Schoolboekje Insulinepomptherapie · 2020. 1. 17. · alle schoolactiviteiten zoals sportlessen,...
Transcript of Schoolboekje Insulinepomptherapie · 2020. 1. 17. · alle schoolactiviteiten zoals sportlessen,...
Schoolboekje
Insulinepomptherapie
2
Inhoudsopgave
1. Inleiding 3
2. Wat is type 1 diabetes 4
3. Wat is insulinepomptherapie? 6
4. Glycemiecontrole 7
5. Voeding 8
6. Hypoglycemie 15
7. Hyperglycemie 22
8. Richtlijnen voor het inspuiten van insuline 24
9. Pomp en sport 25
10. Belangrijke aandachtspunten 28
11. Contactgegevens diabetesteam 29
© augustus 2016 UZ Leuven
Overname van deze tekst/illustraties is enkel mogelijk na toestemming van de dienst communicatie UZ Leuven.
3
1. Inleiding
Als je een kind met diabetes in de klas hebt, kan dat heel wat vragen oproepen: wat houdt
diabetes juist in? Kan het kind gewoon les volgen? Wat met eten? Heeft het kind speciale
verzorging nodig? Wat doe je best in noodsituaties?
Een kind met diabetes kan op een vrijwel normale manier les volgen, mits enkele kleine
aanpassingen in zijn dagelijkse routine.
Diabetes vermindert de intellectuele capaciteiten niet en het kind kan gewoon meedoen aan
alle schoolactiviteiten zoals sportlessen, wandelingen, bosklassen, schoolreis, enzovoort.
In deze brochure vind je meer uitleg over wat diabetes juist inhoudt, hoe het kind met de
ziekte omgaat, hoe je een probleem bij je leerling kunt herkennen en hoe je hem of haar dan
kunt helpen.
Op het einde vind je ook een blad met contactgegevens van de teamleden van de dienst voor diabetes kinderen en adolescenten van UZ Leuven. Bij hen kun je terecht met je
vragen.
4
2. Wat is type 1 diabetes?
Type 1 diabetes is een ziekte waarbij de opname van suiker in ons lichaam verstoord is.
Suiker is een belangrijke energiebron voor onze lichaamscellen. Suiker halen we uit de
koolhydraten in onze voeding. Koolhydraten zitten niet alleen in zoete voedingsmiddelen
zoals frisdrank, snoep en taart (enkelvoudige suikers), maar ook in zetmeelproducten zoals
brood, rijst, pasta, aardappelen, en in melk- en melkproducten, fruit … (samengestelde
suikers).
Het verschil tussen de verschillende ‘soorten’ koolhydraten in onze voeding is dat
enkelvoudige suikers sneller in het bloed terecht komen, terwijl samengestelde suikers eerst
moeten afgebroken worden in de maag en darmen en daardoor veel trager opgenomen
worden. Alle koolhydraten uit de voeding komen uiteindelijk in het bloed onder de vorm van
glucose.
Om bloedglucose in de cellen toe te laten, hebben we insuline nodig. Insuline is een
hormoon dat de celwand opent voor de glucose. De pancreas maakt dit hormoon aan en
past de productie ervan aan aan de hoeveelheid glucose in het bloed.
Kinderen met type 1 diabetes maken dit hormoon niet aan waardoor de glucose zich
ophoopt in het bloed en niet in de cellen geraakt.
Hieronder vind je de uitleg zoals we het aan het kind uitleggen in het ziekenhuis.
Ons lichaam heeft voortdurend energie nodig om te kunnen dansen,
springen, fietsen, lopen, slapen, en nog vele andere dingen, kortom om te
kunnen leven. Via de suikers in onze voeding krijgen we deze energie. We
kunnen dit eigenlijk vergelijken met een vuurtje in een huis. Het huis is
ons lichaam en het vuurtje, dat ontstaat door het verbranden van
houtblokjes, de energie in ons lichaam. Het huis haalt dus energie
uit het verbranden van houtblokjes, net zoals ons lichaam energie
haalt uit de suikers (glucose) in het bloed. In onze voeding zitten
dus suikers, ook wel koolhydraten genoemd, die bestaan uit snelle
en trage suikers. De snelle suikers worden snel verteerd en komen
snel in onze bloedbaan terecht. Deze suikers vinden we vooral in
frisdrank, druivensuiker, ... Trage suikers worden langzaam
verteerd en komen traag in onze bloedbaan terecht. Deze
suikers vinden we vooral in brood, aardappelen, rijst, pasta, …
Alle suikers worden omgezet in glucose (= een houtblokje), die
als brandstof wordt gebruikt om energie te krijgen in ons lichaam.
5
Elk deel van ons lichaam bestaat uit duizenden cellen, zoals een stad bestaat
uit duizenden huizen, die brandstof nodig hebben om energie te krijgen.
Alle huizen hebben een deur, net zoals bij de cellen. De deuren zijn op slot.
De sleutel die nodig is om de deuren van de cellen te openen is insuline.
Insuline opent de deuren van de cellen, zodat de glucose vanuit de
bloedbaan in de cellen kan komen.
Insuline wordt gemaakt in de pancreas of
alvleesklier, dezen noemen we de
sleutelfabriek. De sleutels worden via het bloed tot bij de
huisjes (cellen) gebracht. Als we eten, ziet de
sleutelfabriek hoeveel houtblokjes er voorbij stromen. De
sleutelfabriek maakt dan net genoeg sleutels om de
deuren van de huizen te kunnen openen en glucose
binnen te laten.
Als de cellen de juiste hoeveelheden glucose en
insuline via het bloed krijgen, zijn de huizen blij. Bij
mensen met type 1 diabetes is de sleutelfabriek stuk.
Er worden dus geen sleutels meer gemaakt. Als er geen
sleutels zijn, kunnen de houtblokken niet in de huizen
gaan. De houtblokken blijven in het bloed en kunnen
dus niet in de huizen verbrand worden, waardoor je
geen energie meer krijgt en de glucose in de
bloedbaan blijft. Er is dan te veel suiker aanwezig in het
bloed en dit heet hyperglycemie. Omdat de pancreas geen insuline meer kan
maken, moet er insuline ingespoten worden.
6
3. Wat is insulinepomptherapie?
Bij insulinepomptherapie wordt insuline toegediend met behulp van een uitwendig draagbaar
insulinepompje. Dit pompje wordt gevuld met insuline en is via een infusieset (slangetje)
verbonden met een naaldje. Het naaldje zit permanent onderhuids en wordt door de
pompgebruiker of de ouders zelf ingebracht en om de 2 à 3 dagen vervangen.
Basaal:
Bij pomptherapie wordt er constant een kleine dosis zeer snelwerkende insuline toegediend.
Dit wordt het basaal genoemd. Het is de insuline die het kind sowieso nodig heeft om de
energievoorziening van de cellen te voorzien. Ook als het kind niet eet, heeft het kind deze
insuline nodig. Het basaal patroon staat geprogrammeerd in de pomp en herhaalt zich om de
24 uur.
Bolus:
Bij de snacks en de maaltijden worden er koolhydraten (suikers) ingenomen en is er extra
insuline nodig. Deze insuline zorgt ervoor dat de glucose (bloedsuiker) vanuit het bloed in de
lichaamscellen geraken.
De dosis die daarvoor nodig is, noemen we een ‘maaltijdbolus’.
De bolushoeveelheid verschilt naargelang het moment van de dag en de hoeveelheid
koolhydraten er gegeten wordt.
De bolus staat niet vast geprogrammeerd. Bij elke maaltijd of snack moet het kind zichzelf
een bolus toedienen. Dit kan afhankelijk van het soort pomp door middel van de knoppen
op de pomp of door middel van de knoppen op de (bloedsuiker)meter.
Een bolus wordt vlak voor de maaltijd gegeven (kan per uitzondering ook net na de maaltijd
toegediend worden).
Een ‘correctiebolus’ is een bolus die toegediend wordt om een hoge bloedsuiker te
corrigeren.
Boluscalculator of boluswizard:
Dit is een soort rekenprogramma dat in de pomp of in de meter ingebouwd zit.
De boluscalculator berekent hoeveel insuline het kind voor een tussendoortje of een
maaltijd moet toedienen. De boluscalculator berekent ook hoeveel insuline er extra mag
toegediend worden bij een hoge bloedsuiker.
7
4. Glycemiecontrole
Door de glycemie te controleren kan het kind de bloedsuiker nakijken. Glycemiecontroles
zijn nodig vóór elke maaltijd en snack en bij twijfel over een mogelijk te hoge of te lage
bloedsuiker. Jongere kinderen hebben hulp nodig bij het uitvoeren van de glycemiecontrole.
De bloedsuikerwaarde wordt automatisch ‘doorgestuurd’ naar de boluscalculator.
Er zijn verschillende soorten bloedglucosemeters. Voor meer uitleg en instructies, verwijzen
we jullie naar de ouders.
Aandachtspunten:
Bewaar de teststrips in de originele verpakking. Ze moeten gesloten,
droog en op kamertemperatuur bewaard worden.
Als er op het scherm ‘LO’ verschijnt, betekent dit een extreem lage
bloedsuiker.
Als er op het scherm ‘HI’ verschijnt, betekent dit een extreem hoge
bloedsuiker.
Controleer de glycemie (bloedsuiker) opnieuw met een teststrip.
Indien de gemeten glycemie met de teststrip ook 'LO' of HI'
weergeeft:
o 'LO': onmiddellijk snelle suikers toedienen onder de vorm van
cola, grenadine, Hypo-Fit® Junior, … en de insulinepomp
afkoppelen.
o 'HI': ketonen meten, indien de bloedsuiker niet daalt, er
ketonen aanwezig zijn en/of bij symptomen als buikpijn of
braken, best de ouders of een arts contacteren.
Noteer het resultaat in het diabetesdagboekje.
8
5. Voeding
Maaltijden en tussendoortjes:
Voor iedere maaltijd én tussendoortje moet er een bolus toegediend worden.
Alleen tussendoortjes zonder koolhydraten hoeven geen bolus.
Indien de contour-link meter of de spirit-combo gebruikt wordt, dan wordt de
bloedsuikerwaarde automatisch naar de boluscalculator ‘doorgestuurd’.
Je brengt de grammen koolhydraten dat het kind gaat eten in.
De boluscalculator berekent de hoeveelheid insuline die het kind nodig heeft en door
manipulatie van de knoppen van het pompje of van de meter, wordt de bolus toegediend.
Lagere schoolkinderen kunnen dit zelf. Toch blijft het belangrijk dat een volwassene meekijkt
en toeziet dat de bloedsuikerwaarde en de grammen koolhydraten correct zijn ingebracht in
de boluscalculator.
Bij kleuters wordt het pompje door een volwassene bediend.
Op bladzijde 9 vind je meer instructies over het toedienen van een bolus met
de MiniMed® 640G pomp.
Op bladzijde 10 vind je meer instructies over het toedienen van een bolus met
de Paradigm® pomp.
Op bladzijde 12 vind je meer instructies over het toedienen van een bolus met
de Accu-Chek® Spirit Combo pomp.
9
Bolus toedienen met MiniMed® 640G pomp:
10
Bolus toedienen met Paradigm® pomp:
STAP 1
STAP 2
1. invoeren voeding (gram)
2. na invoeren voeding (gram) => druk ACT
1. als de bloedsuikerwaarde op de pomp staat => druk ACT
2. er verschijnt dan een ‘leeg scherm’ => druk op de B-knop en bevestig bloedglucose door
op ACT te drukken
OF u komt rechtstreeks in het scherm ‘BG invoeren’ => druk op ACT knop om
bloedglucose te bevestigen
11
STAP 3
STAP 4
U komt op beeld details schatting => druk ACT
Om bolus toe te dienen => druk ACT
12
Bolus toedienen met Accu-Chek® Spirit Combo pomp:
13
14
15
6. Hypoglycemie
Het kind heeft een hypoglycemie wanneer:
de bloedsuiker < 55 mg/dl is of er LO (< 20 mg/dl) verschijnt
bij kinderen < 6 jaar: bloedsuiker < 60 mg/dl of LO
Lage bloedsuikers kunnen voorkomen als het kind niet genoeg gegeten heeft of zijn snack
vergeten is. Ook als het kind méér fysieke inspanning geleverd heeft dan normaal, kan zijn
bloedsuiker te laag zijn.
Je kunt aan de volgende tekens merken dat een kind een ‘hypo’ heeft:
- bleek zien
- beven, trillende benen
- zweten
- honger
- duizeligheid
- slaperig zijn
- een gebrek aan concentratie
- verwardheid
- gedragsveranderingen (bijvoorbeeld agressief gedrag)
Als er sprake is van een heel ernstige hypo kan het kind het bewustzijn verliezen en/of kan
het kind onwillekeurige spiertrekkingen vertonen (cfr. stuipen).
16
Richtlijnen voor de opvang van een hypoglycemie:
Als het kind bij bewustzijn is:
1. Geef het kind snelle suikers onder de vorm van druivensuiker, grenadine, cola
(eventueel met een spuitje in de mond druppelen). De hoeveelheid die het kind nodig
heeft, vind je op de achterflap van het dagboekje of in de richtlijnen die je ontvangt
van de ouders.
Wanneer de bloedsuiker < 40 mg/dl is, moet je de hoeveelheid verdubbelen.
2. Dit mag je herhalen indien het kind zich echt niet beter voelt na 5 minuten.
3. Afhankelijk van wat er is afgesproken met de ouders, kan het zijn dat het kind ook na
tien minuten een halve droge kinderkoek of 1 petit beurre moet eten. Bij sommige
kinderen worden er alleen snelle suikers toegediend.
4. Tijdens het ‘hersuikeren’ dient het kind te rusten. Na het ‘hersuikeren’ kan het kind
de les of andere activiteit hervatten.
5. Indien het kind een hypo heeft net voor de maaltijd:
1) eerst druivensuiker toedienen
2) afhankelijk van het soort insulinepomp:
Paradigm®/MiniMed® 640G: je brengt geen bloedsuikerwaarde of een
bloedsuikerwaarde van 90 mg/dl in.
Accu-Chek® Spirit Combo: je vraagt bolusadvies zonder
bloedsuikermeting.
Een kind met een hypoglycemie mag je nooit alleen laten of alleen ergens naartoe
sturen. Het kan in de war zijn en verloren lopen. Soms weigert het kind suiker te nemen. In
dat geval dien je kordaat te zijn en blijf je aandringen tot het kind de suiker inneemt.
17
Als het kind bewusteloos is en/of stuipen heeft:
1. Controleer de bloedsuikerwaarde.
2. Is de waarde < 55 mg/dl of ‘LO’ en is slikken niet meer mogelijk, koppel de pomp af
en strijk dan Hypo-Fit® Junior aan de binnenkant van de wang.
3. Ondertussen maak je de GlucaGen® Hypokit inspuiting klaar. Indien het kind nog
steeds niet voldoende bij bewustzijn is om suiker via de mond toe te dienen, dien dan
de GlucaGen® Hypokit intramusculair (in de dijspier) toe. Bij kinderen die minder dan
25 kg wegen is een halve dosis voldoende.
4. Contacteer de ouders of de arts.
5. Indien het kind na 10 minuten niet bij bewustzijn is, verwittig dan de hulpdiensten.
6. Voer na 15 minuten terug een glycemiecontrole uit. Als de bloedsuikerwaarde nog
laag (< 80 mg/dl) is en het kind bij bewustzijn is, geef je 100 ml (echte!) cola en een
koek. Indien de bloedsuikerwaarde hoger is dan 80 mg/dl, dan geef je het kind een
koek.
7. Het kind kan na toediening van de GlucaGen® Hypokit erg misselijk zijn. De
bloedsuikers dienen goed opgevolgd te worden. De ouders dienen het kind op te
halen om thuis of in het ziekenhuis verder zorg voor te dragen.
8. Vergeet nadien niet om de insulinepomp terug aan te koppelen.
18
19
20
GlucaGen® Hypokit
Glucagon is een hormoon met een werking die tegengesteld is aan die van insuline. Glucagon
is aangewezen bij ernstige hypoglycemie. Iedereen die insuline gebruikt, zou minstens één
glucagonkit moeten hebben.
Glucagon is immers het enige product dat veilig en door iedereen gemakkelijk kan worden
geïnjecteerd in geval van ernstige hypoglycemie.
De hypokit bevat:
een flesje met glucagonpoeder
een spuitje gevuld met steriel water
De oplossing moet nét voor gebruik worden klaargemaakt, want het glucagonpoeder
bewaart niet in water.
Glucagon kon door om het even wie geïnjecteerd worden, ook door mensen die daar geen
ervaring mee hebben. Glucagon wordt bij voorkeur geïnjecteerd in de dijspier.
Er wordt aangeraden steeds glucagon bij zich te hebben, teneinde tijdig te kunnen reageren
bij ernstige hypoglycemie.
Het is aldus belangrijk de vervaldatum te controleren:
Bewaring bij kamertemperatuur (max. 25°C) gedurende 18 maanden
In de koelkast blijft glucagon geldig tot de vervaldatum vermeld op de verpakking (zie
EXP)
Het geneesmiddel is verkrijgbaar op medisch voorschrift
21
Richtlijnen voor het toedienen van de GlucaGen® Hypokit:
22
7. Hyperglycemie
Het kind heeft een hyperglycemie wanneer:
de bloedsuiker > 250 mg/dl is of er HI (> 500-600 mg/dl) verschijnt
Hoge bloedsuikers treden op als het kind méér gegeten of gesnoept heeft, minder bewogen
heeft, te weinig of geen insuline gespoten heeft, of als het ziek is of veel stress heeft.
De volgende symptomen kunnen wijzen op een te hoge bloedsuikerwaarde:
- dorst
- vaak plassen
- zich moe en/of prikkelbaar voelen
Bij de volgende alarmsignalen moet je de ouders of de arts contacteren:
- buikpijn en/of braken
- versnelde ademhaling en/of verminderd bewustzijn
Richtlijnen voor de opvang van een hyperglycemie:
1. Laat het kind water drinken en naar het toilet gaan, ook tijdens de lessen.
2. Kijk na of er iets mis is met de pomp of toebehoren.
Zit het naaldje goed?
Knik in de leiding, lucht in de leiding, lek in de leiding?
Pomp in alarm?
Ouders contacteren indien je twijfelt aan de werking van de pomp.
3. Als het kind hogere waarden heeft dan 300 mg/dl of er een ‘HI’ aanduiding op de
glucosemeter zichtbaar is, moet het bloed op ketonen gecontroleerd worden.
Ketonen kunnen in het bloed gecontroleerd worden via een vingerprik.
Wanneer de bloedtest positief is voor ketonen (vanaf ≥ 0,6 mmol/l),
moet je de ouders of arts contacteren.
23
4. Bij hoge waarden (> 300 mg/dl) die gepaard gaan met buikpijn en/of braken, is het nodig
om de ouders en/of de arts te contacteren en mag het kind niet sporten.
5. Indien er niets mis lijkt met de pomp en er zijn geen ketonen:
5.1.) Hoge bloedsuiker op het moment van een snack of maaltijd:
- Bolus toedienen: bloedsuikerwaarde meten, grammen koolhydraten die het kind
zal eten inbrengen, de aangegeven bolus toedienen
- 1,5 uur later bloedsuiker controleren
- indien niet gedaald: ouders contacteren
5.2.) Hoge bloedsuiker tussen twee eetmomenten in:
- correctiebolus toedienen: bloedsuiker meten, 0 gram koolhydraten inbrengen, de
aangegeven bolus toedienen.
- 1 uur later bloedsuiker controleren
- indien niet gedaald: ouders contacteren
5.3.) Indien het kind zich goed voelt en er zijn geen ketonen aanwezig, mag het kind
sporten.
Er moet op school steeds een insulinepen en zeer snelwerkende insuline aanwezig zijn.
Indien de bloedsuiker niet daalt door het toedienen van een bolus, zal insuline met de
pen moeten ingespoten worden. Dit gebeurt steeds in overleg met de ouders of het
diabetesteam.
24
8. Richtlijnen voor het inspuiten van insuline
Bepaal eerst de bloedsuiker met de glucosemeter. Hiervoor moet het kind een
glycemiecontrole uitvoeren.
Noteer het resultaat in het diabetesdagboekje.
Ga bij de inspuiting na of er insuline uit de pen komt. Dit doe je door de doseerknop op
2 eenheden te zetten en de knop volledig in te drukken. Er moet dan een druppel
insuline tevoorschijn komen. Is dit niet het geval, dan herhaal je deze stap tot je een
druppel ziet verschijnen.
Draai de insulinepen op de juiste dosis. Wanneer het kind dit zelf doet, controleert een
leerkracht of andere verantwoordelijke best de hoeveelheid.
Neem een smalle huidplooi en breng de naald loodrecht in.
Spuit de insuline in door de doseerknop langzaam en volledig in te drukken.
Laat de insulinepen ter plaatse terwijl je tot 10 telt en laat dan pas de huidplooi los en
verwijder de naald uit de huid.
25
9. Pomp en sport
Het pompje mag afgekoppeld worden tijdens het sporten.
Een glycemiecontrole vóór het sporten is aan te raden.
Indien de bloedsuiker lager is dan 60 mg/dl of hoger dan 300 mg/dl met ketonen, mag het
kind niet sporten. De bloedsuiker moet dan eerst normaliseren.
De ouders zullen jullie inlichten over de extra maatregelen.
Na het sporten mag het kind niet vergeten zijn pompje terug aan te koppelen.
Op bladzijde 26 en 27 vind je de algemene richtlijnen voor het sporten.
26
27
28
10. Belangrijke aandachtspunten
Wat moet er op school aanwezig zijn?
- Bloedglucosemeter en testmateriaal
- Ketonenmeter en bijhorende strips
- Druivensuiker, extra koeken
- Hypo-Fit® Junior
- GlucaGen® Hypokit
- Pen met zeer snelwerkende insuline en extra naalden
- Alcoholdoekjes
- Extra batterijen voor de pomp en voor de meter
- Verkorte handleiding voor het gebruik van de pomp
- Lijst met hoeveelheid koolhydraten in de snacks en maaltijden
- Telefoonnummer van ouders en het diabetesteam
Belangrijk aandachtspunt bij kinderen met pomptherapie:
Je moet extra attent zijn voor hoge bloedsuikers (> 300 mg/dl, ‘HI’).
Hoge bloedsuikers kunnen er op wijzen dat er iets mis is met de pomp.
De pomp werkt met zeer snelwerkende insuline.
Indien door een defect de toevoer van insuline stopt, kunnen de bloedsuikers erg snel
(binnen de drie uur) héél hoog oplopen.
Het lichaam kan verzuren door een acuut insulinetekort. Een indicator hiervoor zijn ketonen
(afbraakstoffen van vetten) die in urine en bloed aanwezig zijn. De ketonen kunnen gemeten
worden in het bloed met een ketonenmeter. Misselijkheid en braken zijn een symptoom én
een alarmsignaal. Indien er ketonen gemeten worden of bij hoge bloedsuikers gepaard
gaande met misselijkheid en braken, moeten de ouders gecontacteerd worden.
Extra aandachtspunt:
Bij kleuters is het toiletbezoek een handig moment om na te kijken of naaldje en leiding nog
in orde zijn.
Ouders contacteren?
- Bij defect pompje, geknikte leiding, losgekomen naald
- Hoge bloedsuiker die niet daalt door het geven van een bolus
- Hoge bloedsuiker met misselijkheid en braken, bewustzijnsvermindering
- Hoge bloedsuiker met ketonen in bloed of urine
- Alarm van de pomp
- Zware hypo
29
11. Contactgegevens diabetesteam
30