Sektes en religieuze organisaties3

18
Universiteit Gent Faculteit Rechtsgeleerdheid, vakgebied Mensenrechten Academiejaar 2013-2014 RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM. Door Julie Van Pée (01102588) Begeleider: Mevr. R. Van de steene

Transcript of Sektes en religieuze organisaties3

Page 1: Sektes en religieuze organisaties3

Universiteit Gent

Faculteit Rechtsgeleerdheid, vakgebied Mensenrechten

Academiejaar 2013-2014

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET

STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9

EVRM.

Door Julie Van Pée (01102588)

Begeleider: Mevr. R. Van de steene

Page 2: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  2  

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET

STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9

EVRM.

I. INLEIDING .............................................................................................................. 3

II. ART. 9 EVRM ......................................................................................................... 3 III. HET BELANG VAN ERKENNING ................................................................... 4

a. BELGIË: BELGISCHE BEHANDELING VAN ERKENDE EREDIENSTEN ............... 5 i) Fiscaal ...................................................................................................... 5 ii) Rechtspersoonlijkheid ............................................................................. 6

b. INTERNATIONAAL: EHRM ........................................................................... 7 IV.HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD “SEKTE” ............. 9

a. CASE OF LEELA FÖRDERKREIS E.V. AND OTHERS V. GERMANY ................... 9 b. IMPACT: NEGATIEVE GEVOLGEN VAN HET GEBRUIK VAN HET WOORD “SEKTE” ......................................................................................................... 10

V. DE EUROPESE UNIE: STATUS VAN RELIGIE EN RELIGIEUZE ORGANISATIES ....................................................................................................... 11

a. DE EUROPESE UNIE EN HET EVRM ............................................................ 11 b. DE EUROPESE UNIE EN RELIGIE: ART. 10 HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EUROPESE UNIE ..................................................... 12 c. DE EUROPESE UNIE EN DE STATUS VAN RELIGIEUZE ORGANISATIES: ART.17 VWEU ............................................................................................... 13

VI. CONCLUSIE: ERKENNING IS EEN TWEESNIJDEND ZWAARD ........ 14 VII. SLOTWOORD .................................................................................................. 15  BIBLIOGRAFIE                      16  

 

Page 3: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  3  

I. Inleiding

Religie is altijd een emotioneel en vurig middelpunt van discussie geweest in onze maatschappij. Denk

maar aan de kruistochten in de 11de eeuw, de religieuze zuiveringen in Afrika, 9/11,… Kenmerkend

aan een religie (of in ruimere zin: levensbeschouwing) is dat het een bepaalde wijze van handelen

oplegt en op die wijze vorm geeft aan het leven en het denken van de mens. Wanneer dit handelen of

deze denkwijze niet conform de denkwijze van een ander is, kan dit leiden tot onbegrip en discussie.1

Soms wordt religie door de medemens zelfs totaal ontkend, hetgeen tot de nodige frustraties leidt. We

kunnen ons afvragen waarom religieus geïnspireerde organisaties zo streven naar erkenning door de

Staat? Waarom schreeuwen ze eerroof en laster wanneer hun organisatie als sekte gebrandmerkt

wordt? Dat wordt geïntegreerd in de onderzoeksvraag die in deze paper wordt behandeld: In welke

mate heeft erkenning als religieuze organisatie en het stigmatiserend effect van het woord sekte een

invloed op de mensenrechten, in het bijzonder art. 9 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en

de Fundamentele Vrijheden (hierna: EVRM)? Vooreerst wordt kort de inhoud van art. 9 EVRM

geschetst. Vervolgens wordt er nagegaan wat de drijfveren zijn van organisaties om erkend te worden:

zowel in België als internationaalrechtelijk. Daarna volgt er een bespreking van het stigmatiserend

effect van het woord sekte, met als uitgangspunt het arrest Leela Förderkreis E.V. and Others v.

Germany. Dit arrest geeft een duidelijk beeld van de zienswijze van het Europees Hof van de Rechten

van de Mens (hierna: EHRM of het Hof) op de begrippen “religie” en “sekte”. Deze zienswijze zal

gekoppeld worden aan andere arresten van het Hof. Tot slot volgt er een behandeling van het concept

“religie” en de status van religieuze organisaties in de Europese Unie: in welke mate komt hun

zienswijze overeen met de rechtspraak van het Hof en het EVRM?

II. Art. 9 EVRM

Art. 9 EVRM beschermt de vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst. Dit omvat echter een heel

ruim gebied. Doorheen verschillende arresten heeft het EHRM dit ‘begrip’ nader invulling gegeven.

Volgens het Hof vormt art. 9 EVRM de basis van een democratische maatschappij en bestaat het uit 2

onderdelen: art. 9 (1) beschermt het recht als dusdanig, terwijl art. 9 (2) verduidelijkt welke

beperkingen gerechtvaardigd zijn. De rechtspraak van het Hof benadrukt dat art. 9 (1) EVRM zowel

een intern als extern element bevat2: zo waarborgt het niet alleen de godsdienstvrijheid (freedom to

                                                                                                               1  In dat opzicht kan bv. verwezen worden naar de rellen die ontstonden naar aanleiding van de Deense cartoons over Mohammed of naar de zaak I.A. t. Turkije waar het Europees Hof voor de Rechten van de Mens meende dat de veroordeling van de uitgever van een boek met een dubieuze passage over de profeet niet in strijd was met art. 10 EVRM. De desbetreffende passage was volgens Straatsburg beledigend t.o.v. de profeet Mohammed: het ging om “offensives attacks on matters regarded as sacred by Muslims.” (EHRM, I.A. v. Turkey, ECHR 2005, §30.;D. VOORHOOF, “Europees Hof tolereert geen beledigingen aan adres van profeet”, Juristenkrant 2005, 13.).  2  J. MARTÍNEZ-TORRÓN, “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of Human Rights”, EILR 2005, 590: “The case law of Strasbourg emphasizes that it is necessary to distinguish between the internal and external aspects of religious liberty”. Dit onderscheid werd voor het eerst gemaakt in het arrest C. v. the United Kingdom in 1983 waar de Europese Commissie voor de Rechten van de Mens “the sphere of personal beliefs and religious creeds” als het “forum internum” kenmerkte (ECRM, C. v. the United Kingdom, 1983, p147.).  

Page 4: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  4  

believe), het intern element, maar ook de vrijheid om je geloof te uiten/belijden3 (freedom to manifest

one’s religion), het extern element4, o.m. in de vorm van “Worship, teaching, practice and observance

(…) and freedom to change one’s religion or belief.”5 Volgens het Hof is het intern element absoluut,

terwijl het extern element relatief is. M.a.w. alleen “the freedom to manifest one’s religion” mag

binnen het kader van art. 9 (2) EVRM aan beperkingen onderworpen worden.6 Daarover is geen

discussie. Wel was er onduidelijkheid over de te volgen benadering in de beoordeling of de religie in

kwestie wel in aanmerking kwam voor bescherming onder art. 9(1) EVRM.7 Het Hof zinspeelde hierop

in Kalaç v. Turkey waar het verduidelijkte dat art. 9 EVRM niet elke door godsdienst of geloof

geïnspireerde daad beschermt. 8 Vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst impliceert een

gedachtegoed dat een zekere mate van overtuigingskracht, ernst, samenhang en betekenis bereikt om

bescherming onder art. 9 EVMR te verkrijgen.9 M.a.w. men moet bewijzen dat de religie in kwestie

daadwerkelijk bestaat.10 Deze zienswijze werd o.m. bevestigd in Leela Förderkreis E.v. and others v.

Germany.11

III. Het belang van erkenning

De geschiedenis leert ons dat religieuze groeperingen al eeuwenlang streven naar erkenning. In de

Middeleeuwen en Nieuwe Tijd was het vooral een kwestie van levensbelang: zo belandde in het

Engeland van de 16de E menig protestant door toedoen van Mary I op de brandstapel. Het zou haar de

bijnaam “Bloody Mary” opleveren. Later in de geschiedenis verdween het bloedvergieten, maar de

uitoefening van een niet-erkende godsdienst bleef verboden: zo mochten katholieken in het

gereformeerde Nederland van 1578 geen katholieke erediensten organiseren. Ook vandaag blijkt

erkenning nog altijd noodzakelijk te zijn om bepaalde voordelen te verkrijgen of, in het uiterste geval,

                                                                                                               3 EHRM, Kokkinakis v. Greece, ECHR 1993, §31. 4  B.G. SCHARFFS, “Symposium introduction: The freedom of religion and belief. Jurisprudence of the European Court of Human Rights: Legal, moral, political and religious perspectives”, Journal of Law and Religion 2010-11, 255.  5  “Article 9 lists a number of forms which manifestation of one’s religion or belief may take, namely, worship, teaching, practice and observance. Furthermore, it includes (…) the freedom to change one’s religion or belief (…).” (EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §80.)  6 J. Martínez-Torrón vat dit het best samen met de zin “Article 9 (2) clearly states that the limitations specified therein may be applied only to the freedom to manifest one’s religion or beliefs. Freedom to believe, on the contrary, may not be restricted.” (J. MARTÍNEZ-TORRÓN, “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of Human Rights”, EILR 2005, 590.) 7 T. CROSS en J. BECKETT, “Focus on ECHR, article 9: Recent developments”, JR 2007, 75. 8 “Nevertheless, Article 9 does not protect every act motivated or inspired by religion or belief.” (EHRM, Kalaç v. Turkey, EHCR 1997, §27 in fine.). 9 “The freedom of thought, conscience and religigion denotes views that attain a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance” (EHRM, Campbell and Cosans v. The United Kingdom, ECHR 1982, §36.). 10 J. VRIELINK, “Defining and divining religion”, Strasbourg Observers 2012, http://strasbourgobservers.com/2012/11/22/defining-and-divining-religion/. 11 Het Hof verwijst in Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany letterlijk naar de woorden van de arresten Kalaç v. Turkey (infra nr. 6) en Campbell and Cosans v. The UK (infra nr. 7). EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §80.

Page 5: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  5  

überhaupt zijn geloof te kunnen uitoefenen. Hierna volgt een illustratief overzicht van de belangrijkste

drijfveren en/of voordelen en noodzakelijkheden van erkenning in België en internationaal.

a. BELGIË: BELGISCHE BEHANDELING VAN ERKENDE EREDIENSTEN

In België bestaat er een absolute gelijkheid tussen alle (maatschappelijk) aanvaarde godsdiensten (er is

m.a.w. geen staatsgodsdienst), maar met een systeem van privileges voor de erkende erediensten.12 Er

is dus een dubbele voorwaarde opdat een godsdienst kan genieten van deze voordelen: 1) een eredienst

zijn en 2) wettelijk erkend worden.

De godsdienstige stroming moet eerst beschouwd worden als eredienst om erkend te kunnen worden.

Het begrip eredienst is een administratieve vertaling van het woord “culte”/“cultus”13, e.i. “een

uitwendige en publieke manifestatie van religieuze gevoelens waarbij de aanwezigheid van een

eredienst doorslaggevend is”.14

Eenmaal een bepaalde godsdienstige stroming als eredienst wordt gekwalificeerd, kan ze uitdrukkelijk

erkend worden door of krachtens een wet. Om wettelijk erkend te worden, moet de organisatie aan 5

criteria voldoen: 1) voldoende volgelingen hebben; 2) gestructureerd zijn; 3) al gedurende vrij lange

tijd in het land gevestigd zijn; 4) een maatschappelijk belang vertegenwoordigen; 5) geen enkele

activiteit ontwikkelen die tegen de maatschappelijke orde indruist.15 Vandaag zijn er 6 erkende

erediensten: Anglicaanse, Islamitische, Israëlitische, Orthodoxe, Protestantse en Rooms-Katholieke

eredienst.16 Deze erkende erediensten genieten van tal van voordelen: zo worden ze onder meer fiscaal

bevoorrecht en verkrijgen ze ruimere mogelijkheden van rechtspersoonlijkheid.

i) Fiscaal

Erkende erediensten worden, in tegenstelling tot niet-erkende erediensten, gefinancierd door de

Belgische Staat.17 Er zijn drie categorieën van publieke financiering van religie,18 waarvan twee van

toepassing in België.19

                                                                                                               12 R. TORFS, “The permissible scope of legal limitations on the freedom of religion or belief in Belgium”, EILR 2005, 671. 13  P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 129.  14 Dit is eigenlijk een samenvatting van de 4 beoordelingscriteria, nl.: 1) een cultus veronderstelt een dienst aan een godheid; 2) het moet een eigen stelsel van dogma’s en een eigen moraal hebben; 3) het veruitwendigt eerbetuigingen en godsdienstige gevoelens; en 4) er is een openbaarheid en toegankelijkheid voor het publiek. (P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 129-131.) 15 Hand. Kamer 1996-97, 28 april 1997, 21-22.; Vr. en Antw. Kamer 1996-97, 25 augustus 1997, 12970 (Vr. 631 A. BORGINON). 16 K. MARTENS, “Bedienaars van de eredienst en parochieassistenten”, NJW 2005, 1226. Het Boeddhisme valt hier opmerkelijk buiten de boot. Deze levensbouschouwing probeert al sinds 1961 erkend te worden als religieuze eredienst in België. De meest recente aanvraag dateert van 25 maart 2006. Op 19 november 2013 liet minister Turtelboom echter weten dat Boeddhisme (nog) niet erkend zal worden omwille van budgettaire redenen (Hand. Kamer 2013-14, 19 november 2013, nr. 20779, 25-26.). 17 T. DENOTTE, “Le Traitement fiscal des lieux affectés au culte ou à l’assistance morale laïque” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2008, 187.

Page 6: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  6  

Ten Eerste kent België een rechtstreekse subsidiëring uit de openbare schatkist: De bezoldiging van de

wedden en pensioenen van bepaalde eredienaren (art. 181 GW)20, de tussenkomst van de overheid in

het bouwen en onderhouden van gebouwen die voor de eredienst worden gebruikt, de verplichting van

gemeenten en provincies tot het aanzuiveren van negatieve saldo’s op de rekening van de

kerkfabrieken en de bestuursraden van erkende erediensten,…

Ten slotte is er nog onrechtstreekse financiering in de vorm van belastingfaciliteiten. Dit gebeurt onder

meer door het verlenen van een vrijstelling van voorheffing op onroerende goederen bestemd voor de

publieke uitoefening van de eredienst, bepaalde vrijstellingen op inkomstenbelastingen, toekennen van

bouwtoelagen, …

ii) Rechtspersoonlijkheid

De erkenning verleent rechtspersoonlijkheid aan de openbare instellingen die belast zijn met het beheer

van goederen die voor de eredienst bestemd zijn.21 De niet-erkende erediensten zijn aangewezen op

andere rechtsvormen, zoals bv. de VZW-vorm o.g.v. de wet van 27 juni 1921.22

Het belang voor religieuze organisaties om rechtspersoonlijkheid te verkrijgen, kwam ook ter sprake

voor het Europees Hof van de Rechten van de Mens. In de zaak Religionsgemeinschaft der Zeugen

Jehovas and others v. Austria23 behandelde het Hof art. 9 EVRM in het licht van art. 11 EVRM, dat

vrijheid van vergadering en vereniging beschermt, met de visie dat een autonoom bestaansrecht, d.i.

rechtspersoonlijkheid, van religieuze gemeenschappen essentieel is in een pluralistische democratische

samenleving.24 Rechtspersoonlijkheid impliceert immers op grond van art. 9 EVRM, gelezen in het

licht van art. 6 en 11 EVRM, voor religieuze organisaties onder meer toegang tot de rechter om

geschillen omtrent hun burgerlijke rechten te doen beslechten wat op zich bijdraagt tot het beter

                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                           18 F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 6. 19  Een 3de categorie is de “kerkbelasting”. In Europa wordt het enkel nog toegepast in Denemarken, Duitsland, Finland, Oostenrijk, Zweden en Zwitserland. België kent dit type van financiering dus niet. F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 7. 20 F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 8. Deze bezoldiging van eredienaren vindt haar oorsprong in het Concordaat van 15 juli 1801, gesloten tussen Napoleon Bonaparte en Paus Pius VII om de godsdienstvrede in Frankrijk en in de geannexeerde gebieden te herstellen. De kerken en kloosters hadden het immers zwaar te verduren gehad onder het strikte regime van scheiding van Kerk en Staat van de Franse revolutionairen (F. VANISTENDAEL, “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 8.). Het Concordaat voorzag o.a. in de bezoldiging van katholieke geestelijkheden door de staat. Dit idee werd bij de totstandkoming van de Grondwet overgenomen in art. 181 GW onder leiding van de katholieken in hun strijd om een katholieke Grondwet. (S. WATTIER, “Le financement des cultes au XXIe siècle: Faut-il réviser l’article 181 de la constitution?”, RBDC 2011, 27-28.) 21 P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 159. 22 A. OVERBEEKE, “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 119-120. 23 EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, 2008. 24 “(…) The Court reiterates that the autonomous existence of religious communities is indispensable for pluralism in a democratic society and is thus an issue at the very heart of the protection which Article 9 affords.” (EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, ECHR 2008, §78.;W. DE SAEGER, “Mensenrechtenhof veroordeelt Oostenrijk voor religieuze discriminatie”, Juristenkrant 2008, 6.).

Page 7: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  7  

kunnen manifesteren van hun religie.25 Het EHRM benadrukte dit in de zaak Eglise Métropolitaine de

Bessarabie et al. c. Moldova met de woorden “ l’un des moyens d’exercer le droit de manifester sa

religion (…) passe par la possibilité d’assurer la protection juridictionelle de la communauté, de ses

membres et de ses biens”. 26 Het verschaffen van mogelijkheden tot het verkrijgen van deze

rechtspersoonlijkheid is m.a.w. een noodzakelijk middel om de godsdienstvrijheid te vrijwaren. In

België, waar enkel verenigingen met rechtspersoonlijkheid in rechte kunnen optreden, hebben

erediensten er dan ook veel belang bij om erkend te worden en aldus keuze te hebben uit meerdere

rechtsvormen met rechtspersoonlijkheid.

We kunnen besluiten dat godsdienstige stromingen er inderdaad veel baat bij hebben om erkenning te

verkrijgen in België aangezien de verkregen voordelen27 bijdragen of juist noodzakelijk zijn om hun

geloof/levensbeschouwing te kunnen uiten en uitdragen. Erkenning waarborgt echter niet alleen

bescherming door art. 9 EVRM, maar ook art. 6 EVRM. Het is in dat opzicht niet verwonderlijk dat

o.a. Boeddhisme en Scientology al jaren lang proberen om erkenning te verkrijgen in België.

b. INTERNATIONAAL: EHRM

Ook op internationaal vlak zijn er verschillende drijfveren terug om erkend te worden als religieuze

organisatie of om beschouwd te worden als een religie. Voor de doeleinden van deze bacherlorproef

wordt enkel de rechtspraak van het EHRM geanalyseerd, dit met het oog op het bekomen van een

overzicht van beweegredenen in het streven naar religieuze erkenning. Deze rechtspraak wordt vooral

gekenmerkt door het opwerpen van religie als basis om bepaalde voordelen te verkrijgen die waardevol

zijn voor het uitdragen en manifesteren van een geloof.

Een eerste belangrijke zaak was Church of Scientology Moscow t. Rusland.28 De Church of Scientology

Moscow was sinds 1994 geregistreerd, en aldus erkend, als religieuze organisatie in Rusland. In 1997

kwam er een nieuwe wet, “The Religions act”, waardoor alle reeds geregistreerde religieuze

organisaties verplicht waren hun documenten te herzien en in overeenstemming te brengen met deze

wet alvorens ze opnieuw erkend konden worden. De aanvraag van Church of Scientology Moscow

werd echter herhaaldelijk geweigerd of niet behandeld. Uiteindelijk was de deadline voor deze

aanvraag verstreken waardoor Church of Scientology Moscow zich niet meer opnieuw kon registreren.

De sinds 1994 erkende organisatie was nu beroofd van haar legale status en kon daardoor haar

                                                                                                               25 A. OVERBEEKE, “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 127. 26 EHRM, Église Métropolitaine de Bessarabie et al. c. Moldova, ECHR 2002, §118. 27 Naast de bovenvermelde voordelen op fiscaal en rechterlijk vlak verkrijgen de erkende erediensten nog tal van andere privileges, zoals: huisvesting voorzien door de gemeenten en provincies voor bepaalde dienaren, onderhouds- en restauratiepremies voor beschermde monumenten, gratis zendtijd op de openbare omroep, aanduiding van aalmoezeniers in gevangenissen en in het leger, verstrekken van godsdienstonderricht in de scholen ingericht door openbare besturen (P. DE POOTER, De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003.). 28 EHRM, Church of Scientology v. Russia, 2007.

Page 8: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  8  

religieuze activiteiten niet verder zetten. Hetzelfde fenomeen vond plaats in de zaak Kimlya and others

t. Rusland29. Deze zaak behandelt de klachten van 2 religieuze organisaties: The Church of Scientology

of Surgut City (“The Surgut Church”), vertegenwoordigd door Mr. Kimlya, en the Church of

Scientology of Nizhnekamsk. Beide werden erkenning als religieuze organisatie geweigerd omdat zij

niet konden aantonen dat zij reeds gedurende 15 jaar in het betrokken gebied bestonden. Door deze

niet-erkenning door de autoriteiten konden zij geen religieuze diensten organiseren, geen religieuze

boeken verspreiden, geen eigendommen bezitten, geen verdere religieuze organisaties oprichten,…

Het Europees Hof besloot in beide zaken tot een schending van art. 9 EVRM met de beoordeling dat

de hierbovenvermelde activiteiten inherent waren aan de vrijheid van religie dat ook “the freedom to

manifest one’s religion30” inhoudt. De eisers waren echter door de gehanteerde tweedeling in “the

Religions Act” van religieuze groepen vs. religieuze organisaties en door de weigering tot erkenning

niet in staat om ten volle hun religie te uiten31. De schending kon niet worden gerechtvaardigd.

Ten slotte is er nog het opmerkelijke voorbeeld Jakóbski t. Polen.32 Mr. Jakóbski is een gedetineerde

in een gevangenis in Polen. Hij is een boeddhist en volgt de dieetregels van Mahayana Boedhisten.

Deze regels bestaan in het vermijden van vlees om zo tot hogere verlichting te komen. O.b.v. zijn

geloofsovertuiging vroeg hij een aangepast vegetarisch menu aan, m.a.w. een bevoordeling t.o.v. zijn

medegedetineerden. Dit werd hem echter meerdere malen geweigerd. Mr. Jakóbski wende zich tot het

EHRM en wierp op dat het weigeren van dit aangepast eten hem niet in staat stelde te leven volgens

zijn geloofsovertuiging, wat op zich een inbreuk van art. 9 EVRM met zich meebracht. In casu

oordeelde het EHRM dat specifieke dieetregels een uiting van geloof in de zin van art. 9 EVRM

kunnen zijn en dat de Poolse Staat er niet in slaagde een “fair balance” te hanteren tussen de belangen

van de gevangenisautoriteiten en deze van de gevangene. Een schending van art. 9 EVRM was dan ook

het eindverdict.

Deze drie zaken tonen aan dat erkenning als religieuze organisatie wel degelijk een verschil maakt voor

de godsdienstvrijheid. Rusland is hier met zijn “Religions Act” het duidelijkste voorbeeld van: Zonder

registratie zijn deze religieuze groeperingen immers louter een religieuze groep en geen religieuze

organisatie. Eerstgenoemden konden volgens het Russische recht opereren zonder inmengingen van de

staat, maar konden geen religieuze activiteiten uitvoeren, wat volgens het EHRM juist inherent is aan

art. 9 EVRM. Opmerkelijk is dat het Hof in alle behandelde zaken geen standpunt inneemt omtrent de

opgeworpen levensbeschouwing in kwestie: Zowel Scientology als het Boeddhisme33 worden zonder

nader onderzoek aanvaard als religie.

                                                                                                               29 EHRM, Kimlya and others v. Russia, 2010.; J. STIENER, “ Freedom of Religion and Association in the Russian Federation: The case of Kimlya and Others v. Russia”, International Journal of Civil Society Law 2010, 91-99. 30 EHRM, Church of Scientology v. Russia, ECHR 2007, §72. 31 EHRM, Kimlya and others v. Russia, ECHR 2010, §86. 32 EHRM, Jakóbski v. Poland, 2011. 33  Zo benadrukte het Hof in Jakóbski t. Polen: “The Court also notes that Buddhism is one of the world’s major religions officially recognised in numerous countries” (EHRM, Jakóbski v. Poland, ECHR 2011, §45.).  

Page 9: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  9  

IV. Het Stigmatiserend effect van het woord “Sekte”

Niet alleen het Hof, maar ook de staat in kwestie betwist de religie as such niet. De opgeworpen

argumenten zijn een duidelijke toepassing van hun wetten zonder theologisch diep te gaan. Dit is bij

veel zaken echter anders: de overheid legt aan een organisatie bepaalde grenzen op of benadeelt aan

deze organisatie verbonden personen omdat het religieuze aspect ervan wordt betwist en zelfs wordt

bestempeld als sekte. Deze brandmerking door de staat, en zelfs publieke opinie, kan verregaande

gevolgen hebben en de godsdienstvrijheid, gewaarborgd door art. 9 EVRM, ernstig in gevaar brengen.

a. CASE OF LEELA FÖRDERKREIS E.V. AND OTHERS V. GERMANY

De eisers in de zaak Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany34 zijn verschillende religieuze

groeperingen die behoren tot de Osho Movement. Toen de Duitse regering in 1970 een

informatiecampagne lanceerde om het volk te waarschuwen voor het gevaar van sektarische

groeperingen, werd de Osho Movement in deze campagne als één van dergelijke sektarische

organisaties vermeld: “As part of their public relation work, State agencies have characterised the

applicant associations as a sect, youth sect, youth religion and pyscho-sect.”35 Na uitputting van interne

rechtsmiddelen dienden verschillende groeperingen van de Osho Movement een verzoekschrift in bij

het EHRM. Ze waren van mening dat de staat zijn neutraliteitsplicht had geschonden door de

groeperingen als sekte te bestempelen. Daarnaast verhinderde het hen om hun recht op

godsdienstvrijheid uit te oefenen aangezien de Duitse campagne tot doel had om hun sociale invloed te

ondermijnen. De Duitse staat wierp op dat de inmenging gerechtvaardigd was.

Het belang van deze zaak ligt niet alleen in het feit dat het Hof een duidelijke omschrijving geeft

omtrent wat onder art. 9 EVRM moet verstaan worden (cf. supra), maar ook omdat ze rechtstreeks

aangeeft dat de staat een neutraliteitsplicht heeft en daarom niet zomaar een groepering mag

bestempelen als sekte.36 Het Hof bevestigt namelijk dat het gebruik van het woord “sekte” een

inmenging kan uitmaken op hun recht om godsdienst te belijden.37 Het gevolg is dan ook dat het Hof

zal nagaan of de inmenging gerechtvaardigd is onder art. 9, §2 EVRM. Dit was inderdaad zo, waardoor

het besloot tot geen schending van art. 9 EVRM. Doorslaggevend was dat in casu geen verbod werd

opgelegd aan de religieuze groeperingen om activiteiten te organiseren. Toch benadrukte het Hof dat

het gebruik van het woord “sekte” negatieve gevolgen kán hebben en de staat zijn neutraliteit diende te

bewaren.

                                                                                                               34 EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, 2009. 35 EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §7. 36  Het  Hof  beklemtoonde  dit  in  zeer  duidelijke  bewoordingen:  “The state had to observe neutrality in religious or philosphical matters and was forbidden from depicting a religious or philosphical group in a defamatory or distorted manner” ( EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §90 in fine.).    37 “The terms (…) may have had negative consequences for them”. (…) The Governments statements in issue constituted an interference with the applicant associations’ right to manifest their religion or belief, as guaranteed by Article 9 §1 of the Convention” (EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, ECHR 2009, §84.).

Page 10: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  10  

b. IMPACT: NEGATIEVE GEVOLGEN VAN HET GEBRUIK VAN HET WOORD “SEKTE”

In Leela Förderkreis E.v. and Others v. Germany waren er volgens het Hof dus geen rechtstreekse

negatieve gevolgen voor de religieuze groeperingen in kwestie. Dit is echter niet het geval in andere

arresten. Daar zorgde de bestempeling als “sekte” tot heel wat hallucinante situaties.

Één van de meest opmerkelijke arresten is Riera Blume and others v. Spain38. De eisers waren leden

van de Centro Esotérico de Investigaciones (CEIS): zij verkondigen de leer van de “Kennis”, die

uiteindelijk zal leiden tot het worden van een engel. Volgens familie en vrienden dwong deze

groepering zijn leden tot het verbreken van alle contact met vrienden en kennissen en zich te werk te

stellen in de prostitutie of andere activiteiten die erop gericht waren het CEIS te financieren. Na een

klacht door deze familieleden en vrienden bij Pro Juventad, een organisatie tegen sekten, werd de CEIS

door de Openbare veiligheid als sekte bestempeld en de leden werden gearresteerd. Wat er toen

gebeurde, is hallucinant: de Catalaanse politie droeg de gearresteerden over aan hun familieleden die

hen opsloten in een hotel waar ze dagenlang werden behandeld door een psychiater. Contact met de

buitenwereld was uitgesloten. Het doel was om hun volgeling-familielid te “deprogrammeren” van

deze sekte. Na hun vrijlating diende de leden een verzoekschrift in bij het EHRM die vervolgens,

terecht, een schending van art. 5 EVRM, recht op vrijheid en veiligheid, vaststelde. Het Hof

onderzocht geen mogelijke schending van art. 9 EVRM. We kunnen hier besluiten dat de bestempeling

als sekte de oorzaak was van de vrijheidsberoving en dus van de inbreuk op het recht op vrijheid en

veiligheid. Dit wordt ook bevestigd in het arrest: “(…) and handed over to others to be

‘deprogrammed’ from their membership of a “sect” of wich they were alleged to be members”.39

Dat de bestempeling door de publieke opinie als sekte of religie bepalend kan zijn voor je recht op

godsdienstvrijheid, bewijst de zaak 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses

and 4 others v. Georgia.40 Publieke opinie van dienst was de autocefale Orthodoxe kerk van Georgië,

vertegenwoordigd door “Father Basil’. In een interview bestempelde hij openlijk de Getuigen van

Jehova als een sekte die een gevaar betekenden voor Georgië: “I categorically warn the entire

population of Georgia, and especially the representatieves of the Jehovah’s Witnesses sect, that they

must not meet together and hold their Satanic meetings. (…) They can no longer be tolerated”.41 Zijn

haat manifesteerde zich uiteindelijk in daden: Op 17 oktober 1999 verstoorde hij samen met zijn

volgelingen op gewelddadige wijze een religieuze bijeenkomst van the Gldani Congretion of Jehovah’s

Witnesses. Ze bewerkten de aanwezigen met stokken, riemen, ijzeren kruisen en beroofden hen van

hun religieuze objecten en symbolen. Er werd een klacht ingediend door enkele slachtoffers bij het

                                                                                                               38 EHRM, Riera Blume and others v. Spain, 2000. 39 EHRM, Riera Blume and others v. Spain, ECHR 2000, §26. 40 EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, 2007. 41  EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, ECHR 2007, §67.  

Page 11: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  11  

EHRM omdat er geen serieus en nauwkeurig onderzoek werd ingesteld door de staat. Het Hof

concludeerde tot een schending van o.m. art. 3 en art. 9 EVRM omdat “the authorities had failed in

their duty to take the necessary measures to ensure that the group of Orthodox extremists tolerated the

applicant’s religious community and enabled them to exercise freely their rights to freedom of

religion”.42

We kunnen hieruit afleiden dat het EHRM meent dat de staat op het vlak van art. 9 EVRM niet alleen

een neutraliteitsplicht heeft43, maar ook een positieve plicht , nl. vermijden dat een bestempeling als

sekte door de publieke opinie negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de religieuze organisatie in

kwestie.

V. De Europese Unie: Status van religie en religieuze organisaties

Op Europees vlak zijn er 2 belangrijke spelers: De Raad van Europa, een intergouvernementele

organisatie, en de Europese Unie (hierna: de EU), een suprantionale organisatie. Beiden werden

opgericht als een reactie op de gruwel van WOII, maar evenwel elk met een andere agenda. De raad

van Europa werd in 1949 door het Verdrag van Londen opgericht met als doel de democratie en

mensenrechten in heel Europa te waarborgen, terwijl de Europese Unie door het Verdrag van Rome in

1957 in eerste instantie werd opgericht met een economisch oogmerk.44 Uiteindelijk zou de EU tot het

inzicht komen dat ook mensenrechten dienden te worden gewaarborgd. In 1999-2000 werd de eerste

mensenrechtelijke stap gezet met de goedkeuring van het Handvest van de Grondrechten van de

Europese Unie (hierna: Het Handvest), dat o.a. voorziet in de bescherming van de godsdienstvrijheid

(art. 10 Handvest). Later zou de EU ook enkel fundamentele rechten opnemen in het Verdrag van

Lissabon (VWEU) en een band met het EVRM creëren. Deze drie aspecten spelen anno 2014 een

belangrijke rol in de bescherming van de godsdienstvrijheid en de status van religieuze organisaties in

de Europese Unie.

a. DE EUROPESE UNIE EN HET EVRM

De Europese Unie ging aanvankelijk niet zover als het creëren van een eigen tekst. Er was immers al

een goed afdwingbaar verdrag in werking: het EVRM. In het Verdrag van Maastricht (1992) beperkte

de EU zich dan ook tot de verbintenis om het EVRM te respecteren ( oud art. F.2. VEU). In 1996 werd

de mogelijkheid van een toetreding van de EU tot het EVRM door Het Hof van Justitie met een

negatief advies (2/94) verworpen.45 Bijgevolg werd in het Verdrag van Amsterdam (1999) geen

                                                                                                               42 EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, ECHR 2007, §134. 43 Infra nr. 35 44  “When the EU was established in 1957 through the Treaty of Rome, its focus was on economic integration, not on Human Rights protection”  (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 416.).  45 Het Hof van Justitie meende dat een toetreding niet mogelijk was omdat 1) de toen in kracht zijnde verdragen niet in staat waren de ernstige institutionele gevolgen te dragen die de toetreding met zich mee zou brengen (P.

Page 12: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  12  

mogelijkheid tot toetreding ingesteld, maar wel opdracht gegeven tot het ontwerpen van een

Handvest46 (cf. supra). Het is pas met het Verdrag van Lissabon in 2009 dat een toetreding definitief in

het vooruitzicht werd gesteld. Om dit mogelijk te maken wijzigde het verdrag art. F.2 VEU (nu: art. 6

VEU) door opname van volgende woorden:

“De unie treedt toe tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en

de fundamentele vrijheden. Die toetreding wijzigt de bevoegdheden van de Unie, zoals bepaald

in de verdragen, niet.”

Door de wijziging in 2010 van art. 59 EVRM voorziet nu ook het EVRM in de toetreding van de

Europese Unie. Art. 59(2) EVRM vermeldt nu expliciet: “De Europese Unie kan toetreden tot dit

Verdrag.” Anno 2014 is de EU echter nog steeds niet toegetreden tot het EVRM.

Het feit dat er tot op heden geen formele institutionele link is tussen het EVRM en de EU, en daardoor

de EU in theorie niet gebonden is door de rechtspraak van het EHRM,47 verhindert niet dat het EVRM

wel degelijk een invloed heeft op de Europese Unie, dit door middel van een wisselwerking tussen het

EHRM en het Hof van Justitie: laatstgenoemde beroept zich vaak op het EVRM en de rechtspraak van

het EHRM, terwijl omgekeerd voor het EHRM ook vaak de EU en de jurisprudentie van het Hof van

Justitie aan bod komen.48 Het belang hiervan voor het recht op godsdienstvrijheid blijkt onder meer uit

de interpretatie van het Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie.

b. DE EUROPESE UNIE EN RELIGIE: ART. 10 HANDVEST VAN DE GRONDRECHTEN VAN DE EU.

Het Handvest werd aangenomen op de Top van Nice (2000) en heeft een ruimer toepassingsgebied

ratione materiae dan het EVRM49: Terwijl laatstgenoemde enkel de bescherming van burgerlijke en

politieke rechten beoogt, strekt het toepassingsgebied van het Handvest zich ook uit tot sociale en

economische rechten. Dit neemt niet weg dat het Handvest eigenlijk geen nieuwe rechten creëert en in

belangrijke mate gebaseerd is op het EVRM.50 Zo beschermt het Handvest ook de “vrijheid van

gedachte, geweten en godsdienst”, opgenomen in art. 10. De vraag is of het Hof van Justitie een eigen

invulling van deze rechten hanteert of zich beroept op haar nauwe band met het EHRM? Uit de                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                                            VAN ELSUWEGE, P. DEVISSCHER en A. VAN BOSSUYT, “Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 559.); 2) de neutrale aard van het Europese juridische systeem dit verhinderde ; 3) Hof van Justitie in een ondergeschikte positie zou komen t.o.v. het EHRM (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 415.); en 4) enkel Staten lid konden worden van het EVRM (E.F. DEFEIS, “Treaty of Lisbon and Accession of the European Union to the European Convention on Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2012, 391.). 46  Dit Handvest werd uiteindelijk aangenomen op de Top van Nice in 2000.  47 E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 416. 48 S. DEWULF, “Europese Grondrechten: de plaats van fundamentele rechten en vrijheden in de vernieuwde Europese Unie”, RW 2007-08, 1524. 49  Het Handvest had lange tijd louter een politieke werking en werd pas juridisch bindend verklaard door het Verdrag van Lissabon in 2009 (E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 416-417.).  50 P. VAN ELSUWEGE, P. DEVISSCHER en A. VAN BOSSUYT, “Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 545.

Page 13: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  13  

bewoordingen van art. 52(4) van het Handvest blijkt dat de Europese Unie een tweedeling heeft willen

vermijden en voor het laatste geopteerd heeft 51:

“Voor zover dit handvest rechten bevat die corresponderen met rechten welke zijn

gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de

fundamentele vrijheden, zijn de inhoud en reikwijdte ervan dezelfde als die welke er door

genoemd verdrag aan worden toegekend. Deze bepaling verhindert niet dat het recht van de

Unie een ruimere bescherming biedt”.

Het Handvest dient derhalve conform het EVRM geïnterpreteerd te worden.52

c. DE EUROPESE UNIE EN DE STATUS VAN RELIGIEUZE ORGANISATIES: ART. 17 VWEU

Het is pas in het kader van de eerste mensenrechtelijke stappen in 1996 dat de EU besloot om zich

uitdrukkelijk uit te spreken over de status van religieuze organisaties. Men besloot om nog niet toe te

treden tot het EVRM53, maar wel een niet- juridische bindende “verklaring betreffende de status van

kerken en niet-confessionele organisaties” te hechten aan het verdrag van Amsterdam54:

“De Europese Unie eerbiedigt en doet geen afbreuk aan de status die kerken en religieuze

verenigingen en gemeenschappen volgens het nationale recht in de lidstaten hebben. De

Europese Unie eerbiedigt evenzeer de status van levensbeschouwelijke en niet-confessionele

organisaties.”

Met deze verklaring werd voor de allereerste keer specifiek verwezen naar religie en de status van

kerken en religieuze organisaties binnen de EU.55 Uiteindelijk werd verklaring nr. 11 opgenomen als

art. I-52 van de Grondwet van de EU, met toevoeging van een derde paragraaf die een open en

transparante dialoog tussen EU en religieuze organisaties vooropstelde.56 De Grondwet werd echter

verworpen omwille van 2 negatieve referenda, maar art. I-52 overleefde en werd uiteindelijk art. 17

VWEU:

                                                                                                               51 E.F. DEFEIS, “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 418. 52  Zo hanteren beiden het subsidiariteitsbeginsel op het vlak van waarborgen van godsdienstvrijheid:   de wijze waarop een Staat de godsdienstvrijheid wil waarborgen, behoort tot haar soevereine beslissingsmacht. Het kan niet opgelegd worden door het EHRM, noch door de EU aangezien deze zich niet actief kunnen inlaten met de status van religieuze organisaties in de lidstaten: Het EHRM ziet de verhouding Staat-religie namelijk eerder als een politiek issue (J. MARTÍNEZ-TORRÓN en R. NAVARRO-VALLS, “The protection of religious freedom in the system of the European Convention on Human Rights”, Helsinki Monitor 1998, 27.) en de EU is gebonden door het subsidiariteitsbeginsel van art. 5(3) VEU. 53 Ook het EVRM regelt de relatie tussen nationale staten en religieuze organisaties, maar op een indirecte wijze: een bepaalde staat-religieuze organisatie verhouding wordt altijd getoetst aan de waarborgen van de godsdienstvrijheid van art. 9 EVRM om te bepalen of de relatie in kwestie toelaatbaar is (C. EVANS en C.A. THOMAS, “Church-State Relations in the European Court of Human Rights”, Brigham Young University Law Review 2006, 699.). 54  Alhoewel het juridisch niet-bindend was, werd het via art. 31 Verdrag van Wenen toch aanvaard als EU-recht waardoor het ingeroepen kon worden voor het Hof van Justitie (G.A. OANTA, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 123.).  55 G.A. OANT, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 123. 56 E.F. DEFEIS, “Religious Liberty and protections in Europe”, Journal of Catholic Legal Studies 2006, 73.

Page 14: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  14  

1. De Unie eerbiedigt de status die kerken en religieuze verenigingen en gemeenschappen

volgens het nationaal recht in de lidstaten hebben, en doet daaraan geen afbreuk.

2. De Unie eerbiedigt tevens de status die de levensbeschouwelijke en niet-confessionele

organisaties volgens het nationaal recht hebben.

3. De Unie voert een open, transparante en regelmatige dialoog met die kerken en

organisaties, onder erkenning van hun identiteit en hun specifieke bijdrage.

De eerste 2 paragrafen van art. 17 VWEU erkennen expliciet de rol van religieuze organisaties in de

EU, waarbij aan de EU een neutraliteitsplicht wordt opgelegd.57 Art. 17.1 en 2 mogen echter niet

verward worden met art. 10 Handvest. Eerstgenoemde regelt de positie van religieuze organisaties,

terwijl laatstgenoemde betrekking heeft op de bescherming van het recht van individuen op vrijheid

van godsdienst en geloof.58 Art. 17.1 en 2 hebben dus ook een andere draagwijdte dan art. 9 EVRM59,

wat niet wegneemt dat het Hof van Justitie vaak teruggrijpt naar rechtspraak van het EHRM om

discriminaties of inmengingen van de staat die de godsdienstvrijheid belemmeren, te veroordelen.

Art. 17.3 VWEU legt aan de Europese Unie de positieve verbintenis op om een open, transparant en

regelmatig dialoog te voeren met de religieuze organisaties. Dergelijk standpunt vinden we niet terug

in art. 9 EVRM. Dat valt mede te verklaren door het feit dat de Raad van Europa geen supranationale,

maar intergouvernementele organisatie is.60

VI. Conclusie: Erkenning is een tweesnijdend zwaard

Ik begon mijn onderzoek met de vraag in welke mate erkenning als religieuze organisatie en het

stigmatiserend effect van het woord sekte een invloed heeft op de mensenrechten, in het bijzonder art.

9 EVRM? Na het analyseren van tal van arresten van het EHRM kwam ik tot 2 eindoordelen.

Vooreerst blijkt dat het bestempelen van een religieuze organisatie als sekte verregaandere gevolgen

kan hebben dan het louter genoteerd staat op een ‘zwarte lijst’: onvrijwillige opsluiting (schending van

art. 5 EVRM), gewelddaden (schending art. 3 EVRM) en negatieve invloed op het uitoefenen van hun

geloof (art. 9 EVRM). Om dergelijke praktijken tegen te gaan, legde Het Hof op dat vlak dan ook 2

verbintenissen op aan de Staat: Enerzijds een de positieve verplichting, nl. het vermijden dat een

bestempeling als sekte door de publieke opinie negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de

religieuze organisatie in kwestie, en anderzijds een neutraliteitsplicht. Opmerkelijk is dat alhoewel het                                                                                                                57  Deze neutraliteitsplicht ligt in de lijn van het door de EU gehanteerde subsidiariteitsbeginsel: het is nog altijd aan de staten om hun verhouding met religieuze organisaties te bepalen. (G.A. OANTA, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 127.). 58 G.A. OANTA, “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 129. 59  Nu art. 10 van het Handvest in dezelfde zin als art. 9 EVRM moet geïnterpreteerd worden (cf. infra)  60 Infra voetnoot nr. 58. De EU is een supranationale organisatie die boven de nationale staten staat (er wordt een supranationale rechtsorde gecreëerd) en bijgevolg als vertegenwoordiger van deze staten kan opereren, bv. in het in dialoog treden met religieuze organisaties. De Raad van Europa is daarentegen een louter intergouvernementele organisatie waar staten samen moeten optreden. Er wordt boven het nationaal vlak geen supranationale rechtsorde tot stand gebracht.

Page 15: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  15  

gebruik van het woord ‘sekte’ niet kadert binnen deze neutraliteitsplicht, het niet altijd en schending

van art. 9 EVRM oplevert: alleen wanneer het gebruik negatieve gevolgen met zich meebrengt voor de

religieuze groepering in kwestie.

Een tweede besluit is dat erkenning niet alleen een invloed heeft op art. 9 EVRM, maar in sommige

landen zelfs noodzakelijk is om van je recht op godsdienstvrijheid te kunnen genieten. Dit blijkt

duidelijk uit de Russische arresten. Toch is het systeem van erkenning verre van een weldoend

wondermiddel voor de godsdienstvrijheid. Het blijkt daarentegen eerder een tweesnijdend zwaard te

zijn: enerzijds is het een systeem dat d.m.v. allerlei toegekende voordelen religieuze groeperingen in

staat stelt om hun geloof te uiten, maar anderzijds resulteert het in een manifeste godsdienstonvrijheid

voor alle levensbeschouwingen die buiten deze boot van selecte erkende groeperingen valt. Het

systeem van erkenning creëert bijgevolg een discriminatie tussen erkende en niet-erkende religieuze

organisaties, nu de erkende erediensten veel meer in staat zijn om hun geloof te uiten. Het systeem

ondermijnt voor de niet-erkenden verschillende rechten van het EVRM: art. 9 (religie), art. 6 (eerlijk

proces/procesrechtelijke waarborgen) en art. 11 (vereniging). Daarnaast blijkt uit het verslag van de

Commissie van Wijzen dat het financieringssysteem eerder arbitrair is, nu bepaalde erkende

erediensten in het kader van art. 181 GW disproportioneel meer gefinancierd worden dan hun mede-

erkenden61. Het wegwerken van het erkennings- én daaraan verbonden financieringssysteem van

erediensten zou in dat opzicht, louter abstract-theoretisch gezien, een betere waarborg voor de

godsdienstvrijheid kunnen zijn. Sommige partijen, zoals Open VLD, lijken met het beleidsplan om de

subsidies voor religies af te schaffen een stap in die richting te zetten. Of het ooit tot een echte

hervorming (of afschaffing) komt, zal de toekomst moeten uitwijzen.

VII. Slotwoord

Anno 2014 bestaat er nog steeds discriminatie, godsdiensthaat, regulatie van en tendens tot het

beperken van (vooral minder erkende) godsdienstige groeperingen, dit ondanks het feit dat de

geschiedenis ons duidelijk geleerd heeft dat dergelijke inmengingen door de Staat een nefast gevolg

hebben voor de godsdienstvrijheid. Geruststellend is echter dat er in de loop van de 20ste E meer

belangstelling is gekomen voor de noodzaak om vrijheid van religie te beschermen. En alhoewel er nog

een lange weg te gaan is, toont het feit dat nu ook de EU op de kar van religieuze bescherming is

gesprongen, aan dat we de goede richting uitgaan. We kunnen alleen maar hopen dat d.m.v. de

wisselwerking tussen het EHRM en het Hof van Justitie deze koers kan versterkt worden en

godsdienstvrijheid op de internationale agenda wordt gehouden.                                                                                                                61  Meer bepaald stelt de commissie vast dat er een ongelijkheid is tussen de bezoldiging van de hoogste en laagste dienaren van een eredienst enerzijds en tussen de verschillende erediensten anderzijds (M. MAGITS, “Erkende levensbeschouwingen: Commissie van wijzen herstelt deels de ongelijkheid.”, NJW 2006, 923.).; Commissie van Wijzen, verslag over de federale financiering van de van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, 2005-2006, http://www.manavzw.be/_files/file/dossiers/islamitische_eredienst/wetgeving_en_regelgeving/Federale_financiering.pdf.  

Page 16: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  16  

Bibliografie I. Wetgeving

a. INTERNATIONAAL

Art. 31 Verdrag van Wenen.

i) EVRM

Art. 3 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 5 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 6 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 9 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 11 Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden. Art. 59(2) Europees Verdrag van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden.

ii) Europese Unie

Art. 5(3) Verdrag betreffende de Europese Unie. Art. 6 Verdrag betreffende de Europese Unie. Art. 17 Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Art. 10 Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Art. 52(4) Handvest van de Grondrechten van de Europese Unie. Verklaring (n°11) betreffende de status van kerken en niet-confessionele organisaties.

b. NATIONAAL

Art. 181 Grondwet. Hand. Kamer 1996-97, 28 april 1997, 21-22.; Vr. en Antw. Kamer 1996-97, 25 augustus 1997, 12970 (Vr. 631 A. BORGINON). Hand. Kamer 2013-14, 19 november 2013, nr. 20779, 25-26. II. Rechtspraak

a. INTERNATIONAAL

EHRM, Campbell and Cosans v. The United Kingdom, 1982.

Page 17: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  17  

ECRM, C. v. the United Kingdom, 1983. EHRM, Kokkinakis v. Greece, 1993. EHRM, Kalaç v. Turkey, 1997. EHRM, Riera Blume and others v. Spain, 2000. EHRM, Église Métropolitaine de Bessarabie et al. c. Moldova, 2002. EHRM, I.A. v. Turkey, 2005 EHRM, 97 members of the Gldani Congregation of Jehovah’s witnesses and 4 others v. Georgia, 2007. EHRM, Church of Scientology Moscow v. Russia, 2007. EHRM, Religionsgemeinschaft der Zeugen Jehovas and others v. Austria, 2008. EHRM, Leela Förderkreis e.v. and others v. Germany, 2009. EHRM, Kimlya and others v. Russia, 2010. EHRM, Jakóbski v. Poland, 2011. III. Rechtsleer

a. BOEKEN

DENOTTE, T., “Le Traitement fiscal des lieux affectés au culte ou à l’assistance morale laïque” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2008, 187-208. DE POOTER, P., De rechtspositie van erkende erediensten en levensbeschouwingen in Staat en maatschappij, Brussel, Larcier, 2003, 612p. OVERBEEKE, A., “Geschiedenis, maar niet voorbij: Bijdragen over (bijzondere) rechtsvormen voor religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2009, 209-242. VANISTENDAEL, F., “Financiering van religie” in F. JUDO en K. MARTENS (eds.), Recht, Religie en Samenleving, Larcier, 2011, 5-18.

b. JURIDISCHE TIJDSCHRIFTEN

CROSS, T. en BECKETT, J., “Focus on ECHR, article 9: Recent developments”, JR 2007, 75-81. DEFEIS, E.F., “Religious Liberty and protections in Europe”, Journal of Catholic Legal Studies 2006, 73-114. DEFEIS, E.F., “The Treaty of Lisbon and human rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2010, 413-424. DEFEIS, E.F., “Treaty of Lisbon and Accession of the European Union to the European Convention on Human Rights”, ILSA Journal of international and Comparative law 2012, 387-394.

Page 18: Sektes en religieuze organisaties3

RELIGIEUZE ORGANISATIES: DE INVLOED VAN ERKENNING EN HET STIGMATISEREND EFFECT VAN HET WOORD SEKTE OP ART. 9 EVRM.

  18  

DE SAEGER, W., “Mensenrechtenhof veroordeelt Oostenrijk voor religieuze discriminatie”, Juristenkrant 2008, 6. DEWULF, S., “Europese Grondrechten: de plaats van fundamentele rechten en vrijheden in de vernieuwde Europese Unie”, RW 2007-08, 1522-1540. EVANS, C. en THOMAS, C.A., “Church-State Relations in the European Court of Human Rights”, Brigham Young University Law Review 2006, 699 - 726. MAGITS, M., “Erkende levensbeschouwingen: Commissie van wijzen herstelt deels de ongelijkheid.”, NJW 2006, 918-931. MARTÍNEZ-TORRÓN,J., en NAVARRO-VALLS, R., “The protection of religious freedom in the system of the European Convention on Human Rights”, Helsinki Monitor 1998, 25-37. MARTÍNEZ-TORRÓN, J., “Limitations on religious freedom in the case law of the European Court of Human Rights”, EILR 2005, 587-636. OANTA, G.A., “The Status of Churches and Philosphical and Non-confessional Organizations within the framework of the European Union Reform”, Lex ET Scientia International Journal 2008, 121-135. SCHARFFS, B.G., “Symposium introduction: The freedom of religion and belief. Jurisprudence of the European Court of Human Rights: Legal, moral, political and religious perspectives”, Journal of Law and Religion 2010-11, 249-260. STIENER, J., “ Freedom of Religion and Association in the Russian Federation: The case of Kimlya and Others v. Russia”, International Journal of Civil Society Law 2010, 91-99. TORFS, R., “The permissible scope of legal limitations on the freedom of religion or belief in Belgium”, EILR 2005, 637-684. VAN ELSUWEGE, P., DEVISSCHER, P., En VAN BOSSUYT, A., “Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie: implicaties voor de nationale rechtsorde”, TPR 2010, 529-588. VOORHOOF, D., “Europees Hof tolereert geen beledigingen aan adres van profeet”, Juristenkrant 2005, 13. WATTIER, S., “Le financement des cultes au XXIe siècle: Faut-il réviser l’article 181 de la constitution?”, RBDC 2011, 23-50.

c. ONLINE RAADPLEGINGEN

Commissie van Wijzen, verslag over de federale financiering van de van de bedienaren der erediensten en de afgevaardigden van de Centrale Vrijzinnige Raad, 2005-2006, http://www.manavzw.be/_files/file/dossiers/islamitische_eredienst/wetgeving_en_regelgeving/Federale_financiering.pdf. VRIELINK, J., “Defining and divining religion”, Strasbourg Observers 2012, http://strasbourgobservers.com/2012/11/22/defining-and-divining-religion/.