot zich. 17 Wees niet bang wanneer iemand zo rijk is en zijn huis in gewichtigheid toeneemt: 18 hij neemt niets daarvan mee bij zijn sterven, zijn glorie daalt hem niet achterna. 19 Prijst een mens bij zijn leven zich zalig, oogst hij roem omdat welstand zijn deel werd, 20 hij kòmt tot het geslacht zijner vaderen, zij die nooit meer het zonlicht aanschouwen. 21 Een mens in hoge staat zonder inzicht komt als een stom beest aan zijn eind.

als een stom beest komt hij aan zijn eind. Psalm 49

106

Page 115: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 49 De titel waarmee deze psalm aangekondigd wordt, laat reeds heel wat vermoeden: ‘Uw leven behoort niet tot uw bezit!’. Een dergelijke uitspraak zet zoveel vensters wijd-open dat je - als lezer - meteen geneigd bent je te laten drijven op de wilde gedachtenstroom. Zo’n uitspraak wekt immers een bron van ideeën, visies, opvattingen en mogelijke speculaties op die zich in allerlei richtingen kunnen ontwikkelen en mede daardoor niet altijd meer in toom te houden zijn. Eens hiervan bewust en eens de klip genomen, is het zaak om toch maar naar de tekst zelf te gaan en deze te lezen. De verleiding is echter groot dat we het bij een vluchtige lectuur houden en snel – al te snel soms – over mogelijks dieperliggende betekenissen en vragen heen lopen. We maken er ons misschien vlug van af door de inhoud van deze psalm te klasseren in het arsenaal waarin zich, door de duizenden en duizenden jaren heen, allerlei wijsheden en wijsheidsspreuken van overal hebben opgestapeld. Op zich is er niets mis mee inhouden te situeren en ze op die manier te ordenen. Ook in het Nabije- en Midden-Oosten was er een brede stroom aan wijsheidsliteratuur voorhanden waarvan we ten dele ook een neerslag vinden in andere bijbelse geschriften. Deze psalm mag dan gerust tot deze laatst genoemde literaire stroming gerekend worden, niet in het minst omwille van de behandelde thematiek maar juist ook door de vormgeving hieraan. Het onderwerp kleeft ‘wezenlijk’ aan de menselijke bestaanswijze. Leven, getekend door het bewustzijn van dood, maakt mee het wezen uit van de manier waarop de mens bestaat. De mens bestaat als een sterfelijk wezen. Deze feitelijke vaststelling en de ervaringen die deze kan oproepen, geven gemakkelijk aanleiding tot allerlei - zeker algemene - beschouwingen hieromtrent. Zo is er – uiteraard – de nuchtere, steeds voor de hand liggende bedenking dat de dood iedereen treft, zonder onderscheid. Niemand ontkomt aan de dood. Hierin is éénieder gelijk. Welke slinks sluwe middelen we ook aanwenden, rijkdom of bezit kan voor ons de eeuwigheid niet afkoopbaar maken. Macht of faam kan geen onvergankelijkheid verschaffen... Ook deze benadering vinden we bij de psalmist terug. Wijzen en dwazen; rijken en machtigen komen samen als een stom beest aan hun eind. Mede daardoor is het moeilijk om deze tekst niet op te vatten als een zoveelste doorslag van een versleten cliché. Daarom is het nodig om ‘terug’ de psalmtekst ‘nieuw’ te lezen. Bewust zijn van wat er niet staat, kan helpen. De psalmist gebruikt deze algemene gedachtengang noch om een ‘troostend’ leerdicht te schrijven over de rechtvaardigheid van de dood noch om een doorgedreven moraliserende les te debiteren. Waar wil hij dan naartoe? En wat moeten/kunnen wij dan met vers 16 aan? ‘Maar mij bevrijdt God uit de greep van het dodenrijk: Hij neemt mij tot zich.’ Dit komt echter meteen nadat de dichter in vorig vers beeldrijk beschreef hoe mensen als een kudde schapen de afgrond afdalen en in de ‘groeve’ zinken waar het huis van de dood hun huis wordt. In datzelfde vers staat - tussen twee gedachtenstrepen in - echter ook te lezen: ‘ - de dood is hun herder geweest - ‘. In de kracht van deze metafoor – reeds ingeleid door de vergelijking met de schapen – sluiten zich mogelijks meerdere betekenissen in. Er staat immers niet: ‘de dood is de herder’ en ook niet ‘ de dood is ons aller herder’. Met dit laatste wordt het duidelijk dat het hier niet enkel en zelfs niet zozeer over de dood als biologisch proces gaat. De psalmist wil meer dan de open deur intrappen dat niemand aan de dood kan ontkomen en dat niets of niemand garant kan zijn voor eeuwigheid of onvergankelijkheid. Een overweging die op rationel niveau goed en wel bevonden kan worden maar daarom zelf nog geen waarborg is om daarnaar te leven. Dat voelt de dichter fijnzinnig aan. Ten dele beschrijft hij de mensen die in hun manier van leven, in de wijze waarop ze hun leven organiseren en prioriteiten stellen zich laten leiden en getekend zijn door de dood. Levend zijn ze reeds dood! Daarom kan hij ook schrijven: Ik ben bevrijd uit de greep van het rijk van die doden. Die bevrijdende greep heeft hij niet uit zichzelf, evenmin uit het leven zelf, laat staan uit het inzicht in wat het betekenen kan het ‘Leven’ te leven. Hij ontleent het aan de a/Andere dan zichzelf. Als we de psalm nogmaals op-“nieuw” her-lezen, merken we dat hij geheel gevat zit tussen de aanhef – waarin éénieder zonder enig onderscheid, overal en altijd opgeroepen en aangesproken wordt door een inzicht dat de mens - ook de dichter - niet uit zichzelf heeft – én het slotvers waarin krachtig gesteld wordt dat de mens, wie hij ook is, zonder dit inzicht aan zijn eind komt als een stom beest (v.21). En zo zet de auteur ons op weg om verder te lezen en op zoek te gaan. Een queeste naar inzicht. Een queeste naar het ‘Leven’ leven...

107

Page 116: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods harde waarheden

De God der goden, Jahwe, Hij spreekt; Hij roept tot de aarde, van waar de zon rijst tot haar dalen: 2 uit Sion, kroon aller schoonheid, is God in straling verschenen. 3 Hij nadert, God, breekt het zwijgen; verterend vuur gaat voor Hem uit, het stormt rondom Hem vervaarlijk. 4 Hij roept: tot de hemel daarboven, tot de aarde: zijn volk gaat Hij richten. 5 ‘Vergadert Mij mijn getrouwen, hen die Mij brachten hun offers, zich plechtig met Mij verbonden.’ 6 De hemel meldt het: ‘Hij zal recht doen. God zelf is als richter verschenen.’ 7 ‘Hóór, mijn volk, Ik wil tot u spreken, tegen u, o Israël, getuigen. God ben ik: uw eigen God. 8 Om uw offers kan Ik u niet laken, Offerrook stijgt gestaag tot Mij op; 9 doch Ik wèns geen stier uit uw stal, geen bokjes uit uw omheining. 10 Mìj behoort wat er leeft in het woud, en de duizenden dieren in de bergen, 11 Mij ontgaat geen vogel daarboven; wat er huist in het veld behoort Mìj. 12 Had Ik honger - Ik vroeg niets aan u: Mìj behoort de aarde en haar rijkdom. 13 Dacht gij dat Ik stierenvlees at, dat Ik bloed van bokken zou drinken?

14 Dankbaarheid zij uw offer aan God de Allerhoogste; kwijt Hem uw geloften: 15 roept Mij dàn, in het uur van uw nood en Ik red u: dan zult gij Mij eren.’ 16 En tot wie onoprecht zijn spreekt God: ‘wat hebt gij mijn geboden op te zeggen, wat voert gij mijn verbond in de mond? 17 gij die u verzet tegen tucht, die mijn woorden zo achteloos laat liggen? 18 Ziet ge een dief - aanstonds wordt ge zijn maat, met ontuchtigen zijt ge gemeenzaam, 19 uw mond laat ge vrij in zijn kwaad, uw tong koppelt leugen aan leugen. 20 Waar ge zit bepraat ge uw broeder, brengt de zoon van uw moeder in opspraak. 21 Zó deed ge - en moet Ik dan zwijgen? in uw naam acht ge Mij uw gelijke: uw schuld stel Ik gestreng u voor ogen. 22 Godvergetenen, ziet het toch in! Als Ik toesla zijt gij verloren. 23 Offert dank: dàn bewijst gij Mij eer. Wie de weg baant - hèm doe Ik Gods heil zien.’

Psalm 50

108

Page 117: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 50 Soms is het goed dat een korte, zakelijke aantekening je voeten stevig in de grond houdt en je helpt om nuchter naar een – in dit geval – voorliggende liedtekst te kijken. Onder de aanhef van deze vijftigste psalm staat er ook vermeld: ‘Een psalm van Asaf’. Wat opzoekingswerk in andere bijbelse geschriften levert enkele gegevens op die de moeite lonen om er even bij stil te staan. In het eerste boek Kronieken (1Kr. 6,16-32) vernemen we dat Asaf met Levi verbonden is via de lijn van één van diens zonen, Gersom. Tussen de stamboom der Levieten en een namenlijst van de overige Levieten in, lezen we dat David, de koning, eigenhandig mensen belast met het verzorgen van de muziek voor de dienst in het heiligdom in afwachting dat de tempel zal gebouwd worden. In de lijst van de aangestelden treffen we Asaf aan. Hij is niet alleen een voornaam en bekend (voor-)zanger maar wordt ook stamvader van vele generaties zangers. We vinden zijn afstammelingen terug in de lijst van hen die terugkeerden uit de Babylonische gevangenschap en ook bij hen die betrokken waren bij de voorbereidingen van de bouw van de tweede tempel. (Ezra, 2-3). Waarom hier deze (korte) historische uitweiding? Eerst en vooral doet ze ons nog maar eens beseffen dat we teksten aan het lezen zijn van circa 3000 jaar oud. Vervolgens laat ze ons zien dat het hier niet een vluchtig, toevallig iets betreft. Vijfhonderd jaar later immers musiceren de nazaten van Asaf nog steeds volgens de rituele aanwijzingen die door David waren vastgelegd. De aantekening: ‘een psalm van Asaf’ laat vermoeden dat deze laatste misschien niet alleen de componist maar waarschijnlijk ook de auteur zou kunnen zijn van deze psalm. Wat kan hij ons te zeggen hebben? In verband met de structuur, valt het op dat deze psalm uiteenvalt in twee – wat lengte betreft – nogal ongelijke delen. De lectuur maakt ook begrijpelijk en aannemelijk waarom. Het eerste gedeelte (v.1-6) is een oproep tot samenkomst, tot rechtsvergadering. De aanhef bonst als een klok die meteen meedeelt wie oproept. Het is noch min noch meer de God der goden, Jahwe. De Onvatbare is de God die boven alle andere mensenmaaksels uitstijgt. Hijzelf spreekt en roept tot de hele wereld. Hij nadert terwijl vuur voor Hem uit gaat en storm Hem omgeeft. In dit gedeelte, met kosmische dimensie is Hij ‘de ongenaakbare’. Hij wil dat zij, die zich met Hem hebben verbonden, samenkomen, want Hij wenst recht te spreken. Nadat alles en iedereen die betrokken partij is in scène gebracht is, kan – na een rustpauze – het gericht aangevat worden in het tweede gedeelte (v.7-23). Het beginvers van het tweede gedeelte roept krachtig op om te luisteren en bevestigt – nogmaals – uitdrukkelijk de identiteit van de spreker: ‘God ben ik: uw eigen God’ (v.7). De aanspraak begint als het ware met een bemoedigend schouderklopje. De Ongenaakbare heeft geen klagen over het feit dat er geofferd wordt. Permanent stijgt er offerrook op (v.8). Wat er echter geofferd wordt, daarover moet een hartig woordje vallen. In een bijna kinderlijk-naïef aandoende benadering, maakt de Gans Andere duidelijk dat als de mens denkt dat ook Hij onderhevig zou zijn aan menselijke behoeften zoals honger en dorst dat Hijzelf meteen in al zijn noden kan voorzien, gezien alles Hem toebehoort. En als de mens zich daarover zorgen maakt, moet hij beseffen dat hetgeen hij offert geenszins naar zijn smaak is. Zonder rustpauze volgt meteen de cruciale uitspraak: ‘Offert dankbaarheid’ (v.14). Dit wordt in het slotvers (v.23) hernomen. Tussen deze twee verzen in worden – zoals het in een rechtsspraak past – enkele te laten houdingen op een rijtje gezet en de daaraan verbonden noodzaak dat dit alles in de juiste ver-houding wordt rechtgezet. ‘In het erkennen van je nood, je tot Mij wenden, dan pas kan Ik je redden. Je dankbaarheid offeren, dat pas is Mij eren.’ Tot daar het ijkpunt. Het is merkwaardig dat juist Asaf, die een vooraanstaande rol had in het geheel van de tempeldienst het gebruik en het uitvoeren van de (offer-)rituelen en hun voorschriften, die 500 jaar later nog ongewijzigd in voege waren, hun terecht ondergeschikte positie aanwijst ten opzichte van de prioriteit van Hem aan wie geofferd wordt. In het licht van wat we naar aanleiding van de vorige psalm schreven, zet het slotvers ons verder op weg. Het motiveert ons de zoektocht verder te zetten naar de weg die er te banen valt. Niet zomaar een weg, maar deze die de ‘zaligheid van Leven’ biedt! Een ‘zaligheid’ die we – zoals ook al in de vorige psalm gezegd werd – niet uit onszelf, laat staan in eigen bezit hebben. Daarom moet er dank geofferd worden, want dat is precies de uitdrukking van deze ervaring. In deze zin kan er een zeer geactualiseerde lectuur gemaakt worden in een samenleving waarop zo graag en – helaas – al te gemakkelijk de labels multi-cultureel en/of multi-religieus gekleefd worden. Maar dat is weer een ander verhaal... of toch niet...?!

109

Page 118: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gebed om vergeving 3 Wees mij, God, in uw goedheid genadig, neem in uw oneindig erbarmen mijn overtredingen weg. 4 Zuiver mij geheel van mijn zonde, reinig mij van wat ik misdeed. 5 Want ik ben mij bewust dat ik schuld heb: steeds ziet wat ik begaan heb mij aan; 6 tegen U, U alleen was mijn zonde, Gij doorziet het kwaad dat ik deed. Hoè Gij vonnist: Gij zijt rechtvaardig, onaantastbaar in uw gericht. 7 Zie, als zondig mens ben ik geboren, in diè schuld bij mijn moeder verwekt; 8 waarheid eist Gij - zie! - tot op de bodem, geeft mij inzicht waar ik mij verberg. 9 Raak met hysop mij aan: ik zal rein zijn, maak mij smetteloos: witter dan sneeuw, 10 spreek mij weer van de volheid der vreugde – en mijn kracht die Gij brak springt omhoog. 11 Wend uw aangezicht af van mijn zonden, al wat ik beging delg het uit; 12 God, herschep mijn hart, maak het zuiver, geef mijn geest, diep in mij, nieuw bestand;

13 verban mij niet: ver van uw aanschijn, noch onttrek mij uw heilige geest. 14 Hergeef mij het geluk om uw heil, laat bereide gezindheid mijn kracht zijn: 15 want dàn wijs ik verdoolden uw wegen, schuldigen vinden de weg tot U terug. 16 Bloedbevlekt ben ik – God, neem het vàn mij! dat ik jubelend uw vrijspraak mag melden: 17 Heer, leg Gij mij het woord op de lippen en mijn mond verkondigt uw lof. 18 Ik weet: offers zult Gij niet verkiezen, bràcht ik brandoffers – Gij wees ze af; 19 mijn offer aan God: mijn berouw, een berouwvol en nederig hart zult Gij, God, niet als te gering zien. 20 Verleen Sion, behaagt het U, voorspoed; bouw Jeruzalems muren weer op. 21 Dan zult Gij genadig aanvaarden offers U gebracht naar den eis, offerdieren verteerd door het vuur, en leidt men, om brandoffer te zijn, jonge stieren tot uw altaren.

Psalm 51

110

Page 119: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 51 David, herdersjongen, dwerg die de reus Goliath verslaat, koning, veroveraar en organisator... David, religieus en politiek leider, tot mythische proporties uitgegroeid... David, danser, dichter, zanger, componist, musicus... David, sluw, listig, moordenaar en ook minnaar... David, een veelzijdig en veelzinnig historisch figuur die niet zomaar onder één hoedje te vangen lijkt. Het is dan ook niet te verwonderen dat hij niet weg te denken is uit de wereld van de kunst, of het nu beeldhouwkunst, muziek of literatuur betreft. Deze psalm – van hem – gaat over hem. Over David nu als zondaar, als schuldbewust en berouwvol mens. Het snijdt een diep-donkere zijde in de persoon van David aan die ook herkenbaar kan zijn voor de mens die we vandaag de dag zijn. De aantekening, onder de titel van de psalm meegegeven, duidt het kader aan waarbinnen we de tekst kunnen situeren. Er wordt – in de aantekening – zelfs uitdrukkelijk verwezen naar het tweede boek Samuel, hoofdstukken 11-12 waar de situatie van David en Batseba verhaald wordt. Voor wie het niet (meer) zou weten, David ziet op een dag vanop het dakterras van zijn paleis een pracht van een vrouw baden. Hij laat – via zijn informanten – navraag doen en verneemt dat het Batseba is, de vrouw van Uria die in zijn leger dient. Hij ontbiedt haar bij hem in zijn paleis en leidt haar naar zijn slaapvertrek... Wat later blijkt ze zwanger. Nadat ze zo snel mogelijk David hiervan op de hoogte heeft gebracht, roept deze Uria, die zijn taak volbracht tijdens de belegering van een nabijgelegen stad, in allerijl naar huis. Zo dacht David zijn vaderschap vooralsnog te kunnen verhullen. Uria weigerde echter, ondermeer uit solidariteit met zijn collega’s in het leger, de comfortabele situatie en bleef in de kazerne van het koninklijk paleis. Er bleef David niets anders over dan Uria terug te sturen en hem te laten opstellen in de frontlinie waar Uria dan ook eervol sneuvelde. Het is dan de profeet Nathan die David de ogen opent en hem bewust lijkt te maken van zijn handelen. We zouden ons kunnen afvragen waarom er nog iemand als Nathan nodig is om David opnieuw op weg te zetten. De tussenkomst van Nathan – waarnaar ook uitdrukkelijk in de aantekening verwezen wordt – is een teken dat de psalmtekst niet zomaar een goedkope bekentenis betreft, maar op een ander niveau moet gelezen en begrepen worden. Luisteren we al maar naar de aanhef, want het eerste gedeelte van de psalm (v.3-6) bevat reeds essentiële ingrediënten. Aan de duidelijke aanwezigheid van het schuldbewustzijn kan David niet ontkomen. Als de spreekwoordelijke ogen van Argus kijkt wat hij begaan heeft hem aan. Het laat hem niet los en hij vraagt om bevrijding vanuit en door het ‘oneindig erbarmen’. Want hij ervaart zijn gesteld gedrag als een breuk met de Gans Andere en met Hem alleen (v.6). Tevens aanvaardt David wat ook het vonnis mag zijn, want de Onnoembare is onaantastbaar rechtvaardig in zijn gericht (v.6). Hier beleven we een David, groots in het erkennen van zijn kleinheid; herleid tot de juiste en ware verhouding tot de Oneindige, wiens vertegenwoordiger hij uiteindelijk ook is. Het tweede gedeelte (v.7-19) laat zich lezen als een verdere explicitatie van de bede van David als ging het over een kind dat zich richt tot zijn v/Vader. In een sfeer die vertrouwen ademt, horen we in een ritmische afwisseling vragen, smeken én beloven. David vraagt om reiniging, zuivering, uitwissing, maar ook om ‘inzicht’ (v.8), opwekking, herschepping en kracht tot leven. Daartegenover stelt hij de belofte om de loftrompet te steken voor de Gans Andere maar vooral ook de belofte om verdoolden Zijn weg te wijzen en hen, die – zoals hijzelf – eveneens schuldbewust zijn, helpen de weg naar Hem opnieuw terug te vinden. Deze opstijgende overwegingen zijn blijkbaar nodig om David tot het helder besef te brengen dat het enige wat hij te offeren heeft niets anders is dan ‘berouw’ (v.19). Berouw gaat (veel) verder dan spijt. Dit laatste kun je uiten en verwoorden naar de ander toe die je door je handelen tekort hebt gedaan. Spijt uitspreken en spijt aanvaarden is een – weliswaar belangrijk – psychologisch mechanisme dat zich afspeelt op het uitwisselingsniveau tussen schuldenaar(s) en schuldeiser(s). Berouw ontspringt vanuit de ervaring van het irreversibel karakter van het gesteld gedrag en de onmogelijkheid om zowel het schadelijk tekort, bij de ander teweeggebracht, als de slopende wroeging bij de dader ook maar op één of andere manier tegemoet te komen laat staan weg te wissen. Berouw tilt spijt tot een ander niveau op en uit zich dan ook ten opzichte van een derde – hier de Gans Andere – instantie. Deze uittilling opent dan ook het perspectief op mogelijke vergeving, verzoening en dankbaarheid. De slotverzen (v. 20-21) roepen zowel diverse vragen alsook verschillende interpretatiemogelijkheden op. Vormen ze een oorspronkelijke eenheid met de rest van deze psalm? Is het een latere toevoeging? Hoe valt dit slot te rijmen met vers 18 en in het verlengde hiervan met de geest van de vorige psalm? We kunnen alvast besluiten dat de gezindheid van het hart de gerichte betekenis verschaft aan de feestelijke ritualiteit van het offer.

111

Page 120: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De intrigant

3 Wat spreekt ge, machtig heerschap, vol trots over uw wandaad? Dag aan dag werkt Gods goedheid: 4 gìj zocht verderf te zaaien - een tong scherp als een scheermes! - zijt sterk in kwade trouw. 5 Kwaad kiest ge boven goed, boven oprechtheid leugen; 6 gij kiest steevast het woord dat rampen tot gevolg heeft: zo ìs de lastertong! 7 Maar God bréékt u – voorgoed. Zijn greep trekt u de tent uit; reeds hééft Hij u ontworteld: rukt u uit de aarde los. 8 Rechtvaardigen zien huiverend hoe met zo een gespot wordt: 9 ‘Zie onze held, die nimmer God tot zijn toevlucht stelde, zijn kracht zocht in zijn rijkdom: die groeide in wat zijn val werd.’ 10 Ik – als een groene olijfboom weet ik mij in Gods hoven, van Gods genade zeker voor tijd en eeuwigheid. 11 Ù loof ik, zonder einde, want Gij brengt de vervulling; uw naam vol rijkdom wacht ik, door uw getrouwen omringd. Psalm 52

112

Page 121: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 52 Zoals bij de vorige psalm, vinden we ook hier onder de titel een verduidelijkende aantekening. Deze verwijst naar een historische periode waarover meer te lezen valt in het eerste boek Samuel (hoofdstukken 21-22). Wat meer transparantie hierover kan een bepaalde lectuur van deze psalm verhelderen. De situatie waarop deze psalm geënt is, gaat terug op de nogal complexe, op z’n minst wisselvallige en soms wispelturig gebrouilleerde relatie tussen Saul en David. Deze laatste kwam als zanger en musicus Saul goed van pas om hem te helpen zijn sombere en neerslachtige buien door te komen. Het vertrouwen tussen hen beide groeide, zeker nadat David de voorman van de Filistijnen had verslagen. Saul gaf zijn dochter, Mikal, ten huwelijk aan David en stelde hem ook aan als leider van het leger. Toen deze overwinning op overwinning oogstte, kon Saul de lof en de eer die onder andere door het volk aan David betuigd werd steeds minder en minder kroppen. Zijn groeiende jaloersheid nam krankzinnig ziekelijke vormen aan en hij stond op een bepaald ogenblik David daadwerkelijk naar het leven met zijn zwaard. Er bleef deze laatste niets anders over dan op de vlucht te gaan, mede geholpen door Jonatan, de zoon van Saul. Op één van zijn vluchtplaatsen – Nob – ontmoet David Achimelek, een priester die de tempeldienst voor Jahweh verzorgt. Deze geeft David de ‘toonbroden’ (= de broden in de tempel, dus, ‘heilige’ broden) mee als voedsel én het zwaard van Goliat, de Filistijnse aanvoerder die David verslagen had, als wapenrusting ter bescherming. Toevallig had Doëg, één van Sauls hovelingen, heel het gebeuren kunnen gadeslaan. Daarbovenop komt nog dat deze Doëg van Edom afkomstig is. De Edomieten zijn nu niet bepaald beste maatjes met de Israëlieten wegens de wederwaardigheden met Mozes. Deze had na de uittocht uit Egypte – zowat 250 jaar voordien – doortocht gevraagd door het gebied Edom wat hem prompt geweigerd werd. Toen Saul nu vernam dat David gesignaleerd was en zich afvroeg hoe het kwam dat hij niet gewaarschuwd werd, vertelde Doëg wat hij gezien had. Daarop ontbood Saul Achimelek en riep hem ter verantwoording. Toen deze vond dat hem niets ten laste kon worden gelegd omdat hij David van dienst geweest was, die trouwens ook al niets misdaan had, was de maat vol. Saul gebood om Achimelek en heel zijn familie te executeren. Toen de soldaten van zijn lijfwacht weigerden het bevel op te volgen, gelastte hij Doëg met deze opdracht. Doëg vermoordde niet alleen Achimelek en diens familie, maar hij joeg heel Nob – de stad van de priesters – met vrouwen, kinderen en zuigelingen én alles wat nog leefde over de kling. Daarmee is de niet mis te verstane titel – de intrigant – voldoende verduidelijkt binnen de historische context. Tegelijk hiermee is een eerste mogelijkheid van lectuur gegeven. We kunnen deze tekst – als een compositie van David zelf – lezen als een scheldschrift van het slachtoffer en /of ontsnapte belaagde van de intrigant. In die zin is het een levendig dokument over een intrige van 3000 jaar geleden. Een andere lezing laat ons doorheen en over de concrete historische situatie heen iets zien van de intrigant als steeds, universeel aanwezige mogelijkheid in onze menselijke wijze van bestaan en omgaan met elkaar. Er is ook de lezing mogelijk die de conrete historische gebeurtenis en de betrokken personages, met alles waarvoor ze staan en waarnaar ze (kunnen) verwijzen, kan opentrekken zowel tot wat geschiedenis ‘tout court’ tot op vandaag kan zijn alsook tot het herkennen van gelijkaardige patronen in wat we hedendaagse geschiedenis noemen. Een andere lectuur heeft dan te maken met een poging tot antwoord op de vraag waarom dit dan wel ‘sacrale’ literatuur is of toch zou kunnen zijn? Vanuit de meervoudige gelaagdheid van het verslag over deze historische situatie, zoals gedaan in het eerste boek Samuel, kunnen we de intrigant van deze psalm lezen als de steeds aanwezige vertegenwoordiger van hem die diegene die ‘Leven’ is, al wie en al wat ‘Leven’ toelaat naar het leven staat. De intrigant is diegene die in zijn spreken en in zijn gedragskeuze tegen ‘Leven’ ingaat (v. 3-6). Meteen moet de intrigant ervaren dat hij – ondanks alle ingenieuze intriges – stukbreekt, zijn houvast verliest en de vaste grond onder zijn voeten kwijtraakt (v.7). De intrigant, wiens intriges zijn eigen val worden (v.9), zal in de overblijvende (= overlevende) belaagde moeten (h)erkennen en beleven dat de groene olijfboom (v.10) onuitroeibaar is. Hij stelt immers de vervulling present. Of hoe een (mogelijks) ‘profaan’ schotschrift niet alleen de tand van de tijd overleeft én overbrugt, maar ook nog uitgroeien kan tot een ‘sacraal’ gebed-ten-Leven!

113

Page 122: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Een samenleving zonder God

2 De dwaas zegt bij zichzelf: ‘welneen! Er is geen God!’ Stuitend, verfoeilijk kwaad wordt overal begaan: geen mens handelt oprecht. 3 God, uit zijn hemel, ziet op Adams kinderen neer, speurend of er soms is één sterveling met verstand, één die nog vraagt naar God. 4 Doch allen zwerven af: verdorven mèt elkaar! Geen mens handelt oprecht, geen enkele. Geen één. 5 Weten zij dan van niets, de stichters van dit kwaad, uitvreters van mijn volk? Dat vindt zijn brood gereed en kent Gods naam niet meer! 6 Totdat de schrik hen slaat, de redeloze schrik, als God de krachten van zijn vijanden verstrooit. – Hoe máákt gij hen beschaamd: want zie, God wierp hen uit! 7 O, dat toch Israëls heil uit Sion dagen mocht! 8 Het kòmt: als God de keer, de keer brengt voor zijn volk en Jakob juichen mag, Israël feest zal vieren. Psalm 53

114

Page 123: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 53* Op het élan van de context van de vorige psalmen kunnen we deze ‘compositie van David’ – zoals de aantekening onder de titel vermeldt – ook lezen als een verzuchting van deze laatste omtrent de samenleving waarvoor hij verantwoordelijkheid draagt. Het zit hem niet snor, het gaat hem niet af, hij baalt. Van bij de aanvang af roept hij het als het ware schimpend vooruit: de dwaas negeert pertinent het bestaan van God (v.2). Hij trekt zich van God noch gebod iets aan . Hij baant en gaat zelf zijn eigen wegen. Zijn handel en wandel zijn alles behalve oprecht. Tot daar de pijnlijk scherp verwoorde vaststelling van David vanuit het perspectief van de mens uit zijn samenleving. Alsof hij vertwijfeld lijkt en vreest dat hij misschien iets of iemand over het hoofd gezien heeft die hem op iets anders zou kunnen wijzen, schetst hij een andere invalshoek (v.3-4). De Onzichtbare die weliswaar zelf alles ziet en aan wie niets of niemand ontgaat, gaat zelf speuren of er onder de mensen niet iemand is die zijn verstand nog niet helemaal verloren heeft en minsten naar Hem vraagt (v.3). De twijfel over een mogelijke onachtzaamheid van David blijkt echter onterecht. Integendeel, zijn reeds gedane vaststelling wordt door het speuren van de Gans Andere helaas bevestigd. De zucht die David had geslaakt op het einde van vers 2 wordt nu nog dieper. Geen mens handelt oprecht, geen enkele, geen één (v.4). De mens richt zijn bestaan volledig zelf in. Hij construeert volledig eigenmachtig zijn gaan en staan. Hij gebruikt geen ander richtsnoer dan zichzelf met zijn eigen behoeften. Zo zijn de mensen met elkaar verweven in het verdorvene. Zo zwermen én zwerven ze (v.4). Zelfs vanuit louter literair standpunt kunnen we als lezer vaststellen hoe in amper drie verzen een crescendo van kwaad naar erger, met ingehouden maar duidelijk aanwezige emotionele intensiteit, helder kan weergegeven worden. Want inderdaad, in het begin wordt er tenminste over God én zijn al of niet bestaan gedacht en gesproken. Het mag dan wel uitmonden in een bestaansontkenning, maar God is en komt nog ter sprake. De enquête van God zelf voert naar een verder stadium waarin helemaal niet meer over Hem gesproken wordt. Hij wordt letterlijk doodgezwegen. Hij is niet langer aan de orde. In de plaats gesteld van David zou je al van minder...! De verbijstering én verontwaardiging heeft slechts één vers nodig (v.5). Hoe is het mogelijk? De gebraden kippen vallen hen zomaar in de mond. Hun broodje is gebakken. En, ze vinden het allemaal maar vanzelfsprekend. Ze beseffen niet, neen, ze kennen zelfs zijn naam niet meer, die nu net luidt: ‘Ik-ben-er-voor-U’. Misschien begint het bij hen pas te dagen als de andere en/of het andere dan henzelf hen naar het leven staat en hen verteren laat in een uitzichtloze schrik! Als uiteindelijk het ‘Leven dat héél maakt’ toch maar komen kan!? Dat is de hoop van David (v.7). Zowel vanuit cultuur-historisch als vanuit godsdiensthistorisch oogpunt is dit een merkwaardig dokument. Het laat ons immers een koning zien die op een zeer menselijke manier uiting geeft aan een zorg omtrent zijn samenleving die hem intens bezig houdt. Dat een koning nu net zo’n soort zorg heeft – wat ons nu bevreemdend kan voorkomen – is maar te begrijpen als we beseffen dat David in een traditie staat die – sedert Abraham in Kanaän beland is – reeds circa 850 jaar oud is. Hierin is hij als koning ook de ‘goddelijke vertegenwoordiging’ en dus niet enkel politiek maar ook religieus verantwoordelijk. De hoop die hij uitsprak is maar denkbaar in die traditie en de zekerheid dat ‘het komt’, dat de Gans Andere de keer zal brengen (v.8) is net de veruitwendiging hiervan. Deze tekst laat zich eveneens actualiserend lezen in het begin van de 21° eeuw waar niet alleen nog sprake is van secularisatie maar ook reeds van post-secularisatie. Een tijd waarin men denkt dat God uit het straatbeeld en minstens uit het publieke leven verdwenen zou zijn. Tegelijk hiermee dient zich nu een samenleving en een globaliseringsgolf aan waar een smeltkroes van diverse culturen, religies, goden en (af)godsbeelden net in het brandpunt van de publieke ruimte komen te staan met alle gevolgen vandien. Voor mensen die ondanks en doorheen allerlei omstandigheden in de 3000 jaar oude traditie – vanaf Abraham – zijn blijven wandelen kan deze tekst een éénvoudige maar prachtige en krachtige manifestatie zijn van een leven van biddend wachten én wachtend bidden! * Deze tekst is bijna identiek aan deze van psalm 14 op enkele verzen na (o.a. v.5). De bedenkingen rond psalm 14 laten zien dat er nog andere lectuurmogelijkheden zijn.

115

Page 124: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

In de macht van vreemden 3 God, maak mij vrij door uw naam, beslecht mijn zaak door uw sterkte; 4 God, luister naar mijn gebed, hóór wat ik tracht U te zeggen. 5 Een vreemd volk rukt tegen mij uit, staat kwaadaardig mij naar het leven: dat handelt als was er geen God. 6 Zie, God zelf is mijn helper geworden, mèt mij is de Heer die mij draagt, 7 die het kwaad keert tegen mijn kwellers. Breek hen, krachtens uw waarheid, voorgoed: 8 en mijn dankoffers wil ik U brengen, loven, Heer, uw heilbrengende naam, 9 die mij redde uit elke bedreiging. Zó zie ik op mijn vijand met trots.

Psalm 54

116

Page 125: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 54 Ook hier verwijst de aantekening – onder de titel – naar een concrete (historische) gebeurtenis. Deze ligt in het verlengde en is in zekere zin het vervolg van de situatie die beschreven werd in verband met psalm 52. Het ligt voor de hand dat – nadat het signalement van David bij de priester Achimelek te Nob was doorgegeven aan Saul en de concrete gevolgen van diens reactie hierop via de ravage door Doëg aangebracht – noch Saul, noch David bij de pakken kunnen blijven zitten. David is opnieuw veroordeeld om op de vlucht te gaan. Na enkele nipt gelukte ontsnappingslisten, hoopt David even op rust te kunnen komen in het onherbergzaam en tevens moeilijk toegankelijk gebied van de woestijn van Zif. Saul zit hem echter op de hielen en opnieuw maken we het mee dat – zoals de aantekening zelf vermeldt – de Zifieten aan Saul gaan melden dat David zich in hun omgeving schuil houdt. Uiteraard is een meer gedetailleerd verslag van het gebeuren na te lezen in het eerste boek Samuel (hoofstuk 23). In die zin is de tekst die voor ons ligt een dokument met hoge historische waarde, temeer daar het – al eveneens in de mededeling vermeld – een compositie van David zou betreffen. Het laat ons – hoe dan ook – iets van de sfeer snuiven waarin we deze tekst kunnen situeren. Voor zover we deze tekst mogen beschouwen als een gebed, in de zin althans van een uiting van vragen, gemoedstoestanden, overtuigingen die David richt – als een soort offer-gesprek – tot de Geheel Andere, blijft dit, tot op vandaag, een merkwaardig godsdiensthistorisch dokument. Maar wie – in deze gegeven context – spreekt over historie, godsdienst-historie moet weten dat hij meteen ook spreekt over ‘heils-historie’. Een hernieuwde lectuur van de vorige psalm (ps. 53) vanuit zijn slotvers laat zien hoe een lezing vanuit heilshistorisch perspectief gestalte geeft aan mogelijke be-teken-issen. Hiermee zijn reeds enkele leesregisters opengetrokken. Los van vragen rond de authenticiteit van het auteurschap, juiste datering, mogelijks stilistische herwerkingen en/of verfijningen, ligt hier een tekst voor ons die in al zijn éénvoud, kort maar des te oprechter spreekt van vertrouwen in en tegelijk héél vertrouwelijk spreekt tot de Geheel Andere. De tekst lijkt zo complexloos dat hij – de gekende historische omstandigheden mede in acht genomen – zou kunnen gezien worden als en zelfs dreigt herleid te worden tot de neerslag van één of andere – begrijpelijke en aanvaardbare – vorm van ventileren door David. Blijft dan wel de vraag waarom hij zich meteen richt tot diegene die bij het begin van deze psalm – in vertaling – God genoemd wordt? Dat is dan misschien weer voer voor onder andere godsdienstpsychologen. De twee – reeds vermelde – aspecten van het vertrouwvol spreken over en het vertrouwelijk spreken tot de Gans Andere zijn nauw met elkaar verweven in een toch héél specifieke structuur van deze psalmtekst. Zowel in de verzen 3-5 als in 8-9 wordt ‘God’ aangesproken. Vanuit de hectische situatie vraagt David – als met de eerste de beste gesprekspartner – even aandacht: ‘luister, hoor wat ik te vertellen heb, ik word achternagezeten...’ En ondanks het precair karakter van zijn toestand begint hij zijn ‘gesprek’ niet zomaar, doch eigenlijk op een zeer indringende – bijna bezwerende – manier. ‘Maak mij vrij en beslecht mijn zaak...’ In de verzen 8-9 zegt David de Gans Andere te willen danken en loven. Verzen 6-7 doorbreken deze aanspraak-structuur of althans minstens het aanspreken van de Gans Andere. Want hoewel er hier ineens overgeschakeld wordt naar de derde persoon, lijkt het alsof de intimiteit van het gesprek van David met ‘God’ bewust opengetrokken wordt waardoor iedereen die het horen wil er ook bij betrokken wordt. Hij steekt het niet onder stoelen of banken – en kan het niet langer voor zich houden – dat de ‘Geheel Andere’ zijn dragende grond is en met de dag meer en meer beseft dat Hij zijn helper is (geworden). Tenzij David dit – om er zichzelf van te overtuigen – voor zich uitroept, krijgt door dit vers het geheel van de psalm een heilshistorische betekenis. Zo kan hij – althans voor hem die gelovig in die traditie staat als drager van belofte-tot-Leven – tot op vandaag uitgroeien tot een gebed van heil-volle en heel-makende bevrijding. Want de bezwerende toon van de aanhef was geen roep om magische vrijmaking en beslechting, maar wel een vrijgemaakt worden vanuit zijn naam, die ‘Ik-ben-er-voor-U’ is en hem daardoor ook meteen waarmaakt in de werkelijkheid. Als de kwellers, de vijanden, de vreemden waarover David het heeft zich juist richten tegen ‘Ik-ben-er-voor-U’ en deze willen teniet doen, dan kunnen ze uiteindelijk niets anders dan voorgoed breken. Los van een heilshistorische interpretatie laat de titel: ‘In de macht van vreemden’ ook een lectuur toe om –gezien de concreet historische omstandigheden – de vreemden, zoals jaloersheid, nijd, intrige, naijver, verraad... niet alleen bij de ander buiten onszelf te zoeken maar deze vreemden ook in onszelf te herkennen. We kunnen zelfs zelf tot de kwellers behoren... en wat is onze (ver-)houding tot de Naam ‘Ik-ben-er-voor-U’?

117

Page 126: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Als alles tegen is 2 Hoor, o God, mijn gebed, wees niet voor mijn smeken onvindbaar; 3 zie toch naar mij om, geef mij antwoord: kreunend dool ik en vind nergens rust, 4 moe van het getier van de vijand, moe van het gesar van uw haters; onheil brengen zij over mijn hoofd, blijven mij met woede vervolgen. 5 Mijn hart krimpt ineen in mijn borst, telkens overvalt mij de doodsschrik; 6 angst en beven grijpen mij aan, huivering gaat over mijn lichaam. 7 Kon ik vleugels uitslaan als een duif, ik vloog weg, zocht een plek om te nestelen; 8 o, ver zou mijn vlucht zijn, ver weg, ik was in de woestijn eer de nacht viel, 9 ijlings wist ik beschutting te vinden van de rukwinden af, van de storm. 10 Sticht verdeeldheid, Heer, in hun kamp, sticht verwarring van taal in hun midden!

- Want geweld zie ik, twist in mijn stad,

11 dag en nacht omwarend haar muren; binnenin heerst ellende en pijn, 12 binnenin blijft het ongeluk wonen; het brute geweld, het bedrog, het wil van haar straten niet wijken. 13 O, nièt dat de vijand mij hoont - dàt wist ik wellicht te verduren - nièt dat mij mijn hater kleineert - hèm wist ik wel te vermijden - 14 maar gìj, een mens mij zo na, mijn boezemvriend, mijn vertrouweling.

15 Want hoe heerlijk was ons bijeenzijn; hoe gingen wij op naar Gods huis, één met de toestromende schare. 16 Treffe die het verstoorden de dood! laat hen levend het dodenrijk ingaan: waar zìj huizen – dáár schuilt het kwaad! 17 Eenzaam blijf ik roepen tot God, de Heer die mij uitkomst zal geven: 18 avond en morgen en middag zou ik kunnen kreunen en kermen. - Totdat Hìj mijn aanroep verhoort, 19 mij verlossing zal geven en vrede van wat mij vervolgt: met zovelen zijn zij - en ìk sta alleen! 20 God verhoort mij - Hìj weet te buigen, Hij, tronend van den beginne, wie halsstarrig is, God niet vreest; 21 wie de hand opheft tegen zijn naaste die toch met hem leefde in vrede, zijn bindende afspraak te niet doet. 22 Een die spreken kan - gladder dan boter, doch vijandigheid huist in zijn hart; zijn woorden vloeien als olie, maar hun zin is een mes uit de schee. 23 Werp wat u bezwaart op de Heer, Hij zelf zal zorg voor u dragen: Hij gedoogt in de eeuwigheid niet dat één rechtvaardige ten val komt. 24 Doch uw haters, God, doet Gij zinken in de peilloze afgrond der doden: die leefden bij doodslag en leugen zien nauwlijks de helft van hun dagen. Doch ìk weet mij geborgen bij U.

Psalm 55

118

Page 127: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 55 Hoe herkenbaar is – tot op vandaag – de leefwereld die de dichter hier in deze psalm oproept, belevend beschrijft én indringend verwoordt. Opgejaagd, achternagezeten, rusteloos op de vlucht zonder enig vast doel, verlamd van schrik, verteerd van angst...hij is moe, uitgeput! Zijn concurrenten zijn tegenstanders, zelfs vijanden geworden. Ze blijven hem op de hielen zitten tot hij erbij neerstuikt. Hij zou niets liever willen dan gewoon weg te kunnen uit deze onleefbare, want beklemmende omstandigheden. Hij is zelfs bereid om zijn onhoudbare situatie meteen te ruilen – al was het – voor de meest ruige en/of onherbergzame locatie. Als hij maar weggekatapulteerd kon worden uit zijn verstikking, dan is een dor woestijnleven daartegenover een verademing. In een koortsig ritme dat je de adem zou benemen, legt de psalmist zijn hachelijke situatie, zijn uitzichtloze weg onbevangen uit en brengt het in een gebed tot wie hij zich richt met de aanspraak ‘Heer, God’. Hij roept deze laatste. Hij roept Hem toe naar hem te luisteren. Hij roept Hem aan om zijn bede, zijn verhaal te horen. Hij roept tot Hem en smeekt Hem zich niet te verbergen voor hetgeen hij Hem met handen en voeten wil duidelijk maken. Dat is de situatie zoals ze ons geschetst wordt in het eerste gedeelte van vers 2-9. In het tweede gedeelte krijgen we een omslag. Tot hiertoe gaf de dichter een beklijvend relaas over hetgeen de storm die over hem raast bij hem innerlijk teweegbrengt aan gevoelens en diepe emoties. In de tweede strofe (v.10-15) brengt hij meer verduidelijking over de aard zelf van de storm. Waar we tot hiertoe – zeker bij een (te) snelle lectuur – de gehele belevenis zouden kunnen situeren op het micro-niveau als een – weliswaar sterk ingrijpend – conflict tussen de dichter en belagers, krijgt ze hier een poëtisch veel ruimere dimensie. Het geweld waart zichtbaar en tastbaar rond in heel de metropool. Het bedrog, het geweld, de kuiperij belegeren en belagen de stad, de plaats die we bewonen, niet alleen van buiten af. Ze wordt al even onmeedogend aangetast en van binnenuit overwoekerd, uitgeteerd en uitgevreten. Ze is niet meer bewoonbaar. Er valt niet meer te leven. In de verzen 13-15 merken we dan weer een verdichting en een verdieping. Het kwaad van verraad, de toon van hoon, hoe pijnlijk en kwetsend ook, dat is te pareren. Geen kruid echter is er gewassen als dit gif zich in de vriendschap mengt, zich tussen vrienden in wringt en ze uiteensplijt. En wat als dat je overkomt met de beste van je ‘beste vrienden’, je boezemvriend, de vriend die je het nauwst aan het hart ligt, de ‘soulmate’ met wie je het meest intieme van elkaar deelt?! Wat als je dit overkomt met je ziels-en tochtgenoot onderweg – in een stroom met vele anderen – naar Hem, voor jullie de Gastheer van Leven? Dan...dan is er enkel plaats voor een spatie. Voor ons, (als) lezers, geeft deze spatie ons alvast de gelegenheid om deze strofe nog eens te overlopen of zelfs te herdenken. Zo zouden we de stad ook kunnen lezen als al hetgeen jij bewoont en tevens al hetgeen jou bewoont. Je wortels, je verste herinneringen, je toekomstperspectieven, je diepste verlangens, je dagelijkse behoeften, jouw bron-vol-Leven waar je telkens weer naartoe kunt, waaruit je steeds opnieuw putten kunt en delen! Als deze woonst besmet geraakt en aangestoken, langzaam aan en ongezien of brutaal en zonder blozen stukgemalen en verpulverd wordt, dan lijkt het leven dood en de dood, het kwaad, het enige dat zijn giftige tentakels woekerend en verwoestend spreidt. Meer nog dan voor de lezer is deze spatie voor de dichter dan onontbeerlijk. Hoewel – schijnbaar – onoverkomelijk is ze noodzakelijk, ja zelfs van levensbelang. Deze spatie is de afgrondelijke grond die de dichter minstens de kans biedt om los te komen uit de verdoving en de wurggreep van de vernietiging. Tussen de scherven van de algehele ontreddering raapt hij zich samen. Door de emotionele erkenning heen van het kwaad dat alle leven tegen gaat, hijst hij zich omhoog en in de verlatenheid en het puin van de spookstad die hijzelf geworden is, herkent hij zijn Bron, zijn Gastheer! Het bezwerend karakter van de laatste strofe (v. 16-24) houdt allen in de ban. Vers na vers slaat hij – als een edelsmid – het keurmerk van zijn roepen, zijn aanroepen en zijn toeroepen telkens met de onverwoestbare zekerheid van zijn gehoord worden, zijn beluisterd en zijn verhoord worden. Zo schept de dichter een kostbaar kleinood, een ode aan het vertrouwen in Hem die, zelfs als alles tegen is, de niet uit te putten bron blijft van steeds ‘nieuw te scheppen Leven’.

119

Page 128: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wat kan een mens mij doen? 2 Wees mij genadig, God, waar mensen op mij jagen vijandig dag aan dag mij drijven in het nauw. 3 Zij maken op mij jacht mij dag aan dag belagend; hun overmacht bestookt mij van hun hoogten uit. 4 Toch, in mijn bangste uur, blijf ik op ù vertrouwen: 5 in God, wiens woord ik loof, in God vind ik mijn rust; en ik mag onbevreesd zijn: wat kan een mens mij doen? 6 Dag aan dag weten zij mijn woorden te verdraaien: hun duister overleg is tegen mij gericht: 7 nooit laten zij mij rust, zij spieden, zij bewaken de schreden die ik zet: zij schaduwen mij steeds.

8 Zouden zij met hun list uiteindelijk nog ontkomen? Sla Gij hun benden thans o God, in gramschap neer. 9 Hoe vaak ik balling was? Gìj slechts hebt het geboekstaafd. Teken mijn tranen op: slechts Gìj kent hun getal. 10 Vast deinst de vijand af het uur dat ik U aanroep; dit is mijn zekerheid: God is mijn bondgenoot. 11 In God, wiens woord ik loof, Jahwe, wiens woord ik loof, 12 in God vind ik mijn vastheid, hoef niet bevreesd te wezen: wat kan een mens mij doen? 13 God, mijn geloften aan U zijn nog oningelost: ik mag U thans betalen het offer van mijn dank; 14 Gij die gevrijwaard hebt mijn leven voor de dood, mijn voet voor aanstoot. – Zó wandel ik voor Gods aanschijn in licht dat leven is.

Psalm 56

120

Page 129: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 56 Wat een merkwaardige ervaring om deze psalm meteen na de vorige te lezen. Er is heel wat gelijkenis vooral wat de omstandigheden, het genre en het algemeen karakter betreft. De aantekeningen – na de opdracht – bij deze psalm geven, in tegenstelling met de vorige, meer concrete informatie over de historische context waarin we de voorliggende tekst mogen situeren. David is, ondanks zichzelf, slachtoffer van zijn eigen roem die voor hem uit loopt. Na de wonderlijke overwinning op Goliath, de ‘grote’ aanvoerder van de Filistijnen, staat zijn aanzien in schril contrast met de sfeer van zijn relatie tot koning Saul. Zijn roemrijke situatie is omgekeerd evenredig met het vertrouwen dat hij bij Saul geniet. De vertroebelde verhouding escaleert zodanig dat David niet anders kan dan dolend en zwervend op de vlucht te gaan. Als hij op deze route van schuiloord naar schuiloord een min of meer veilig onderkomen meent gevonden te hebben, is ook hier zijn bekendheid hem reeds vóórgegaan. Hij belandt in Gat en denkt bescherming te kunnen genieten in de kring bij de hovelingen van het stamhoofd, koning Akis. Van een rustig verblijf incognito kan er geen sprake zijn. De vertrouwelingen van de koning herkennen hem meteen als diegene waarover – zoals nu in een top tien – toen in reidans een koorlied gezongen werd dat Saul ze bij duizenden neersloeg, maar David bij tienduizenden. Dat werd natuurlijk meteen aan Akis gemeld en David kon via een list – het voorwenden van krankzinnigheid – ervoor zorgen om tijdig Gat te verlaten en zo weer verder te trekken (1 Sam.; 21, 11-16). Ondanks de overeenkomst met de vorige psalm, laat de opdracht van deze dadelijk een verschil in teneur horen. Het ‘als alles tegen is’ van psalm 55 legt zeer duidelijk de klemtoon op de neerhalende omstandigheden van tegenstand. De opdracht bij deze psalm ‘wat kan een mens mij doen?’ zou ons nog op het verkeerde been kunnen zetten. Misschien – zouden we kunnen menen – gaat het hier over één of ander verwaand wezen dat zich oppermachtig en boven allen verheven voelt. De eerste woorden, ‘wees genadig, God’, stemmen meteen duidelijk een andere golflengte aan. Hoewel de leefwereld van de ik-figuur al even hectisch en opgejaagd is als in de voorgaande psalm, legt de dichter hier het accent op de rust (v.5) en de zekerheid (v.12). Hoe benard en verpletterend de situatie van de dichter ook is – ze jagen en belagen hem, dag aan dag en hun overmacht bestookt hem van de hoogte uit (v.2-3) – hij vindt een rust waarin hij zonder enige vorm van vrees kan stellen wat ook de opdracht van deze psalm is: ‘wat kan een mens mij doen?’ Ze proberen hem niet alleen op te jagen en af te maken, maar ondertussen stellen ze ook zijn handel en wandel met opzet in een verkeerd daglicht. Hoe meer ze hem pogen te strikken en te isoleren, hoe meer hij groeit in vertrouwen (v.6-7;10-12). Die rust en dat vertrouwen zijn geen abstracte begrippen of begoochelingen. Hoewel dolend als een balling die verdrinkt in zijn verdriet (v.9), schenken ze vaste grond onder de voeten van zijn zwervend bestaan. Rust en vertrouwen zijn niet zozeer het product van ingewikkelde denksystemen of intellectuele overwegingen. Ze liggen ingebed in het wezen zelf van de mens die verbondenheid is. Zo bieden deze rust en dat verrouwen veiligheid en geborgenheid doorheen het onherbergzaam land van het bestaan. De dichter weet zich immers God als bond-genoot. God gaat met hem mee en begeleidt hem op zijn zwerftocht. Door allerlei wederwaardigheden heen roept hij de mens tot zijn ‘wezen’ en be-stem-t hem door zijn Woord. Dat Woord – dat ons naar onze bestemming voert, ons steeds her-innerd wordt – staat reeds voorop in het gehele boek der psalmen. Het Woord dat telkens op-‘nieuw’ naar ons toe-komt is: geluk, heil, zegen, kortom...Leven! Het is ook dat Woord, waarin de mens mag zijn en bewegen, dat de dichter weet te waarderen en ook looft (v.5,11). God is hier dan geen rationalistische constructie. Hij spreekt niet alleen het scheppend Woord, maar Hij is tegelijk Leven. Zo is Hij voor de hele schepping in het algemeen en voor de mens in het bijzonder blijvende waarborg-ten-Leven. Daarmee krijgt de mens in die verhouding zijn ge-eigen-de plaats. Van hieruit is dan een mogelijke betekenis te begrijpen van wat gezegd wordt in de verzen 5 en 12 en van wat tevens als opdracht staat van deze psalm: ‘wat kan een mens mij doen?’ In de ‘waarborg-ten-Leven’ mogen wonen – ondanks allerlei – brengt de mens tot dankbaarheid. Op die manier kan dit gedicht eindigen met het aanstemmen van dank in een slotvers dat een vergezicht opent op wie de mens mag zijn: ‘Gij die gevrijwaard hebt mij voor de dood; mijn voet voor aanstoot. Zó wandel ik voor Gods aanschijn in licht dat leven is (v.14).

121

Page 130: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De zekerheid der verhoring

2 Ontferming voor mij, God, ontferming; ik zoek mij te bergen bij U, door uw vleugelen veilig beschaduwd tot dit onheil voorbij is gegaan. 3 Ik blijf roepen tot God, de Allerhoogste, God – of Hij het voor mij beslecht, 4 verlossing gebiedt uit de hemel, te schande maakt wie op mij jaagt. God gebiedt zijn genade en waarheid. 5 Hier leger ik – tussen leeuwen, adamskinderen: hun adem is vuur, speerpunten en pijlen hun tanden, hun tong is een scherp gewet zwaard. 6 Hoger, God, dan de hemelen verhef U: laat uw glorie de aarde omvatten. 7 Een net spanden zij waar mijn weg liep, en zij braken welhaast mijn kracht; groeven, waar ik moest langsgaan, een valkuil: kwamen zelf op de bodem terecht! 8 Mijn hart, God, weet zich weer gerust: zingen mag ik, tokkelen de snaren. 9 Ontwaak, o mijn glorie - harp, cither, ontwaak: en het morgenrood zing ik wakker; 10 ù ter ere, Heer, doe ik klinken mijn loflied onder de volken, alom in hun landen mijn harpzang. 11 Want hemelhoog is uw genade, tot de wolken toe reikt uw trouw. 12 Hoger, God, dan de hemelen verhef U, laat uw glorie de aarde omvatten. Psalm 57

122

Page 131: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 57 Hoe mooie poëzie én kracht van inhoud kunnen samengaan, hoe poëzie gebed kan zijn, ondermeer daarvan is deze psalm een prachtig voorbeeld. Een gedicht kan opvallen en ook meevallen, juist doorheen zijn éénvoud. Een paar beelden, een paar uitroepen, zowel van lof als van smeking, het laten zien van een paar werkzame emoties... zijn ingrediënten die volstaan voor een korte, maar krachtige compositie. De structuur waarin en de wijze waarop ze worden samengebracht, geeft dan ook de tekst zijn eigenheid. Na de opdracht, die nuchter prozaïsch klinkt: ‘de zekerheid van de verhoring’, wordt meteen in vers 2 – het begin van de psalm – duidelijk wat de dichter wilt, wat hij zoekt en wat hij afsmeekt, namelijk ‘ontferming’. Het is het openingswoord van deze psalm. Het is niet meteen een woord uit ons dagelijks taalgebruik. Integendeel, het klinkt zoniet wat archaïsch dan toch zeker wat plechtig. Het is anders wel een woord dat thuis hoort in de liturgie en de litanie. ‘Ontferming voor mij’, zo begint de psalmist. Zo’n uitspraak ligt vandaag de dag niet in de markt. Om ontferming vragen doet nu precies niet de mens die zichzelf het centrum waant van de wereld en meent goedschiks, kwaadschiks over de ander te kunnen beslissen. In een wereld waarin eigenwaan troef is, heeft ontferming geen plaats, geen reden van bestaan zelfs. Ontferming wordt teruggeworpen naar een onwezenlijke wereld van zwakheid en onmacht. Het is een vloek die moet gebannen worden uit de wereld die bulkt van kracht en macht. In deze benadering wordt de mens die om ontferming vraagt beschouwd als een schriel, onooglijk wezentje dat zichzelf buiten rangeert, maar toch om mededogen smeekt. Je moet werkelijk ten einde krachten zijn en het helemaal niet meer zien zitten om jezelf voor de leeuwen te gooien. Want, inderdaad, in een dergelijke opvatting, in zo’n wereld staat vragen om ontferming gelijk met het je overleveren aan de willekeur van een ander die jou ofwel kan aanhoren ofwel negeren of je als de eerste de beste prooi kan verscheuren. ‘Ontferming voor mij, God, ontferming...’ Dit beginvers zet met een paar woorden de verhouding uit in een structuur waar ‘ontferming’ kan gedijen. De dichter sluit de ogen niet voor zijn benarde levenssituatie. Hij ontkent niet dat hij zich in het nauw gedreven voelt. Hij erkent eveneens dat hij alleen er niet zal uitkomen samen met het risico dat de medemens hem in de steek laat of nog erger, zijn ondergang wilt. In deze moeilijke omstandigheden blijft hij zich echter scherp bewust van zijn ervaring dat hij in een relatie staat tot Hem die er onvoorwaardelijk voor hem is en blijft: God. Tot Hem wendt de dichter zich en vraagt Hem om ontferming. In dit gebaar, in deze beweging bevestigt de psalmist de mens als een religieus wezen. De mens als een wezen dat verbonden is met wat hem overstijgt. En toch hoeft het hierdoor niet abstract of afstandelijk te zijn. De dichter zoekt berging en bescherming. Hij vindt veiligheid en weet zich geborgen. Zoals een grote vogel zijn jongen koestert, beschutting en warmte biedt onder de vleugels, zo weet ook de psalmist zich overschaduwd en toegedekt, veraf van elk gevaar. Wat een schril contrast met de mensen die hem achterna zitten. Zij zijn als briesende leeuwen, hun woorden als scherp verscheurende tanden. Het zijn kinderen van de aarde, laag bij de gronds. Uiteindelijk raken ze zelf verstrikt in de netten die ze voor anderen spannen en komen op de bodem van de kuil terecht die ze voor hun tegenstanders graven. In vers 6, dat hernomen wordt in vers 12, het slotvers, roept de dichter de Gans Andere op zich te verheffen, hoog boven elke hemel dan ook en tevens roept hij Hem op om heel de aarde te omvatten met zijn heerlijkheid. Dit vers spiest zich – op een onverwachte en daardoor merkwaardige manier – tussen de verzen 5 en 7 in. Het onderbreekt de beschrijving over de houding van de tegenstander. Tegelijk hiermee dwarst en doorbreekt het deze. Hoe hoger de ‘Allerhoogste’ zich verheft hoe dieper de ‘kinderen van de klei’ vallen. Hoe lager ze neergaan, hoe meer de dichter zich opricht. Er komt ruimte vrij. Zelfs letterlijk, met een spatie na vers 7. De toon slaat 180° om. Wie ontferming mag en kan ervaren, zingt het van de daken. Alles wordt instrument, lied en muziek die de ochtend laat ontwaken en éénieder laat horen de bron zelf van ontferming. Een bron die zich verheft boven alle hemelen en heel de aarde – tot in de verste verten – omarmt.

123

Page 132: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Tegen de schurken in machtsposities

2 Is waarlijk, machtigen, uw woord volgens het recht? Zonen van Adam, is uw uitspraak ongekromd? 3 Neen! uw verborgen kwaad doet gij wèl werkzaam zijn: in het land heerst willekeur als gij de schaal hanteert. 4 Afvallig zijn de bozen vanaf de moederschoot; de leugenaars op een dwaalweg van hun geboorte af. 5 Zij dragen een vergif zoals de gifslang heeft, een adder die niet hoort, zich niet toespreken laat: 6 hij houdt zich voor de stem van de bezweerder doof, de meesterbanner die zijn ban te leggen weet.

7 Breek zulken dan, o God, de tanden uit de kaak, ram Gìj dit leeuwenbroed de scheurtanden, Jahwe! 8 Verdwijnen moeten zij! als water dat vervliet; als gras dat wordt vertrapt zo zullen zij vergaan; 9 beter nog! als de slak verslijmend in zijn spoor, of als een misdracht die het zonlicht nooit zal zien. 10 Eer uw kookpot de gloed van het houtvuur heeft gevoeld

- het zij groen hout of dor - waait Hij het uit elkaar.

11 Die trouw bleef – hij draagt vreugd; hij heeft de wraak beleefd: hij stond waar vloeide het bloed der schenders van het recht. 12 Dàn spreekt de mens het uit: ‘ja! wie trouw houdt is rijk. Ja, God bestaat - en Hij beslecht op aarde het pleit.’

Psalm 58

124

Page 133: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 58 De opdracht – zoals gans de psalm trouwens – liegt er niet om. Hij maakt duidelijk aan wie hij gericht is en binnen welk domein hij kan gelezen worden. Hij is bedoeld ‘tegen de schurken in machtsposities’. En hoe divers deze laatsten ook mogen zijn in een maatschappij en het concrete leven van alledag hierin, hun aller werkzaamheid loopt in die mate gelijk dat ze gewicht in de schaal gooit en deze op zo’n manier beïnvloedt dat ze - hoe dan ook - naar één of andere kant doorslaat. Vers 2 maakt in zijn ongezouten taal duidelijk dat diegenen geviseerd worden die oordelen, beoordelen, veroordelen, rechtspreken. Op de eerste plaats lijkt het voor de hand te liggen dat hier de rechters bedoeld worden. Tegelijk is het aannemelijk dat we ook denken aan éénieder die in een situatie verkeert – gewild of ongewild – waarin hij de stelling moet, wil, kan, mag innemen om recht te spreken, wat hem dan onvermijdelijk in een positie van macht brengt. Deze machtspositie hoeft niet per se met zich mee te brengen dat iedereen die in zo’n positie terecht komt, meteen niet anders kan dan verworden tot een schurk. In een tweetal verzen (v.2-3) wordt onverhuld gevraagd of woord en uitspraak recht en ongekromd zijn. Meteen wordt deze vraag ontkennend beantwoord. De dichter stelt vast dat er willekeur en chaos heerst als men op die manier de ‘rechtsschaal’ hanteert. Kortom, de schurk maakt het recht krom. De schurken worden verder in een drietal verzen (v.4-6) gedefinieerd, vastgelegd in enkele beelden. ‘Afvallig zijn de bozen...’ zo begint vers 4. Hiermee is de baken voor hun bepaling gezet. Ze zijn oneigenlijk! Hun bestaan is een oneigenlijk bestaan. Ze dragen het sluipend gif van de inauthenticiteit in zich. Nog vóór hun geboorte zijn ze in de moederschoot als het ware op die manier geconcipieerd. Ze staan niet rechtop, zoals het de mens eigen is. Ze kruipen gekromd, als adders en slangen, doof voor de roep van hun bestemming. Hiermee bereikt deze beschrijving haar hoogtepunt. Ze doet ons begrijpen dat een dergelijk oneigenlijk bestaan niet hoort en niet behoort tot de wereld van mensen. De tweede helft van de psalm kent dan ook een omslag. De spatie tussen vers 6 en vers 7 zouden we ook kunnen lezen als een hoogvlakte waar de omschrijvingen de dichter naartoe gebracht hebben. Het zicht dat hij van hieruit krijgt, dwingt hem – na een adempauze – een ander register open te trekken. In de verzen 7-10 schakelt hij over naar de vocatief. In splijtende bewoordingen, in een steeds stijgende kadans spreekt hij, neen, roept hij de Gans Andere aan. Het is aan Hem om hen monddood te maken door hen de tanden stuk te breken. Hij moet ze laten verdwijnen, zoals water dat steeds ‘weg-stroomt’. Niet zo’n onschuldig beeld. Het doet meteen denken aan wat enkele eeuwen later Heraclitus zegt: ‘we kunnen nooit baden in dezelfde stroom. ‘Alles vloeit, niets is blijvend/blijft’ of in het Grieks ‘παντα ρει και ουδεν µενει’. Vanuit de context van deze psalm gelezen, zijn ook deze woorden méér dan een illustratie van een abstract filosofisch idee dat maar weinig mensen bezighoudt. Het gaat niet enkel over worden en veranderen. Het permanent stromen van de werkelijkheid houdt ook in dat niets eigenlijk blijvend is. Met dit ‘oneigenlijk zijn’ is ook de gruwel van het ‘niet-zijn’ medegegeven. Dat laatste is ook de status waartoe ‘de afvalligen, de oneigenlijken’ moeten verwezen worden. Ze moeten vergaan zoals de slakken opgaan en verslijmen in hun spoor (v. 9) of zoals het verkeerd gevormde (het niet recht gevormde) in een miskraam blijft steken en nooit tot leven komt. Ze moeten vervluchtigen, verpulveren en verwaaien zoals de pluisjes van de paardenbloem. Ze moeten zich geen illusies maken dat ze aan hun trekken zullen komen, hun weg en carrière zullen maken. Nog voor ze hun broodje kunnen bakken, heeft Hij de ingrediënten hiervoor uit elkaar gehaald en verstrooid. Je zou – als dichter én als lezer – van minder op je adem trappen. Opnieuw is er de vlakte van de spatie nodig om (even) op verhaal te komen. Stilistisch eindigt de psalm, zoals hij begon, met een stellige verklaring in twee (slot)verzen. Hierin vat de dichter een mogelijks uitvoerige reflectie over trouw-zijn en eigenlijk-zijn en het spreken van recht samen in een gebalde formulering die alles en allen die met rechtspraak te maken (kunnen) hebben kordaat recht-trekt en terug in het rechte perspectief zet. Al komt het uiteindelijk de mens niet toe, maar als het hem overkomt en als hij er niet onderuit kan een rechtsoordeel te moeten uitspreken, dan moet hij steeds beseffen dat hij dit te ontlenen heeft aan Hem – en Hem alleen – die het recht spreekt dat Hij zelf ook eigenlijk is.

125

Page 134: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Mijn vijanden zijn met zovelen!

2 Bevrijd mij, God, van mijn bestrijders, hef mij boven mijn aanvallers uit; 3 bevrijd mij van wie handelen in arglist, houd mij voor hun moordzucht bewaard. 4 Zie, hoe zij mijn leven belagen, heel hun overmacht is tegen mij. En ik heb niets begaan, niets misdreven, 5 op mij rust geen enkele schuld. Zij zijn snel, zij sluiten hun rijen: daag Gìj tot mijn hulp - zie mij aan. 6 Gìj, Jahwe, God der hemelse scharen, die de God van Israël zijt, verrijs, dat Gij hun benden de wet stelt: spaar hen niet - met hun schandelijk verraad. 7 Als de avond valt zijn zij daar weer, bassend - zwerfhonden onder de muren. 8 Hoor! zij vieren in grootspraak zich uit: in hun taal staan de zwaarden getrokken, zij denken: ‘wie staat òns te woord?’ 9 Doch Gij, Heer, Gij lacht om hen allen, heel hun bende is U tot vermaak. 10 Op ù blijf ik zien, o mijn sterkte, een vaste burcht heb ik: God. 11 Gods goedheid voorkomt zelfs mijn vragen, God maakt dat ik hun aanslagen tart.

12 Dood hen, God, dat mijn volk niet bezwijkt, ontrust hen door uw macht, sla hen neer, Gij die ons, o Heer, tot een schild zijt. 13 Het kwade ligt hun in de mond, bij elk woord komt het over hun lippen: straks bezwijken zij aan hun aanmatiging, hun laster, hun leugenarij. 14 Breng het eind in uw toorn, breng het einde, dat elk spoor van hen uit wordt gewist, dat elk wete: God heerst in Jakob, tot de einden der aarde heerst Hij. 15 Als de avond valt zijn zij daar weer, bassend - zwerfhonden onder de muren, 16 rondwarend, belust op een prooi: zijn zij niet verzadigd, zij grommen. 17 Laat mij van uw macht mogen zingen, van uw goedheid een morgenlied, jubelend: een vaste burcht zijt Gij mij, in het uur van mijn nood mij een toevlucht. 18 O mijn sterkte,voor U zij mijn harplied; ‘een vaste burcht heb ik: God. Hij is de God die mij aanneemt.’

Psalm 59

126

Page 135: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 59 ‘...Hij is de God die mij aanneemt’ (v.18). Je aanvaard weten zoals je bent. Het is een grondervaring waaraan ook in bepaalde psycho-therapeutische modellen van vandaag heel wat belang gehecht wordt. Drieduizend jaar geleden wist de auteur van deze psalm dit ook reeds en David zingt het onomwonden en voluit in zijn harplied dat meteen het slotvers uitmaakt van deze psalm. Zich aanvaard weten doet deugd! Zelfs wanneer alles fijn en vlot lijkt te verlopen. Het is alsof we vleugels hebben en sierlijk over de beslommeringen en oneffenheden van het leven van alledag heen vliegen. Zich aanvaard weten doet iets! Het doet de mens op een andere manier naar de wereld en zijn leven (hierin) kijken en laat er hem deugd en zaligheid aan beleven. Zelfs zó intens dat het de mens kan motiveren, in beweging zetten naar de ander toe om ook voor hem dat blikveld helpen open te maken. Zich aanvaard weten is des te ingrijpender naarmate de mens zich in een moeilijke (levens)situatie bevindt, zich bedreigd voelt of overmeesterd weet. Dan – steeds weer – terecht kunnen bij iemand die ons aanvaardt, is een zeer kostbare schat. Het helpt al minstens om niet weg te zinken in volslagen vereenzaming of om niet volkomen geïsoleerd te raken. Er is steeds een uitweg. De weg loopt niet dood en loopt ook niet uit op de dood. Er is steeds dat toevluchtsoord dat ons opneemt én aanneemt, in welke benarde en/of benauwende omstandigheden de mens zich ook mag bevinden. Het schenkt de mens bevrijding. Het maakt hem vrij en het houdt hem vrij. Om die bevrijding, om die vrijheid smeekt David bij het begin van deze psalm. Hij bevindt zich weer maar eens in een bangelijke situatie door de zwaar verstoorde relatie met Saul, zoals we reeds in verschillende psalmen en uit het relaas van andere boeken, onder andere het eerste boek Samuel, hebben kunnen vernemen. Zijn bestrijders - waarvan hij bevrijd wil worden - jagen hem na. Ze belagen hem en jagen hem op. Onophoudend beloeren ze hem zoals wilde dieren hun prooi rondom in de gaten houden, met de ogen vastpriemen om uiteindelijk onverbiddelijk én meedogenloos toe te slaan. Telkens opnieuw vlucht de dichter – want de psalm is in de ik-persoon geschreven – schichtig voor hen weg. In dit jachtig en moordend spel weet hij – voorlopig – steeds weer te ontkomen. Zo wordt het dag, zo wordt het avond. Tot tweemaal toe - respectievelijk in de verzen 7 en 15 - wordt de avond – symbolisch – opgeroepen zoniet genoemd. Avond, voorbode én voorbereiding voor de nodige rust van de nacht. Avond, rustperiode, afronding, afsluiting van elke gejaagdheid, uitleiding uit elke vorm van dodend activisme en inleiding in de diepe slaap van de nacht. Uitgerekend op dit kruispunt – in de tijd van leven – beginnen zijn tegenstanders te bassen. Zo onthouden ze hem de toegang tot de noodzakelijke rust van de slaap en het rijk van de droom. Door hun grootspraak blijven ze stoorzenders die zichzelf in de kijker willen praten en zo geen ruimte meer scheppen voor de a/Ander. Ze ontheiligen niet alleen de avond, ze ontheiligen tevens de ander en ook de Gans Andere, die hier – in vertaling – God genoemd wordt. Natuurlijk – denken we – doemt dit woord weer op! Niet zomaar echter, immers tienmaal (10x) komt het woord voor in deze psalm, zonder de Gij, Hij, Heer en Jahweh die ook naar Hem verwijzen. God!? Merkwaardig, héél merkwaardig. Een woord, een begrip, een naam, een eigennaam...!? Of nog véél meer!? Wat wordt ermee bedoeld? Naar wie wordt hiermee ge- en ver-wezen? Wie/wat wordt daardoor aangesproken? Wie of wat wordt erdoor betekend? We kunnen ons – zoals de vijanden van de psalmist – oeverloos ergeren, mateloos toornig worden, hooghartig neerkijken, neerbuigend grinniken, dag en nacht bassen over een vermeend en/of mogelijks magisch-instrumenteel gebruik en/of misbruik van dit woord: God. Hij bevrijdt en bestrijdt. Hij beschermt en beveiligt. Hij weert af en beschut! Het zijn enkele van de vele beelden, die ook in dit gedicht naar voren komen. We kunnen blij zijn en met genoegen het ‘verbod’ memoreren om zich een beeld van God te maken. Een ‘verbod’ als hertaling van de onmogelijkheid om zich ook maar op één of andere (menselijke) manier God proberen voor te stellen. Elk beeld schiet immers tekort. Zo houdt dit ‘verbod’ ons waakzaam. Het wekt ons op om kritisch te zijn en te blijven omtrent elke wijze van ‘beeld’-vorming. Het biedt ons een steun om sporen te vermoeden van Hem-die-is. Wat onze houding ook moge zijn, hoe onze verhouding ook is ten opzichte van religie(s), geloofsinhouden en dergelijke, de boude uitspraken van de psalmist in de slotverzen geven ieder van ons meer dan voldoende stof tot nadenken over wat het te betekenen kan hebben én wat het kan bewerkstelligen voluit te durven en te kunnen uitzeggen en uitzingen: ‘Ik heb de burcht die Hij is én Hij is het die mij aanneemt!’

127

Page 136: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wanneer Gods toorn voorbij is

3 God, Gij hebt ons verworpen, verstrooid, vol gramschap. Wend eindelijk ons lot! 4 Gij die schokte dit land, die het spleet, heel zijn verscheurdheid: het ontvalt ons. 5 Wat Ge uw volk deed aanschouwen was hard, drinken moest het een wijn om te duizelen. 6 Doch Gij gaaft die U vrezen een banier om te heffen bij dreigende aanval. 7 Opdat thàns uw verkorenen bevrijd zijn breng de zege met machtige hand: o, verhoor ons! 8 En God in zijn heiligdom sprak het. - Juichend zal ik Sichem verdelen, van Sukkot het rivierdal verkavelen; 9 van Mij Gilead, van Mij Manasse, Efraïm is mijn hoofd tot een helm, Juda’s heersersstaf is de mijne. 10 Moab moet mijn wasbekken wezen, op Edom werp Ik mijn sandaal, mijn triomfkreet treft Filistea. 11 Wie brengt mij in die stad zo onneembaar? Wie gaat mij voor tot in Edom? 12 Ja, Gìj God, die ons hiertoe bestemd hebt: gaat Gìj niet aan de spits onzer scharen? 13 Geef ons hulp tegen wie ons te na komt: uitredding door mensen - een drogbeeld! 14 Met God weten wij ons te weren. Hìj is het die onze belagers de voet zal zetten op de nek. Psalm 60

128

Page 137: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 60 Na de bedenkingen bij een leeservaring van – vooral het einde van – de vorige psalm, klinkt het contrast van de verzen, waarmee deze zestigste psalm begint, des te scherper hiermee. De aanvangsverzen komen zwaar ontnuchterend aan. Ze spreken van ontgoocheling, ontzetting, wanhoop en ontreddering. Het vertrouwen is geschokt en lijkt geheel zoek. Er rijst twijfel, angst en verlorenheid. Hij - God zelf - lijkt verwarring en verdeeldheid te zaaien. Hij brengt niet alleen verscheurdheid in de harten van de mensen, maar ook het –moeizaam één te maken/houden – land splijt Hij uitéén. Dit is een mokerslag om van te duizelen! Wat nu?! Deze paar verzen (v. 3-5) zijn een – meer dan – voldoende aanleiding om ‘wie/wat is die God?’ een vraag waard te (blijven) vinden. Het vervolg levert ons dan weer zo’n psalm die zich vlot leent tot verschillende leesbenaderingen. We kunnen hem beschouwen als een fragment (van) historiografie. De aanwijzingen na het opschrift van deze psalm leveren daar voldoende elementen voor. Er wordt uitdrukkelijk een verband gemaakt met de oorlog die David voerde met de Arameeën en andere veldslagen, waarover we meer kunnen lezen in het tweede boek Samuel en het eerste boek Kronieken. Dit zijn – beide – historisch geïnspireerde dokumenten. Tevens worden in de psalmtekst zelfs gebieden concreet bij naam genoemd die willen verdeeld, onderworpen, veroverd of heroverd worden om de vestiging, vorming en uitbreiding van het koninkrijk te bezegelen, om zo een begin te kunnen maken met de organisatie en een (behoorlijk) bestuur én om op die manier een (moeilijke) éénheid te kunnen waarborgen. Een kort stukje geschiedschrijving misschien? Weliswaar – zoals bij de meeste producten van dit genre – post factum gestileerd! In vergelijking met meerdere geschiedschrijvers stellen we toch minstens één groot verschil vast. Bij velen onder hen, zoals onder andere Julius Caesar in zijn ’de bello Gallico’ (over de Gallische oorlog) deed of liet doen, lezen we verslagen die niets anders tot doel hebben dan zichzelf te verheerlijken. Hier, in deze psalmtekst, niets van dit alles. Geen keizer of koning, noch één of andere wereldlijke heerser, noch David zelf wordt centraal gesteld of opgehemeld. Een uitsluitend historisch beschrijvende benadering lijkt dan ontoereikend. Ze leidt zelf verder en zo blijft de vraag fascineren ‘wie is die Heer, die God, die zijn banier – als teken van blijvende aanwezigheid – schenkt aan hen die ontzag tonen voor Hem?’ (v.6). Meteen opent zich een andere leeswijze. In vers 7 immers smeekt de dichter op een indringende wijze om de overwinning en een bevrijdende zege. Hij dringt erop aan om gehoord én verhoord te worden. Onmiddellijk na de veelzeggende ruimte van de spatie, horen we het antwoord. Het klinkt als een onverwachte gongslag, temeer daar Hij – de Gans Andere – zelf spreekt in de eerste persoon. Hiermee komt over de tekst een mogelijke zweem hangen van een soort magische bezwering. Het is als de vingerknip van de goochelaar bij een tovertruc. De psalmist vraagt en God antwoordt in hoogst eigen persoon. Het beeld dat lijkt op te rijzen uit wat de Heer zegt is dan eerder dit van een opperbevelhebber die zowel het plan van strijd en verovering maakt als de uitvoering ervan met strakke hand leidt. Hij lijkt de opperstrateeg die de cruciale beslissingen neemt. Vanuit een historische retrospectie alleen al klinken zo’n verzen huiveringwekkend, los van de (mogelijks) magische macht ervan. Hoe kunnen gevormde volwassen mensen dergelijke teksten nog oprecht lezen en overwegen in de 21° eeuw? Dit zou een terechte vraag kunnen zijn indien de psalmtekst hier - bij vers 10 - eindigde. Het vervolg van de psalm – vers 11-14 – geeft echter reeds een begin van antwoord en opent perspectieven op andere manieren van lezen van dezelfde tekst. Want, merkwaardig genoeg, mondt het spreken van God uit tot een concreet vragend aanspreken (v. 11) waarop de psalmist dan meteen in vers 12 – zonder enige marge – antwoordend zelf weer het woord neemt. Dit stilistisch element alleen al kan voldoende zijn om de idee van een uitsluitend magisch-bezwerende formule te doorbreken. Tegelijk zegt (de inhoud van) het antwoord héél duidelijk dat de uiteindelijke bevrijding de mens zelf te boven gaat. Het is een waanbeeld te denken dat het heil maakwerk is van enkel mensen (v. 13). Als zìjn kinderen – kinderen van Leven – kunnen we erop vertrouwen dat alles wat tegen Hem, tegen Leven ingaat, aan het kortste eind zal trekken. Zo zouden we het slotvers (v. 14) zeer vrij kunnen her-talen. Vanuit dit perspectief is het beter te begrijpen dat en hoe de religieuze mens, die in verbondenheid probeert te leven met de bron van Leven, zo’n tekst kan lezen en her-lezen. Zelfs een metaforische lectuur behoort tot de mogelijkheden. De namen van de diverse – geografische – gebieden kunnen we ook lezen als verschillende territoria van onze persoonlijkheid. Er zijn onze talenten en gaven, onze hartstochten en passies, onze tekorten en gebreken... ze staan tot onze beschikking om een rijk vol Leven te zijn. Er zullen gebieden zijn die daar volmondig mee instemmen, andere zullen dwarsliggen, ervan afdwalen of er helemaal tegen ingaan. De tekst stelt dat Hij een wasbekken (v. 10) – een vergaarbak van vuil – maakt en zijn voet op de nek zal zetten van wat Leven bedreigt. Het is dan niet te verwonderen dat monniken in de liturgie én in hun breviergebed met de regelmaat van de getijden ook deze psalm kunnen blijven overwegen én bidden. Ook een ‘profane’ lectuur laat immers reeds zien hoe éénzelfde tekst méérzinnig gelaagd is en stof oplevert voor indringende vraagstelling.

129

Page 138: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De schaduw van uw vleugelen 2 Hoor, o God, mijn kreet van vertwijfeling, schenk aandacht aan mijn gebed: 3 ù roep ik, hier ver in den vreemde, waar versombering heerst in mijn hart. Gij had hoog op een rots mij geheven, Gij wees mij hoe ik moest gaan; 4 altijd waart Gij mij de toevlucht, een bolwerk naar de vijand gekeerd. 5 Laat in ùw tent mij wijlen voor immer, schuilen waar mij uw vleugelen beschutten. 6 Gij, God, hebt mijn geloften verstaan, die uw naam vrezen wilt Gij verhoren: 7 schenk de koning talloze dagen, levensjaren geslacht na geslacht, 8 een troon blijvend, onder Gods oog; laat genade en waarheid hem hoeden. Dan draagt mijn lied uw naam door de tijden, mijn geloften getrouw: dag aan dag.

Psalm 61

130

Page 139: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 61 ‘De schaduw van uw vleugelen’, zo klinkt het opschrift van deze psalm. Op het eerste gezicht (is dit) een prozaïsche vaststelling. Gerichte aandacht laat ons evenwel merken dat er niet iets staat als: ‘schaduw van vleugelen’ als zou het dan gaan over om het even welke vleugels die schaduw bieden. Op zich nu, is dat laatste ook al niet niets. Het doet ons uiteraard spontaan denken aan de vleugels van de vogel die voor haar jongen zorgt. Die vleugels kunnen bescherming bieden in de loodzware hitte tegen een zon die dodelijk kan zijn voor het broze, nog jonge leven. Die vleugels kunnen het licht afschermen waarin anders het jonge leven, zichtbaar, meteen een weerloze prooi zou zijn voor het roofdier dat er onophoudend op loert. Het spreekt voor zich dat dit beeld universeel toepasbaar is naar de mens toe. Letterlijk al zijn in een woestijngebied en een land – van waaruit deze tekst stamt – zon, hitte, bedreiging, koelte, schaduw, beschutting natuurfenomenen met bijgaande ervaringen die ruim voldoende gekend zijn. Toch is er in deze psalmtekst veel meer aan de hand. Er is – in de titel reeds – sprake van ‘...uw vleugelen.’ Dit wijst duidelijk naar een relationele context. Het gaat om een context waarin iets is als nood, hulpeloosheid, een zekere afhankelijkheid zelfs ook een vraag inhoudt om bijstand en ondersteuning. Dat wordt ons meteen duidelijk gemaakt in het aanvangsvers. Hier horen we de kreet van vertwijfeling tegelijk met de dringende bede om aandacht. Dit is des te meer verwonderlijk omdat we zien – als we wat verder lezen – dat het om een uitroep van een koning gaat (v. 7). Het is inderdaad niet gebruikelijk dat iemand die de opperste macht bezit, die de leiding heeft, beslist en oordeelt, uiting geeft aan zijn onzekerheden en publiekelijk zijn breekbare kant te kennen geeft. Als dit al nodig zou zijn, dan geschiedt dit in volle discretie, in het diepst verborgene ver van het openbare leven, samen met een raadgever die ten allen prijze te vertrouwen is. We weten nu wel dat – binnen bijbels perspectief – ‘koning-zijn’ niet zozeer het centrum van wereldlijke macht of toppunt van eer en roem betekent. Koning-zijn is evenwel voor anderen zichtbaar teken zijn van de Gans Andere. Koning-zijn is tastbare bemiddeling zijn om het ‘Leven-in-vol-Geluk’ – (dit is) het grondwoord dat ons toegezegd is én waarmee het hele boek der psalmen begonnen is – voor de andere(n) te helpen waarmaken. Je zou het voor minder al soms eens begeven. De Ik-figuur – de koning-dichter(?) – is inderdaad ten prooi aan vertwijfeling (v. 2). Hij lijkt het spoor bijster te zijn en onzeker over de verder te volgen weg. Hij ervaart zich als verloren in een vreemd land, troosteloos bedroefd (v. 3). Dan is het belangrijk zich tot iemand te kunnen en te mogen wenden. Hij weet verdraaid goed tot wie hij zich kan richten: ‘U roep ik’ (v. 3); ‘Hoor, o God’ (v. 2). En dan stellen we – bij de vervoeging van de werkwoorden – een omslag in de tijd vast. In de tweede helft van vers 3 tot en met vers 4 springt het van de tegenwoordige tijd plots over naar de verleden tijd. Dit laat een méér-zinnige lectuur toe, zeker in het licht van wat voorafging zowel als vanuit hetgeen volgt, temeer daar in vers 5 overgestapt wordt vanuit de indicatief naar de imperatief, die dan weer te lezen is als een optatief. De verleden tijd drukt heel goed de geschetste gevoelssituatie uit. De zekerheid uit het verleden is aan het wankelen gebracht en lijkt zelfs verdwenen. De rotsvaste overtuiging van zijn plaats, taak en zending, van de richting die hij moet gaan, van de bakens die hem een toevlucht kunnen zijn, worden aangevreten door de twijfel. Hij – de Gans Andere – stond immers garant voor zijn opdracht als koning en tevens voor het afweren van al hetgeen het uitvoeren van zijn taak in de weg zou kunnen staan. Is dat alles voorbij? Was het enkel begoocheling? Merkwaardig genoeg, blijkt die – schijnbaar – verleden zekerheid onderhuids door te werken. Ze blijft intens aanwezig, midden in de tegenwoordigheid van de gezaaide twijfel. Meer nog, ze wordt de ladder waarlangs de dichter zich zal hijsen om uit te stijgen boven zijn vervreemding en de versombering van zijn hart. Twijfel en zekerheid worstelen met elkaar. Er is de hoop...! Hij – de Gans Andere – stond borg voor mij! Waarom zou Hij nu en morgen niet meer mijn borg (willen) zijn? In dit gevecht, niet zonder perspectief, wordt de bede vol wensen geboren en dringend aan Hem voorgelegd. Op het eerste zicht lijken het universeel menselijke wensen: een stek om te wonen, veiligheid én een lang leven. Een verscherpte aandacht bij het lezen leert ons dat er meer aan de hand is. Het gaat immers om wonen in Zijn tent, schuilen onder Zijn vleugels (v. 5). De bede gaat dus verder dan het voldoen aan enkele primaire behoeften. Ook de vraag naar talloze levensjaren (v. 7) is eerder de zorg voor een permanente zichtbaarheid – generatie op generatie – van het werkzaam teken dat ‘koning-zijn’ be-teken-t. Als deze bede verhoord wordt dan wordt de gelofte gestand gedaan om – dag aan dag – door de tijden heen Zijn naam in een lied van de dichter te bezingen. En inderdaad...tot op heden kunnen we dit lied, dit gedicht, deze psalm lezen en beluisteren...

131

Page 140: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Bij God is veiligheid 2 Bij God alleen verstilt mijn ziel, van Hèm komt mijn bevrijding: 3 mijn rots, mijn heil is Hìj alleen, mijn burcht – hoe zou ik wankelen? 4 Hoe lang al loopt ge op één mens storm, rammeit gij hem eenparig? 5 een wand die helt, een brokkelmuur – één oogmerk slechts: hem slopen! En huichelen doen zij àl te graag: de zegenwens ligt in de mond, het hart bergt de vervloeking. 6 Bij God alleen verstilt mijn ziel, van Hèm blijf ik het wachten; 7 mijn rots, mijn heil is Hìj alleen: mijn burcht – hoe zou ik wankelen? 8 Mijn vrijheid rust in God, mijn eer, mijn onbezweken rots is Hìj: bij God weet ik mijn wijkplaats. 9 Verlaat, mijn volk, u steeds op Hèm, opent voor Hèm uw harten: Gòd is voor ons de toevlucht. 10 Een mens – niets dan een ademtocht, vervluchtigend zelfs de grootsten; zij gaan omhoog op de balans, nauwelijks een zucht tesamen! 11 Zoekt het in onderdrukking niet, droomt niet van roof op anderen; wast uw bezit vervaarlijk aan, geeft uw hart nièt gevangen. 12 Want éénmaal heeft God het gezegd en andermaal verstond ik: ‘Kracht heeft in Gòd zijn grondslag.’ 13 Heer, de genade rust in U: Gij handelt aan een ieder mens naar dat hij heeft gehandeld. Psalm 62

132

Page 141: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 62 ‘Bij God is veiligheid’. Een titel die ronkt als een slogan. Een reclamespot van één of andere levensverzekering voor mensen in tijden waar veiligheid hoog in het vaandel gevoerd wordt. Dit geldt dus zeker voor ons, die leven in een tijdsklmaat waar onveiligheid of althans het gevoel ervan hoogtij viert. Die laatste nuancering is niet onbelangrijk. Want hoewel er – in bepaalde delen van de wereld althans – objectieve signalen van een zekere mate van veiligheid waar te nemen zijn (ondermeer afwezigheid van oorlog, e.d.), toch is het gevoel van veiligheid niet altijd evenredig hiermee. Op het ogenblik van deze overweging, spoelen allerlei nieuwsberichten aan. Ze hebben alle met de thematiek te maken. De moeder van een opgroeiende jongen, die enkele jaren geleden in een station vermoord werd door leeftijdgenoten voor één of ander technologisch hoogstaand (lees: vrij duur) speeltje, getuigt tijdens de gerechtszaak dat ze nog altijd niet alleen op straat durft te komen. Voor enkele kinderen van amper acht jaar oud, die zich vervelen (?!), zijn zelfs de graven op een kerkhof niet meer veilig... De lijst kan oeverloos aangevuld worden. Wat zich afspeelt op het interpersoonlijk vlak, gebeurt ook op bredere schaal en op mondiaal niveau. Maar geen nood. Waar onveiligheid heerst, moet veiligheid ingeplant worden, hoe dan ook. Zo denkt, spreekt en handelt de mens. We richten organisaties op, sluiten – zelfs internationaal – verdragen. Er is zelfs een ‘Veiligheidsraad’. Daarnaast ook verder geen nood. Er zijn privé-milities, en naast nationale zijn er ook internationaal verenigde troepenmachten. En als dit alles nog niet volstaat, dan droomt de mens zelfs van een ruimteschild. Ook op persoonlijk vlak wordt ons een enorm gevarieerde waaier aangeboden op de markt van de verzekeringen. Naast het relatief belang van enkele elementen uit de voorgestelde inventaris, vallen ook enkele andere aspecten op. Ze zijn niet te verwaarlozen en hebben misschien ook iets te maken met de richting waarin al deze beveiligingsmechanismen zich bewegen, namelijk ‘tegen’. We willen ons beschermen tegen, we willen ons zeker stellen tegen... In de praktijk worden we dan heel snel geconfronteerd met nogal wat (schijnbaar) paradoxale ervaringen en contra-productieve situaties. Hoe meer we ons terugtrekken achter schild en scherm van het eigene, hoe meer we ons afschermen voor het vreemde. Hoe dieper we ons verschuilen achter de polissen voor onze zekerheid, hoe groter de afstand naar de ander. Hoe meer we ons verschansen in het eigen binnen, hoe dreigender het buiten. Hoe verfijnder de mens zijn veiligheid denkt te moeten verzekeren, hoe angstiger hij zich voelt. Waar een individu, een groep, een volk exclusief het recht op veiligheid opeist, schept het onveiligheid. Waar men zich opsluit, sluit men uit. Dat roept om geweld en terreur. Zo ontaardt een algemeen erkende, menselijke behoefte in een kluwen van rechten en een strijd van machten. Zo richt de mens zijn pijlen van angst op de individueel andere en/of op andere groepen. De onveilige – want explosieve – spiraal van onderdrukker en onderdukte, uitbuiter en uitgebuite wordt steeds weer in gang gezet en/of gehouden. Zou het dan zo kunnen zijn, dat, hoe meer de mens investeert om uitsluitend voor zich veiligheid zeker te garanderen, hoe onveiliger hij zichzelf voelt en hoe meer onveiligheid hij voortbrengt? Maar kom, genoeg over de actualiteit. Terug naar de psalm. Hoewel... de actualiteit betreft hier een menselijke realiteit die blijkbaar van alle tijden is. De dichter van duizenden jaren geleden kent duidelijk de werking van de beschreven veiligheidsmechanismen. Zo lezen we in vers 4: ‘Hoe lang al loopt ge op één mens storm, rammeit ge hem éénparig?’ Ook vers 11 is duidelijk: ‘Zoekt het in onderdrukking niet, droomt niet van roof op anderen; wast uw bezit vervaarlijk aan, geeft uw hart niet gevangen’. De dichter is gevoelig voor de signalen van en de toestanden waartoe een zich ziekelijk, éénzijdig beveiligen tegen de ander kan leiden. Hij gaat er niet omheen. Hij voelt zich niet te beschroomd om dit alles te benoemen. En toch... toch is deze tekst meer dan een soort pamflet dat ongezonde en onveilige beveiligingspraktijken aan de kaak stelt. De dichter kijkt en peilt verder. En hij ziet helder. De mens kan geen rust kennen – ondanks alle mogelijke verzekeringsmethoden – als zijn diepste wezen of zijn innerste innerlijk, zijn hart en zijn ziel zich niet veilig weet. Dit soort veiligheid is van een volslagen andere orde en is tegelijk de noodzakelijke voorwaarde voor (w)elke ervaring van welke vorm van veiligheid ook. Deze schrijft zich dan ook niet in de beweging in die zich richt en afzet tegen de ander. Integendeel, ze gaat naar en stelt zich open voor de ander, ja zelfs voor de Gans Andere. Het openingsvers, dat enkele verzen later nog eens hernomen wordt, liegt er trouwens niet om: ‘Bij God alleen verstilt mijn ziel ‘ (v. 2 en 6). Deze verstilling is geen inertie, maar werkt bevrijdend. Zo kan de dichter de Gans Andere bezingen met de oeroude beelden als rots en burcht. Beelden die bulken van stevigheid. Hij houdt echter die ervaring niet voor zichzelf alleen. Hij schrijft ze uit en roept het volk op en – bij monde hiervan – de gehele mensheid om op die weg naar de bevrijding, naar de ‘Bevrijder’ te gaan. De kracht daartoe is onverwoestbaar. Ze heeft immers – zo zegt de psalmist – in God haar grondslag (v. 12).

133

Page 142: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Ù zoekt mijn hart

God, mìjn God, naar ù blijf ik zoeken, mijn ziel dorst van verlangen naar U; 2 al wat ik ben smacht naar U in een troosteloos dor land zonder water. 3 Hoe zag ik in de tempel op U, om uw macht te ontwaren, uw grootheid: 4 uw genade gaat bòven dit leven. En mijn lippen spraken uw lof. 5 Kon ik zó heel mijn leven U prijzen, uw naam noemen, de handen geheven: 6 kracht vind ik als door kostelijke spijs, jubelend ligt mij uw naam op de lippen, 7 als ik denk over U op mijn leger, in de nachtwaken over u peins. 8 Waart Gìj niet immer mijn hulp? onder uwer vleugelen schaduw heb ik mijn jubel gezongen: 9 ù zoekt mijn hart – ù hangt het aan. Ùw hand zal mij vast blijven houden. 10 Die met wreedheid mij staan naar het leven zullen zelf in de afgrond geraken, 11 zij vervallen alhaast aan het zwaard, zijn tenslotte een aas voor de jakhals. 12 Maar de koning verblijdt zich in God: die Hèm trouw zwoer prijst zich gelukkig als de lasteraar de mond sluit voorgoed. Psalm 63

134

Page 143: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 63 Taal is en blijft een merkwaardige schepping. Ze kan speels zijn, verlokkelijk, verleidelijk zelfs, verraderlijk soms. Het eenvoudigste zinnetje zet je – hoe dan ook – op een weg. Neem nu de titel van deze psalm: ‘U zoekt mijn hart’. Het is een toonbeeld van de meest elementaire structuur van een zin. Er is een onderwerp, een werkwoord en een object. Je bent geneigd om het in de hartstocht van de uitleg als volgt te stellen. Het is overduidelijk. Er is een gij die mijn hart zoekt. Daar zal de tekst over gaan. Zo ook begin je hem te lezen. Meteen al in vers 1 krijg je de weerbots. Hier klinkt het immers: ‘God, mijn God, naar U blijf ik zoeken’. Een beetje vertwijfeld, lees je toch even voort. Hoe verder je in de tekst vordert, hoe meer je uitdrukkingen leest als: ‘mijn ziel dorst naar U’ (v. 1), ‘al wat ik ben smacht naar U’ (v. 2), ‘ik zag...op U’ (v. 3), ‘mijn lippen spreken uw lof’ (v. 4), ‘ kracht vind ik...als ik denk over U’ (v. 6-7), e.a... Het is al even overduidelijk dat we deze psalm nog eens opnieuw – rustig en grondig – moeten (her-)lezen. Hij laat zich lezen als een ontboezeming van een minnaar over zijn geliefde. Niet melig, wel indringend. Niet kitscherig, maar authentiek. Reeds in het eerste vers lezen we: ‘...mijn ziel dorst van verlangen naar U’. Het gaat hier niet om een vluchtige opwelling van één of ander romantisch gevoel. De ziel is dat wat de mens maakt en bestemt tot wat hij is, namelijk mens. Zo is de ziel het ‘wezen’ van de mens. Met dit vers alleen al maakt de dichter ons duidelijk dat de mens – in essentie – niets anders is en/of zijn kan dan ‘uitstaan van verlangen naar de (Gans) Ander’. Meteen wordt het in het volgende vers – als in een echo – herhaald én bekrachtigd: ‘Al wat ik ben smacht naar U in een troosteloos dor land zonder water’. De ziel, de kern van de mens is overvloed, loopt over en drukt zich uit. In zijn handel en wandel, in zijn gaan en staan, in zijn denken en doen, in zijn vallen en opstaan...in dat alles en nog veel meer, veruitwendigt de mens zijn (er) wezen. Welnu, in dat alles wat ik ben, snak ik naar de a/Ander. Ik adem de a/Ander in en uit. Zelfs al ben ik afwezig soms, in een vreemd gebied, op een weg met weinig uitzicht... Het dorre land, immers zonder water, waar ik van verlangen dorst naar de a/Ander, kan ook hier weer op verschillende wijzen gelezen worden. Zoals je op het internet van de ene link naar de andere geleid wordt, zoiets overkomt je ook bij het lezen in de Schrift. En dat is niet minder het geval bij de psalmen. Aantekeningen in voetnoten of in de marge, informatie in de opdracht bij de psalm, ze verwijzen je naar andere passages in andere boeken binnen de Schrift. Als je er deze op naslaat, speelt zich daar een analoog proces af. Voor je het beseft, ben je in héél wat verschillende delen van de bijbel – als een boek van boeken – bezig. Ook bij deze psalm staat een opdracht. In de marge worden we hierbij naar het eerste boek Samuel gestuurd, waar we in meerdere hoofdstukken een uitvoerig relaas kunnen lezen over de dooltocht van David in zijn vlucht voor Saul. In verschillende psalmen reeds werden we op deze periode gewezen. De opdracht: ‘Een psalm van David, toen hij in de woestijn van Juda was’ geeft ons dus enige informatie, minstens al over de context. De opdracht en de beginverzen laten ons de verlatenheid voelen van de minnaar, die - ver verwijderd - des te meer geprikkeld wordt in zijn verlangen naar zijn geliefde. Het dorre land kan eveneens als beeld gelezen worden van de weg tussen minnaar en geliefde die elkaar wel kwijt geraakt lijken en daardoor naar elkaar (nog intenser) op zoek gaan. Tijdens het alleen zijn worden herinneringen zeer levendig. Het zijn herinneringen zowel aan gebeurtenissen, als aan ervaringen en...plaatsen. We proberen ons inderdaad plaats, omstandigheden en gebeurtenissen opnieuw zo scherp mogelijk voor de geest te brengen. We overlopen ze van voren naar achter en omgekeerd, telkens weer. Op die manier proberen we ze vast te houden om ons houvast te bieden. Ook de dichter gaat terug in de tijd en delft de herinnering op aan dé plaats bij uitstek: de tempel (v. 3). Zoals in de mijmering voorstelling en werkelijkheid soms in elkaar vervloeien, zo ook incarneert de tempel de geliefde. Verwijlen in de tempel is verwijlen bij de geliefde. En wie van ons heeft het feestelijk genot (nog) niet meegemaakt om ’s avonds en/of ’s nachts de naam van de geliefde te noemen en te (blijven) herhalen en deze op die manier present te stellen (v. 7-8). En is de geliefde niet voor ons allemaal diegene bij wie we ‘par excellence’ ten allen tijd en in alle omstandigheden terecht kunnen zoals we zijn. Bij de geliefde worden we opgenomen en ontvangen, we vinden er rust en geborgenheid (v. 8-9). Na een spatie die gedeeltelijk ook als een cesuur kan fungeren, maken de slotverzen (v. 10-12) duidelijk dat minnaar en geliefde zo innig met elkaar verweven zijn dat wie de minnaar raakt tegelijk de geliefde treft en ook omgekeerd. En zo belanden we nog even bij het begin. De verwachting bij de vanzelfsprekendheid van de titel: ‘U zoekt mijn hart’ leek vertroebeld te worden. De psalm liet zich lezen als ‘mijn hart zoekt u’. De poëtische wending zette ons uiteindelijk niet geheel op het verkeerde been. Gaandeweg toonde dit gedicht ons dat het hart van de minnaar de geliefde niet kan zoeken als er geen geliefde is op zoek naar het hart van de minnaar!

135

Page 144: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Vrees niet: want God grijpt in 2 Hoor, God, mijn kreet in nood! Houd Gij voor ’s vijands dreiging mijn leven toch bewaard. 3 Behoed mij voor de plannen van wie hun kwaad beramen, het wroeten van hun arglist. 4 Hoe vlijmend scherp hun tong! zij richten als een pijl het woord dat wonden slaat, 5 om uit hun hinderlaag wie argeloos is te treffen: snel raak! zij weifelen nooit. 6 De kwade zaak doorzetten, valstrikken aan de hand doen, fluisterend: ‘dàt ziet geen sterveling.’ 7 Zó list na list uitdenken, bedekken wat bedacht is: o mensenhart, hoe peilloos zijn uw verborgen gronden! 8 Tot God hen treft. – Eén boogschot, één flits, zij zijn verslagen. 9 Zo heeft hun schandelijk woord hun val teweeg gebracht. Het hoofd schudt wie hen aanziet. 10 En ieder, in ontzag, vertelt hoe God hier ingreep, beseft dat dit zìjn werk is. 11 Hij die rechtvaardig leeft vindt zijn geluk in God, weet zich bij Hèm geborgen: hun vreugde mogen vieren alwie oprecht van hart zijn. Psalm 64

136

Page 145: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 64 In een elftal verzen wordt compact en raak een gedeelte verwoord van de menselijke psychologie enerzijds en het statuut van de religieuze mens anderzijds. Ook de structuur van deze psalm is vrij duidelijk. Hij is opgedeeld in drie delen, nogal ongelijk in lengte. Het eerste gedeelte gaat van vers 2 tot en met vers 7. Het tweede gedeelte telt de drie verzen van 8 tot en met 10. Het laatste gedeelte is meteen ook het slotvers, vers 11. Het eerste deel vertelt iets over een bepaald aspect van het gedrag van de mens. Daarop volgt in het tweede deel de tussenkomst van God. En het geheel wordt afgerond met een slotbeschouwing die tot nadenken stemt. Ja zelfs tot be-zin-ning, in de betekenis van zoeken naar zin in het bestaan als mens. De helderheid van de structuur is tegelijk misleidend. Men kan deze psalm nogal snel herleiden tot een karikatuur die de slechten beschrijft en hen laat begaan tot er een oppermachtige tussenkomt. Eind goed, al goed! Het zou deze psalm wel eens kunnen vergaan als met de vluchtige lectuur van de fabels van La Fontaine. We lezen dan snel over het geheel heen om zó rap in het slotvers de kern te vatten in de vorm van de moraal van het verhaal. Het gevaar van zo’n parcours loert ook hier om de hoek. We kunnen er echter niet om heen dat de essentie van wat de dichter wil meedelen inderdaad in slechts één vers – het slotvers – uitgedrukt wordt. Om de klip van een louter moraliserende lectuur te omzeilen is het misschien aangewezen om de psalm te her-lezen vanuit het laatste vers en te starten met enkele bedenkingen bij dit slotvers. ‘Hij die rechtvaardig leeft, vindt zijn geluk in God...’ Als we de inhoudelijke klankkleur van woorden en begrippen respecteren dan hebben we al enig vermoeden waar dit vers ons – in de bijbelse context – kan naar toe-wijzen. Rechtvaardig leeft hij die gaat en staat in het ‘Grond-Woord’. Hij die handelt en wandelt, zich – als een vis in het water – thuis voelt in dat ‘Grond-Woord’ en zich daar blijvend in vermeit, aan deze wordt geluk toegezegd. Dit is de grondslag die reeds duidelijk verklaard werd in de eerste psalm en daarmee ook tegelijk de teneur is voor het gehele ‘boek der psalmen’. Rechtvaardig leven is zich inschrijven in dat ‘Grond-Woord’. Het is mogen ervaren dat ons leven opgenomen wordt en ingebed is in Hem, die zich kenbaar heeft gemaakt als ‘Ik-zal-er-zijn-voor-jou’ en van wie Johannes zei, dat Hij Liefde is. Dit is een belangrijke gedachte, ook voor een mogelijks verstaan van het geheel van deze psalm. Het kan al een hulp zijn voor wie zich al te vlug zou laten misleiden en denken dat hij het recept gevonden heeft van en het antwoord op de vraag: ‘Hoe word je gelukkig in één vers?’ ‘Het geluk’ staat hier zeker niet gelijk met een onbekommerd bestaan, een leven zonder zorgen en/of de praktische moeilijkheden en problemen bij de taken en opdrachten van alledag. We hebben het reeds in meerdere psalmen gehoord en we lezen het ook nu, meteen in het begin van deze psalm (v. 2): ‘Hoor, God, mijn kreet in nood...’. Ook de mens die in het ‘Grond-Woord-ten-Leven’ staat, er zich in beweegt en erin leeft, is niet onaanraakbaar. Hij is geen geïsoleerd wezen, noch één of ander zonderling exemplaar van een beschermde soort. Hij is niet immuun tegen de boosaardigheid van de medemens. Dit laatste, hier in woorden rijkelijk geëtaleerd, is van alle tijden. De listen en de sluwe combines, het gif van het bedrieglijk spreken, de achterbakse intriges, die onmeedogend de ander bedreigen tot hij onverbiddelijk neergehaald wordt. Hoe herkenbaar is het ook nu nog, zowel in de verre, grote wereld als in onze eigen, dichte omgeving. Misschien...zelfs in onszelf... Want het zou een nogal simplistische lectuur zijn die karikaturaal de mensen zou verdelen in twee groepen, de ‘goeden en de slechten’. Terwijl denken we ook nog goed te weten wie tot welke groep behoort. Ook de mens die in verbondenheid leeft met God is niet vrij van het mogelijk boze en/of de mogelijkheid tot het boze in hem. Zich daarvan bewust blijven, houdt de mens alert om niet zomaar in het boze in te stappen en met de boze mee te gaan. Dit grijpt rusteloos rond zich en is continu werkzaam...’tot God het treft’ (v. 8). Hierbij is de boven reeds vermelde gedachte een welgekomen leessleutel om dit tweede deel van de psalm niet te herleiden tot een ‘deus ex machina’. Het boze zaait vernietiging en baart de dood. Hoe creatief en vitaal ook, toch is het zelf ten dode opgeschreven. (Misschien slaat het juist daarom zo hevig en ontstuimig om zich heen in zijn onophoudend gevecht tegen zijn eigen ondergang). Het kwade – signatuur van liefdeloosheid – breekt uiteindelijk stuk op de Liefde die God is. De oneindigheid van deze Liefde doet het kwade als het ware verdampen en laat de mens meewarig het hoofd schudden voor wat schijnbaar zo’n dodende én dodelijke macht had. Die Liefde geeft de liefdeloosheid op die manier het nakijken. Het definitief teniet doen van de liefdeloosheid overstijgt de mens en zijn mogelijkheden. In die zin kunnen we verstaan dat de mens het verhaal verder vertelt en tegelijk beseft dat dit het werk van de Liefde zelf is (v. 10). Wie de stevigheid van deze Liefde heeft mogen ervaren, sluit zich niet op en kan dit niet voor zich houden. Hij wordt voortgestuwd om die vreugde samen met anderen te beleven en te delen. Of... hoe elf verzen er – weer eens – in slagen om ons te doen nadenken over de Liefde, haar mogelijks overstijgend (transcenderend) statuut en haar uitnodiging tot Leven, een Leven in gemeenschap!

137

Page 146: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Eerbied en dankbaarheid 2 U gewijd zij stilte en lofzang, o God, die woont op de Sion; ingelost de gelofte aan U. 3 O hoorder van het gebed, voor ù moet de sterveling treden: 4 had het kwade macht over mij Gìj verzoent wat wij hebben misdreven. 5 Gelukzalig die Gij verkiest, die Gij noodt in uw hoven te wonen; in ons daalt de weldaad van uw huis, de heiligheid van uw tempel. 6 Ontzagwekkend, gerechtigheid zelf, komt uw woord tot ons, God die ons redde, toeverlaat – tot de einden der aarde, tot de verste grenzen der zee. 7 Gij wiens kracht het gebergte gegrond heeft, die omgeven zijt door uw almacht; 8 die het grommen der zeeën bedaart, het donker gegrom van hun golven, de morrende opstand der volken. 9 De verste bewoners der aarde vervult het ontzag voor uw tekenen; waar de morgen zich opent, de avond, wekt Gij de bazuintoon. 10 Tot de aarde komt Gij, geeft haar groeikracht, rijkdom geeft Gij die zich vermeerdert; want de beek van Gods regen vloeit over. Zó geeft Gij het graan zijn begin, schept Gij het begin op de akker, 11 drenkt de voren, effent het ploegland, maakt met zware regens het willig. En Gij zegent wat gaat ontkiemen. 12 En dàn kroont Gij het jaar met uw gaven; welig groeit waar Gij trad het gewas, 13 heerlijk groent het gras van de steppe en der heuvelen dracht is een feest. 14 Overdekt zijn de velden met schapen, en de dalen dragen het graan. Waar de vreugderoep is tot elkaar en het zingen. Psalm 65

138

Page 147: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 65 In de vertaling die voorligt, leest deze psalm wat weerbarstig. Dit vordert ons op om – wat we eigenlijk altijd moeten doen – de psalm nauwgezet te blijven herlezen. De titel kan hierbij een richtsnoer zijn: ‘Eerbied en dankbaarheid’. Het woord ‘en’ lijkt hier als een scharnier te functioneren waardoor beide elementen samengebracht worden in één twee-luik. Dit is ook de structurele vormgeving van deze psalm. Een eerste deel loopt van vers 2 tot en met vers 9 en een tweede deel van vers 10 tot en met vers 14. Niet geheel ten onrechte zouden we kunnen zeggen dat het eerste gedeelte, als het niet over eerbied ‘tout court’gaat, dan toch hierop de klemtoon legt. Andersom beklemtoont het tweede gedeelte overduidelijk het aspect van de dankbaarheid. De twee delen zijn echter geen louter afzonderlijke panelen, die naast elkaar kunnen opgehangen worden. De lijnen die tussen beide lopen, verbinden hen tot één geheel. Eerbied en dankbaarheid hebben met elkaar te maken. Waarachtige dankbaarheid, dankbaar zijn op een authentieke manier impliceert eerbied. ‘Dank u’ zeggen tegen iemand voor wie je geen ontzag hebt, is een (holle) frase in een codex van beleefdheidsformules. Als je ‘dank u’ zegt aan iemand die je geen eerbied betoont, dan spreek je de letter van het woord. De geest ervan, adem je geenszins uit. ‘Van harte danken’ is een (bepaalde) uitdrukking van en in een relatie van hart tot hart. Oprecht danken sluit onvermijdelijk eerbied in. Zoveel is duidelijk. We vinden dit ook terug in de stijl van het tweede deel van deze psalm. Hier wordt dank gebracht door de weldaden van de Gans Andere eerbiedig te verwoorden. Het omgekeerde echter, of eerbied noodzakelijk dankbaarheid inhoudt is minder duidelijk. Zonder hier verder op in te gaan, is het wel zo dat het ontzag voor iemand niet meteen de aanleiding moet zijn tot dankbaarheid, maar deze ook niet in de weg hoeft te staan. Ook dat merken we in het eerste deel. Er worden aanzetten tot dankbaarheid meegegeven. Vers 5 is hiervan een sterk voorbeeld. In de afstand van de eerbied voelen we de nabijheid in het danken. De titel van deze psalm stuurt ons in een bepaade richting. Zo ook geeft een voetnoot ons een verduidelijking. Het zou hier immers gaan over een danklied van het volk voor God omwille van een vruchtbaar jaar. In de verzen 10-14 vloeit en stroomt de weelde inderdaad in overvloed. Uiteraard is deze thematiek niet uniek. In de natuurgodsdiensten vinden we rituelen zowel om de vruchtbaarheid over het land af te smeken als de goede afloop van de oogst te vieren. Ook in andere sacrale literatuur komt dit thema aan de orde. Onder andere in de Vedische geschriften vinden we hieromtrent prachtige passages. En toch blijft de vraag of het hier over een gelijkaardig soort tekst gaat. De titel én vooral de structurele vormgeving doen vermoeden of laten minstens de mogelijkheid open om deze psalm op een andere, diepere gelaagdheid te situeren. Eerbied en dank krijgen maar hun glans in en door de waarachtigheid van een relatie. In een dergelijke relatie weet men niet alleen, maar erkent én beleeft men wie welke plaats inneemt. Dat maakt nu net de levende dynamiek uit van deze relatie. In dit lied ook wordt de onderlinge verhouding tussen God en de mens bezongen. Het is meteen duidelijk waarop het staat: ‘U gewijd zij stilte en lofzang’ (v. 2). Deze beide omspannen de ganse gamma van alle mogelijke menselijke stemmingen. Van de stilte van de gemoedsrust, stilte van ontzetting...over het geween van de droefheid, het gekreun van de gebrokenheid...naar de frisheid van de verwondering, de blijheid van de bewondering...tot de uitbundige vreugde van de dankbaarheid en de welluidende klanken van de lofzang. Welnu, dit alles – en daartussen ligt nog zoveel meer – is er voor Hem en is Hem toegewijd. Ook de mens mag er zijn voor Hem, zoals hij is. We herkennen dan een aantal elementen die in meerdere psalmen naar voor komen. Het boosaardige van de mens uit de vorige psalm galmt nog even na in vers 4, maar evenzeer de mens als gast in het verblijf van de Gans Andere. Daarmee lijken de onderlinge verhoudingen gesteld en de (wederzijdse) bewegingsrichtingen beslecht. Merkwaardig genoeg is het niet de gast die naar de gastheer toegaat. Hij, fundament, begronder, schepper komt naar ons toe als gerechtig woord, als redder en toeverlaat (v. 6-9). En ook, de overgang naar het tweede gedeelte wordt gemarkeerd door het begin van vers 10: ‘Tot de aarde komt Gij...’. Vanuit dit perspectief kunnen we de verzen 10-14 over de vruchtbaarheid van de aarde, de weelde en de overvloed die Hij laat stromen, het groen waarmee Hij uiteindelijk de uitzichtloze steppe kleurt, de regens waarmee Hij de akker dan toch willig maakt, nog anders benaderen. We kunnen deze verzen en beelden dan lezen als metaforen voor de mens die ieder van ons is en ook voor ons individueel bestaan. De mens, die zich als gast vertrouwvol kan en mag inschrijven in een dergelijke relatie met de Gastheer, kan zijn vreugde niet op. Hij kan niet anders dan zijn vreugde van de daken te roepen en ze voor iedereen uit te zingen. Dat is dan ook de toon van het slotvers (v. 14).

139

Page 148: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Lof en dank Steekt Gods loftrompet alom op aarde, 2 zingt tot eer van zijn naam majesteitelijk, doet statig stijgen zijn loflied. 3 Zingt God toe: ‘hoe geducht zijn uw werken! Uw almacht dwingt uw bestrijders U nederig hulde te brengen. 4 U zal alles op aarde aanbidden, zingen ù, zingen ùw naam ter eer.’ 5 Aanzie dan de daden van God, om de mens in zijn handelen vervaarlijk: 6 Hìj heeft vermocht dat de zee droogviel, dat zij droogvoets de stroom overstaken. Daar droegen wij vreugde in Hem 7 die heerst door zijn sterkte voor eeuwig, wiens ogen de volkeren peilen. Rebellen, weerstaat gij Hem niet! 8 Zegent, volkeren, Hèm – onze God, laat vèr zijn loflied weerklinken: 9 Hij die heel ons leven vernieuwde, onze voet voor wankelen behoed heeft. 10 Wèl hebt Gij, God, ons getoetst, ons gelouterd - gelouterd als zilver – 11 Gij hebt ons in de engte gedreven, ons met knelling de lendenen omsnoerd: 12 mensen reden ons over het hoofd, door het vuur gingen wij, door het water, maar Gìj leidde ons uit - tot uw volheid.

13 Met brandoffers wil ik tot uw huis gaan zó los ik mijn geloften U in 14 die mijn lippen U toegezegd hadden, die ik opnoemde toen ik in nood was. 15 Rijke brandoffers zal ik U brengen, offergeur van rammen doen opgaan, stieren brengen als gave en bokken. 16 Hoort mij dan: want ik wil verhalen aan elk die God waagt te vrezen, wat Hij in mijn leven gedaan heeft. 17 Nauwelijks ging mijn aanroep tot Hèm uit of een loflied lag mij op de lippen. 18 Zo ik heimelijk het kwade beoogd had, nimmer had de Heer mij verhoord. 19 Maar God heeft mij waarlijk verhoord, mij verstaan toen ik biddend Hem aanriep. 20 Lof zij God, die mijn bede niet afwees, die mij nooit zijn genade ontzegd heeft.

Psalm 66

140

Page 149: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 66 Zoals we het reeds met andere psalmen meemaakten, vormt ook deze een hecht tweeluik met de vorige. We zouden hem in het verlengde ervan kunnen lezen, ja hem zelfs beschouwen als het doorlopen van de vorige. Beide psalmen zouden gerust één geheel kunnen vormen. Zoals de verwijzing in de marge het aangeeft – bij het slotvers van de vorige psalm – heeft de aanhef van de voorliggende tekst dezelfde teneur en heft dezelfde grondtoon aan als het einde van het vorige lied. Het uitzingen van de vreugde wordt hier ondersteund en begeleid door het steken van de loftrompet. Trouwens ook de titel: ‘Lof en dank’ is zeer gelijksoortig met deze van de vorige. Beide psalmen zingen dank uit. Lof echter schurkt zich nog dichter tegen het danken aan dan eerbied. Wanneer we iemand loven om zijn kunde of uitmuntende eigenschappen dan zijn we hem tegelijk als het ware dankbaar omdat we er zelf kunnen van genieten zoals de vogels in de takken van de bomen. Wie wordt hier waarvoor geloofd en gedankt? Het eerste vers bazuint het uit. Voor God moet de loftrompet gestoken worden en wel over heel de aarde. Overal moet een lied vol lof gezongen worden en moet de ode klinken. En alsof die wereldwijde oproep nog niet volstaat, geeft de dichter in vers 3-4 stof, inhoud, zelfs wat tekst mee voor zo’n lied. Je kunt er niet naast kijken. Wat Hij bewerkstelligt, daar moet zelfs de hevigste tegenstander zich voor buigen. Alles en allen, héél de werkelijkheid is de uitdrukking zelf van lof. Als aanzet en oproep tot dank en eerbetoon, kan dit tellen. Het bevat immers enkele onwankelbare overtuigingen, die meteen ook de melodie van deze lofpsalm mee-bepalen. Met deze vurige aansporing om ons in dit loflied in te schrijven, is de psalm ingezet. Als we ons nog zouden afvragen of en waarom de lof moet gezongen worden, dan helpt de psalmist ons meteen over de drempel van onze twijfels heen. Zoals een fan het niet kan laten om aan ieder die het horen - en zelfs niet horen – wil, zijn favoriet voor te stellen en te pas en te onpas over zijn prestaties te vertellen, zo ook wakkert de psalmist ons aan om de ogen van ons hart open te stellen. ‘Aanzie dan de daden van God...(v. 5). En zo begint hij te vertellen. Het gaat hier echter niet over de laatste nieuwsjes en weetjes, ook niet over ultieme topprestaties of allerlei vluchtige curiositeiten om de nieuwsgierigheid te voldoen of te prikkelen. Het middenstuk van dit lofdicht – van vers 5 tot 12 – beklijft. Dit gedeelte leest zich naar en vanuit het – ook letterlijk – centrale vers 9: ‘Hij die heel ons leven vernieuwde...’. Het is het vers waarin heel de psalm zich vol lovende dank samentrekt en van waaruit hij zijn dankende lof opnieuw ontplooit. De dichter memoreert hier de oerervaringen van doortocht en bevrijding zonder zich evenwel te schuwen om stil te staan bij beproeving en ballingschap waaruit de Gans Andere de mens wegvoert naar de volheid toe.Voor het volk van Israël zijn het, toen zoals ook nog voor het Joodse volk nu, susbstantiële elementen. Tegelijk echter doorbreken ze ook de cultuurhistorische en religieuze kontekst. Het zijn universele ingrediënten die het bestaan van ieder van ons ingrijpend structureren. Wie hunkert er niet naar om weggeleid te worden uit de benauwende engte en knellende kluisters die ons vaak tot slaven maken van economische, politieke of andere maatschappelijke, zelfs psychologische machten? Wie verlangt niet naar die heelheid, die één en vol maakt? Het derde en laatste gedeelte zet de lezer – ook en vooral de ‘profane’ lezer – met de voeten op de grond. Het voert hem terug naar de kern én naar de context van waaruit we deze tekst moeten beluisteren en overwegen. We worden uit onze dromen wakker geschud en geleid naar de ruimte van de cultus. In deze cultische ruimte komen lof en dank, ontvangen en geven samen. Het vertellen van verhalen is dan niet het zomaar opdissen van fabeltjes. In het gedenken van wat de Gans Andere met de mens deed, her-denkt men al deze daden. Het gaat zelfs verder, in het gedenkend en herdenkend lezen van deze verhalende teksten voltrekken deze daden zich opnieuw. Ze staan terug te gebeuren, ook in ons eigen leven. Het wordt de mens dan te sterk. Hij kan niet anders dan dit verhaal – dat hem overkomt en zich in zijn bestaan voltrekt – hertaald verder te vertellen. Dit doorvertellen is immers ook het verhaal ‘doen’. In deze zin ‘doet’ de verteller opnieuw het verhaal. Hij stelt het opnieuw tegenwoordig. Dit soort herdenkend verhalen is dan tevens een oproep naar de toehoorder toe om hetzelfde verder te ‘doen’. Dit ‘doet aan elkaar Leven’. In samenhang en samenzang met de vorige psalm klinkt hier een gulle beker die sprankelt van lof en dank om vernieuwend en vernieuwd leven. Dit alles ontspringt vanuit de grondervaring dat de Gans Andere mij nooit afwijst en mij niet uitsluit uit het onuitputtelijk geluk van zijn Leven (v. 20). Wat een nagalmende variatie van het centrale vers 9 in dit slotvers!

141

Page 150: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods zegenrijk bestuur 2 God zij ons genadig, Hij zegene ons, doe zijn aanschijn over ons lichten: 3 dat op aarde uw weg zij geweten, onder alle volken uw heil, 4 en de volken U loven, o God, U loven de volken tesamen, 5 elk land deelt in de jubelende blijdschap. Want Gìj richt de volken naar recht. Gij leidt alle landen op aarde. 6 En de volken loven U, God, U loven de volken tesamen. 7 De aarde gaf haar gewas: God, onze God, wil ons zegenen. 8 Hij wil ons zegenen, God. Eerbied voor Hem en ontzag tot de verste einden der aarde!

Psalm 67

142

Page 151: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 67 Deze korte psalm – hij telt acht verzen – kunnen we lezen als een gecomprimeerde samenvatting van beide vorige psalmen. Lof, eerbied en een geslaagde oogst komen uitdrukkelijk aan de orde. Doorheen de muziek horen we ook de jubelende klank van dank. In die zin zouden we kunnen zeggen dat dit een verkleinde (her)uitgave, een soort micro-copie is van de twee voorafgaande psalmen. Hij behoeft dan ook geen verdere beschouwing. Wat voor de twee vorige liederen gold, blijft ook hier gelden. Hoe waar die vaststellingen ook mogen zijn, toch verdient dit kleinood het ook om het wat van dichterbij te bekijken. Een éénmalige lectuur zou inderdaad tot het snelle besluit kunnen leiden dat het hier gaat om enkele verzen van één of ander naïef schepsel, dat op een verloren moment in een poëtische bui iets kwijt wou over het geluk van een geslaagde oogst die binnengehaald is. Op een bevlogen manier moet dan ook éénieder opgeroepen worden om, diegene die daarvoor verantwoordelijk geacht wordt, uitbundig eerbied te betuigen en te loven.Tot zover dit lied dat verder – zonder gevolg – vertikaal kan geklasseerd worden naast tal van soortgelijke (lied)teksten. De niet vooringenomen, zelfs snelle, lezer zou tot zover hierin kunnen meegaan dat dit – gedeeltelijk – een mogelijke benadering kan zijn. Tegelijk moet hij – eerlijkheidshalve – vaststellen dat hierbij dan voorbijgegaan wordt aan het begin van deze psalm. Hij vangt niet aan met een oproep tot lof en/of dank. Hij heft niet meteen een lofzang aan. Als entrée echter, kan het openingsvers tellen. Een verwijzing in de marge leidt ons naar het boek Numeri. Dit is één van de vijf boekrollen van de Tora. Het behandelt de periode van de uittocht uit Egypte. Het geeft ons onder andere een inkijk in de concrete organisatie tijdens het verblijf in en de doortocht door de woestijn. In één van de sterke passages kunnen we lezen hoe Jahweh zelf de woorden aan Mozes geeft die hij aan Aäron moet doorgeven. Aäron is de vertegenwoordiger van de priesters en de woorden waarover het hier gaat zijn noch min noch meer deze die moeten worden uitgesproken als Aäron het volk van Israël wil zegenen. Met een gelijkaardige formulering van deze ‘zegen’ wordt deze psalm ingezet. We zouden hier verder uitvoerig kunnen ingaan op de inhoud en mogelijke betekenis(sen) van deze ‘zegen’. We beperken ons tot twee bedenkingen. Met het uitspreken van deze bede om zegen stelt de mens zich onder de hoede van de Gans Andere. Deze is als het ware het beschuttend tentzeil waaronder de mens zich verwarmen kan en hem tegelijk beschermt tegen al het barre van buiten. Vervolgens houden we van de excursus naar het boek ook vast wat er na het meegeven van de ‘zegenwoorden’ te lezen staat. ‘Als ze zo mijn naam over de Israëlieten uitspreken, dan zal Ik hen zegenen’ (Num., 20,27). Met andere woorden, deze ‘zegen’ uitspreken, zijn Naam zó uitspreken is tegelijk zijn Naam doen. Hij is immers ‘zegen’! De formulering van deze ‘zegen’ doet vermoeden dat deze psalm misschien wel een plaats had in het geheel van het (liturgisch) ritueel. Het universeel karakter van dit gedicht is dan des te merkwaardiger. Vanuit de zegen breekt de bede open dat de weg naar en het heil zelf geweten zou worden door alle volken (v.3). Vers 7: ‘de aarde gaf haar gewas...’ duidt op de vruchten van een goede oogst. Dit was – volgens de aantekening in een voetnoot – dan ook hoogst waarschijnlijk de onmiddellijke aanleiding voor dit lied.Toch zouden we dit vers ook kunnen lezen als een beeld van een vruchtbaar en geslaagd leven. Dit laatste echter niet afgemeten aan maatstaven en criteria van (top-)prestaties, resultaten en scores. Het ‘geluk-te’ leven is het leven dat weet heeft van en zich in-leeft in die zegen. Het is het leven van diegene die kan en mag beseffen dat zijn bestaan opgenomen is, begeleid en bestuurd door die zegen en daarnaar leeft. Dat bestuur dat ons bestaan richt, is immers zelf ‘zegen’ in overvloed voor iedereen. Zo kunnen alle volken delen in de jubel en de blijdschap. Het is dan ook niet te verwonderen dat de dichter – in deze korte psalm – tot tweemaal toe stelt: ‘U loven de volken tesamen’ (v. 4 en v. 6). En zoals uit de twee voorafgaande psalmen reeds bleek, sluiten waarachtig loven en danken ook eerbied en ontzag in. In het slotvers van deze psalm roept de dichter op dat deze grondhoudingen, die juist te maken hebben met het bewustzijn van de zegen van zijn Naam, zich zouden mogen openspreiden tot aan de verste einden van de wereld (v. 8).

143

Page 152: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

144

Page 153: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De triomf van Jahwe

2 God verrijst - zijn vijanden verstuiven, voor zijn aanblik vlieden zijn haters. 3 Zoals rook verwaait op de wind, zoals was wegsmelt voor het vuur, zó vergaan voor Gods aanblik de duisteren. 4 De rechtvaardigen echter - met jubel verblijden zij zich voor Gods aanschijn, vieren in vervoering hun vreugde. 5 Zingt God ter eer, psalmzingt zijn naam baant die rijdt door de wolken de heerbaan: Jahwe is zijn naam - juicht voor zijn aanschijn. 6 Hij die vader is der verweesden, voor de vrouw die haar man mist het pleit voert, God, Hìj in zijn heilig domein. 7 God, die vereenzaamden een thuis geeft, die gevangenen doet uitgaan in voorspoed. Doch wie Hem tart woont in woestijnland. 8 Toen Gij, God, uw volk vóór zijt gegaan, uw weg door de woestijn hebt genomen, 9 beefde de aarde, het zwerk brak in droppelen voor deze aanwezigheid Gods, Hij die God is van Israël. 10 Gij zond neer, God, als regen uw mildheid, gaf uw uitgeput erfland weer krachten, 11 dat uw volk zich dáár neder kon laten; Gij bereidde het land in uw goedheid, o God, voor wie waren verdrukt. 12 De Heer doet zijn aanzegging uitgaan, blijde tijdingen - uitzwermend talloos:

13 ‘legervorsten, zij vlieden, zij vlieden!’ Zij verdeelt, die het huis hoedt, de buit: 14 duivenvleugelen, betogen met zilver, de slagpennen met weerschijn van goud. 15 Toen de Almachtige de koningen uiteendreef, te dien tijde viel sneeuw op de Salmon: 16 o berg Gods, gebergte van Basan, berg der steilten, gebergte van Basan, 17 berg der steilten, wat staart gij afgunstig naar de berg die God tot zijn domein koos? Weet: de Heer zal voor eeuwig daar wonen. 18 Strijdwagens heeft God, myriaden, duizendtallen duizenden malen; de Heer heeft de Sinaï betreden, verschenen in heiligheid; 19 Gij ontsteeg, voerde mee de gevangenen hebt gevorderd de gaven van mensen, óók hen die U wilden weerstaan; om woning te maken, Heer, God. 20 Gezegend de Heer, dag aan dag, Hij arbeidt om onzentwille: de God in wie ons behoud is. 21 Hij, God - ons een God van verlossing: bij de Heer is een weg uit de dood. 22 Doch zijn vijanden breekt God de schedel, het hoofd ruig van wie weiden in misdaad. 23 De Heer sprak: ‘Ik haal binnen: uit Basan, binnen: zelfs uit de diepten der zeeën; 24 dan staat gij waar zal vloeien het bloed, en de tong van uw honden krijgt mee van wat ééns tot de vijand behoord heeft.

145

Page 154: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

25 Zichtbaar, God, wordt uw feestelijke rei tempelrei van mijn God, van mijn koning. 26 Zangers gaan vooraan in de stoet, aan het eind die de snaren bespelen; meisjes, middenin, slaan op de handtrom. 27 Altesamen loven zij God, Hem Jahwe, de springader Israëls. 28 Zie daar Benjamin, de jongste, vooraangaan, de vorsten van Juda in drommen, die vorsten van Zebulon zijn, die vorsten zijn van Naftali. 29 Maak, God, uw macht openbaar - God die machtig aan ons hebt gehandeld - 30 uit uw tempel hoog boven Jeruzalem: koningen zullen hun schatting U brengen. 31 Dreig het monster tussen het riet, de troep stieren, stierkalven der heidenen. Knielend met baren zilver en goud volken vroeger belust op de strijd. 32 Zij naderen, Egypte’s rijksgroten, Ethiopië gaat zich beijveren de handen te heffen tot God. 33 Zingt Gods lof, koninkrijken der aarde, zingt bij de harp voor de Heer, 34 die rijdt langs de alhemel des aanvangs, hoor! Hij spreekt met machtige stem. 35 Erkent dan God in zijn macht: zijn hoogheid is over Israël. In de wolken zetelt zijn kracht. 36 Geducht vanuit zijn heiligdom God, God van Israël, Hij die verleent weerbaarheid, oerkracht aan zijn volk. Gezegend zij God! Psalm 68

146

Page 155: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 68 Heb je al eens héél jonge kinderen – net goed de kleuterleeftijd voorbij – bezig gehoord én gezien als ze het met elkaar hebben over hun respectievelijke mama’s en papa’s? Hakkelend en struikelend over hun eigen woorden, door de hen opjagende snelheid, vertellen ze een sterk verhaal gevolgd door nog een sterker. Ze laten de ander geen kans. Ze onderbreken elkaar of blijven ongestoord doorpraten. Terwijl onvermijdelijk de decibels stijgen en de tonen wijzigen, blijven ze onbevangen en des te overtuigender de éne superlatief aan de andere rijgen. Ze snoeren de uitvergrote eigenschappen aan elkaar en al snel gonst het van de grootste, snelste, rijkste en sterkste papa. De man die alles en nog véél meer kan. Maar dit wordt al even heftig doorkruist met stellingen over de beste, zachtste, mooiste en liefste mama. De vrouw die immers alles en nog véél meer doet. Of je dit alles – neerbuigend – cliché’s noemt of cultuurhistorische vooringenomenheid, restanten in ons collectief geheugen... het zijn beelden die géén beeldenstorm klein krijgt. Trouwens – en dat is heel belangrijk – voor het kind zijn dat geen beelden of verbeelding. Het is de puurste werkelijkheid. Papa en mama zijn immers niet zomaar de beste. Ze zijn de beste van alle mama’s en alle papa’s. Ze zijn de beste van de héle wereld. Voor minder gaat het kind niet dat zich fier en tegelijk veilig weet in zijn wereld. Papa en mama zijn immers die wereld. Wie (nog) niet opgesloten zit in zelfingenomenheid, wie (nog) niet geblokkeerd is door hautain cynisme, voelt hier in de kinderlijke naïviteit de warmte en ziet de vonk van een mateloze bewondering die meteen een bedding is om vertrouwvol het leven tegemoet te gaan. Die grenzeloze bewondering is een levensvatbare kiem om zelf verder op weg te gaan. Of...heb je al eens gesnuisterd en gebladerd in passages of misschien wel het geheel gelezen van grote epen zoals deze van een Homeros, Ovidius, Vergilius, en anderen? Hun geschriften ontspringen uit een gelijksoortige – bijna kinderlijke – bewondering. De dichters zijn trots op hun land, hun volk, op culturele en historische verworvenheden. Ook zij geven hun oeverloze bewondering de vrije loop, weliswaar op een verschillende manier dan deze van de kinderen. In stijl en vorm, beheerst door het strakke patroon van klank en ritme in de poëzie, zetten ze de ontstaansgeschiedenis in de verf. Desnoods deze van de ganse kosmos om zo de uitgelezen plaats van hun land nog meer te benadrukken. Ze vertellen fier over stoere daden en benarde wederwaardigheden van hun figuren die ze onbeschroomd tot helden verheffen. Ze richten voor hun helden literaire beelden op waardoor deze buiten alle proporties uitstijgen boven de gewone mens die we allen zijn. Hierbij schuwen ze op hun manier geenszins de stroom van epitheta. De helden en hun daden worden zo voor de eeuwigheid in woorden vastgebeiteld. Dit heeft het voordeel dat we het epos, het heldendicht en de geschiedenissen verder kunnen vertellen, opnieuw onder de aandacht kunnen brengen en in herinnering houden. Hierbij bewegen we ons steeds op het scherp tussen verbeelde werkelijkheid en werkelijke ver-beeld-ing. Hoe dan ook, doorheen de schijn van beelden wordt het vermoeden van een werkelijkheid gewekt. Beeld en werkelijkheid kunnen blijkbaar niet zonder elkaar, hoewel de werkelijkheid elk nieuw beeld telkens weer overtreft! En...heb je dan al eens deze psalm 68 gelezen? De ingrediënten waarover hierboven sprake is, vinden we erin terug. Fier – zoals het kind – stelt de psalmist ons onversneden de Gans Andere voor. Zijn dichtwerk zou niet misstaan in één of ander groots epos. De stoet van woorden zijn een triomftocht die de manifestatie van de Gans Andere beschrijven als een ervaring van zegen. Een ons geruststellende informatieve voetnoot bij deze psalm leert ons dat niet alles in dit gedicht te verklaren is omdat er – naar men meent – fragmenten van zeer oude poëzie in bewaard zouden zijn. Wat er ook van zij en hoe ondoorgrondelijk sommige verzen ook zijn, toch blijft er – ook literair – heel wat te proeven. Alleen al in de tot tweemaal hernomen alliteratie van ‘...gebergte van Basan, berg der steilten...’ (v. 16-17) hoor je het gedreun én voel je – als het ware – de dreun die het gebergte het nakijken geeft wanneer de Gans Andere zijn intrek neemt en zijn woning betrekt op de Sion, die aan deze kant van de Jordaan gelegen is. Deze stroom is ook - symbolisch reeds - geladen met leven en dood. Zonder hier verder op in te gaan brengen deze gedachten ons meteen naar de machtige aanhef van deze psalm: ‘God verrijst – de vijanden verstuiven..’ (v. 2). Hier gaat het niet meer om episch en heroïsch wapengekletter. Maar door de duistere passages heen, komt steeds deze beweging van opstanding terug. De Gans Andere is immers een God van bevrijding. Hij leidt ons weg uit de dood. Bij Hem is behoud-ten-Leven! Beeld?!... Werkelijkheid?!

147

Page 156: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

148

Page 157: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De haat der wereld 2 Verlos mij, God, want het water is mij tot de lippen gekomen; 3 in bodemloos slijk zak ik weg, ik vind geen grond om te staan, in diepe wateren geraakt. En straks neemt de stroming mij mee. 4 Moegeroepen ben ik en hees, blindgestaard van het wachten op mijn God; 5 mijn hoofdharen te boven in aantal die redeloos een haat aan mij hebben, sterk genoeg om voorgoed mij te breken die trouweloos mijn vijanden zijn: de dief heet ik van wat ik nooit wegnam. 6 Gij, God, Gij weet van mijn dwaasheid, mijn misslagen zijn U niet verborgen: 7 stel om mìj niet teleur die U wachten, de Heer der hemelse scharen, laat om mìj geen vernedering lijden, die U zoeken, Israëls God! 8 Want smaad draag ik om Uwentwille, vernedering ligt op mijn gelaat; 9 voor mijn broeders werd ik een vreemde, een van elders voor mijn moeders zonen; 10 ijver voor uw huis heeft mij verteerd, mìj trof de smaad van uw smaders. 11 Doch kastijdde ik mijzelve door vasten, ik heb enkel aanstoot gegeven, 12 sloeg ik een zak om als rouwkleed een spreuk wist men die op mij sloeg; 13 mìj bepraat wat daar zit in de stadspoort op mìj weten de drinkers een liedje. 14 Doch zelf blijf ik, Heer, tot U bidden, - wend, God, ten goede het uur; verhoor mij in uw grote ontferming, met uw trouw die verlossing bewerkt:

15 trek mij uit het slijk eer ik wegzink. Laat mij mijn vervolgers ontgaan, aan dit bodemloos water ontkomen: 16 dat zijn wassende vloed mij niet meevoert, dat de maalstroom mij niet omlaag trekt, niet de put zijn mond boven mij sluit! 17 Heer, verhoor mij, Gij mild in ontferming, zie mij aan in uw mateloos erbarmen; 18 wend uw aanschijn niet af van uw knecht: bedreigd ben ik - antwoord mij ijlings. 19 Wees mijn leven nabij,wees mijn losser, maak mij vrij - mijn belagers ten spijt! 20 Gij kent de smaad die ik draag, mijn schaamte en mijn vernedering: al mijn belagers doorziet Gij; 21 hun honen brak mij het hart, doodziek ben ik achtergebleven. Op meeleven hoopte ik. – Niets. Op troost - die ik niét heb gevonden. 22 Zó mengden zij gif in mijn spijs, gaven mij azijn toen ik verdorstte: 23 zij hun eigen dis tot verderf, voor hun zelfvoldaanheid een worgstrik. 24 In hun ogen dove het licht, verlam hun voor immer de lendenen; 25 stort uw strafgericht over hen uit, laat de vlam van uw gramschap hen grijpen! 26 Verlatenheid heerse in hun kamp, in hun tenten zij geen bewoner: 27 hun vervolging geldt een die Gij sloeg, die Gij trof - zij verzwaren zijn foltering.

149

Page 158: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

28 Voeg daarom schuld bij hun schuld, laat hen nimmer uw vrijspraak verkrijgen, 29 uit het boek des levens gedelgd, niet vermeld bij het tal der rechtvaardigen. 30 Al leef ik in verdrukking en pijn, ùw heil, God, kan mij doen herrijzen: 31 dan loof ik Gods naam door een lied, van zijn grootheid zing ik de lofzang. 32 Dàt verblijdt de Heer meer dan een dier, de offerstier – gehoefd en gehorend. 33 Die verdrukt zijt, ontwaart het met vreugd, die God zoekt, uw hart mag herleven: 34 de Heer zal de misdeelden verhoren, Hij veracht niet de zijnen in kluisters. 35 Laat dan hemel en aarde Hem loven, met de zeeën, vol wemelend leven: 36 want God zal Sion bevrijden, herbouwen de steden van Juda, opdat zij het erfelijk bewonen. 37 Het geslacht van zijn knechten beërft het: wie zijn naam in liefde vereren, in dìt land maken zij woning. Psalm 69

150

Page 159: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 69 Naar de gangbare normen van het psalmenboek is deze – zoals ook de vorige trouwens – reeds een vrij lange psalm. We doen er het best aan er langzaam aan te nippen als aan een long-drink. Het is immers een zware cocktail van vele, sterke emoties die vaak verschillen van kleur en smaak. Stuk voor stuk zijn het beklijvende gevoelens die – in hun schijnbare tegenstelling – samengebracht worden in één psalm, die zelf in zijn vormgeving niet dadelijk zijn volle duidelijkheid prijsgeeft. Want een voetnoot verduidelijkt ons dat de laatste twee verzen (v. 36-37) hoogstwaarschijnlijk oorspronkelijk niet bij deze psalm hoorden. Ze zouden betrekking hebben op de terugkeer uit de ballingschap. De geschiedenis van de eindredactie is misschien onzeker en – mij althans – niet bekend. We kunnen ons inderdaad allerlei vragen stellen, zoals ‘wie heeft wanneer en - vooral - waarom beslist om deze verzen eraan toe te voegen, als dit al het geval zou geweest zijn, want dit laatste is ook niet volledig zeker?’ En indien dit wel het geval is, dan kunnen we ons afvragen vanwaar die verzen vandaan komen. Maakten ze deel uit van een ander bestaand geschrift? Zijn ze om welbepaalde – historische, cultische – redenen hieraan toegevoegd? Het zijn boeiende vragen die mensen op weg kunnen zetten om via wetenschappelijke studie wat meer zicht op de mogelijke antwoorden te krijgen. Tot zover ligt de psalm in deze vorm voor ons. De informatie van de voetnoot vestigt de aandacht op de laatste verzen van deze psalm, waaraan je bij een eerste lectuur nogal eens onachtzaam aan voorbij zou (kunnen) lopen. Ofwel, omdat je denkt dat het mogelijks een slotformule kan zijn waarop wat sleet gekomen is en waarvan de betekenis ons uitgehold lijkt of ons zelfs volledig ontgaat, ofwel, omdat je meent vaag bewust aan te voelen wat deze verzen hier nog komen doen. In de poëzie nu is het vaak zo dat het slotvers of zelfs pas het eindwoord soms de pointe bevat. Dit ontsluit dan het geheel en laat zo mogelijke betekenissen oplichten. In deze psalm is dat niet anders. Het slot breekt als het ware het gedicht open en laat een vérreikende spirituele lectuur toe. Het tilt de verzen – overigens krachtig poëtisch verwoord – ver uit boven een psychologische weerspiegeling van een zoveelste ziekelijk zelfbeklag van één of andere hypochonder of de zoveelste klacht van een verongelijkte calimero of de zoveelste agressieve stormram die niets anders en niets minder beoogt dan de vernietiging van zijn belagers. Het is veel meer dan de schreeuw van iemand in uiterste nood die zich in een ultieme hulpkreet wendt tot een hem overstijgende instantie waarvan hij terstond een (levens-)reddend ingrijpen verwacht. De laatste verzen al, laten verschillende lezingen toe. Sion dat bevrijd wordt, de steden van Judea die herbouwd worden (v. 36), kunnen we als metaforen beschouwen voor het bestaan en de bestemming van ieder van ons. We zijn niet als ballingen bedoeld. En toch dwalen en zwerven we snel rond, al was het maar door het maatschappelijk arbeidsethos of wat daarvoor moet doorgaan. De lat wordt vaak zo hoog gelegd of soms stellen we onszelf zo’n harde eisen, zelfs of juist voor de ‘goede zaak’ zodat we vreemden worden voor onze broers en zussen, voor onze geliefden en naaste verwanten, zoals het ook de dichter overkomt (v. 9). Het wordt dan geleidelijk aan duidelijk dat de verschillende beschreven gevoelslagen niet alleen een ander of anderen betreffen, maar dat ze ook allemaal tegelijk in mezelf leven en werkzaam zijn. We ervaren allen wel eens de moedeloosheid van het niet begrepen worden, ondanks alle inspanningen om onszelf en onze goede bedoelingen duidelijk en begrijpbaar te maken. We geraken allen wel eens ontmoedigd wanneer we verslagen naar ons eigen geknoei en geklungel kijken. We worden ons stilaan bewust dat de haat van de wereld – overigens de titel van deze psalm – ons niet alleen van buitenaf overvalt, maar dat we die binnen in ons ook soms zelf voeden zodat deze ook van ons uit naar de wereld toe uitbarst. Het (h)erkennen van de universaliteit van deze diverse emotielagen in het unieke van het bestaan van elk van ons, wijst ons meteen verder naar en maakt ons attent op de hunker en het verlangen naar het herstel en de heropbouw van de puinen van ons bestaan. Het slotvers is dan ook een existentieel zeer ingrijpende oproep. Zijn naam in liefde vereren (v. 37) is immers ‘liefde doen’. ‘Liefde’ is dan het land waarin hij mag wonen die ‘liefde doet’. Boven en door elke cultuurhistorisch bepaalde religieuze institutie heen, weerklinkt hier de kern van de waarachtige bestemming van ieder van ons en van ons allen. ‘Liefde’ schept immers verbondenheid, gemeenschap en leven. Ons bestaan hoeft dan niets anders te zijn dan een teken van én een oproep tot dit ‘liefhebben-ten-leven!’

151

Page 160: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Kort gebed om hulp 2 O God, kom mij toch ontzetten, Heer, kom mij haastig te hulp. 3 Laat beschaamd staan, bewust van hun schande, die het hadden gemunt op mijn leven, geef Gìj de smadelijke aftocht van wie op mijn ongeluk hoopten: 4 mogen zèlf zich verschuilen, vernederd, die schateren: ‘raak! die is raak!’ 5 Wacht geluk en vreugde in U niet elk wiens hart naar ù uitgaat? Het woord ‘grootmachtig is God’ mogen telkendage herhalen zij die verbeiden uw heil. 6 Ik ben zo ellendig, zo arm – o God, kom spoedig tot mij! Mijn hulp zijt Gij, mijn bevrijder: Heer, laat U niet wachten.

Psalm 70

152

Page 161: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 70 Een voetnoot is het kleine(re) broertje van de grondtekst waar deze noot – op één of andere manier – bij hoort. Hij wordt vaak veronachtzaamd of wat stiefmoederlijk behandeld. Hij roept soms wrevel op omdat hij storend is voor een mooie bladspiegel én voor een vlot doorlopende lectuur van een tekst. En wanneer de voetnoten – alle samen – achter de tekst geplaatst worden, dreigen ze dikwijls helemaal overgeslagen te worden. Naast het informatief karakter verwijst een voetnoot soms naar andere (passages in de) literatuur. Hij wekt de aandacht, scherpt onze leergierigheid aan en hij roept op z’n minst nieuwe vragen op. De – overigens éne – voetnoot bij deze psalm deelt ons op een eenvoudige manier mee dat de tekst van deze psalm, op enkele kleine verschillen na, gelijk is aan deze van psalm 40, 14-18. Deze bescheiden mededeling vestigt alvast onze aandacht op iets wat ons als modale lezer zou kunnen ontgaan. Los van de vraag naar het belang van deze informatie, roept ze andere bedenkingen op. Het ligt voor de hand dat we ons afvragen welk van beide de oorspronkelijke versie is. En als dit de voorliggende psalm is, waarom zou deze tekst dan toegevoegd zijn in psalm 40? Wanneer zou dit gebeurd zijn en door wie? Stel echter dat psalm 40 in zijn geheel de oorspronkelijke tekst is, dan blijft de vraag wie om welke reden(en) geoordeeld heeft dat dit stuk nog eens als afzonderlijke psalm moest opgenomen worden? Genoeg vragen om verder op zoek te gaan. Onafgezien van mogelijke onderzoeksresultaten waarover ik – althans nu – niet beschik, levert dit feit andere (lees-)ervaringen op. Dertig psalmen geleden hebben we deze passage slechts zijdelings vermeld. We legden vooral de nadruk op de weg die werd afgelegd tussen het eerste vers van psalm 40 en het laatste vers, tegelijk het laatste van deze psalm. Daar deze passage opnieuw is opgenomen als een afzonderlijke psalm, geeft het ons de gelegenheid of verplicht het ons er meer uitdrukkelijk bij stil te staan. Als alleenstaande psalm lees je de tekst ook weer ‘nieuw’, temeer daar je ook hier een mogelijke wenk meekrijgt door de titel. Deze is ook een andere dan bij psalm 40. Hier luidt het: ‘Kort gebed om hulp’. In een vijftal verzen – dus, inderdaad kort – worden echter enkele wezenlijke elementen van het gebed zichtbaar. Over elk van deze, kunnen lange tractaten geschreven worden. Er is steeds wel een aanleiding tot het gebed. Deze kan verschillend zijn. Zo vinden we – ook onder de psalmen – onder andere, dank-, smeek-, lofpsalmen. Op hun beurt kunnen er heel wat verschillende motieven zijn om te danken, te smeken en te loven. En zelfs als men looft ‘om niet’ dan is de presentie, het ‘er-zijn’ van de Gans Andere reden genoeg op zich om zich tot Hem te wenden. De aanleiding voor dit gebed van psalm 70 is voor ieder van ons herkenbaar. Het is de situatie waarin wij tot mikpunt geworden zijn. De andere heeft het op ons gemunt. Hij maakt ons tot schietschijf en richt al zijn pijlen van beschimping, beschuldiging en kritiek op ons. Hij houdt niet op tot hij ons de beslissende slag heeft kunnen toebrengen en ons uitgeschakeld heeft. Het is een uitzichtloze situatie. Er valt geen tijd meer te verliezen en er moet hulp opdagen, hier én nú. Ook in dit gebed lezen en voelen we het jagend ritme van de tijd, waarbinnen het doel – de hulp – moet bereikt zijn. Een ander wezenlijk element is het volle vertrouwen in diegene tot wie men zich wendt. Geen rationele activiteit is het, maar een bestaanservaring dat we er bij die a/Andere mogen zijn zoals we op dit ogenblik zijn én hem als zodanig ook alles mogen toevertrouwen wat er in ons opkomt, zelfs verwensingen naar onze tegenstanders toe (v. 3-4). Samen met dit vertrouwen, gaat nog het ander element van het verwachten gepaard. Het gaat hier duidelijk om de verwachting van het heil, de zegen, het geluk (v. 5). Deze toezegging van de belofte van geluk is de opening van het gehele psalterium en komt keer op keer, in heel veel verschillende psalmen, opnieuw terug. Niet alleen de buitenstaander, ook de gelovige zelf vraagt soms naar de mogelijke zin van het gebed. Soms rijst het idee dat er geen God of goden zijn. Soms leeft de droom dat de mens zelf (een) god moet kunnen zijn of toch kunnen worden. We denken hierbij dan nogal snel aan iets als al-macht. Alles kunnen, alles mogen, alles willen... Een experimentele lectuur van deze psalm laat ons even iets ‘zien’ van het ‘God-zijn’. Hij leert ons ook dat wij mensen die God willen zijn hiertoe op weg zijn waar we God, ‘Ik-zal-er-zijn-voor-jou’ telkens weer opnieuw doen. Of... hoe een (zeer) kort gebed onze droom weer naar de werkelijkheid van elke dag brengt.

153

Page 162: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Als een leven met God zich verduistert Heer, bij U zoek ik toevlucht, laat mij niet voor immer vernederd. 2 Gij die rechtvaardig zijt, ontzet mij toch, geef mij uitkomst. Neig uw oor tot mij, schenk mij uw heil. 3 Wees mij tot een rots, tot een burcht waarheen ik immer mag komen, waar Gij mij stelt in uw heil. Mijn rots, mijn bergvesting zijt Gij. 4 Houd mij, God, uit de greep van de bozen, die klauw van wie vals zijn en wreed. 5 Gìj, Heer, Gìj waart mijn hoop, mijn betrouwen van dat ik jong was; 6 van de moederschoot af was ik veilig bij U, Gij, mijn helper sinds ze me droeg. En voor U was immer mijn loflied. 7 Gods hand kon een elk aan mij zien: Gìj waart mij de machtige toevlucht. 8 Vervuld was mijn mond van uw lof, elke dag opnieuw van uw luister: 9 o verwerp mij dan niet nu ik oud word, mijn kracht mindert - laat mij niet alleen. 10 Want mijn vijanden praten over mij, mijn belagers gaan samen te rade; 11 en het luidt: ‘God heeft hem verlaten. Op hem los! Niemand neemt hem ons af.’ 12 God, blijf niet verre van mij, mijn God, kom mij ijlings te hulp: 13 dan moeten van schaamte vergaan die genadeloos mij vervolgen, moeten schande dragen en smaad die steeds op mijn ongeluk uit zijn.

14 Ikzelf – ik blijf hopen bestendig: dat ik weer mag verhogen uw lof, 15 dat mijn mond uw gerechtigheid meldt, gewaagt, elke dag weer, van uw heil dat ik nooit kan beseffen ten volle, 16 en ik uitspreek de daden van Hèm, van de Heer, ùw gerechtigheid – de enige aanzeg. 17 Gij hebt mij van jongsaf onderricht, God, en nòg spreek ik van uw wonderen. 18 In mijn ouderdom thans, in mijn grijsheid, wil evenmin, God, mij begeven; moge ik nòg uw vermogen onthullen, het geslacht dat gaat komen uw sterkte, 19 uw gerechtigheid, God, naar zij oprijst, hoe Gij grote dingen gedaan hebt. Wie is, o God, gelijk Gij? 20 Die mij zien deed beproevingen talloos wilt wèder mijn leven vernieuwen, uit afgronds zuigende kolken mij wèderom doen ontstijgen; 21 Gij wilt mij wèder verhogen, wendt U toe en schenkt mij uw troost. 22 Dan mag ik U weer loven met harpspel o mijn God, om uw trouw, bij de cither mijn psalmen zingen, Gij Heilige Israëls, 23 U psalmzingen met jubelende wijzen: om mijn leven dat Gij hebt verlost. 24 En elke dag mag mijn woord het verkondigen dat Gìj recht doet: als schande dragen en smaad zij wier opzet mijn ondergang was.

Psalm 71

154

Page 163: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 71 Ouderdom heeft iets...! Dit gaat op voor mensen, maar het geldt ook voor dingen. Oude monumenten zijn vaak versteende getuigen. Oude voorwerpen verwijzen naar een ginds en een toen. De afbeelding – bijvoorbeeld in de schilderkunst – van materiaal of voorwerpen die in vroegere tijden gebruikt en verbruikt werden, zet onze verbeelding aan het werk. Deze roept dan beelden op van mogelijks verzonken werelden die, hoewel ze niet tot leven kunnen komen, toch iets van zich lijken te tonen. Als gestolde restanten beschrijven oude folianten ons vaak lang vergeten wijsheden of geven ons minutieus bijgehouden informatie mee over het leven van alledag in een wereld van eeuwen geleden. Stil, stom, versteend, gestold... oude overblijfselen vertellen iets. Ze wijzen...op iets, op iemand... Ze zetten sporen uit. Alleen reeds door hun aanwezigheid onthullen ze en geven een vermoeden prijs van een vroeger, een eerder, een (vorm van) begin. Dit is ook een betekenis van het woord ‘arche-ologie’. Deze wetenschap probeert in en door haar activiteit een logisch, samenhangend en verantwoord verhaal te re-construeren over een mogelijk begin (archè/αρχη), een oorsprong of aanvang, hetzij van een stad, een dorp, een gemeenschap... een beschaving. Op die manier zijn archeologen spoorzoekers die pogen te ontcijferen wat oude dingen ons mogelijks vertellen over hun (vermeende) oorsprong. Verwijzend naar ‘vroegere geschriften’ (cfr. supra) kunnen we stellen dat het lezen van oer-oude teksten – o.a. deze psalmen – is als het lezen van sporen van onze eigen oorsprong. Dit laatste hoeft niet zozeer of niet enkel historisch opgevat dan wel gezien te worden als bron voor het zelfverstaan van wat/wie we zijn als mens. Ouderdom heeft iets...! Dit geldt voor dingen, maar gaat ook op voor mensen. Uiteraard kunnen hier, zoals bij voorwerpen, schilderkunst en – nog veel indringender – de fotografie oudere mensen in beeld brengen. Ook hier zijn allerlei sporen te lezen over de verte en de diepte van menige gebeurtenis en (on)menselijke ervaring. Het wezenlijke verschil met dingen bestaat hierin dat de oudere mens het verleden tegenwoordig stelt precies in en door zijn aanwezig-zijn. Hij stelt het geleden verleden present. Hij is het tegen-woordig verleden en dit in verschillende betekenissen. Als talig wezen kan de mens immers flarden (van het) verleden verwoorden. Hij is in staat het – beleefde – verleden enigszins en op verschillende wijzen ter sprake te brengen. Hij kan verhalen vertellen en/of construeren over wat geschied is. In die zin is de oudere mens een bevoorrechte getuige, die ons iets kan zeggen over een eerder, een vroeger, een aanvang. De oudere mens echter vertelt niet enkel over maar is ook steeds – als tegenwoordig verleden – het verhaal zelf van zijn oorsprong. Hij spreekt niet alleen over maar spreekt ook van zijn eigen bron. Hier schrijft, leeft de archeoloog zijn eigen archeologie. Het verhaal van zijn oorsprong die de oudere mens geworden is, bevat ook al hetgeen waarvoor hij opgekomen is, gewerkt en geleden heeft; al hetgeen ook waartegen hij tekeer is gegaan en gestreden heeft; al hetgeen wat hij vurig bemind en verlangd heeft en nog steeds verlangt. Het is zijn/haar wereld van het begin-sel (αρχη). Ook dat betekent ‘archè-o-logie’. Zo is deze niet alleen op zoek naar het begin van een wereld maar tevens naar het begin-sel waarop deze wereld be-rust. Ouderdom heeft iets... aandoenlijks waar de broosheid van de oudere mens hem aan het wankelen dreigt te brengen en waar hij steun behoeft. Het wordt echter schrijnend waar het verhaal van zijn levens-beginsel dat hij is, dreigt te struikelen omdat voor hem dit levens-beginsel van zijn verhaal zelf lijkt te wankelen. En daar vertelt ons de psalm over. De ervaringen die hierin beschreven worden, zijn duidelijk herkenbaar en blijven pijnlijk actueel. Een mens, wiens reeds lange levensgeschiedenis in het teken stond en blijft staan van een ‘geschiedenis-ten-Leven’, wordt vernederd. Hij wordt beschouwd als een hinderlijke getuige van een gevaarlijke tijdsgeest. Hij wordt achterna gezeten, bedreigd en overrompeld door vertegenwoordigers van allerlei nieuwe opvattingen en ideologieën. Ze brengen de man van zijn stuk door zijn levensbeginsel hevig te doen wankelen. De oude man is onderhevig aan allerlei beroering, biedt ondanks alles en allen weerwerk en geeft niet af. In al onze bewondering zouden we kunnen denken dat het hier gaat over één of ander beginselvast man, die ondanks alle twijfel en weerstand, onwrikbaar vasthoudt aan zijn principe. Toch is hier meer aan de hand, zoals we ook kunnen opmaken uit het opschrift bij deze psalm: ‘Als een leven met God zich verduistert’. Inderdaad, het beginsel waar het bij deze man in de psalm om gaat en waarvoor hij alles over heeft is geen theoretische gedachte, geen abstract idee, geen leeg principe. Het is de Levende zelf! Wat zich in dat leven met God ook mag afspelen, de hechte relatie blijft vitaal, zelfs door de verduistering heen. Zo’n tekst doorbreekt én overstijgt elk voorwerp van de archeologie. In zijn levenserhaal spreekt deze oude mens – die ieder van ons kan zijn – niet alleen over zijn bron. Zijn leven is ook niet enkel het verhaal van zijn bron. Hij spreekt niet enkel zijn bron uit, maar kan spreken tot zijn begin, zijn aanvang...die ook zijn uit-komst is die op hem toekomt. In de sprekende aanwezigheid van deze oude man staat het tegenwoordig geleden verleden uit naar een toe-komst!

155

Page 164: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De gestalte van de werkelijke koning God, vertrouw de koning uw recht toe, hem de vorst uw gerechtigheid: 2 dat uw volk rechtvaardig hij richte, uw verdrukten voorsta naar recht; 3 dan dragen de bergen vrede, de heuvelen, stralend, het recht. 4 Hij komt op voor de armsten des volks en behoudt de kinderen der schamelen. Hij zal hun verdrukker vertreden. 5 Hij zal duren als de duur van de zon, gelijk de maan, eeuwen na eeuwen, 6 Hij – als regen die daalt op het gras, zware regenval, drenkend de aarde. 7 De gerechtigheid breekt door in zijn dagen, de vrede komt tot vervulling: totdat geen maan er meer is. 8 Heersen zal hij van zee tot zee, van de Stroom tot de einden der aarde; 9 voor hem buigt zich het volk der woestijn, zijn vijanden lekken het stof. 10 De vorsten van Tarsis, het kustland, zij komen geschenken hem brengen, de koningen van Sjeba en Seba, zij dragen hun schatting hem aan: 11 alle heersers brengen hem hulde, alle volken zijn hèm onderhorig.

12 Redt hij niet de nooddruftige die jammert, de arme van helper verstoken? 13 met wie weerloos gebrek lijdt in deernis bewaart hij het leven der schamelen, 14 ontheft hen van druk en geweld: hun bloed - in zìjn oog is het kostbaar. 15 Hij leve – Sjeba’s goud zij zijn deel, immer gaat voor hem het gebed op; men zegent hem, telken dage. 16 Er zij weelde van graan in het land, het neigt langs de kam van de bergen; op de Libanon glanze zijn oogst, gekiemd als het gras op de velden. 17 En in eeuwigheid blijve zijn naam, worde voortgeplant zolang de zon staat; tot een zegenspreuk moge hij zijn; want geen volk of het prijst hem gelukkig. 18 Geloofd zij God de Heer, de God van Israël, die wonderen doet, Hij alleen. 19 Geloofd zij voor eeuwig zijn heerlijke naam; moge zijn heerlijkheid heel de aarde vervullen. Amen, ja amen. 20 Hier eindigen de gebeden van David, de zoon van Isaï.

Psalm 72

156

Page 165: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 72 Deze psalm - met het opschrift: ‘Over de gestalte van de werkelijke koning’, waarbij verder opgemerkt wordt dat hij van Salomon zou zijn - sluit het tweede boek binnen het geheel van het psalterium af. Het zou hier bij een feitelijke vaststelling kunnen blijven, temeer daar het (literair) beeld van een koning het hart niet meteen sneller doet slaan. Misschien vergissen we ons hier wel. Het ritme stuwt ons vers na vers steeds meer vooruit. De inhoud beschrijft ons een droomkoning in de pracht en de luxe van een oosters décor. Lezen we dan toch weer een zoveelste – overigens mooi – sprookjesfragment? Het gaat hier echter niet over één of andere – historisch (ooit en ergens) bestaande – koning. Het opschrift van deze psalm spreekt immers over ‘... de werkelijke koning’. De titel belooft ons iets te vertellen over wat koning-zijn werkelijk is, over wat de koning tot een werkelijkheid maakt. Tegelijk echter gaat het over wie werkelijk koning is. Op het eerste gezicht kan dit alles ons wat vreemd lijken daar het uit verre tijden stamt en ons niet (meer) aanbelangt. En inderdaad, het zich verenigen als één volk onder één koning is een nieuwe stap in de wording en de vorming van het volk van Israël. Het systeem – van circa 1200 tot 931 – onder de ‘rechters’ heeft duidelijk zijn tijd gehad. De ‘rechters’ waren trouwens geen permanent aangestelde juridische ambtenaren. Het waren mensen die in tijden van nood en/of crisis krachtdadig én met gezag optraden, beslissingen namen en geschillen – ook tussen de onderlinge stammen – probeerden te beslechten. Een nieuwe vorm drong zich op – mede vanuit contacten met omliggende volkeren – en op die manier kwam, niet zonder moeilijkheden, een rijk tot stand, onder de leiding van de koning. Is deze psalm – hoewel geen sprookje – dan een zoveelste historisch frgament? Zoals de ‘rechters’ er bij de mensen er steeds opnieuw wilden op wijzen dat zij ‘het volk van God’ waren, zo is ook de koning niet enkel het symbool van eenheid op het sociaal-politieke niveau. Hij én zijn gezag zijn een veruitwendiging van het goddelijk gezag. Daarom ook treedt de koning niet op met een eigen willekeur. Hij probeert gestalte te geven aan de trouw aan Jahwe. Toch is er meer aan de hand dan een brokje politieke geschiedenis die haar verder verloop kent. De figuur van de koning verwijst ook naar de ‘messias’, de door God gezalfde. Het Joodse denken en leven is wezenlijk intens vervlochten met de verwachting van de messias. Deze ‘gezalfde’ zal de belofte van Jahwe daadwerkelijk maken. Het is dan ook niet toevallig dat we o.a. bij de profeet Jesaja gelijkaardige teksten en beelden aantreffen waar hij iets wil duidelijk maken over de komst van de ‘lang verwachte’. Deze psalm - dan toch een zoveelste uiting van een kinderlijke droom? De gestalte van de werkelijke koning, waarover het opschrift gewaagt, straalt naar alle kanten. Hij buigt zich niet alleen over alle lagen van het volk maar reikt naar alle volkeren. En het is mooi om in deze psalm de wederzijdse beweging te lezen. De koning nodigt in de veelzijdige werkelijkheid van zijn gestalte éénieder uit tot in de verste verten. Tegelijk – hierdoor aangesproken – zetten mensen, ja hele volken zich in beweging. Ze gaan op weg, naar de koning toe die werkelijkheid-ten-Leven is. Hij is het waarnaar het diepste verlangen van allen naar dorst. Met het uitzeggen van dit verlangen begon - om precies te zijn - in psalm 42 het tweede boek van het psalterium. De beweging, die we dan in deze psalm 72 lezen, is de figuur van de beweging die doorheen heel het tweede boek loopt. In die zin is deze psalm niet zomaar de laatste van het tweede boek. Als afsluitende slotpsalm omarmt hij als het ware het ganse boek in zijn aansluiting bij het verlangen vanuit de beginpsalm. Deze psalm – een zoveelste mooie tekst voor de vrome Jood?! Er is nog meer. Bij een aandachtige lectuur valt de intensiteit van de universaliteit op. De gestalte komt immers tegemoet aan het fundamenteel universeel verlangen van alle mensen van alle tijden. De gestalte is niet het product van een infantiele droom. Hij is geen schimmige, magische figuur die vanuit een afstandelijke verte willekeurig zou beslissen om al dan niet het verlangen in te willigen. De lectuur van deze psalm leert ons dat wie deze gestalte aanneemt werkelijk de koning is. Het klinkt dan eerder als een oproep dat ieder van ons tot deze gestalte bestemd is. We worden als het ware bestemd om aan ons leven en samen-leven de gestalte te geven van een rijk dat overvloeit van vrede, recht en gerechtigheid. Eén van de beelden die de psalm hiervoor gebruikt, is ‘het koren dat zelfs op de bergen van de Libanon zal bloeien’ (v. 16). Hoe schril steekt dit af tegen de actualiteit waar – letterlijk – de Libanon verscheurd wordt en tot een puinhoop herleid. Hoe lang, hoe ver keren we ons van onze bestemming af? Deze psalm sluit dan wel het tweede boek af, maar laat het verlangen open in zijn immer actuele universaliteit.

157

Page 166: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Overwonnen twijfel Waarlijk, God is voor Israël goed, voor die rein zijn gebleven van hart. 2 Toch – met mij was het zó dat bijna mijn voeten verkeerd gegaan waren; niets had het gescheeld of mijn schreden zette ik op glibberige paden: 3 want afgunstig was ik op de pralers, steeds zag ik naar de voorspoed der bozen. 4 Immers – kwellingen kennen zij niet, sterk, weldoorvoed is hun lichaam; 5 moet de sterveling zwoegen – zij niet, elk mens treffen de slagen - hèn nimmer. 6 Zo werd hoogmoed het snoer om hun hals, werd wreedheid de dracht die hen kleedt; 7 dikgegeten dat hun ogen puilen: de eigenwaan slaat van hen af! 8 Grijnslachend, kwaadaardig van taal, staan zij sterk genoeg om te dreigen; 9 hun mond komt de hemel te na, hun tong viert zich uit op de aarde. 10 En zó dwaalt zijn volk hiertoe af: zij bezatten zich aan wat Hèm toekomt; 11 en zij zeggen: ‘hoe zou God dat merken? Heeft de Allerhoogste daar weet van?’ 12 Ziedaar hoe zij, sluw als ze zijn, steeds verzekerder winnen aan macht. 13 Wat helpt het dat ik mijn hart rein hield, mijn handen in onschuld mocht wassen? 14 de hele dag word ik gekweld, iedere morgen voltrekt zich mijn tuchtiging.

15 Doch zei ik: ‘vooraan spreek ik hun taal’, zie! ik pleegde, verholen, verraad tegenover het volk van uw zonen. 16 Ik ging denken om het te verstaan: hoè ik staarde, het was mij te moeilijk. 17 Tòt Gods heiligdom ik mocht ingaan, en het eind dat hen wachtte gewaar werd; 18 wèl hebt Gij hen gesteld waar het afglijdt: verpletterend voltrekt Ge hun val. 19 Eén oogwenk – en er blijft slechts iets naamloos. Voorbij! - gruwzaam zijn zij vergaan. 20 Als een droom, Heer, waaruit men ontwaakt, wist Gij, als Ge oprijst, hun beeld weg. 21 Toen mijn hart zo verbitterd was - want het sneed mij tot op het leven – 22 toen was ik een dwaas en een weetniet, een redeloos dier in uw bijzijn; 23 en toch - was ik niet altijd bij U? Gìj hield mijn rechterhand vast, 24 Gij die mij leidt door uw raad, mij later in heerlijkheid wegneemt. 25 Zonder bijstand ben ik – doch bij U verlang ik niets meer op aarde; 26 zou mijn lichaam bezwijken, mijn hart, God is immer mijn rots: Hèm behoud ik. 27 Zie, wie U ontwijkt vindt geen pad meer, wie U schandelijk verlaat delgt Gij uit. 28 Mijn geluk – dat is Gods nabijheid, mijn toevlucht weet ik bij de Heer. Moge ik zó heel uw handelen verhalen.

Psalm 73

158

Page 167: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 73 Tussen het openingsvers - ‘God is goed...’(v. 1) - en het slotvers - ‘... Mijn geluk - dat is Gods nabijheid’ (v. 28) – wordt een hele (levens)weg beschreven. Dat God goed is en dat ik mij derhalve gelukkig mag weten bij Hem, is van de orde van de ervaring. De goedheid van God als conclusie van één of ander rationeel wijsgerig/theologisch tractaat – hoe fijnzinnig ook – blijft abstract. Men kan in bewondering staan voor de rationele uitwerking ervan. Men kan de gedachtenontwikkeling mee doormaken en proberen te begrijpen. Men kan zelfs de gemaakte gedachtengang in zijn logische en theoretische opbouw bevestigen. Toch blijft men – ten aanzien van het besluit, hoe sluitend ook – een buitenstaander. Men voelt zich niet betrokken op de bewezen goedheid van God. De goedheid van iemand mogen ervaren is zalig, zeker zolang ons leven vlot en naar wens verloopt. Het wordt moeilijker om de goedheid te ontdekken en/of er deugddoend van te genieten als alles begint tegen te gaan. We worden dan vaak zó door de tegenslag(en) overrompeld en verblind dat we niet zozeer de stralen dan wel zelfs het volle zonlicht van de goedheid van de ander niet meer kunnen/willen ontwaren. Hoeveel te problematischer wordt dan niet de verhouding tot en de (on-)mogelijke ervaring van de goedheid van de ‘Gans Andere’? Want inderdaad, de rationeel bewezen goedheid van God spreekt niet aan, blijft koud en komt zelfs meteen onder vuur te liggen bij de geringste hindernis. Tegenspoed en lijden in al zijn aspecten en dimensies zijn van oudsher de struikelblok in de discussies over de werkelijkheid van God. Door de eeuwen heen is hieromtrent een haast niet meer te overziene stroom komen opzetten aan tractaten, boeken en artikels. Bibliotheken vol getuigen van de ernst, de heftigheid én de spitsvondigheid van de mens – door de tijden heen – begaan met dit probleem. Voor de enen is het lijden niet alleen de ontkenning van de goedheid van God, maar ook van het bestaan zelf van deze laatste. Voor anderen, die niet meteen zover willen gaan en bij wie het bestaan van (een) god voorlopig nog overeind gehouden wordt, komen dan andere vragen aan de orde. Het gaat dan o.a. over hoe wij ons dan zo’n God moeten/kunnen voorstellen? Welke inhoud kunnen we aan welk soort God nog toekennen? Wat kan voor de mens een God nog betekenen van wie we niet weten, laat staan begrijpen wat zijn al dan niet goed-zijn bewerkstelligt? Is geloven dan nog wel mogelijk en zinvol? Zoja, in welke (soort) God? Is de gelovige dan blind voor dit probleem of is hij hiervoor immuun? Zoals reeds gezegd, beschrijft de dichter in deze psalm zijn ervaringsweg in verband met de aangehaalde vraag. Het is helder beschreven, zeer mooi verwoord én (tot op zekere hoogte) zeer herkenbaar tot op de dag van vandaag. Zijn verhaal start sprekend waar hij – bijna schalks – aankondigt dat het met hem schier verkeerd gelopen was en dat hij op verkeerde – glibberige – paden zou terechtgekomen zijn. Hij bekijkt de ander met een taxerende blik. Ze trekken zich van God noch gebod iets aan. Ze genieten volop van het leven en laten de arbeid over aan de anderen. Ze zijn gezond, rijk, machtig en hebben groot aanzien. De psalmist voelt zich verongelijkt, miskend en niet gezien. Twijfel en afgunst slaan toe. Hij overweegt zelfs hetzelfde pad als die vele anderen in te slaan. Tot hij Gods heiligdom mocht ingaan (v. 17). In dit centrale vers kantelt niet alleen de psalm maar ook de houding van de psalmist. Vanuit het onbegrip in de blik op de ander wordt hij op zichzelf teruggeslagen en wordt bewust (gemaakt) van zijn eigen positie. Het heiligdom - waarover sprake - als één of ander gebouw op een bepaalde plaats opgetrokken, kunnen we dan ook lezen als het Woord-ten-Leven. Het toont hem dat wie woont in het Woord, nooit herleid wordt tot een naamloos iets (v. 19). Dit laatste is de angst voor de meeste mensen. Het doet mij denken aan een uitspraak in een interview. De man zei dat hij soms zijn ouders vervloekte omdat ze hem niet ‘een of ander geloof hadden ingelepeld’. Dan zou hij kunnen aannemen dat er nog iets was na de dood. Meteen relativeerde hij zijn gedachtengang dat we dan toch niet zo belangrijk waren dat er nog iets zou (moeten) zijn later. De interviewer merkte echter dadelijk heel gevat op: ‘moeten we dan wel belangrijk zijn opdat er nog iets zou zijn?’. De psalmist ervaart dat de (goedheid van de) Gans Andere hem door zijn twijfel, afgunst en verblindheid heen nooit verlaten heeft. Hij ervaart dat hij mag wonen in zijn nabijheid, in zijn Woord dat ‘geluk’ is. Zo worden we in het slotvers uit de beginpsalm van het derde boek in het psalterium herinnerd aan het eerste woord waarmee het gehele ‘boek der Psalmen’ opent: ‘Geluk’. Het is een ‘geluk’ waarover niet niet kan gesproken worden. De psalmist houdt zich dan ook voor om, door alle wederwaardigheden van het leven heen, over dit ‘geluk’ als het handelen van de Gans Andere te blijven verhalen (v. 28).

159

Page 168: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Hoe kan God het toelaten? Waarom, God, gaat Gij voort te verwerpen? Waarom over de schapen uwer weide uw donker wolkende toorn? 2 Gedenk: voormaals wierf Ge uw schare, loste haar - die stam werd ùw erfdeel, de berg Sion: dáár maakte Gij woning. 3 Schrijd herwaarts waar eindeloos het puin ligt, heel de tempel vernield door de vijand. 4 Daar was het gejoel van uw haters in het hart van uw heilige plaats; zij plantten er als tekenen hùn vaandels. 5 En hakten er, zwaaiend hun bijlen, alsof ze het struikgewas kapten, 6 sloegen in korte tijd al het snijwerk met bijl en met moker aan splinters, 7 staken dan de brand in uw tempel, haalden neer het huis van uw naam; 8 dachten heimelijk: ‘nù al het uitwas! Verbrandt elke plaats Gods in dit land!’ 9 En tekenen aan ons zien wij niet. Geen profeet is er meer. Geen van ons weet tot hoelang. 10 Tot hoelang, God, de hoon van uw haters? smaadt de vijand dan eindeloos uw naam? 11 Waarom is het dat Gij uw hand inhoudt, uw rechterhand bergt in uw kleedplooi?

12 God, Gij koning van den beginne, die dóórstoot met uw heil hier op aarde: 13 Gìj kliefde de zee door uw kracht, hebt de drakekoppen vermorzeld boven de oceaan. – Gij hebt hem, 14 Leviathan, de koppen verbrijzeld. Gij gaaft ze de vissen als aas. 15 Gij doet bron ontspringen en bergbeek, Gij maakt waterloos machtige stromen, 16 de dag schiep Gij, schiep de nacht, Gij formeerde het licht en de zon; 17 Gij hebt vast afgebakend de aarde. Zomer, winter - Gij hebt ze omgrensd. 18 Weet dan, Heer, dat de vijand U hoont; uw naam minacht een volk van verdwaasden. 19 Laat haar niet aan de havik, uw tortel: het bestaan der verdrukten, de uwen, wil het niet vergeten voorgoed. 20 Hoed Gìj het verbond: want dit land is vol duistere holen van onrecht. 21 Niet stééds sta de weerloze vernederd: uw naam love wie arm en ontrecht was. 22 Verrijs, God, vecht uw geding uit: merk toch hoe Gij wordt gesmaad door dwazen - zolang de dag duurt! 23 Tel niet licht het geschreeuw van uw haters, het rebels getier tegen U dat opstijgt ononderbroken.

Psalm 74

160

Page 169: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 74 Het opschrift van deze psalm luidt: ‘Hoe kan God het toelaten?’ Het doet ons vermoeden dat de teneur wat dezelfde is als bij de vorige psalm. We hebben gezien dat geloven of het hebben van een gelovige overtuiging geen garantie biedt tegen de twijfel. Of – misschien beter geformuleerd – geloof is niet hetzelfde als vrijgesteld zijn van de twijfel. We merkten reeds op hoe rampspoed en lijden voor zeer velen hét breekpunt vormen voor het aannemen van een godsbestaan. De gelovige wordt dan door hen vaak uitgedaagd om (juist op dat punt) zijn overtuiging te verkondigen. Hoe lastig soms ook, toch is dit niet het ergste. Het is veel pijnlijker waar de gelovige meent te ervaren dat in al die tegenslagen niet enkel het fundament van hetgeen hij gelooft maar ook diegene waarin hij gelooft dreigt op te lossen en te verdampen. Hij lijkt enkel nog de smaak te proeven van vertwijfeling, verbijstering, verbittering zelfs. Hij voelt zich vereenzaamd. Onbegrip wisselt af met radeloosheid. Opstandigheid vecht met smeking. De situatie van waaruit de psalmist ons bericht, liegt er niet om. Het kan zó geplukt zijn uit een actueel nieuwsmagazine over dezelfde geografische locatie. Zijn land wordt aangevallen. Zijn volk overrompeld. De stad is een puinhoop. De tempel – het heiligdom – wordt kort en klein geslagen en tenslotte in brand gestoken (v. 3-8). Toch is deze psalm veel meer dan een (historische) nieuwsmededeling uit een ver verleden. De gemeenschap – waarover hier sprake – wordt niet alleen in een strijd van politieke en andere (on-)menselijke belangen betrokken. Ze wordt ook getroffen als gelovige gemeenschap. Ze wordt in haar gelovig hart én in het hart van haar geloof geraakt. Je zou voor minder beginnen wankelen, duizelen, de bonte mengeling van allerlei – soms tegengestelde – gevoelens niet meer kunnen onderscheiden, laat staan beheersen. Het is treffend hoe vertrouwelijk de psalmist zich in zijn volslagen ontreddering richt tot de Geheel Andere. In een directe taal verwoordt hij de verschillende toonaarden van de vragen die hem overvallen. Onbegrip, twijfel, verbazing...het komt allemaal aan de orde. Het wordt meteen in het aanvangsvers duidelijk. ‘Waarom, God, gaat Gij voort te verwerpen? Waarom over de schapen uwer weide, uw donker wolkende toorn?’ (v. 1). De grenzeloze verlatenheid in de ervaring van het verworpen-zijn wordt niet in de ‘ik-taal’ verwoord. Ze wordt geformuleerd in de ‘jij-taal’. Het is een aanspraak die klinkt als een aan-klacht! God wordt ter verantwoording geroepen. Tot tweemaal toe luidt het ‘waarom’. De gebeurtenissen waarover verteld wordt in de verzen 3 tot en met 8 zijn voor de psalmist – de mens – niet langer te begrijpen, des te meer omdat God zijn woning gemaakt had, juist daar waar nu die gruweldaden zich voltrekken. De dichter vordert God als het ware op om eens een kijkje te komen nemen. ‘Schrijd herwaarts waar eindeloos het puin ligt...’(v. 3). ‘Kom u maar eens vergewissen over de toestand en probeer dat dan maar eens uit te leggen’, lijkt de dichter God te suggereren. De beschreven voorvallen zijn niet enkel on(be)grijpbaar, ze zijn ook onduldbaar. Het onbegrip vermengt zich met het ongeduld. Naast het ‘waarom’, dringt zich het ‘tot hoelang...’ meer en meer op. Het onbegrip over het (schijnbaar) uitblijven van een antwoord op zijn vragen, doet het ongeduld van de psalmist over het geduld van God meer en meer toenemen. Hij kan het niet langer aanzien en neemt zelf het heft in handen. Hij memoreert het handelen van zijn God, zoals het scheppen van de wereld en het bevrijden van zijn volk (v. 12-17). Het is geen leeg herhalen van een ver verleden. In het zich her-inneren gebeurt er iets. In het verhalen over de daden van de Heer, maakt deze zich juist kenbaar. Hij openbaart zich, Hij laat zich aan de dichter kennen als ‘diegene die er altijd is’, ook al denkt de mens dat Hij (er) niet is. In het aan de orde stellen van de daden van God ervaart de dichter het antwoord. Hij weet God – hoewel de Gans Andere – toch ook als de ‘Steeds Nabije’. Meteen leest dan ook de toon van de rest van de psalm geheel anders. Onbegrip en ontreddering maken plaats voor het vertrouwen in het bevrijdend meegaan van Hem met zijn volk. Vandaar ook het prachtig deel van vers 19: ‘Laat haar niet aan de havik, uw tortel...’. De duif, het symbool van de vrede, de belofte vol toekomst is tevens het beeld van zijn volk. De duif mag dan niet ten prooi vallen aan de havik, het geweld en de oorlog. Ongeduld wijkt voor het besef dat Hij-die-er-steeds-is het uitgangspunt is van en voor elk levenwekkend initiatief. Vandaar ook het begin van vers 20: ‘Hoed Gij het verbond...’. Het slot van de psalm is dan bijna aandoenlijk waar we het kunnen lezen als de dichter die op een vertrouwelijke voet met de ‘Steeds Nabije Gezel’ deze toch opmerkzaam wil maken om het rebels getier tegen Hem niet te licht op te vatten (v. 23).

161

Page 170: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God zelf zal richten naar recht 2 Ù ons loflied, God, ù ons loflied: waar uw naam nabij is, uw wonderen verluiden. 3 ‘Wanneer Ik het uur heb bepaald zal ik zelve richten naar recht. 4 En wankelt de aarde en wie wonen op haar: Ik zal vastzetten haar zuilen.’ 5 Ik spreek tot wie pralen: ‘praalt niet!’ tot wie tarten: ‘verheft niet uw hoorn!’ 6 verheft niet uw horen zo hoog, gij die spreekt met het hoofd in de nek.’ 7 Wacht het niet uit het oosten, het westen, niet uit het rotsig woestijnland: 8 nee, Gòd is het die zal richten; de een vernedert Hij, verheft de ander. 9 In de hand van de Heer is een beker met schuimende wijn, zwaar van geuren, daaruit schenkt Hij: doch slechts de heffe, de droesem krijgen te drinken die het kwade aanhangen op aarde. 10 En ik mag dit doen klinken voor immer: psalmzingen wil ik Jakobs God; 11 ik houw af de horens der bozen, dat de hoorn der rechtvaardigen verrijst. Psalm 75

162

Page 171: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 75 Alleen al door zijn plaats – als middelste van de 150 psalmen – valt deze psalm op. We zouden hem kunnen beschouwen als een (soort) Januspsalm, die enerzijds ziet wat er reeds voorafgegaan is in de vorige psalmen en anderzijds vooruitkijkt en (misschien) vooruitgrijpt op wat in de volgende psalmen (op ons) toe-komt. We kunnen hem ook opvatten – en dat is waarschijnlijk nog beter van toepassing – als een scharnierpsalm die deuren en ramen naar verschillende richtingen opent. Op het eerste zicht lijk je dan ook met deze psalm allerlei kanten op te kunnen. Een notitie bij het opschrift leert ons dat deze psalm duidelijk een lied is. We vernemen zelfs op welke melodie het moet gezongen worden, namelijk op de wijze van ‘vernietig niet’. Het is tevens een psalm van Asaf. Een kanttekening bij psalm 50 heeft ons hierover al wat informatie verschaft. Het beginvers laat geen twijfel. Het is niet zomaar een lied, maar een loflied. ‘Ú ons loflied, God, ù ons loflied...’ (v.2). Tegelijk lezen we als opschrift, als titel van deze psalm: ‘God zelf zal richten naar recht’. Een God als opperrechter! Een loflied voor de opperrechter, zoniet een bedenkelijke dan toch een verhouding die aan het denken zet. Welk(e) beeld(en) wordt of worden er van dat soort rechter gemaakt? Welke vorm(en) neemt hij aan? Is zo’n psalm dan geen magisch lied dat de schrik wil beheren en de ‘opperste rechter’ wil bezweren? Wat en hoe zegt de dichter het ons in een liedtekst van elf verzen? Inhoud en constructie zijn innig met elkaar verweven en dienstig voor elkaar. Na het openingsvers wordt meteen het woord verleend aan de bestemmeling zelf van het loflied. ‘Ik zal het tijdstip bepalen. Als alles en allen wankelen, zal Ik schragen. Ik zal zelf recht spreken...’ (v. 3-4). Het klinkt als de aanmatiging van een eigengereid heerser. Als we het echter horen als nagalm van de vorige psalm(en) kunnen we deze woorden anders lezen. Het is niet aan de mens om een – vaak onjuist – oordeel, laat staan een laatste oordeel uit te spreken over de andere. Vertrouw erop dat Hij, die de wereld steeds blijft vasthouden, recht zal spreken. Hij is echter niet één of ander geblinddoekte ‘vrouwe Justitia’ noch een soort machtspotentaat die met willekeur te werk gaat. Hijzelf zal ‘richten naar recht’ (v. 3). Tot hen die opscheppen en uitdagen zegt Hij: ‘Poch niet! Verhef uw hoorn niet!’ (v. 5). Dit laatste klinkt ons wellicht minder vertrouwd in de oren. In de oude teksten van het Nabije Oosten was het gebruikelijk om goden en (belangrijke) personen af te beelden, te beschrijven, ja zelfs aan te duiden met een dierennaam. Dat is ook het geval in de bijbelse geschriften. Zo lezen we in het boek Deuteronomium over Jozef: ‘Prachtig is hij, een eerstgeboren stier, met hoorns als een buffel...’ (Dt. 33, 17). Een hoorn is dan ook een méér-zinnig teken. Naargelang de situatie kan het staan voor sterkte, kracht en macht. Het verwijst ook naar uitdaging en trots. Maar als de vijand gehoornd is, dan staat de hoorn voor verdeeldheid en verstrooiing. ‘Verhef uw hoorn niet’ (v. 5) kunnen we in deze context dan lezen als een waarschuwing. Mens, ken je plaats! Blaas jezelf en zo ook de plaats van de ander niet op! Het gaat hier dan ook niet over één of ander minder aangenaam karaktertrekje. Het betreft hier wel degelijk de mens in zijn wezenlijke verhouding tot de andere mens en tot de Gans Andere. Tot daar de eerste strofe. De spatie – de blanco ruimte – geeft ons de tijd om dit alles te overwegen. In de tweede strofe komt nu de psalmist weer zelf aan het woord. Het klinkt als een hertaalde echo. Het laatste, ultieme oordelen moet je niet verwachten uit welke uithoek dan ook van de wereld. Dit komt immers de mens niet toe. Dit gaat hem te boven. De dichter spreekt dan meteen over de beker in de hand van God (v. 9). Dit attribuut komt in vele geschriften voor, onder andere zowel bij de grote als de kleine profeten. De beker, de (lijdens)kelk is niet enkel als religieus symbool gekend. Ook de taal spreekt over het leegdrinken van de beker. Wanneer we een pijnlijke en/of moeilijke situatie moeten doormaken en er geen ontsnappen aan is, zeggen we ook dat we de beker tot op de bodem zullen moeten ledigen. Daar ligt de ‘heffe’ (v. 9), het bezinksel. De wrange smaak van de droesem is voor hen die – weg van het Leven – verzwakt neerzakken. De kracht van de hoorn is voor hen die ‘de weg van het Leven’ gaan. Zo kunnen we een psalm proeven met een smaak van diverse ingrediënten die ons verder aan het denken zetten.

163

Page 172: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods geweldig ingrijpen 2 God heeft zich in Juda doen kennen, groot werd in Israël zijn naam. 3 Zijn tent heeft in Salem gestaan, Hij maakte woning in Sion, 4 dáár brak Hij de flitsende boogpijl, de wapenen: het schild en het zwaard. 5 Gij kwaamt in schittering van licht, vervaarlijk, van de bergen des roofs, 6 en krijgshaftigen werden uw buit, gingen weerloos de slaap in, trotse strijders – hun hand werd verlamd: 7 voor uw dreigen, Gij, God van Jakob, stonden wagen en paard als versteend. 8 Gij, de geduchte. – Wie kan bestaan uw aanblik als nadert uw toorn? 9 Aan het zwerk deed Ge horen het oordeel: en de aarde in vreze werd stil 10 toen God zich verhief ten gerichte, opdat Hij de verlossing voltrok van wie worden verdrukt op de aarde. 11 En de mens, hoè opstandig, erkent U; de laatste rebellen – Gij voegt ze U toe. 12 Doet de Heer uw geloften, kwijt ze uw God; alles rondom Hem heen brenge Hèm, de geduchte, zijn gaven: 13 die de trots der vorsten besnoeit, die de koningen der aarde ontzag leert. Psalm 76

164

Page 173: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 76 Een aantekening bij deze psalm leert ons dat hij iets te maken kan hebben met de lotgevallen van koning Sanherib, zo’n 2700 jaren geleden. We kunnen er meer over lezen in het tweede boek Koningen (hfdst. 19). Hier krijgen we het verhaal over de dreiging tot belegering van en aanval op Jeruzalem waar op dat ogenblik Hizkia koning is. We zijn getuigen van onderhandelingen tussen beiden via raadsheer, intendant en secretaris. Het is niet het eerste en ook niet het laatste krijgsgewoel in een gebied waar het ook vandaag nog steeds rumoerig is. Vanuit de diplomatieke gesprekken vernemen we dat ook de goden ermee gemoeid zijn. We moeten hierover niet al te snel neerbuigend doen. Tot op heden immers maken we mee hoe goden en/of hun profeten gebruikt en vooral misbruikt worden voor aanslagen, geweld, terreur en oorlog. We moeten weten dat – ook in die tijd – elke stam, elk volk, elke natie zoals eigen vlaggen en banieren ook zijn eigen god/goden had. Wie de god/goden hoont, hoont ook het volk en het land. En omgekeerd, wie de natie raakt, raakt de god/goden. Deze thematiek is ook duidelijk aan de orde in de gedachtenwisseling tussen de delegaties van beide koningen. Sanherib is een succesvol krijgsheer. Hij heeft reeds vele landen en steden veroverd en dus ook hun god/goden zoniet vernietigd, dan toch vernederd. Nu stelt hij een ultimatum betreffende Jeruzalem. Hij gebruikt daarvoor de argumentatie dat – zoals hij de andere goden overwonnen heeft – hij ook de god van koning Hizkia zal neerslaan. In een soort meditatief gebed horen we de koning het succes van zijn tegenstrever erkennen. Hij begrijpt het zelfs en lijkt het meteen te relativeren door te stellen dat die goden eigenlijk geen goden waren, maar slechs maaksels van mensenhanden uit hout en steen (2 K., 19,18). Het is een belangrijke gedachte waar we verder nog zullen op terugkomen. In datzelfde gebed belijdt Hizkia dat Jahwe alleen God is over alle koninkrijken der aarde. En om een lang verhaal kort te houden, de legerscharen van Sanherib worden uiteengeslagen. Hij trekt zich terug en wordt in zijn thuisbasis vermoord door zijn zonen toen hij zich neerboog in de tempel van zijn god. Vanuit dit verhaal gelezen, opent deze psalm verschillende mogelijkheden. De opvatting van een nationale god ligt voor het rapen in de beginverzen (v. 2-4). Hij heeft zich laten kennen als de god van Juda. Hij heeft woning gemaakt op de Sionsberg en had zijn tent staan in (Jeru-)Salem. Kun je nationaal, lokaal en topografisch nog scherper geregistreerd worden? De eerste helft van het middenstuk (v. 5-8) kunnen we zien als een poëtische schildering van Jahwe als één van de zovele oorlogsgoden waarvan de mythologie bulkt. Hij verlamt de tegenstander, die weerloos in de slaap gaat. Niemand weerstaat de schittering van de geduchte. Wagen, paard en man versteent Hij. Deze tekst is alvast een literair document, mogelijks gebaseerd op of gekoppeld aan een bepaald historisch gebeuren. De ideëen die we erin lezen, kunnen misschien een kern van waarheid bevatten. Niets menselijks is immers de Bijbel vreemd. Historisch gekleurde literatuur, dat is met deze tekst nog doenbaar. Sacrale literatuur echter...?! Tot we de nauwelijks zichtbare kanteling opmerken, zowel inhoudelijk als compositorisch. Bekijken we eerst dit laatste aspect. In de aanhef (v. 2-4) wordt over God geschreven in de derde persoon. Het middenstuk schakelt over en begint met een aanspraak tot God, waarin Hij verder in de tweede persoon toe- en besproken en beschreven wordt. In de verzen 9-10 krijgen we - in één taalkundige zin - een omslag van de tweede terug naar de derde persoon. De twee slotverzen (v. 12-13) richten zich tot de toehoorder en/of lezer. In het centrum van het middenstuk kantelt het niet enkel compositorisch maar ook inhoudelijk liggen hier de sleutelverzen. De belijdenis van Hizkia, waarnaar hierboven werd verwezen, onderstreept hun mogelijke betekenis. De God waarover hier gesproken wordt, is geen maaksel van mensen. De (af)goden van deze laatsten spreken enkel van machtshonger, machtswellust, machtsstrijd en leiden uiteindelijk enkel tot vernietiging en dood. Deze God is niet door mensenhanden gemaakt. Hij voltrekt bevrijding voor al wie verdrukt wordt op de aarde (v. 10). Hij is niet het bezit van een bepaald volk, noch de trofee van één of andere natie. Hij is niet de krijgshaftige geweldenaar. Hij richt de vernederde op. En zelfs de meest opstandige mens erkent Hem. De meest rebelse mens voegt Hij zich toe (v. 11). Het is dan ook niet te verwonderen dat de psalmist besluit met een oproep dat allen zich zouden wijden aan en zich laten leiden door Hem. Hij immers besnoeit de trots van de machtigen en Hij leert hen ontzag en respect.

165

Page 174: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Worstelend met Gods verborgenheid

2 Met luider stem roep ik tot God, roep ik tot God om verhoring; 3 mijn Heer zoek ik bij dag in mijn nood, bij nacht is mijn hand uitgestrekt; niet moede wordt zij te vragen. Mijn ziel weigert andere troost. 4 Aan God denk ik – en ik blijf kreunen, blijf prevelen – mijn geest buigt zich neder; 5 Gij laat mij mijn ogen niet luiken, ik vind voor mijn onrust geen woorden. 6 En ik denk aan de dagen van eertijds, de jaren van het begin, 7 denk terug aan mijn snarenspel, in de nacht, alleen met mezelve; ik prevel - en mijn geest blijft vragen. 8 Zal de Heer voor eeuwig verstoten, goedgunstig zijn nimmermeer? 9 Is voorgoed voorbij zijn genade: zijn belofte, geslachten omvattend, kan zij te niet zijn gedaan? 10 Vergéét God ontfermend te zijn, òf ontzegt Hij, vertoornd, zijn erbarmen? 11 Ik zeg enkel - en het doorsteekt mij - : ‘de hand des Allerhoogsten liet af.’

12 Wéér gedenk ik het handelen Gods, ga uw wonderen na van den aanvang, 13 al uw werken wil ik bepeinzen, overdenken uw machtige daden. 14 Ongenaakbaar, God, is uw weg; géén god die Gods grootheid nabij komt: 15 Gij, de God die wonderen voltrok, die de volken uw macht openbaarde, 16 die uw volk door uw arm hebt verlost: van Jakob de zonen, van Jozef. 17 Het water, God, werd U gewaar, het water zag U, het kolkte, het schokte tot in zijn gronden: 18 in regens braken de wolken en het daverde aan het zwerk. Wéér en wéér verschoten uw schichten. 19 Het geweld van uw donder blijft rollen, hemelvuur striemt de wereld met licht dat de aardbodem siddert en schokt. 20 Door de zee heen voerde uw weg, door oneindige wateren uw pad. Uw voetsporen bleven onkenbaar. 21 Gij die leidde uw volk – als een kudde, door de hand van Mozes, van Aäron.

Psalm 77

166

Page 175: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 77 Een mens die een ingrijpende gebeurtenis meemaakt in zijn persoonlijk leven – privé of professioneel – maakt (een) geschiedenis mee. Er is echter meer. Hij maakt mee geschiedenis. Een dergelijk ingrijpend gebeuren verandert niet enkel het leven. Het heeft ook invloed – hoe kortstondig ook – op de mens zelf, althans op diens denken, gedrag en houding. De gedachte aan het voorval overvalt hem, dag en nacht. Hoezeer hij ook meent het te kunnen of te willen achter zich laten, naast zich neerleggen, voor zich uit- schuiven... het laat hem niet los, nacht noch dag. Hij draagt het met zich mee. Het zit immers in hem. Tevens beseft hij niet meteen de draagwijdte van hetgeen hem overkomen is. Het geheel ontglipt hem. In een poging om daar enigszins greep op te krijgen, scrollt hij het gebeuren terug. Ontelbare keren overloopt hij het. Hij doorloopt fase na fase, telkens weer opnieuw. Zijn vraag naar hoe het zover is kunnen komen, zet hem op zoek naar mogelijke oorzaken en aanleidingen, naar knooppunten waar andere richtingen zijn (in)geslagen waardoor het misschien verkeerd is gegaan of misgelopen? Om proberen te begrijpen wat hem overkomen is en hoe dit mogelijk was, zet hij het gebeuren in een bredere context. Leidt dit niet tot een volledig en/of voldoende inzicht, het is dan toch een kans om aan het gebeuren een plaats te geven. Om enigermate ook emotioneel in het reine te komen met de situatie – zeker daar waar mensen van elkaar gescheiden worden, noodgedwongen uit elkaar gegaan zijn of voor een definitief afscheid stonden – gebeurt het dat de mens in gedachten of zelfs luidop met mogelijke betrokken partijen in gesprek gaat, van gedachten wisselt of zelfs opnieuw begint te redetwisten. Dit gebeuren op die manier her-beleven is zoniet een vorm van verwerken dan toch wel een wijze om er leren mee om te gaan. De dichter van deze psalm beleefde of beschrijft althans de mogelijke beleving van zo’n gebeuren dat ingrijpt op zijn leven en het op zijn kop zet. Hij laat er geen gras over groeien. Meteen in het openingsvers vernemen we over wie het gaat. Hij spreekt niet, hij roept God aan, en nog luid ook. Vanuit het duister van de nacht en de nood van de dag blijft hij zijn hand uitstrekken. Vanuit zijn ellende blijft hij zijn vraag om begrip en hulp stellen. Alleen aan God denkt hij. Van ieder ander weigert hij troost. Na deze aanhef (v. 2-4) kunnen we nog verschillende kanten op. We zouden kunnen denken dat de dichter zich tot een god(sbeeld) wendt om hem bij te staan en tussen te komen in een pijnlijk gebeuren. De volgende strofe (v. 5-11) laat echter geen twijfel meer bestaan. Het gaat over een splijtende crisis in de relatie tussen de psalmist – de mens – en de God waarin hij gelooft. Deze relatiecrisis is tegelijk een geloofscrisis en ook omgekeerd. Het beleven en het doorstaan ervan tast alle vezels aan van het bestaan. Steeds opnieuw komt het de mens voor ogen terwijl hij er geen woorden voor vindt. Dan keert hij terug en droomt opnieuw het begin in de nacht van de eenzaamheid. Telkens weer dringen zich dezelfde vragen op. Hoe is het Gods mogelijk? Zou Hij éénzijdig een einde maken aan zijn inbreng in de wederzijdse relatie? Twijfel knaagt en ongeloof groeit. Er rest de mens enkel om voor de zoveelste keer de film van het gebeuren in zijn geheel te overlopen en hem telkens weer, ontelbare keren, te herkauwen. Ook de dichter denkt terug aan het handelen van God, aan zijn werken en zijn daden van het begin af aan (v. 12-13). Je ziet als het ware de dichter denkend en overwegend heen en weer ijsberen en ten einde raad in een rondje lopen. De ingrijpende ervaring wordt zó aangrijpend en levensecht beschreven dat de psalm een zekere dramatische textuur krijgt. Dit laatste wint nog aan intensiteit tegen de machtige achtergrond van de laatste strofe (v. 17-21). Schepping en bevrijding zijn de ultieme context van geschiedenis waarin de dichter het gebeuren dat hem overkomt, kan situeren. Toch is deze psalm meer dan een krachtig poëtische schildering van een psychologische belevenis met dramatische allures. In het midden van de derde strofe (v. 14) maken we een overgang mee in het spreken tot God naar het spreken over zijn werken en daden tot een belijdend spreken van wie Hij is. Midden de uitzichtloze radeloosheid erkent en herkent de dichter de God als de énige. Hem verder belijden als Schepper en Bevrijder houdt meer in dan het memoreren van verleden gebeurtenissen. Zijn scheppen is bevrijden en zijn bevrijden is scheppen. Zo maken we de ontworsteling mee van de dichter uit de vermeende afwezigheid zoniet verborgenheid van God. We kunnen dan deze psalm ook vanuit de laatste strofe naar voren toe lezen. Dit levert een merkwaardig perspectief op. Het gedicht ontrolt ons iets over de dynamiek van een geloofsrelatie. Het geloof is geen pantser dat de mens afsluit en hem onwezenlijk immuun maakt voor de gehele gamma aan mogelijke (on-)menselijke ervaringen. Geloven blijft hetzelfde. De manier echter waarop we het ervaren en beleven is mogelijks onderhevig aan de wisselende omstandigheden die de mens meemaakt. En zo maakt hij mee geschiedenis, geloofsgeschiedenis!

167

Page 176: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Israëls geschiedenis: Spiegel van Gods handelen

Luister thans, mijn volk, naar mijn lering, neig tot mijn uitspraken uw oor: 2 openen wil ik mijn mond tot een les, wat voormaals was verborgen ontsluiten. 3 Wat wij hoorden, wat wij mogen weten, wat ons onze vaderen vertelden, 4 dat onthouden wij niet hun kindskinderen: verhalend het volgend geslacht de roem des Heren, zijn macht, en de wonderen die Hij gedaan heeft. 5 Hij stelde een getuigenis in Jakob, heeft geplant in Israël de wet, en gebood dienaangaande onze vaderen hun kinderen daarin te onderrichten, 6 dat het volgend geslacht het zou weten: dat de kinderen dááruit geboren in hun plaats zouden treden en dit hùn kinderen weer zouden verhalen; 7 opdat dèze naar God zouden uitzien, nièt Gods handelen zouden vergeten, veeleer zijn geboden bewaren; 8 nièt worden hun vaderen gelijk: een geslacht vol wrok en verzet, een geslacht onbestendig van hart, niet oprecht van geest jegens God. 9 - Zonen Efraïms, boogschutters vaardig: weglopers de dag van de strijd! - 10 Want zij hielden Gods verbond niet, weigerachtig naar zìjn wet te wandelen, 11 zij waren zijn handelen vergeten, zijn wonderen, die Hij hun deed zien, 12 wonderdaden, zichtbaar voor hun vaderen, in Egypteland, Soans gebied. 13 Hij kliefde de zee voor hun doortocht, heeft het water gestuwd tot een dam;

14 ging des daags hun voor in een wolk, de nacht lang in een schijnsel van vuur. 15 Hij spleet de rots in de woestijn, deed hen drinken het gutsende water, 16 beken riep Hij op uit de steen, deed het water neerstorten bij stromen. 17 Maar zij zondigden wéér tegen Hem, tartten in de woestijn de Allerhoogste, 18 zij beproefden God in gedachten door naar eigen zin voedsel te vragen, 19 zij lasterden God door te zeggen: ‘vermag God een dis aan te richten hièr – middenin de woestijn? 20 Ja, Hij sloeg de rots, water welde, er begonnen beken te stromen, maar zou Hij ook brood kunnen geven, verstrekt Hij ook vlees aan zijn volk?’ 21 Dit nu hoorde de Heer, zeer verbolgen, - vuur schoot omhoog tegen Jakob - eindelijk laaide zijn toorn tegen Israël, 22 omdat het in God geen geloof had, zijn uitredding niet had vertrouwd. 23 En de wolken daarboven gebood Hij, heeft de deuren des hemels geopend, 24 liet het manna tot spijs op hen regenen, hemelkoren was wat Hij hun gaf; 25 brood voor engelen kreeg ieder te eten, voedsel zond Hij hun toe - tot verzadens! 26 Oostenwind liet Hij los aan de hemel, deed met macht de zuidenwind komen, 27 en gàf vlees, op hen regenend als stof, een zandstorm van wiekende vogels, 28 liet ze neerkomen pal in hun kamp, overal in het rond bij hun tenten. 29 En zij aten – zich òververzadigend: wat zij wensten, Hij had het verschaft. 30 Maar terwijl hun begeerte niet afliet - hun eten was nog in hun mond -

168

Page 177: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

31 verhief zich Gods toorn tegen hen, sloeg Hij hen in hun weerbaarste zonen: de bloem Israëls heeft hij geveld. 32 Bij dit alles blèven zij zondigen: zij geloofden in zijn wonderen niet. 33 Hij - in damp deed hun dagen Hij opgaan, vergaan in verschrikking hun jaren. 34 Sloeg Hij toe – zij vroegen naar Hem, bekeerden zich, zochten God, 35 wisten weer: Hij, God, was hun rots, God, de Allerhoogste, hun losser; 36 maar bedrogen Hem tòch met hun mond, bleven tòch met hun tong Hem beliegen, 37 want hun hart was niet blijvend bij Hem, zij geloofden niet in zijn verbond. 38 Maar Hij bleef barmhartig, vergaf hun het kwaad – Hij liet hen niet sterven; nòg wendde Hij telkens zijn toorn, riep al zijn gramschap niet wakker; 39 Hij bedacht: het waren slechts mensen – een adem die gáát en niet keert. 40 Hoe vaak, in de woestijn, tartten zij, griefden zij in die eenzaamheid Hem, 41 telkens weer verzochten zij God, krenkten zij de Heilige Israëls, 42 vergaten hoe zìjn hand destijds hen verlost had van hun onderdrukker, 43 hoe zijn tekenen Hij deed in Egypte, zijn wonderen in Soans gebied. 44 Want Hij maakte de Nijlstroom tot bloed, zijn waterlopen ondrinkbaar, 45 Hij zond steekvliegen die hen tempteerden, van de kikvorsen kwamen zij om. 46 Aan de kaalvreter gaf Hij hun oogst, aan de sprinkhaan wat zij verbouwden. 47 Hij vernielde hun wijnstok door hagel, hun moerbeibomen door ijzel;

48 en hun vee gaf Hij prijs aan het noodweer, aan het vuur van de bliksem hun kudden, 49 liet brandend zijn toorn op hen los, verbolgenheid, dreiging en gramschap: een zwerm van boden des onheils; 50 Want nù liet Hij zijn woede ruim baan; voor de dood heeft Hij hen niet gespaard: aan de pest gaf hun levens Hij prijs. 51 Hij trof elke eerstgeborene in Egypte, de eerstverwekten in de tenten van Cham; 52 maar zijn volk liet als schapen Hij uitgaan, ging hun kudde vóór door de woestijn; 53 veilig leidde Hij hen - niets te vrezen! - had de zee niet hun vijand bedekt? 54 Hij bracht hen naar zijn heilig gebied, waar de berg was die Hij zich bestemd had, 55 en volksstammen dreef Hij voor hen uit, - mat het erfland hùn toe met het meetsnoer - wier tenten Hij gaf ten verblijf aan de stammen van Israël. 56 Wantrouwend, opstandig nochtans weerstreefden zij God, de Allerhoogste, hielden zich aan zijn uitspraken niet; 57 onttrokken zich, slinks, als hun vaderen sprongen terug als een falende boog, 58 met hun offerterpen Hem ergerend, met vervaardigde goden Hem prikkelend. 59 God merkte het - in wassende gramschap, bovenmate verachtte Hij Israël: 60 toen verwierp Hij zijn woning in Silo waar Hij onder de mensen zijn tent had. 61 En zijn ark heeft Hij weg laten voeren, gaf zijn kleinood de vijand in handen. 62 Zijn volk gaf Hij prijs aan het zwaard, Hij woedde tegen de zijnen.

169

Page 178: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

63 Vuur verteerde hun weerbare jeugd, geen bruidslied klonk meer voor hun dochteren; 64 hun priesterschap viel door het zwaard, tranenloos bleef de smart hunner weduwen. 65 Toen verrees de Heer als uit een slaap - een held die zijn roes van zich afschudt; 66 zijn haters joeg Hij voor zich uit, met eeuwige smaad hen beladend, 67 Jozefs tent werd door Hem verworpen, hij verkoos de stam Efraïm niet! 68 De stam Juda was het die Hij uitkoos, de berg Sion - diè had Hij lief - 69 waar Hij hemelhoog bouwde zijn heiligdom, als de aarde het grondde - voor eeuwig. 70 Zijn knecht David: hèm heeft Hij verkozen, nam hem weg van de kooien der schapen, 71 nam hem weg van achter de ooien, om Jakob te weiden, zijn volk, Israël - want het was zijn erfdeel. 72 En geweid heeft hij hen in oprechtheid, met omzichtige hand hen geleid. Psalm 78

170

Page 179: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 78 Wat een schitterende psalm in een tijd van micro-chips en giga-bites, in een wereld waarin steeds méér informatie steeds minder ruimte in beslag mag nemen! In tweeënzeventig verzen wordt ons – poëtisch – de geschiedenis gebracht van een volk, het volk, zijn volk. Deze psalm is een soort compendium. Getuigen hiervan de marges die zwart zien van de vele verwijzingen naar tal van andere bijbelboeken. Ze functioneren als ‘links’ waar we over de voorvallen en gebeurtenissen, waarvan hier sprake, uitgebreid kunnen lezen. Het is een gedicht met epische allures. De dichter stelt zich op een hoog niveau. ‘Luister thans, mijn volk...’ (v. 1). Wat volgt is dan geen innerlijk gesprek, geen allerindividueelste expressie van een allerindividueelste emotie, geen persoolijke verzuchtingen en ook geen individueel onderhoud tussen een mens en zijn God. De dichter richt zich ook niet tot zomaar wat kennissen en vrienden, ook niet tot toevallige omstaanders. Hij richt zich tot het ganse volk. Hij roept het op om te luisteren. De woorden die hij spreekt willen iets leren. Hij zegt dat niet uit ijdelheid. De woorden zijn immers niet zijn eigen woorden. Hijzelf heeft de woorden doorgekregen en de verhalen vernomen van zijn ouders. Op zijn beurt wil hij ze doorgeven aan die hun kleinkinderen (v. 3-4). Hiermee wordt het belang onderstreept zowel van de traditie, het overleveren als van de plaats en de rol van de mens hierin. In alle traditionele samenlevingen is ‘het mondeling doorgeven’ één van de wezenlijke pijlers voor het leef- en overlevingsproces. Voor het volk van de toenmalige dichter zal dat ook niet anders geweest zijn. In het leven echter van de Joodse gemeenschap zowel als dat van de inividuele gelovige Jood neemt het doorgeven én het blijven ‘leren’ – een heel leven lang – van het doorgegevene tot op heden een centrale plaats in. Het kan ook niet anders. De woorden waarover het gaat zijn immers door God zelf in het hart van de mens geplant (v. 5). Het zijn woorden-ten-Leven. Men kan ze dan niet onthouden aan zijn kinderen en ook niet ophouden ze te overwegen. De mens is de tuin waarin hij te koesteren en te onderhouden heeft wat God daar heeft geplant. Het doorgeven en het blijven ‘leren’ zijn dan geen theoretische aangelegenheid. Ze zijn nodig om Gods handelen niet te vergeten (v. 7). Hierin immers zijn de woorden-ten-Leven te lezen. Daarom ook wil de dichter de roem en het wonderlijk handelen van de Heer verhalen (v. 4). In wat volgt, vinden we op compacte wijze en tegelijk mooi poëtisch verwoord wat we in tal van de historische bijbelboeken en bij de profeten kunnen lezen. We vernemen de geschiedenis van het volk vanaf de uittocht tot de tijd van koning David. Diverse ‘highlights’ passeren de revue, o.a. de plagen van Egypte, de doortocht door de zee... We nemen als het ware deel aan het verblijf en de moeizame tocht door de woestijn waar de levensnoodzakelijke ingrediënten als water, brood en vlees toch verschaft worden. Zo beschouwd, kunnen we deze psalm lezen als een tekst over de geschiedenis van een volk, als een aaneenrijgen – feit na feit – van wat geschied is. Deze psalm, dan toch weer een zoveelste historische tekst?! Door het verslag van voorvallen en gebeurtenissen heen weerspiegelen zich ook andere ervaringen. We lezen er over Hem die in al die belevenissen met zijn volk mee-gaat. Hij blijft het steeds nabij. Ook al vergeten zijn mensen zijn aanwezigheid, al miskennen ze zijn helpende en zelfs levensreddende tussenkomsten, al morren ze en worden ze opstandig... Hij blijft er voor hen zijn. Ondanks en door alle wisselvalligheden heen blijft Hij barmhartig (v. 38). Hij beschermt zijn volk in oprechtheid en leidt het met omzichtige hand (v. 72). Deze lectuur gaat over relaties tussen de mens en zijn God, over zijn omgang met zijn volk. Hierin worden de woorden-van-Leven voelbaar. Zijn handelen is immers leven-scheppend. Telkens weer opnieuw richt Hij de mens op en bevrijdt hem. Zo is deze historische tekst tevens een bevrijdingslied. Het bezingt niet enkel de bevrijding die ooit geschied is, maar maakt bewust dat in het doen van die Levenswoorden bevrijding nog aan het geschieden is. Daarom is in het Joodse leven het doorgeven niet zomaar een gewoonte naast tal van andere. Het ‘leren’ is niet het bestuderen van dode letters en verleden verhalen of het opdoen van abstracte kennis. In het ‘leren’ ontsluit zich wat verder dient te geschieden. Als Zijn handelen een spiegel is voor onze geschiedenis – zoals het opschrift bij deze psalm ook suggereert – dan wordt uiteindelijk, door het doen van zijn Woord, de gehele mensheid een tuin-vol-Leven die blijvend moet gekoesterd worden.

171

Page 180: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Rouwklacht over Jeruzalem O God, heidenen drongen in uw domein, bevlekten de tempel, uw heiligdom; zij maakten Jeruzalem tot puin. 2 Zij gaven de lijken uwer knechten als aas aan de vogelen des hemels, het lichaam van uw getrouwen het wild gedierte ten prooi. 3 Hun bloed is als water vergoten vlak onder Jeruzalem. En geen die de doden begroef. 4 Òns bestaan - van de naburen smaad, spot en terging van wie ons omringen. 5 Hoe lang nog, Heer? Toornt Gij dan eeuwig, woedt als vuur uw ongena voort? 6 Stort uw gramschap uit over volken die U niet willen erkennen, over koninkrijken waar nimmer de aanroep van ùw naam heeft verluid: 7 als een prooi verscheurden zij Jakob, woestenij werd zijn weidegebied! 8 Scheld ons kwijt de zonde der vaderen, kome tòt ons, met haast, uw erbarmen; zie het: hoe machteloos wij zijn! 9 Help Gij ons, God die ons heil zijt, om de wil van uw heerlijke naam, maak ons vrij, verzoen onze zonden, indachtig de naam die Gij voert. 10 Waarom mogen de heidenen dàt zeggen: ‘waar houdt zich die God van hen op?’ Laat òns zien - aan die heidenen bewezen! - wat een strafgericht is: want door hèn werd het bloed van uw knechten vergoten; 11 laat de klacht der gevangenen u naderen, red de kinderen des doods door ùw machtsdaad! 12 Betaal Gij, in zevenvoud, onze nabuurvolken terug de smaad, Heer, waarmee zij ù smaadden. 13 Wij, die uw volk zijn, wij, schapen onder uw hoede, eeuwig zij U onze dank: als wij, geslacht op geslacht, de lofzegging voor U mogen spreken. Psalm 79

172

Page 181: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 79 Tot op heden vernemen we via verschillende media met een regelmaat en een ééntonigheid die ons niet meer verrast of doet opschrikken, dat door terreur of door een aanslag weer eens een tempel, een kerk, een moskee of een andere ‘heilige plaats’ zoniet vernield dan toch zwaar beschadigd werd. Daarbij vallen vaak heel wat gewonden en zelfs doden. De getroffenen troepen samen, zoeken steun bij elkaar, komen in groep op straat om lucht te geven aan de smeltkroes van hun gevoelens. Er is de ontzetting en de woede. Ze bewenen hun verloren verwanten. Er is de radeloosheid en de uitzichtloosheid. Ze roepen om vergelding, berechtiging en wraak. Agressie roept op die manier agressie op. Wie kan hoe deze dodende cirkel doorbreken? Wat bezielt mensen om iets dergelijks te blijven aanrichten? Als we dan deze psalm lezen, zouden we kunnen zeggen: ‘het was toen al zo en het is nu ook nog zo. Niets nieuws onder de zon’. Het zou een gevoelloze opmerking kunnen zijn van een doorwinterd cynicus of de welgemeende verzuchting van een troosteloos bedroefd iemand die oprecht op zoek is naar een oplossing, maar – voorlopig althans – geen uitweg ziet. Historisch besef kan vanuit zo’n opzicht ontgoochelend lijken. Want inderdaad, de tekst, die hier voorligt, heeft te maken met wat zich ongeveer 2500 jaren geleden heeft afgespeeld. We kunnen elders een meer gedetailleerde reportage hierover lezen (2 K., 25). Nebukadnessar, de koning van Babel (het huidige Irak), belegert samen met zijn hoofdcommandant, Nebuzaradan, de stad Jeruzalem. Naast tal van andere geweldplegingen verwoesten ze de tempel, breken de bronzen zuilen stuk die ze meenemen samen met wat we de tempelschatten kunnen noemen, namelijk vaten en offerschalen die gebruikt worden in de liturgische diensten. Het volk wordt als balling in (krijgs)gevangenschap meegevoerd. De armsten blijven alleen achter om de akkers te onderhouden. Waar hebben we dat nog gehoord en gezien? We zouden ons inderdaad kunnen afvragen of de mens iets leert uit de geschiedenis? Als hij die tenminste kent of zich nog herinnert. En zoja, wat leert hij eruit? Of draait een mens dan toch in een zich telkens herhalende dodende cirkel? Die vragen stellen blijft belangrijk. Laten we ze hier nu even rusten en gaan wij terug naar de psalm. De titel spreekt van: ‘Rouwklacht over Jerusalem’. Met de verwoesting van stad en tempel wordt het volk tot in zijn hart getroffen. Er is niet enkel de materiële verbrokkeling. Het verlies ondermijnt en verscheurt de tastbare tekenen van de verbondenheid tussen de mensen onderling en tussen de mens en de Gans Andere. De dichter spreekt hier voor zijn volk. Meesterlijk verwoordt hij het mengvat van opwellende gevoelens. Vandaag pogen psychologen, therapeuten, hulpverleners en allerlei begeleiders een zicht te krijgen op en wetenschappelijk in kaart te brengen van wat er zoal aan emoties en belevingen naar boven kan komen bij verlies. Zo analyseren en faseren ze zelfs de rouw. Duizenden jaren geleden reeds vertolkte de dichter zeer accuraat deze complexiteit in enkele verzen. Er is natuurlijk het aanwijzen en het beschuldigen van de ander. Zelfs de ‘Geheel Andere’ wordt ter verantwoording geroepen. ‘Hoelang nog Heer? Toornt Gij dan eeuwig? Woedt als vuur uw ongena voort?( (v. 5). Er zijn de haatgevoelens en de revolte tegen hen waarvan geen één de doden begroef (v. 3). Het slachtofferstatuut van het volk onderstreept de dichter door zijn bestaan te herleiden tot een ‘smaad, spot en terging van en voor de omgeving’ (v. 4). Over wraak, straf en vergelding wordt duchtig gemarchandeerd. Het geslagen en vernederd volk deinst er niet voor terug om zelfs het goddelijk heft hiervoor af te dwingen (v. 6-7, 10-12). In het slotvers klinkt een zekere rust, waar het volk dankbaar is dat het de lof mag zingen van zijn Naam. Dat lijkt misschien wat vreemd of kunstmatig. Men kan zelfs denken dat dit laatste vers er later aan toegevoegd is. Toch krijgt het zijn diepgang vanuit de centrale sleutelverzen (v. 8-9). Vanuit de reeds beschreven gamma gevoelsbelevingen zouden we deze kunnen lezen als een uiting van de subtiele evenwichtsoefening tussen de erkenning van de eigen schuld en de daarbij onontkoombaar horende straf en boete. Als het maar geproportioneerd blijft! Want het wordt onbegrijpelijk én onhoudbaar als de straf mateloos en al te langdurig is. Deze verzen overstijgen echter dergelijke psychologische lectuur. Er is namelijk sprake van zijn Naam, die Hij is en doet. Hij bevrijdt telkens weer opnieuw en erbarmt zich oeverloos. Deze verzen zijn als een krater op de top van een berg. Langs welke kant je de psalm ook opklimt, steeds kom je hier terecht. Bevrijding en erbarming geven de geborgenheid én de kracht om in vertrouwen verder op weg te gaan met vallen en opstaan. Met de nawerking van de vorige psalm nog in het hoofd, weten we wat dit zoal met zich kan meebrengen. Zijn werkzame Naam is en blijft de baken, zelfs door alle ontreddering en rouw heen. Je zou voor minder dankbaar zijn de lof te mogen zingen van zo’n Naam.

173

Page 182: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gebed om herstel voor Israël 2 Herder Israëls, hóór! Gij die Jozef leidt als uw schapen, die troont op de cherubs, verschijn ons. 3 Voor Efraïm, Benjamin, Manasse, laat thans ontwaken uw kracht: kom tot onze verlossing! 4 Breng Gij, o God, ons de keer: in het licht van uw aanschijn bevrijding! 5 Heer, God der hemelse scharen, hoelang nog de wolk van uw gramschap over het gebed van uw volk? 6 Brood der tranen hebt Gij het doen eten, hebt het tranen overvloedig doen drinken; 7 nabuurvolken laat Gij om ons twisten, onze vijanden lachen om ons. 8 God der hemelse scharen, breng Gij ons de keer: in het licht van uw aanschijn bevrijding!

9 Een wijnstok groef Gij los uit Egypte, verdreef volken dat hìj hier geplant werd: 10 de grond hebt Gij voor hem bereid, toen heeft hij wortels gemaakt, hij heeft het land overdekt. 11 Zijn schaduw bedekte de bergen, zijn ranken de cederen Gods, 12 tot de zee reikte hij met zijn takken, met zijn uitlopers tot de Rivier. 13 Waarom hebt Gij geslecht zijn ommuring, dat elk die voorbij komt hem plundert, 14 het wilde zwijn aan hem vreet, het gedierte des velds aan hem knaagt? 15 God der hemelse scharen, o keer toch, zie neer uit de hemel, aanschouw het: hergeef hem uw zorg, deze wijnstok, 16 de loot die uw rechterhand plantte, de zoon die Gij sterkte verleend hebt; 17 die hem wilden verbranden als afval vergaan voor uw dreigend gelaat. 18 Zij uw hand over deze uw gunsteling, het geslacht dat Gij sterkte verleend hebt: 19 en nooit dwalen wij meer van U af. Doe ons lèven - aanroepen uw naam. 20 Heer der hemelse scharen, breng Gij ons de keer: in het licht van uw aanshijn bevrijding!

Psalm 80

174

Page 183: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 80 Soms kan vertwijfeling de mens overvallen die op bepaalde momenten zijn leven overloopt. Hoe troosteloos kan hij zijn bij het overschouwen van verkwanselde mogelijkheden, de gemiste kansen en de onkansen. Zelfs de gelukservaringen onderstrepen nu des te sterker zijn huidig treurig lot. Hoe deugddoend is het dan dit verhaal te kunnen en te mogen delen met iemand die een ladder is waarlangs je – langzaam en moeizaam soms – uit de put komt kruipen? Je tot zo iemand kunnen en mogen richten, kan de moedeloosheid doorbreken en nieuw (uit-)zicht geven. Het kan je doen omkeren en je bevrijding bieden. Wat geldt voor het individu, kan ook opgaan voor een familie, een gemeenschap, een volk. Daarover lezen we iets in deze psalm met als titel: ‘Gebed om herstel voor Israël’. De opdracht hierbij spreekt over een getuigenis van Asaf, de beroemde ‘cantor’. De structuur van dit gedicht is niet onopvallend. Er zijn drie ongelijke strofen, respectievelijk bestaande uit 3, 4 en 12 verzen. Elke strofe sluit af – hoewel met lichte varianten – met hetzelfde keervers: ‘...breng Gij ons de keer; in het licht van uw aanschijn bevrijding!’. Zoals de titel ons ook al liet vermoeden, gaat het hier duidelijk om een breuk tussen het volk, Israël en zijn God waarmee hoogdringend komaf dient gemaakt te worden. De psalm vangt zeer krachtig aan: ‘Herder Israëls, hóór!’ (v. 2). Accenten en uitroepteken liegen er niet om. De dichter dwingt als het ware de Geheel Andere zoniet te luisteren dan toch minstens te doen horen dat er iets gezegd wordt. Hij wordt aangesproken of beter aanroepen met ‘herder’. Het is een gekend beeld dat niet alleen in de psalmen voorkomt, maar ook in verschillend andere bijbelboeken. De herder mogen we zeker in verband brengen met leiden, begeleiden, verzorgen, beschermen, weiden en (be)hoeden. De Gans Andere is niet zomaar een herder. Hij is dé herder van het volk, zijn volk, Israël. De historische dimensie hiervan wordt meteen in de eerste verzen reeds – enigszins met epische allure – duidelijk onderstreept. De dichter memoreert Jozef, die door zijn broers verpatst werd. Van slaaf en gevangene werd hij de meest invloedrijke koninklijke adviseur in Egypte. Ook de stamvaders Efraïm, Benjamin, Manasse worden opgeroepen. De tegenwoordige tijd en voornamelijk de imperatief onderlijnen het dringend en dwingend karakter van de bede: ‘verschijn ons, kom, laat uw kracht ontwaken...’(v. 2-3). In de tweede strofe evoceert de dichter de diepe troosteloosheid. Hooguit één vers heeft hij ervoor nodig. Voedsel en drank van het volk – levensnoodzakelijke ingrediënten – bestaat enkel uit...tranen (v.6). Kun je beknopter en scherper de oeverloosheid van het verdriet verwoorden? Het onbegrip slaat toe. Zijn volk is een twistappel én het mikpunt van spot voor de buurvolken (v. 7). Het geduld raakt op. De radeloosheid groeit (v. 5). Er rest niets anders meer dan zich tot Hem te richten, die in het aanvangsvers ‘herder’ genoemd wordt en hier in het keervers (v. 8) zoals in het eerste vers van de tweede strofe ‘Heer der hemelse scharen’. Het volk kan niet anders dan hem te smeken het tij te doen keren. De spatie schept de nodige ruimte tot overweging om één en ander op een rij te zetten zoals iemand doet die in een pijnlijk hopeloze situatie door uitzichtloosheid overvallen dreigt te worden. De derde strofe begint dan met het gekende beeld van de wijnstok, niet om de Gans Andere dan wel zijn volk aan te duiden (v. 9). De psalmist zet in amper vier verzen neer wat met zijn volk geschied is. De Geheel Andere heeft de wijnstok – zijn volk – losgegraven uit de dorre grond van de onvruchtbare slavernij. Hij heeft het onkruid – vijandige volkeren – weggewerkt. Hij heeft de wijnstok geplant in een grond die bewerkt en voorbereid werd. De wijnstok schiet wortel. Zijn volk kan aarden, groots en krachtig uitgroeien zoals de ranken van de wijnstok de toppen van de bergen en de hoogste ceder overwoekeren en reiken tot de verste uiteinden aan de zee. En meteen, zonder overgang, volgt de ‘waarom’ vraag (v. 13-14). Wat is er toch gebeurd, waardoor die bescherming is weggevallen? Wat is er gebeurd, waardoor de beveiligende ommuring is gesloopt? Hoe is het zover kunnen komen? Het is tot op heden de vraag van de mens zonder uitkomst, zonder antwoord, die zich naakt, kwetsbaar en alleen weet, die zich overgeleverd ziet aan de ander die het laatste restje zelfrespect wegknaagt. Het zich her-inneren van zijn geschiedenis met Hem is voor het volk – bij monde van de dichter – genoeg om zich (zonder spatie) tot Hem te richten met de vraag ‘om te keren’ en de geschiedenis op-‘nieuw’ verder te zetten. Het is merkwaardig hoe het volk in zijn dringend en dwingend smeken het initiatief tot ‘ommekeer’ aan de Gans Andere overlaat. Zij ervaren dat ze het zelf niet alleen aankunnen, ze weten niet wat en waar het verkeerd gelopen is. Het volk verzekert echter niet meer af te dwalen als Hij het de hand boven het hoofd houdt. Vandaar het culminatiepunt in vers 19: ‘Doe ons léven – aanroepen uw Naam’. Hier horen we de vraag dat Hij de kracht zou blijven geven om zijn Naam steeds te aanroepen. Zijn Naam doet immers de mens Leven. Zijn Naam is immers de nooit ophoudende zorg van Hem die is ‘Ik-ben-er-voor-jou!’. In het licht van zijn aanschijn is er bevrijding (keervers 4,8,20).

175

Page 184: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Viert Hem die getrouw is en trouw vraagt 2 Laat schallen uw vreugde voor God, onze sterkte, voor Jakobs God steekt de trompet. 3 Zet een psalm in bij tamboerijnslag, bij de heerlijke cither, de harp. 4 Blaast met nieuwe maan de bazuin en met volle maan: voor onze feestdag. 5 Want een inzetting is dit voor Israël, door Jakobs God werd dit wet. 6 Tot getuigenis in Jozef stelde Hij het, toen tegen Egypte Hij uittrok. Spreken hoorde ik nimmer vernomen: 7 ‘Nu neem Ik de last van zijn schouder, zijn handen zijn vrij van de draagkorf. 8 Toen gij riep in de nood bracht Ik uitkomst, gaf in donder verborgen u antwoord. Maar bij Meriba’s wateren zag Ik wie gij waart. 9 Hóór, mijn volk, Ik vermaan u met kracht: Israël, mocht gij naar Mij horen! 10 Laat geen vreemde god bij u toe, buig u niet voor een afgod uitheems! 11 Ik, Jahwe, ben uw God, die u uitgeleid heeft uit Egypte; open wijd uw mond: Ik stil uw honger. 12 Maar mijn volk hoorde niet naar mijn stem, Israël ging tegen Mij in: 13 toen liet Ik hen, in hun verstoktheid van hart, hun eigen voornemen volgen. 14 Dat toch mijn volk Mij verstond, Israël wilde gaan langs mijn wegen! 15 aanstonds sloeg Ik zijn vijanden neer, was mijn hand tegen zijn achtervolgers. 16 De haters des Heren – zij zouden het nederig hulde bewijzen. Zijn tijd was gekomen – voorgoed! 17 En hoe zoù ik het voeden met kostelijke tarwe, met vloeiende honing had ik het verzaad.’ Psalm 81

176

Page 185: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 81 ‘Je moet je niet met het verleden inlaten. Je raakt er snel in vast en zo ga je niet vooruit’, wordt er nogal eens gezegd. Ik vraag mij hierbij soms af ‘vooruit’ waar naartoe? Daartegenover hoor je dan weer, ‘wie zich het verleden niet herinnert, is gedoemd het te blijven herhalen’. ‘Enkel het hier en nu telt!’ is een andere uitspraak waarmee de omgeving je wil wakker schudden. Hoe zit het nu eigenlijk? Verschillende gedegen tradities uit het Verre Oosten benadrukken reeds meer dan drieduizend jaar – o ironie – terecht het belang van de aandachtige aanwezigheid in het hier en het nu. Tegelijk hiermee overwegen hun aanhangers nog steeds dagelijks de duizenden jaren oude teksten. Ze geven de ervaringen van hun meditatie samen met de bijhorende rituelen door van generatie op generatie. Heeft de uitspraak ‘enkel het hier en het nu telt’ wel enige inhoud? Het ‘enkel’ lijkt me te rigoureus en zelfs incorrect. Want zelfs als indexwoorden die louter een plaats in de ruimte en een moment in de tijd aanwijzen, krijgen en geven deze woorden slechts betekenis door hun verband met andere woorden zoals o.a. ginds, toen en straks. Trouwens indien enkel het hier en het nu van tel is, zou er dan iets kunnen bestaan als een feest? De eenvoudigste gelegenheid zoals bijvoorbeeld een verjaardag zou – los van de vraag naar de noodzaak ervan – geen reden kunnen zijn tot vieren. Feesten is wezenlijk her-denken, op-‘nieuw’ denken. Feesten is naar aanleiding van wat ooit geschied is iets of iemand in het nu gedenken en van hieruit uitstaan naar de toekomst. Zo kan een volk zijn slachtoffers en gesneuvelden van voorbije oorlogen gedenken tegelijk met de uitdrukkelijke boodschap dat zoiets verschrikkelijks nooit meer mag gebeuren. Hier is dus meer aan de hand dan iets uit het verleden oprakelen en het even in herinnering brengen. Her-denken laat zien dat verleden en toekomst niet zomaar twee statische tegengestelden zijn die verder niets met elkaar te maken hebben. Verleden baart toekomst zoals toekomst verleden in zich draagt. Waarom hier deze bedenkingen? Elke burgergemeenschap heeft haar seculiere (herdenkings-)feesten zoals elke geloofsgemeenschap haar religieuze. De schallende aanvangsverzen van deze psalm laten er geen twijfel over bestaan. De dichter roept iedereen op om harp en citer aan te slaan, om bazuinen en trompetten te laten klinken, om trom en tamboerijnen te laten roffelen en rinkelen. Er moet immers gefeest worden! Het klinkt paradoxaal. Naast de feesten aan het begin van elke maand bij de nieuwe maan, is hier ook sprake van ‘onze feestdag bij volle maan’ (v.4). Van gegevens uit andere bijbelboeken weten we dat het hier hoogstwaarschijnlijk het ‘Loofhuttenfeest’ betreft. De spatie in de psalm is hier de broodnodige leegte waarin de snaren nog even kunnen vibreren en de muziek mag nazinderen. Tegelijk schept ze ruimte voor wat in vers 6 aangekondigd wordt ‘als een spreken zoals het nog nooit vernomen werd’. Hier heeft dan ook een wisseling van positie plaats. De aanhalingstekens worden geopend en pas op het einde van de psalm gesloten. De dichter zwijgt en laat God zelf aan het woord: ‘Ik leid u weg uit Egypte. Ik neem de last op mij. Ik maak uw handen vrij van het slavenwerk. Ik vraag u Mij te horen door al uw gemor heen. Want Ik ben diegene die u bevrijdt uit uw verslaving. Ik stil uw honger’. Dit zijn woorden, inderdaad tot nu ongehoord. Er is niet alleen de wisseling van spreker, maar er is de wezenlijke omkering van verhoudingen. De goddelijke status ligt hier niet in de absolute macht van een oppergod of een hiërarchie van goden die na onderling gekrakeel in blinde heerszucht naar willekeur hun demonen over wereld en mensen loslaten. De goddelijke kracht hier schuilt precies in het zelf opnemen van alle lasten en het bevrijden en blijven beschermen van de ander. Je zou voor minder een nieuwe spatie kunnen gebruiken om op verhaal te komen. En toch... is het nog niet alles. De dichter laat God verder aan het woord. Zijn vermaning om naar Hem te horen is geen dodend kampbevel. Het is de vingerwijzing naar het aanbod van zijn belofte. Maar het geheugen van de mens is kort. Ondanks de indringende gebeurtenissen van bevrijding en bescherming op de verdere levenstocht, slaan de mensen het aanbod in de wind en gaan hun eigen weg. ‘...toen liet Ik hen..hun eigen voornemen volgen’ (v. 13). Ook dat is bij de andere ‘klassieke’ goden on-gezien. Hij respecteert de vrijheid van de mens. Hij laat hen echter niet alleen achter, overgeleverd aan hun eigen lot of noodlot. Hij blijft met hen meegaan en begeleidt hen door de verstoktheid van hun hart heen in het on-gehoord spreken, doen en zijn van zijn belofte-vol-bevrijd-Leven (v.14-17). Deze hunkering – in aandoenlijke bewoordingen – van de werkelijk ‘Gans Andere’ en zijn herhaalde wens van ‘Leven in overvloed’ voor zijn volk, laat zien hoe in het feestelijk her-denken het verleden toekomst baart in het heden.

177

Page 186: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Oproep om recht te doen

In de godenschare, onwrikbaar, staat God, houdt temidden der goden het recht hoog. 2 Hoe lang nog richt gij in onrecht, verleent gij de bozen uw gunst? 3 Geef de schamele recht en de wees, bescherm wie gering en berooid is, 4 geef wie arm is en honger lijdt uitkomst, ontruk hem aan de greep van wie kwaad wil. 5 Geen besef is er meer en geen oordeel: in duisternis wandelen zij om. Alom wankelt de grondslag der aarde. 6 Ik was het die sprak: ‘gij zijt goden, zonen des Allerhoogsten gij allen.’ 7 Toch – de dood van elk mens zult gij sterven: zogoed als een vorst valt, valt gij. 8 Verrijs, o God, richt de aarde: Gij die rechtmatig bezit alle volken. Psalm 82

178

Page 187: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 82 In een tijd waar het recht nogal eens met de voeten getreden wordt; in een samenleving waar alles wat met justitie te maken heeft onder druk komt te staan en waar de geur van corruptie nooit al te ver weg is, daar klinkt de titel van deze psalm in de oren. ‘Oproep om recht te doen’ heet deze korte psalm, die slechts acht verzen telt. Recht en rechtssystemen zijn een complexe wereld. Enerzijds wil men universele grondrechten voor iedereen vrijwaren, anderzijds zijn er de meer particuliere situaties waar het recht zich steeds moet aanpassen aan mechanismen op diverse niveaus in een steeds sneller evoluerende samenleving. En deze laatste globaliseert steeds meer en meer. Het is dan geenszins te verwonderen dat sommigen zich door bepaalde rechtsregels of rechtspraktijken verongelijkt voelen. Anderen vallen zonder vangnet door de mazen van een steeds ingewikkelder vlechtwerk van rechten en plichten, terwijl weer anderen aan gangbare rechtsvoorschriften weten te ontsnappen. Deze proberen dan weer anderen in hun eigen netten te strikken. Zo wordt of blijft de mens opnieuw een wolf voor de medemens ondanks en/of juist door het kluwen van wetteksten en paragrafen. Je zou als magistraat, jurist, gezagsdrager voor minder de moed verliezen. Alleen reeds vanuit dit oogpunt klinkt de titel van deze psalm zoniet hoopvol dan misschien toch troostend. In een - hoewel - veel eenvoudiger samenleving dan de onze, moet alles wat met recht te doen had ook al niet steeds even ‘kosjer’ verlopen zijn. Het is blijkbaar een broos mensenwerk van lange adem om een sluitend rechtssysteem voor elkaar te krijgen. Een aandachtig lezen van de voorliggende psalmtekst leert ons echter dat hier meer aan de hand is dan een evalueren en bijsturen van een gangbaar rechtssysteem. Het is al evenmin – hoe gedreven ook – een tussenkomst van een vurig oppositielid dat vanop één of andere tribune de gezagsdragers de levieten wil lezen. Dat alles is toch wat op te maken uit stijl, kontekst en inhoud van deze psalm. Als een parel in een ring, zit de beklijvende tekst geklemd tussen een plechtig en krachtig openingsvers en een bezwerend slotvers. Alleen reeds deze twee verzen roepen heel wat vragen op en kunnen op verschillende manieren gelezen en geïnterpreteerd worden. Los hiervan maken ze hoe dan ook duidelijk dat het in de psalmtekst over meer gaat dan het op de één of andere manier omgaan met het burgerlijk wetboek. Het gaat hier niet over het invullen en het praktisch toepassen van rechtsregels. Het gaat evenmin over het al dan niet minimalistisch naleven van rechtsvoorschriften. De dimensie die door deze twee verzen opengetroken wordt, toont helder dat het hier te doen is om de grond waarin elke andere vorm van welk recht dan ook gegrond en gefundeerd is, namelijk het ‘goddelijk recht’. Dit laat zich verder lezen waar met meer dan gewone nadruk de schamele, de wees, de geringe, de berooide, de arme en de hongerige centraal geplaatst worden (v. 3-4). Het verwijst naar de bewoordingen van de voorschriften over de verhouding tot de andere die het volk meekreeg zoals te lezen is in het boek van ‘de uittocht’. Dit geeft ruimte tot véél-zinnige betekenisgeving. De enkele aantekeningen bij deze psalm illustreren de complexiteit van de tekst en roepen vragen op die gedeeltelijk open en onbeantwoord blijven. Ondanks deze leemte – die verder wetenschappelijk kan onderzocht worden – durven we toch enkele sporen van lectuur uitzetten die volgens ons mogelijk en zinnig zijn. Natuurlijk heeft deze tekst een boodschap voor al wie zich ambtshalve met gezag inlaat met rechtsspraak. Ze zullen het geweten hebben als ze zich niet of onvoldoende van hun taak kwijten. Want, hoewel ze goden zijn – berechten en oordelen zijn immers goddelijke taken – toch zullen ze de dood van elke mens sterven en vallen evengoed als koningen (v. 6-7). Toch hoeven we ons niet vergenoegd te verkneukelen in de mening dat hier hoogwaardige gezagsdragers streng op de vingers getikt worden en stevig op hun plaats gezet worden terwijl wij buiten schot blijven. Gezien de woorden over de relatie(s) tot de anderen die tot gans het volk gesproken zijn (cfr. supra) kan de uitspraak in vers 6 bij uitbreiding ook op ieder van ons slaan. Recht spreken is als functie een ‘smal’ (particulier) onderdeel van het recht doen. Dit laatste is een universele opdracht met kosmische dimensie zelf. Waar geen besef en geen oordeel meer is, daar wankelt de grondslag der aarde (v. 5). Dat is nog maar net neergeschreven of ik hoor in het nieuwsbericht dat men – gezien het bedelen in metro’s en stations verboden is – de mensen aanspoort om niets meer te geven aan eventuele bedelaars. Het comfort van en de aangename sfeer van veiligheid voor de reiziger moet - ten allen prijze - gewaarborgd en op punt gehouden worden! Deze – jammer genoeg niet alleenstaande – situatie illustreert op een schrijnende wijze de actualiteit van deze psalmtekst. Recht doen is niet het privilege van enkelen. Het geldt voor elk menselijk wezen. Recht doen is God doen. Hij alleen immers houdt het recht hoog (v. 1). En van hieruit laat zich het bezwerend slotvers, mede door een mogelijk woordenspel, méérzinnig lezen (v. 2). Verrijzen is ook opstaan, (zich) oprichten, rechtstaan. Waar God opstaat, rícht Hij de aarde. Hij berecht de aarde en geeft haar – steeds weer opnieuw – richting. Hij wordt opgeroepen op te staan en recht te doen aan ons allen die uiteindelijk aan Hem toebehoren.

179

Page 188: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Coalitie van Gods vijanden 2 God, hul Uzelf niet in zwijgen, blijf niet doof, God, niet onbewogen, 3 merk toch hoe uw vijanden aangaan, uw haters opsteken het hoofd. 4 Hun listig beraad geldt ùw volk, die Gij wilt bewaren hun plannen; 5 hun kreet is: ‘vooruit: uìtroeien dat volk! dat niemand meer noemt de naam Israël!’ 6 Hoe eensgezind spannen zij samen, hun verbond sloten zij tegen ù: 7 de tenten van Edom, van Ismaël, Moab en de zonen van Hagar, 8 en Gebal en Ammon en Amalek, Filistea, het stadsvolk van Tyrus; 9 en nù voegt zich Assur bij hen, Lots zonen tot machtige arm. 10 Als met Midian handel met hen, als met Sisera, Jabin, bij Kisjon de beek, 11 die bij Endor werden vernietigd, die werden tot mest voor het veld. 12 En laat het hun leiders vergaan als het Oreb en Zeëb vergaan is, hun koningen stuk voor stuk als het Zebach, Salmunna verging, 13 die riepen: ‘wij trekken aan òns die weidegebieden van God!’ 14 Mijn God, maak hen tot dwarrelend stof, tot kaf in de greep van de wind! 15 Als een bosbrand, verterend het woud, als het vuur dat blakert de bergen, 16 zó Gij: jaag hen voort in uw storm, gesel hen uiteen met uw vlagen, 17 maak Gìj hun verschijnen te schande: merken zullen zij, Heer, wie Gij zijt! 18 En vernederd, reddeloos verslagen, met verijdelde hoop op de aftocht, 19 weten zij dat slechts Gij – wiens naam is de Heer – over heel de aarde ten troon zit. Psalm 83

180

Page 189: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 83 Met deze psalm ligt weer een polyvalente tekst voor, zowel wat lees- als actualiseringsmogelijkheden betreft. We kunnen hem o.a. lezen deels als een leerdicht, ook als een strijdlied, als een schreeuw om hulp en – niet in het minst – als een stevige be-‘zin’-ningstekst. Waar en hoe te beginnen? Een eerste lectuur doet wat vreemdsoortig – zelfs exotisch – aan door het noemen van veel namen (v. 7-12). De meeste ervan klinken ons – als doorsnee lezer – hoogstwaarschijnlijk minder bekend in de oren. Sommige verwijzen naar volksstammen en clans, andere naar hun leiders. In andere bijbelboeken – o.a. in het boek ‘Rechters’ – kunnen we over hun (krijgs)verrichtingen lezen. Deze spelen zich af in de tijd dat het ‘Volk’, na de dood van Mozes, onder leiding van Jozua het Beloofde Land binnentrekt en er zich wil vestigen. We zijn dan ongeveer 1200 jaar voor Christus. We moeten ons geen illusies maken, die intocht is eerder een binnendringen dat niet zonder schermutselingen verloopt. De namen – zoniet zeker de voorvallen die ermee gepaard gingen – zullen alvast bekend geklonken hebben in de oren van de tijdgenoten van de dichter. Het kan echter geen kwaad om in enkele verzen belangrijke gebeurtenissen te memoreren, al was het maar om ze met des te meer overtuiging te kunnen her-denken en vieren. Kwestie van de (nationale) geschiedenis levend en wakker te houden. Je hebt niet veel verbeelding nodig om, bij vervanging van namen van plaatsen en volkeren, door de tijden heen tot op de dag van vandaag dezelfde patronen te herkennen van regionalisme, nationalisme, migratie en daarmee verbonden strijd, geweld, uitbuiting, onderdrukking, uitsluiting, armoede... Tot daar de verwijzing naar het historisch aspect. Of toch niet helemaal, want de psalmist gaat een stap verder. Hij schrijft die veldslagen en hun positieve afloop (voor zijn volk althans) toe aan God. Overwinnaars willen niet enkel hun overwinning verzilveren, ze willen vooral hun macht vereeuwigen. Hoe vaak wordt dan niet een God vooruitgeschoven waarachter de veelkleurige banieren, als overwinningstrofeeën van al wat dood en vernietiging is, zich maar al te gretig en graag scharen. De ingrediënten van een oproep tot de strijd liggen klaar, zelfs met muziek en een lied. Je zult maar tot het andere kamp en de overwonnenen behoren! Je zult de opzwepende verwensingen maar over jou horen neerkomen! ‘Maak ze tot mest voor het veld...’ (v. 11), ‘...tot kaf in de greep van de wind...’, ‘...tot dwarrelend stof’ (v. 14), ‘verteer hen als een vuur dat de bergen blakert’ (v. 15). Tot op vandaag nog blijft dit alles gruwelijke, ergerniswekkende werkelijkheid. Maar, wat doe je als de kansen lijken te keren? Het strijdlied wisselt snel om tot een kreet om hulp. Wie is de overwinnaar? Wie de overwonnene? Wie en waar is de vijand? En God... welke kant kiest Hij? Zovele vragen die dreigend op je afkomen als je meent onbeschaamd beslag te kunnen en te mogen leggen op de ‘Onvoorzienbare’, de ‘Ongrijpbare’. Het opschrift bij deze psalm luidt: ‘Coalitie van Gods vijanden’. De samenzwering tegen Hem van het onguur gespuis moet met klem aan God gesignaleerd worden. ‘... merk toch hoe uw vijanden aangaan, uw haters opsteken het hoofd’ (v. 3). Op zich is dat een nobel doel. Tegelijk echter wordt het doorweven met een mechanisme analoog aan dit van ‘de vrienden van mijn vrienden zijn ook mijn vrienden’. Zo worden ‘de vijanden van onze God ook onze vijanden’. In vers 4 lezen we immers: ‘Hun listig beraad geldt uw volk...’. Zo worden veel verschuivingen mogelijk in de ervaring, beleving en interpretaties. Eigen belangen versluieren nogal eens ongemerkt en bijna geruisloos – zoals in het net geciteerde vers – de belangen van de a/Ander. De val staat open om de vijanden van de a/Ander te herleiden tot of zelfs te vereenzelvigen met de vijanden van onze eigen wensen. De obstakels, de hindernissen die vijanden die de verwezenlijking van onze verwachtingen in de weg staan, moeten worden opgeruimd. Zolang alles rimpelloos en succesvol verloopt, lijken er geen problemen. Maar wat, als er een kink in de kabel komt en het (identificatie)mechanisme faalt? Is dit geschrift dan toch een zoveelste voorbeeld van wat - ondoordacht - nogal eens snel primitieve godsdienst en/of infantiele godsbeelden genoemd wordt? Het had gekund, ware het niet dat deze psalmtekst, net als de vorige, - als een edelsteen in een ring - gevat zit tussen het begin - en het slotvers. God hult zich in zwijgen, zegt het openingsvers. Ook nu horen we de enen zuchten, anderen spottend lachen met de (schijnbare) afwezigheid van Gods spreken. En, inderdaad, God spreekt niet op bevel. Hij laat zich al evenmin horen op de manieren die wij zouden willen. Hij spreekt niet voor een bepaalde groep of een bepaald publiek. Zijn woord is niet het bezit van één of andere exclusieve vereniging. Zijn woonplaats is immers – zoals het slotvers zegt – de gans ge-heel-de aarde. Dat is de woonplaats van Hem wiens naam trouwens is ‘Ik-ben-aanwezig-voor-jou’! Het is aan ons om de werkelijkheid te kunnen/willen lezen als ‘zijn woonplaats voor de a/Ander’.

181

Page 190: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het lied van Gods nabijheid 2 Hoe hartverrukkend uw woningen, Heer der hemelse scharen; 3 mijn ziel vergaat van verlangen naar de voorhoven van de Heer; mijn hart, ja al wat ik ben, het roept tot de levende God. 4 Vindt zelfs de mus niet een huis, heeft niet de zwaluw haar nest waar zij haar jongen mag bergen? O, ùw altaren te naderen, Heer der hemelse scharen, Gij, mijn koning, mijn God! 5 Gelukkig die wonen in uw huis, die immer ù mogen loven; 6 gelukkig de mensen die sterk zijn in U, met de pelgrimsweg in het hart. 7 Gaan zij door een laagte van dorre woestijngroei, een oase scheppen zij daar; de eerste regen daalt er weldadig; 8 van kracht tot kracht gaan zij voort om op Sion voor God te verschijnen. 9 Heer, God der hemelse scharen, hoor Gij dan mijn gebed, verhoor mij, o God van Jakob; 10 God die ons beveiligt, zie neer, aanschouw die is uw gezalfde. 11 In ùw voorhoven is mij één dag meer toch dan duizend dagen; liever te staan op diè drempel dáár, in het huis van mijn God, dan te wijlen in de tenten der boosheid. 12 Want een wering, een schild is de Heer, zijn gunst schenke God ons, zijn luister; de Heer zal geen zegening onthouden aan wie in oprechtheid hun weg gaan. 13 Heer der hemelse scharen, gelukzalig de mens wiens rust is in U. Psalm 84

182

Page 191: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 84 Vooraleer we aan de eigenlijke tekst – 12 verzen – van deze psalm toe zijn, krijgen we nogal wat informatie. Er is vooreerst – zoals steeds – de titel: ‘Het lied van Gods nabijheid’. Het hoeft dus niet steeds zo te zijn dat – zelfs in het vroege Israël – God een verre God is. Er is uiteraard de afstand, nodig én noodzakelijk om de mogelijke ‘nabijheid’ van de a/Ander, die niet samenvalt met onszelf, te ervaren. Vervolgens vernemen we ook dat deze psalm - voor de koorleider - van de Korachieten komt. In het eerste boek ‘Kronieken’ kunnen we lezen hoe David, naast anderen o.a. Asaf, ook de zoon van Korach – en vandaar ook diens (mannelijk) nageslacht – belast met de verzorging van de muziek in het heiligdom (1 Kr.; 6, 22). Verderop in datzelfde boek wordt er ons meegedeeld dat de Korachieten ook één van de afdelingen uitmaakten van de poortwachters aan de tempel. Er moest namelijk de wacht gehouden worden aan de poorten, aan de vier zijden – de vier windstreken – en tevens aan de opslagplaats van de tempel. Bij loting werd hen de Oostpoort toegewezen (1 Kr.; 26, 1-19). Naast de herkomst, zegt het opschrift ons ook iets over het hoe, de manier waarop de psalm uitgevoerd moet worden. Er is sprake van ‘met gittitbegeleiding’. Het is – voor vakgeleerden – niet volledig duidelijk wat met ‘gittit’ bedoeld wordt. Naast de mogelijkheid dat deze psalm moet gezongen worden op een reeds bestaande melodie (van een wijnlied?), is het ook zo dat ‘gittit’ zou verwijzen naar een snaarinstrument zoals cither en harp. Gezien hier – in de vertaling – ook over begeleiding gesproken wordt, ligt de keuze – voor ons althans – voor de hand. Deze bemerkingen, die niet meteen met de inhoud van doen hebben, laten ons echter wel iets zien van de concrete kontekst waarin zo’n psalm ontstaat en uitgevoerd wordt alsook van de ‘menselijke’ bedrijvigheid die er komt bij kijken. En alsof dit alles nog niet genoeg is, lezen we in een voetnoot dat deze psalm een pelgrimslied is. Met al deze informatie op zak is het hoog tijd om naar de tekst zelf te gaan. Gods nabijheid – waarover de titel het heeft – is de nabijheid van een geliefde. Taal, inhoud en ritme laten deze psalm dan ook lezen als een liefdeslied. ‘Hoe hartverrukkend...’ (v. 2), ‘Mijn ziel vergaat van verlangen... mijn hart, ja al wat ik ben...roept...’ (v. 3). In de kadans van een beroezende duizeling lopen het zingend roepen tot de geliefde en het roepend zingen over de geliefde door elkaar heen. Het doet er niet toe, als de geliefde maar ter sprake komt. Er kan niet niet over gesproken worden. Waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over. Wàt er dan gezegd wordt, is dan soms van een ontroerende eenvoud. Jou nabij zijn; in jouw huis wonen; bij jou geborgen zijn zijn geen onrechtmatige wensen want zelfs een mus heeft een huis en de zwaluw heeft een nest om haar jongen te bergen (v. 4). De ritmiek door heel de psalm heen is een schitterende weergave van deze van een pelgrimstocht, een tocht naar de geliefde. Het hart popelt. Er is geen houden meer aan. Het staccato van het begin vertelt ons dat het niet snel genoeg kan. De opzwepende snelheid is echter niet blijvend vol te houden en gaat geruisloos over in een gematigde stap, ingedeeld voor en aangepast aan het lopen van een lange afstand. Waar de eerste strofe de hartstocht naar de (woning van de) geliefde tomeloos uit-zingt (v. 2-4), vangt de tweede strofe, die ook langer is (v. 5-10), in een gematigd(er) tempo aan met een beschouwing die een zekere afstand laat zien. ‘Gelukkig die wonen in uw huis, die immer u mogen loven. Gelukkig de mensen die sterk zijn in U met de pelgrimsweg in het hart’ (v. 5-6). Het laatste deel van dit vers is de spil waarrond de hele psalm wervelt. Het is trouwens – naast andere betekenissen ook letterlijk – het midden van deze psalm. Deze pelgrimsreis van en in het hart duurt levenslang en draag je overal mee. De weg van het leven met en naar de geliefde toe is vaak geplaveid met allerlei hindernissen. Niets echter houdt de pelgrim tegen. Elke diepte wordt hoogtepunt; honger wordt maaltijd; dorst verkwikking. Van dorre woestijngroei schept hij een oase (v. 7). Terwijl het jagend begintempo van de hartstocht zich gaandeweg ontwikkelt tot een lang uit te houden ritme, blijft het verlangen de pelgrim begeleiden. Het drijft hem voort van kracht tot kracht om uiteindelijk dan toch de ‘verlangde’ te bereiken en er bij aan te komen (v. 8). Uit het mijmeren over en het denken aan, bruist het direct spreken tot de geliefde op. Het is alsof de mens de lange en –soms – verre afstand wil overbruggen; alsof hij zijn beschouwingen en overwegingen meteen tastbaar aanwezig wil stellen en er zich van vergewissen dat de a/Ander zijn overpeinzingen ook hoort. De bedenkingen van de pelgrim onderweg vertalen zich in een smeken en een zingen dat de geliefde hem zou zien en zich over hem ontfermen (v. 9-10). In het naderend zicht op de plaats die de geliefde bewoont, kristalliseren zich allerlei gevoelens en opvattingen samen. Het zicht op het ver verwachten en de lang verlangde koestert zich nog even in het ‘uit-stel’. Liever daar in de voorhof te vertoeven en de tijd te nemen om bij jezelf nog eens na te gaan of – ondanks de lange pelgrimstocht – je voldoende en volledig voorbereid bent dan voortijdig definitief te willen ‘in-wonen’. Want uiteindelijk weet je dat de ‘verlangde’ jou verwacht en dat het ontstuimig tempo van de hartstocht over de moeizaam-lange reis van wachten en uit-zien naar toch zijn toe-komst vindt in de rust van de verlangende in de ‘verlangde’ (v. 12-13). De pelgrimstocht van het verlangen in het hart is een algemeen-menselijk gegeven. Daarom alleen al maakt het van deze diep-religieuze psalm – los van elke ‘confessie’ – een begrijpbare, universele tekst.

183

Page 192: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Uitzicht op Gods heil 2 Gij koos, Heer, dit land tot het uwe, hebt de keer voor Jakob gebracht; 3 hebt verdragen het kwaad van uw volk, hebt al zijn zonden bedekt; 4 Gij hield al uw verbolgenheid in, liet af van uw brandende toorn. 5 Herstel ons dan, God die ons heil zijt, doorbreek uw afkeer van ons: 6 wilt Gij tegen ons woeden voor eeuwig, door geslachten doen duren uw toorn? 7 Zijt Gìj niet die ons nieuw kunt doen leven? dan verblijdt zich uw volk weer in U. 8 Doe ons, Heer, uw genade aanschouwen, laat komen uw heil over ons. 9 En ik mag de verkondiging horen van Hem die de God is, de Heer: Het is vrede wat Hij verkondigt aan zijn volk: dat zijn zijn getrouwen. Laat thans de traagheid voorbij zijn! 10 Gelooft het! welhaast is genaderd voor wie Hem vrezen zijn heil; dan woont heerlijkheid in ons land: 11 zij ontmoeten elkander, genade en waarheid, gerechtigheid en vrede – zij kussen elkaar. 12 Dan wast waarheid op uit de aarde, reikt gerechtigheid neer van de hemel. 13 Overvloed geeft de Heer daarenboven: onze aarde draagt haar gewas. 14 De gerechtigheid zal voor Hem uitgaan: reeds begon op de heerbaan haar loop. Psalm 85

184

Page 193: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 85 De titel - ‘Uitzicht op Gods’ heil’ - vat in al zijn beknoptheid het geheel van deze – (naar) veel en vér-wijzende – psalm samen. Het woord ‘uit-zicht’ alleen reeds zet ons tot overwegen aan. Het suggereert iemand die een brede(re) kijk, een wijds zicht heeft. Hij kijkt op iets dat voor hem uit ligt. Als toeschouwer kijkt hij en ziet hij iets wat – gedeeltelijk – van hem uit gaat. Zo lijkt het althans. Tegelijk echter is het zo dat het uitzicht dat de toeschouwer heeft hem ook vanuit ergens anders geboden wordt. Het (uit)zicht van de toe-schouwer komt vanuit het andere naar hem toe. Een uitzicht hebben, uitzicht krijgen heeft iets met ontmoeten te maken. Wat we doorheen die ontmoeting te zien krijgen gaat ons dan ook te boven, het overkomt ons. Welk uitzicht ons ook ten deel valt, het ontlokt ons steeds niet alleen zomaar een reactie, maar wel een positieve reactie. Dit is steeds het geval of het uitzicht nu een landschap betreft, een panorama, een gebouw, een monument, een menselijk tafereel... Het woord ‘uitzicht’ heeft steeds een positieve conotatie. Zelfs als we ons in een penibele situatie bevinden – en juist dan – hopen we en kijken uit naar een uit-zicht. In deze context hebben ‘uit-komst’ en ‘uit-zicht’ daadwerkelijk iets met elkaar. Het ‘uit’ in het duo versterkt én verlengt elkaar. De belofte van een ‘uit-zicht’ is de bevestiging dat je er-uit-komt. Je kunt ontsnappen, weg en uit de ellendige omstandigheden... Je laat deze achter jou. De ervaren ‘uit-komst’ biedt je op die manier ook ‘uit-zicht’! Het is een zicht dat steeds verder wijst naar wat vóór je ‘uit’ te zien is. Dit uitzicht is het steeds vér-en uit-lengen van het verlangen. Het belang hiervan wordt pijnlijk duidelijk waar de mens verzucht: ‘Ik heb geen uitzicht meer. Ik zie geen enkele uitkomst meer’. De mens zit dan zo vast dat hij enkel nog kan verschrompelen. De positieve geladenheid van de woorden ‘uit-zicht, uit-komst’ heeft dus ook te maken met het zicht op de mogelijkheid om op-nieuw ‘heel’ te worden. Daarnaar verwijst ook het woord ‘heil’ in de titel. Uit-komst geeft toekomst. Uit-komst reikt aan wat op jou toe-komt. In die zin is uitkomst toekomst. De geleden verleden uitzichtloosheid sterft uit in de uitkomst die op ons toekomt reeds in het nu. Verleden en toekomst raken elkaar in het scheppende nu. ‘Herstel ons dan...’ zegt de psalmist in vers 5. Hiermee comprimeert hij een verleden in een tegenwoordigheid die meteen ook een toekomst uitzet. Kan het bondiger?! Herstel wijst immers naar een geleden breuk, een gebroken verbinding, minstens een onderbroken relatie. De ervaring van het verlies wordt verlangen naar her-stellen, terug op de rechte plaats stellen. Het ondervinden van de ont-sporing vraagt om opnieuw op het spoor gezet te worden. Het gemis wordt de schreeuw naar héél worden, naar heil. Het verlies waarover sprake is niet het gemis van een ding, een voorwerp evenmin als het heil (in) het bezit zou zijn van één of ander iemand. Wat hersteld moet worden is de relatie met Hem die het heil zelf is (v.5). ‘Zijt Gij niet die ons nieuw kunt doen leven?’ (v.7). Vanuit deze overtuiging maakt de dichter zich sterk dat het mogelijk is om terug (te-)recht te komen, niet alleen als individu, maar ook als gemeenschap. Dat heil is geen ijl of abstract begrip. De psalmist hoort het heil zich verkondigen (v.9). Het toont zich in gestalten van vrede, geschenk of genade, waarheid en gerechtigheid (v.11). Ze zijn bestemd voor wie er meteen werk van maken. Wie verlamming en traagheid laat varen, die leeft volop verbonden in het land waar vrede en gerechtigheid, gave en waarheid elkaar ontmoeten en innig kussen (v. 10-11). Hemel en aarde raken elkaar in dat land (v.12). De mens deelt in en geniet van de overvloed van God (v.13). Tegen onze (mogelijke) opwerping dat dit – weliswaar mooi – toch maar slechts een (fantasie)beeld blijft of een fraaie verwoording van een projectie die geen realiteit wordt, maakt de dichter zich sterk. Het verleden bewijst de zekerheid van de toekomst. ‘Gij koos, Heer, dit land tot het uwe...’ klinkt het in het beginvers (v.2). De dichter leest nu in wat met zijn volk geschiedde de werkzaamheid van de Gans Andere als de weg die naar ons toe-komt. De drie aspecten van de tijd – die wezenlijk samenhangen en elkaar realiteitswaarde schenken – vinden we duidelijk terug in de eerste strofe. ‘Gij...hebt verdragen het kwaad van uw volk...’ (v.2-4). ‘Herstel ons dan...doorbreek uw afkeer...’ (v.5-6). ‘...laat komen uw heil over ons’ (v.8). Waar hier verleden, heden en toekomst nog uit of naast elkaar staan, geeft de vertaling van de tweede strofe de compactheid en de ineenstrengeling van deze drie dimensies meesterlijk weer. Zo lezen we bijvoorbeeld niet ‘als je gelooft, dan zal...’ maar wel ‘Gelooft het!...dan woont...’ (v. 10 e.v.). Op deze manier komt alles toe in het nu van het heden. Zoals het beginvers meteen verduidelijkt, gaat deze psalm over de keuze van God en over de verhouding van de mensen onderling en met God. Hoe verhoudt de mens zich tot deze keuze? Wat doet hij al dan niet met deze keuze? Deze keuze werd van in het begin gemaakt, wordt telkens opnieuw tegenwoordig gesteld en draagt het heil in zich dat (op) de mens toe-komt. Het land van de gerechtigheid (beloofd van de oorsprong af) gaat voor Hem uit. Het is zijn groei reeds begonnen op de brede verbindingsweg (= de heerbaan) tussen God en mens! (v. 14).

185

Page 194: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God kan helpen Neig, Heer, uw oor, geef mij antwoord; want ellendig ben ik en arm. 2 Hoed mijn leven, ik ben U getrouw, geef uitredding, mijn God, voor uw knecht die op Ù zijn vertrouwen gegrond heeft. 3 Ontferm U over mij, Heer, heel de dag al roep ik tot Ù; 4 geef het hart van uw knecht weer geluk: tot Ù is mijn verlangen geheven. 5 Goedertieren zijt Gij, Heer, vergevend, vol ontferming voor elk die U aanroept: 6 verneem dan, Heer, mijn gebed, en sla acht op mijn roep om erbarmen; 7 in dit uur van mijn nood roep ik U; want Gìj kunt mij verhoren. 8 Geen god, Heer, komt U nabij, uw werken zijn onvergelijkelijk; 9 alle volken – hun schepper zijt Gij – zullen opgaan, Heer, U aanbidden; zij geven ùw naam de eer: 10 ‘machtig zijt Gij, werker van wonderen, Gij, o God, Gij alleen!’ 11 Wijs dan, Heer, mij uw weg, dat ik wandelen mag in uw waarheid; richt Gij mijn hart onverdeeld op dit éne: ontzag voor uw naam. 12 Zó loof ik U, mijn God, in oprechtheid, verheerlijk uw naam ik – voor immer. 13 Groot over mij was uw ontferming, Gij, die mijn leven bewaard hebt voor het dodenrijk daar beneden. 14 Sterk maken zich, God, die mij tarten, hun bende vervolgt mij – genadeloos! Nooit stond Gij hun voor de geest. 15 Heer, Gij God van erbarmen en genade, die lankmoedig zijt, rijk aan ontferming en trouw, 16 wil mij aanzien, wees mij goedgunstig, stel Gij uw knecht in uw sterkte, verlos de zoon van uw dienstmaagd. 17 Merk mij met een teken ten zegen; laat beschaamd mijn haters ontwaren dat Gij, Heer, mij helpt en mij troost. Psalm 86

186

Page 195: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 86 ‘Het kind met het badwater weggooien’ komt – figuurlijk althans – nogal eens voor. Het gebeurt – soms – uit onvrede of ongenoegen, ook uit onbegrip, uit een gebrek of gemis aan kennis samen met een zekere onwil of lusteloosheid om de ware toedracht op het spoor te komen. ‘Het kind met het badwater weggooien’ valt voor waar er wat moeilijkheden zijn met de stijlfiguur van het deel voor het geheel. Daar waar men dit letterlijk neemt en geen moeite (meer) doet om te onderscheiden wat deel is, wat essentie en bijkomstigheid is, wat wezenlijk is en wat gevormd is – al misvormd soms – doorheen wisseling van o.a. historisch, sociaal-culturele omstandigheden, daar ontstaat verwarring. De blik wordt of blijft wazig en alles wordt ofwel even wezenlijk ofwel even overbodig. In het eerste geval is men dan zó bezorgd dat het wezenlijke zou besmet en bevuild worden door externe factoren dat men alles ‘angstvallig’ en bijna obsessioneel afgesloten houdt terwijl men in het tweede geval nogal eens (te) snel ondoordacht ‘het geheel’ overboord kiepert. Het wezenlijke laat zich niet altijd eenvoudig zien. De kern ligt niet steeds open en bloot voor het rapen. Het vraagt soms inspanning om hem te bereiken. Soms moeten we de harde bast van eigen vooroordelen opensplijten of het vruchtvlees doorsnijden dat opiniemakers ons willen voorschotelen. De opgeklopte smaak, het uitvergrote beeld van ‘trendwatchers’ moeten we naast ons kunnen neerleggen en opnieuw – in de juiste verhoudingen – de oorspronkelijkheid van de kern willen proeven. Deze bovenstaande vaststellingen betreffen heel wat domeinen waarvan ook de godsdienst zeker er een is. De religies hebben elk hun verschijningswijzen. Ze veruitwendigen zich in symbolen, klanken, geuren en ook in teksten. Het ‘religieus’ ritueel waarin taal en muziek, geur en symboliek met elkaar verbonden zijn, kan als harmonieus geheel de mens innig aanspreken. Het kan hem - even - laten geborgen weten in een verloren eenheid waar heel de wereld naar verlangt. De verschijningswijze en het verloop van het ritueel echter is niet de kern. En hoe waardevol ook de ervaring(en) van geborgenheid, éénheid, harmonie, deze zijn broos. Want wat de éne aantrekt, stoot de andere af. Zo hoorde ik iemand zeggen – die zichzelf een ‘zwaar’ atheïst noemde (sic!) – dat hij wel kon genieten van de religieuze muziek die hij had beluisterd tot hij het woord ‘misericordia’, barmhartigheid, ontferming had gehoord. Toen bekroop hem – samen met de muffe kerkgeur uit zijn kindertijd – de beklemming en meteen ook de onttovering. In dezelfde periode vertelde iemand anders dat hij een zeer religieus mens was, in de zin dat hij weg was van rituelen en symboliek, dat hij gedreven was door alles wat mensen met elkaar verbindt, maar dat hij – als agnost – niet kon geloven! Religieuze taal – en dan nog vertaalde poëzie – kan een barrière zijn om verschillende redenen. In de zeven verzen van de eerste strofe alleen al is reeds driemaal sprake van ontferming/erbarmen om dan te zwijgen over het bidden, smeken om redding en verhoring. Los van geur, kleur of zelfs smaak waarmee ‘religieuze termen’ en hun verwoording omgeven kunnen zijn, strijkt alles wat met de betekenisinhoud(en) van het woord ‘ontferming/erbarmen’ te maken kan hebben tegen de perceptie in van de mens van vandaag. Deze wordt niet graag herinnerd aan, laat staan geconfronteerd met de grenzen van zijn eigen-standigheid. Hij hoort niet graag zijn nood aan begrip of zijn behoefte aan hulp bevestigd. Zolang hij zelf (mee) de touwtjes in handen mag houden, worden relaties en verbondenheid met anderen hoog geschat. Afhankelijkheid is hem een gruwel. Het wordt niet enkel beschouwd als een mogelijke inperking van zijn groei en ontplooiïng in vrijheid, maar zelfs als een aantasting en verminking. ‘Neig, Heer, uw oor...want ellendig ben ik...’(v.1) moet hem als een vloek in de oren klinken. De verhouding binnen de relatie wordt meteen gesteld. Eerst is er de Heer die zijn oor te luisteren legt naar mij, die arm ben. Zeven verzen lang horen we de smeekbede. Het is echter geen religieus infantiele relatie. ‘Geef uitredding, mijn God, voor uw knecht die op Ú zijn vertrouwen gegrond heeft...’(v.2). De vraag om hulp, of beter, om uitredding – wat een bedenkwaardig woord – ligt gefundeerd in het geloof. Waar in de eerste strofe het smeken van het ik centraal staat, horen we in de tweede strofe (v. 8-12) een gans andere toon. Nu wordt de lof gezongen van Hem die eerst is. Zijn werken zijn onvergelijkelijk; alle volken zullen – uiteindelijk – naar Hem opgaan (v. 9-10). De dichter vraagt Hem de weg te wijzen en zijn hart te bewerken voor dit éne belangrijke: eerbied voor zijn naam. Dit is immers de – werkzame – manier waarop de dichter – de mens – Hem looft (v. 11-12). ‘Werkzaam’, want de derde strofe begint met: ‘Groot over mij was uw ontferming’ (v.13). Toch is de ‘werkzaamheid’ hier niet terug te voeren tot een bekrompen en simplistische beweging en redenering in de zin van: ‘ik vraag en ik krijg’. Het gaat hier niet om een bevrediging van een louter individuele behoefte. De ontvangen hulp is een merk-teken niet alleen voor hem aan wie deze troost geschonken en de redding te beurt gevallen is, maar het is des te meer een spoor van openbaring aan anderen wat het te betekenen heeft te staan en te (blijven) leven in het geloven binnen die religieuze relatie. Deze wordt in het slotvers nogmaals uitgedrukt als antwoord en bevestiging van het beginvers: ‘...dat Gij, Heer, mij helpt en mij troost’ (v. 17).

187

Page 196: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Sion, de moeder der volken 2 Door Hèm op heilige bergen gegrondvest: Jahwe koos zich de poorten van Sion boven alle woningen Jakobs. 3 Majesteitelijk draagt gij uw naam: de stad Gods. 4 Ik tel Rachab en Babel als bij mij behorend, en zie: Filistea en Tyrus, ook Nubië; ‘een die dáár is geboren!’ 5 Van Sion zal het heten: ‘ieder is dáár geboren’. De Allerhoogste – Hij schiep haar bestand. 6 Jahwe tekent het aan bij de naamlijst der volken: ‘een die dáár is geboren.’ 7 En zij zingen, dansend hun reidans: ‘al mijn bronnen ontspringen in U!’

Psalm 87

188

Page 197: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 87 Samenhang tussen bodem en bloed is niet zomaar een abstracte theorie. De geschiedenis lang van de mensheid laat ons zien hoe belangrijk een bepaald territorium is voor de (be)vestiging van de eigenheid van een groep, van een volk. Volkeren, etnische groepen worden vaak gelijkgeschakeld met of herleid tot hun territoriaal gebied. De politieke geschiedenis leert ons heel wat over de dynamiek van naties, hun bestaanshonger, overlevingsdrang, expansiedrift. Zelfs, en juist, in een wereld die zich meer en meer lijkt te globaliseren, merken we de complexiteit in de verhoudingen van naties tussen elkaar. De geschiedenis van de oorlog vertelt ons het triest verhaal van ellende en gruwel bij bedreiging en verlies bij de enen, de veroverings- en overwinningsroes bij de anderen. En wanneer territorium alleen niet (meer) voldoende is om de eigenheid te onderstrepen dan zijn alle middelen goed om dit doel te dienen. Zo worden dan overtuigingen, gebruiken, geloof in één en dezelfde groezelige smeltkroes vermengd tot een aftreksel van een zeer eng en vaak fanatiek nationalisme. Het evenwicht in de verhouding tussen de eigenheid en het verschil raakt zoek. De balans slaat door. Verblinding slaat toe. De overgebleven kortzichtigheid wordt een haard van onverbiddelijk harde onverdraagzaamheid en zelfs geweld tegen alles en allen die de vermeende eigenheid lijken te bedreigen. Dit fenomeen is van alle tijden en van alle volkeren. Het zit de mens blijkbaar in de genen. Tot op vandaag is het merkbaar, zelfs – horresco referens (ik huiver bij het verwijzen) – bij het Joodse volk. In de Joodse staat Israël vormen – ook vandaag nog – ultra-orthodoxe groepen, zoals o.a. de ‘Haredim’, een staat binnen de staat, een ‘godsdienst’ binnen de godsdienst. De strakke verwevenheid in hun opvattingen over natie en godsdienst brengt heel wat – soms gevaarlijke – spanningen teweeg in de gang van het dagelijks leven. Al deze gedachten komen op bij het lezen van deze psalm. Hoewel hij slechts zeven verzen telt – of juist misschien hierdoor – geeft hij niet meteen zijn betekenis(sen) prijs. De (grammaticale) compositie is op z’n minst opmerkelijk. In het openingsvers wordt over Sion gesproken in de derde persoon om in het volgende vers over te stappen naar de tweede persoon. Sion wordt aangesproken. Als klap op de vuurpijl spreekt – in het volgende vers – Sion zelf in de eerste persoon. Het is alsof de dichter wil zeggen dat er niet niet gesproken kan worden van Sion. Het is al Sion wat de klok slaat. Je zou van minder beginnen te dromen. En als je dan dàt Sion gaat herleiden tot een geografisch bepaald territorium, is er meer dan voldoende voedingsbodem voor allerlei bewegingen, ook met mogelijks ‘nationalistische’ inslag. En toch is deze psalm allesbehalve een alibi voor dergelijke interpretatie. De drie eerste verzen – waarnaar reeds verwezen – bewijzen dit overduidelijk. ‘Majesteitelijk draagt gij uw naam: de stad Gods’ (v.3). Ze werd immers door Hem gegrondvest (v.2). We horen Sion zelf zeggen dat ondermeer ook Egypte en Babylon tot haar behoort (v.4). Dan is het duidelijk dat het hier niet om een bepaalde stad of een uitverkoren, uitgelezen etnische (volks)groep gaat. Voor wie het echter nog niet zou begrepen hebben of desondanks nog zou twijfelen, brengt vers vijf – het centrale vers – onaantastbare duidelijkheid. ‘Van Sion zal het heten: “ieder is dààr geboren”. De Allerhoogste – Hij schiep haar bestand’ (v.5). Waar in elk gebied een volk geboren wordt – wat een bepaalde lectuur van vers vier kan suggereren – daar stelt vers vijf onomstotelijk dat éénieder in Sion wordt geboren. Niet de mens trouwens, maar de Allerhoogste schept het bestand van Sion. In die zin behoren wij allen haar toe. Wij allen zijn haar kinderen en zij is – zoals de titel vermeldt – de moeder van alle volken en van ieder van ons. Sion is een woord met vele registers. Los van tal van andere bedenkingen, laat deze psalm zien dat Sion alvast (meer) is dan een – o.a. topografisch belangrijke – stad. Een mogelijke lectuur van deze psalm werpt een verfrissend beeld op de benadering van het – vaak hachelijk – evenwicht tussen het particuliere en het algemene; het unieke en het universele. Het gaat hier immers niet over het particuliere dat exclusieven uitspreekt en uitsluiting instelt. Vandaar dat deze psalm niet alleen geenszins een legitimatie kan zijn voor overtuigingen waarover hierboven sprake – o.a. nationalisme – maar er zelfs een gezond anti-dotum voor is. De reikwijdte echter van deze korte tekst gaat veel verder. Doorheen alle menselijk tekort heen, dat bron is waar het zelf zich als de meerdere beschouwt van de ander als mindere, wordt hier iets geheel anders benadrukt. Schijnbaar paradoxaal stelt de psalm dat het bijzondere niet een bevoorrecht bezit is van een daartoe voorbestemde of voorbeschikte groep, maar wel dat het particuliere alle mensen betreft. Het particuliere is universeel en dat is juist uniek! Dat is ondermeer ook wat we in het slotvers de reidansen horen zingen. Ieder van ons ontspringt uit dezelfde bron. Die universele bron is net het bijzondere en maakt het unieke van en voor éénieder van ons uit. Een diep-wijze gedachte, die meer dan de moeite waard is om er verder over na te denken en er dag aan dag werk van te maken.

189

Page 198: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

In duisternis 2 Heer, God die mijn heil zijt, U roep ik bij dag, bij nacht zoek ik uw nabijheid; 3 nadere mijn gebed tot uw aanschijn, neig tot mijn klagen uw oor. 4 Want mijn ziel is van rampen verzadigd, aan de grens van het dodenrijk ben ik, 5 ik behoor bij wie daalden in de groeve, ik werd tot een man zonder kracht. 6 Mijn leger is bij de doden, de verslagenen – zij zijn begraven en Gij gedenkt hen niet meer; zij zijn weggerukt uit uw hand. 7 Naar een afgrond hebt Gij mij verwezen, naar duisternissen onpeilbaar 8 en zwaar rust op mij uw gramschap: al uw brandingen stapelt Gij op. 9 Gij vervreemdde van mij die mij kenden, hebt mij hun tot een gruwel gemaakt. Gevangen ben ik, zonder uitweg, 10 en mijn ogen zijn blind van ellende; U roep ik, Heer, de dag lang, mijn handen strek ik naar U uit. 11 Wilt Gij wonderen doen aan gestorvenen, zullen schimmen opstaan tot uw lof? 12 Verluidt in het gràf uw genade, in diè troosteloosheid uw trouw? 13 Wie zou merken in dat duister uw wonderen? Heeft één in dat land van vergeten van uw gerechtigheid weet? 14 Ik blijf tot Ù roepen, o Heer, als het daagt zoekt Ù mijn gebed. 15 Waarom, Heer, verwerpt Ge mijn leven, keert Gij uw aanschijn van mij af? 16 van mijn jeugd af rampzalig ten dode draag uw dreigingen ik, zonder troost. 17 Al uw gramschap gaat over mij heen, uw verschrikkingen – zij slaan mij stom, 18 heel de dag mij omringend – als water; zij sluiten zich rondom mij dicht. 19 En hèn hebt Gij van mij vervreemd die mijn vrienden waren, mijn naasten: die ik kende zijn duister voor mij. Psalm 88

190

Page 199: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 88 De titel: ‘In duisternis’ zegt bondig en helder waar het in deze psalm over gaat. Donker is zijn kleur, diep zwaar de teneur, klef de smaak en duf de geur. Alles voelt als muf bederf. Zelfs in het (vrij) lange opschrift bij de titel blijft het in het duister wat de ‘machalot’ precies is. Het is zoals het in psalm 84 het gegeven van de ‘gittit’- begeleiding betrof. Men is er – tot op heden – blijkbaar nog niet uit of het een bepaald soort snaarinstrument zou kunnen zijn of een melodie die zacht gezongen moet worden in tijden van pijn en lijden. Dit laatste is duidelijk het geval. De smart weegt ondraaglijk op de dichter in deze psalm. Hoe dan ook, of de machalot een instrument of een melodie is, het opschrift deelt ons duidelijk mee dat dit lied gecomponeerd werd door Heman de Ezrachiet. Over hem kunnen we in het eerste boek Kronieken vernemen dat zijn zonen samen met deze van Asaf en Jedutun verantwoordelijk zijn en door de koning zelf aangesteld werden om tijdens de eredienst lofliederen te zingen, begeleid met instrumenten. Vandaag de dag zouden we zeggen dat ze te zorgen hadden voor koor en muziek in de liturgie. Heman was een ziener – een adviseur – van de koning en had veertien zonen en drie dochters (1 Kr., 25). Het opschrift vertelt ons ook dat deze psalm geschikt is en gebruikt wordt in een boetedienst. Dit laatste is niet onbelangrijk, al was het maar als een mogelijk register bij het beluisteren en interpreteren van deze tekst. De dichter klaagt, jammert, treurt, moppert en zeurt. Hij beschimpt, verwijt, beschuldigt, klaagt aan en daagt uit. Van in het begin is de toon gezet: ‘...neig tot mijn klagen uw oor’ (v.3) en ‘Want mijn ziel is van rampen verzadigd’ (v.4). Zoveel is duidelijk, de man aan het woord zit in de onderbuik van de wereld; in de onderwereld van zijn leven: ‘...aan de grens van het dodenrijk ben ik, ...’ (v.4). Letterlijk én figuurlijk heeft hij de limiet bereikt. Dit is geen leven meer: ‘...ik behoor bij wie daalden in de groeve...’ (v.5). Hij zit in de diepe donkere krochten van watergang of wat we riolen kunnen noemen. Er is enkel de gore geur van brak, verzuurd water dat hem – in de verschrikkingen die hem overweldigen – tot de lippen stijgt en waaraan hij niet kan ontkomen waarheen hij zich ook draait of keert (v. 17-18). En, hoe erg is het voor een man te moeten ervaren dat hij al zijn viriliteit, waardoor hij zich zo graag wil en kan manifesteren, geheel verliest en totaal krachteloos geworden is (v.5)? Hij is een levende dode, zwervend in een rijk vol schimmen, afgesneden van de grond van zijn bestaan (v.6-7). Je zou voor minder niet alleen beginnen te klagen, maar ook aanklagen en beschuldigen. De dichter laat het niet na. ‘Naar een afgrond hebt Gij mij verwezen...’(v.7) en ‘Gij vervreemdde van mij die mij kenden...’(v.9). ‘Waarom, Heer, verwerpt Ge mijn leven, keert Gij uw aanschijn van mij af?’ (v.15). De psalmist staat reddeloos alleen, overgeleverd aan zichzelf, vervreemd van allen die hem dierbaar waren en nauw aan het hart lagen. Hij kan het niet nalaten dit in het slotvers nog eens dik in de verf te zetten (v.19). Zo’n stuatie is onhoudbaar en uitzichtloos duister. De mens in dergelijke omstandigheden zit in een onleefbaar-diepe vergeetput waar zelfs geen echo of nagalm doorklinken kan. Of wat dacht je? Denk je dat je nog wonderen kan doen aan wie al dood is? Zullen schimmen nog lof zingen?(v.11). Denk je dat in de gevangenis van het graf uw trouw, uw medeleven nog bekend is?(v.12). In dit troosteloze land van vergeten – vergeten zijn én vergeten worden – heeft toch niemand nog weet van uw gerechtigheid! (v.13). Als vuurpijlen schiet de dichter deze beschimpingen af. Terloops dit, de diepdonkere grondeloosheid wordt nog sterker geprofileerd door de woordkeuze in de vertaling. Vers 12 mag hier misschien als voorbeeld dienen: ‘Verluidt in het gràf uw genade, in diè troosteloosheid uw trouw?’. Alleen reeds het woord ‘verluiden’ in contrast met het graf én zijn troosteloosheid, roept een wereld van mogelijke associaties en ervaringen op. Is deze tekst dan niets anders dan een zoveelste emotionele schreeuw van blinde ellende? Doorheen het jammeren, aanklagen en beschimpen, worden enkele gedachten vertolkt, essentiëel voor het Joodse denken. Zoek ‘Leven’ niet in het graf, bij de doden of de schimmen. Vervreemden is niet in dialoog staan met de a/Ander. Want – wat we tot hiertoe onvermeld hebben gelaten – er is in de psalm hierover driemaal uitdrukkelijk sprake. Het gedicht opent trouwens als volgt: ‘Heer, God die mijn heil zijt. U roep ik bij dag, bij nacht zoek ik uw nabijheid’. Zowel bij het licht van de vreugde als bij het duister van de nood is Hij diegene die ons heelt. Ook in vers 10 (ongeveer het midden van de tekst) ‘U roep ik, Heer, de dag lang, mijn handen strek ik naar U uit’. En dan is er het aangrijpende vers 14: ‘Ik blijf tot U roepen, o Heer, als het daagt zoekt U mijn gebed’. Het lijkt paradoxaal, ondanks alles wat ik meemaak en waarvan ik U in mijn wanhoop ook van beschuldig, ondanks dat blijf ik toch met U spreken. Ik kan niet anders en dat is Uw gerechtigheid. Een zeer merkwaardig, leven-wekkend koppel, dit ‘ondanks...toch’!

191

Page 200: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

192

Page 201: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God, gedenk uw belofte aan David

2 Wat de Heer genadig verleende dat drage mijn lied door de tijden; moge ik geslacht op geslacht uw trouw door mijn mond openbaren. 3 En het luidt: ‘de genade staat eeuwig; in de hemel fundeert Gij uw trouw.’ 4 Een verbond sloot Ik met mijn verkorene, Ik bezwoer het David, mijn knecht: 5 ‘uw huis doe Ik zetelen voor eeuwig, grond uw troon: geslacht op geslacht.’ 6 En de hemel, Heer, looft uw vermogen, looft - een schare van heiligen - uw trouw. 7 Wie daarboven reikt tot de Heer, welke godenzoon evenaart Hem? 8 God, hoog gevreesd in der heiligen raad geducht boven allen rondom Hem. 9 Heer, God der hemelse scharen, wie die ùw kracht heeft, Jahwe, de waarachtigheid die van U uitgaat? 10 Zó temt Gij de trots van de zee, mogen hoog gaan haar golven – Gij stilt ze. 11 Gij doorstak het oermonster, versloeg het, uw toeslaan verstrooide de vijand, 12 Gij, wien hemel en aarde behoren, die de wereld formeerde en haar volheid. 13 Het noorden, het zuiden – Gìj schiep ze: ùw naam ruisen de Tabor, de Hermon. 14 Machtig is de arm die Gij voert, sterk uw hand: uw rechterhand heft zich; 15 en de orde des rechts schraagt uw troon, voor U uit gaan genade en waarheid. 16 Gelukzalig het volk dat dìt kent: de jubel, de stoot der bazuin, wandelt, Heer, in het licht van úw aanschijn,

17 in uw naam dag aan dag zich verblijdt; uw gerechtigheid is hun verheffing. 18 Gìj zijt de glans van hun macht, door uw gunst verheft zich onze hoorn. 19 Want ons schild gewerd ons van de Heer, onze vorst van de Heilige Israëls. 20 Voormaals hebt Gij het, in een gezicht, uw getrouwen onthuld - toen Gij zeide: ‘op een held deed mijn bijstand Ik dalen, Ik verhief uit het volk een verkorene: 21 mijn knecht David heb Ik ontwaard, hem gezalfd met mijn heilige olie; 22 hem zal mijn hand wezen tot steun, mijn arm zal hem sterkte verlenen. 23 Geen vijand zal hem overvallen, geen zoon des kwaads hem doen bukken; 24 zijn belagers vel Ik voor zijn ogen, zijn haters zal zelf Ik verslaan. 25 Want met hèm is mijn trouw, mijn genade: door mìjn naam verheft zich zijn hoorn, 26 En dan leg Ik zijn hand op de zee, zijn rechterhand op de stromen. 27 Gelijk hìj mijn naam zegt: ‘Gij mijn Vader, mijn God, mijn rots en mijn heil’, 28 zo doe Ìk hem mijn eersteling wezen: boven koningen der aarde troont hij. 29 Ik verzeker hem eeuwig mijn gunst, mijn verbond met hem - het houdt stand, 30 en zijn zaad zet voor eeuwig Ik voort, zijn troon als de dagen des hemels. 31 Doch verlaten zijn zonen mijn wet, weigerend naar mijn rechtsorde te wandelen,

193

Page 202: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

32 zouden zij mijn verbondseisen schenden, zich niet houden aan mijn geboden: 33 met de stok straf Ik hun overtreding, Ik bezoek met slagen hun kwaad. 34 Doch hèm zal Ik mijn gunst niet onttrekken, Ik verloochen mijn trouw aan hem niet, 35 Ik, die niet schend mijn verbond, de uitspraak van mijn lippen niet terugneem. 36 Eénmaal - bij mijn heiligheid - zwoer Ik: ‘nimmer zal ik David verzaken, 37 zijn zaad zet voor eeuwig zich voort, zijn troon stáát - naar mijn wil - als de zon, 38 als de maan, die gesteld is voor eeuwig aan het zwerk, die toeziet en niet faalt.’ 39 En toch: thans verstoot Gij, verwerpt Gij, zijt verbolgen op uw gezalfde, 40 hebt ontkracht het verbond met uw knecht: zijn kroon wierp Gij smadelijk ter aarde. 41 Al zijn muren hebt Gij gerammeid; zijn vestingwerken geslecht, 42 zodat elk die voorbijkomt hem plundert: hij werd zijn naburen tot spot. Psalm 89

43 Zijn belagers – zwaar deed Ge hen toeslaan, Ge gaaft al zijn vijanden vreugd; 44 ja Gij wendde het scherp van zijn zwaard, zodat hij het niet hield in de strijd. 45 Zijn luister hebt Gij gedoofd, zijn troon omgeworpen ter aarde, 46 de dagen verkort van zijn jeugd, hebt met schande hem overdekt. 47 Tot hoelang, Heer? Verbergt Gij u durend? Blijft uw ongena woeden als vuur? 48 O, gedenk hoe kortstondig ik ben, de mens die Gij schiep – hoèzeer schaduw! 49 Zou er één mens kunnen bestaan die nimmer de dood zal aanschouwen, wiens leven de doodskrocht ontkomt? 50 Waar zijn, Heer, uw vroegere gaven? deed Gij David geen eed in uw trouw? 51 Gedenk, Heer, de smaad die uw knecht draagt, die ik meedraag - van zóvele volken - 52 smaad van ùw vijanden, Heer, smaad - wáár uw gezalfde zijn voet zet. 53 Geloofd zij voor eeuwig de Heer! Amen, ja amen.

194

Page 203: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 89 Het opschrift bij deze psalm deelt ons mee dat het een compositie betreft van Etan de Ezrachiet. Hij moet een bijzonder getalenteerd man geweest zijn. In één van de passages waarin verteld wordt over de grootheid van Salomo, kunnen we lezen dat de wijsheid van deze koning groter was dan deze van alle andere mensen, zelfs groter dan deze van Etan en diens broeders (1 Kr., 5, 11). Elders lezen we dat hij tot het geslacht van Levi behoort en bij de overbrenging van de ark naar Jerusalem door koning David werd aangesteld om samen met Heman en Asaf – die reeds in andere opschriften vermeld zijn – de bronzen cimbalen te slaan (1 Kr., 15, 17-19). We mogen hem – de dag van vandaag – dus gerust een percussionist noemen. De psalm thematiseert – zoals de titel: ‘God, gedenk uw belofte aan David’ aangeeft – een centraal gegeven uit het Joods gedachtengoed, namelijk de idee van het verbond, trouw aan de ooit gedane belofte, wat er ook mag voorvallen. Zoals de grote epen en/of epische gedichten vangt ook deze psalm aan met een tweetal statig verwoorde verzen waarin de kerngedachte gevat gebeiteld is. Na deze krachtige opening, klinkt de psalm als een orgelspel waar tal van registers opengetrokken worden. Na een korte verwijzing naar het verbond dat Hij beloofde en met David sloot, begint de lofzang. Hij klinkt bijna aandoenlijk in de oren. Je kunt hem immers beluisteren als het verhaal van het kleine kind dat tegenover de anderen het portret van zijn vader – dik – in de verf wil zetten. Alle superlatieven schieten tekort; alle toepassingen zijn welkom als ze maar de grootheid van de énige, echte ‘papa’/God onderstrepen. Het kind vertelt niet enkel dit verhaal, maar los van en ondanks allerlei mogelijke reacties van de omstaanders gelooft hij (in) zijn verhaal. In die zin is deze hymne (v. 6-19) ook een lied van geloof, een geloofsbelijdenis. De onontbeerlijke ingrediënten van dergelijke ode ontbreken niet. Er is de kracht waarmee Hij de trots van de zee en haar golven breekt. Hij is de sterkste die de vijand, zelfs het oermonster (= mogen we hier lezen: de bron van het Kwaad?) verslaat! Hij is de maker én de beheerser van onze wereld en de hoogste bergen ruisen zijn naam. Het blijft echter niet bij de ‘standaardeigenschappen’ van macht, rijkdom, wijsheid en sterkte, die terug te vinden zijn in heel wat literatuur van volkeren die hun goden bezingen en loven. Hier worden deze eigenschappen gekaderd in het fundament van waarheid, waarachtigheid en genadige trouw. Dit werd reeds uitgedrukt in het openingsvers en komt uitdrukkelijk terug in v. 25 wat het centrale vers is – in de verschillende betekenissen van dit woord – van heel deze psalm. Deze mooi uitwaaierende lofzang vloeit dan bijna ongemerkt over in het bezingen van het verbond en het eigen verband met ‘David’ (v. 20-30). Het overgangsvers (v. 20) is – alleen letterkundig reeds – een geslaagde ingreep om God zelf aan het woord te laten vanaf het tweede deel van vers 20 tot en met vers 38. Het verbond met ‘David’ heeft ook gevolgen voor zijn zonen (v. 31-38). Vandaar ook de blanco-ruimte tussen v. 30 en v. 31. ‘David’ staat voor veel meer dan enkel de historische persoon. Hij staat hier o.a. als de mens die door God gezien en uitverkoren is en wiens zaad Hij voor eeuwig zal voortzetten (v. 30, 37). Hij staat hier voor de mens(-heid) die geroepen is om in een eigen verband met de a/Ander te leven. En zo is het te verstaan dat Hij zijn belofte tot verbond trouw zal blijven, hoewel zij die zich niet aan de afspraken (van het verbond) houden, gestraft zullen worden (v. 31-38). Dat is redelijkerwijs te aanvaarden. Het is iets als: ‘wie niet horen wil, moet voelen’. Tot zover geen probleem. Vers 39 echter laat niets aan de onduidelijkheid over. De twijfel slaat toe. De lofzang, die we in het eerste deel van de psalm hoorden, wankelt en slaat om in ontreddering, in onzekerheid en vragen rondom de trouw van de ‘Geheel Trouwe’. Ook nu is het hoogtijd voor een blanco-ruimte om op ons effen te komen. In een kort maar indringend laatste deel (v. 47-51) wendt de dichter zich in alle vrijmoedigheid tot de ‘Gans Andere’. Hoelang gaat het nog duren dat de ware betekenissen voor ons verborgen blijven, dat we uw kansen die je telkens opnieuw schept niet zien? Laat het niet té lang duren want ons leven is kort. We zijn maar een schaduw! In vers 50 pepert hij het nog eens fijntjes langs zijn neus weg in: ‘...deed Gij David geen eed in uw trouw?’ Tot slot herinnert de psalmist er nog eens aan wat de mens die in het verbond staat ook te verduren heeft door hen die er vijandig tegenover staan. Een vorm ook van de idee van het ‘plaatsvervangend lijden’. Met het slotvers (v. 53) wordt ook het ‘derde boek’ van het psalterium afgesloten.

195

Page 204: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Laat de mens zich niets verbeelden!

1 Heer, de toevlucht voor ons waart Gìj, geslacht na geslacht. 2 Eer de bergen waren geboren, voldragen aarde en wereld, ja, van eeuwig tot eeuwig, zijt Gij, God, die Gij zijt. 3 De mens doet Gij weer worden tot stof; Gij spreekt: ‘wordt weder stof, mensenkinderen!’ 4 Duizend jaren toch zijn in ùw ogen als de dag van gisteren – voorbij! een wake gelijk in de nacht: 5 Gij wist ze uit, sluimer geworden. - Zo des morgens het gras, dat gaat groeien: 6 in de morgen groent het en gaat groeien, ’s avonds is het veschrompeld, verdord. 7 Zo vergaan wij onder uw toorn, worden wij door uw gramschap vernietigd; 8 Gij stelt vóór U wat wij bedreven: wat wij hadden willen verbergen, het komt in het licht van uw aanschijn. 9 Zo neigen al onze dagen ten einde onder uw gramschap, wij leven onze jaren - een zucht. Psalm 90

10 De dagen van onze jaren omvatten zeventig jaren, voor de krachtigsten tachtig jaren; hun trots werd moeite en leed: hoe snel voorbij zijn wij - een wiekslag! 11 Wie kent de kracht van uw toorn, uw verbolgenheid, zózeer te duchten? 12 Leer ons zó onze dagen te tellen dat ons wijsheid des harten gewordt. 13 Keer, Heer, tot ons weder. Hoelang nog? Erbarm U over uw knechten, 14 maak ons morgenlijk rijk met uw goedheid, dat wij jubelend vieren onze vreugde telken dage dat wij mogen zijn. 15 Schenk ons blijdschap, zovele dagen als de dagen dat Gij ons deed lijden; jarenlang was onheil ons uitzicht. 16 Zichtbaar zij aan uw knechten uw werk, zij over hun kinderen uw luister. 17 Moge zó de goedgunstigheid zijn van de Heer onze God over ons: geef Gìj het werk onzer handen bestand, ja, bestendig het werk onzer handen.

196

Page 205: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 90 De mens (in een tijd als die van ) vandaag, gaat gebukt onder de druk van de drukte! Als antwoord op de – zelfs welgemeende – vraag hoe het gaat, hoor je het reeds voorbijzoeven: druk, druk, druk. Het hoort bij en het siert je status. Wie het niet druk heeft is oud of out, uitgerangeerd, misschien door ziekte of andere tegenslagen. Je durft de mensen bijna niet meer aanspreken of het is van: ik ga dit eerst nog snel afhandelen; ik wil dat nu snel tussendoor regelen want dan kan ik mij terug snel focussen op...! Waarop? Soms valt de druktemolen stil, hetzij gedwongen helaas, hetzij ongedwongen. En dan gebeurt het dat de mens zichzelf afvraagt of – ongevraagd – overvallen wordt door de vraag ‘wat hij hier eigenlijk loopt te doen?’. Je hoort hem of haar dan zuchten: ‘waarom en waartoe maken we ons allemaal zo druk en waarover? Is al die drukte de moeite waard? Het leven vliegt niet alleen snel, maar ook (snel) aan ons voorbij! Wie zijn wij eigenlijk...?’. Het is een wezenlijke vraag die zijn terechte plaats heeft o.a. in de wijsbegeerte. Een bepaald onderdeel ervan – de antropologie – houdt zich specifiek met de studie van de mens bezig. Ook in de theologie is er ruimte voor de vraag naar de mens, al was het maar in zijn (on-)mogelijke verhoudingen tot God. Niet enkel in de wetenschappen of in diverse kunsten wordt er met deze vraag geworsteld, maar – zoals hierboven reeds geschetst – ze doemt met tussenpozen, zelfs op de meest onverwache momenten, op in het practische leven van alledag. Het is ook geen specifiek hedendaagse vraag. Ze is van alle tijden. Dat zien we ook in deze psalm met als véélzeggende titel: ‘Laat de mens zich niets verbeelden!’. De voetnoot bij het opschrift: ‘Een gebed van Mozes, de man Gods’ leert ons dat de tekst niet tot zo’n oeroude tijd hoeft terug te gaan, laat staan aan de figuur van Mozes zelf dient toegeschreven, maar dat deze tekst een zeer groot gezag heeft. Het tweede deel van het opschrift ‘...de man Gods’ wijst er ons meteen op dat de relatie ‘mens – God’ het perspectief is voor de lectuur van deze tekst. De compositie is eenvoudig en duidelijk. Er zijn drie strofen. De eerste twee tellen elk zes verzen en de derde vijf verzen. Reeds van in het begin weten we – zoals de titel ook al laat vermoeden – niet alleen waar het op staat, maar waar wij staan. God – Hij die is – is onze toevlucht en Hij was reeds vóór aarde en wereld voldragen waren. Hij is het die ons tot stof doet terugkeren. Het is maar een woord (v. 1-3). Het vervolg van deze strofe onderstreept verder de eeuwigheidswaarde van God, waardoor het contrast met de vergankelijkheid van de mens des te scherper wordt. Duizend jaar zijn als de dag van gisteren – voorbij...(v. 4-6). In de tweede strofe wordt de situatie van de mens van dichterbij belicht. Zoals de titel het al zei, samen met één vers uit de vorige strofe (v. 3), moeten we ons niet teveel, zelfs geen illusies maken. De jaren die we leven zijn slechts een zucht, een wiekslag. Het vliegt toch zo snel voorbij. En alsof dat nog niet genoeg is, kunnen we niets verborgen houden en staan we onder de toorn van Hem die al in vers 1 ‘...de toevlucht voor ons’ genoemd wordt. Eigenaardig genoeg eindigt de tweede strofe met de vraag om zó te leren leven dat de wijsheid van het hart mag groeien. En dat is iets totaal anders dan geleerdheid. Dat leert ons meteen de derde strofe. Puur rationeel hebben we over zo’n visie op een mogelijke relatie tussen God en mens al lang de boeken dichtgedaan. Zo niet hier, de dichter. Hij laat niet los, hij klampt aan. Als in de nagalm nog van de vorige psalm, horen we hem herinneren aan de beloofde trouw en het erbarmen. Zoals de morgen zwanger is van het licht en de dag, zó wil de dichter hoogzwanger zijn van Zijn goedheid. Hij vraagt om in de tijd terug Zijn tekenen te kunnen lezen en dat zo ook de komende generaties hiervoor oog zullen blijven hebben (v. 14-16). Dat blijven doorgeven is van vitaal/levens-belang. Deze psalm is geen statische overweging van een naïef infantiele religieuze relatie. Hij neemt ons mee in een dynamisch ontwikkelende worsteling tussen vrees en eerbied, tussen beven en vertrouwen. Hij gaat met ons een weg van slaafs afhankelijk zijn over loslaten tot ervaren en ‘weten’ waar het op staat en waar wij staan. Het schijnbaar pessimisme en de uitzichtloosheid in de erkenning van de reële illusieloosheid loopt hier niet dood. De schijn van vruchteloze illusie(s) wordt doorprikt en opent zo een weg van een realiteit waar ‘Leven’ blijft toekomen. En dat is toch waar het op staat! Deze ‘wijze’ ervaring na én doorheen een lange, soms pijnlijke levensgang, krijgt daarom ook pas in het slotvers zijn gepaste verwoording: ‘...Geef Gij het werk onzer handen bestand, ja bestendig het werk onzer handen (v. 17). Een tekst vol allusie op de misleiding van de illusie.

197

Page 206: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods machtige bescherming Wie vertoeft in de schuilplaats des Allerhoogsten, vernacht in de schaduw van de Almachtige 2 en zegt tot de Heer: ‘mijn toevlucht, mijn sterkte, mijn God op wie ik mij verlaat.’ 3 Want Hìj is het die u bewaart voor de strik van de vogelvanger, bewaart voor de gruwelijke pest. 4 Met zijn wieken zal Hij u dekken, gij vindt onder zijn vleugelen toevlucht. Een schild, een rondas is zijn trouw. 5 Gij hoeft nimmer te duchten de verschrikking der nacht, de pijl die vliegt overdag, 6 de pest die waart in het donker, de moordende steek van de middag. 7 Zouden duizend vallen aan uw zijde, tienduizend aan uw rechterhand, tot u zal het niet naderen. 8 Houd gij slechts uw ogen gericht: gij ontwaart dat de bozen hun straf treft. 9 Gìj kent de Heer als de toevlucht, de Allerhoogste weet gij uw schutse. 10 Zo vermag u geen onheil te treffen, geen plaag zal naderen uw tent; 11 u aangaande gebiedt Hij zijn engelen om u, wáár gij ook gaat, te bewaren; 12 zij zullen op de handen u dragen, dat gij niet uw voet aan een steen stoot; 13 treden zult gij op leeuw en op adder, leeuwenwelp vertrapt gij en slang. 14 ‘Bij Mij bergt hij zich, Ik stel hem veilig, hoog hef ik hem: hij kent mijn naam; 15 zijn aanroep zal Ik verhoren, Ik ben mèt hem in de nood, bevrijd hem, herstel hem in ere. 16 Met lengte van dagen zal Ik hem verzadigen, Ik doe hem aanschouwen mijn heil.’ Psalm 91

198

Page 207: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 91 Een korte titel, geen opschrift, slechts één voetnoot. In tegenstelling tot deze soberheid, puilt de zijmarge uit van verwijzingen naar tal van vindplaatsen in andere boeken van de Bijbel. Ze gaan van de boeken van Mozes (de Pentateuch) over de Profeten, Wijsheidsliteratuur, Hooglied tot en met de evangelies en brieven van apostelen. Dit zegt duidelijk iets over deze psalm, zowel wat inhoud betreft als vormgeving. De thematiek is een centrale gedachte in de handel en wandel van de gelovige ‘Israëliet’. De titel: ‘Gods machtige bescherming’ zegt genoeg. Als ‘gedachte’ en als voedsel om van te leven is dit dermate essentieel dat een tekst, een lied, een psalm die deze thematiek aanwezig stelt, kan gezien worden als een knooppunt, een synaps in een wijd ontwikkeld zenuwstelsel. Zo’n knooppunt kan opgevat worden als een vluchtheuvel midden het druk verkeer, waar men even diep kan ademhalen om rustig alles weer eens op een rijtje te zetten, opnieuw overzicht te krijgen en zich eens goed te verzekeren over de verdere oriëntering. Zo’n knooppunt is dan een baken! Dat is zeker ook het geval met de inhoudelijke thematiek van deze psalm. Zich ten allen tijde beschermd mogen weten door de Allerhoogste, maakt je deelgenoot van zijn sterkte en al-macht. In welke omstandigheden ook mogen rekenen op zijn onwankelbare trouw, maakt je onkwetsbaar en onaantastbaar voor de ander als een Achilleus of God zelf. Het hoeft geen verbeelding om door de beeldrijke verwoording en de vlotte leesbaarheid heen de broosheid te voelen van de lijnen die verschillende lectuurmogelijkheden uitzetten. En zo komen we terecht bij vorm en verwoording. Want, zoals reeds gezegd, deze psalm is niet de enige die de thematiek van de bescherming en onwrikbare trouw van de Gans Andere uitwerkt. Het is een rode draad in tal van andere psalmen en andere Bijbelboeken. Het opvallende in de vermeldingen in de marge (cfr. supra) is het feit dat ze verwijzen naar passages waar dezelfde beelden gebruikt worden of dezelfde – identiek verwoorde – verzen voorkomen of gelijke beelden in een andere context geplaatst worden. Het feit dat de vele vindplaatsen verspreid zijn over het geheel van de Bijbel, maakt van deze psalm een soort reservoir waar een grote greep uit de veelheid van ‘gebruikte’ beelden, poëtisch zijn samengebracht. Op die manier krijgt de lezer een beeld-rijk overzicht. De beelden zijn zo mooi in al hun éénvoud en spreken zodanig voor zich dat ze als een ‘strik van de vogelvanger’ kunnen zijn – om te vertrekken van het eerste beeld (v. 3) – voor de diverse manieren waarop men met dergelijke beelden kan omgaan. Tot op vandaag zijn de voorbeelden legio van fanatisme en terrorisme door mensen die menen zó beschermd te zijn dat ze zich onoverwinnelijk wanen. Ze zouden letterlijk op leeuw en adder stappen; leeuwenwelp en slang vertrappen (v. 13). Ondertussen vergeten ze de kwalijke uitingen van een wilde macht en het verraad van gespleten listigheid. Hij bewaart de mens voor gruwelijke pest! Dit komt zelfs tweemaal voor (v. 3 en 6). Hij is geen wonderdoener die ons van alle ziektes geneest. De pest is het sluipend gif van kwaad dat onzichtbaar in het donker van onszelf werkzaam is en onvermijdelijk naar de dood voert. Zijn schild van trouw (v. 4) is niet langwerpig of scherp-hoekig maar geheel rond. Zijn trouw kent immers noch begin noch einde. Ze is eeuwig! Wie de loden hitte heeft ervaren, zeker als de zon loodrecht gloeit en de aarde schroeit en een zwoel zuchtje de warmte nog meer stuwt en waar geen schaduw is die luwt, die verstaat ‘ de moordende steek van de middag’ (v.6). Het midden van de dag – de middag – is echter ook een keerpunt. De middag wankelt op de benen van vóór en na; van wat was en nog komen moet. Hij laat de mens achter bij wat onherroepelijk voorbij is en bij een vracht – niet altijd in te lossen – verwachtingen. De mens kan vluchten in een al te lange middagslaap of zich laten verleiden door de ‘kwelduivel’, de beruchte ‘démon du midi’. Daartegen en tegen nog zoveel meer, weet de dichter zich beschermd onder vleugels (v.4) die hem spanwijdte en draagkracht geven. ‘Als hij maar de ogen gericht houdt...’ (v. 8), niet om te kijken en te zien hoe de Allerhoogste de bozen met straf treft, maar wel om attent Zijn naam te blijven doen. Dan mag de mens zich beschermd weten, zeker zijn gehoord én geheeld te worden.

199

Page 208: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods regering: nooit genoeg bezongen 2 Heerlijk is het te loven de Heer, te bezingen uw naam, Allerhoogste, 3 met de dageraad uw goedheid te roemen, in de nachten uw trouw, 4 spelend op de tien snaren, de harp, tokkelend muziek op de cither. 5 Want Gij brengt mij in verrukking o Heer, door wat Gij volvoerd hebt; mijn lied viert het werk uwer handen. 6 Hoe groots is uw schepping, o Heer, hoe grondeloos zijn uw gedachten, 7 al beseft wie te bot is dit nimmer, al heeft de dwaas daarvoor geen oog. 8 Of de bozen al opschieten als onkruid, of gedijt al wat onrecht bedrijft - hun ondergang wordt het uiteindelijk: 9 Gìj, Heer, neemt de troon in voor eeuwig. 10 Het wordt zichtbaar: uw vijanden, Heer - zichtbaar wordt het: uw vijanden falen. Die het kwaad stichtten ruimen het veld. 11 Maar mìjn kracht stoot Gij op, als een bisonhoorn hoog. Gij zalft mij met vernieuwende olie. 12 Wakker ziet mijn oog op mijn belagers: kanten zich tegen mij kwaadgezinden, mijn oren luisteren gespitst. 13 De rechtvaardige groeit als een palmboom, als de Libanonceder omhoog: 14 die geplant in het huis van de Heer in de hoven van God mogen groeien, 15 maken nog in hun grijsheid nieuw lot. Groen zullen zij zijn en vol frisheid. 16 Mogen melden: ‘de Heer is waarachtig.’ Hij mijn rots. In Hem is geen onrecht. Psalm 92

200

Page 209: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 92 De titel van deze psalm klinkt ons – althans in deze vertaling – wat raar in de oren. Gods regering heeft echter niets te maken met onze ervaringen van kibbelende partijen, regeringen die falen en uiteindelijk uiteenvallen noch met belevenissen van politieke informaties en formaties, van onderhandelingen tussen exclusieven en toegevingen om dan toch weer tot een - zoveelste - broos akkoord te komen. De psalmist beschouwt geheel de schepping als een werk van en in Gods handen (v.5). En, zoals het tweede deel van de titel zegt, dat kan ‘nooit genoeg bezongen’ worden. De psalm lost deze opdracht ten volle in. Hij is dan ook een ode die gul de lof zingt in de éénvoud van zijn oprechtheid. Het nieuw-frisse van de dageraad is steeds weer een kans, een uitnodiging om verwachtingen toe te laten komen. Zo is ook de lichtheid van de dageraad in het leven van de mens. Het zijn van die momenten, misschien periodes zelf, waar het je voor de wind lijkt te gaan. Je hebt deugd van wat je met verwanten en vrienden mag beleven. Je geniet van wat je rondom jou ziet. Alles en allen tonen enkel schoonheid. Je gaat op in alles wat je hoort en beluistert. Zelfs de stilte spreekt en heeft jou iets te zeggen. Alles en iedereen ademen goedheid uit. Je krijgt zin om een deuntje te neuriën of beginnen te fluiten; misschien zelfs een lied(je) te zingen of – als het even kan – zelf te gaan musiceren. Zo ook de psalmist. Hij zingt (v. 2), hij speelt op de harp en tokkelt op de cither (v. 4). Hij raakt in vervoering en in extase (v. 5). Bij zo’n dageraad van het leven is het heerlijk om Zijn goedheid te bezingen en te roemen (v. 3). So what?! Niets bijzonders. Dat zouden wij ook kunnen doen en doen we soms ook. Trouwens dat is toch niet zo moeilijk, als alles goed gaat!? Vanuit onze nuchterheid staan we al klaar om de dichter te verwijzen naar het rijk van de ‘religieuze naïeviteit’. Want, een dageraad neigt in zijn loop over de middag heen – zoals we in de vorige psalm lazen – noodzakelijk naar de avond en de nacht. Er is niet enkel de levensavond van de ouderdom. Deze is trouwens niet voor iedereen weggelegd. De nacht kan ons plots overvallen. Het werk zit tegen of valt helemaal weg. Er is vaak de pijn en het verdriet omdat de verhoudingen tussen jou en je geliefden lijken tekort te schieten in de belofte die ze schenen in te houden. Er is het duister van de ziekte, de aftakeling, de angst voor de eenzaamheid en de dood. Er is de donkere nacht van het volslagen onbegrip en de ontreddering van een algehele vereenzaming. Er is de nacht van het vergeten én verlaten zijn door wie dan ook. Voor zeer velen is dat ook hun deel in dit leven. Sceptisch en op het randje cynisch zelfs kijken we terug naar de psalmist. Heeft hij wel weet van deze andere kant van het leven? En zoja, wat gaat hij daarmee dan aanvangen?! Waar het eerste deel van vers 3 sprak over het verheerlijken van Zijn goedheid met de dageraad, zegt – als in één adem – dit tweede deel: ‘...in de nachten uw trouw’. Zoals o.a. de vorige psalm ons leerde: ‘Zijn trouw laat niet af, ze is eeuwig’, zo is ze een bescherming ten allen tijde, in alle omstandigheden, zowel in dageraad als in de nacht van het leven. Zijn trouw blijft in het goede, tegen het boze. Zo wordt die trouw een voorbeeld, een model. Dan groeit de rechtvaardige, de ‘gerechtige’ als een palmboom, als een ceder in de Libanon (v. 13). Deze laatste zijn niet zomaar bomen. In de ruig, rotsig-zanderige grond worden het stevig-hoge, wijdvertakte bomen die, hoewel ze (zeer) oud kunnen worden, steeds vruchten blijven dragen. Zo vergaat het ook de ‘gerechtige’. Hij groeit uit tot een ge-‘rechte’ mens wiens leven vruchtbaar is. In die zin groeit dit lof-lied uit tot een levensprogramma voor iemand die in een traditie staat van ‘openheid’ en tegelijk ‘bescherming van het eigene’. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het opschrift – na de titel – meedeelt dat dit lied geschikt is voor de ‘sabbat-dag’. Het is immers dé dag, de dag bij uitstek die – als rustdag die het ritme van de werkweek doorbreekt – de mens de kans geeft én de uitnodiging om te beseffen waar hij tussen dageraad en nacht staat en hoe hij zich op zijn verdere weg zal laten oriënteren.

201

Page 210: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Bij God is alle macht De Heer is koning. Met majesteit is Hij bekleed. Met macht heeft de Heer zich bekleed en omgord. Vast staat thans de wereld, onwrikbaar; 2 vast staat, van den beginne, uw troon: vóór de tijden waart Gìj. 3 Watervloeden verheffen, o Heer, watervloeden verheffen de stem, de wateren stuwen hun branding. 4 Hoog boven het daveren der machtige wateren, de baren vervaarlijk der zee, vervaarlijk de Heer in den hoge. 5 Uw uitspraken - hoèzeer waarachtig! Heiligheid kroont uw huis, Heer, ten eeuwigen dage.

Psalm 93

202

Page 211: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 93 De titel van deze psalm is kort en helder. ‘Bij God is alle macht’. Het is een krachtig statement, dat geen onduidelijkheid overlaat. Het slaat alle illusies van elke machtsgeile potentaat zonder enig mededogen in gruizelementen. Zijn plaats is voor eeuwig ingenomen. Hij heeft geen kans meer. Hij heeft er eigenlijk nooit een gehad. Wie op zoek was naar wie de macht heeft, krijgt hier het antwoord, beslissend en definitief. We hoeven de vraag niet meer te stellen...of, misschien toch... Wat wordt er met macht bedoeld? Wat kan het betekenen dat alle macht bij God is? En wie is die God dan? Een kinderlijke kijk op de ouders kent hen gedurende een periode die eigenschap van almacht toe. Ze weten en ze kunnen alles. Is dit gedicht dan ook slechts de neerslag van zo’n kijk? Is dat trouwens niet wat gevaarlijk? Het werkt het slaafs afhankelijk zijn in de hand. En wat doe je als je uit deze slaap ontwaakt en de eerste schreden van zelfstandigheid zet? Om maar te zwijgen over ‘verder en later’? Maar, over dat laatste gesproken, hoe meer we groeien in zelfstandigheid, hoe groter onze verantwoordelijkheid. Steeds meer realiseren we onze verwevenheid met anderen en met het andere. Hoe meer we onze plaats kennen of willens nillens op onze plaats gezet worden, hoe meer we onze afhankelijkheid ervaren. Dan bekruipt ons soms eens die verleidelijke droom van een absolute macht, een almacht. En hier krijgen we nu deze tekst voorgeschoteld met de welsprekende titel. Wat moeten we hiermee? Dichters willen de werkelijkheid dichter-bij komen en/of bijbrengen. Daartoe putten ze uit het enorm reservoir aan woorden die ze op zó’n manier samenbrengen dat ze er beelden mee bouwen. De lezer wordt alvast dichter bij het woord gebracht en deze nauwere betrokkenheid wekt hem ook tot be-zin-ning, ook tot het ontvangen van zin en betekenis(sen). Lezen wordt dan een dynamiek van naar het woord getrokken worden en – eens erdoor (aan)getrokken – er een verdere, mogelijks nieuwe of vernieuwde uitstraling aan geven. In vers 1 treffen we meteen ‘koning’ en ‘majesteit’ aan. Het zijn niet de woorden of beelden die ons recht in het hart treffen of diep raken. Vanuit ons ‘modern democratisch’ denken is de koning een anachronisme waaraan hooguit nog een ceremoniëel statuut kan toegekend worden. Nochtans, in landen waar bevolkingsgroepen nog leven binnen de structuur van stam- en/of clanverwantschap is de figuur van ‘de chef’, de koning het knooppunt bij uitstek. Dat was ook zo in het Oosten ten tijde van het volk van onze dichter. Managers nu denken dat ze superman, koning, zelfs keizer zijn. Toen was ‘de chef’, de koning reeds de top-manager die samen met zijn coördinatoren en adviseurs strak de lijnen uitzette voor een efficiënt beleid en functioneren van land en volk. Van hem en van niemand anders gingen de beslissingen uit. Hij was er dan ook ten volle verantwoordelijk voor. In die zin was hij voor zijn volk een soort ‘God-en-Vader...’. Deze laatste bedenkingen zijn een omgekeerde, afgeleide en toegepaste beschrijving van het begin van deze psalm: ‘De Heer is koning...’. Hij gaat niet alleen zijn volk voor en leidt het, maar Hij be-stuurt het gehele universum. Nu staat de wereld onwrikbaar vast (deel twee van vers één). Hij brengt orde aan en overwint elke vorm van chaos. In deze psalm wordt dit uitgedrukt in het beeld van water, watervloeden, de golven der zee (v. 3-4). Zijn troon – zitplaats en uitgangspunt van zijn macht – is vastgeankerd van in het begin (v. 2). De wereld met zijn volk is zijn huis dat getekend is door héél-heid (v. 5). In slechts vijf verzen wordt God hier als koning beschreven. Het is een beeld dat honderden jaren later ook de profeet Jesaja zal gebruiken in zijn teksten om het volk in moeilijke tijden moed in te spreken. Het is dan ook niet te verwonderen dat ‘majesteit’, dit wil zeggen, verhevenheid, eerbiedwaardigheid, pracht en luister zijn kleed is dat Hem omhult (v. 1). Dit zijn immers niet langer attributen. Hij is koning. Hij is majesteit.

203

Page 212: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Machtsmisbruik en strafgericht God der wrake, Jahwe, God der wraak, openbaar U: 2 verhef U, richter der aarde, tref met vergelding de trotsen.

3 Hoelang, Heer, mogen de bozen, de bozen hoèlang triomferen, 4 in grootspraak zich laten gaan, aan het woord zijn die onrecht bedrijven? 5 ’t Is ùw volk, Heer, dat zij vertreden, ùw eigendom wat zij verdrukken; 6 de weduwe is het, de vreemdeling, die zij het leven afsnijden, en wezen sterven - door hen. 7 Zij denken: ‘dat ziet Jahwe niet! Jakobs God - Hij zal het niet merken.’ 8 Komt tot inzicht, hardhoofden in Israël, onnozelen, wanneer wordt gij wijzer? 9 Die het oor plantte, zou Hij niet horen, die het oog vormde, zou Hij niet zien, 10 die volken hun les leert niet straffen? Gaf Hìj niet de mens zijn verstand? 11 De Heer kent de overlegging der mensen. Niets dan een adem zijn zij. 12 Gelukkig de man die Gij recht buigt, Jahwe, die Gij uit uw wet onderricht; 13 zó kan hij kwade dagen bestaan. Maar de kuil voor de bozen wordt diep! 14 Neen, de Heer laat niet varen zijn volk, zal nimmer prijsgeven zijn erfdeel: 15 als het recht tot gerechtigheid weerkeert, blijven zij - de oprechten van hart. Psalm 94

16 Wie nam mijn partij tegen hun laagheid? Wie stond pal voor mij - tegen hun onrecht? 17 Was de Heer mijn hulp niet geweest, welhaast woonde mijn ziel in de stilte; 18 dacht ik: ‘mijn voet vindt geen steun’, ùw goedheid, Heer, hield mij staande. 19 Wanneer talloze zorgen in mij woelden, werd mijn ziel door ùw troost verkwikt: 20 en zoudt Gìj dan de rechterstoel van de ongerechtigheid schragen? Daar heet recht het leed dat gesticht wordt. 21 de rechtvaardige staat men naar het leven: en onschuldig bloed vloeit bij het vonnis. 22 Mij was de Heer tot een burcht, mijn God is mijn rots en mijn toevlucht: 23 Hij die tegen de schuldigen hun schuld keert, middenin hun kwaad hen vernietigt. Hen vernietigt: De Heer onze God.

204

Page 213: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 94 Als opener van een psalm kan deze tellen: ‘God der wrake, Jahwe, God der wraak, openbaar U...’ (v.1). Als je dit vers – in deze vertaling – luidop voorleest, hoor je de bezwering donderen en je voelt de ‘wraak’ komen aanroffelen. Dit vers roept spontaan het openingsvers in herinnering van het grote epos – de Ilias – van Homeros: ‘Goddelijke muze, bezing de wrok van Achilleus...’. Bij nader toezien, zijn er wel wat verschillen. De ‘godin’ die aanroepen wordt is deze van de muze. Het is de bede van Homeros dat ze hem moge inspireren en bijstaan, dat hij het juiste voertuig is om het verhaal over de wrok van een held gepast te verwoorden. De wrok geldt hier een mens, weliswaar van een exceptioneel gehalte, waardoor hij het statuut krijgt van een held. In de psalm is de ‘God’ die aanroepen wordt, de ‘God der wraak zelf’. Een ‘wrekende God’, een ‘wraakgod’?! Ongewild worden we weer naar de Griekse verhalen en hun goden gevoerd. De Grieken kenden (de) wraakgodinnen, de Erinyen. Ze waren met drie, werden als gezusters beschouwd, hadden elk een eigen naam en werden steeds als gruwelijk afgebeeld. Waar o.a. de Grieken nood hadden aan meerdere goden en godinnen, heeft de Israëliet voldoende aan één God. Een God, bij wie dan ook elke vorm van macht aanwezig is, zoals de titel van de vorige psalm stelde. Wrok, wraak nemen, zich wreken is in verschillende culturen een thema dat aanzet tot heel wat epische verhalen over allerlei lotgevallen die voor de betrokken partijen hetzij tragisch, hetzij uiteindelijk toch nog goed aflopen. Hoe dan ook, in het eerste vers reeds roept de dichter de ‘God der wraak’ aan en vraagt Hem zich te openbaren, zich te laten zien. Wraak zit – zowel als gevoel als in zijn uitdrukkingsvorm – in een sfeer van recht en onrecht, schuld en onschuld, misdaad en straf. Dat lezen we ook reeds in de titel van deze psalm: ‘machtsmisbruik en strafgericht’. In het tweede vers vraagt de dichter trouwens dat God zich zou verheffen als de ‘richter’ der aarde. Deze verwoording laat zien hoe rechter-zijn, recht spreken een vorm is van een richten, opnieuw richting geven. De ‘bozen’ die indringend aangeklaagd worden zijn diegenen die zich vergrijpen aan de zwaksten en de meest kwetsbare in de samenleving (v. 6). Op die manier geven ze ook minder tot geen ruimte aan hen die vanuit Zijn Naam willen leven. Ze denken zelfs dat de ‘richter/rechter der aarde’ hun gedrag niet ziet (v. 7). Ze zijn onnozel! Wanneer gaan ze nu eens tot inzicht komen? Zo begint – in vers 8 – de tweede strofe (v. 8-15) die de lof zingt van Hem die de aarde gemaakt heeft en de mens ‘recht buigt’ (v. 12). Vanuit zijn eigen ervaring dicht – in de laatste strofe (v. 16-21) – de dichter je in volle vertrouwen toe dat je erop aan kunt dat de ‘Rechte Richter’ steevast partij kiest voor wie zich ‘recht laat buigen’. Zelfs al sta je voor de afgrond van de dood (v. 17), Hij zal geen onschuldige krenken. In de slotverzen (v. 22-23) kan de psalmist zijn vertrouwen uitzeggen in bekende beelden, zoals rots en burcht, die ook in andere psalmen voorkomen. Hiernaast – of mede hierbinnen – lijkt ook nog een andere lectuur van de psalm mogelijk. Wrok en wraak nemen hebben vaak iets met het recht in eigen handen nemen, hetzij omdat men het geduld niet kan opbrengen om te wachten tot ‘recht is geschied’, hetzij omdat men geen genoegdoening kan ervaren met de gedane rechtspraak. Hoe dan ook, wraak houdt dan steeds iets ‘buiten alle proporties’ in. Op zijn beurt leidt wrok tot misbruik, zelfs tot machtsmisbruik daar waar het zelf ‘rechter/richter’ wil spelen en ‘recht’ spreken. De aanklager vergrijpt zich op die manier aan hetzelfde of iets nog gruwelijker dan wat hij de beschuldigde ten laste heeft gelegd. Wie is slachtoffer? De ‘God van de wraak’ is dan misschien niet zozeer de God als subject van wrok dan wel de God als ‘meester’ over de wraak, Hij die de wraak kan be-meesteren. Mede vanuit deze invalshoek biedt de tekst van deze psalm meer dan voldoende stof tot bevraging en overweging.

205

Page 214: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God zij lof: door uw lied, door uw daden Komt, maakt thans muziek voor de Heer: de bazuin voor de rots onzer vrijheid! 2 Treden wij voor zijn aanschijn met lofzang, jubelend bij de harpen voor Hem. 3 Want een godheid groot is de Heer, koning groot, alle goden te boven. 4 In zìjn hand zijn de diepten der aarde en de steilten der bergen beheerst Hij; 5 aan Hèm hoort de zee want Hij schiep haar, en het land, dat zijn handen formeerden. 6 Nadert, buigen deemoedig wij neer, knielen wij voor de Heer die ons maakte: 7 ònze God is Hij, wij zijn het volk dat Hij weidt - de schapen in zijn hoede. Het is heden! hoort naar zijn stem: 8 verhardt niet uw hart, als bij Meriba, als bij Massa, toen in de woestijn; 9 toen uw vaderen Mij hebben verzocht, Mij tartten - en nòg zagen mijn daden! 10 Veertig jaren heeft dat geslacht mijn wrevel gaande gemaakt en Ik dacht: ‘zij blijven een volk dat zwerfziek is in zijn hart: zij willen mijn wegen niet kennen!’ 11 Toen zwoer Ik mijzelf in mijn toorn: ‘de rustplaats die Ik voor hen had - als zij daar nog ooit zullen komen!’ Psalm 95

206

Page 215: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 95 Op zijn manier heeft ook deze psalm een eigen aard, is hij merkwaardig en enigszins ook eigenzinnig. Het gaat duidelijk om een lofpsalm, zoals ook de titel stelt: ‘God zij lof: door uw lied, door uw daden’. Loven door zang en lied, daar hoort muziek bij. En dat is vanaf het begin duidelijk. ‘Komt, maakt thans muziek...’ (v. 1). Je moet samen-komen en nu, meteen, zonder uitstel musiceren. De blazers en de strijkers zijn aanwezig, alleen de slaginstrumenten zijn afwezig of worden althans niet vermeld. Het is bijna een symfonieorkest. Bij het loven hoort het geschal van één of ander soort trompet. Vandaar ook dat we over iemand de ‘loftrompet’ kunnen steken! Hier schalt de bazuin (v.1). Ze schalt over de ‘rots onzer vrijheid’ (v.1). De combinatie van ‘rots’ en ‘vrijheid’ ligt niet zomaar voor de hand en is het overwegen waard. Het beeld van de ‘rots’ komt niet alleen vaak in het Psalterium (boek der Psalmen) voor, maar ook in verschillende andere boeken van de Bijbel. Rots roept iets op als vastheid, stevigheid, onwrikbaarheid. Vrijheid daarentegen spreekt van beweeglijkheid, fluïditeit, vloeibaarheid. Je zou hier dan eerder beelden verwachten als een fladderende vlinder, de wijde vlucht van een vogel of het vloeiend stromen van een brede rivier. Hier, niets van dit alles. Immobiliteit en mobiliteit worden hier in één beeld gevat. Toch is er meer aan de hand dan het ‘contrast’ als stijlfiguur omwille van één of ander poëtisch effect. ‘Rots’ als beeld voor de standvastigheid, zekerheid, trouw van Jahwe of als beeld voor Jahwe tout court, is hier dan niet zozeer het tegendeel dan wel de grondvoorwaarde en de mogelijkheid zelf van en voor onze vrijheid. Onze vrijheid grondt op de ‘rots’. Onze vrijheid berust op en rust in Hem! Onze vrijheid is geen wisselvallig geslinger in het luchtledige. De ‘rots’ die haar fundeert is tevens haar onverwoestbaar ankerpunt. En toch fixeert de ‘rots’ niet. Hij is integendeel ‘scheppende beweeglijkheid, creërende dynamiek’. Hij gebruikt de wereld en de mens niet als een speelbal voor zijn eigen grillen, zoals goden en godinnen uit de vele verhalen van de cultuurgeschiedenis. Daarom gaat Hij alle goden te boven (v. 3). Telkens weer roept Hij wereld en mens tot groei, tot volheid van Leven. Hij heerst niet als een militaire dictator, maar – groot als een koning (v. 3) – laat Hij de mens ‘zijn/wezen’ en zo behoedt Hij hem (v. 7). Zo’n ervaring maakt het loven meer dan waard. Tot zover de eerste strofe waarin aan het eerste deel van de titel tegemoet gekomen is. ‘God zij lof: door uw lied...’. De tweede strofe begint schijnbaar met een andere toon. Er is de oproep – niet om muziek te maken zoals bij de aanvang van de psalm, maar – om te luisteren naar zijn stem, nu meteen (v. 7b).’ Het is heden!’ klinkt het in de vertaling. De woorden die dan volgen en waarnaar moet geluisterd worden, hebben te maken met een cruciaal gebeuren van Massa en Meriba, eeuwen geleden. De voorouders van de psalmist trokken door de woestijn na hun vertrek uit Egypte. Onder leiding van Mozes samen met zijn broer Aäron vertrouwden ze hun tocht toe aan de Gans Andere. Hij zorgde voor hen zodat ze niets tekort hadden. Toch liep het niet steeds zoals zij dit wilden. Ze morden en jutten Mozes en Aäron op om een tussenkomst van Jahwe af te dwingen. Zo tartten ze Hem, hoewel ze konden ervaren – aan den lijve – dat Hij steeds met hen was (v. 9). Dit voorval is geen éénmalig feit. Het is dan ook een oerbeeld voor het wispelturig gedrag gedurende die – symbolisch veertig – jaren in de woestijn. Het is ook niet enkel een historisch feit dat zich – voor de psalmist en zijn tijdgenoten – eeuwen voordien – voor ons bijna drieduizend jaar geleden – afspeelde. Dit gebeuren staat ook symbool voor onze houding tijdens onze dwaaltocht door de woestijn die ons leven vaak ook is. Ook wij zijn ‘zwerfziek in ons hart’ (v. 10). Vaak zijn we opgejaagd op zoek naar steeds andere wegen tot zingeving, tot zin-invulling. De mens van vandaag die we zijn, stopt nogal eens zijn oren, sluit de ogen, houdt zijn hart dicht voor de mogelijkheden, de wegen die Hij aanbiedt. ‘Het is heden’ (v. 7b) stelt de oproep steeds ‘present’, in het ‘nu’. Onze houding, ons handelen wordt steeds aanwezig in ‘het nu’. Voor een loflied klinkt het slotvers (v. 11) op z’n minst eigen-aardig, bijna een orakel, maar uiteindelijk toch weer open. Tegelijk is het een sterke veruitwendiging van wat ‘rots van vrijheid’ werkzaam betekent. De Gans Andere vraagt zich immers af of de dolende mens de aangeboden rustplaats ooit wel zal bereiken...!

207

Page 216: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De éne Heer Zingt nu de Heer een nieuw lied, zingt de Heer, aarde alom; 2 zingt de Heer, zegent zijn naam, dag op dag verkondigt zijn heil. 3 Meldt onder de volken zijn glorie, alom in de landen zijn wonderen. 4 Want groot is de Heer, hoog te loven, boven alle goden geducht. 5 Al de goden der heidenen - àfgoden! Hij, de Heer, is de schepper des hemels; 6 glans en heerlijkheid zijn waar Hij nadert, macht en straling vervult zijn domein. 7 Eert de Heer, gij geslachten der volken, eert de Heer om zijn glorie en macht, 8 eert de Heer om zijn heerlijke naam: draagt dan uw gaven Hem aan, komt in zijn hoven getreden. 9 Buigt, plechtig getooid, voor de Heer, beef, aarde alom, bij zijn naderen! 10 Verkondigt het onder de volken: de Heer heeft de troon ingenomen, vast staat thans de wereld, onwrikbaar. Hìj richt de volken naar recht. 11 In de hemel is vreugde, de aarde zingt mee, de zee davert met machtige branding; 12 het is feest op het veld en bij al wat daar leeft, alle bomen des wouds ruisen jubel: 13 voor de Heer, want in aantocht is Hij, in aantocht als richter der aarde; dan richt Hìj de wereld rechtvaardig, haar volkeren krachtens zijn trouw. Psalm 96

208

Page 217: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 96 Zingt, eert, buigt, zegent, verkondigt...! Het is een heel programma dat de psalmist aan zijn tijdgenoten voorlegt en dat ook wij nu – minstens als lezer of toehoorder – niet naast ons kunnen neerleggen. Dit gedicht of dit lied – er staat hier geen enkele verwijzing bij naar mogelijke uitvoeringswijze(n) – klinkt als een stevige nagalm van de vorige psalm. Waar deze begon met ‘Komt, maakt thans muziek voor de Heer, ...’, horen we nu ‘Zingt nu de Heer een nieuw lied...’ (v. 1). Tot driemaal toe wordt het ‘zingt de Heer...’ herhaald. Wat ook opvalt is het belang van het ‘nu’, het ‘thans’ dat meteen in het aanvangsvers van beide psalmen te lezen staat. Stel niet uit, aarzel niet, talm niet, zingt nù. Wacht niet, het is nù te doen. De tweede strofe herhaalt ook – parallel met de eerste – tot driemaal toe: ‘eert de Heer...’. Zingen en eren, zingen om te eren, eren door te zingen. Beide worden hier onlosmakelijk samengesmeed. Zingen om iemand te huldigen, doe je niet alleen, vandaar ook het meervoud. Toch niet zomaar een meervoud, maar niets minder dan alle geslachten der volken (v. 7) worden uitgenodigd en opgeroepen om te eren en te zingen de hele wereld rond (v. 1). Een wereldfestival waar de volken van alle rassen en talen op uitgenodigd worden. Tot zover kunnen we zonder moeite mee. Waar de dichter echter oproept om te buigen (v. 9), krijgen we het meestal moeilijk. Dat ruikt immers naar ondergeschiktheid en het staat haaks op onze trots. In onze - soms koppige – fierheid willen we vaak enkel het ‘rechtop staan’ waarderen. Het gevolg hiervan is dat we in harde confrontaties het gevaar lopen te breken, platgeslagen of neergeveld te worden om niet meer recht te komen. In de Oosterse tradities – ook deze van het Verre Oosten – kennen ze de kracht van het buigen. Het is als bij het riet dat zich laat bespelen door de wind en zelfs kan geplaagd worden door striemende storm. Het buigt – soms diep zelfs – het breekt niet. Hebben wij het moeilijk met ‘buigen’, dan wordt het ons maar al te gortig waar de dichter spreekt van ‘beven’ (v. 9b). Beven voor iets doe je omdat het je schrik aanjaagt of omdat het gevaarlijk is. Beven voor iemand doe je niet tenzij hij snode bedoelingen heeft en het slecht met jou voor heeft en jou kwaad wil doen. Misschien ontgaat ons hierbij een ander mogelijk register. Waar het gul geluk ‘jonge’ geliefden overkomt, kunnen ze beven in het genieten van elkaars raakbare schoonheid. Waar Hij – de geliefde – nadert, glanst en straalt het (v. 6). De geliefde vult en vervult allen. Je kunt er niet niet over spreken. Vandaar ook de oproep: ‘meldt, verkondigt het alom’ (v. 2, 3, 10). Diegene wiens lof gezongen wordt is – zoals de titel van de psalm meedeelt – ‘de éne Heer’. Tegenover Hem vervluchtigt alles en allen die zich enige vorm van macht of goddelijkheid willen toeëigenen. Hij is de schenker, de schepper (v. 5). Hij richt de wereld en houdt deze in zijn hand (v. 10). Zo gaat de wereld niet aan het slingeren of tollen. Hij staat vast, onwrikbaar (v. 10). Die Heer wekt geen vrees. Hij jaagt geen angst aan. Hij is dan ook geen af-god (v. 5) zoals deze waarvoor de archaïsche volkeren of zoals de onze waarvoor we vandaag kruipen, buigen, knielen en die ons op een onmenselijke manier onder de duim houdt. Daarom is Hij – de Ene – hoog te loven (v. 4). Als we de verschillende oproepen op een rijtje zetten – zingen, eren, buigen, gaven aandragen, verkondigen, zegenen – dan vinden we hier de elementen terug van rituelen binnen diverse godsdiensten en/of religies. Het programma dat de dichter voorhoudt, kan in die zin ook gelezen worden als een ‘liturgisch’ programma. Liturgie betekent niet enkel ‘tempeldienst’ die in welke vorm dan ook bij alle volkeren van alle tijden is. Liturgie is eveneens een dienst die men kosteloos verricht, een dienst die men aan iemand verleent zonder enige beloning of vergoeding. Hoewel deze psalm een terechte plaats kan toekomen binnen de riten in de ‘tempel’ bij de tijdgenoten van de psalmist, wijst de oproep van de dichter ook naar de tweede betekenis van het woord ‘liturgie’. Men verricht hier een ‘gratis’ dienst zonder dat men een verloning verwacht. Trouwens, indien anders, zou dit dan eerder een formule van magische bezwering of bezwerende magie zijn dan ‘liturgie’. Het is hier zoals het aanwezig-zijn en het verwijlen bij de Geliefde. Die aanwezigheid vult alles, is alles, er valt niets méér te verwachten. Dit komt krachtig én prachtig tot uitdrukking en wordt poëtisch intens geëvoceerd in de drie verzen van de derde en laatste strofe. Hier komt de kosmische dimensie tot volle ontplooiïng, die ver boven ons beperkt globaliseringsdenken uitstijgt. Werkelijk heel het heelal wordt betrokken. Ook hemel, zee, aarde, land, bos, veld samen met hun bewoners vieren, feesten, jubelen mee...want Hij richt het hele heelal – alles en allen – krachtens zijn trouw (v. 13). Deze fris-tintelende liedtekst bezit een universele waarde die tot op vandaag de moeite van het overwegen waard is.

209

Page 218: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De Heer is koning De Heer is koning, Hem viere de aarde; vreugde reike van kust tot kust. 2 Rondom Hem is donker van wolken, de orde des rechts schraagt zijn troon. 3 Vuur gaat voor zijn naderen uit, verschroeit wie Hem willen weerstreven. 4 Zijn schichten doorflitsen de wereld. De aarde ontwaart het en beeft, 5 en bergen smelten als was wanneer Hij nadert, de Heer, nadert die heel het aardrijk gebiedt. 6 Dat Hìj recht doet verkondigt de hemel, alle volken ontwaren zijn glorie, 7 wie bogen voor beelden treft schande: die in afgoden zochten hun roem. Gij goden, buigt alle voor Hem! 8 Met verrukking hoort Sion de mare: hoe jubelen de dochters van Juda om wat Gìj, Heer, als rechter gebiedt! 9 Want Gìj zijt de Heer, souverein, boven heel de aarde verrijzend, hóóg - alle goden te boven. 10 Schuwt, zo gij de Heer kiest, het kwade! Die het leven hoedt van zijn getrouwen redt hen óók uit de greep van de bozen. 11 Er daagt voor de rechtvaardigen licht, vreugde wacht de oprechten van hart. 12 Viert, rechtvaardigen, met vreugde de Heer: looft Hem, dien heilig wij heten. Psalm 97

210

Page 219: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 97 Doorheen heel de – althans door ons gekende – geschiedenis lang van de mensheid waren en zijn er tot op vandaag wat we ‘machtigen der aarde’ kunnen noemen. Het zijn mensen van ‘vlees en been’, historische figuren die een ‘naam’ hebben. Zo zijn er o.a. Julius Caesar, Nero, Djenghis Kan, de leden van de Ming-dynastie, Montezuma... Hoe verder in het verleden hun leven zich afspeelde, hoe meer het tot de verbeelding spreekt, zodat deze ‘personages’ vaak het onderwerp worden van allerlei kunstwerken, of het nu beeldende of schilderkunst betreft, muziek of literatuur. Mede hierdoor nemen sommigen van hen myth(olog)ische dimensies aan. Maar of ze nu keizer of koning genoemd werden, stamhoofd of alleenheerser, leider of generaal; of hun leven zich afspeelde in de Mongoolse steppe, de hoogvlakte van de Andes, de savanne of versterkte steden; of hun handelen gruwelijk was of rechtvaardig, onderdrukkend of bevrijdend... één iets hebben ze met elkaar gemeen, ze zijn allen ‘machthebbers’. Ze hebben macht. Macht over anderen wiens (levens-)lot ze – althans tijdelijk – lijken in handen te hebben en zolang mogelijk hopen (in de hand) te houden. Macht schept afhankelijkheid. Hoe uitgebreider de afhankelijkheid, hoe groter de macht. Tegelijk leeft dergelijk soort macht slechts bij de gratie van deze afhankelijkheid. Deze ambivalentie is nu net de achilleshiel van machtsuitoefening. Je kunt afhankelijkheid opbouwen, stimuleren en onderhouden door de mens tijdig overvloedig te voorzien van ‘brood en spelen’, van een ‘natje en een droogje’ en wat entertainment of je kunt wegen afsluiten, toegangen ontzeggen, mensen onwetend, onkundig houden, ze op een zeer geraffineerde wijze, zoniet desnoods met een of andere vorm van fysiek, psychisch of economisch geweld onderdrukken en het zwijgen opleggen. Er rest dan immers niets anders dan het woord te spreken van hem wiens brood men eet. De exploitatie echter van de broodnodige machtsmiddelen is niet oeverloos. De machtsmechanismen worden zodoende steeds ingewikkelder en het broos evenwicht in het spel tussen ‘macht’(hebber) en ‘afhankelijkheid’ is snel verbroken. De ‘schijnbare alleenheerser’ is dan slechts een reus op lemen voeten. De verhouding keert zich vlug om. De afhankelijke mens ontwaakt uit zijn cocon of ontsnapt uit zijn ‘gevangenis’ en keert zich tegen wat ‘macht’ leek. De machthebber wankelt, de reus valt van zijn sokkel. Het is het steeds terugkerende zielige lot van zovele potentaten en een steeds terugkeren – tot op vandaag – van een machtsmodel dat nog niets van de geschiedenis geleerd heeft. Maar voor het zover is, groeiden heel veel van deze ‘machtigen der aarde’ tot bovenmenselijke proporties uit. Op het toppunt van hun macht maten zij zichzelf vaak – in de roes van hun roem – een goddelijke status aan. Soms ook werden ze door de extase van het volk meegesleurd en verleid om zich als een god te beschouwen en zich ook op die manier te gedragen. Het is een ‘alleen’ heersen – schijnbaar toch – over allen en alles, weliswaar in de – niet altijd bewuste of erkende – broosheid van de afhankelijkheid die op elk ogenblik het einde kan inluiden van de ‘koning als god’. In deze psalm klinkt het omgekeerd. ‘De Heer is koning...’ zegt het openingsvers, waarmee het meteen de titel van deze psalm herneemt. Het onuitsprekelijke – het goddelijk-zijn – kan in de taal slechts benaderd worden door menselijke beelden. ‘De Heer is koning...’, hiermee is ook meteen de toon gezet. De dichter schept afstand door zijn plechtige en statige (= plechtstatige) verwoording die ook in de vertaling duidelijk tot uiting gebracht werd. Hoewel de Heer omschreven wordt met menselijk herkenbare figuren, is die afstand noodzakelijk om Hem niet meteen in te lijven in een door mensen bedachte hiërarchie met respectievelijke belangen en functies. De afstandelijkheid schept een koel-nuchtere sfeer die ruimte laat om te be-schouwen dat het koning-zijn van de Heer alle menselijke verbeeldingskracht ver te boven gaat. Tegelijk wordt het koning-zijn van de mens in zijn juist perspectief gezet. In de tweede strofe wordt dit alles verder uitgewerkt terwijl er een meer direct aansprekende toon klinkt. Als koning staat de Heer boven alles en allen. Als God is Hij de énige waarvoor ook de andere goden te buigen hebben. Hij is volkomen souverein (v. 9). Toch is zijn handelen niet willekeurig. Hij hoedt het ‘Leven’, is licht en vreugde voor hen die kiezen voor ‘Leven’. Hij is het die héél-maakt (= heiligen), die heil brengt en zelf ‘heil’ is. Je zou dan voor minder vieren en loven ‘Hem die heilig wij heten’ (v. 12).

211

Page 220: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Een nieuw lied: tot de einden der aarde Zingt voor de Heer een nieuw lied, want wonderen heeft Hij gedaan; triomf heeft zijn hand Hem gebracht, overwinning zijn heilige arm. 2 De Heer openbaarde zijn heil; Hij heeft voor de ogen der volken onthuld zijn gerechtigheid; 3 zijn goedheid bleef Hij, zijn trouw jegens het huis Israël indachtig: alle einden der aarde aanschouwen het heil van Hem, onze God. 4 Juich, aarde alom, voor de Heer, zet de zang in, speelt op de snaren, 5 psalmzingt de Heer bij de cither, bij de cither, bij tokkelmuziek; 6 met trompetten, met helle bazuin schalt triomf voor de koning, de Heer. 7 De zee en haar rijkdom verheffe de stem, de wereld en wie daarop wonen; 8 laat de stromen klappen in de handen; alle bergen ruisen tesamen: 9 voor het aangezicht van de Heer, want Hij komt om het aardrijk te richten. In gerechtigheid richt Hij de wereld, de volken naar ongekromd recht. Psalm 98

212

Page 221: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 98 ‘Veelluik’ (= polyptiek) is een zeldzaam gebruikt woord. Toch is het de moeite waard om er met enige aandacht even bij stil te staan. Het is ons vooral bekend uit de schilderkunst. Het gaat dan over een kunstwerk dat bestaat uit meerdere (= meer dan drie) delen of luiken. Deze laatste kunnen naast en rondom een – meestal min of meer uitgesproken of centraal – paneel vastgehecht zijn of middels scharnieren een zekere bewegingsruimte hebben. Zo zien we bijvoorbeeld bij de reisiconen dat de luiken kunnen dichtgeklapt worden zodat de icoon veilig kan opgeborgen worden om dan weer ten gepaste tijde opengeklapt te worden. Door de mogelijke verandering van hun stand, samen met de respectievelijke lichtinval, spreken dezelfde kleuren steeds anders en geven ze telkens weer andere aspecten van hun geheimen prijs. Meestal is er – zoals reeds vermeld – sprake van een midden- of centraal paneel waarop het thema, de figuur of beide duidelijk uitgebeeld staat. De inhoud van dit paneel trekt alle aandacht. De figuren op al de andere luiken wijzen op één of andere manier naar dit centraal gedeelte. Ze kijken steeds in de richting van deze figuur in het midden, of ze nu opkijken of vanuit een hemelhoogte neerkijken. Zo ontstaat een spel van lijnen die op hun beurt een complex figuur (kunnen) vormen. Hoewel enkelvoud, duidt het woord ‘veelluik’ op een éénheid die weliswaar bestaat uit veel delen. Elk luik is een kunstwerk op zich, maar maakt essentiëel deel uit van één geheel. Doorheen de verschillende luiken is er een samenhang, ondermeer al in de gamma van kleuren of mede door hun eigen plaats binnen de structuur van de compositie als geheel. Waarom hier deze uitleg over een ‘veelluik’? Deze psalm maakt immers deel uit van een reeks die ‘koningspsalmen’ genoemd kunnen worden. Een voetnoot bij psalm 93 maakt er ons attent op dat de psalmen 93-100 – met uitzondering van psalm 94 – verwant zijn van aard, zowel inhoudelijk als van karakter en vormgeving. In die zin vormen die zeven psalmen een ‘veelluik’. Elk van hen zijn een werkelijkheid, een gedicht, een kunstwerk op zich en kunnen als zodanig gelezen worden. Tegelijk vormen ze samen één geheel dat in en door hun eigen uitdrukking heen wijst naar wat het kan betekenen dat de Heer koning is. In deze psalm is het pas in het midden van de tweede strofe (v. 6b) dat de dichter uitdrukkelijk stelt dat de ‘triomf schalt voor de koning, de Heer’. Ook de titel verraadt niet meteen – zoals in de vorige psalm – dat het hier om een koningspsalm gaat. Hoewel...reeds in psalm 95 klinkt het in de titel ondermeer: ‘God zij lof: door uw lied...’. Het eerste vers van psalm 96 begint ook met: ‘Zingt nu de Heer een nieuw lied...’. Psalm 98 brengt deze elementen samen én onderlijnt ze. ‘Een nieuw lied: tot de einden der aarde’ zegt de titel en ook deze psalm begint – met een woordje verschil – met: ‘Zingt voor de Heer een nieuw lied...’. De grondkleuren zijn dezelfde met nuances in de tint. De specifieke lichtinval op dit ‘luik’ laat de helle kleuren fel schijnen, die op deze manier hun eigen bijdrage leveren aan het geheel van het ‘veelluik’. In de titel reeds waait de wijdsheid van het al ons toe! Werkelijk alles en allen worden uitgenodigd, opgeroepen, aangevuurd om te zingen en te juichen, om deel te nemen, ja deel te hebben aan het nooit ‘eindig-ende’ feest. Want Hij is het, de Heer, die ‘alles en allen’ laat “zijn”. Hij is het, de Heer, die er voor ‘alles en allen’ steeds is. Dit is geen angstvallige boodschap, verborgen gehouden door één of ander geheim genootschap. Hijzelf ‘opent en baart’ die volheid van en voor ‘alles en allen’ (v. 2). Hij is het die door alles heen goed en trouw blijft (v. 3). Hij richt de mens telkens weer op. Het is niet langer aan de mens om gekromd recht te krasselen. Gedaan met de strijd van de mens tegen zichzelf, tegen de wereld, tegen een ‘god’ of ‘goden’. Weg met de vijandschap tussen mens en natuur; weg met uitbuiting, geweld, verkrachting, misbruik en uitputting van menselijke en natuurlijke rijkdommen. Alle einden der aarde ervaren immers die ‘volheid van alles en allen’(v. 3). Hij is het, de Heer, die mens en wereld immers richt in gerechtigheid naar ongekromd recht (v. 9). Hij die durft een ‘inkijk’ te nemen in zo’n ‘koninklijk’ rijk kan niet niet juichen, jubelen, dansen, musiceren en zingen. Hij slaat alle mogelijke instrumenten aan (v. 4-6). Hij begint te componeren en te dichten. Hij zingt. Hij zingt een lied ‘Geheel Anders, geheel nieuw’!

213

Page 222: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Heilig is Hij De Heer is koning, de volken vervaren; Hij troont op de cherubs, de aarde zwicht. 2 De Heer, in Sion grootmachtig, boven alle volken ten troon. 3 Geloofd zij uw naam, groot en geducht: ‘heilig is Hij!’ 4 De koning, in majesteit, koos voor het recht, Gìj grondde het recht, ongebogen; recht en gerechtigheid hebt Gìj binnen Jakob geschapen. 5 Verheft de Heer, onze God, werpt U voor zijn voetschabel neder: ‘heilig is Hij!’ 6 Mozes onder zijn priesters, Aäron, Samuël een van wie riepen zijn naam, zij riepen de Heer aan: Hij antwoordde hun; 7 in de wolkkolom sprak Hij tot hen en zij bleven zijn uitspraken trouw, zijn inzetting die tot hen uitging. 8 Gij, Heer onze God, gaaft het antwoord: Gij waart hun een God van vergeving, al moest Gij hun wandaden straffen. 9 Verheft de Heer, onze God, voor zijn heilige berg werpt u neder: de Heer, onze God, Hij is heilig. Psalm 99

214

Page 223: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 99 Terwijl de frisse kleuren van de vorige psalm nog tintelen en de schelle klanken nog nagalmen, is deze psalm er een waardige pendant (= tegen-hanger) van. Tegelijk is hij dan weer in éénklank met ondermeer psalm 97. Het eerste deel van het aanvangsvers is trouwens identiek: ‘De Heer is koning...’. De thematiek van de polyptiek (veelluik) is duidelijk. Hier klinken niet zozeer de trompetten dan wel zwaar bonzende paukenslagen. De lichtvoetige toon maakt hier weer plaats voor het plechtige en afstandelijke. We kunnen ons afvragen of het wel dezelfde dichter is die deze teksten geschreven heeft? En, zoja, hoe kan het dan dat hij zo verschillend schildert? Of... wil hij net door dit verschil de aandacht van de lezer vasthouden voor iets/iemand door en over het verschil heen? Maar, van contrast gesproken, het gebruik ervan is de dichter niet vreemd. Getuige hiervan reeds vers één: De Heer is koning ↔ het volk is angstig; Hij troont ↔ de aarde zwicht. Het is alvast een akelig begin, dat niet meteen aanspoort om (geboeid) verder te lezen. De verre, koude afstandelijkheid wordt des te meer – bewust – onderstreept door de vertaling. De titel - ‘Heilig is Hij’ - is nu ook niet meteen een hulp. Want, los van wat heilig, heiligheid, heilig-zijn zoal kan oproepen, is de toon van het aanvangsvers althans niet van die aard dat het ons aantrekt om verder op zoek te gaan. Er zal niet enkel een herhaalde maar ook een meervoudige lectuur nodig zijn. Lezen in meervoud. Lezen vanuit verschillende vragen en perspectieven. Proberen we alvast begrijpend te lezen wat er staat. Het contrast in het openingsvers hoeft geen ‘vijandig tegenover’ in te houden. Hetgeen tot hiertoe gezegd is – of beter, de manier waarop – zou kunnen suggereren dat de Heer zo’n soort koning is waarvoor de volken beven. Maar dat staat er niet, zeker niet zo uitdrukkelijk. Het kan echter zo gelezen worden. Een vraag zou dan kunnen zijn, wat de Heer tot zo’n koning maakt dat Hij schrik inboezemt? Het eerste gedeelte van het openingsvers kan ook gelezen worden als een nevenschikking van twee gelijkwaardige vaststellingen. Want dat is het wat er eigenlijk staat. Er wordt iets gezegd over elk van de partijen – de Heer, de volken – en het vervolg zal dan - hopelijk – iets laten zien over hun – mogelijks wederzijdse – verhouding. Het tweede gedeelte van vers 1 zendt verder op dezelfde golflengte uit. ‘Hij troont op de cherubs, - de aarde zwicht’. Dat een koning troont, spreekt vanzelf. De troon echter waarover hier sprake, is niet zomaar een troon. Hij troont op de cherubs. De cherubs is zijn troon. De cherubs is een figuur dat in het antieke Midden-Oosten bij verschillende volkeren voorkomt. Het is een gevleugeld wezen dat bij koningen en andere machthebbers de wacht houdt en zo een beeld is van beveiliging. Het Hebreeuwse volk nam dat ook op in zijn gedachtengoed. De cherubs werd dan een wezen dat – in de hemelsfeer – de tweede plaats innam in de hiërarchie van de engelen. De cherubs is trouwens ook de engel die in het boek Genesis de opdracht krijgt om – te vuur en te zwaard – de ‘boom van het Leven’ te bewaken. De cherubs toen, is de bodygard van vandaag. De koning zit, rust, steunt en troont op de engel(en). Zo zijn de engelen als het ware de troon zelf. Dit wijst er reeds op dat het hier niet om willekeurig om het even welke koning gaat, maar wel om een wezen dat te zoeken is in hogere regionen met goden als mogelijke bewoners. Het is trouwens pas in vers 5 – het begin van de tweede strofe – dat de dichter de Heer ook uitdrukkelijk ‘God’ noemt. Daar tegenover kan de aarde niets anders dan te wijken en er zich bij neer te leggen. Ze kan er immers niet aan tippen. Hemel, mens, God, aarde... onverenigbare grootheden? De afstandelijkheid wordt een eerste maal – heel even – doorprikt door de overschakeling van de derde persoon naar de tweede, waar de dichter – in vers 3 – zegt: ‘Geloofd zij uw naam (i.p.v. ‘zijn’ naam), de naam ‘Heilig is Hij’. De Heer is héél. Hij is Leven, Leven-in-volheid of héélheid. De doorbraak van de afstandelijkheid gebeurt dan uitdrukkelijk in vers 4. Daar wordt de Heer in de tweede persoon aangesproken, in de erkenning dat Hij garant staat voor het ongebogen recht én de gerechtigheid dat Hij in de geschiedenis van en met zijn volk brengt. Hij is dus niet alleen geen willekeurig heerser maar ook geen afstandelijke koning. Hij engageert zich en treedt in het gebeuren van zijn volk in. De tweede strofe is hiervan een bevestiging waar het enkele prominenten – zoals Mozes, Aäron, Samuël – in herinnering brengt en vaststelt dat deze nooit tevergeefs op Hem beroep deden. ‘Zij riepen, Hij antwoordde’ (v. 6). Zo is en blijft Hij heilig; volheid-van-Leven, héél en al! Een herhaalde én meervoudige lectuur breekt een – op het eerste zicht – weinig aantrekkelijke tekst langzaam open tot een rijkdom van deugd-doende wijsheid.

215

Page 224: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Looft Hem! Juicht voor de Heer, aarde alom! 2 dient de Heer met verblijden, komt voor zijn aanschijn met jubel. 3 Beseft het: de Heer is God; Hìj schiep ons, wij horen aan Hèm, zijn volk - Hij weidt het als schapen. 4 Treedt zijn poorten in met een danklied, gaat met lofzang zijn voorhoven binnen, looft Hem, zegent zijn naam. 5 Overvloed geeft Hij, de Heer: tot in eeuwigheid is zijn genade, van geslacht tot geslacht is zijn trouw.

Psalm 100

216

Page 225: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 100 Deze korte psalm alterneert mooi met de vorige binnen het ‘veelluik’ waarover reeds sprake in de notitie bij psalm 98. Hij doet dit trouwens in éénklank met psalm 95 en 98 die ook op hun beurt alterneren met de voorafgaande en de volgende psalm. Dit alterneren is een soort wisseling tussen afstand en nabijheid. Het is wel een merkwaardige verhouding. De afstand komt hier niet tot stand vanuit een hiërarchisch verschil tussen een koning en een volk, zoals de nabijheid er dan ook geen is van een met regelmaat terugkerend georganiseerd volksfeest waar de koning zich dan even van ‘meer nabij’(minder ver) laat zien. Zijn koningschap staat ver af van dit van een regerend vorst. Afstand en nabijheid zijn hier samen gegeven in het koningschap. Zijn koning-zijn is zo ‘Gans Anders’ omdat Hij zó nabij is dat Hij het hart is van zijn volk. Hij gaat mee in de geschiedenis van zijn volk. Hij maakt dat zijn volk geschiedt. Met deze psalm hebben we het laatste luik gezien van het ‘veelluik’ waarop de voetnoot bij psalm 93 ons attent maakte. Dat laatste is maar goed ook, want bij een eerste lectuur zou je het msschien niet merken. Hoewel elk luik een wereld op zich uitdrukt, krijgt het echter zijn volle betekenis in zijn verhouding tot het geheel. Dat leert ons – in dit geval – heel duidelijk de meervoudige lectuur van de vorige psalm, waarbij de figuur van de ‘koning’ ook reeds in andere luiken geschilderd werd. Zonder die informatie zouden we deze psalm 100 gewoon als een lofpsalm lezen. En daar is niets mis mee. De titel zegt het trouwens zelf:’Looft Hem’! En het opschrift hierbij onderstreept nog eens uitdrukkelijk dat het hier gaat om een psalm bij het lofoffer. Door het feit dat hij deel uitmaakt van dit ‘veelluik’ – ondermeer ook overeenkomsten met psalm 95 en 98 – krijgt hij nog diepere betekenis. Vorige psalmen schilderden iets over het koning-zijn enerzijds en het juichen en loven van Hem anderzijds. Merkwaardig genoeg komt in deze ‘slotpsalm’ van het ‘veelluik’ de term ‘koning’ niet meer voor. Misschien wil dit sluitstuk duidelijk maken dat het uiteindelijk ‘God’, de ‘Geheel Andere’ is waar het om gaat. ‘God’ die ‘ook’ koning is, maar ook nog zoveel meer. Koning is slechts één van de ontoereikende menselijke beelden om Hem nabij te brengen. Deze koning is echter de ‘Gans Andere Heer’. Zo brengt dit luik de andere luiken terug in het juiste perspectief waardoor het gehele ‘veelluik’ in een bepaald licht komt te staan. Een andere vergelijking kan hier ook helpen. In analogie met ‘veelluik’ zouden we kunnen spreken over een symphonie. In verschillende delen ervan wordt hierin een thema via verschillende invalshoeken uitgewerkt. De compositie drijft zichzelf vooruit naar een machtige en kachtige finale, waarin datgene waar het om gaat voluit klinken mag. Op zo’n manier is ook psalm 100 te lezen. In amper vijf verzen en zonder het begrip ‘koning’ te benoemen, laat hij de eigenheid van Hem, die we ook koning kunnen noemen, in samenklank met de andere liederen (delen) van de symphonie (geheel) tot volheid openbloeien. Het universeel karakter klinkt van bij de aanhef. ‘Juicht voor de Heer, aarde alom’ (v. 1). Niemand is uitgesloten, éénieder wordt uitgenodigd. Wij moeten ons niet verborgen houden, wij mogen ons laten zien zoals we zijn (v. 2). Want we moeten beseffen dat Hij ons in Leven houdt. Hijzelf immers is Leven en wij behoren Hem, het Leven-in-volheid toe (v. 3). Dat kan niet anders dan een bron van vreugde, blijdshap, jubel, lof en dank met zich meebrengen. En wij mogen dat uiten in Zijn nabijheid (v. 4). Het slotvers klinkt dan ook als het slotakkoord van een symphonie. Dat wordt echter zo vaak gespeeld en gehoord, terwijl men het eigenlijk niet meer beluisterd. Dat is hier met het slotvers ook het gevaar. Het werd vaak gebruikt door het volk van Israël ter gelegenheid van religieuze feesten. Het vers komt ook nog in andere Bijbelboeken voor. De moeilijkheid bij het vaak reciteren van een vers is het blijven opbrengen van de aandacht voor de betekenis. Doen we dit niet, dan herleiden we een rite tot het ritualistische en de tekst tot een inhoudsloze formule. Dat zou heel jammer zijn indien dit het lot was dat dit slotvers zou beschoren zijn. Want, waar Hij is, vloeit alles over van Leven-in-volheid. Zijn woonplaats is goedheid zonder grenzen. Zijn leefruimte is trouw. Goedheid, trouw in overvloed zijn zijn Leven, vol, héél, grenzeloos. Dat alles en nog veel meer is en blijft Hij voor ons allen! Wees dus blij, dans, jubel en juich! ‘Looft Hem’!

217

Page 226: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Een troonrede Thans een lied van verbondstrouw en recht; U ter ere, Heer, wil ik het zingen; 2 ik wil trachten naar eerlijke wandel, - wanneer zult Gij komen tot mij? - Ik verkeer in oprechtheid des harten in het binnenvertrek van mijn huis, 3 zal nimmer voor ogen gedogen enig ding dat geen daglicht kan zien; het doen der afvalligen haat ik, op mìj heeft het geen vat. 4 En arglist laat ik niet tot mij toe, van laagheid wil ik niet weten; 5 een die heimelijk zijn naaste belastert, ik zal hem doen zwijgen voorgoed. Laatdunkende blikken, verbeelding, ik duld het niet om mij heen. 6 Want mijn ogen blijven gericht op de waarheidsgetrouwen in den lande, dat zìj zich zetten rondom mij: de man die eerlijk zijn weg gaat, hèm kies tot mijn dienaar ik uit. 7 Binnen mìjn huis vindt geen verblijf wie handelt in laffe onoprechtheid, en iemand die leugens verkondigt kan niet voor mijn ogen bestaan. 8 Elke morgen maak ik korte metten met wie niet deugen in dit land: dat ik delg uit de stad van Jahwe elkeen die handelt ten kwade. Psalm 101

218

Page 227: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 101 Hoewel het ‘veelluik’ over het koning-zijn afgesloten is, blijven we met deze psalm nog wat in een zelfde sfeer, zeker wat de titel betreft: ‘Een troonrede’. Ook nu nog zijn er koninkrijken waar de koning(in), zelfs jaarlijks, een troonrede houdt. Er zijn ook presidenten, staatshoofden van allerlei slag en zelfs regeringsleiders die bij de opening van het parlementair werkjaar telkens weer hun ‘state of the union’ houden. Het is een plechtig ronkende verklaring waarin ze breedvoerig visies ontwikkelen, beleidslijnen uitzetten, plannen voorleggen en krachtlijnen ter mogelijke uitvoering uittekenen. Zo’n tekst bulkt vaak van beloften, intenties en goede voornemens om het beste, het grootste, kortom de top te bereiken. Als we dan na een flinke tijdsperiode even terugblikken, gebeurt het wel eens dat we schrikken van hetgeen ervan geworden is of juist vaak niet (geworden is). Soms schieten de verantwoordelijken zelf schromelijk tekort, vaak is het onmogelijk het beloofde in te lossen, meestal zijn de verwachtingen veel te hoog gespannen, vooral daar waar de taal radikaal klonk, vol exclusieven met ‘nooit’ en ‘altijd’, met ‘niemand’ en ‘iedereen’, met ‘steeds’ en ‘ten allen prijze’... De werkelijkheid van de mens is complexer en genuanceerder. Een aantal van de – boven genoemde – elementen kunnen we ook op deze ‘troonrede’ leggen. De identeit van wie deze rede uitspreekt is blijkbaar niet duidelijk. De voetnoot bij deze psalm noemt geen naam en spreekt over ‘de vorst’ die deze rede houdt, misschien ter gelegenheid van zijn troonsbestijging. Ook dit laatste blijft een vraag. Het opschrift na de titel: ‘Van David. Een psalm’, geeft niet veel prijs. Toch reikt het hiermee een sleutel(tje) aan dat deze tekst niet meteen te lezen is als een politiek statement (zeker niet in de betekenis die eraan gegeven wordt in de Moderne Tijden), maar eerder wel als een lied. Het eerste vers vangt trouwens aan met: ‘Thans een lied...’. David, de lieveling van Israëls liederen (2 Sam. 23,1), was zo’n drieduizend jaar geleden ook koning. Tenminste de teneur van de inhoud zou hem niet vreemd zijn. Naast een aantal criteria van een (staats-)hoofd voor – hetgeen we vandaag – ministers en staatssecretarissen zouden noemen (v. 6), zouden we – mits een snelle lectuur - deze tekst kunnen lezen als een soort ‘ethisch’ manifest, een vorm van een groots internationale gedragscode. Of een uitvergrote editie van een stel goede voornemens van een braaf ventje. Dan duikt het spreekwoord op: ‘de weg naar de hel is geplaveid met goede voornemens’. Als we dat ‘braaf ventje’ dan identificeren met de Bijbelse koning David, dan loert de klip van enig cynisme om de hoek. Ondermeer een zekere arglist (v.4) was hem niet vreemd, weten zij die iets meer over hem gelezen hebben in andere Bijbelboeken. Dan toch maar een middelmatige tekst zoals er twaalf zijn in een dozijn en die dan ook weinig tot geen aandacht verdient? Of zouden we toch nog maar eens een tweede lectuur houden? In het eerste vers horen we het slotakkoord uit het laatse vers van de symfonie van de vorige psalm nog degelijk na-klinken. Het gaat hier immers over de trouw, de verbonds-trouw (v.1), de trouw van God en mens Wat dit kan inhouden wordt verder bezongen in een lied. We kunnen ons vandaag niet meteen inbeelden dat een of ander functionaris die zijn ambt opneemt zijn ambtsaanvaarding en de daarmee gepaard gaande openingstoespraak zou verpakken en uitzingen in een lied. Muziek en lied klinken hier niet tot eigen lof en glorie, maar ‘U ter ere, Heer...’ (v.1). De aanhef signeert dan ook de gehele tekst. Deze signatuur tekent de lectuur. Koningschap is geen formele functie of een ambt vol privileges. Koning zijn is dienstbaar zijn, het is hier in dienst staan van Hem tot dienst aan de a/Ander. Zo komt het ware koningschap terug op zijn plaats terecht. Het is niet weggelegd voor één persoon, elke mens is ertoe uitgenodigd. We hoeven niet elk onze ‘troonrede’ te verzinnen of opnieuw uit te vinden om er elkaar mee de loef af te steken of om de prijs van de originaliteit ermee proberen weg te kapen. De ‘troonrede’ die hier uitgezongen wordt, is reeds de concrete vertaling van wat er te doen staat voor wie een gelaat wil zijn van de trouw en het verbond tussen ‘God’ en de mens. Recht zijn en recht doen is vooreerst de oprechtheid in jezelf laten huizen en zelf in deze eerlijkheid wonen (v. 2). Het is onomwonden je handel en wandel, je omgang met de andere laten ijken door deze trouw aan het geschonken verbond. ‘Koning zijn’ is radikaal korte metten maken met alles wat-ten-dode leidt en radikaal opkomen voor hetgeen tot het Volle Leven voert. Een mooie, niet altijd gemakkelijke opdracht om even over na te denken.

219

Page 228: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Nood van enkeling en volk 2 Heer, hoor mijn gebed, laat mijn hulpgeroep tot U naderen, 3 wend uw aanschijn niet van mij af thans, in het uur van mijn nood; maar neig Gij tot mij uw oor: waar ik roep tot U antwoord mij ijlings. 4 Want als rook vervliegen mijn dagen, het brandt binnenin mij als vuur; 5 dor gras, zó verschroeid is mijn hart; mijn brood vergeet ik te eten. 6 Jammerklagend ben ik weggeteerd tot op het bot; 7 de kraai van de steppe gelijk ik, ben een uil die in bouwvallen huist; 8 ik vind de slaap niet, ik word als de vogel, eenzaam op het dak. 9 Heel de dag gaan mijn vijanden aan en vervloeken al scheldend mijn naam: 10 zo eet ik dan as voor brood, wat ik drink vermeng ik met tranen 11 ten overstaan van uw gramschap, uw toorn: Gij hief mij en hebt mij verworpen. 12 Mijn dagen - een neigende schaduw, en ikzelf, ik verschrompel - dor gras. 13 Nochtans, Heer, uw troon staat voor eeuwig, uw naam blijft - geslacht op geslacht. 14 Gij zult opstaan, om Sion bewogen, zie! de tijd haar genadig te zijn, de tijd voorbestemd is gekomen: 15 hoe lief zijn uw knechten haar stenen, met deernis zien zij haar puin. - 16 Volken, Heer, zullen duchten uw naam, alle koningen der aarde uw glorie 17 als Jahwe Sion heeft herbouwd, is verschenen in majesteit,

18 tot de beden der armsten zich neigde, hun smeekgebed niet heeft versmaad. 19 Voor het nageslacht zij dit geboekstaafd: een herschapen volk spreekt Gods lof, 20 dat van heilige hoogten Hij schouwde, neerzag uit de hemel op aarde 21 om de klacht der gevangenen te horen, te bevrijden de kinderen des doods; 22 dat Jahwe’s naam in Sion gemeld zij, zijn lof in Jeruzalem, 23 wanneer samenstromen de volken, koninkrijken: tot dienst aan de Heer. 24 Hoe brak Hij op de weg mijn kracht! Mijn dagen heeft Hij verkort. 25 Ik pleit: ‘doe Gij mij niet heengaan, mijn God, op de helft van mijn dagen: ùw jaren zijn eeuwen en eeuwen!’ 26 Gij hebt voormaals de aarde gegrondvest, de hemel is werk uwer handen; 27 zouden zij vergaan, Gij houdt stand: raakten zij versleten als een mantel - als uw wisselkleed wisselt Gij hen - 28 nochtans blijft Gìj die Gij zijt, uw jaren nemen geen einde. 29 Laat van ons, uw knechten, de kinderen hier woning maken. En geef hun nazaten bestand voor uw aanschijn.

Psalm 102

220

Page 229: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 102 Sacrale teksten zijn voornamelijk gebeden. De honderdvijftig psalmen zijn alle, verschillende vormen van gebed. In de oude catechismus – een boek(je) met een overzicht van de leer van de katholieke kerk ter onderricht – lezen we in een uitgave van rond 1950 als antwoord op de vraag ‘Wat is bidden?’ ‘Bidden is spreken met God’. Dat deed toen – zelfs als kind reeds – en doet nog steeds vragen rijzen. Hoe kun je nu spreken tot iemand die steeds onzichtbaar blijft, zelfs niet lijkt te horen, laat staan te spreken of te antwoorden, als je dan al het bestaan van zo iets/iemand nog zou aannemen. Als bidden dan niet volslagen nonsens is, dan blijft het - voorlopig - alvast een wazig gebed of een gebed in het wazige. We kunnen deze psalm aangrijpen om een aantal elementen te verkennen. Hij begint trouwens met: ‘Heer, hoor mijn gebed’ (v. 1). De poëtische zeggingskracht drukt – in één zin van vers 3 – de dynamiek van de biddende relatie uit. ‘...neig Gij tot mij uw oor...’ (v. 3). Het Gij van de Gans Andere buigt zich naar en over mij en luistert. De oproep daartoe vertrekt echter van de mens uit, en wel met een milde mengeling van een ‘dwingend smeken’ zelfs niet alleen om te luisteren maar ook om te antwoorden en liefst onmiddellijk, ijlings (v. 3). Het gebed schept tot dit alles dus blijkbaar de nodige ruimte. De (smeek)bede is dringend want de nood is meer dan huizenhoog. De dichter vraagt niets van onze verbeelding. Wij behoeven geen bijkomende tekening als verklarende illustratie. De poëtische beelden die het hulpgeroep verwoorden, grijpen je één voor één naar de keel en spreken voor zich. De dichter is verschroeid, dor gras (v. 5, 10). Hij is een kraai in een wijdse steppe; een uil die huist in een bouwvallige puinhoop (v. 7). Hij eet niet, hij vergeet het zelfs (v. 5). Zijn brood is de as van de ellende en van de doodse uitzichtloosheid. Vereenzaming en verdriet worden zijn dagelijks brood (v. 10). Jammerend en klagend verschrompelt hij, teert hij weg, uitgemergeld tot op het bot (v. 6). Kortom – iets meer prozaïsch – (hij is) een zielig hoopje! Of - met enige alliteratie - deze rauwe realiteit is niets anders dan een zielig zootje! Het is echter niet zomaar een uitdrukking van een zeer individuele bestaanservaring. De dichter drukt zich uit en richt zich tot de Heer, die als Schepper de enige bron van het volle Leven is (v. 11, 24-28). En dat is meteen een ander element van en in het gebed, dat men namelijk bewust stilstaat bij diegene tot wie men zich wendt. Heel de tweede strofe van deze psalm is hieraan gewijd (v. 13-23). Hier verschijnt de Heer niet als een heerser die willekeurig beslist wanneer, waar, en hoe hij wie zal ophemelen of in de steek laten, zoals een bepaalde lectuur van vers 11 zou kunnen aangeven. Hij wordt aanroepen als diegene die bewogen is om de wereld als de stad van vrede, Sion, Jerusalem waarheen elk ander uitgenodigd is. De knechten, de dienaars, zij die om deze ‘Stad’ geven, zijn verdrietig om het puin dat ze/er van gemaakt hebben/is en zijn blij voor elke steen die aangedragen wordt voor de (herop)bouw ervan (v. 15). Hiermee doorbreekt de dichter zijn individuele emotie en plaatst zijn persoonlijke ervaring in het kader van een volk binnen een zelfde, bepaalde traditie. Ook dit is een element dat tot het wezen van het bidden lijkt te behoren. Die traditie spreekt nu juist over de geschiedenis van die Heer met zijn volk. Hij gaat met zijn volk mee. Hij hoort hun hulpgeroep. Hij bevrijdt zijn mensen uit de boeien die hen klein houden en hen zo niet laten uitgroeien tot het Volle Leven (v. 18, 20-21). De dichter ziet zijn taak als een opdracht en zending binnen die traditie, waar hij plechtig spreekt over hetgeen er moet worden ‘geboekstaafd’ (v. 19). Die Heer her-schept zijn volk dat niet anders kan dan de lof zingen van Zijn Naam! Dat is een centraal element in het bidden, zelfs al vertrekt dit laatste vanuit het diepste diep van de mens die enkel nog kan vragen en smeken. De lof zingen, het in her-innering houden van Zijn Naam is juist mogelijk omdat deze inhoudt ‘Ik-ben-steeds-met-jou-begaan!’, ‘Ik-ga-steeds-met-je-mee!’, ‘Ik-ben-steeds-jouw-begeleider!’ Daarom ook dat de psalmist in de derde strofe zelf nog eens durft te pleiten dat zijn ‘weg-ten-Leven’ niet voortijdig zou worden afgebroken (v. 25). Hij doet dit echter niet voor zich alleen, maar vraagt dat ook zijn kinderen en die van hen die op weg zijn naar en meebouwen aan die ‘Stad van vrede’ daar hun woon- en ‘leefplaats’ zouden mogen vinden, evenals hun nageslacht. Hiermee houdt hij de toekomst – zowel voor zichzelf als voor de ander – open. Ook dit is een belangrijk venster in het gebed. Een dergelijke lectuur van deze psalm leert en biedt zicht – ook voor de buitenstaander – op de dynamiek en de mogelijke kracht van een authentiek bidden.

221

Page 230: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods onbegrijpelijke goedheid Loof, mijn ziel, de Heer, heel mijn hart zijn heilige naam. 2 Loof, mijn ziel, de Heer, vergeet nimmer alwat Hij gedaan heeft. 3 Hij die vergeeft wat gij hebt misdreven, Hij die geneest al waar ge aan krank gaat, 4 Hij die verlost van de groeve uw leven, Hij die u kroont met genade en erbarmen, 5 Hij die uw jaren overstelpt met zijn gaven, dat uw jeugd als een adelaar herrijst. 6 Gerechtigheid schept Hij, de Heer, doet recht aan elk die verdrukt wordt; 7 Hij deed Mozes kennen zijn wegen, de kinderen Israëls zijn daden. 8 Barmhartig de Heer en genadig, lankmoedig, rijk aan ontferming; 9 niet zal voor immer Hij twisten, niet blijft voor eeuwig Hij toornen. 10 Niet naar onze schulden behandelt Hij ons, niet naar onze zonden maakt Hij het met ons: 11 zo hoog als de hemel is boven de aarde welft zich zijn genade over wie Hem wil vrezen; 12 zo ver de zonsopgang is van de avond, doet Hij verre van ons hetgeen wij misdeden. Psalm 103

13 Een vader zich over zijn kinderen ontfermend zo ontfermt zich de Heer over wie Hem wil vrezen: 14 Hìj immers weet van ons maaksel, Hij gedenkt dat wij stof zijn. 15 Want de mens - als gras zijn zijn dagen hij bloeit als de bloem op het veld; 16 gaat de wind erover – verdwenen, en de plek heeft geen weet meer van hem. 17 Maar de goedheid des Heren, zij blijft; zij is eeuwig met wie Hem vrezen; zijn gerechtigheid blijft het deel van de kinderen hunner kinderen, 18 van wie trouw zijn aan zijn verbond, zijn opdrachten immer indachtig, gezind die gehoorzaam te zijn. 19 De Heer grondde zijn troon in de hemel, als koning beheerst Hij het al. 20 Looft de Heer, gij zijn engelen, sterke strijders, volvoerend zijn woord, gij die zijn bevelen moogt horen; 21 looft de Heer, al zijn hemelse scharen, gij dienaren, volvoerend zijn wil. 22 Looft de Heer, alle zijn werken, allerwegen waar Hij regeert. Loof de Heer, mijn ziel!

222

Page 231: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 103 ‘Waar het hart van vol is, daar loopt de mond van over!’ Met dat ‘hart’ wordt niet meteen de spier bedoeld die het bloed door het lichaam pompt. Het staat als deel voor de gehele mens. En wel de mens die iets of iemand liefheeft. Die mens gaat zo volledig op in zijn ge-liefde dat hij ervan volloopt. Hij kan niet anders dan het te laten stromen. Niets of niemand kan (en moet) het tegenhouden. Hij kan zelfs zijn mond niet houden. Hij kan er niet over zwijgen. Hij moet er over spreken. Of - om het stilistisch anders uit te drukken – hij kan er niet niet over spreken. In die stroom zal de geliefde in het mooiste perspectief gebracht worden en in het scherpste daglicht geplaatst. Iets dergelijks is ook het geval in deze psalm. Het is een loflied van David over de onbegrijpelijke goedheid van de Gans Andere. Zo leert ons de titel althans. Je hoort en ervaart als het ware aan den lijve de ‘luchtigheid’ van het ritme die des te meer dynamisch ruimte open houdt voor de diepte van de inhoud. Wat hierboven over het hart geschreven werd, betreft ook de ziel waarover hier sprake, zowel in het eerste als in het slotvers. Het openingsvers is hier niet alleen een bekrachtiging ervan, maar onderstreept en intensifiëert dat hart, ziel - als ‘delen’ - staan voor de eigenheid, het ‘wezen’ – niet louter in abstract filosofische zin, maar wel – als het dynamisch groeien van het ‘er-zijn van het geheel van de menselijke persoon’. ‘Loof mijn ziel, de Heer, heel mijn hart zijn heilige naam’ (v. 1). Zoals het hart hier geen spier betreft, is ook de ziel allerminst een wazige nevel in een rijk van schimmen. Hart en/of ziel zijn hier de diepste kern die tot in de fijnste vezels reikt van de verste extremiteiten van de mens in zijn geheel. Het is de motor die de complexiteit van de mens in beweging houdt, richt en stuurt. Het openingsvers oriënteert het ‘wezen’ van de mens-in-zijn-geheel naar ‘zijn heilige naam’. Een naam is ook al een ‘wezen-lijk’ gegeven. Alleen al administratief wijst het de identiteit van de persoon aan. Een naam is het eerste spoor om iemand die vermist of verdwaald is op te zoeken, al was het maar door het (herhaald) (af)roepen van de naam van de betrokkene. De naam stelt ook de identiteit present van de (mogelijks afwezige) persoon. Namen van gesneuvelde soldaten worden op muren, poorten, graven...gebeiteld. Bij het herdenken van slachtoffers van rampen of aanslagen worden vaak één voor één hun namen genoemd. Niet alleen nu, in onze tijd, is het belang van de naam het geval, dit was ook zo in het Oosten, zeker ten tijde van de redactie van de Bijbelse teksten. Namen hebben een (specifieke) betekenis. Je valt niet alleen samen met je naam, je bent niet alleen identiek met je naam, maar ook en vooral: je ‘doet’ je naam. Dat wordt ook uitdrukkelijk gesteld in vers 2 ‘...vergeet nimmer alwat Hij gedaan heeft’. Zijn naam memoreren is dus op de eerste plaats zich steeds blijven her-inneren, zich telkens opnieuw eigen maken, nooit vergeten. Tot en met vers 18 is het dan een soort litanie waarin Zijn daden opgesomd worden. Er is echter een merkwaardige vaststelling. Vers 2 spreekt over ‘...alwat Hij gedaan heeft’. Deze voltooid verleden tijd zou voor de lezer een – mogelijks welgekomen – aanleiding kunnen zijn om, zowel de figuur van een God als dit van al zijn daden, te verwijzen naar een mythische wereld in een ver verleden, waarover je nu nog – vrijblijvend – kunt vertellen. Vers 3 echter, waar de opsomming van zijn daden begint, gaat meteen over naar de tegenwoordige tijd. De werking van Zijn naam continuëert zich, blijft voort-duren. Hij ‘doet nu nog steeds zijn naam’. Wat volgt klinkt als een ode aan zijn werkzame daden. Hij vergeeft waarin je tekort schiet en behandelt je niet naar je schulden (v. 3, 10). Hij overstelpt ons zó met zijn geschenken dat onze jeugd opnieuw rijst als een adelaar en Hij blijft niet voor eeuwig twisten. Hij is geenszins rancuneus, integendeel (v. 5, 9, 12). Hij tooit ons met een kroon van erbarmen. Hij geneest alles wat ons hindert en bevrijdt ons van alles wat ons leven verziekt en dood maakt (v. 3b, 4). Hij schept gerechtigheid, blijft eindeloos geduldig en grenzeloos begripvol barmhartig (v. 6, 8, 11). Hij kent de broosheid van de mens (v. 14-16). Daarom beschermt Hij des te meer hem en zijn toekomst (v. 17b-18). Deze oeverloze, nooit eindigende, steeds voort-durend werkzame goedheid is voor ons menselijk verstand inderdaad onbegrijpelijk. Zó’n goedheid kan niet anders dan ‘goddelijk’ zijn. En wie deze goedheid heeft weten te ervaren, kan dan ook niet anders dan ‘alles en allen’ op te roepen om Hem te loven van wie ‘alles en allen’ en dus ook deze ‘gelukzalige goedheid’ uitgaat. Dat is dan ook de oproep die we horen klinken in de slotverzen (v. 19-22).

223

Page 232: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

224

Page 233: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De zichtbare wereld: door God gewild Loof, mijn ziel, de Heer! Heer, mijn God, hoe ontzaglijk zijt Gij, met glans en luister bekleed, 2 gehuld in een mantel van licht; de hemel spant Gij als een tentkleed. 3 Gìj zijt die zijn opperzalen te zolderen vermocht op de wateren, die wolken maakt tot zijn wagen, op de vleugelen vaart van de wind; 4 die macht heeft dat stormen zijn boden, vuurvlammen zijn dienaren zijn. 5 Gìj grondde de aarde op haar zuilen, onwrikbaar, eeuwig van duur, 6 dekte haar met een sluier, de oerzee. Het water stond boven de bergen. 7 Doch het week voor uw dreigen terug, het vlood voor de stem van uw donder: 8 en de bergen kwamen omhoog, hun kloven werden tot dalen alnaar Gìj de plaats hun beschikt had. 9 Een grens stelde Gij, niet te overschrijden: de vloed dekke de aarde nièt weder! 10 Bronnen wijst Gij hun loop naar de beken: tussen bergen door wandelt het water, 11 drenkt alle dieren des velds, de woudezels lessen hun dorst; 12 boven nestelen de vogelen des hemels, doen zich horen van tussen de takken.

13 Gìj zijt het die hoog uit zijn zalen de bergen doet vloeien van water; de aarde leeft van de gave uwer schepping: 14 kiemen doet Gij het gras voor het vee, het gewas dat de mens het bewerkt, dat het brood uit de aarde zal geven. 15 Er is wijn, die het mensenhart deugd doet, - als van olie glanst het gelaat - en brood dat het mensenhart kracht geeft. 16 De bomen Gods trekken hun sappen, de Libanon-ceders, zijn planting; 17 daar hebben de vogels hun nest, in hun kruin maakt de ooievaar woning; 18 en de bergtoppen zijn voor de steenbok, in de rots verbergt zich de klipdas. 19 De maan schiep Ge - getijden ontstonden, de zon weet wanneer ze moet dalen; 20 als Gij duister gebiedt valt de nacht, in de dieren des wouds komt de onrust. 21 Jonge leeuwen brullen roofgierig om hun voedsel te vragen van God; 22 gaat de zon op dan trekken ze af, zij legeren zich in hun holen, 23 en de mens gaat op weg om te werken, naar zijn arbeid tot aan de avond. 24 Ongeteld zijn uw werken, o Heer, Gij schiep ze alle met wijsheid. Van uw rijkdom vervuld is de aarde.

225

Page 234: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

25 Groots, wijd uitgestrekt ligt de zee: daar is eindeloos levend bewegen van dieren - de kleine, de grote; 26 daar nemen de schepen hun weg; Leviathan huist er, formatie van U, Gij kunt ermee spelen. 27 En zij allen wachten op U, dat Gij voedsel hun geeft, telkenmale, 28 het hun reikt: zij mogen het nemen, Gij opent uw hand en zij mogen met overvloed zich verzadigen. 29 Wendt Ge uw aanschijn af, zij bezwijken, onttrekt Gij hun de adem, zij sterven: zij keren weder tot stof; 30 zendt Ge uw ademtocht, zij ontsaan: het gelaat van de aarde vernieuwt Gij. 31 Eeuwig zij de roem van de Heer, dat de Heer zich vermeie in zijn werken! 32 Treft zijn blik de aarde – zij beeft, raakt de bergen Hij aan - er gaat rook op. 33 Voor de Heer zij mijn lied, heel mijn leven, een psalm, tot het laatst, voor mijn God. 34 Hem behage dit lied van mijn lippen: heel mijn vreugde vind ik in de Heer. 35 Eéns verdwijnen de bozen van de aarde, zijn spoorloos de verstoorders vergaan. Loof de Heer, mijn ziel! God lof! Psalm 104

226

Page 235: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 104 Natuur – haar pracht en kracht, haar orde(ning) en chaos, haar vredige rust, haar verwoestend, zelfs vernietigend geweld soms, haar overvloed en haar schaarste, haar werking en haar ondoorgrondelijkheid, haar wisseling en eentonigheid, haar wetmatigheid en onvoorspelbaarheid, haar openheid en haar geheimen – is van oudsher inspiratiebron voor de mens, niet in het minst voor de kunstenaar. Woord, muziek, tekening... bracht en brengt nog telkens (op-)nieuw de natuur in beeld. Wetenschappers blijven onvermoeid, gefascineerd de natuur onderzoeken. Ze blijven haar steeds verder, breder, dieper en hoger verkennen en proberen haar steeds grondiger te be-grijpen. Filosofen houden niet op zich vragen te stellen, niet alleen over het wezen van de natuur op zichzelf, maar ook – in het licht van de huidige gang van zaken in verband met ons omgaan met de natuur – over de gevolgen van het ‘exploiteren’ van al haar mogelijkheden. Ecologisch bewustzijn – en alles wat erbij komt kijken en ermee te maken kan hebben – wordt een ‘markt, een open publieke plek’ op zich. De natuur is het onontkoombare bad waarin de mens gedompeld is. Ze is de onontwijkbare biotoop waarin de mens zich te ontplooien heeft. Ze is de immense agora waarop de mens kan handelen en wandelen. In haar ongrijpbaarheid, haar schijnbare oneindigheid doorheen haar onvatbare begrensdheid, verschijnt de natuur vaak als buiten- en/of boven-menselijk, soms als een alles beschermende cocon, soms als een grillig element dat de mens aan alle gevaren blootstelt. De natuur wordt dan vaak vergeleken met een levend, zelfstandig denkend en handelend wezen. Ze krijgt heel dikwijls allerlei menselijke kenmerken. Aan haar worden – naargelang de wisselende omstandigheden – zowaar zelfs goede als slechte karaktertrekken toegeschreven. Ze wordt vaak beschouwd als een soort wijze (oer-) moeder die weet wat moet en ook wat niet moet. Het is dan ook best om goed naar haar te luisteren en te doen wat ze vraagt. De natuur is dan ook niet weg te denken uit de vele religies en godsdiensten. Natuurelementen op zich – los van tal van andere verschijnselen – waren al aanleiding genoeg om verheerlijkt en/of vergoddelijkt te worden. Wie zo het geluk heeft gehad om bv. de rode, perfect ronde schijf van de zon te zien oprijzen uit de Rode zee, waarmee meteen een stralend jonge ochtend aangekondigd is, begrijpt alvast de verwondering die de koning Echnaton van Egypte uitschreef in zijn ‘Zonnehymne’ ongeveer rond 1370 v. Chr. Volgens een voetnoot zou deze laatste tekst een rol gespeeld hebben of althans een invloed gehad hebben op het tot stand komen van de inhoud van deze psalm 104. Het is echter niet de bedoeling om in te gaan op gelijkenissen en verschilpunten. We weten wel uit de geschiedenis dat Achnaton de zon tot het hoogste verhief en haar een goddelijke status gaf boven al het andere. Daardoor gaf hij zeker een stevige aanzet tot een monotheïstische benadering van de werkelijkheid. In deze psalm passeren zon en maan de revue, maar ook aarde en zee, bergen en beken, kloven en rivieren, mensen en dieren, vogels en vissen, zelfs wilde dieren. Er is ook sprake over bomen en gewassen, over voedsel en ook het werk van mensen. Dat alles wordt in al zijn heerlijkheid vlot en mooi bezongen, echter niet enkel om zichzelf. In de schoonheid immers van de ordening van dat alles ligt de verwijzing naar Hem die dit alles ook zo gewild heeft. Dit is dan ook de titel van deze psalm: ‘De zichtbare wereld: door God gewild’. In die zin wordt het perspectief omgedraaid. Niet de natuur wordt verheerlijkt, maar in haar zichtbare gestalte ver-heer-lijkt zij de Heer als de Heer van haar creatie. Het openingsvers maakt het meteen duidelijk: ‘Looft, mijn ziel, de Heer!’. ‘... hoe ontzaglijk zijt Gij; met glans en luister bekleed (v. 1)... ‘gehuld in een mantel van licht; de hemel spant Gij als een tentkleed’ (v. 2). Hiermee is de eerste ruimte gegeven waarvan in de verzen 3-4 gezegd wordt dat hij rust op water en wolken. Na een spatie komt het gronden van de aarde aan bod met alles erop en eraan. Deze prachtige ‘scheppingshymne’ – een compact Genesisverhaal in 35 verzen – is in wezen een ‘Scheppershymne’, een lofzang voor de Schepper die ook grenzen stelde en machten van het kwade bedwingt, ‘...een grens stelde Gij, niet te overschrijden; de vloed dekke de aarde niet weder!’ (v. 9). Zo kunnen we dit vers althans interpreterend lezen evenals vers 26 waar Hij Leviathan - het zeemonster dat als chaos vijand is voor mens en wereld - tot speelbal herleidt. Het is een loflied voor de Schepper voor wie scheppen een nooit eindigend spelen en zich verlustigen is. Zijn scheppen is een steeds-betrokken-zijn-bij zijn schepping. ‘Wendt Gij Uw aanschijn af, zij bezwijken... zendt Gij uw ademtocht, zij ontstaan; het gelaat van de aarde vernieuwt Gij’ (v. 29-30). Voor het schepsel dat de schepping zó ziet kan heel zijn leven niets anders zijn dan een lied, een psalm vol vreugde voor zijn Schepper (v. 33-34).

227

Page 236: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

228

Page 237: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Hoe God onze vaderen leidde Looft de Heer, roept aan zijn naam, onder de volken verkondigt zijn daden; 2 zingt Hem, speelt op de snaren voor Hem, wijdt een lied aan zijn talloze wonderen. 3 Weet uw roem in zijn heilige naam, gij die de Heer zoekt, verblijdt u van harte; 4 keert u tot de Heer en zijn macht, zoekt met volharding zijn aanschijn. 5 De wonderen gedenkt die Hij deed, zijn tekenen, zijn afgekondigd bestel, 6 gij zaad van Abraham, zijn knecht, Jakobs zonen, door Hèm verkoren. 7 Hìj is de Heer, onze God, - zijn bestel regeert heel de aarde - 8 Hij die eeuwig gedenkt zijn verbond, gebodwoord voor duizend geslachten, 9 hetwelk Hij met Abraham sloot, zijn eed aan Isaak gedaan. 10 Jakob tot een inzetting stelde Hij het, Israël tot een eeuwig verbond, 11 sprekende: ‘Ik geef ù het land Kanaän, dat als erfland u toe wordt gemeten.’ 12 Toen gering nog zij waren in aantal, onaanzienlijk, slechts vreemdelingen daar, 13 moesten trekken van volk tot volk, van het ene rijk naar het andere, 14 stond Hij mensen niet toe hen te knechten, om hèn wees Hij koningen terecht: 15 ‘raakt nimmer aan mijn gezalfden, vergrijpt u niet aan mijn profeten!’ 16 Hij riep hongersnood over het land, heeft elke broodstaf gebroken; 17 maar eerst zond Hij een man voor hen uit: Jozef, die als slaaf werd verkocht.

18 Zij klemden zijn voeten in boeien, in de ijzers werd hij gesloten, 19 tot de tijd dat àfkwam zijn voorspelling, Jahwe’s woord hem onfeilbaar deed blijken. 20 Farao gaf last hem te ontboeien, hem bevrijdde de heerser der volken, 21 stelde hem tot heer over zijn huis aan, tot beheerder van al zijn bezit: 22 om rijksgroten de wet voor te schrijven, om zijn raadslieden wijsheid te leren - 23 zó kwam Israël naar Egypte, was Jakob in den vreemde, in Cham. 24 Grote vruchtbaarheid gaf Hij zijn volk, dat het zijn onderdrukkers te sterk werd; 25 hun gezindheid sloeg om: zij haatten zijn volk, vol arglist tegen zijn knechten. 26 Toen dan zond Hij hun Mozes, zijn dienaar, Aäron, die Hij zich had verkozen; 27 zìj zeiden zijn tekenen hun aan, wondertekenen in het land Cham. 28 Hij zond duisternis, het werd duister: zij blèven zijn woorden weerstaan. 29 Hij veranderde het water in bloed en deed hun vissenvolk sterven; 30 van kikvorsen wemelde hun land tot in de vertrekken der vorsten. 31 Hij sprak en de steekvliegen kwamen, muggen zover hun landsgrenzen reikten; 32 voor regen gaf Hij hun hagel, hemelvuur bracht Hij over hun land; 33 hun wijnstok, hun vijgeboom trof Hij, het geboomte in hun land sloeg Hij neer. 34 Hij sprak en de sprinkhanen kwamen, kaalvreters - zij waren ontelbaar;

229

Page 238: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

35 die vraten alle groen in hun land af, vraten weg het gewas op hun akker. 36 Sloeg toen elke eerstgeborene in Egypte, eersteling van elks manlijke kracht: 37 doch hèn leidde Hij uit - met zilver, met goud! - niemand onder hun stammen die uitviel. 38 Met vreugd zag Egypte hen trekken: zwaar lag òp hen de schrik voor dit volk. 39 Hij ontplooide een wolk ter bedekking, een vuur om te lichten in de nacht; 40 zij vroegen: kwartels deed Hij komen, heeft met hemelbrood hen verzadigd; 41 en Hij spleet de rots, water welde, langs de dorre grond liep het: een beek! 42 Zò bleef Hij zijn heilig woord trouw, de belofte aan Abraham, zijn knecht; 43 zijn volk deed in vreugde Hij uitgaan, zijn uitverkorenen in jubel. 44 En Hij schonk hun de landen der volken, wier arbeid zij mochten beërven: 45 om naar zijn verbondseisen te leven, om te onderhouden zijn wetten. Godlof! Psalm 105

230

Page 239: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 105 Mensen maken geschiedenis! Het klinkt als een versleten cliché, een mogelijke slogan, een wat futloze reclame. Als titel in de tabloïds kan hij misschien lezers lokken. Het artikeltje zou dan kunnen gaan over een of ander sensationele story van iemand die een ‘oorspronkelijk’ idee uitgewerkt heeft of die een heel uitzonderlijke prestatie heeft neergezet of die van ‘niets tot iets’ is opgeklommen. Kortom, eindeloze variaties van de ‘american dream’. Hoewel deze droom meestal een opwaartse beweging maakt, van beneden naar hogerop, van in de put naar de top, stellen we vast dat soms ook de teneergang, het débâcle in het leven van mensen sensationele geschiedenis wordt. Er is trouwens iets met de uitspraak ‘van niets tot iets komen’. Ze beschouwt hier de mens als een ding, als een mechanisch instrument. Ze identificeert de mens met zijn functioneren en vooral met wat hijzelf ‘maakt’. En zo ‘maakt’ de mens – zowel individueel als collectief, als volk... – geschiedenis. Zo’n benadering sluit naadloos aan bij de idee van een volledige ‘maak-baarheid’ van mens en wereld. Een mogelijke vraag hierbij is of de geschiedenis die de mens maakt wel volledig ‘zijn’ geschiedenis is of, met andere woorden, is ‘zijn’ geschiedenis wel de geschiedenis die hij (van en voor zichzelf) maakt? Dekt de ‘gemaakte geschiedenis’ wel volkomen ‘zijn’ geschiedenis? Want naast het – mogelijks – sloganeske van ‘mensen maken geschiedenis’ stellen we in alle nuchterheid vast dat mensen ook geschiedenis ‘mee-maken’. Ondanks zichzelf zijn mensen gesitueerd. Gebeurtenissen overkomen hen, sommige omstandigheden ondergaan ze, tegen andere vechten en verzetten ze zich. En zo gebeurt het dat ze hiermee – met dit bestaansmateriaal – ook geschiedenis ‘mee-“maken” ’. Hierin wordt dan duidelijk(er) gemaakt hoe iemand of hoe een gemeenschap omgaat met wat hen is overkomen en/of wat ze zijn tegengekomen of wat hen is tegemoetgekomen. Misschien is het onder andere ook dat wat ons de oude Vlaamse zegswijze wil leren: ‘Als niet komt tot iet, kent iet zichzelve niet’. Wanneer iemand klimt en stijgt op de maatschappelijke ladder – waar niets mis mee is – maar zich dan enkel vereenzelvigt met die bereikte status, dan miskent hij zijn eigen persoon en zijn eigen wordings- en zijnsgeschiedenis. Hij functioneert dingmatig, negeert zijn herkomst en vergeet zijn gesitueerd zijn in een relationeel weefsel. Hij denkt op die manier samen te vallen met zichzelf zoals met een ding. Bij de lectuur van heel wat psalmen wordt regelmatig de aandacht gevestigd op het belang om zijn geschiedenis te kennen, maar ook door te geven om het zich te blijven her-inneren en te her-denken. Dit is ook weer het geval met deze psalm. Zeer gecomprimeerd, krijg je – in 45 verzen – een synthese aangeboden van de verhalen vanaf de aartsvaders tot en met Jozef in Egypte, eerst als slaaf dan als raadgever bij de Pharao waarbij hij voorganger is voor de immigratie van zijn volk (v. 9-23), zoals men uitgebreid kan lezen in Genesis (hfdst. 15-46). Vervolgens komt het boek Exodus – althans van hfdst. 1-17 – ter sprake (v. 24-43). Het kleine, kwetsbare volk breidt zich verder uit. Steeds groter in aantal, vormt het een bedreiging voor de Egyptenaren. Nu gaan de verzen over het optreden van Mozes en Aäron. De gekende plagen tegen de onderdrukker worden niet overgeslagen. Gebroken door de dood van elke eerstgeborene, elke eersteling van het mannelijk geslacht, liet Egypte hen – met vreugde – vertrekken. Het was misschien eerder – na de bittere smaak – een gevoel van opluchting dat dit ‘vreemde’ volk – waarvoor ze een hevige schrik hadden gekregen – hun land verliet. Om van dat alles even te bekomen volgt er na vers 38 een spatie. Want vanaf nu volgen zeer snel na elkaar de tekenen van zijn trouw tijdens de tocht van zijn volk: wolk ter bescherming, licht, voedsel, zowel kwartels als (hemel)brood en water dat in een dorre woestijn stroomt met beken van Leven. Heel dit verhaal zit wel geprangd tussen beginverzen (v. 1-9) en de slotverzen (v. 42-45). Hiermee wordt het meteen duidelijk dat het hier niet enkel en zomaar om een relaas van historische gebeurtenissen gaat. De psalmist herinnert eraan dat de Gans Andere met al deze tekenen zijn trouw toont aan het verbond, gesloten met Abraham, maar ook dat Hij zijn volk de landen der volken schenkt om er naar zijn verbondseisen te leven (v. 45) of, met andere woorden, om steeds te blijven kiezen de weg-ten-Leven te gaan. De gelovige, die deze psalm bidt, wordt bij het begin aangespoord, de daden – die verder in de psalm aan bod zullen komen – verder te verkondigen. Hiermee worden niet enkel de daden bezongen, maar wordt duidelijk dat Hij de geschiedenis, die zijn volk mee-maakt, juist mogelijk maakt (in alle betekenissen). Zo blijft de mens -zowel individu als gemeenschap - steeds bewust van zijn her-komst die steeds vernieuwend op hem/hen toekomt.

231

Page 240: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

232

Page 241: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Kroniek van Israëls ongehoorzaamheid Godlof! Looft de Heer: goedertieren is Hij, tot in eeuwigheid duurt zijn genade. 2 Wie verwoordt de machtsdaden des Heren, wie zal voluit zijn lof doen verluiden? 3 Gelukkig wie zich aan zijn wet houdt, te allen tijde in gerechtigheid handelt. 4 Denk dan zó, Heer, aan ons, goedgunstig als Gij voor uw volk zijt; betrek Gij ons in uw heil: 5 dan zien wij uw verkorenen gezegend, vieren als ùw volk onze vreugde, gloriëren met wie U behoren. 6 Zondig waren wij – als onze vaderen, deden het verkeerde, het kwade. 7 Onze voorvaderen in Egypte sloegen op uw wonderen geen acht, zij vergaten uw talloze gunsten, tartten bij de Schelfzee de Allerhoogste. 8 Tòch heeft Hij, zijn naam trouw, hen bevrijd, dat zijn kracht zou worden geweten. 9 Hij dreigde de Schelfzee, die droog viel, heeft hen tussen de wateren doen wandelen als over een vlakte van zand; 10 hen verlost uit de greep van hun hater, hen bevrijd uit de macht van de vijand. 11 Het water bedolf hun vervolgers: niet één van hen bleef gespaard. 12 Toen geloofden zij dan zijn belofte, hebben Hem hun loflied gezongen. 13 Doch zijn daden vergaten zij spoedig: zij verlieten zich niet op zijn plan, 14 wilden in de woestijn eten hebben; in die eenzaamheid tartten zij God. 15 En waar zij om vroegen, Hij gaf het; Hij verschafte het - méér dan zij lustten!

16 Toen weer, in de legerplaats, werden zij afgunstig op Mozes, op Aäron, des Heren gewijde. 17 De aarde spleet: heeft Datan verzwolgen, bedolf met zijn bende Abiram; 18 vuur schoot omhoog tussen de muiters, de gloed heeft de schuldigen verteerd. 19 En zij maakten een kalf bij de Horeb, bogen voor dat gegoten metaal, 20 gaven prijs de aanwezigheid Gods voor het beeld van een stierkalf dat gras vreet; 21 waren God, hun bevrijder, vergeten: wat Hij machtig voltrok in Egypte, 22 wondertekenen in het land Cham, vervaarlijke daden aan de Schelfzee. 23 Hij had hen, zo dreigde Hij, vernietigd, indien Mozes niet, zijn verkorene, op de bres had gestaan, Hem weerhoudend: deze wist zijn gramschap te keren, dat Hij hen nièt uit heeft geroeid. 24 Zij wilden het kostelijke land niet, geloofden niet in zijn belofte, 25 maar zij mokten voort in hun tenten, hoorden niet naar de stem van de Heer. 26 Toen zwoer Hij - en Hij hief zijn hand - hen in de woestijn te doen vallen, 27 het geslacht dat zij hadden verwekt te doen sterven temidden der heidenen, te verstrooien over de aarde. 28 En zij gaven zich af met Baäl Peor, aten mee van de doden-offers: 29 zo tergden zij Hem door hun daden, en een ziekte brak onder hen uit. 30 Pinechas verhief zich, greep in: toen kwam de ziekte tot staan; 31 en dit heeft hem gestrekt tot rechtvaardiging, met heel zijn geslacht - voor altijd.

233

Page 242: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

32 Zij vergramden bij Meriba’s wateren Mozes: boeten moest hij door hùn schuld; 33 doordat zìj zijn drift hadden geprikkeld ontviel hem het ondoordacht woord. 34 Zij roeiden die volken niet uit die de Heer hun genoemd had met name, 35 lieten liever zich in met die heidenen: hun gebruiken volgden zij na. 36 Hùn afgoden gingen zij dienen, werden in hun netten verstrikt: 37 zij brachten ten offer hun zonen, hun dochters aan de demonen, 38 vergoten schuldeloos bloed, - het bloed van hun zonen, hun dochters die zij Kanaäns afgoden offerden! - door bloedschuld werd de aarde ontwijd. 39 Zó bevlekten zij zich door hun daden, overspelig in heel hun bedrijf - 40 tot de brandende toorn van de Heer zich keerde tegen zijn volk: een afschuw kreeg Hij van de zijnen. 41 Hij gaf hen in de macht van de heidenen, dat hun haters hen overheersten, 42 dat hun vijanden hen onderdrukten! zij kromden zich onder hun macht. 43 Telkenmale heeft Hij hen gered, maar weerspannig blééf hun gezindheid; dieper zonken zij weg in hun kwaad. 44 Maar als Hij hun nood dan aanschouwde, als Hij dan hun jammeren weer hoorde, 45 dacht Hij, om hèn, aan zijn verbond, werd - zó groot is zijn goedheid - bewogen, 46 maakte dat zij barmhartigheid vonden bij wie hen wegvoerden destijds. 47 Verlos ons, Heer onze God, breng ons uit de wereld weer samen, dat wij loven uw heilige naam, in úw lof onze roem mogen weten. 48 Gezegend zij de Heer, de God van Israël, van eeuwigheid tot eeuwigheid. En heel het volk zegge: amen! Godlof! Psalm 106

234

Page 243: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 106 Deze psalm vormt samen met de vorige een medaille. Een medaille heeft twee zijden. De voorliggende psalm is in vele opzichten de keerzijde ervan. Als we nog even terugblikken op de vorige psalm dan zien we daar een klein, kwetsbaar volk, dat à la carte bediend wordt en zich tot en met kan ontplooien tot een bevrijd volk in een land vol belofte en toekomst. Te mooi om waar en zomaar werkelijk te zijn. In deze psalm lezen we wat het volk van de geschiedenis, die de Gans Andere mogelijk maakt, er zelf van maakt. De beginverzen lijken naar de vorige psalm te verwijzen. De dichter spoort de lezer aan om de lof te zingen – ‘te verluiden’, schrijft de vertaler – van Hem die al deze ‘daden’ voor zijn volk heeft gesteld. Ze zijn immers zo goed en zo talrijk dat we ze nooit voldoende zullen kunnen verwoorden. Ze leken wel een paradijs te scheppen waar de gebraden kippen voor het grijpen lagen; waar al je wensen al vervuld waren vooraleer je ook nog maar één vingerknip kon of moest geven. Het zou slechts één van de vele sprookjes zijn, indien het zo verging... Het is echter eerder de werkelijke droom van de Gans Andere die Hij voor ons - zijn volk – ‘mogelijk maakt’ en die uit zijn daden spreekt. Maar er is ook nog de mens die er één en ander van maakt! De vorige psalm was geëindigd met de gave van het land waar de mens Zijn weg-ten-Leven zou gaan. Hoe het hem is vergaan, lezen we dan in deze psalm vanaf vers 6. De eerste woorden ervan, kleuren meteen de grondtoon. ‘Zondig waren wij...’ (v. 6). We zouden dit verder vrij kunnen hertalen als: ‘wij slaan wonden, wij slaan bressen en wrikken de band van bescherming (= het verbond) los’. Tegenover de ‘daden’ van Hem staan hier de ‘wandaden’ van de mens. Nu krijgen we – van de verzen 7 tot 43 – een moordende cocktail van – tot op vandaag herkenbare – kleinmenselijkheid voorgeschoteld. Opnieuw wordt hier – bijna analoog met de vorige psalm – de loop van de geschiedenis als leiddraad gebruikt vanaf het verblijf in Egypte, uittocht, tocht door de woestijn en intocht in het land dat beloofd was. In een versnelde vorm maken we kennis met verhalen die voorkomen in andere Bijbelboeken zoals o.a. Exodus, Deuteronomium, Numeri, zelfs Rechters. Deze gebeurtenissen zijn een aaneenschakeling van een geschiedenis van onverschilligen, onachtzamen, opstandigen, weerspannigen, ondankbaren, zelfgenoegzamen, betweterigen, afgunstigen, wellustigen. Kortom, het is hier niet zomaar een zootje ongeregeld, een allegaartje van een ‘minder gelukt’ soort, het gaat hier – door heel de geschiedenis heen – over de meest hardleerse recidivisten. Zoals men vroeger zei: ‘ze kennen, willen God noch gebod’. Ze lappen alle voorschriften en wetten aan hun laars! Ze maken het hun leiders onmogelijk om op een ordentelijke manier het geheel verder te be-heren. Ze drijven ze tot het uiterste, zelfs tot over de menselijk-draaglijke grens. Wie zou uitendelijk nog om zo’n volk geven? Wie zou daar nog zijn energie in steken? Als de druk op de ketel te hoog wordt dat zelfs de leiders en hun assistenten het niet meer aankunnen, dan lezen we – als een soort refrein – hoe Hij toch telkens weer tussenkomt en bevrijdend handelt (v. 8, 15, 43). Maar alsof dit nog niet volstond, konden ze het zo gortig maken dat het zelfs de Gans Andere teveel werd. Hij zou ermee ophouden als – gelukkig – op dat ogenblik de verantwoordelijken toch nog bij Hem komen pleiten om een (volgende) kans (v. 23, 30). Zelfs als ze door hun zelfingenomen, koppig toedoen in de penarie geraakten en volledig aan de grond zaten, kon Hij hen niet loslaten. De verzen 44-45 maken je stil. Als Hij de mens in hun nood hoort jammeren dan denkt Hij – om hen – aan zijn verbond. Hij wordt bewogen. Hij voelt het tot in zijn buik. Zijn goedheid is zo immens dat Hij de mens – ondanks alles – zijn plaats terug laat vinden. Zijn schoot, zijn barmhartigheid is onze plaats! Het is dan geenszins te verwonderen dat deze psalm tot lof oproept van Hem wiens genade, wiens goedheid, wiens bron-van-Leven duurt tot in eeuwigheid (cfr. Psalmen 41, 72, 89). Na een spatie bij vers 47 krijgen we in vers 48 – wat misschien oorspronkelijk niet tot deze psalm behoort – het geijkt – hoewel in een ietwat gewijzigde vorm – beamen van het loven en prijzen waarmee hier het vierde boek – binnen het ‘Boek der psalmen’ – afgesloten wordt.

235

Page 244: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

236

Page 245: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De geredden ‘Looft de Heer, goedertieren is Hij: tot in eeuwigheid blijft zijn genade!’ 2 Spreken zó de verlosten des Heren, die Hij loste uit de macht van hun kweller, 3 die Hij saam heeft gebracht uit de landen, van de zonsopgang, van het westen, van het noorden en van de zee. 4 Moesten omdolen in de woestijn, op de trek door de eenzaamheid, vermochten geen woonplaats te vinden; 5 en zij leden honger en dorst, hun geest werd in donker gehuld - 6 riepen toen tot de Heer in hun angst: uit hun noden heeft Hij hen gered, 7 heeft een effen weg hun gebaand om te gaan, om een woonplaats te vinden. 8 Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht: 9 dorstend leven heeft Hij gelaafd, Hij heeft hongerend leven verzadigd. 10 Moesten huizen in duister, in schaduw des doods, in pijnigend ijzer geklonken; 11 want zij hadden Gods woorden getart, de raad des Allerhoogsten versmaad, 12 die hun hart door beproeving terneer boog; zij struikelden - er was geen helper: 13 riepen toen tot de Heer in hun angst, uit hun noden heeft Hij hen verlost, 14 hen geleid uit het duister, de schaduw des doods: Hij heeft hun boeien verbroken. 15 Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht,

16 Hèm die bronzen deuren verbrak, die grendels van ijzer deed springen. 17 Dwazen aan hun afvallige wandel, aan hun eigen wandaden ziek, 18 - elk voedsel werd hun tot een walg - geraakten aan de poorten des doods; 19 riepen toen tot de Heer in hun angst: uit hun noden heeft Hij hen verlost, 20 heeft zijn woord gezonden, genas hen: Hij deed hen de groeve ontgaan. 21 Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht, 22 Hem offeren offers ten dank, met jubel zijn daden verhalen. 23 En naar zee trokken er, gingen scheep, op de wijde wateren bedrijvig: 24 wat zij zàgen! - de schepping des Heren, zijn wonderen daar diep in de zee. 25 Hij sprak, Hij ontbood de wind; een orkaan die de golven deed opslaan, 26 - hemelhoog, tot de gronden omlaag - hun ontzonk in dit noodweer de moed. 27 En zij duizelden, slingerden als dronken: al hun zeemanskunst was vergaan. 28 Tot de Heer riepen zij in hun angst, uit hun noden wees Hij hun een weg, 29 Hij bedaarde de storm dat het stil werd: de golven kwamen tot rust; 30 die met blijdschap de kalmte ervoeren bracht Hij naar de haven der wensen. 31 Laat zij loven de Heer om zijn goedheid, zijn wonderen aan het mensengeslacht, 32 Hem verheffen in de bijeenkomst des volks, in de raad der oudsten Hem prijzen.

237

Page 246: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

33 Stroomgebied maakte Hij tot woestijn, het werd dor waar één water welde: 34 vruchtbaar land - tot een zoutkorst werd het, om de boosheid van wie het bewoonden. 35 Waar woestijn was schiep Hij een meer, riep uit bar zand bronnen te voorschijn, 36 wees een plaats daar wie hongerig waren: en zij stichtten ter woning een stad. 37 Akkerland hebben zij er bezaaid, wisten er te planten hun wijngaard; en die gaf hun vrucht voor de pluk. 38 Hij zegende hen: zij vermeerderden zeer, - ook hun kudden liet Hij niet verminderen - 39 zij, gering eertijds en verdrukt, in de greep van rampspoed en kommer. 40 Schande stortte Hij over de machtigen, deed waar weg noch steg is hen dolen; 41 doch de arme ontrukt Hij aan onheil, maakte talrijk als schapen de stammen. 42 Vol vreugde zien dit de oprechten: alle onrecht moet sluiten de mond. 43 - Wie is wijs? Hij die dit wil betrachten: die beseft de weldaden des Heren. Psalm 107

238

Page 247: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 107 De korte inleiding bij het ‘Boek der Psalmen’ vertelt ons dat het huidig Psalterium tot stand is gekomen door een samenvoeging van eerder op zichzelf staande liederenbundels. En zo komt het dat we hier bij het begin staan van het vijfde en laatste boek van het Psalterium. Hoe de uiteindelijke redactie gegroeid is, welke criteria doorslaggevend waren en tal van andere vragen in verband met de manier waarop de ordening van de psalmen – zoals ze nu voor ons liggen – tot ons gekomen is, zijn hier niet meteen aan de orde. Als we de psalm op zich bekijken is het mooi om een boek, een poëzie- of liedbundel te beginnen met een tekst over ‘de geredden’, meteen de titel van deze psalm. Het lijkt een motto te (mogen/kunnen) zijn dat hoopvol uitkijkt over het geheel dat volgt, hier in dit geval, het ganse vijfde boek. Die belofte wordt meteen bevestigd door het beginvers waarmee dit vijfde boek opent. Het roept op tot lof van Hem die ‘ingoed’ is en die niet ophoudt het geschenk van Leven te blijven geven. Een aandachtig lezer zal vaststellen dat dit – woordelijk – ongeveer hetzelfde openingsvers is als dit van de vorige psalm, de laatste van het vierde boek. Hierbij kunnen verschillende vragen gesteld worden. Als de indeling in die specifieke vijf boeken niet willekeurig of al te kunstmatig is – wat niet het geval zal zijn – dan kunnen we ons ondermeer afvragen of de toenmalige auteurs van de - elk op zich bestaande – liedbundels elkaar, zoniet dan minstens elkaars teksten kenden? Stonden elk van die toenmalige liedbundels wel van in hun begin zo op zichzelf of hebben de auteurs niet geput uit een – gemeenschappelijke, eerdere – tot op heden misschien ongekende bron? Los van technische kwesties en allerlei speculaties, mogen we stellen dat het gehele Psalterium de uitdrukking is van het spiritueel-religieus erfgoed van een volk. Geen erfgoed als een te beschermen monument uit een vervlogen tijd, maar een erfgoed dat leeft, levend blijft, leven geeft en steeds opnieuw gestalte krijgt doorheen de levensgeschiedenis van de mens, het volk, de gemeenschap die in dit erfgoed delen kan en mag. Het ganse boek der Psalmen ademt deze dynamiek uit. Het beitelt dan ook telkens weer deze onuitputelijke bron in andere, weer nieuwe woorden. Er zijn er nooit genoeg voorhanden. Herhalen kan dan zinnig zijn, ook om te onderstrepen waar het op aankomt. We zien dit ook hier in de structuur van deze psalm. De boven-menselijke goedheid van de Gans Andere wordt in deze psalm geïllustreerd in het nooit aflatend blijven schenken van leven en levenskansen aan vier verschillende groepen van mensen in nood. De noodsituatie van elke groep wordt poëtisch mooi in beeld gebracht. Telkens wanneer de hoop op uitzicht de oogkassen hol gevreten heeft, lezen we viermaal dat de mensen tot Hem roepen in hun angst en dat Hij hen bevrijdt, losmaakt, opnieuw op weg zet (v. 6, 13, 19, 28). Nadat de manier waarop Hij reddend tussenkomt heel bondig in één of hooguit twee verzen beschreven wordt, lezen we terug viermaal hoe zij – als een soort echo van het openingsvers – opgeroepen worden om Hem te loven voor wat Hij – in zijn goedheid – deed, doet en blijft doen met de mensen (v. 8, 15, 21, 31). Deze viervoudige herhaling – van telkens twee verschillende verzen – lijkt mij niet zoiets als een mantra die men oeverloos – zelfs bijna ondoordacht – mag blijven reciteren, al was het maar als een soort technisch hulpmiddel om zijn geest leeg en vrij te maken of te houden. Wie er het tweede vers van deze psalm nog eens op naleest, zal merken dat de lofprijzing de taal van de geredden is die Hij van heinde en ver samenbrengt. Het is dus belangrijk zich zijn noodsituatie zowel als zijn hulpkreet en bevrijding voor de geest te houden om ook te kunnen blijven loven. Precies hierin bestaat het gered zijn. De beeldrijk beschreven lotgevallen van de vier verschillende groepen van mensen zijn niet de eigenlijke kern. Zonder al te veel verbeelding zijn ze trouwens herkenbaar als universeel menselijke kenmerken. Er is de heimatloze mens die noch bij zichzelf, noch bij de ander ooit kan thuiskomen. Anderen blijven op- en ingesloten, gevangen in eigen ideeën en visies die vaak uitlopen in een doodlopende straat bij gebrek aan open dialoog met de a/Ander. Er is de ultieme zelfvoldaanheid die allergisch is voor al wat anders is; die zich huiverig afschermt voor al wie vreemd, anders en dus niet te herleiden is tot het zelf van de zelfvoldane mens. Er is de mens die uit de koers geslagen is; de weg niet meer terug kan vinden en gedesoriënteerd, moedeloos verder rondzwalpt. De dichter had het hierbij (v. 32) kunnen laten. In het laatste stuk (v. 33-43) – waarvan we ons ook hier kunnen afvragen of het oorspronkelijk een organisch geheel met het voorafgaande vormde – worden de tussenkomsten van de Gans Andere duidelijk gesteld binnen de figuur van de tegenstelling. Stroomgebieden worden woestijn. Meren worden dorre zoutkorsten. Het geringe maakt Hij groot. Machtigen maakt Hij te schande. Dit is geen blind willekeurig handelen, maar wijst erop dat het schenken-van-Leven door de Gans Andere al het menselijk denkbare doorbreekt en overstijgt!

239

Page 248: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Bij het morgenrood 2 Mijn hart, God, weet zich gerust. Zingen mag ik, tokkelen de snaren: ja – dàt is mijn glorie. 3 Ontwaak, mijn cither, mijn harp, ik zing het morgenrood wakker, 4 U ter ere, Heer, doe ik klinken mijn loflied onder de volken, alom in hun landen mijn harpzang. 5 Want hemelhoog is uw genade, tot de wolken toe reikt uw trouw. 6 Hoger, God, dan de hemelen verhef U, laat uw glorie de aarde omvatten, 7 opdat uw geliefden bevrijd zijn. Geef met sterke hand de triomf; o, verhoor mij! 8 En God in zijn heiligdom sprak het. - Juichend zal ik Sichem verdelen, van Sukkot het rivierdal verkavelen; 9 van Mìj Gilead, van Mìj Manasse, Efraïm is mijn hoofd tot een helm, Juda’s heersersstaf is de mijne. 10 Moab moet mijn wasbekken wezen, op Edom werp ik mijn sandaal, mijn triomfkreet treft Filistea. 11 Wie brengt mij in die stad zo onneembaar? Wie gaat mij voor tot in Edom? 12 Ja, Gìj God, die ons hiertoe bestemd hebt: gaat Gìj niet aan de spits onzer scharen? 13 Geef ons hulp tegen wie ons te na komt: uitredding door mensen - een drogbeeld! 14 Met God weten wij ons te weren. Hìj is het die onze belagers de voet zal zetten op de nek! Psalm 108

240

Page 249: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 108 Lezen, bladeren, grasduinen in een poëziebundel zorgt steevast voor een waaier aan lees- en allerlei andere ervaringen. Het levert gegarandeerd ook allerhande – merkwaardige, soms verrassende – vaststellingen op. Wat zou je ervan denken als je in een bundel tweemaal een gedicht zou aantreffen van amper veertien verzen – inclusief opschrift bij de titel – waarvan acht verzen (van vers 7 tot en met 14) – volledig dezelfde zijn?! In een liedbundel is dit nog te verstaan. Op éénzelfde tekst kunnen verschillende melodieën gecomponeerd worden. Maar in een poëziebundel?! We zouden ons kunnen afvragen of en hoe de redacteur, de uitgever dat over het hoofd heeft kunnen zien. Zoniet, wat is dan de bedoeling hiervan? Is de auteur zich wel bewust van deze situatie? Zoja, wat wil de auteur hiermee bereiken? Wat we nauwelijks voor mogelijk houden, maken we echter mee in het ‘Boek der Psalmen’ met psalm 60 en psalm 108. Buiten enkele aanvangsverzen die van elkaar verschillen, zijn voor de rest – vanaf vers 7 – beide psalmen bijna identiek. Het woord ‘psalm’ is de vertaling van het Hebreeuws woord ‘mizmor’ dat ondermeer ‘lied’ betekent. Het gehele ‘Psalterium’, het ‘Boek der Psalmen’, heet in het Hebreeuws ‘Sefer Tehillim = Boek van lofprijzingen’. Deze twee Hebreeuwse termen duiden erop dat een psalm zowel melodie als lied, zang en compositie, muziek en poëzie is. Dit kan ons op (een) weg helpen bij een beschouwing over twee identieke teksten met verschil in aanvang. Bij muziek geeft de aanvang van elke notenbalk de sleutel aan. Deze toont ons – samen met mogelijks andere annotaties – wat en hoe we de partituur – de muziektekst – moeten lezen en interpreteren. Die sleutel reikt ons de grondtoon en de grondstemmng aan waarbinnen zich de ‘tekst’ verder beweegt. Die sleutel is richtinggevend voor hetgeen we verder kunnen verwachten. Hij is mede-bepalend voor de kleur en de verstaansruimte van hetgeen erop volgt. De aanvang van deze psalm klinkt als een ‘allegro maestoso’. Tegelijk hiermee drukt het de ziel uit van hetgeen het Griekse woord ‘psalmos’ – vandaar het Nederlandse woord ‘psalm’ – bedoelt. ‘Psalmos’ – afgeleid van ‘psallo’ – betekent zowel het getokkel op een snaarinstrument als een loflied. Het spreekt dus over de activiteit zelf van het bespelen van een snaarinstrument als over het lied en de zang dat daarmee begeleid wordt. Na titel en opschrift, lezen we meteen: ‘...zingen mag ik, tokkelen de snaren, ja – dàt is mijn glorie’ (v. 2). De psalmist zijn hart is gerust. Hij is welgemoed. Zingen en musiceren, dat is de reden van zijn bestaan. Het allegro wordt nog levendiger en geestdriftiger, vivace en con spiritu. De psalmist roept zijn instrument wakker, want hij wil met zijn lied het morgenrood wekken (v. 3). En wie in het Oosten het opgaan van de zon wil meemaken, weet dat hij dan heel snel moet zijn. En nog houdt het allegro niet op, het wordt vuriger, con fuoco. Lied en muziek klinken alom in de landen van de volkeren, ter ere van Hem (v. 4). Een psalm is niet zomaar een lied, evenmin als de psalmist zomaar een liedjeszanger is. De psalmist laat zijn stembanden en de snaren van zijn cither of harp trillen voor Hem. Hij is het immers die uiteindelijk bevrijding schenkt. Meer nog, Hijzelf is de uiteindelijke bevrijdng! Mensen kunnen elkaar soms wel helpen, maar raken dan weer met elkaar in tweestrijd. Soms worden we het moe of schieten tekort in het bijstaan van de medemens. Er schort altijd wel iets waardoor het een drogbeeld, een illusie is te denken dat de uiteindelijke redding uitsluitend bij mensen te vinden is (v. 13). Hij – de Gans Andere – is voorbij de strijd tussen goed en kwaad, voorbij het wankel en onzeker evenwicht tussen toevalstreffer en ongeluk, voorbij geluk of gebrek, voorbij elke triomf of nederlaag (v. 8-12). Daarom is Hij de ultieme Levens-adem, de adem-ten-Leven. Hij is diegene die éénieder beademt en zo tot Leven bestemt. Daarom ook dat een psalm – tekst, lied, zang, muziek – voor iedereen bedoeld is en een universeel karakter draagt. Daarom ook dat een psalm steeds zijn lof wil zingen in welke – soms vreemd aandoende – toonaard ook. Daarom ook dat voor de psalmist het zingen en musiceren voor, door en over Hem, de reden, het hart, de ziel van heel zijn bestaan uitmaakt!

241

Page 250: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God is sterker dan de vloek Blijf, God van mijn loflied, niet zwijgen; 2 een muil van laagheid, van laster staat tegen mij opengesperd: met een leugentong spreekt men mij aan; 3 er zijn woorden van haat om mij heen, als een vijand geld ik - onverdiend. 4 Als dank voor mijn vriendschap vervolging; en ik - mijn gebed was voor hen. 5 Kwaad voor goed betalen zij mij, voor mijn genegenheid haat: 6 ‘Breng een schurk tegen hem in het veld, maak dat die zich als aanklager opstelt: 7 en zijn rechtszaak loopt uit op een vonnis. Gelde als zonde zelfs zijn gebed! 8 Dan zullen zijn dagen geteld zijn: en dan krijgt een ander zijn ambt. 9 Laat zijn kinderen vaderloos worden, tot weduwe worden zijn vrouw; 10 Laat ze zwerven, zijn kinderen, als bedelaars, moeten schooien van honger en dorst; 11 laat de woekeraar azen op zijn have; al zijn werk - vreemden maken het buit. 12 En laat géén hem trouw blijven in vriendschap, géén omzien naar wie vaderloos zijn, 13 laat zijn nakroost uitgeroeid worden, gedelgd, één geslacht verder, zijn naam. 14 En laat wat zijn vaderen misdreven de Heer in herinnering zijn, wat zijn moeder misdeed onuitwisbaar. 15 Laat dit steeds voor het oog van de Heer staan; dan snijdt Hij hun voortbestaan af.’ Psalm 109

16 ‘Daar hem elke barmhartigheid ver was, daar hij veeleer de weerloze arme, de wahopige, joeg in de dood, 17 de vervloeking verkoos -en die sla hem- de zegen verwierp - die ontga hem -, 18 daar hij zich met die vloek had ommanteld - dat verkwikt hem als water van binnen, dat bekomt zijn botten als olie - 19 zij die vloek de dracht die hij moet dragen, de riem die voorgoed hem omsnoert.’ 20 Lone zó de Heer mijn vervolgers; en alwie mijn leven verwenst! 21 Gij aldus, Jahwe, die mijn Heer zijt, sta mij bij, getrouw aan uw naam; rijk is uw ontferming - behoud mij: 22 ik ben zo ellendig, zo arm, zo diep gewond in mijn hart, 23 moet vergaan als een schaduw die neigt, weggevaagd word ik als een sprinkhaan. 24 Van het vasten knikken mijn knieën, mijn lijf is verschrompeld, verdord, 25 en tot spot ben ik anderen geworden: zij zien mij en schudden het hoofd. 26 Sta mij bij, mijn Heer en mijn God, verlos mij krachtens uw goedheid, 27 dat ùw hand hierin wordt herkend: Gijzelf, Heer, hebt het voltrokken. 28 Zij vervloeken - zegen geeft Gìj, zij verheffen zich - worden vernederd. Doch vreugde is het deel van uw knecht. 29 Minachting omgeeft mijn vervolgers, in de mantel der schande gehuld. 30 Hoog wil ik loven de Heer, Hem temidden der menigte prijzen: 31 want nevens de arme staat Hìj, om hem te verlossen uit de greep van wie vonnis hadden gewezen.

242

Page 251: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 109 Als er een aanvangsvers is waarin de grondtoon meteen door en door klinkt, dan toch wel deze: ‘Blijf, God van mijn loflied, niet zwijgen...’(v. 1). Dit zwijgen - van de Heer - spreekt alles uit. Uit dit zwijgen spreekt de psalmist. Vanuit Gods zwijgen borrelen en stromen de woorden van de dichter zoals gloeiende lava van een vuurspuwende berg. Dit goddelijk zwijgen is hier als een kweekvijver voor een broeierig menselijk leven. Dit zwijgen van God maakt het spreken van de mens mogelijk en wel in alle registers van roepen (om hulp), schreeuwen, (ver-)vloeken, (ver-)wensen, smeken, bidden, loven.. De diversiteit van spreken – die in deze psalm voorkomt – wijst misschien ook op meerdere gevoelslagen die bij de psalmist opkomen. We zouden al kunnen denken dat we – om het wat oneerbiedig uit te drukken – met een soort Calimero te doen hebben. Iemand die zich verongelijkt voelt, want hij lijkt het – althans voor zichzelf – altijd goed te bedoelen, maar wordt telkens weer heel verkeerd begrepen, ‘... als een vijand geld ik – onverdiend’ (v. 3). Hij krijgt stank voor dank. ‘Kwaad voor goed betalen zij mij, voor mijn genegenheid haat’ (v. 5). Hij lijkt reddeloos om hulp te smeken. ‘... ik ben zo ellendig, zo arm, zo diep gewond in mijn hart’ (v. 22). Met krachtige beelden roept hij zijn uitzichtloosheid uit. ‘... moet vergaan als eens schaduw die neigt, weggevaagd word ik als een sprinkhaan’ (v. 23). ‘... mijn lijf is verschrompeld, verdord’ (v. 24). Hij blijft ook scherp in zijn taal over de andere, zijn tegen-stander(s). ‘... een muil van laagheid, van laster staat tegen mij opengesperd...’ (v. 2). ‘.. er zijn woorden van haat om mij heen’ (v. 3). En dat is zeker niet overdreven als we te horen – of beter – te lezen krijgen wat hem allemaal naar het hoofd geslingerd wordt (v. 6 – 15). Met een emotionaliteit, vol vijandigheid gaan zijn tegenstrevers tekeer. Ze spuien een niet te stuiten vloed van verwensingen en vervloekingen.. De éne nog wreder dan de andere. Je zult het geweten hebben. Geen enkel aspect van het menselijk bestaan wordt onaangeroerd gelaten. Ook slinkse sluwheid ontbreekt niet. Laat ons de grootste schurk onder ons tot aanklager promoveren en er op die manier een proces van maken dat op een vonnis moet uitdraaien (v. 6 - 7). Veroordeel hem ter dood. De éne zijn dood is de ander zijn brood (v. 8). En zo worden tegelijk zijn vrouw, als weduwe en zijn kinderen als wezen tot de bedelstaf veroordeeld (v. 9-10). Maak woekerprijzen voor zijn bezit en laat anderen met de resultaten van zijn prestaties lopen (v. 11). Laat de nabestaanden in totale veréénzaming wegrotten zodat in één generatie zijn naam verdwenen is (v. 12-13). En alsof dat laatste nog niet genoeg is, gaan ze nog eens goed natrappen en hem ook nog treffen in zijn gelovig-zijn. Laat al wat misdreven is, zowel van zijn vaders- als van zijn moederszijde blijvend in herinnering gehouden worden en steeds opnieuw voor het oog gebracht worden van de Gans Andere, dan is zijn en hun lot definitief bezegeld. ‘... dan snijdt Hij hun voortbestaan af’ (v. 14-15). Je zou voor minder onthutst en radeloos zelf allerlei brutaliteiten in het rond beginnen te slingeren. De psalmist – of diegene die hij vertegenwoordigt of met wie hij zich identificeert – laat zich geenszins onbetuigd. Hij is helemaal niet het brave doetje of één of ander onmondig knulletje. Hij raakt verstrikt in het strijdperk waar het spel van woord en tegen-woord gespeeld wordt. Elke vloek roept een wedervloek op. Elke verwensing roept een andere tegen-verwensing in het leven. Er is een opbod van vloek en verwensing. En zo verzeilt men in een straatje waar men de ander steeds opnieuw een koekje van eigen deeg toegooit. Zo roept de verongelijkte: ‘de ander is onbarmhartig en jaagt de weerloze de dood in, hij verkiest de vervloeking, dat hij zelf erdoor getroffen wordt, hij verwerpt de zegen, dat deze dan hem ook voorbijgaat’ (v. 16-17). Hij blijft zich in dat giftig sarcasme verkneukelen, dat prachtig poëtisch verwoord is in de verzen 18-19. Zijn tegen-schreeuw culmineert in de wens dat de vloek de riem is die de ander voorgoed omsnoert. En om dat wat kracht bij te zetten, hoopt hij dat zijn wens tegelijk ook het loon is dat de Gans Andere op zijn vervolger(s) zal laten neerkomen. De spatie die nu volgt is hoogstnodig, al was het maar om de opgeklopte woede en de opgevlogen heftigheid wat te laten zakken en tot bedaren te brengen. De blanco ruimte van de spatie is echter zo vol als Gods zwijgen in het aanvangsvers een voluit laten spreken was van waar het op aankomt. De lege ruimte spreekt in al haar volheid zonder woorden uit dat vloek en tegen-vloek tot niets leidt, enkel tot de leegte van de dood. De blanco ruimte geeft de tijd om op adem te komen en de storm te laten luwen. De toon van de derde strofe is dan ook geheel anders. De psalmist lijkt de uitzichtloosheid van de storm en tegen-storm ingezien te hebben. Hij smeekt – totaal ontredderd – om bijstand van de Gans Andere. In Hem kan hij blijven vertrouwen stellen. Zoals ook het aanvangsvers stelt ‘God blijft de God van zijn glorie, van zijn redding’. Het zwijgen van God is voor hem het reddend spreken gebleken. Dit immers deed de dichter inzien dat, waar de mens vervloekt, de Gans Andere zegen geeft (v. 28). Vandaar ook de titel: ‘God is sterker dan de vloek’.

243

Page 252: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Jahwe’s koning Zó zegt het Jahwe tot mijn heer: ‘wees gezeten aan mijn rechterhand: welhaast doe ik uw vijanden zijn een voetschabel voor uw voeten.’ 2 Want Jahwe strekt uw heersersstaf vanuit Sion: gebieden zult gij tot diep in vijandelijk land. 3 U toegewijd is uw volk als de dag aanbreekt van uw heerban. Getooid als gold het een feest, uit de schoot van de dageraad zie! als schitterdauw uw jonge krijgers. 4 Jahwe zwoer het - Hij neemt het niet terug: ‘gij zult priester zijn, de eeuwen door, krachtens mijn uitspraak: Melchisedek.’ 5 Mijn heer zetelt aan uw rechterhand: koningen slaat hij neer als hij toornt, 6 richt over de heidenen, velt hen ongeteld, verplettert hun sterkte zover de aarde reikt, 7 lest zijn dorst onderweg uit de beek. Hoog mag hij het hoofd heffen.

Psalm 110

244

Page 253: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 110 Lezen is een curieuze activiteit. Je kunt in een tekst soms rondzwerven als in een doolhof, niet goed wetend waarin, waaruit, laat staan waar-naar-toe. Je botst soms op muren, tastend op zoek naar een ‘zin’ en/of be-teken-is. Het labyrint van een tekst voert ons vaak naar verre, onvermoede gangen. Als een archeoloog schrapen we geduldig, moeizaam, maar blijvend voorzichtig, de mogelijks verschillende lagen van woorden en/of zinnen af op zoek naar een glimp of een scherf van het oorspronkelijk kunstwerk. Lezen is dan niet enkel curieus, het maakt de mens ook nieuwsgierig. Zelfs al geeft de tekst soms heel weinig prijs, zelfs al wil je er bijna de brui aan geven, toch lokt de tekst je opnieuw om hem nog maar eens te her-lezen. Een woord, een beeld, een zin, een uitroep, een voetnoot wijst dan soms naar andere gelijkaardige teksten of naar mogelijke uitwegen uit het doolhof. Zo leidt lezen je soms via een lange weg, een om-weg, via andere teksten terug naar de tekst die voor je ligt. Ondertussen werd je echter mogelijks nuttige en bruikbare informatie aangereikt. Zoiets is dan zeer welkom. Dit is zeker het geval bij de lectuur van deze psalm 110. De weerbarstigheid van deze tekst begint reeds bij de titel van de psalm: ‘Jahwe’s koning’. Wie en wat is deze koning? Is er een koning boven Jahwe? Dat is toch ondenkbaar?! Wat kan dan bedoeld zijn met een koning buiten Jahwe? En wie is deze koning dan? De aanvangszin van het eerste vers maakt het zeker niet meteen duidelijker: ‘zo zegt het Jahwe tot mijn heer...’. Wie is die ‘heer’ waarover de psalmist het heeft? Het is ook niet meteen opgelost als we zouden aannemen dat – zoals het opschrift bij de titel aangeeft – deze psalm van David zou zijn. Stilaan rijst de bedenking of er wel één bepaald historisch individu mee bedoeld wordt? Vooraleer op die weg verder te gaan, kunnen we misschien beter eerst nog eens verder lezen en zien wat er over die ‘heer’ nog gezegd wordt. Er wordt immers niet enkel over hem gesproken. Hij wordt in deze korte psalm van zeven verzen ook tweemaal toegesproken (v. 1, 4). Hij wordt uitgenodigd op een gepriviligiëerde plaats, de rechterzijde en dan nog de rechterhand van Jahwe. Volgens een verhelderende voetnoot is dit de plaats van ‘de meest vertrouwde vriend of de meest geëerde gast’. Hoe dan ook, wie op die plaats zit, is een gunsteling die het vertrouwen geniet en in die zin deelt in het gezag van hem aan wiens rechterhand hij plaatsneemt of beter, zijn plaats toegewezen krijgt. Tegelijk met deze ‘uitzonderlijke’ plaatstoewijzing wordt hem ook verzekerd dat al wie hem te na komt en hem ook maar bedreigt, zó gekromd zal worden dat deze zal ver-worden tot een voetbank waarop hij zijn voeten voluit zal mogen uitstrekken en laten rusten! Op die manier is deze gunsteling een heer met koninklijke allure. Hij zal tot diep in vijandelijk gebied heerser zijn en zijn helpers stralen van jeugdige frisheid zoals de ochtenddauw (v. 3). Die vertrouweling is echter niet alleen een koning-heerser. Hij is ook een koning-priester (v. 4). In dit vers verschijnt ook de naam ‘Melchisedek’. Dit is dan wel een sleutel van formaat die een grote poort opent op heel wat lees- en interpretatiemogelijkheden. Melchisedek is immers een figuur die reeds in het eerste boek ‘Genesis’ – het boek van de ‘Oorsprong’ – voorkomt. Hij ontvangt ondermeer Abraham – na een overwinning op een vijandelijke koning (Kedorlaomer) – biedt hem brood en wijn aan en zegent hem, aangezien hij ‘priester’ is. Tevens is hij koning van Salem of ‘koning van de vrede’ (Gen. 14, 17-20). Los van de vraag naar de historiciteit is er nog de betekenis van de naam van deze ‘vredevorst’, Melchisedek, ‘mijn koning is gerechtigheid’ of ‘koning van de gerechtigheid’. Onafgezien van de identiteit van de ‘heer’ (v.1), is het wel duidelijk dat de ‘koning van Jahwe’ – titel van deze psalm – van een ‘gans ander’ kaliber is dan wat mensen aan hun koningen toedichten. Lezen is niet alleen een curieuze activiteit, het maakt ook de lezer curieus of tot een merkwaardig mens. De rijke christelijke liturgie en de kerkvaders hebben ons reeds aangetoond wat allegorisch lezen is. Ze passen deze psalm dan ook probleemloos toe op Jezus, die ze de ‘Kurios’, de ‘Heer’ noemden. In een geseculariseerde en gelaïciseerde wereld (althans in het Westen), in een samenleving die steeds meer lijkt te ‘ontkerkelijken’, kunnen we ons afvragen of en zoja, wat zo’n tekst nog te betekenen heeft buiten een overgebleven kroonstuk uit de sacrale literatuur van een ver vervlogen cultuur? De mens als gestalte van gerechtigheid is een goddelijke droom. Waar de mens gerechtigheid doet, waar hij al wat de gerechtigheid bedreigt bestrijdt en verslaat tot zeer ver in het land van de ongerechtigheid, daar is hij de zeer vertrouwde vriend, die uitgenodigd én thuis is bij de ‘koning der koningen’. Deze psalm geeft meer dan genoeg gedachten mee over het ‘koninklijk wezen/zijn’ waartoe de mens bestemd is!

245

Page 254: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods leiding Godlof! De Heer wil ik loven van harte in de kring der oprechten, zijn schare. 2 Grootmachtig de daden des Heren, voor wie dankbaar gezind zijn herkenbaar; 3 verheven en heerlijk zijn handelen, zijn gerechtigheid houdt stand voor eeuwig. 4 Zijn wonderen – Hij wil ze herdacht zien. – Genadig de Heer en barmhartig. – 5 Hij geeft wie Hem vrezen hun nooddruft; zijn verbond is Hij eeuwig indachtig. 6 Zijn volk deed Hij zijn machtsdaden kennen; Hij schonk hun het erfland der heidenen. 7 Wat zijn hand schept, is waarheid, is orde; al wat Hij opdraagt is waarachtig, 8 onwrikbaar: voor immer en eeuwig, voltrokken in waarheid, volstrektheid. 9 Bevrijding schonk Hij zijn volk, schiep voor de eeuwgheid zijn verbond. Heilig, ontzagwekkend zijn naam! 10 Grondbeginsel der wijsheid: ontzag voor de Heer; heilzaam inzicht voor wie dit betrachten. Zijn lof zal standhouden voor eeuwig!

Psalm 111

246

Page 255: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 111 Eerst en vooral iets over de vorm(geving) van deze psalm. Hij bestaat uit tweeëntwintig regels, verdeeld over tien verzen. Elk vers telt twee regels, behalve de laatste twee verzen, die uit drie regels bestaan. Dit zou niet de moeite waard zijn om op te merken, indien het hier geen alfabetische psalm betrof. Hierin begint, strikt genomen, elke nieuwe regel met de op elkaar volgende letters van het Hebreeuwse alfabet. Het begint bij de eerste letter – alef – en zo steeds de volgende, zoals trouwens in de marge aangegeven. Het spreekt voor zich dat dit fenomeen niet in de vertaling kan overgedaan worden. Een voetnoot bij deze psalm leert ons dat deze vorm van alfabetische psalm een bepaalde volledigheid suggereert. Het Hebreeuwse alfabet met zijn tweeëntwintig letters lijkt dan het geheel van het universum te omvatten. Het is wel zo dat elke letter van het Hebreeuwse alfabet een wereld op zich insluit die anderzijds open-staat naar en verweven is met andere letters waardoor betekenissen ontsloten worden. Alleen al de Kabbala wijdt hieraan heel wat gedachten om dan ook nog niet verder in te gaan op hetgeen deze leert over de cijferwaarde(n) van elke letter en de interpretatiemogelijkheden die dit met zich meebrengt. Door het omzetten in een andere taal, is de tekst van dit soort rijkdom ontdaan. Tegelijk hierdoor worden we des te scherper geconfronteerd met de naakte wezenheid van de inhoud. In deze psalm wordt duidelijk de lof gezongen, de lof van God. Alsof de dichter niet kan wachten, staat het trouwens – als aanvang – voor het eerste (alfabetische) vers: Godlof! De gesuggereerde volledigheid, waarover – in vermelde voetnoot – sprake, wordt hier niet versnipperd en overdadig uitgestrooid. De consistentie van deze psalm, die tevens haar soberheid uitmaakt, brengt de kracht van de lof en ook van wie en wat geloofd wordt, helder in beeld. Hier is het niet zoals vaak gebeurt bij een viering van iemand die zijn/haar actieve loopbaan beëindigt of een symbolisch geladen leeftijd heeft bereikt. Hier horen noch lezen of zien we een ‘expositie’ van alle mogelijke activiteiten en ingrepen van hem die geloofd wordt, hier in dit geval ‘God’. Zijn soliditeit – de economist van vandaag zou spreken van zijn ‘solvabiliteit’ – toont zich juist in het constante. Zijn stevigheid is zijn standvastigheid. De woordkeuze kleurt toon én inhoud van deze psalm. In dit relatief kort gedicht van tien verzen is vijfmaal sprake van ‘eeuwig’ naast woorden als onwrikbaar, volstrekt (v. 8). Binnen dat vijftal is er tweemaal over eeuwigheid sprake in verband met zijn verbond (v.5, 9). Daarom ook licht dit gedicht iets op over de kern van wat een religieus mens is of – misschien beter – wat het betekent ‘religieus’ te zijn. Vooreerst is er het besef te mogen leven vanuit én in een verband. Het is verder ook steeds opnieuw mogen ervaren niet overgeleverd te zijn aan wisselende willekeuren van anderen of teruggeslagen te worden op de eenzaamheid van jezelf. Het is het Verlangen van de Gans Andere mogen voelen die blijft uitzien naar jou en jou blijft toewensen dat jij er mag zijn. Het initiatief gaat trouwens van Hem uit. Hij schiep immers zijn verbond voor eeuwigheid (v. 8) en blijft het eeuwig indachtig (v. 5). Zo ook blijft zijn gerechtigheid en houdt het eeuwig stand (v. 3) en al wat Hij schept in opdracht is voor de eeuwigheid bestemd (v. 7-8). Religieus is dan de mens die zich in dat verbond geweven weet. Dit weefsel vertoont een grondpatroon en zo ook zijn er bij de religieuze mens enkele steeds terugkerende grondstemmingen, die – hoewel ze door allerlei levenssituaties kunnen belaagd worden – toch onuitwisbaar blijven. Zo is er de niet te stelpen stroom om de lof te zingen van diegene met wie men in een solied verband mag en kan blijven leven: Godlof! Dankbaar(heid) om die verbondenheid doet de religieus/verbonden mens ànders kijken en horen. Zo ziet en beluistert hij het dagdagelijks gebeuren anders en ontwaart er vaak de sporen en soms – heel even – een glimp van het gelaat zelf van diegene uit wiens levend verbond hijzelf leeft (v. 2). De stevigheid, de standvastigheid, de trouw aan en in dit leven-dragend en leven-gevend verbond kan de religieuze mens niet anders dan gedenken en her-denken (v. 4). Elke wisselende omstandigheid is een aanleiding om de stabilitiet van dit verbond op-‘nieuw’ denkend in her-innering te brengen. Dit alleen reeds werpt een diepteperspectief op de onuitputtelijke vitaliteit van dit soort ‘unieke’ verbondenheid. Je zou voor minder loven! En zo belanden we in de laatste regels van het slotvers (v.10). Het is een merkwaardige regel, alleen al door het mogelijk taalspel binnen de (vertaalde) verwoording. Zoals reeds gezegd, je zou voor minder niet alleen beginnen, maar ook nooit eindigen met loven. Het zo ‘zal het loven in eeuwigheid standhouden’ kan dan gelezen worden als het nooit ophoudend lied van de religieuze mens die Hem lof blijft toezingen. Tegelijk hiermee kan al wat gebeurt, al wat tot stand gebracht wordt, tot leven gewekt wordt én het verbond tot Leven zelf, gelezen worden als Zijn lofbetuiging die in standvastigheid nooit een einde neemt. Die ineenstrengeling, in de verwoording gevat, opent misschien nog een andere leesmogelijkheid. Zijn handelen strekt Hem zó tot lof dat diegene die dit handelen mag en kan ervaren niets anders kan dan Hem daarvoor loven. Hierin lezen we misschien iets van de dynamiek van ‘het religieuze’ als het ‘levend loven’ en het ‘lovend leven’!

247

Page 256: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het beste deel Godlof! Gelukkig de man die de Heer vreest, diepe vreugde vindt in zijn geboden; 2 zijn stam zal sterk wezen op aarde, het geslacht der oprechten is gezegend. 3 Welvaart, voorspoed woont in zijn huis, zijn gerechtigheid trotseert de tijden. 4 Want de oprechten daagt licht uit het duister. Genadig, barmhartig, rechtvaardig. - 5 Zijn loon vindt de man die gul uitleent, naar betaamt orde stelt op zijn zaken; 6 want hij staat voor immer onwrikbaar: de naam van de rechtvaardige blijft leven. 7 Opspraak heeft hij niet te duchten; vàst verlaat zich zijn hart op de Heer. 8 Zijn standvastigheid is zonder vrees, aan het eind braveert hìj zijn belagers! 9 Waar nood is geeft hij overvloedig: zijn gerechtigheid trotseert de tijden. En machtig verheft zich zijn hoorn. 10 Die kwaad wil ziet het met afgunst. Knarsetandend vergaat hij van woede. De toeleg der bozen moet falen.

Psalm 112

248

Page 257: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 112 Een diptiek of tweeluik bekijken, is een activiteit die zich vaak langzaam, soms zelfs wat moeizaam voltrekt. Het vraagt een volgehouden aandacht, vooreerst om de eigenheid van elk luik op zich op te nemen. Pas dan opent zich de ruimte om gelijkenissen op te merken in o.a. thematiek, lijnen, kleuren... Een doorgedreven observatie laat je ook de verschillen zien in accenten, perspectief, positie van figuren en nog zoveel meer. De inspanning, de tijd, het aandachtig vergelijken en bekijken van de twee luiken lonen de moeite, zeker daar waar ze uitmonden in het schouwen van een éénheid. Deze activiteit wordt nog complexer als de diptiek zelf weer onderdeel is van een (groter) veelluik of deel uitmaakt van een grotere verzameling, zoals bv. in een tentoonstelling. Dit tweeluik staat hier dan niet langer op zichzelf en kan dan verwijzen naar of in verband gebracht worden met andere werken. De activiteit met alles wat hierboven over gezegd is, kan zeker toegepast worden op de voorliggende psalm. De vorm reeds van deze psalm is volkomen symmetrisch met deze van de vorige. Het betreft eveneens een alfabetische psalm waarbij de tweeëntwintig regels identiek verdeeld zijn over de tien verzen, zoals in de vorige psalm. Ook hier wordt de eerste regel van het aanvangsvers voorafgegaan door de uitroep: Godlof! We zouden wat onachtzaam kunnen verzuchten: ‘God nog aan toe!’ Als kritisch lezer en/of zelfs als buitenstaander moeten we ons echter afvragen wat dit hier kan betekenen. Op z’n minst kondigt deze uitroep het begin aan van een loflied. Totaal onverwacht is dat niet waar we, objectief doorgedacht in het kader van een tweeluik, bij de vorige psalm reeds vaststelden dat men voor minder niet alleen zou beginnen loven en zingen maar ook er nooit zou mee eindigen! Is dit tweede luik dan een volkomen doorslag of een duplicaat van de vorige?! Dit lijkt erop, want tot hiertoe zijn er nog geen verschillen vastgesteld. Ook de thematiek, die een aanwijzing kan geven over het soort psalm waartoe deze behoort, is dezelfde. Het betreft een lofpsalm. En ook in deze horen of lezen we een teneur van standvastigheid (v. 8), onwrikbaarheid (v. 6), van het trotseren van de tijd (v. 3, 9). Vanaf het begin van de lectuur echter, merken we meteen een verschil. De thematiek van de lofprijzing is dezelfde, maar het perspectief is anders. Waar we in de vorige psalm de lof hoorden vanuit de mens die niet genoeg het weldoend effect van Gods standvastigheid in trouw kon bezingen, horen we hier de lof als het ware vanuit een goddelijk perspectief over de mens en wat Hij met deze doet, of – misschien anders – wat er met de mens gebeurt als deze bewust verbonden leeft met Hem. Ook in deze psalm wordt dit – hoewel inhoudelijk zeer rijk – sober en daardoor des te meer gecondenseerd verwoord. We lezen hier als het ware een spiegelbeeld van de vorige psam. Al wat daar bezongen werd als eigenschap en gave van Hem, wordt hier nu ook deel van en werkt door in de mens, in zijn wezen en in zijn handelen. Voor wie vanuit Hem leven, daagt steeds licht, ook en vooral in - voor mensen - sombere, uitzichtloze tijden en omstandigheden. Dat licht verblindt niet, straalt niet pijnlijk in de ogen. Het is de voortdurende aanwezigheid van kansen om steeds te her-scheppen. Dat licht is immers genadig, barmhartig, rechtvaardig (v. 4). Welvaart en voorspoed zal niet alleen zijn deel zijn (v. 3), maar hijzelf zal gul en overvloedig geven waar er nood is (v. 9). Zijn gerechtigheid trotseert de tijden en zijn naam blijft leven (v. 6). Dat laatste betekent niet enkel één of ander materiëel restant waarin of waarop nog een naam te vinden is. Het is veel krachtiger! Op de persoon van de gerechtige heeft de dood gewoonweg geen vat. Deze psalm, samen met de vorige, geeft als tweeluik precies weer wat volwassen ‘religieus, verbonden leven’ inhoudt. Daarom ook vormen die beide psalmen een wezenlijke éénheid. Door de wisseling in perspectief laat dit tweeluik de dynamiek én de levendigheid van de ‘verbondenheid/het verbonden-zijn’ zien waarin de wederzijdse verhouding van God én mens geheel de werkelijkheid ontvouwt tot een wereld van geluk. Niet het kortstondig geluksmomentje, de leuke toevalstreffer, het ééndagsvliegje vol glans... De wederzijdse verhouding tussen mens én God is er geen die de mens onderdrukt of infantiliseert. Ze is niet enkel de bedding voor de werkelijkheid maar tegelijk de nooit ophoudende stroom van Leven-ten-geluk. Zo belanden we in het aanvangsvers: ‘Gelukkig de man...’ (v.1). Waar hebben we dit nog gehoord? Het is woordelijk de echo en verder naar de geest inhoudelijk de nagalm zowel van het eerste vers als van de gehele eerste psalm uit het ‘Psalterium’. Hij die probeert verbonden te leven met Hem is geluk toegezegd, hoe dan ook, door dik en dun. Psalm na psalm hebben we reeds meegemaakt dat de dichter niet anders kan, niet elders uitkomt dan Hem te loven. Door alle soorten van menselijke omstandigheden, van blijdschap, falen, hoop, verdriet, doorheen ervaringen van goedheid, van hardheid, boosheid en zachtheid, doorheen danken en smeken, vloeken en bidden, gaan, vallen en op-staan, komt de psalmist na onze lectuur van reeds honderdentwaalf psalmen steeds weer uit op het loven en prijzen van Hem die dat geluk nooit ophoudend blijft toezeggen. Zoals al vaak gezegd, ‘je zou voor minder!’ Je kunt daarmee ook niet ophouden. Elke psalm – welke menselijke hoogte of diepte hij ook aanstemt – kan niet anders dan uitmonden in de diepte van de lof. Eén psalm kan niet volstaan! De honderdvijftig psalmen, het hele ‘Psalterium’, is niets anders dan één, nooit eindigend, onophoudend en steeds opnieuw oproepend lied van lof op het ‘Verbonden Leven!’.

249

Page 258: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wie is als de Heer onze God? Godlof! Looft, knechten des Heren, looft de naam van de Heer. 2 De naam van de Heer zij gezegend van thans tot in eeuwigheid. 3 Van de opgang der zon tot haar dalen zij geprezen de naam van de Heer. 4 Hoog boven alle volken de Heer; hemelhoog is zijn glorie. 5 Wie is als de Heer onze God, die woning maakt in den hoge, 6 die neder wil zien op dit laagland? - in de hemel Hij en op aarde; 7 die de arme opricht uit het stof, uit het slijk wil heffen de schamele, 8 dat hij zetelen mag met de machtigen, met de machtigen van zijn volk. 9 Die de onvruchtbare geeft haar plaats in het huis: een lachende moeder van kinderen. Godlof!

Psalm 113

250

Page 259: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 113 ‘Godlof’ klinkt het ook hier, bij het prille begin van deze psalm. Het moet ons niet (meer) verwonderen. Niet alleen het hele ‘Psalterium’ lijkt één loflied, maar ook in verschillende andere boeken van de Bijbel komen we lofliederen tegen. Er is het loflied van Mozes aan de Rietzee, waar zijn zus Miriam - terwijl het volk over de droge bedding ging - haar tamboerijn neemt en alle vrouwen haar dansend volgen onder het zingen van het machtig refrein (Ex. 15, 1-21). In het boek ‘Rechters’ treffen we het loflied aan van Deborah die het zingt, samen met Barak (Re. 5, 1-34). Naast nog andere, blijven we hier ook nog even stilstaan bij de lofzang van Hanna (1 Sam. 2, 1-10). Hanna is één van de vrouwen van Elkana. Ze bleek jammer genoeg onvruchtbaar te zijn en werd daarom getergd, gehoond en vernederd door de andere vrouw Peninna, die wel kinderen had. Die pesterij, die krenking werd des te pijnlijker bij de jaarlijkse pelgrimstocht waarbij ze allen optrokken naar een heiligdom van Jahwe in Silo. Het zat Hanna zo hoog dat ze niets anders deed dan wenen en zelfs geen hap binnenkreeg ter gelegenheid van de offermaaltijd, die dan plaats had, hoewel ze van Elkana zelfs nog een extra portie kreeg. Ze ging terug naar de tempel en kon niets anders dan midden in haar diepste verdriet smeken om een kind. Haar vurigste wens werd uiteindelijk verhoord. Ze kreeg een zoon, die Samuel – ‘hij die van God afgesmeekt werd’ – genoemd werd. En, zoals ze beloofd had, stond ze hem af voor de tempeldienst aan Jahwe. En het is voor die gelegenheid dat ze haar loflied aanheft en voluit zingt. Geheel het gebeuren, de figuur en de situatie van Hanna, en waar ze zingt – ‘de onvruchtbare baart, tot zevenmaal toe’ (1 Sam. 2, 5) – sluit naadloos aan bij het slotvers van deze psalm: ‘... die de onvruchtbare geeft haar plaats in het huis, een lachende moeder van kinderen’ (v. 9) . Ze zingt nog meer! Zo horen we ook: ‘... Jahwe beurt de zwakke op uit het stof. Hij haalt de arme weg van de asbelt en geeft hem een plaats bij de groten; een erezetel wijst Hij hen toe (1 Sam. 2, 8). Ook in deze psalm lezen we: ‘... die de arme opricht uit het stof, uit het slijk wil heffen de schamele, dat hij zetelen mag met de machtigen, met de machtigen van zijn volk’ (v. 7-8). De mens die door zijn medemens vaak tot vuiligheid gedegradeerd wordt en verwezen naar de puinhoop en het riool van de ‘samen-leving’, wordt hier òp-gericht. Het is immers zijn bestemming – denken we aan het scheppingsverhaal – om uit de klei op-getild te worden door Hem die zijn naam doet. Zo sluipen we terug naar de aanvang van de psalm waar we de oproep om Zijn naam te loven door alle tijden (v. 1-3) – van thans tot in eeuwigheid (v. 2), van de opgang der zon tot haar dalen (v. 3) – nu beter kunnen begrijpen. ‘Godlof!’, zo begint – begrijpelijkerwijze – deze psalm, die – al even begrijpelijk – ook zo eindigt! Een korte, zeer sterke en veerkrachtige psalm die tussen het tweemaal ‘Godlof!’ als een solied, gesloten geheel vastgeheid zit als een edelsteen in een schitterend juweel! Zo zou het kunnen zijn, ware het niet dat een voetnoot bij deze psalm ons opmerkzaam maakte dat hij het begin is van het ‘Hallel’, een hymne – van psalm 113 tot en met psalm 118 – die gezongen wordt op het Joodse Paasfeest. In het ritueel van dit feest wordt de beker viermaal met wijn gevuld en uitgedronken. Bij het begin is er de ‘Vrijheidsdronk’. Dit is de dronk die de bevrijding uit een leven als slaaf in Egypte onderstreept. Als de vertelling uit de Haggada – het verhalenboek – ten einde loopt, worden de eerste twee psalmen van het Hallel gezongen. Nadien wordt de tweede beker gedronken. Dan volgt de maaltijd, de pesah, waar de derde beker gedronken wordt bij het beëindigen van de maaltijd. Tussen deze derde en de vierde beker, die al volgeschonken is, wordt - terwijl op deze nacht van de bevrijding de deur van het huis wijd geopend wordt opdat de profeet Elia zou kunnen binnenkomen - het vervolg van het grote Hallel gezongen met ook nog psalm 136. Zo zien we hoe dit kleinood de aanvang is van een grootse hymne, een lof- en danklied dat zijn wezenlijke plaats heeft in het ritueel verloop van een feest dat bij uitstek het hart is in het Joodse gelovig leven. Het kan dan ook niet anders dan dat we deze én de volgende psalmen – mede vanuit dit perspectief – overwegend zullen lezen.

251

Page 260: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Een weg van wonderen Toen Israël weg uit Egypte trok, Jakobs huis wèg van het vreemdgetaald volk, 2 is Juda geworden zijn heiligdom, Israël zijn domein. 3 De zee zag het en week, de Jordaan boog ruggelings terug; 4 de bergen sprongen als rammen, als lammeren de heuvelenrij. 5 Wat was er, zee, dat gij week, Jordaan, dat ge ruggelings terugboog, 6 dat, bergen, ge opsprongt als rammen, als lammeren gij heuvelenrij? 7 Aarde, beef voor het aanschijn uws Heren, voor het aanschijn van Jakobs God, 8 die een watersprong schiep uit de rots, uit een steenblok fonteinen van water!

Psalm 114

252

Page 261: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 114 In de vorige psalm – de aanhef van het Hallel – klonk de vragende uitroep: ‘Wie is Hij, wiens naam wij loven?’ of ook nog ‘Wie is Hij die woning maakt in de hoge en toch ook hier op aarde is?’(Ps. 113, 5-6). ‘Wie is Hij die de schamele uit het slijk rechttrekt en de onvruchtbare haar plaats geeft in huis, een lachende moeder van kinderen?’ (Ps. 113, 7-9). Kortom, ‘wie is Hij, die niet enkel een naam heeft, maar zijn naam ook is, ook doet. Een naam om te loven!?’. In deze psalm 114 lezen we het antwoord. Het wordt geen lang, doorwrocht en toch onbegrijpelijk theologisch tractaat. Het wordt geen oeverloos betoog. Het wordt een verhaal. Het is het verhaal van wat de Gans Andere met zijn volk en zijn schepping doet! Wat Hij doet is ver-wonder-lijk, zoals ook de titel van de psalm – ‘een weg van wonderen’ – vermeldt. De psalm vertelt, in acht verzen van telkens twee regels, de kern waarvan de gelovige Jood leeft en waar – bij uitbreiding – elke recht-zinnige mens minstens voedsel kan vinden om erover na te denken. Zonder inleiding of andere omwegen, stelt de psalm in één vers – het eerste – de Uittocht present. Dit is hét gebeuren bij uitstek waar, of beter, waardoor het Joodse hart klopt. Naast een mogelijks historisch gebeuren, waarvan we een – reeds literair bewerkt – verslag kunnen lezen in het boek Exodus, blijft het een universeel, en daarom dus ook een nog steeds actueel gebeuren. Het is niet zomaar een mooi, fictief verhaal! De thematiek ervan beklijft. Het is op het lijf van de mens en zijn (on-)menselijk bestaan geschreven. Wie wil er niet weg uit de hel van de onderdrukking, de poel van de uitbuiting en vernedering?! Wie wil er niet weg uit het drijfzand van kruiperigheid en slaafse onderdanigheid?! Wie wil er niet weg uit dat land, dat land van Egypte?! Tot op vandaag maken massa’s mensen hun Exodus mee, op de vlucht naar de hoop op anders, op beter! Goed en wel, dat kan voor die mensen dan wel van toepassing zijn, maar wat voor de burger die leeft in de open ruimte van een vrije democratie?! Is dat voor hem dan geen achterhaald – hoogstens mooi episch – verhaal? De verwoording van de tweede regel van vers één laat ons iets zien: ‘Toen... Jakobs huis weg van het vreemdgetaald volk [trok]’ (v. 1). Het intieme huis van de burger wordt vaak bestookt, bedreigd zelfs door tirannieke wetten van een onwrikbaar economisch systeem. Ons intiem huis wordt vaak bewoond door allerlei sociale plichtplegingen die langzaam aan onze prioriteiten zullen bepalen en onze gewoonten gaan dicteren. Ons huis wordt dag aan dag de woning van vreemdgetaalde gebruiken en leefpatronen, waarvan de mens meer en meer afhankelijk wordt en daardoor steeds verder verwijderd geraakt zowel van zijn bron als van zijn bestemming. Voor wie het beseft, de hoogste tijd om zich uit de verslaving los te wrikken en eruit weg te trekken. Niet vanzelfsprekend! Niet gemakkelijk...! Maar, wat een bevrijding voor wie het waagt! ‘Toen Israël weg uit Egypte trok...werd het zijn domein’ (v.1-2). De Uittocht is niet uitzichtloos. De mens wordt domein van en voor de Gans Andere, zijn bron en bestemming. Zo wordt de mens niet vernederd tot een bezit van een anoniem systeem, ondanks de schijn van enige zelfstandigheid. Hij is een (t)huis – domein en heiligdom (v. 2) – voor Hem ‘die een watersprong schiep uit de rots, uit een steenblok fonteinen van water’ (v. 8). De vervreemde, verharde steenblok die de mens geworden is - uitgedroogd en uitgemergeld door de illusie en de permanente schijn - deze mens wordt opnieuw doordrenkt, mals en kneedbaar tot een vorm, een gestalte van leven, zijn Leven! Voor zo’n wonderlijke weg wijkt alles; de rivieren en zelfs de zee (v. 3,5). Voor zo’n kracht van Leven springt alles; zelfs de heuvels en de bergen (v. 4-6). Het verhaal van de bevrijdende uittocht is het centrale verhaal dat verteld wordt op het Joodse Paasfeest. Dit wordt gevierd in de maand Niesan, de maand van de wonderen. Het hoeft ons dan geenszins te verwonderen dat deze psalm – ‘een weg van wonderen’ – op dit feest als een deel van het Hallel gezongen wordt. Het Joodse Pasen – ‘pasach’ – betekent ‘springen’. Het verwijst naar de omstandigheden waarin het geheel van de ‘Uittocht-ter-bevrijding’ plaats had. Alles moest haastig verlopen, men moest waakzaam zijn en klaar staan. Daarom ook moest men staande eten. Zelfs het brood kreeg geen tijd om te gisten, zo at men ‘ongedesemd’ brood. Wie gevangen zit, staat aan de poort te springen om bevrijd te worden. Wie aan de grens van zijn bevrijding staat, wil niet alleen zelf de sprong wagen, maar ook alles en allen oproepen om te springen. Het is het springen van een ‘gehoor geven aan het w/Woord tot vrij-maken, tot authentisch Leven en tot bestemming komen’. De vertaling is er in elk geval in geslaagd om dit karakter van ‘springen’ duidelijk te stellen. De verzen 4 en 6 – waar bergen springen als rammen, en heuvels als lammeren – zijn elkaars spiegelbeeld zoals eveneens de verzen 3 en 5. ‘Als een watersprong schept Hij uit de rots de fontein van Leven!’ (v. 8).

253

Page 262: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wat de afgoden niet kunnen Niet om òns, Heer, niet om òns: laat het wezen tot eer van ùw naam, om uw goedheid en om uw trouw. 2 Waarom mogen de heidenen dàt zeggen: ‘waar houdt zich die God van hen op?’ 3 Weet: onze God is in de hemel, Hij voltrekt al wat Hem behaagt. 4 Hùn goden zijn afgoden: zilver en goud, maaksel van mensenhanden: 5 hebben een mond - maar zij kunnen niet spreken, ogen hebben ze - kunnen niet zien, 6 oren hebben ze - kunnen niet horen, hebben een neus - en toch ruiken zij niets! 7 Kunnen met hun handen niet grijpen, kunnen met hun voeten niet gaan. Verstoken van stem is hun keel. 8 En hun evenbeeld zijn hun makers, ja elk die op hen zich verlaat. 9 Israël, bouw op de Heer, - hun hulp en hun schild dat is Hij! - 10 Huis van Aäron, bouw op de Heer, - hun hulp en hun schild dat is Hij! – 11 Gij die de Heer vreest, bouwt op de Heer, - hun hulp en hun schild dat is Hij! – 12 Ons gedenkt de Heer, Hij wil ons zegenen, Hij wil zegenen Israëls huis, wil zegenen het huis van Aäron; 13 wil zegenen die vrezen de Heer de kleinen, de groten tesamen. 14 Hij make u talrijk, de Heer, talrijk uzelf en uw kinderen. 15 Gezegend dan gij door de Heer, die gemaakt heeft hemel en aarde: 16 de hemel behoort aan de Heer, aan het mensdom schonk Hij de aarde. 17 Niet de doden spreken Gods lof, géén van wie zijn gedaald in de stilte; 18 maar wìj, wij zegenen God, van thans tot in eeuwigheid. Godlof! Psalm 115

254

Page 263: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 115 Na een eerste lectuur van deze psalm kan een bepaald gevoel je bekruipen, samen met de bedenking in de aard van: ‘ik kan misschien wel vermoeden wat de dichter wil bedoelen, toch is het mij niet meteen voldoende duidelijk. Er worden vele, veschillende elementen aangereikt, maar de struktuur én vormgeving helpen niet meteen om een mogelijks onderliggende samenhang te laten oplichten’. Deze psalm zal nog vele malen opnieuw moeten herlezen worden. Dat is alvast een eerste vaststelling. Een eerste voetnoot bij deze psalm komt aan deze bevinding tegemoet waar ze stelt dat deze psalm ‘in zijn voortgang iets willekeurigs heeft’. Er zou zoiets ontbreken als wat wij een centrale gedachte noemen. Dat is een tweede vaststelling. Toch is die laatste mededeling niet volledig geruststellend. Gelukkig is het wij waarover sprake, cursief gedrukt. Wij, de Westerse mens van vandaag, houden van teksten met (een) klare gedacht(en) en heldere vorm. Eénheid van gedachte, uitgedrukt in éénheid van vorm! Wat de vorm betreft, deze heeft inderdaad – zoals dezelfde voetnoot verder vermeldt – iets onberekenbaars. De vormgeving heeft iets wispelturigs, of beter nog, iets verrassend sprankelend. Maar, wil die veelzijdigheid toch niet de uitdrukking zijn van een kerngedachte, die echter zo rijk is dat ze nu net die spontane, véélvormige uitdrukking nodig heeft? Dus, toch nog maar eens de psalm herlezen. Tot daar een derde vaststelling. Een nuchtere lectuur kan helpen! Reeds heel snel in deze psalm, horen we de vraag: ‘Waarom mogen de heidenen dàt zeggen? Waar houdt zich die God van hen op?’(v. 2). Even kort en kordaat klinkt het antwood: ‘Weet: onze God is in de hemel. Hij voltrekt al wat Hem behaagt.’(v. 3). Hier zou het al kunnen eindigen. Je hebt vraag én antwoord. Maar het zou geen psalm zijn indien er niet verder uitgesponnen gedicht en gezongen zou worden wat dit antwoord dan wel zou kunnen inhouden en betekenen. De psalmdichter legt deze woorden in de mond van een meervoud van mensen die geraakt zijn door een vraag van anders-overtuigden. Ze zijn verontwaardigd en vragen zich af hoe het mogelijk is dat zoiets kan gevraagd worden en waarom? Ze affirmeren zich direct met een krachtig, kernachtig antwoord. Het vervolg van de psalm – meteen ook een verder ontvouwen van het antwoord – is op te splitsen in twee delen. In een eerste deel wordt er nagegaan hoe het dan wel met de God van die heidenen is gesteld (v. 4-8). Zij hebben enkel beelden, afgietsels. Hun goden zijn afgoden. Die beelden hebben ogen, maar zijn blind; ook oren, maar toch doof. Ze hebben een mond, maar blijven stom. Al hebben ze een neus, ze nemen geen enkele geur op. Hun voeten gaan niet, laat staan naar ergens toe. Hun handen grijpen noch strelen. Ook wij jagen nog steeds beelden en modellen na. Meestal hebben ook zij geen oren naar het/de andere; hebben slechts oog voor zichzelf; praten enkel zichzelf na; trappelen ter plaatse en graaien in het niets. Onze modellen en beelden zijn - nu zoals toen - maaksels van onze handen en ons denken. Ze zijn niet meer dan ons evenbeeld. De maker blijft even doof, blind, stom en roerloos als zijn (af-)beeld(ing)en. De God van het volk die de dichter ter sprake brengt, is diegene die helpt en beschermt. Hiermee vangt het tweede deel aan (v. 9-18). Die helpende en beschermende God ‘gedenkt’ de mens en wil een zegen, een weldaad zijn voor hem. Dit alles wordt bezongen in de verzen 9 tot en met 13, die elkaars spiegelbeeld zijn. Hier worden Israël, het huis van Aäron en elkeen die ontzag heeft voor ‘Hij-die-is’ opgeroepen. Dit zijn tevens beelden voor ‘de mens’ zonder meer, zowel elk individu als de mensengemeenschap. Zijn zegenend weldoen doordrenkt zó de mens dat hij het niet kan nalaten om die zegen uit te spreken en ‘mee-te-delen’ aan en met de anderen. Hij kan niet niet wensen dat steeds meer mensen – steeds talrijker – zouden mogen delen in die deugddoende zegen. Hij, die dan ook nog de aarde als domein aan de mens schonk, kan niet anders dan geloofd/geprezen worden. Daarom ook dat de verontwaardiging bij de vraag van de anders-overtuigden bij het begin van de psalm niet zozeer de eigen eer en overtuiging betrof, dan wel de ‘eer van zijn Naam’ (v. 1). Tevens daarom dat – zoals vers 17 het kras stelt – de doden niet zijn lof zingen. Als we dit vers lezen zowel binnen de context van deze psalm als de psalm binnen het geheel van het ‘Hallel’ op de Pasah, dan wordt hier niet de fysiek niet-meer-levende bedoeld. Dood is diegene die zijn verblijf weet in het land van de doofstomme, blinde en lamme afgietsels; het land van de eindeloze, kleurloze replica’s van het eigen spiegelbeeld. Zij die – zoals het slotvers zegt – nooit zullen ophouden de weldoende zegen te blijven prijzen, zijn zij die de ‘sprong’ wagen, de ‘uittocht’ uit dat dor, dood land naar het land van het ‘be-loof-de Leven’. Eens weg uit het egale land van enkel je evenbeelden, ben je op doortocht naar een land dat open-staat en jou open-houdt op Leven dat je niet anders kan dan blijven loven!

255

Page 264: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Van de dood gered Hem, de Heer, heb ik lief: Hij hoorde mijn roep om erbarmen; 2 zijn oor heeft Hij tot mij geneigd in de ure dat ik Hem riep. 3 Toen koorden des doods mij omsnoerden, naar mij grepen angsten voor de afgrond, beklemming mij aangreep en pijn,- 4 toen riep ik de naam van de Heer aan: ‘laat mij, Heer, toch het leven behouden!’ 5 Genadig de Heer en rechtvaardig; onze God, Hij is vol ontferming: 6 de Heer hoedt wie argeloos zijn, bracht mij, de verslagene, redding. 7 Keer dan weder, mijn ziel, tot uw rust, want de Heer heeft het voor u voltrokken: 8 Gij verloste mijn leven uit de dood, hebt de tranen gewist van mijn ogen, nam de aanstoot weg voor mijn voet. 9 Thans wandel ik vrij voor Gods aanschijn in het land waar de levenden zijn. 10 Ik geloofde; óók toen ik sprak: ‘al te diep word ik nedergebogen’, 11 toen ik heb gezegd in mijn nood: ‘heel het mensengeslacht is bedrieglijk’. Psalm 116

12 Kan ik ooit vergelden de Heer alwat Hij voor mij heeft volvoerd? 13 De beker des heils wil ik heffen, aanroepen de naam van de Heer, 14 de Heer mijn geloften inlossen ten overstaan van heel zijn volk. 15 De Heer ziet het nièt als gering, het sterven van zijn getrouwen. - 16 O, Heer, uw knecht mag ik zijn, uw knecht ben ik, zoon van uw dienstmaagd: want Gij hebt mijn boeien ontsloten. 17 Mijn dankoffer wil ik U brengen, aanroepen de naam van de Heer, 18 inlossen de Heer mijn geloften ten overstaan van heel zijn volk: 19 in zijn voorhoven, in het huis van Jahwe: waar ùw hart is, Jeruzalem. Godlof!

256

Page 265: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 116 Deze psalm begint héél straf. Het openingsvers – meteen vanaf de eerste regel – is héél sterk: ‘Hem, de Heer, heb ik lief (v. 1a). Dat is noch min noch meer een niet mis te verstane liefdesverklaring. Het is direct. De dichter laat iemand in de eerste persoon of laat zijn eigen ik – dat kunnen we in het midden laten – zijn liefde verklaren. Als feitelijkheid op zich een dagelijks gebeuren. Elke dag opnieuw gebeurt het dat mensen elkaar hun liefde verklaren. Waar het als feitelijkheid ‘gewoon’ is, is het voor de betrokkenen ‘buiten-gewoon’, buiten het gewone. Het maakt hen radikaal nieuw, doet hen sprankelen van nieuw én anders leven. Het ‘on-gewone’ in de psalm is diegene waaraan het ik zijn liefde verklaart. Het gaat hier inderdaad over de Heer, Hij die steeds bij én met mij is en mij juist hierdoor steeds tot nieuw leven wekt. Natuurlijk heb je zo iemand lief, zouden we spontaan denken. Het tegendeel zou pas ongewoon zijn. Maar hoe herken je die Heer? Want wie zou die onuitputtelijke bron niet willen ontmoeten? Daar komen we later op terug. Er is immers nog iets anders aan de hand met die eerste versregel. Er staat niet: ‘Ik heb je lief!’ Het is eerder de ‘normale’ gang van zaken te horen en te zeggen: ‘Ik zie je graag!’, ‘Ik hou van jou!’. De éne mens spreekt de andere zijn/haar liefde uit in de intimiteit van een innig ‘samen-horen’. Dit laatste – de intimiteit van een innig ‘samen-horen’ – wordt in de openende versregel opengetrokken. Door de specifieke verwoording - ‘Hem, de Heer, heb ik lief’ - komt deze uitspraak in een ander daglicht te staan. Het wordt een ‘openlijke’ liefdesverklaring. Het is een publieke liefdesverklaring. Het ik legt zijn liefdesverklaring af in het publiek, voor het volk, zijn volk, zoals hij (het ik) ook later in de psalm nog van zijn liefde zal getuigen ‘ten overstaan van zijn volk’ (v. 14, 18). Zijn hart is te klein en zijn liefde te groot om niet aan anderen duidelijk te maken wie hij liefheeft en wie diegene is die hij liefheeft. Want hoe kan ik Hem herkennen en waarom zou ik Hem liefhebben? Het antwoord krijg je meteen in de tweede regel van het eerste vers: ‘Hij hoorde mijn roep om erbarmen’. Erbarmen?! Weer zo’n onverstaanbaar verouderd woord, waarvoor de mens van vandaag nogal eens snel en soms vanuit de hoogte zijn neus ophaalt. Het is zelfs zover uit de omgangstaal gestoten dat de jonge mens het woord zelf, laat staan het hele betekenisveld ervan, niet meer kent. Gelukkig brengen verlichte goeroe’s andere woorden ter vervanging binnen terwijl ze helaas de illusie wekken ‘nieuwe horizonten’ hiermee te openen. Het zijn hoogstens ‘nieuwe begrippen’ voor oer-oude inhouden. Zo wordt er gemakkelijk gesproken over inlevingsvermogen, empathisch zijn en andere. Zolang er niet te kwistig en ondoordacht mee omgesprongen wordt en deze termen in hun wetenschappelijke kontekst juist gebruikt worden, kunnen ze de mens zeker behulpzaam zijn. Toch terug naar ‘erbarmen’. Los van de mogelijke ethymologie, omspant ‘erbarmen’ een breed attitudeveld. We zouden het kunnen omschrijven als het ‘geduldig steeds weer liefhebbend begrip opbrengen en blijven opkomen voor de beminde, ook en vooral daar waar deze steeds weer tekort schiet en/of faalt’. De liefhebbende, de Heer, neigt zijn oor, hoort de hulpkreet en is daar, heel en al gehoor (v. 2). Het ik van de psalmist zit in een dodende wurggreep. Hij zit verstrengeld in paden en wegen, die hem op zijn knieën dwingen, in het zand doen bijten en hem ten slotte uitzichtloos het leven zullen doen laten (v. 3-4). De liefhebbende vol ‘erbarmen’ wrikt mijn leven los uit de dood, wist mijn tranen en neemt mij voor de voeten weg al waarover ik ook maar zou kunnen struikelen (v. 5-8). Op die manier kan ik weer vrijuit ademen en wandelen in zijn land van Leven. Zo begint het middenstuk van de psalm (v. 9). Het is hier dan ook mogelijk in alle openheid eerlijk te bekennen dat ondanks het vallen, het hervallen, het steeds opnieuw blijven bewandelen van doodlopende stegen, het geloof overeind bleef in het ook weer steeds opnieuw gehoor krijgen bij de liefhebbende. Je kunt dan niet niet daarover spreken. Je moet het in het publiek, aan allen, aan éénieder kenbaar maken. Hoe ver je ook afdwaalt, hoe diep je ook zinkt, wees ervan overtuigd, Hij wekt je op tot nieuw Leven. Die beker van geluk wil ik heffen en oproepen tot een heils-dronk (v. 10-13). Je moet immers beseffen, zegt de psalmist dat de liefhebbende de breuk met en het sterven van zijn beminde geen kleinigheid vindt (v. 15). Daarom blijft Hij gehoor geven aan elke hulpkreet van de beminde die dreigt van Hem losgeslagen te worden en zo zichzelf te verliezen. De drie verzen van het slotdeel hernemen – in een licht gevariëerde verwoording – enkele gedachten van het middenstuk. Het ik wil danken! Hoe zal het trouwens de liefhebbende kunnen teruggeven wat hem geschonken werd? Danken en teruggeven is misschien dan ook ten overstaan van het volk de naam van de liefhebbende – Ik-ben-met-jou – aanwezig blijven stellen. Waar dat gebeurt, is de woning, het hart van de Liefhebbende, de ‘stad van Vrede’, Jerusalem (v. 17-19). Als dit geen liefdespoëzie is!

257

Page 266: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Looft, wereld, uw Heer! Looft de Heer, alle gij volken, roemt Hem, alom ter wereld: 2 ons omgeeft zijn genade, grootmachtig, en de trouw van de Heer staat voor eeuwig. Godlof!

Psalm 117

258

Page 267: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 117 Dit is de kortste onder de psalmen. Twee verzen, veel korter kan een psalm al niet zijn. Je vraagt je misschien zelfs af of je aan twee verzen wel genoeg hebt om over een psalm te kunnen spreken!? Als echter de uitdrukking van Goethe – ‘In der Beschränkung zeigt sich der Meister’, ‘in de beperking/beknoptheid toont zich de meester’ – ergens van toepassing is, dan wel hier. In het zich kunnen beperken, toont zich hier het meesterschap van de psalmist. In zijn kernachtigheid zegt hij de kern uit van wat ‘psalm zijn’ is. Hij laat de psalm ‘wezen’. In zijn be-‘knop’-theid bloeit de psalm voluit open. Hij geeft zijn nectar rijkelijk vrij aan de lezer die als een bij elk woord weet te puren. Lof, eer en roem verheffen zich hier als een berg vol groenende weiden. Het loven, eren en roemen dartelen als speelse hinden, stromen als bruisende rivieren. Een psalm is een lof-lied. In het eerste vers roept de psalmist op tot lof. Loven is iemand verheffen, iemand ‘uit-tillen boven’ waardoor hij enigszins anders is dan diegenen die hem roemen. Diegene waartoe we hier in deze psalm – maar overigens ook niet enkel in deze psalm – opgeroepen worden hem te loven is niet zomaar iemand anders, het is wel de ‘Geheel Andere’. Hij is met niets of niemand te vergelijken. Hij tart elke verbeelding en overtreft alle mogelijke fantasie. Hij ontsnapt aan elk begrip en iedere menselijke greep. Geen naam is er door de mens te bedenken – daarom ook dat er zovele zijn – waarmee we Hem definitief kunnen be-noemen, vastpinnen of beslag op Hem leggen. Daarom ook dat de oproep niet beperkt blijft tot een exclusieve club en select publiek dat één van hun leden om één of andere gelegenheid wat lof wil toezwaaien. De oproep is inclusief. Hij sluit allen en alles in. Hij is universeel én direct. Dat laat de vertaling mooi uitkomen. Dit komt des te scherper tot uiting als we ze plaatsen naast enkele andere, mogelijke varianten die er niet staan. Zo staat er niet geschreven: ‘Gij allen, looft de Heer’ of ook niet: ‘Looft allen de Heer’, verder ook niet: ‘Alle volken, looft de Heer’ of ‘Gij, alle volken, looft de Heer’. In de plaats hiervan staat er: ‘Looft de Heer, alle gij volken...’ (v. 1a). Zo staat het er en wel in die volgorde. Vooreerst wordt er geappeleerd op wat er te doen staat: ‘loven’. Dat is de kern, het hart, het ‘wezen’, het ‘zijn’ (‘wezen’ en ‘zijn’ als werk-/doe-woorden) van de psalm. Dan volgt er wie ge-loof-d moet worden: ‘de Heer’. Pas nu volgt er tot wie dit appèl zich richt: ‘alle gij volken’. Het beperkt zich niet tot een bepaald, een uitgelezen volk. Het geldt voor elk volk en voor alle volken. Echter niet als een anonieme al-heid, maar als een persoon, een ‘gij’. Elk volk, en alle volken (samen) weten zich aangesproken in de directheid van een persoon. Aan het ‘gij’ waarin éénieder toegeroepen wordt, ontsnapt niet één. In de volgende regel horen we als een echo zich de eerste versregel herhalen: ‘... roemt Hem, alom ter wereld’ (v. 1b). Ook hier vinden we dezelfde volgorde terug. Het universeel karakter klinkt hier kosmisch. De roem klinkt de wereld, de kosmos, het universum alom! Geheel het universum wordt als het ware omsluierd door de trillingen van een lied. Niet zomaar een lied, wel een lof-lied! On-noembaar, niet te denken, on-grijpbaar, niet te bepalen... wie is Hij dan waarom de wereld alom, alle wij volken Hem zouden (moeten) loven? Het tweede en meteen ook het slotvers vertelt ons daar iets over. De geborgenheid van een soort sferische ruimte die het universele evoceerde op het einde van het vorige, het eerste vers, wordt hier, bij het begin van het slotvers, doorgetrokken zoals de vertaling ook goed weergeeft. ‘Ons omgeeft zijn genade, grootmachtig...’ (v. 2a). Wij baden, wij bewegen, wij rusten, kortom, wij leven in zijn genade. Genade?! Weer zo’n woord zoals we in de vorige psalm ontmoet hebben. Wie een beetje vertrouwd is met kerkhistorische ontwikkelingen en in dit verband - vooral - verwikkelingen, weet dat ‘genade’ tot een theologisch begrip werd waarrond hevige disputen gevoerd zijn, die tot weinig bevorderlijke konflikten geleid hebben. Maar, als we zelfs vandaag nog horen dat een koning of een ander ceremoniëel representant van macht ‘genade’ heeft verleend aan een veroordeelde, dan worden we – wanneer het hier de genade van de Geheel Andere betreft – verwezen naar wat het woord ‘erbarmen’ ons leerde in de vorige psalm. In die sferische ruimte mogen wij gaan en staan, luisteren en kijken. Wij zien, horen en ontmoeten niets anders dan zijn nooit aflatend met-ons-zijn!!! Wij worden erdoor – grootmachtig – overstelpt in overvloed. En dat is ook de echo van de laatste versregel ‘...en de trouw van de heer staat voor eeuwig’ (v. 2b). Een voor de hand liggende en overigens terechte lectuur, deelt ons dan mee dat zijn trouw eeuwig duurt. Misschien is dat nu net een wezenselement van trouw als niet te (ver-)breken (h)echtheid! Een andere lectuur kan ons dan iets laten zien als, zijn trouw is niet enkel het beeld van, maar is eeuwigheid. Samen met het woord ‘genade’ uit de vorige versregel, kunnen we dan lezen: ‘eeuwig, eeuwigheid, eeuwig-zijn, eeuwig-leven is het overvloedig stromen van de trouwe genade en de genadige trouw van ‘Ik-ben-er-voor-jou’!’ Zo’n ervaring kun je niet anders afsluiten dan met ‘Godlof’, Halleluja!

259

Page 268: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Dankceremonie Looft de Heer, goedertieren is Hij; tot in eeuwigheid is zijn genade. 2 Spreke het Israël uit: tot in eeuwigheid is zijn genade. 3 Spreke het huis van Aäron het uit: tot in eeuwigheid is zijn genade. 4 Spreke alwie de Heer vreest het uit: tot in eeuwigheid is zijn genade. 5 In benardheid riep ik tot Jahwe; mij verhoorde - ruim werd het - Jahwe. 6 De Heer is mèt mij en ik vrees niet: wat zou mij een mens kunnen doen? 7 De Heer is mèt mij, aan mijn zijde: zó kan ik mijn haters trotseren. 8 Beter veilig te zijn bij de Heer dan het te verwachten van mensen; 9 beter veilig te zijn bij de Heer dan van machtigen het te verwachten. 10 Mij omringden horden van heidenen: in de naam van Jahwe sloeg ik toe! 11 Zij omringden mij, sloten mij in: in de naam van Jahwe sloeg ik toe! 12 Als bijen omzwermden zij mij, maar zij doofden - een doorntakkenvuur: in de naam van Jahwe sloeg ik toe! 13 Zij raakten mij, wilden mij neerslaan, maar Jahwe is mijn bijstand geweest; 14 mijn kracht en mijn lied is Jahwe: door Hèm gewerd mij bevrijding. Psalm 118

15 Een roep van vreugd en triomf; in de tenten is het der rechtvaardigen: ‘de hand van Jahwe toont zijn macht, 16 de hand van Jahwe is geheven, de hand van Jahwe toont zijn macht.’ 17 Mij wacht niet de dood - ik mag leven en verhalen hoe handelt Jahwe. 18 Zwaar getuchtigd heeft Hij mij, Jahwe, maar de dood heeft Hij van mij geweerd. 19 Ontsluit mij gerechtigheids poorten, laat mij ingaan en loven Jahwe. 20 ‘Ja, dit is de poort van Jahwe: de rechtvaardigen mogen hier ingaan.’ 21 Ik loof U dat Gij mij verhoord: door U gewerd mij bevrijding. 22 De steen die de bouwers verwierpen thans is hij tot hoeksteen geworden; 23 door de Heer kreeg dit zijn bestand: het deed zich ons voor als een wonder. 24 Zie, deze dag schept de Heer, laat ons hem vieren met vreugde. 25 O Heer, geef ons dan uw heil, o Heer, geef dat wij het behalen. 26 ‘Zij gezegend wie komt: met de naam van de Heer. Wij, uit het huis van de Heer, verwelkomen u met de zegen.’ 27 God de Heer heft zijn licht over ons! Vormt met twijgen feestelijke reien tot de horens toe van het altaar. 28 Mijn God zijt Gij: ik mag U loven, mijn God, ik mag U verheffen. 29 Looft de Heer, goedertieren is Hij; tot in eeuwigheid is zijn genade.

260

Page 269: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 118 Deze psalm bevat verschillende ingrediënten. Ze nemen elk niet alleen hun eigen plaats in, maar nemen ook hun eigen vorm aan, wat uiteraard niet meteen een éénduidige (vorm-)structuur oplevert. We treffen er iets in aan als een (soort van) litanie, een situatieschets, een belijdenis, een zegen van heil of wat we – als we het in zijn diepste willen verstaan – ook een ‘hartelijke gelukwens’ mogen noemen. Deze cocktail nodigt ons uit om juist doorheen de mengeling de essentiële smaak te puren van waar het om gaat. Een (vorm-)element dat hier toch bovendrijft is het ‘karakter van een litanie’. Toch is dit element meer dan pure garnituur, die enkel bijdraagt tot wat geur en kleur. Dit element drukt ook de pit uit en de smaak van waar het om gaat. In een litanie speelt ‘het herhalen’ een belangrijke rol. Het helpt om afleidingen naast zich neer te leggen, om het denken (zoveel mogelijk) stil te leggen en zó volledig open en ontvankelijk te staan. In zeer veel meditatiepraktijken ontmoeten we dit fenomeen. Het is trouwens mooi om zien hoe de hedendaagse Westerse mens, die nogal snel en ondoordacht neerbuigend terugkijkt op eigen religieuze tradities, dan toch weer teruggrijpt naar concentratie- en meditiatie-technieken waar hij krampachtig in moeilijke lichaamshoudingen onverstaanbare mantra’s moet reciteren om zijn oververzadigd bewustzijn weer wat leeg te maken. Uiteindelijk is dit een zelfde fenomeen. Niet de litanie is het doel, het is – zoals zovele andere – een hulpmiddel om zich van al het bijkomstige te ontdoen en ontvankelijk te staan voor dat waar het om gaat, datgene wat je uiteindelijk geschonken wordt. Hier – in deze psalm – is dat ‘zijn genade die in eeuwigheid is’. Wat dit ondermeer kan betekenen, hebben we net kunnen lezen bij de vorige psalm. Deze psalm begint hiermee door het viermaal te herhalen en herneemt het aanvangsvers tevens als slotvers. De psalmist roept op tot lof. Hij doet dit niet in het wilde weg; Hij noemt concrete families en groepen bij naam: Israël, Aäron. Tenslotte breidt hij zijn roep uit tot alle betrokkenen, tot allen die ontzag hebben voor Hem, die ‘nooit ophoudend erbarmen en genade is’ (v. 1-4). Het loflied wordt krachtiger naarmate het steeds meer mensen steeds weer mee herhalen. Het is zoals een supportersclub die als een golf galmt door en over het sportstadion heen. Herhalen gaat bekrachtigen. Het kan echter ook bezweren zoals een slogan tijdens een manifestatie. Het herhalen heeft hier een dubbel effect. Het zet enerzijds kracht bij aan wat manifestanten willen duidelijk maken en tegelijk wil het, als op een ‘magische’ manier, alles wat dit moeilijk of onmogelijk zou maken, op afstand houden en niet toelaten. Iets daarvan vinden we terug in een exemplarische situatieschets (v. 5-14) die enerzijds een breuk lijkt met het élan van de vorige vier verzen, maar anderzijds een bekrachtigende illustratie is van het waarom van de oproep tot lof door de psalmist. Men probeert deze laatste de pas tot Leven af te snijden, brengt hem in benarde en benauwende omstandigheden. Het ‘ik’ van de psalmist mag echter de ‘Leven-gevende’ kracht van de Heer, zijn genade, blijven ervaren. Hij zet deze ervaring kracht bij door een bijna met identieke woorden herhalende beschrijving van de omstandigheden (v. 6-7; 8-9). Om de buitenstaanders, zij die op de loer liggen om hem een andere weg te doen inslaan, (een) weg verder af van het Leven, een doodlopende weg, te bezweren en af te houden, herhaalt de psalmist tot driemaal toe dezelfde zin (v. 10b, 11b, 12c). Het geheel wordt bekrachtigd door de kerngedachte(n) van de bedreigde levensomstandigheden en de bevrijding eruit nog eens bondig herhalend samen te vatten (v. 13-14). Het spreekt voor zich dat de biotoop – de ‘Sitz im Leben’ – van deze psalm de liturgie is waar voorzanger en volk elkaar zingend beantwoorden. We weten ook nog dat deze psalm de Hallèl-hymne afsluit die gezongen wordt tijdens het Joodse Paasfeest (Pasah). Deze psalm, die als slot van de hymne gezongen wordt op het einde van de Paasmaaltijd ( Pesah), bevat al de wezenlijke ingrediënten voor dit gebeuren. Zowel in de situatieschets van de bevrijding uit de benardheid als wat we in de volgende strofe horen, lezen we over bevrijd worden uit al wat tot de dood voert. ‘Mij wacht niet de dood – ik mag leven, en verhalen hoe handelt Jahwe!’ (v. 17). Dit kan niet niet verder verteld worden. Je kunt niet anders dan dit telkens weer opnieuw door-vertellen. En dat is wat nu precies tijdens de viering van Pasah gebeurt. In het eerste gedeelte vóór de maaltijd wordt de vraag gesteld – en liefst door een kind onder de aanwezigen – waarom die avond zo anders is dan al de andere avonden? En dan beginnen de verhalen over Egypte, de ervaringen als slaaf en deze van de bevrijding. Dit feest van Pasah is niet enkel een gedenken van een historisch gebeuren in het verleden. Het is ook een her-denken, een opnieuw denken en bewust zijn dat het ook weer telkens opnieuw, nu en hier, aan ons gebeurt. ‘Zie, deze dag schept de Heer, laat ons hem vieren met vreugde’ (v. 24). Opvallend hierbij is het werkwoord ‘scheppen’ dat niet in de verleden, maar wel in de tegenwoordige tijd staat. Daarom ook dat dit vieren een moment van ‘danken’ inhoudt, wat meteen ook de titel verklaart die aan deze psalm werd meegegeven, ‘dankceremonie’. Danken en gelukwensen horen bij elkaar. Daarom ook de zegen: ‘met de naam van de Heer’ (v. 26). Hij doet immers steeds weer opnieuw wie Hij is: ‘Ik-ben-met-jou’. Zo kan deze psalm niet anders dan eindigen zoals hij is begonnen (v. 29).

261

Page 270: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

262

Page 271: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Leven met Gods wet en Gods beloften Rijk zijn wie onaantastbaar hun weg gaan, daar hun wandel de wet van de Heer volgt; 2 rijk wie naar zijn uitspraken leven, Hem met heel hun hart willen zoeken. 3 Zie, onrecht begaan is hun vreemd; zij bewandelen immers zijn wegen. 4 Gijzelf hebt uw opdrachten verordend opdat zij vervuld worden: feilloos. 5 O, waren mijn wegen zó zeker dat ik steeds uw verbondseisen nakwam; 6 want dan kon ik zonder beschaming zien op ieder van uw geboden. 7 Ik loof U in oprechtheid des harten nu ik uw rechtsorde verstaan ga. 8 Uw verbondseisen wil ik getrouw zijn: verlaat mij dan niet geheel. 9 Wie jong is - hoe wandelt hij schuldloos? Als hij daarbij acht op ùw woord slaat. 10 Met heel mijn hart blijf ik U zoeken; laat mij van uw geboden niet wijken. 11 Uw woord berg ik diep in mijn hart, opdat ik nièt tegen U zondig. 12 Gezegend zijt Gij, Jahwe! Leer mij uw verbondseisen kennen. 13 Overluid zal ik het vermelden, heel het recht door uw spreken verordend. 14 Uwer uitspraken reeks - zij verrukt mij of ik schatten bezat menigvoud. 15 Uw opdrachten wil ik bepeinzen, op de paden acht slaan die Gij wijst. 16 Uw verbondseisen - dáár ligt mijn vreugde; uw woord zal ik nimmer verzaken.

17 Herschep mij, uw knecht, tot nieuw leven; moge ik zó uw woord onderhouden. 18 Maak mijn ogen nieuw, dat ik zien mag wat uw wet aan wonderen bergt. 19 Een vreemdeling ben ik op aarde: houd mij uw geboden niet verre. 20 Verteerd wordt mijn ziel van verlangen naar ùw rechtsbestel - elke dag weer. 21 Dreigend striemt uw stem de verwatenen die huns weegs gaan, vèr van uw geboden. 22 Neem mijn last af van smaad en vernedering; ik hield aan ùw uitspraken vast. 23 Zweren machtigen ook tegen mij samen, uw knecht blijft uw verbondseisen nagaan. 24 Uw uitspraken - ja, mijn hoogste vreugde: zij zijn mijn raadslieden geworden. 25 Mijn ziel komt niet los van het stof; geef Gìj, naar uw woord, mij nieuw leven. 26 Spreek ik U van mijn wegen, Gij antwoordt; leer mij wat uw verbondseisen zijn. 27 Leer mij zien hoe uw opdrachten wijzen: zó mag ik uw wonderen bepeinzen. 28 Mijn ziel blijft schreien van droefheid; richt mij op: getrouw aan uw woord. 29 Houd mij ver van de weg der onwaarheid, geef genadig mij deel aan uw wet. 30 De weg der waarheid wil ik kiezen; ik houd mij ùw rechtsbestel voor. 31 In uw uitspraken vind ik mijn vastheid; maak, Heer, dat ik niet word beschaamd.

263

Page 272: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

32 Mij valt licht de weg uwer geboden; Gìj neemt de druk van mijn hart. 33 Leer mij, Heer, uw verbondseisen volgen, en ik houd mij daaraan tot het einde. 34 Geef mij inzicht opdat ik uw wet houd en met heel mijn hart daaraan trouw blijf. 35 Leid mij langs het pad uwer geboden, want daarheen gaat mijn verlangen. 36 Doe mijn hart naar uw uitspraken uitgaan en houd het van winstbejag ver. 37 Wend mijn oog af van al wat geen zin heeft; geef, langs ùw weg, mij werkelijk leven. 38 Doe uw knecht uw belofte gestand: worde zó uw geduchtheid ervaren. 39 Houd wat schendt van mij weg, want ik schuw het; ùw rechtsbestel bergt het heil. 40 Zie, ùw opdrachten heb ik gekozen: Gij die recht doet - geef mij nieuw leven. 41 Laat, o Heer, mij uw goedheid ervaren en, naar uw belofte, uw heil. 42 Ik dien mijn smaders van antwoord doordat ik op ùw woord vertrouw. 43 Laat in mij het woord van de waarheid niet verstommen: ùw rechtsorde wacht ik. 44 Uw wet wil ik bij voortduring trouw zijn; zó zij het - voor immer en eeuwig. 45 Zó dan mag in een wijd land ik wandelen: ùw opdrachten zoek ik te volgen. 46 Van uw uitspraken zal ik getuigen zelfs voor koningen - onbeschroomd. 47 Diepe vreugd vind ik in uw geboden; al mijn liefde gaat daarnaar uit. 48 Uw geboden zoek ik te grijpen, uw verbondseisen blijf ik bepeinzen.

49 Wees het woord tot uw knecht dan indachtig: daarmee hebt Gij mij uitzicht geboden. 50 Ben ik in kommer, dìt troost mij: uw belofte geeft mij nieuw leven. 51 Hoezeer mij hun hoogmoed ook sarde, ik ben van uw wet niet geweken. 52 Ùw rechtsbestel staat mij voor ogen in zijn eeuwigheid, Heer - als mijn troost. 53 Een brandende toorn grijpt mij aan om de zondigen die uw wet verzaken. 54 Harpmuziek blijft mij: uw verbondseisen in het huis mijner vreemdelingschap. 55 Aan ùw naam, Heer, denk ik in de nacht en hoe ik uw wet moet betrachten. 56 Dìt is wat ik heb mogen ontvangen omdat ik uw opdrachten nakom. 57 Heer, dìt mag het mijne ik noemen: dat ik uw woorden getrouw ben. 58 Heel mijn hart vraagt dat Gij mij wilt aanzien; wees mij, naar uw belofte, genadig. 59 Altijd sla ik acht op mijn wegen; ik keer steeds tot uw uitspraken terug. 60 Ik haast mij, ik wil nimmer aarzelen om te handelen naar uw geboden. 61 Willen mij uw haters verstrikken, nochtans: uw wet laat ik nièt los. 62 Middernacht - tot ùw lof wil ik opstaan, denkend aan uw rechtvaardig bestel. 63 In verbond sta ik met wie U vrezen, met hen die uw opdrachten trouw zijn. 64 Heer, uw goedheid doordringt heel de aarde: leer mij wat uw verbondseisen zijn. 65 Hoe hèbt Gij uw knecht goedheid bewezen, getrouw, o Heer, aan uw woord! 66 Leer mij onderscheiding en inzicht, vaste grond vind ik in uw geboden.

264

Page 273: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

67 Eer ik mij boog was ik een doler: thans houd ik mij strikt aan uw woord. 68 Goed zijt Gìj slechts - uw handelen is goedheid; leer mij wat uw verbondseisen zijn. 69 Onwaarachtigheid wijt men mij, schaamteloos: mij, vurig uw opdrachten trouw. 70 Verhard is hun hart, toegesloten; mìj - hoe brèngt mij uw wet in vervoering! 71 Mijn verdrukking werd mij tot zegen: uw verbondseisen heb ik begrepen. 72 De wet - uw woord - is mij méér waard dan goud en zilver bij schepels. 73 Mij maakten, mij vormden uw handen; leer Gìj mij dan onderscheiden: dat ik uw geboden verstaan mag. 74 Die U vrezen, zij zien mij met vreugde: want hoe hoopvol verbeid ik uw woord! 75 Heer uw rechtsbestel weet ik rechtvaardig: het blijft waarheid als Gij mij beproeft. 76 Laat dan uw genade mijn troost zijn, naar uw woord het belooft aan uw knecht. 77 Nadert mij uw ontferming, ik leef weer; en hoe brèngt mij uw wet in vervoering! 78 Schande treffe hen die mij schaamteloos, mij verraderlijk hebben beticht: slechts aan ùw opdrachten dacht ik. 79 Welkom zullen mij zijn die U vrezen, die uw uitspraken hebben verstaan. 80 Laat mijn hart uw verbondseisen trouw zijn onverdeeld- dat ik nimmer beschaamd sta. 81 Smachtend ziet mijn ziel uit naar uw heil: van uw woord wacht ik de vervulling.

82 Uw woord gaaft ge - hoe hunkeren mijn ogen: ‘wanneer’, vragen zij, ‘zult Gij mij troosten?’ 83 Werd ik dan als een zak in de rook: ik verzaak uw verbondseisen nimmer. 84 Van uw knecht de dagen - hoeveel nog? Wanneer vonnist Gij mijn vervolgers? 85 Hoe schaamteloos graaft mij een kuil wat niet naar uw wet wenst te leven! 86 Uw geboden tesamen: de waarheid. Men vervolgt mij verraderlijk: help mij! 87 Haast had men in dit land mij vernietigd: nooit heb ik uw opdrachten verzaakt. 88 Geef mij, krachtens uw goedheid, nieuw leven; laat mij wachter zijn van uw getuigenis. 89 Tot in alle eeuwigheid, Heer, staat uw woord in de hemelen gegrondvest. 90 Van geslacht tot geslacht is uw trouw; Gij grondvestte de aarde: zij stond er. 91 Naar ùw bestel staat tot op heden heel de schepping: aan U onderworpen. 92 Was uw wet er niet - mijn hoogste vreugde - ik was aan mijn ellende bezweken. 93 Nooit verzaak ik uw opdrachten. Nimmer. Want dáárin gaaft Gij mij nieuw leven. 94 Ù behoor ik: stel mij in uw heil; ùw opdrachten vraag ik te kennen. 95 Uw weerstrevers beogen mijn ondergang; ik tracht uw uitspraken te peilen. 96 Niets voltooid, of ik zie: het is eindig. Uw woord verwijdt zich - onbegrensd.

265

Page 274: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

97 Uw wet - hoezeer heb ik haar lief! De dag lang blijf ik haar bepeinzen. 98 Wegwijs maakt mij - o meer dan de vijand! - uw gebod: mijn bijstand te allen tijde. 99 In verstand beschaam ik mijn meesters: om ùw uitspraken cirkelt mijn peinzen. 100 Inzicht win ik: méér dan wie vergrijsd zijn, doordat ik ùw opdrachten nakom. 101 Geen voet zet ik op euvele paden, want ik wil ùw woord onderhouden. 102 Van uw rechtsorde wijk ik niet af: Gìj zijt het die mij in de leer naamt. 103 Hoe kostelijk uw woorden te proeven; bij het zeggen zoeter dan honing. 104 Uit ùw opdrachten won ik mijn inzicht: daarom ga ik elk kronkelpad haten. 105 Een lamp voor mijn voet is uw woord, een schijnend licht op mijn pad. 106 Ik zwoer - en ik zal het gestand doen – mij aan ùw rechtsorde te houden. 107 Ik ben wèl ten diepste verslagen; geef, Heer, naar uw woord, mij nieuw leven. 108 Heer, aanvaard wat als dank ik U toezeg: leer mij dan wat uw rechtsorde is. 109 Mijn leven staat steeds op het spel; maar nooit heb ik uw wet losgelaten. 110 Willen mij uw weerstrevers verstrikken, ik zwerf nìet van uw opdrachten af. 111 Uw uitspraken - mijn deel onvervreemdbaar: zij blìjven de vreugde mijns harten. 112 Ik heb er mijn hart op gezet volgens ùw verbondseisen te leven. Dit zij voor eeuwig mijn richtsnoer. 113 Wie op twee gedachten hinkt haat ik; al mijn liefde gaat uit naar uw wet.

114 Mijn schutse zijt Gij, mijn schild; op grond van ùw woord mag ik hopen. 115 Laat van mij af, gij verleiders! Wat mijn God gebiedt zal ik houden. 116 Richt mijn leven op, naar uw belofte; beschaam mij niet in mijn verwachting. 117 Geef mij kracht dat ik vrijkomen mag, zien mag op uw verbondseisen - durend. 118 Die uw verbondseisen ontlopen veracht Gij: hun slimheid is ijdel. 119 Gij hebt hen verworpen als afval die U weerstreefden op aarde: temeer wil ik uw uitspraken eren. 120 Van schrik voor ù siddert mijn lichaam; ik moet uw rechtsbestel duchten. 121 Gìj schiep de orde des rechts: laat mij niet door hun overmacht grijpen. 122 Wees Gij borg voor uw knecht - dat hij rust vindt: laat mij niet door hun hoogmoed vernederen. 123 Uw heil - daarnaar hunkeren mijn ogen, naar het recht dat uw woord ons belooft. 124 Handel met uw knecht naar uw genade: leer mij wat uw verbondseisen zijn. 125 Ik ben uw knecht: geef Gij mij inzicht, dat ik uw uitspraken verstaan mag. 126 Het uur breekt aan, Heer, om te handelen: zij slaan schendig de hand aan uw wet. 127 Met recht begeer ik uw geboden boven goud, boven onvermengd goud. 128 Met recht volg ik uw opdrachten - strikt: ieder kronkelpad wekt mijn afschuw.

266

Page 275: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

129 Uw uitspraken - wonderen alle; zó dat heel mijn hart daarbij leeft. 130 Als uw woord open gaat wordt het licht: het schenkt onwetenden inzicht. 131 Ik open gretig mijn mond; ik honger naar uw geboden. 132 Keer U tòt mij, wees mij genadig: zó bejegent Gij wie uw naam eren. 133 Richt, door uw belofte, mijn voetstap: laat het kwaad géén greep op mij krijgen. 134 Maak mij vrij van het dwingen der mensen, opdat ik ùw opdrachten nakom. 135 Stel uw knecht in het licht van uw aanschin: leer mij wat uw verbondseisen zijn. 136 Als bronwellen vloeien mijn tranen: omdat men ùw wet veronachtzaamt. 137 Rechtaardig zijt Gij, o Heer, volstrekt is uw orde des rechts. 138 Uw uitspraken stelt Gij: zij gelden; men mag er zich vast op verlaten. 139 Mijn ijveren voor U brandt mij op; die mij kwellen vergeten uw woorden. 140 Uw woord - van het puurste gehalte; uw knecht vereert het in liefde. 141 Ik mag nietig zijn, weinig in tel: ùw opdachten ontrouw was ik nimmer. 142 Uw gerechtigheid geldt voor de eeuwen; uw wet betekent de waarheid. 143 Hoèzeer nood en verdrukking mij troffen, uw geboden zijn mijn hoogste vreugde. 144 Uw uitspraken gelden voor eeuwig: geef mij daarin inzicht: ten leven. 145 Heel mijn hart roept U. Antwoord mij, Heer: ik zal uw verbondseisen trouw zijn. 146 Ik blijf om U roepen, verlos mij: ik wil naar ùw uitspraken leven.

147 Eer het schemert verheft zich mijn roepen; ùw woord - daarop stel ik mijn hopen. 148 Mijn oog, eer de nachtwaken ingaan, keert zich peinzend naar uw belofte. 149 Hoor, krachtens uw goedheid, mijn aanroep; geef mij, Heer, naar ùw orde nieuw leven. 150 Naderbij die hun aanslag beogen, van uw wet zich hebben verwijderd. 151 Gijzelf, Heer, Gij zijt nabij: al uw geboden zijn waarheid. 152 Allereerst - uit uw uitspraken weet ik: voor eeuwig maakt Gij ze tot grondslag. 153 Zie naar mijn ellende, bevrijd mij: nooit heb ik uw wet losgelaten. 154 Voer mijn rechtsgeding, doe mij vrijuit gaan; maak mijn leven nieuw naar uw belofte. 155 Het heil wijkt ver van de bozen: uw verbondseisen zoeken zij niet. 156 Uw erbarmen, Heer, is oneindig; geef mij, naar ùw orde, nieuw leven. 157 Ongeteld mijn vervolgers, mijn kwellers: van uw uitspraken wil ik niet wijken. 158 De slinksen zie ik met afschuw: wie zó is licht de hand met uw woord. 159 Zie, hoezeer ik uw opdrachten aanhang; geef mij, Heer, in uw goedheid nieuw leven. 160 Hoofdsom van uw woord is de waarheid: heel uw rechtsbestel staat voor eeuwig. 161 Die macht hebben vervolgen mij blindelings. Mijn bevend ontzag geldt ùw woord. 162 Zó verheugd ben ik om uw belofte als een mens die een schat heeft bemachtigd.

267

Page 276: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

163 Ik haat, ik verafschuw onwaarheid; al mijn liefde gaat uit naar uw wet. 164 Dagelijks spreek ik uw lof - zeven malen, om de orde gegrond in uw recht. 165 Grote vrede ervaart wie uw wet eert; voor hem ligt er géén steen des aanstoots. 166 Uw heil, Heer, blijf ik verbeiden; uw geboden leef ik trouw na. 167 Mijn hart wil naar uw uitspraken leven die het lief heeft gekregen - steeds meer. 168 Uw opdrachten heb ik betracht. Zie, mijn levensgang ligt voor U open. 169 Laat mijn aanroep, Heer, tot U naderen; geef mij, uw woord getrouw, inzicht. 170 Mijn smeken bereike uw aanschijn: maak mij vrij, uw belofte getrouw. 171 Laat mijn stem een lofzang doen opgaan: Gij leert mij uw verbondseisen kennen. 172 Laat mijn lied zingen van uw belofte; elk gebod van U houdt het recht in. 173 Zo zij dan uw hand mij tot hulp; voor ùw opdrachten heb ik gekozen. 174 Naar ùw heil, o Heer, blijf ik verlangen; uw wet brengt mij in vervoering. 175 Dat mijn ziel waarlijk leeft en ùw lof zingt: moge uw rechtsorde daartoe mijn hulp zijn. 176 Soms zwerf ik - een schaap dat verdwaald is. O, breng Gij uw knecht dan terug: nimmer liet ik hen los - ùw geboden. psalm 119

268

Page 277: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 119 Het hart van de minnaar mag dan niet enkel sneller slaan voor, maar ook overlopen van de geliefde; hij mag zijn mond vol hebben over haar; zijn inspiratie mag hem dan ook nog zó overladen dat woorden en melodieën als zoete honing neerdruppelen en beklijven in menig, innig minnelied... dat alles is hem niet genoeg! Het ontslaat hem niet en houdt hem niet tegen om op zoek te gaan naar een kostbaar oorspronkelijk geschenk. Hij spaart tijd noch moeite. Hij ontwerpt zelf allerlei ideeën. Niets is hem te veel. Als het zelf en alleen niet kan, dan neemt hij een ambachtsman, ja zelfs een kunstenaar onder de arm om tastbaar vorm te geven aan zijn droom van een geschenk voor zijn geliefde. Zo’n geschenk ligt voor ons met deze psalm, die met voorsprong de langste is uit het ganse Psalterium of Boek der Psalmen. Het is een kunstwerk, alleen reeds door de architectuur van de structuur. Het is een kunststuk waaraan gekapt, gezaagd, geslepen, gevijld en gesmeed is. Zo is het uitgegroeid tot een prachtjuweel met tweeëntwintig edelstenen met voor elk van hen acht facetten. Dat ligt zeker aan de blijkbaar oeverloze inspiratie samen met het creatief opzet van de minnaar, maar het meest nog lijkt het ingegeven door het onstuitbaar verlangen van de minnaar naar de geliefde. De dichter-minnaar/minnaar-dichter zet hier inderdaad een psalm neer van tweeëntwintig strofen. Dat laatste is niet toevallig. Het is het aantal van het geheel aan letters in het Hebreeuwse alfabet. Elke strofe begint dan ook met de letter volgend op de vorige uit dit alfabet. Het is dus zoals bij een alfabetische psalm, met dit verschil dat, waar in zo’n psalm elk vers met een andere letter begint, dit hier geldt voor elke strofe. Maar dit is helemaal nog niet alles. Elke strofe bestaat uit acht verzen, vandaar ook de lengte – honderdzesenzeventig verzen – van deze psalm. Elk van deze acht verzen begint dan ook nog eens met de letter waarmee de respectievelijke strofe begon. We kunnen ons inbeelden dat dit - sommige letters betreffend - geen sinecure was voor de dichter. [Alleen reeds op het sonore vlak moet dit indruk wekken.]. Het is evident dat dit ‘fenomeen’ helemaal niet in een (Nederlandse) vertaling weer te geven is. Waarom nu precies acht verzen per strofe? Met deze vraag en tevens met het zoeken naar een antwoord hierop slaan we een brug van de vorm – waaraan tot hiertoe aandacht besteed werd – naar de inhoud toe. De minnaar-dichter wil de droom-belofte bezingen die zijn geliefde voor hem inhoudt. Deze is zó rijk dat hij hiervoor een variatie heeft van acht ‘grondwoorden’, zoals ook de voetnoot bij deze psalm ze noemt. Veel van die ‘grondwoorden’ klinken in vertaling nogal stroef – zoals ondermeer geboden, wet, verbondseisen, opdrachten, rechtsorde – en geven niet meteen de appetijt om de diepere smaak ervan te proeven. We kunnen ons dan ook niet inbeelden dat een minnaar in vervoering geraakt van de wet (v. 71, 77, 174), zijn vreugde vindt in verbondseisen (v. 16, 24, 47, 111, 143, 162), dag en nacht doorbrengt met het overwegen en bepeinzen van de opdrachten van de geliefde (v. 15, 27, 48, 78, 95, 97, 99, 148) of voortdurend wilt leren wat de verbondseisen zijn (v. 12, 26, 33, 64, 68, 73, 94, 124, 135, 171). Van bij het begin van de eerste psalm weten we reeds dat met ‘Wet’ iets anders bedoeld is dan een louter juridisch voorschrift. De acht ‘grondwoorden’ zijn – binnen de beperktheid van elke menselijke taal, laat staan vertaling – even zovele variaties van de droom van de ‘Geliefde’ voor zijn ‘Beminde’, namelijk: Belofte-vol-Leven. Elk van de tweeëntwintig strofen bezingt deze ‘Belofte-vol-Leven’ in acht verzen aan de hand van de acht ‘grondwoorden’, die er telkens in aantal in verweven zitten. Het is evenwel zo dat er per strofe één (of meerdere) ‘grondwoord(en)’ meerdere keren voorkomt waardoor één of meerdere van de andere ‘grondwoorden’ in die strofe dan niet aan bod komen. (Bv. In strofe 21 komt het ‘grondwoord’ verbondseisen niet voor, maar het ‘grondwoord’ wet dan weer tweemaal). Dit is in elke strofe het geval. Het is daarom ook meer dan een vormspel. Het hernemen van één van de ‘grondwoorden’ is tevens een benadrukken van een bepaald aspect of facet – naast andere – van de ‘Belofte-vol-Leven’. De vorm-structuur wil hiermee eigenlijk de inhoud optimaal laten blijven schitteren. Elke strofe vormt dan ook een éénheid op zichzelf. Elke strofe is een psalm die de lof zingt van de ‘Belofte’ die de ‘Geliefde’ is. Elke strofe zingt en zegt telkens weer uit wat het te be-teken-en kan hebben te denken over, handelen naar en leven van, door en in die ‘Belofte’. Ze laat de mens – de minnaar – nooit los. Ze stelt hem nimmer teleur. Hij heeft ze lief, zoekt haar met heel zijn hart (o.a. v. 2, 10, 97, 140, 163, 167). Hij wordt door verlangen naar haar verteerd (o.a. v. 20, 35, 81, 139, 174). Zijn ogen hunkeren naar haar (v. 82, 123). In al haar ‘grondwoorden’ en facetten is de ‘Belofte’ voedsel voor haar minnaar, dag aan dag. Ze is zijn raadgever (v. 24). Ze wijst hem de weg. Als ‘Belofte’ is zij die weg, die weg die telkens weer op-nieuw ‘Leven’ schept en schenkt (v. 17, 25, 40, 50, 107, 149, 154, 156, 159). In die zin is elke strofe op zich én de psalm in zijn geheel een ode, een waar loflied aan het ‘Volle Leven in overvloed’! De structuur en vormgeving maken een eerste lectuur er niet eenvoudiger op. De lezer lijkt wat vruchteloos op zoek naar enige voortgang. De dynamiek is inderdaad niet zozeer rechtlijnig vooruitgaand. Daarentegen is er een spiraalvormige beweging die de centrale thematiek, ‘Belofte-vol-Leven’, steeds weer uitdiept. Deze psalm is een prachtjuweel van tweeëntwintig diamanten, elk met acht facetten, samengesmeed tot één kunstwerk dat de ‘Belofte-vol-Leven’ telkens weer anders uitstraalt. Het zijn geen edelstenen die koud om de hals van de geliefde hangen. Het is geen kunstjuweel dat zomaar wat schittert en klopt op het hart van een geliefde. In dit juweel schittert én klopt het warme hart zelf van de Geliefde-vol-van-Leven!

269

Page 278: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Ongrijpbare tegenstanders Tot de Heer in al mijn benardheid riep ik: - en Hij heeft mij geantwoord - 2 ‘Heer, bescherm mij: tegen lippen die liegen, tegen het verraad van de tong.’ 3 Waarmee zal Hij u lonen - in tweevoud! - verraad van de tong? 4 Met scherpschutterspijlen geweerhaakt, met felgloeiend bremhout: het schroeit! 5 Helaas, ik moet leven in Mesek, wonen tussen de tenten van Kedar; 6 té lang al moet ik wonen met heimwee midden tussen de vrede-haters! 7 Ik - het vredewoord wil ik spreken, zìj zijn op vijandschap uit.

Psalm 120

270

Page 279: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 120 Met deze psalm start een reeks psalmen – van psalm 120 tot en met psalm 134 – die zich tot een bundel gevormd hebben binnen het geheel van het ‘Boek der Psalmen’. Ze hebben alle hetzelfde opschrift, namelijk, ‘een bedevaartslied’. Dit leert ons een eerste voetnoot bij deze psalm waarin meteen ook te lezen is dat enkel psalm 122 de inhoudelijke thematiek van ‘een bedevaartslied’ in zijn uitdrukking duidelijk onderstreept. In een eerste reactie op deze voetnoot kan men geneigd zijn deze bundel als een eenheid te beschouwen en dus ook al de daartoe behorende psalmen over dezelfde kam te scheren. De mededeling in de voetnoot is echter net duidelijk genoeg om nog voldoende vragen open te houden. Het tweede gedeelte van de voetnoot – in verband met psalm 122 – doet reeds iets vermoeden en anderzijds stellen we ook vast dat alle psalmen in deze ‘bundel’ – hoewel ze alle hetzelfde opschrift hebben – elk een eigen titel hebben meegekregen. Redenen genoeg om ons bij het opzet te houden en te blijven proberen psalm per psalm te leren lezen. Na de schittering van het minnelied over de ‘Belofte-vol-Leven’ in de vorige psalm, worden we hier meteen met de voeten op de grond gezet. Deze psalm vangt immers aan met de roep van iemand die zich in een benarde situatie bevindt. ‘Tot de Heer in al mijn benardheid riep ik ...’ Nog niet lang geleden lazen we ongeveer dezelfde woorden in psalm 118, v. 5. Hoe vaak hebben we al niet kunnen vaststellen dat een psalm vertrekt vanuit een noodsituatie, vanuit een uitzichtloze positie, vanuit een ervaring van verlorenheid en/of totale vereenzaming en uitsluiting! Deze vaststelling beperkt zich echter niet tot de mens die in de Bijbel figureert. De dag van vandaag hebben – in wat we de Westerse wereld noemen – heel wat mensen genoeg aan zichzelf. Het zelf is uitgangspunt van willen, plannen en uitvoeren. En zolang alles naar wens verloopt, komen de resultaten op het conto van datzelfde zelf. Het zelf verstevigt zichzelf, neemt (misschien) genoegen met zichzelf en heeft zeker meer dan genoeg aan zichzelf. Het pantser mag dan al zo sterk gesmeed of opgeblazen zijn, er komt een moment, er zijn omstandigheden waardoor barsten en scheuren ontstaan. Het zelf ervaart weerstand, begint af en toe te wankelen, laat het soms nu en dan afweten en valt van zijn zelf-ver-zekerd voetstuk. Dan merkt men dat menig zelf, zelfs dat wat zich niet tot enig mono- of ander theïstisch geloof bekent, handelingen stelt, een soort ritueel verricht of naar symbolen grijpt die – in de breedste betekenis – religieus van aard zijn. Het zelf dat niet (meer) genoeg heeft aan zichzelf grijpt naar ‘religie’, naar dat wat ‘verbindt’. De alléénheid van de mens maakt hem des te scherper bewust van zijn ‘aard’, van zijn ‘verbonden-zijn’. Het is niet goed voor de mens om enkel alleen maar op zichzelf te moeten of te kunnen terugvallen. De redenen of omstandigheden waardoor een mens nu in de rats geraakt, zijn – om het bijbels uit te drukken – zo talrijk als de sterren aan de hemel en de zandkorrels aan het strand. De oorzaak die hier in deze psalm – zoals trouwens ook reeds in andere psalmen, ondermeer de psalmen 12 en 52 – aangevoerd wordt, blijft tot op vandaag pijnlijk actueel. Een radde tong, een listig geslepen tong, een gespleten tong. Tong is het instrument tot het verklanken van woord en taal. Vandaar dat in verschillende talen ‘tong’ en ‘taal’ met hetzelfde woord aangeduid worden (bv. het Latijnse woord ‘lingua’, het Franse woord ‘langue’). Het woord, de taal, de tong is een krachtig wapen. Roddel, leugen, duistere klap en mistig gefluister verminken een mens. Ze vermoeien hem en putten hem meedogenloos uit, want ze ontsnappen steeds aan zijn greep. Hij blijft maar om zich heen slaan, maar hij kan ze niet vatten, zoals ook de titel van deze psalm het stelt: ‘ongrijpbare tegenstanders’. Zoals je een vis aan de haak slaat, zo kan ook een goed gerichte geweerhaakte harpoen de ‘tong’ uit zijn natuurlijke biotoop snokken (v. 4). En al wie ooit, zelfs als kind, vredig aan de oever van een of ander riviertje, geprobeerd heeft te vissen, kent het onverbiddelijk venijn van dat klein stukje tegendraads geplaatste scherp metaal. Hoe meer de vis spartelt, hoe meer de weerhaak zich in de vis dringt tot hij uiteindelijk boven water en op het droge gehaald wordt. Ondertussen doolt de dichter in een vreemd land (v. 5). Hij gaat ten onder aan heimwee in dat – zelfs letterlijk – ‘god-vergeten’ land (v. 6). Hij loopt daar immers rond als een vreemde wiens taal ze niet verstaan. Zijn taal is immers niet alleen ‘gans anders’ maar is zelfs geheel tegengesteld aan de taal van de bewoners. Het contrast zelf én de inhoud ervan kan niet beter en scherper vertaald weergegeven worden dan in dat éne woord: vrede-haters (v. 6) met dat veelzeggend streepje tussen de twee delen. In het land van de roddel en de leugen heerst de taal van de haat tegen de vrede. Onze dichter wil het woord van vrede spreken (v. 7). Zo is zijn dolen misschien dan toch een bedevaart, een zoektocht naar de mens die de taal van vrede spreekt. Ook vandaag nog lijkt ons leven een pelgrimstocht weg uit een land van leugen, inbeelding en strijd naar een land van waarheid, werkelijkheid en vrede.

271

Page 280: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De behoeder van Israël Ik hef op naar de bergen mijn ogen: vanwaar zal mij komen de hulp? 2 De hulp komt mij van de Heer, die gemaakt heeft hemel en aarde. 3 Hij laat niet wankelen uw voet, niet sluimeren zal uw behoeder. 4 Ziè, niet sluimert, niet slaapt de behoeder van Israël. 5 De Heer, Hij is uw behoeder, de Heer is schaduw voor u aan uw rechterzijde. 6 Bij dag zal de zon u niet steken, noch de maan in de nacht. 7 De Heer zal u behoeden voor alle kwaad, behoeden wil Hij uw ziel. 8 Hij behoedt uw uitgaan en ingaan van thans tot in eeuwigheid.

Psalm 121

272

Page 281: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 121 In deze psalm van acht verzen staan één werkwoord en één zelfstandig naamwoord centraal. Behoeden en behoeder. De titel van deze psalm luidt trouwens: ‘De behoeder van Israël’. Deze woorden lopen in het courante taalgebruik ook niet zomaar elke dag over de tong. Het woordenboek maakt het er niet meteen lichter op. Bij ‘behoeden’ lezen we: ‘ervoor zorgen dat niemand iets te duchten heeft’. Ook dàt woord, duchten, ligt niet op éénieders lippen. ‘Duchten’ kunnen we hier dan wel vervangen door ‘vrezen’. Maar als we nog wat verder kijken, dan merken we dat niet alleen deze woorden – behoeden en behoeder – niet in de markt liggen, maar dat ook hun inhoudelijke betekenis voor zeer velen wat zwaar op de maag valt. Vrezen en beschermd worden, dat is iets voor kinderen, onmondige mensen en voor zwakke mensen die een gevaar zijn voor zichzelf en/of niet (meer) kunnen opkomen en/of zorgen voor zichzelf. Vrezen en beschermd worden is dan toch niets voor een volwassen zelf dat op eigen benen staat! In het Nederlands steekt in de woorden behoeden en behoeder het woord ‘hoed’. Ook etymologisch is een hoed een beschermend kledingstuk. Het dekt het hoofd af en schermt het op die manier af van mogelijke gevaren van buitenaf. Een hoed zet men echter op het hoofd. Hij staat er dus boven op. Er is dus iets nog hoger wat het hoofd beschermt. Vandaar dat een hoofddeksel en het dragen ervan vaak een religieus-symbolisch geladen betekenis kan hebben. Het verwijst dan immers naar het/de hogere. En als dan het/de hogere – in één of andere religie – die instantie is die ons in bescherming neemt, dan is met dit soort ‘pater-nalisme’ het hek helemaal van de dam voor de ontvoogde mens van vandaag. Trouwens, wie of wat zouden we vrezen? Waarvoor zouden we bevreesd zijn? Tot de ongrijpbare tegenstander – waarover ook al sprake in de vorige psalm – van de verminkende en vergiftigende negatieve taal neerstrijkt en zich nestelt in onze leefwereld. Of, tot een misschien wel vatbare – maar niet te bemeesteren, in de hand te houden en/of te behandelen – vijand de kop opsteekt en ons leven van elke dag onleefbaar maakt... Waarheen, tot wie zullen we gaan? Waartoe en naar wie zullen wij ons richten? Vanwaar en van wie mag en kan ik hulp verwachten? Dat is ook het aanvangsvers van deze psalm. Radeloosheid, hulpeloosheid, aangewezen zijn op de ander, op zijn mogelijke hulp dan nog wel, is dan ook niet de melodie waartoe we geneigd zijn te blijven luisteren. Zoiets als een mysterieuze ‘behoeder’ van boven af en/of boven ons staat helemaal niet op ons prioriteitenlijstje. Zo’n tekst valt dan misschien in de smaak van wie zich graag afhankelijk weet. Het is echter geen spek voor de bek van wie denkt heel en al op zichzelf te staan. Zo lijkt het zeker niet de moeite, laat staan de tijd waard om zo’n tekst over een ‘behoeder’ ook maar te lezen, laat staan proberen te begrijpen. Bij nader inzien lijkt dat zeker het geval als we – gewoon al maar – naar de titel kijken: ‘de behoeder van Israël’. Gezien de tekst duizenden jaren oud is, heeft het Israël waarover hier sprake niets vandoen met de moderne staat Israël uit de twintigste eeuw. Waarom zouden wij, die het druk hebben met de activiteiten die een samenleving van vandaag met zich meebrengt, een dergelijke tekst dan lezen, laat staan er ons mee inlaten? Er zijn wel degelijk heel wat andere katjes te geselen voor de wereldburgers die we dan toch allemaal wel zijn!? Maar, als dat Israël uit de titel nu eens inderdaad niets te maken heeft met een of andere – antieke of moderne – staat!? Als met dat ‘Israël’ nu eens ‘heel de mensheid’ bedoeld wordt zoals zij bedoeld en bestemd is door haar ‘maker’, haar ‘Schepper’!? De hedendaagse mens kan zich ook weer hierbij schouderophalend afvragen, wat de mensheid in haar geheel te vrezen heeft? Waarin zou ze moeten geholpen worden? Een snelle blik op het nieuws, leert ons wel beter. Politieke conflicten, migraties – een afstandelijk omfloerst woord voor stromen vluchtelingen – met in het kielzog armoede, veel ellende en geweld. Maar ‘mensheid’ is ook alweer zo’n abstract begrip dat veraf blijft. Als dan met Israël ook de concrete mens, elk individu op zich bedoeld wordt, dat als vertegenwoordiger en vertegenwoordiging voor de mensheid in haar geheel tot ver-antwoord-elijkheid geroepen is, dan krijgen we weer een ander verhaal! Want bij al die onzin en vaak waanzin, kan ieder van ons – ook nu (nog) – zich afvragen of het dat nu eigenlijk is waarvan en waarvoor we leven!? De mens die vraagt naar zijn bestemming, botst op zijn oorsprong. Hij komt terecht bij Hem die niet alleen de hemel maar ook de aarde gemaakt heeft (v. 2). Hij wil zijn schepsels niet te gronde richten. Hij wil niet dat ze in de zon van het geluk verdrinken of in de koude maan van het verdriet wegzinken (v. 6). Hij begeleidt zodat ze niet struikelen en steeds het goede blijven doen (v. 3,5). Hij waakt, sluimert zelfs niet in (v. 3-4) en laat niemand in de steek, nu niet, nooit (v. 8). Als onze oorsprong is Hij de behoeder op onze levenstocht naar onze bestemming. Als ‘Behoeder’ is Hij wat elke ‘ouder’ – die ieder verantwoordelijke onder ons ook is – ‘voor zijn toevertrouwd kind’ zou willen blijven zijn!

273

Page 282: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Jeruzalem, gij stad zo hoog gebouwd Hoe verblijd was ik toen zij mij zeiden: ‘wij gaan op naar het huis van de Heer.’ 2 Zo staan dan nu onze voeten in ùw poorten, Jeruzalem, - 3 Jeruzalem, gij, gebouwd als een stad tot hechte eenheid gevoegd. 4 Het is dáárheen dat opgaan de stammen, de stammen van Hem, van Jahwe: voorschrift voor Israël dit, - dat zij loven de naam van de Heer. 5 Dáár zijn ook de zetels gezet ten gerichte, de zetels van Davids huis. 6 Vrede vraagt over Jeruzalem, rust voor wie u beminnen; 7 er zij vrede binnen uw muur, en in uw burchten zij rust. 8 Om mijn broeders en om wie mij na zijn laat mij spreken: ‘vrede over u!’ 9 Om het huis van de Heer onze God vraag ik dat gij gezegend moogt zijn.

Psalm 122

274

Page 283: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 122 Blijdschap lees je in de ogen van het kind als je zegt: ‘je mag met me mee op wandel’! Een blije lach straalt volop uit het gelaat van het kind dat vertrekkensklaar staat voor een ongekende reis. Blij schatert het kind het uit als het na – volgens zijn beleving – héél lang, veel te lang wachten, vol ongeduld eindelijk de eindbestemming van een tocht bereikt en nu terug vrijuit mag ronddartelen. Ook de jong-volwassene kent het deugd-doend gevoel van blijdschap als hij een vooropgesteld project tot een goed einde heeft gebracht. Zelfs als gedegen volwassene kan blijdschap je door en door verwarmen als je hoort dat na een vrij zware inspanning – van welke aard ook – het einde in zicht is! Het kind dat blij het leven komt binnen gevallen, zal – ‘gaan-de-weg’ – ervaren dat niet altijd geluk komt toevallen; niet altijd zonder slag of stoot het doel bereikt wordt; niet altijd de levens-reis kalm en zonder storm verloopt. Dat kind van weleer dat er – ‘gaan-de-weg’ – met lopen, kruipen, vallen en dan toch weer - moeizaam en/of onwillig soms - opstaan stilaan wat jaartjes op zitten heeft, heeft de oudere rakker van nu gewikt en gewogen. Hij kent zijn inzet, zijn strijd en wat daarvan (toe-)komt... ‘Gaan-de-weg’ heeft hij zich weten te ontdoen van wat ‘bij-komstig’ is. Door eb en vloed van het levensgetij is hij vanuit de onstuimigheid tot bedaren gekomen. De bedaarde mens wil geen nodeloos geloop – vaak omloop – en geen ijdele – vaak ijle – strijd en conflicten. Hij wil enkel nog vrede en ook rust voor en met éénieder. In alle oprechtheid wenst hij zijn geliefden blij geluk. Zo komt hij – ‘gaan-de-weg’ – tot een wereld van harmonie en stoot hij door tot de kern van het ‘wezen’ (= er-zijn) van ‘leven’. Van blijdschap over rust en vrede tot gelukwensen voor éénieder is ook de tocht die onze psalmdichter beschrijft in negen verzen. Hij begint bij de kinderlijke blijdschap. ‘Hoe verblijd was ik toen zij mij zeiden: wij gaan op naar het huis van de Heer’ (v. 1). Zo’n levenstocht vertrekt blijkbaar niet vanuit eigen initiatief. Je wordt ertoe uitgenodigd. De andere vertelt je waarheen de tocht voert. En zo belandt de dichter in Jeruzalem (v. 2). Dat is geen toeval. Zo’n pelgrimstocht is immers geen dooltocht. Het kan gebeuren dat je, ongewild, gedwongen wordt om omleidingen te maken of je zorgt zelf soms voor wat onnodige omwegen. Uiteindelijk weet je waar je naartoe wil. Zo’n tocht heeft zijn bestemming. De plaats van bestemming die de pelgrim – samen met anderen – hier in de psalm heeft bereikt, heet Jeruzalem. Letterlijk en figuurlijk een stad. Een stad van vrede. Dat is ook de betekenis van haar naam. Het is een bijzondere stad waar steen naast steen op steen haar tot een sterke éénheid voegt en hecht (v. 3). Zoals menig stad toen, had ook zij haar poorten, de knooppunten van toe- en doorgang. Daar staat nu onze pelgrim (v. 2). Hij gaat binnen in een heel bijzondere, een gans andere stad. Gans deze stad is immers ‘het huis van de Gans Andere’. Deze stad is het huis waar alle mensen die er – in dichte drommen (v. 4) – binnenkomen Zijn mensen zijn. Houdt de tekst meer voor dan een stad als een huis van de zoete inval om de arme pelgrim te sussen? Is het iets anders dan een oer-oud semitisch matrijs voor één of ander peperkoeken huisje? Het zou zo kunnen lijken, was er niet – pal in het midden van de psalm van negen verzen – dat op die plaats wat vreemd aandoend vers: ’...voorschrift voor Israël dit – dat zij loven de naam van de Heer’ (v. 4b). In dit kantelvers wordt een voorschrift, een wegwijzer meegegeven aan de pelgrimerende mens, de mensheid, Israël onderweg. Dit ijkpunt is tevens het criterium om – op de plaats van bestemming – ons doen en denken te beoordelen zoals het volgende vers meteen meegeeft (v. 5). Dit ijkpunt is echter meer dan een reeks andere namen te bedenken en te bezingen voor de ‘Onnoembare’. Zijn naam – ‘Ik-ben’ – is het volle zijn, het permanent aanwezig-zijn. Zijn naam loven betekent dan ons doen en denken laten richten in, door en vanuit zijn ‘nooit-ophoudend-en-nooit-aflatend-aanwezig-zijn’. Bij diegene die zo poogt te pelgrimeren huist uiteindelijk vrede en rust in zijn hart. Hij draagt zegen in zich en is zo een zegen voor de a/Ander. Hij, zijn handel en wandel, zijn ‘deugd-doende’ vrede zijn op die manier een levend Jeruzalem, een huis, een stad van Leven vol vrede. Geen melig, vrijblijvende verzen! Ook voor de mens, de pelgrim, de rusteloze zoeker van vandaag roepen ze enkele vragen op. Wie, wat, waar is ons ijkpunt op onze levenstocht? Waar en hoe zoeken en vinden we onze wijzer op de weg van een leven met zijn hartstochtelijk verlangen naar blijdschap en diep-intense vrede? Vragen, te bedenken waard!

275

Page 284: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wachten op God Tot U sla mijn ogen ik op, Gij die woont in de hemel. 2 Zie, gelijk de ogen der knechten zijn gericht op de hand van hun meester, gelijk de ogen der dienstmaagd zijn gericht op de hand der gebiedster, zó zijn onze ogen op de Heer onze God, totdat Hij zich onzer ontfermt. 3 Ontferm U, Heer, ontferm U onzer, want wèl kregen wij aan verachting méér dan ons deel. 4 Onze ziel kreeg méér dan haar deel van de spot van wie zeker zich wanen, de verachting van wie zo hoog tronen.

Psalm 123

276

Page 285: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 123 We gaan zo allemaal onze levensweg. Ieder van ons leeft – be-leeft hopelijk – zijn leven op zijn eigen manier. Soms zijn er voorvallen die inslaan, ervaringen die ons doen stilstaan, situaties die ons onderuit halen, gebeurtenissen die alles onderste boven op zijn kop zetten, omstandigheden die zelfs alles omver kieperen. Elk van hen doet ons minstens eens halt houden, doet ons afvragen of dit alles wel tot iets leidt, en zoja, waartoe? Nu eens vinden we een – voorlopig althans bevredigend – antwoord, dan weer een mogelijke betekenis, soms zelfs een zin. En zo zetten we onze (levens-)weg wat meer bezonnen verder, zelfs al vinden we niet meteen een laatste zin. Hoe dan ook, we gaan verder op weg, we gaan misschien ‘anders’ op weg, we gaan – héél soms – mogelijks een ‘andere’ weg. Zo is ieder van ons een pelgrim. Een pelgrim in het leven! Een pelgrim van het leven! Meestal onbewust zijn we allen pelgrims op (de) weg, tot de weg zelf ons bewust tot pelgrim maakt. We kunnen niet langer onze ogen neerslaan en onze (levens-)weg of wat ervan overblijft ontkennen. We kunnen onmogelijk nog onze ogen sluiten en negeren waar en hoe we in het leven staan. We kunnen zelfs niet meer met open ogen vooruit staren in het blinde. Waar we moeten ervaren dat het ons uiteindelijk en ten diepste te boven gaat, daar kunnen we niets anders dan onze ogen opslaan. Willens nillens – ondanks onszelf – worden we pelgrims onderweg! ‘Tot U sla mijn ogen ik op...’ (v. 1a) klinkt de aanvang van deze psalm, een pelgrimslied dat uit vier verzen bestaat. De dichter-pelgrim weet dat zijn oriëntatiepunt buiten hemzelf ligt. Hij stelt het ook – letterlijk – aan het begin van zijn bedevaartslied en de vertaling maakt het ook – in haar eigenzinnigheid – duidelijk. Gewoon prozaïsch zouden we dit deel van het vers als volgt kunnen her-lezen: ‘Ik sla mijn ogen tot U op...’. Zo’n formulering lijkt dan eerder een vaststelling van één onder de vele handelingen die een mens stelt. De voorliggende vertaling stelt meteen de richting helder tot wie het handelen en de houding van de pelgrim gericht is. ‘Tot U...’. Over wie en waar deze ‘U’ is, zegt het tweede deel van dit vers: ‘Gij die woont in de hemel’ (v. 1b). Aandachtig aanwezig blijven bij de vorm, aan de tekst als dusdanig gegeven, laat ons zien dat ‘U/Gij’ het punt is van waaruit oriëntatie vertrekt. ‘U/Gij’ is het oriëntatiepunt waarnaar het ‘ik’ zich richt. De formulering maakt mooi duidelijk dat de wisselwerking een beweging is van een ‘U/Gij’ naar een ‘ik’. Het gaat om een ‘U/Gij’ die in de hemel huist waar het ‘ik’ (nog) niet is, maar pelgrimerend naar op weg is. De psalmist vertelt verder met een heel eenvoudig en verstaanbaar beeld dat de pelgrim onderweg zijn ogen gefixeerd houdt zoals knechten en dienaressen hun ogen enkel richten naar de hand van hun meester (v. 2). Ze eten en putten immers leven uit die hand. De pelgrim kijkt naar ‘U/Gij’ die hem leidt op de weg naar Leven, hoe moeizaam die weg soms ook verloopt. Op die weg ontmoeten we allemaal de moeilijkheden van alledag, tegenslagen allerhande. Ze maken de weg, de loop-baan die wij voor ons gepland hebben soms zwaar(der), minder gemakkelijk tot niet bereikbaar. Maar van een heel andere aard en veel dieper gaat de verachting waarover de dichter spreekt (v. 3-4). Hier treft de spot niet de oppervlakte en beschadigt niet enkel de buitenkant. Hij treft het eigenste zijn. Hij raakt het pelgrim-zijn zelf van de mens. Het cynisme gaat trouwens uit van hen die zich vanuit hun eigen zekerheden van een vaste positie met spijkerharde garanties hebben verzekerd. Ze zijn niet onderweg, denken ze. Ze zijn reeds gearriveerd, aangekomen waar ze vertrokken zijn, bij hun waan van zekerheden. Pelgrim-zijn is hen vreemd. De pegrim is een stoorzender, een dwarsligger die onverbiddelijk moet uitgeschakeld worden. Sarcasme en minachting kunnen daartoe dan ook al worden ingeschakeld. En de pelgrim? Hij gaat de weg, zijn oog gericht op zijn oriëntatiepunt buiten en boven hem. Gaande-de-weg kan hij erop vertrouwen en het ook uitzingen dat ‘U/Gij die mij oriënteert mij in uw mantel van geborgenheid – ontferming – omsluit en mij zo begeleidt op de weg, de weg naar-Leven!’

277

Page 286: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Vervolging en uitredding Was het niet dat Jahwe ons bij had gestaan, - spreke het Israël uit - 2 was het niet dat Jahwe ons bij had gestaan toen mensenmacht ons vervolgde 3 vast hadden ze, als beesten, ons levend verscheurd: zó hoog laaide hun haat tegen ons. 4 Vast hadden de wateren ons meegevoerd, had de kolkende stroom ons bedolven, 5 vast had ons levend bedolven het water in zijn geweld. 6 Gezegend de Heer: Hij gaf ons niet prijs, niet ten prooi aan hùn tanden! 7 Onze ziel, als een vogel, kwam vrij uit de vogelaarssrik: de strik brak – en wìj, wij ontkwamen. 8 Ònze hulp is in de naam van de Heer, die gemaakt heeft hemel en aarde.

Psalm 124

278

Page 287: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 124 ‘Als zij er niet was geweest, dan was ik eraan, dan was ik er nu niet meer (geweest)’. ‘Als hij niet was tussengekomen, dan waren die mensen er niet meer. Ze zouden je dan ook niet meer kunnen vertellen hoe ze er aan toe waren, wat hen was overkomen en.. hoe zij er – dank zij zijn hulp – toch zijn uitgeraakt’. Elke lezer kan dergelijke algemene verwoording in- en aanvullen met (heel) concrete vaststellingen van gebeurtenissen uit eigen leven. Zoniet, dan biedt de geschiedenis ons daartoe mogelijkheden te over. Men zou in verband met dit laatste zoiets kunnen opwerpen als ‘geschiedenis, allemaal goed en wel, maar dat is allemaal reeds lang voorbij’. En dit is zeker het geval met de geschiedenis van het volk waarover de psalmist het heeft. Het ligt alles zo ver van ons af, zowel in de ruimte als in de tijd. Wij staan nu al veel verder! Maar is dat wel zo? Als we deze psalm lezen, kunnen we al niet voorbij de griezelige gedachte aan de gruwelijkheden die – ondermeer de Joden – werden aangedaan tijdens het proces van de Endlösung tijdens de Tweede Wereldoorlog. Hoe ijzig waar en actueel worden de woorden van de psalmist waar hij het heeft over de mensenmacht die hen vervolgde (v. 2) en hen vast als beesten levend zou verscheuren (v. 3). Die onvoorstelbare, mensonterende gebeurtenissen waren zó indringend dat de vraag luidop klonk waar God was in Auschwitz en of en hoe we na zo’n ervaringen over, laat staan nog tot God kunnen spreken? Hoe zouden we het openingsvers nog durven in de mond nemen? En als we dit dan toch doen, hoe moeten/kunnen we dit vers – ‘Was het niet dat Jahwe ons bij had gestaan...’ (v. 1) – dan verstaan? Is deze psalm dan toch weer zo’n tekst die we moeten ordenen in de soort (van teksten) die spreekt over een mythische god(en) die met magie – al dan niet – te benaderen is? En toch... Hoe pijnlijk werkelijk blijft – tot op de dag van vandaag – het gebruikte beeld van het overweldigende water. Het gewelddadig gevaar ervan wordt in de psalm onderstreept door het tweemaal na elkaar te herhalen (v. 4-5). Terwijl deze woorden worden geschreven worden we door verschillende media overspoeld met berichten over duizenden doden, gewonden, mensen die berooid en beroofd zijn van al wat je nodig hebt, slachtoffers van niets en niemand ontziende tsunami’s. Hier is het meesleurende en bedelvende water geen – poëtisch – beeld, maar rauwe werkelijkheid! De ervaring van de ruwe realiteit zet echter de mogelijkheid aan om terug te gaan naar het beeld. Water staat ondermeer voor vernietiging, voor dood, voor kwaad in al zijn grillige véélvormigheid, ook het kwaad van de mensenmacht die ons vervolgt en waar éénieder van ons aan vastgehecht zit. Op die manier wordt ook de plaats in de psalm van het rampzalige water beter verstaanbaar. Er is immers sprake – in vers 2b-3 – over macht van mensen die andere mensen vervolgt, als beesten levend verscheurt. Zo hoog laait de haat (tussen mensen) op. Dan komen de reeds vermelde verzen 4-5 met het beeld van het verwoestende water om dan in vers 6b te lezen ‘...[Hij gaf ons] niet ten prooi aan hùn tanden!’. Het kwaad, de macht in mensen van mensen over medemensen is er. Het is een feit. Het is tot op vandaag onloochenbaar aanwezig, ook in onszelf. Het kwaad wordt niet ontkend of weggemoffeld. Wij worden er echter niet willoos aan overgeleverd als aan een soort noodlot. Hij geeft ons niet prijs! Hij is bij ons! Hij staat ons bij! Dit wordt bij het begin van de psalm duidelijk onderstreept door het ook tweemaal te herhalen (v. 1, 2). Zijn aanwezig-zijn maakt het niet alleen mogelijk het kwaad onder ogen te zien, het maakt ons tevens bewust van de vraag hoe we ons verhouden ten aanzien van het kwaad. We hoeven niet in de val te trappen die voor ons gespannen is en niet zomaar gestrikt te worden. Zijn aanwezig-zijn doet de strik zelf breken en laat ons vrij staan tegenover het kwaad. Deze kerngedachte wordt beeldrijk verwoord: ‘onze ziel (= héél onze persoon), als een vogel, kwam vrij uit de vogelaarsstrik; de strik brak – en wij, wij ontkwamen’ (v. 7). Zijn aanwezig-zijn redt ons uit onze blik zonder uitzicht en opent perspectief, ook al zijn we behept met en vervolgd door het kwaad. Dat ligt ook besloten in de titel: ‘Vervolging en uitredding’. Dit steeds op-nieuw reddend aanwezig blijven zijn, moet daarom ook steeds weer uitgesproken worden (v. 1). Na een caesuur eindigt de psalm dan ook in een overtuigend vertrouwvol uitspreken van Hem, die steeds en overal nieuw Leven schept, als onze hulp, onze bijstand, onze bevrijding (v. 8)!

279

Page 288: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wat stand houdt Zij die bouwen op de Heer zijn als de Sionsberg: wankelen zal hij nooit, houdt tot in eeuwigheid stand. 2 Jeruzalem heeft bergen rondom: zó is de Heer rondom zijn volk van thans tot in eeuwigheid. 3 Niet zal rusten de staf van het onrecht op het erfland van wie daar behóren: het zij verre dat anderen strekken dáárnaar onrechtmatig de hand. 4 Heer, geef dan uw ware volk voorspoed: dat zijn zìj die oprecht zijn van hart; 5 maar die kronkelende paden begaan - spoorloos zal de Heer doen verdwijnen die bedrijvers van het bedrog. Vrede over Israël!

Psalm 125

280

Page 289: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 125 Zwerven en pelgrimeren hebben iets met elkaar, hoewel ze ook radikaal van elkaar verschillen. Zwerven is ronddwalen zonder verder nog enig doel voor ogen te hebben buiten – misschien – in leven te blijven. Zwerven overkomt je, ondanks jezelf. Externe oorzaken, een aaneenschakeling van ongelukkige voorvallen, kwalijke situaties op - mogelijks - verschillende niveaus, noodlottige gebeurtenissen die het individu of een bevolkingsgroep treffen... Het zijn allemaal redenen waardoor iemand het niet meer aankan of weigert zich verder en opnieuw te heroriënteren. Zo wordt zwerven ronddolen. Een zwerver volgt geen spoor, zoekt geen spoor, trekt geen spoor. Al deze ‘negatieve’ factoren op maatschappelijk, economisch, politiek, financiëel, ecologisch niveau – waarnaar hierboven werd verwezen – moeten niet noodzakelijk de mens tot een zwerver doen verworden. Ze kunnen de mens immers ook tot een pelgrim maken. Wanneer de vanzelfsprekendheid van dingen, van mensen, van een bepaalde levenswijze doorbroken wordt, kan een mens inderdaad zó overhoop gehaald worden dat hij elke oriëntatie lijkt kwijt te zijn. In plaats van op dat ogenblik zonder perspectief rond te zwerven, kan de mens op zoek gaan, doel-bewust. Een mens gaat – bewust van een doel – op weg naar ‘wat stand houdt’. Dit is meteen ook het opschrift bij deze psalm, ook een bedevaartslied. De mens immers die bewust op weg gaat – mogelijks op zoek – naar wat stand houdt, wat ‘leeft’, deze mens wordt zo tot een pelgrim. Een mens hoeft niet te wachten op donkere ervaringen om van hieruit bewust tot het pelgrim-zijn te besluiten. We worden immers allemaal als pelgrim in het leven geroepen. Er is de mens Leven toegezegd en we zijn dan ook be-doeld, be-stemd om dat Leven te leven. Zo is elke mens – als pelgrim – minstens reeds spoor-zoeker. Hij zoekt sporen, tekenen, aanwijzingen van, voor en naar dat Leven. Niet altijd voeren de gevolgde wegen daar naartoe. Door de wisselvalligheden van het dagelijks leven raken mensen soms het spoor helemaal bijster. Ze kunnen ook ontsporen door vermetel hun eigen weg te gaan. In het wankelen op dit dode punt gaan ze op zoek naar sporen, naar het spoor van hetgeen ze zich herinneren wat hen is toegezegd: Leven dat standhoudt! De pelgrimerende mens is ook de psalmist niet vreemd. In zijn pelgrimslied wijst hij het te volgen spoor aan. Hij toont het ons kort – in een vijftal verzen – eenvoudig, helder en in staalsterke vergelijkingen. Wie op de Heer bouwt, vestigt zich niet op het drijfzand van de onvoorziene wisselvalligheid (v. 1). Zoals bergen Jeruzalem – dé stad, de woonplaats, het hart en de navelstreng tussen mens en God – beschermen, zo mogen wij ons geborgen weten bij Hem, elk ogenblik steeds weer op-nieuw (v. 2). Wie zijn leven probeert uit te bouwen als een antwoord, een weder-woord op de a/Ander, bouwt op een onwankelbaar fundament. Zo’n leven, dat we bewonen als een stad, een land, een wereld van antwoord-zijn op de roep van de a/Ander, dat kan zich niemand onrechtmatig toeëigenen (v. 3). En, dit Leven als antwoord is immers het erfdeel dat ieder van ons – ondanks zichzelf – heeft meegekregen. De adem van de a/Ander werd ons van bij onze wording ingeblazen en nu nog, elk moment op-nieuw. Het is ons hart, onze harteklop die ons onze bestemming onophoudend laat her-inneren. Daarom ook kan de psalmist – schijnbaar naïef – schrijven dat zijn ware volk diegenen zijn die oprecht zijn van hart (v. 4). Wie dan zijn hart, het spoor dat we allen in ons hebben, in die zin volgt, kan niet anders dan voorspoed ontvangen (v. 4). Wie weigert het spoor van zijn hart te ontvouwen, te ontdekken hoe hij op zijn levensweg weder-woord kan zijn voor de a/Ander; wie zichzelf wijsmaakt niet antwoord maar eerste woord te zijn, die laat geen enkel spoor na. Deze mens verdwijnt spoorloos (v. 5). Er is niets zo akelig als vermist worden zonder één enkel aan te wijzen spoor waardoor gezocht kan worden in één of andere bepaalde richting. Een pelgrim zoekt een spoor, volgt een spoor, trekt een spoor en laat sporen na. Het is het spoor van diepe vrede met zichzelf en met de a/Ander (v. 5). En wij... welke sporen zoeken, volgen, trekken en laten wij na?

281

Page 290: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het lied der hoop Als de Heer doet keren de ballingen Sions zal het ons zijn of wij dromen. 2 Dan zal vol lachen zijn onze mond, jubel zal op onze tong zijn; dan verluidt bij de volken: ‘groot heeft Jahwe gehandeld aan hen!’ 3 Groot heeft de Heer gehandeld aan ons, blijdschap is ons geworden. 4 Doe keren onze ballingen, Heer, als de waterbeken in het zuiden. 5 Zij die zaaien met tranen, zij zullen oogsten met jubel. 6 Hij gaat en hij schreit bij het gaan die het zaailand draagt en het zaait; hij keert met jubelen, hij keert - een die mag dragen zijn schoven.

Psalm 126

282

Page 291: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 126 Een pelgrimerende mens stapt, wandelt en leeft in het land van de hoop. Een oude zegswijze leert ons dat ‘hoop doet leven’! Het is een wijze van zeggen die wijsheid bevat. Hoop schept het leven niet, maar geeft er smaak aan. Zonder hoop, geen zuur, zoet of zout. Alles blijft even flets en smakeloos. Hoop doet de mens zien dat kansen kunnen keren. De nacht wordt een poort tot uitzicht. Waar grimas was, wacht de lach. Waar het venijn van pijn stak, doet vreugd nu deugd. Hoop, als pit en specerij, is en houdt de dynamiek in het leven. Hoop zet de mens op weg en houdt hem in beweging. Hoop maakt het leven niet, maar geeft er stem en muziek aan. Zo zingt ze haar eigen lied. Hiernaar verwijst de titel van deze psalm: ‘Het lied der hoop’. Een lied is melodie én tekst. Deze profileren elkaar, elk op zijn eigen wijze. Over de melodie van deze psalm wordt er niets meegedeeld. En het betreft hier niet zomaar een liedtekst, die op een blauwe, verloren maandag bijeengeraapt werd. Het is niet zomaar een lied. Het is ‘hét’ lied en dan nog wel het ‘lied van de hoop’. Twee beelden en zes verzen volstaan om zingend uit te zeggen en zeggend uit te zingen wat hoop doet. De dichter zet twee oer-beelden neer, dat van de ballingschap en dat van de oogst. Ogenschijnlijk lijken die twee beelden naast en na elkaar te komen. Over de ballingschap lezen we dan iets in de verzen 1-4 en over de oogst in de verzen 5-6. Bij nader toezien merken we echter dat deze beelden één hecht vlechtwerk vormen. Hierin laat de hoop ruimte voor de verschillende tonaliteiten van en in het leven. Hoop is weliswaar de grondtoon waarin echter ook de melodieën van andere (levens)ervaringen mogen en kunnen klinken. Hoop geeft smaak, maar wil niet zódanig overheersen dat ze het aroma van de andere kruiden zou verdringen of niet laten aan bod komen. Integendeel, de hoop geeft smaak door de eigenheid van alle ingrediënten scherp te onderstrepen. Als de liedtekst van deze psalm in de beelden – meer precies – spreekt over de terugkeer van ballingen en het binnenhalen van de oogst, dan ontkent deze geenszins de bittere feitelijkheid van de ballingschap noch het hard labeur van wat er allemaal komt kijken vóór men zelfs tot zaaien komt. De zaaier is als de balling die weent. Zaaien is als het ware in ballingschap gaan. Zaaien is immers loslaten, uitstrooien. De zaaier zaait en vertrouwt het zaad toe aan het/de andere dan zichzelf en heeft er verder geen greep meer op. De zaaier wordt verbannen uit het land van de veilige, eigen zekerheid. En dit doet pijn. Waarom dan nog zaaien? De pijn en de droefheid, het zaaien en de ballingschap hebben niet het laatste woord. In al haar wijsheid wijst de hoop op het ervaren van de vreugde, de oogst, de thuiskomst de treurnis, het zaaien en de verbanning voorbij! De balling verlangt vurig naar thuis omdat hij zich dit thuis-zijn intens herinnert en weet hoe deugddoend dit was. En ook de zaaier probeert door te geven van wat hij aan ‘goed leven’ heeft mogen ontvangen. Toch heb je het niet volledig in de hand. Je blijft het niet vasthouden en geeft het uit handen. Oogsten we dan steeds wat we zaaien, zoals het spreekwoord zegt? Ouders en vele, andere mensen die –professioneel - ook met opvoeden (= zaaien) begaan zijn, weten maar al te goed dat de verhouding tussen wat gezaaid en geoogst wordt alles behalve vanzelfsprekend is. Trouwens, wie oogst wat? De oogst is het andere dan het zaaizaad. Hij die oogst is niet noodzakelijk steeds dezelfde als hij die zaait. Deze wijsheid van de hoop is ook heel subtiel weergegeven in het slotvers. Daarom ook lezen we in het eerste vers dat het de Gans Andere is die de ballingen doet keren. En wat bij een misoogst? Het doet de zaaier vragen stellen. Wat zaai ik? Hoe en waar zaai ik? Kan de kwaliteit van het zaaizaad verbeterd worden? Een misoogst doet de zaaier zichzelf in vraag stellen, stuurt de zaaier in ballingschap, laat de mens zichzelf afvragen waar het uiteindelijk om gaat en welke kwaliteit van welk ‘leven’ hij wil beleven. De oogst zet de zaaier terug met de voeten op de grond. De Geheel Andere brengt de balling terug thuis. Zo ook zijn het eerst de anderen, de andere volken die rondbazuinen wat er met de teruggekeerde ballingen gebeurd is (v. 2). De andere, de oogst is de eerste getuige van wat er van het zaaizaad geworden is. De oogst is de lach, de vreugde, de jubel van de balling die terug-‘gekeerd’ is. De verhouding tussen zaaien en oogsten blijft een ‘vreemd’, delicaat gebeuren. Zaaien is echter de activiteit, het lied van het hopen dat de thuiskomst van de oogst laat toe-komen in het nu!

283

Page 292: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Wie waarlijk het huis wil bouwen Als de Heer het huis niet wil bouwen, vergeefs zwoegen daaraan de bouwers; wil de Heer de stad niet bewaken, vergeefs staat de wachter op wacht. 2 Vergeefs is het dat gij vroeg opstaat, vergeefs dat ge laat pas u rust gunt, dat gij het brood eet der smarten: Hìj toch schenkt die Hij lief heeft de slaap. 3 Zie wat Hij heeft toegedacht: zonen, zijn gave: de vrucht van de schoot. 4 Als pijlen in de hand van de strijder zó zijn de zonen der jeugd. 5 Wel is hij gelukkig, de man die met deze zijn pijlkoker vulde: zij maken hem nièt beschaamd als zij te woord moeten staan vijanden in de stadspoort.

Psalm 127

284

Page 293: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 127 ‘Je moet weten wat je wilt! Hoe zouden we je anders kunnen helpen? Al wat we dan doen is slechts met de armen molenwieken in de lucht. Als je zelf niet weet wat je wilt, blijft al je getalm, je wikken en wegen vruchteloos en je hele handel en wandel – zoals ook Prediker zegt, naar wie in de marge verwezen wordt – ‘grijpen naar de wind’. ‘Waar een wil is, is een weg’ zegt de uitdrukking. Wie weet wat hij wil, vindt ook wel mogelijkheden en middelen om hem te helpen het gestelde doel te bereiken en te realiseren, wat ook de moeilijkheden en hindernissen mogen zijn die hij te overwinnen heeft. Je kunt slechts zinnig leven als je weet wat je wilt en ook daarnaar handelt. Deze gedachten komen op als een soort begeleiding bij zowel de titel van deze psalm: ‘Wie waarlijk het huis wil bouwen’ als bij het eerste vers: ‘Als de Heer het huis niet wil bouwen... wil de Heer de stad niet bewaken...’. De wil staat centraal. Waar hij ontbreekt, is alle inspanning tevergeefs. Het vergeefs karakter wordt duidelijk onderlijnd en scherp geprofileerd tegen de achtergrond van onwil of de afwezigheid van wil. In amper twee verzen (v. 1-2) komt het woord ‘vergeefs’ viermaal voor, en dan nog telkens bij het begin van de versdelen. De wil geeft leiding en richting. Zonder deze is alle moeite tevergeefs en lijkt het dweilen met de kraan open. De vergeefsheid en zelfs de onzinnigheid van welke inspanning dan ook die hiermee beknopt maar beeldrijk uitgedrukt wordt, zien we in deze psalm geïllustreerd in verband met het bewaken van de stad. Je kan zoveel veiligheidsvoorzieningen treffen als er denkbaar zijn, je kan vroeg opstaan, je kan laat slapen gaan, je kan proberen steeds wakker te blijven en waakzaam te zijn...als men niet mee wil (werken), is dat alles boter aan de galg. Hiermee wordt duidelijk dat de wil niet enkel een abstract onderwerp is van een wijsgerig of psychologisch onderzoek. De wil is steeds de wil van iemand en wordt zichtbaar in wat hij mogelijk maakt en/of dwarsboomt. In een context van samenwerking zijn we dan mede-afhankelijk en wordt het resultaat medebepaald door de wil van de ander. De scherpzinnigheid van welke architect ook samen met de kundigheid van alle betrokken bouwvakkers doen niets uit als de bouwheer niet mee wil. In deze psalm gaat het hier niet over de wil van ‘zomaar een ander’, maar wel over deze van de ‘Gans Andere’. De (voor)beelden in deze psalm hebben dan ook niets van doen met strubbelingen met een onwillige bouwheer of een nonchalante burgervader die moedwillig zijn stad aan de onveiligheid overlaat. Ver van de sfeer van architectuur, bouw of politiek, wijst de aantekening bij deze psalm ons naar een andere richting. De liedtekst zou van Salomon zijn. Salomon – zoon van David en Batseba – was diegene die als koning in Jeruzalem de tempel liet bouwen. Tempel en Jeruzalem, huis en stad, spreken van de bestemming van de mens. Ieder van ons droomt Hij als zijn huis en de samenleving als de gemeenschap van mensen die Hem be-leven, door Hem tot Leven komen en elkaar tot Leven brengen. Wie in Zijn wil gaat en staat, schenkt Hij rust en geeft in de slaap al wat nodig is. Hier zou de psalm al gerust mogen eindigen. Na een spatie volgt echter nog een tweede strofe van drie verzen. Bij een eerste lectuur ligt het niet voor de hand om het verband te zien met de vorige strofe, laat staan om deze psalm meteen als een inhoudelijke éénheid te lezen. Keren we dan even terug naar diegene die wilt. ‘Hij weet wat hij wilt!’. Van wie dit gezegd wordt, is iemand die ondubbelzinnig duidelijk gemaakt heeft waar het voor hem op staat. Hij bouwt niet op drijfzand, maar legt stevige fundamenten. Hij pareert alle tegenargumenten. Kordaat zet hij de bakens uit, weet de nodige bronnen aan te boren en de juiste mensen op de juiste plaatsen te engageren en de voorgelegde plannen werkelijkheid te laten worden. Die veelzijdige talenten – de zonen – waarmee de mens, als pijlen, zijn pijlkoker vult, ontvangen zij die Zijn huis willen bouwen en Zijn stad, de gemeenschap behoeden. De stadspoort, waarover de psalm het heeft, is juist de centrale plaats, het publiek forum waar ontmoetingen en transacties plaats hebben én waar de vitale beslisssingen – politiek, juridisch, economisch – genomen worden. Wie in Zijn wil gaan en staan, zullen niet beschaamd worden. Zij zullen de nodige middelen, krachten, inzichten en mogelijkheden ontvangen om zijn wil tot werkelijkheid te maken. Zij zullen de vrucht van de oogst (mogen) genieten. En wij... weten wij wat wij willen? Wat willen wij en hoe willen wij dit waar maken? Het zijn enkele vragen waarmee dit lied – een pelgrimslied – ons op (een) weg zet.

285

Page 294: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gezegend leven Gelukkig al wie de Heer vreest, wie wandelen wil in zijn wegen. 2 Leeft gij dan van het werk uwer handen, welvaart en geluk zijn uw deel. 3 Uw vrouw als een vruchtbare wijnstok in het binnenvertrek van uw huis; als olijvenloten uw zonen rondom uw tafel geschaard. 4 Zie, zó zal worden gezegend de man die de vrees voor de Heer kent. 5 Hij zegene u uit Sion, de Heer. En zie dàn Jeruzalems voorspoed al de dagen uws levens; 6 en zie uwer kinderen kinderen. Vrede over Israël!

Psalm 128

286

Page 295: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 128 Lezen is een méérzijdige onderneming met meerzinnige ervaringen. Lezen is (soms) als flaneren door een stad. Je ziet wat rond en om, je kijkt wat naar de uitstalramen, je vangt wat op en al kuierend sla je zo een indruk op. Het is een eerste, soms verrassende, soms vreemde en overrompelende, soms oriënterende of mogelijks verwarrende impressie. Zoals je door een stad of een landschap kunt lopen om er zo snel mogelijk een algemeen beeld van te krijgen, zo kan je ook een tekst doorlopen. Je krijgt meteen een zicht op het geheel en hebt misschien ook reeds de pointe in het vizier. Een tweede wandeling door hetzelfde landschap of een hernieuwd stadsbezoek laat je al gauw de gekende herkenningspunten zien, die je tegelijk ook uitnodigen niet alleen de gekende gebouwen, beelden of monumenten wat meer van naderbij te exploreren, maar ze dagen je ook uit om andere straten, pleinen en wijken of andere bos-en bergpaden te verkennen. Onbevangen een ‘schijnbaar’ reeds gekende tekst kunnen her-lezen levert vaak heel wat op wat totnogtoe ongekend bleek. Wandelen, kuieren vraagt om pauze, om rust. Je zet je neer onder een geurige, lommerrijke boom of in de stad ga je een terrasje doen. Dit biedt je de gelegenheid niet enkel om terug wat op krachten te komen maar ook – in het beste geval althans – om de veelvuldige indrukken en hun begeleidende ervaringen eens op een rijtje te zetten, (te)samen te sprokkelen en ‘(te)samen-te-lezen’. Zo kan je niet alleen vluchtig en /of diagonaal een tekst doorlezen maar ook proberen door de tekst door te lezen. Het is het terras waar je na herhaalde lectuur reflecteert over wat je eigenlijk gelezen hebt. Je gaat op zoek naar be-teken-issen en mogelijke verwijzingen. Je probeert te achterhalen wat de auteur zoal bedoeld kan hebben, maar ook welke zin de gelezen tekst bij jou – al dan niet - oproept. Deze enkele gedachten rond ‘lezen’ betreffen natuurlijk allerlei teksten uit de (wereld)literatuur, maar gelden des te meer voor de lectuur van poëzie in het algemeen en heel zeker voor het soort poëtische teksten hier – de psalmen – in het bijzonder. Deze voorliggende psalm maakt, zoals elke andere psalm, deel uit van het ‘Psalterium’, het ‘Boek der Psalmen’. Het is als een poëziebundel. Anders echter dan zomaar een bundeling van gedichten, maakt dit ‘boek’ deel uit van een breder boek, de Bijbel, dat, naast poëzie tal van andere boeken bevat verschillend van aard en stijl. Ondanks of juist door hun verscheidenheid heen spreken al deze teksten elk op hun eigen manier van en ademen ze alle eenzelfde g/Geest. Dat maakt onder andere de lectuur van deze gedichten – de psalmen – zo bijzonder. Het is als een mozaïek. In één oogopslag merk je een geheel van vorm en figuur doorheen de diversiteit van kleuren. Nauwelijks merk je dat het geheel gevormd wordt door talloze kleine steentjes. Hun bijdrage valt bijna beter op als er een aantal ontbreken. Je gaat dan nauwkeuriger de eigenheid van elk der steentjes bekijken en zo kunnen vaststellen hoe elk van hen mee het geheel maken. Zo is het ook in het ‘Boek van boeken’ met elke psalm op zich binnen het Psalterium. Het is ook weer het geval met deze korte, sobere psalm. Het lijkt allemaal kinderlijk eenvoudig. Als je ontzag hebt voor de Steeds-Nabije en diens wil kent én volbrengt, dan wacht je een deugd-doend leven. Een idyllisch tafereel – poëtisch mooi beschreven (v. 2-3) – echter nogal naïef en zelfs bekrompen, ware het niet dat daarop nog twee verzen volgen (v. 5-6). Ervaren dat je deugd mag en kan hebben aan je leven, laat je ook dag aan dag zien en delen in het geluk en de voorspoed van de bredere gemeenschap, de ‘Stad van de vrede’. Een deugd-doend leven laat je ook de toekomst zien, de kinderen van uw kinderen (v. 6). De toekomst van een deugd-doend leven van alle mensen in vrede (v. 6) is de wens, de droom voor ons van de Steeds-Nabije. Ook wij zouden ons kunnen afvragen of er nog zoiets bestaat als de ‘sacraliteit’ van het leven?! Wat moeten we ons daarij voorstellen? Waar is dat dan te vinden? Deze psalm wijst er ons op dat de deugd-doende ervaring van de naakte eenvoud van het dagelijks leven – ontdaan van elke nodeloze ingewikkeldheid – wel eens deze ‘sacraliteit’ van leven door elke vezel van ons ‘wezen/zijn-in-groei’ laat stuwen.

287

Page 296: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Doorstane vervolging Hoe hèbben ze mij van mijn jeugd af bekneld, - spreke het Israël uit – 2 hoe hèbben ze mij van mijn jeugd af bekneld, maar ze hielden géén macht over mij. 3 Ploegers hebben mijn rug doorploegd, doorgetrokken hun voren. 4 Maar de Heer, de rechtvaardige, heeft gekapt de strengen der bozen. 5 Straks met schande trekken zij af, al deze haters van Sion. 6 Zij zullen zijn als het gras op het dak, dat, eer het aar maakt, verdort. 7 Nièt voor de greep van de maaiershand, nièt voor de arm van de binder.- 8 En geen die voorbij komt zegt het tot hen: ‘de zegen des Heren op u; wij zegenen u met de naam van de Heer.’

Psalm 129

288

Page 297: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 129 Lezen kan in zich de mogelijkheid bergen om vanuit de ruimte van een tekst – hoe kort ook – de vrijheid te nemen tot aangehouden en doorgedreven en daardoor ook mogelijks verschillende, zelfs vernieuwende interpretaties. Dit is ook hier een mogelijkheid bij deze psalm die acht verzen telt. Binnen het ‘Boek der Psalmen’, het ‘Psalterium’ dat zelf deel uitmaakt van het ‘Boek van boeken’, behoort deze psalm tot een ‘afzonderlijke’ bundel pelgrims- of beter bedevaartsliederen – van psalm 120 tot en met psalm 134 – waarin hij kan gelezen worden in het verlengde en enigszins als pendant van de vorige psalm 128. Sterk vereenvoudigd zouden we kunnen stellen dat het in deze psalm gaat over de tegenstanders of over de tegenpool van hen die ter sprake kwamen in de vorige psalm. Zij die niet in de wereld van de Steeds-Nabije wandelen en diens wil niet doen, zullen geen leven hebben dat deugd-doend is of – zoals de titel van de vorige psalm zei – ‘gezegend’. De eenvoud van de vorige psalm wat simplifiërend doortrekkend, zouden we dan kunnen schrijven dat, waar het daar over de goeden ging, het hier de slechten betreft en waar daar de goeden beloond werden, wordt hier aan de slechten de straf niet onthouden. Hoewel voor zo’n – al te simpele – lezing toch nog iets te zeggen valt, zijn er enkele elementen op te merken. De ‘slechten’ waarover het hier gaat, worden beschreven vanuit het perspectief van en in relatie tot de anderen, desnoods de ‘goeden’, uit de vorige psalm. Dit gezichtspunt en deze verhouding zijn wel centraal, zoals de titel van deze psalm – ‘doorstane vervolging’ – duidelijk laat zien. De ‘slechten’ zijn juist zij die ingaan tegen hen die voor ‘Leven’ gaan. De tegenstander is diegene die elke vorm van ontplooien van ‘Leven’ moeilijk, minder mogelijk tot zelfs onmogeljk wil maken. De vijand, de tegenstrever, is diegene die de Steeds-Nabije – de onuitsprekelijke bron van ‘Leven’ – tot ‘steeds-verre’ wil maken, hem steeds verder wil drijven om hem uiteindelijk pogen te verdrijven. De vervolger is diegene die elke poging tot ‘Leven’ probeert te fnuiken. Maar hoe en wat hij ook onderneemt, hij krijgt de vervolgde nooit volledig in zijn macht. Al doortrekken de striemen diep de weg als rechte voren het ploegland, de vervolger houdt de vervolgde niet in de hand. De Heer – de Bron van Leven – snijdt immers de touwen van de ploegossen door. Doelloos raken ze verstrooid (v. 3-4). De schandelijke lotgevallen van hen die het ‘Leven’ tegenstaan wordt nu verteld in mooie poëtish verstaanbare beelden (v. 6-8). Hun leven is onbestemd. Het kan dus geen wortel schieten. Het kwijnt weg en verdort zoals het gras dat spichtig opschiet uit de aarde die het dak afdekt. Hun leven is vruchteloos. Vóóraleer het vrucht draagt – ‘eer het aar maakt’ – is het weggevaagd (v. 6). Hun leven is niet gemaakt en bestemd voor de oogst. De vervolgers zijn niet van tel (v. 7). Deze begrijpbare beelden maken deel uit van de Hebreeuwse literaire traditie. De verwijzingen in de marge geven ons aan dat we ze terug vinden, onder andere, bij de profeet Jesaja. Ook het slotvers vinden we – met enige variatie – terug in het boek Ruth. Als daar Boaz op de akker komt, begroeten hij en de maaiers elkaar met deze woorden. We zouden bij de plechtige verwoording van het elkaar zegenen, begroeten kunnen stilstaan. Maar zelfs al herleiden we dit vers enigszins tot wat wij een ‘goede dag’ zouden noemen of anderen ‘shalom’, ‘salaam’, ‘vrede zij met u’, dan betekent het in deze psalm dat de vervolger zelfs geen ‘goede dag’ gewenst wordt. Er wordt aan hem voorbijgegaan. Het is alsof hij niet (meer) bestaat. Zo’n ervaring kan geen deugd doen. Zo’n leven is niet gezegend. Dat is niet het soort leven waarvan de Steeds-Nabije de bron is. Hier gaat immers niets en niemand verloren. Het is niet toevallig dat ook in het boek Ruth de wederzijdse begroeting – wederzijdse zegening – plaats heeft in de context van de oogst. Niet alleen de vrucht van de oogst wordt rijkelijk en overvloedig binnengehaald, maar ook de aren die na de maaiers nog achtergebleven zijn op het veld moeten verzameld worden. Het ‘aren lezen’ wijst er dan onder andere ook op dat zelfs de geringste vrucht van de oogst niet over het hoofd mag gezien worden, niet verloren mag gaan en van tel blijft. In een tijd als de onze waar ons bewustzijn van en voor vrijheid ons (over)gevoelig maakt voor frustraties allerhande, voor wat ons afremt en beknot, laat ook deze psalm zich lezen. Hij laat ondermeer zien dat diegene of datgene wat ons lijkt of dreigt klein te krijgen en te fnuiken niet het laatste woord heeft. Als we hun leidsels doorkappen dolen ze stuurloos rond als ploegossen die geen zweepslagen als diepe voren door onze rug kunnen trekken. Ze zijn niets vergeleken met dat waarnaar wij op weg en waartoe we bestemd zijn. Een weg van Leven en Adem van vrijheid!

289

Page 298: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Uit diepten van schuld Uit afgronden roep ik U, Heer; 2 hoor mij, Heer, ik blijf vragen. O, mocht uw oor het verstaan hoe ik schrei om erbarmen. 3 Onthield Gij de schulden, o God, wie hield stand in uw oordeel? 4 Doch vergeving is er bij U, want zó wilt Ge gevreesd zijn. 5 Ik wacht de Heer, ik wacht Hèm, ik hoop op zijn belofte: 6 stil verbeid ik de Heer, meer dan wachters de morgen, zij die wachten de morgen. 7 Dat Israël wachte de Heer; want bij de Heer is genade, kwijtschelding bij Hem menigvuldig. 8 Hij is het die Israël kwijtscheldt al wat het aan schuld heeft.

Psalm 130

290

Page 299: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 130 Hoe actueel kan een tekst van duizenden jaren oud toch nog zijn! Terwijl we deze psalm – met de titel: ‘Uit diepten van schuld’ – lezen, worden we in het journaal en in de geschreven pers overspoeld met berichten en mededelingen over staatsschulden, schuldherschikkingen, kwijtschelding van schulden. We installeren allerlei instanties, zoals het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank, om deze moeilijke processen tot probleemoplossingen in goede banen te houden. Op het eigenste ogenblik dat we de voorliggende tekst overwegen, stellen we vast dat in ons land – bakermat van het surrealisme – 66 jaar na het beëindigen van de Tweede Wereldoorlog overwogen wordt een parlementair voorstel omtrent amnestie in te dienen. Als we dan zien wat een commotie dit teweegbrengt en hoeveel kwaad bloed dit zet waar het slechts een poging betreft om de – weliswaar delicate en gevoelig liggende – thematiek enkel ter sprake te brengen, laat staan over te gaan tot feitelijke verlening van amnestie...! Natuurlijk wordt hiermee de complexe problematiek aan de orde gesteld van vergeven en vergeten en hun (on-) mogelijke wederzijdse verhouding. Ook in dit debat hoor je vaak de redenering dat vergeving of amnestieverlening onmogelijk kan want men mag niet vergeten wat er aan mensen gebeurd is. Vergeven wordt dan gelijkgeschakeld met vergeten. Wie vergeeft vergeet! Maar is dat wel zo? Vergeven en vergeten is in elk geval niet zomaar ‘iets’ wegwissen, als een doen alsof dat ‘iets’ nooit gebeurd zou zijn. Het is niet aan ‘iets’ voorbijgaan alsof dat ‘iets’ er nooit was of zelfs misschien nog is. Wat ooit gebeurd is, het kwade dat ooit is aangericht en dat ook steeds mee aan de orde gesteld wordt in het vergevingsproces, kan niet ongedaan gemaakt worden. Het gebeurde heeft onomkeerbaar plaats gehad. Het gebeurde blijft vaak zelfs zichtbaar in (resten van) materiele schade, het blijft tastbaar in mogelijks fysieke littekens, het blijft dikwijls ondraaglijk voortsluimeren of voortwoekeren in psychische trauma’s bij de getroffenen en/of hun verwanten. Men kan aan het gebeurde niet voorbij en dat hoeft ook niet! Men vergeeft immers geen feit of voorval. We vergeven mensen en deze vergeten we niet. Iemand vergeten is hem overleveren aan het niet meer bestaan voor de ander. Iemand in een vergeetput dumpen is niet hem vergeven. Vergeven is dus niet hetzelfde als vergeten. Hoe indringend eenvoudig kan een universele thematiek dan verwoord worden?! En dat doet deze psalmtekst. Daarom ook is hij actueel. Universaliteit betreft niet enkel alle mensen maar is ook van alle tijden. In acht verzen worden de wezenlijke stappen beschreven van het ingewikkeld proces van vergeving. De psalmist schetst ons iemand die – bewust van zijn schuld – vanuit de afgrond roept om hulp. Vergeven (worden) begint immers met het erkennen van het tekort in jezelf. Dit opent een ruimte om te vragen, te blijven vragen om hulp, hulp van de ander. In vers 2 lezen we dit vragen met aandrang. Het is ook mooi hoe in één versdeel verwoord wordt dat het niet voldoende is alleen gehoord te worden maar ook beluisterd én begrepen (v. 2b). Vergiffenis en hulp komen niet uit jezelf. Ze wijzen en verwijzen naar de ander. Daarom ook wendt de mens zich in dit gedicht tot de ‘Gans Andere’. Deze jaagt geen schrik aan. Hij doet ook niet alsof Hij geen weet (meer) heeft van je schuld en tekort. Maar Hij pint je daar niet op vast. Hij schenkt je opnieuw kans, een kans op nieuw en vernieuwd Leven. Zo wil Hij trouwens gekend zijn (v. 3-4). De ingelaste spatie kunnen we lezen als die ademruimte van Leven! De ‘Gans Andere’ – waarover sprake – kan ook gelezen worden als de ‘Geheel Andere’ in de verschillende benaderingen van deze uitdrukking. Hij gaat gans anders om met schuld en tekort dan de mens. Hij is de ‘Geheel Andere’ die heelheid is, die heelheid schenkt, die heelt. Op Hem wacht de mens als op de morgen, de nieuwe dageraad, het einde van de nacht van ellende. Hier zou de tekst kunnen eindigen. Maar wie heeft mogen ervaren wat de ‘hoop op zijn belofte’ (v. 5) hem schenkt, kan dit niet voor zich houden. Hij roept de anderen, alle anderen, Israël, op om, zoals hij, te waken en te vertrouwen op Hem-die-heelt. Hij is het immers die niemand vergeet, niemand laat vallen en éénieder telkens weer uit de grondeloze put optilt en nieuw opricht. Dat wordt nog eens bekrachtigd door de structuur zelf in de tekst, waar we in de verzen 7-8 een vorm van chiasme of kruisstelling kunnen zien. Eerst ligt de klemtoon op Israël: ‘Allen moeten de Heer wachten’en dan lezen we: ‘Hij is het die Israël...’. Deze tekst is niet enkel een gedicht of een gebed. Hij is ook een appèl. Hij roept de lezer, ieder van ons, alle mensen op om zich bewust te zijn dat vergeving als een geschenk komt van de a/Ander en dat – wie deze gift heeft mogen ontvangen – deze ook door-geeft aan de ander. Het is immers een geschenk waar alle mensen van alle tijden blijvend naar verlangen. Hoe verrassend actueel is de universaliteit van deze duizenden jaren oude psalmtekst?!

291

Page 300: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Tot rust gebracht Heer, niet verheft zich mijn hart, mijn ogen vermeten zich niet. Ik begeef mij niet in wat te groot is, te wonderbaarlijk voor mij. 2 Neen, bedaren liet ik, verstillen mijn ziel als een kind bij zijn moeder geborgen; als dat kind zo voel ik mijn ziel. 3 Dat Israël wachte de Heer, van thans tot in eeuwigheid.

Psalm 131

292

Page 301: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 131 Tijd en rust hebben niet altijd een gemakkelijke verhouding. Ze zijn echter nauw met elkaar verbonden, ja zelfs innig verstrengeld zoals het woord ‘rusttijd’ ons laat zien. In een wereld waar de ‘tijd’ een werkelijkheid op zich geworden is, waartoe de mens zich op een bewuste manier verhoudt en waar de tijd als zelfstandige grootheid topprioriteit geniet, komt de geest van (het boek) ‘Prediker’ in een bijzonder perspectief te staan. Voor alles is er een tijd. Er is een tijd van eten en een tijd van slapen. Er is een tijd van werken en een tijd van rusten. Zo heeft alles zijn tijd. Op die manier klinkt het alsof alles (ver-)loopt volgens de natuur-(ge-)tijd(en). Zoals de zon ’s morgens aan de kim verschijnt, zo ontwaakt de mens. En waar ’s avonds de zon verdwijnt, gaat ook de mens zich ter ruste leggen. In ‘een tijd’ als vandaag klinkt dit al te idyllisch om nog waar te kunnen zijn. Wij laten niet langer de tijd, we nemen zelf de tijd. Wij bepalen zelf wanneer we waar en hoeveel ‘tijd’ aan iets of iemand spenderen. Wij plannen en leggen tijdsschema’s aan. Al wat deze doorkruisen, al wat onaangekondigd of onverwacht op ons afkomt, ervaren we als een aanslag op ‘onze eigen tijd’. In zo’n opvatting van tijd is immers ‘elke tijdseenheid’ kostbaar én kostelijk! Geen moment mag verloren gaan. Elk ogenblik moet ingevuld, benut en liefst zinnig besteed worden. Dat merken we bijvoorbeeld bij de voorbereiding van de ‘rusttijd’ bij uitstek, de vakantie! Naast de hectiek die bij de meesten hierbij komt kijken, is het vaak zo dat menig vakantieganger ook nog zelf de hand wil hebben zowel in de ervaringen zelf, die hem moeten overkomen als in hun intensiteit. Hetzelfde stellen we vandaag vast bij hen die wat willen reizen door het landschap van het bewustzijn en dit even verder willen verkennen. Velen onder hen stuwen zich voort van verwachting naar verwachting, van pulsie naar pulsie en willen zo snel mogelijk, liefst zonder al te veel inspanning, en als het ware op bevel, op het moment dat het voor hen het best uitkomt, de ervaring van hun ‘verlichting’ zelf bewerkstelligen met – als het even kan – een hoge graad aan extase. De tekst van deze psalm laat ons iets heel anders zien. De pelgrim is ‘tot rust gebracht’ – meteen ook de titel van de psalm – niet enkel door eigen toedoen, ook mede doorheen heel zijn levenstocht zelf, die tevens een religieuze tocht, een tocht van en in verbondenheid is. In al zijn soberheid, proeven we hier een rust die niet zozeer nog iets van doen heeft met de hierboven geschetste moeizame verhouding, strijd zelfs, met de tijd. Het is eerder het ervaren hoe diep rust werkelijk werkzaam is. De pelgrim fokt zichzelf niet op en zoekt geen exaltaties op. Hij verkijkt zich niet op allerlei (be-)spiegelingen. Hij zoekt het niet in schijnbare fascinaties of in niet te missen spectaculaire ‘musts’ (v. 1). Hij laat ‘wezen’. Hij laat ‘zijn-in-groei’. Hij laat zichzelf (als) werkelijk(heid) ‘wezen’ of ook ‘groeien-in-zijn’. Hij mag er wezen en vindt zichzelf als niet zomaar een kind, maar als dat kind dat geborgen is bij zijn moeder (v. 2). Dit ervaren verbonden zijn tot wezen-in-rust is voor de pelgrim te krachtig én te kostbaar om dit voor zichzelf te houden. Hij appeleert meteen zomaar alle mensen – Israël – om wacht te blijven houden bij die nooit aflatende bron van en thuiskomst bij het mogen ‘wezen in rust’. Of, hoe in slechts drie verzen een diep-menselijke ervaring met een onpeilbare rijkdom in al haar eenvoud kan weergegeven worden.

293

Page 302: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God neemt zijn belofte niet terug Wees David indachtig, Heer, al wat er op hem gerust heeft, 2 hoe hij het de Heer had gezworen, een gelofte aan de Machtige Jakobs: 3 ‘Niet wil ik in mijn huis onder dak zijn, niet bestijg ik het bed van mijn rust, 4 mijn ogen gun ik geen slaap, geen sluimering gun ik mijn wimpers, 5 éér ik vind een plaats voor de Heer, een verblijf voor de Machtige Jakobs.’ 6 Zie, te Efrata hoorden wij het, vonden de ark in de velden van Jaär: 7 ‘laat ons ingaan tot zijn verblijf, laat ons voor zijn voetschabel buigen!’ 8 ‘ Rijs, Jahwe, tot de plaats van uw rust, Gij en uw machtige ark!’ 9 Laat gerechtigheid uw priesters bekleden, uw getrouwen u jubelend vieren; 10 om de wille van David, uw knecht, weer hem niet af, uw gezalfde. 11 Aldus was Jahwe’s eed aan David en Hij neemt zijn belofte niet terug: ‘Ik plaats één uit uw zaad op uw troon; 12 zo uw zonen het verbond met Mij houden, dit getuigenis dat ik hun leer, zullen ook hùn zonen voor immer mogen innemen deze uw troon.’ 13 Want de Heer heeft Sion verkoren, het zich tot een zetel verlangd: 14 ‘Hier laat ik mij neder voor immer, hier woon Ik: hier heb Ik mijn wens. 15 Mild zal Ik met voedsel het zegenen, Ik verzadig zijn schamelen met brood; 16 dan bekleed ik zijn priesters met heil, vieren jubelend hun vreugd zijn getrouwen. 17 Daar laat Davids hoorn Ik verrijzen, stel Ik voor mijn gezalfde de luchter; 18 doch zijn vijanden hul Ik in schande. Dan omstraalt hem als wijding zijn kroon.’ Psalm 132

294

Page 303: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 132 We zouden het bijna vergeten dat we – binnen het ‘Boek der Psalmen’ – een bundel teksten van bedevaartsliederen aan het lezen zijn. Een bedevaart heeft ook altijd iets van een reis, een tocht naar een welbepaalde plaats die samenhangt met en/of wijst naar een bijzondere figuur. Hieromtrent ontstaan meestal heel wat vertellingen die steeds meer en meer aangedikt worden en kunnen uitgroeien tot verhalen met de allure soms van heuse legendes. Wanneer we deze dan ontvetten, komen we soms feiten of gebeurtenissen op het spoor die historisch nog na te trekken zijn. Deze leren ons dan iets over de plaats en/of de persoon en over hun mogelijke samenhang. Weet hebben hiervan kan ook helpen om teksten van liederen die ter gelegenheid van zo’n bedevaart gezongen worden beter te begrijpen. Dat kan ook het geval zijn bij de tekst van deze psalm. Van bij de aanvang af verwijst de tekst naar de figuur van David, de koning, de gezalfde, de tot koning gezalfde. Hij zit vast in het zadel en het gaat hem héél goed! In die periode doet hij een gelofte die hier in de eerste strofe in herinnering gebracht wordt en waarover we ook kunnen lezen in verschillende andere boeken zoals het tweede boek ‘Samuël’ en het eerste boek ‘Kronieken’. Uit passages hierover weten we dat David zijn gelofte voorlegt en bespreekt met Natan. Het gaat over de idee om voor de Heer een huis, dé tempel te bouwen. Hij, de koning, woont immers in een paleis van cederhout, zo kan de Heer dan toch niet blijven huizen in een armzalige tent! In enkele verzen (v. 3-5) wordt het crescendo van de heftigheid, die de bekrachtiging van de gelofte moet onderstrepen, prachtig verwoord. Hij gunt niet alleen zichzelf geen bedrust meer, maar ook zijn ogen gunt hij geen slaap en zelfs zijn wimpers geen enkele sluimering, vooraleer hij een plaats voor het verblijf van de Heer heeft gevonden. Tot daar de gelofte van David en de eerste strofe. De tweede strofe refereert naar één van de vele wederwaardigheden van de ‘ark van het verbond’. Dit laatste is – reeds sinds de tijd van Mozes – het zichtbaar, tastbaar materiëel teken van de aanwezigheid van God. Het volk van Israël droeg deze ark, die de op steen gegrifte verbondsacte, het contract, bevatte, op draagstokken steeds met zich mee en begeleidde het op al zijn zwerftochten. Door vreemde volken of vijanden beschouwd als een soort talisman, een amulet, een geluksbrenger die bescherming biedt, macht en rijkdom schenkt, werd de ark een fel begeerde buit. De passage in de psalm (v. 6 e.v.) doelt hier op het gebeuren waarbij de Filistijnen de ark hadden buitgemaakt en ze na allerlei belevenissen hadden teruggezonden. Hierover kunnen we verder lezen o.a. in het eerste boek ‘Samuël’ (hfdst. 4 -7). Meer dan het aanhalen van een historisch feit, is deze strofe een scharnier tussen de eerste strofe met de gelofte van David om een woning te bouwen voor de Heer en de derde strofe waar het gaat over de gelofte van de Heer aan David. Het is een gelofte die Hij niet terugneemt, zoals de titel van de psalm ons zegt. In grote – en misschien ook wel grove – lijnen zouden we die gelofte als volgt vrij kunnen vertalen. Ik hoef geen stenen of houten prachtwoning. Ik woon in diegene die leeft en handelt vanuit het verbond, de verbondsacte die tussen ons gesloten is. Immers, diegene die van hieruit zijn leven inspireert zal zijn ‘koning-zijn’ bestendigd zien. Vanuit de reeds gedane lectuur, weten we nu dat het ‘koning-zijn’ van de mens – in de Bijbel – niets vandoen heeft met macht, maar alles met kracht. De kracht van het dienen, het dienstbaar blijven aan elkaar, voert de mens tot de vreugde van het nooit ophoudend koning-zijn. Vanuit de verhalen over de ark en de stenen tafelen, kunnen we ons vele vragen stellen. Was er wel iets als een ‘stenen tafel’? Was er iets in die tafel ingegrift? Zoja, wat? Lag er iets in de ark? En hier opnieuw, zoja, wat? Het zijn vragen die vanuit allerlei benaderingen hun beslag kunnen krijgen, vanuit wetenschappelijke hoek tot en met de kant van de fictie-verhalen in de literatuur. De achttien verzen van deze psalm – samen met hun verwijzing naar andere boeken in de Bijbel – laten ons zien dat de ‘Geheel Andere’ geen specifieke (bedevaart)plaats nodig heeft. Hij behoeft geen stenen om iets in te griffen. Zijn schriftuur, zijn inscriptie in de mens brengt deze laatste tot zijn bestemming. Of, nog sterker, zijn schriftuur, zijn inscriptie is de mens die Hij hiermee tot zijn bestemming voert. Op pelgrimstocht gaan, is dan – zoekend en tastend – het verbond (aan)gaan tussen mij en de a/Ander.

295

Page 304: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Broederlijke gemeenschap Zie, hoe goed, hoe weldadig broeders te wezen en samen te zijn, 2 - olie kostelijk op het hoofd, nedervloeiend over de baard, de baard van Aäron die nederdaalt over de rand van zijn priestergewaad, 3 dauw van de Hermon die nederdaalt over de bergen van Sion. – 4 Want dáár gebiedt Hij de zegen, de Heer: leven in eeuwigheid.

Psalm 133

296

Page 305: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 133 Deze psalm kan zeker gelezen worden in het verlengde van de vorige. Daar kruisten twee geloften – gelofte van David aan de Heer en de gelofte van de Heer aan David – elkaar in het verbond. De gelofte van de Gans Andere en toch Steeds Nabije hield in dat de mens, die het (de) in hemzelf ingeschreven verbond(s-acte) beleeft, probeert te onderhouden en op zijn manier gestalte te geven, zijn koninklijke bestemming bestendigd zal zien tot in een toekomst ver voorbij zichzelf. Het is een durende en duurzame gelofte. En wat deze laatste concreet kan inhouden, lezen we meteen in het aanvangsvers van de voorliggende psalm. Inderdaad, wat een deugd doet het, hoe wèl-doend is het om als mensen samen tot l/Leven te komen, om samen, in gemeenschap met elkaar, het l/Leven te mogen en te kunnen delen. Wie ervaren mag om in een (h)echte gemeenschap, samen met anderen het l/Leven te vieren is werkelijk de koning te rijk. Deze koninklijke rijkdom schittert dan in twee verzen – samen zes regels – doorheen een tweetal beelden (v. 2-3). Olie en dauw zijn ook voor ons nog herkenbare beelden. Oliën van allerlei kleur en aroma, parfums allerhande, zijn ook ons niet vreemd. Het parfum waarover hier sprake, is zeker geen gering watertje zoals er twaalf zijn in een dozijn. Het is een parfum ‘buiten categorie’. Hoewel het er boven uitsteekt is er, eigenaardig genoeg, geen enkele ziekelijke bekommernis om met alle mogelijke middelen dit parfum te beschermen en te beveiligen. Er zijn geen stricte en ingewikkelde clausules om het fabrieksgeheim ervan te waarborgen. Integendeel! In het boek Exodus (hfdst. 30, v. 25) is het recept - voor iedereen toegankelijk – te lezen. Niet enkel de verschillende kruiden en ingrediënten worden kenbaar gemaakt, maar ook de preciese hoeveelheden van elk en zo dan ook hun onderlinge verhouding. Dit mengsel wordt bewerkt tot een geurige zalfolie. Olie is dan ook een hoogwaardig en meerwaardig product. Het is voedzaam, geneeskrachtig. Het maakt licht aan in de lampen. Olie en parfum geven aan mens en wereld een karakter van feest en overvloeiende weelde. Die uitzonderlijke olie wordt ook rijkelijk gebruikt bij Aäron, de voorganger, hij die – bij uitstek – ten dienste staat van de medemens als zijn broer en zuster. De olie druipt over zijn baard en over zijn gewaad tot aan zijn voeten. Een baard – zelfs wild en onverzorgd – onderstreept de natuurlijke viriliteit. Een verzorgde baard profileert de drager ervan scherper en geeft hem duidelijk een zeker ‘statuur’. Dit is onder andere goed merkbaar op de Russische en Byzantijnse iconen. Een baard onderhouden en verzorgen met zo’n kostbare én kostelijke olie maakt van de drager ervan een hoogwaardig iemand. Dit valt ook Aäron te beurt, hij, hét toonbeeld van in de weer zijn voor de a/Ander. De dauw – het ander beeld (v. 3) – draagt analoge kenmerken. Dauw kan staan voor de frisheid en de morgen van het leven. In dorre gebieden met een klimaat van genadeloze hitte wordt de dauw verwelkomd als een gift én een belofte van toekomst! Dit laatste maakt er ons, als lezers, attent op dat in twee verzen driemaal de bewegende lijn van ‘boven naar beneden’ uitdrukkelijk voorkomt. Er is de olie die over het hoofd nedervloeit tot op de baard die nederdaalt tot aan de rand van het gewaad. Er is ook de dauw die nederdaalt. Mogen ervaren te leven in ‘broederlijke gemeenschap’ is immers een geschenk, is dauw, zeker in dorre tijden, is parfum dat ons besprenkelt. ‘Alle Menschen werden Brüder...’ dichtte Schiller waarbij Beethoven een symfonie componeerde. Vriendschap, liefde, menselijke broederschap blijft tot op vandaag een diepe hunker voor ieder van ons. [Net terwijl ik deze psalm overweeg valt mij een inter-religieus en levensbeschouwelijk programma toe – toeval?! – over de plaats, het belang en de betekenis van de liefde in al de verschillende (levens-)opvattingen]. We hoeven dan niet meewarig te doen of het melig te vinden als we vanuit deze psalm (horen) zeggen, zingen en/of bidden dat daar waar ‘liefde’ is de a/Ander is. De Gans Andere en Steeds Nabije is daar met de zegen, de belofte van een nooit aflatend Leven! (v. 4).

297

Page 306: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Klein wisselgezang Thans, zegent de Heer, alle gij knechten des Heren, die staat in zijn huis als de nacht valt. 2 Heft uw handen in heiliging: zegent de Heer. 3 ‘En Hij zegene u uit Sion, de Heer, die gemaakt heeft hemel en aarde.’

Psalm 134

298

Page 307: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 134 ‘Klein wisselgezang’ luidt de titel van deze psalm. Het ‘klein’ uit de titel mag gerust ook opgevat worden als kort. Het betreft hier één van de kortste psalmen uit het ‘Psalterium’. Hij telt hooguit drie verzen. De twee eerste verzen richten zich tot de priesters. Het laatste vers wordt door de priesters gezegd. Dat leren we tenminste uit de enige voetnoot bij deze psalm. Hiermee wordt in het midden gelaten tussen wie dit ‘klein wisselgezang’ zich afspeelt. We kunnen veronderstellen dat dit tussen priesters en het volk geschiedt, dat er wisselend gezongen wordt. Uit het eerste boek Kronieken weten we in elk geval dat de levieten elke morgen en elke avond de Heer moesten loven en prijzen. De zangers onder de stamhoofden der levieten waren zelfs vrijgesteld van ander werk. Zij moesten dag en nacht dienst doen (2 Kr., 9, 33 en 23, 30). We zouden dit ‘klein wisselgezang’ dan kunnen opvatten als een lied tussen twee groepen. De twee eerste verzen zouden dan een oproep inhouden tot de levieten, de dienaars, de knechten van de Heer om hun job te doen, hun dienst te verrichten en de Heer te loven en in die zin te zegenen. Het slotvers zou dan inhouden dat de levieten de zegen van de Heer uitspreken over de andere groep. Tot zover een mogelijke – hoewel uiterst vage – situering ter interpretatie van dit kort fragment dat verwijst naar een bepaald ritueel. De structuur van deze psalm laat iets van de tweevoudige beweging zien van het zegenen. In een eerste beweging richten de priesters zich tot de Heer, die zij zegenen. In een tweede beweging spreken ze een zegen uit over anderen. Het is echter niet zomaar een zegen. Het is de zegen van de Heer. In Numeri – één van de Bijbelboeken – kunnen we lezen hoe Jahwe aan Mozes de woorden gaf waarmee de priesters het volk konden zegenen. Die tweevoudige beweging zegt ook iets over mogelijke betekenissen van zegenen. Mensen zegenen de Gans Andere waar ze Hem loven en prijzen in woorden, in hun doen, in heel hun zijn. Zijn zegen drukt dan uit dat Hij, de Geheel Andere toch de Steeds Nabije is én blijft, die de mens begeleidt en behoedt. Hiermee wordt ook het strict rituele overstegen. Het loven en prijzen van de Gans Andere moet niet enkel door priesters en zangers gebeuren. Het is misschen ook niet toevallig dat deze tekst opgenomen is op het einde, als slot van een bundel bedevaartsliederen. Het kan (zelfs) tot een zeker ritueel behoren dat de pelgrim die zijn bestemmingsoord bereikt heeft, op die plaats de zegen afsmeekt en die dan ook, via een gebedsformule, ontvangt. We herinneren ons echter – en zeker pas nog vanuit de vorige psalm – dat pelgrimeren veel meer is dan zich op weg begeven naar één of ander geografisch te localiseren plek. De beelden van olie en dauw zijn er immers tussen twee gedachtenstrepen ingeklemd. De zegen van de Gans Andere – nooit aflatend Leven – was trouwens te vinden daar waar mensen gemeenschappelijk, samen-leven als broers en zusters. Zo is dan ook het Sion te verstaan uit het slotvers van deze psalm. Het hoeft geenszins een welbepaalde localiteit te zijn. Elke mens kan op pelgrimstocht gaan waar hij op zoek gaat en luistert naar wat zijn gaan en staan hem vertelt. De pelgrimerende mens kan bewust op zoek gaan naar zijn bron en/of eindbestemming. De pelgrim kan op weg gaan, maar ook wegen laten toekomen. Hoe dan ook, hij staat open en ontvankelijk in het leven. Hij is dankbaar voor wat (op) hem toe-komt. Het is een hedendaagse manier van zegenen en toelaten van het/de a/Andere dat/die hem overstijgt. De ware pelgrim blijft het huis van openheid en dankbare ontvankelijkheid bewonen, niet enkel als het hem goed en gemakkelijk gaat, maar ook bij de nacht van barre tijden. En daar waar de pelgrim zichzelf kan aanvaarden en innerlijk vrede gevonden heeft, daar straalt hij die diepe levens-vreugde uit, die niet anders kan dan anderen te raken en zo mee tot ‘Leven’ te wekken. Zou dat ook niet die zegen van de Heer, de Gans Andere en toch Steeds Nabije zijn? Tussen bron en monding, die Hijzelf is, de kleurrijke boog spannen van alle goeds voor iedereen op weg ten Leven!

299

Page 308: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het Godsvolk looft zijn Heer Godlof! Looft de naam van de Heer, looft Hem, knechten des Heren, 2 gij die staat in zijn huis, in de voorhoven van onze God. 3 Godlof, want mild is de Heer, psalmzingt zijn naam, zo weldadig. 4 Hij Jahwe, heeft zich Jakob verkoren, tot zijn eigendom Israël. 5 Ik belijd het: groot is de Heer, ònze Heer – alle goden te boven. 6 Wat de Heer behaagt geeft Hij aanzijn: in de hemel en op aarde, in de zeeën, de diepte der wateren. 7 Hij die van de einden der aarde de zwevende nevels doet opgaan, die het bliksemen laat en de bui valt, die de wind komen doet uit zijn kameren; 8 die Egyptes eerstelingen sloeg, gelijkelijk de mens en het vee; 9 Hij die tekens en wonderen zond, Egypte, midden in uw land, tegen Farao en al zijn knechten; 10 Hij die volkeren talloos versloeg en machtige koningen gedood heeft 11 - Sichon, de koning der Amorieten, Og, de koning van Basan - ieder koninkrijk Kanaäns sloeg; 12 die hun land heeft gegeven ten erfdeel, ten erfdeel aan Israël zijn volk. Psalm 135

13 Heer, in eeuwigheid is uw naam, Heer, geslacht op geslacht draagt U verder. 14 Want de Heer zal recht doen zijn volk, Hij ontfermt zich over zijn knechten. 15 De afgoden der heidenen - zilver en goud, maaksel van mensenhanden: 16 hebben een mond – maar zij kunnen niet spreken, ogen hebben ze - kunnen niet zien, 17 oren hebben ze - kunnen niet horen; nog geen adem is er in hun mond! 18 En hun evenbeeld zijn hun makers, ja elk die op hèn zich verlaat. 19 Huis van Israël, zegent de Heer, huis van Aäron, zegent de Heer, 20 huis van Levi, zegent de Heer, gij die de Heer vreest, zegent de Heer. 21 Gezegend uit Sion de Heer, die zijn woonstede heeft in Jeruzalem. Godlof!

300

Page 309: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 135 Lezen is soms als kuieren in een stad. Je stapt, je wandelt, je stopt, je kijkt en niet gehaast neem je rustig de tijd om straten en pleinen te overschouwen. Je begint gebouwen, monumenten te kennen en stilaan zelfs te her-kennen. Zonder er veel erg in te hebben, kun je je snel oriënteren en raak je zelfs vertrouwd met ‘het geheel’. Zo lijkt het ook wel te lopen bij het lezen van de psalmen. Psalm na psalm hebben we reeds heel wat gebouwen uit de stad van het ‘Psalterium’ of ‘Boek der Psalmen’ van naderbij gezien. We hebben de tijd genomen om hun eigenheid te leren kennen en hun rijkdom naar waarde te schatten. We herkennen woorden, beelden, symbolen, verwijzingen naar rituele handelingen, naar historische feiten en figuren. We vinden onze weg doorheen de steegjes van stijl, vorm, toon en inhoud. Ze beginnen, zoniet tot onze leef-wereld dan toch tot onze lees-wereld te behoren. We raken ermee vertrouwd. Maar deze vertrouwdheid heeft minstens ook twee kanten. Keren we nog even terug naar de vergelijking met de stad. Wonen in én vertrouwd zijn met een stad heeft het voordeel dat je er gemakkelijk en vlot kunt in bewegen. Je wordt niet continu opgehouden omdat je de weg moet zoeken en/of vragen. Je verliest geen tijd omdat je niet in doodlopende straatjes terechtgekomen zijt en niet regelmatig op je stappen moet terugkeren. Onbewust en (schijnbaar) ongehinderd bewoon en belééf je de stad. Tegelijk hiermee lopen we het gevaar haar eigenheid, haar specifieke schoonheid, haar unieke trekken uit het oog te verliezen. De macht van de alledaagse vanzelfsprekendheid heeft immers glans en schittering (van de stad) bedekt met een dof laagje. Zo vergaat het ook soms de lezer van dichtbundels. Naarmate hij vordert en zich verder in de bundel beweegt, neemt de spankracht van een eerste, oorspronkelijke lectuur af. Een zekere vertrouwdheid met de teksten vermindert de noodzaak om ijverig op zoek te gaan naar verhelderingen bij gebruikte beeldrijke formuleringen. De lust om mogelijke betekenissen te onthullen verzwakt. Zelfs een bepaalde ééntonigheid kan de lezer overvallen waar hij botst op herhalingen en/of hernemingen. En wat dit laatste betreft, wie dacht dat kopiëren, knippen en plakken iets was dat begon in het tijdperk van de informatica, moet beslist deze psalm er maar eens op na lezen. Het fenomeen is hier zó opvallend dat het je aandacht prikkelt. Je kunt je allerlei vragen stellen. Is deze tekst van dezelfde auteur als van de teksten waaraan niet enkel ontleend is maar die zelfs letterlijk overgenomen worden? In die tijd is van plagiaat in elk geval geen sprake! Als het van dezelfde auteur is, waarom werd dit gedicht (toch) opgenomen in de bundel? Wat bezielt een auteur om op zó’n manier iets te her-schrijven? Dergelijke en nog andere vragen vormen de voedingsbodem om mogelijke lusteloosheid te doorbreken en het gedicht gefascineerd te her-lezen. Dit zeer solied gebouwd gedicht van drie strofen, zit geheid tussen het ‘Godlof’ zowel bij het begin als bij het einde van deze psalm, zoals dit ook het geval is onder andere in psalm 106 en 113. Hiermee is de toon duidelijk gezet. In de eerste strofe wordt helder het ‘wie’ van de lof beklemtoond. Wat de aanhef betreft, krijgen we de indruk dat we de vorige psalm 134 opnieuw beginnen te lezen of de aanvang lezen van psalm 113. De oproep tot het psalmzingen (v. 3) horen we ook in psalm 18. Het ‘wie’ is de Heer die aan al wie en wat Hem behaagt het ‘aanschijn van het “zijn” geeft’(= aanzijn) (v. 6). De tweede strofe (v. 7-12) benadrukt de groot(s)heid van de Heer waar Hij niet alleen in de geschiedenis met zijn volk meegaat maar zelf ook mee zijn geschiedenis maakt. De derde strofe (v. 13-21) zingt de lof tot in de toekomst uit. Komende generaties zullen zijn Naam verder dragen want Hij is gerechtig en buigt zich over zijn volk (v. 13-14). Hij is niet zoals andere goden (v. 15-18). Hier wanen we ons in psalm 115 waarvan hele verzen letterlijk overgenomen worden in deze psalm. Zelfs de zegenspreuk (v. 19-21) waarmee dit loflied afsluit, is – enigszins variërend – eveneens ontleend aan psalm 115. Dan toch kopie, knip- en plakwerk van een uitgebluste, inspiratieloze dichter!? Een eerlijke lectuur levert iets anders op. Deze psalm is een echte hymne, een lied om iemand volop te loven. En dan is het zoals het ook tussen geliefden soms gaat. Ze zijn vol van elkaar. Ze vervullen elkaar. Er zijn echter geen woorden genoeg om dat uit te drukken. Er rest dan vaak niets anders dan herhalen en als in een refrein steeds weer de geliefde loven. Vanuit dit perspectief gelezen, zingt deze psalm uit welk een levens- en liefdeskracht een ware hymne, een waar lof-lied kan uitstralen.

301

Page 310: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Grote feesthymne Looft de Heer, goedertieren is Hij, - tot in eeuwigheid is zijn genade. 2 Looft de oppermachtige God, tot in eeuwigheid is zijn genade, 3 looft de oppermachtige Heer, tot in eeuwigheid is zijn genade. 4 Hij die wonderen doet, Hìj alleen: tot in eeuwigheid is zijn genade. 5 Die de hemelen schiep in zijn wijsheid, tot in eeuwigheid is zijn genade, 6 die de aarde op de wateren neerliet, tot in eeuwigheid is zijn genade, 7 die de grote lichten formeerde: - tot in eeuwigheid is zijn genade - 8 de zon, heerser over de dag, - tot in eeuwigheid is zijn genade - 9 de maan om de nacht te beheersen, - tot in eeuwigheid is zijn genade. - 10 Die Egypte in zijn eerstelingen sloeg, tot in eeuwigheid is zijn genade, 11 Israël daar de uittocht gebaand heeft - tot in eeuwigheid is zijn genade - 12 sterk van hand, met gebiedend gebaar, tot in eeuwigheid is zijn genade. 13 Die de Schelfzee sneed in twee helften, tot in eeuwigheid is zijn genade, 14 Israël daar de doortocht gebaand heeft, tot in eeuwigheid is zijn genade, 15 die bedolf Farao met zijn leger, tot in eeuwigheid is zijn genade. Psalm 136

16 Die zijn volk voorging door de woestijn, tot in eeuwigheid is zijn genade, 17 Hij die machtige koningen versloeg - tot in eeuwigheid is zijn genade - 18 en vervaarlijke vorsten gedood heeft: - tot in eeuwigheid is zijn genade - 19 Sichon, koning der Amorieten, - tot in eeuwigheid is zijn genade - 20 Og, de koning van Basan - tot in eeuwigheid is zijn genade - 21 en hun land heeft gegeven ten erfdeel, - tot in eeuwigheid is zijn genade - 22 ten erfdeel aan Israël zijn knecht: tot in eeuwigheid is zijn genade. 23 Die in onze vernedering ons aanzag, tot in eeuwigheid is zijn genade, 24 ons ontrukte aan onze belagers, tot in eeuwigheid is zijn genade, 25 Hij die voedsel geeft aan al wat leeft, tot in eeuwigheid is zijn genade. 26 Looft Hem, de God van de hemelen: tot in eeuwigheid is zijn genade.

302

Page 311: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 136 Al wat bij de vorige psalm geschreven werd, blijft hier niet enkel overeind maar houdt torenhoog stand ook bij deze psalm. Hij is trouwens een duidelijke variante van de vorige. De specifieke beweging in de vorm(geving) zou ik met een - misschien wat minder fijne, voor sommigen zelfs ongeoorloofde of op z’n minst oneerbiedige - vergelijking willen beschrijven als het vol opentrekken en dan weer dichtplooien van de accordeon. De psalm telt 26 verzen en elk vers beslaat twee lijnen. Het tweede deel van elk vers – de tweede lijn trouwens – is steeds hetzelfde. Door bekrachtiging beaamt dit het eerste deel van elk vers waarin telkens iets anders uitgezegd wordt. Wat de uitvoering betreft – binnen een rituele kontekst – wordt het eerste deel van het vers door een voorzanger of een kleine groep gezongen en het tweede deel van het vers – het refrein – door een grote(re) groep of het volk. Het blijven herhalen van steeds hetzelfde refrein telkens na een korte versregel, heeft iets van een litanie. In één van zijn omschrijvingen spreekt het woordenboek hieromtrent over een ‘lange, ééntonige opsomming’. Ritualen – boeken over de godsdienstige gebruiken en bijhorende gebeden – kunnen ons hierover meer informeren. Zo vinden we in het ‘Romeins rituaal’ bij bepaalde plechtigheden en vieringen de litanie van alle heiligen. Hierbij zijn alle elementen van de omschrijving vervuld. Het betreft letterlijk een opsomming – één na één – van een lange lijst namen van heiligen die op éénzelfde toon (voor)gezongen wordt waarop de andere aanwezigen dan telkens hetzelfde – in dit geval ‘ora pro nobis’/’bid voor ons’ – herhalen als antwoord ook steeds op dezelfde muzikale toon. Ook in de Oosters-orthodoxe liturgie kennen we het verschijnsel van het veelvuldig herhalen van de formule van het ‘Heer, ontferm U’. Dit is niets anders dan het in deze traditie overbekende Jezusgebed. Hierbij wordt deze formulering of een lichte variant ervan oeverloos herhaald (wat ook de monotonie met zich meebrengt). Het is een manier van bidden die ook in andere tradities, zoals o.a. de ‘dhikr’ in de Islam, voorkomt. Het (bijna) eindeloos herhalen lijkt het nadeel te hebben dat we niet (meer) rationeel halt houden bij de inhoud. Anderzijds draagt het herhalen van een vrij korte formulering ertoe bij dat we de woorden op het ritme van de ademhaling – ook letterlijk – in- en uitademen waardoor we ze ook werkelijk kunnen verinner(lijk)en. De monotonie zorgt ervoor dat we niet verder afgeleid worden en zo draagt deze specifieke wijze van reciteren bij tot een algehele verstilling van hart en ziel van de mens. Deze psalm is een mengeling. Er is het steeds herhalen van het tweede versdeel en er is het telkens iets nieuw bijvoegen in het eerste versdeel. Het refrein – tweede versdeel – luidt ‘tot in eeuwigheid is zijn genade’. Deze merkwaardige vertaling, die niet spreekt over ‘tot in eeuwigheid duurt...’, legt dus niet de klemtoon op een tijdsduur maar wel op de werkelijke tegenwoordigheid –‘is’ – van zijn genade. Zijn geschenk ‘is’ en het ‘is’ in eeuwigheid! De ganse psalm zingt dan de lof van het ‘wie’ van het geschenk. Hij begint met de ‘goedertierenheid’ (= geduldig-trouwe mildheid) en hij eindigt met de overtuiging dat Hij voedsel geeft aan al wat leeft. Als dit dan geen God van de hemelen is! Daartussen horen we de lof van Hem die Schepper is (v. 5-9), die Bevrijder is (v. 10-24). Dit laatste stuk is een duidelijke variante van de vorige psalm. Ook hier is sprake van Egypte en van de ‘Uittocht’. Het is dan ook niet te verwonderen dat deze ‘Grote feesthymne’ – tevens de titel van deze psalm – gezongen werd als het ‘Groot Hallel’ bij het inschenken van de vierde en laatste beker tijdens de viering van het Pesah-feest, zoals we reeds vermeldden naar aanleiding van de psalmen 113 – 118. In deze psalm komen zelfs de namen Sichon en Og terug (v. 19-20). Over hen is sprake in het boek Deuteronomium. Los van het historisch karakter, kunnen we die figuren vandaag ook lezen als het bevrijd worden van de ‘nodeloze machten van overbodige begeerten’. Weten dat je hierin niet aan je lot overgelaten wordt, is inderdaad bovenaards, een hemel op aarde! Daar zou je wel een feestelijke lofzang voor aanheffen!

303

Page 312: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het lied van de ballingen Aan de stromen van Babylon daar zaten wij neer, en wij schreiden wanneer wij dachten aan Sion. 2 Aan de populieren rondom hadden wij onze harpen gehangen. 3 Want daar vroegen onze ontvoerders van ons dat wij zouden zingen, vroegen zij die ons kwelden muziek: ‘zingt ons een van die liederen van Sion!’ 4 Hoe kunnen wij zingen het lied van Jahwe op vreemde grond? 5 Als ik u, Jeruzalem, vergeet, dan begeve mij mijn rechterhand, 6 dan verstomme mijn tong in mijn mond, als ik ùwer niet blijf gedenken, als Jeruzalem ik niet uithef hoog boven de kroon mijner vreugde. 7 Reken toe, Heer, de zonen van Edom de dag van Jeruzalem, hoe zij riepen: ‘Haal neer, haal neer, tegen de grond ermee!’ 8 Dochter Babels, gij, straks verwoest, geprezen die u vergeldt wat gij bij òns aan hebt gericht. 9 Geprezen die grijpt en verplettert ùw kinderen tegen de rots!

Psalm 137

304

Page 313: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 137 Elk volk (er-)kent in zijn geschiedenis momenten, gebeurtenissen, ervaringen die beklijven. Deze zijn vaak zó ingrijpend dat ze dat volk - door en over de eeuwen heen - blijven tekenen en zelfs in zijn eigenheid merken. Dat is bij het Joodse volk niet anders. Integendeel zelf! Reeds in vele psalmen en niet in het minst nog maar net in de twee vorige psalmen hebben we erover gehoord. Er is vooreerst de ervaring van wereld en mens als gegeven, als geschonken, als geschapen. Hierover kunnen we ook heel wat lezen in de eerste hoofdstukken van het boek van het ‘Begin’, de ‘Wording’. Het is ook het openingsboek van de gehele Bijbel. Vervolgens is er ook de vreselijke ervaring – of herinnering eraan – van het leven als slaven in Egypte. De vrijheid wordt geknecht door de Pharao. Het is de beleving – tot op vandaag – van de mens die ervaart dat zijn authentiek-vrij-zijn beknot wordt door allerlei krachten en driften die hem te boven lijken te gaan en dreigen hem te overmeesteren. Er is dan – gelukkig – toch de bevrijdende uittocht uit het knechtschap en het willoos onderworpen zijn aan ‘vreemde machten’. De lange doortocht – door de woestijn – is een moeizame reis vol wisselvalligheden, die een (voorlopig) einde neemt met de intocht in het Land van de Belofte. Ook hierover kunnen we verder lezen in de vijf boeken van Mozes of de eerste vijf boeken van de Bijbel. Het volk blijft niet stilzitten en in menig ander Bijbelboek kunnen we zijn lotgevallen volgen, lezen hoe het zich organiseert en hoe het uiteindelijk de tempel opricht en de stad der steden, Jeruzalem, opbouwt. Helaas, zoals het gaat met mooie liedjes, blijft ook dit niet duren. Jeruzalem wordt veroverd door ‘vreemde machthebbers’, de tempel wordt verwoest en het volk wordt weggevoerd in ballingschap naar Babylonië of het andere Egypte!? De ballingschap is voor het volk dan ook zo’n merkteken en hierover zingt ons de psalmist in zijn ‘lied van de ballingen’. Het is één weeklacht over wat balling-zijn kan inhouden en wat een balling zoal kan meemaken. De zeer bittere ironie van het lot wil dat duizenden jaren later – in de twintigste eeuw – datzelfde volk ook weer gedeporteerd werd en in de werkkampen door hun ontvoerders en beulen gevraagd werd om te zingen en te musiceren. Zo is deze psalm dan ook niet enkel een poëtisch fraaie verwoording van een bepaalde impressie. Ze is tevens de expressie van een ingrijpende, universele ervaring. Zijn we immers niet allen balling? Het begint misschien al waar we noodgedwongen onze kindertijd en hiermee ook vaak zijn dromen achter ons moeten laten en soms jaren dolen in woestijnen op zoek naar nieuwe horizonten. Het kan je overkomen als je op wat meer gevorderde leeftijd terugblikt op je levens-loop. Soms zijn we brutaal weggevoerd, soms onbewust en geruisloos weggedreven, ver van onze jeugddromen, ver van onze oorspronkelijke overtuigingen. Als balling zijn we ver van ‘Jeruzalem’ – de beloofde Stad vol Vrede – afgedwaald naar ‘Babel’, het gefantaseerde land vol mechanismen van macht, begeerte en geweld. Als balling zitten we niet meer in de stroom-ten-Leven, we zitten op de oevers, uitgerangeerd, op de rand! Ver en vreemd merken we hoe we ons waar Verlangen-ten-Leven hebben laten overwoekeren door zelf geschapen behoeften die over ons zijn komen heersen, ons tot een vreemde voor onszelf hebben gemaakt en ons uiteindelijk dreigden ten gronde te richten. Sedert de negentiende eeuw is de term ‘vervreemding’ ons helemaal niet meer vreemd. Bewust worden van de ‘realiteit’ van ons ‘ver’ en ‘vreemd’ zijn doet ons ‘Jeruzalem’ her-inneren. Zo zijn de laatste verzen (v. 7-9), die eerder als vloek en wraak klinken, te lezen als een oproep om bewust strijd te leveren tegen datgene wat de mens ont-mens-elijkt en voor zichzelf tot een vreemdeling maakt. Zo blijft en wordt het Verlangen nieuw naar een ‘Jeruzalem’ voor iedereen, ‘een wereld vol vrede voor iedereen’! Is het dan eigenlijk nog te verwonderen dat op het einde van het Pesah-feest – waar heel de geschiedenis van Egypte, Uittocht, Doortocht en Intocht herdacht wordt – bij de vierde en laatste beker de aanwezigen voor de laatste toast elkaar in de ogen kijken en de wens uitspreken ‘volgend jaar in Jeruzalem’ (= lasjnàh habbaàh biroesjalàim) en dan de (vierde) beker leegdrinken?!

305

Page 314: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Gods trouw Loven wil ik U met heel mijn hart, de afgoden tartend mijn psalmen U zingen, 2 buigen wil ik voor uw heiligdom, prijzen uw naam om uw goedheid en om uw trouw: hóger nog dan uw roep van voorheen hief Gij hoog uw belofte. 3 Gij die mij verhoorde het uur dat ik riep, mij bezielde, mij kracht hebt gegeven: 4 gij dien loven de vorsten der aarde, als zij, eenmaal, verstaan wat gij aanzegt; 5 en hun lied prijst de leiding des Heren: ‘groot de majesteit van Jahwe!’ 6 Ja, verheven de Heer, die de nederige ziet en doorgrondt de trotse van verre; 7 moest ik gaan door het hart der ellende, nòg hield Gij mijn leven bewaard, heft de hand waar mijn vijanden dreigen: ùw rechterhand brengt mij heil. 8 De Heer voltrekt het voor mij: tot in eeuwigheid, Heer, uw genade. Laat niet varen het werk uwer handen. Psalm 138

306

Page 315: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 138 Lezen is ook altijd een beetje reizen. Dat is zeker het geval waar het het lezen van gedichten in een gedichtenbundel betreft. Je reist door een landschap neergezet, in (woord)beeld gebracht, ge- en beschilderd door een dichter. Langzaam aan herken je de kleur, de vorm, de eigen signatuur van de auteur. Dit vertrouwd geraken – waarover we het reeds gehad hebben naar aanleiding van andere psalmen – kan een zekere geruststelling teweegbrengen. We hoeven niet telkens opnieuw naar oriëntatiepunten uit te zien uit vrees om verloren te lopen in een onbekend, vreemd landschap. Dit maakt het mogelijk om stil te staan, tijd te nemen en scherper te kijken en/of beter aandachtiger te lezen. Dat laatste wil niet zeggen dat we dan maar meteen op zoek moeten gaan naar achterliggende, mogelijke betekenissen. We riskeren dan misschien dat we aan datgene zelf voorbijlopen waarachter mogelijks nog iets zou liggen! Met aandacht lezen is dan misschien al een begin maken met proberen te lezen wat er staat. En dat is vaak moeilijker dan we denken. Uit de – reeds vermelde – vertrouwdheid met teksten van een bepaald auteur vloeit stilaan een zekere vertrouwelijke omgang hiermee voort. Dit kan soms een waas over de tekst werpen waardoor we niet zozeer meer lezen wat er staat, maar eerder lezen wat wij willen of denken dat er moet staan. Zo kan het wel eens gebeuren dat we over de tekst heen lezen, eerder dan door de tekst heen (te lezen). Nemen we nu deze psalm. Reeds zijn eerste woord, ‘loven’, kan al zoiets oproepen als ‘we hebben hier weer met een lofpsalm te maken!’. En, hoewel terecht, hiermee is hij dan geklasseerd en gecatalogeerd. We weten, of beter, we denken al te weten wat we nog gaan lezen. De woorden van het aanvangsvers zijn trouwens dezelfde als deze van het beginvers van psalm 9, weliswaar met een lichte wijziging in de plaatsing van de woorden. Naast het gevaar van een vluchtige of reeds bij voorbaat geregistreerde lectuur, ligt voor ons ook de mogelijkheid open om aandachtig stil te blijven staan, bijna woord voor woord spellend, verwonderend en/of vragen stellend. Want wat is ‘loven’ nu eigenlijk? Wat maakt het echt of waardoor wordt het on-echt? En ‘loven met heel ons hart’, met heel onze persoon! - hebben wij dat al eens gedaan? Hoe hebben we dat dan ervaren? Wie hebben wij dan geloofd (lof betuigd)? Dat is nog maar één halte bij de eerste regel van het beginvers. De dichter zingt zijn liederen om al wat dat ‘loven’ in de weg kan staan te tarten en op afstand te houden. Waarom loven en prijzen we iemands naam? Om zijn goedheid en zijn trouw, zegt de dichter (v. 2). En hiermee staan er weer twee sterke verzen. De zes andere zijn er een verdere illustratie van. Geen lang uitgesponnen, abstract traktaat over de goed-heid en over wat trouw allemaal kan zijn. Een loflied uit het hart voor Hem, die goed is en trouw, nooit ophoudend en nooit aflatend. Goedheid en trouw zijn hier niet zozeer op te vatten als attributen, als eigenschappen die iemand al dan niet in een bepaalde mate bezit. Ze stellen eerder werkelijk present – als een soort ‘eigennaam’ – waarvoor Hij staat. Hij ‘is’ goed. Hij ‘is’ trouw. Waar goedheid is en trouw, daar stijgt de mens uit boven zichzelf. Daar reikt hij en raakt – heel even – het bovenaardse. In de sacrale taal wordt dit dan het goddelijke en het hemelse. Het eerste vers van de tweede strofe (v. 6) tekent meteen de lijn van de wisselwerking tussen het goddelijke en het menselijke. De verhevenheid van het goddelijke ligt niet in het afstandelijke. Ze toont zich juist in het zien van en het betrokken-zijn op de éénvoudige. Tegelijk heeft ze de hooghartige reeds vanop verre afstand door. Het goede en het trouwe dat God zelf is, laat zich niet (enkel) ervaren als alles je voor de wind gaat. Het is werkzaam – ook en vooral – tot in het diepste diep van je nood, tot in het oog van de orkaan die jouw ellende is (v. 7). Op die wijze wordt niet enkel trouw en goedheid naast elkaar bevestigd, maar ook zijn trouw in het goed-zijn, goed-zijn dat nooit een einde neemt, bekrachtigd! Een sterke, sacrale tekst die - ook vanuit een profaan perspectief - zeer diep-zinnig blijft.

307

Page 316: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

God die mij kent Heer, Gij doorgrondt en Gij kent mij, 2 Gij weet van mijn zitten, mijn opstaan, Gij verstaat mijn gedachten van verre; 3 mijn op weg zijn keurt Ge, mijn rusten, al mijn wegen zijn U vertrouwd. 4 Want er komt geen woord op mijn tong, of zie, Heer, Gij kent het volkomen. 5 Achter mij zijt Gij, vóór mij, rondom mij: Gij hebt uw hand op mij gelegd. 6 Dit te vatten - het is mij te wonderbaar, te verheven - ik reik er niet toe. 7 Wáár zou uw geest ik ontkomen? waar zou ik uw aanschijn ontgaan? 8 Klom ik op tot de hemel - Gij waart er, lag ik neer bij de doden - daar staat Gij, 9 sloeg ik dageraadsvleugelen uit, streek ik neer aan de uiterste zeekust, 10 ook dààr zou uw hand mij geleiden, hield mij uw rechterhand vast. 11 Sprak ik: ‘mij mag het duister omsluiten, het licht worde nacht om mij heen’ - 12 voor ù heerst in het duister geen duister: lichtend is de nacht als de dag, de duisternis is gelijk licht. Psalm 139

13 Gij zijt die mijn kern hebt gevormd, die mij weefde in de schoot mijner moeder, 14 en ik loof U in het besef dat ik ben eerbiedwekkend van maaksel, een wonder is wat Gij schiep. Mijn wezen kent Gij volkomen. 15 Mijn oorsprong was U niet verholen toen ik in het verborgene gevormd werd, als in diepten der aarde ontworpen. 16 Uw oog zag mij, vormeloos nog: in uw boek waren alle geschreven de dagen dezer formering, toen er nog niet één daarvan was. 17 Té groots voor mij, God, uw gedachten, té machtig daarvan de som, 18 zomin als woestijnzand te tellen. Was ik radeloos - nòg was ik bij U. 19 Sla dan, God, de afvalligen neer: - o had van hun moordzucht ik vrede! - 20 zij blijven ù tarten, arglistig, noemen zich in hun waan uw bestrijders. 21 Zou ik, Heer, uw haters niet haten, niet met afschuw zien die U trotseren? 22 ik haat hen, mijn haat is volstrekt: tussen ons moet het vijandschap zijn. 23 Doorgrond mij, God, ken mijn hart, toets mij, weet mijn verborgen gedachten, 24 zie of niet mijn weg mij verkeerd leidt; wijs de weg van de eeuwigheid mij.

308

Page 317: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 139 ‘Hij kent mij nu nog altijd niet’, zuchtte ze. ‘Na al die jaren dat ik voor hem gezorgd heb en waarin ik hem op alle mogelijke manieren heb proberen duidelijk te maken wat ik – af en toe toch – eens graag heb, weet hij het blijkbaar nog niet! Hoe is dat toch mogelijk?! Zo moeilijk is dat toch niet?!’. ‘Zij kent mij door en door’, lachte hij. ‘Zij weet tenminste wat ik nodig heb. Ik moet er zelfs niet om vragen. Dat is wel heel gemakkelijk én aangenaam!’. Het lachen en het zuchten; de ‘zij’ en ‘hij’ zijn verwisselbaar van plaats, naargelang ondermeer de verschillende mogelijke (psychologische) reacties die bepaalde omstandigheden kunnen oproepen. Het kan immers wel eens deugd doen dat iemand je zó door en door kent dat hij/zij zonder woorden of vingerknip tegemoet komt aan je – zelfs verder gelegen – verlangens. Dat iemand je helemaal doorgrondt en kent, kan weer een angstvallige ervaring zijn, waar je deze beleeft als een soort ‘big brother’ die alles ziet, je overal en op alle tijden in de gaten houdt, je betrapt, ook op de minste fout en je kan raken tot in de diepste geheimen die je – voorlopig althans – voor jezelf wou houden. Iemand kennen is dus geenszins een neutrale aangelegenheid. Het kennen waarover het hier gaat, heeft weinig met het abstract-theoretische te maken. Het is ook niet enkel weet hebben van een inventaris van noden en behoeften. Het is eerder doorheen het gaan en staan van de ander deze zien zoals hij/zij is en daardoor reeds aanvoelen wat en hoe hij/zij het wil. Elkaar kennen brengt ieder elk dichter bij zichzelf en geeft tegelijk steeds meer vorm aan de onderlinge relatie. De ander kennen kleurt de relatie. Dat is ook het geval met de ‘Gans Andere’ waarover het in deze psalm gaat en waarvan de titel luidt: ‘God die mij kent’. Tweemaal twaalf verzen, vol aangenaam begrijpbare poëzie met een zelfs aandoenlijke tedere tint, zo is het lied gecomponeerd. Hoe kun je beter beschrijven of verhelderen wat er kan bedoeld zijn als er gezegd wordt dat iemand je door en door kent, dan de manier waarop de dichter dit doet vanaf het aanvangsvers tot en met vers 5. Alleen reeds de keuze van werkwoorden zoals ‘weten van’, ‘verstaan’, ‘keuren’ laten zien dat het hier over meer gaat dan een zuiver objectieve kennis. De gedachten van iemand ‘verstaan’ betekent bij de ander staan en verder staan dan enkel het kennen van zijn gedachten. Het houdt ook in dat je het kunt plaatsen dat de ander deze – soms zelfs vreemdsoortige – gedachten hier en nu ontwikkelt. Dit ‘verstaan’ reikt naar een kwaliteit van de relatie die veel verder staat dan het kennen van wat kwantitatief feitenmateriaal. De werkwoorden ‘weten van’, ‘verstaan’, ‘keuren’ wijzen door het kennen heen naar een waardering door de ander. De ander, die jou kent, schat je naar waarde, laat je zijn én worden. Dat een ander – laat staan de Gans Andere – je ‘verstaat’, is nooit volkomen te be-grijpen of rationeel te verklaren. Het is niet te ‘vatten’, zingt de dichter ook uit (v. 6). Het hoeft ook niet uitgelegd te worden. Door de ander ‘verstaan’ worden, ten alle tijde en in alle omstandigheden, is mogen ervaren dat je niet alléén achtergelaten wordt, dat je, door de ander omhelsd, veilig verder mag gaan. Waar het ‘verstaan’ van elkaar soms nog aan twijfel of tekortkoming onderhevig is, zo is dit niet het geval bij de ‘Gans Andere’. Dit wordt meesterlijk verwoord in het centrale vers van deze psalm (v. 12). Dit vers opent een venster op en suggereert de rijkdom van het ‘verstaan’ van de ‘Gans Andere’ die ‘Licht’ is en ook ons, de mens, steeds meer Licht wil doen worden. Zo zijn we ook gevormd en daartoe tevens bestemd. Verzen 13-16 brengen poëtisch in beeld hoe Hij, als scheppend Licht, ons vormt en begeleidt in onze wording. Ook deze ervaring is – zoals deze van vers 6 – te groot(s) om het enkel verstandelijk te willen beheersen (v. 17-18). De temperamentvolle gedrevenheid lijkt bij een eerste lectuur van de verzen 19-22 in de heftigheid van de Oosterling, die de dichter ook is, de intiem poëtische sfeer te doorbreken of zelfs te verbreken. In het licht van het voorgaande is dat echter niet het geval. Het spreekt immers voor zich dat de afvalligen, de haters, kortom alles wat staat voor een hindernis van het vol ontplooien van het Licht, uit de weg dient geruimd. En wat wil je meer dan dat de a/Ander je steeds meer blijft ‘verstaan’ en zo de toetssteen blijft voor je gaan en staan?! In slechts 24 verzen krijgen we hier – en dan nog zeer poëtisch – een geheel gepresenteerd van een psychologie, antropologie, ethiek en niet in het minst ook een theologie!

309

Page 318: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Het kwaad loont zijn meester 2 Red mij, God van wie duister gezind zijn, voor wie leven van onrecht behoed mij: 3 zij zijn het die broeden op kwaad, de dag lang zinnen op twist. 4 Hun tong is als een slangetong spits, addergif schuilt achter hun lippen. 5 Houd mij, Heer, uit de greep van hun boosheid, voor wie leven van onrecht bewaar mij. Zij bedoelden mijn voet te doen struikelen. 6 Zonder schaamte strikten zij mij de verborgen lus van hun koorden, zetten uit hun net langs het pad, een slagnet om mij te vangen. 7 Tot de Heer bid ik: ‘Gij zijt mijn God, hoor, Heer, hoe ik smeek om uw bijstand; 8 Heer mijn God, Gij wiens kracht mijn behoud is, komt de strijd, uw bescherming is òm mij. 9 Verhoed, Heer, wat uw haters begeren, laat niet voortgaan wat zij beramen: dàt waarop zij zich voor laten staan!’ 10 Dit venijn van wie mij omsluiten, die laster keert terug tot de lasteraars, 11 overstort hen: schroeiend en brandend; zìj komen terecht in de maalstroom, zij vinden geen grond om te staan! 12 Geen lasteraar houdt stand hier op aarde; die van onrecht leeft - eigen kwaad haalt hem in: het valt over hem heen. 13 Ik weet: de Heer voert het geding van de arme, het pleit van de schamele. 14 Zo looft de rechtvaadige uw naam, in uw glans verwijlt wie oprecht is. Psalm 140

310

Page 319: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 140 Op het eerste gezicht lijkt er niet veel bijzonders aan deze psalm. Het opschrift – ‘Voor de koorleider. Een psalm van David’ – geeft weinig specifieke informatie. De gemakkelijk te begrijpen titel – ‘Het kwaad loont zijn meester’ – is nu ook niet meteen de spetter die een lezer pijlsnel uit zijn startblokken doet schieten. Integendeel, de verre voorloper van ‘boontje komt om zijn loontje’ smaakt overjaars en veel te belerend voor ons hedendaags levensgevoel. Zo’n tekst kan zelfs gezien worden als een soort matrijs voor wat duizenden jaren later vorm kreeg bij J. de La Fontaine. Telkens weer een mooie, onderhoudende fabel, zeer poëtisch verwoord, met het venijn – en in dit geval het moraliseren, de moraal van het verhaal – in de staart, in de eindverzen van het gedicht. Als we deze psalm dan ook nog moeten situeren binnen een religieus-rituele context, dan is het risico hoog dat we hem snel, met de muffe geur en de schimmelsmaak die hij lijkt in te houden, naast ons neerleggen of achter ons laten. Vanaf de eerste woorden van het aanvangsvers proeven we het al. Er is iemand die smeekt. Hij wil gered worden van de boze mensen. Hij wil niet in de vangnetten terechtkomen die dit soort mensen uitzetten (v. 6). Er zijn dus de goeden en de slechten. Uiteindelijk krijgen die slechten hun verdiende straf, zoals de titel reeds stelde. Totdaar het moraliserend aspect dat weinig opwinding biedt. Voorts is er de toon. Ook hier laten de beginwoorden – ‘red mij’(v. 2) – ons toe snel komaf te maken en deze psalm onder te brengen bij wat ‘smeekpsalmen’ genoemd worden. Het lijkt trouwens – in onze tijd althans – bijzonder naïef om hulp af te smeken van één of andere hogere macht ter bescherming tegen allerlei vormen van kwaad. Verder blijft er niets te melden, zo lijkt het. De psalm kunnen we dus gewoon stilzwijgend vertikaal klasseren. Of...wat geenszins een onbevangen lectuur is! Vooraleer echter zo’n vernietigend oordeel uit te spreken, is het misschien toch aangewezen om eerst nog eens terug te keren naar de tekst zelf. Als we deze alleen al zeer aandachtig bekijken, laat staan opnieuw grondig (her) lezen, vallen toch enkele eigenaardigheden op. De psalm begint met een aanspraak en dit spreken tot God beslaat de ganse eerste strofe (v. 2-6). De tweede strofe begint met de aankondiging van een directe aanspreking, die dan – in tegenstelling met de vorige strofe – tussen aanhalingstekens geplaatst wordt (v. 7-9). De verzen 10-12 zijn dan weer een soort verklaring die tegelijk een vorm van één of andere verantwoording van het gedane gebed lijkt in te houden. Los van de mogelijke bedenking of deze twee strofen oorspronkelijk bij elkaar hoorden of niet, stellen we vast dat hier een gebed (v. 7-9) ingebed ligt in een (breder) gebed, de gehele psalm. Deze verzen (v. 7-9) zijn echter sleutelverzen die naar al de kanten van de psalm openingen bieden. Ze beginnen met een affirmatie. De Gans Andere is en blijft de Steeds Nabije. Zijn kracht is mijn behoud, zegt de dichter (v. 8). De smeking waarover verder sprake (v. 9) betreft hier nu net de haters van de Steeds Nabije. Deze en al wat zij beramen, zijn voor de dichter geen afstandelijke werkelijkheden. Hij is zelf ooit in hun val getrapt. In dat verband merken we trouwens het verspringen van de tegenwoordige tijd (v. 2-5b) naar de verleden tijd (v. 5c-6) in de eerste strofe. Zo bekeken gaat het hier dus helemaal niet over een kleinmenselijk smeekgebedje dat als magische (moraliserende) formule dienst moet doen om een goede verstandhouding tussen mens en één of ander opperwezen te regelen. Het duister, de onoprechte, de lasteraar, zijn zij – maar zijn ook aspecten in onszelf – die netten strikken waarin ze uiteindelijk zelf gevangen geraken. Het zijn die mensen, het zijn die krachten die andere wegen (willen) gaan dan deze van het Leven en zo ten slotte dood lopen zonder enige grond om te staan (v. 11). Zo bekeken is het een eerlijk en volwassen smeekgebed van iemand die, bewust van de uitgezette netten, deze wil onwijken en heel oprecht kiezen voor wat ‘Leven’ is. Op die manier zijn dan ook de twee slotverzen (v. 13-14) te verstaan. Authentiek voor ‘Leven’ gaan, dat is de manier waarop we de naam van de Steeds Nabije loven. Trouwens, voor wie dit ‘smeken om nabijheid’ wat aftands of al te naïef vindt – heb je ooit voor de diepste afgrond oog in oog gestaan met je eigen duizelingwekkende zwakheid?!...En dan...net nog iemand mogen ontmoeten...

311

Page 320: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

De moeilijke weg Heer, ù roep ik – kom ijlings tot mij, hoor mijn stem waar ik smeek om uw hulp: 2 laat mijn gebed mogen stijgen als wierook omhoog tot uw aanschijn; moge het, als mijn handen ik ophef, tot een avondoffer U zijn. 3 Stel, Heer, een wacht voor mijn mond, bewaak de deur mijner lippen, 4 en hoed mijn hart voor de verleiding het kwade spel méé te spelen, bij bedrijvers van onrecht te horen; ik wìl mij niet scharen aan hun dis! 5 Als mij dan een rechtvaardige afstraft, wijst mij een uwer vromen terecht, ik stoot die weldaad niet terug. En waar kwaad heerst gaat mijn gebed voort; 6 deze golven slaan tegen een rots: mijn wederwoord blijft ingetogen. 7 Als in aarde doorploegd en doorscheurd zo is straks ons gebeente verstrooid: vóór ons strekt zich de doodskrocht. 8 Maar mijn ogen, Heer, zijn op Ù; bij ù schuil ik – laat mij niet teloor gaan. 9 Hoed mij voor de strik die zij spannen, voor het slagnet van de belagers. 10 Zìj raken in het net, die U haten: met elkaar. – Doch ik zet mijn weg voort.

Psalm 141

312

Page 321: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 141 Samen met de vorige, vormt deze psalm een (soort van) tweeluik. Het is een verschijnsel dat nóg al eens voorgekomen is in het verloop van de psalmenbundel of het Psalterium. Het thema, de toon, het timbre, de kleur, sommige ‘beelden’ zelfs van deze psalm zijn dezelfde als die in de vorige. Het gevaar loert dan om de hoek om de tekst nogal vlug en vluchtig door te lezen. We kunnen ons echter ook afvragen of de inhoud, dat waar het om gaat en op staat, zó belangrijk is en de dichter zó bezig houdt dat hij niet anders kan dan het meerdere keren licht variërend te verwoorden. Dit scherpt trouwens ook onze aandacht om precieser te kunnen vatten waar het wezenlijk om draait. Ook deze psalm begint met een aanspreking, of beter en juister, een aanroeping. Er wordt – meteen in het aanvangsvers – indringend om hulp geroepen. Het is geen éénmalige noodkreet van iemand tot een toevallige ander. De roep is wel gericht tot ‘Ù, de Geheel Andere’ met de bede gehoord te worden telkens wanneer de mens om zijn hulp smeekt. Zo stelt de dichter het in het beginvers waaraan hij meteen – in vers 2 – de beweging van de smeking toevoegt in een rijk poëtisch beeld. Bijna elk woord van dit vers is een overweging waard. Het beroep op zijn hulp is hier geen paniekreactie nadat iemand onverwachts iets onoverkomelijks heeft meegemaakt. Het is een ‘gebed’, schrijft de dichter. Het bidden schuwt niet de angst, de vrees en de ontreddering. Het gaat deze ervaringen helemaal niet uit de weg. Integendeel, het erkent deze en het vormt zelf een bedding voor deze belevenissen in het pogen kanaliseren ervan naar de behoefte tot verhelpen hierin. Of...(het is) wat vandaag ook in de gezondheidszorg binnen allerlei therapieën her-ontdekt wordt als de helende kracht van het reeds kunnen uitspreken, onder woorden brengen, naar buiten – de ander – brengen wat je van binnen bevangt. Gebed en wierook, samengebracht in één vers, doet misschien menig mens de dag van vandaag het voorhoofd fronsen of doet hem minstens op zijn hoede zijn voor de verdere lectuur van deze tekst. Staan we er toch even bij stil. Het is bijna komisch om vast te stellen dat, terwijl er in bepaalde kringen nogal eens sceptisch gedaan wordt over het gebruiken van wierook in de liturgie, in de praktijk van het alledaagse leven, steeds meer mensen thuis wierook branden. Strooi je hem als korrels uit over een gloeiend kooltje of je brandt hem als een wierookstokje in vaak artistiek fraai vervaardigde houders, wierook (ver-)vult je huiselijke woon- en leefruimte met zijn specifiek aangename geur. Hij schept sfeer...of misschien net iets meer. Met de wierook die langzaam naar omhoog kringelt, kijkt de mens uit naar wat rust. Hij hoopt op en verlangt naar een blik op het a/Andere in zijn bestaan en de a/Ander in zichzelf en hoopt – al was het maar heel even – het Geheel- of de Gans Andere te raken. Met deze wierook stijgen ook de verzuchtingen van de dichter naar omhoog. Zoals de wierook zich onttrekt aan de neerdrukkende zwaartekracht, zo ook ontstijgen de diepste bekommernissen als bede, als vraag de mens. Bidden, vragen, smeken zelfs als ontlading en bevrijding! Het antwoord op de hulpvraag daalt ook in deze psalm – gelukkig – niet meteen vanuit de hoogte neer. Het valt niet naar beneden zoals de as van het wierookstokje. Het zou trouwens wijzen op een eerder obscuur onderonsje tussen de vragende en antwoordende instantie. Het antwoord wordt geboden precies in de manier waarop de vrager, de bidder verder vorm blijft geven aan de hem reeds gegeven weg die besloten ligt in zijn menselijke bestemming. Dit is niet altijd een gemakkelijke weg, soms zelfs moeilijk, zoals de titel van deze psalm ook suggereert. Daarom is de hulp van anderen, van een gemeenschap van gelijkgezinden steeds welkom (v. 5). Ze zijn een steun, zelfs of juist daar waar ze mij terechtwijzen en/of mij terug op weg zetten. Deze tekst maakt ons deelgenoot van een ‘gebed’ waarin iemand – diep bewust van zijn sterfelijke eindigheid (v. 7) – in en door de dagelijkse realiteit van het leven het authentiek religieus, verbonden aspect ervan gaaf wil houden. Hij laat – misschien ook voor de mens van vandaag – een glimp zien van de levens-kracht van het verbonden-zijn met de/het a/Andere van ons bestaan als mens!

313

Page 322: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Als niemand helpt 2 Ik verhef mijn stem tot de Heer, mijn stem tot de Heer om erbarmen, 3 stort mijn kommer uit voor zijn aanschijn; mijn nood leg ik open voor Hem. 4 Want bijna ontzinkt mij de moed: - en Gij, Gij kent toch mijn pad - op de weg die ik moet begaan hebben zij mij de strik al gezet. 5 Zie, ik zoek uw hulp, sla mij gade: niemand trekt zich ièts van mij aan, er is nergens toevlucht voor mij, geen mens vraagt hoe ik nog leef. 6 Tot ù blijf ik roepen, o Heer, U die ik mocht noemen ‘mijn schuilplaats, mijn plek gronds in dit aardse leven.’ 7 Sla dan op mijn jammeren acht, zèlf ben ik te weerloos geworden: red Gìj mij van mijn vervolgers, want zij worden te machtig voor mij. 8 O, bevrijd uit de engte van mijn leven, dat ik weer moge loven uw naam, dat rechtvaardigen mij omringen. Want Gìj voltrekt het voor mij.

Psalm 142

314

Page 323: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 142 Hoe verder je door het Psalterium – het Boek der Psalmen – stapt, hoe indringender het landschap. Het is nu weer de derde psalm op rij met dezelfde klanken en dezelfde grondtoon als de twee vorige. We zouden ze als drie variaties kunnen beschouwen op éénzelfde thema. In psalm 140 lag het accent op het erkennen en vermijden van de strikken, vangnetten en valkuilen. Zij, die deze tuigen spannen voor de ander en/of ze zelf gebruiken in hun dagelijkse handel en wandel, vangen uiteindelijk bot en geraken zelf onherroepelijk verstrikt in hetgeen ze allemaal uitzetten. De vorige psalm stelde in de smeekbede eerder de vraag om hulp centraal bij het handhaven en in stand houden van de eigen houding en ingesteldheid ten opzichte van hetgeen de dichter – de mens – verder kan doen afdrijven van de weg waartoe hij bestemd is (Ps. 141, v. 3-5). In het concrete gaan en staan, maar vooral ook bij het ‘vallen’ is het deugd-doend te mogen ervaren dat de anderen – vertegenwoordigers van de Andere?! – er-zijn en jou willen en kunnen helpen bij het opstaan en op-‘nieuw’ verder de weg te gaan (Ps. 141, v. 5). Wat moet het dan zijn als alles en iedereen lijkt weg te vallen en als – zoals de titel van deze psalm het dreigend stelt – ‘niemand helpt’? Het antwoord op deze vraag is misschien wel het grondthema waarrond de drie vermelde liedteksten variaties blijven uitvoeren. De grondmelodie waarin het antwoord ook mee is ingeschreven, horen we in het – mijns inziens althans – centrale vers van deze psalm (v. 6). Het klinkt helemaal niet onbekend en werd ook reeds in beide vorige psalmen voorbereid. In psalm 140 hoorden we hoe Zijn kracht ons behoud is (v. 8) en dat Hij het geding van de arme voert, het pleit van de schamele (v. 13). Psalm 141 zingt ‘...bij Ù schuil ik – laat mij niet teloor gaan...’(v. 8). In deze psalm lezen we tevens verder: ‘Tot Ù blijf ik roepen, o Heer, U die ik mocht noemen “mijn schuilplaats, mijn plek gronds in dit aardse leven”’ (v. 6). God als toevlucht, kwamen we ook reeds in andere psalmen tegen, zoals in de psalmen 2, 9 en 91 waarnaar ook in de marge verwezen wordt of verder ook in de psalmen 46, 59 en andere. Hier staat dit – toch indringend en vèrreikend – vers na een spatie bij de aanvang van de tweede strofe in een liedtekst waarin vanaf de aanhef reeds de dichter zijn stem verheft en roept om ‘erbarmen’, mededogen! Er zijn inderdaad geen ogen meer die samen met hem in dezelfde richting kijken. De enige ogen zijn deze van de tegen-standers die hun strikken hebben gezet. Dit laatste is een beeld dat we niet enkel in de beide vorige psalmen gelezen hebben, maar ook reeds in andere, zoals onder andere in de psalmen 35, 38, 57. Er zijn zelfs ook geen ogen meer die naar hem om kijken; geen ogen meer van medestanders waarover ook reeds sprake in de vorige psalm (Ps. 141, v. 5) waar hij, ook in deze psalm, hevig naar snakt (v. 8). Er zijn slechts zijn ogen die uitkijken op een uitzichtloze wereld zonder toevlucht, zonder enig iemand, die hem aankijkt, zich om hem bekommert of zelfs afvraagt of en hoe hij nog leeft. Het zicht op zijn grenzeloze éénzaamheid loopt – op het einde van de eerste strofe – uit in de lege ruimte van een spatie. En alsof deze de dichter – zelfs letterlijk – de nodige ruimte om te ademen heeft gegeven, houdt deze niet op, maar hij blijft roepen. Zo begint de tweede strofe (v. 6). Hij blijft roepen, niet in het wilde weg. Hij roept aan, hij aanroept Hem die juist als de Onnoembare ontelbaar veel namen kan krijgen. ‘...mijn plek gronds in dit aardse leven’ (v. 6) is de naam die mijn stek op deze wereld is. Deze naam begeleidt mij, waar ik ook ga of sta. Deze naam is het punt waarnaar ik steeds kan kijken. Wat mij ook mag overkomen, ik kan en mag steeds naar dit punt terug-keren en deze naam blijven noemen. Ik krijg steeds de kans mij naar dit punt om-te-keren. Het is het blijvend ijkpunt waaraan ik mij telkens op-‘nieuw’ mag her-oriënteren. Op die wijze is deze naam mijn stek, ‘mijn schuilplaats...’ (v. 6). Het is dan ook niet te verwonderen dat de dichter, hoe weerloos ook hij geworden is (v. 7), de kracht vraagt om terug uitzicht te krijgen op Leven door die naam te mogen loven. Dit laatste krijgt dan zijn volheid van zin als dit ook ‘samen, in gemeenschap’ kan gebeuren. Deze psalm, een schreeuw om verbondenheid! Een eigentijdse schreeuw...

315

Page 324: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Hoop voor de wanhopige Heer, hoor mijn gebed, luister naar mijn smeken om ontferming en antwoord mij in uw trouw: om uwer gerechtigheid wille. 2 Treed niet in het gericht met uw knecht: in ùw licht is geen schepsel rechtvaardig. 3 Zie, de vijand staat mij naar het leven, hij zet mij de voet op de nek, doet mij huizen in duisternissen, gelijk de doden voorlang: 4 in donkerte hult zich mijn geest, mijn hart in de diepte vertwijfelt. 5 En de dagen van vroeger gedenk ik, noem prevelend al uw daden, overpeins de werken uwer handen; 6 tot ù strek ik mijn handen uit, mijn ziel - dorre grond - smacht naar U. 7 Antwoord mij ijlings, o Heer, ik ben aan het eind van mijn kracht. Wend uw aanschijn niet van mij af, dàn werd ik als wie daalden in de groeve; 8 laat mij morgenlijk weten uw goedheid: Gìj zijt het op wie ik vertrouw - wijs Gìj mij de weg die ik gaan moet. Mijn leven geef ik in ùw hand. 9 Doe mij, Heer, mijn vijanden ontkomen, een wijkplaats zoek ik bij U; 10 richt mijn handelen naar ùw behagen, Gij die ik ken als mijn God; laat uw geest mij goedgunstig geleiden dáár waar het land ligt gebaand. 11 Hoed mijn leven, getrouw aan uw naam; doe recht: dat het de druk mag ontkomen. 12 Sla mijn vijand, behaagt het U, neer; delg Gìj uit die mijn leven belagen. Ik weet mij in ùw dienst. Psalm 143

316

Page 325: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 143 ‘...en de dichter?! Hij dichtte voort...’ zouden we – parafraserend op de boer die verder ploegde – kunnen stellen. Na een stevig trio (van) psalmen met een grondmelodie van vragen en smeken, kabbelen – nu ja – de verzen van dit gedicht ook verder voort in een zelfde bedding. In de diepte ervan weerspiegelt zich de toestand van de dichter. Het is er erg, zéér erg zelfs, mee gesteld. Zijn uitzichtloosheid als mens heeft haar uiterste grens bereikt. Hij is noch min noch meer aan het einde van al zijn krachten (v. 7). Hoe uitgeput ook, de dichter geraakt niet uitgeput om zijn uitputting te blijven verwoorden. Niet alleen in de drie vorige psalmen, maar ook in meerdere psalmen eerder in de bundel, maakte hij ons reeds deelgenoot van zijn radeloosheid die uitmondde in hevige smeekbeden. Zo worden we – in de marge – verwezen naar onder andere, de psalmen 7, 10, 28, 69, 77, 88, 102. In het slib sleept hij soms dezelfde beelden, vergelijkingen, identieke delen van of zelfs gehele verzen uit eerdere teksten mee. Deze psalm, dan toch weer één zoals er dertien zijn in een dozijn? De dichter zet het ‘slib’ hier toch weer nieuw neer. Trouwens, het ‘voortkabbelen’ van de verzen, waarover hierboven sprake, is - bij nader inzien - niet meteen het juiste woord om het ‘ritme’ van de inhoud weer te geven. Beluisteren we al maar enkel het aanvangsvers. ‘...hoor...luister...en antwoord...’, klinkt het hier. En alsof dàt nog niet volstaat of onvoldoende duidelijk zou zijn en verkeerd of niet zou begrepen worden, volgt er heel kordaat nog iets op als ‘...en treed nu niet in discussie’. Kan het nog duidelijker? Het getuigt van een zeer verregaaande, zoniet bijna ontgrendelde assertiviteit. Of...zou het kunnen dat deze taal recht evenredig is met de hoogdringendheid en de ernst van de situatie van de dichter? Het water moet je – letterlijk en/of figuurlijk – aan de lippen staan om zo’n toon aan te slaan. En dat is ook het geval als we er de eerste strofe op nalezen. De algehele vertwijfeling slaat toe (v. 4). Er is geen uitweg meer. Hij wordt overrompeld door hen die hem dreigen af te snijden van de bron-ten-leven (v. 3). Al wat hij is maar ook al wie hij is, blijkt uitgedroogd. Geen druppel bronwater is er nog. Hij is totaal uitgeperst. Hij is enkel nog ‘dorre grond’ (v. 6). De enige uitweg uit deze onontkoombaarheid is het her-inneren, het her-denken, het op-‘nieuw’ eigen maken van de dagen van vroeger (v. 5). En dan rest er niets anders dan het gebaar van het verlangen! ‘...tot Ù strek ik mijn handen uit, mijn ziel – dorre grond – smacht naar U’ (v. 6). Vanuit dit gebaar roept het onuitroeibaar verlangen in een steeds meer voortstuwende – in plaats van voortkabbelende – kadans diegene aan waarnaar steeds heviger verlangd wordt, Hem-die-er-altijd-is! De stuwing van het verlangen is ook stilistisch voelbaar in de tweede strofe. ‘Antwoord mij..., wend niet af..., laat mij weten..., wijs Gij mij de weg..., doe mij...., richt..., laat..., geleide,...hoed mijn leven..., sla...neer..., delg...uit...’. Telkens bij het begin van een nieuw vers is het een hamerslag op een klok waarbij het tweede gedeelte van het vers nagalmt als een soort antwoord, bevestiging of bekrachtiging van de mogelijke betekenis van het voorafgaande. Door de lectuur heen neemt de hoop toe in intensiteit, groeit en barst open in uitroepen van vertrouwen dat uitmondt in het krachtige slotvers (v. 12c). ‘Ik weet mij in uw dienst’ is een kernachtige en prachtige verwoording voor de volledige overgave. De vindplaats van de ‘hoop voor de wanhopige’, zoals ook de titel van deze psalm luidt, ligt immers juist daar waar we ons kunnen, durven en mogen overgeven aan de ‘verlangde geliefde’. Hij is precies als Geheel Andere de Steeds Nabije, diegene die-er-altijd-voor-ons-is!

317

Page 326: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Jahwe, de machtige medestander Gezegend de Heer die mijn rots is: die mijn handen geleerd heeft te strijden, mijn vingers te voeren het zwaard. 2 Goedgunstig is Hij mij: een vesting, de burcht waar ik veiligheid vind; mijn schild: bij Hem mag ik schuilen die volken aan mij onderwerpt. 3 Heer, wat is de mens dat Gìj hem aanziet, het mensenkind dat Gij hem telt? 4 de mens die een adem gelijk is, wiens dagen als schaduw vergaan. 5 Heer, verdonker het zwerk, daal Gij neder, tref de bergen dat zij in rook staan; 6 breek met flitsende bliksem hun aanval, schiet uw schichten, sla hen met paniek! 7 En strek van omhoog uw hand: ontruk mij, laat mij ontkomen deze stroom in zijn wassend geweld, de greep van de zonen dier vreemden; 8 want hun mond is een leugenmond, hun hand is een hand van bedrog. Psalm 144

9 Een nieuw lied, God, wil ik U zingen, een psalm bij de tiensnarige harp. 10 Gìj kunt koningen de zege verlenen; gekeerd van David, uw knecht, hebt Gij het verraderlijk zwaard. 11 Ontruk mij, laat mij ontkomen aan de greep van de zonen dier vreemden: want hun mond is een leugenmond, hun hand is een hand van bedrog. 12 Onze zonen – maak Gij hen als loten hoog opgegroeid in hun jeugd; hoekzuilen gelijk onze dochters, als beeldhouwwerk in een paleis. 13 Mogen onze schuren gevuld zijn met voorraden: veldvrucht na veldvrucht; onze schapen bij duizendtallen zich vermeerderen op onze velden, 14 onze runderen zwaar zijn van dracht. En geen bres zij er en geen scheur, geen noodgeschrei in onze straten. 15 Gelukkig het volk dat zó leeft, gelukkig het volk dat Jahwe als zijn God kent.

318

Page 327: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 144 Wat een contrast met de vorige psalm!... Of...toch weer niet?! Maar vooraleer hierop verder in te gaan, eerst iets anders. Dat heb je (voor) met teksten en zeker gedichtenbundels van duizenden jaren geleden. Het is niet alleen niet altijd duidelijk wie de respectievelijke auteurs zijn, maar er is soms ook geen helder zicht op de wijze waarop de teksten gearchiveerd zijn noch op de criteria die meegespeeld hebben bij het redigeren en samenbrengen van de teksten. Door een aandachtige lectuur hebben we zelf al kunnen vaststellen dat er ondermeer duidelijk uitgesproken lofpsalmen voorkomen naast dank- en smeekpsalmen. Er zijn ook nog verschillende andere soorten aan te wijzen, zoals de bedevaartspsalmen en andere. Tegelijk hiermee stellen we ook vast dat de psalmen die tot een bepaalde soort behoren niet allemaal steevast samengebracht zijn in één bundel. Ze blijven verspreid, uitgestrooid in het geheel van het Psalterium of ‘Boek der Psalmen’. Dat betekent dus dat het bundelen van de liedteksten volgens de soort waartoe deze behoren, geen beslissend criterium geweest is bij de ‘eindredactie’ van dit Bijbelboek. Naast auteurschap en samenstellingscriteria, is ook de datering een element waarover niet altijd uitsluitsel te geven is. In sommige gevallen is dat wel aardig om weten, vooral daar waar we vaststellen dat bepaalde psalmen zeer verregaande gelijkenissen vertonen of zelfs identiek dezelfde verzen bevatten. Dit is ook weer het geval met deze psalm. Een voetnoot hierbij vertelt ons dat deze liedtekst uit twee delen bestaat die nogal verschillen van karakter en hoogstwaarschijnlijk ook van herkomst, wat dit laatste ook mag betekenen. De vele gelijkenissen in het eerste deel (v. 1-11) met psalm 18 zouden dan op ontlening berusten. Het tweede deel (v. 12-15) zouden dan weer een originele compositie zijn. De tijdsafstand tussen psalm 18 en deze psalm zou dan waarschijnlijk ook zeer groot zijn. Dit laatste doet ons vermoeden dat we ‘verschil in herkomst’ misschien ook mogen lezen als ‘verschil in auteur’. Hoewel, het zou ook kunnen dat het dezelfde auteur betreft, die na zeer vele jaren, zijn oogst bekijkt, hieruit iets puurt wat hem dierbaar is (aan woord en beeld) en wezenlijk (aan gedachte) om daarmee verder te componeren. Hoe dan ook – leggen we alle mogelijke speculaties terzijde – de psalm die voor ons ligt, is een mooi voorbeeld van wat een ‘collage’ – avant la lettre – betekent. Verwijzingen in de marge laten ons meteen zien dat er niet enkel aan psalm 18 ontleend werd, maar duidelijk ook aan andere psalmen. De dichter brengt verzen uit diverse psalmen niet zomaar samen. Hij doet daar iets mee. De eerste strofe is daarvan een prachtige illustratie. In twee verzen wordt God present gesteld met de gekende beelden als rots, burcht, vesting, ondermeer ontleend aan psalm 18. In één vers – het vierde – komt de mens in zijn broosheid ter sprake met eveneens gekende beelden, ontleend ondermeer aan psalm 39. Tussen deze twee wordt eveneens in één vers – het derde – de verhouding tussen God en mens én de spontane vewondering hierover uitgedrukt met een citaat uit psalm 8. Met deze strofe staat de gehele psalm er en is ook gezegd waar het op staat. De tweede en derde strofe zijn een illustratie hoe de Gans Andere steeds met jou meegaat en zo een mede-stander is en de Steeds Nabije. Een eerste lectuur van de laatste strofe kan ons (al te) snel doen besluiten dat het hier over een vrij primitieve en naïeve tekst gaat, zowel naar de inhoud – een smeekbede om voorspoed – als naar de beelden waarmee deze wordt omschreven. De zonen, de dochters die als kariatiden ons huis, ons paleis van mooi en echt Leven schragen, worden ‘onze’ zonen en dochters genoemd. Dit staat dan wel in tegenstelling met de ‘zonen der vreemden’(v. 7 en 11). Hun leugenmond, hun hand van bedrog (v. 8 en 11) laat ons deze ‘zonen der vreemden’ dan lezen als al wat ons doet afwijken van en hindert op de weg-ten-Leven. Daarom ook vraagt de dichter – zelfs tweemaal – om eraan ontrukt te worden (v. 7 en 11). De vierde en laatste strofe is dan een bede dat onze levensweg vruchten zou mogen dragen en dat we ons geluk mogen blijven vinden bij Hem, die nooit ophoudend Leven is! Dit is de kern, en niet alleen in deze psalm. Want, we hadden het bij het begin over het contrast met de vorige psalmen. Er is uiteraard een tegenstelling in toon en kleur. De – drie – vorige psalmen waren een smeekbede vanuit een totale ontreddering, maar uiteindelijk – en dat is dan de overeenkomst – is de grondmelodie gelijklopend. Ondanks dorheid en uitzichtloosheid mogen wij – gelukkig – blijven vertrouwen op en blijven gaan naar Hem, de niet uit te putten bron-van- Leven!

319

Page 328: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Als men gaat verstaan wie God is U, mijn God - koning! - wil ik verheffen, uw naam zegenen: immer, voor eeuwig; 2 zegenen die Gij zijt, dag aan dag, uw naam loven: immer, voor eeuwig. 3 Groot is de Heer, hoog te loven, nooit is te doorgronden zijn grootheid. 4 Geslacht na geslacht roemt uw werken, maakt gewag van uw daden van macht: 5 van uw majesteit, stralend in luister, van uw wonderen zij ook mìjn woord; 6 bij de mare hoe duchtig Gij ingrijpt zij uw grootheid ook mij op de lippen, 7 Al uw goedheid: steeds weer geroemd, uw gerechtigheid: jubelend bezongen. 8 Genadig de Heer en barmhartig, lankmoedig, rijk aan ontferming; 9 de Heer geeft wat ieder behoeft: alle schepselen omvat zijn erbarmen. 10 Al uw werken, Heer, spreken uw lof, dankbaar zegenen U uw getrouwen; 11 sprake gaat van uw goddelijk rijk en getuigenis van uw vermogen: 12 opdat de mens weet van uw macht, van uw koningschap, stralend in luister. Psalm 145

13 Ùw heerschappij blijft: de eeuwen door, ùw rijk duurt: geslacht na geslacht. 14 De Heer schraagt wie dreigen te vallen, Hij richt de gebogenen op. 15 Aller ogen wachten: op U die het voedsel geeft, altijd weder - 16 Gij opent uw hand en verzadigt uit uw overvloed alles wat leeft. 17 Gerecht is de Heer in zijn wegen, genadig in al wat hij doet; 18 de Heer is wie Hem aanroept nabij, elk die Hem aanroept in vertrouwen. 19 Hij geeft die Hem vrezen hun nooddruft, hoort hun bange klacht en verlost hen. 20 De Heer behoedt wie Hem lief heeft, doch wie zich van Hem afkeert verdelgt Hij. 21 De lof Gods is mij op de lippen: moge alles wat leeft zegenen zijn heilige naam. Immer, voor eeuwig.

320

Page 329: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 145 Deze liedtekst is één van de alfabetische psalmen. We hebben er reeds verschillende her en der ontmoet in het geheel van de gedichtenbundel die het ‘Boek der Psalmen’ toch ook is. Zo zijn er, naast de majestueus uitgewerkte psalm 119 ook nog de psalmen 9, 10, 25, 34, 37. De psalmen 111 en 112 zijn de meest stricte toepassing van wat een alfabetische psalm is, namelijk, één vers van één regel per letter. Zo’n psalm telt dan tweeëntwintig regels, gezien het aantal letters van het Hebreeuwse alfabet. In deze psalm krijgt elke letter één vers van twee regels toegewezen. Het slotvers krijgt vier regels. Een zeer aandachtig lezer zal zelf al hebben opgemerkt – zoniet wijst een voetnoot bij deze psalm er ons op – dat er een vers ontbreekt. Er zijn slechts 21 verzen omdat na het vers 13, het vers dat normaal met de letter ‘nun’ (= n) had moeten beginnen, weggevallen is. Hierover wordt verder geen informatie gegeven. Naar aanleiding van andere alfabetische psalmen is reeds gewezen op het element van de hulp aan het geheugen. Als er dan toch voor zo’n specifieke vormgeving gekozen wordt, dan zal het wel zijn omdat de inhoud, datgene wat men zich steeds weer opnieuw paraat voor de geest moet houden en zich ten alle tijde vlot moet kunnen herinneren, van ‘wezen’-lijk, van ‘levens-belang’ is! Dat is inderdaad het geval met deze psalm. De titel alleen al kondigt het aan: ‘Als men gaat verstaan wie God is’. Het klinkt als een mogelijke titel van een lijvige theologische zoniet godsdienstfilosofische studie. Of het lijkt een aansporing van een jonge, geestdriftige (leer)meester die zijn leerlingen aanvuurt en hierbij – bijna dreigend – een aanzet vol verordeningen gaat afkondigen, die in de geloofspraxis kunnen gebruikt en opgevolgd worden. Hij, de titel, kan ook gelezen worden als de uitspraak van een wijze, die een zicht wil openhouden op een levens-landschap dat anders is en onuitputtelijk vol rijkdom voor wie gaat verstaan wie God is! Maar kom, genoeg gespeculeerd. Het is de titel van een sacrale liedtekst die op de eerste plaats een gebed is. Het begin doet vreemd aan. De dichter wil immers de koning, God zelf verheffen en zegenen! Kun je, als gewone sterveling, wel zoiets doen? Zoja, hoe? Het antwoord van de psalmist is in al zijn beknopte eenvoud van een duizelingwekkende diepte. Ik wil ‘uw naam zegenen...; zegenen die Gij zijt’ (v. 1-2). Hiermee valt weer eens het fameuze woord ‘naam’. We schreven reeds over God als de ‘Onnoembare’, vooral in de zin dat Hij niet in een naam te vatten, laat staan te vangen is. Elke naam schiet telkens weer tekort. Hier barst de taal van de mens! Hij heeft dus niet zozeer een veelheid van namen, maar Hij is zijn naam. Zijn naam is zijn werkelijkheid. Hij doet zijn naam. Dat is ook wat de dichter in de aanvangsverzen bevestigt (v. 1-2). Zo’n naam loven is dan heel iets anders dan er vrijblijvend iets over zeggen. Het is eerder iets als ‘de naam hooghouden’, aan datgene recht doen waarvoor die naam staat. Het is ‘doen wat de naam schept’. Daarom ook dat de dichter het ‘loven’ niet beperkt tot een individuele aangelegenheid, maar - in het slotvers – ‘alles wat leeft’ oproept om zijn naam te zegenen ‘immers voor eeuwig’ (v. 21). Tussen dit ‘ik’ van het aanvangsvers en het ‘alles wat leeft’ uit het slotvers zit de rest van de psalm gevat als een icoon in een rizza van goud en zilver. Hierin wordt eerst in beeld gebracht hoe groot (v. 3-6) en hoe goed (v. 7-9) de Gans Andere en toch Steeds Nabije is. Dit wordt dan verder geïllusteerd respectievelijk in de verzen 10-13 voor wat de ‘grootheid’ betreft, terwijl de ‘goedheid’ in haar vele facetten – zoals ondermeer trouw, gerechtigheid, bescherming, gulheid, nooit minderend oeverloos geduld – getekend wordt in de verzen 14-20. Veel ‘deugd-doende’ wijsheid, gecomprimeerd in een krachtig lied, een authentiek lof-lied!

321

Page 330: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Leven vanuit de hoop op Gods trouw Godlof! Loof, mijn ziel, de Heer! 2 Een loflied voor de Heer, heel mijn leven, een psalm, tot het laatst voor mijn God. 3 Zoekt het niet bij de groten der aarde, bij een mensenkind dat u niet uitredt; 4 wijkt zijn adem, hij wordt weer tot aarde: op die dag zijn zijn plannen voorbij. 5 Gelukkig wien Jakobs God bijstaat, wiens hoop op de Heer is, zijn God; 6 die geschapen heeft hemel en aarde, de zee en al wat daarin is, die tot in eeuwigheid trouw houdt. 7 Hij die recht doet aan de verdrukten, brood geeft aan wie hongerig zijn. De Heer, die de geboeiden bevrijdt, 8 de Heer, die de blinden weer zien doet, de Heer die opricht de gekromden, de Heer heeft de rechtvaardigen lief; 9 de Heer waakt over de vreemdeling en houdt staande weduwe en wees. Maar de wandel der bozen verstoort Hij. 10 De Heer heerst tot in eeuwigheid, ùw God, Sion, geslacht op geslacht. Godlof!

Psalm 146

322

Page 331: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 146 Godlof! Zo klinkt het ook hier weer. Inderdaad, ‘ook hier weer’, want hij is niet de eerste en dus niet de enige psalm die op deze manier begint. Er was ondermeer de psalm 113, die trouwens samen met de daaropvolgende psalmen, tot en met psalm 118 het ‘Hallel’ of de ‘lofzang van de Paasmaaltijd’ vormen. Daarnaast zijn er ook de psalmen 111 en 112, en zoals deze psalm 146, beginnen én eindigen de psalmen 106, 113 en 135 met dezelfde uitroep/aanroep! Een eerste voetnoot bij de voorliggende psalm suggereert dat het ‘Godlof’ van deze psalm nog niet voor de laatste keer zal klinken. De psalmen 146-150 vormen immers een reeks lofliederen, waarmee dan ook het ‘Psalterium’ of het ‘Psalmboek’ wordt afgesloten. Zo’n sluitsuk hoeft ons eigenlijk niet te verwonderen. Hoe grillig immers de psalmen ook meanderen in hun véélheid en verscheidenheid, ze monden steeds uit in die éne grote zee van lof die heel het ‘Boek der Psalmen’ uiteindelijk toch is. Het is duidelijk – en de lectuur heeft het ons ook aangetoond – dat er meerdere, duidelijk uitgesproken ‘lofpsalmen’ voorkomen. Naast de reeds hierboven vermelde, kunnen we ook verwijzen naar ondermeer de ‘bundel’ van de psalmen 103-108, maar zo zijn er ook de psalmen 19, 33, 34, 48, 66, 68, 75, 95, 100 en natuurlijk ook psalm 136 of het zogenaamde ‘Groot Hallel’. Naar het einde toe van het gehele Psalmboek lezen en horen we – zoals de voetnoot bij deze psalm ons vertelt – nog een vijftal ‘lofliederen’. Dat is – ook voor deze psalm – het ‘juiste’ woord. Hij is lied, tekst én muziek, dat spreekt en zingt voluit van lof. Een waarachtig loflied, waarvan deze psalm een mogelijk oer-beeld, een mogelijke gietvorm zou kunnen zijn. De heftigheid van de oprechthed komt ons van bij de aanvang reeds toegezongen. ‘Loof, mijn ziel, de Heer!’ Niet met mijn mond zomaar wat woorden uitkramen, zegt de dichter, maar gans mijn ‘zijn’, mijn ‘wezen’, met ‘mijn wie ik ben, heel en al’ wil ik loven! (v.1). Vers 2 bevestigt niet alleen deze aanhef maar zet hem des te meer kracht bij waar dit vers zich minstens tweemaal laat lezen. Een leven lang, tot op het laatst zal de dichter zijn lied vol lof zingen en/of heel mijn leven, zolang het duurt zal tot op het laatst één lied vol lof zijn voor U. Deze twee leeswijzen sluiten elkaar geenszins uit, integendeel! Loven is immers geen vrijblijvend geprevel maar krijgt en neemt dag aan dag vorm in een héél-heid van loven. Zo is er niet enkel de duur maar tevens de volheid van en in het loven. Van bij de aanhef van de psalm is het ook duidelijk wie de lof toekomt. In tegenstelling tot de mens die wankel en broos is (v. 3-4), stel je beter al je hoop op Hem ‘wiens trouw tot in eeuwigheid houdt’ (v. 6). Deze specifieke vertaalkeuze geeft prachtig de duur(-zaamheid) én de volheid van zijn trouw weer, waarvan het ‘blijvend loflied’ van de mens een soort weerkaatsing is. Het is dus Hìj die geprezen dient te worden, God, de Heer. En je zult dit geweten hebben. In deze psalm van tien verzen komt ‘Hij’ tweemaal voor, ‘God’ zesmaal en ‘de Heer’ liefst negenmaal. Alleen reeds door stijl en vormgeving stelt de tweede strofe (v. 7-10) op een ondubbelzinnige en bijna bezwerende manier klaar dat het de Heer is die te prijzen en te loven is. Een steeds meer aanzwellende golfslag van een stroom overspoelt je en versregel na versregel komt over je heen wie Hij is en hoe Hij (de) werkelijk(heid) doet, hoe Hij werkelijk(heid) ruimte – hemel en aarde – schept voor de mens, steeds weer op-nieuw. Het is waarlijk een loflied om luidop te lezen. Het is een lied waarbij je spontaan cither, harp, viool, gitaar wil nemen, de snaren aanslaan en luidkeels, voluit zingen! Het is een lied-tekst die heel je gebeente doorzindert. In je hart blijft hij na-zinderen en hij laat je geest niet los om te blijven peilen naar wat het ervaren van ‘oprecht loven’ te betekenen kan hebben voor het leven!

323

Page 332: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Dankt, dankt nu allen God Godlof! Een psalm voor onze God: dàt is vreugde, dàt is feest: wèl voegt ons een loflied - 2 voor de Heer, die Jeruzalem herbouwt, de verdrevenen Israëls bijeenbrengt; 3 die geneest de gebrokenen van hart, die wil verbinden hun wonden. 4 Hij bepaalt het getal van de sterren; Hij roept ze op: alle met name. 5 Groot is Hij, onze Heer, oppermachtig; zijn inzicht is ongemeten. 6 De ootmoedigen schraagt Hij, de Heer, doet de bozen bukken ter aarde. 7 Zet het danklied dan in voor de Heer, psalmzingt onze God bij de cither: 8 Hem die hult de hemel in wolken, die maakt dat het regent op aarde, die het gras op de bergen doet kiemen; 9 die de honger stilt van de dieren, van het ravejong dat om voer schreeuwt. 10 Hèm bekoort niet de kracht van het strijdros, niet behaagt Hem de gang van de voetknecht: 11 die Hem vrèzen behagen de Heer, die op zijn goedgunstigheid hopen. Psalm 147

12 Roem, Jeruzalem, de Heer, prijs, o Sion, uw God: 13 Hij versterkt de sluitbalk uwer poorten, zegent in uw midden uw zonen. 14 Hij die vrede schept in uw gebied, u verzadigt met kostelijke tarwe; 15 die zijn aanzegging zendt naar de aarde, - hoe haastig rept zich zijn woord - 16 de sneeuwvlokken laat dalen als wol, de rijp strooit als dwarrelende as; 17 die als scherven zijn ijzel doet vallen. Wie kan voor zijn koude bestaan? 18 Zijn bevel zendt Hij en de dooi komt, zendt de wind uit - de wateren vloeien. 19 Jakob heeft Hij zijn woorden onthuld, Israël het bestel van zijn wetten. 20 Nooit deed Hij aldus aan één volk. Zijn bestel is anderen verborgen. Godlof!

324

Page 333: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 147 Dit ‘loflied’ is ook een ‘danklied’. Althans, dat verklapt ons meteen de titel waarin de oproep tot danken tot zelfs tweemaal toe klinkt. In de liedtekst zelf, moeten we echter wachten tot het begin van de tweede strofe, waar – pas in vers 7 – de oproep klinkt om het danklied in te zetten, terwijl verder nergens nog in de psalm het woord ‘dank’ of ‘danken’ valt te bespeuren. Zoals bij de ‘lofpsalmen’ zijn er in het Psalmboek ook uitgesproken ‘dankpsalmen’ te horen. Zo is er ondermeer het ‘danklied van David’ (psalm 18) en ook de psalmen 30, 65. ‘Lof en dank’ klinkt zeer uitdrukkelijk de titel van psalm 66. Deze ‘samenklank’ van lof en dank is in meerdere psalmen te horen, zoals ook in deze voorliggende psalm 147. Deze’mengeling’ is geen vergezochte ingreep. Ze komt niet uit de lucht gevallen. Ze wijst precies op het wezenlijk vlechtwerk. Het danken is een uiting van loven én in het loven wordt tevens de dank uitgesproken. Oprecht danken is een vorm van loven, zoals waarachtig loven niet anders kan dan ‘danken’ insluiten! Loven en zingen schept vreugde. Het brengt mensen samen, verenigt en verbindt ze. Zo klinkt het ook in het aanvangsvers. Dit zou het vermelden niet eens waard zijn, ware het niet dat van diegene waarvoor het loflied bestemd is – en wie kan dit anders zijn dan Hij, de Heer – meteen gezegd wordt dat Hij het is die Jeruzalem herbouwt (v. 2). Hiermee is dan wel iets anders bedoeld dan rond een kapotgeschoten stad nog hogere, nog steviger betonnen muren optrekken vol hardvochtigheid en uitsluiting. Wat het dan toch te betekenen heeft, lezen we in de daaropvolgende verzen. Met een golfslag die – analoog aan deze uit de vorige psalm – over ons komt, brengt Hij hen bijeen. Hij voegt hèn samen, die mensen die uit elkaar dreigen te drijven. Wat gebroken is, wat ziek is maakt Hij heel (v. 2-3). Zó is Hij. Dat is zijn manier van ‘wezen’, van ‘werkelijk zijn’. Dat is zijn identiteit. Jeruzalem heropbouwen is dan ook geen eenmalige activiteit. Het is een blijvend voort-durend gebeuren. Hier stut en steunt Hij ons (v. 6). Hij voorziet in alles en laat zich niet imponeren door aantal, macht en sterkte (v. 8-10). Hij laat zich bekoren door wie Hem gehoor geven en van wie Hij gehoor krijgt (v. 11). Zijn manier van ‘wezen’ is immers geen vrijblijvend gebeuren, maar is een onthullen van het scheppend Woord-ten-Leven dat wij – Israël, de gehele mensheid – te leven hebben. Jeruzalem is dan ook oneindig veel meer dan een stad in een of andere historische periode. Het is – zoals de tuin van Eden – een oer-beeld over onze oorsprong die ook onze bestemming is. Zowel de mens als individu als de mensheid in haar geheel, is het specifieke wezen dat er steeds in slaagt om van zijn oorsprong af te dwalen en zijn bekoorlijke, ja zelfs paradijselijke bestemming te verknallen. Telkens weer ‘is’ Hij er en geeft het ravenjong dat we zijn wat we nodig hebben (v. 9). Telkens opnieuw maakt Hij – op allerlei wijze – de mens bewust van en leert hem wat zijn ‘oorspronkelijke bestemming’ is (v. 15-20). Jeruzalem is dan te lezen als de gemeenschap van mensen die door haar ‘verbonden-zijn’ de veerkracht, door haar solidariteit de soliditeit heeft om uit te groeien tot een ‘universele gemeenschap vol-van-Vrede’! Een – ‘hemelse’ – bestemming die ook onze oorsprong is! Een lovend danklied en een dankend loflied misstaat hier zeker niet voor Hem die ons door zijn manier van ‘wezen’ toont en door zijn scheppend, leven-wekkend Woord leert wat de weg(en) is/zijn naar onze oorspronkelijke bestemming en/of bestemde oorsprong!

325

Page 334: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Hem moet al het geschapene loven Godlof! Looft de Heer vanuit het hemelgewelf, looft Hem, gij in den hoge; 2 looft Hem, koor van zijn engelen, looft Hem, koor zijner hemelse scharen. 3 Looft Hem, zon en maan, looft Hem, heir van lichtende sterren; 4 looft Hem, hemel der hemelen, en gij water omwelvend de hemelen. 5 Alles love de naam van de Heer: Hij gebood en het al was geschapen, 6 dat Hij grondde voor altijd en eeuwig, met een maatgang, niet te verbreken. 7 Looft de Heer, gij hier op aarde: zeegedrochten in uw baaierd van water, 8 vuur en hagel, wolken en sneeuw, stormwind die volbrengt zijn bevelen; 9 gij bergen en heuvelen tesamen, vruchtbomen en cederenwoud; 10 gij dieren in het wild, in het veld, kruipgedierte en vogels bevederd. 11 Gij aardse koningen, gij volken, vorsten, machthebbers der wereld; 12 jonge mannen en gij, jonge meisjes: ja, oud en jong met elkander - 13 laat hen loven de naam van de Heer. Want zijn naam alleen is hoogverheven, zijn luister tooit aarde en hemel. 14 Hij doet rijzen de hoorn van zijn volk, tot een lofzang voor al zijn getrouwen: de kinderen Israëls, het volk van zijn nabijheid. Godlof! Psalm 148

326

Page 335: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 148 Van eco-spiritualiteit gesproken! In heel wat boeken van de Bijbel is de natuur nooit ver weg. Het begint al bij ‘het verhaal van de o/Oorsprong’. Dit is de dichter van deze psalm ook geenszins vreemd, noch inhoudelijk, noch vormelijk. Zo valt het op dat dit gedicht opgesplitst is in twee gedeelten. Een eerste gedeelte (v. 1-6) roept de ‘wereld boven’, de ‘hemel’ op. Het tweede gedeelte richt zich tot ‘de wereld beneden’, het ondermaanse (v. 7-14). Deze vaststelling alleen kan reeds heel wat kritiek losweken en allerlei vormen van – zelfs emotionele - reacties met zich meebrengen. In het beste geval levert ze enkele kritische vragen op. De opspltsing in een ‘bovenwereld’, een hemel én een aarde of ‘benedenwereld’ kan snel afgedaan worden als een al te simplistische voorstelling van de werkelijkheid. Het zou inderdaad een voorbijgestreefde en al te kinderlijk-naïeve presentatie zijn, indien deze kijk zich zou willen opdringen als de enig mogelijke én juiste weergave van de werkelijkheid. Deze manier, als één van de manieren, van voorstellen van en spreken over ‘het universum’ – hoe (schijnbaar) controversieel ook – houdt echter de poort wijd open op tal van andere mogelijkheden om te ‘kijken’ en te ‘zien’. Een volgende vaststelling kan eveneens, zoniet ergernis oproepen dan toch dit gedicht snel doen herleiden tot een product van bedenkelijk allooi. De dichter spoort immers – althans in de leefwereld van de hedendaagse mens – onbestaande hemelbewoners, zoals ondermeer engelen aan (v. 2) en verder worden niet alleen dode (hemel)lichamen, zoals zon, maan en sterren (v. 3), maar ook niet-talige levende wezens, zoals zeebewoners en andere dieren in het wild en in het veld (v. 7, 10), tot zelfs inerte dingen zoals bergen, vuur en hagel (v. 8-9) aangemaand om te loven en te prijzen! Deze psalm, dan toch weer een zoveelste – overigens mooi – reliek van een vrij ‘primitief-archaïsche’ tekst met sterk animistische inslag?! Geheel de kosmos namelijk lijkt bezield en vol geesten, zoals ook de titel – ‘Hem moet al het geschapene loven’ – lijkt te suggereren. Maar, wat kan het betekenen dat heel wat mensen, over de gehele wereld verspreid en stevig gevormd in allerlei gebieden van de wetenschap, deze tekst tot op vandaag biddend lezen, lezend bidden én blijven overwegen? Een nuchtere – minder bevooroordeelde – lectuur doet ook (nog) andere vaststellingen. De hemellichamen en allerlei andere natuurverschijnselen worden hier niet – zoals in de Griekse en Romeinse cultuur, in de godsdiensten van Israëls buurvolkeren in Egypte en Mesopotamië (Midden-Oosten), of zoals we in de Vedische teksten uit Indië kunnen lezen – vergoddelijkt en/of gedemoniseerd. De wereld, de natuur, heel het universum is als schepping ‘gegeven door Hem’. Als ‘geschonken’ spreekt dus ook alles van Hem. En zoals het tweede gedeelte van de psalm laat zien, gaat dit in het ‘ondermaanse’ – zonder enige onderbreking – vanaf de dieren die, gezien hun biotoop – water – het dichtst staan bij dreiging en chaos tot en met de mens. Ook deze treft zichzelf aan als ‘geschonken’. Als dusdanig wijst ook hij naar en spreekt van de Schenker. Daarmee zijn de verhoudingen binnen de gehele kosmos terug in hun juist perspectief geplaatst. Het ‘gegevene’ leent zich tot allerlei vormen en mogelijkheden van presentatie, exploratie, explicatie en exploitatie. De ervaring van het ‘gegeven-zijn’ van de mens maakt hem scherp bewust dat hij ‘wezen-lijk’ deel is van het geweldig-wonderlijk eco-systeem waarin hij een uitzonderlijke, weliswaar ex-centrische plaats inneemt. Als ‘geschonken’ staat hij immers niet in het centrum, maar wijst hij in een relatie - noodzakelijk-ten-Leven - steeds naar de Schenker. Deze psalm schept meta-fysica die fysica mogelijk maakt, een theologie die plaats geeft aan anthropologie, een kosmos die zich artistiek laat vertalen én oproept tot een Verbondenheid van hemel en aarde, van dier en plant, van God en mens (v. 14). Van eco-spiritualiteit gesproken!

327

Page 336: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Israëls God Godlof! Zingt voor de Heer een nieuw lied, zingt zijn lof in de drom der getrouwen! 2 Viere Israël met vreugde zijn schepper, Sions zonen met jubel hun koning; 3 love alles zijn naam: door een reidans, door bij cither en bij tamboerijn de psalm te doen horen voor Hèm. 4 Want de Heer schept behagen in zijn volk en de nederigen kroont Hij met zege. 5 Zijn getrouwen jubelen hun glorie, roemen Hem waar zij zijn gelegerd, 6 met de lofprijzing Gods op de lippen. In hun hand is het tweesnijdend zwaard: 7 tot voltrekking van wraak aan de heidenen, tot een strafgericht over de volken: 8 om hun koningen in ketenen te slaan, hun groten in boeien van ijzer; 9 te voltrekken aan hen, naar de letter, het recht: Glorie is dit voor al zijn getrouwen. Godlof!

Psalm 149

328

Page 337: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 149 Dit lied zet de lof zwierig in. Het roept op tot ‘samen’zingen, tot vieren in vreugde, tot snarenspel en slagwerk om de dans te begeleiden (v. 1-3). Geen sprake dus van een statisch-rationele liturgie! Op dit élan laat zich deze psalm dan ook vlot en vloeiend lezen...tot het stokt. Een mogelijks hoogbevlogen gevoel bij het loven en prijzen krijgt – na de eerste helft van vers 6 – een hevige smak, wervelt nog even, tuimelt naar beneden en in een verdere duikvlucht belandt het vrij onzacht in een gevoel van een akelig aandoende vorm van surrealisme, hoewel... Het vlijmscherp ‘tweesnijdend zwaard’ (v. 6b) splijt – bijna letterlijk – dit lof-lied in twee, hoewel het – wonderlijk genoeg – in de tekstuele vormgeving gewoon het tweede gedeelte van een vers uitmaakt zonder enig teken van spatie, caesuur of onderbreking buiten een eindpunt van een zin/vers. Een zekere exuberante heftigheid die ook de Oosterling niet geheel vreemd is, laadt meteen het leesritme weer op en laat – weliswaar in een anders gemengd en/of verstoord gevoelsregister – de tekst vloeiend voortstromen. Na zo’n gevoelsrijke en ervaringsdiepe eerste lectuur, blijf je mogelijks wat beduusd achter. Je moet er echt van bekomen. Tegelijk laat deze vreemd-radicale wending binnenin de tekst de lezer niet los. Het dwingt deze laatste minstens tot een tweede lectuur en tevens tot een zoektocht voor een zeker begrijpen van deze – althans voor ons aanvoelen als lezer van vandaag – hoogst merkwaardige (schijnbare) breuklijn. Gelukkig worden we, via enkele aanduidingen in de marge, naar andere Bijbelboeken verwezen. Zo lezen we bij Nehemia in verband met de heropbouw van Jeruzalem hoe de bouwers van de muur zelf bewapend waren en verder ook beveiligd en beschermd werden door gepantserde schildwachten (Neh., 4, 10-12). Het ‘interessante’ van dit overigens merkwaardig concreet historisch verslag, maakt snel plaats voor een diepe huivering bij de beklemmende vaststelling dat tot op vandaag, ook in dat - geografisch - eigenste land, onder zware bewaking een muur gebouwd wordt die mensen uiteendrijft, ontmoeting en samen-leven onmogelijk maakt. Tot op heden maken we mee hoe de bekrompen en kortzichtige mens in naam van een religie en/of een god het recht in eigen hand neemt, onverdraagzaamheid zaait, uitsluiting voortbrengt, geweld, vereenzaming en dood oogst. Een tweesnijdend zwaard is overigens een zeer gevaarlijk wapen, zeker voor de onhandige. Bij de minste misslag kan het zich – als een boemerang – keren tegen diegene die het hanteert en deze ernstig, zelfs dodelijk kwetsen. De dwaasheid van de eigengereide mens, hoe ijzingwekkend, gruwelijk reëel! Het tweede gedeelte van dit gedicht dan toch geen surrealisme! Hoe waar, werkelijk en nog steeds actueel ook, het kan echter – gezien de kontekst van deze psalm – niet de bedoeling van de dichter geweest zijn om dit soort van gedachten hier te ontwikkelen. Het reeds afgelegde (lees-)parcours door het ‘Boek der Psalmen’ – samen met verschillende korte uitstapjes in andere Bijbelboeken – leerde ons ondermeer hoe door de letter van het woord heen een wijde poort geopend wordt op meerdere wijzen van lectuur, op mogelijke interpretaties en heel wat betekenisvelden. Zo lezen we in het laatste hoofdstuk van het tweede boek Makkabeeën hoe soldaten strijden met de hand, terwijl ze in hun hart bidden tot God (2 Makk., 15, 27) en bij Zacharia horen we God zeggen: ‘...Ik maak u als het zwaard van een held’ (Zach., 9, 13). In het licht van ook hedendaagse conflicthaarden en zelfmoordterrorisme, maken we mee waartoe een bepaalde lectuur van dergelijk soort verzen kan leiden. Om toch nog maar eens even terug te keren naar deze psalm – die als sacrale tekst ook vandaag nog door menig monnik gebeden wordt – stellen we vast dat de oproep tot zingen, dansen en vieren zich richt tot de getrouwen, die zelfs tot driemaal toe ter sprake komen (v. 1, 5, 9). Trouw zijn én blijven aan de ‘bestemde o/Oorsprong’ spreekt niet steeds vanzelf en loopt niet altijd van een leien dakje. De recht-ge-aarde mens, de mens die met zijn voeten recht in de aarde staat, moet soms een hard gevecht leveren tegen al wat zijn zicht vertroebelt, zijn onderscheidingsvermogen bemoeilijkt en hem dreigt krom te trekken, los te maken en uiteindelijk onherroepelijk neer te halen daar waar zijn’ b/Bestemde o/Oorsprong’ spreekt van Verbonden-Leven! En, zoals ook in deze psalm het begin- en het slotwoord – Godlof – stelt, het loven en prijzen komt Hem toe, God, Israëls God volgens de titel of, met andere woorden, God van en voor alle mensen!

329

Page 338: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

‘Looft God de Heer met zingen en met spelen’ Godlof! Looft God in zijn heilig domein, looft Hem in zijn groots firmament, 2 looft Hem om zijn daden van macht, looft Hem kachtens zijn mateloze grootheid. 3 Looft Hem met de stoot op de ramshoorn, looft Hem met harp en met cither, 4 looft Hem met handtrom en reidans, looft Hem met snaren en fluit. 5 Looft Hem met slaande cymbalen, looft Hem met klinkende cimbels. 6 Alles wat adem heeft love de Heer! Godlof!

Psalm 150

330

Page 339: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Psalm 150 Wat een finale! Want inderdaad, dit is de laatste psalm die niet alleen het vijfde boek, maar hiermee ook het gehele ‘Boek der Psalmen’ afsluit. Het gehele ‘Psalterium’ is immers samengesteld uit vijf boeken. Elk van die boeken werd afgesloten met een lofspreuk. Deze viel vooral op door haar beknoptheid, één vers zoals in Ps. 41, 14; Ps. 89, 52; Ps. 106, 48 of hooguit twee verzen zoals in Ps. 72, 18-19. Wie nog zou mogen twijfelen waar het in de psalmen en het psalmzingen om te doen is, zal het geweten hebben na het lezen van deze slotpsalm. De cadens van de oproep ‘looft’ horen we tienmaal klinken, telkens aan het begin van een nieuwe versregel. Een psalm is een lied, een lied van lof, een lied vol lof. De mens heeft niets anders te doen dan te ‘psalmzingen’! In heel zijn doen en zijn, wordt hij-zelf tot een psalm, tot een lof-lied! De mens heeft niets anders te doen dan ‘Hem’ te loven. ‘Hij’ immers is diegene die de mens laat ‘wezen’, laat ‘zijn én groeien’. ‘Hij’ is diegene die de mens aanvaardt, onvoorwaardelijk zoals deze is en die steeds bij hem blijft. ‘Hij’ is dan ook de énige die ‘alle’ lof , de ‘volheid van lof’ toekomt. Wie zich zou afvragen hoe dit ‘loven’ in zijn werk gaat en hoe dit kan verlopen, krijgt een helder antwoord in de structurele eenvoud zelf van deze psalm. Hij is trouwens kort. Hij telt slechts zes verzen, telkens van twee (vers)regels, behalve het eerste vers dat er – met ‘Godlof’ inbegrepen – drie telt. In totaal zijn dat dertien regels waarin het woord ‘lof’ of een vorm van ‘loven’ dertien keer voorkomt! Na het ‘Godlof’, waarmee ook de vier vorige psalmen begonnen en waarmee duidelijk gesteld wordt aan wie de lof dient toegezongen, zegt het aanvangsvers over het ‘waar’ dit loven en prijzen kan gebeuren. ‘...in zijn heilig domein, ...in zijn groots firmament...’(v. 1). De kosmos, het universum, het ‘geheel’ is ‘zijn’ gebied. Dit domein is ongebroken, niet verhakkeld en uiteengestrooid. Het is héél. Het is vol heil! Hijzelf is dat heil. Hijzelf is de bio-toop, de leef-ruimte waarin de mens niets anders te doen heeft dan Hem vrijuit te loven! Hoe? Zoals de titel van deze psalm het ondermeer ook reeds suggereert, gewoon door te zingen, te musiceren, te dansen en te spelen. Je kan wel opgeroepen worden ‘om de lof te zingen, om ‘Hem’ de lof toe-te-zingen, maar ‘waarom’ zou je dat ook doen? ‘...om zijn daden van macht...zijn mateloze grootheid’ (v. 2). Gelukkig is het niet de enige psalm die we lezen en hebben we al een heel parcours afgelegd. De doorgedreven lees-wandeling door de vorige honderdnegenveertig psalmen heeft ons langs verschillende invalshoeken laten zien dat wat in vers 2 geschreven is geenszins te maken heeft met een niets ontziende machtsontplooiïng als van een mastodont of een pletwals die ons zou vermorzelen tot een nietig element. De grootheid van zijn kracht schuilt eerder in het onophoudend, mateloos blijven ‘doen’ wie Hij is! Hij is, ‘Ik-ben-er-voor-jou’! Hij laat zich aanspreken, ten allen tijde en in alle omstandigheden. De variatie zelf binnen het ‘Psalterium’ toont het meer dan voldoende aan. Hij is steeds bereikbaar voor de mens, of deze nu smeekt of hulp nodig heeft, of hij jammert of rouwt, of hij doelgericht op weg gaat of doolt en dwaalt, of hij wrok koestert, vloekt of haat spuwt, of hij blij en dankbaar is. De mens – in al zijn variaties en grilligheid – is steeds welkom bij Hem, die nooit iemand in de steek zal laten. De nooit aflatende, zorgend bekommerde voor alles en allen, tot en met én vooral het kleinste en het zwakste, dat is nu net zijn ‘grootheid zonder maat’. Is er nog meer reden nodig om Hem te vieren en te prijzen?! En, zoals het een finale betaamt, worden in de volgende verzen (v. 3-5) al de instrumenten van het symfonieorkest bij name genoemd. Het is zoals een dirigent die met zijn zwierende en zwaaiende lichaamstaal één voor één de blaasinstrumenten, de strijkers en het gehele percussie-instrumentarium nog een laatste keer uitnodigt én betrekt bij het harmonieus afsluiten van een ganse symfonie. En dan, dat laatste, het allerlaatste vers (v. 6)! Hier staat de oproep tot loven niet meer aan het begin van het slotvers. De compositie – op zich – van dit vers is trouwens meesterlijk. Wie wordt opgeroepen? Al wat a/Adem en l/Leven is. Waartoe wordt opgeroepen? Tot lofprijzing. Alles wat ademt en leeft, wordt op die manier aangemaand om zelf stilaan te transformeren tot een lied vol lof. Voor wie? Voor Hem! Het allerlaatste woord?! Neen, toch niet. ‘Godlof’! of aan Hem, en Hem alleen komt de lof toe door ondermeer de mens die door zijn manier van leven en ‘wezen’ – ondanks vallen en opstaan – langzaam aan zelf tot ode en lof-lied uitgroeien mag van en aan Hem, die Leven-in-volheid is. Dit alles stemt de mens vredevol en vervult hem met vreugde. Het maakt hem – zoals trouwens ook al het eerste woord van het ganse ‘Psalterium’ klonk – ‘gelukkig’!!!

331

Page 340: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

332

Page 341: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

...woorden over woorden over het Woord...

Mijmering na een lectuur van de ‘Psalmen’. Lezen is ook altijd een beetje pelgrimeren. Pelgrimeren doet iets met en aan de pelgrim. Pelgrimeren doet iets aan de pelgrim aan. Het grijpt hem aan, grijpt op hem in, voegt iets aan hem toe en als dusdanig verandert het hem. Pelgrimeren is een veel-gelaagd gebeuren. Een pelgrim die zijn (pelgrims-)tocht aanvat, weet waarheen hij naartoe wil, zoniet is zijn tocht eerder een dooltocht. Het einddoel van zijn pelgrimstocht is meestal een welbepaalde – geografische – locatie. Of het nu Jeruzalem, Mekka, Rome, Kerbala, Compostella is of nog zoveel andere mogelijkheden, dat doet er niet toe. Het einddoel is ook steeds een plaats, geladen met betekenissen. Of hij het einddoel bereikt, dat heeft de pelgrim - althans voor het grootste gedeelte – zelf onder controle, buiten de steeds niet te voorziene omstandigheden die hem mogelijks kunnen treffen. Dat is echter maar één aspect van de pelgrimstocht. Want, wat de pelgrim veel minder kan plannen en minder in de hand heeft, is wàt het pelgrimeren zèlf met én aan hem doet. Niet zozeer het al of niet bereiken van het gestelde einddoel maakt hem immers tot een pelgrim, eerder dan wel het op-weg-gaan zelf, het op weg-zijn én blijven. Zo is het ook met lezen! De lezer kan zich voorhouden en beslissen dit bepaald boek of die gedichtenbundel te lezen, zoals de pelgrim beslist naar deze of gene plaats op tocht te gaan. Zoals de pelgrim, kan ook de lezer zich een zekere discipline opleggen, in dit geval in verband met een mogelijk te volgen leesschema. Dit kan alvast de lezer helpen zijn einddoel – het volledig (uit)lezen van een voorgenomen tekst – te bereiken. Eens de pelgrim zijn einddoel – materieel – heeft bereikt, kan hij het zich veroorloven de afgelegde weg mee in zijn overwegingen te betrekken, hoewel daarvan ook reeds onderweg werk van gemaakt kan worden. In die overwegingen zal zeker ruimte zijn om zijn positie ten opzichte van het bereikte einddoel meer bewust onder ogen te zien. Zo is het ook met de lezer. Hij kan beslissen het gelezen boek te laten voor wat het is; het misschien, ooit eens, terug ter hand te nemen of het onmiddellijk op-‘nieuw’ te her-lezen of het ‘anders’ te lezen. De afgelegde lees-weg, met allerlei ervaringen en belevenissen, met onverwachte panorama’s, met onvermoede vergezichten of met smalle, bijna onbegaanbare maar heerlijke paden, kleurt de lezer in zijn ‘nieuwe/andere’ verhouding tot het gelezene. Zoals het pelgrimeren zèlf de pelgrim ‘anders’ maakt, zo ook maakt lezen de lezer ‘anders’.

333

Page 342: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Dat is zo ook het geval bij het lezen van het ‘Boek der Psalmen’. Met al de voorzorgsmaatregelen en stappen – eigen aan de pelgrim-lezer – komt het ogenblik dat je dan de laatste psalm gelezen hebt. Einddoel bereikt?! Ja, althans dit aspect ervan, dat je de gehele bundel hebt door-gelezen. Maar, zoals het er bij de authentieke pelgrim niet om te doen is een topprestatie te leveren, dan wel attent te worden én te blijven voor wat de weg met hem doet, zo is dit ook het geval bij de waarachtige lezer. Een gestage, dagelijkse lectuur laat je voelen dat deze teksten van de psalmen ‘werken’, in jou werken, jou – als lezer – be-werken, jou misschien zelfs van ‘gedaante’ doen veranderen. Ze laten de ontmoeting tussen hun landschap en de uitgestippelde weg – de ‘profane’ lectuur – toe. Tegelijk hiermee lieten ze niet na hun enorme variatie(s) ten toon te spreiden, eenvoudig bloot te geven of soms heel moeizaam prijs te geven. Hoe dan ook, ze nemen de aandachtige lezer mee op sleeptouw. Gaande- en lezende-weg ervaar je dat er nog tal van andere (lees-)paden zijn. Teksten of passages uit teksten ontsluiten je niet meteen voor de hand liggende betekenissen, verwijzen naar verder en geven hun hunkering te kennen naar (een) andere vorm(en) van lectuur. Deze hunkering van de teksten wordt ook het Verlangen van de pelgrim-lezer. Hij zal ‘dezelfde’ teksten steeds weer ‘nieuw’ en ‘anders’ lezen, mogelijks en hopelijk in een onuitputtelijk spirituele lectuur!

334

Page 343: SINTELS IN DE AS - KU Leuven · De man die gekozen heeft Gelukkig de man die niet treedt in het overleg van de bozen, op de weg van de schenders geen voet zet, niet zit in de kring

Lijst van de afbeeldingen. De nummers verwijzen naar de betrokken pagina. Titelpagina: http://nl.wikipedia.org/ 1. http://commons.wikimedia.org/ 2. http://www.mccrimmons.com/ 6. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 8. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 12. http://danieldew.blogspot.com/ 16. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 22. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 24. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 26. http://danieldew.blogspot.com/ 30. http://slulink.slu.edu/ 36. http://rkforum.activeboard.com/ 46. http://www.likatov.info/ http://sharp5.nl/ 50. http://www.jerusalempottery.biz/ 74. http://www.codex99.com/ 80. http://www.amphilsoc.org 116.http://idlespeculations-terryprest.blogspot.com/ 130. http://jmsmith.org 142. http://liensprotestants.over-blog.com/ 144. http://www.babelstone.co.uk/ 148. http://www.kuleuven.be/ http://www.kuleuven.be/ 152. http://prayerbookguide.wordpress.com/ 178. http://answering-lds-critics.blogspot.com/ 188. http://www.ottodebruijne.nl/ 192. http://glenkirk.blogspot.com/ http://nl.wikipedia.org/ 202. http://ken-followjesus.blogspot.com 216. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 224. http://symbolankh.devhub.com/ http://www.artofbarbarawolff.com/ 228. http://www.pylgeralmanak.nl/

232. http://kehilath-haderekh-benzi.blogspot.com/ http://scarletletterbible.com/ 236. http://hisholyhill.blogspot.com/ http://www.bethelcommunity.ca/ 244.http://idlespeculations-terryprest.blogspot.com/ 246. http://ch-godot.fr/ 248. http://dancehalluniversity.net/ 250. http://thefirstpremise.wordpress.com/ 252. http://thefirstpremise.wordpress.com/ 258. http://katrienruitenburg.wordpress.com/ 262. http://www.kunst-lezingen.nl/ 270. http://logos2go.blogspot.com/ 272. http://fineartamerica.com/ 274. http://heartandvoice.blogspot.com/ 276. http://jansimons.nl/ 278. http://mordechai.jewishart77.fastmail.fm/ 280. http://mordechai.jewishart77.fastmail.fm/ 282. http://mordechai.jewishart77.fastmail.fm/ 284. http://cost-of-discipleship.blogspot.com/ 286. http://wildlifeinthewoods.blogspot.com/ 288. http://cardiphonia.org/ 290. http://www.jamessinger.com/ 292. http://www.bloggen.be/colette_ponsard/ 296. http://shoshannabauer.imagekind.com/ 298. http://www.eddyanaart-denhaag.nl 304. http://www.lessing-photo.com/ 306. http://rolpoup.blogspot.com/ 312. http://wheeeeehourspropheticart.blogspot.com/ 314. http://cost-of-discipleship.blogspot.com/ 322. http://www.liturgie.ch/ 328. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 330. http://www.eddyanaart-denhaag.nl/ 332. http://www.kb.nl/

http://oldfirst.blogspot.com/

335