Service & Reparatie - SEW-EURODRIVE · Inleiding Informatie over apparatuur, montage en hardware 3...
Transcript of Service & Reparatie - SEW-EURODRIVE · Inleiding Informatie over apparatuur, montage en hardware 3...
Aandrijfcomponenten \ Motion Control \ Systemen \ Service & Reparatie
Bedieningspanelen DOP11A
Systeemhandboek
EE410000
Uitgave 09/200411276975 / NL
SEW-EURODRIVE – Driving the world
Inhoud
1 Belangrijke aanwijzingen.................................................................................. 5
2 Veiligheidsaanwijzingen................................................................................... 7
3 Informatie over apparatuur, montage en hardware ....................................... 93.1 Inleiding..................................................................................................... 93.2 Typeaanduiding, typeplaatjes en omvang van de levering ..................... 143.3 Opbouw van het apparaat DOP11A-10 ................................................. 153.4 Opbouw van het apparaat DOP11A-20 ................................................. 163.5 Opbouw van het apparaat DOP11A-30 ................................................. 173.6 Opbouw van het apparaat DOP11A-40 ................................................. 183.7 Opbouw van het apparaat DOP11A-50 ................................................. 193.8 Accessoires en opties ............................................................................ 20
4 Installatie.......................................................................................................... 224.1 Installatievoorschriften basisapparaat..................................................... 224.2 UL-conforme installatie ........................................................................... 234.3 Aansluiting basisapparaat DOP11A-10 tot DOP11A-50 ......................... 234.4 Aansluiting op een pc.............................................................................. 244.5 Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)....................... 254.6 Aansluiting RS-422 via UWS11A............................................................ 284.7 Aansluiting optie PFE11A ETHERNET................................................... 294.8 Aansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DP.............................................. 304.9 Aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11A............................. 31
5 Inbedrijfstelling................................................................................................ 325.1 Eerste inschakeling................................................................................. 325.2 Functies bedieningspaneel ..................................................................... 35
6 Bedrijf en onderhoud...................................................................................... 446.1 Project overdragen met pc en HMI-Builder ............................................. 446.2 Bedrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneel ......................... 486.3 Foutmeldingen ........................................................................................ 496.4 Vector-elektronicaservice........................................................................ 51
7 Programmeren................................................................................................. 527.1 Project aanmaken ................................................................................... 527.2 Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07........................... 597.3 Programmeren met de programmeersoftware ........................................ 687.4 Grafische weergave en besturing ......................................................... 1187.5 Op tekst gebaseerde weergave en besturing ....................................... 1597.6 Project verzenden ................................................................................. 1637.7 Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP .................... 1707.8 Indexadressering .................................................................................. 178
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A 3
4
Inhoud
8 Regelaarfuncties ........................................................................................... 1828.1 Berichtenbibliotheek.............................................................................. 1828.2 Alarmbeheer ......................................................................................... 1848.3 Receptbeheer ....................................................................................... 1908.4 Wachtwoorden ...................................................................................... 1968.5 Rapporten afdrukken ............................................................................ 1988.6 Tijdsturing ............................................................................................. 2018.7 Talenbeheer.......................................................................................... 2028.8 Unicode................................................................................................. 2068.9 LED's..................................................................................................... 2098.10 Functietoetsen ...................................................................................... 2108.11 Trends................................................................................................... 2138.12 Macro’s ................................................................................................. 217
9 Netwerkfuncties en communicatie .............................................................. 2209.1 Communicatie ....................................................................................... 2209.2 Netwerkcommunicatie........................................................................... 2299.3 Netwerkfuncties in het bedieningspaneel.............................................. 2379.4 Netwerkservices.................................................................................... 2529.5 Netwerkaccounts .................................................................................. 262
10 Technische gegevens en maatbladen......................................................... 26410.1 Algemene technische gegevens ........................................................... 26410.2 Pinbezetting .......................................................................................... 26710.3 DOP11A-10........................................................................................... 27010.4 DOP11A-20........................................................................................... 27110.5 DOP11A-30........................................................................................... 27210.6 DOP11A-40........................................................................................... 27310.7 DOP11A-50........................................................................................... 274
11 Appendix ........................................................................................................ 27511.1 Membraantoetsenbord.......................................................................... 27511.2 Systeemprogramma downloaden ......................................................... 277
12 Index............................................................................................................... 278
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
1Belangrijke aanwijzingen
1 Belangrijke aanwijzingenVeiligheids-aanwijzingen en waarschuwingen
Neem de onderstaande veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen altijd inacht!
Alleen als de instructies in deze technische handleiding worden nageleefd:• is een storingvrije werking mogelijk;• worden garantieaanspraken gehonoreerd.Lees daarom de technische handleiding vóór u met het apparaat gaat werken!In de technische handleiding staan belangrijke aanwijzingen voor de service. Bewaar detechnische handleiding daarom in de buurt van het apparaat.
Aanwijzingen voor de terminologie
De bedieningspanelen van de serie DOP11A (Drive Operator Panel) kunnen viaverschillende communicatiekanalen tegelijkertijd met de SEW-frequentieregelaars enplc's communiceren.In dit document worden beide apparaten (plc en frequentieregelaar) voor het gemakals controller aangeduid.
GevaarU wordt gewezen op een mogelijk risico, dat tot zwaar lichamelijk letsel of tot de doodkan leiden.
WaarschuwingU wordt gewezen op een mogelijk met het product verbonden risico, dat zonder pas-sende voorzorgsmaatregelen tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs tot de dood kan leiden.Dit symbool treft u ook aan als er voor materiële schade wordt gewaarschuwd.
VoorzichtigU wordt gewezen op een mogelijk risico, dat tot schade aan het product of de omgevingkan leiden.
Let opHier vindt u gebruikersinformatie, bijvoorbeeld voor de inbedrijfstelling, en anderenuttige gegevens.
DocumentatieU wordt gewezen op documentatie, bijvoorbeeld een technische handleiding, catalogusof datablad.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
51
6
elangrijke aanwijzingen
Correcte toepassing
De inbedrijfstelling (conform het gebruiksdoel) is niet toegestaan totdat is vastgestelddat de machine aan EMC-richtlijn 89/336/EG voldoet en dat de conformiteit van heteindproduct met machinerichtlijn 89/392/EG vaststaat (met inachtneming vanEN 60204).
Toepassings-gebied
Tenzij hierin nadrukkelijk is voorzien, zijn de volgende toepassingen verboden:
Veiligheidsfuncties
Demontage en verwijdering
• Het bedieningspaneel moet conform de geldende bepalingen geheel of gedeeltelijkworden gerecycled.
• Let op: de volgende componenten bevatten stoffen die een gevaar kunnen vormenvoor gezondheid en milieu: lithiumbatterij, elektrolytische condensatoren en beeld-scherm.
De bedieningspanelen van de serie DOP11A zijn apparaten voor de bediening endiagnose van industriële installaties.
• toepassing in explosiegevaarlijke omgevingen;• toepassing in omgevingen met schadelijke oliën, zuren, gassen, dampen, stof, stra-
ling, enz. Een lijst van toegestane materialen vindt u in de bijlage;• gebruik in niet-stationaire toepassingen, waarbij hogere mechanische slinger- en
stootbelastingen optreden dan in de EN 50178 zijn toegestaan.
De bedieningspanelen van de serie DOP11A mogen zonder overkoepelende veilig-heidssystemen geen veiligheidsfuncties verzorgen.Gebruik overkoepelende veiligheidssystemen om de beveiliging van machines en per-sonen te waarborgen.
B
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2Veiligheidsaanwijzingen
2 VeiligheidsaanwijzingenAlgemene aanwijzingen
• Lees de veiligheidsaanwijzingen zorgvuldig door.• Controleer de levering bij ontvangst op eventuele transportschade. Stel de leveran-
cier direct op de hoogte als u beschadigingen ontdekt.• Het bedieningspaneel voldoet aan de eisen conform artikel 4 van EMC-richtlijn
89/336/EEC.• Pas het bedieningspaneel niet toe in omgevingen waar explosiegevaar bestaat.• SEW-EURODRIVE is niet verantwoordelijk voor gemodificeerde, gewijzigde of
omgebouwde apparatuur.• Er mogen alleen onderdelen en accessoires worden gebruikt die zijn vervaardigd
overeenkomstig de specificaties van SEW-EURODRIVE.• Lees de installatieaanwijzingen en bedieningsinstructies zorgvuldig door voordat het
bedieningspaneel wordt geïnstalleerd, in bedrijf wordt gesteld of wordt gerepareerd.• In de sleuven of gaten van het bedieningspaneel mag in geen geval vloeistof binnen-
dringen. Dit kan brand veroorzaken of ertoe leiden dat het apparaat stroomvoerendwordt.
• Het bedieningspaneel mag alleen door speciaal geschoold personeel wordenbediend.
Installatie en inbedrijfstelling
• Het bedieningspaneel is voor vaste montage ontworpen.• Plaats het bedieningspaneel tijdens de montage op een stabiele ondergrond. Als het
bedieningspaneel valt, kan het beschadigd raken.• Installeer het bedieningspaneel volgens de installatiehandleiding.• Aard het apparaat volgens de instructies in de bijgevoegde installatiehandleiding.• De installatie moet worden uitgevoerd door speciaal geschoold vakpersoneel.• Kabels voor hoge spanning, signalen en voeding moeten gescheiden van elkaar
worden gelegd.• Voordat het bedieningspaneel op de stroomvoorziening wordt aangesloten, moet
worden gecontroleerd of spanning en polariteit van de stroombron correct zijn.• De openingen in de behuizing zijn bedoeld voor de luchtcirculatie en mogen niet
worden afgedekt.• Plaats het bedieningspaneel niet op locaties waar het wordt blootgesteld aan een
sterk magnetisch veld.• Het bedieningspaneel mag niet in direct zonlicht worden gemonteerd of opera-
tioneel zijn.• De periferie-uitrusting moet geschikt zijn voor het gebruiksdoel.• Bij bepaalde modellen van bedieningspanelen is het glas van het display voorzien
van een gelamineerde film om krassen te voorkomen. Om te voorkomen dat hetbedieningspaneel door statische elektriciteit beschadigd raakt, moet de film er na demontage voorzichtig worden afgetrokken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
72
8
eiligheidsaanwijzingen
Bedrijfs-instructies
• Houd het bedieningspaneel steeds schoon.• De noodstop en de andere veiligheidsfuncties mogen niet vanaf het bedienings-
paneel worden gestuurd.• Let erop dat drukknoppen, beeldscherm enz. niet met hoekige voorwerpen in aanra-
king komen.• Bedenk dat het bedieningspaneel gebruiksklaar is en zelfs commando's via toetsen
en touchscreen registreert wanneer de achtergrondverlichting niet meer brandt.
Service en onderhoud
• Garantieaanspraken zijn per contract geregeld.• Maak het beeldscherm en de voorkant van het bedieningspaneel schoon met een
mild reinigingsmiddel en een zachte doek.• Reparaties moeten worden uitgevoerd door speciaal geschoold vakpersoneel.
• Veiligheidsmaatregelen en beveiligingsvoorzieningen moeten aan de geldendevoorschriften voldoen (bijvoorbeeld EN 60204 of EN 50178).Noodzakelijke veiligheidsmaatregel: aarding van het apparaatNoodzakelijke beveiliging: beveiliging tegen overstroom
V
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3InleidingInformatie over apparatuur, montage en hardware
3 Informatie over apparatuur, montage en hardware3.1 Inleiding
De eisen die in de moderne industriële productieomgeving worden gesteld, groeiengestaag. Tegelijkertijd nemen de verantwoordelijkheden en de activiteiten van het per-soneel bij de machine toe. De gebruiker moet op een eenvoudige en snelle manierkunnen beschikken over informatie over de machinestatus en in staat zijn instellingenonmiddellijk en flexibel te wijzigen. De functionaliteit van de besturingen wordt steedsomvangrijker en geperfectioneerder, wat een efficiënte regeling van gecompliceerdeprocessen mogelijk maakt. Bedieningspanelen garanderen overzichtelijkheid en veilig-heid bij de communicatie tussen mens en machine, zelfs bij zeer complexe productie-processen.Grafische bedieningspanelen zijn ontwikkeld om tegemoet te komen aan de eisen vanmens-machine-interfaces voor procesbewaking en -regeling in de meest uiteenlopendetoepassingsgebieden van de productietechniek. Daarbij vereenvoudigt het bedienings-paneel het werk van het bedieningspersoneel aangezien het gericht aan de taakstellingis aangepast, waardoor de gebruiker vertrouwde begrippen en definities kan blijvengebruiken.Op een bedieningspaneel worden projecten in de vorm van een menustructuur of eenreeks weergegeven. Een menustructuur bestaat uit een hoofdmenu (bijvoorbeeld meteen overzicht) en een reeks submenu's met gedetailleerde informatie over het desbe-treffende deel. In de regel selecteert het bedieningspersoneel het menu.In bedieningspanelen gebruikte menu's worden als blokken weergegeven.
53717ANL
Hoofdmenu
Toestand
regelaarTemperatuurMotorstatusRecept
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
93
10
nleidingnformatie over apparatuur, montage en hardware
Het hoofdmenu vormt het uitgangspunt voor een reeks. Aan de hand hiervan selecteertde operator een reeks, waarbij de blokken in een bepaalde volgorde worden weerge-geven. In de regel wordt de blokweergave via het programma in de controller aange-stuurd.
Met de functies van het bedieningspaneel kan het proces grafisch of met tekst wordenweergegeven. Bovendien staan de volgende functies ter beschikking:• Alarmbeheer• Afdrukken• Trends• Receptbeheer• Tijdsturing
De functies zijn niet alleen eenvoudig te bedienen, maar bieden eveneens kostentech-nische voordelen ten opzichte van gebruikelijke oplossingen met schakelaars, indicatie-lampjes, tijdrelais, voorkeuzetellers en weekschakelklokken. Het bedieningspaneelheeft bovendien functies die een beter gebruik van de aandrijfelektronica mogelijkmaken.
53719ANL
Hoofdmenu
Stap 1
Stap 2
Stap 3
Einde programma
Instellingen
Stap 4
II
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3InleidingInformatie over apparatuur, montage en hardware
Programmering De bedieningspanelen worden door middel van de pc met de software HMI-Buildergeprogrammeerd.
Het bedieningspaneel onderscheidt zich door een objectgeoriënteerde manier vanwerken. De programmering is gebaseerd op een object waaraan een functie wordt toe-gewezen. Volgens dit principe worden alle soorten signalen gedefinieerd.Het geprogrammeerde project wordt in het bedieningspaneel opgeslagen.
Koppeling van het bedieningspaneel aan de SEW-frequentieregelaar
De koppeling van een bedieningspaneel aan een controller brengt veel voordelen metzich mee: • de gebruiker hoeft geen veranderingen in bestaande controllers aan te brengen;• het bedieningspaneel gebruikt geen in- of uitgangen van de controller;• de overzichtelijkheid van de controllerfuncties wordt geoptimaliseerd, bijvoorbeeld
tijdbesturing en alarmbeheer.
10575AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
113
12
nleidingnformatie over apparatuur, montage en hardware
Statusindicatie en besturing
De operator is al vertrouwd met indicatielampjes en analoge en digitale statusindicaties,aangezien deze tegenwoordig in veel installaties worden toegepast. Dit geldt eveneensvoor bedieningselementen zoals drukknoppen, draaischakelaars en duimwielschake-laars. Als deze componenten worden vervangen door een enkel bedieningspaneelkunnen alle statusindicaties en bedieningselementen in één eenheid worden onderge-bracht.De operator kan op een eenvoudige manier systeeminformatie opvragen en bewerken.Bovendien kan deze persoon een overzicht van alle signalen van een bepaald object,bijvoorbeeld van een pomp of een aandrijfeenheid, laten samenstellen. Het werk wordthierdoor eenvoudiger.Dit is allemaal mogelijk doordat de informatie-uitwisseling via zogenaamde blokken inhet bedieningspaneel plaatsvindt. Het kan hierbij gaan om tekstblokken, die uitsluitendtekstinformatie bevatten. Grafische blokken daarentegen bevatten beeldinformatie.Voor de directe aansturing zijn de bedieningspanelen voorzien van functietoetsen. Aande verschillende functietoetsen worden specifieke commando's toegekend. Op basisvan deze toewijzing kan de besturing plaatsvinden.Als er verschillende blokken worden gebruikt, kan de operator met sprongcommando'stussen de verschillende blokken navigeren. Op deze manier wordt een menustructuuren dus ook een gestructureerde toepassing samengesteld.
Opstelling van het bedienings-paneel
Om alle functies optimaal te kunnen benutten, moet het bedieningspaneel in de onmid-dellijke nabijheid van de werkplek worden opgesteld. Alleen dan ontvangt de operatorcontinu alle vereiste informatie en kan hij of zij efficiënt werken. Het bedieningspaneelmoet op de juiste werkhoogte worden opgesteld zodat de operator het ongehinderd kanaflezen en gebruiken. Het zicht op het beeldscherm wordt bepaald door afstand, hoogte,hoek, lichtinval en kleurinstelling.Bewaking, besturing en onderhoud kunnen op afstand plaatsvinden, bijvoorbeeld vanafeen andere plaats in het gebouw of vanaf een andere locatie. De communicatie loopt indit geval bijvoorbeeld via een LAN (Local Area Network), het internet of een modem.Bij lange productielijnen met veel werkplekken kunnen verschillende bedienings-panelen met een of meer controllers in een netwerk worden gekoppeld.
10553AXX
II
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3InleidingInformatie over apparatuur, montage en hardware
Compacte oplossingen
Externe apparaten zoals barcodelezers, weegtoestellen, modems, enz. kunnen via hetbedieningspaneel met de controller worden verbonden. Om een dergelijk apparaat tekunnen aansluiten, zijn alleen een RS-232-interface en een ASCII-communicatie-protocol nodig. In het bedieningspaneel binnenkomende gegevens worden in registersopgeslagen.Ook kan een parallel werkende unit worden aangesloten, bijvoorbeeld een extra bedie-ningspaneel of een pc met MOVITOOLS® voor de programmering van de frequentie-regelaars. Het is daarbij tegelijkertijd mogelijk de controller via het bedieningspaneel teprogrammeren en met de controller te communiceren.Als een plc en een frequentieregelaar op een bedieningspaneel worden aangesloten(dubbele driver in het bedieningspaneel), kunnen er data (analoge en digitale signalen)tussen deze apparaten onderling worden uitgewisseld.
53758ANL
RS-485MOVILINK
Plc-protocol
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
133
14
ypeaanduiding, typeplaatjes en omvang van de leveringnformatie over apparatuur, montage en hardware
3.2 Typeaanduiding, typeplaatjes en omvang van de leveringVoorbeeld van een typeaanduiding
Voorbeeld van een typeplaatje
Het typeplaatje is aan de zijkant van het apparaat aangebracht.
Omvang van de levering
De levering bestaat uit:• bedieningspaneel DOP11A• montagemateriaal met montagesjabloon• technische handleiding met montage- en installatie-instructies• DC 24V-steker Phoenix COMBICON 5 mm, 3-polig (behalve DOP11A-50)
53648ANLAfbeelding 1: typeaanduiding
DOP 11A 10
Uitvoering 10 = tekstdisplay 2 x 20 karakters met functietoetsen
20 = grafisch display 240 x 64 pixels met functietoetsen
30 = touch screen 320 x 240 pixels
40 = grafisch display 320 x 240 pixeks met functietoetsen
50 = touch screen 640 x 480 pixels
Versie A
Generatie
Type: DOP = Drive Operator Panel
53030AXXAfbeelding 2: typeplaatje
TI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3Opbouw van het apparaat DOP11A-10Informatie over apparatuur, montage en hardware
3.3 Opbouw van het apparaat DOP11A-10
Artikelnummer: 8248001
• LCD-tekstdisplay met 2 x 20 tekens (monochroom) en met achtergrondverlichting• DC 24V-voeding, 200 mA• 3 seriële interfaces (RS-232 en RS-422/RS-485); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden
gebruikt• IP65-membraantoetsenbord met navigatietoetsen, numeriek toetsenblok en 3 func-
tietoetsen• 64 kByte flash-EEPROM• Buitenafmetingen 142 x 90 x 46,5 mm
53473AXXAfbeelding 3: DOP11A-10
[1] Display[2] Functietoetsen[3] Navigatietoetsen[4] Numerieke toetsen
[1]
[2]
[3][4]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
153
16
pbouw van het apparaat DOP11A-20nformatie over apparatuur, montage en hardware
3.4 Opbouw van het apparaat DOP11A-20
Artikelnummer: 8248028
• Grafisch LCD-display met 240 x 64 pixels (monochroom) en met achtergrondverlich-ting
• DC 24V-voeding, 450 mA• 2 seriële interfaces (RS-232 en RS-422); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden
gebruikt• IP65-membraantoetsenbord met navigatietoetsen, numeriek toetsenblok en 8 func-
tietoetsen• 16 LED's (twee kleuren, rood/groen)• 1 uitbreidingsplaats• 400 kByte flash-EEPROM• Buitenafmetingen 214 x 194 x 75 mm
53472AXXAfbeelding 4: DOP11A-20
[1] LED's rood/groen[2] Display[3] Functietoetsen[4] Navigatietoetsen[5] Tekstplaatjes[6] Numerieke toetsen
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
OI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3Opbouw van het apparaat DOP11A-30Informatie over apparatuur, montage en hardware
3.5 Opbouw van het apparaat DOP11A-30
Artikelnummer: 8248036
• 320 x 240 pixels, ¼ VGA-touchscreen (256 kleuren, STN, 5,7") met achtergrondver-lichting
• DC 24V-voeding, 450 mA• 3 seriële interfaces (RS-232, RS-422 en RS-485); er kunnen er 2 tegelijkertijd
worden gebruikt• IP65• Horizontale of verticale montage• 1 uitbreidingsplaats• 400 kByte flash-EEPROM• Buitenafmetingen 200 x 150 x 74 mm
10367AXXAfbeelding 5: DOP11A-30
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
173
18
pbouw van het apparaat DOP11A-40nformatie over apparatuur, montage en hardware
3.6 Opbouw van het apparaat DOP11A-40
Artikelnummer: 8248044
• 320 x 240 pixels, ¼ grafisch VGA-display (256 kleuren, STN, 5,7") met achtergrond-verlichting
• DC 24V-voeding, 550 mA• 2 seriële interfaces (RS-232 en RS-422); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden
gebruikt• IP65-membraantoetsenbord met navigatietoetsen, numeriek toetsenblok en 16 func-
tietoetsen• 16 LED's (twee kleuren, rood/groen)• 2 uitbreidingsplaatsen• 400 kByte flash-EEPROM• Buitenafmetingen 276 x 194 x 92,3 mm
53474AXXAfbeelding 6: DOP11A-40
[1] LED's rood/groen[2] Navigatietoetsen[3] Numerieke toetsen[4] Display[5] Functietoetsen[6] Tekstplaatjes
[1]
[2]
[3]
[4]
[6]
[5]
[5]
[1]
OI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3Opbouw van het apparaat DOP11A-50Informatie over apparatuur, montage en hardware
3.7 Opbouw van het apparaat DOP11A-50
Artikelnummer: 8248052
• 640 x 480 pixels, VGA-touchscreen (256 kleuren, 10,4") met achtergrondverlichting• AC 100 – 240V-voeding, 350 mA• 2 seriële interfaces (RS-232 en RS-422); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden
gebruikt• IP65• 2 uitbreidingsplaatsen• 1600 kByte flash-EEPROM• 290 x 247 x 114 mm
10361AXXAfbeelding 7: DOP11A-50
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
193
20
ccessoires en optiesnformatie over apparatuur, montage en hardware
3.8 Accessoires en opties Kabels voor de programmering van het bedieningspaneel DOP11A en voor de commu-nicatie tussen bedieningspaneel en MOVIDRIVE®.
PCS11A(kabel serieel)
Kabel tussen bedieningspaneel (RS-232) en pc (RS-232) voor de programmering van het bedienings-paneel. Vaste lengte van 3 m.
8248087
PCM11A(kabel MPI)
Communicatiekabel tussen bedieningspaneel (RS-232) en SIMATIC S7 via MPI.Vaste lengte van 3 m.
8248303
PCC11A(kabel converter)
Communicatiekabel tussen bedieningspaneel (RS-422) en interface-omvormer UWS11A of USS21A (RS-232). Voor de communicatie met SEW-frequentieregelaars.Vaste lengte van 3 m.
8248095
PFE11A(ETHERNET)
Optiekaart ETHERNET TCP/IP
Voor de koppeling van het bedienings-paneel DOP11A aan het pc-netwerk van de klant. Door het gebruik van de ETHERNET-optie zijn de volgende functies mogelijk:
• Gebruik van de software HMI-Builder voor de programmering van de bedie-ningspanelen via ETHERNET (snel up- en downloaden van projecten).
• Gebruik van de geïntegreerde WEB-server voor de bediening en besturing van het bedieningspaneel via Inter-net Explorer.
• Gebruik van MOVITOOLS® via ETHERNET en gebruik van de passthrough-functie. Er is extra soft-ware nodig om de pc-communicatie-poorten (Com1 tot Com9) om te zetten naar het ETHERNET IP-adres van het bedieningspaneel.
8248079
PCS11APCS11A
PCM11APCM11A
PCC11APCC11A
AI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3Accessoires en optiesInformatie over apparatuur, montage en hardware
PFP11A(PROFIBUS)
PROFIBUS-DP-interface
Voor de koppeling van het bedienings-paneel DOP11A aan de veldbusinterface PROFIBUS van de klant.
Het bedieningspaneel is slave in de PROFIBUS en wordt met maximaal 128 datawoorden aan het procesimage van de plc gekoppeld.
Data-uitwisseling tussen besturing en bedieningspaneel is onafhankelijk van de plc mogelijk.
Via de seriële interface kan tegelijkertijd worden gecommuniceerd met de compo-nenten van de aandrijftechniek.
Optiekaart PROFIBUS DP
8248060
UWS11A Interface-omvormer voor montage op draagrailRS-232 È RS-485
822689X
12345
12345X
1: R
S-4
85X
2: R
S-2
32
UWS
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
214
22
nstallatievoorschriften basisapparaatnstallatie
4 Installatie4.1 Installatievoorschriften basisapparaat
Gescheiden kabelgoten
Leg vermogenskabels en elektronicakabels in gescheiden kabelgoten.
Doorsneden • Voeding: doorsnede overeenkomstig nominale ingangsstroom.• Elektronicaleidingen:
– 1 ader per klem 0,20 ... 0,75 mm2 (AWG 20 ... 17)– 2 aders per klem 0,20 ... 0,75 mm2 (AWG 20 ... 17)
Afschermen en aarden
• Gebruik alleen afgeschermde signaalkabels.• Sluit de afscherming langs de kortste weg aan en zorg dat de leiding aan beide
uiteinden over voldoende lengte wordt geaard. U kunt een afschermingsuiteindevia een ontstoringscondensator (220 nF / 50 V) aarden om aardlussen te vermijden.Bij dubbel afgeschermde kabels moet de buitenste afscherming aan de zijde van decontroller en de binnenste afscherming aan de andere zijde worden geaard.
• Afscherming kan ook worden bereikt door de kabels in geaarde stalen goten ofmetalen buizen te leggen. Vermogens- en stuurstroomkabels moeten daarbijgescheiden worden gelegd.
• Het apparaat wordt geaard via de steker van de 24V / 240V-voeding.
Let bij het installeren altijd op de veiligheidsaanwijzingen in hoofdstuk 2!
00755BXXAfbeelding 8: voorbeelden van juiste schermaansluiting met metalen beugel (schermklem)
of metalen PG-kabelwartel
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
���������������
���������������
������������������������������������������������
������������������������������������������������
����������������
������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������
�����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
�����������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
������������������������������������������������������������������������������������������������������������������������
II
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
4UL-conforme installatieInstallatie
4.2 UL-conforme installatieVolg de volgende instructies op voor een UL-conforme installatie:Gebruik alleen aansluitkabels met koperen aders en met een temperatuurbereik van60 / 75°C.
4.3 Aansluiting basisapparaat DOP11A-10 tot DOP11A-50Voeding
Elektrische aansluiting volgens de in klasse 1, paragraaf 2 beschreven methoden(artikel 501-4(b) van National Electric Code NFPA70).
Gebruik als externe DC 24V-spanningsbron alleen geteste apparatuur met begrensdeuitgangsspanning (Umax = DC 30 V) en begrensde uitgangsstroom (I Â 8 A).
De UL-certificering geldt niet voor elektriciteitsnetten met ongeaard sterpunt(IT-stelsels).
Let bij het aansluiten op de juiste polariteit. Als de polen verwisseld worden, raakt hetapparaat beschadigd.
Controleer of bedieningspaneel en controller over dezelfde elektrische aardingbeschikken (referentiespanning). Anders kunnen er communicatiefouten optreden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
234
24
ansluiting op een pcnstallatie
4.4 Aansluiting op een pc
Het bedieningspaneel wordt geprogrammeerd met de programmeersoftware HMI-Builder.
Voor de programmering van het bedieningspaneel is de communicatiekabel PCS11Anodig.
Voeding DOP11A-10 tot DOP11A-40 Voeding DOP11A-50 (AC 100 – 240 V)
53031AXX 53630AXX
[1] Aarding[2] 0 V[3] +24 V
[1] [2]
DOP 11A-10, DOP11A-20
& DOP11A-40 DOP 11A-30
[1][2] [3] [3]
DOP 11A-50
[1]
53040AXXAfbeelding 9: aansluiting op een pc
PCS11A
RS-232 RS-232
DOP11A
Wanneer de eenheden worden gekoppeld, moet de voedingsspanning uitgescha-keld zijn.
AI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
4Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)Installatie
4.5 Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)U kunt maximaal 31 MOVIDRIVE®-regelaars aan één bedieningspaneel aansluiten metde RS-485-interface.
Aansluiting van de DOP11A op de applicatieregelaar van het type MOVIDRIVE®, recht-streeks via RS-485:• DOP11A-10 via 25-polige Sub-D-connector• DOP11A-30 met inplugbare Phoenix-klemmenstrook
Aansluitschema RS-485-interface
53475AXXAfbeelding 10: RS-485-verbinding
RS-485
DOP11A-30DOP11A-30
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
254
26
ansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)nstallatie
53760ANLAfbeelding 11: klembezetting DOP11A-30
n11/n21*
n12/n22*
X13:DIØØDIØ1DIØ2DIØ3DIØ4
DIØ5DCOM**
VO24DGNDST11ST12
12345
6789
1011RS-485 -
RS-485 +
0V-potentiaal binaire signalen
Vrijgave/snelstop*
/Regelaarblokkering
Rechts/stop*
Links/stop*
0V X13:DIØØ...DIØ5
Sch
erm
adap
ter o
f sc
herm
klem
+24V-uitgang
n11/n21*
n12/n22*
0V-potentiaal binaire signalen
Vrijgave/snelstop*
/Regelaarblokkering
Rechts/stop*
Links/stop*
0V X13:DIØØ...DIØ5
+24V-uitgang
Besturingskop
.
.
.
.
.
X13:DIØØDIØ1DIØ2DIØ3
DIØ4
DIØ5DCOM**
VO24DGNDST11ST12
1234
5
6789
1011RS-485 -
RS-485 +
Sch
erm
adap
ter o
f sc
herm
klem
Besturingskop
.
.
.
.
.
MOVIDRIVE®MOVIDRIVE® DOP11A-30
4 3 2 1
DG
ND
RS
48
5 -
RS
48
5 +
53762ANLAfbeelding 12: stekerbezetting DOP11A-10
X13:DIØØDIØ1DIØ2DIØ3
DIØ4DIØ5
DCOM**VO24DGNDST11ST12
1234
56789
1011RS-485 -
RS-485 +
Sch
erm
adap
ter
of s
cher
mkl
em
Besturingskop X13:DIØØDIØ1DIØ2DIØ3
DIØ4
DIØ5DCOM**
VO24DGNDST11ST12
1234
5
6789
1011RS-485 -
RS-485 +
Sch
erm
adap
ter
of s
cher
mkl
em
Besturingskop
MOVIDRIVE®MOVIDRIVE® Doorverbinding tussen
6 en 19 om busafsluiting te activeren.
13 1
1425
RS-422 / 485 25 pol. Sub-D-bus
7 2
DOP11A-10
n11/n21*
n12/n22*
0V-potentiaal binaire signalen
Vrijgave/snelstop*
/Regelaarblokkering
Rechts/stop*
Links/stop*
0V X13:DIØØ...DIØ5
+24V-uitgang
n11/n21*
n12/n22*
0V-potentiaal binaire signalen
Vrijgave/snelstop*
/Regelaarblokkering
Rechts/stop*
Links/stop*
0V X13:DIØØ...DIØ5
+24V-uitgang
AI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
4Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)Installatie
Kabelspecificatie Gebruik een 2 x 2-aderige, getwiste en afgeschermde koperen kabel (datacommunica-tiekabel met afscherming van koperen litze). De kabel moet aan de volgende specifica-ties voldoen:
– Aderdoorsnede 0,5 ... 0,75 mm2 (AWG 20 ... 18)– Leidingweerstand 100 ... 150 Ê bij 1 MHz– Leidingcapaciteit  40 pF/m (12 pF/ft) bij 1 kHz
Geschikt is bijvoorbeeld de volgende kabel:– Lappkabel, UNITRONIC® BUS CAN, 2 x 2 x 0,5 mm2.
Afscherming aarden
De afscherming moet aan beide zijden met groot contactoppervlak op de elektronica-schermklem van de controller en in de behuizing van de 25-polige Sub-D-connector vanhet bedieningspaneel worden geaard. Verbind de uiteinden van het scherm niet met DGND!
Kabellengte De toegestane totale kabellengte bedraagt 200 m.
Afsluitweerstand In de controller en in de interface-omvormer UWS11A zijn dynamische afsluitweer-standen vast ingebouwd. Schakel in dit geval geen externe afsluitweerstanden bij!
Als het bedieningspaneel DOP11A-10 aan de frequentieregelaar wordt gekoppeld viaRS-485, moet de afsluitweerstand in de 25-polige Sub-D-connector van de DOP11A-10worden geactiveerd (doorverbinding tussen pin 6 en pin 19) in gevallen waarin hetbedieningspaneel de eerste of de laatste deelnemer is.
Tussen de regelaars die met de RS-485 worden verbonden, mag geen potentiaalver-schil optreden. Vermijd een potentiaalverschil door passende maatregelen, bijvoorbeelddoor de massa van de regelaars met een aparte leiding te verbinden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
274
28
ansluiting RS-422 via UWS11Anstallatie
4.6 Aansluiting RS-422 via UWS11AAansluiting van de DOP11A op de applicatieregelaar van het type MOVIDRIVE® viaUWS11A.
RS-485-aansluiting
Zie hoofdstuk 4.5 "Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)" voor dekabelspecificatie.
53288AXXAfbeelding 13: aansluiting via seriële verbinding (UWS11A)
PCC11A
UWS11A
.....
PCC11APCC11A
UWS11A
.....
RS-485
53763ANLAfbeelding 14: klembezetting UWS11A
X13:DIØØDIØ1DIØ2
DIØ3
DIØ4DIØ5
DCOM**
VO24DGNDST11ST12
123
4
5678
91011
X13:DIØØ
DIØ1DIØ2DIØ3
DIØ4
DIØ5DCOM**
VO24DGND
ST11ST12
1
234
5
6789
1011
MOVIDRIVE®MOVIDRIVE®
1
2
3
4
5
X2: R
S-2
32
UWS
UWS11A
RS –
RS +
+24 VDC
GND
GND
n11/n21*n12/n22*
RS-485 -RS-485 +
0V-potentiaal binaire signalen
Vrijgave/snelstop*
/Regelaarblokkering
Rechts/stop*
Links/stop*
0V X13:DIØØ...DIØ5
Sch
erm
adap
ter o
f sc
herm
klem
+24V-uitgang
Besturingskop
n11/n21*n12/n22*
RS-485 -RS-485 +
0V-potentiaal binaire signalen
Vrijgave/snelstop*
/Regelaarblokkering
Rechts/stop*
Links/stop*
0V X13:DIØØ...DIØ5
Sch
erm
adap
ter o
f sc
herm
klem
+24V-uitgang
Besturingskop
AI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
4Aansluiting optie PFE11A ETHERNETInstallatie
4.7 Aansluiting optie PFE11A ETHERNETAansluiting van DOP11A met ETHERNET-optiekaart PFE11A (niet mogelijk bijDOP11A-10) op een pc voor programmering en onderhoud op afstand via ETHERNETen TCP/IP.
De uitbreidingskaart PFE11A beschikt over vier LED's aan de voorkant.De LED's hebben de volgende functies:
Kabelspecificatie Gebruik afgeschermde standaard ETHERNET-kabels met afgeschermde RJ45-stekersen kabels volgens specificatie CAT5. De maximale lengte van een kabel is 100 m.
Geschikt is bijvoorbeeld de volgende kabel:– Lappkabel, UNITRONIC® LAN UTP BS flexibel 4 x 2 x 26 AWG
53331AXXAfbeelding 15: aansluiting optie PFE11A ETHERNET
Functie Kleur Beschrijving
SEL Geel De LED licht op als er contact is tussen de processor van het bedieningspaneel en de aansluiting van de uitbreidingskaart.
TxD Geel De LED licht op als er ETHERNET-data worden verzonden.
RxD Geel De LED licht op als er ETHERNET-data worden ontvangen.
LINK Groen De LED licht op als de ETHERNET-kabel (twisted pair) correct is aangesloten.
PFE11A
DOP11A
LAN
Switch /
Hub
Uplink
De procedure voor het bepalen van het ETHERNET (MAC)-adres van de optiekaartwordt in hoofdstuk 5.2, paragraaf "Configuratiemode (SETUP)" beschreven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
294
30
ansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DPnstallatie
4.8 Aansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DPData-uitwisseling van een plc met een DOP11A via PFP11A en PROFIBUS-DP (ziehoofdstuk 3.8 "Accessoires en opties" voor een beschrijving van de PFP11A).
De GSD-typebestanden die nodig zijn voor de configuratie van de PROFIBUS vindt uop de software-ROM HMI-Builder of onder www.sew-eurodrive.de bij "Software".
53043AXXAfbeelding 16: aansluiting optie PFP11A PROFIBUS
53632AXXAfbeelding 17: aansluiting optie PFP11A PROFIBUS
[1] 9-polige sub-D-bus
[2] PROFIBUS-afsluitweerstandAls het bedieningspaneel zich aan het begin of einde van een PROFIBUS-segment bevindt en er slechts één PROFIBUS-kabel op het paneel is aangesloten, moet de afsluitweerstand in de steker worden geactiveerd (indien aanwezig) of de schakelaar op de PFP11A-kaart op "On" worden ingesteld.Activeer echter in geen geval gelijktijdig beide afsluitweerstanden in de steker en op de kaart!
[3] De LED's op de uitbreidingskaart hebben de volgende functies:
1:ERR Rood Geeft configuratie- of communicatiefouten aan.De LED licht rood op totdat de eenheid is geconfigureerd en geeft een tijdover-schrijding aan.
2:PWR Groen Geeft aan dat er een voedingsspanning van DC 5 V aanwezig is.
3:DIA Groen Geeft een diagnosefout in het PROFIBUS-netwerk aan.Wordt door het bedieningspaneel zelf niet gebruikt.
[4] Het PROFIBUS-stationsadres wordt ingesteld met de twee draaischakelaars.
DOP11A
SPS
PROFIBUS-DP
PFP11A
P R O F I
B U S
®
PROCESS FIELD BUS09
87
6 5 4
32
1 09
87
6 5 4
32
1
MSB LSB
Term. Stn.
1
2
3
no.
[1] [2] [3] [4]
1
ON
AI
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
4Aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11AInstallatie
Kabelspecificatie Gebruik een tweeaderige, getwiste en afgeschermde koperen kabel van PROFIBUS-kabeltype A conform EN 50170 (V2).Geschikt is bijvoorbeeld de volgende kabel:
– Lappkabel, UNITRONIC® BUS L2/F.I.P.
4.9 Aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11A
53044AXXAfbeelding 18: aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11A
DOP11ASIMATIC S7
MPI
PCM11A
RS-232
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
315
32
erste inschakelingnbedrijfstelling
5 Inbedrijfstelling5.1 Eerste inschakeling
Algemene aanwijzingen voor inbedrijf-stelling
VoorwaardeDe correcte elektrische aansluiting van het bedieningspaneel is een voorwaarde vooreen succesvolle inbedrijfstelling.De in dit hoofdstuk beschreven functies dienen om een reeds aangemaakt project in hetbedieningspaneel te laden en het apparaat op te nemen in de noodzakelijke communi-catierelaties.
Voorbereiding en hulpmiddelen
• Controleer de installatie.• Voorkom onbedoeld aanlopen van de motor via de aangesloten frequentieregelaar
door een van de volgende maatregelen te treffen. – Maak de elektronica-ingang X13.0/regelaarblokkering bij de MOVIDRIVE®
los.– Schakel de netspanning uit (24V-hulpspanning moet aangesloten blijven).– Maak de klemmen "CW operation" en "Enable" los bij de MOVITRAC® 07.
Verder moeten al naargelang de applicatie extra voorzorgsmaatregelen wordengetroffen om risico's voor mens en machine te vermijden.
• Verbind het bedieningspaneel met de corresponderende kabel met de MOVIDRIVE®
of de MOVITRAC® 07.
• Verbind het bedieningspaneel via de programmeerkabel PCS11A (RS-232) met depc. Het bedieningspaneel en de pc moeten hierbij spanningsloos zijn. Anderskunnen er onvoorspelbare situaties ontstaan. Vervolgens moet de pc worden inge-schakeld en moet de configuratie-software HMI-Builder, indien nog niet aanwezig,op de pc worden geïnstalleerd en gestart.
Neem bij de inbedrijfstelling altijd de veiligheidsaanwijzingen in acht!
Het bedieningspaneel DOP11A mag niet worden gebruikt als veiligheidsapparaat voorindustriële toepassingen. Gebruik als veiligheidsinrichting bewakingssystemen ofmechanische beveiligingen om eventuele materiële schade of persoonlijk letsel te voor-komen.
53243AXXAfbeelding 19: verbinding tussen bedieningspaneel en MOVIDRIVE® MDX60B/61B
PCC11APCC11A
UWS11A
RS485RS485
EI
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
5Eerste inschakelingInbedrijfstelling
• Schakel de 24V-voeding in voor het bedieningspaneel en de aangesloten frequen-tieregelaars.
De apparatuur wordt geleverd zonder gesimuleerd project. Na de eerste inschakeling genereren de apparaten met membraantoetsenbord(DOP11A-10, DOP11A-20 en DOP11A-40) de volgende informatie:
De bedieningspanelen met membraantoetsenbord DOP11A-10, DOP11A-20 enDOP11A-40 blijven in de mode [Edit] / [Transfer]. In het volgende hoofdstuk worden deafzonderlijke functies beschreven.
53250AXXAfbeelding 20: verbinding tussen pc en bedieningspaneel
53253AXXAfbeelding 21: startscherm van de DOP11A-10 bij levering
PCS11APCS11A
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
33
5
34
erste inschakelingnbedrijfstelling
De touchscreen-bedieningspanelen DOP11A-30 en DOP11A-50 melden dat er geenregelaar of plc-communicatiedriver is geladen.
53602AXXAfbeelding 22: startscherm van de DOP11A-50 bij levering
DOP11A-50
No driver
Driver2:
OK
PLC1:
PLC2:
EI
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
5Functies bedieningspaneeInbedrijfstelling
5.2 Functies bedieningspaneelIn deze paragraaf worden de verschillende bedrijfssoorten van het bedieningspaneel,het toetsenbord en de informatiepagina van het bedieningspaneel beschreven.
Toetsenbord van het bedienings-paneel
Alfanumerieke toetsen
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen in de bedrijfsmodus van het bedienings-paneel de volgende tekens worden ingevoerd in dynamische teksten en numeriekeobjecten.0–9A–Za–z! ? < > ( ) + / * = º % # : ' @Speciale nationale tekens
52609AXX
[1] Geïntegreerde functietoetsen (niet bij DOP11A-10)[2] Pijltoetsen[3] Alfanumerieke toetsen
7ABCD
8EFGH
9IJKL
4MNOP
5QRST
6UVWX
- 0 .1YZ!?
° %#: ´ @ ,+/*=
2C1 - C4
3<> ()
MAIN LIST
PREV ACK [1]
[2]
[3]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l00
I
35
5
36
uncties bedieningspaneelnbedrijfstelling
Als u numerieke waarden wilt invoeren, moet u één maal de desbetreffende toetsindrukken. Voer hoofdletters (A–Z) in door twee tot vijf keer op de desbetreffende toets te drukken. Voer kleine letters (a–z) in door zes tot negen keer op de desbetreffende toets tedrukken. Het tijdsinterval tussen de aanslagen kan worden ingesteld. Als de toets niet binnen deingestelde tijd wordt bediend, springt de cursor naar de volgende positie.Voer speciale nationale tekens in door twee tot negen keer op toets <2> (C1–C4) tedrukken. Hierdoor krijgt u de beschikking over tekens die niet bij de standaardtekensetvan het alfanumerieke toetsenbord horen.
Gereserveerde tekens
De ASCII-tekens 0–32 (hex 0–1F) en 127 zijn gereserveerd voor interne functies vanhet bedieningspaneel en mogen niet worden gebruikt in projecten of in bestanden. Zefungeren als besturingstekens.
Pijltoetsen Met behulp van de pijltoetsen beweegt u de cursor in een menu of dialoogvenster.
Geïntegreerde functietoetsen
Niet op alle bedieningspanelen staan alle toetsen ter beschikking.
Met het toetsenbord van het bedieningspaneel DOP11A-10 kunnen geen tekensworden ingevoerd, aangezien het niet beschikt over alfanumerieke toetsen.
In HMI-Builder kunnen alle tekens van de gekozen tekenset worden gebruikt, met uit-zondering van de gereserveerde tekens in statische tekst. Voer het gewenste teken indoor de toetscombinatie <ALT>+<0> (nul) op het numerieke toetsenbord van de pcingedrukt te houden. Voer vervolgens de tekencode in. De te gebruiken tekenset wordtin HMI-Builder geselecteerd.
Toets Beschrijving
[ENTER]-toets Gebruik de toets [ENTER] om een gemaakte instelling te bevestigen en naar de volgende regel of het volgende niveau te gaan.
<PREV> Gebruik deze toets om terug te keren naar het vorige blok.
<LIST> Gebruik deze toets om de alarmlijst op te roepen.
<ACK> Gebruik deze toets om een alarm in de alarmlijst te bevestigen.
<MAIN> Gebruik deze toets om in de bedrijfsmodus naar blok 0 te springen.
<Ä> Gebruik deze toets om het teken links van de cursor te wissen.
Als het hoofdblok (bloknummer 0) wordt weergegeven, functioneert de toets <PREV>niet meer omdat het blokverloop wordt gewist zodra het hoofdblok wordt bereikt.
FI
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
5Functies bedieningspaneeInbedrijfstelling
Toetscombinaties Het bedieningspaneel heeft toetscombinaties met de volgende functies:
Toetscombinatie Functie
<Ä> <MAIN> Omschakelen tussen SETUP en RUN.
<Ä> <F1> Houd deze toetscombinatie ingedrukt tijdens het starten om de modus voor het downloaden van het systeemprogramma te activeren (zie hoofdstuk 4 "Installatie").
<Ä> <PREV> Informatiepagina oproepen.
Houd deze toetscombinatie bij het starten ingedrukt om de zelftestfunctie te activeren.
Model bedienings-paneel
Functie
Sysload Zelftest Omschakelen tus-sen SETUP en RUN
Diagnosepagina
DOP11A-10 <Ä> + <F1> <Ä> + <ENTER> <Ä> +
DOP11A-20 <Ä> + <F1> <Ä> + <MAIN> <Ä> + <PREV>
DOP11A-40 <Ä> + <F1> <Ä> + <MAIN> <Ä> + <PREV>
+
+
+
+
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l00
I
37
5
38
uncties bedieningspaneelnbedrijfstelling
Schakelaars op de bedieningspanelen DOP11A-30 en DOP11A-50
Als u voor DOP11A-30 en DOP11A-50 de afzonderlijke modi wilt oproepen, moet devoeding van het bedieningspaneel worden onderbroken.Verzet daartoe de draaischakelaar aan de zijkant of aan de achterkant van het bedie-ningspaneel in de stand die in de volgende tabel wordt aangegeven. Schakel daarnaopnieuw de voedingsspanning in.
Bedrijfssoorten RUN en SETUP
Het bedieningspaneel heeft twee bedrijfssoorten.• Configuratiemodus (SETUP): in deze modus worden alle basisinstellingen gese-
lecteerd, zoals bijvoorbeeld de keuze van de controller en de menutaal.• Bedrijfsmodus (RUN): in deze modus wordt de toepassing uitgevoerd.
Transfer Hier schakelt u het bedieningspaneel handmatig in de overdrachtsmodus. Als het bedie-ningspaneel zich in de overdrachtsmodus bevindt, kunnen projecten tussen program-meersoftware en bedieningspaneel worden overgedragen. Met behulp van deautomatische omschakelfunctie van het bedieningspaneel [RUN] / [TRANSFER] in deprogrammeersoftware zet de software het bedieningspaneel automatisch in de over-drachtsmodus.
Schakelen tussen de bedrijfssoorten
Omschakelen tussen RUN en SETUPDruk gelijktijdig op <Ä> en <MAIN> om naar de configuratiemodus (SETUP) te gaan.Bedien vervolgens een willekeurige toets, terwijl het startmenu wordt weergegeven, omterug te keren naar de configuratiemodus (SETUP). Als u opnieuw naar debedrijfsmodus (RUN) wilt gaan, drukt u op <Ä> en <MAIN>.Op het model DOP11A-30 en DOP11A-50 zet u de schakelaar aan de zijkant of achter-kant van het bedieningspaneel in de stand 4 om de configuratiemodus (SETUP) op teroepen. Zet de schakelaar bij normaal bedrijf in de stand 0.
Schakelaarstand Functie
0 Bedrijfsmodus (RUN, normaal bedrijf)
1 Sysload
2 Aanraking kalibreren
3 Cursor
4 Configuratiemodus (SETUP)
5 Overdrachtsmodus (TRANSFER)
8 Zelftestfunctie activeren
9 Klokgeheugen wissen
FI
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
5Functies bedieningspaneeInbedrijfstelling
Configuratiemodus (SETUP)
In deze paragraaf worden functies beschreven die niet met HMI-Builder kunnen wordenuitgevoerd.
Geheugen wissenHet menu [Setup] in het bedieningspaneel heeft de functie [Erase memory]. Hiermeewordt het toepassingsgeheugen van het bedieningspaneel gewist. Dit geldt voor alleblokken zoals definities voor alarmen, tijdkanalen, functietoetsen en systeemsignalen.
Contrastinstelling
Parameter Beschrijving
[ENTER]-toets Het geheugen wordt gewist. Na het wissen verschijnt automatisch het configuratiemenu.
<PREV> Roept het vorige niveau op, zonder het geheugen te wissen.
Als het geheugen wordt gewist, gaan alle in het bedieningspaneel opgeslagen data ver-loren. Dit geldt niet voor de parameter van de taalkeuze. Alle andere parameters wordengewist of teruggezet in hun basisinstelling.
Bedienings-paneel
Contrastinstelling
DOP11A-10 Het contrast wordt met een draaiknopje aan de achterkant van het bedieningspaneel ingesteld.
DOP11A-20 Het contrast wordt ingesteld in de bedrijfsmodus door naar systeemblok 997 te springen. Het beeldscherm wordt lichter als u op de functietoets <+> drukt. Het beeldscherm wordt donkerder als u op de functietoets <-> drukt. Keer terug naar het vorige niveau door op <EXIT> te drukken.
DOP11A-30
DOP11A-40
DOP11A-50 De kleurintensiteit op het beeldscherm kan via een dataregister en het commando [DIM] worden geregeld. Dit commando wordt in de programmeersoftware ingevoerd in de commandoregel onder [Set up] / [System signals].
Het contrast wordt beïnvloed door de omgevingstemperatuur. Als het bedieningspaneelwordt geprogrammeerd in een ruimte met een temperatuur die duidelijk afwijkt van dieop de plaats van opstelling, moet na 15 – 30 minuten het contrast worden ingesteld voorde werkelijke omgevingstemperatuur.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l00
I
39
5
40
uncties bedieningspaneelnbedrijfstelling
ETHERNET (MAC)-adres bepalen:Het ETHERNET-adres van de optiekaart PFE11A wordt in de configuratiemodus(SETUP) weergegeven. Gebruik de toetscombinatie <Ä> <MAIN> (DOP11A-20 enDOP11A-40) of schakelaarstand 4 (DOP11A-30 en DOP11A-50) om naar de configura-tiemodus te gaan.Het fysieke ETHERNET-adres wordt weergegeven onder de menuoptie [ExpansionCards – Slot 1 – PFE].
Bedrijfsmodus (RUN)
In de bedrijfsmode wordt de applicatie uitgevoerd. Bij de overgang naar debedrijfsmodus wordt blok 0 automatisch op het beeldscherm weergegeven.Op het bedieningspaneel wordt het geïntegreerde toetsenbord gebruikt om in debedrijfsmodus waarden te markeren en te wijzigen.Als er tussen bedieningspaneel en controller een communicatiefout optreedt, wordt ophet beeldscherm een foutmelding weergegeven. Het bedieningspaneel start auto-matisch zodra de communicatie is hersteld. Als u bij communicatiefouten een I/O-toets-combinatie hebt ingevoerd, wordt deze opgeslagen in de buffer van hetbedieningspaneel en zodra de communicatie is hersteld aan de controller overge-dragen.De klok van het bedieningspaneel kan continu data naar een register in de controllerzenden om een bewakingsfunctie te activeren. Met deze bewakingsfunctie kan de con-troller herkennen of er een communicatiefout is opgetreden. De controller test of hetregister is bijgewerkt. Als dat niet het geval is, kan in de controller een alarm wordengegenereerd dat naar een communicatiefout verwijst.De werking van de verschillende objecten en functies in de bedrijfsmodus wordt ver-klaard in samenhang met de beschrijving van de desbetreffende objecten en functies.
Real-timeklok instellen
De real-timeklok van het bedieningspaneel wordt ingesteld in het menu [Setup] onder[Date / Time].Kies de optie [Set terminal clock]. Vervolgens worden datum en tijd weergegeven. Drukop <SET> om de instelling te wijzigen. Voer de gewenste waarden in. In de wijzigings-modus beweegt u de cursor met de pijltoetsen. Druk op <NEXT> voordat u op ENTERdrukt, om terug te keren naar het vorige menu of om de instelling te annuleren.De real-timeklok kan ook worden ingesteld in de bedrijfsmodus via een manoeuvreer-baar klokobject en bij de projectoverdracht van de pc naar het bedieningspaneel.
Per commando kan door een digitaal signaal worden aangegeven wanneer de batterijvoor de real-timeklok moet worden vervangen.
FI
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
5Functies bedieningspaneeInbedrijfstelling
Informatiepagina In het bedieningspaneel is een informatiepagina geprogrammeerd. Deze pagina wordtopgeroepen door de toetscombinatie <Ä> en <PREV> in de bedrijfsmodus gelijktijdigin te drukken. Een functie- of tiptoets kan eveneens worden gebruikt of geconfigureerdom de informatiepagina op te roepen.Helemaal boven aan de informatiepagina worden het huidige bedieningspaneel, deversie van het systeemprogramma en de hardwareversie weergegeven.
Parameter Beschrijving
STARTS Aantal starts van het bedieningspaneel.
RUN Aantal bedrijfsuren van het bedieningspaneel.
CFL Aantal bedrijfsuren van de achtergrondverlichting.
32°C MIN: 21 MAX: 38 (voorbeeld)
Actuele bedrijfstemperatuur, laagste en hoogste gemeten temperatuur.
DYNAMIC MEMORY Vrij RAM-geheugen (werkgeheugen) in bytes.
FLASH MEM PROJ Vrij flashgeheugen (projectgeheugen) in bytes.
FLASH MEM BACK Gereserveerd
FLASH CACHEHITS Percentage van de blok-/toewijzingscachetreffers in het bestandssysteem.
FLASH ALLOCS Maximaal percentage gebruikte of geactiveerde toewijzingen per blok in het bestandssysteem.
DRIVER 1 Huidige driver en huidige driverversie.
DIGITAL I/Os Aantal digitale signalen dat met controller 1 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
ANALOG I/Os Aantal analoge signalen dat met controller 1 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
I/O POLL Tijd in ms tussen twee aflezingen van hetzelfde signaal in controller 1.
PKTS Aantal signalen in elk pakket dat tussen bedieningspaneel en controller 1 wordt overgedragen.
TOUT1 Aantal time-outs bij de communicatie met controller 1.
CSUM1 Aantal checksumfouten bij de communicatie met controller 1.
BYER Aantal bytefouten in de communicatie.
DRIVER 2 Huidige driver en huidige driverversie. De parameters voor driver 2 wor-den alleen weergegeven als controller 2 in het project is gedefinieerd.
DIGITAL I/Os Aantal digitale signalen dat met controller 2 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
ANALOG I/Os Aantal analoge signalen dat met controller 2 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
I/O POLL Tijd in ms tussen twee aflezingen van hetzelfde signaal in controller 2.
PKTS Aantal signalen in elk pakket dat tussen bedieningspaneel en controller 2 wordt overgedragen.
TOUT2 Aantal time-outs bij de communicatie met controller 2.
CSUM2 Aantal checksumfouten bij de communicatie met controller 2.
1 / 2 / 3 Huidige poort voor FRAME, OVERRUN en PARITY.1=RS-422-poort, 2=RS-232-poort en 3=RS-485-poort.
FRAME Aantal framefouten op de desbetreffende poort.
OVERRUN Aantal overschrijffouten op de desbetreffende poort.
PARITY Aantal pariteitsfouten op de desbetreffende poort.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l00
I
41
5
42
uncties bedieningspaneelnbedrijfstelling
Joystickfuncties Geldt alleen bij DOP11A-20 en DOP11A-40.Met deze functie kunnen de pijltoetsen als functietoetsen worden gebruikt. Voer hetcommando "AK" en een adres in op de commandoregel onder [System signals]. Voor-beeld: "AKM100" (commando AK en geheugencel M100).
Geheugencel M100 fungeert als activeringssignaal en de vier volgende geheugencellenhebben functies die corresponderen met het volgende besturingsblok:
Als een pijltoets wordt ingedrukt terwijl het activeringssignaal aanwezig is, wordt degeheugencel geactiveerd die overeenkomt met de ingedrukte toets. Als het activerings-signaal wordt gegenereerd, hebben de pijltoetsen niet hun normale functie.
53107AENAfbeelding 23: systeemsignalen
Geheugencel Beschrijving
Mn0 Actief = joystickfunctie. Niet actief = normale functie.
Mn1 PIJL LINKS
Mn2 PIJL OMLAAG
Mn3 PIJL OMHOOG
Mn4 PIJL RECHTS
FI
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
5Functies bedieningspaneeInbedrijfstelling
Voorbeeld Het volgende voorbeeld kan worden gebruikt om tussen joystickfunctie en normalefunctie om te schakelen.
Voer de volgende stappen uit:• Gebruik de DEMO-driver.• Voer de tekst "AKM1" in onder [System signals] / [Commands].• Maak een tekstblok aan.• Voer de statische tekst "JOYSTICK" in.• Maak een digitaal object aan met de volgende instellingen:
– Digital signal: M1– Text 0: OFF– Text 1: ON– Activate input: YES
• Maak nog vier digitale objecten aan om de geheugeninhoud van M2, M3, M4 en M5te volgen.
Verschijningsvorm van het tekstblok volgens de voorbeeldinstellingen:JOYSTICK # - - -M2 #M3 #M4 #M5 #
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l00
I
43
6
44
roject overdragen met pc en HMI-Builderedrijf en onderhoud
6 Bedrijf en onderhoud6.1 Project overdragen met pc en HMI-Builder
Voor de inbedrijfstelling van de bedieningspanelen met de pc hebt u de HMI-Builder-software nodig.
1. Start het programma HMI-Builder.
2. Selecteer in het keuzeveld [Settings] / [Menu language] de gewenste taal.
10375AEN
10376AEN
PB
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
6Project overdragen met pc en HMI-BuilderBedrijf en onderhoud
3. Gebruik de functie [File] / [Open] om het projectbestand te openen dat u op het bedie-ningspaneel wilt laden.
4. Selecteer in het keuzeveld [Transfer] / [Comm. settings] de communicatieverbinding[Use serial transfer] en voer de benodigde parameters in:
Seriële overdracht bij gebruik van de programmeerkabel PCS11A.Stel de volgende gegevens in:• communicatiepoort van de pc (bijvoorbeeld Com1);• overdrachtssnelheid (standaard 57600);• time-out (vrije keuze, standaard 10000 ms);• aantal hernieuwde pogingen bij storing van de communicatie (standaard 3).
10377AEN
10378AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
45
6
46
roject overdragen met pc en HMI-Builderedrijf en onderhoud
5. Nu kan het project worden overgebracht naar het bedieningspaneel met het keuze-veld [Transfer] / [Project].
De volgende functies zijn standaard geactiveerd en moeten in deze instelling blijvenstaan:• project testen bij het verzenden;• gehele project verzenden;• automatische omschakeling van het bedieningspaneel RUN/TRANSFER;• versie van het bedieningspaneel controleren.
De data worden gedownload nadat u op de knop [Send] hebt gedrukt.
Als een project voor het eerst naar een bedieningspaneel wordt overgebracht, gebeurtdit door middel van een seriële verbinding en de programmeerkabel PCS11A.
10379AEN
PB
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
6Project overdragen met pc en HMI-BuilderBedrijf en onderhoud
Nu worden na elkaar de volgende stappen uitgevoerd:• omschakeling van het bedieningspaneel naar de overdrachtsmodus (TRANSFER);• overdracht van de communicatiedriver voor frequentieregelaar en plc;• overdracht van de projectdata;• omschakeling van het bedieningspaneel naar de RUN-modus.
In het display van het bedieningspaneel worden de afzonderlijke stappen tijdens deoverdracht weergegeven.
Als de overdracht is voltooid, kunt u het dialoogvenster verlaten met de knop [Exit]en HMI-Builder afsluiten.
10381AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
47
6
48
edrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneeledrijf en onderhoud
6.2 Bedrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneel
53588AXX
[1] Firmwareversie van het bedieningspaneel
[2] Status van de bootprocedureBijvoorbeeld: PROJECT STATUSTCP/IP ADRESSCHECKING PLC 1CHECKING PLC 2...
[3] In controller 1 geladen communicatiedriverBijvoorbeeld:DEMOSEW_MOVIDRIVE...
[4] In controller 2 geladen communicatiedriverBijvoorbeeld:DEMOSEW_MOVIDRIVE...
[5] Communicatiestatus van controller 1Bijvoorbeeld:NO CONNECTIONDEMOMOVITRAC 07MOVIDRIVE AMOVIDRIVE B...
[6] Communicatiestatus van controller 2Bijvoorbeeld:NO CONNECTIONDEMOMOVITRAC 07MOVIDRIVE AMOVIDRIVE B...
[7] Versie van de bootroutine van het bedieningspaneel
DOP11A-40
Firmware: V1.00
Status: Booting filesystem
Driver1: SEW_MOVIDRIVE
Driver2: DEMO
PLC1: MOVIDRIVE B
Boot: V5.00
PLC2: DEMO
[1]
[2]
[3]
[4]
[5]
[6]
[7]
BB
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
6FoutmeldingenBedrijf en onderhoud
6.3 FoutmeldingenFouten die in de RUN-modus optreden, worden in de linkerbovenhoek van het displayals foutmelding weergegeven.Er zijn twee verschillende groepen:• bootfouten (geen frequentieregelaar gevonden);• bedrijfsfouten – Comm Errors (foutenlijst).
Bootfouten (geen frequentieregelaar gevonden)
Bootfout "1: Comm Error 254" betekent: geen communicatie mogelijk met de aange-sloten frequentieregelaars.
53590AXX
[1] Controller waarbij de communicatiefout optreedtbijvoorbeeld 1 of 2
[2] Fouttypebijvoorbeeld bedrijfsfout – Comm Error
[3] Met RS-485 adres:bijvoorbeeld01 – 99254 (= Point to Point!)
1: Comm Error 254[1]
[2]
[3]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
49
6
50
outmeldingenedrijf en onderhoud
Bedrijfsfouten – Comm Errors (foutenlijst)
Melding van bedienings-paneel
Foutcode Beschrijving
no error 00 00 Geen fout
invalid parameter 00 10 Ongeoorloofde parameterindex
fct. not implement 00 11 Functie/parameter niet geïmplementeerd• De door het bedieningspaneel aangesproken parameter is in de controller niet
bekend. Controleer of de juiste MOVILINK®-driver is geselecteerd. Het onderscheid tussen de afzonderlijke parameters van de controllers MOVITRAC® 07, MOVIDRIVE® A en MOVIDRIVE® B is gering.
• Een andere oorzaak van deze fout is mogelijk de firmware van de controller. Nieuw binnenkomende parameters zijn in oudere versies van de apparaatfirmware gedeeltelijk niet bekend.
read only access 00 12 Alleen leestoegang toegestaan• Er is geen schrijftoegang tot de aangesproken parameter. Deactiveer de functie
[Activate input] in het project van het bedieningspaneel.
param. lock active 00 13 Parameterblokkering actief• De functie [Parameter block] is geactiveerd door parameter P803 in de aangespro-
ken controller. Stel parameter P803 in op "OFF" met het bijbehorende handprogram-meerapparaat van de controller of met de pc-software MOVITOOLS® om de parameterblokkering uit te schakelen.
fact. set active 00 14 Fabrieksinstelling actief• De controller voert op dit moment een fabrieksinstelling door. Daarom is het gedu-
rende enkele seconden niet mogelijk parameters te veranderen. De communicatie wordt na het beëindigen van de fabrieksinstelling automatisch weer geactiveerd.
value too large 00 15 Waarde voor parameter te groot• Het bedieningspaneel probeert een waarde naar een parameter te schrijven die
buiten het bereik valt. Pas in het project van het bedieningspaneel bij [Access] de minimale en maximale invoerwaarde aan. De desbetreffende minimum- en maxi-mumwaarden vindt u in de parameterlijst van de controller.
value too small 00 16 Waarde voor parameter te klein• Het bedieningspaneel probeert een waarde naar een parameter te schrijven die
buiten het bereik valt. Pas in het project van het bedieningspaneel bij [Access] de minimale en maximale invoerwaarde aan. De desbetreffende minimum- en maxi-mumwaarden vindt u in de parameterlijst van de controller.
option missing 00 17 Voor deze functie/parameter ontbreekt de vereiste optiekaart
system error 00 18 Fout in systeemsoftware van de controller• Neem contact op met de serviceafdeling van Vector Aandrijftechniek.
no RS485 access 00 19 Parametertoegang alleen via RS-485-procesinterface op X13
no RS485 access 00 1A Parametertoegang alleen via RS-485-diagnose-interface
access protected 00 1B Parameter is niet toegankelijk vanwege beveiliging• Deze parameter kan niet worden gelezen of geschreven en is daarom niet geschikt
voor gebruik in het bedieningspaneel.
inhibit required 00 1C Regelaarblokkering noodzakelijk• De aangesproken parameter kan alleen worden gewijzigd als de controller geblok-
keerd is. Activeer de regelaarblokkering door klem X13.0 los te trekken of met de veldbus (stuurwoord 1/2 basisblok = 01hex).
incorrect value 00 1D Ongeldige waarde• Sommige parameters kunnen alleen met bepaalde waarden worden geprogram-
meerd. De desbetreffende minimum- en maximumwaarden vindt u in de parameter-lijst van de controller.
fact set activated 00 1E Fabrieksinstelling is geactiveerd
not saved in EEPRO 00 1F Parameter is niet opgeslagen in de EEPROM• Spanningsuitvalbestendig opslaan is mislukt.
inhibit required 00 20 Parameter kan niet worden gewijzigd als eindtrap is vrijgegeven • De aangesproken parameter kan alleen worden gewijzigd als de regelaar is
geblokkeerd. Activeer de regelaarblokkering door klem X13.0 los te trekken of met de veldbus (stuurwoord 1/2 basisblok = 01hex).
FB
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
6Vector-elektronicaserviceBedrijf en onderhoud
6.4 Vector-elektronicaserviceTer reparatie aanbieden
Neem als u een probleem niet kunt oplossen contact op met Vector-elektronica-service.Geef bij overleg met de serviceafdeling van Vector Aandrijftechniek altijd de type-aanduiding van het apparaat op. Onze serviceafdeling kan u dan efficiënter helpen.
Geef de volgende informatie door als u het apparaat ter reparatie aanbiedt:• serienummer (Æ typeplaatje);• typeaanduiding;• korte beschrijving van de applicatie;• soort fout;• bijzondere omstandigheden;• uw eigen vermoeden van wat er aan de hand is;• voorafgegane ongebruikelijke gebeurtenissen, enz.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
51
7
52
roject aanmakenrogrammeren
7 Programmeren7.1 Project aanmaken
Principes In dit hoofdstuk worden de structuur en bediening van het paneel in grote lijnenbeschreven. Bovendien worden er algemene regels en objectparameters gegevenevenals gemeenschappelijke functies, die in algemene zin voor het bedieningspaneelgelden.
Procedure bij het programmeren van een project
Als een applicatie voor het bedieningspaneel grafisch wordt opgebouwd, heeft de ope-rator een gebruikersvriendelijk bewakingshulpmiddel tot zijn beschikking. Het is daaromvan belang, de installatie en alle benodigde functies zorgvuldig te structureren. Beginmet het overkoepelende niveau, vóór u de details aanpakt. Baseert u zich bij het pro-grammeren van een project op de functies die in uw installatie aanwezig zijn. Al naar-gelang hun complexiteit komt iedere functie overeen met een of meer blokken. Eenproject kan zowel grafische blokken als tekstblokken bevatten. Elk blok kan vervolgensweer uit statische of dynamische objecten bestaan. Een applicatie is pas gestructureerdals de blokken in hiërarchieën worden geplaatst die de operator ertoe in staat stellenintuïtief te werken. Een applicatie kan ook op basis van volgordebesturing wordensamengesteld.
Vóór de inbedrijfstelling kan de applicatie geheel of gedeeltelijk worden getest.
53375ANLAfbeelding 24: blokstructuur
Blok 0
Blok n Blok m
Blok 0
Blok 10
Blok 11
Blok 20
Blok 12
Blok 13
Blok 14
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Project aanmakenProgrammeren
Effectieve communicatie
Om een snelle en doelmatige communicatie tussen bedieningspaneel en controller tekunnen garanderen, moet u voor de signaaloverdracht en -optimalisatie de volgendeinstructies lezen.
Signalen die de duur van de communicatie beïnvloedenAlleen de signalen voor de objecten in het huidige blok worden continu gelezen. Ook dedynamische objectsignalen horen daarbij. Signalen voor objecten in andere blokkenworden niet gelezen. Het aantal blokken is daarom niet van invloed op de duur van decommunicatie.
Behalve de signalen voor de objecten in het huidige blok ontvangt het bedieningspaneelde volgende signalen van de controller continu:• indicatiesignalen (blokkop)• blokafdruksignalen (blokkop)• register van de LED's• alarmsignalen• externe bevestigingssignalen voor alarmen en alarmgroepen• aanmeldsignaal (wachtwoord)• afmeldsignaal (wachtwoord)• register van de trendkarakteristieken• register voor staafobjecten, als minimum- en maximumindicatoren worden toegepast• nieuw indicatieregister• zoemerregister• achtergrondverlichtingssignaal• cursorbesturingsblok• receptbesturingsblok• bibliotheekindexregister• indexregister• register voor de plc-klok, als deze in het bedieningspaneel wordt gebruikt• signaal bij het wissen van lijsten (alarminstellingen)• besturingsregister voor "geen protocol"-modus• "geen protocol"-signaal
Signalen die de duur van de communicatie niet beïnvloedenDe volgende signalen hebben geen effect op de duur van de communicatie:• signalen voor functietoetsen• tijdkanalen• objecten in alarmteksten
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
53
7
54
roject aanmakenrogrammeren
Communicatie optimaliserenControllersignalen samenvattenDe signalen van de controller (zie de lijst op blz. 53) worden het snelst gelezen als ze ineen groep zijn gebundeld. Als er bijvoorbeeld 100 signalen zijn gedefinieerd, bereikt ude hoogste leessnelheid door ze te bundelen (bijvoorbeeld H0–H99). Vindt er eengedeelde signaaloverdracht plaats (bijvoorbeeld P104, H17, H45, enz.), dan worden dedata langzamer bijgewerkt.
Blokken optimaal verwisselenEen optimale verwisseling van blokken wordt bereikt met de bloksprongfunctie van defunctietoetsen of met sprongobjecten. Het indicatiesignaal in de blokkop mag alleenworden gebruikt als de controller de oproep van een ander blok moet afdwingen. Als decontroller van indicatie moet wisselen, kan ook het nieuwe indicatieregister worden toe-gepast. Dit beïnvloedt de communicatie minder dan een grotere hoeveelheid indicatie-signalen.
SignaalpakkettenAls signalen tussen bedieningspaneel en controller moeten worden overgedragen,gebeurt dit niet voor alle data gelijktijdig. In plaats daarvan wordt de informatie in pak-ketten onderverdeeld, die altijd verschillende signalen bevatten. Het aantal signalen inelk pakket wordt bepaald door de gebruikte driver. Om de communicatie zo snel mogelijk te laten verlopen, moet het aantal pakketten zoklein mogelijk gemaakt worden. Gegroepeerde signalen hebben slechts een minimaalaantal pakketten nodig. Een dergelijke programmering is echter niet in elk geval moge-lijk. Er treden bij deze procedure tussenruimten tussen de signalen op. Deze tussen-ruimte bepaalt de maximale afstand tussen twee signalen die bij hetzelfde pakket horen.De grootte van de tussenruimte wordt bepaald door de gebruikte driver.
GebruikersinterfaceGebruik grafische blokken voor de gebruikersinterface.Tekstblokken zijn in eerste instantie bedoeld voor de rapportage. Zij zijn langzamer envereisen een groter geheugen dan grafische blokken.
Gebruik 3D-effecten voor een fraai ogende gebruikersinterface.Met combinaties van objecten met vensters en 3D-rechthoeken kunt u een optischhoogwaardige vormgeving tot stand brengen. Daarbij wordt lichtinval van linksbovengesimuleerd. Hierdoor worden schaduweffecten aan de onder- en rechterzijde van ver-hoogde objecten en aan de boven- en linkerzijde van verlaagde objecten veroorzaakt.
53572ANL
543
X
2
X
1
XXX
109876543
X
2
X
1
XXX
109876Signaal
Toepassing
Tussenruimte
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Project aanmakenProgrammeren
Menustructuur Het bedieningspaneel beschikt over twee bedrijfssoorten: configuratiemodus en bedrijfs-modus. In elke bedrijfssoort staat al naargelang de functie een verschillend aantalniveaus ter beschikking. Elk niveau bestaat uit een menu, waarin u opties vastlegt ofnavigatieparameters tussen de afzonderlijke niveaus (menu's) kunt selecteren.
Een applicatie wordt samengesteld uit blokken: grafische blokken en/of tekstblokken (ineerste instantie voor de rapportage). In de blokken worden waarden van de controllerweergegeven en gewijzigd. De programmeur geeft elk blok een nummer tussen 0 en989. De blokken 990-999 zijn gereserveerd voor bepaalde taken. Dit zijn de zoge-naamde systeemblokken. Het bedieningspaneel functioneert op basis van objecten. Dithoudt in dat een blok alle besturings- en bewakingssignalen kan bevatten die aan eenbepaald object (bijvoorbeeld een pomp) zijn gekoppeld.
53376ANLAfbeelding 25: Configuratie- en bedrijfsmodus
Ta
al
Ind
exre
gis
ter
Syste
em
sig
na
len
Co
ntr
olle
rke
uze
Niveau 1
Configuratiemodus Bedrijfsmodus
Niveau 2
Niveau 3
Blok 0
Blok n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
55
7
56
roject aanmakenrogrammeren
Blokken Voor elk blok wordt een kop gedefinieerd. Hierin worden het bloknummer, bloktype, sta-tuswoord, enz. aangegeven. De volgende functies kunnen ook als blokken wordenopgeroepen:• alarm• tijdkanalen• systeemmonitor• e-mail• contrastinstellingen
Deze worden als systeemblokken aangeduid.Voor het model DOP11A-10 zijn maximaal 150 blokken toegestaan. Voor alle anderebedieningspanelen kunnen maximaal 990 blokken worden gedefinieerd.
Signaalformaten De volgende signaalformaten zijn in het dialoogvenster voor elk object beschikbaar,vooropgesteld dat de gekozen driver het signaalformaat ondersteunt.
Het type van een gedefinieerd blok kan niet worden gewijzigd.
Formaattype Bereik
Signed 16-Bit –32768 – +32767
Unsigned 16-Bit 0 – +65535
Signed 32-Bit –2147483648 – +2147483647
Unsigned 32-Bit 0 – +4294967295
Getal met zwevende komma en exponent, 32-bits
±3,4E38 getal groter dan 1.000.000 wordt met exponent aangegeven (niet met MOVILINK®-driver).
Getal met zwevende komma, zonder expo-nent, 32-bits
De parameterposities (inclusief decimaalscheidingsteken en andere tekens) en de decimalen geven het beschikbare bereik (de area) aan. De uitkomst van bijvoorbeeld 8 posities en 3 decimalen is ±999.999 (niet met MOVILINK®-driver).
BCD-getal met zwevende komma
0 – 9999,9999 (niet met MOVILINK®-driver)
BCD 16-Bit 0 – 9999 (niet met MOVILINK®-driver)
BCD 32-Bit 0 – 99999999 (niet met MOVILINK®-driver)
HEX 16-Bit 0 – FFFF
HEX 32-Bit 0 – FFFF FFFF
Seconds 16-Bit Analoog numeriek object, dat in het tijdformaat kan worden weergegeven. Syntaxis: <uren:minuten:seconden> (niet met MOVILINK®-driver).
Seconds 32-Bit Analoog numeriek object, dat in het tijdformaat kan worden weergegeven. Syntaxis: <uren:minuten:seconden> (niet met MOVILINK®-driver).
Tekenvolgorde Tekenvolgorde die bij de functie "dynamiek voor grafische objecten" in de modellen DOP11A-20 tot DOP11A-50 kan worden gebruikt. Voorbeeld: In de objecten "statisch symbool", "digitaal symbool" en "meervoudig sym-bool" kan de dynamische eigenschap "symbool" aan een register worden gekoppeld waaraan het formaat "tekenvolgorde" is toegekend.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Project aanmakenProgrammeren
Installatie HMI-BuilderProgrammeer- software
Met de programmeersoftware HMI-Builder kunnen projecten worden gemaakt voorbedieningspanelen van de DOP11A-serie. De functies in de HMI-Builder wordenbepaald door het gekozen bedieningspaneel.Voor de programmeersoftware wordt werken met de muis aanbevolen. Toetscombina-ties staan in het Windows-gebruikershandboek.In de programmeersoftware wordt een project uit grafische blokken en tekstblokkensamengesteld. Vervolgens wordt het project naar het bedieningspaneel verzonden.Voor alle functies staat een on-line Help ter beschikking. Druk op toets <F1> om de hulpvoor de desbetreffende functie op te roepen. Als u op de Help-knop in de werkbalk envervolgens op een functie klikt, wordt er informatie over de geselecteerde functie weer-gegeven.
Systeem- voorwaarden
Voor HMI-Builder is een pc nodig met minimaal 55 MB vrij geheugen en als besturings-systeem Microsoft Windows 95/98/NT/2000/XP. De programmeersoftware is geschiktvoor een kleuren- of een zwart-witmonitor.
HMI-Builder installeren
De programmeersoftware wordt op een cd geleverd. Nadat de cd in het cd-rom-stationis geplaatst, start de installatie automatisch. Als dit niet gebeurt, selecteert u in het menuStart de optie [Uitvoeren] en voert u het commando D:/setup.exe in (waarbij D: staatvoor de letter van het cd-romstation). Voor de installatie van de programmeersoftwareklikt u op de naam en volgt u de instructies.Tijdens de installatie wordt een symbool voor de programmeersoftware aangemaakt inde programmagroep van de programmeersoftware. U kunt de programmeersoftwarestarten door op [Start] te klikken en [Programma's] / [Drive Operator Panels DOP] / [HMI-Builder] te selecteren. Het handboek kan direct vanaf de cd worden gelezen door op[Manuals] te klikken.
Tekenbereik 16-bits Tabelformaat dat kan worden gebruikt voor een gebeurtenis in een dyna-mische functie bij grafische objecten van de modellen DOP11A-20 tot DOP11A-50. Voorbeeld: Aan een registergroep moeten verschillende waarden worden toegewe-zen als de invoerwaarde overeenstemt met 99. Daarom wordt de eerste waarde in het veld Value van register D21 in het veld Signal ingevoerd. Als in het veld Value <1,2,3,4> staat, wordt de waarde 2 in het volgende register (D22) ingevoerd, enz.
Formaattype Bereik
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
57
7
58
roject aanmakenrogrammeren
Menu De menulijst bevat verschillende dropdownmenu's.
Statusregel De statusregel bevindt zich onder in het programmavenster van HMI-Builder. In hetmenu [View] is een functie beschikbaar waarmee de statusregel kan worden in- en uit-geschakeld. Het linkerdeel van de statusregel bevat informatie over de in het menu gemarkeerdefunctie. De functies van de werkbalk worden beknopt beschreven als de cursor zichboven de desbetreffende knop bevindt.In het rechterdeel van de statusregel wordt aangegeven welke van de volgende toetsenis geactiveerd:OVR overschrijven (Insert-toets)CAP Caps Lock NUM Num LockBovendien worden de coördinaten (rij en kolom) in de Block manager weergegeven.
Menu Beschrijving
File Functies die gevolgen hebben voor het hele project.
Edit Hier vindt u o.a. de volgende functies: • Cut• Copy• Paste
View
Van hieruit kunt u naar de volgende menu's gaan:• Block manager• Alarm handling• Symbol manager
Functions In dit menu worden de functietoetsen, LED's, wachtwoorden en macro's geconfigu-reerd. Hier worden ook alarmteksten ingevoerd en alarmgroepen vastgelegd.
Setup Hier wordt de basisconfiguratie voor het bedieningspaneel vastgelegd.
Object Is alleen in de managers beschikbaar en bevat alle objecten. De objecten staan bovendien in de toolbox.
Layout Is alleen beschikbaar in de beheerfunctie voor grafische blokken en omvat alle functies voor de positionering van objecten in grafische blokken.
Block manager Instellingen voor de weergave van de Block manager.
Transfer De functies in dit menu worden gebruikt om projecten over te dragen tussen de programmeersoftware en het bedieningspaneel.
Window Algemene Windows-functies. Bovendien worden hier rasterinstellingen gedefinieerd en zoekpaden naar externe programma's (bijvoorbeeld Paintbrush) vastgelegd.
Help De helpfuncties voor het programma.
53108AXXAfbeelding 26: statusregel
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07Programmeren
7.2 Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07In dit hoofdstuk wordt de communicatie tussen het bedieningspaneel en de SEW-fre-quentieregelaars MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07 beschreven.Er wordt ook beschreven hoe parameters en variabelen kunnen worden aangesprokenen gelezen. Bovendien wordt er ingegaan op situaties waarbij verschillende regelaarsvia RS-485 verbonden zijn.
Seriële verbinding tussen bedieningspaneel en regelaar
Gebruik de PCS11A-kabel voor de aansluiting van pc en bedieningspaneel. Het bedie-ningspaneel wordt via deze kabel geprogrammeerd.
Programmeer-kabel PCS11A
Kabel tussen bedieningspaneel en pc voor de programmering van het bedienings-paneel.Vaste lengte van 3 m.
53250AXXAfbeelding 27: programmeerkabel PCS11A
PCS11APCS11A
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
59
7
60
ommunicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07rogrammeren
Communicatie-instellingen in HMI-Builder
Communicatie instellen tussen bedieningspaneel en regelaar
De instellingen voor de communicatie tussen bedieningspaneel en regelaar worden ver-richt in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals].
Als u de communicatiepoort wilt wijzigen, selecteert u [Controller 1] (of [Controller 2]),houdt u de linkermuisknop ingedrukt en sleept u de controller naar de andere commu-nicatiepoort.Druk op de rechtermuisknop om de communicatieparameter in te voeren.
10771AENAfbeelding 28: communicatie-instellingen
CP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07Programmeren
Default settings
Settings Het RS-485-regelaaradres wordt gedefinieerd onder Settings.
U kunt de volgende waarden invoeren: 0–99, 254 en 255.
10772AXXAfbeelding 29: Default settings
Port RS-232C of RS-422
Baud rate 9600
Data bits 8
Stop bits 1
Parity Even
Parameter Beschrijving
Default Station Wanneer het bedieningspaneel wordt opgestart nadat de netvoeding is ingeschakeld, wordt met het hier ingevoerde regelaaradres een communicatieverbinding tot stand gebracht.Dit regelaaradres wordt altijd gebruikt als geen ander RS-485 adres wordt aangegeven bij de definitie van communicatie-objecten.
Adres Toepassing/beschrijving
0–99 Individueel regelaaradres
254 Peer-to-peer-communicatieDit adres mag niet worden gebruikt als verschillende regelaars via RS-485 zijn gekop-peld aan het bedieningspaneel.
255 BroadcastadresAlle op de RS-485-bus aangesloten regelaars ontvangen data, maar zenden geen antwoord terug naar het bedieningspaneel.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
61
7
62
ommunicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07rogrammeren
Advanced settings
Adressering van parameters en variabelenAdressering De MOVILINK®-driver kent de volgende dataformaten:
Zonder de toevoeging NV worden de data in het RAM van de regelaar geschreven engaan deze verloren nadat de regelaar is uitgeschakeld.
Digitale data (bitsgewijze toegang)
Advanced Settings Beschrijving
Interval Kan niet worden ingesteld in de MOVILINK®-driver.
Timeout Tijd in [ms] voor herhaalde verzending.
Retries Aantal zendpogingen tot er een communicatiefout wordt gegenereerd.
Retry time Time-out voor het resetten van de communicatiefout. Na deze time-out wordt opnieuw geprobeerd de communicatieverbinding tot stand te brengen.
P Voor parameters (vluchtig schrijven)
NVP Voor parameters (niet-vluchtig schrijven)
X Voor index (vluchtig schrijven)
NVX Voor index (niet-vluchtig schrijven)
H Voor IPOS-variabelen (vluchtig schrijven)
NVH Voor IPOS-variabelen (niet-vluchtig schrijven H0 – H127)
De toevoeging NV is nodig voor tegen spanningsuitval beveiligde opslag. De dataworden dan weggeschreven in het EEPROM van de regelaar. Er moet wel op wordengelet dat alleen een beperkt aantal schrijfinstructies voor het EEPROM mag worden uit-gevoerd. Gebruik de toevoeging NV daarom voorzichtig.
Device Minimum address Maximum address Comment
P rr . bb P0.0 P963.31 Bit bb in register rr
NVP rr . bb NVP0.0 NVP963.31 Bit bb in register
X rr . bb X8192.0 X24575.31 Bit bb in register rr
NVX rr . bb NVX8192.0 NVX24575.31 Bit bb in register rr
H rr . bb H0.0 H511.31 (H1023.31 voor MOVIDRIVE® B)
Bit bb in register rr
NVH rr . bb NVH0.0 NVH511.31 (NVH1023.31 voor MOVIDRIVE® B)
Bit bb in register rr
B rr B0 B63 (lokale bits, die in het bedieningspaneel worden opgeslagen)
Bit bb
CP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07Programmeren
Bij sommige regelaarparameters wordt meer informatie opgeslagen. De parametersP10, P11 en P12 worden bijvoorbeeld via index 8310 gecodeerd. U kunt de volgendenotatie gebruiken om deze parameters ook gedeeltelijk te kunnen evalueren:• H100. 0–15 Low word van IPOS-variabele H100• H100.16–32 High word van IPOS-variabele H100
Digitale data (gedeeltelijke toegang)
Analoge signalen
Device Minimum address Maximum address Comment
P rr . a-b P0.0-1 P963.0-31 P rr . a-ba = startbitb = aantal bits dat gelezen moet worden
VoorbeeldH 100 . 7-8Data worden gelezen van bit 7 tot en met bit 14.
NVP rr . a-b NVP0.0-1 NVP963.0-31
X rr . a-b X8192.0-1 X24575.0-31
NVX rr . a-b NVX8192.0-1 NVX24575.0-31
H rr . a-b H0.0-1 H511.0-31 (H1023.0-31 voor MOVIDRIVE® B)
NVH rr . a-b NVH0.0-1 NVH511.0-31 (NVH1023.0-31 voor MOVIDRIVE® B)
Device Minimum address Maximum address Comment
P rr P0 P963 Register rr
NVP rr NVP0 NVP963 Register rr
X rr X8192 X24575 Register rr
NVX rr NVX8192 NVX24575 Register rr
H rr H0 H511 (H1023 voor MOVIDRIVE® B)
Register rr
NVH rr NVH0 NVH511 (NVH1023 voor MOVIDRIVE® B)
Register rr
R rr R0 R63 (register, opgesla-gen in het bedienings-paneel)
Register rr
Alle parameters, variabelen en indices zijn 32-bits waarden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
63
7
64
ommunicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07rogrammeren
Communicatie met regelaars in RS-485-netwerk
Het RS-485-adres dat in de driverparameter is ingevoerd als Default Station, wordt nainschakeling van de netvoeding door het bedieningspaneel aangesproken.Dit adres wordt ook gebruikt als er geen ander adres is opgegeven.De volgende notatie wordt gebruikt voor het adresseren van regelaars met een specifiekRS-485-adres:
VoorbeeldDefault station RS-485 adres 254 (peer-to-peer). Alleen te gebruiken als er maar éénregelaar is aangesloten op het bedieningspaneel.
Procesdata De MOVILINK®-driver kan een tot drie procesdata per regelaar uitvoeren, afhankelijkvan de instelling.Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen Process Output-data (PO-data vande plc naar de regelaar) en Process Input-data (PI-data van de regelaar naar de plc).Het aantal procesdata is ingesteld in MOVILINK®-driver Dialog. De regelaarparameterP90 PD configuration moet dezelfde waarde hebben.
Toegang tot procesdata op basis van bits
Toegang tot procesdata op basis van woorden (16 bits)
P100 Communicatie met parameter P100.Het adres dat bij de configuratie van de driver is ingevoerd in het invoerveld [Default station], wordt gebruikt als communicatieadres.
2:P100 Communicatie met parameter P100 van de regelaar met adres 2
4:H102 Communicatie met IPOS-variabele H102 van de regelaar met adres 4
Device Minimum addres Maximum addres Comment
PO rr . bb PO1.0 PO3.15 Bit bb in register rr
PI1 rr . bb PI1.0 PI3.15 Bit bb in register
Device Minimum addres Maximum addres Comment
PO rr PO1 PO3 Register rr
PI rr PI1 PI3 Register rr
CP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07Programmeren
Geïndexeerde communicatie met regelaars in RS-485-netwerk
Behalve middels een directe specificatie van het RS-485-adres, kan de communicatieook via een index worden uitgevoerd. Dit wil zeggen dat het RS-485-adres wordt opge-slagen in een variabele van het bedieningspaneel en door de gebruiker kan wordeningesteld.
VoorbeeldEr wordt een project gemaakt waarin de gebruiker het RS-485-adres van de regelaarkan invoeren. Dit heeft als voordeel dat het actuele adres van de regelaar niet bekendhoeft te zijn wanneer het DOP-project wordt gemaakt. De gebruiker kan dit wanneer deinstallatie in bedrijf is zelf invoeren en vastleggen.
Het actuele toerental van een aandrijving moet geïndexeerd worden gelezen. Hetactuele toerental wordt in parameter P000 weergegeven.1. Definieer register R1, waarin het RS-485-adres van de aan te spreken regelaar moet
worden opgeslagen, in HMI-Builder onder [View] / [Name list] en definieer ParameterP000 als symbolische aanduiding van het actuele toerental:
10784AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
65
7
66
ommunicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07rogrammeren
2. Koppel vervolgens indexregister 1 met terminalregister R1 onder [Setup] / [Indexregisters]:
3. Definieer vervolgens een analoog numeriek object om het de gebruiker mogelijkte maken het RS-485-adres in te voeren. Koppel dit object aan register R1 en acti-veer de mogelijkheid om in te voeren op het tabblad [Access].
10785AEN
10786AEN
CP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07Programmeren
Let op de minimale en maximale invoerwaarde.
4. Definieer vervolgens een ander analoog numeriek object om het actuele toe-rental weer te geven. Koppel dit object aan parameter P000 en voer de noodzakelijkeschaalverhouding in (hier 0,001). Indexregister I1 wordt nu als een voorgesteldRS-485-adres behandeld: I1:P000. Dit betekent dat het regelaaradres wordt aangesproken dat overeenkomt met deinhoud van indexregister I1. Voer een schalering (gain) van 0,001 in om de eenheid van het actuele toerental[1/min] weer te geven.
10787AEN
10788AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
67
7
68
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
7.3 Programmeren met de programmeersoftwareU kunt alle functies in HMI-Builder ook via het menu activeren.
HMI-Builder starten
Klik op [Start] / [Programma's] / [Drive Operator Panels DOP] / [HMI-Builder] / [HMI-Builder].De volgende menu's zijn beschikbaar als HMI-Builder wordt gestart zonder dat er eenproject wordt geladen:• File• Settings• Window• Help
Taal kiezen Kies de taal voor de gebruikersinterface (inclusief menuteksten, objectnamen, enz.)onder [Settings] / [Language]. In dit handboek wordt ervan uitgegaan dat u English alstaal hebt gekozen.
Project aanmaken
Om een nieuw project aan te maken, selecteert u [File] / [New]. In het dialoogvenster[Project settings] kunt u [Terminal], [Controller system] en [Color scheme] selecteren.Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle bedieningspanelen. Klik op [OK] om een nieuwproject aan te maken.
10397AEN
10403AENAfbeelding 30: projectinstellingen
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Terminal Klik op [Change].
Selecteer een bedieningspaneel en de versie (systeemprogramma) voor het geselec-teerde type bedieningspaneel.
Controller Hier definieert u de controller waarmee het bedieningspaneel wordt verbonden. Als u op[Change] klikt, opent u het volgende dialoogvenster. In de lijst kunt u alle geïnstalleerdedrivers zien. Selecteer een optie onder [Brand name], [Protocol] en [Model]. Klik op [OK]om uw keuze te bevestigen. Klik op [Cancel] om uw keuze te annuleren.
In een project (bedieningspaneel) kunnen twee drivers worden gebruikt. De driver voorde tweede controller wordt op dezelfde manier geselecteerd als die voor de eerste. Zie voor meer informatie over het gebruik van twee drivers in een bedieningspaneel hetgedeelte "Communicatie met twee controllers (dubbele driver)" in hoofdstuk 9.1 "Com-municatie".
10404AENAfbeelding 31: selecteer het bedieningspaneel
10405AENAfbeelding 32: controller
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
69
7
70
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Kleurenschema In dit venster kunt u een specifiek kleurenschema aanmaken en onder een eigen naamopslaan. U kunt ook de kleuren voor uw achtergrond, menu’s, dialoogvensters,objecten, enz. definiëren. Bij de selectie van een object uit de toolbox of het menu, cor-responderen de objectkleuren met de gedefinieerde kleuren in het kleurenschema.Als u op [Change] klikt, gaat u naar het volgende dialoogvenster. Hier kan een bestaandkleurenschema worden gewijzigd of een nieuw kleurenschema worden aangemaakt.
Als u op de knop [Apply] klikt, werkt u alle kleuren in het project bij, met uitzondering vanlijnen, cirkels, rechthoeken en bogen.
Drivers bijwerkenVan het internet Om beschikbare drivers bij te werken naar de nieuwste versie of nieuwe drivers te instal-
leren, gebruikt u de functie [File] / [Update terminal driver] / [Download driver from theInternet]. Sluit alle projecten voordat u deze functie gebruikt. De computer moet aangesloten zijnop het internet. Een webbrowser is echter niet noodzakelijk. Zodra de verbinding isgemaakt, verschijnt er een lijst met alle drivers die van het internet kunnen wordengedownload.
10406AENAfbeelding 33: kleurenschema
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
In de lijst kunt u de versienummers zien van beschikbare en reeds geïnstalleerde dri-vers. Selecteer de driver(s) die geïnstalleerd moeten worden in HMI-Builder. De functie[Mark newer] accentueert alle drivers van een hogere versie die nog niet geïnstalleerdzijn. Klik vervolgens op [Download]. Elke driver is ongeveer 500 kB groot en is direct nahet downloaden gebruiksklaar.
Van diskette Om beschikbare drivers bij te werken naar de nieuwste versie of om nieuwe drivers teinstalleren, gebruikt u de functie [File] / [Update terminal driver] / [from disk]. Sluit alleprojecten voordat u deze functie gebruikt. Open het MPD-bestand in de driverdirectory.Er wordt een lijst weergegeven met alle drivers die geïnstalleerd kunnen worden.In de lijst kunt u de versienummers zien van beschikbare en reeds geïnstalleerde dri-vers. Selecteer de driver(s) die geïnstalleerd moeten worden in HMI-Builder. De functie[Mark newer] accentueert alle drivers van een hogere versie die nog niet geïnstalleerdzijn. Klik vervolgens op [Download]. Elke driver is ongeveer 500 kB groot en is direct nahet downloaden gebruiksklaar.
10407AENAfbeelding 34: een driver downloaden van het internet
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
71
7
72
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Projectinstellingen wijzigen
Het geselecteerde bedieningspaneel en de geselecteerde controller kunnen voor eenproject worden gewijzigd. Selecteer hiervoor de menuopties [File] / [Project settings] enklik op [Change] naast de parameter Terminal en/of Controller.
Bedieningspaneel wijzigen
Als het systeemprogramma in het bedieningspaneel wordt bijgewerkt, moet de versievan het bedieningspaneel ook worden aangepast in het menu [Project settings]. Anderskunnen niet alle functies van de nieuwe versie van het bedieningspaneel wordengebruikt.
Controller vervangen
Als u in een project een controller vervangt door een andere controller met andere sig-naalnamen, moet u deze signalen ook wijzigen. Gebruik hiervoor de interne namenlijst.Zie het gedeelte "Namenlijst" op blz. 100.
1. Selecteer [View] / [Name list] in het menu.2. Klik op de knop [Undefined] om alle I/O’s die in het project worden gebruikt toe te
voegen aan de namenlijst.3. Klik op [Export] om de namenlijst als tekstbestand te exporteren. Voer een naam in
en klik op [Save]. Definieer een scheidingsteken voor het tekstbestand.4. Open het tekstbestand in een editor, bijvoorbeeld Wordpad.5. Wijzig alle I/O's in signalen die in de nieuwe controller worden gebruikt. Sla het
bestand vervolgens op in tekstformaat.6. Klik in het dialoogvenster [Name list] op de knop [Import] en beantwoord de vraag of
u alle ongeldige I/O’s wilt verwijderen met [No].7. Klik op [Reconnect] om alle nieuwe I/O's in het project met de nieuwe namen bij te
werken.8. Kies de menuopties [File] / [Project settings] en klik op [Change].9. Selecteer de nieuwe controller en klik twee keer op [OK].
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Blokken aanmaken met de Block manager
Nadat een project is aangemaakt, verschijnt de Block manager op het beeldscherm.Hier kunt u zien welke blokken bij de toepassing horen. Het hoofdblok (bloknummer 1)wordt automatisch gegenereerd wanneer er een nieuw project wordt aangemaakt.
De Block manager omvat een toolbox met de volgende functies.
10408AENAfbeelding 35: blokken aanmaken
De typen DOP11A-10 en DOP11A-50 beschikken niet over het blok [Contrast]. Alleende typen DOP11A-30, DOP11A-40 en DOP11A-50 beschikken over het blok [Systemmonitor]. Type DOP11A-10 beschikt niet over het blok [Mail].
Een blok selecteren en een nieuw blok aanmaken
Een nieuw blok toevoegen
Een kop voor het geselecteerde blok definiëren
Naar het nieuwe blok springen, dat per pointer wordt gegenereerd
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
73
7
74
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Blokken definiëren Nadat u een blok hebt toegevoegd, wordt het volgende dialoogvenster geopend. Dit iseen vereenvoudigde voorstelling van de volledige kop van het blok. Klik op [OK] om hetaangemaakte blok te openen en weer te geven.
Met de functietoets naar het nieuwe blok springen, dat per pointer wordt gegenereerd
Een bloksprong toevoegen voor de tiptoets
Het geselecteerde blok verwijderen
Het geselecteerde blok openen om het te bewerken
Instellingen voor Block manager
Vergroten
Verkleinen
10409AENAfbeelding 36: een nieuw blok aanmaken
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Volledige blokkop definiëren
Het menu [Block header] bevat basisparameters die voor elk individueel blok gelden. Deverschijningsvorm van de blokkop is afhankelijk van het geselecteerde bloktype. Omeen volledige blokkop te definiëren, klikt u op het blok en selecteert u [Block manager] /[Block header] in het menu. In de blokkop kunnen parameters worden vastgelegd.
Parameter Beschrijving
Block name U kunt in dit veld een naam invoeren voor het blok. De bloknaam wordt weergegeven in de Block manager en in de blokkenlijst.
Block no. Het bloknummer wordt in dit veld opgegeven. Als er al een blok bestaat met het inge-voerde nummer, worden de gedefinieerde waarden automatisch weergegeven.Blok 0 wordt automatisch aangemaakt bij de start en moet in elk project aanwezig zijn.
Block type Selecteer of het een grafisch blok of een tekstblok moet zijn.
Block width Definieer de lettergrootte voor een tekstblok. De lettergrootte van een gedefinieerd blok kan niet worden gewijzigd.
Template Als u op deze knop klikt, voegt u een sjabloon in of slaat u het huidige blok op als bloksjabloon.
10410AENAfbeelding 37: blokkop
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
75
7
76
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
De gebruikte termen worden hieronder uitgelegd.
Block no.Het bloknummer wordt in dit veld opgegeven. Als er al een blok bestaat met het inge-voerde nummer, worden de gedefinieerde waarden automatisch weergegeven. Blok-nummer 0 wordt automatisch aangemaakt bij de start en moet in elk project aanwezigzijn.
Block nameU kunt in dit veld een naam invoeren voor het blok. De bloknaam wordt vermeld in deblokkenlijst.
Display signalDigitaal signaal dat bij activering het blok weergeeft op het beeldscherm. Gebruik weer-gavesignalen in serie om blokken zo snel mogelijk te vervangen. Dit veld wordt niet inge-vuld als u een andere methode gebruikt om blokken te vervangen.
Print signalDigitaal signaal dat bij activering het blok naar de aangesloten printer stuurt. Weergave-signaal en afdruksignaal kunnen identiek zijn. Gebruik afdruksignalen in serie om zosnel mogelijk af te drukken.
Completion signalDigitaal signaal dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd zodra de afdrukop-dracht is voltooid. Het signaal wordt standaard geactiveerd. Als u de optie [Reset] selec-teert, wordt het signaal gereset zodra de afdrukopdracht is voltooid.
Recipe directorySelecteer een receptdirectory waarin alle recepten die in het blok gemaakt zijn moetenworden opgeslagen.
Send mail signalAls het opgegeven digitale signaal wordt geactiveerd, wordt het tekstblok verzonden alse-mail. De bloknaam correspondeert met het onderwerp van de e-mail.
Mail completion signalDigitaal signaal dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd nadat de e-mail isverzonden. Het signaal wordt standaard geactiveerd. Als u de optie [Reset] selecteert,wordt het signaal gereset nadat de e-mail is verzonden.
Alleen tekstblokken kunnen als e-mail worden verzonden.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Mail to addressHier wordt het e-mailadres van de ontvanger ingevoerd. Nadat u op deze knop hebtgeklikt, kunt u maximaal acht ontvangers kiezen uit een lijst. De lijst met e-mailadressenwordt aangemaakt onder [Setup] / [Network] / [Services] / [SMTP client]. Open het des-betreffende dialoogvenster doorop de knop [Edit] te klikken.
Attach fileVoer hier de naam in van een trend- of receptbestand dat als bijlage met de e-mail moetworden verzonden. Als een trend- en receptbestand dezelfde naam hebben, wordt hettrendbestand ingevoegd.
Security levelDefinieer hier het beveiligingsniveau (0-8) voor het blok. Als u een beveiligingsniveau>0 invoert, moet de gebruiker zich aanmelden met een wachtwoord dat minimaal cor-respondeert met het aangegeven beveiligingsniveau.
Background blockGeldt alleen voor grafische blokken. U kunt een ander blok selecteren dat als achter-grondblok voor het huidige blok fungeert, bijvoorbeeld als u verschillende blokken vandezelfde achtergrond wilt voorzien. Als de grafisch-blokmanager is geactiveerd, kunt udefiniëren of het achtergrondblok moet worden weergegeven tijdens de bewerking vanhet geselecteerde blok. Gebruiker hiervoor de functie [Window] / [Show backgroundblock].
Cursor colorGeldt alleen voor grafische blokken. In dit veld kunt u de cursorkleur van het grafischeblok definiëren.
Cursor thicknessGeldt alleen voor grafische blokken. U kunt kiezen uit drie instellingen voor de dikte vande cursor.
Block typeIn dit veld kunt u definiëren of het blok een grafisch blok of tekstblok moet zijn. Als hetblok eenmaal is gedefinieerd, kan het bloktype niet meer worden gewijzigd.
Block widthDeze optie is alleen beschikbaar voor tekstblokken. Definieer hier de lettergrootte vooreen tekstblok. Als het blok eenmaal is gedefinieerd, kan de lettergrootte niet meerworden gewijzigd.
F keysHier kunt u alle lokale functietoesten voor het blok definiëren. Zie voor meer informatiehoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
77
7
78
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
KeypadAlleen toepasbaar bij DOP11A-10 en DOP11A-20. Hier kunt u quick-infoteksten voor de functietoetsen definiëren. Voer een tekst in metmaximaal zes (DOP11A-20) of maximaal vijf tekens (DOP11A-10).De onderste regel wordt gebruikt in het blok. Zie voor informatie over de andere bedie-ningspanelen de paragraaf "Grafische objecten" op blz. 125.
TemplateAls u op deze knop klikt, voegt u een sjabloon in of slaat u het huidige blok op als blok-sjabloon.
StatusDefinieert het uiterlijk van het beeldscherm in de bedrijfsmodus. Het statuswoord heeftgeen effect op de systeemblokken. De parameters in het statuswoord hebben de vol-gende functies:
Bedienings-paneel om het werkgebied heen weergeven
De bedieningspanelen beschikken over de menuoptie [View] / [Options] / [Show ter-minal]. Als u deze optie selecteert, wordt er een afbeelding van het huidige bedienings-paneel weergegeven om het werkgebied van het actieve blok heen. U kunt klikken opde functietoetsen, LED's en tekstvelden van het weergegeven bedieningspaneel.
Functietoetsen definiëren
U kunt kiezen of u een lokale of globale functietoets wilt definiëren door te dubbelklikkenop de functietoets. Vervolgens wordt de manager voor de gekozen functie weerge-geven. Zie voor meer informatie over de definitie van functietoetsen hoofdstuk 8.10"Functietoetsen".
LED's definiëren Dubbelklik op een LED om de manager te openen waarin u de LED's kunt definiëren.Zie voor meer informatie over de definitie van LED's hoofdstuk 8.9 "LED's"
Parameter Beschrijving
Cursor off (alleen tekstblok) Geeft aan of de cursor in de bedrijfsmodus zichtbaar moet zijn in het blok.
Put cursor at first maneuverable object
Definieert of de cursor op het eerste manoeuvreerbare object in het blok moet worden gepositioneerd in plaats van links bovenaan.
Disable the <MAIN> key Geeft aan of de toets <MAIN> in de bedrijfsmodus moet worden geblokkeerd als het blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
Disable the <LIST> key Geeft aan of de toets <LIST> in de bedrijfsmodus moet worden geblokkeerd als het blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
More indication (alleen tekstblok) Definieert of het [+]-teken rechts onder en boven op het beeld-scherm moet verschijnen als het blok meer tekens bevat dan op het beeldscherm kunnen worden weergegeven.
Auto data entry Geeft aan of de cursor na de data-invoer automatisch naar het vol-gende manoeuvreerbare object springt. De cursor kan in deze modus alleen naar manoeuvreerbare objecten worden verplaatst.
Disable the <PREV> key Definieert of de toets [PREV] en de functie [Go to previous block] voor de functietoetsen in de bedrijfsmodus moeten worden geblok-keerd als het blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
Disable the Enter key Geldt alleen voor digitale objecten. Definieert of de Enter-toets in de bedrijfsmodus moet worden geblokkeerd als het blok op het beeld-scherm wordt weergegeven.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Tekststroken aanmaken
Als u op een tekststrookveld dubbelklikt, wordt er een dialoogvenster geopend waarin ueen tekst kunt invoeren en de uitlijning en het lettertype kunt definiëren. Met deze functiekunt u tekststroken volledig definiëren en afdrukken.
I/O-browser Als u een lokale namenlijst in uw project aanmaakt, kunt u I/O-signalen uit deze lijstselecteren wanneer u objecten definieert. Klik hiervoor op de knop [I/O]. De knop [I/O] is beschikbaar in alle velden waarin eenadres kan worden ingevoerd. De [I/O browser] heeft een incrementele zoekalgoritme.Dit betekent dat een zoekopdracht meteen begint wanneer u in het veld tekens invoertvoor een naam of een signaal. De I/O-lijst wordt gesorteerd op signalen of namen.
10411AENAfbeelding 38: [I/O browser]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
79
7
80
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Blokken programmeren
Dubbelklik op het gewenste blok in de Block manager. Het werkgebied voor het blok ende toolbox worden weergegeven. Afhankelijk van wat u opent (een grafisch blok of eentekstblok), geeft het werkgebied een grafisch-blok- of een tekstblokmanager weer. Detoolbox bevat alle objecten die in het blok kunnen worden gemaakt.Om een object te selecteren, klikt u op het object in de toolbox en verplaatst u de cursornaar de positie in het werkgebied waarnaar u het object wilt plaatsen. Door te klikkenactiveert u het dialoogvenster voor het geselecteerde object. Voer de parameter in hetdialoogvenster in en klik op [OK]. Het object verschijnt nu in het werkgebied. Statischeteksten of afbeeldingen worden direct in het werkgebied weergegeven. De algemene objectparameters worden beschreven in hoofdstuk 7.1, paragraaf "Prin-cipes". Grafische en tekstobjecten worden toegelicht in de hoofdstukken 7.4 "Grafischeweergave en besturing" en 7.5 "Op tekst gebaseerde weergave en besturing".
10412AENAfbeelding 39: blokken programmeren
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Grafisch-blokmanager
Geldt niet voor DOP11A-10.In dit gedeelte wordt de grafisch-blokmanager van HMI-Builder beschreven. De werkingen verschijningsvorm zijn gebaseerd op de Windows-norm. In de grafisch-blokmanager worden grafische blokken met statische en dynamische gra-fische elementen gemaakt.
Grafisch-blokmanager openen
Om het menu [Graphik block manager] te openen, dubbelklikt u op een gedefinieerdgrafisch blok in [Block manager] of in [Block list].
Muis, toetsen en cursor
In het volgende gedeelte wordt uitgelegd wat u met de muis en de toetsen in de grafisch-blokmanager kunt doen. Ook worden de verschillende cursorvormen behandeld.
Gebruik de muis voor de volgende processen:• Objecten selecteren uit de toolbox• Objecten selecteren door erop te klikken• Verschillende objecten selecteren (klik hiervoor naast de objecten; houd de linker-
muisknop ingedrukt en trek een selectierechthoek om de gewenste objecten) • Objecten verplaatsen (houd de linkermuisknop ingedrukt terwijl de cursor zich boven
een object bevindt en verplaats de muis) • Objectgrootte wijzigen• Parameterdialoogvenster openen (door te dubbelklikken op een object)
In de onderstaande afbeelding kunt u zien hoe een geselecteerd object eruitziet.
10413AENAfbeelding 40: geselecteerd object
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
81
7
82
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Gebruik de toetsen voor de volgende processen:• Objecten aanmaken met het menu [Object].• Cursor met behulp van de pijltoetsen verplaatsen.• Cursor pixelgewijs verplaatsen (door de toetscombinatie <Ctrl> + pijltoets in te
drukken).• Object selecteren of selectie opheffen (door de cursor boven het object te plaatsen
en op de spatiebalk te drukken).• Verschillende objecten selecteren (door de menuoptie [Object] / [Select block] te
selecteren en om de objecten een kader te trekken met behulp van de spatiebalk ende pijltoetsen).
• Object verplaatsen (door de cursor boven het object te plaatsen, de spatiebalk inge-drukt te houden en op de pijltoetsen te drukken).
• Objectgrootte wijzigen (door de cursor boven een objectbewerkingssymbool teplaatsen, de spatiebalk ingedrukt te houden en op de pijltoetsen te drukken).
• Dialoogvenster voor een geselecteerd object openen (door op de Enter-toets tedrukken).
CursorDe cursor kan vier verschillende vormen aannemen:
Binnen een object
De objectgrootte kan worden gewijzigd
In het grafische werkgebied
Bij selecties in het menu of de toolbox
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Toolbox De grafisch-blokmanager voorziet in een toolbox waarmee u objecten in een blok kuntaanmaken. Alle functies kunnen ook via de menu’s worden geactiveerd. In de volgendelijst worden de functies van de toolbox beschreven.
Aanwijzer
Selectie
Een symbool maken
Vergroten
Verkleinen
Raster
Naar voren
Naar achteren
Lijnenpatroon
Dikte
Lettergrootte
Achtergrondkleur van het blok
Voorgrondkleur van objecten
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
83
7
84
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Objecten aanmaken
Klik op het gewenste object in de toolbox en verplaats de cursor naar de positie in hetwerkgebied waar u het object wilt plaatsen. Klik op de muis om het object te plaatsen. Statische afbeeldingen worden weergegeven wanneer u in het werkgebied klikt. Bijdynamische objecten verschijnt een dialoogvenster voor het huidige object. Het objectwordt weergegeven als u in het dialoogvenster op [OK] klikt. Zodra het object wordt weergegeven, wordt het met bewerkingssymbolen gemarkeerden wordt de selectiemodus geactiveerd.
Statische afbeeldingDe volgende grafische objecten zijn statisch: • Lijn• Curve• Ellips• Rechthoek• Symbool• Tekst• DecoratiesDeze worden gebruikt om achtergrondafbeeldingen te tekenen. U kunt statische afbeel-dingen in dynamische objecten veranderen door ze te koppelen aan de objecten op hettabblad [Dynamic signals].
Dynamische objectenDynamische objecten worden gekoppeld aan signalen om o.a. besturings- en bewa-kingsfuncties te genereren. Zie voor meer informatie voor de definitie van objectenhoofdstuk 7.4 "Grafische weergave en besturing".
Verschillende objecten selecteren
Er zijn twee manieren om verschillende objecten te selecteren in de grafisch-blokma-nager.• Druk op de linkermuisknop en houd deze ingedrukt terwijl u een selectierechthoek
trekt om de gewenste objecten. Het laatst gemaakte object wordt weergegeven metopgevulde bewerkingssymbolen.
• Selecteer de aanwijzer in de toolbox. Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u degewenste objecten selecteert. Het laatst geselecteerde object wordt weergegevenmet opgevulde bewerkingssymbolen.
Achtergrondkleur van objecten
Symbolen importeren / exporteren
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Objecten positioneren
In het menu [Layout] zijn verschillende functies beschikbaar waarmee u objectengemakkelijk kunt positioneren: • Align• Make same size• Space evenly• Tile
Deze functies kunnen ook worden opgeroepen via een afzonderlijke toolbox.Om de functies te kunnen selecteren, moeten minimaal twee objecten geselecteerd zijn.De functies voeren hun positioneringsberekening uit op basis van een of twee refe-rentie-objecten. De functies [Align], [Make same size] en [Tile] refereren aan het laatst geselecteerde ofgemaakte object. Zie de paragraaf "Verschillende objecten selecteren" op bladzijde 84. De functie [Space evenly] gebruikt het onderste en bovenste object of de objecten hele-maal links en helemaal rechts als referentieobjecten. De functies zijn niet van invloed opde referentieobjecten.
UitlijnenU beschikt onder [Align] over zes menuopties voor de verticale of horizontale uitlijningvan objecten.
10414AENAfbeelding 41: menu [Layout]
Links Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de linkerkant van het referentieobject.
Rechts Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de rechterkant van het referentieobject.
Boven Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de bovenkant van het referentieobject.
Onder Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de onderkant van het referentieobject.
Midden verticaal
Centreert de geselecteerde objecten verticaal aan de hand van het referentieobject.
Midden horizontaal
Centreert de geselecteerde objecten horizontaal aan de hand van het referentieobject.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
85
7
86
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Gelijke grootteU beschikt onder [Make same size] over drie functies waarmee u de afmetingen van degeselecteerde objecten gelijk kunt trekken.
Gelijke afstandenU beschikt onder [Space evenly] over twee functies waarmee u de afstand tussen tweegeselecteerde objecten kunt wijzigen.
SplitsenU beschikt onder [Tile] over twee functies waarmee u twee objecten naast elkaar kuntplaatsen.
Breedte Wijzigt de breedte van de geselecteerde objecten zodat deze overeenkomt met de breedte van het referentieobject.
Hoogte Wijzigt de hoogte van de geselecteerde objecten zodat deze overeenkomt met de hoogte van het referentieobject.
Beide Wijzigt de grootte van de geselecteerde objecten zodat deze overeenkomt met de grootte van het referentieobject.
Verticaal Verandert de positie van de geselecteerde objecten zodat de verticale onderlinge afstand gelijk is. Het bovenste en onderste object worden niet verplaatst. Er moeten minimaal drie objecten worden geselecteerd.
Horizontaal Verandert de positie van de geselecteerde objecten zodat de horizontale onder-linge afstand gelijk is. De objecten uiterst links en uiterst rechts worden niet ver-plaatst. Er moeten minimaal drie objecten worden geselecteerd.
Verticaal Verandert de verticale positie van de geselecteerde objecten waardoor ze aan het referentieobject grenzen.
Horizontaal Verandert de horizontale positie van de geselecteerde objecten waardoor ze aan het referentieobject grenzen.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Objecten groeperen
Het menu [Layout] bevat functies waarmee u verschillende objecten kunt groeperen.Selecteer de gewenste objecten en kies [Layout] / [Group] in het menu. De groepobjecten wordt nu als een enkel object behandeld en u kunt de grootte van alle objectentegelijk veranderen. U kunt de kleur en het lettertype echter individueel voor elk objectbinnen de groep definiëren. Als u op een object binnen de groep klikt, wordt het dialoog-venster voor de bewerking voor het desbetreffende object opgeroepen.
Met de functie [Layout] / [Ungroup] kunt u een bestaand groepsobject splitsen.
Gegroepeerde objecten opslaan en ladenU kunt gegroepeerde objecten opslaan of laden door te klikken op de knop [Library] inde toolbox van de grafisch-blokmanager.
Tabellen maken In een grafisch blok kunnen objecttabellen als volgt worden gemaakt: 1. Maak eerst twee rijen of kolommen met hetzelfde object.
10415AENAfbeelding 42: objecten groeperen
10416AENAfbeelding 43: objecttabellen
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
87
7
88
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
2. Selecteer vervolgens de objecten en kies [Object] / [Create series of] in het menu.
Vervolgens wordt een dialoogvenster geopend.
3. Definieer het aantal rijen en kolommen en de richting waarin de tabel moet wordenuitgebreid. Als u op [OK] klikt, maakt de programmeersoftware een tabel met het opgegevenaantal rijen of kolommen.
Symbolen Er zijn drie mogelijkheden om symbolen te maken: • via de symboolmanager;• via de functie [Create symbol];• door een afbeelding van een andere Windows-applicatie in te voegen via het klem-
bord. Zie het gedeelte "Symboolmanager" op bladzijde 91.
De functie [Create symbol]1. Selecteer in de toolbox de functie [Create symbol].2. Trek een selectierechthoek om de afbeelding die als symbool moet worden opge-
slagen.3. Voer een naam in voor het symbool. Deze mag uit maximaal 8 tekens bestaan.
Het symbool wordt vervolgens met de opgegeven naam opgeslagen in de symbolen-bibliotheek.
10417AEN
De quick-infotekst moet eindigen op een getal omdat de tabel anders niet kan wordengemaakt. De alarmbanner van het object kan niet in de tabel worden opgenomen.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Afbeelding uit een andere toepassing kopiëren1. Kopieer een object vanuit een andere toepassing (bijvoorbeeld Paint) naar het klem-
bord. 2. Open de grafisch-blokmanager in de programmeersoftware en selecteer het com-
mando [Paste].3. Voer een naam in voor het symbool. Deze mag uit maximaal 8 tekens bestaan.Het symbool wordt vervolgens met de opgegeven naam opgeslagen in de symbolen-bibliotheek.Grafieken en symbolen kunnen in HMI-Builder worden gekopieerd van het ene bloknaar het andere en van het ene project naar het andere met behulp van de functies[Copy] en [Paste].
Tekstblok-manager
Dialoogvensters en rapporten worden gemaakt in de tekstblokmanager. Een tekstblokkan bestaan uit statische tekst en dynamische objecten. Statische tekst wordt niet ver-anderd terwijl het programma wordt uitgevoerd. Dynamische objecten zijn daarentegengekoppeld aan controllersignalen. Er zijn zeven dynamische objecttypen beschikbaar: • Digitaal• Analoog• Sprong• Datum/Tijd• Staaf• Meerkeuze• Tekstobject
Tekstblokmanager openen
Om de tekstblokmanager te openen, dubbelklikt u op een gedefinieerd tekstblok in[Block manager] of in [Block list]. In [Block list] kunt u een gedefinieerd tekstblok selec-teren of een nieuw tekstblok maken.
Muis en toetsen Klik aan het begin van de tekst die moet worden geselecteerd en sleep de muisaan-wijzer over de tekst. Om tekst te selecteren via het toetsenbord, houdt u de wisseltoetsingedrukt en selecteert u de tekst met de pijltoetsen.Met de functie [Cut] wordt de geselecteerde tekst geknipt. U kunt een regeleinde invoegen met behulp van de toetscombinatie <Ctrl> + Enter. Dubbelklik op een object of druk op <F4> om de objectparameters weer te geven.
Een door de gebruiker gedefinieerd symbool wordt dan van een project naar een anderproject gekopieerd als het nog niet bestaat in het doelproject.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
89
7
90
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Toolbox De tekstblokmanager bevat een toolbox met de volgende functies:• Vergroten• Verkleinen• Wijzigbaar
Alle functies kunt u ook via de menu’s activeren. Zie voor meer informatie over de defi-nitie en toepassing van verschillende objecten in tekstblokken hoofdstuk 7.5 "Op tekstgebaseerde weergave en besturing".
Tekstblokken definiëren
Statische tekstDe tekstblokmanager is een tekstmanager waarin statische tekst wordt ingevoerd. DeWindows-functies [Kopiëren] en [Plakken] kunnen worden gebruikt om tekst binnen eenblok te kopiëren en in een ander blok of een ander programma te plakken (bijvoorbeeldin Microsoft Word). Dit is een gemakkelijke manier om een toepassing te documenteren.
Dynamische objectenDynamische objecten kunnen worden gedefinieerd op een willekeurige tekstpositie.Selecteer het objecttype in de toolbox of in het menu [Object]. Vervolgens verschijnt ereen dialoogvenster waarin u het object kunt definiëren.Het dynamische object wordt gemarkeerd met een hekje (#) dat afhankelijk van hetbezette aantal posities door een of meer koppeltekens (-) wordt gevolgd. Zie voor meerinformatie over de definitie van dynamische objecten hoofdstuk 7.5 "Op tekst geba-seerde weergave en besturing".
Vergroten
Verkleinen
ASCII-keuzelijst. Voor de selectie van tekens die niet direct via het toetsenbord kunnen worden ingevoerd.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Symboolmanager Geldt niet voor DOP11A-10.De symboolmanager wordt geopend via de menuoptie [View] / [Symbol manager]. Desymboolmanager bevat functies waarmee u bitmapsymbolen kunt importeren en expor-teren. U kunt ook symbolen die u zelf hebt gedefinieerd aan de symbolenbibliotheek toe-voegen of uit de bibliotheek verwijderen. In de symbolenlijst kunt u alle symbolen ziendie u zelf hebt gedefinieerd. Voorgedefinieerde symbolen worden niet weergegevenomdat deze niet kunnen worden gewijzigd. Zie voor informatie over hoe u symbolen kunt maken de paragraaf "Grafisch-blok-manager" op bladzijde 81. Bij HMI-Builder worden meerdere symbolenbibliotheken meegeleverd die verschillendesymbolen bevatten, bijvoorbeeld voorgedefinieerde pompsymbolen.
Transparante kleur Als u een symbool importeert, kunt u de symboolkleur transparant definiëren.
Aantal kleuren Hier kunt u het aantal kleuren vastleggen voor kleurenbedieningspanelen: 16 of 256.
Symbolen exporteren
Symbolen kunnen worden geëxporteerd in BMP-formaat en in andere toepassingenworden gebruikt.
Symbolen importeren
Symbolen uit ander programma’s kunnen via de importfunctie opnieuw worden gebruikt.Afbeeldingsbestanden uit andere Windows-toepassingen (bijvoorbeeld Paint) kunnen inde symbolenbibliotheek worden geïmporteerd met de volgende bestandsindelingen:bmp, cmp, dcx, fpx, jpg, mpt, pcd, png, tga, tif en pcx. Voor het type DOP11A-20 kunnenalleen zwart-witte BMP-bestanden worden gebruikt.Bij HMI-Builder worden meerdere symbolenbibliotheken meegeleverd die verschillendesymbolen bevatten, bijvoorbeeld pompsymbolen. De symbolen worden opgeslagen inde volgende directory: C:\Programs\DOP\HMI-Builder\lib\bitmap\.
10419AENAfbeelding 44: symboolmanager
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
91
7
92
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Maken U kunt een nieuw symbool tekenen met de functie [Create]. Nadat u op de knop [Create]hebt geklikt, wordt u gevraagd om een naam voor het nieuwe symbool in te voeren. Klikvervolgens op [OK]. De bitmapmanager wordt geopend. De bitmapmanager wordtbediend als een normaal grafisch programma. Daarbij gelden de beperkingen van hetbedieningspaneel dat wordt gebruikt.
Als u op de rechtermuisknop drukt, wordt de achtergrondkleur gebruikt om te tekenen.Als de achtergrondkleur wit is, kunt u op deze manier wissen.
Bewerken De functie [Edit] opent de bitmapmanager voor een gedefinieerd symbool.
Dupliceren Deze functie wordt gebruikt om een kopie van het huidige symbool onder een anderenaam op te slaan.
Meer Klik op de knop [More] om meer informatie aan een symbool toe te voegen.
10420AENAfbeelding 45: bitmapmanager
Parameter Beschrijving
File name Geeft de bestandsnaam voor het symbool weer als het is geïmporteerd van-uit een bestand.
Creation date Geeft de datum weer waarop het symbool is gemaakt.
Source Geeft informatie over de herkomst van het symbool.
None Onbekende herkomst
Bitmap file Geïmporteerd vanuit een bitmapbestand
Clipboard Ingevoegd via het klembord (met knippen en plakken)
Graphic block Gemaakt in een grafisch blok
Comment Hier kunt u een opmerking over het symbool invoeren.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Verwijderen U kunt een symbool uit een project verwijderen met de functie [Delete].
Een statisch symbool toevoegen aan een blok
Klik op het object [Symbol] in de toolbox en plaats de cursor op het blok in het werkge-bied waarin u het symbool wilt plaatsen. Klik vervolgens met de muis. Door te klikken inhet werkgebied opent u het dialoogvenster [Static symbol].
Tabblad [General]
Overige tabbladenDe functies op het tabblad [Dynamics] worden beschreven in de paragraaf "Algemeneparameters" in hoofdstuk 7.4 "Grafische weergave en besturing".
10421AENAfbeelding 46: statisch symbool
Parameter Beschrijving
Symbol Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven.
Use dynamic bitmaps Geldt alleen voor DOP11A-50.
Resizable Als deze optie is geactiveerd, kunt u de X- of Y-grootte van het object wijzigen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
93
7
94
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
I/O-wijziging Met de functie [I/O change] kunt u I/O’s wijzigen of een compleet I/O-bereik verschuiven.I/O-wijzigingen kunnen voor het hele project of alleen voor geselecteerde objectenworden doorgevoerd.De functie kan worden gebruikt in de volgende bereiken:• blokken in de bloklijst;• objecten in grafische en tekstblokken;• regels in de alarmlijst;• regels in de functietoetsenmanager;• regels in de LED-manager;• regels in de kruisreferentielijst.
Selecteer de menuoptie [Edit] / [I/O change].
10422AENAfbeelding 47: I/O-wijziging
Parameter Beschrijving
Change I/O in Definieer of de I/O's moet worden gewijzigd in het hele project of voor geselecteerde objecten.
Change Selecteer of een individuele I/O moet worden gewijzigd dan wel een compleet I/O-bereik moet worden verschoven.
From I/O, End I/O, To I/O
Voer hier de I/O in die moet worden gewijzigd en definieer voor of in welk I/O-bereik een verschuiving moet plaatsvinden.
Confirm each change
Schakel dit selectievakje in als u elke I/O-wijziging voor een object wilt bevestigen.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
BDTP-stations-wijziging
Met deze functie kan de indexnummering voor een BDTP-clientproject binnen eenBDTP-netwerk worden gewijzigd, bijvoorbeeld van station 1 in station 3. Selecteer demenuoptie [Edit] / [BDTP station change].
I/O-kruis-referentie
De functie [I/O cross reference] wordt gebruikt om I/O's overzichtelijk te documenteren.Selecteer deze functie via [View] / [I/O cross reference].
Geef [Start I/O] en [End I/O] op in het dialoogvenster dat wordt geopend. Als u geenwaarde invoert in het veld [Start I/O], worden alle I/O's tot de waarde in het veld [EndI/O] opgenomen. Als u geen waarde invoert in het veld [End I/O], worden alle I/O's vanafde waarde in het veld [Start I/O] opgenomen. Als u beide velden leeglaat, worden alleI/O's in de lijst opgenomen.
Weergave De resultaten van deze functie worden in een lijst met twee niveau's weergegeven. Ophet eerste niveau worden de beschikbare I/O's weergegeven en het aantal objecten datbij de desbetreffende I/O hoort. Klik op het plusteken links naast de I/O om het tweedeniveau te openen. Het tweede niveau geeft alle objecten in de geselecteerde I/O weer.Het plusteken verandert dan in een minteken.
10423AENAfbeelding 48: BDTP-stationswijziging
Parameter Beschrijving
Change station in
Definieer of de indexnummering moet worden gewijzigd in het hele project of voor geselecteerde objecten.
From station, To station
Geef in dit veld het indexnummer op dat moet worden gewijzigd alsook het index-nummer van het BDTP-station waarin de wijziging moet resulteren.
Confirm each change
Schakel dit selectievakje in als u elke BDTP-stationswijziging voor een object wilt bevestigen.
10424AENAfbeelding 49: [I/O-cross reference]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
95
7
96
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
U kunt een regel in de lijst selecteren en deze kopiëren naar het klembord. Van daaruitkunt u deze bijvoorbeeld in een Microsoft Word-document invoegen.
Overige managers
HMI-Builder omvat eveneens managers voor het beheer van:• functietoetsen• LED's• alarmen• alarmgroepen• wachtwoorden• tijdkanalen• berichtenbibliotheek• macro’s• data-uitwisseling
Deze managers worden via het menu [Functions] geopend en op dezelfde manierbediend. De parameters in de verschillende managers worden beschreven in de desbe-treffende paragrafen.Definities voor functietoetsen, LED's, alarmen, alarmgroepen, tijdkanalen, de berichten-bibliotheek, macro’s en de data-uitwisseling worden in de desbetreffende manager ver-meld. Nieuwe definities worden toegevoegd via de functies [Append] of [Insert]. Als u een definitie wilt wijzigen, selecteert u deze, brengt u de gewenste wijzigingen aanen klikt u op [Update]. Om verschillende definities te wijzigen klikt u alleen de eerste keerop [Update] of [Append] en drukt u vervolgens telkens op de Enter-toets. De functies [Append] en [Update] blijven actief tot er een andere functie wordt opge-roepen. Gebruik de functie [Delete] om een geselecteerde definitie te verwijderen. Klikop [Exit] om de manager te sluiten. Het volgende voorbeeld geldt voor de alarm-manager.
10425AENAfbeelding 50: weergave [I/O cross reference]
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Alarmen worden automatisch genummerd. Als u op [Add] klikt, voegt u een alarmdefi-nitie toe aan het einde van de alarmlijst. Als u op [Insert] klikt, voegt u de nieuwe definitiein boven de geselecteerde regel in de lijst. De daaropvolgende alarmdefinities wordenopnieuw genummerd. Klik op [Update] om de wijzigingen te bevestigen.
Menu [File] Het menu [File] bevat functies waarmee u projecten kunt aanmaken, openen, opslaanen afsluiten. Dit menu voorziet bovendien in de volgende opties:• Print setup (printerinstellingen)• Print preview (afdrukvoorbeeld)• Document header (documentkop)• Print (afdrukken)
Er zijn ook functies waarmee u een project kunt testen en projectinstellingen kunt wij-zigen.Met de functie [Export project transfer file] kunt u een project verzenden naar een PalmPilot voor tijdelijke opslag. Het project kan niet worden weergegeven op de Palm Pilot,maar alleen worden geëxporteerd naar een ander bedieningspaneel. U kunt dezefunctie gebruiken om bijvoorbeeld projecten te kopiëren van het ene bedieningspaneelnaar het andere (bijvoorbeeld om een project bij te werken).
10426AENAfbeelding 51: alarmmanager
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
97
7
98
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Menu [Edit] Het menu [Edit] bevat de volgende functies:• Cut (knippen)• Copy (kopiëren)• Paste (plakken)• Undo (ongedaan maken)• Select all (alles selecteren)
Met de functie [Find] kunt u teksten in verschillende talen bewerken. De functie biedtdaarnaast toegang tot de functies [I/O change], [BDTP station change] en [Default con-troller].
10427AENAfbeelding 52: menu [File]
10428AENAfbeelding 53: menu [Edit]
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Menu [View] Het menu [View] bevat:• Block list (blokmanager)• Symbol manager (symboolmanager)• I/O cross reference (I/O-kruisverwijzing)• Name list (namenlijst)Het menu bevat ook functies waarmee u verschillende weergavemodi binnen het pro-gramma kunt instellen. Sommige functies verschijnen standaard in Windows-applica-ties, andere zijn specifiek voor HMI-Builder. Hieronder volgt een beschrijving van despecifieke functies van HMI-Builder.
Block list In het menu [Block list] kunt u zien welke blokken bij de toepassing horen. Klik in de blok-kenlijst op [New] om een nieuw blok aan te maken. Klik op [Open] om een reeds gede-finieerd blok te openen. Als u op [New] klikt, opent u het dialoogvenster [Header]. Hierkunt u basisparameters voor het blok definiëren. Klik op de knop [Header] om het dia-loogvenster [Block header] te openen voor een geselecteerd blok in de lijst. Klik op [Delete] om een geselecteerd blok te verwijderen.
Block manager In het menu [Block manager] worden alle blokken binnen een toepassing grafisch weer-gegeven. U kunt nieuwe blokken aanmaken, de blokkop definiëren en sprongen defi-niëren via de functies in de toolbox.
10429AEN
10430AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
99
7
100
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Symbol manager Deze menuoptie opent de symboolmanager. Hierin kunt u uw eigen symbolen maken ofbestaande symbolen bewerken. U kunt ook een bibliotheek maken met symbolen inbmp-formaat. De symbolen in de symboolmanager zijn dan beschikbaar in de symbo-lenlijst als u statische of dynamische symboolobjecten maakt.
I/O cross reference Met het menu [I/O cross reference] kunt u I/O's overzichtelijk in een lijst opvragen.
Name list Met het menu [Name list] kunt u een lokale namenlijst definiëren voor de gebruikte sig-nalen. Met de functie [Undefined] kunt u signalen in het project die geen naam hebben,aan de namenlijst toevoegen. U kunt nieuwe signalen invoegen of bestaande signalenbewerken en actualiseren. Gebruik de functie [Update] om het project te actualiserenmet de wijzigingen die u in de namenlijst hebt doorgevoerd.U kunt een namenlijst exporteren naar een tekstbestand. U kunt ook een tekstbestandimporteren naar een namenlijst. De tab, puntkomma, komma en spatie kunnen alsscheidingsteken worden gebruikt voor de bestandsinhoud. U kunt een interne namen-lijst ook sorteren. Het tekstbestand mag geen speciale taaltekens bevatten, zoals bij-voorbeeld Ä, Ö en Ü.
Als een driverspecifieke naam aan uw project is gekoppeld, kunt u I/O-signalen selec-teren uit deze namenlijst. Klik hiertoe op de knop [Connect file].
10431AEN
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Tool bar U kunt de werkbalken in een programma weergeven en verbergen via de menuoptie[Tool bars].
Options
Parameter Beschrijving
Tool bar Geeft de werkbalk weer of verbergt deze.
Controller tool bar Geeft de controllerwerkbalk weer of verbergt deze.
Language tool bar Geeft de taalwerkbalk weer of verbergt deze.
Status bar Geeft de statusregel weer of verbergt deze.
Block manager toolbox Geeft de toolbox van de blokmanager weer of verbergt deze.
Toolbox Geeft de toolbox weer of verbergt deze.
Align toolbox Geeft de toolbox voor de uitlijnfunctie weer of verbergt deze.
Parameter Beschrijving
Show terminal Als u deze optie selecteert, wordt er een bedieningspaneel weergegeven rondom het werkgebied in de grafische manager. De managers voor LED's, functietoetsen en tekststroken kunnen via de bedieningspaneelweergave worden opgeroepen. Als u op een functie (bijvoorbeeld een functietoets) dubbelklikt, opent u het dialoogvenster voor de bewerking.
Show background block Geldt alleen voor grafische blokken. Met deze optie kunt u het achtergrondblok weergeven als u in de grafisch-blokmanager werkt.
View language index Geldt alleen bij meertalige ondersteuning. Geeft het indexnummer weer voor de tekst in de toepassing.
Quick info Geeft een quick-infotekst weer voor de functie waarboven de cursor zich bevindt.
Use block list Hier kunt u definiëren of het programma de bloklijst of de blokmanager moet openen als u een nieuw project aanmaakt.
Use terminal font Hier kunt u bepalen of het programma de tekst die u invoert in de dialoog-vensters in het lettertype van het bedieningspaneel moet weergeven.
Select Unicode font Selecteer een Unicode-lettertype in het dialoogvenster. Dit lettertype wordt in de programmeersoftware gebruikt bij meertalige ondersteuning.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
101
7
102
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Menu [Functions] Het menu [Functions] bevat de volgende managers:• Function keys• LED• Alarm groups• Alarms• Time channels• Passwords• Message library• Macros• Data exchange
10432AEN
Functie Beschrijving
Function keys Met deze optie kunt u globale en lokale functietoetsen definiëren. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
LED Met deze optie kunt u functies definiëren voor de LED's. Zie hoofdstuk 8.9 "LED's".
Alarm groups Met deze optie kunt u alarmen groeperen (bijvoorbeeld op belangrijkheid) zodat deze efficiënter kunnen worden herkend en opgelost. Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Alarms Met deze optie kunt u alarmmeldingen definiëren en signalen waarmee deze worden geactiveerd.Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Time channels Met deze optie kunt u tijdkanalen definiëren die op een bepaald tijdstip gebeurte-nissen aansturen in processen. Zie hoofdstuk 8.6 "Tijdsturing".
Passwords Met deze optie kunt u wachtwoorden definiëren voor de verschillende beveili-gingsniveaus in de toepassing.Zie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
Message library Met deze optie kunt u berichtentabellen maken waarin waarden tussen 0 en 65535 worden gekoppeld aan teksten. Zie hoofdstuk 8.1 "Berichtenbibliotheek".
Macros Met deze optie kunt u gebeurtenissen laten plaatsvinden door middel van alle functie- en tiptoetsen. Zie hoofdstuk 8.12 "Macro's".
Data exchange Met deze optie kunt u voorwaarden definiëren voor de data-uitwisseling tussen de geselecteerde controllers.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Menu [Set up] Het menu [Setup] bevat functies waarmee het bedieningspaneel kan worden geconfigu-reerd.
System signals Met deze optie kunt u handshakesignalen definiëren tussen bedieningspaneel en con-troller.
Current display registerDataregister in de controller dat (in de bedrijfsmodus) het bloknummer bevat van hetblok dat op het beeldscherm wordt weergegeven. Het dataregister wordt automatischdoor het bedieningspaneel bijgewerkt wanneer het blok wordt vervangen. Dit register isniet van invloed op de blokselectie.
New display registerDataregister in de controller dat definieert welk blok op het beeldscherm wordt weerge-geven.
Buzzer registerGeldt niet voor DOP11A-10.De waarde van het register definieert de zoemertoon. Tonen en schaalaanduidingenworden in de volgende tabel weergegeven. De waarde 0 betekent dat de zoemer geentoon produceert. De eenheid voor de tabel is Hz.
10433AEN
C D E F G A H
Contra 33 37 41 44 49 55 62
Groot 65 73 82 87 98 110 123
Klein 131 147 165 175 196 220 247
Een 262 294 330 349 392 440 494
Twee 523 587 659 698 784 880 988
Drie 1046 1174 1318 1397 1568 1760 1975
Vier 2093 2348 2636 2794 3136 3520 3950
Vijf 4186
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
103
7
104
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Backlight signalDigitaal signaal dat de achtergrondverlichting in- of uitschakelt.
Cursor control blockGeldt niet voor DOP11A-10.Het startregister voor een besturingsblok wordt weergegeven op het bedieningspaneel.Het startregister schrijft de huidige cursorpositie van het grafische blok naar het data-register in de controller.
Startregister in een besturingsblok op de bedieningspanelen DOP11A-30 en DOP11A-50 dat de huidige cursorpositie van het grafische blok naar een controllerregister schrijft.
Cursor move registerGeldt niet voor DOP11A-10.De cursorpositionering in het grafische blok kan met behulp van een register wordengedefinieerd. De betekenis van de registerwaarden wordt in de volgende tabel uitge-legd. De waarde 0 moet aan het register worden toegewezen tussen identieke com-mando's voor de beweging. Wij adviseren ook de functie [Cursor control block] tegebruiken om de functie te optimaliseren.
Register Beschrijving
0 Huidige grafische cursorpositie X (in pixels): 0-239 voor DOP11A-20 en 0-319 voor DOP11A-40.
1 Huidige grafische cursorpositie Y (in pixels): 0-63 voor DOP11A-20 en 0-239 voor DOP11A-40.
2 Statusregister
0 Normaal
1 De gebruiker probeert de cursor omlaag te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
2 De gebruiker probeert de cursor omhoog te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
3 De gebruiker probeert de cursor naar links te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
4 De gebruiker probeert de cursor naar rechts te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
Register Beschrijving
0 X-coördinaat (in pixels): 0–319
1 Y-coördinaat (in pixels): 0–239
2 Statusregister 0 Niet ingedrukt 1 Ingedrukt
Registerwaarde Beschrijving
1 Verplaatst de cursor naar het eerste manoeuvreerbare object.
2 Verplaatst de cursor naar het volgende manoeuvreerbare object.
3 Verplaatst de cursor een stap naar boven.
4 Verplaatst de cursor een stap naar beneden.
5 Verplaatst de cursor een stap naar links.
6 Verplaatst de cursor een stap naar rechts.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Print status registerDe status van de aangesloten printer kunt u via een register aflezen. Het register kan devolgende waarden bevatten:
Als het register van de afdrukstatus de waarde 1–4 aangeeft (dus niet correct functio-neert), negeert het bedieningspaneel alle afdruktaken tot de waarde in het register weerop 0 staat.
Library index registerDit register wordt gebruikt voor de indexering van de berichtenbibliotheek. Het biblio-theeknummer waarin de teksten kunnen worden gevonden, wordt weergegeven in hetberichtobject. Als er een indexregister wordt gedefinieerd, wordt de inhoud ervan methet opgegeven nummer toegevoegd aan het object. Dit betekent dat een register kanbepalen uit welke bibliotheek de teksten moeten worden opgeroepen.
CommandsEen of meer van de volgende commando's kunnen op de commandoregel worden inge-voerd. Deze commando's worden door een spatie van elkaar gescheiden. Alle com-mando’s worden met hoofdletters geschreven.
Registerwaarde Beschrijving
0 OK. De printer functioneert correct.
1 Algemene fout. Controleer de poort- en printerinstellingen.
2 Geen papier. Vul de papiervoorraad in de printer aan.
3 Geen geheugen. Het printergeheugen is vol.
4 Niet aangesloten. De printer is niet correct aangesloten. Controleer de poort- en printerinstellingen alsook de kabel.
Commando Beschrijving Type
Rx Maximaal aantal zendpogingen, x = aantal pogingen. Geldt voor de communicatie met de controller. Voorbeeld: R5@2 geldt voor controller 2.
DOP11A-10 tot 50
Tx Globale time-out in x ms. Geldt voor de communicatie met de controller. Voorbeeld: T10000@1 geldt voor de time-out voor controller 1.
DOP11A-10 tot 50
AKx Activeert de joystickfunctie. Zie de paragraaf "Joystickfunctie" in hoofdstuk 5.2 "Functies bedieningspaneel".
DOP11A-10 tot 50
DD Disable Delete. Schakelt de verwijdering van alarmen uit de alarmlijst uit. Als dit commando wordt gegeven, worden er geen inactieve of bevestigde alarmen uit de alarmlijst verwijderd.
DOP11A-10 tot 50
LOBx Activeert het digitale signaal x wanneer de batterij van de real-timeklok moet worden vervangen. Voorbeeld: LOBM0 activeert M0 wanneer de batterij moet worden vervangen.
DOP11A-10 tot 50
MDx Als er twee drivers worden gebruikt: als de communicatie met een controller wordt onderbroken, zet het bedieningspaneel de communicatie voort met de andere controller. Het bedieningspaneel probeert om de 10 seconden de onderbroken controllerverbinding te herstellen. U kunt het interval wijzigen met het commando MDx, waarbij x de tijd in ms aangeeft.
DOP11A-10 tot 50
NTx Time-out in x ms voor een bericht in de "geen protocol"-modus.
DOP11A-10 tot 50
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
105
7
106
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Index registers Indexadressering van dynamische objecten. Zie voor meer informatie hoofdstuk 7.8"Indexadressering".
RPD RUN/PROG Disable. Schakelt de optie uit waarmee tussen RUN/PROG kan worden geschakeld met de Backspace-toets en de toets <MAIN>. Als het commando RPD wordt gegeven, kan de modus alleen worden omgeschakeld via HMI-Builder.
DOP11A-10 tot 50
SW Converteert tekst met Zweedse ASCII-tekens (7-bits) als er wordt afgedrukt in de uitgebreide IBM PC-ASCII-tekenset (8-bits).
DOP11A-10 tot 50
BFF Block Form Feed. Voegt bij het afdrukken na elk blok een pagina-einde toe.
DOP11A-20 tot 50
BCTO Geeft de foutmelding "BDTP comm. Error" alleen de eerste keer dat een BDTP-client probeert een verbinding met een BDTP-server te herstellen.
DOP11A-20 tot 50
DGP Verwijdert de alarmgroep uit de alarmafdrukken. DOP11A-20 tot 50
FTNO Verwijdert bij FTP-gebruik de regel met de OFF-indicator in trendbestanden.
DOP11A-20 tot 50
JAAL Blokkeert toetsen en touchscreen van het bedieningspaneel zolang een terminal-applet actief is.
DOP11A-20 tot 50
PDxxxxxxxx Wachtwoord dat de toegang tot het menu [Transfer] beveiligt. DOP11A-20 tot 50
PSxxxxxxxx Wachtwoord dat voorrang heeft op alle andere wachtwoordniveaus. Wordt bijvoorbeeld gebruikt voor service- en onderhoudswerkzaamheden. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
DOP11A-20 tot 50
SJAFx Geeft de naam weer van de aangemelde gebruiker als een Java-applet actief is. Als er geen naam is opgegeven, wordt in plaats daarvan de naam JAVA weergegeven. De naam verschijnt in de rechterbovenhoek. x staat voor de lettergrootte en kan een waarde tussen 1 en 7 hebben.
DOP11A-20 tot 50
TESOSn Als u het signaal Activate selecteert, wordt er alleen een trendpatroon opgeslagen. Bij n=* wordt de instelling op alle trendobjecten toegepast. Bij n=T wordt de instelling alleen op trendobjecten toegepast die met een T beginnen.
DOP11A-20 tot 50
TBUP Wordt toegepast om veiligheidskopieën van trendbestanden op uitbreidingskaarten aan te maken.
DOP11A-30 tot 50
DBKL Ontgrendelt toetsenbord en touchscreen als de achtergrond-verlichting moet worden vervangen. De standaardinstelling vergrendelt toetsenbord en touchscreen als de achtergrond-verlichting niet functioneert.
DOP11A-30 tot 50
DNBW Schakelt de waarschuwing "No block x" uit. De melding verschijnt bijvoorbeeld ook als er een bloksprong naar een niet bestaand bloknummer is geconfigureerd of als de functie [New display register] wordt gebruikt om via het dataregister in de controller te bepalen welk blok op het beeldscherm moet worden weergegeven.
DOP11A-30 tot 50
NHD Dit commando maakt het mogelijk om grafische blokken af te drukken op laserprinters zonder blokkop (die bloknaam, bloknummer, datum en tijd bevat).
DOP11A-30 tot 50
NMAN Activeert de waarschuwing "Not maneuverable" voor bedieningspanelen met touchscreen.
DOP11A-30 en 50 met touchscreen
TCD Het commando "Touch Calibrate Disable" verhindert kalibrering van het touchscreen.
DOP11A-30 en 50 met touchscreen
DIMxxx Dataregister xxx dat een waarde tussen –63 en +63 bevat waarmee de kleurintensiteit wordt geregeld. –63 staat voor de donkerste en +63 voor de lichtste waarde. De standaardwaarde is 0.
DOP11A-50
Commando Beschrijving Type
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Country settings Character setDe geselecteerde tekenset bepaalt welke tekentabel wordt gebruikt voor het bedienings-paneel en welke speciale nationale tekens beschikbaar zijn.
Speciale tekentabellen worden gebruikt voor het tekstbedieningspaneel (DOP11A-10).Dezelfde tekentabel wordt ongeacht de geselecteerde tekenset gebruikt. Maar afhanke-lijk van de geselecteerde tekenset worden wel verschillende speciale taaltekensgebruikt.
De speciale taaltekens worden niet gebruikt als Slavisch of Russisch is geselecteerd.
System languageKeuze van de menutaal: Brits Engels, Duits, Zweeds of Amerikaans Engels. Standaardzijn de menuteksten van het bedieningspaneel op Brits Engels ingesteld.
Tekenset Tekentabel voor grafische bedieningspanelen
Zweeds 437
Duits 437
Frans 850
Spaans 850
Noors/Deens 850
Russisch 866
Slavisch 852
Grieks 869
Unicode –
Zweeds Duits Frans Spaans Noors/Deens
C1 Å Ü È Ñ Å
C2 Ä Ä É É Æ
C3 Ö Ö Ê Ó Ö
C4 å ß è Á Ø
C5 ä ü é ñ å
C6 ö ä ê é æ
C7 ö ó ö
C8 ß á ø
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
107
7
108
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Multi language
Date/time format Hiermee stelt u de datum- en tijdnotatie in.
Date formatDe volgende datumnotaties zijn mogelijk: • YY-MM-DD• YYMMDD• DD.MM.YY• DD/MM/YY• MM/DD/YYY=jaar, M=maand, D=dag.
Time formatDe volgende tijdnotaties zijn mogelijk: • HH:MM:SS• HH:MMH=uren, M=minuten, S=seconden.
Menu Beschrijving
New language Start de wizard voor de instelling van meertalige toepassingen.
Edit Met deze optie kunnen teksten binnen de toepassing worden bewerkt of vertaald.
Setup Deze functie geeft de boomstructuur weer voor de talen in de toepassing.Zie voor meer informatie over mogelijke instellingen hoofdstuk 8.7 "Talenbeheer".
Export Deze functie exporteert de toepassingstalen naar een tekstbestand in ANSI-, OEM- of Unicode-formaat. Geef aan of u toepassings- of systeemtalen wilt exporteren. Vervol-gens verschijnt het dialoogvenster [Multi Language Text-Export]. Voer hier in waar en in welke bestandsindeling het bestand moet worden opgeslagen. Onder [Encoding] kunt u [ANSI/OEM] (alle talen die in ANSI/OEM-formaat zijn aangemaakt worden geëxporteerd) of [Unicode] (alle talen worden geëxporteerd naar een bestand in Unicode-formaat) selecteren.
Import Deze functie importeert een taal voor toepassing in het bedieningspaneel. Geef aan of u toepassings- of systeemtalen wilt importeren. Vervolgens verschijnt het dialoog-venster [Multi Language Text-Import]. Voer hier de naam in van het tekstbestand dat geïmporteerd moet worden. Als de projecttaal in ANSI/OEM-formaat is vastgelegd en er een taal in Unicode-formaat moet worden geïmporteerd, wordt de geïmporteerde taal geconverteerd naar ANSI/OEM-formaat. Daardoor worden alle tekens die niet in het ANSI/OEM-bereik liggen als vraagtekens weergegeven.
Show index Deze functie geeft in objecten de index weer in plaats van teksten. U kunt echter ook een tekst invoeren als u de indexweergave gebruikt. De nieuwe tekst krijgt dan een nieuwe index.
Cross reference Geeft een kruisverwijzing weer met de indices in de toepassingsblokken.
Reuse index Als deze functie actief is als er een object wordt gekopieerd, wordt er een nieuw object gemaakt met dezelfde index.
Choose Unicode font
Selecteer een Unicode-lettertype voor gebruik in de programmeersoftware.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Clock usedSelecteer dit selectievakje om de klok in het bedieningspaneel te activeren. Als con-troller 1 of 2 wordt geselecteerd, wordt de klok in controller 1 of 2 gebruikt.
Clock Æ controller 1/2Selecteer deze optie als u data van de klok van het bedieningspaneel wilt verzendennaar een dataregister in controller 1 of 2.
Update intervalHier definieert u hoe vaak het bedieningspaneel de klokdata naar de controller moet ver-zenden. Geef een waarde in seconden op. De aanbevolen waarde is 60 seconden.Kortere vernieuwingsintervallen vertragen de communicatie tussen bedieningspaneelen controller.
Controller registerVoer het startadres in om datum en tijd in de controller op te kunnen slaan.Informatie over de opslag van datum en tijd kunt u vinden in het handboek van degebruikte controller. Het bedieningspaneel slaat informatie op in de volgorde die in debasisinstelling van de controller is gedefinieerd.
Daylight savingHier kunt u de begin- en einddatum van de zomertijd opgeven. Voer de dag van deweek, de week van de maand, de maand, de tijd en de instelling in. U kunt een keuzemaken uit de Europese standaardtijd of de standaardtijd van de V.S.Als u de zomertijdfunctie wilt uitschakelen, moet u beide velden van de maand leeg-laten.
Deze functie kan niet worden gebruikt als er MOVIDRIVE®- en MOVITRAC®-regelaarsworden toegepast.
Als de controller een geactiveerde real-timeklok heeft en de klok van het bedieningspa-neel data verzendt naar hetzelfde dataregister, heeft de klok van de controller prioriteit.
Deze functie kan niet worden gebruikt als er MOVIDRIVE®- en MOVITRAC®-regelaarsworden toegepast.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
109
7
110
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Online settingsHiermee kunt u de geselecteerde functie in de bedrijfsmodus wijzigen.
Terminal options
Alarm settings In dit veld kunt u algemene alarmlijstinstellingen doorvoeren. Zie voor meer informatiehoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Optie Beschrijving
BG Klik op [BG] om de achtergrondkleur van het bedieningspaneel te definiëren.
FG Klik op [FG] om de voorgrondkleur van het bedieningspaneel te definiëren.
Window Hier kunt u de vensterkleur van het bedieningspaneel selecteren.
Screen saver time Geef de tijd in minuten op waarna de schermbeveiliging moet worden geacti-veerd. De standaardinstelling is 0. Bij deze instelling wordt de schermbeveili-ging niet geactiveerd. De schermbeveiliging verlengt de levensduur van het beeldscherm.
Key delay time (ms) Tijdsinterval in milliseconden tussen twee aanslagen van dezelfde toets voor-dat de cursor automatisch naar de volgende positie wordt verplaatst. Wordt toegepast als er ASCII-tekens (A-Z, enz.) worden ingevoerd.Zie het gedeelte "Alfanumerieke toetsen" in hoofdstuk 5.2 "Functies bedie-ningspaneel".
Key beep Definieer of het bedieningspaneel een signaaltoon produceert als er een toets wordt ingedrukt.
Key repeat Bepaalt of een functie wordt herhaald zolang een toets wordt ingedrukt. Bij functietoetsen en de invoer van alfanumerieke tekens (A-Z, enz.) vindt geen herhaling plaats.
Trend settings In dit veld kunt u algemene trendinstellingen doorvoeren.
Store changed patterns
Slaat alleen veranderde patronen in de trend op als de waarde sinds de laatste meting is gewijzigd.
Store all patterns Slaat alle patronen in de trend op, zelfs als de waarde sinds de laatste meting niet is gewijzigd. Deze parameters zijn van invloed op alle gedefinieerde trends.
FTP delimiter Het bedieningspaneel kan de inhoud van alle bestanden die in het bedienings-paneel zijn aangemaakt en die via FTP bereikbaar zijn met verschillende scheidingstekens opslaan. De inhoud van recept- of trendbestanden kan met het scheidingsteken tab, puntkomma of komma worden gescheiden. Zie ook hoofdstuk 9.3 "Netwerkfuncties in het bedieningspaneel".
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Peripherals Alle communicatie-instellingen worden verricht onder [Setup] / [Peripherals]. Als u demenuoptie [Peripherals] selecteert, worden de voor het systeem gedefinieerde een-heden vermeld. U kunt deze eenheden verplaatsen met slepen en neerzetten.
PortsAls u op [Ports] klikt, wordt er een dialoogvenster geopend met de huidige configuratie.De configuratie kan worden gewijzigd
RS-232CSelecteer poort [RS-232C] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het vol-gende dialoogvenster geopend. Stel de volgende parameters voor de poort in:• Baudrate• Parity• Data bits• Stop bits
10434AEN
De maximale overdrachtssnelheid voor type DOP11A-10 is 38400 baud.
10435AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
111
7
112
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
RS-422Selecteer poort [RS-422C] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het vol-gende dialoogvenster geopend. Stel de volgende parameters voor de poort in:• Baudrate• Parity• Data bits• Stop bits
RS-485Geldt alleen voor DOP11A-30.Selecteer poort [RS-485] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het vol-gende dialoogvenster geopend. Stel de volgende parameters voor de poort in:• Baudrate• Parity• Data bits• Stop bits
Stel de parameters voor de communicatie met MOVIDRIVE® in op 9600, even, 8 databits en 1 stop bit.
10436AEN
10437AEN
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Expansion slotsSelecteer [Expansion slots] en klik met de rechtermuisknop. U kunt nu definiëren welkeuitbreidingskaart u wilt gebruiken en welke instellingen voor de desbetreffende kaartmoeten worden gemaakt. Meer informatie vindt u in het handboek van de desbetref-fende uitbreidingskaart.
PrinterSelecteer [Printer] en klik met de rechtermuisknop om het dialoogvenster voor de prin-terinstellingen te openen.
Het bedieningspaneel DOP11A-30 heeft drie fysieke poorten. Er kunnen maar twee vandeze poorten tegelijkertijd worden gebruikt. Daarom wordt er in het dialoogvenster[Peripheral configuration] verwezen naar "Port 1" en "Port 2".
10438AEN
10439AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
113
7
114
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
No protocol modeSelecteer [No protocol mode] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het vol-gende dialoogvenster geopend.
Recipe settingsHier kunt u de instellingen voor het receptbeheer definiëren. Zie hoofdstuk 8.3 "Recept-beheer".
Parameter Beschrijving
Printer type Selecteer een printer: None, HP PCL5 of Standard text.
Page length Hier kunt u het aantal regels definiëren vóór een pagina-einde. Er wordt geen pagina-einde gemaakt als de paginalengte op 0 is ingesteld. De standaardinstelling is 60.
Paper type Selecteer het papiertype.
Graphic orientation Geef aan of u de afbeelding portrait of landscape wilt afdrukken.
Text orientation Geef aan of u de tekst portrait of landscape wilt afdrukken.
Graphic size Definieer de grootte van de afbeelding.
Printer disable sig-nal
Digitaal signaal dat bij activering de afdruktaak annuleert.
Handshake Geef het gewenste handshaketype tussen printer en bedieningspaneel op: XON/XOFF of CTS/RTS. Informatie over de geschikte handshake-instelling kunt u vinden in het handboek van de printer.
New line character Geef het gewenste teken voor het regeleinde op: None, CR/LF, CR, of LF.
Screen dump Optie voor screenshots. Selecteer Normal of Inverted.
De printerinstellingen gelden voor parameters als Character table, Font size en Margins.
10440AEN
Parameter Beschrijving
No protocol control register
Dit register is het eerste besturingsregister in de "geen protocol"-modus. Deze modus wordt beschreven in hoofdstuk 9.1 "Communicatie".
No protocol on signal Digitaal signaal waarmee wordt geschakeld tussen de "geen protocol"-modus en de transparante modus. Dit signaal wordt gebruikt om wanneer het sys-teem in bedrijf is te schakelen tussen de twee modi, bijvoorbeeld om een ver-binding met een computer tot stand te brengen en een bericht te verzenden.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Menu [Block manager]
Het menu [Block manager] bevat functies waarmee blokken kunnen worden geprogram-meerd.
Instellingen voor Block manager
De weergave in de Block manager wordt geconfigureerd onder [Block manager] /[Settings].
10441AEN
10442AEN
Tabblad Beschrijving
Block Definieer de weergave van data voor het blok en het blok zelf in de Block manager.
Reference Hier kunt u de weergave van het overzicht van de Block manager instellen.
Edit Dit tabblad voorziet in speciale functies voor de weergave in de Block manager.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
115
7
116
rogrammeren met de programmeersoftwarerogrammeren
Menu [Object] In het menu [Object] worden alle in het programma beschikbare objecten vermeld. Hetaantal objecten is afhankelijk van het type bedieningspaneel. Zie voor een beschrijvingvan de objecten hoofdstuk 7.4 "Grafische weergave en besturing" en hoofdstuk 7.5 "Optekst gebaseerde weergave en besturing".
Menu [Layout] Het menu [Layout] bevat functies waarmee objecten kunnen worden uitgelijnd. Dezefuncties worden uitgelegd in de paragraaf "Objecten positioneren" op bladzijde 85.
10443AEN
10444AEN
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Programmeren met de programmeersoftwareProgrammeren
Menu [Transfer] Het menu [Transfer] bevat functies voor de overdracht van projecten, geselecteerdeblokken en communicatie-instellingen tussen pc en bedieningspaneel. Zie hoofdstuk 7.6"Project overdragen".
Menu [Window] Het menu [Window] bevat algemene Windows-functies.
Menu [Help] Het menu [Help] bevat helpfuncties en informatie over de programmaversie.
10445AEN
De communicatie-instellingen voor programmeersoftware en bedieningspaneel moetengelijk zijn.
10446AEN
10447AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
117
7
118
rafische weergave en besturingrogrammeren
7.4 Grafische weergave en besturingDit hoofdstuk geldt niet voor DOP11A-10.In dit hoofdstuk worden alle grafische objecten in tabellen vermeld en vervolgens wordtelk grafisch object verklaard. Dit hoofdstuk geldt alleen voor bedieningspanelen die eengrafische weergave ondersteunen.
Algemene parametersKleuren Kleurenbedieningspanelen kunnen objecten en bitmapafbeeldingen weergeven met
256 kleuren.Door kleuren te gebruiken kunt u realistischere objecten met 3D-effecten en schaduwenmaken. Naast de achter- en voorgrondkleuren voor een blok, kunt u kleuren selecterenvoor schaalaanduidingen, curven, enz. in grafische objecten. De kleuren voor achtergrond, tekst en vensters worden bij de configuratie van het bedie-ningspaneel gedefinieerd. Kleuren kunnen ook voor assen en curven in grafischeobjecten worden gedefinieerd.
Schaalverdeling van technische eenheden
De parameters offset en gain worden gebruikt om de registerwaarde op een weergave-waarde op schaal te brengen volgens de onderstaande vergelijking.Weergavewaarde=offset+gain*registerwaarde
Als u een objectwaarde via het bedieningspaneel in de bedrijfsmodus wijzigt, wordt deweergavewaarde op schaal gebracht volgens de onderstaande vergelijking:Registerwaarde=(weergavewaarde-offset)/gainDe schaalverdeling is niet van invloed op de gedefinieerde maximum- en minimum-waarden of op het aantal decimalen.
Berekening van technische eenheden
De functie [Offset Gain Calculation] dient als hulpmiddel bij de berekening van de para-meters offset en gain. Voer de objectwaarde voor offset en gain in op het tabblad[General] en klik op [Calculation].
De functies waarmee wordt verhoogd en verlaagd, zijn van invloed op de register-waarde voor het manoeuvreerbare object, maar niet op de weergavewaarde.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Vervolgens wordt het volgende dialoogvenster geopend:
In dit dialoogvenster definieert u het interval voor de waarde van de controller en hetbedieningspaneel. De functie bepaalt de juiste waarde voor de parameters offset engain.
Lettertype
10591AEN
10592AEN
Optie Beschrijving
Font size Als u [Resizable] selecteert, kunt u het lettertype veranderen door de gewenste tekst te markeren en de bewerkingssymbolen te gebruiken.Als u de optie [Fixed] selecteert, kunt u een vaste lettergrootte voor de tekst selecteren uit de keuzelijst. Als u Unicode en [Resizable] selecteert, wordt de grafische weergave vertraagd.
3D effect Hier kunt u een 3D-effect voor de tekst uitkiezen.
Style Selecteer of de tekst cursief of onderstreept moet worden weergegeven. Als er geen optie wordt geselecteerd, verschijnt het lettertype zonder speciale format-teringen.
Shadow Hier definieert u een schaduw voor de tekst.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
119
7
120
rafische weergave en besturingrogrammeren
Toegang
Onder het tabblad [Access] kunt u definiëren of het object manoeuvreerbaar moet zijn.Voer de [Minimum input value] en [Maximum input value] voor het object (en de toe-gang) in. U kunt ook het beveiligingsniveau voor het object selecteren. De beveiligings-niveaus worden gedefinieerd onder [Functions] / [Passwords].
Dynamische eigenschappen
In deze paragraaf worden de functies van het tabblad [Dynamics] beschreven.
Property
10593AEN
10594AEN
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Onder [Properties] kunt u een signaal invoeren om een eigenschap te besturen. U kuntkiezen tussen een digitale en een analoge besturing.
1. Digitaal• Selecteer in de lijst de eigenschap die door de controller moet worden bestuurd.
De eigenschap kan maar één keer per object/signaal worden gebruikt. Eengebruikte eigenschap wordt rood gemarkeerd. Voer een signaal in of klik op deknop [I/O] om een signaal te selecteren met de I/O-browser. U kunt ook een [OFFvalue] en een [ON value] opgeven. Als u geen OFF/ON-waarden opgeeft, wordtde OFF-waarde standaard op 0 ingesteld en de ON-waarde op 1.
2. Analoog• Selecteer in de lijst de eigenschap die door de controller moet worden bestuurd.
De eigenschap kan maar één keer per object/signaal worden gebruikt. Eengebruikte eigenschap wordt rood gemarkeerd. Voer een signaal in of klik op deknop [I/O] om een signaal te selecteren met de I/O-browser. U kunt de lengte defi-niëren als het formaattype "Character string" is.
Als u de analoge besturing selecteert en daarna weer uitschakelt voor een eigenschapdie alleen digitale waarden kan accepteren, blijft de eigenschap ingesteld zolang dewaarde van het signaal niet gelijk is aan 0.
Als u Offset/gain in een project wilt beïnvloeden, moet Offset/gain van het begin af aanop een andere waarde dan 0/1 worden ingesteld voor het object.
De eigenschap Visible mag niet samen met de eigenschap Positions worden gebruikt.
Dynamische teksten worden niet naar Unicode-formaat geconverteerd. In plaatsdaarvan wordt een vraagteken weergegeven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
121
7
122
rafische weergave en besturingrogrammeren
Size
Op het tabblad [Size] kunt u de waarden definiëren voor [Width], [Height] en [Origin]. Definieer twee analoge signalen waarbij de signaalwaarden de grootte van het objectbepalen in termen van X-as (breedte) en Y-as (hoogte).
10595AEN
Als u een ongeldige waarde invoert, bijvoorbeeld een waarde waardoor het object nietop het beeldscherm kan worden weergegeven, wordt de waarde genegeerd.
Parameter Beschrijving
Signal Voer een analoog signaal in.
Value min. width / height Voer de minimumwaarde van het analoge signaal in.
Value max. width / height Voer de maximumwaarde van het analoge signaal in.
Min. width / height Voer de minimumbreedte/-hoogte van het object in pixels in, waarbij de minimum-waarde correspondeert met de gedefinieerde waarde.
Max. width / height Voer de maximumbreedte/-hoogte van het object in pixels in, waarbij de maxi-mumwaarde correspondeert met de gedefinieerde waarde.
Origin Selecteer de uitgangspositie van het object voor de weergave op het beeld-scherm.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Move
Op het tabblad [Move] voert u twee analoge signalen in waarvan de waarden de X-coör-dinaat (breedte) en de Y-coördinaat (hoogte) van het object bepalen.
10596AEN
Als u een ongeldige waarde invoert, bijvoorbeeld een waarde waardoor het object nietop het beeldscherm kan worden weergegeven, wordt de waarde genegeerd.
Signal Voer een analoog signaal in.
Value from Voer de minimumwaarde van het analoge signaal in.
Value to Voer de maximumwaarde van het analoge signaal in.
From X / Y positionVoer de X- en Y-coördinaten van het object in, d.w.z. de pixelwaarde op het beeld-scherm waarbij de waarde van de parameter Value from correspondeert met de gedefinieerde waarde.
To X / Y positionVoer de X- en Y-coördinaten van het object in, d.w.z. de pixelwaarde op het beeld-scherm waarbij de waarde van de parameter Value to correspondeert met de gedefinieerde waarde.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
123
7
124
rafische weergave en besturingrogrammeren
Event
Op het tabblad [Event] kunt u de parameters definiëren die hieronder wordenbeschreven. U kunt bestaande gebeurtenissen vernieuwen, nieuwe gebeurtenissentoevoegen en gebeurtenissen verwijderen door op de desbetreffende knoppen in hetdialoogvenster te klikken.
10597AEN
Parameter Beschrijving
Event name Voer een willekeurige naam in voor de gebeurtenis of selecteer een waarde uit de lijst.
Condition Kies een voorwaarde uit de lijst. U kunt kiezen tussen vier voorwaarden:
Equal to De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde overeenkomt met de waarde die in het selectievakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Not equal to De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde NIET overeenkomt met de waarde die in het selectie-vakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Greater than
De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde groter is dan de waarde die in het selectievakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Less than De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde kleiner is dan de waarde die in het selectievakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Action Selecteer een van de volgende opties:• Digital signal• Analog signal• Run macro
Signal Selecteer hier het signaal dat moet worden beïnvloed als aan de voorwaarde wordt voldaan.
Value Voer hier de waarde in die het signaal dat wordt beïnvloed, moet krijgen als aan de voorwaarde wordt voldaan.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Grafische objectenStatische/dynamische grafische objecten
Statische grafische objecten worden gebruikt als er afbeeldingen worden gemaakt. Ophet tabblad [Dynamics] kunt u dynamische eigenschappen toewijzen aan grafischeobjecten.
Statische objecten worden bij de weergave altijd achter dynamische objecten geplaatst.
Symbool Object
Lijn
Curve
Rechthoek, opgevuld, 3D
Symbool
Statische tekst
Ellips, opgevuld
Toetsenbordobject
Polygone lijn
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
125
7
126
rafische weergave en besturingrogrammeren
Dynamische bitmaps beheren
Geldt alleen voor DOP11A-50.Als u het selectievakje [Use dynamic bitmaps] activeert voor een statisch symboolob-ject, haalt het bedieningspaneel het opgegeven bitmapbestand (namn.bmp) op uit debibliotheek [IMAGES] in het bestandssysteem van het bedieningspaneel. De bitmap-afbeelding wordt in de bedrijfsmodus op het beeldscherm van het bedieningspaneelweergegeven. De afbeelding die moet worden weergegeven, moet via FTP worden ver-zonden naar de bibliotheek [IMAGES] in het bedieningspaneel. U kunt dynamische bit-mapafbeeldingen via FTP toevoegen, uitwisselen of verwijderen. U doet dit door deBMP-bestanden in de bibliotheek [IMAGES] te overschrijven, op te slaan of te verwij-deren. Dynamische bitmapafbeeldingen worden alleen in de bedrijfsmodus op hetbeeldscherm weergegeven. De bitmapafbeeldingen in de bibliotheek worden niet in deprogrammeersoftware weergegeven of zijn daar niet beschikbaar.
Dynamische digitale grafische objecten
Digitale grafische objecten worden in de controller gekoppeld aan signalen.
Symbool Object Beschrijving
Digitale tekst Wisselt tussen twee teksten afhankelijk van de status van het digitale signaal.
Digitaal symbool Wisselt tussen twee symbolen afhankelijk van de status van het digitale signaal.
Digitale opvulling Wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een van de twee kleuren. De kleur is afhankelijk van de status van het digitale signaal.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Dynamische analoge grafische objecten
Analoge grafische objecten worden in de controller gekoppeld aan registers.
Symbool Object Beschrijving
Analoog numeriek Invoer en weergave van numerieke waarden.
Staaf Geeft een waarde weer in de vorm van een staafdiagram.
Diagram Wordt gebruikt voor het tekenen van een X/Y-diagram dat corres-pondeert met de inhoud van het dataregister.
Aanwijs-instrument
Er verschijnt een grafisch aanwijsinstrument weer op het beeld-scherm.
ASCII Bestuurt ASCII-tekenreeksen in grafische blokken.
Schuifregelaar Hiermee kunt u de waarde van een analoog signaal verhogen of verlagen.
Trend Geeft de waarden uit dataregisters weer in de vorm van een curve.
Snelheidsmeter Geeft een grafische snelheidsmeter weer op het beeldscherm.
Analoge opvulling
Wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een van de 16 kleuren. De kleur is afhankelijk van de registerwaarde.
Meervoud-symbool
Geeft een van de acht symbolen weer. Het symbool is afhankelijk van de dataregisterwaarde. Maakt het mogelijk symbolen op het beeldscherm te verplaatsen.
MeerkeuzeIs gekoppeld aan een dataregister dat maximaal acht verschil-lende statuswaarden kan aannemen. Aan elke status kan een tekst van maximaal 30 tekens worden toegewezen.
Bericht Object dat teksten uit een berichtenbibliotheek weergeeft.
Analoge nume-rieke tabel Maakt een tabel met numerieke objecten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
127
7
128
rafische weergave en besturingrogrammeren
Andere objecten
Digitale tekst Tekstobject dat wordt gebruikt om tussen twee ingevoerde teksten te wisselen afhanke-lijk van de status van een digitaal signaal. De tekst kan maximaal 30 tekens bevatten.
Symbool Object Beschrijving
Sprong Sprong naar een ander blok.
Alarmbanner Wordt gebruikt om een regel uit de alarmlijst weer te geven.
Analoge klok Object voor de weergave van een analoge klok.
Digitale klok Object voor de weergave van een digitale klok.
TCP/IP-com-mando-invoer
Object voor de verzending van een TCP/IP-commando naar andere eenheden. Geldt alleen voor bedieningspanelen die zijn gekoppeld aan een TCP/IP-netwerk.
10632AEN
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in hetgedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Digitaal symbool Object dat wordt gebruikt om tussen twee geselecteerde symbolen te wisselen afhan-kelijk van de status van een digitaal signaal.
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte"Algemene parameters" op bladzijde 118.
Parameter Beschrijving
Digital signal Signaal van het digitale adres.
Text Off Tekst die moet worden weergegeven als de signaalstatus 0 is.
Text On Tekst die moet worden weergegeven als de signaalstatus 1 is.
Alignment Geef aan of de tekst links uitgelijnd of gecentreerd moet worden.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het object.
10633AEN
Parameter Beschrijving
Digital signal Signaaladres.
Symbol OFF Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven als de signaalstatus 0 is.
Symbol ON Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven als de signaalstatus 1 is.
Resizable Als de optie is geactiveerd, kunt u de X- of Y-grootte van het object wijzigen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
129
7
130
rafische weergave en besturingrogrammeren
Digitale opvulling Object dat wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een willekeurigekleur.
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte"Algemene parameters" op bladzijde 118.
Positionering objectenHet programma berekent welk vlak binnen het gebied wordt opgevuld. Het object moetdaarvoor correct gepositioneerd zijn. Onjuist gepositioneerde objecten kunnen als hetsysteem in bedrijf is toepassingsfouten veroorzaken. Het opvulvlak wordt alleenbegrensd door statische objecten en statische delen van dynamische objecten. Opge-vulde objecten kunnen worden vervangen door digitale symboolobjecten of meer-voudsymboolobjecten om een hogere mate van efficiency binnen een project tebereiken.
54663AEN
Het opvullen van zeer onregelmatige gebieden terwijl het systeem in bedrijf is, kan totsysteemfouten leiden. In sommige gevallen vertraagt het opvulproces de laadtijd van deafbeeldingen.
Parameter Beschrijving
Digital signal Signaal van het digitale adres.
Sample Geef aan of het geselecteerde gebied volledig of puntsgewijs moet worden opgevuld als het signaal wordt verzonden. Geldt alleen voor DOP11A-30 en DOP11A-60.
On Definieer de objectkleur voor signaalwaarde 1.
Off Definieer de objectkleur voor signaalwaarde 0.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Sprong Object dat wordt gebruikt om een sprong naar een ander object uit te voeren. Hiermeekunt u een menustructuur in een project maken. U kunt naar het vorige blok terug-springen (tot negen niveaus terug) door op de toets <PREV> te drukken op het bedie-ningspaneel. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Tabblad [General]
53958ANL
X = positionering objecten
Juist: teken een kader rond de tekst in het opvulgebied om een snellere laadtijd voor de afbeelding te realiseren.
Onjuist: de laadtijd van de afbeelding wordt vertraagd omdat het programma complexe berekeningen moet uit-voeren om het gebied tussen de letters op te vullen.
TEKST
X
TEKSTX
10635AENAfbeelding 54: naar een ander blok springen
Parameter Beschrijving
Current block Het nummer van het huidige blok wordt in dit veld weergegeven. Dit nummer kan niet worden gewijzigd.
Jump to block Voer het nummer of de naam in van het blok waar u naartoe wilt springen.
Text Voer een tekst naar keuze in die in het object moet verschijnen.
Positions Aantal posities waaruit de tekst moet bestaan.
Alignment Geef aan of de tekst links uitgelijnd, gecentreerd of rechts uitgelijnd moet worden.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
131
7
132
rafische weergave en besturingrogrammeren
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte"Algemene parameters" op bladzijde 118.
Analoog numeriek Object voor de invoer en weergave van numerieke waarden. Dit object wordt bijvoor-beeld gebruikt voor de aanmaak van invoervelden.
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in hetgedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Er verschijnt een foutmelding als een sprong naar een niet-bestaand blok wordt uitge-voerd terwijl het systeem in bedrijf is.
10636AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Signaaladres.
Positions Aantal posities waarop de ingevoerde waarde inclusief komma en minteken moet worden weergegeven.
Zero fill Geef aan of op lege posities een nul moet staan.
Decimals Aantal decimalen waarmee de ingevoerde waarde moet worden weergege-ven.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schalering van de registerwaarde. Zie het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Alignment Geef aan of het invoerveld rechts uitgelijnd of gecentreerd moet worden geformatteerd.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Staafdiagram Object dat hele getallen of getallen met zwevende komma weergeeft in de vorm vanstaafdiagrammen.
Tabblad [General]
10637AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Signaaladres.
Scale division Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Box Geef aan of er een kader om het staafdiagram moet worden getekend.
Scale ticks Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Scale Geef aan of er op het staafdiagram een schaal moet worden weergegeven.
Minimum value Minimumwaarde van het signaal.
Maximum value Maximumwaarde van het signaal.
Pattern Geef aan of het staafdiagram volledig of puntsgewijs moet worden opgevuld. Geldt alleen voor DOP11A-20.
Direction Geef aan of het kader boven, onder, rechts of links moet worden weergegeven.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Indicators Hier kunt u bepalen of de hoogste of de laagste waarde voor het signaal op de as moet worden weergegeven. De indicators worden gereset als het bedieningspaneel wordt gestart. Deze reset kan in de bedrijfsmodus worden uitgevoerd door het staafdiagram te selecteren en de Enter-toets in te drukken. (Druk op het staafdia-gram als het bedieningspaneel een touchscreen heeft.) De indicators ondersteunen alleen 16-bits getallen.
Engineering units scaling
Wordt gebruikt voor de schalering van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Fill Kies een opvulkleur.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
133
7
134
rafische weergave en besturingrogrammeren
Tabblad [Dynamics]De functies op dit tabblad worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" opbladzijde 118.
Diagram Object dat wordt gebruikt om een X/Y-diagram te maken dat correspondeert met deregisterinhoud in de controller. Deze functie is een real-timefunctie. Het object wordt inde regel gebruikt voor tijdsonafhankelijke weergaven. Een tijdsafhankelijke weergavemet een vernieuwingscyclus van <1 s is mogelijk als de controller de dataregistratie uit-voert. In het volgende voorbeeld dient de waarde in register 0 als eerste X-coördinaaten de waarde in register 10 als eerste Y-coördinaat. Het aantal registerparen is vier. Detabel en de afbeelding illustreren het voorbeeld.
X-coördinaat Register Waarde Y-coördinaat Register Waarde
X0 0 0 Y0 10 11
X1 1 41 Y1 11 40
X2 2 51 Y2 12 85
X3 3 92 Y3 13 62
10638AEN
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Tabblad [General]
Tabblad [Curves]
Bij type DOP11A-20 kan maar één curve worden gedefinieerd. Bij de typen DOP11A-30,DOP11A-40 en DOP11A-50 kunnen twee curves worden gedefinieerd.
Parameter Beschrijving
Scale division Interval tussen de schaalmarkeringen op de Y- of X-as.
Scale ticks Interval tussen de weergegeven schaalstreepjes op de Y- of X-as.
Minimum value Minimumwaarde voor de Y- of X-coördinaat.
Maximum value Maximumwaarde voor de Y- of X-coördinaat.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Grid Schakel dit selectievakje in om in het diagram een raster weer te geven.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het diagram.
Grid Definieer een kleur voor het raster in het diagram.
10639AEN
Parameter Beschrijving
Graph name Voer een naam in voor de desbetreffende curve.
X analog signal Dataregister dat de eerste X-coördinaat van de desbetreffende curve bevat.
Y analog signal Dataregister dat de eerste Y-coördinaat van de desbetreffende curve bevat.
Register pair count Aantal registerparen dat moet worden getekend (als punten of staven).
Value form Geef aan of het diagram als een staaf- of lijndiagram moet worden weergegeven. In een staafdiagram wordt een staaf getekend voor elk registerpaar. In een lijndiagram worden de X/Y-coördinaten als punten weergegeven en met een lijn verbonden.
Curve Definieer een kleur voor de desbetreffende curve.
Thickness Geef een lijndikte voor de curve op.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
135
7
136
rafische weergave en besturingrogrammeren
Tabblad [Access]Geldt alleen voor DOP11A-50.
Tabblad [Dynamics]De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" opbladzijde 118.
Aanwijsinstrument Object waarmee een grafisch aanwijsinstrument op het beeldscherm wordt gegene-reerd.
Tabblad [General]
Parameter Beschrijving
Current diagram signal De registerwaarde bepaalt welke curve in de bedrijfsmodus wordt bewerkt.
Current cursor signal De registerwaarde bepaalt welk punt op de curve in de bedrijfsmodus wordt bewerkt.
X processing step Geeft het interval aan tussen de stappen waarop u in de bedrijfsmodus de pijltoetsen indrukt.
Y processing step Geeft het interval aan tussen de stappen waarop u in de bedrijfsmodus de pijltoetsen indrukt.
Activate user input curves 1–2
Geef aan welke curve in de bedrijfsmodus manoeuvreerbaar is.
10640AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Signaaladres.
Scale division Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Scale ticks Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Minimum value Minimumwaarde van het signaal.
Maximum value Maximumwaarde van het signaal.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Engineering units scaling
Wordt gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Needle Definieer een kleur voor de naald van het meetinstrument in het object.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Tabblad [Dynamics]De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" opbladzijde 118.
ASCII Objecten waarmee ASCII-tekenreeksen in grafische blokken worden gestuurd. Tekstendie in het dataregister van de CPU zijn opgeslagen, kunnen worden weergegeven inASCII-objecten. Deze teksten moeten beschikbaar zijn in het uitgebreide IBM-ASCII-formaat. Als u "SW" invoert op de commandoregel onder de systeemsignalen, wordt detekst van de uitgebreide IBM-ASCII-tekenset (8 bits) geconverteerd naar de ZweedseASCII-tekenset (7 bits).
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Access], [Font] en [Dynamics] worden uitgelegd in hetgedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
10641AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Geef het dataregister op waarin u de tekst voor de eerste positie wilt opslaan.
Positions Geef het aantal posities op dat de tekst op het beeldscherm in beslag moet nemen.
Alignment Geef aan of de tekst links uitgelijnd of gecentreerd moet worden.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
137
7
138
rafische weergave en besturingrogrammeren
Schuifregelaar Object dat de waarde voor een analoog signaal in de vorm van een schuifregelaar weer-geeft en het mogelijk maakt deze waarde te verhogen of te verlagen.
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf"Algemene parameters" op bladzijde 118.
10642AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Signaaladres.
Scale division Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Scale ticks Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Minimum value Minimumwaarde van het object.
Maximum value Maximumwaarde van het object.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schaalverdeling van de register-waarde. Zie het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Direction Geef aan of het object boven of rechts moet worden weergegeven.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Button Definieer een kleur voor de knop in het object.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
De bestandsindeling BCD met zwevende komma zonder exponent kan niet wordengebruikt voor SEW-communicatiedrivers.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Trend Geldt niet voor DOP11A-10.
Object dat van analoge signalen afkomstige waarden weergeeft.
10643AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
139
7
140
rafische weergave en besturingrogrammeren
Tabblad [General]
Parameter Beschrijving
Name Voer een naam in voor het trendobject. Aan elk object moet een unieke naam worden toegewezen. De naam van het object mag uit maximaal acht tekens bestaan. Deze parameter moet worden opgegeven. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample interval Tijdsinterval tussen dataregistraties. De minimumwaarde is 1 s.
Sample count Aantal waarden dat moet worden opgeslagen. Het maximale aantal waarden bedraagt 65534. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full limit Voer het aantal monsters in waarbij het signaal voor Sample full moet worden geactiveerd. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full signal Geef een digitaal signaal op dat moet worden geactiveerd als de limiet van Sample full wordt bereikt. Geldt niet voor DOP11A-20.
Enable sampling signal Het digitale signaal dat bij activering met de dataregistratie begint. De registratie stopt als het signaal wordt gereset. Parameters hoeven niet te worden aangegeven. Geldt niet voor DOP11A-20.
Erase samples signal Definieer een digitaal signaal dat bij activering alle trenddata in de histo-rie wist. Geldt niet voor DOP11A-20.
Y scale Geef aan of de Y-schaalverdeling moet worden verborgen dan wel links, rechts of aan beide zijden moet worden weergegeven.
Minimum value De minimumwaarde op de Y-as wordt opgeroepen door het opgegeven register.
Maximum value De maximumwaarde op de Y-as die door het opgegeven controller-register wordt gelezen.
Division Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt op de Y-as.
Ticks Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Time range Tijdsbereik dat in het trenddiagram moet worden weergegeven.
Division Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt op de X-as.
Ticks Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Grid Geef aan of er een raster in het object moet worden weergegeven.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Grid Kies een geschikte kleur voor het raster.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Tabblad [Curves]
Tabblad [Dynamics]De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" opbladzijde 118.
10644AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Analoge signalen die het object registreert en waarvoor de waarden moeten worden weergegeven. Er mogen alleen 16-bits getallen worden gebruikt.
Color Kies de kleur voor de desbetreffende curve.
Offset and gain Wordt gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Bij type DOP11A-20 kunnen maar twee curves worden gebruikt. Type DOP11A-20 heeftalleen een real-timetrend.
Als u een blok kopieert met trendobjecten, moet de naam van het trendobject wordengewijzigd. De naam mag niet voor twee trendobjecten worden gebruikt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
141
7
142
rafische weergave en besturingrogrammeren
Snelheidsmeter Object waarmee een grafische snelheidsmeter op het beeldscherm wordt gegenereerd.
Tabblad [General]
Tabblad [Dynamics]De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" opbladzijde 118.
10645AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Signaaladres.
Scale division Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Scale ticks Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Minimum value Minimumwaarde die het object kan weergeven.
Maximum value Maximumwaarde die het object kan weergeven.
Angle Geeft de hoek aan (werkgebied voor het object) in het spectrum van10–360 graden.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schaalverdeling van de register-waarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Needle Definieer een kleur voor de naald in het object.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Show bar Schakel dit selectievakje in om een curve rond de snelheidsmeter weer te geven. Als u deze optie activeert, zijn de bijbehorende configuratie-opties beschikbaar.
Indicator Kies de naald, curve of beide.
Arc settings Definieer de minimum- en maximumwaarden en de kleuren die in de verschillende gebieden moeten worden weergegeven.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Alarmbanner Object dat wordt gebruikt om een regel uit de alarmlijst weer te geven.
Tabblad [General]10646AEN
Parameter Beschrijving
List line number Voer het regelnummer van de alarmlijst in waaruit de informatie moet wor-den opgeroepen (1=eerste regel, 2=tweede regel, enz.) als de opgegeven alarmgroep wordt weergegeven in de alarmlijst.
Positions Aantal posities dat moet worden weergegeven.
Alarm group Geef aan welke alarmgroep moet worden weergegeven. Het object wordt weergegeven in de kleur die is gedefinieerd voor de alarmgroep.
Show day of the week
Geef aan of de dag van de week moet worden weergegeven.
Show date Geef aan of de datum moet worden weergegeven.
Show time Geef aan of de tijd moet worden weergegeven.
Show symbol Geef aan of de alarmsymbolen moeten worden weergegeven. Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Show active alarms only
Geef aan of alleen actieve alarmen moeten worden weergegeven. Het alarmbannerobject blijft leeg als er geen actief alarm wordt geactiveerd.
Show repeat count Geeft aan hoe vaak het alarm is herhaald. Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Een alarm kan in de alarmbanner worden bevestigd door het selectievakje [Enable ack-nowledge] in te schakelen op het tabblad [Access].
De voorgrondkleur voor de alarmtekst wordt bepaald door de kleur die is gedefinieerdvoor de alarmgroep.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
143
7
144
rafische weergave en besturingrogrammeren
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de para-graaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.Zie ook hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Analoge opvulling
Object dat wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een van de 256kleuren. De kleur is afhankelijk van de registerwaarde. De kleuren worden bepaald doorde volgende tabel:
Informatie over beperkingen en de positionering van objecten vindt u in de paragraaf"Digitale opvulling" op bladzijde 130.
54664AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Hier wordt het dataregister ingevoerd waarvan de waarde de objectkleur bepaalt. Zie de volgende tabel.
Registerinhoud Kleur Registerinhoud Kleur
0 Zwart 8 Grijs
1 Blauw 9 Lichtblauw
2 Groen 10 Lichtgroen
3 Cyaan 11 Lichtcyaan
4 Rood 12 Lichtrood
5 Magenta 13 Lichtmagenta
6 Geel 14 Lichtgeel
7 Lichtgrijs 15 Wit
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Analoge klok Tijdobject voor de weergave van een analoge klok.
Tabblad [General]
Tabblad [Dynamics]De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" opbladzijde 118.
10648AEN
Parameter Beschrijving
Border style Geef aan of de klok met een kader moet worden weergegeven.
Show seconds Geef aan of er een secondewijzer moet worden weergegeven.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Hand Definieer een kleur voor de wijzer in het object.
U moet een manoeuvreerbaar datum-/tijdobject (digitale klok) definiëren om de klok inde bedrijfsmodus te zetten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
145
7
146
rafische weergave en besturingrogrammeren
Digitale klok Tijdobject voor de weergave van een digitale klok, de dag van de week en de datum.
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de para-graaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
10649AEN
Parameter Beschrijving
Day of the week Geef aan of de dag van de week moet worden weergegeven.
Date Geef aan of de datum moet worden weergegeven.
Time Geef aan of de tijd moet worden weergegeven.
Time format De tijd kan worden weergegeven in een 12- of 24-uursmodus.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG Kies een achtergrondkleur.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het object.
U moet een manoeuvreerbaar datum-/tijdobject (digitale klok) definiëren om de klok inde bedrijfsmodus te zetten.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Meervoudsymbool Object dat een van de maximaal acht symbolen kan weergeven. Het symbool is afhan-kelijk van de dataregisterwaarde.
Tabblad [General]
Tabblad [Dynamics]De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" opbladzijde 118.
10650AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Dataregister dat het symbool aanstuurt dat moet worden weergegeven. Als de registerwaarde 1 is, wordt symbool 1 weergegeven, enz.
Symbols 0–7 Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven. Als de registerwaarde 0 is, wordt symbool 0 weergegeven, enz.
Resizable Als de optie is geactiveerd, kunt u de X- of Y-grootte van het symbool wijzigen.De toegestane X-waarde voor type DOP11A-20 ligt tussen 0 en 239.De waarde voor type DOP11A-40 ligt tussen 0 en 319 en voor type DOP11A-50 tussen 0 en 639.De toegestane Y-waarde bedraagt 0-63 voor type DOP11A-20, 0-239 voor type DOP11A-40 en 0-479 voor type DOP11A-50.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
147
7
148
rafische weergave en besturingrogrammeren
Meerkeuze Object dat verschillende statuswaarden kan aannemen. Het wordt aan een dataregistergekoppeld dat maximaal acht verschillende statuswaarden kan aannemen. Aan elkestatus kan een tekst van maximaal 30 tekens worden toegewezen.
Tabblad [General]
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de para-graaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
10651AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Dataregister dat de tekst aanstuurt die moet worden weergegeven.
Texts 0–7 Teksten die voor de desbetreffende objectstatus moeten worden weergegeven.
Operator selectable 0–7
Door het desbetreffende selectievakje in te schakelen kan het object in de bedrijfs-modus vanaf het bedieningspaneel in deze status worden gemanoeuvreerd.
Alignment Geef aan of de tekst links uitgelijnd, gecentreerd of rechts uitgelijnd moet worden.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het object.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Tiptoets Geldt alleen voor DOP11A-30 en DOP11A-50. Zie de paragraaf "Touchscreengebruiken" op bladzijde 156 en hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".Dit object vormt een drukgevoelig vlak dat overeenkomt met een functietoets. Het objectkan worden gebruikt om de weergave te wijzigen, geheugencellen te besturen, enz.
Tabblad [General]
10653AEN
Parameter Beschrijving
I/O Signaaltype dat door het object wordt beïnvloed. Een beschrijving van de voorgedefi-nieerde functies vindt u in hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Event Geeft aan hoe het signaal door het object wordt beïnvloed. Het signaal wordt geactiveerd via de optie Settings als het object wordt aangespro-ken.
Grouped Alle signalen die bij een tiptoets met het huidige groepsnummer horen, worden gereset. Het groepsnummer wordt opgegeven onder Group no. Een groep bestaat uit maximaal acht tiptoetsen.
Dec. Analog Hiermee wordt het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, verminderd met de waarde die is ingevoerd onder Value.
Momentarily Hiermee wordt het signaal geactiveerd zolang het object wordt ingedrukt.
Reset Hiermee wordt het signaal gereset als het object wordt geacti-veerd.
Set analog Hiermee wordt aan het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld de waarde toegewezen die is ingevoerd onder Value.
Toggle Hiermee wordt het signaal afwisselend geactiveerd of gereset wanneer het object wordt aangesproken.
Inc. Analog Hiermee wordt het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, verhoogd met de waarde die is ingevoerd onder Value.
Jump to block
Hiermee gaat u naar een ander blok als het object wordt beïnvloed. Voer het nummer in of de naam van het blok waar u naartoe wilt gaan.
Other function
Een beschrijving van de functie vindt u in hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Macro Een beschrijving van de functie vindt u in hoofdstuk 8.12 "Macro's".
Button style Selecteer het gewenste knoptype: rond, rechthoekig of onzichtbaar.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
149
7
150
rafische weergave en besturingrogrammeren
U kunt een onzichtbaar drukgevoelig vlak gebruiken om blokwisselgebieden te defi-niëren in een overzicht (bijvoorbeeld voor een machine). De gedetailleerde overzichtenworden dan gekoppeld aan onzichtbare drukgevoelige gebieden die zich op specifiekeonderdelen van de machine bevinden. Als de gebruiker op een van deze gebiedendrukt, wordt het desbetreffende gedetailleerde overzicht weergegeven.
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf"Algemene parameters" op bladzijde 118.
Bericht Object dat teksten uit een berichtenbibliotheek weergeeft.
Tabblad [General]
Het gewenste manoeuvreerbereik wordt ingesteld op het tabblad [Access]. Een bereikmet maximaal 64 teksten kan in de bedrijfsmodus worden gemanoeuvreerd. Voer hetnummer in voor de eerste en de laatste tekst in het bereik.
10654AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Analoog signaal dat bepaalt welke tekst uit de geselecteerde berichtenbiblio-theek moet worden weergegeven.
Library Selecteer het nummer van de gewenste berichtenbibliotheek. Dit nummer definieert u onder [Functions] / [Message library].
Positions Aantal posities waarmee de tekst moet worden weergegeven.; 0=automati-sche lengteaanpassing.
Alignment Geef aan of de tekst links uitgelijnd of gecentreerd moet worden.
Border style Geef aan of de tekst met een kader moet worden weergegeven.
Text Definieer een kleur voor de tekst.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.1 "Berichtenbibliotheek".
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de para-graaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Analoge numerieke tabel
Geldt niet voor DOP11A-20.Object dat wordt gebruikt om een tabel met analoge numerieke objecten te maken.
Tabblad [General]
Als u de functie gebruikt voor een geïndexeerde berichtenbibliotheek, mag het aantalposities niet 0 zijn. Anders werkt de automatische lengteaanpassing niet.
10655AEN
Parameter Beschrijving
Analog signal Het eerste signaal dat in de tabel verschijnt.
Colomns Aantal kolommen
Zero fill Geef aan of op lege posities een nul moet staan.
Rows Aantal rijen
Positions Aantal posities waarmee de ingevoerde waarde moet worden weergegeven.
Decimals Aantal decimalen waarmee de ingevoerde waarde moet worden weergegeven.
Alignment Geef aan of het invoerveld links uitgelijnd of gecentreerd moet worden geformat-teerd.
Table border style Geef aan of de tabel met een kader moet worden weergegeven.
Item border style Geef aan of elke cel van de tabel moet worden weergegeven met een kader.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
151
7
152
rafische weergave en besturingrogrammeren
De tabelrichting wordt vastgelegd op het tabblad [Access]: "horizontaal" of "verticaal".De tabelsignalen worden berekend op basis van de opgegeven richting.
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de para-graaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
TCP/IP-commando's invoeren
Venster waarin een TCP/IP-commando kan worden ingevoerd en kan worden ver-zonden naar bedieningspanelen en pc's binnen een TCP/IP-netwerk. U kunt, terwijl hetsysteem in bedrijf is, het vorige commando oproepen met de pijl omhoog en omlaag.
Tabblad [General]
Minimum- en maximumwaarden worden alleen gebruikt als het object manoeuvreerbaar is.
10656AEN
Parameter Beschrijving
No. of columns Vensterbreedte
No. of rows Vensterhoogte
Border style Geef aan welk type kader om het venster moet worden weergegeven.
Enable accelera-tor keys
Geef aan of u voorgedefinieerde commando's in het venster wilt invoeren met de functietoetsen F1-F4 of de tiptoetsen 1-4.
Accelerator keys Voer een willekeurig commando in dat op de prompt moet verschijnen wanneer de desbetreffende toets wordt ingedrukt.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het venster.
Text Definieer een kleur voor de tekst in het venster.
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
Andere tabbladenDe functies op de tabbladen [Font] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf"Algemene parameters" op bladzijde 118.
Commando's voor de TCP/IP-commando-invoer
Zie voor meer informatie over TCP/IP-netwerken hoofdstuk 9.2 "Netwerkcommuni-catie".
Grafische blokken bedienen
Geldt niet voor DOP11A-30 en DOP11A-50.Druk op de pijltoetsen om tussen de manoeuvreerbare objecten te wisselen. Een gese-lecteerd object wordt aangeduid door een knipperend kader.
Manoeuvreerbare objecten selecteren
Druk op de pijltoetsen om tussen de manoeuvreerbare objecten te wisselen. Het objectwordt geselecteerd op basis van het volgende principe: De cursorpositie bevindt zich in het midden van een kruis. Als u op de rechterpijltoetsdrukt, wordt het eerste object geselecteerd dat zich in gebied "A" bevindt (zie afbeel-ding). Als het systeem geen object vindt in de smalle rechterstrook, wordt gebied "a"doorzocht. Als u op de pijltoets omlaag drukt, worden er objecten gezocht in degebieden "B" en "b". Als u op de linkerpijltoets drukt, worden de gebieden "C" en "c"doorzocht. Als u op de pijltoets omhoog drukt, zoekt het systeem naar objecten in degebieden "D" en "d".
Commando Beschrijving
IPCONFIG Roept het huidige IP-adres voor het bedieningspaneel op en geeft dit adres weer.
PING Controleert of een waarde beschikbaar is.
ROUTE Voor het weergeven, toevoegen en verwijderen van routes.
ARP Voor het weergeven, toevoegen en verwijderen van IP-hardware-adressen.
53964AXX
x = cursorpositie
c d
A
b a
C
B
D
x
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
153
7
154
rafische weergave en besturingrogrammeren
Digitale objecten De status van digitale objecten, tekstobjecten, symboolobjecten en opgevulde objectenwordt gewijzigd als u op de Enter-toets drukt. Als de verhogings- en verlagingsfunctiesaan de functietoetsen zijn gekoppeld, wordt het signaal dat aan het object met dezetoetsen is gekoppeld, geactiveerd of gereset.
Analoge objecten ASCII-objectenPlaats de cursor op het object en druk op de Enter-toets. Voer de gewenste tekst in enbeëindig de invoer door op de Enter-toets te drukken.
BerichtobjectenPlaats de cursor op het object en druk op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst weer-gegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenste status en druk opde Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gedefinieerd dat aan het object isgekoppeld.
Meerkeuze-objectenPlaats de cursor op het object en druk op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst weer-gegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenste status en druk opde Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gedefinieerd dat aan het object isgekoppeld.
Numerieke objectenVoer de waarde in en druk op de Enter-toets om een numeriek object te besturen. Alsde ingevoerde waarde te hoog of te laag is, wordt de geldige minimum- of maximum-waarde voor het object weergegeven. Deze informatie wordt ook weergegeven als u opde Enter-toets drukt terwijl het object manoeuvreerbaar is.
Numerieke tabelobjectenAls een tabelobject gemarkeerd is, kunt u op de Enter-toets drukken om de eerste celvan de tabel te selecteren. U kunt de cursor vervolgens met de pijltoetsen over de cellenverplaatsen. Wijzig de waarde van de geselecteerde cel en druk op de Enter-toets.
SchuifregelaarobjectenU bestuurt het object met de pijltoetsen door de cursor over het object te bewegen enop de Enter-toets te drukken. De waarde kan vervolgens met de pijltoetsen worden ver-hoogd of verlaagd. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. De waarde wordt ver-hoogd of verlaagd met het getal dat overeenkomt met de objectinstelling onder Scaleticks. Beëindig de bewerking met de Enter-toets.Het object kan ook via de verhogings- en verlagingsfuncties worden bestuurd. Hetobject moet hiervoor echter wel gekoppeld zijn aan functietoetsen. Zie hoofdstuk 8.10"Functietoetsen".
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
StaafobjectenBij staafobjecten kunnen de minimum- en maximumindicators voor de desbetreffendewaarde worden gewijzigd (gereset) door de cursor op het object te plaatsen en op deEnter-toets te drukken.Bij bedieningspanelen met touchscreen worden de minimum- en maximumindicatorsgereset als u de staaf aanwijst.
TrendobjectenGeldt niet voor DOP11A-20.Trendcurven kunnen in de bedrijfsmodus worden gebruikt om historische gegevensweer te geven. Selecteer het gewenste trendobject en druk op de Enter-toets. Er wordteen dialoogvenster geopend. Selecteer een periode en datum voor de data die moetenworden weergegeven. In het onderste gedeelte van het dialoogvenster wordt "History"weergegeven. Druk nogmaals op de Enter-toets om terug te keren naar de real-time-weergave. De trenddata worden in bestanden opgeslagen. De naam wordt opgegevenwanneer het trendobject wordt gedefinieerd.
Andere objecten Digitale klokDe digitale klok (real-timeklok) wordt ingesteld door het object te selecteren en degewenste tijd in te voeren. Beëindig de bewerking met de Enter-toets.
SprongobjectenSelecteer het gewenste object en druk op de Enter-toets.
TCP/IP-commando's invoerenTCP/IP-commando's kunnen worden ingevoerd op een geselecteerde regel. U kunt hetvorige commando oproepen door op de pijlen omhoog en omlaag te drukken.
10657AXX
Als u de controllerklok gebruikt, moet u deze instellen in de bedrijfsmodus.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
155
7
156
rafische weergave en besturingrogrammeren
Touchscreen gebruiken
Deze paragraaf heeft alleen betrekking op type DOP11A-30 en DOP11A-50.Bedieningspanelen met touchscreen hebben geen geïntegreerd toetsenbord. De volle-dige besturing vindt plaats via het touchscreen. Vanwege de gevoeligheid wordt aange-raden altijd maar één plek op het beeldscherm tegelijkertijd aan te raken. Als u tweeplekken tegelijkertijd aanraakt, wordt de plaats tussen deze twee plekken geselecteerd.
Digitale objecten De status van digitale objecten, tekstobjecten, symboolobjecten en opgevulde objectenwordt gewijzigd als u deze objecten met een vinger aanraakt.
Analoge objecten ASCII-objectenDruk op het object. Er verschijnt een alfanumeriek toetsenbord op het beeldscherm.Voer de gewenste tekst in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerkingmet de Enter-toets.
Meerkeuze-objectenDruk op het object. Er wordt een keuzelijst geopend. Selecteer het gewenste object doorde desbetreffende positie aan te raken.
Numerieke objectenDruk op het object. Er wordt een numeriek toetsenbord weergegeven. Voer degewenste waarde in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerking met deEnter-toets.
Numerieke tabelobjectenDruk op een cel in het tabelobject. Er wordt een numeriek toetsenbord weergegeven.Voer de gewenste waarde in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerkingmet de Enter-toets.
SchuifregelaarobjectenHet object wordt bestuurd door de knoppen aan te raken en te slepen.
StaafdiagramobjectenDruk op de staaf om de minimum-/maximumindicators te resetten.
Als er bedieningspanelen met touchscreen worden gebruikt, kunnen objecten NIET inhet tekstblok worden bestuurd.
Als u een niet-manoeuvreerbaar object aanraakt, verschijnt de melding "Not maneuver-able". Als u een met een wachtwoord beveiligd object aanraakt, verschijnt de melding"Access denied".
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Grafische weergave en besturingProgrammeren
TrendobjectenTrendcurven kunnen in de bedrijfsmodus historische gegevens weergeven. Druk op hetobject. Er wordt een knoppenbalk onder de trend geopend.
Klik nogmaals op het object om terug te keren naar de real-timeweergave.
Andere objecten Digitale klokDruk op het object. Er wordt een numeriek toetsenbord weergegeven. Voer degewenste tijd in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerking met de Enter-toets.
SprongobjectenRaak het object met uw vinger aan om een sprong te uit te voeren.
Alfanumeriek toetsenbord
Het alfanumerieke toetsenbord verschijnt bijvoorbeeld als een ASCII-object wordtbestuurd.
Dubbele pijlen Verplaatsen de trend één scherm horizontaal
Enkele pijlen Verplaatsen de trend een half scherm horizontaal
– Vergroot de trendweergave
+ Verkleint de trendweergave
^ Terug naar de basisinstelling
10658AXX
10659AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
157
7
158
rafische weergave en besturingrogrammeren
Keuzelijsten Naast de alfanumerieke en numerieke toetsenborden worden ook keuzelijsten weerge-geven. In sommige gevallen kunt u de acceleratietoets <LIST> gebruiken om keuzelijsten op tevragen. Gebruik de pijlen in de keuzelijst om de bovenste of onderste lijstwaarde weer te geven.Druk op [CANCEL] om de lijst te sluiten zonder een keuze te maken.
Touchscreen kalibreren
Het touchscreen moet eens per jaar worden gekalibreerd. Onderbreek hiervoor destroomvoorziening naar het bedieningspaneel. Zet de schakelaar aan de zijkant of aande achterkant van het bedieningspaneel in stand 2. Schakel vervolgens opnieuw destroomvoorziening in.
Toets Beschrijving
A–Z Deze toetsen worden gebruikt om de gewenste tekst in te voeren.
ESC Verbergt het toetsenbord, waarna u teruggaat naar het vorige menu.
Ä Wist een teken links van de huidige positie.
CLR Wist alle ingevoerde tekens.
DEL Wist het teken op de plaats van de cursor.
Bevestigt de verrichte instelling en verbergt het toetsenbord.
@ Wordt gebruikt om het teken @ in te voeren.
>> Verplaatst de cursor naar rechts.
<< Verplaatst de cursor naar links.
a–z Schakelt tussen kleine en hoofdletters.
0–9 Schakelt tussen letters, cijfers en speciale tekens.
SPC Opent een keuzelijst met speciale tekens.
MAIL Opent een lijst met e-mailadressen.
10660AXX
GP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Op tekst gebaseerde weergave en besturingProgrammeren
7.5 Op tekst gebaseerde weergave en besturingDe op tekst gebaseerde weergave en besturing zijn geschikt voor het maken van ver-schillende rapportages, zoals dagrapporten, statusrapporten, enz. Elk rapport bestaatuit tekstblokken die zowel statische als dynamische tekst kunnen bevatten. Informatieover de structuur van een dergelijk rapport vindt u in hoofdstuk 8.5 "Rapportenafdrukken". In dit hoofdstuk worden tekstobjecten in tabellen weergegeven. Vervolgens wordt elkobject apart beschreven.
Algemene parametersSchaalverdeling van technische eenheden
De parameters offset en gain worden gebruikt om de registerwaarde om te zetten in eenweergavewaarde volgens de onderstaande vergelijking.Weergavewaarde=offset+gain*registerwaarde
Als u een objectwaarde in de bedrijfsmodus via het bedieningspaneel wijzigt, wordt deweergavewaarde op basis van de onderstaande vergelijking op schaal gebracht.Registerwaarde=(displaywaarde-offset)/gain
De schaalverdeling is niet van invloed op de gedefinieerde maximum- en minimum-waarden of op het aantal decimalen.
Berekening van technische eenheden
De functie [Offset/gain calculation] dient als hulpmiddel bij de berekening van de para-meters offset en gain. Voer de waarde van offset en gain voor het object in op hettabblad [General] en klik op [Calculation].
Op tekst gebaseerde afdrukken worden niet ondersteund als Unicode wordt toegepast.
De verhogings- en verlagingsfuncties zijn van invloed op de registerwaarde voor hetmanoeuvreerbare object, maar niet op de weergavewaarde.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
159
7
160
p tekst gebaseerde weergave en besturingrogrammeren
Vervolgens wordt het onderstaande dialoogvenster geopend.
In dit dialoogvenster definieert u het interval voor de waarde van de controller en hetbedieningspaneel. De functie bepaalt de juiste waarde voor de parameters offset engain.
Toegang
Onder [Access] kunt u bepalen of het object manoeuvreerbaar moet zijn. Voer ook deminimum- en maximumwaarde in. Bovendien kunt u het beveiligingsniveau voor hetobject opgeven. De beveiligingsniveaus worden gedefinieerd onder [Functions] /[Passwords]. Zie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
10661AEN
10662AEN
OP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Op tekst gebaseerde weergave en besturingProgrammeren
Het dialoogvenster [Message] ziet er als volgt uit.
Geef een [Input range] op voor de eerste en de laatste tekst van het bereik. Een bereikmet maximaal 64 teksten kan in de bedrijfsmodus worden gemanoeuvreerd.
TekstobjectenDynamische objecten
10663AEN
Symbool Object Beschrijving
Analoog numeriek Geeft de waarde weer in een numerieke vorm.
Datum/tijd Stel de datum en de tijd in.
Digitale tekst Wisselt tussen twee teksten, afhankelijk van de status van het digitale signaal.
MeerkeuzeWordt gekoppeld aan een dataregister dat maximaal acht verschillende statuswaarden kan aannemen. Aan elke status kan een tekst van maxi-maal 30 tekens worden toegewezen.
Sprong U gaat naar een ander blok.
Staafdiagram Geeft de waarden weer in de vorm van een staafdiagram.
Tekst Bestuurt ASCII-tekenreeksen.
Bericht Object dat tekst uit een berichtenbibliotheek weergeeft.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
161
7
162
p tekst gebaseerde weergave en besturingrogrammeren
Tekstblokken bedienen
Een tekstblok bestaat uit tekstrijen met statische en dynamische objecten. De dynami-sche objecten geven de huidige status weer voor signalen waaraan de objecten zijngekoppeld. Bepaalde dynamische objecten kunnen worden gemanoeuvreerd. De statusvan deze objecten kan in de bedrijfsmodus worden gewijzigd.Om een manoeuvreerbaar object te wijzigen, gebruikt u de pijltoetsen en plaatst u decursor op het object dat u wilt wijzigen. In tekstblokken kan verticaal maar niet horizon-taal worden gebladerd.
Digitale objecten Digitale objecten worden bediend door het gewenste object te selecteren. Druk vervol-gens op de Enter-toets om de objectstatus te wijzigen.
Analoge objecten Analoge objecten en datum-/tijdobjectenOm deze objecten te bedienen, plaatst u de cursor op het gewenste object. Voer vervol-gens de nieuwe waarde in. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. U kunt de wijzi-gingen annuleren voordat u op de Enter-toets drukt. Verlaat hiertoe het veld met de toets[Å] of [Ç]. De originele waarde blijft dan behouden.
TekstobjectenAls u een tekstobject wilt bedienen, selecteert u het object en drukt u op de Enter-toets.Vervolgens wordt een invoerveld weergegeven. Dit invoerveld verschijnt op de eersteof de laatste regel, afhankelijk van de positie van het object op het beeldscherm. Als detekst langer is dan de breedte van het beeldscherm, wordt er in het invoerveld gebla-derd. Druk op de Enter-toets om de ingevoerde gegevens te bevestigen.
BerichtobjectenAls u een berichtobject wilt bedienen, verplaatst u de cursor met de pijltoetsen naar hetgewenste object en drukt u op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst op het beeld-scherm weergegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenstestatus en druk op de Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gewijzigd dat aanhet object is gekoppeld.
Meerkeuze-objectenAls u een meerkeuze-object wilt bedienen, verplaatst u de cursor met de pijltoetsen naarhet gewenste object en drukt u op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst op het beeld-scherm weergegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenstestatus en druk op de Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gewijzigd dat aanhet object is gekoppeld.
Objecten in tekstblokken kunnen niet worden bestuurd als u een bedieningspaneel mettouchscreen gebruikt.
OP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Project verzendenProgrammeren
SprongobjectenSelecteer het gewenste object en druk op de Enter-toets.
StaafobjectenDe indicators voor de minimum- en maximumwaarde kunnen op de huidige waarde voorhet staafobject worden ingesteld. Selecteer het object en druk op de Enter-toets.
7.6 Project verzendenU moet het project van de pc (waar het is geprogrammeerd) naar het bedieningspaneelverzenden om het op het bedieningspaneel te kunnen gebruiken.Sluit de pc waarop HMI-Builder is geïnstalleerd aan op het bedieningspaneel met dekabel PCS11A.
Bedienings-paneel instellen
Het bedieningspaneel hoeft gewoonlijk niet te worden ingesteld. De verzending van hetproject wordt aangestuurd door HMI-Builder. Indien nodig worden de verzendparame-ters van het bedieningspaneel in de configuratiemodus ingesteld onder [Setup] / [Portparameters] / [HMI-Builder].
De communicatie-instellingen voor HMI-Builder en bedieningspaneel moeten gelijk zijn.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
163
7
164
roject verzendenrogrammeren
Verzend-instellingen
De verzending wordt aangestuurd door HMI-Builder. In HMI-Builder kunt u verzend-instellingen doorvoeren onder [Transfer] / [Project].
10703AEN
Parameter Beschrijving
Percent complete Geeft tijdens de verzending aan hoeveel procent van het project al is verzonden.
Byte count (kB) Geeft tijdens de verzending aan hoeveel kB al is verzonden.
Time elapsed Geeft aan hoeveel tijd verstreken is sinds de zend-, ontvangst- of testfunctie is uitgevoerd.
Status Geeft de verzendstatus aan en het projectdeel dat op dit moment wordt verzon-den, bijvoorbeeld instellingen, individuele blokken, alarmgroepen, individuele symbolen en functietoetsen.
Info Geeft de vastgelegde driver aan die wordt verzonden naar het bedienings-paneel.
Retries Als er zich problemen voordoen bij de verzending doet HMI-Builder verschillende pogingen voordat het proces wordt afgebroken.
Terminal version Geeft het huidige type bedieningspaneel en het versienummer van het systeem-programma aan nadat de verbinding met het bedieningspaneel tot stand is gebracht.
Test project on send Met deze optie wordt het project automatisch getest voordat het wordt verzon-den.
Automatic terminal RUN/TRANSFER switching
Als dit selectievakje is ingeschakeld, wordt het bedieningspaneel automatisch in de zendmodus gezet. Na de verzending keert het bedieningspaneel terug naar de vorige status.
Check terminal version Via deze optie wordt de versie van het systeemprogramma van het bedienings-paneel vergeleken met de ingestelde versie van het project in HMI-Builder.
Send complete project Geef aan of het hele project moet worden verzonden.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Project verzendenProgrammeren
U kunt de communicatieparameters oproepen via [Transfer] / [Comm. settings] of doorte klikken op de knop [Settings] in het dialoogvenster [Project Transfer].
Partial send options Block
All Alle blokken worden naar het bedieningspaneel gezonden.
None Er worden geen blokken naar het bedieningspaneel gezon-den.
From to Geef een reeks blokken op die naar het bedieningspaneel moet worden gezonden.
Alarms Er worden alarmen naar het bedieningspaneel gezonden.
Symbols Er worden symbolen naar het bedieningspaneel gezonden.
Time channels Er worden tijdkanalen naar het bedieningspaneel gezonden.
LEDs Er worden LED's naar het bedieningspaneel gezonden.
Message library De berichtenbibliotheek wordt naar het bedieningspaneel gezonden.
Setup De configuratie onder Setup wordt naar het bedienings-paneel gezonden.
Function keys De functietoetsen worden naar het bedieningspaneel gezonden.
Passwords De wachtwoorden worden naar het bedieningspaneel gezonden.
Data exchange De data-uitwisseling wordt naar het bedieningspaneel gezonden.
Delete Trend data Alle in het bedieningspaneel opgeslagen trenddata worden verwijderd.
Recipe data Alle in het bedieningspaneel opgeslagen receptdata worden verwijderd.
Download driver Never De driver wordt nooit gedownload.
Always De driver wordt altijd gedownload.
Automatic De driver wordt gedownload naar het bedieningspaneel als de drivers van het bedieningspaneel en van het huidige pro-ject van elkaar verschillen of dezelfde versie hebben.
Set terminal clock De pc-klok wordt naar het bedieningspaneel gezonden.
Send Zendt het project naar het bedieningspaneel met de gedefinieerde instellingen.
Receive HMI-Builder laadt het project dat in het bedieningspaneel beschikbaar is. Hierdoor wordt het actieve project in HMI-Builder overschreven.Er moet een actief project in HMI-Builder aanwezig zijn om een project van het bedieningspaneel te kunnen laden.
Verify Controleert of het actieve project in HMI-Builder gelijk is aan het project in het bedieningspaneel.
Stop Als u op deze knop klikt, stopt de actieve verzending.
Settings Hier worden de verzendparameters geconfigureerd. De waarden van deze para-meters moeten overeenkomen met de waarden in het bedieningspaneel.
Parameter Beschrijving
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
165
7
166
roject verzendenrogrammeren
Instellingen in het dialoogvenster met de communicatieparameters.
10704AEN
Parameter Beschrijving
Use TCP/IP transfer Geef aan of het project via TCP/IP moet worden verzonden.Zie de paragraaf "TCP/IP-verzending" op bladzijde 167.
Use serial transfer Geef aan of het project serieel moet worden verzonden.Zie de paragraaf "Seriële verzending" op bladzijde 167.
Use modem transfer Geef aan of het project via een modem moet worden verzonden.Zie de paragraaf "Modemverzending" op bladzijde 167.
Port Selecteer een communicatiepoort voor de pc.
Baud rate Leg de baudrate vast.
Timeout (ms) Geef het aantal milliseconden tussen twee verzendpogingen op.
Retries Geef aan hoeveel verzendpogingen moeten worden ondernomen voordat het proces wordt afgebroken.
Speed set manually Wordt alleen gebruikt voor oudere versies van bedieningspanelen bij modemcommunicatie.De verzendsnelheid moet in het bedieningspaneel en in HMI-Builder handmatig op dezelfde waarde worden ingesteld.Het bedieningspaneel moet handmatig in de zendmodus worden gezet.
Parity Selecteer een type pariteitscontrole.
Data bits Aantal databits voor de verzending. De waarde moet 8 zijn.
Stop bits Selecteer het aantal stopbits voor de verzending.
Er kunnen communicatiefouten optreden als er andere Windows-toepassingen wordenuitgevoerd tijdens de projectverzending. Sluit alle andere programma's om deze fout-bron uit te sluiten.Tijdens de verzending van blokken wordt rekening gehouden met bestaande koppe-lingen aan symbolen.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Project verzendenProgrammeren
TCP/IP-verzending
Geldt niet voor DOP11A-10.Als u een project via TCP/IP wilt verzenden, selecteert u de optie [Use TCP/IP transfer]in het menu [Transfer] / [Communication parameters]. Als u op de knop [Send] klikt inhet dialoogvenster [Project Transfer], wordt het volgende venster geopend:
Seriële verzending
Als u serieel wilt verzenden, selecteert u de optie [Use serial transfer] in het menu[Transfer] / [Comm. settings]. Als u op de knop [Send] klikt in het dialoogvenster [ProjectTransfer], wordt het project naar het bedieningspaneel verzonden.
Modem-verzending
Als u via een modem wilt verzenden, selecteert u de optie [Use modem transfer] in hetmenu [Transfer] / [Comm. settings]. Als u op de knop [Send] klikt in het dialoogvenster[Project Transfer], wordt het project naar het bedieningspaneel verzonden.
10705AEN
Parameter Beschrijving
Host address Hier wordt het IP-adres vastgelegd van het bedieningspaneel waar-naar de gegevens worden verzonden.
Terminal control port Bevat het TCP/IP-poortnummer voor de omschakeling van RUN naar Transfer. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. De standaardinstelling is 6001.
Transfer port Bevat het TCP/IP-poortnummer voor de verzending (projectverzen-dingsserver). Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. De standaardinstelling is 6000.
User ID Voer de gebruikersnaam in die bij het testen van de omschakeling van RUN naar Transfer wordt gebruikt. De gebruikersnaam wordt niet gebruikt als het bedieningspaneel zich al in de zendmodus bevindt.
Password Voer het wachtwoord in dat bij het testen van de omschakeling van RUN naar Transfer wordt gebruikt. Het wachtwoord wordt niet gebruikt als het bedieningspaneel zich al in de zendmodus bevindt.
Save password in project
Selecteer dit selectievakje om het wachtwoord en de gebruikers-naam op te slaan. Het wachtwoord en de gebruikersnaam hoeven dan niet meer te worden ingevoerd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
167
7
168
roject verzendenrogrammeren
Modeminstellingen Voor het modem dat is aangesloten op het bedieningspaneel moeten de volgendeinstellingen worden verricht:AT &F E0 Q1 &D0 &K0 &W
Voor het modem dat is aangesloten op de pc moeten de volgende instellingen wordenverricht:AT &F &D0 &K0 &W
De modemcommando’s worden in de volgende tabel verklaard.
Com-mando
Beschrijving
AT Meldt het modem een inkomend signaal.AT verschijnt vóór elk commando.
&F Herstelt de fabrieksinstellingen van het modem.
&E0 Schakelt de echo uit.
Q1 Onderdrukt de retourmeldingen.
&D0 Het modem negeert het DTR-signaal.
&K0 Geen flowcontrol.
&W Slaat de instellingen op.
Het modem moet op "autoanswer" zijn ingesteld om verzending mogelijk te maken.
PP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Project verzendenProgrammeren
Communicatie-instellingen
1. Configureer het modem.2. Verricht de communicatie-instellingen in HMI-Builder onder [Transfer] / [Comm.set-
tings]. Selecteer [Use modem transfer].
3. Geef een poort op en stel [Baud rate], [Parity] en [Stop bits] in.4. Gebruik het programma [DOP Tools] / [DOP Modem Connect] om de verbinding tot
stand te brengen.5. Selecteer vervolgens in HMI-Builder de menuoptie [Transfer].
6. Selecteer [Automatic terminal RUN/TRANSFER switching].
10706AEN
10707AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
169
7
170
itbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DProgrammeren
7.7 Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DPDeze paragraaf geldt niet voor DOP11A-10.De bedieningspanelen DOP11A-20 tot DOP11A-50 kunnen van verschillende uitbrei-dingskaarten worden voorzien om de communicatiemogelijkheden uit te breiden.De uitbreidingskaarten PFE11A en PFP11A worden gebruikt om de bedieningspanelenin een ETHERNET-netwerk met TCP/IP-communicatie of in een PROFIBUS-DP-netwerk te integreren. PROFIBUS-DP is een open industriële veldbusnorm die per leve-rancier kan verschillen en voor talrijke toepassingen kan worden gebruikt.PROFIBUS-DP stelt eenheden van verschillende leveranciers in een netwerk ertoe instaat effectief met elkaar te communiceren.De uitbreidingskaart PFP11A voor PROFIBUS-DP wordt geleverd met een diskette(GSD-bestand) die de apparaatinformatie bevat voor de PROFIBUS-configuratie vanhet bedieningspaneel.
Instellingen in de programmeer-software
SEW-EURODRIVE levert de bedieningspanelen van de serie DOP met een inge-bouwde optiekaart. Dit betekent dat de noodzakelijke instellingen van HMI-Builder stan-daard al zijn geconfigureerd omdat het desbetreffende project al in de fabriek is geladen.De noodzakelijke instellingen van de programmeersoftware worden echter wel in hetvolgende gedeelte beschreven.
Uitbreidingskaart PFE11A voor ETHERNET TCP/IPInstellingen van de programmeer-software
Insteekplaats opgeven1. Selecteer [Setup] / [Peripherals].
10774AEN
UP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DPProgrammeren
2. Meld de optiekaart bij een passende insteekplaats aan.De volgende toewijzing wordt gebruikt:
3. Klik met de rechtermuisknop op de desbetreffende insteekplaats en selecteer [Pro-perties].
Bedieningspaneel Optiekaart Insteekplaats
DOP11A-10 Geen optie mogelijk.
DOP11A-20 PFE11A 1
DOP11A-20 PFP11A 1
DOP11A-30 PFE11A 1
DOP11A-30 PFP11A 1
DOP11A-40 PFE11A 1
DOP11A-40 PFP11A 1
DOP11A-40 PFE11A en PFP11A 1 (PFE11A)
2 (PFP11A)
DOP11A-50 PFE11A 1
DOP11A-50 PFP11A 1
DOP11A-50 PFE11A en PFP11A 1 (PFE11A)
2 (PFP11A)
10775AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
171
7
172
itbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DProgrammeren
4. Kies het type uitbreidingskaart: in dit geval PFE11A.
5. Klik vervolgens op [OK].
TCP/IP-instellingenDe TCP/IP-instellingen worden verricht onder [Peripheral configuration].
1. Sleep [TCP/IP Connection 1] met de muis van [Unused functions] naar [PFE11A]onder [Slot].De knipperende pijlen geven de positie aan waar de verbinding kan worden neer-gezet.[TCP/IP Connection 2] is pas beschikbaar nadat u [TCP/IP Connection 1] hebt gese-lecteerd.
10776AEN
10777AENAfbeelding 55: periferieconfiguratie
UP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DPProgrammeren
2. Selecteer [TCP/IP- Connection 1]. Klik met de rechtermuisknop en selecteer [Pro-perties] om de instellingen voor het TCP/IP-netwerk te verrichten.
In het dialoogvenster wordt de verbinding benoemd en worden IP-adres en subnet-mask gedefinieerd.
3. Klik vervolgens op [OK] om uw instellingen te bevestigen.
10778AEN
Parameter Beschrijving
Connection name Voer de gewenste naam in voor de verbinding. Deze parameter hoeft niet te worden opgegeven.
Host configuration Als [Manual] is geselecteerd, worden de TCP/IP-instellingen uit het dialoogven-ster gebruikt. Alle andere opties worden gebruikt als een server een of meer TCP/IP-parameters aan het bedieningspaneel toewijst.
IP address and subnet mask
Voer de netwerk-ID in voor het knooppunt. De netwerkaansluiting vindt plaats volgens de ETHERNET-norm. IP-adressen tussen 192.168.1.1 en 192.168.1.254 worden aanbevolen voor een lokaal netwerk dat alleen uit bedie-ningspanelen bestaat.
Gateway Geef de netwerkeenheid in het lokale netwerk op die andere netwerken op het internet kan identificeren.
Primary DNS and secondary DNS
Voer de server(s) in die informatie bevat(ten) over een deel van de DNS-data-base.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
173
7
174
itbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DProgrammeren
ETHERNET-verbindingen
In de volgende paragraaf wordt een voorbeeld gegeven voor ETHERNET-verbindingen.
Verbinding tussen verschillende bedieningspanelen.
• De maximale lengte tussen bedieningspaneel en hub is 100 m. • Het maximum aantal bedieningspanelen per hub is afhankelijk van het aantal
beschikbare poorten op de hub.• De kabel is een afgeschermde twisted pair-kabel van het type CAT5 met RJ45-aan-
sluitingen.
TCP/IP-instellingen voor de knooppunten
54509ANLAfbeelding 56: verbinding tussen verschillende bedieningspanelen
10779AEN 10780AEN
HUB
UP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DPProgrammeren
Uitbreidingskaart PFP11A voor PROFIBUS-DP
Instellingen in de programmeer-software
Insteekplaats opgeven1. Selecteer de menuoptie [Setup] / [Peripherals].
2. Meld de optiekaart bij een passende insteekplaats aan.De volgende toewijzing wordt gebruikt:
10774AEN
Bedieningspaneel Optiekaart Insteekplaats
DOP11A-10 Geen optie mogelijk.
DOP11A-20 PFE11A 1
DOP11A-20 PFP11A 1
DOP11A-30 PFE11A 1
DOP11A-30 PFP11A 1
DOP11A-40 PFE11A 1
DOP11A-40 PFP11A 1
DOP11A-40 PFE11A en PFP11A 1 (PFE11A)
2 (PFP11A)
DOP11A-50 PFE11A 1
DOP11A-50 PFP11A 1
DOP11A-50 PFE11A en PFP11A 1 (PFE11A)
2 (PFP11A)
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
175
7
176
itbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DProgrammeren
3. Klik met de rechtermuisknop op de desbetreffende insteekplaats en selecteer [Pro-perties].
4. Kies het type uitbreidingskaart: in dit geval PFP11A.Klik vervolgens op [OK].
5. Open het dialoogvenster [Settings] om [Input/Output area size] te definiëren voor dePROFIBUS-DP-configuratie.
De standaardwaarde is 32 bytes. Als u de instellingen wijzigt, moet het bedienings-paneel opnieuw worden opgestart nadat het project is verzonden. Onderbreekhiertoe kortstondig de voeding van het bedieningspaneel. De nieuwe instelling wordtdan actief.
10775AEN
10781AEN
10782AEN
UP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DPProgrammeren
6. Klik op [OK] om de instellingen te bevestigen.
7. Sleep de controller die als PROFIBUS DP-master fungeert (controller 1 of controller 2)van [Unused functions] naar de insteekplaats met de geïnstalleerde uitbreidings-kaart.
8. Sluit de configuratie van de uitbreidingskaart [PFP11A] af door het venster [Peri-pheral configuration] te sluiten.
10783AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
177
7
178
ndexadresseringrogrammeren
7.8 IndexadresseringZonder indexadressering is een object altijd aan hetzelfde register (IPOS-variabele ofparameternummer) gekoppeld. Hierdoor kan alleen de waarde van dit register in hetobject worden weergegeven. Met de indexadressering kunt u echter in de bedrijfsmodus kiezen uit welk register eenobject de weergavewaarde moet lezen. Hiertoe kan de waarde in het indexregisterworden toegevoegd aan het adres voor het register dat een analoog signaal in het objectweergeeft. In het algemeen geldt de volgende formule:
Weergavewaarde=registerinhoud (objectadres + inhoud indexregister)
Als de inhoud van het indexregister 2 is en het adres van het register dat in het objectwordt aangegeven 100 is, wordt de in het object weergegeven waarde uit register 102opgeroepen. Als de waarde in het indexregister wordt gewijzigd in 3, wordt de waardevoor het object in plaats daarvan uit register 103 opgeroepen.Het indexregister wordt per project gedefinieerd. Deze instelling wordt verricht onder[Setup] / [Index register]. In elk project kunnen maximaal acht indexregisters wordengebruikt. Elk indexregister kan voor meer dan één object worden gebruikt.In de objecten die voor het project worden gebruikt, wordt aangegeven of er een indexa-dressering wordt gebruikt en welk register als indexregister fungeert. Hiertoe wordt inhet dialoogvenster van het object rechts naast het opgegeven analoge signaal I1 tot I8geselecteerd voor het object.
In het volgende gedeelte worden drie motoren bestuurd door een blok. De motorpara-meters voor koppel en snelheid zijn in zes verschillende registers opgeslagen. Een vande motoren wordt in een blok geselecteerd. Het huidige koppel en de snelheid voor degeselecteerde motor worden in het blok weergegeven. Als er een andere motor wordtgeselecteerd, moeten in plaats daarvan echter het huidige koppel en de snelheid vandeze andere motor worden weergegeven. Hiervoor wordt de indexadressering gebruikt.
10448AEN
IP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7IndexadresseringProgrammeren
Register D0 wordt gedefinieerd als [Indexregister 1] onder [Setup] / [Index registers]. Dewaarde in het register bepaalt voor welke motor koppel en snelheid worden weerge-geven.
Als de waarde in D0 1 is, moeten het koppel en de snelheid voor motor 1 worden weer-gegeven. Als de waarde 2 of 3 is, moeten de parameters voor motor 2 of 3 worden weer-gegeven. De waarde in register D0 wordt bestuurd door een meerkeuze-object waarinde teksten Motor 1, Motor 2 en Motor 3 verschijnen. Deze drie opties worden daarnaastmanoeuvreerbaar gemaakt.
Motor 1 Motor 2 Motor 3
Koppel in register D101Snelheid in register D201
Koppel in register D102Snelheid in register D202
Koppel in register D103Snelheid in register D203
10449AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
179
7
180
ndexadresseringrogrammeren
Koppel en snelheid worden in de vorm van twee numerieke objecten weergegeven. Inhet object voor het koppel wordt "D100" als analoog signaal en "I1" als indexregister ver-meld.
In het object voor de snelheid wordt "D200" als analoog signaal en "I1" als indexregistervermeld. Het manoeuvreerbare meerkeuze-object maakt het mogelijk de opties Motor 1,Motor 2 en Motor 3 op te roepen in de bedrijfsmodus. Afhankelijk van uw keuze wordtde waarde 1, 2 of 3 in het register D0 opgeslagen. De waarde in het register D0 wordtopgeteld bij de adressen van de objecten die koppel en snelheid weergeven. Zo kan hetobject de waarden van register D101, D102 of D103 of register D201, D202 of D203weergeven.
10450AEN
10451AEN
IP
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7IndexadresseringProgrammeren
10452AEN
[1] Meerkeuze-objecten – analoog signaal D0[2] Numeriek object – analoog signaal D100, indexregister D0[3] Numeriek object – analoog signaal D200, indexregister D0
Naast de indexregisters kunnen nog andere suffixen worden opgegeven. Het index-register wordt niet dubbelgeteld als er 32-bits registers worden gebruikt.
Als het bedieningspaneel op een BDTP-netwerk wordt aangesloten, moet hetzelfdeindexregister zowel in de server als in de client worden opgegeven omdat de indexeringin de serverdriver plaatsvindt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
181
8
182
erichtenbibliotheekegelaarfuncties
8 Regelaarfuncties8.1 Berichtenbibliotheek
Met de functie [Message library] kunt u teksttabellen aanmaken waarin waarden tussen0 en 65535 aan teksten worden gekoppeld. De functie [Message library] wordt o.a.gebruikt voor de weergave van elke stap in een reeksbesturing. De functie kan ookworden gebruikt voor de weergave van foutcodes. Een analoog signaal genereert fout-codes die zijn gekoppeld aan teksten in een tekstblok. De functie wordt ook gebruikt omaan analoge signalen specifieke waarden toe te wijzen die worden bepaald door degeselecteerde teksten.De berichtenbibliotheek bestaat uit een of meer teksttabellen die elk maximaal 512tekenreeksen kunnen bevatten. Elke tekenreeks mag uit maximaal 40 tekens bestaan.Activeer deze optie onder [Functions] / [Message library].
U kunt een berichtenbibliotheek bewerken door een bibliotheek te selecteren en op[Edit] te klikken. Er kunnen verschillende bewerkingsvensters tegelijkertijd wordenweergegeven.
VoorbeeldOm deze functie uit te leggen, wordt hier een eenvoudig voorbeeld gegeven. Elke stapvan de volgordebesturing wordt beschreven.
Parameter Beschrijving
Library Voer een nummer in voor de berichtenbibliotheek.
Name Voer een naam in voor de berichtenbibliotheek.
Parameter Beschrijving
Text no. Voer een nummer in voor de tekst (0 – 65535).
Text Een willekeurige tekst die wordt opgeroepen zodra het huidige signaal het tekstnummer voor de tekst aanneemt.
54131AXX
[1] Het voorwerp wordt op de lopende band gelegd.
[2] Werkstuk X wordt gemonteerd.
[3] Werkstuk Y wordt gemonteerd.
[4] Het voorwerp wordt van de lopende band verwijderd.
D0=0
D0=1
D0=2
D0=3
[1]
[2]
[3]
[4]
BR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8BerichtenbibliotheekRegelaarfuncties
Maak eerst een berichtenbibliotheek aan met de naam "Maskin2".1. Selecteer de menuoptie [Functions] / [Message library].2. Wijs een nummer (in dit geval "2") en een naam ("Maskin2") toe aan de bibliotheek.3. Klik op [Add].
U hebt nu een berichtenbibliotheek aangemaakt met de naam "Maskin2". U moetvervolgens de verschillende teksten in de bibliotheek definiëren.
4. Selecteer de bibliotheek en klik op [Edit].Definieer het tekstnummer en de tekst in dit dialoogvenster. Het tekstnummer verte-genwoordigt de waarde voor het analoge signaal dat aan het berichtobject is gekop-peld. Onder Text bevindt zich de tekst die in het berichtobject verschijnt.Als de berichtenbibliotheek is voltooid, moet er een berichtobject in de toepassingworden aangemaakt. U kunt de berichtenbibliotheek in het tekstblok of in het grafi-sche blok aanmaken.
5. Selecteer daartoe het object [Message] in de toolbox. Verplaats de aanwijzer naarde positie waar u het object wilt plaatsen en klik met de muis.
6. Definieer het analoge signaal dat de tekstweergave aanstuurt.7. In het veld [Library] kunt u de berichtenbibliotheek selecteren van waaruit de tekst
moet worden opgeroepen.8. Selecteer of het object manoeuvreerbaar moet zijn en tussen welke teksten gewis-
seld moet kunnen worden tijdens de bediening.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
183
8
184
larmbeheeregelaarfuncties
8.2 AlarmbeheerDit hoofdstuk geldt niet voor DOP11A-10.Met behulp van de functie [Alarm handling] wordt de operator opmerkzaam gemaakt opgebeurtenissen in het proces die een onmiddellijke actie vereisen.
Alarmen groeperen
Alarmen kunnen afhankelijk van het gebruikte type bedieningspaneel in verschillendegroepen worden ingedeeld op het bedieningspaneel.U kunt elke groep andere kleurkenmerken toewijzen (DOP11A-30 tot DOP11A-50).Alarmen kunnen in het alarmblok op groepen worden gesorteerd. U hoeft echter geenalarmgroepen te definiëren.
Alarmgroepen definiëren
De alarmgroepen worden gedefinieerd onder [Functions] / [Alarm groups]. De eigen-schappen van de alarmgroep worden in het volgende dialoogvenster vastgelegd.
Functie Beschrijving
Alarm groups Alarmen kunnen in groepen worden verdeeld om ze bijvoorbeeld naar de mate van belangrijkheid te categoriseren.
Alarm message Deze functie bepaalt welk signaal een alarm activeert en welke tekst wordt weer-gegeven als het signaal wordt geactiveerd.
Alarm list Hier worden de alarmen vermeld die zich hebben voorgedaan terwijl het systeem in bedrijf was.
Alarmafdrukken worden niet ondersteund als Unicode wordt gebruikt.
Bedienings-paneel
Aantal alarmgroepen
DOP11A-20 4
DOP11A-30 3 ... 5 (afhankelijk van de geselecteerde lettergrootte)
DOP11A-40 16
DOP11A-50 7 ... 11 (afhankelijk van de geselecteerde lettergrootte)
Parameter Beschrijving
Group name Door de gebruiker te kiezen naam voor de alarmgroep.
Summary notify Active Digitaal signaal dat in de groep wordt gegenereerd als het alarm actief is.
Unacknowledged Digitaal signaal dat wordt geactiveerd als alarmen in de groep niet zijn bevestigd.
Remote acknowle-dge
Digitaal signaal dat als het wordt geactiveerd alle alarmen in de groep tegelijkertijd bevestigt.
Colors Definieer de kleuren voor actieve, bevestigde en inactieve alarmen alsook voor alarmen met een normale status. Geldt alleen voor DOP11A-30 tot DOP11A-50.
AR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8AlarmbeheerRegelaarfuncties
Alarmbericht Alarmberichten worden gedefinieerd onder [Functions] / [Alarms]. Voer hier het alarm-bericht in.
Maximumlengte van het alarmbericht
Als u een kleinere lettergrootte kiest in de alarmlijst, kunnen er meer tekens wordenweergegeven. Het bericht mag digitale of analoge dynamische data bevatten (net alseen tekstblok). De alarmtekst kan data uit analoge numerieke objecten alsook digitaletekst weergeven. Als u de cursor naar het invoerveld voor de alarmtekst verplaatst,wordt de toolbox weergegeven en kunt u een object toevoegen.
Afhankelijk van de toepassing kunnen er 300 alarmen worden gedefinieerd.
Bedienings-paneel
Maximumlengte van het alarmbericht
DOP11A-20 38 tekens
DOP11A-30 38 tekens
DOP11A-40 38 tekens
DOP11A-50 78 tekens
Parameter Beschrijving
Alarm text De gewenste alarmtekst (kan ook bepaalde dynamische objecten bevatten).
Signal Hier wordt het signaal (digitaal of analoog) opgegeven dat het alarm activeert bij de overgang naar de gedefinieerde status.
Alarm when Digitaal signaal is
On/Off Selecteer [On] als er een alarm moet worden gegenereerd op het moment dat het signaal wordt geactiveerd. Selecteer [Off] als er een alarm moet worden gegenereerd op het moment dat het signaal wordt gedeactiveerd.
Analoog signaal is:
Equal to Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal gelijk is aan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Not equal to
Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal niet gelijk is aan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Less than Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal kleiner is dan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Greater than
Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal groter is dan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Acknowledge notify Digitaal signaal dat wordt beïnvloed als het alarm wordt bevestigd. Het signaal wordt standaard geactiveerd.
Reset Als u het selectievakje [Reset] inschakelt, wordt het bovengenoemde signaal gedeactiveerd wanneer het alarm wordt bevestigd.
Remote acknowledge
Digitaal signaal dat het alarm bevestigt als het wordt geactiveerd.
Alarm group Bepaalt de alarmgroep voor de definitie (alarm).
Info block In dit veld wordt een bloknummer of bloknaam voor een tekstblok of grafisch blok ingevoerd. De operator beschikt zo over helpinformatie met de details van het alarm en de maatregelen die eventueel kunnen worden genomen. Als het veld leeg is, is er geen blok aan het alarm gekoppeld. Als het infoblok een tekstblok is, wordt het als bijlage toegevoegd wanneer het alarm als e-mail wordt verzonden. Zie de paragraaf "Alarmen in bedrijfsmodus" op blz. 188.
Mail to address Alarmen kunnen als e-mail worden verzonden naar een vooraf gedefinieerde ont-vanger. Deze e-mail bevat de alarmtekst. Zie de paragraaf "Alarminstellingen" op blz. 188.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
185
8
186
larmbeheeregelaarfuncties
Alarminstellingen Algemene instellingen voor alarmen en de alarmlijst worden verricht via de menuoptie[Setup] / [Alarm settings]. De ruimte die alarmen in de alarmlijst innemen, is afhankelijkvan de lengte van de alarmteksten en het aantal objecten. De in beslag genomen ruimtekan met de volgende formule worden berekend.S= 42 + NCS = aantal bytesNC = aantal tekens in de alarmtekstDe alarmlijst wordt herschreven als deze vol is. Daarbij wordt 25% gewist. Dit betekentdat 75% van de vorige inhoud behouden blijft.
Voorbeeld:De lengte van de alarmtekst is 38 tekens. Dit betekent dat elk alarm 80 bytes in beslagneemt in de alarmlijst. Het resultaat is 1024 (lijstgrootte=1 kB)/80 => maximaal 12alarmen in de alarmlijst. Als het 13e alarm wordt gegenereerd, wordt de alarmlijst her-schreven en bevat deze alleen nog maar de laatste negen alarmen.
Ack. required Geeft aan of het alarm moet worden bevestigd. Het alarm moet worden bevestigd als het selectievakje is ingeschakeld. Als het selectievakje niet is ingeschakeld, fungeert het alarm alleen als gebeurtenisalarm, d.w.z. ter informatie.
History Geeft aan wanneer het alarm uit de alarmlijst moet worden verwijderd. Een inge-schakeld selectievakje betekent dat het alarm in de alarmlijst blijft staan totdat deze vol is. Als het selectievakje niet is ingeschakeld, betekent dit dat het alarm na bevestiging uit de alarmlijst wordt verwijderd en vervolgens niet langer actief is. Als de parameter Ack. Required niet is geselecteerd, wordt het alarm uit de lijst verwijderd zodra het niet meer actief is.
To printer Deze parameter legt vast of het alarmbericht direct naar de printer wordt gestuurd als de alarmstatus verandert.
Repeat count Als het selectievakje is ingeschakeld, wordt er een teller voor het alarm weergege-ven in de alarmlijst. Deze teller telt alle alarmactiveringen. Het alarm moet worden bevestigd om als nieuw alarmbericht in de lijst te kunnen verschijnen.
Import Zie de paragraaf "Alarmimport" op blz. 187.
Parameter Beschrijving
De voor een analoog alarmsignaal gedefinieerde waarde kan niet via een registerworden aangestuurd. Hysterese wordt niet ondersteund. Alleen 16-bits waarden wordenondersteund.
Parameter Beschrijving
Active signal Geeft het digitale signaal aan dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd als het alarm actief is.
Unack. signal Geeft het digitale signaal aan dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd als het alarm niet is bevestigd.
List erase signal Geeft het geactiveerde digitale signaal aan dat gedeactiveerde alarmen uit de alarmlijst verwijdert.
Reset Betekent dat het bij "List erase signal" aangegeven signaal wordt gedeactiveerd als de alarmlijst wordt gewist.
List size (kilobytes) Bevat informatie over de lijstgrootte in kB voor DOP11A-20 tot DOP11A-50Let op: als het systeem evenveel geheugen toewijst als voor de lijstgrootte wordt aangegeven, wordt de aangegeven lijstgrootte verdubbeld. De prestaties van het project worden negatief beïnvloed als de lijstgrootte meer dan 10 kB bedraagt.
AR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8AlarmbeheerRegelaarfuncties
Alarmimport Alarmteksten kunnen worden geïmporteerd uit namenlijsten die met de programmeer-tools voor de controller zijn gemaakt. Voordat u alarmen importeert, moet het project inHMI-Builder worden gekoppeld aan een naambestand (namenlijst). Selecteer het des-betreffende naambestand onder [View] / [Name list]. Ga vervolgens naar [Functions] /[Alarms] en klik op de Import-knop om de instellingen te definiëren.
Start-I/O Voer het adres in voor de start-I/O als u alarmen importeert uit het naambestand. Hetsignaal kan analoog of digitaal zijn.
End-I/O Voer het adres in voor de eind-I/O als u alarmen importeert uit het naambestand. Hetsignaal kan analoog of digitaal zijn. Het signaaltype moet echter gelijk zijn aan het sig-naaltype voor de start-I/O.
Enable alarms signal Digitaal signaal dat, als het wordt geactiveerd, het alarmbeheer activeert. Deze parameter maakt het mogelijk het alarmbeheer op het bedieningspaneel in of uit te schakelen. Gebruik deze parameter niet als het alarmbeheer constant geactiveerd moet zijn.
Default font size Bepaalt de standaardgrootte van het lettertype voor de alarmlijst. De standaardlet-tergrootte van de alarmlijst wordt altijd weergegeven na een start of herstart en na een verandering van de bedrijfsmodus.
Alarm symbol Geeft aan wanneer het alarmsymbool moet worden weergegeven. In het tekstblok wordt "ALARM" weergegeven en in het grafische blok een klok in de rechterboven-hoek van het beeldscherm.
No Het alarmsymbool wordt nooit weergegeven.
Unacknowl-edged
Het alarmsymbool wordt weergegeven als de alarmlijst onbeves-tigde alarmen bevat.
Active Het alarmsymbool wordt weergegeven als de alarmlijst actieve alar-men bevat.
All Het alarmsymbool wordt weergegeven als de alarmlijst actieve of onbevestigde alarmen bevat.
Send e-mail Bepaalt wanneer alarmen als e-mail moeten worden verzonden.
Always Een alarm wordt altijd als e-mail verzonden als de status ervan ver-andert.
Active Een alarm wordt als e-mail verzonden als het wordt geactiveerd.
Inactive Een alarm wordt als e-mail verzonden als het wordt gedeactiveerd.
Acknowl-edge
Een alarm wordt als e-mail verzonden als het wordt bevestigd.
Backlight Geeft aan wanneer de achtergrondverlichting moet worden ingeschakeld bij een alarm.
On Geeft aan dat de verlichting moet worden ingeschakeld als het alarmsymbool wordt weergegeven (standaardinstelling).
Off De achtergrondverlichting wordt niet door het alarm beïnvloed.
Timer De verlichting wordt ingeschakeld als een nieuw alarm wordt geacti-veerd. De verlichting wordt uitgeschakeld als de wachttijd van de beeld-schermbeveiliging is verstreken.
Alarm cursor Bij de types DOP11A-30 tot DOP11A-50 kan de cursorkleur in de alarmlijst worden gewijzigd.
Parameter Beschrijving
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
187
8
188
larmbeheeregelaarfuncties
Alarminstellingen Alle alarmen (start-I/O tot eind-I/O) die worden geïmporteerd als u klikt op de Import-knop, krijgen de instellingen die u in het dialoogvenster Alarm Import hebt opgegevenonder Alarm settings. Een beschrijving van de verschillende parameters vindt u in deparagraaf "Alarmbericht" op bladzijde 185.De parameters, het signaaltype, de voorkeur voor analoog of digitaal en de alarmgroepmoeten worden opgegeven voordat het alarm wordt geïmporteerd.
Alarmen in bedrijfsmodus
In het tekstblok wordt een alarm aangegeven door de tekst "ALARM" in de rechterbo-venhoek van het beeldscherm. In het grafische blok wordt een alarm aangegeven dooreen knipperende klok in de rechterbovenhoek van het beeldscherm. De weergave vanalarmen kan worden uitgeschakeld in de configuratiemodus of in de programmeersoft-ware onder [Setup] / [Alarm settings].Alarmen worden weergegeven in een alarmlijst met voorgedefinieerde alarmteksten. Dealarmlijst bevat de laatst geactiveerde alarmen en is gesorteerd volgens de gedefini-eerde alarmgroepen. Het laatst geactiveerde alarm wordt bovenaan de lijst weer-gegeven. De grootte van de alarmlijst in kB wordt in de configuratiemodus of onder[Setup] / [Alarm settings] in HMI-Builder gedefinieerd. Als u naar het alarmblok(systeembloknr. 990) gaat, wordt de alarmlijst weergegeven.Bij elk alarm wordt de volgende informatie weergegeven in het geselecteerde weer-gaveformaat:• aantal alarmactiveringen (indien geselecteerd)• alarmstatus• tijdstip van de activering• deactivering• bevestiging
De herhalingsteller in de alarmlijst (indien geactiveerd) wordt als volgt weergegeven.
Een alarm kan een van de volgende statuswaarden hebben.
Weergaveformaat Beschrijving
(12) Betekent dat het alarm twaalf keer is gegenereerd. Het alarm moet worden beves-tigd om als nieuw alarmbericht in de lijst te kunnen worden opgenomen.
>999) Betekent dat het alarm meer dan 999 keer is gegenereerd zonder tussentijdse bevestiging. De teller telt maximaal 999 waarden op.
Symbool Status
* Actief, niet bevestigd
$ Niet actief, niet bevestigd
– Actief, bevestigd
<leeg> Niet actief, bevestigd
AR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8AlarmbeheerRegelaarfuncties
Alarmtijden kunnen in de volgende formaten worden weergegeven.
Om naar het alarmblok te gaan, definieert u in een blok een sprong naar systeemblok990, drukt u op <LIST> of laat u de controller de lijst voor blok 990 oproepen via hetweergavesignaal.Om een alarm te bevestigen, plaatst u de cursor op de desbetreffende alarmregel endrukt u op <ACK>, wijst u het symbool aan of bevestigt u met een functietoets.
Als er een printer is aangesloten, kan het alarm direct worden gegenereerd, afhankelijkvan volgorde of statuswijziging. Dit wordt vastgelegd tijdens de alarmdefinitie. Het alarm wordt afgedrukt met de volgende informatie: • aantal voorvallen• datum• tijd• status• alarmtekst
Druk op <PREV> op het bedieningspaneel of op <ESC> op het touchscreen om naarhet vorige blok terug te keren.Dankzij de uitvoer van het afdruksignaal voor blok 990 kan de desbetreffende inhoudvan de alarmlijst worden afgedrukt.
Blokken aan alarmen koppelen
Tekstblokken en grafische blokken kunnen worden gekoppeld aan alarmen. Als de ope-rator bij een alarm in de alarmlijst op <INFO> drukt, wordt het blok weergegeven dat aanhet alarm is gekoppeld. Dit blok kan informatie bevatten over het alarm en voorgesteldemaatregelen. De toets <INFO> kan alleen worden ingedrukt als het desbetreffendealarm aan een blok is gekoppeld. Druk op <PREV> om terug te keren naar de alarmlijst.
Weergaveformaat Beschrijving
S Tijdstip waarop het alarm is geactiveerd. Als alarmen regelmatig optreden, wordt het tijdstip weergegeven waarop het alarm de eerste keer is geactiveerd.
E Tijdstip waarop het alarm inactief werd. Als alarmen regelmatig optreden, wordt het tijdstip weergegeven waarop het alarm de laatste keer is gedeactiveerd.
A Tijdstip waarop het alarm is bevestigd.
✓
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
189
8
190
eceptbeheeregelaarfuncties
Grafische alarmpagina in de bedrijfsmodus
De pagina wordt grafisch weergegeven en kan door de gebruiker worden bewerkt. Ukunt functies koppelen aan functietoetsen of tiptoetsen om de tekst van de alarmpaginate vergroten of te verkleinen en door de pagina's te bladeren. U kunt ook de datum- entijdvermelding als functie selecteren. Alarmen kunnen op groepen worden gesorteerden de gewenste groep kan worden weergegeven. De status wordt weergegeven in verschillende kleuren die bij de instelling van de alarm-groep zijn gedefinieerd. Bij de types DOP11A-20 en DOP11A-40 selecteert u de alarm-groep met de linker- of rechterpijltoets.
8.3 ReceptbeheerDe functie [Recipe management] biedt de mogelijkheid alle dynamische data van eenof meer blokken (d.w.z. signalen en hun waarden) in de bedrijfsmodus in een bestandop te slaan. De operator kan het bestand verzenden naar de controller waar de geladen waardenverder kunnen worden verwerkt. U kunt uitgebreide parameterconfiguraties opnieuwgebruiken met behulp van de receptbeheerfunctie. U kunt met deze functie een recept-directory aanmaken die uit bestanden met verschillende parameterinstellingen bestaat.Zo kunnen productieprocessen met een strak tijdschema waarbij snelle productwisse-lingen noodzakelijk zijn efficiënt worden georganiseerd, bijvoorbeeld als dezelfde pro-ducten in verschillende kleuruitvoeringen moet worden vervaardigd. De receptbestanden kunnen met de software DOP Tools op het bedieningspaneel, decontroller of de pc worden aangemaakt.De receptbestanden worden opgeslagen in het bedieningspaneel. Alleen als de functieswaarmee recepten worden opgeslagen, geladen, verwijderd en toegevoegd aan functie-of tiptoetsen zijn gekoppeld, kan receptbeheer worden toegepast. Zie hoofdstuk 8.10"Functietoetsen".U kunt receptbestanden als bijlagen verzenden vanuit bedieningspanelen met e-mail-functie.
De grafische alarmpagina (alarmlijst) wordt in tekstvorm afgedrukt.
RR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8ReceptbeheerRegelaarfuncties
Receptgrootte berekenen
De volgende formule wordt gebruikt om de receptgrootte in het projectgeheugen tebepalen. (De formule levert niet altijd exacte resultaten op vanwege de complexiteit vanhet bestandssysteem van het bedieningspaneel.)
S = 90 + ?(IOGi + 28)S = aantal bytes. Als de berekende waarde S kleiner is dan 360, moet voor S de waarde
360 worden gebruikt.? = aantal I/O-seriesIOGi = aantal I/O's in elke I/O-serie
VoorbeeldOns recept bestaat uit drie I/O-series H0–H109 (=110 dubbele woorden) en H200–H299(=100 dubbele woorden).Dit resulteert in de volgende berekening.Berekening van de verschillende totalen van de series:896 = (4 * 110 + 28) + (4 * 100 + 28)Dit levert het volgende totaal op:S = 90+ 896S = 986 bytes
Receptinstellingen en receptdirectory's
Onder [Setup] / [Recipe settings] kunt u de instellingen voor het receptbeheer definiërenen receptdirectory's aanmaken, bewerken en verwijderen.
Recipe control block
Besturingsblok voor het opslaan, lezen en verwijderen van recepten via de controller. Zie de paragraaf "Recepten aanmaken en verzenden met het controllerprogramma" opblz. 194.
Current recipe register
Voer de eerste van de vier 16-bits registers in waarin het bedieningspaneel de naam vanhet recept opslaat dat als laatste in de controller is geladen. Deze naam kan vervolgensals ASCII-object worden weergegeven. De functie bezet alle vier de registers (achttekens) ongeacht de lengte van de receptnaam.
Enable directories Als u deze optie selecteert, kunt u receptdirectory's aanmaken in het bedieningspaneel. Zie de paragraaf "Receptdirectory" op blz. 192.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
191
8
192
eceptbeheeregelaarfuncties
Current directory register
Voer de eerste van de vier 16-bits registers in waarin het bedieningspaneel de naamopslaat van de receptdirectory die voor het blok is opgegeven. Deze naam kan vervol-gens als ASCII-object worden weergegeven. De functie bezet alle vier de registers (achttekens) ongeacht de lengte van de receptdirectory.
Receptdirectory Recepten die in het bedieningspaneel zijn aangemaakt, kunnen in verschillende recept-directory's (mappen) in het geheugen van het bedieningspaneel worden opgeslagen. Receptdirectory's zorgen voor een overzichtelijke structuur en vereenvoudigen hetreceptbeheer in toepassingen met veel recepten. U kunt 32 verschillende receptdirectory's (of 8 bij type DOP11A-10) aanmaken op éénniveau. Receptdirectory's worden aangemaakt in de receptbibliotheek [RECIPE] in destambibliotheek van het geheugen van het bedieningspaneel. Een receptdirectory wordtaan een of meer blokken gekoppeld in de blokkop. Alle in een blok aangemaakterecepten worden in de geselecteerde receptdirectory opgeslagen.U kunt een receptdirectory aanmaken, bewerken en verwijderen in HMI-Builder onder[Setup] / [Recipe settings]. Gedefinieerde receptdirectory's worden weergegeven in eenlijst die correspondeert met de bibliotheekstructuur. U kunt een nieuwe receptdirectorytoevoegen door te klikken op de knop [Add directory]. De naam van de receptdirectorymag maximaal acht tekens bevatten. Het eerste teken moet een letter of een cijfer zijn.Toegestane tekens voor de naam zijn A–Z, 0–9 en _ (underscore). Verder geldendezelfde bestandsnaamregels als voor MS-DOS.Selecteer de receptdirectory en klik op [Edit] om deze te wijzigen. Klik op [Delete] om degeselecteerde receptdirectory te verwijderen.
Receptdirectory's in de bedrijfsmodus
U kunt in de bedrijfsmodus receptdirectory's aanmaken en verwijderen met de functies[Make recipe directory] en [Delete recipe directory]. De functies worden gekoppeld aanfunctie- of tiptoetsen. U kunt in de bedrijfsmodus receptdirectory's voor het huidige blok wijzigen en selecterenmet de functie [Change recipe settings] voor functie- of tiptoetsen. Als u op de functie-of tiptoets voor [Change recipe settings] drukt, wordt er een keuzelijst geopend metbeschikbare receptdirectory's. Selecteer een bestand en druk op de Enter-toets. Derecepten in het blok worden vervolgens in de geselecteerde receptdirectory opge-slagen. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Receptbeheer tussen bedieningspaneel en pc vindt plaats met behulp van de toepas-singen [DOP Tools] / [DOP File Transfer] en [DOP Tools] / [DOP FTP Transfer]. Zie deparagraaf "Recepten gebruiken op de pc" op blz. 194.
De in HMI-Builder aangemaakte receptdirectory's kunnen niet worden verwijderd metfunctie- of tiptoetsen die gekoppeld zijn aan de functie [Delete recipe directory]. De inhet bedieningspaneel aangemaakte receptdirectory's maken geen deel uit van hetproject van het bedieningspaneel, als een project van het bedieningspaneel naar HMI-Builder wordt verzonden (via de ontvangstfunctie in het dialoogvenster [Projecttransfer]).
RR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8ReceptbeheerRegelaarfuncties
Recepten aanmaken op het bedieningspaneel
Bij de programmering van de toepassing wordt vastgelegd welk blok of welke blokkenworden gebruikt om de recepten op te slaan. De functie [Append recipe] is ook beschik-baar in de bedrijfsmodus. Alle signalen die in het recept moeten worden opgenomen,worden gedefinieerd in het receptblok. Alle dynamische waarden van het blok wordenin het receptbestand opgeslagen. Behalve trendobjecten kunnen alle digitale enanaloge objecten als receptparameters worden gebruikt.In de bedrijfsmodus wordt een sprong gemaakt naar het blok dat de receptparametersbevat. Geef de gewenste waarden op in de dynamische objecten en druk op de functie-of tiptoets die gekoppeld is aan [Save recipe]. De naam mag uit maximaal acht tekensbestaan. Het eerste teken moet een letter of een cijfer zijn. Toegestane tekens voor denaam zijn A–Z, 0–9 en _ (underscore). Verder gelden dezelfde bestandsnaamregels alsvoor MS-DOS.Het receptbestand wordt in het bedieningspaneel opgeslagen in de voor het blok opge-geven receptdirectory of in dezelfde receptdirectory, als u onder [Setup] / [Recipe set-tings] geen eigen receptdirectory hebt aangemaakt.
Recept toevoegen
De functie [Append recipe] kan aan functie- of tiptoetsen worden gekoppeld. Met behulpvan deze functie kunnen in de bedrijfsmodus signalen en de bijbehorende waarden vanhet huidige blok aan een bestaand recept worden toegevoegd. Zo kan de operator sig-nalen en de bijbehorende waarden van verschillende blokken opslaan in een gemeen-schappelijk recept. Nieuwe signalen worden dan toegevoegd. Reeds bestaandesignalen worden vernieuwd als de functie wordt uitgevoerd. Als u op de functie- of tiptoets voor [Append recipe] drukt, moet u de naam van hetrecept opgeven waaraan u de huidige bloksignalen en de bijbehorende waarden wilttoevoegen. Als er geen recept is opgeslagen in het bedieningspaneel wanneer defunctie wordt uitgevoerd, wordt er een nieuw recept in het bedieningspaneel aange-maakt. Een nieuw recept wordt ook aangemaakt als u niet dezelfde receptdirectory voorde blokken hebt opgegeven. Geef voor beide blokken dezelfde receptdirectory of helemaal geen directory op als usignalen van een ander blok aan een recept wilt toevoegen.
Recepten verzenden naar de controller
In de bedrijfsmodus wordt het recept met de functie [Load recipe] verzonden naar decontroller. Deze functie verzendt de in deze bestanden opgeslagen signalen enwaarden naar de controller. Als u op de functie- of tiptoets drukt voor [Load recipe],wordt er een keuzelijst geopend met beschikbare receptbestanden. Selecteer eenbestand en druk op de Enter-toets. De controller werkt nu met de geladen waarden.
Als een nieuwe tekenreeks wordt toegevoegd aan een reeds bestaand recept mettekenreeksen, moeten de tekenreeksen worden gescheiden met adresscheidings-tekens. Anders wordt de reeds bestaande tekenreeks uitgebreid met de nieuwe.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
193
8
194
eceptbeheeregelaarfuncties
Recept verwijderen
In de bedrijfsmodus kan het opgegeven recept uit het geheugen van het bedieningspa-neel worden verwijderd met de functie [Delete recipe]. Druk op de functie- of tiptoets dieaan [Delete recipe] is gekoppeld. Er wordt dan een keuzelijst weergegeven met debeschikbare receptbestanden. Selecteer het bestand dat u wilt verwijderen en druk opde Enter-toets. Druk op de Enter-toets om te bevestigen dat u het bestand wilt verwij-deren of op <PREV> om te annuleren.
Recepten gebruiken op de pc
Met het programma [DOP Tools File Transfer] (symbool in de programmagroep DOPTools) dat op de pc is geïnstalleerd, wordt het bedieningspaneel aangesproken als pc-station. Op deze manier kan de pc worden gebruikt om veiligheidskopieën vanbestanden van het bedieningspaneel (bijvoorbeeld receptbestanden) te maken. Nieuwerecepten kunnen dan op de pc worden aangemaakt en naar het bedieningspaneelworden verzonden.Het receptbestand wordt in SKV-formaat op de pc opgeslagen en kan in Excel wordengeopend. De bestanden kunnen in Excel worden bewerkt en vervolgens opnieuwworden gebruikt in de installatie. Sluit het bestand af met het commando "END". VoorbeeldP100;3P102;0H50;12END
Er kunnen ook receptbestanden tussen het bedieningspaneel en de pc worden ver-zonden via FTP. Gebruik hiervoor het programma [DOP Tools] / [DOP FTP Transfer](standaard-FTP-client).
Recepten aanmaken en verzenden met het controllerprogramma
Receptbestanden kunnen in het bedieningspaneel worden aangemaakt, verzonden enverwijderd via een besturingsblok in de controller. De bestanden die met het controller-programma zijn aangemaakt, zijn compatibel met de receptbestanden van het bedie-ningspaneel. Daarom kan het bedieningspaneel bestanden die met het controller-programma zijn aangemaakt ontvangen en omgekeerd.
Er gelden beperkingen voor receptbestanden in SKV-formaat als Unicode wordtgebruikt. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.8 "Unicode".
RR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8ReceptbeheerRegelaarfuncties
Het besturingsblok ziet er als volgt uit:
U kunt het eerste register in het besturingsblok definiëren onder [Setup] / [Recipe set-tings]. Dit register en de zeven daaropvolgende registers worden gebruikt als bestu-ringsregisters. Het besturingsblok wordt beschreven in de volgende tabel.
54249ANL
Register Inhoud Beschrijving
Ctrl. reg. 0 Commando Het commandoregister wordt gedefinieerd door de control-ler. Beschikbare commando’s:0. geen commando1. recept opslaan in het bedieningspaneel2. recept ontvangen van het bedieningspaneel3. recept verwijderen in het bedieningspaneel4. receptdirectory aanmaken5. receptdirectory wijzigen6. receptdirectory verwijderen
Ctrl. reg. 1 Resultaatcode Door het bedieningspaneel gedefinieerd handshakeregis-ter0. gereed voor nieuw commando1. OK2. schrijffout in het receptbestand3. receptbestand bestaat niet
Ctrl. reg. 2 Bestandsnaam-tekens 1–2
Naam van het receptbestand of de receptdirectory in het bedieningspaneel.
Ctrl. reg. 3 Bestandsnaam-tekens 3–4
Ctrl. reg. 4 Bestandsnaam-tekens 5–7
Ctrl. reg. 5 Bestandsnaam-tekens 7–8
Ctrl. reg. 6 Startdataregister Het eerste dataregister dat vanuit het receptbestand moet worden geladen of in het receptbestand moet worden opgeslagen.
Ctrl. reg. 7 Aantal registers Het aantal registers dat vanuit het receptbestand moet worden geladen of in het receptbestand moet worden opgeslagen.
Bedieningspaneel
Receptbestand 1
n
n+1
n+2
-
-
-
n+m
n
n+1
n+2
-
-
-
n+m
123
53447
0
76789
Receptbestand x
89
7699
1
76789
Controller
Recept opslaan
Recept ontvangen
Recept verwijderen
Naam van de
receptbestanden
0
1
-
-
-
n+1
123
53447
Register
Register
RegisterWaarde
Waarde
Waarde
n
n+2 0
-
-
n+m 265346
-
-
Ctrl. reg. 0
Ctrl. reg. 1
Ctrl. reg. 7
Programma in
controller
Recept
Register
Besturingsblok
Data
Ctrl
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
195
8
196
achtwoordenegelaarfuncties
Het beheer vindt als volgt plaats:1. Het resultaatcoderegister moet 0 zijn. Controleer, als dit niet het geval is, of het com-
mandoregister op 0 staat.2. Sla het commando op in het commandoregister.3. Wacht op het ready-signaal of op de foutcode in het resultaatcoderegister.4. Zet het commandoregister op 0. Het bedieningspaneel zet het resultaatregister ver-
volgens op 0.
Beperkingen Recepten die in de controller zijn aangemaakt, kunnen maximaal 1000 registersbevatten.Er kunnen alleen dataregisters worden gebruikt.De volgende tekens mogen niet in receptnamen worden gebruikt:! ? < > ( ) + / * = ° % # : . [spaties], en -
8.4 WachtwoordenMet deze functie kunt u een beveiligingssysteem voor de installatie aanmaken. Elkeoperator kan zodoende op een eenvoudige manier een specifieke autorisatie voor hetsysteem toegewezen krijgen.Er kan een beveiligingsniveau aan de volgende objecten worden toegewezen:• blokken• functietoetsen• tiptoetsen• manoeuvreerbare objecten
Elk beveiligingsniveau wordt beschermd door een wachtwoord. Om toegang te krijgentot specifieke niveaus, moet de gebruiker zich met een wachtwoord aanmelden op hethuidige of een hoger beveiligingsniveau. Deze functie hoeft niet te worden gebruikt.
Beveiligings-niveaus definiëren
Als de invoer is geactiveerd, definieert u een beveiligingsniveau (0-8) in het dialoogven-ster voor het desbetreffende object zoals dit via het tabblad [Access] wordt opgeroepen.Beveiligingsniveau 0 betekent dat alle gebruikers toegang hebben tot het object. In ditgeval wordt er geen wachtwoord gevraagd.
Receptdirectory's die zijn aangemaakt in de programmeersoftware HMI-Builder kunnenniet worden verwijderd in de bedrijfsmodus.
WR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8WachtwoordenRegelaarfuncties
Wachtwoorden definiëren
De wachtwoorden voor beveiligingsniveau 1–8 worden vastgelegd onder [Functions] /[Passwords].
Aanmelden Als het selectievakje [Automatic login] onder [Functions] / [Passwords] niet is ingescha-keld, wordt de aanmelding met een functie- of tiptoets verricht of via een digitaal signaalvan de controller (login signal). Het invoerveld voor de aanmelding wordt geopend als uop de functietoets drukt die op het gedefinieerde beveiligingsniveau aan de functie[Login] is gekoppeld of als het digitale signaal wordt geactiveerd. In dit veld wordt hetwachtwoord opgegeven. Het wachtwoord is gekoppeld aan een beveiligingsniveau. Ziede paragraaf "Beveiligingsniveaus definiëren" op blz. 196.
Wachtwoord voor project-verzending
U kunt het commando "PDxxxxxxxx" invoeren op de commandoregel onder [Set up] /[System signals]. Dit commando vraagt om een wachtwoord (xxxxxxxx) waarmee degebruiker toegang krijgt tot de functies in het menu [Transfer] van het bedieningspaneel.Dit wachtwoord moet bij de projectverzending van HMI-Builder naar bedieningspaneelworden ingevoerd op het bedieningspaneel.
Parameter Beschrijving
Password 1–8 Voer het desbetreffende wachtwoord in voor beveiligingsniveau 1-8.
Confirm question 1–8 Voer een bevestigingsvraag in van maximaal 20 tekens die door de gebruiker moet worden beantwoord voordat hij/zij toegang krijgt tot een object met een bepaald beveiligingsniveau. Deze functie is niet beschikbaar als u een beveiligingsniveau voor een functie- of tiptoets hebt gedefinieerd.
Comment 1–8 Voer een commentaar of een beschrijving in voor het wachtwoord of het beveili-gingsniveau. Deze parameter hoeft niet te worden gebruikt.
Login signal Deze parameter bepaalt het digitale signaal dat, als het is geactiveerd, een invoerveld voor de aanmelding weergeeft. Dit invoerveld kan ook worden gekop-peld aan een functie- of tiptoets.
Logout signal Deze parameter bepaalt een digitaal signaal dat, als het is geactiveerd, de hui-dige gebruiker afmeldt. Deze functie kan eveneens aan een functie- of tiptoets worden gekoppeld. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Login level reg. Hier kunt u een register in de controller opgeven dat het beveiligingsniveau aan-stuurt. Het register stuurt de beveiligingsniveaus aan van alle objecten waaraan een beveiligingsniveau (wachtwoord) is toegewezen. De registerwaarde bepaalt het huidige beveiligingsniveau: Waarde 0 = geen beveiligingsniveau, 1 = beveili-gingsniveau 1, enz.
Current level reg. Deze parameter bepaalt een register waaruit het bedieningspaneel data voor de weergave van het desbetreffende beveiligingsniveau (0-8) kan oproepen.
Login timeout Deze parameter bepaalt de periode van inactiviteit voor een bedieningspaneel in minuten waarna de gebruiker automatisch wordt afgemeld. Als u 0 invoert, wordt de gebruiker niet afgemeld.
Password RUN / PROG.
Hier kunt u een wachtwoord invoeren dat bij een handmatige omschakeling van de modus RUN naar de modus PROG moet worden opgegeven. Deze functie geldt niet voor de overgang van PROG naar RUN of als de omschakeling RUN/TRANSFER automatisch in HMI-Builder wordt uitgevoerd.
Automatic login Deze parameter bepaalt of het aanmeldingsvenster automatisch moet worden weergegeven als er met wachtwoord beveiligde blokken, objecten of toetsen wor-den bediend. Deze functie geldt alleen voor bedieningspanelen met touchscreen en voor functietoetsen op alle andere bedieningspanelen, omdat de cursor niet op met wachtwoord beveiligde objecten kan worden geplaatst zonder dat de gebruiker zich al op het desbetreffende beveiligingsniveau heeft aangemeld.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
197
8
198
apporten afdrukkenegelaarfuncties
Overkoepelend wachtwoord
U kunt het commando "PSxxxxxxxx" invoeren op de commandoregel onder [Set up] /[System signals]. Dit wachtwoord (xxxxxxxx) geeft toegang tot alle functies van hetbedieningspaneel. Het commando wordt bijvoorbeeld gebruikt voor service- en onder-houdswerkzaamheden. Op de commandoregel kunnen alleen hoofdletters wordeningevoerd.
Wachtwoorden wijzigen terwijl het systeem in bedrijf is
Met de functie [Change login password] kunt u wachtwoorden voor functie- of tiptoetsenwijzigen terwijl het systeem in bedrijf is. Als u op de functie- of tiptoets drukt die aan[Change login password] is gekoppeld, wordt er een dialoogvenster weergegevenwaarin u het wachtwoord voor het desbetreffende beveiligingsniveau kunt wijzigen. Ziehoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
8.5 Rapporten afdrukkenVerschillende rapporten (bijvoorbeeld dag- en gebeurtenisrapporten) kunnen op eeneenvoudige manier worden aangemaakt om het productieproces te volgen. In de vol-gende afbeelding ziet u het aanmaakprincipe voor dagrapporten.
Printeraansluiting De printer moet een seriële interface hebben en een IBM-tekenset (850).De printerinstellingen worden verricht in het dialoogvenster onder [Setup] / [Periphe-rals]. Informatie over de printerconfiguratie vindt u in het handboek van de printer.Voorbeeld van mogelijke printer:Seriële printer = Panasonic KX-P1092
Projecten afdrukken
Selecteer de menuoptie [File] / [Print] om een project af te drukken. Selecteer de des-betreffende selectievakjes om de delen van het project te definiëren die moeten wordenafgedrukt. Klik op [Setup] om de printer te configureren. Klik op [Preview] om een afdruk-voorbeeld weer te geven.
Voor blok 0 kan geen beveiligingsniveau worden ingevoerd.
Na de afmelding worden de toets <PREV> en de functie [Return to previous block] voorfunctie- en tiptoetsen buiten werking gesteld om te voorkomen dat onbevoegdentoegang krijgen tot met wachtwoord beveiligde blokken.
RR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8Rapporten afdrukkenRegelaarfuncties
Tekstblokken afdrukken
Rapporten worden aangemaakt als tekstblokken met statische en dynamische tekst. Demaximale breedte van het rapport bedraagt 150 tekens. U kunt de door u gewenste tekstin het tekstblok invoeren, bijvoorbeeld de tabelkop of een andere statische tekst die altijdmoet worden afgedrukt. Proceswaarden kunnen alleen worden uitgevoerd als er dyna-mische objecten worden gedefinieerd die de waarde voor het signaal weergevenwaaraan het object is gekoppeld.Het tijdstip van de rapportafdrukken kan bijvoorbeeld via tijdkanalen worden vastgelegd.
Grafische blokken afdrukken
Bij de types DOP11A-20, DOP11A-30, DOP11A-40 en DOP11A-50 kunnen grafischeblokken worden afgedrukt op een printer die compatibel is met Epson FX-80. Grafische blokken kunnen alleen worden afgedrukt als ze op het beeldscherm wordenweergegeven. Er wordt alleen een grafische zwart-witweergave ondersteund.Als het commando "NHD" in de commandoregel onder [Setup] / [System signals] wordtingevoerd, wordt het grafische blok zonder blokkop (bevat de normale bloknaam, hetbloknummer, de datum en de tijd) door de laserprinter afgedrukt.
U kunt geen tekstblokken afdrukken als Unicode wordt gebruikt.
De grafische componenten van de Epson FX-80 ondersteunen geen grijsschalen.
De printerbuffer moet een grootte van minimaal 5 MB hebben als er grafische blokkenmoeten worden afgedrukt.
Het alarmblok, d.w.z. het grafische blok met de alarmlijst, wordt in tekstvorm afgedrukt.
Als u op de toets <PREV> op het bedieningspaneel drukt wanneer er een grafisch blokwordt afgedrukt, wordt het afdrukproces geannuleerd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
199
8
200
apporten afdrukkenegelaarfuncties
Afdrukken definiëren
Afdrukken worden gedefinieerd in de block header. De block header is bereikbaar viade blokmanager of de bloklijst. De parameter Print signal in de blokkop legt het digitalesignaal vast dat, als het wordt geactiveerd, het afdrukproces voor het blok start. Dezeparameter legt ook het digitale eindsignaal vast dat door het bedieningspaneel wordtgeactiveerd als er een afdruk is gemaakt. Als u de optie [Reset] selecteert, wordt hetsignaal gereset.
Printer-instellingen
De printerinstellingen worden verricht onder [Setup] / [Peripherals] / [Printer] / [Edit].Gedetailleerde informatie vindt u in het handboek van de desbetreffende printer. Deprinter moet de uitgebreide IBM-ASCII-tekenset ondersteunen. Voor het afdrukken van het grafische blok moet de printer de grafische componentenvoor Epson FX-80, HP PCL5 of HP PCL6 ondersteunen.
Communicatie-poort instellen
De instellingen voor de communicatiepoort worden verricht onder [Setup] / [Periphe-rals]. Selecteer [RS-232] of [RS-422] en klik met de rechtermuisknop. Informatie over decorrecte instelling van de aangesloten printer vindt u in het handboek van de desbetref-fende printer.
Parameter Beschrijving
Printer type Selecteer een printer, geen printer, normale tekst of de geïnstalleerde printer, bijvoorbeeld Epson FX-80
Page length Hier kunt u het aantal regels definiëren vóór een pagina-einde. Er wordt geen pagina-einde gemaakt als de paginalengte op 0 is ingesteld.
Paper type Kies het type papier dat past bij de mogelijkheden van de geïnstalleerde printer.
Graphic orientation Deze parameter bepaalt of de afbeelding staand of liggend wordt afgedrukt.
Text orientation Geef aan of u het rapport staand of liggend wilt afdrukken als u een FX80-com-patibele printer gebruikt.
Printer disable signal Legt het digitale signaal vast dat, als het wordt geactiveerd, de afdruktaak annu-leert. De poort waarop de printer is aangesloten, kan worden gebruikt voor een andere vorm van communicatie (bijvoorbeeld voor de transparante modus).
New line character Teken voor het regeleinde: CR/LF, CR, LF of geen.
Handshake Bepaal of de handshake tussen printer en bedieningspaneel plaatsvindt via XON/XOFF of CTS/RTS.
Screendump Hiermee kunt u een screenshot afdrukken: normaal of omgekeerd.
Parameter Beschrijving
Baud rate Definieer de communicatiesnelheid (in baud). De snelheid moet overeenstem-men met de baudrate van de externe apparatuur.
Parity Leg de pariteit vast. De pariteit moet overeenstemmen met de pariteit van de externe apparatuur.
Data bits Leg het aantal databits vast. Dit aantal moet overeenstemmen met het aantal databits van de externe apparatuur.
Stop bits Leg het aantal stopbits vast. Dit aantal moet overeenstemmen met het aantal stopbits van de externe apparatuur.
RR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8TijdsturingRegelaarfuncties
Stuurcodes voor de printer
Geldt niet voor DOP11A-10.Geef de stuurcodes voor de printer op in een tekstblok. Typ "%%" en voeg een getaltussen 1 en 31 toe. De getallen 1 tot 31 geven de besturingscodes van de printer weer.Typ bijvoorbeeld "%%12". Deze waarde heeft betrekking op het pagina-einde. Eenbeschrijving van de besturingscodes vindt u in het printerhandboek. Na een commandovolgt een spatie. Het pagina-einde ("%%12") moet aan het einde van de regel wordeningevoerd. Het teken "%%" is niet toegestaan in de tekst. Er mogen verschillendecommando's op een regel staan.
Printerstatus De status van de aangesloten printer kunt u aflezen via een printerregister. Dit registerwordt opgegeven onder [Setup] / [System signals].
8.6 TijdsturingDe functie [Time control] maakt het mogelijk digitale signalen afhankelijk van de real-timeklok in en uit te schakelen. U kunt deze functie gebruiken om gebeurtenissen in hetproces op bepaalde tijdstippen (bijvoorbeeld bij het in- en uitschakelen van motoren) viahet bedieningspaneel aan te sturen. Tijdkanalen vervangen tijdrelais en weekschakel-klokken.
Tijdkanalen definiëren
De tijdkanalen worden gedefinieerd onder [Functions] / [Time channels].
Weergave in bedrijfsmodus
De pagina met de tijdkanalen wordt weergegeven als systeemblok 991 wordt geacti-veerd. Het systeemblok wordt geactiveerd door een sprongobject of door een digitaalsignaal dat aan het blok is gekoppeld. De waarden van de tijdkanalen kunnen wordengelezen en gewijzigd. De optie [Time channels] onder [Setup] / [Online settings] moetworden geselecteerd om de waarden van de tijdkanalen te kunnen wijzigen in debedrijfsmodus.
Om de waarden voor een tijdkanaal te kunnen lezen of wijzigen, verplaatst u de cursornaar de gewenste regel en drukt u op de Enter-toets. U kunt ook op de gewenste regeldrukken als het bedieningspaneel een touchscreen heeft. Druk op [OK] om de definitievan het tijdkanaal te bevestigen. Sluit het menu van het tijdkanaal met <PREV> of drukop <CANCEL> als het bedieningspaneel een touchscreen heeft. Vervolgens wordt hetblok weergegeven van waaruit het tijdkanaalblok is geactiveerd.
Parameter Beschrijving
Interval text Voer de gewenste tekst in voor het tijdkanaal.
Signal Definieer een digitaal signaal dat wordt geactiveerd met de opgegeven tijdsintervallen.
Interval Stel dagen en tijden voor het interval vast. U kunt vier verschillende intervallen definiëren voor elk tijdkanaal.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
201
8
202
alenbeheeregelaarfuncties
8.7 TalenbeheerDe programmeersoftware ondersteunt meertalige toepassingen voor bedieningspa-nelen van de DOP-serie. Wij adviseren de hele toepassing in één taal uit te voeren metde programmeersoftware. De meervoudige-taalondersteuning maakt het mogelijk omvervolgens alle toepassingsteksten in andere talen te vertalen. De vertaling kan directin de programmeersoftware worden uitgevoerd. U kunt ook alle teksten in de vorm vaneen tekstbestand exporteren en met behulp van andere software vertalen. Het vertaaldebestand wordt vervolgens opnieuw geïmporteerd in de programmeersoftware. Per toe-passing kunnen maximaal tien talen worden gebruikt.Aan elke tekst in de toepassing wordt de gewenste index toegewezen. Om de functie teoptimaliseren en de hoeveelheid tekst te minimaliseren, kunt u een tekst die vaak in detoepassing wordt gebruikt kopiëren en plakken. Gekopieerde teksten zijn gekoppeldaan dezelfde index.De toepassingstaal bevat ook gebruikersteksten en is gekoppeld aan een systeemtaaldie systeemteksten bevat. Gebruikersteksten zijn teksten die tijdens de programmeringvan het project worden ingevoerd. Systeemteksten zijn teksten die reeds bestaan alseen nieuw project wordt aangemaakt en teksten in het systeemprogramma van hetbedieningspaneel.
Verschillende toepassingstalen aanmaken
Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [New Language]. Deze functie roept een wizardop waarmee verschillende toepassingstalen kunnen worden aangemaakt. Volg deinstructies in het desbetreffende dialoogvenster en selecteer of typ de gewenste para-meterwaarden of namen.Leg vast of alle teksten van een bestaande taal (d.w.z. een reeds aangemaakte taal)moeten worden gekopieerd. Taal 1 is de taal waarmee de toepassing is aangemaakt(basistaal).De software geeft suggesties voor taalnamen. Deze namen mogen door de gebruikerworden gewijzigd.Selecteer onder [Character set] welke tekenset in het bedieningspaneel wordt gebruikten welke speciale taaltekens beschikbaar moeten zijn. Zie de paragraaf "Landinstel-lingen" in hoofdstuk 7.3 "Programmeren met de programmeersoftware".Onder [System language] kunt u kiezen tussen [Built in] of [User defined]. Als u [Built]selecteert, worden de systeemteksten van het bedieningspaneel in de geselecteerdetaal weergegeven. Als u [User defined] selecteert, kunt u een geïntegreerde systeem-taal vertalen en koppelen aan de systeemtaal voor de toepassingstaal (voorwaarde: hetbedieningspaneel moet aangesloten zijn op een pc).Hier wordt het dataregister in de controller opgegeven. In de bedrijfsmodus bepaalt dedataregisterwaarde (0–9) de toepassingstaal (0–9) die door het bedieningspaneel moetworden gebruikt.Klik op [Voltooien] om de functie af te sluiten. Vervolgens wordt een directorystructuurgeopend met alle aangemaakte talen.
TR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8TalenbeheerRegelaarfuncties
Teksten in de programmeersoftware vertalen en bewerken
Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Edit].Geef de vertaling van de desbetreffende taal in een cel van de tabel op. Gebruik de pijl-toetsen om de cursor door rijen en kolommen te verplaatsen. Zoek in de tekstlijst metde menuoptie [Edit] / [Find].De toepassingstalen kunnen ook als tekstbestand worden geëxporteerd en in een anderprogramma worden vertaald (bijvoorbeeld Excel of Notepad). Het tekstbestand wordtvervolgens weer in de toepassing geïmporteerd. Zie de paragrafen "Exporteren" en"Importeren" op blz. 204.
Instellingen voor de toepassingstaal
Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Setup].Klik met de rechtermuisknop op [User language] om de registers voor de aansturing vande taalweergave te wijzigen.U kunt de volgende instellingen verrichten door met de rechtermuisknop op de taal-namen te klikken:
Klik met de rechtermuisknop op [Character set] om de tekenset voor de taal te wijzigen(ook Unicode).Klik met de rechtermuisknop op [System Language] om de systeemtaal te wijzigen ofeen nieuwe aan te maken.
Parameter Beschrijving
New language Kopieer de huidige taal
Character set Selecteer/wijzig de tekenset
System language Selecteer/wijzig de systeemtaal
Delete language Verwijder de huidige taal
Rename Wijzig de naam van de huidige taal
Properties Definieer de dataregisters die de waarde bepalen voor de taalweergave
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
203
8
204
alenbeheeregelaarfuncties
Door de gebruiker gedefinieerde systeemtaal
Om een door de gebruiker gedefinieerde systeemtaal aan te maken, kiest u [Userdefined], selecteert u de brontaal en klikt u op [Get]. Vervolgens wordt het dialoogven-ster [Language transfer] geopend. Klik op [Receive] om de geïntegreerde systeemtalenvan het bedieningspaneel te laden. U kunt de systeemteksten dan ook bewerken onder[Setup] / [Multi Language] / [Edit]. Bovendien kunt u de teksten als tekstbestand expor-teren en in een ander programma bewerken.Alle systeemteksten in het bedieningspaneel (wachtwoorden, tijdkanalen, enz.) onder-steunen meertalige toepassingen. U kunt de voorgedefinieerde systeemtalen gebruikenof een eigen (nieuwe) taal aanmaken. Alle tekens in de geselecteerde tekenset zijnbeschikbaar voor de toepassingstaal. Een teksttekenreeks kan aan verschillendeobjecten worden gekoppeld. Het maximale aantal tekstreeksen voor elke taal is afhan-kelijk van het beschikbare projectgeheugen van het bedieningspaneel. De volgende geheugenruimte is beschikbaar voor elke taal:
Linksonder in het dialoogvenster van de toepassingstaal vindt u informatie over degeheugenruimte voor de geselecteerde taal (taalbestand). Deze informatie wordt in X/Y-formaat weergegeven, waarbij X voor de gebruikte en Y voor de vrije geheugenruimtevoor elke taal staat, bijvoorbeeld 7/128.
Exporteren Talen kunnen worden geëxporteerd (bijvoorbeeld naar Excel), waar ze vertaald kunnenworden en vervolgens weer in de programmeersoftware kunnen worden geïmporteerd.Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Export]. Selecteer de gebruikersteksten (of sys-teemteksten). Geef de naam van het exportbestand op in het geopende dialoogvensteren selecteer het formaat ANSI, OEM of Unicode.Als u ANSI/OEM selecteert, worden alle in ANSI-/OEM-formaat aangemaakte talengeëxporteerd. Als u Unicode selecteert, worden alle talen naar een bestand in Unicode-formaat geëxporteerd. Om een bestand in Unicode-formaat in een ander programma tekunnen bewerken, moet u in de desbetreffende software een Unicode-lettertype selec-teren.
Importeren Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Import]. Selecteer [User texts] (of [System texts]).Vervolgens wordt het dialoogvenster [Import multi language texts] geopend. Voer hierde naam in van het tekstbestand dat moet worden geïmporteerd. Als de projecttaal hetANSI/OEM-formaat heeft en er een taal in Unicode-formaat moet worden geïmporteerd,wordt de geïmporteerde taal geconverteerd naar het ANSI/OEM-formaat. Daardoorworden alle tekens die niet in het ANSI/OEM-bereik liggen als vraagtekens weerge-geven.
Bedieningspaneel Geheugenruimte
DOP11A-10 16 kB / taal
DOP11A-20 64 kB / taal
DOP11A-30 64 kB / taal
DOP11A-40 128 kB / taal
DOP11A-50 128 kB / taal
TR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8TalenbeheerRegelaarfuncties
Weergave taalindex
Ieder object dat tekst weergeeft in een toepassing met meervoudige-taalondersteuningis gekoppeld aan een index. Een index kan worden gekoppeld aan verschillendeobjecten die dezelfde tekst bevatten. Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Show index]om de indexnummers voor de objectteksten weer te geven.
Cross reference Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Cross reference]. In de crossreferencelijst diewordt geopend, kunt u objecten bewerken door ze aan te klikken met de rechtermuis-knop. De crossreferencelijst ondersteunt de incrementele zoekalgoritme als u index-nummers invoert.
Object kopiëren Als de functie [Copy cross reference index] actief is wanneer er een object wordt geko-pieerd, wordt dezelfde index toegewezen aan de kopie. Zo hoeven objecten metdezelfde index maar één keer te worden vertaald. Wijzigingen die in een tekst wordenaangebracht, zijn van invloed op alle teksten met hetzelfde indexnummer.
Unicode-lettertype selecteren
Hier selecteert u een Unicode-lettertype als een uitgebreide tekenset wordt vereist voorde aanmaak van de toepassingstaal.
Toepassingstalen in de bedrijfsmodus
De toepassingstaal kan in het bedieningpaneel in de bedrijfsmodus worden gewijzigd.Daartoe moet de waarde (0–9) in het opgegeven taalkeuzeregister worden gewijzigd.Let op: het bedieningspaneel vernieuwt de weergave van het hele blok als er eennieuwe taal wordt geselecteerd in de bedrijfsmodus (RUN). Als het bedieningspaneeleen cursor heeft, wordt deze na de wijziging op het eerste manoeuvreerbare object inhet huidige blok geplaatst.
Als u een project met verschillende toepassingstalen in oudere versies van de program-meersoftware opent, worden alle objecten met teksten in verschillende toepassings-talen vervangen door het teken @, gevolgd door een indexnummer, bijvoorbeeld "@55".
Als u een object verwijdert waarvoor kopieën met hetzelfde indexnummer bestaan,wordt alleen het geselecteerde object verwijderd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
205
8
206
nicodeegelaarfuncties
8.8 UnicodeInleiding Unicode is een globale norm voor tekencodering die 16-bits waarden gebruikt om
tekens van de meeste talen weer te geven. Oudere normen voor tekencodering (bijvoor-beeld de Microsoft Windows ANSI-tekenset) gebruiken 8-bits waarden of combinatiesvan 8-bits waarden om tekens weer te geven die in een bepaalde taal of regio wordengebruikt.Bij Microsoft Windows 2000 en Windows XP wordt met geïnstalleerde invoertalengewerkt. Zo kan de computergebruiker complexe tekens en symbolen (bijvoorbeeldChinese tekens) via een normaal toetsenbord invoeren. De in de computer geïnstal-leerde tekensets worden gebruikt. U kunt via het configuratiescherm verschillende geïn-stalleerde invoertalen selecteren. Als u nieuwe tekensets selecteert, worden allevereiste tekens aan het systeem toegevoegd.
Unicode in de programmeer-software
De bedieningspanelen DOP11A-20 tot DOP11A-50 ondersteunen Unicode als denieuwste versie van het systeemprogramma (firmware) is geïnstalleerd. Unicode-tekens kunnen in projecten en/of systeemteksten worden gebruikt.De besturingssystemen Microsoft Windows XP en Windows 2000 ondersteunen Unicode.De programmeersoftware gebruikt een Unicode-tekenset om Unicode-tekens weer tegeven in dialoogvensters op de computer. Bij de projectverzending worden alleen de inhet project gebruikte Unicode-tekens gedownload.
Lettertype van het bedieningspaneel
Het bedieningspaneel gebruikt een bedieningspaneeltekenset voor de weergave vanUnicode-tekens. De tekenset van het bedieningspaneel bevat ongeveer 35.000 tekensmaar is niet compleet volgens de Unicode-norm. Als er een project naar het bedienings-paneel wordt verzonden, worden alleen de in het bedieningspaneel gebruikte tekensgedownload. Als een teken wordt gebruikt dat niet beschikbaar is, verschijnt in plaatsdaarvan een zwarte rechthoek in de programmeersoftware en op het bedieningspaneel.De projecttest die bij de projectverzending kan worden uitgevoerd, controleert of allegebruikte tekens in de tekenset van het bedieningspaneel voorkomen.
Lettergrootte voor gebruikersteksten en systeemteksten
Unicode-tekens worden verwerkt als bitmaps (puntmatrix). De standaardlettergrootte is8 x 16 pixels. Deze waarde kan worden gewijzigd. Bepaalde complexe tekens (bijvoor-beeld Chinese tekens) vereisen een lettergrootte van 16 x 16 pixels, zodat alle pixelsworden weergegeven en potentiële misverstanden worden vermeden. Als u een grootlettertype selecteert op een klein bedieningspaneel, kan het zijn dat het beeldschermniet groot genoeg is om alle menuvensters volledig weer te geven.
UR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8UnicodeRegelaarfuncties
Meervoudige-taalfunctiesWisselen tussen objecttekst en indexnummer
Als u op de knop [T] klikt in de werkbalk [Language], geeft de programmeersoftware inplaats van de objecttekst het indexnummer weer (@nummer). Nieuwe tekst (in ANSI-formaat, niet in Unicode) kan ook in de @-modus worden ingevoerd om het object aaneen nieuwe index te koppelen en de koppeling aan andere objecten in de oorspronke-lijke index te verwijderen. U kunt een object aan een nieuwe index koppelen door het@nummer in te voeren.
Bestanden in Unicode-formaat exporteren en importeren
Systeem- en gebruikersteksten kunnen worden geïmporteerd en geëxporteerd onder[Setup] / [Multi Language]. Een geëxporteerd bestand in Unicode-formaat kan in eenteksteditor worden bewerkt (bijvoorbeeld Notepad). Selecteer daarvoor een Unicode-lettertype in de teksteditor.Als u een bestand exporteert, hebt u de keuze tussen ANSI-, OEM- of Unicode-formaat.Als u ANSI/OEM selecteert, worden alleen de talen in ANSI-/OEM-formaat geëxpor-teerd naar een bestand met ANSI-/OEM-formaat. Als u Unicode selecteert, worden alletalen naar een bestand met Unicode-formaat geëxporteerd.Als u een bestand in ANSI-/OEM-formaat importeert, kunt u definiëren of een bestaandetaal moet worden vernieuwd dan wel een nieuwe taal moet worden toegevoegd.Als u een bestand in Unicode-formaat importeert, kunt u definiëren of een bestaandetaal moet worden vernieuwd dan wel een nieuwe taal moet worden toegevoegd. Als debestaande taal het ANSI/OEM-formaat heeft en een taal in Unicode-formaat moetworden geïmporteerd, wordt de geïmporteerde taal geconverteerd naar het ANSI/OEM-formaat. Tekens buiten de ANSI-/OEM-tekenset worden vervangen door vraagtekens.
Vereist geheugen Als Unicode wordt gebruikt, wordt het geheugen toegewezen volgens de onderstaandeformule:
Vermogen De weergave van Unicode-tekens verloopt iets trager dan die van ANSI-/OEM-tekens,omdat Unicode-tekens uit een groter aantal pixels bestaan.De Unicode-tekenset wordt bij de start van het bedieningspaneel in het geheugen geïmpor-teerd. Dit proces kan veel tijd kosten als de tekenset groot is.
Taalgrootte Elke tekenreeks vergt 22 bytes + het aantal tekens in de tekenreeks x 4 bytes.
Tekensetgrootte De verzonden tekenset vergt het aantal unieke tekens x 34 bytes. De verzending van 1000 tekens vergt dus 34 kB.
Unicode De geheugenbehoefte voor een Unicode-taal komt overeen met de taalgrootte + de tekensetgrootte.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
207
8
208
nicodeegelaarfuncties
Beperkingen bij de toepassing van Unicode
Tekstblokken Tekstblokken worden niet ondersteund als Unicode wordt toegepast.
Recept en alarmhistorie opslaan
Het programma [DOP Tools] \ [DOP File Transfer] en de DOP FTP-client ondersteunengeen Unicode-tekens. Het SKV-bestand dat voor de bewerking van recepten of dealarmhistorie op een pc kan worden gebruikt, bevat bij de toepassing van Unicodeindexnummers (@xxx) in plaats van blokteksten. De tekst van het bedieningspaneel kanin het project worden gezocht. Als in het SKV-bestand teksten moeten verschijnen,moet de tekenset van het bedieningspaneel in het ANSI-formaat worden omgezet.
Dynamische teksten
Teksten in objecten kunnen worden aangestuurd door systeemsignalen. Selecteerhiertoe [Dynamics] / [Property] voor het geselecteerde object.Deze teksten worden niet naar Unicode-formaat geconverteerd. In plaats daarvanworden er vraagtekens weergegeven.
Tijdkanaalblok In het bedieningspaneel DOP11A-20 moet het standaardblok van de tijdkanalen, dat inde RUN-modus kan worden geconfigureerd, de standaardlettergrootte 8 x 16 gebruiken.Anders is het invoervenster te groot voor het beeldscherm, waardoor u het blok niet kuntconfigureren.
UR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8LED'sRegelaarfuncties
8.9 LED'sGeldt alleen voor bedieningspanelen met LED's.Het bedieningspaneel heeft geïntegreerde LED's die gekoppeld zijn aan een register.De LED's worden onder [Functions] / [LED] gedefinieerd. De registerinhoud bepaalt dekleur en eventuele knipperfunctie van de LED's overeenkomstig de volgende tabel.
Registerwaarde (Hex)
Registerwaarde (Dec)
Knipperfrequentie (Hz)
Kleur
00 0 – Geen
01 1 – Groen
02 2 – Rood
11 17 5 Groen
12 18 5 Rood
21 33 2,5 Groen
22 34 2,5 Rood
31 49 1,2 Groen
32 50 1,2 Rood
41 65 0,6 Groen
42 66 0,6 Rood
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
209
8
210
unctietoetsenegelaarfuncties
8.10 FunctietoetsenU koppelt een functietoets aan een signaal door het signaaladres voor de desbetref-fende toets in te voeren of door de corresponderende functie te selecteren in de keuze-lijst. Het signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, wordt geactiveerd op basis vande functie die bij de definitie van de functietoets is opgegeven.
Het aantal functietoetsen is afhankelijk van het type bedieningspaneel.
Functietoetsen definiëren
U kunt de functietoetsen op twee verschillende manieren definiëren:• global• local
Global definitie• Global functietoetsen worden voor de hele toepassing gedefineerd en gebruikt en
gelden voor alle blokken. • Een global definitie is in de bedrijfsmodus altijd beschikbaar als het blok dat op het
beeldscherm wordt weergegeven geen local definities heeft voor de desbetreffendefunctietoets.
• Deze toetsen worden gedefinieerd onder [Functions] / [Function keys].
Local definitie• Local functietoetsen worden voor een blok gedefinieerd en gebruikt. • Local definities hebben een hogere prioriteit dan global definities. • Deze toetsen worden gedefinieerd onder [F keys] in de blokkop van het huidige blok.
Twee aan functietoetsen gekoppelde signalen kunnen tegelijkertijd worden geactiveerd.Als er meer dan twee functietoetsen tegelijkertijd worden ingedrukt, worden alleen deeerste twee aangesproken signalen geactiveerd.
FR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8FunctietoetsenRegelaarfuncties
Functie Beschrijving
IO Het signaal dat wordt geactiveerd door de functietoets. (Het volgende veld wordt gebruikt om mogelijke indexregisters en signaalformaten op te geven.)
Event De functie IO event dient om de toetswerking voor het opgegeven signaal te definiëren. Onder de functie Event zijn de volgende opties beschikbaar:
Momentary Het signaal wordt gegenereerd zolang de toets actief is.
Toggle Het signaal wordt afwisselend gegenereerd en gereset als de toets wordt geactiveerd.
Set Het signaal wordt geactiveerd als de toets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Reset Het signaal wordt gereset als de toets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Grouped Alle signalen die bij een functietoets met het huidige groepsnummer horen, worden gereset. Het groepsnummer wordt opgegeven in het veld [Group no.]. Een groep bestaat uit maximaal acht functies.Via de optie [Set analog] wordt aan het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld de waarde toegewezen die is ingevoerd in het veld [value].
Inc. Analog Het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, wordt verhoogd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Dec. Analog Het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, wordt verlaagd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Set analog object to Wijst de ingevoerde waarde toe aan het met de cursor geselecteerde manoeuvreerbare analoge object.
Increment analog object with or set digital object
Verhoogt de waarde van het geselecteerde manoeuvreerbare analoge object met de ingevoerde waarde of activeert een geselecteerd manoeuvreerbaar digitaal object.
Decrement analog object with or reset digital object
Vermindert de waarde van een manoeuvreerbaar analoog object met de inge-voerde waarde of reset een geselecteerd manoeuvreerbaar digitaal object.
Set digital object momen-tarily
Activeert een geselecteerd digitaal object zolang de toets wordt ingedrukt.
Jump to block Springt naar het blok met de opgegeven naam of het opgegeven nummer.
Security level U kunt beveiligingsniveaus definiëren voor functietoetsen. De operator moet zich met een wachtwoord voor dit of een ander beveiligingsniveau aanmelden om de functietoets te kunnen gebruiken.
Other function Functie- of tiptoetsen zijn gekoppeld aan functies in de keuzelijst. Zie de afzonderlijke tabel "Andere functies van functietoetsen en tiptoetsen" op blz. 212.
Macro De geselecteerde macro wordt uitgevoerd. U kunt de naam van de geselec-teerde macro of de macrogebeurtenis voor de geselecteerde gebeurtenis wijzigen met de knop [Edit].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
211
8
212
unctietoetsenegelaarfuncties
Andere functies van functietoetsen en tiptoetsen
Functie Beschrijving
Load recipe Recept uit het geheugen van het bedieningspaneel laden.
Save recipe Recept in het geheugen van het bedieningspaneel opslaan.
Delete recipe Recept uit het geheugen van het bedieningspaneel verwijderen.
Append recipe Signalen en de bijbehorende waarden van het huidige blok toevoegen aan een bestaand recept.Zie hoofdstuk 8.3 "Receptbeheer".
Login to specified security level Aanmelden. Zie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
Logout Afmelden.
Change login password Wachtwoord wijzigen.
Scroll one page up Door tekstpagina's in het tekstblok en in de alarmlijst bladeren.
Scroll one page down Door tekstpagina's in het tekstblok en in de alarmlijst bladeren.
Zoom up text size Tekst in de alarmlijst vergroten.
Zoom down text size Tekst in de alarmlijst verkleinen.
Save recipe on memory card Het recept opslaan op de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Load recipe from memory card Het recept laden van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Erase recipe on memory card Het recept verwijderen van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Save project on memory card Het project opslaan op de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Load project from memory card Het project laden van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Erase project on memory card Het project verwijderen van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Acknowledge alarm Het alarm in de alarmlijst bevestigen.
Show alarm list De alarmlijst weergeven (blok 990).
Jump to info block connected to the alarm
Naar het aan het alarm gekoppelde infoblok. Geldt voor geselecteerde alarmbanners of in de alarmlijst.
List alarm groups Leg vast uit welke alarmgroep het alarm in de alarmlijst moet worden weergegeven.
Return to previous block Geeft het vorige blok weer. U kunt maximaal negen niveaus teruggaan. Als blok 0 wordt weergegeven, kan met deze functie niet meer naar het vorige blok worden gegaan. Als u zich in de bedrijfsmodus op een hoger beveiligingsniveau dan het huidige hebt aangemeld, kunt u deze functie ook niet gebruiken.
Jump to main block (block 0) Geeft het startblok weer, bloknummer 0.
Show object info Geeft de minimum- en maximumwaarden voor de analoge objecten in het tekstblok in de bedrijfsmodus weer.
Enter Heeft hetzelfde effect als wanneer er op de Enter-toets wordt gedrukt.
Show diagnostic page Geeft de informatiepagina weer.
Connect TCP/IP Brengt de verbinding tot stand bij een seriële TCP/IP-verbinding.
Disconnect TCP/IP connection Verbreekt de seriële TCP/IP-verbinding.
Change recipe directory De receptdirectory in het bedieningspaneel bewerken.
Create recipe directory De receptdirectory in het bedieningspaneel aanmaken.
Delete recipe directory De receptdirectory uit het bedieningspaneel verwijderen.
FR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8TrendsRegelaarfuncties
Met functietoetsen naar een blok gaan
Deze functie maakt het mogelijk om naar blokken te gaan met behulp van functietoetsenen zonder weergavesignaal. Kies [Jump to block] in de keuzelijst als u de toetsen defi-nieert (lokaal of algemeen).De snelste manier om een blokwissel uit te voeren is met de functietoetsen. Daarbijwordt geen digitaal signaal in de controller toegewezen.
8.11 TrendsDit hoofdstuk geldt niet voor bedieningspaneel DOP11A-10.
Historische trend Dit geldt niet voor type DOP11A-10 en DOP11A-20.Met deze functie worden de analoge waarden van de controller geregistreerd en in eentrendobject weergegeven terwijl het systeem in bedrijf is. De gegevens worden incurven weergegeven. De geregistreerde waarden worden opgeslagen in het project-geheugen van het bedieningspaneel.Verschillende onderling onafhankelijke trendcurven kunnen in hetzelfde blok of in ver-schillende blokken worden gedefinieerd. Het aantal curven wordt beperkt door degrootte en de capaciteit van het projectgeheugen.In het trendobject worden o.a. het tijdsinterval tussen de dataregistraties en het aantalwaarden gedefinieerd.
De trendgrootte berekenen
Om de omvang van de trenddata in het projectgeheugen te berekenen, wordt de vol-gende formule gebruikt:
S = TOG + AK (28 + (645 x ((AM / 100) + 1))
TOG Grootte van het trendobject(Als alle parameters voor een trendobject worden gewijzigd, is de waarde voor TOG 320 bytes.)
AK Aantal in het trendobject gedefinieerde curven
AS Aantal samples dat omhoog wordt afgerond op een honderdtal
S Aantal bytes
Het RAM-geheugen kan het aantal trends in een object ook beperken. Deze beperkinghangt af van andere objecten en functies die in het project worden gebruikt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
213
8
214
rendsegelaarfuncties
Weergave in de bedrijfsmodus
Trendcurven kunnen in de bedrijfsmodus historische gegevens weergeven. Selecteerhet gewenste trendobject en druk op de Enter-toets. Er wordt een dialoogvenster geo-pend. Selecteer een tijdsinterval en datum voor de data die moeten worden weerge-geven. Onder in het dialoogvenster wordt "History" weergegeven. Druk nogmaals op deEnter-toets om terug te keren naar de real-timeweergave. De trenddata worden inbestanden opgeslagen. De naam wordt opgegeven wanneer het trendobject wordtgedefinieerd.
Real-timetrend Geldt alleen voor type DOP11A-20.De real-timetrend geeft analoge waarden van de controller weer in een trendobjectterwijl het systeem in bedrijf is. De gegevens worden in curven weergegeven. In het pro-jectgeheugen van het bedieningspaneel worden geen waarden opgeslagen. Er wordengeen historische gegevens weergegeven.Verschillende onderling onafhankelijke trendcurven kunnen in hetzelfde blok of in ver-schillende blokken worden gedefinieerd. Per toepassing kunnen maximaal tien trendsworden gebruikt.
Trendobjecten definiëren
Trendobjecten kunnen net als andere dynamische objecten in een blok worden gedefi-nieerd. Het object kan aan maximaal zes analoge signalen worden gekoppeld (maxi-maal 10 trends per project bij type DOP11A-20).Het verschil met de andere objecten is dat de naam van het trendobject moet wordeningevoerd met 1–8 tekens. Het eerste teken moet een letter of een cijfer zijn. De trend-naam mag de volgende tekens bevatten: A–Z, 0–9 en _ (underscore). Verder geldendezelfde bestandsnaamconventies als voor MS-DOS.U kunt de volgende parameters definiëren voor het trendobject. Onder [Setup] / [Ter-minal options] kunt u vastleggen of u gewijzigde trends wilt opslaan of alle samples.
TR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8TrendsRegelaarfuncties
Tabblad [General]
Parameter Beschrijving
Name Voer een naam in voor het trendobject. Aan elk object moet een unieke naam worden toegewezen. De naam van het object mag uit maximaal acht tekens bestaan. Deze parameter moet worden opgegeven.Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample interval Tijdsinterval tussen de dataregistraties.De minimumwaarde is 1 s.
Sample count Aantal waarden dat moet worden opgeslagen. Het maximale aantal waarden bedraagt 65534.Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full limit Voer het aantal samples in waarbij het signaal voor Sample full moet worden geactiveerd.Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full signal Geef een signaal op dat moet worden geactiveerd als het aantal samples van Sample full limit wordt bereikt.Geldt niet voor DOP11A-20.
Enable sampling signal Het digitale signaal dat met de dataregistratie begint als het wordt geactiveerd. De registratie stopt als het signaal wordt gereset. Parameters hoeven niet te worden opgegeven. Geldt niet voor DOP11A-20.
Erase sampling signal Definieer een digitaal signaal dat bij activering alle trenddata in de historie wist. Geldt niet voor DOP11A-20.
Y scale Geef aan of de Y-schaalverdeling moet worden verborgen dan wel links, rechts of aan beide zijden moet worden weergegeven.
Minimum value De minimumwaarde op de Y-as wordt opgeroepen door het opgegeven register.
Maximum value De maximumwaarde op de Y-as die wordt gelezen door het opgegeven control-lerregister.
Division Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt op de Y-as.
Tics Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Border style Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Grid Geef aan of er een raster in het object moet worden weergegeven.
Scale Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Grid Kies een geschikte kleur voor het raster.
BG Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
215
8
216
rendsegelaarfuncties
Tabblad [Curves]
Tabblad [Dynamics]
De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" inhoofdstuk 7.4 "Grafische weergave".
Trenddata verzenden
Geldt niet voor DOP11A-20.Als het programma [DOP Tools] \ [DOP File Transfer] op de pc is geïnstalleerd, kunnentrenddata, recepten en alarmlijsten voor statische berekeningen, voor weergave of vooropslag van of naar de pc worden verzonden.Het is ook mogelijk de volgende data per FTP tussen pc en bedieningspaneel te ver-zenden: • trenddata• recepten• alarmlijsten• HTML-bestanden• applets voor het bedieningspaneel• bitmap-afbeeldingen
Er moet hiervoor een FTP-client op de pc zijn geïnstalleerd. De programmagroep DOPTools omvat de toepassing DOP FTP Transfer, die als standaard-FTP-client fungeert.
Trendbestanden kunnen direct worden geopend voor statistische berekeningen, bij-voorbeeld in Excel.
Parameter Beschrijving
Analog signal Analoge signalen die het object registreert en waarvoor de waarden moeten worden weergegeven.Er mogen alleen gesigneerde16-bits tekens worden gebruikt.
Color Kies de kleur voor de desbetreffende curve.
Offset and gain Wordt gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde.
Bij type DOP11A-20 kunnen maar twee curven worden gebruikt.Type DOP11A-20 heeft alleen een real-timetrend.
Als u een blok kopieert met trendobjecten, moet de naam van het trendobject wordengewijzigd.Twee trendobjecten mogen niet dezelfde naam hebben.
TR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8Macro’sRegelaarfuncties
Trendbestanden De namen van de trendbestanden worden opgegeven wanneer de trendobjectenworden gedefinieerd. Het bestand krijgt als extensie SKV. De regelnotatie voor het trendbestand is: DDDD;TTTT;AAAA;BBBB;CCCC;DDDD;EEEE;FFFF:
De oudste waarde wordt op de eerste dataregel weergegeven en de nieuwste waardeop de laatste dataregel. Het formaat SKV kan direct in Microsoft Excel worden geïmpor-teerd. De diagram-wizard in Excel wordt gebruikt om statistische diagrammen aan temaken. Het is niet mogelijk bestanden te wijzigen en ze vervolgens naar het bedienings-paneel te zenden.
8.12 Macro’sEen macro combineert verschillende gebeurtenissen in het bedieningspaneel tot éénenkel commando. Als u vaak hetzelfde commando of dezelfde instellingen oproept inhet bedieningspaneel, kunt u deze processen automatiseren door een macro aan temaken. Een macro wordt geactiveerd met lokale of algemene functie- en tiptoetsen.U kunt de functie [Macros] oproepen onder [Functions] / [Macros].
Een macro toevoegen
Als u op [Add macro] klikt, opent u een keuzevenster. Voer de gewenste naam voor de macro in. De naam moet uniek zijn. Als u op [OK] klikt,wordt de macro in de lijst weergegeven met de door u gedefinieerde naam.Het aantal definieerbare macro's is onbeperkt.
Formaat Beschrijving
DDDD Datumnotatie zoals gedefinieerd onder Setup
TTTT Tijdnotatie zoals gedefinieerd onder Setup
AAAA Trendcurve 1
BBBB Trendcurve 2 (indien gedefinieerd)
CCCC Trendcurve 3 (indien gedefinieerd)
DDDD Trendcurve 4 (indien gedefinieerd)
EEEE Trendcurve 5 (indien gedefinieerd)
FFFF Trendcurve 6 (indien gedefinieerd)
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
217
8
218
acro’segelaarfuncties
Gebeurtenis invoegen / toevoegen
Als u op [Insert event/Append event] klikt, opent u het volgende keuzevenster:
Elke macro kan maximaal acht verschillende gebeurtenissen (regels) bevatten.
10789AEN
Parameter Beschrijving
I/O Met deze parameter definieert u het signaal dat aan een gebeurtenis in de macro moet worden gekoppeld. In het veld [Event] selecteert u de gebeurtenis die aan het signaal in de macro moet worden gekoppeld. U kunt een keuze maken uit de volgende gebeurtenissen.
Set Het digitale signaal wordt geactiveerd als de macrotoets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Grouped Signalen die zijn gekoppeld aan een functietoets met het hui-dige groepsnummer, worden gereset. Het groepsnummer wordt aangegeven in het veld [Group no.]. Een groep bestaat uit maximaal acht functies.
Dec. Analog Als u de macro activeert door een toets in te drukken, wordt het analoge signaal verlaagd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Reset Het digitale signaal wordt gedeactiveerd als de macrotoets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Set analog Als u de macro activeert door een toets in te drukken, wordt aan het analoge signaal de waarde toegewezen die is inge-voerd in het veld [value].
Toggle Het digitale signaal wordt afwisselend geactiveerd en gedeactiveerd als de macrotoets wordt ingedrukt.
Inc. analog Als u de macro activeert door een toets in te drukken, wordt het analoge signaal verhoogd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Jump to block Voer het nummer of de naam in van het blok waar u naartoe wilt gaan als u de macro-toets indrukt. Een bloksprong kan alleen de laatste gebeurtenis zijn omdat een bloksprong de macro afsluit.
MR
00
I
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
8Macro’sRegelaarfuncties
Bewerken U kunt de naam van de geselecteerde macro of de macrogebeurtenis voor de geselec-teerde gebeurtenis wijzigen met de knop [Edit]. U kunt ook dubbelklikken op [Macro] of[Macro event] om deze gegevens te bewerken.
Macro's activeren Een macro wordt geactiveerd met functie- of tiptoetsen. Elke toets (algemeen of lokaal)kan aan een macro worden gekoppeld. U selecteert de macro voor de desbetreffendetoets in de dialoogvelden voor lokale en algemene functietoetsen en tiptoetsen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
00
I
219
9
220
ommunicatieetwerkfuncties en communicatie
9 Netwerkfuncties en communicatie9.1 CommunicatieCommunicatie met twee controllers (dubbele driver)
U kunt twee verschillende drivers activeren in het bedieningspaneel. Dit betekent dat hetbedieningspaneel tegelijkertijd met twee verschillende controllers kan communiceren. U kunt de controllers aansluiten op de seriële interface van het bedieningspaneel of opde uitbreidingskaart PFE11A via een ETHERNET-aansluiting. De signaaladressering in de controller vindt plaats volgens de gebruikelijke procedurevoor de desbetreffende controller (zie de driverdocumentatie).• Selecteer de menuoptie [File] / [Project settings] in HMI-Builder.• Selecteer de controller door op [Change] te klikken voor systeem 1 of systeem 2. Als
de geselecteerde driver voor systeem 1 niet de toepassing van dubbele driversondersteunt, kan voor systeem 2 geen driver worden geselecteerd.
• Klik op [OK].• Selecteer [Setup] / [Peripherals]. • Sleep [Controller 1] en [Controller 2] naar de aansluitpoorten waarop de desbetref-
fende controller is aangesloten. De beschikbare interfaces zijn RS-232C, RS-422,RS-485 (DOP11A-30) alsook de uitbreidingskaarten PFP11A en PFE11A.
Gedetailleerde informatie over de verbinding van controller en bedieningspaneel vindt uin de desbetreffende driverdocumentatie.
Adressering De signaaladressering in de controller vindt plaats volgens de gebruikelijke procedurevoor de desbetreffende controller (zie de driverdocumentatie). Om de controller te defi-niëren waaraan een aangemaakt project moet worden gekoppeld, klikt u op de knopvoor de gewenste controller ([1] of [2]) in de werkbalk van HMI-Builder. Controller 1 is de standaardinstelling als u een project aanmaakt of opent.Als u op knop [1] klikt, wordt het signaal van een project dat wordt aangemaakt aan con-troller 1 gekoppeld. Als u op knop [2] klikt, wordt het signaal van een project dat wordtaangemaakt aan controller 2 gekoppeld.U kunt ook in het object dat wordt aangemaakt op de knop [I/O] klikken en met deI/O-browser selecteren aan welke controller het object moet worden gekoppeld.Om een signaal in controller 2 te adresseren als controller 1 standaard is ingesteld, moethet signaal worden voorzien van de toevoeging "@2" (omgekeerd geldt toevoeging"@1" voor controller 1 als controller 2 standaard is ingesteld).
VoorbeeldController 1 is standaard ingesteld. Register D0 in controller 2 moet worden gekoppeldaan een schuifregelaar. Voer "D0@2" in onder het analoge signaal in het dialoogvenstervoor de schuifregelaar.
CN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9CommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
I/O-crossreference De functie [I/O cross reference] voor een overzichtelijke I/O-weergave kan zowel voorcontroller 1 als ook voor controller 2 worden gebruikt. De crossreference geeft de stan-daardcontroller aan.
Namenlijst Voor controller 1 en controller 2 wordt de namenlijst met alle bijbehorende functiesondersteund.
Data-uitwisseling tussen controllers
Als twee controllers op een bedieningspaneel worden aangesloten (dubbele driver inhet bedieningspaneel), kunnen er data (analoge en digitale signalen) tussen de control-lers onderling worden uitgewisseld. U kunt ook twee controllers aansluiten via afzonder-lijke bedieningspanelen in een BDTP-netwerk.Het signaaltype hoeft niet gelijk te zijn in de twee controllers. De data-uitwisseling vindtplaats via een virtueel datakanaal tussen controller 1 en controller 2. U kunt acht ver-schillende datakanalen definiëren. De data-uitwisseling kan worden aangestuurd doorbepaalde tijdsintervallen of op basis van gebeurtenissen. U definieert de voorwaardenvoor de data-uitwisseling alsook de signaalintervallen voor elk datakanaal onder [Func-tions] / [Data exchange].
Als de communicatie met een controller wordt onderbroken, zet het bedieningspaneelde communicatie voort met de andere controller. Het bedieningspaneel probeert om de10 seconden de onderbroken controllerverbinding te herstellen. Dit kan van invloed zijnop de communicatie met het aangesloten systeem. Het interval kan overigens met eencommando worden gewijzigd. Zie de paragraaf "Commando's" in hoofdstuk 7.3.
Parameter Beschrijving
Area Start I/O 1 Startadres van het datakanaal voor controller 1. (Het volgende veld wordt gebruikt om mogelijke indexregisters en signaalforma-ten op te geven.)
Start I/O 2 Startadres van het datakanaal voor controller 2. (Het volgende veld wordt gebruikt om mogelijke indexregisters en signaalforma-ten op te geven.)
Mode Geef aan of de signalen voor het datakanaal analoog of digitaal zijn.
Size Geef het aantal signalen op dat via het datakanaal wordt verzonden (startadres + vol-gende). Het maximale aantal signalen voor een datakanaal is 255.
Flow 1 Æ 2 Trigg signal Digitaal triggersignaal dat de data-uitwisseling stuurt van controller 1 naar controller 2.Betekenis van de signaalstatus:
0 Inactief
1 VerzondenHet bedieningspaneel deactiveert het signaal zodra de ver-zending is voltooid.
Interval Geeft de tijd in seconden aan die tussen cyclische zendtaken in het datakanaal verstrijkt.Stel de intervalparameter op nul in als er geen cyclische verzen-ding plaatsvindt.Als de waarde hoger is dan 0 (1), heeft de parameter een hogere prioriteit dan het triggersignaal. In dit geval kan een triggersignaal geen verzending starten.Het maximale aantal seconden bedraagt 65535.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2219
222
ommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Klik op [Add] als u de instellingen voor een datakanaal hebt gedefinieerd.
Transparante modus
In de transparante modus kunt u een communicatiepoort (programmeer-/printerpoort)van het bedieningspaneel die niet met de controller is verbonden, gebruiken om andereparallelle eenheden op de controller aan te sluiten. Deze eenheden kunnen bestaan uitbedieningspanelen, een pc met programmeertools voor de controller of een overkoepe-lend bedieningssysteem.In het desbetreffende driverhandboek kunt u nagaan of de transparante modus samenmet de aangesloten controller functioneert.
Pc's of andere computer-systemen aansluiten
Pc's met een programmeertool of een ander computersysteem worden rechtstreeks meteen communicatiepoort (in dit geval een programmeer-/printerpoort) van het bediening-spaneel verbonden.
Flow 2 Æ 1 Trigg signal Digitaal triggersignaal dat de data-uitwisseling stuurt van controller 2 naar controller 1.Betekenis van de signaalstatus:
0 Inactief
1 VerzondenHet bedieningspaneel deactiveert het signaal zodra de ver-zending is voltooid.
Interval Geeft de tijd in seconden aan die tussen cyclische zendtaken in het datakanaal verstrijkt.Stel de intervalparameter op nul in als er geen cyclische verzen-ding plaatsvindt.Als de waarde hoger is dan 0 (1), heeft de parameter een hogere prioriteit dan het triggersignaal. In dit geval kan een triggersignaal geen verzending starten.Het maximale aantal seconden bedraagt 65535.
Parameter Beschrijving
De functie [Data exchange] heeft dezelfde prioriteit als alle andere functies van hetbedieningspaneel. Voorbeeld: als het bedieningspaneel op volle capaciteit werkt (omdater andere functies worden uitgevoerd) en als er vervolgens een data-uitwisseling wordtaangevraagd, duurt het langer voordat de gegevens tussen de controllers zijn ver-zonden.
CN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9CommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
Instellingen in het bedieningspaneel en de pc
Verricht de volgende instellingen voor de pc en het bedieningspaneel om in de transpa-rante modus te kunnen werken.Verricht de communicatie-instellingen voor het project van het bedieningspaneel in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals]. • Sleep de eenheid [Transparent mode] naar de gewenste communicatiepoort (d.w.z.
de poort waarmee de pc is aangesloten op het bedieningspaneel). • Klik met de rechtermuisknop op de eenheid om de transparante modus te configu-
reren (indien ondersteund door de driver, zie de driverdocumentatie). De instellingen voor de poort waarop de pc is aangesloten, moeten gelijk zijn aan deinstellingen in het pc-programma (programmeersoftware voor de controller).
Verbinding van twee bedienings-panelen in de transparante modus
U kunt verschillende bedieningspanelen op dezelfde controller aansluiten in de transpa-rante modus. Hieronder wordt de verbinding van twee bedieningspanelen toegelicht.Verschillende bedieningspanelen kunnen op dezelfde manier aan elkaar worden gekop-peld.
Kabelverbindingen Als u twee bedieningspanelen op een controller aansluit, moet het eerste bedieningspa-neel worden aangesloten volgens de beschrijving in het installatiehandboek. De tweebedieningspanelen worden via een kabel met elkaar verbonden. Deze kabel verbindt devrije poort van het eerste bedieningspaneel met de corresponderende poort van hettweede bedieningspaneel. Als de communicatie-afstand via poort RS-232 meer dan15 m bedraagt, is een signaalversterker vereist.
Eerste bedienings-paneel instellen
Verricht de communicatie-instellingen in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals]. Depoort die met de controller is verbonden, wordt op de gebruikelijke manier ingesteld. Deinstellingen voor de poort die met het tweede bedieningspaneel is verbonden, kunnenvrij worden gekozen.
Tweede bedieningspaneel instellen
Verricht de communicatie-instellingen in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals]. Decontroller moet worden aangesloten op de poort die voor de verbinding van het tweedebedieningspaneel met het eerste bestemd is. De instellingen van deze poort komenovereen met de instellingen van de poort van het eerste bedieningspaneel waarop hettweede bedieningspaneel is aangesloten.
Parameter Beschrijving
IP settings Deze parameter wordt alleen gebruikt voor communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting.Poortnummer 6004 hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Selecteer het gewenste protocol: UDP of TCP.
Controller systems Deze parameter wordt alleen gebruikt voor de communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting. Geef aan of de transpa-rante/pass-throughmodus met controller 1 of 2 moet worden verbonden.
Mode Selecteer de transparante of pass-throughmodus als communicatietype. Time-out: voer een tijdsinterval in seconden in waarna het bedieningspaneel van de pass-throughmodus naar de bedrijfsmodus moet overgaan als er geen pass-throughcommunicatie heeft plaatsgevonden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2239
224
ommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Baudrate De baudrate ligt tussen 600 en 57600 baud. Wij adviseren de hoogste baudrate tussende bedieningspanelen te gebruikten voor optimale prestaties. De communicatiesnelheidneemt af naarmate het aantal aangesloten bedieningspanelen toeneemt (zie de vol-gende tabel).
Toegangstijd tot de controller
Verbinding van drie bedienings-panelen in de transparante modus
U kunt een derde bedieningspaneel in een netwerk op bedieningspaneel 2 aansluitenmet een kabel. Dezelfde instellingen als voor het tweede bedieningspaneel zijn hier vantoepassing.
Pass-through-modus
De functie [pass-through mode] maakt het mogelijk het bedieningspaneel zo in te stellendat de communicatie tussen de pc-programmeersoftware (in dit geval MOVITOOLS®)voor de aangesloten controller en de controller zelf (MOVIDRIVE® of MOVITRAC® 07)kan plaatsvinden via het bedieningspaneel. De functie komt overeen met de functie voor de transparante modus en ondersteunt dusmaar één controller. Daarom kan de transparente of pass-throughmodus alleen op eencommunicatiepoort van het bedieningspaneel worden uitgevoerd. Als de pass-throughmodus actief is en de pc met de controller communiceert via hetbedieningspaneel, wordt de communicatie tussen het bedieningspaneel en de aange-sloten controller onderbroken. Dit is het verschil tussen de pass-throughmodus en detransparante modus. Een bedieningspaneel waarbij communicatie in de pass-through-modus plaatsvindt, wordt geblokkeerd voor de operator en geeft alleen een leeg beeld-scherm weer met een verwijzing naar de pass-throughmodus.De pass-throughmodus voor een van de aangesloten controllers wordt geactiveerd ofgedeactiveerd via het programma [DOP Tools] / [DOP Connect]. U vindt dit programmaals symbool in de programmagroep [DOP Tools].
Bedienings-panelen:
Bedienings-paneel 1
Bedienings-paneel 2
Bedienings-paneel 3
Bedienings-paneel 4
1 100 % – – –
2 50 % 50 % – –
3 50 % 25 % 25 % –
4 50 % 25 % 12,5 % 12,5 %
De pass-throughmodus met DOP Connect wordt NIET ondersteund door het typeDOP11A-10.
De driver MOVILINK® voor MOVIDRIVE®- en MOVITRAC® 07-regelaars ondersteuntalleen de pass-throughmodus, niet de transparante modus.
CN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9CommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
Instellingen in het bedienings-paneel en de pc
Verricht de volgende instellingen voor de pc en het bedieningspaneel om in de pass-throughmodus te kunnen werken:Verricht de communicatie-instellingen voor het project van het bedieningspaneel in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals]. Sleep de eenheid [Transparent mode] naar degewenste communicatiepoort (d.w.z. de poort waarmee de pc is aangesloten op hetbedieningspaneel). Klik met de rechtermuisknop op de eenheid om de pass-throughmodus te configureren.De instellingen voor de poort waarop de pc is aangesloten, moeten gelijk zijn aan deinstellingen in het pc-programma (programmeersoftware voor de controller).
De pass-throughmodus kan zowel voor seriële communicatie als voor aansluitingen viaETHERNET worden gebruikt.
Het bedieningspaneel gebruiken als communicatie-interface ("geen protocol"-modus)
De "geen protocol"-modus wordt gebruikt om verschillende controllers te verbinden ofom externe apparatuur (bijvoorbeeld barcodelezers of weegtoestellen) op de controlleraan te sluiten. De controller bewaakt de dataverzending naar de communicatiepoort. Dedata die binnenkomen via de communicatiepoort, worden in registers opgeslagen. Decommunicatie vindt plaats doordat het dataregisterbereik wordt verzonden dat corres-pondeert met het volgende besturingsblok.Klik met de rechtermuisknop op [No protocol mode] onder [Setup] / [Peripherals].
Parameter Beschrijving
IP settings Deze parameter wordt alleen gebruikt voor de communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting.Poortnummer 6004 hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Selecteer het gewenste protocol: UDP of TCP.
Controller systems Deze parameter wordt alleen gebruikt voor de communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting.Geef aan of de transparante/pass-throughmodus met controller 1 of 2 moet worden verbonden.
Mode Selecteer de transparante of pass-throughmodus als communicatietype. Gedetail-leerde informatie over de pass-throughmodus vindt u in de gelijknamige paragraaf.Time-out: voer een tijdsinterval in seconden in waarna het bedieningspaneel van de pass-throughmodus naar de bedrijfsmodus moet overgaan als er geen pass-throughcommunicatie heeft plaatsgevonden.
Register Beschrijving
Ctrl. reg. 0 Startregister voor de verzenddatabuffer• Het eerste register in het bufferbereik bevat het totale aantal bytes dat moet
worden overgedragen. • Het volgende register bevat de verzenddata. • De maximale buffergrootte bedraagt 127 registers = 254 bytes.
Ctrl. reg. 1 Commandoregister voor de verzending• Wordt door de controller op 1 gezet als er om verzending wordt gevraagd. • Wordt door het bedieningspaneel op 0 gezet als de verzending heeft plaats-
gevonden.
Ctrl. reg. 2 Startregister voor de ontvangstdatabuffer• Het eerste register in het bufferbereik bevat het totale aantal ontvangen bytes. • Het volgende register bevat de ontvangen data. De maximale buffergrootte
bedraagt 127 registers = 254 bytes.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2259
226
ommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Sleep de eenheid naar de gewenste communicatiepoort onder [Setup] / [Peripherals].Klik met de rechtermuisknop om het register te definiëren dat als eerste besturingsre-gister in het verzendingsbereik moet worden opgevoerd. Dit register en de vijf daarop-volgende registers worden als besturingsregisters gebruikt. De controller kan in de bedrijfsmodus wisselen tussen "geen protocol"-modus en trans-parante modus (printermodus). Geef een digitaal signaal in het dialoogvenster op onderde parameter No protocol signal.
Ctrl. reg. 3 Commandoregister voor de ontvangst• Wordt door de controller op 0 gezet als deze gereed is voor ontvangst.• Wordt door het bedieningspaneel op 1 gezet als het bericht beschikbaar is.• Wordt bij een verkeerd bericht (bijvoorbeeld te kort) op -1 (FFFF) gezet.• Wordt door de controller op 2 gezet als de poortbuffer moet worden verwij-
derd.• Wordt door de controller op 3 gezet als de poortbuffer is verwijderd.De poortbuffer wordt bij de start en bij de overgang tussen de transparante modus en de "geen protocol"-modus automatisch verwijderd. Het register krijgt dan de waarde 3.
Ctrl. reg. 4 Eindcode (1 of 2 bytes) in het ontvangen bericht.
Ctrl. reg. 5 Lengte van het ontvangen bericht. Bij 0 wordt de eindcode gebruikt.
54250ANL
Register Beschrijving
Besturingsblok
Ctrl. reg 0
Ctrl. reg 1
Ctrl. reg 3
Ctrl. reg 2
Register t0
Register r0
Register t0
Register t1
Register t2
Register r0
Register r1
Register r2
Databuffer verzenden Ontvangstdatabuffer
Aantal bytes Aantal bytes
Data Data
–
–
–
–
–
–
CN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9CommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
Voorbeeld van de toepassing van de "geen protocol"-modusHet volgende voorbeeld beschrijft de toepassing van de "geen protocol"-modus in eenweegsysteem. In de onderstaande afbeelding ziet u het principe van de communicatiein een drietraps blokdiagram.
Het bedieningspaneel fungeert als master voor het weegsysteem. Het vraagt continuhet actuele gewicht in het weegsysteem.
Modem aansluiten Een modem wordt gebruikt om een verbinding met een pc tot stand te brengen. De aan-sluitinstellingen worden verricht onder [Setup] / [Peripherals]. Open het dialoogvensterdoor de menuoptie [Modem] te selecteren en te klikken met de rechtermuisknop.
54251ANL
0
1
2
Wachtstand
Aanvraag huidig
gewicht verzenden
Huidig gewicht
M100
M11
Begin verzending
Verzonden
Ontvangen
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2279
228
ommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Register van het besturingsblok
De communicatie wordt tot stand gebracht met behulp van drie besturingsregisters ineen stuurblok. Het eerste register van het besturingsblok wordt bij Control block registerin het dialoogvenster gedefinieerd. In de volgende tabel wordt de besturingsregister-functie beschreven.
Register Beschrijving
Ctrl. reg. 0 Bevat het commando dat beschrijft hoe de controller een verbinding en commu-nicatie totstandbrengt.
0 Wacht op een commando.
1 ... 10 Breng verbinding tot stand met behulp van het telefoonnummer dat in het veld [Phone no.] is ingevoerd. Maximaal 40 tekens.
11 Breng verbinding tot stand met behulp van een telefoonnummer dat in de controller is opgeslagen.Dit telefoonnummer wordt opgeslagen als een ASCII-tekenreeks die in het derde en de volgende besturingsregisters begint.De tekenreeks mag uit maximaal 40 tekens bestaan, d.w.z. 20 registers. U hoeft niet alle registers te gebruiken.Het laatste register dat moet worden gelezen, moet de ASCII-code 0 bevatten.
101 ... 110 Een initialisatietekenreeks wordt naar het modem gezonden.Geef het Hayes-modemcommando op in het veld [Phone no.] (1 ... 10).Het commando 101 verzendt de tekenreeks die in het veld [Phone no. 1] is opgeven, enz.
111 Een in het geheugen opgeslagen initialisatietekenreeks wordt naar het modem gezonden.Voer het Hayes-modemcommando in dat in het derde besturings-register begint.Zie commando 11 voor meer details.
255 Beëindigingscommando
Ctrl. reg. 1 Het andere besturingsregister wordt als statusregister gebruikt. Het register bevat het resultaat van de modemcommando's. De status kan de volgende waarden aannemen:
Statuscodes:
0 Commando is correct uitgevoerd
1 Verbinding wordt tot stand gebracht
2 Modem heeft een verbinding gemaakt
3 Modem heeft een belsignaal ontvangen
Foutcodes
101 Geen verbinding
102 Modem herkent verloren draaggolf
103 Onbekende modemfout
104 Modem ontvangt geen kiestoon
105 Bezet bij poging verbinding tot stand te brengen
106 Geen antwoord bij poging verbinding tot stand te brengen
107 Geen antwoord van modem
255 Onbekende fout/status
Ctrl. reg. 2 Het bedieningspaneel kan de verbinding tot stand brengen met een telefoon-nummer dat is opgeslagen in de controller. Dit telefoonnummer wordt als een ASCII-tekenreeks opgeslagen die in het derde en de volgende besturingsregis-ters begint.De tekenreeks mag uit maximaal 40 tekens bestaan, d.w.z. 20 registers.U hoeft niet alle registers te gebruiken. Het laatste register dat moet worden gelezen, moet de ASCII-code 0 bevatten.
CN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkcommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
InitSetupstring voor modem
Timeout (ms)Aantal seconden voordat de lijn vanwege inactiviteit wordt onderbroken. De voorgede-finieerde waarde is 30 s. U kunt een tijd invoeren tussen 5 en 600 s.
Dial methodPuls- of kiestoon.
Phone no. 1–10Volledig telefoonnummer waarmee een verbinding tot stand kan worden gebracht.
9.2 NetwerkcommunicatieGeldt niet voor DOP11A-10.De netwerkcommunicatie vindt plaats per TCP/IP (Transmission Control Protocol /Internet Protocol). TCP/IP is een standaardprotocol dat communicatie mogelijk maaktmet andere systemen en eenheden.De bedieningspanelen kunnen op verschillende manieren in het netwerk worden geïn-tegreerd: via ETHERNET of serieel. Als u bedieningspanelen koppelt via ETHERNET,moet de uitbreidingskaart PFE11A in alle bedieningspanelen aanwezig zijn.Het netwerk van bedieningspanelen is een client-servernetwerk. Alleen clients hebbentoegang tot de data in het netwerk. Servers maken alleen data beschikbaar voor clients.Een bedieningspaneel kan tegelijkertijd zowel client als server zijn zodat er databeschikbaar kunnen worden gesteld en er toegang kan worden verkregen tot data vanandere bedieningspanelen. Maximaal 20 verschillende clients kunnen data vandezelfde server opvragen. Een client kan toegang krijgen tot data van 16 verschillendeservers.Alle bedieningspanelen moeten een IP-adres hebben. Voor interne netwerken wordenIP-adressen in het bereik van 192.168.0.0 tot 192.168.254.254 aanbevolen.Standaard-Internet-tools zoals een webbrowser, mailserver of FTP-client kunnenworden gebruikt bij werk op het bedieningspaneel. U kunt op de pc een website makendie u vanuit het bedieningspaneel kunt opvragen. Deze website kan real-timedatabevatten van de controller of het bedieningspaneel. U kunt dan per script waarden wij-zigen, signalen instellen, alarmen bevestigen, enz. via Internet en de webbrowser.Het bedieningspaneel kan bovendien bij bepaalde gebeurtenissen e-mails verzendenmet bijvoorbeeld alarm- en statusberichten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2299
230
etwerkcommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Netwerkcommunicatie via ETHERNET
De bedieningspanelen moeten voorzien zijn van de uitbreidingskaart PFE11A als u zevia ETHERNET wilt aansluiten op een TCP/IP-netwerk.
Aansluiten Selecteer in HMI-Builder de menuoptie [Setup] / [Peripherals]. Selecteer de gekozeninsteekplaats van de uitbreidingskaart en klik met de rechtermuisknop. Selecteer de net-werkkaart. Selecteer [TCP/IP connection] en houd de linkermuisknop ingedrukt. Sleepde muis naar de geselecteerde uitbreidingskaart en laat de muisknop los.
Instellingen Selecteer [TCP/IP connection 1] en klik met de rechtermuisknop om instellingen voorhet TCP/IP-netwerk te verrichten.
Connection name Voer de gewenste naam in voor de verbinding. Parameters hoeven niet te worden aan-gegeven.
Host configuration Als [Manual] is geselecteerd, worden de TCP/IP-parameterinstellingen gebruikt die inhet dialoogvenster zijn opgegeven. Als u een van de andere opties selecteert, wijst eennetwerkserver een of meer TCP/IP-parameters toe.
IP address and subnet mask
Voer de netwerk-ID in voor het knooppunt (het bedieningspaneel). De netwerkaanslui-ting vindt plaats volgens de ETHERNET-norm. IP-adressen in het bereik van192.168.0.0 tot 192.168.254.254 worden aanbevolen voor een lokaal netwerk dat alleenuit bedieningspanelen bestaat.
Gateway Geef de netwerkeenheid in het lokale netwerk op die andere netwerken op het Internetkan identificeren.
Primary DNS and secondary DNS
Voer de server(s) in die informatie bevat(ten) over een deel van de DNS-database.Klik vervolgens op [OK] om uw instellingen te bevestigen.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkcommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
ETHERNET-verbindingen
In de volgende paragraaf worden drie voorbeelden gegeven van ETHERNET-verbin-dingen.
Verbinding tussen twee bedieningspanelen met paarsgewijs getwiste kabels (TP)De kabels hebben RJ45-aansluitingen. De kabel is een afgeschermde of onafge-schermde paarsgewijs getwiste (gekruiste) CAT5-kabel.
TCP/IP-instellingen in de knooppunten
54321AXX
[1] Knooppunt 1
[2] Knooppunt 2
1 3
2 6
3 1
6 2
[1] [2]
Als de communicatie niet goed functioneert en de LED met de tekst "Link" op de IFCETTP-kaart niet oplicht, zijn de aansluitingen 3 en 6 waarschijnlijk verwisseld.
54327ANL
xTCP/IP-Network Connection*
Connection name
Host configuration
Terminal 2
Manual
TCP / IP Settings
192.168.1.2
255.255.255.0
0.0.0.0
0.0.0.0
0.0.0.0
IP Adress
Subnet mask
Gateway
Primary DNS
Secondary DNS
CancelOK
xTCP/IP-Network Connection*
Connection name
Host configuration
Terminal 1
Manual
TCP / IP Settings
192.168.1.1
255.255.255.0
0.0.0.0
0.0.0.0
0.0.0.0
IP Adress
Subnet mask
Gateway
Primary DNS
Secondary DNS
CancelOK
Knooppunt 1 Knooppunt 2
[Setup] / [Network] / [TCP] / [IP-connections] [Setup] / [Network] / [TCP] / [IP-connections]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2319
232
etwerkcommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Verbinding tussen meer dan twee bedieningspanelen met paarsgewijs getwistekabels (TP).
De maximale lengte tussen bedieningspaneel en hub is 100 m. Het maximale aantaldeelnemers per hub is afhankelijk van het aantal aansluitingen op de hub. De kabelshebben RJ45-aansluitingen. De kabel is een afgeschermde of onafgeschermde paars-gewijs getwiste CAT5-kabel.
Seriële netwerkcommunicatieAansluiten Selecteer de menuoptie [Setup] / [Peripherals]. Selecteer in het dialoogvenster [Peri-
pheral configuration] een TCP/IP-verbinding en houd de linkermuistoets ingedrukt.Sleep de muis vervolgens naar de optie [RS-232C] of [RS-422] en laat de muisknop los.U moet TCP/IP-verbinding 1 selecteren voordat TCP/IP-verbinding 2 beschikbaar is.
Instellingen Selecteer [TCP/IP connection 1] en klik met de rechtermuisknop om de instellingen voorhet TCP/IP-netwerk te verrichten.
Connection name Voer de gewenste naam in voor de verbinding. Parameters hoeven niet te worden opge-geven.
54413AXX
HUB
1 1
2 2
3 3
6 6
De pariteitsinstelling op de poort voor de TCP/IP-verbinding moet op "None" wordengezet.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkcommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
Serial protocol Het PPP-protocol wordt gebruikt voor seriële communicatie.
User name Voer de gebruikersnaam in die wordt gebruikt bij de aanmelding.
Password Voer het wachtwoord in dat wordt gebruikt bij de aanmelding.
Connect signal Digitaal signaal dat, als het wordt geactiveerd, de verbinding tot stand brengt en, als hetwordt gedeactiveerd, de verbinding verbreekt.
Connected register Analoog register dat een van de volgende statuswaarden kan hebben:
Use logon script Deze functie wordt gebruikt om de totstandbrenging van een seriële verbinding te auto-matiseren. Het script kan verschillen afhankelijk van de aangesloten server en hetmodem. Het bedieningspaneel ondersteunt de volgende commando's:
Register Beschrijving
0 Disconnected (verbroken, PPP-client).
1 Waiting for a connection (wacht op verbinding, PPP-server).
2 Connected as a PPP Client (verbonden als PPP-client).
3 Connected as a PPP Server (verbonden als PPP-server).
7 Connection error (verbindingsfout).
Parameter Beschrijving
1 WAIT: Text, x Wacht x seconden op tekst.x hoeft niet te worden opgegeven.
2 SEND: Text Verzendt tekst.
3 LABEL: Label Label markeert een referentiepunt in het script.
4 ONERR: Label Springt naar het label als er een fout optreedt in het vorige commando.
5 MESSAGE: Message
Opent een berichtvenster.
6 END Beëindigt het script.
7 SLEEP: x Onderbreekt het proces gedurende x seconden.
8 COUNTER: y Telt de pulsen elke keer dat COUNTER wordt geactiveerd.Als de waarde wordt bereikt, wordt er een fout gegenereerd die wordt bewerkt door ONERR.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2339
234
etwerkcommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Voorbeeld 1:WAIT: login:, 10SEND: KALLEWAIT: password:, 10SEND: HELLO
Voorbeeld 2:Het volgende script verzendt de tekst "CLIENT". Als de zendpoging mislukt, verschijnter een bericht met de tekst "Send Failed". Wacht als de zendpoging is gelukt op de tekst"CLIENTSERVER". Als deze tekst niet binnen 10 seconden verschijnt, wordt er eenbericht met de tekst "Receive Failed" weergegeven.
SEND: CLIENTONERR: Send FailureWAIT: CLIENTSERVER, 10ONERR: Receive FailureEND:LABEL: Send FailureMESSAGE: Send FailedEND:LABEL: Receive FailureMESSAGE: Receive FailedEND:
Voorbeeld 3:Het volgende script verzendt de tekst "login". Het wacht op de verzending van eengebruikersnaam door de andere unit. Vervolgens wordt gecontroleerd of de naam over-eenkomt met de gebruikersnaam van een van de gedefinieerde accounts. Het scriptgaat vervolgens verder en verzendt het "password:". Het wacht op de verzending vaneen wachtwoord door de andere unit. De verkregen waarde wordt vergeleken met hetwachtwoord van de account waarvan de gebruikersnaam al is gecontroleerd.Normaal gesproken hoeft er geen script te worden uitgevoerd. Gebruik het volgendescript als uw bedieningspaneel is aangesloten op een Windows NT-Server:
SEND: login:WAIT: %USERNAMESEND: password:WAIT: %PASSWORD
Variabelen Beschrijving
% USERNAME Voert een vergelijking uit met de gebruikersnamen die voor bestaande accounts zijn gedefinieerd.
% PASSWORD Voert een vergelijking uit met de wachtwoorden die voor bestaande accounts zijn gedefinieerd.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkcommunicatieNetwerkfuncties en communicatie
PPP login validation method
Kies een methode voor de controle van de gebruiker-ID. Deze waarde hoeft normaalgesproken niet te worden gewijzigd. De parameter wordt alleen gebruikt voor PPP-ver-bindingen.
Act as client / server
Bij een PPP-verbinding moet worden vastgelegd of het bedieningspaneel als PPP-clienten/of PPP-server moet worden ingezet, dus of het bedieningspaneel de verbinding totstand brengt of als unit op afstand fungeert.
Connect at boot In het geval van een PPP-aansluiting kan het bedieningspaneel wanneer u het opstartautomatisch met een ander bedieningspaneel of een pc worden verbonden.
Advanced Als u "Advanced" selecteert, kunt u meer parameters definiëren.
Use VJ compressing of IP headers
Comprimering van IP-headers. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te wordengewijzigd. Deze parameter wordt alleen gebruikt bij PPP-verbindingen.
Request / provide remote address
Aanvraag of toewijzing van het IP-adres voor het knooppunt op afstand. Als het IP-adresmoet worden toegewezen door het knooppunt op afstand, moet het op 0.0.0.0 staan.Deze parameter wordt alleen gebruikt bij PPP-verbindingen.
Use remote address as gateway
Activeer deze optie als het IP-adres van het knooppunt op afstand als gateway (verbin-dingspoort naar een ander netwerk) moet worden gebruikt. De optie staat standaard uit-geschakeld. Deze parameter wordt alleen gebruikt bij PPP-verbindingen.
Netwerkcommunicatie is niet mogelijk als het selectievakje [Use remote address asgateway] niet is ingeschakeld terwijl u een subnetwerk gebruikt. In dit geval kunt ue-mails van het bedieningspaneel zenden maar een externe aanmelding op het bedie-ningspaneel is niet mogelijk (bijvoorbeeld via FTP-client of webbrowser).
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2359
236
etwerkcommunicatieetwerkfuncties en communicatie
Request / provide local address
Aanvraag of toewijzing van het lokale IP-adres. Als het IP-adres moet worden toege-wezen door het knooppunt op afstand, moet het op 0.0.0.0 staan. Deze parameter wordtalleen gebruikt bij PPP-verbindingen.
Modem De parameters in het venster [Modem] moeten worden geconfigureerd als u een verbin-ding via een modem tot stand wilt brengen. Hiervoor heeft u een speciale kabel nodig.
• Open het menu [Setup] / [Peripherals].• Selecteer de TCP/IP-verbinding op de seriële poort en klik op [Edit].• Klik vervolgens op de knop [Modem].
Als het bedieningspaneel als server of als server en client fungeert en u de adressenonder [Request / provide local address] wijzigt, worden de nieuwe adressen opge-slagen. Als het bedieningspaneel als client fungeert, worden de adressen op 0.0.0.0gezet. Als u de status van het bedieningspaneel wijzigt in server of server en client,worden de opgeslagen adressen gebruikt.
54418ANL
Knooppunt 1
Verwijderd
192.168.1.2
Lokaal
192.168.1.1
Knooppunt 2
Verwijderd
0.0.0.0
Lokaal
0.0.0.0
54425ANL
xModem setup*
Enable modem
Disconnect if idle (min)
Telephone number
AbbrechenOK
0
Modem setup string
2 2
3 3
5 7
7 8
9-polige bus 25-polige steker
8 4
6
20
Afsch.Afsch.
�
[Setup] / [Peripherals]
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
9.3 Netwerkfuncties in het bedieningspaneelDit hoofdstuk geldt niet voor DOP11A-10.
FTP-server FTP (File Transport Protocol) is een standaard-internet-protocol en de eenvoudigstemanier om bestanden uit te wisselen tussen computers via het Internet. FTP is een toe-passingsprotocol dat gebruik maakt van het internet-protocol TCP/IP. FTP wordtgewoonlijk gebruikt om websites van de computer waarop ze zijn gemaakt te verzendennaar een op het internet aangesloten server. FTP kan ook worden gebruikt om pro-gramma's en andere bestanden van een server (bedieningspaneel) naar uw eigen com-puter te downloaden. Als het bedieningspaneel als FTP-server fungeert, kunnenbestanden van of naar het bedieningspaneel worden verzonden. Een FTP-client moetop de pc worden geïnstalleerd om bestanden te verzenden, bijvoorbeeld DOP Tools,Internet Explorer, Windows Commander of een ander standaard-FTP-programma.In bepaalde bibliotheken worden bestanden met een lengte 0 weergegeven. De redenhiervoor is dat deze bestanden dynamische data bevatten en daarom een variabelegrootte hebben. Een bestand met een lengte 0 is dus niet noodzakelijkerwijs leeg. Hetbedieningspaneel werkt niet met de bestandsdatum. De weergegeven datumwaardenzijn daarom niet relevant. Het bedieningspaneel kan de inhoud van alle bestanden dievia FTP bereikbaar zijn, opslaan met verschillende scheidingstekens. U kunt de vol-gende tekens gebruiken als scheidingstekens voor de bestandsinhoud: tab (Æ), punt-komma (;) of dubbele punt (:). Verricht de instellingen voor het FTP-scheidingsteken in HMI-Builder onder [Setup] /[Terminal options]. De bestandsnaam mag geen speciale taaltekens bevatten, zoalsbijvoorbeeld Ä, Ö en Ü. De FTP-server van het bedieningspaneel kan maximaal drieaangesloten clients tegelijkertijd verwerken.
Parameter Beschrijving
Enable modem Schakel dit selectievakje in als u een modem gebruikt.
Disconnect if idle (min) Verbreekt de verbinding als deze het opgegeven aantal minuten inactief is. De verbinding wordt nooit verbroken als u 0 invoert.
Telephone number Voer het telefoonnummer in dat moet worden gekozen.
Modem setup string Tekenreeks voor de initialisatie van het modem. Meer informatie vindt u in het modemhandboek.
TCP/IP Parameters voor de TCP/IP-verbinding.
Host configuration Als [Manual] is geselecteerd, worden de TCP/IP-parameterinstellingen gebruikt die in het dialoogvenster zijn opgegeven. Als u een van de andere opties selecteert, wijst een netwerkserver een of meer TCP/IP-parameters toe aan het bedieningspaneel.
IP address and subnet mask Voer de netwerk-ID in voor het knooppunt (het bedieningspaneel). De netwerkaansluiting vindt plaats volgens de ETHERNET-norm. IP-adressen in het bereik van 192.168.0.0 tot 192.168.254.254 worden aan-bevolen voor een lokaal netwerk dat alleen uit bedieningspanelen bestaat.
Gateway Geef de netwerkeenheid in het lokale netwerk op die andere netwerken op het Internet kan identificeren.
Primary DNS and secondary DNS
Voer de server(s) in die informatie bevat(ten) over een deel van de DNS-database.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
237
9
238
etwerkfuncties in het bedieningspaneeletwerkfuncties en communicatie
Stambibliotheek
De stambibliotheek (huidige naam van het bedieningspaneel) omvat de volgende biblio-theken:• ALARMS• HTML• RECIPE• TRENDSHet type DOP11A-50 heeft ook een bibliotheek [IMAGES]. Zie de paragraaf "Bibliotheek[IMAGES]" op blz. 241. Alleen de bibliotheken waarvoor de gebruiker toegangsrechten (per account) heeft,worden weergegeven. Hier bevindt zich ook het bestand info.txt met informatieover het bedieningspaneel.
Bestand info.txt In het bestand info.txt bevindt zich informatie over het bedieningspaneel zoalswordt weergegeven in het volgende voorbeeld.
DOP11A-40Boot version (bootversie): 4.07Firmware version (firmwareversie): V4.00Build number (build-nummer): 320Driver1: MOVILINK V3.11.1Driver2: MODBUS Master V3.00.4Dynamic memory (dynamisch geheugen): 304237 bytes free (vrije bytes)Project memory (projectgeheugen): 184700 bytes free (vrije bytes)IP address (IP-adres): 192.168.98.1
De bestanden in de verschillende bibliotheken belasten het projectgeheugen. Informatieover het beschikbare projectgeheugen vindt u in het bestand info.txt in de stambi-bliotheek [ROOT].
10808AXX
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
Zelfs als de gebruiker schrijftoegang heeft, kunnen er geen bestanden worden verwij-derd uit de stambibliotheek. Als de bibliotheek [HTML], [RECIPE] of [IMAGES](DOP11A-50) wordt verwijderd, wordt de inhoud van de desbetreffende bibliotheek ver-wijderd. De bibliotheek zelf blijft echter bestaan.
Alarmbibliotheek [ALARMS]
Deze bibliotheek wordt alleen weergegeven als er alarmen in het bedieningspaneel zijngedefinieerd en het bedieningspaneel zich in de bedrijfsmodus bevindt. In deze biblio-theek worden alarmgroepen als SKV-bestanden met een lengte van 0 weergegeven. Ditbetekent niet altijd dat er geen alarmen beschikbaar zijn. Deze bestanden kunnen alleenworden gelezen.
Bestandsindeling Elk alarm wordt opgeslagen op een regel die eindigt met een return en een regeleinde.[carriage return][linefeed].
Syntaxis (DOP11A-40 en DOP11A-50)Een puntkomma (;) wordt als scheidingsteken gebruikt.Status;Activeringsdatum;Activeringstijd;Deactiveringsdatum;Deactiveringstijd;Bevesti-gingsdatum;Bevestigingstijd;Alarmtekst
Alle velden zijn altijd beschikbaar. De velden voor datum en tijd zijn leeg bij onbeves-tigde alarmen.Syntaxis (andere bedieningspanelen):Status;Activeringsdatum;Activeringstijd;AlarmtekstHet bestand eindigt met: [carriage return][linefeed].
HTML-bibliotheek [HTML]
Hier bevinden zich bestanden die door de webserver worden beheerd. U kunt ook sub-bibliotheken aanmaken. Het startbestand (HTML-pagina die als startpagina in dewebbrowser wordt weergegeven) moet altijd de naam index.htm hebben.
Bestandsindeling De bestandsindeling is afhankelijk van het bestandstype. Hier worden standaard-bestandsindelingen als HTML, enz. gebruikt.
Receptbibliotheek [RECIPE]
De verschillende recepten in de desbetreffende receptbibliotheken worden als SKV-bestanden met een lengte van 0 weergegeven. Dit betekent niet dat het recept leeg is.Lees- en schrijftoegang is beschikbaar voor bestanden in deze bibliotheek.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
239
9
240
etwerkfuncties in het bedieningspaneeletwerkfuncties en communicatie
Bestandsindeling Elk receptwaarde wordt opgeslagen op een regel die eindigt met een return en eenregeleinde [carriage return][linefeed].
SyntaxisEen puntkomma (;) wordt als scheidingsteken gebruikt.Bijvoorbeeld apparaat;waarde;bestandstype;lengte
Het bestand eindigt met:"END" [carriage return][linefeed].
Als het bestand van het type "Array" (AR) is, bevat elke regel een waarde. De eersteregel ziet eruit als hierboven wordt beschreven. Alle volgende regels bevatten alleen:;waarde
Datatypen voor analoge signalen
Trendbibliotheek [TRENDS]
Deze bibliotheek is alleen beschikbaar als er trends in het bedieningspaneel zijn gede-finieerd en het bedieningspaneel zich in de bedrijfsmodus bevindt. In deze bibliotheekworden de verschillende trendobjecten als SKV-bestanden met een lengte van 0 weer-gegeven. De bestanden kunnen alleen worden gelezen. Curve 1 moet worden gebruiktom een trend geldig te maken.
Type Beschrijving
Niet toege-wezen
16-bits teken
+ Geen 16-bits teken
L 32-bits teken
L+ Geen 32-bits teken
RB Getal met BCD-formaat en zwevende komma
RF Getal met zwevende komma en exponent
SB 16-bits BCD-formaat
LB 32-bits BCD-formaat
SH 16-bits hexadecimaal
LH 32-bits hexadecimaal
RD Getal met zwevende komma
AR 16-bits tekenbereik
ST Tekenreeks
BI Bit 0 of 1
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
Bestandsindeling Elk gemeten waarde wordt opgeslagen op een regel die eindigt met een return en eenregeleinde [carriage return][linefeed].
SyntaxisEen puntkomma (;) wordt als scheidingsteken gebruikt.
Het bestand eindigt met:"END" [carriage return] [linefeed].
Alleen het aantal in de trend beschikbare curven (geen lege velden) worden verzonden."OFF" is in de volgende gevallen bij de gemeten waarde inbegrepen en duidt op eenonderbreking bij de registratie van de waarde.• Als het bedieningspaneel naar de bedrijfsmodus omschakelt, wordt er een kopie van
de laatst gemeten waarde opgeslagen. Deze kopie wordt gemarkeerd met "OFF".Zodra het bedieningspaneel de geldige waarde heeft ontvangen, worden er nieuwewaarden zonder "OFF"-markering opgeslagen.
• Als het signaal voor de trendactivering wordt gegenereerd, wordt er een samplegemarkeerd met "OFF". Als het signaal wordt gegenereerd, wordt er een nieuwewaarde zonder "OFF"-markering opgeslagen.
• Als de opgeslagen waarden worden verzonden met FTP of HMI-tools, wordt er eenmonster met "OFF"-markering opgeslagen. Zodra de zendtaak is voltooid, wordt ereen nieuwe waarde zonder "OFF"-markering opgeslagen.
Bibliotheek [IMAGES]
Geldt alleen voor DOP11A-50.Het bedieningspaneel DOP11A-50 bevat ook de bibliotheek [IMAGES]. U kunt in debibliotheek afbeeldingen opslaan in BMP-formaat. Bitmap-afbeeldingen kunnen in sta-tische symboolobjecten worden weergegeven als het bedieningspaneel in debedrijfsmodus is. Bestanden in deze bibliotheek kunnen worden geschreven, vervangen en verwijderd. Ukunt echter geen subbibliotheken aanmaken. Als u het selectievakje [Use dynamic bit-maps] inschakelt voor een statisch symboolobject, roept het bedieningspaneel hetopgegeven bitmapbestand (namn.bmp) op uit de bibliotheek [IMAGES] in het bestands-systeem van het bedieningspaneel. De bitmap-afbeelding wordt weergegeven op hetbeeldscherm van het bedieningspaneel in de bedrijfsmodus. De afbeelding die moet worden weergegeven, moet via FTP worden verzonden naar debibliotheek. U kunt via FTP ook dynamische bitmap-afbeeldingen toevoegen, ver-vangen of verwijderen. Hiertoe moet u BMP-bestanden vervangen, opslaan of verwij-deren in de bibliotheek [IMAGES]. Dynamische bitmap-afbeeldingen worden alleen inde bedrijfsmodus op het bedieningspaneel weergegeven.De bitmap-afbeeldingen in de bibliotheek worden niet in HMI-Builder weergegeven ofzijn daar niet beschikbaar.
Gebruik dezelfde X- en Y-waarde voor de BMP-afbeelding in de bibliotheek en voor hetsymboolobject dat in HMI-Builder wordt gedefinieerd.Het is niet mogelijk om bestanden uit de bibliotheek [IMAGES] op te vragen.Als een BMP-bestand naar de bibliotheek [IMAGES] wordt verzonden, wordt de verzen-ding tijdelijk gestopt gedurende de tijd die het bedieningspaneel nodig heeft om hetstandaard-BMP-formaat te converteren naar het speciale BMP-formaat van het bedie-ningspaneel.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
241
9
242
etwerkfuncties in het bedieningspaneeletwerkfuncties en communicatie
STMP-client SMTP (Simple Mail Transfer Protocol) is een TCP/IP-protocol dat wordt gebruikt voorhet zenden en ontvangen van e-mails. SMTP wordt gewoonlijk samen met een of tweeandere protocollen (POP3 of IMAP) gebruikt omdat SMTP maar beperkte functies heeftvoor het opslaan van ontvangen berichten. Deze protocollen maken het mogelijk omberichten op een servermailbox op te slaan en van daaruit op te vragen. Dit betekentdat SMTP gewoonlijk wordt gebruikt om e-mails te verzenden en POP3 of IMAP wordtgebruikt om e-mails van de lokale server op te vragen.De bedieningspanelen kunnen als SMTP-client fungeren (verzending van e-mails). Eenmailserver is vereist om de SMTP-clientfunctie te kunnen gebruiken. U kunt hiervoor de mailserver van uw Internet-aanbieder gebruiken. Het is echter ookmogelijk een lokale mailserver te gebruiken.
Spiegeling/applet bedieningspaneel
Op het Internet, waar de op objecten gerichte programmeertaal Java wordt gebruikt, iseen applet een kleine toepassing die samen met de bestanden van een website naar degebruiker wordt gestuurd. Deze applets kunnen interactieve animaties, directe bereke-ningen of andere eenvoudige taken uitvoeren zonder een verzoek terug te zenden naarde server.U kunt het bedieningspaneel in een webbrowser (bijvoorbeeld Microsoft InternetExplorer) spiegelen op een pc. De applet geeft dan een afbeelding van het bedienings-paneel weer op het beeldscherm. Deze afbeelding wordt met vooraf bepaalde regel-matige intervallen vernieuwd. Het gespiegelde bedieningspaneel vervult dezelfdefunctie als het werkelijke bedieningspaneel. U kunt het bedieningspaneel aansturendoor met de muis of het toetsenbord de knoppen van de gebruikersinterface van hetbedieningspaneel te bedienen. Bij een bedieningspaneel met touchscreen drukt u directop het beeldscherm. Eventuele tekststroken voor het bedieningspaneel worden niet inde applet weergegeven. De applet is gecomprimeerd in een CAB-bestand. De eerste keer dat de applet wordtgebruikt, wordt dit bestand geladen en in de browser geïnstalleerd. Dit vindt plaats viahet bestandssysteem van het bedieningspaneel of de lokale harde schijf van de pc. HetCAB-bestand mag niet handmatig worden gedecomprimeerd. Dit wordt door de browsergedaan.U moet het CAB-bestand naar de HTML-bibliotheek zenden via FTP zodat de appletdoor het bedieningspaneel kan worden geïnstalleerd en uitgevoerd. Een website(HTML-bestand) die de HTML-code voor het laden en uitvoeren van applets bevat, moetook naar de HTML-bibliotheek in het bedieningspaneel worden gezonden. Bovendienmoet de webserver in het bedieningspaneel worden geactiveerd.Voer de hostnaam of het IP-adres van het bedieningspaneel in alsook de bestandsnaamvan de website in de webbrowser (bijvoorbeeld "terminal1.domain.com/terminal1.htm"of "192.168.98.75/terminal1.htm") om een verbinding tot stand te brengen met de web-server van het bedieningspaneel. Het symbool van het bedieningspaneel [TerminalInteraction] verschijnt als de website is geladen. Klik op dit symbool om de applet-toe-passing te starten. Tijdens het starten brengt de applet een verbinding tot stand met denetwerkservice van de controller van het bedieningspaneel (poortnummer 6001 is stan-daard ingesteld). U kunt het poortnummer in de HTML-code configureren met eenapplet-parameter. Het desbetreffende dialoogvenster verschijnt als een aanmeldingwordt gedefinieerd voor de controllerfunctie van het bedieningspaneel. De hier inge-voerde gebruikersdata worden vergeleken met de gegevens onder [Setup] / [Network] /[Accounts].
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
Bij een lokale uitvoering kunnen CAB- en HTML-bestanden op een willekeurige plaatsop de vaste schijf worden opgeslagen. U moet dan wel de hostnaam van het bedie-ningspaneel in de HTML-code invoeren (bijvoorbeeld "terminal1.domain.com" of"192.168.98.75"). In dit geval wordt het CAB-bestand direct van de vaste schijf geladenen wordt de webserver omzeild. Verder is de procedure voor de uitvoering hetzelfde alshierboven wordt beschreven (HTML-bestand laden).Het CAB-bestand wordt alleen de eerste keer in de browser geladen of als de appletopnieuw wordt geïnstalleerd.
Ondertekende applet
U kunt de applet in de browser installeren als deze is ondertekend met een softwarecer-tificaat. Een beveiligingswaarschuwing wordt weergegeven wanneer het certificaat voorhet eerst wordt opgevraagd (d.w.z. de eerste keer dat een ondertekende applet wordtgeladen).Dit dialoogvenster informeert u dat de applet met een certificaat van SEW-EURODRIVEis ondertekend. Beantwoord de controlevraag met [Ja] om de applet te installeren. In hetdialoogvenster kunt u vastleggen of u inhoud die met dit certificaat is ondertekend altijdvertrouwt. Als dit het geval is, wordt het certificaat toegevoegd aan de browser en ver-schijnt de controlevraag in het vervolg niet meer. In Internet Explorer kunt u onder [Extra] / [Internet-opties] / [Inhoud] / [Certificaten] con-troleren welke applets in de browser zijn geïnstalleerd. Hier worden de applet-versie enhet tijdstip van de installatie weergegeven. U kunt ook applets verwijderen die u nietmeer nodig hebt. U kunt de weergave en werking van een applet beïnvloeden met devolgende parameters in de HTML-code:
Invoerfeedback en wachtcursor
De invoerfeedback en de wachtcursor worden bestuurd door de applet-parameterMouseInputFeedback of KeyboardInputFeedback. Deze parameters voorkomen datmet muis of toetsenbord ingevoerde gegevens worden verwerkt op basis van eenwachtrij doordat de applet telkens wanneer er iets wordt ingevoerd, wordt vernieuwd.
Parameter Beschrijving StandaardwaardeTermCtrlPort Poortnummer voor de netwerkservice 6001Background Achtergrondkleur voor de afbeelding van het bedieningspaneel op
de website met het formaat RRGGBB (hexadecimaal 00–FF)B7F58D (lichtgroen)
Title Titel in applet-venster Terminal viewHostNamelnTitle Legt vast of de hostnaam in de titel moet staan,
bijvoorbeeld "Terminal view – 192.168.98.1" of "Terminal view – Terminal1.domain.com"
YES
ScrUpdInterval Startwaarde voor het vernieuwingsinterval in seconden 10Label Opschrift in de applet-weergave Terminal InteractionLabelFontSize Lettergrootte voor het opschrift 12LabelBoldStyle Legt vast of het opschrift vet moet worden weergegeven NOLabelColor Voorgrondkleur voor het opschrift met het formaat RRGGBB
(hexadecimaal 00-FF)000000 black
LabelXPos X-positie van het opschrift in de applet-weergave 5LabelYPos Y-positie van het opschrift in de applet-weergave 15Icon Legt vast of het symbool van het bedieningspaneel in de browser
moet verschijnenYES
IconXPos X-positie van het symbool in de applet-weergave 5IconYPos Y-positie van het symbool in de applet-weergave 17MouseInputFeed-back
Muisfeedback YES
KeyboardInput-Feedback
Toetsenbordfeedback NO
AppletHostname Hostnaam van het bedieningspaneel,bijvoorbeeld "192.168.92.1" of "terminal1.domain.com"
" " (lokaal adres wordt gebruikt)
ForcePacking Legt vast of beeldschermdata moeten worden gecomprimeerd.Als deze parameter niet wordt gebruikt, vindt er bij ETHERNET geen compressie plaats. Bij PPP vindt wel compressie plaats.
NO
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
243
9
244
etwerkfuncties in het bedieningspaneeletwerkfuncties en communicatie
De standaardinstellingen zijn YES voor MouseInputFeedback (geen wachtrij bij muisin-voer) en NO voor KeyboardInputFeedback (wachtrij voor toetsenbordinvoer).De wachtcursor wordt geactiveerd bij muisfeedback. Als u de toetsenbordfeedback uit-schakelt, wordt een doelmatigere invoer met het toetsenbord mogelijk. Bovengenoemdewaarden gelden als er geen parameters worden ingesteld in de HTML-code. De para-meter KeyboardInputFeedback wordt op YES gezet om de betrouwbaarheid van detoetsenbordinvoer te vergroten.Beide parameters moeten op NO staan om de wachtcursor uit te schakelen. Dit bete-kent dat MouseInputFeedback ook op NO wordt gezet. Op deze manier wordt elke inge-voerde waarde aan de wachtrij toegevoegd en toegepast zonder dat de applettussentijds wordt bijgewerkt.
Java-console activeren
In Microsoft Internet Explorer kan de Java-console het beste worden ingeschakeld omfouten op te sporen. 1. Selecteer de menuoptie [Extra] / [Internet-opties].2. Ga naar het tabblad [Geavanceerd].3. Selecteer de optie [Java console active] (opnieuw opstarten vereist).4. Herstart de browser.
Als u de parameter Background gebruikt, moet u een waarde invoeren die overeenkomtmet een RGB-kleurcode. Laat het veld niet leeg.
Een object kan niet tijdelijk met de functie [Set digital object temporarily] voor functie- entiptoetsen in de spiegeling van het bedieningspaneel worden geactiveerd.
Zorg ervoor dat u de nieuwste versie van Microsoft Virtual Machine op de pc hebt geïn-stalleerd. De nieuwste versie kunt u downloaden van www.microsoft.com.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
WWW-server Een webserver (WWW-server) is een programma dat door gebruik te maken van hetclient-servermodel en via het Hypertext Transfer Protocol (HTTP) bestanden verzendtdie websites van Internet-gebruikers (met computers waarop zich HTTP-clientsbevinden) maken. Er moet ook een webserverprogramma worden geïnstalleerd op allepc's of bedieningspanelen binnen het Internet die een website bevatten.
SSI-script Een SSI (Server-Side Include) is een variabele waarde (bijvoorbeeld een bestand) dieeen server kan toevoegen aan een HTML-bestand voordat het wordt verzonden. Als ueen website maakt, kunt u als volgt een SSI toevoegen aan een HTML-bestand:<!--#echo var="LAST_MODIFIED"-->
De volgende SSI-scripts worden ondersteund om waarden van het bedieningspaneel inHTML-pagina's weer te geven:
Naam Parameter Beschrijving Voorbeeld
get_ipaddr.fn Geen Geeft het IP-adres van de webserver weer. Wordt gebruikt in het CGI-script.
<!--#exec cgi="get_ipaddr.fn"-->
get_domainname.fn Geen Geeft de domeinnaam van de webserver weer.
<!--#exe cgi="get_domainname.fn"-->
get_date.fn Datumnotatie,bijvoorbeeld MM/DD/YY of YY-MM-DD.Als dit niet wordt opge-geven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Geeft de datum van het bedieningspaneel weer.
<!--#exec cgi="/get_date.fn MM/DD/YY"-->
get_time.fn Tijdnotatie,bijvoorbeeld HH:MM:SS of HH:MM.Als dit niet wordt opge-geven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Geeft de tijd van het bedieningspaneel weer.
<!--#exec cgi="/get_time.fn HH:MM"-->
get_device.fn X, Y, ZX = apparaatY = weergaveformaat (zie de afzonderlijke tabel)Z = lengte
Geeft de apparaat-waarde (signaalwaarde) van de controller weer.
<!--#exec cgi="/get_device.fn D5"--><!--#exec cgi="/get_device.fn D5LH"--><!--#exec cgi="/get_device.fn M7"--><!--#exec cgi="/get_device.fn D9ST,30"--><!--#exec cgi="/get_device.fn D0AR,10"-->
get_diag.fn Geen Geeft de diagnosepagina van het bedieningspaneel weer.
<!--#exec cgi="/get_diag.fn"-->
get_mode.fn Geen Geeft de bedrijfsmodus van het bedieningspaneel weer:[RUN] / [PROG] / [SETUP] / [TRANSFER]
<!--#exec cgi="/get_mode.fn"-->
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
245
9
246
etwerkfuncties in het bedieningspaneeletwerkfuncties en communicatie
Weergaveformaat voor get_device.fn
Automatische vernieuwing
De HTML-pagina wordt normaal gesproken niet automatisch vernieuwd. Als u de vol-gende code toevoegt aan de HTML-pagina, wordt de pagina echter wel automatischvernieuwd.<meta http-equiv="Refresh"CONTENT="5">
CONTENT geeft aan hoe vaak de pagina moet worden vernieuwd (in seconden).
Voorbeeld van HTML-pagina met SSI-script<HTML><HEAD><meta http-equiv="Refresh"CONTENT="5"></HEAD><!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"--><BR><!--#exec cgi="/get_domainname.fn"--><BR><BR>Een IO:<BR><!--#exec cgi="/get_date.fn MM/DD/YY"--><BR><!--#exec cgi="/get_time.fn HH:MM"--><BR>D5 = <!--#exec cgi="/get_device.fn D5"--><BR>M7=<!--#exec cgi="/get_device.fn M7"--><BR>D9 (string) = <!--#exec cgi="/get_device.fn D9ST,30"--><BR>D0-D9 =<!--#exec cgi="/get_device.fn D0AR, 10"--><BR>D8013 = <!--#exec cgi="/get_device.fn D8013"--><BR></HTML>
Naam Lengte Beschrijving Voorbeeld
None Geen Geeft waarde weer in signed 16-bits formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D1"-->
+ Geen Geeft waarde weer in unsigned 16-bits formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D3+"-->
L Geen Geeft waarde weer in signed 32-bits formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D7L"-->
L+ Geen Geeft waarde weer in unsigned 32-bits formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D2L+"-->
RB Geen Geeft waarde weer als 32-bits BCD-getal met zwevende komma (SIMATIC).
<!--#exec cgi=/get_device.fn D10RB"-->
RF Geen Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma.
<!--#exec cgi=/get_device.fn D8RF"-->
RD Geen Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma zonder exponent.
<!--#exec cgi=/get_device.fn D1RD"-->
SB Geen Geeft waarde weer in 16-bits BCD-formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D3SB"-->
LB Geen Geeft waarde weer in 32-bits BCD-formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D7LB"-->
SH Geen Geeft waarde weer in 16-bits HEX-formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D2SH"-->
LH Geen Geeft waarde weer in 32-bits HEX-formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D1LH"-->
AR Geen Geeft het aantal waarden weer in unsigned 16-bits formaat. <!--#exec cgi=/get_device.fn D5AR,10"-->
ST Geen Geeft een aantal registers als tekenreeks weer. <!--#exec cgi=/get_device.fn D9ST,30"-->
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
CGI-script CGI (Common Gateway Interface) is een standaardmethode waarmee een webserverdata voor en van de gebruiker kan beheren. Als de gebruiker een website opvraagt(door te klikken op een link of door een adres in te voeren in de webbrowser), verzendtde server de gewenste pagina. Als u op een website een formulier invult en verstuurt,wordt dit in de regel ontvangen door een toepassingsprogramma. De server stuurt daneen bevestiging terug. De procedure voor dataverzending tussen server en toepassingwordt met CGI aangeduid en hoort bij het HTTP-protocol.
De volgende CGI-scripts worden ondersteund om waarden in het bedieningspaneel tekunnen wijzigen:
Naam Parameter Beschrijving Voorbeeld
set_date.fn Datumnotatie, bijvoor-beeld MM/DD/YY of YY-MM-DD.Als dit niet wordt opge-geven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Wordt gebruikt met FORM om de datum in het bedie-ningspaneel in te stellen.
<FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ set_date.fn" METHOD="POST"><INPUT SIZE=10MAXLENGTH=10NAME="YY:MM:DD"><INPUT TYPE="submit"VALUE="Submit"></FORM>
set_time.fn Tijdnotatie, bijvoorbeeld HH:MM:SS of HH:MM. Als dit niet wordt opge-geven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Wordt gebruikt met FORM om de tijd in het bedie-ningspaneel in te stellen.
<FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ set_time.fn" METHOD="POST"><INPUT SIZE=10MAXLENGTH=10NAME="HH:MM:SS"><INPUT TYPE="submit"VALUE="Submit"> </FORM>
set_device.fn XY X = apparaatY = weergaveformaat (zie de afzonderlijke tabel), bijvoorbeeld D0L + D5SH
Wordt gebruikt met FORM om een apparaat (signaal) in de controller in te stellen.
<FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ set_device.fn" METHOD="POST"><INPUT SIZE=10MAXLENGTH=10NAME="D0L"><INPUT TYPE="submit"VALUE="Submit"></FORM>
set_mode.fn RUNPROGSETUPTRANSFER
Wordt gebruikt met FORM om de bedrijfsmodus van het bedieningspaneel te wijzigen.
<FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ set_mode.fn" METHOD="POST"><SELECT NAME="MODE"><OPTION VALUE="RUN">Run<OPTION VALUE="PROG">Prog<OPTION VALUE="SETUP">Setup<OPTION VALUE="TRANSFER">Transfer</SELECT><INPUT TYPE="submit"VALUE="Submit"></FORM>
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
247
9
248
etwerkfuncties in het bedieningspaneeletwerkfuncties en communicatie
Weergaveformaat voor set_device.fn
push_key.fn (Zie de afzonderlijke tabel)
Wordt gebruikt om een geactiveerde toets van het bedieningspaneel te simuleren.
<FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ push_key.fn" METHOD="POST"><SELECT NAME="F2"><OPTION VALUE="SET">Set<OPTION VALUE="RESET">Reset<OPTION VALUE="TOGGLE">Toggle</SELECT><INPUT TYPE="submit"VALUE="Submit"></FORM><FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ push_key.fn" METHOD="POST"><INPUT SIZE=1MAXLENGTH=1NAME="Key"><INPUT TYPE="submit"VALUE="Submit"></FORM>
Naam Parameter Beschrijving Voorbeeld
Naam Beschrijving
Geen Geeft waarde weer in signed 16-bits formaat.
+ Geeft waarde weer in niet unsigned 16-bits formaat.
L Geeft waarde weer in signed 32-bits formaat.
L+ Geeft waarde weer in unsigned 32-bits formaat.
RB Geeft waarde weer als 32-bits BCD-getal met zwevende komma (SIMATIC).
RF Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma.
RD Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma zonder exponent.
SB Geeft waarde weer in 16-bits BCD-formaat.
LB Geeft waarde weer in 32-bits BCD-formaat.
SH Geeft waarde weer in 16-bits HEX-formaat.
LH Geeft waarde weer in 32-bits HEX-formaat.
ST Geeft een aantal registers als tekenreeks weer.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
Parameters voor push_key.fn
Voorbeeld van HTML-pagina met SSI en CGI-script
<HTML><FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ set_date.fn"METHOD="POST">Set date here (YY:MM:DD):<INPUT SIZE=10MAXLENGTH=10NAME="YY:MM:DD"VALUE="<!--#exec cgi="/get_date.fn"-->"><INPUT TYPE="submit" VALUE="Submit"> <P></FORM><FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ set_time.fn"METHOD="POST">Set time here (HH:MM:SS):<INPUTSIZE=10MAXLENGTH=10NAME="HH:MM:SS"VALUE="<!--#exec cgi="/get_time.fn"-->"><INPUT TYPE="submit" VALUE="Submit"> <P></FORM><FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/get_ipaddr.fn"-->/ set_device.fn"METHOD="POST">D0 =<INPUTSIZE=10MAXLENGTH=10NAME="D0"VALUE="<!--#exec cgi="/get_device.fn D0"-->"><INPUT TYPE="submit" VALUE="Submit"></FORM></HTML>
Parameter Beschrijving Voorbeeld
KEY Kan de volgende waarden aan-nemen:A-Z 0-9 ACK LIST MAIN PREV BACKSPACEENTER UP DOWN LEFT RIGHT
<FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/ get_ipaddr.fn"-->/push_key.fn"METHOD="POST">Key = <SELECT NAME="Key"><OPTION VALUE="ENTER">Enter<OPTION VALUE="A">A<OPTION VALUE="B">B<OPTION VALUE="1">1<OPTION VALUE="2">2<OPTION VALUE="3">3<OPTION VALUE="UP">Up<OPTION VALUE="DOWN">Down<OPTION VALUE="LEFT">Left<OPTION VALUE="RIGHT">Right <OPTION VALUE="PREV">Prev</SELECT><INPUT TYPE="submit" VALUE="Submit"> <P></FORM>
F1-F22 Kan de volgende waarden aan-nemen:SET RESET TOGGLE
<FORM ACTION="http://<!--#exec cgi="/ get_ipaddr.fn"-->/push_key.fn"METHOD="POST"><SELECT NAME="F2"><OPTION VALUE="SET">Set<OPTION VALUE="RESET">Reset<OPTION VALUE="TOGGLE">Toggle</SELECT><INPUT TYPE="submit" VALUE="Submit"></FORM>
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
249
9
250
etwerkfuncties in het bedieningspaneeletwerkfuncties en communicatie
HMTL-bestanden opslaan via FTP
Een standaard FTP-client, zoals [DOP Tools] \ [DOP FTP Client], wordt gebruikt omHTML-bestanden naar en op het bedieningspaneel te verzenden en op te slaan. Zie de paragraaf "FTP-Server" op blz. 237.
De bestanden worden opgeslagen (verzonden naar) de HTML-bibliotheek in hetbestandssysteem van het bedieningspaneel.Bestandsnamen moeten in DOS-formaat (8.3) worden toegewezen. De lengte van debestandsnaam is beperkt tot acht tekens. HTM wordt gebruikt als extensie.
Adviezen en beperkingen voor de netwerkcommunicatie
Optimale signaaloverdracht is vereist voor een snelle en doelmatige communicatietussen bedieningspaneel en controller in een netwerk van bedieningspanelen (BDTP-netwerk). Lees de paragraaf "Effectieve communicatie" in hoofdstuk 7.1 en volg deinstructies op voor de optimalisatie van de netwerkfunctionaliteit in de bedienings-panelen. Maximaal 3000 signalen kunnen worden verzonden in een netwerk van bedie-ningspanelen.
Voorbeeld 1 Een netwerk van bedieningspanelen bestaat uit drie clients en een server. Elke clientheeft toegang tot 1000 signalen. Dit betekent dat de server 3000 signalen moet beheren(d.w.z. verzenden naar de individuele clients). Dit is ook het geval als de adresbereikenvoor de signalen in de clients identiek zijn. Op deze manier wordt de capaciteit van designaaloverdracht in het netwerk volledig gebruikt.
Voorbeeld 2 De server moet de adressen oproepen die door de clients worden opgevraagd. Deserver vraagt vervolgens de status van de controller en zendt deze naar de desbetref-fende client.
VoorbeeldEen netwerk van bedieningspanelen (BDTP-netwerk) bestaat uit een server en vijfclients. Elk bedieningspaneel bevat 50 alarmen met hetzelfde adres. Dit betekent voorde server dat 50 adressen door de controller moeten worden opgevraagd. Bovendienmoet de server 50 alarmen zenden naar de desbetreffende client (5 x 50). Dit betekentdat de server 250 alarmen in het netwerk moet verdelen.
Het bestand INDEX.HTM moet altijd beschikbaar zijn.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9Netwerkfuncties in het bedieningspaneeNetwerkfuncties en communicatie
Transparente modus via ETHERNET
Om de functie [Transparent mode] via ETHERNET-communicatie (TCP/IP-protocol) tekunnen gebruiken, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan.• De driver en de programmeertools moeten de communicatie in de transparante
modus ondersteunen. (Gedetailleerde informatie vindt u in het handboek van de des-betreffende driver of controller.)
• U moet op de pc een programma gebruiken voor de conversie van COM-poort naarTCP/IP als de programmeersoftware voor de controller projectverzending via TCP/IPondersteunt. Dit programma communiceert dan met de controller in de transparantemodus via het TCP/IP-netwerk.
Pass-through-modus via ETHERNET
Een poort voor communicatie in de pass-throughmodus kan worden in- en uitgescha-keld met het programma [DOP Connect] (symbool in de programmagroep [DOP Tools]). Communicatie is mogelijk in de transparante modus als dit door de drivers wordt onder-steund. Zie hoofdstuk 9.1 "Communicatie".Om de pass-throughmodus via ETHERNET-communicatie (TCP/IP-protocol) te kunnengebruiken, moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan.• U moet op de pc een programma gebruiken voor de conversie van COM-poort naar
TCP/IP als de programmeersoftware voor de controller projectverzending via TCP/IPondersteunt. Dit programma communiceert dan met de controller in de transparantemodus via het TCP/IP-netwerk. (Gedetailleerde informatie vindt u in het handboekvan de desbetreffende driver of controller.)
"Geen protocol"-modus
De functie [No protocol modus], die wordt gebruikt als een of meer bedieningspanelenals communicatie-interfaces fungeren (zie ook hoofdstuk 9.1 "Communicatie"), wordtniet aanbevolen voor grote netwerken met bedieningspanelen (BDTP-netwerken). Een groot netwerk is een BDTP-netwerk met een groot aantal signalen tussen server enclients. Er worden besturingsregisters en -signalen verzonden als het bedieningspaneelals communicatie-interface fungeert. Deze registers en signalen hebben een negatieveinvloed op de communicatiesnelheid en de prestaties van het netwerk. Zie de paragraaf"Effectieve communicatie" in hoofdstuk 7.1.
Signaalpaketten Optimale signaalverzending is van groot belang voor een snelle en doelmatige commu-nicatie tussen bedieningspaneel en controller (bijvoorbeeld in een netwerk). Lees deparagraaf "Effectieve communicatie" in hoofdstuk 7.1 en volg de instructies op voor deoptimalisatie van de netwerkfunctionaliteit in de bedieningspanelen. Deze instructiesgelden voor alle stations in het netwerk van de bedieningspanelen. De vernieuwingstijdneemt mogelijk toe als de signalen niet in 'pakketjes' worden verzonden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
l
251
9
252
etwerkservicesetwerkfuncties en communicatie
Alarmbeheer Een netwerk met bedieningspanelen is een client-servernetwerk. De server bevat data (bij-voorbeeld alarmsignalen) die door clients worden opgevraagd. Een groot aantal verschil-lende signalen heeft een negatieve invloed op de duur van de communicatie tussenbedieningspanelen en controllers in het netwerk. Daarom moet het aantal signalen wordenbeperkt. Zie voor meer informatie hoofdstuk 7.1, paragraaf "Effectieve communicatie". Het aantal alarmsignalen in het netwerk mag niet groter zijn dan het aantal signalen datde server in het hele netwerk kan verwerken. Een server kan tussen de 100 en 300alarmen verwerken, afhankelijk van de toepassing en het bedieningspaneel. Daarommag een netwerk niet meer dan 100 tot 300 alarmen bevatten.
Index in netwerkclient
Met een indexadressering kan in de bedrijfsmodus worden vastgelegd uit welk registereen object de weergegeven waarde moet opvragen. De indexadressering kan nietworden gebruikt in bedieningspanelen die als BDTP-clients fungeren. BDTP-clientsgebruiken uitsluitend het indexregister van de BDTP-server. Als daarentegen een bedieningspaneel dat als BDTP-client fungeert ook een lokalecontroller heeft, gelden de normale parameters voor de toepassing van de indexadres-sering.
9.4 NetwerkservicesU selecteert de beschikbare services voor het bedieningspaneel in het netwerk onder[Setup] / [Network] / [Services]. Selecteer de desbetreffende functie en klik op [Edit].
Server voor project-verzending
Verzending van projecten per TCP/IP. Klik op Edit en voer het poortnummer in dat vooreen verzending moet worden opgegeven. Deze waarde hoeft normaal gesproken niette worden gewijzigd.
BDTP BDTP is een protocol dat de client-servercommunicatie gebruikt. Een client vraagt infor-matie op en krijgt deze van de server. De BDTP-server kan I/O-aanvragen van BDTP-clients ontvangen. Het bedieningspaneel kan als server en/of client fungeren. Een clientkan data van maximaal 16 servers opvragen. De IP-adressen van de server wordenaangegeven in de BDTP-client. Elke server kan 20 clients van informatie voorzien.
De netwerkcommunicatie via BDTP wordt gebruikt om twee of meer bedieningspanelenmet een of twee controllers of verschillende bedieningspanelen met twee of meer con-trollers met dezelfde belasting aan te sluiten. Een voorbeeld van netwerkcommunicatievia BDTP zijn productielijnen met een bedieningspaneel op elk werkstation.
10805AEN
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkservicesNetwerkfuncties en communicatie
Als de BDTP-server uitvalt, gebruikt de client de fysieke systeemverbinding. De clientvoert geen herstart uit als er een serververbinding moet worden gemaakt. Als de serverweer actief is, vindt de BDTP-communicatie ook weer op de gebruikelijke manier plaats.
BDTP-client Bij de netwerkservice BDTP-client worden IP-adressen voor de BDTP-server in hetnetwerk gedefinieerd waarbij de client informatie moet opvragen. Als u op [Edit] klikt,gaat u naar het volgende dialoogvenster.
BDTP-serverpoort Voer de communicatiepoort in waarop de BDTP-server of het netwerk is aangesloten.Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
Default-BDTP-server
U kunt een standaardserver opgeven die als standaardinstelling moet worden gebruikt.Als er bij I/O niets wordt ingevoerd, worden de signalen opgevraagd bij deze server.
10986AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2539
254
etwerkservicesetwerkfuncties en communicatie
Dataregister De waarden in het dataregister kunnen tussen een client en verschillende servers in eennetwerk worden verzonden. Het eerste register in het registerblok van de client dat naarof van de aangegeven server moet worden verzonden, wordt vastgelegd onder Dataregister. Het registertype voor client en server moet overeenkomen.
54652ANL
Dataregister
Client
Register RegisterWaarde Waarde
Register voor de
verzending
Dataregister
Server
0
1
-
-
n+1
123
n+2
-
-
n
53447
0
n+m 265346
Ctrl. reg. 1
-
-
Ctrl. reg. 2
-
-
Ctrl. reg. 5
-
-
0
1
-
-
n+1
123
n+2
-
-
n
53447
0
n+m 265346
-
-
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkservicesNetwerkfuncties en communicatie
Besturingsblok Bij Control block wordt het eerste register in het besturingsblok van de client aange-geven dat in totaal vijf registers bezet.
De verzending vindt als volgt plaats:1. Het resultaatcoderegister moet 0 zijn. Controleer, als dit niet het geval is, of het com-
mandoregister op 0 staat.2. Geef het commando op in het commandoregister.3. Wacht op het ready-signaal of op de foutcode in het resultaatcoderegister.4. Zet het commandoregister op 0. Het bedieningspaneel zet het resultaatcoderegister
vervolgens op 0.
Klok met server synchroniseren
Leg vast of de klok in de client met een bepaalde server (bedieningspaneel) moetworden gesynchroniseerd. Geef daartoe het nummer van de gewenste server op in hetkeuzeveld. Als de klok in de client lokaal verandert, worden de nieuwe data ook naar deserver verzonden.
BDTP-serveradres Voer hier het IP-adres in van de server waarbij de client data moet opvragen. Deadressen worden geïndexeerd in de volgorde waarin ze zijn ingevoerd.Als het project wordt geprogrammeerd, is het belangrijk om aan te geven bij welkeserver het adres moet worden opgevraagd. Geef de tekst "Index signal of the server" opin het adresveld van de objectdialoogvensters.Als u bijvoorbeeld "2>D15" invoert in het adresveld, wordt de waarde voor het objectopgevraagd bij register D15 op de server met index 2.U kunt de serverindex wijzigen in een clientproject met behulp van de functie [BDTPstation change].
Register Inhoud Beschrijving
Ctrl. reg. 1 Commando Commandoregister dat in de client wordt vastgelegd.
Beschikbare commando's:
0 Geen commando
1 Verstuurt de registerwaarden van de client naar de server die in ctrl. reg. 3 wordt aangegeven.
2 Verstuurt de registerwaarden van de server die in ctrl. reg. 3 wordt aangegeven naar de client.
Ctrl. reg. 2 Resultaatcode Resultaatcoderegister dat in de client wordt vastgelegd.
Beschikbare commando's:
0 Gereed voor nieuw commando
1 OK
2 Verzendingsfout
Ctrl. reg. 3 Serverindex Nummer van de server in het netwerk waarmee de data worden uit-gewisseld.
Ctrl. reg. 4 Indexregister De waarde in het indexregister wordt toegevoegd aan het adres van het register dat is aangegeven onder Data register.Als nul wordt ingevoerd, start het registerblok voor het adres dat onder Data register is aangegeven.
Ctrl. reg. 5 Aantal registers Aantal registers waarvan de waarden van of naar de aangegeven server moeten worden verzonden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2559
256
etwerkservicesetwerkfuncties en communicatie
BDTP-server Beheert aanvragen van clients: voorziet clients (bedieningspanelen) van informatie naaraanleiding van aanvragen van deze clients (bedieningspanelen). Klik op Edit en voer depoort in. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
FTP-server Met deze functie kunnen data van een pc naar het bedieningspaneel worden gezonden.De FTP-server in het bedieningspaneel ondersteunt zendtaken in de passieve modus(PASV). De passieve modus moet worden gebruikt als het bedieningspaneel niet viaeen PPP-verbinding is aangesloten. Dit is noodzakelijk omdat het niet mogelijk is voorafte bepalen welke componenten tussen client en server zijn geschakeld, bijvoorbeeld oprouters gebaseerde firewalls of gateways. Als de passieve modus wordt gebruikt, worden verschillende fouten opgeheven. Web-browsers gebruiken deze modus standaard. De passieve modus kan ook wordengebruikt bij PPP-verbindingen. Speciale nationale tekens in bestandsnamen wordenniet ondersteund. De bedieningspanelen gebruiken bestanden zonder datumaandui-ding. Zie voor meer informatie over de FTP-server in het bedieningspaneel hoofdstuk 9.3"Netwerkfuncties in het bedieningspaneel".
Als er geen controller is verbonden met de BDTP-client (bedieningspaneel), moeten deeenheden Inverter/PLC 1 en Inverter/PLC 2 van de interfaces RS-232C / RS-422 / RS-485 naar "Unused functions" in het dialoogvenster [Peripheral configuration] wordengesleept. Dit dialoogvenster wordt opgeroepen via de menuoptie [Setup] / [Peripherals].
Parameter Beschrijving
Server port Communicatiepoort voor de BDTP-server. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
Max. clients Maximaal aantal BDTP-clients (bedieningspanelen) in het netwerk.
Data register De waarden in het dataregister kunnen tussen een server en verschillende clients in een netwerk worden verzonden. Het eerste register in het registerblok van de server dat naar of van de aangegeven client moet worden verzonden, wordt vastgelegd onder Data register. Het registertype voor client en server moet overeenkomen. De dataverzending kan alleen door clients worden aangestuurd.Zie voor meer informatie over de dataverzending de paragraaf "BDTP-client" op blz. 253.
Clock server Leg vast of u alle andere clients in het netwerk wilt synchroniseren met de huidige serverklok. Zie ook de paragraaf "BDTP-client" op blz. 253.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkservicesNetwerkfuncties en communicatie
Selecteer de optie [FTP-server] onder [Setup] / [Network] / [Services] en klik op [Edit]om de instellingen voor deze functie te verrichten.
STMP-client Met deze functie kunt u e-mails verzenden vanuit het bedieningspaneel. Om de SMTP-clientfunctie te kunnen gebruiken, is een mailserver vereist waarnaar het bericht vanuithet bedieningspaneel kan worden verzonden. De ontvanger vraagt het bericht vervol-gens bij deze mailserver op. U kunt de mailserver van uw Internet-aanbieder gebruikenof een lokale mailserver. U kunt ook trend- en receptbestanden als bijlagen bij een e-mail voegen. Deze ingevoegde bestanden kunnen met DOP-tools worden gelezen. Erkunnen maximaal 20 berichten tegelijkertijd worden verzonden. Selecteer de optie [SMTP-server] onder [Setup] / [Network] / [Services] en klik op [Edit].Nu kunt u de volgende instellingen verrichten:
Parameter Beschrijving
Control port number De standaardwaarde is 21 en mag niet worden gewijzigd.
Data port number De standaardwaarde is 21 en mag niet worden gewijzigd.
Request login Hier legt u vast of de gebruiker zich moet aanmelden om toegang te krijgen tot de FTP-server (het bedieningspaneel). Leg de gebruikersdefinitie vast onder [Setup] / [Network] / [Accounts]. Zie hoofdstuk 9.5 "Netwerkaccounts". Als u deze optie niet inschakelt, hebben alle gebruikers onbeperkt toegang tot de FTP-server.
Pre login text Tekst die verschijnt voordat het aanmeldingsvenster voor de gebruiker wordt geopend: bijvoorbeeld "The terminal requires login. Enter the login data."
Post login text Tekst die verschijnt als u het aanmeldingsvenster hebt ingevuld: bijvoorbeeld "You are logged in."
Connection timeout (min)
Toegestane periode van inactiviteit voor de FTP-verbinding voordat de FTP-server (bedieningspaneel) de verbinding verbreekt. De standaardwaarde is 10 minuten.
Parameter Beschrijving
Server port Verbindingspoort 25. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
Mail server IP-adres voor de mailserver of aliasnaam (DNS-server) voor de SMTP-mail-server. Als u een aliasnaam invoert, moet het IP-adres voor de DNS-server worden ingevoerd onder [Setup] / [Network] / [TCP/IP connections].
My domain name Naam van het bedieningspaneel of een ander domein (e-mailadres) dat wordt gebruikt voor de aanmelding bij de SMTP-server: bijvoorbeeld de domeinnaam in "[email protected]" is "master.com".
My e-mail address Voer uw e-mailadres in. De ontvanger ziet deze naam als afzender. Voer indien mogelijk een werkelijk bestaand e-mailadres in waarnaar de mailserver eventuele foutmeldingen kan terugzenden.
Send via connection Geef op welke TCP/IP-verbinding moet worden gebruikt voor de zendtaak. Let erop dat TCP/IP-verbinding 1 moet worden gebruikt voordat TCP/IP-ver-binding 2 beschikbaar komt.
Predefined recipients Een voorgedefinieerde lijst met maximaal 16 ontvangers, d.w.z. e-mail-adressen waarnaar het bedieningspaneel berichten moet verzenden. De maximale lengte voor een adres van de ontvanger is 60 tekens.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2579
258
etwerkservicesetwerkfuncties en communicatie
Alarmen verzenden per e-mail
Alarmen kunnen niet alleen worden afgedrukt maar ook per e-mail worden verzonden.U kunt de hele alarmlijst verzenden door blok 990 te versturen (zie de paragraaf "Rap-porten verzenden per e-mail").Elk alarm kan worden gekoppeld aan een of meer e-mailadressen in de configuratie vande STMP-client. U kunt onder [Setup] / [Alarm settings] een algemene instelling ver-richten voor de status waarbij alarmen per e-mail moeten worden verzonden. Zie deparagraaf "Alarmbeheer" op blz. 252.
10806AEN
Parameter Beschrijving
Info block Als het opgegeven infoblok een tekstblok is, wordt het in de e-mail opgenomen. Zie de paragraaf "Alarmbeheer" op blz. 252.
Mail to address Definieer de ontvanger.U kunt maximaal acht ontvangers kiezen uit de voorgedefinieerde lijst in het dialoogvenster [Setup STMP Client Service].
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkservicesNetwerkfuncties en communicatie
Rapporten verzenden per e-mail
Tekstblokken kunnen niet alleen worden afgedrukt maar ook per e-mail worden ver-zonden. Alarmblok 990 kan ook als e-mail worden verzonden.
Er kunnen alleen tekstblokken worden verzonden. Alarmblok 990 is het enige systeem-blok dat als e-mail kan worden verzonden. Trend- en receptbestanden kunnen als bij-lagen bij een e-mail worden gevoegd. Er gelden beperkingen voor de toepassing vanUnicode. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.8 "Unicode".
10807AEN
Parameter Beschrijving
Block name Als u de naam van een tekstblok opgeeft, wordt deze naam als onderwerp verzonden.
Send mail signal Een e-mail wordt verzonden als het opgegeven digitale signaal wordt geacti-veerd.
Completion signal Digitaal signaal dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd nadat de e-mail is verzonden. Het signaal wordt gewoonlijk door het bedieningspaneel geactiveerd. Als u de optie [Reset] selecteert, wordt het signaal gereset nadat de e-mail is verzonden.
Mail to address Hier wordt het e-mailadres van de ontvanger ingevoerd. Nadat u op de knop [...] hebt geklikt, kunt u maximaal acht ontvangers selecteren uit een lijst. De lijst met e-mailadressen wordt aangemaakt onder [Setup] / [Network] / [Services] in het dialoogvenster [Create SMTP Client Service].
Append file Voer hier de naam in van een trend- of receptbestand dat als bijlage met de e-mail moet worden verzonden. Als een trend- en receptbestand dezelfde naam hebben, wordt het trendbestand toegevoegd. De bestandsnaam mag geen speciale nationale tekens bevatten, zoals Ä, Ö en Ü.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2599
260
etwerkservicesetwerkfuncties en communicatie
E-mail verzenden via systeemblok
Door een bloksprong naar het systeemblok [E-mail] (993) kunt u berichten afdrukken enverzenden in de bedrijfsmodus.
10810AEN
10811AEN
Parameter Beschrijving
Send e-mail to Voer de ontvanger in. U kunt een adres invoeren of een waarde kiezen uit de algemene lijst, die wordt weergegeven als u op de toets <LIST> drukt bij bedieningspanelen met een toetsenbord of op de toets <MAIL> drukt bij bedieningspanelen met touchscreen.
Subject Voer het onderwerp van het bericht in. Het onderwerp mag maximaal 50 tekens lang zijn. De tekst van het bericht mag uit maximaal 10 regels met elk 50 tekens bestaan.
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkservicesNetwerkfuncties en communicatie
Controller van het bedieningspaneel
Wordt gebruikt voor de RUN/TRANSFER-omschakeling via TCP/IP. Klik op [Edit] envoer het poortnummer in dat voor een verzending moet worden opgegeven. Het poort-nummer hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Schakel de optie [User ID]in als de gebruikersnaam en het wachtwoord vóór de verzending moeten worden opge-geven. Gebruikers worden gedefinieerd onder [Setup] / [Network] / [Accounts].
Transparante modus
Wordt gebruikt voor communicatie in de transparante/pass-throughmodus in eennetwerk met bedieningspanelen via ETHERNET (zie ook hoofdstuk 9.1 "Communicatie"en 9.3 "Netwerkfuncties"). Klik op [Configuration Transparent Mode]. In dit geval moetde eenheid zijn aangesloten via TCP/IP.
WWW-server Met deze functie kunt u de webserver in het bedieningspaneel configureren. Een WWW-server is een programma dat op basis van het client-servermodel en via het HypertextTransfer Protocol (HTTP) bestanden overdraagt die websites aanmaken van Internet-gebruikers (met computers waarop zich HTTP-clients bevinden). Zie ook hoofdstuk 9.3 "Netwerkfuncties in het bedieningspaneel".
Parameter Beschrijving
IP settings Poortnummer 6004 hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Selecteer het gewenste protocol: UDP of TCP.
Inverter / PLC-systems Definieer of de transparante/pass-throughmodus met controller 1 of 2 moet worden verbonden.
Mode Selecteer de transparante of pass-throughmodus als communicatietype. Voer onder [Timeout] een tijdsinterval in seconden in waarna het bedieningspaneel weer van de pass-throughmodus omschakelt naar de bedrijfsmodus als er geen pass-throughcommunicatie heeft plaatsgevonden.
10809AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
2619
262
etwerkaccountsetwerkfuncties en communicatie
9.5 NetwerkaccountsOnder [Setup] / [Network] / [Accounts] kunt u bepalen wie toegang krijgt tot services vanhet bedieningspaneel waarvoor aanmelding nodig is. Met deze functie wordt de autori-satiecontrole gedefinieerd. Dit betekent dat er een gebruikersnaam en een wachtwoordworden aangemaakt voor verschillende gebruikers die toegang moeten krijgen tot ver-schillende services in het netwerk. De accountnamen en wachtwoorden mogen geenspeciale nationale tekens bevatten.
Volgens de afbeelding heeft de account met de naam "Superuser" toegangsrechtenvoor alle netwerkfuncties waarvoor aanmelding nodig is. Met de knoppen kunt uaccounts in de lijst vernieuwen, toevoegen en verwijderen.
Parameter Beschrijving
Account name Als u een accountnaam definieert, worden HTML-pagina's in het bedienings-paneel met wachtwoorden beveiligd. Accounts worden gedefinieerd onder [Setup] / [Network] / [Accounts].
Password Voer een wachtwoord in. Alle HTML-pagina's worden beveiligd met deze accountnaam en dit wachtwoord.Als u een specifieke pagina met een andere accountnaam en een ander wachtwoord wilt beveiligen, moet de volgende code aan de HTML-kop worden toegevoegd:<HTML><HEAD><META name="superuser"1) content="12345"></HEAD>Bevat de rest van de HTML-code.</HTML>
1) "superuser" staat voor de accountnaam en "12345" voor het wachtwoord.
De kop moet de bovengenoemde code bevatten. De parameters Name en Contentmoeten een accountnaam of wachtwoord hebben.
10809AEN
NN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9NetwerkaccountsNetwerkfuncties en communicatie
Toegangsrechten
Parameter Beschrijving
Account name Voer een accountnaam in.
Password Voer een wachtwoord voor de account in.
Parameter Beschrijving
Serial connect De gebruiker kan een seriële verbinding tot stand brengen (PPP). Deze optie moet worden ingeschakeld.
Access terminal controller
Wordt gebruikt voor de RUN/TRANSFER-omschakeling via TCP/IP. Deze optie moet worden ingeschakeld.
FTP Access De gebruiker heeft leestoegang tot de FTP-server (bedieningspaneel).
FTP Write De gebruiker heeft schrijftoegang tot de FTP-server. Hiervoor is ook FTP-toe-gang nodig.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
26310
264
lgemene technische gegevensechnische gegevens en maatbladen
10 Technische gegevens en maatbladen10.1 Algemene technische gegevens
Display
DOP11A-10 DOP11A-20 DOP11A-30 DOP11A-40 DOP11A-50
Grafische resolutie (pixels)
Geen afbeelding 240 x 64 320 x 240 320 x 240 640 x 480
Regels x aantal tekst-tekens
2 x 20 Afbeelding
Actieve beeldscherm-grootte, b x h
73,5 x 11,5 mm 127,2 x 33,9 mm 115,2 x 86,4 mm 115,2 x 86,4 mm 211,2 x 158,4 mm
Achtergrondverlich-ting
50.000 uur bij een omgevingstemperatuur van +25°C. LED.
50.000 uur bij een omgevingstempe-ratuur van +25°C. Touchscreen. CFL.
50.000 uur bij een omgevingstempe-ratuur van +25°C. CFL.
50.000 uur bij een omgevingstempe-ratuur van +25°C. Touchscreen.
Contrastinstelling Via schuifregelaar; positie: rechtsbo-ven aan achterkant van bedienings-paneel.
Via systeemblok
Beeldscherm LCD-beeldscherm (vloeibare kristal-len), monochroom, 2 regels met elk 20 tekens, teken-grootte van 5 mm
LCD-beeldscherm (vloeibare kristal-len), 240 x 64 pixels, monochroom, 4 regels met elk 20 tekens of 8 regels met elk 40 tekens.
LCD-beeldscherm (vloeibare kristal-len), 320 x 240 pixels, 256 kleuren (afbeeldingen en tekst)
LCD-beeldscherm (vloeibare kristal-len), 320 x 240 pixels, 256 kleuren (afbeeldingen en tekst)
TFT-beeldscherm, 640 x 480 pixels, 256 kleuren (afbeeldingen en tekst)
AT
Pi
fkVA
Hz
n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10Algemene technische gegevensTechnische gegevens en maatbladen
Technische gegevens
DOP11A-10 DOP11A-20 DOP11A-30 DOP11A-40 DOP11A-50
Toetsenbord • Numeriek blok• Navigatieblok• 3 functie-
toetsen• Geen LED's
• Numeriek blok• Navigatieblok• 8 functie-
toetsen• 16 LED's
(rood/groen)
Touchscreen • Numeriek blok• Navigatieblok• 16 functietoetsen• 16 LED's
(rood/groen)
Touchscreen
Materiaal toetsen-bord / voorzijde paneel
Membraantoetsen-bord met polyester kapjesOverlay Autotex F207 met bedrukte achterzijde1 miljoen bewerkin-gen
Membraantoetsen-bord met polyester kapjesOverlay Autotex F207 met bedrukte achterzijde1 miljoen bewerkin-gen
TouchscreenPolyester op glas1 miljoen bewerkin-gen
Membraantoetsen-bord met polyester kapjesOverlay Autotex F207 met bedrukte achter-zijde1 miljoen bewerkingen
TouchscreenPolyester op glas1 miljoen bewerkingen
Grafische objecten Nee Ja
Real-timeklok ±10 PPM + foutweergave door omgevingstemperatuur en voedingsspanning.Max. totale foutweergave: 1 minuut/maand = 12 minuten/jaar.
De levensduur van de batterij van de real-timeklok is ca. 10 jaar.
Voedingsspanning DC 24 V (DC 20-30 V), 3-polige aansluiting CE AC 100-240 V, 50/60 Hz, 3-polige aanslui-ting CE
De voeding moet voldoen aan de eisen voor SELV conform IEC 950 of IEC 742. UL: de voedingsspanning moet worden aangesloten volgens de bepalingen
voor voedingsspanningsklasse 2.
Stroomverbruik bij bedrijfsspanning
Max.: 200 mA Zonder belasting: 300 mAMax. belasting: 450 mA
Max.: 400 mA Zonder belasting: 300 mAMax. belasting met uitbreidingskaart: 550 mA
Max.: 0,17 – 0,35A (AC 240 – 100 V)
Omgevings-temperatuur
0 tot +50°C
Opslagtemperatuur –20 tot +70°C
Luchtvochtigheid Max. 85% (niet condenserend)
Frontafmetingenb x h x d
142 x 90 x 3,5 mm 214 x 194 x 6 mm 200 x 150 x 5 mm 276 x 198 x 5,7 mm 290 x 247 x 6 mm
Inbouwdiepte 29 mm zonder Sub-D-aansluiting en 96,5 mm met Sub-D-aansluiting
69 mm zonder Sub-D-aansluiting en 110 mm met Sub-D-aansluiting
70 mm zonder Sub-D-aansluiting en 70 mm met Sub-D-aansluiting
87 mm zonder Sub-D-aansluiting en 110 mm met Sub-D-aansluiting
109 mm zonder Sub-D-aansluiting en 130 mm met Sub-D-aansluiting
Beveiligingsniveau front
IP65, NEMA 4, NEMA 4X (alleen voor binnenzijde) IP65, NEMA 4
Beveiligingsniveau achterzijde
IP20
Beschermingsmateri-aal achterzijde
Aluminium/zink Geel-gechromatiseerd plaatstaal
Gewicht Zonder Sub-D-aan-sluiting: 0,5 kg
Zonder Sub-D-aan-sluiting: 1,5 kg
Zonder Sub-D-aan-sluiting: 1,5 kg
Zonder Sub-D-aan-sluiting: 1,7 kg
Zonder Sub-D-aan-sluiting: 3,3 kg
Geheugen Flashgeheugen: 64 kB voor toepas-sing
Flashgeheugen: 400 kB voor toepassing Flashgeheugen: 1600 kB voor toepassing
EMC-tests op bedie-ningspaneel
Het bedieningspaneel voldoet aan de vereisten volgens paragraaf 4 van de EMC-richtlijn 89/336/EEG. Getest volgens: EN50081-1 (emissie) en EN50082-2 (immuniteit).
UL-goedkeuring UL 508, UL 1604 (klasse I div 2)
DNV-certificering Certificaat van Det Norske Veritas Typgodkännande in de klassen temperatuur A, luchtvochtigheid B, vibratie A, beschermkap C (alleen afdekking voorzijde).
Uitbreidingsplaatsen Geen 1 uitbreidingsplaats 1 uitbreidingsplaats 2 uitbreidingsplaatsen 2 uitbreidingsplaatsen
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Pi
fkVA
Hz
n
265
10
266
lgemene technische gegevensechnische gegevens en maatbladen
Functionaliteit
Communicatie
DOP11A-10 DOP11A-20 DOP11A-30 DOP11A-40 DOP11A-50
Alarmbeheer Nee Ja
Intervallen per tijdkanaal 4
Receptbeheer Ja
Pass-throughmodus Ja
Dubbel protocol Ja
Webserver Nee Ja, met ETHERNET-optie
Afdrukfunctie Ja
DOP11A-10 DOP11A-20 DOP11A-30 DOP11A-40 DOP11A-50
Seriële interfaces Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommuni-catie.• RS-232• RS-485/RS-
422Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommuni-catie.• RS-232• RS-422
Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommuni-catie.• RS-232• RS-422• RS-485Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommuni-catie.• RS-232• RS-422
Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommuni-catie.• RS-232• RS-422
Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Veldbus via optionele insteekplaats
Geen mogelijkheid voor optie.
PROFIBUS DP ofETHERNET
• PROFIBUS DP en/of
• ETHERNET
• PROFIBUS DP en/of
• ETHERNET
Seriële poort RS-422 25-polige Sub-D-aansluiting, gemonteerde bus met standaardbevestigingsschroeven 4-40 UNC.
Seriële poort RS-232 9-polige Sub-D-aansluiting, gemonteerde steker met standaardbevestigingsschroeven 4-40 UNC.
Seriële poort RS-485 RS-422 en RS-485 zijn gecombineerd in de 25-polige Sub-D-aansluiting.Gemonteerde bus met standaard-bevestigings-schroeven 4-40 UNC.
4-polig aansluit-contact, gemon-teerde steker
AT
Pi
fkVA
Hz
n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10PinbezettingTechnische gegevens en maatbladen
10.2 Pinbezetting
RS-232
RS-485 Geldt alleen voor DOP11A-10.
Sub-D9-polige steker
Klem-nummer
Omschrijving Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
1 +5 V >200 mA 1) Ä
2 TxD Æ
3 RxD Ä
5 0V
7 CTS Ä
8 RTS Æ
9
1) Niet aangesloten
6
7
8
95
4
3
2
1
Sub-D 25-polige bus
Klem-nummer
Omschrijving Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
2 Tx/Rx+ È
15 Tx/Rx– È
6 Tx/Rx –/ 120 Ê 1)
19 Tx/Rx+ 1)
7,8 0V
1) Doorverbinding tussen 6 en 19 activeert 120 W afsluitweerstand van de RS-485-bus.
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
5
4
3
2
1
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Pi
fkVA
Hz
n
267
10
268
inbezettingechnische gegevens en maatbladen
Geldt alleen voor DOP11A-30.
RS-422
Sub-D 9-polige steker
Klem-nummer
Omschrijving Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
1 Tx / Rx+ È
2 Tx / Rx– È
3 0V
4 ×
1
2
3
4
Sub-D 25-polige bus
Klem-nummer
Omschrijving Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
2 +TxDÆ
15 –TxD
3 +RxDÄ
16 –RxD
4 +RTSÆ
17 –RTS
5 +CTSÄ
18 –CTS
20 1)
21 1)
7,8 0V
14 +5 V <50 mA Æ
12,13, 24,25
2) +5 V >200 mA Ä
9 3) TxD Æ
10 3) RxD Ä
22 3) CTS Ä
23 3) RTS Æ
1) Klemnummer 20 intern aangesloten in het bedieningspaneel op klemnummer 21
2) Geldt alleen voor DOP11A-10
3) Gereserveerd
6
7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
5
4
3
2
1
PT
Pi
fkVA
Hz
n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10PinbezettingTechnische gegevens en maatbladen
PROFIBUS-DP (optiekaart)
ETHERNET 10 Base T (optiekaart)
Sub-D 9-polige bus
Klem-nummer
Omschrijving Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
1
2
3 RxD/TxD-P È
5 DGND
7
8 RxD/TxD-NS È
9
6
7
8
9
5
4
3
2
1
RJ45-bus Klem-nummer
Omschrijving Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
1 Tx+ Æ
2 Tx– Æ
3 Rx+ Ä
6 Rx– Ä
1
8
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Pi
fkVA
Hz
n
269
10
270
OP11A-10echnische gegevens en maatbladen
10.3 DOP11A-10
53454AXX
Sch
au
msto
ffra
nd
Rü
cka
nsic
ht
Fro
nta
nsic
ht
Dra
ufs
ich
t
Se
ite
na
nsic
ht
Fo
am
ed
ge
Sch
au
msto
ffra
nd
Fo
am
ed
ge
14
2
90
6.5 78
19
5.5
43
.5
Ma
x 8
02
8.5
3
80 ±1
121 ±
1
78
0.5
4.5
4.5
12
11
8
M4
x1
4
12
Ø4
.5 -
4st
13
0
Te
rmin
al L
och
bild
Te
rmin
al h
ole
pa
tte
rn
DO
P11
A-1
0
DO
P11
A-1
0
12
3
DC
24 V
RS
-42
2 / 4
85
LE
D
Ko
ntr
ast
Co
ntr
ast
RS
-23
2
Re
ar
vie
wF
ron
t vie
wS
ide
vie
w
To
p v
iew
DT
Pi
fkVA
Hz
n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10DOP11A-20Technische gegevens en maatbladen
10.4 DOP11A-20
53455AXX
Rückansic
ht
Fro
nta
nsic
ht
DO
P11
A-2
0
Dra
ufs
icht
Seitenansic
ht
Fo
am
ed
ge
Term
inal Lochbild
Term
inal hole
pattern
19
0±2
x 1
53
±2
DC
24
VR
S-2
32
RS
-42
2
99
.75
99
.75
DO
P11A
-20
Te
xt
str
ips
Sch
au
msto
ffra
nd
Sch
au
msto
ffra
nd
Exp
an
sio
n
Fo
am
ed
ge
Ø1
0 -
4st
Ø4
.5 -
8st
19
.25
16
11
9.2
5
21
4
18
8
8181
194
14922.5 22.5
ma
x 1
10
ma
x 7
6
Te
xt
str
ips
M4
x1
5
39
30
6
Rear
vie
wF
ront vie
wS
ide v
iew
Top v
iew
Te
xts
tre
ife
n
Au
fma
ß f
ür
Fe
ldb
usste
cke
r
Te
xts
tre
ife
n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Pi
fkVA
Hz
n
271
10
272
OP11A-30echnische gegevens en maatbladen
10.5 DOP11A-30
53458AXX
Rü
cka
nsic
ht
Ein
ba
um
aß
fü
r D
OP
11
A-3
0
Insta
lla
tio
n D
ime
nsio
n f
or
DO
P11
A-3
0
Fro
nta
nsic
ht
Se
ite
na
nsic
ht
DC
24
V
18
8
139
18
39
8
RS
-23
2R
S-4
85
20
0
69
5
150
RS
-42
2
Sch
au
msto
ffra
nd
Fo
am
ed
ge
138 8.78.7 ma
x 7
6
max 76
2.5 mm Innensechskantschlüssel
2.5 mm Hex KeySchaumstoffrandFoam edge
Dra
ufs
ich
t
Exp
an
sio
n
DO
P11A
-30
DO
P11
A-3
0
12
3
DC
24 V
RS
-232
RS
-422
RS
-485
43
21 Tx/Rx+
Tx/Rx-
0 V
Re
ar
vie
wF
ron
t vie
w
Sid
e v
iew
To
p v
iew
Au
fma
ß f
ür
Fe
ldb
usste
cke
r
DT
Pi
fkVA
Hz
n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10DOP11A-40Technische gegevens en maatbladen
10.6 DOP11A-40
53459AXX
Rückansic
ht
Fro
nta
nsic
ht
Seitenansic
ht
DC
24 V
RS
-232
RS
-422
Schaum
sto
ffra
nd
Foam
edge
Dra
ufs
icht
Text str
ips
Term
inal Lochbild
Term
inal hole
pattern
252±2 x
153±2
276
194
14922.5 22.5
max 1
10
60
285.2
184
14
78
max 7
6
Expansio
n
Text str
ips
M4x15
131
131
Ø10 -
4st
Ø4.5
- 8
st
18
161
8181
DO
P11A
-40
DO
P11A
-40
Rear
vie
wF
ront vie
wS
ide v
iew
Top v
iew
Texts
treifen
Texts
treifen
Aufm
aß
für
Feld
busste
cker
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Pi
fkVA
Hz
n
273
10
274
OP11A-50echnische gegevens en maatbladen
10.7 DOP11A-50
53459AXX
Rü
cka
nsi
cht
Fro
nta
nsi
cht
Se
iten
an
sich
t
AC
10
0 -
24
0 V
Pro
g.
switc
hR
S-2
32
RS
-42
2
Sch
au
mst
offra
nd
Fo
am
ed
ge
Dra
ufs
ich
tTe
xt s
trip
s
Term
ina
l Lo
chb
ild
Term
ina
l ho
le p
att
ern
25
2±2
x 1
53
±2
26
51
51
0
ma
x 7
5
Au
fma
ß f
ür
Fe
ldb
uss
teck
er
M4
x20
13
71
37
Ø4
.5 -
8st
55 5
72
107107
30
max 70
2023 174
2472
90
21
4 x
16
1
13
0
54
86
1
DO
P11A
-50
DO
P11
A-5
0
Re
ar
vie
wF
ron
t vi
ew
Sid
e v
iew
Top
vie
w
Text
stre
ifen
Dre
hsc
ha
lter
Exp
an
sio
n
DT
Pi
fkVA
Hz
n
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
11MembraantoetsenbordAppendix
11 Appendix11.1 Membraantoetsenbord
Oplosmiddelvastheid voor Autotex 2Voor het materiaal onschadelijke stoffen
Het materiaal van het bedieningspaneel is Autotex 2. Volgens DIN 42 115, deel 2 kandit materiaal gedurende een periode van meer dan 24 uur worden blootgesteld aan devolgende stoffen, zonder daarbij een zichtbare verandering te ondergaan:
Autotex vertoont bij een inwerktijd van minder dan een uur volgens DIN 42 115, deel 2geen zichtbare veranderingen ten gevolge van ijsazijn.
• Ethanol • Formaldehyde 37% – 42%
• Cyclohexanol • Acetaldehyde
• Diacetonalcohol • Alifatische koolwaterstof
• Glycol • Toluol
• Isopropanol • Xyleen
• Glycerine • Lakbenzine
• Methanol • Mierenzuur <50%
• Triacetine • Azijnzuur <50%
• Dowanol DRM/PM • Fosforzuur <30%
• Aceton • Zoutzuur <36%
• Methylethylketon • Salpeterzuur <10%
• Dioxan • Trichloorazijnzuur <50%
• Cyclohexanon • Zwavelzuur <10%
• Methylisobutylketon • Tapolie
• Isoforon • Dieselolie
• Ammoniak <40% • Lijnolie
• Natriumhydroxide <40% • Paraffineolie
• Kaliumhydroxide <30% • Geblazen ricinusolie
• Alkalicarbonaat • Siliconenolie
• Bicarbonaat • Terpentinevervanger
• Bloedloogzout/kaliumferricyanide • Universele remolie
• Acetonitril • Decon
• Natriumbisulfaat • Kerosine
• 1.1.1 Trichloorethaan • Waspoeder
• Ethylacetaat • Wasverzachter
• Diethylether • IJzer (III)-chloride
• n-butylacetaat • IJzer (II)-chloride
• Amylacetaat • Dibutylftalaat
• Ethyleenglycolmonobutylether • Diethylftalaat
• Ether • Natriumcarbonaat
• Natriumhypochloride <20% • Zoet water
• Waterstofperoxide <25% • Zout water
• Kaliumcarbonaat • Teepol
• Motorbenzine
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
27511
276
embraantoetsenbordppendix
Schadelijke stoffenHet bedieningspaneel mag niet in aanraking komen met de volgende stoffen.
Stoffen die geen kleurverandering veroorzaken
De volgende actieve stoffen veroorzaken in een periode van 24 uur en bij een tempera-tuur van 50°C geen kleurverandering:
Stoffen die wel een kleurverandering veroorzaken
Bij nauwkeurig onderzoek konden lichte kleurveranderingen worden vastgesteld alsgevolg van contact met de volgende stoffen:
• Geconcentreerde minerale zuren
• Geconcentreerde logen
• Hogedrukstoom van meer dan 100°C
• Benzylalcohol
• Dichloormethaan
• Top Job • Druivensap • Ariel
• Ajax • Jet Dry • Melk
• Persil • Vim • Gumption
• Koffie • Wisk • Domestos
• Fantastic • Lenor • Vortex
• Formula 409 • Downey • Windex
• Tomatensap
• Tomatenketchup
• Citroensap
• Mosterd
MA
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
11Systeemprogramma downloadenAppendix
11.2 Systeemprogramma downloadenHet bedieningspaneel wordt geleverd met een systeemprogramma (besturings-systeem) dat bij de levering in het geheugen van het bedieningspaneel is opgeslagen.Het systeemprogramma kan worden vervangen, bijvoorbeeld door een nieuwere versie.De volgende uitrusting is noodzakelijk om het systeemprogramma naar het bedienings-paneel te verzenden:• PC• Verbindingskabel tussen pc en bedieningspaneel (PCS11A)• PC-programma SYSLOAD.EXE (System Loader, symbool in de programmagroep
DOP-Tools)• Bestand met nieuw systeemprogramma
Zo voert u de verzending uit:1. Sluit de verbindingskabel aan tussen de pc en het bedieningspaneel.2. Start het pc-programma door in het Start-menu de opties [Programma's] / [Drive
Operator Panels DOP] / [DOP Tools] / [DOP System Loader] te selecteren.
In het bedieningspaneel hoeven geen instellingen te worden verricht.U kunt de communicatiepoort en de verzendsnelheid definiëren onder [Options] /[Comm Settings] in [DOP-Tools] / [DOP System Loader].
Als u een nieuw systeemprogramma (*.bin-bestand) wilt downloaden en dit niet lukt nadatu in [DOP-Tools] / [DOP System Loader] op [Send] hebt geklikt, komt het bedienings-paneel automatisch in de sysload-modus terecht. Zodra het bedieningspaneel zich indeze modus bevindt, kunt u opnieuw proberen het systeemprogramma te downloaden.
Als u het systeemprogramma vervangt door een oudere versie, moet het selectievakjevoor de vervanging van de controllerdriver worden ingeschakeld.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
27712
278
12 IndexAAanmelden ........................................................197Aansluiting basisapparaat ...................................23Aansluiting op een pc ..........................................24Aansluiting optie PFE11A Ethernet .....................29Aansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DP ..........30Aansluiting RS-422 .............................................28Aansluiting RS-485 .............................................25Aansluiting Siemens S7 via MPI & PCM11A ......31Aansluiting UWS11A ...........................................28Aanwijsinstrument, grafisch object ....................136Accessoires .........................................................20Adressering van parameters en variabelen ........62Afdrukken definiëren .........................................200Alarmbanner .....................................................143Alarmbeheer ............................................ 184, 252Alarmberichten ..................................................185Alarmbibliotheek ALARMS ................................239Alarmen
alarmbericht ................................................185alarmen groeperen .....................................184alarmgroepen definiëren ............................184beheer ........................................................184grafische alarmpagina ................................190import .........................................................187in bedrijfsmodus .........................................188instellingen .................................................186verzenden per e-mail ..................................258
Alarmimport .......................................................187Alarminstellingen ...............................................186Alfanumeriek toetsenbord .................................157Alfanumerieke toetsen ........................................35Algemene parameters .............................. 118, 159Analoge grafische objecten ...............................127Analoge klok, grafisch object ............................145Analoge numerieke tabel, grafisch object .........151Analoge opvulling, grafisch object ....................144Analoog numeriek object ..................................132Applet bedieningspaneel ...................................242Applet, ondertekend ..........................................243ASCII-objecten ..................................................137
BBDTP ................................................................252BDTP-client .......................................................253BDTP-server ............................................ 255, 256BDTP-stationswijziging .......................................95Bedieningspaneel gebruiken als communicatie-interface ............................................................225Bedieningspaneel weergeven .............................78Bedieningspaneel wijzigen ..................................72
Bedieningspaneelopties ................................... 110Bedrijfsfouten ..................................................... 50Bedrijfsmodus (RUN) ......................................... 40Bedrijfssoorten (RUN en SETUP) ...................... 38Bedrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneel ............................................... 48Berekening van technische eenheden .....118, 159Bericht, grafisch object ..................................... 150Berichtenbibliotheek ......................................... 182Besturing ............................................................ 12Besturing, grafisch ........................................... 118Beveiligingsniveaus definiëren ......................... 196Bibliotheek
ALARMS .................................................... 239HTML ......................................................... 239IMAGES ..................................................... 241RECIPE ..................................................... 239stambibliotheek .......................................... 238TRENDS .................................................... 240
Block list ............................................................. 99Block manager ...........................................99, 115
instellingen ................................................. 115Blok .................................................................... 56
aanmaken (met de Block manager) ............ 73blokkop definiëren ....................................... 75definiëren ..................................................... 74programmeren ............................................. 80
Blokken aan alarmen koppelen ........................ 189Bootfouten .......................................................... 49
CCGI-script ......................................................... 247Communicatie, effectieve ................................... 53Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07 ................................................. 59
adressering van parameters en variabelen ....................................... 62
communicatie met regelaars in samenstelling met RS-485 ............. 64
communicatie-instellingen in HMI-Builder ... 60geïndexeerde communicatie met regelaars
in samenstelling met RS-485 .......... 65seriële verbinding tussen bedieningspaneel
en regelaar ..................................... 59Communicatie met twee controllers ................. 220Communicatiepoort instellen ............................ 200Configuratiemodus (SETUP) .............................. 39Contrastinstelling ............................................... 39Controller van het bedieningspaneel ............... 261Controller vervangen .......................................... 72
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
12
DData-uitwisseling tussen controllers ..................221Datumnotatie .....................................................108De trendgrootte berekenen ...............................213Diagram, grafisch object ...................................134Digitaal symbool, grafisch object ......................129Digitale grafische objecten ................................126Digitale klok, grafisch object .............................146Digitale opvulling, grafisch object ......................130Digitale tekst, grafisch object ............................128Display ..............................................................264Door de gebruiker gedefinieerde systeemtaal ..204DOP11A-10, opbouw van het apparaat ..............15DOP11A-20, opbouw van het apparaat ..............16DOP11A-30, opbouw van het apparaat ..............17DOP11A-40, opbouw van het apparaat ..............18DOP11A-50, opbouw van het apparaat ..............19Drivers bijwerken
van diskette ..................................................71van het internet .............................................70
Drivers installeren ...............................................70Dubbele driver ...................................................220Dynamische bitmaps gebruiken ........................126Dynamische eigenschappen .............................120Dynamische tekstobjecten ................................161
EEerste inschakeling .............................................32E-mail verzenden via systeemblok ...................260ETHERNET
10 Base T (optiekaart) ................................269netwerkcommunicatie .................................230verbindingen ...............................................231
FFoutenlijst ............................................................50Foutmeldingen ....................................................49Frequentieregelaar, koppeling ............................11FTP-server ............................................... 237, 256Functies, bedieningspaneel ................................35Functietoetsen ..................................................210
algemene ....................................................210definiëren ............................................. 78, 210geïntegreerde ...............................................36lokale ..........................................................210naar een blok gaan .....................................213
G"Geen protocol"-modus ............................ 225, 251Geïntegreerde functietoetsen .............................36Gereserveerde tekens ........................................36Grafisch-blokmanager .........................................81
cursor ...........................................................81muis ..............................................................81
objecten aanmaken ..................................... 84objecten groeperen ...................................... 87objecten positioneren .................................. 85openen ......................................................... 81symbolen ..................................................... 88tabellen maken ............................................ 87toetsen ......................................................... 81toolbox ......................................................... 83verschillende objecten selecteren ............... 84
Grafische blokken afdrukken ........................... 199Grafische blokken bedienen ............................ 153Grafische objecten ........................................... 125
aanwijsinstrument ...................................... 136alarmbanner .............................................. 143analoge klok .............................................. 145analoge numerieke tabel ........................... 151analoge opvulling ....................................... 144analoog numeriek ...................................... 132ASCII ......................................................... 137bericht ........................................................ 150diagram ...................................................... 134digitaal symbool ......................................... 129digitale klok ................................................ 146digitale opvulling ........................................ 130digitale tekst ............................................... 128dynamische analoge .................................. 127dynamische bitmaps beheren .................... 126dynamische digitale ................................... 126meerkeuze ................................................. 148meervoudsymbool ..................................... 147schuifregelaar ............................................ 138snelheidsmeter .......................................... 142sprong ........................................................ 131staafdiagram .............................................. 133statische/dynamische ................................ 125tiptoets ....................................................... 149trend .......................................................... 139
Grafische weergave en besturing .................... 118
HHMI-Builder
beschrijving .................................................. 57communicatie-instellingen ........................... 60drivers bijwerken .......................................... 70installeren .................................................... 57menu ............................................................ 58project aanmaken ........................................ 68starten .......................................................... 68statusregel ................................................... 58systeemvoorwaarden .................................. 57taal kiezen ................................................... 68
HTML-bestanden opslaan via FTP .................. 250HTML-bibliotheek ............................................. 239
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
27912
280
IInbedrijfstelling ....................................................32Index in de netwerkclient ..................................252Indexadressering ..............................................178Inleiding ................................................................9Installatie .............................................................22
HMI-Builder ..................................................57UL-conform ...................................................23
Invoerfeedback .................................................244I/O-browser .........................................................79I/O-kruisreferentie ...............................................95I/O-wijziging ........................................................94
JJava-console activeren .....................................244Joystickfuncties ...................................................42
KKabelspecificatie
ETHERNET ..................................................29PROFIBUS ...................................................31RS-485 .........................................................27
Kleuren .............................................................118Koppeling aan SEW-frequentieregelaar .............11
LLandinstellingen ................................................107LED's ................................................................209
definiëren ......................................................78Lettertype ..........................................................119Lettertype van het bedieningspaneel ................206
MMaatblad
DOP11A-10 ................................................270DOP11A-20 ................................................271DOP11A-30 ................................................272DOP11A-40 ................................................273DOP11A-50 ................................................274
Macro’s .............................................................217activeren .....................................................219bewerken ....................................................219toevoegen ...................................................217
Manoeuvreerbare objecten ...............................153analoge objecten ........................................154digitale objecten .........................................154selecteren ...................................................153
Meerkeuze, grafisch object ...............................148
Meervoudige-taalfuncties ................................. 207Meervoudsymbool, grafisch object ................... 147Membraantoetsenbord ..................................... 275Menu
Block list ...................................................... 99Block manager .....................................99, 115Edit .............................................................. 98[File] ............................................................. 97Functions ................................................... 102Help ........................................................... 117I/O cross reference .................................... 100Layout ........................................................ 116Name list .................................................... 100Object ........................................................ 116Set up ........................................................ 103Symbol manager ....................................... 100Tool bar ..................................................... 101Transfer ..................................................... 117View ............................................................. 99Window ...................................................... 117
Modemaansluiten .................................................. 227instellingen ................................................. 168verzending ................................................. 167
Montage ............................................................. 12
NName list .......................................................... 100Netwerkcommunicatie ...................................... 229
adviezen .................................................... 250beperkingen ............................................... 250FTP-Server ................................................ 237seriële ........................................................ 232STMP-client ............................................... 242via ETHERNET .......................................... 230
Netwerkservices ............................................... 252
OOmvang van de levering .................................... 14Ondertekende applet ....................................... 243Op tekst gebaseerde weergave en besturing .. 159Oplosmiddelvastheid ........................................ 275Opstelling van het bedieningspaneel ................. 12Optiekaart
ETHERNET 10 Base T .............................. 269PROFIBUS-DP .......................................... 269
Opties ................................................................. 20bedieningspaneel ...................................... 110
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
12
PPass-throughmodus ..........................................224Pass-throughmodus via ETHERNET ................251Pijltoetsen ...........................................................36Pinbezetting ......................................................267
RS-232 .......................................................267RS-422 .......................................................268RS-485 .......................................................267
Printeraansluiting ..................................................198instellingen .................................................200status ..........................................................201stuurcodes ..................................................201
PROFIBUS-DP (optiekaart) ..............................269Programmeersoftware
beschrijving ..................................................57drivers bijwerken ..........................................70HMI-Builder starten ......................................68installeren .....................................................57menu ............................................................58project aanmaken .........................................68statusregel ....................................................58taal kiezen ....................................................68
Programmering ............................................ 11, 52Project
aanmaken .....................................................68afdrukken ....................................................198instellingen wijzigen ......................................72overdragen ...................................................44verzenden ...................................................163
Project aanmaken ...............................................52blokken .........................................................56effectieve communicatie ...............................53menustructuur ..............................................55programmeren van een project ....................52signaalformaten ............................................56
Project overdragen ..............................................44Project verzenden .............................................163
verzendinstellingen .....................................164Projecten afdrukken ..........................................198Projectinstellingen wijzigen .................................72
RRandapparatuur ............................................... 111Rapporten verzenden per e-mail ..................... 259Real-timeklok instellen ....................................... 40Recept toevoegen ............................................ 193Recept verwijderen .......................................... 194Receptbeheer .................................................. 190
aanmaken .................................................. 193receptgrootte berekenen ........................... 191toevoegen .................................................. 193verwijderen ................................................ 194verzenden .................................................. 193via controllerprogramma ............................ 194
Receptbibliotheek RECIPE .............................. 239Receptdirectory ................................................ 192
in bedrijfsmodus ........................................ 192Recepten aanmaken en verzenden met het controllerprogramma ........................................ 194Recepten aanmaken op het bedieningspaneel ............................................. 193Recepten verzenden aan de controller ............ 193Receptgrootte berekenen ................................ 191Receptinstellingen ............................................ 191Regelaar
communicatie in samenstelling met RS-485 ........................................... 64
geïndexeerde communicatie in samenstelling met RS-485 ............. 65
Reparatie ........................................................... 51Returncodes ....................................................... 50RS-485
communicatie met regelaars ....................... 64geïndexeerde communicatie met
regelaars ......................................... 65
SSchaalverdeling van technische eenheden ................................................. 118, 159Schadelijke stoffen ........................................... 276Schakelaars ....................................................... 38Schuifregelaar, grafisch object ......................... 138Seriële netwerkcommunicatie .......................... 232Seriële verbinding .............................................. 59Seriële verzending ........................................... 167Service ............................................................... 51Signaalformaten ................................................. 56Signaalpaketten ............................................... 251Snelheidsmeter, grafisch object ....................... 142Spiegeling bedieningspaneel ........................... 242Sprong, object .................................................. 131SSI-script ......................................................... 245Staafdiagram, grafisch object .......................... 133Stambibliotheek ............................................... 238
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
28112
282
Statusweergave ..................................................12STMP-client ............................................. 242, 257Storingsinformatie ...............................................49Stuurcodes voor de printer ................................201Symbolen
maken ...........................................................88Symboolmanager ................................................91
bewerken ......................................................92dupliceren .....................................................92exporteren ....................................................91functie More ..................................................92importeren ....................................................91maken ...........................................................92statisch symbool ...........................................93verwijderen ...................................................93
Systeemprogramma downloaden .....................277Systeemsignalen ...............................................103
TTaal kiezen ..........................................................68Taalindex ..........................................................205Talenbeheer ......................................................202
crossreference ............................................205object kopiëren ...........................................205taalindex .....................................................205toepassing ..................................................202Unicode ......................................................205
TCP/IP-verzending ............................................167Technische gegevens .......................................264
algemeen ....................................................265communicatie .............................................266display ........................................................264functionaliteit ..............................................266
Tekstdigitale tekst, object ....................................128
Tekstblokken afdrukken ....................................199Tekstblokken bedienen .....................................162Tekstblokmanager
definiëren ......................................................90muis ..............................................................89openen .........................................................89toetsen ..........................................................89toolbox ..........................................................90
Tekstobjecten, dynamische ..............................161Tijdkanalen definiëren .......................................201Tijdnotatie .........................................................108Tijdsturing .........................................................201Tiptoets, grafisch object ....................................149Toegang ................................................... 120, 160Toepassingsgebied ...............................................6Toepassingstaal ................................................203Toepassingstalen in de bedrijfsmodus. .............205Toetscombinaties ................................................36
Toetsenbord van het bedieningspaneel ............. 35Tool bar ............................................................ 101Toolbox
grafisch-blokmanager .................................. 83tekstblokmanager ........................................ 90
Touchscreen .................................................... 156Transparante modus ................................ 222, 261Transparente modus via ETHERNET .............. 251Trendbibliotheek TRENDS ............................... 240Trenddata verzenden ....................................... 216Trends .............................................................. 213
de trendgrootte berekenen ........................ 213historisch ................................................... 213real-timetrend ............................................ 214trenddata ................................................... 216trendobjecten ..................................... 139, 214
Typeaanduiding ................................................. 14Typeplaatje ........................................................ 14
UUitbreidingskaarten
PFE11A voor ETHERNET TCP/IP ............ 170PFP11A voor PROFIBUS-DP .................... 175
UL-conforme installatie ...................................... 23Unicode ............................................................ 206
beperkingen ............................................... 208in de programmeersoftware ....................... 206
VVeiligheidsaanwijzingen ................................... 5, 7Veiligheidsfunctie ................................................. 6Verbinding
ETHERNET ............................................... 231seriële .......................................................... 59
Verwijdering ......................................................... 6Verzending
alarmen per e-mail ..................................... 258modem ....................................................... 167seriële ........................................................ 167TCP/IP ....................................................... 167
Verzendinstellingen, projecten ......................... 164Voeding .............................................................. 23
WWaarschuwingen ................................................. 5Wachtcursor ..................................................... 244Wachtwoord
overkoepelend ........................................... 198Wachtwoorden ................................................. 196
definiëren ................................................... 197voor projectverzending .............................. 197wijzigen terwijl het systeem in bedrijf is ..... 198
Weergave, grafisch .......................................... 118WWW-server ............................................ 245, 261
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Adressenopgave
AdressenopgaveDuitsland
HoofdkantoorFabriekVerkoop
Bruchsal SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGErnst-Blickle-Straße 42 D-76646 BruchsalPostfach 3023 · D-76642 Bruchsal
Tel. +49 7251 75-0Fax +49 7251 75-1970http://[email protected]
Service Competence Center
Midden Reductoren / Motoren
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGErnst-Blickle-Straße 1 D-76676 Graben-Neudorf
Tel. +49 7251 75-1710Fax +49 7251 [email protected]
Midden Elektronisch
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGErnst-Blickle-Straße 42 D-76646 Bruchsal
Tel. +49 7251 75-1780Fax +49 7251 [email protected]
Noord SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGAlte Ricklinger Straße 40-42 D-30823 Garbsen (bij Hannover)
Tel. +49 5137 8798-30Fax +49 5137 [email protected]
Oost SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGDänkritzer Weg 1D-08393 Meerane (bij Zwickau)
Tel. +49 3764 7606-0Fax +49 3764 [email protected]
Zuid SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGDomagkstraße 5D-85551 Kirchheim (bij München)
Tel. +49 89 909552-10Fax +49 89 [email protected]
West SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGSiemensstraße 1D-40764 Langenfeld (bij Düsseldorf)
Tel. +49 2173 8507-30Fax +49 2173 [email protected]
Drive Service Hotline / 24 uurs-service +49 180 5 SEWHELP+49 180 5 7394357
Andere adressen van service-werkplaatsen in Duitsland op aanvraag.
Frankrijk
FabriekVerkoopService
Haguenau SEW-USOCOME 48-54, route de Soufflenheim B. P. 20185F-67506 Haguenau Cedex
Tel. +33 3 88 73 67 00 Fax +33 3 88 73 66 00http://[email protected]
AssemblageVerkoopService
Bordeaux SEW-USOCOME Parc d’activités de Magellan62, avenue de Magellan - B. P. 182F-33607 Pessac Cedex
Tel. +33 5 57 26 39 00Fax +33 5 57 26 39 09
Lyon SEW-USOCOME Parc d’Affaires RooseveltRue Jacques TatiF-69120 Vaulx en Velin
Tel. +33 4 72 15 37 00Fax +33 4 72 15 37 15
Paris SEW-USOCOME Zone industrielle 2, rue Denis Papin F-77390 Verneuil I’Etang
Tel. +33 1 64 42 40 80Fax +33 1 64 42 40 88
Andere adressen van service-werkplaatsen in Frankrijk op aanvraag.
Algerije
Verkoop Alger Réducom 16, rue des Frères ZaghnounBellevue El-Harrach16200 Alger
Tel. +213 21 8222-84Fax +213 21 8222-84
Argentinië
AssemblageVerkoopService
Buenos Aires SEW EURODRIVE ARGENTINA S.A.Centro Industrial Garin, Lote 35Ruta Panamericana Km 37,51619 Garin
Tel. +54 3327 4572-84Fax +54 3327 [email protected]
10/2004 283
Adressenopgave
284
Australië
AssemblageVerkoopService
Melbourne SEW-EURODRIVE PTY. LTD.27 Beverage DriveTullamarine, Victoria 3043
Tel. +61 3 9933-1000Fax +61 3 9933-1003http://[email protected]
Sydney SEW-EURODRIVE PTY. LTD.9, Sleigh Place, Wetherill Park New South Wales, 2164
Tel. +61 2 9725-9900Fax +61 2 [email protected]
België
AssemblageVerkoopService
Brussel SEW Caron-Vector S.A.Avenue Eiffel 5B-1300 Wavre
Tel. +32 10 231-311Fax +32 10 231-336http://[email protected]
Brazilië
FabriekVerkoopService
Sao Paulo SEW-EURODRIVE Brasil Ltda.Avenida Amâncio Gaiolli, 50Caixa Postal: 201-07111-970Guarulhos/SP - Cep.: 07251-250
Tel. +55 11 6489-9133Fax +55 11 6480-3328http://[email protected]
Andere adressen van service-werkplaatsen in Brazilië op aanvraag.
Bulgarije
Verkoop Sofia BEVER-DRIVE GMBHBogdanovetz Str.1BG-1606 Sofia
Tel. +359 2 9532565Fax +359 2 [email protected]
Canada
AssemblageVerkoopService
Toronto SEW-EURODRIVE CO. OF CANADA LTD. 210 Walker Drive Bramalea, Ontario L6T3W1
Tel. +1 905 791-1553Fax +1 905 791-2999http://[email protected]
Vancouver SEW-EURODRIVE CO. OF CANADA LTD.7188 Honeyman Street Delta. B.C. V4G 1 E2
Tel. +1 604 946-5535Fax +1 604 [email protected]
Montreal SEW-EURODRIVE CO. OF CANADA LTD.2555 Rue Leger Street LaSalle, Quebec H8N 2V9
Tel. +1 514 367-1124Fax +1 514 [email protected]
Andere adressen van service-werkplaatsen in Canada op aanvraag.
Chili
AssemblageVerkoopService
Santiago de Chile
SEW-EURODRIVE CHILE LTDA.Las Encinas 1295Parque Industrial Valle GrandeLAMPARCH-Santiago de ChileCasilla 23 Correo Quilicura - Santiago - Chile
Tel. +56 2 75770-00Fax +56 2 [email protected]
China
FabriekAssemblageVerkoopService
Tianjin SEW-EURODRIVE (Tianjin) Co., Ltd.No. 46, 7th Avenue, TEDA Tianjin 300457
Tel. +86 22 25322612Fax +86 22 [email protected]://www.sew.com.cn
AssemblageVerkoopService
Suzhou SEW-EURODRIVE (Suzhou) Co., Ltd.333, Suhong Middle RoadSuzhou Industrial ParkJiangsu Province, 215021P. R. China
Tel. +86 512 62581781Fax +86 512 [email protected]
Colombia
AssemblageVerkoopService
Bogotá SEW-EURODRIVE COLOMBIA LTDA. Calle 22 No. 132-60Bodega 6, Manzana BSantafé de Bogotá
Tel. +57 1 54750-50Fax +57 1 [email protected]
10/2004
Adressenopgave
Denemarken
AssemblageVerkoopService
Kopenhagen SEW-EURODRIVEA/SGeminivej 28-30, P.O. Box 100DK-2670 Greve
Tel. +45 43 9585-00Fax +45 43 9585-09http://[email protected]
Estland
Verkoop Tallin ALAS-KUUL ASPaldiski mnt.125EE 0006 Tallin
Tel. +372 6593230Fax +372 [email protected]
Finland
AssemblageVerkoopService
Lahti SEW-EURODRIVE OYVesimäentie 4FIN-15860 Hollola 2
Tel. +358 201 589-300Fax +358 201 7806-211http://[email protected]
Gabon
Verkoop Libreville Electro-ServicesB.P. 1889Libreville
Tel. +241 7340-11Fax +241 7340-12
Griekenland
VerkoopService
Athene Christ. Boznos & Son S.A.12, Mavromichali StreetP.O. Box 80136, GR-18545 Piraeus
Tel. +30 2 1042 251-34 Fax +30 2 1042 251-59http://[email protected]
Groot-Brittannië
AssemblageVerkoopService
Normanton SEW-EURODRIVE Ltd.Beckbridge Industrial Estate P.O. Box No.1GB-Normanton, West- Yorkshire WF6 1QR
Tel. +44 1924 893-855Fax +44 1924 893-702http://[email protected]
Hongarije
VerkoopService
Budapest SEW-EURODRIVE Kft.H-1037 BudapestKunigunda u. 18
Tel. +36 1 437 06-58Fax +36 1 437 [email protected]
Hong Kong
AssemblageVerkoopService
Hong Kong SEW-EURODRIVE LTD.Unit No. 801-806, 8th FloorHong Leong Industrial ComplexNo. 4, Wang Kwong Road Kowloon, Hong Kong
Tel. +852 2 7960477 + 79604654Fax +852 2 [email protected]
Ierland
VerkoopService
Dublin Alperton Engineering Ltd. 48 Moyle RoadDublin Industrial EstateGlasnevin, Dublin 11
Tel. +353 1 830-6277Fax +353 1 830-6458
India
AssemblageVerkoopService
Baroda SEW-EURODRIVE India Pvt. Ltd.Plot No. 4, GidcPor Ramangamdi · Baroda - 391 243Gujarat
Tel. +91 265 2831021Fax +91 265 [email protected]
Verkooppunten Bangalore SEW-EURODRIVE India Private Limited308, Prestige Centre Point7, Edward RoadBangalore
Tel. +91 80 22266565Fax +91 80 [email protected]
Mumbai SEW-EURODRIVE India Private Limited312 A, 3rd Floor, Acme PlazaAndheri Kurla Road, Andheri (E)Mumbai
Tel. +91 22 28348440Fax +91 22 [email protected]
10/2004 285
Adressenopgave
286
Israël
Verkoop Tel Aviv Liraz Handasa Ltd.Ahofer Str 34B / 22858858 Holon
Tel. +972 3 5599511Fax +972 3 [email protected]
Italië
AssemblageVerkoopService
Milaan SEW-EURODRIVE di R. Blickle & Co.s.a.s.Via Bernini,14 I-20020 Solaro (Milano)
Tel. +39 2 96 9801Fax +39 2 96 [email protected]
Ivoorkust
Verkoop Abidjan SICASte industrielle et commerciale pour l’Afrique165, Bld de MarseilleB.P. 2323, Abidjan 08
Tel. +225 2579-44Fax +225 2584-36
Japan
AssemblageVerkoopService
Toyoda-cho SEW-EURODRIVE JAPAN CO., LTD 250-1, Shimoman-no,IwataShizuoka 438-0818
Tel. +81 538 373811Fax +81 538 [email protected]
Kameroen
Verkoop Douala Electro-ServicesRue Drouot AkwaB.P. 2024Douala
Tel. +237 4322-99Fax +237 4277-03
Korea
AssemblageVerkoopService
Ansan-City SEW-EURODRIVE KOREA CO., LTD. B 601-4, Banweol Industrial Estate Unit 1048-4, Shingil-DongAnsan 425-120
Tel. +82 31 492-8051Fax +82 31 [email protected]
Kroatië
VerkoopService
Zagreb KOMPEKS d. o. o.PIT Erdödy 4 IIHR 10 000 Zagreb
Tel. +385 1 4613-158Fax +385 1 [email protected]
Libanon
Verkoop Beirut Gabriel Acar & Fils sarlB. P. 80484Bourj Hammoud, Beirut
Tel. +961 1 4947-86 +961 1 4982-72+961 3 2745-39Fax +961 1 4949-71 [email protected]
Litouwen
Verkoop Alytus UAB IrsevaMerkines g. 2ALT-62252 Alytus
Tel. +370 315 79204Fax +370 315 [email protected]
Luxemburg
AssemblageVerkoopService
Brussel CARON-VECTOR S.A.Avenue Eiffel 5B-1300 Wavre
Tel. +32 10 231-311Fax +32 10 231-336http://[email protected]
Maleisië
AssemblageVerkoopService
Johore SEW-EURODRIVE SDN BHD No. 95, Jalan Seroja 39, Taman Johor Jaya81000 Johor Bahru, JohorWest Malaysia
Tel. +60 7 3549409Fax +60 7 [email protected]
10/2004
Adressenopgave
Marokko
Verkoop Casablanca S. R. M.Société de Réalisations Mécaniques 5, rue Emir Abdelkader05 Casablanca
Tel. +212 2 6186-69 + 6186-70 + 6186-71Fax +212 2 [email protected]
Nederland
AssemblageVerkoopService
Rotterdam VECTOR Aandrijftechniek B.V. Industrieweg 175 NL-3044 AS RotterdamPostbus 10085NL-3004 AB Rotterdam
Tel. +31 10 4463-700Fax +31 10 4155-552http://[email protected]
Nieuw-Zeeland
AssemblageVerkoopService
Auckland SEW-EURODRIVE NEW ZEALAND LTD. P.O. Box 58-428 82 Greenmount driveEast Tamaki Auckland
Tel. +64 9 2745627Fax +64 9 [email protected]
Christchurch SEW-EURODRIVE NEW ZEALAND LTD. 10 Settlers Crescent, FerrymeadChristchurch
Tel. +64 3 384-6251Fax +64 3 [email protected]
Noorwegen
AssemblageVerkoopService
Moss SEW-EURODRIVE A/SSolgaard skog 71N-1599 Moss
Tel. +47 69 241-020Fax +47 69 [email protected]
Oostenrijk
AssemblageVerkoopService
Wien SEW-EURODRIVE Ges.m.b.H. Richard-Strauss-Strasse 24A-1230 Wien
Tel. +43 1 617 55 00-0Fax +43 1 617 55 00-30http://[email protected]
Peru
AssemblageVerkoopService
Lima SEW DEL PERU MOTORES REDUCTORES S.A.C.Los Calderos # 120-124Urbanizacion Industrial Vulcano, ATE, Lima
Tel. +51 1 3495280Fax +51 1 [email protected]
Polen
AssemblageVerkoopService
Lodz SEW-EURODRIVE Polska Sp.z.o.o.ul. Techniczna 5 PL-92-518 Lodz
Tel. +48 42 67710-90Fax +48 42 67710-99http://[email protected]
Portugal
AssemblageVerkoopService
Coimbra SEW-EURODRIVE, LDA. Apartado 15 P-3050-901 Mealhada
Tel. +351 231 20 9670Fax +351 231 20 3685http://[email protected]
Roemenië
VerkoopService
Bucuresti Sialco Trading SRL str. Madrid nr.4 011785 Bucuresti
Tel. +40 21 230-1328Fax +40 21 230-7170 [email protected]
Rusland
Verkoop St. Petersburg ZAO SEW-EURODRIVE P.O. Box 263 RUS-195220 St. Petersburg
Tel. +7 812 5357142 +812 5350430Fax +7 812 5352287http://[email protected]
10/2004
287dressenopgave
288
Senegal
Verkoop Dakar SENEMECA Mécanique GénéraleKm 8, Route de Rufisque B.P. 3251, Dakar
Tel. +221 849 47-70Fax +221 849 [email protected]
Servië en Montenegro
Verkoop Beograd DIPAR d.o.o.Kajmakcalanska 54SCG-11000 Beograd
Tel. +381 11 3046677Fax +381 11 [email protected]
Singapore
AssemblageVerkoopService
Singapore SEW-EURODRIVE PTE. LTD. No 9, Tuas Drive 2 Jurong Industrial Estate Singapore 638644
Tel. +65 68621701 ... 1705Fax +65 [email protected]
Slowakije
Verkoop Sered SEW-Eurodrive SK s.r.o.Trnavska 920SK-926 01 Sered
Tel. +421 31 7891311Fax +421 31 [email protected]
Slovenië
VerkoopService
Celje Pakman - Pogonska Tehnika d.o.o.UI. XIV. divizije 14SLO – 3000 Celje
Tel. +386 3 490 83-20Fax +386 3 490 [email protected]
Spanje
AssemblageVerkoopService
Bilbao SEW-EURODRIVE ESPAÑA, S.L. Parque Tecnológico, Edificio, 302E-48170 Zamudio (Vizcaya)
Tel. +34 9 4431 84-70Fax +34 9 4431 [email protected]
Thailand
AssemblageVerkoopService
Chon Buri SEW-EURODRIVE (Thailand) Ltd.Bangpakong Industrial Park 2700/456, Moo.7, Tambol DonhuarohMuang DistrictChon Buri 20000
Tel. +66 38 454281Fax +66 38 [email protected]
Tjechische Republiek
Verkoop Praag SEW-EURODRIVE CZ S.R.O.Business Centrum Praha Luná 591CZ-16000 Praha 6 - Vokovice
Tel. +420 220121234 + 220121236Fax +420 220121237http://[email protected]
Tunesië
Verkoop Tunis T. M.S. Technic Marketing Service7, rue Ibn EI Heithem Z.I. SMMT2014 Mégrine Erriadh
Tel. +216 1 4340-64 + 1 4320-29Fax +216 1 4329-76
Turkije
AssemblageVerkoopService
Istanbul SEW-EURODRIVE Hareket Sistemleri Sirketi Bagdat Cad. Koruma Cikmazi No. 3 TR-34846 Maltepe ISTANBUL
Tel. +90 216 4419163 + 216 4419164 + 216 3838014Fax +90 216 [email protected]
Venezuela
AssemblageVerkoopService
Valencia SEW-EURODRIVE Venezuela S.A.Av. Norte Sur No. 3, Galpon 84-319Zona Industrial Municipal NorteValencia, Estado Carabobo
Tel. +58 241 832-9804Fax +58 241 [email protected]@cantv.net
A
10/2004
Adressenopgave
Verenigde Staten
FabriekAssemblageVerkoopService
Greenville SEW-EURODRIVE INC. 1295 Old Spartanburg Highway P.O. Box 518Lyman, S.C. 29365
Tel. +1 864 439-7537Fax Sales +1 864 439-7830Fax Manuf. +1 864 439-9948Fax Ass. +1 864 439-0566Telex 805 550 http://[email protected]
AssemblageVerkoopService
San Francisco SEW-EURODRIVE INC. 30599 San Antonio St.Hayward, California 94544-7101
Tel. +1 510 487-3560Fax +1 510 [email protected]
Philadelphia/PA SEW-EURODRIVE INC. Pureland Ind. Complex 2107 High Hill Road, P.O. Box 481Bridgeport, New Jersey 08014
Tel. +1 856 467-2277Fax +1 856 [email protected]
Dayton SEW-EURODRIVE INC.2001 West Main Street Troy, Ohio 45373
Tel. +1 937 335-0036Fax +1 937 [email protected]
Dallas SEW-EURODRIVE INC.3950 Platinum Way Dallas, Texas 75237
Tel. +1 214 330-4824Fax +1 214 [email protected]
Andere adressen van service-werkplaatsen in de Verenigde Staten op aanvraag.
Zuid-Afrika
AssemblageVerkoopService
Johannesburg SEW-EURODRIVE (PROPRIETARY) LIMITEDEurodrive House Cnr. Adcock Ingram and Aerodrome RoadsAeroton Ext. 2Johannesburg 2013P.O.Box 90004Bertsham 2013
Tel. +27 11 248-7000Fax +27 11 [email protected]
Capetown SEW-EURODRIVE (PROPRIETARY) LIMITED Rainbow ParkCnr. Racecourse & Omuramba RoadMontague GardensCape TownP.O.Box 36556Chempet 7442 Cape Town
Tel. +27 21 552-9820Fax +27 21 552-9830Telex 576 [email protected]
Durban SEW-EURODRIVE (PROPRIETARY) LIMITED2 Monaceo PlacePinetownDurbanP.O. Box 10433, Ashwood 3605
Tel. +27 31 700-3451Fax +27 31 [email protected]
Zweden
AssemblageVerkoopService
Jönköping SEW-EURODRIVE ABGnejsvägen 6-8S-55303 JönköpingBox 3100 S-55003 Jönköping
Tel. +46 36 3442-00Fax +46 36 3442-80http://[email protected]
Zwitserland
AssemblageVerkoopService
Basel Alfred lmhof A.G.Jurastrasse 10 CH-4142 Münchenstein bei Basel
Tel. +41 61 41717-17Fax +41 61 41717-00http://[email protected]
10/2004
289SEW-EURODRIVE – Driving the world
Hoe we de wereld in beweging houden
Met mensen die snel en goed denken en samen met u werken aan de toekomst.
Met een service die wereldwijd onder handbereik is.
Met aandrijvingen en besturingen die uw productiviteit vergroten.
Met veel knowhow van de belangrijkste branches van deze tijd.
Met compromisloze kwaliteit die een storingvrij bedrijf garandeert.
Met een wereldwijde aan-wezigheid voor snelle en overtuigende oplossingen. Overal.
Met innovatieve ideeën die morgen al de oplossing voor overmorgen in zich hebben.
Met internet dat u 24 uur per dag toegang biedt tot informatie, waaronder software-updates.
Aandrijfcomponenten \ Motion Control \ Systemen \ Service & Reparatie
SEW-EURODRIVEDriving the world
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KGP.O. Box 3023 · D-76642 Bruchsal / GermanyPhone +49 7251 75-0 · Fax +49 7251 [email protected]
→ www.sew-eurodrive.com