Scans (44,78 MB)

508

Transcript of Scans (44,78 MB)

Page 1: Scans (44,78 MB)
Page 2: Scans (44,78 MB)
Page 3: Scans (44,78 MB)
Page 4: Scans (44,78 MB)
Page 5: Scans (44,78 MB)

VAN VLOOTVOOGDEN EN ZEESLAGEN

Page 6: Scans (44,78 MB)

.Van denzelf den schrijver:

De Retourvloot van Pieter de Bitter (Kerstmis 1664—najaar 1665).'s-Grávenhage 1929.

Admiraal De Ruyter, De Zeeslag op Schooneveld (Juni 1673).'s-Gravenhage 1930.

Reysen van Nicolaus de Graaff (1639=1687). Werken der Lin-schoten-Vereeniging, deel XXXIII. 's-Gravenhage 1930.

De vloot van den koning-stadhouder (1689-1690). Werken derCommissie voor zeegeschiedenis, deel II. Amsterdam 1934.

De kweekschool voor de zeevaart en de stuurmanskunst (1785--1935). Vaderlandsch fonds ter aanmoediging van 's Lands zee-dienst. Amsterdam 1935.

Abraham Crijnssen. De verovering van Suriname en zijn aanslag opVirginié (1667). Werken der Commissie voor zeegeschiedenis,deel IV. Amsterdam 1936.

Joannes de Laet, Jaerlyck Verhael van de verrichtingen der Ge-octroyeerde West-Indische Compagnie (1634-1636). Werken derLinschoten-Vereeniging, deel XL. 's-Gravenhage 1937.

Drie zeventiende-eeuwsche admiraals: Piet Hey n, Witte de With,Jan Evertsen. Patria-serie, deel XII. Amsterdam 1938.

Jan Huygen van Linschoten, Reys-gheschrift vande navigatien derPortugaloysers in Orienten. Werken der Linschoten-V.ereeniging,deel XLIII. 's-Gravenhage 1939.

Twaalf doorluchtige zeehelden. Amsterdam 1941.

Page 7: Scans (44,78 MB)

J. C. M. WARNSINCK

VAN VLOOTVOOGDENEN ZEESLAGEN

DERDE, VERMEERDERDE DRUK

1942

P. N. VAN KAMPEN & ZOON N.V.AMSTERDAM

Page 8: Scans (44,78 MB)
Page 9: Scans (44,78 MB)

INHOUDBlz.

1. Friezen en Vlamingen bij de verovering van Lissa-bon in 1147 . . . . . . . . . . . . . . . i

2. De zeeoorlog van Holland en Zeeland tegen deWendische steden der Duitsche Hanze. 1438-1441 7

3. Een mislukte aanslag op Enkhuizen in 1568 . . . 224. Adriaen van Bergues, Heer van Dolhain, Admiraal

der Watergeuzen. 1568 . . . . . . . . . . 455. De wetenschappelijke voorbereiding van onze

eerste schipvaart naar Oost-Indië . . . . . . 606. Jacob Cornelisz. van Neck, admiraal der Tweede

Schipvaart . . . . . . . . . . . . . . . 707. De verovering der Zilvervloot. 1628. . . . . . 798. Een Engelsche poging tot ontzet van La Rochelle

in 1628 . . . . . . . . . . . . . . . . 879. M. H. Tromp en de slag op 'de reede van Duins.

September—October 1639. • • • . . . . 10010. Een mislukte aanslag op Nederlandsch Brazilië.

1639-1640 . . . . . . . . . . . . . . . 12811. Witte Cornelisz. de With en de slag voor den mond

der Theems. October 1652 . . . . . . . . . 16012. Een Nederlandsch eskader in de Middellandsche

Zee. 1651-1653. . . . . . . . . . . . . 16713. Cortenaer . . . . . . . . . . . . . .. 24214. De laatste tocht van Van Wassenaer van Obdam.

Voorjaar 1665 . . . . . . . . . . . . . . 27015. De slag in de baai van Bergen. 12 Augustus 1665. 32916. Abraham Crijnssen op de rivier van Virginië.

Juni 1667. . . . . . . . . . . . . . 33917. Luitenant-admiraal Willem Joseph baron van

Ghent . . . . . . . . . . . . . . . . 34718. De Ruyter in den slag op Schooneveld. 7 Juni 1673 38219. Prins Willem III in den Derden Engelschen oorlog 40220. De Ruyter en de Fransche Marine . . . . . . 41221. De zeeslag bij Bevesier. 10 Juli 1690 ... .. 42622. Een mislukte aanslag op Duinkerken.11 Augustus

1695 . . . . . . . . . . . . . . . . . 438

Page 10: Scans (44,78 MB)
Page 11: Scans (44,78 MB)

VOORREDE

In een-en-tmintig hoofdstukken, chronologisch gerangschikt,behandelt dit boek eenige episoden uit de geschiedenis van onzezeevaart en onze zeemacht, van 1147 af — toen Friesche enVlaamsche kruisvaarders den eersten koning van Portugal hiel-pen Lissabon te veroveren —, tot 1695 -- het jaar, waarin eenNederlandsch-Engelsche vloot van meer dan honderd zeilen eenvergee f sche poging deed, eens voor al een einde te maken aan heibedrijf der Duinkerker kapers. Een doorloopend verhaal vormenzij niet, een algemeen overzicht van onze rijke maritieme historiebieden zij evenmin; losse grepen zijn het slechts, gedaan in denonuitputteljjken schat van merkwaardige mannen en belangrijkegebeurtenissen ter zee, die te zamen ons land eerst vrij en onaf-hankelijk, en toen rijk aan invloed en aanzien hebben gemaakt.

Toch beschreef ik niet uitsluitend overwinnaars en overmin-ningen: het maren immers lang niet allen Trompen en De Ruy-ters, aan mie de Staten-Generaal en de prinsen van Oranje hetbevel over hun navale macht hadden toevertrouwd. Herhaalde-Iijk hebben onze aanvoerders ter zee het afgelegd tegen den vij-and, en menigmaal zijn onze vloten, na een zinare nederlaag,onze zeegaten binnen gevlucht. Fout zou het beeld zijn dat ik gaf,indien ik deze feiten wegliet uit mijn reeks; en voor een goed be-.grip van den geest, die ons zeevolk bezielde, van hun leven envan hun bedrijf, moesten naast de baai van Matanzas, de reedevan Duins en de vlakte van Schooneveld, ook Lowesto f t en Beve-sier worden genoemd.

Naast admiraals als Piet Heyn, Tromp en Witte de With, overmie ieder Nederlander van kindsbeen af hoorde, voerde ik vooralleiders van vloten en eskaders ten tooneele, mier namen minderIuid klinken in ons land, en aan mier daden het nageslacht langniet die maardeering schonk, die zij verdienen. Wat Willem Cor-nelisz. Loos op de kust van Brazilië, Pieter de Bitter in de baaivan Bergen, en Abraham Crijnssen op de rivier van Virginië heb-ben verricht, boeide mij niet minder — en zal, hoop ik, ook denlezer niet minder pakken — dan mat zich onder leiding van onzemeest vermaarde vlootvoogden afspeelde op de Noordzee en inhet Kanaal. De groote handboeken voor onze zeegeschiedenis ver-tellen over deze ondernemingen slechts weinig, maar de zoo uit-gebreide buitenlandsche maritiem-historische literatuur, en voor-al de vele nog onuitgegeven documenten, maakten het mogelijkook van deze gebeurtenissen een voorstelling te geven. Steeds vielmij hierbij op, hoe onnoemelijk rijk, ondanks den brand van hetministerie van Marine in 1844, de archieven der admiraliteits-colleges nog zijn aan bouwstoffen, die op bewerking machten.

Bij de beschrijving van enkele groote zeeslagen volstond ik nietmet de simpele mededeeling, dat er dapper werd gevochten en

Page 12: Scans (44,78 MB)

met beleid roerd gemanoeuvreerd. Voor het behalen van een over-winning was het noodzakelijk, dat de admiraals de kunst van hetvechten ter zee ter dege verstonden. Juist doordat „Godt Almach-tigh" aan Van Wassenaer van Obdam, in den laatsten slag dienhij leverde, „de kennis benomen of noyt gegeven" had, en DeRuyter steeds mist, hoe „de maat te slaan in 't grof muzyk vanzoo veel duizenden kartouwen", werd Lomesto f t een nederlaag,en Schooneveld een zege voor de onzen. Ten einde nu den lezereenigszins een denkbeeld te geven van deze „kunst", wijdde ik bijde beschrijving van enkele slagen, waarvan mij voldoende per-klaringen van ooggetuigen ter beschikking stonden, ook eenigebladzijden aan de manoeuvres der verschillende eskaders ensmaldeelen, die den uitslag van den strijd hebben beheerscht, enlichtte dan, opdat mijn verhaal ook tot den niet-zeeman zou spre-ken, den tekst met enkele eenvoudige teekeningen toe. Ik hoopdat de onbevaren lezer zich hierdoor niet zal laten afschrikken.

Den Heer W. Voorbeijtél Cannenburg, directeur van het Ne-derlandsch Historisch Scheepvaart Museum, die mij wederomhielp bij de illustratie van het boek, en niet minder den uitgever,die zich door de moeilijke tijdsomstandigheden niet liet weerhou-den tot deze uitgave over te gaan, en aan al mijn roenschen be-treffende de opname van platen, kaarten en schetsen te voldoen,betuig ik mijn melgemeenden dank.

's-Gravenhage, April 1940. J. C. M. W.

BIJ DEN TWEEDEN DRUK

Behoudens de toevoeging van een hoofdstuk over Egbert Meus-sen Cortenaer, de wijziging van enkele zinnen en zinswendingen,en de verbetering van- eenige drukfouten, is deze druk geheelgelijk aan den eersten.

's-Gravenhage, Juni 1941. J. C. M. W.

Page 13: Scans (44,78 MB)

1. FRIEZEN EN VLAMINGEN

BIJ DE VEROVERING VAN LISSABON IN 1147

De nooit genoeg te loven Jan Huyghen van Linschoten,die in de tachtiger jaren van de zestiende eeuw in het warmeGoa, aan de westkust van Voor-Indië, dag in dag uit „op eencamerken met open vensters boven in huys sat en schreef"en daar de grondslagen legde voor zijn beroemd Itinerario,is de eerste Nederlander, die ons in onze taal vertelt, datKoning Alfonso I van Portugal alleen dank zij de hulp vanFriesche en Vlaamsche kruisvaarders er in slaagde Lissabonop de Mooren te veroveren, om deze stad tot de hoofdstad temaken van zijn rijk 1). Wel is Jan Huyghen in zijn mededee-lingen historisch niet geheel juist, en vergist hij zich wel eensmet het beleg van Damiate van zeventig Jaar later, dochwaar hij bok uitweidt over de „previlegien, liberteyten endevoordeels" die „de Duytsche natie" verkreeg in ruil voor dedoor haar verleende hulp — en die in z ij n Portugeeschentijd nog golden —, is het toch de moeite waard nader op zijnverhaal in te gaan, en iets mede te deelera omtrent het aan-deel dat, nu acht eeuwen geleden, Friezen en Vlamingennamen in de vestiging van Portugals macht aan den mondvan den Taag.

Terwijl Lodewijk VII van Frankrijk en de Duitsche koningKonrad III in 1147 met hun kruisvaarders over land naarConstantinopel trokken, besloten vele bewoners van hetRijiiland, Friezen en Vlamingen, den tocht naar het HeiligeLand over zee te aanvaarden. In het voorjaar zakte een inKeulen uitgeruste vloot den Rijn af ; Nederlandsche schepensloten zich daarbij aan, en den 19den Mei vereenigden dezezich op de reede van Dartmouth met een groot aantal Engel-schen en Schotten, die aldaar voor een zelf de onderneming

1 ) Zie zijn „Reysgheschrift van de Navigatien der Portugaloysers"(Werken der Linschoten Vereen., dl. 43), pp. 405-406 en LXXI e.v.

Page 14: Scans (44,78 MB)

2 FRIEZEN EN VLAMINGEN BIJ

zeilree lagen. De Duitsche kruisvaarders stonden onder hetbevel van Graaf Arnold van Aerschot, de Vlamingen onderChristiaan van Ghistelles; de Engelschen en Schotten warenin vier eskaders verdeeld, ieder ook onder een eigen aanvoer-der; van een opperbevelhebber over het geheel wordt in debronnen niet gerept. Het aantal schepen bedroeg iets minderdan 200; ongeveer 10.000 mannen namen deel aan den tocht.

Nadat velerlei voorschriften ter eerbiediging van dengodsdienst, handhaving van de tucht en bevordering van deopenbare zedelijkheid waren vastgesteld — ieder schip kreegeen priester aan boord, en vrouwen mochten zich niet aandek vertoonen — liep de vloot reeds den 23sten Mei in zee.Den 25sten rondde men Ouessant, doch in de Bocht vanFrankrijk sloeg zwaar stormweer de vloot uiteen, en nogvóór het einde der maand hadden de meeste schepen be-schutting gezocht in verschillende havens op de noordkustvan Spanje. Na eenige dagen té hebben gerepareerd en ver-verscht, en een bedevaart naar S. Jago de Compostela te heb-ben gedaan, ging men weder onder zeil, voorloopig met denwil naar Oporto, waar den 'Men Juni het grootste gedeelteder vloot, doch zonder Aerschot en Ghistelles, de ankers lietvallen.

Alsof zij door den hemel was gezonden, heeft Afonso Hen-riquez, de eerste koning van Portugal, de aankomst van dezegeweldige scheepsmacht met haar duizenden gewapende man-nen, welkom geheeten. Jarenlang voerde hij reeds strijd tegende Mooren; vele malen had hij getracht Lissabon, de schoonsteen rijkste stad op de westkust van het schiereiland, op hente veroveren; doch steeds had het gebrek aan een vloot hembelet, haar tot overgave te dwingen. Nauwelijks lagen danook de ankers in den grond, of de welbespraakte, machtigebisschop van Oporto verscheen aan boord, gezonden doorden koning, met het verzoek dezen te steunen bij een aanvalop de stad aan den Taag. Den 17den Juni riep hij de leidersder kruisvaarders op het voorplein van de kathedraal bijeen;in een in het Latijn uitgesproken rede trachtte hij zijn ge-hoor te overtuigen van hun duren plicht deze gelegenheidaan te grijpen, de ongeloovigen en vijanden der Christenheidte- verslaan, en rijke belooning zegde hij toe, bij welslagender onderneming. Spoedig had hij zijn pleit gewonnen, enalleen op de aankomst van de aanvoerders der Duitschersen Vlamingen wilde men wachten, alvorens een vaste toe-zegging te doen.

Page 15: Scans (44,78 MB)

DE VEROVERING VAN LISSABON

3

Het beleg van Lissabon in 1147.Naar een ets van Vieira Lusitano (1699--1783)

Page 16: Scans (44,78 MB)

4 FRIEZEN EN VLAMINGEN BIJ

Tien dagen later liepen Aerschot en Ghistelles behoudenin Oporto binnen; in beginsel waren zij bereid op de voor.stellen in te gaan, doch eerst wenschten zij met den koningpersoonlijk te onderhandelen, en zich ter plaatse op dehoogte te stellen van de ligging der stad. Weder ging menonder zeil, en den 28sten Juni kwam de vloot voor Lissabonten anker. Nog denzelfden dag gingen twee Engelsche aan-voerders aan den wal, en legerden zich, met een 40-tal ge-wapenden, aan de westzijde der stad.

Ook de besprekingen met den koning over de voorwaardenwaarop de kruisvaarders hun hulp zouden verleenen, haddeneen vlot verloop; reeds den 29sten Juni werden zij ineen oorkonde vastgelegd, endoor beide partijen ondertee-kend. Behalve dat den kruisvaarders; bij verovering derstad, het recht werd toegekend deze te plunderen, en allebuit en losgelden voor zich te behouden, beloofde de koningaan hen, die zich blijvend in zijn land wilden vestigen, enaan hun nakomelingen, het genot der vrijheden, privileges,gebruiken en gewoonten van hun onderscheiden landen,mits zij slechts het oppergezag dér Kroon erkenden; boven-dien zouden allen, .die deel hadden genomen aan den strijd,zoomede hun erfgenamen en opvolgers, vrijstelling verkrij-gen van lasten en 'rechten voor hun schepen en koopwarenin alle Portugeesche havens.

Al zijn deze rechten niet geheel gelijkluidend met die,welke Jan Huyghen" opsomt, toch vormen zij ongetwijfeldden grondslag daarvan; in den loop der tijden eenigszins ge-wijzigd en aangevuld, zijn zij bijna vier en halve eeuw ge-handhaafd! Eerst door de verovering van Portugal door denhertog van Alva, in 1580, zullen zij, althans voor de Neder-landers, in onbruik zijn geraakt.

Nadat de Mooren in Lissabon geweigerd hadden een eischtot onmiddellijke overgave in te willigen, sloeg de verbon-den strijdmacht het beleg voor de stad; aan de noordzijdelegerden zich de troepen des konings, aan de oostzijde deDuitschers en Nederlanders, aan den westkant ` de Engel-schen; de vloot op den Taag sloot allen toevoer van buitenaf. Bij den eersten stormloop vielen de buitenwijken in han-den der kruisvaarders, en op den avond van den lsten Julistonden deze reeds voor de wallen en poorten der eigenlijkevesting. Hier stuitten echter de kokende olie, het gesmoltenlood en de pijlen der Saracenen alle pogingen der aanvallersde muren te beklimmen, en moest de 12de-eeuwsche belege-

Page 17: Scans (44,78 MB)

DE VEROVERING VAN LISSABON 5

ringstechniek der noordelijke volken hun persoonlijken moedte hulp komen. De maand juli ging heen met den bouw vanstormladders en -bruggen, en hooge houten torens — zoohoog als de muren der stad —, de opstelling van catapultenen slingerwerktuigen, en den aanvoer van de hiervoor be-noodigde projectielen; doch toen den Men ' Augustus dekruisvaarders van alle kanten tot ,den aanval overgingen,bleken de brandende olie, en de pijlen uit de hand- en voet-bogen der Mooren opgewassen tegen het modernste vecht-materieel der Christenheid: de torens, ladders en bruggenwerden door het vuur vernield, en weldra zagen de verbon-denen zich gedwongen den aanval te staken.

Gedurende vele weken hebben de Duitschers en Neder-landers hierna de vestingwallen ondergraven : in de mijn-gangen onder de muren werden deze door zware palen enboomen gestut; en toen den 16den October hierin de brandwerd gestoken, stortten de wallen in een; een verwoede be-storming van deze bres liep echter dood op de krachtigeverdediging der belegerden, en ook nu trokken de aanval-lers met zware verliezen naar hun legerplaatsen terug.

Nog zes dagen zouden de Saracenen in hun verzet vol-harden; den 22sten October naderden weder eenige, onderleiding van Italiaansche ingenieurs gebouwde, met nattehuiden onbrandbaar gemaakte en met Engelsche troepenbemande torens de muren der stad ; tegelijkertijd bestorm-den de Nederlanders en Duitschers de bres, en eindelijk be-sloot de door honger en ziekte uitgeputte bezetting denkoning een wapenstilstand te vragen.

Den 24sten trokken de kruisvaarders, plechtig voorafge-gaan door een bisschop en vele geestelijken, Lissabon bin-nen ; de bewoners verlieten de stad, en gedurende vijf dagenis deze geplunderd; daarna werd zij aan den koning over-gedragen. Tot den 1 sten Februari is de vloot nog op denTaag gebleven; vermoedelijk heeft zij later nog deelgenomenaan de verovering van Damascus, doch zekere berichtenhierover ontbreken.

De inname van Lissabon blijft het belangrijkste feit vandezen tocht; volgens den Portugeeschen historicus OliveiraMartins was hiermede de geboorte-acte opgesteld van de Por-tugeesche natie, die tot op dat oogenblik nog sluimerde inden moederschoot; haar bestaan is toen bekrachtigd door desanctie der kruisvaarders van Europa; door de aanwezigheidop en aan den doopvont, den Taag, van schepen en troepen

Page 18: Scans (44,78 MB)

6 FRIEZEN EN VLAMINGEN BIJ LISSABON

van zoovele volkeren, is haar toen reeds het cosmopolitischkarakter van haar toekomstig leven als doopsel opgelegd.

Werken Linschoten Vereeniging, Dl. 43.

BRONNEN EN LITERATUUR.

U. Cosack, Die Belagerung von Lissabon. Halle 1876.Ch. Wendell David, De expugnatione Lyxbonensi. New York, Co-

lumbia Press, 1936.J. Dirks, Noord-Nederland en de Kruistogten. De Vrije Vries, II,

Leeuwarden 1842.Duarte Galva°, Cronica de El Rei D. Affonso Henriques, Lisboa 1727.

Laatst herdrukt in 1918.Alexandre HercuIano, Historia de Portugal (1846—'53) ; setima

edigáo definitiva . .. dirigida por David Lopes. Lisboa1914—'16.

F. Kurth, Der Anteil niederdeutscher Kreuzfahrer an den KSmpfender Portugiesen gegen die Mauren. Mitteilungen des Institutsfur Oesterreichische Geschichtsforschung; VIII. Ergánzungs-band. Innsbruck 1911.

J. de Mariana, Historia general de Espana, I. Madrid 1848.J. P. Oliveira Martins, Historia de Portugal (1879), 2de druk I. Lis-

boa 1927.Osbernus, De Expugnatione Lyxbonensi; ed. W. Stubbs. Chronicles

and Memorials of the Reign of Richard I. London 1864.Charles de la Roncière, Histoire de la marine frangaise, I. (2e éd.).

Paris 1909.

Page 19: Scans (44,78 MB)

2. DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELANDTEGEN DE WENDISCHE STEDEN DER

DUITSCHE HANZE1438-1441

Al zijn gedurende de 13de en 14de eeuw in Holland enZeeland herhaaldelijk vloten uitgerust om kruisvaardersnaar het Heilige Land te geleiden, of om in te grijpen inHoeksche en Kabeljauwsche twisten, van een eigenlijkenationale zeemacht kan in dien tijd nog niet wordengesproken. Eerst bij het uitbreken van den oorlog tegen deHanze hebben Hollanders en Zeeuwen, ten einde hun ver-meende rechten te verdedigen, hun overzeeschen handel tebeschermen en daardoor den bloei van hun steden te bevor-deren, een scheepsmacht bijeengebracht, die op dien naamaanspraak kan doen gelden. Den 14den April 1438 verklaar-de de Raad van Holland, op een toon en met een heftigheid,zooals wij die thans alleen uit den mond van moderne dicta-tors hoorera, dat de goede onderzaten van Holland en Zee-land gedurende volle drie jaren groote, verderfelijke schadehadden geleden aan lijf en goed door de zes steden van deWendische Hanze, Lubeck, Hamburg, Luneberg, Rostock,Wismar en Stralsund; dat alle pogingen om door gemeen-schappelijk overleg recht te verkrijgen hadden gefaald; datde Wendische steden steeds even wreed en hoovaardig warengebleven; dat de ridderschap en de steden van Holland enZeeland eindelijk hadden verzocht haar schade te mogenverhalen op hen die háár beschadigd hadden; en dat tenslotte de genadige heer van Bourgondië en graaf van Hol-land, Philips de Goede, den Raad oorlof en consent had ge-geven, nu op z ij n beurt, die van de Wendische steden tevangen, te beschadigen, en te krenken aan lijf en goed, waarzij i zich ook bevonden 1) ; en den 16den Mei gelastte de Raadeen algemeene mobilisatie 2) . Een iegelijk diende terstondzijn harnas te bereiden en bereid te houden, en klaar te

1) G. von der Ropp, Hanserecesse, Leipzig 1878, II, no. 203.2) T.a.p. no. 209.

Page 20: Scans (44,78 MB)

8 DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELAND

staan, om te reizen waar hij van noode zou zijn. Alle grooteschepen die in de Zeeuwsche en Hollandsehe havens lagen,alle hulken, kraaiers, ballengers, buizen, koggen en eversmoesten binnen twee weken klaar liggen met hun rtouwen,kabels, bussen en gereedschap tot den oorlog dienende, omdaarmede op het eerste bericht in zee te kunnen loopen; enmeer dan tachtig zeewaardige baardsen moesten vóór Pink-steren, dat was binnen veertien dagën, op stapel wordengezet, en voor den krijg worden toegerust. Amsterdam enAlkmaar, Brielle en Beverwijk, Enkhuizen en Edam, Goes,Gorcum en Goedereede, Haarlem en Hoorn, Medemblik enMuiden, Vlissingen, Veere en Veenhuizen, Weesp, Woerdenen Westzaan, alle watersteden hadden haar aandeel te leve-ren; alle ridders, knapen, drosten, baljuws, schouten, bur-gemeesters en schepenen, edelen en onedelen, hadden zichte bereiden voor den strijd.

Zooals men dus ziet, op aandringen van de ridderschapen van de steden verleende Philips de Goede aan den Raadvan Holland zijn toestemming tot de uitrusting van dezevloot; niet voor de behartiging van dynastieke belangen, nietom een binnenlandschen opstand te dempen, niet voor eentocht naar het Heilige Land, maar ter bescherming van on-zen handel, voor den vrijen doortocht door de Sont, voor eenonbelemmerd koopmansbedrijf op de havens van de Pom-mersche, Pruisische en Lijf landsche Hanze, waar Hamburgen Lubeck de onzen niet dulddén, vlogen zeevarend Hollanden Zeeland te wapen, en zonden hun eerste groote nationalevloot, mèt den wil van het gansche volk, het zeegat uit. Nuvijfhonderd jaar geleden schiep Nederland zijn zeemacht;haar eerste bedrijf wil ik thans hier schetsen.

Onze zeeoorlog tegen de Wendische Hanze, van 1438 tot1441, is reeds vroeger in het Nederlandsch beschreven. Voorhet grootei* publiek verborgen, en ik zou haast zeggen, voorjong Nederland begraven, ligt in den derden bundel ge-schiedkundige opstellen, die onder den naam HistorischeAvonden door het Historisch Genootschap te Groningen in1916 werd uitgegeven, een artikel van Dr. H. A. Poelman,getiteld „Een middeleeuwsche kaperoorlog", waarin deschrijver, verwijzende naar de gedrukte Hanserecesse enhet in het Rijksarchief bewaarde Memoriaal Rosa, de zee-zaken van deze jaren, buitenduins en aan den wal, uitvoe-rig behandelt. Zooals reeds uit den titel blijkt, ziet hij dezen

Page 21: Scans (44,78 MB)
Page 22: Scans (44,78 MB)

Mod

el v

an e

en S

paan

sch

karv

eel u

it he

t be

gin

der

15de

eeu

w. —

Mar

itiem

-Mus

eum

„Pr

ins

Hen

drik

", Ro

tterd

am

Page 23: Scans (44,78 MB)

TEGEN DE WENDISCHE STEDEN 9

oorlog louter als een kaperoorlog; hij laat dezen ontketenendoor den hertog van Bourgondië, die dan weldra bemerktdat hij den door hem opgeroepen geest niet meer kan he-dwingen, later gevoelt in den strijd tegen zijn eigen onder-danen de zwakste te zijn, en ten slotte als eenig resultaat vanvier jaar oorlogvoeren tot de overtuiging komt, dat niet devroedschap der steden met kaperschepen, maar het centraalgezag met oorlogsschepen, onder één aanvoerder, aan wienallen hebben te gehoorzamen, alleen in staat zou zijn ietsgoeds te verrichten. Het gansche betoog is duidelijk, engrondig gedocumenteerd, en ik zou daarnaast geen anderevoorstelling durven geven, indien het niet voor de hand lag,dat ,de aard van mijn vroeger beroep mij een zeeoorlog an-ders doet zien, dan de academisch, aan den wal gevormdehistoricus.

Laat mij allereerst zeggen dat, zooals ieder beeld van eenmiddeleeuwschen zeeoorlog, ook het mijne vaag en onvol-ledig moet zijn; de bronnen zijn immers slechts schaarsch,en in tegenstelling met de overstelpende hoeveelheid litera-tuur over het vredesbedrijf van de Hanze, zijn het aantal ende omvang der geschriften over haar oorlogen dan ook ge-ring. Zeker, de economische en politieke oorzaken maaktendikwijls het onderwerp van onderzoekingen en beschouwin-gen uit; de resultaten der worstelingen op zee werden onsherhaaldelijk medegedeeld; doch de wijze waarop, het be-leid waarmede de strijd werd gevoerd, bleven meestal op denachtergrond. Het is alsof men er voor terugschrikt hieropnader in te gaan; groote zeeoorlogen, die jarenlang hon-gersnood en ellende veroorzaakten in gansche streken vanNoordwest-Europa, worden met een enkel woord afgedaan,en verdere aandacht niet waardig gekeurd. Het gevolg is danook dat de Hanze-oorlogen van de veertiende en vijftiendeeeuw voor hen, die zochten naar den oorsprong van de ge-organiseerde zeemachten van Holland en Zeeland, van En-geland of Duitschland, niets opleverden. De jonge, LairdClowes, Rittmeyer en Stenzel, die allen veeldeelige werkenschreven over de zeegeschiedenis van hun land, wijddengeen of slechts een enkel woord aan de zes felle conflicten,die vóór 1500 op de Oost- en de Noordzee werden uitge-vochten; en zoo zeer werd de maritieme geschiedenis van dittijdperk verwaarloosd, dat het lang niet van algemeene be-kendheid is, dat -de bemanningen van Hollandsche en Zeeuw-

Page 24: Scans (44,78 MB)

10 DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELAND

sche schepen het waagden, en er in slaagden ook, in 1441,dus meer dan twee en een kwart eeuw voor De Ruyter deTheems opvoer, de Elbe en de' Weser op te zeilen, om onderden rook van Hamburg en Bremen de rijkgeladen Hanze-koggen weg te sleepen.

Vaag zal dus mijn schildering zijn, kleur en verve zal zijmoeten missen. Wel weten wij een en ander van het in denstrijd gebruikte materieel, de schepen en hun bewapening,doch van de mannen die dat moesten hanteeren weten wijzoo goed als niets. Bij een beschrijving van onze worstelin-gen ter zee tegen Spanje, Engeland of Frankrijk in de 17deeeuw kan Juist de frissche, kernachtige taal van onze vloot-voogden en kapiteins zooveel levendigs brengen; biografieëndoor tijdgenooten geven ons een kijk op de karakters van dedramatis personae, en vele fraaie portretten komen nog onsvoorstellingsvermogen te hulp. Voor de 15de eeuw niets vandat al; behalve het in witten steen uitgehouwen beeld vanonzen eersten admiraal van de zee, Hendrik van Borselen,dat ons aanstaart uit een der nissen van het stadhuis vanVeere, bezitten wij geen af beeldiigen van de aanvoerdersvan onze vloten; wij kennen meestal zelfs niet hun namen,en als wij ons een voorstelling willen maken van hen die dehoofdrollen vervulden, dan moeten wij ons maar tevredenstellen met portretten van willekeurige 15de-eeuwers, doorhun tijdgenooten nagelaten. Onder de vele, zeer vele docu-menten die de Verein f iir Hansische Geschichte en de Com-missie voor 's Rijks Geschiedkundige Publicatiën uitgaven,doen slechts heel enkele een persoonlijk geluid hooren; en allaten nu en dan eenige oude Duitsche stedenkronieken 1)eens een zonnetje schijnen, het is toch maar een waterzon-netje; en het, beeld van den 15de-eeuwschen zeeoorlog blijftonverbiddelijk grauw en kleurloos.

Met onze kennis van het vroeg-l5de-eeuwsche schip is hetgelukkig iets beter gesteld. Zeker, wij kunnen niet even ge-makkelijk een tot den oorlog uitgeruste baards, hulk of evervoor den geest halen als een Hollandia, waarmede De Hout-man naar Indië zeilde, als een Groene Draeck, waarop PietHeyn zijn leven liet, als een Aemilia, Tromps vlaggeschip bijDuins, als een Gouden Leeuw, waarop de jonge Tromp enzijn matrozen den dans aangingen en hun hart ophaaldenals Keuningen, als een Zeven Provinciën, van welker top De

1 ) Die Chroniken der deutschen Stádte, Band 28, 30 (Lubeck 3,4) ; Leipzig 1902.

Page 25: Scans (44,78 MB)

TEGEN DE WENDISCHE STEDEN 11

Ruyter zijn drijvenden wimpel liet waaien en daarmede denweg wees aan zijn eskaders en smaldeelen; maar toch stellenvele, zij het primitieve afbeeldingen ons in staat een voor-stelling te maken van de schepen, die vijfhonderd jaar ge-leden de kern vormden van onze eerste nationale oorlogs-vloot; het oudste authentieke scheepsmodel ter wereld (datzich in het Maritiem Museum Prins Hendrik te Rotterdambevindt), dateerend uit het begin der 15de eeuw, geeft onszelfs een inzicht in de eigenaardige constructie der voor-kasteelen, die den toenmaligen schepen hun typischen vormgaven 1).

Ook over het bedrijf aan boord is het mogelijk iets te zeg-gen. Hoewel het voornamelijk raadsheeren, burgemeesters,rijke kooplieden en machtige reeders waren, die de grootelijnen, volgens welke de krijg gevoerd zou worden, vaststel-den, waren het toch de „schipheere ende haere schips-cindere" die, zoodra zij het zeegat uit waren, het eigenlijkewerk moesten doen. De „sturmans" moesten den koers be-palen vrij van banken en klippen; onder leiding van den„hovebosman" moesten de „schipsknapen" de ankers „drui-pen" of „winden", bij stilte de riemen bemannen, en bijstormweer de zeilen bergen of de „bonnetten" afslaan; de„schutten" met hun „lootbussen en steenbussen" den vijand,hetzij Deen, Hanzeaat, „Likedeeler" of „Victaliebroeder"tot zinken zien te brengen of tot overgave dwingen, de „ghe-wapende mannen" moesten met hun „poelaxen, bremessenen glaviën" bij een entering het dek van den tegenstanderschoonvegen 2). 0p de vlootvoogden, de admiraals, rusttenog zwaarder taak: die moesten wanneer hun instructie henin den steek liet (en dat zal dikwijls het gevalAijn geweest,zoodra men maar zee rook) zelf de te volgen gedragslijn be-palen, en, bij het in zicht komen van 's vijands zeilen, totaanval of aftocht besluiten, om dan, als de beslissing tot denstrijd was gevallen, voorbeeld en leiding te geven. Van vasteregels voor den strijd, van indeeling in eskaders en divisies,van seinen en seinbrieven, van dit alles weten wij echterniets.

En thans, waarom wilden de ridderschap en de steden van

1) J. W. van Nouhuys, Het model van een Spaansch Karveel uithet begin der 15de eeuw (Verslag van het Maritiem Museum PrinsHendrik, 1930).

2) Walther Vogel, Geschichte der deutschen Seeschiffahrt; Ber-lin 1915, I, p. 439 e.v.;' P. C. Moihuysen, De Victualiebroeders of Like-deelers, Nijhoff's Bijdragen, X, 1866.

Page 26: Scans (44,78 MB)

12 DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELAND

Holland en Zeeland den oorlog tegen de machtige WendischeHanze, en wat wilden zij daarmede bereiken ? Uiteraardheeft het antwoord op deze vragen den inhoud der instruc-ties aan de aanvoerders onzer vloten, en het verloop van denkrijg beheerscht, en in het licht dáárvan zal men dan ook deverrichtingen van onze scheepsmacht moeten beschouwen.Gelukkig is dat antwoord gemakkelijk te geven : talloozedocumenten hierover zijn in druk verschenen, en bovendienhebben vele,t vooral Duitsche historici, zich gretig op .ditmateriaal geworpen, en met Duitsche grondigheid dit on-derwerp in hun geschriften behandeld 1 ) . In het kort komt'het resultaat van hun onderzoekingen hierop neer, dat metvolle instemming van de steden der Pruisische en Lijf land-sche Hanze, zooals Danzig, Elbing, Memel en Riga, de Hol-landers een geregelde vaart door de Sont op deze havens had-den geopend, zonder zich officieel bij de Hanze aan te slui-ten, of zich aan haar voorschriften te onderwerpen. Ham-burg en Lubeck, die dien ten gevolge een belangrijk deel vanhun handel zich zagen ontgaan, verzetten zich hiertegen,legden onzen schepen allerlei beletselen in den weg, entrachtten de Pruisen en Lijflanders eerst te overreden, endaarna te dwingen ;-- door de vaart door de Sont aan allente verbieden — aan dezen toestand een einde te maken.

Langdurige onderhandelingen tusschen alle belanghebben-den brachten geen oplossing: overal waar Hollanders op zeeHamburgers en Lubeckers ontmoetten, ging weldra de sterk-ste tot geweld over, de eischen van iden zwakste om schade-vergoeding vonden geen inwilliging, en zoo trad den 1 stenApril 1438 de oorlogstoestand in. Daar zoowel Pruisen enLijfland als de steden aan de Zuiderzee en aan den Rijn zichneutraal verklaarden, leek het oppervlakkig, alsof het con-flict gemakkelijk zou kunnen worden gelocaliseerd, en eenenkel treffen tusschen de Hollandsche en Wendische zee-machten een spoedige oplossing — spoediger althans danlangs den diplomatieken weg zou kunnen brengen.

Beide strijdende partijen hebben echter anders gewild, enzich niet gestoord aan den wensch der omliggende machtenniet te intervenieeren en haar neutraliteit te handhaven. De

1 )-'O.a. W. Stein, Die Burgunderherzóge and die Hanse, HansischeGeschichtsblatter, 1901; E. Daenell, Holland and die Hanse im 15.Jahrhundert, Hans. Gesch. b1.1903; Kurt Stahr, Die Hanse and Hol-.land, Marburg, 1907; Fried el VoIIbehr, Die Hollander and die deut-sche Hanse, Pfingstblatt (XXI) der Hans. Geschichtsverein, 1930.

Page 27: Scans (44,78 MB)

TEGEN DE WENDISCHE STEDEN 13

Hollanders, voorziende dat de Wendische steden weldra haarhandel en scheepvaart aan boord van Pruisische en Lijf-landsche schepen, dus onder neutrale vlag, zouden trachtenvoort te zetten, erkenden deze onzijdigheid niet; hoe zij ditbesluit terstond na het uitbreken van den oorlog onder-streepten, zal ik straks vermelden. Hamburg en Lubeck,van hun kant overtuigd dat de Hollanders hun goede ver-standhouding tot koning Erik van Denemarken zouden uit-buiten om voor zich een vrije passage door de Sont te ver-krijgen, steunden den pretendent voor den Deenschenkroon, Christoffel van Beieren; en weldra stond ook Dene-marken in het midden van den strijd. Bovendien brachtende slappe houding van de Pruisische Hanze, en de weigeringder Zuiderzeesteden en van die aan den Rijn, om zich tevoegen naar de wenschen van Hamburg en Lubeck, zoo veelonzekerheid, dat ieder schip op zee elk zeil dat in zichtkwam, wel als een mogelijken vijand moest beschouwen; enalle kans bestond, dat deze oorlog in niets dan een kaper-oorlog zou ontaarden, waarbij vriend, neutrale, noch vijandzou worden gespaard.

Inderdaad zijn, vooral in 'de eerste twee jaren, talloozedaden van zeeroof gepleegd, en schip na schip werden En-gelsche, Fransche en Spaansche koopvaarders en Hanze-schepen in open zee leeggeplunderd of onze havens binnen-gesleept. Wel trachtte Philips de Goede door de uitvaardi-ging van ordonnantiën en plakaten, en door de benoemingvan twee Amsterdamsche kaperkapiteins tot verantwoorde-lijke aanvoerders naar wier bevelen de anderen zich haddente voegen, den zeeroof te beperken en de kaapvaart aan ban-den te leggen; doch zoowel ter zee als aan den wal ontbra-ken de middelen deze bevelen te doen eerbiedigen. Eersttoen alle handel en scheepvaart op de Noordzee lam was ge-slagen, en de kapers wekenlang tevergeefs de kim afzochtennaar prooi en buit, waren zij gedwongen, zoo lang het duur-de, hun bedrijf te staken.

Van geen enkel der vele gevechten die in dezen tijd 'zijngeleverd, kan ik een beschrijving geven, geen naam, geenschip, geen datum, geen plaats kan ik noemen, geen schilderuit die jaren heeft zijn penseel, geen dichi er zijn veeren penter hand genomen, om voor het nageslacht het woeste enwreede tooneel van een middeleeuwschen zeestrijd te be-waren; en wij moeten ons tevreden stellen met enkele zin-sneden uit oude Nederlandsche kronieken, die ons vertellen,

Page 28: Scans (44,78 MB)

14 DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELAND

dat in „de verscheyden Schip-strijden, die van Hollandtende Zeelandt altijd boven laghen en op de Zee sulckenruymte maeckten, dat men langhen tijdt anders gheen sche-pen dan de hare sagh: tot een teecken van welcx sy oockeen besem uyt haer Merssen voerden"; of, hoe drie grooteHanze-hulken door zes kleine Hoornsche en Enkhuizerscheepjes — zóó klein dat de Hanzeaten spottend voorstel-den hen binnen hun boord te zetten — na harden strijd wer-den genomen en naar Hoorn opgebracht 1) . Meer weten wijvan dit gedeelte van den zeeoorlog, dat uitsluitend gevoerdwerd door particulieren, al of niet met vergunning van deregeering, niet.

Anders staat het echter met den strijd; dien de bestuur-ders van het gewest of van de steden aanbonden tegen deHanze. Hiervoor waren het de Raad van Holland en devroedschappen, die geen kaperschepen, maar gansche vlo-ten uitrustten en in zee zonden, geenszins om een enkelenkoopvaarder van zijn lading te ontlasten en zich met denbuit te verrijken, doch met een wijder doel: voor henging het er om, van Lubeck en Hamburg een vrije doorvaartdoor de Sont, en een onbelemmerden handel op alle havensaan de Oostzee af te dwingen. Met zeeroof alleen zou dittoch nimmer zijn te verkrijgen; niet door op zich zelf staandegevechten tusschen eenZeeuwschen piraat en een likedeeler,of van een Hollandschen kaper tegen een Hanze-hulk konmen den oorlog winnen; neen, hiervoor moest de zeemachtvan het land haar kracht demonstreeren. Reeds in dezenoorlog zien wij dan ook de twee vormen zich afteekenen,die later, tot nu toe, alle maritieme conflicten, waarbij devrije overzeesche handel een rol speelde, zullen aannemen:eerst een kaper-, handels-, of, als men wil, een onderzeeboot-oorlog; en daar naast een machtsvertoon — wat lang nietaltijd bloedig behoeft te zijn — van de oorlogsvloten vanbeide partijen. Zeker, de vloot van den Staat keerde zich her-haaldelijk tegen de kapers van den vijand, Maerten Trompvocht wel eens drie dagen lang tegen Monk louter om onzerijkgeladen retourvloten in salvo te brengen, en dikwijls isde eigenlijke zeeoorlog niet te scheiden van den kaperoorlog;doch steeds treft men beide aan op het tooneel van denstrijd. Dat in den oorlog van 1438 de oorlogsvloot de hoofdrol

1 ) VeIius, Chronijcke van Hoorn; J. Reijersbergh, Kronijk vanZeeland; G. Brandt, Historie van Enkhuizen.

Page 29: Scans (44,78 MB)

TEGEN DE WENDISCHE STEDEN 15

heeft gespeeld, hoop ik thans, ondanks de soberheid der ge-gevens, in het kort aan te toonen.

In de eerste dagen van Mei, iets meer dan een maand nahet uitbreken van den oorlog, liep „by goetduncken vandevroetschappe ende rijckheyt van der stede van Amstelre-damme" onze eerste nationale vloot, 54 groote en 50 kleinereschepen sterk, onder bevel van eenige burgemeesters dierstad in zee, vast besloten „om de Oesterlingen te crenckene,ende die van der doytscher Hanse wter zee te wencken" 1).Nadat voor de Wielingen eenige Zeeuwen zich hierbij had-den gevoegd, zette men koers door de Hoofden en het Kanaalnaar de Trade, het vaarwater dat toegang gaf tot de havenvan Brest, en liet daar, den 29sten Mei, dicht naast eenHanze-vloot van elf Wendische en drie en twintig Pruisi-sche schepen, die op het punt stonden hun reis naar deOostzee te vervolgen, de ankers vallen. De eerstgenoemden,van Hamburg en Lubeck, gingen terstond onder zeil en lie-pen Brest binnen; de Pruisen, vertrouwend op hun neutra-liteit, bleven liggen, en wachtten rustig de komst der Hol-landers af.

Vermoedelijk is deze ontmoeting voor Brest niet toevalliggeweest. De Pruisen hadden op hun uitreis naar de west-kust van Frankrijk, in de spannende dagen kort voor hetuitbreken van den oorlog, de Wielingen aangedaan, en daarden 22sten Maart van den admiraal van de zee, Hendrikvan Borselen, een vrijgeleide gekregen, op voorwaarde ech-ter, dat zij, op hun thuisreis weder de Wielingen binnenloo-pende, bewijzen zouden overleggen van de neutraliteit derPruisische Hanze in ons conflict met Lubeck en Hamburg.De Amsterdamsche leiders der onderneming moeten dithebben geweten, en het ligt voor de hand, dat zij de thuis-varende Hanzevloot tegemoet zijn gevaren, om dan huneersten grooten slag te kunnen slaan.

Inderdaad is hun dit gelukt, zij het — het spijt mij dit temoeten zeggen — op minder eervolle wijze.

Wijzende op de waarde van het woord van een lid van deAmsterdamsche vroedschap — „ere word solde ere zegelwesen" 2) — en met de uitdrukkelijke belofte, dat alleengoederen, die voor de Wendische steden bestemd mochten

1) H. J. Smit, De opkomst van den handel van Amsterdam, 1914,p. 284, no. 3; Wagenaar, Geschiedenis van Amsterdam, ed. 1761, II,p. 312.

2) Hanserecesse II, no. 264.

Page 30: Scans (44,78 MB)

16 DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELAND

zijn, uit de schepen zouden worden gelicht, gelastten deHollandsche vlootvoogden den Pruisen onder hun geleidenaar de Wielingen te zeilen, om daar nader te worden ge-visiteerd; zeker zou echter de „mynne unde vrentsehap" metde Pruisische Hanze een waarborg zijn, dat geen verderebeslaglegging zou volgen.

Vertrouwend op deze toezegging lichtten de Pruisen hunankers, en den 3lsten Mei aanvaardden beide vloten, deHollanders de anderen voorzeilende en hen steeds goed inhet oog houdende, de reis naar de Wielingen, waar den 22stenJuni allen behouden binnen vielen. Nauwelijks lagen deankers in den grond, of de onzen, ondanks hun plechtig ge-geven woord, en zonder zich te storen aan het strenge ver-bod van Hendrik van Borselen of aan de protesten der Prui-sen, joegen de bemanningen van boord, braken de kistenen kasten open, en vergaarden en verdeelden den buit. Ookde schepen werden goede prijs verklaard, en het volk aanden wal gezet, om over land zijn reis te vervolgen.

Laat ons hopen, dat het eenig oogmerk van dezen krassenmaatregel is geweest, de Hanze te toonen dat het ons ernstwas met de verklaring, dat zoo lang den Hollanders geenvrije vaart op de Oostzee was gegund, ook geen ander schipde Sont zou passtieren. Was dit het geval, dan is onze toelegvolkomen gelukt. Niet alleen verboden de Pruisische en Lij f -landsche steden terstond nadat zij vernamen wat zich inZeeland had afgespeeld, aan al hun schepen de vaart doorde Sont, doch tevens verklaarden zij nog eens uitdrukkelijk,Holland en Zeeland niet als vijand te willen beschouwen, eneerlijk haar onzijdigheid in ons conflict met de Wendischesteden te zullen handhaven. Als intimidatiemaatregel, vijf-honderd Jaar vóór 1938, was het eerste optreden van onzeoorlogsvloot dan ook volkomen geslaagd. De waarschuwen-de woorden van den Lubecker burgemeester Rapesulver,kort voor het uitbreken van den oorlog tot zijn stadgenotengericht, „De leeuw slaept nu, siet dat ghy hem niet en weckt,want weckt ghy hem ghy sult veel te doen hebben, eer ghyhem weder stilt" waren reeds werkelijkheid geworden; enmet recht konden de Hollanders en Zeeuwen daar nu aantoevoegen, dat thans „de leeuw buyten banden" was 1).

Van verdere verrichtingen van onze oorlogsvloot in ditjaar blijkt niet; over haar optreden in 1439 zijn echter eenige

1 ) Velius, Chronijcke van Hoorn.

Page 31: Scans (44,78 MB)

TEGEN DE WENDISCHE STEDEN 17

berichten bewaard gebleven, zoodat ik hiervan iets kanmededeelen. Tot bijstand van koning Erik, wiens plaats opden Deenschen troon, zooals ik reeds zeide, bedreigd werddoor zijn neef Christoffel van Beieren, zeilde zij in denzomer van dat jaar naar de Sont; het terrein harer actiebreidde zij dus uit, en belangrijker werd de rol die zij zouspelen op het tooneel der Europeesche politiek. Door cl.;slappe en onverschillige houding van Erik, die wel onze hulpinriep, en daarbij zelfs als dekking der kosten de bezettingvan Helsingor en Helsingborg aanbood 1), doch die zelf geenhand uitstak om zijn troon te behouden, werd onze vlootechter nagenoeg tot werkeloosheid gedoemd. Met Marstrand,op de Zweedsche kust tegenover Kaap Skagen, als steun-punt en ververschingshaven, kruiste zij eenige maanden inhet Skagerrak en het Kattegat; de scheepvaart van Ham-burg op de Oostzee en die van Lubeck naar Bergen lagenstil, doch iets van blijvenden aard heeft zij niet kunnen ver-richten. Wel groeide in deze maanden bij den vijand het ver-langen naar vrede aan, en heeft deze tocht daardoor althanséénig voordeel opgeleverd, maar daarnaast noopte de ge-ringe buit dien wij behaalden menig kapitein de vloot teverlaten, om zich te wijden aan het rijker gewin belovendkaperbedrijf. Pogingen van den Raad van Holland en vande steden hieraan paal en perk te stellen zijn mislukt, engedurende dit en het volgend jaar zwierf verreweg hetgrootste gedeelte van onze schepen los van alle verband, buitzoekend voor eigen rekening, op de Noordzee, in het Kanaalen op de westkust van Frankrijk. Merkwaardigerwijs hoo-ren wij dit jaar niets van pogingen der Wendische steden deonzen uit het Kattegat te verdrijven; blijkbaar vleide menzich daar met de ijdele hoop, dat de Hollanders en Zeeuwenalleen al door het sluiten van de Sont en het stopzetten vanallen aanvoer uit Hamburg wel tot vrede zouden zijn tedwingen.

Het geringe succes van de expeditie van 1439 heeft nochden Raad van Holland, noch de vroedschap van Amsterdamontmoedigd, en reeds vroeg in het voorjaar van 1440 beslotenbeiden tot een nieuwe, thans krachtiger poging om vastenvoet te krijgen aan de Sont, en daarmede het gansche Hanze-bedrijf lam te slaan. Zes „goede, notabele, wijse mannen" 2)— de schout Jan Heynenzoon, een burgemeester en vier

1) Hanserecesse II, no. 368.2) Hanserecesse II, no. 363, 364.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 2

Page 32: Scans (44,78 MB)

18 DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELAND

poorters van Amsterdam —, gemachtigd tezamen „die vlooete regieren ende gehoir te hebben boven alle", kregen denlast een scheepsmacht uit te rusten, zoo sterk hun „nutteduncken sal"; alles wat „om oirlochs wille" op zee voer,moest zich daarbij aansluiten, de kosten werden over Hol-land en Zeeland verdeeld; en eerst toen alles geregeld wasen de vloot zoo goed als zeeklaar lag, verleende hertog Philipszijn toestemming, zich vooral beroepend op het onrecht, deschade en de „stof f iericheyt" zijn „lieve heere ende neve"koning Erik aangedaan. Evenals wij zagen bij het uitbrekenvan den oorlog, waren het het ,land en de steden, die voorhet recht op vrije handel en scheepvaart, een vloot uitrusttenen in zee zonden, en was het de vorst die, misschien zelfstegen zijn zin, en zich verontschuldigend met niets zeggendedynastieke redenen, eindelijk wel zijn toestemming moestgeven. Een meer democratischen oorlog dan die van voorjuist vijfhonderd Iaar,heeft ons volk nimmer gevoerd.

In de tweede helft van April liepen zeventien van onzegrootste en krachtigste schepen, met duizend man krijgs-volk, in zee, en nog vóór het einde van de maand warenHelsingborg en Helsingor door de onzen bezet. Gedurendedrie maanden hebben standaards en banieren met het Bour-gondische kruis van Sint Andries en den HollandschenLeeuw gewaaid op de kasteeles aan de Sont; de Groot-meester ,der Duitsche Orde in Pruisen kreeg weer een kanszijn dorst te lesschee aan Fransche wijnen, door onze vracht-vaarders aangevoerd; graanladingen uit de Baltische ha-vens stilden weer den honger in het door mislukte oogstenen watervloeden zoo zwaar geteisterde Holland en Zeeland;en dit alles moesten Hamburg en Lubeck met leede oogenaanzien 1 ) .

Lang heeft dit echter niet geduurd. In de Wendische Ste-den werd schip na schip uitgerust en bemand met het tewapen ,geloopen volk, en in de laatste dagen van Juli her-overde een vloot van 35 zeilen, gesteund door een leger vanden nieuwen Deenschen koning, de forten aan de Sont. Onzevloot heeft het weten te ontkomen, dank zij een tijdig ont-vangen waarschuwing van koning Christoffel, die, bevreesdvoor een te groote macht der Wendische steden, en tevredenmet den val van Helsingor, den Hollanders een totale neder-

1 ) K. Sfahr, Die Hanse und Holland, p. 55 e.v. en de daar genoem-de bronnen; H. A. Poelman, Bronnen voor de geschiedenis van denOostzeehandel, 's-Gravenhage, 1917, I, no. 1452, 1460, 1461.

Page 33: Scans (44,78 MB)

TEGEN DE WENDISCHE STEDEN 19

laag wenschte te besparen. Nog eenige maanden hebbenonze schepen in de Belten den vijand geschaad en bedreigd,en in het begin van den winter zijn zij behouden onze havensbinnengevallen.

Behalve een korte herleving van onzen handel op de Oost-zee en een welkome verrijking van onze graanvoorraden— slechts een enkel bericht wijst hierop 1 ) — is vooral deommekeer in de houding van den nieuwen Deenschen.koningde vrucht geweest van ons maritiem optreden in dit Jaar.Ieder begreep dat wij, door in den aanvang van den oorlogde zijde te kiezen van koning Erik, op het verliezende paardhadden gewed; een kaperoorlog, hoe fel, hardnekkig enschaamteloos ook gevoerd, zou deze fout nimmer hebbenkunnen herstellen; en alleen de doelbewuste en goed geleide'actie van onze oorlogsvloot heeft ons tenslotte een waarde-vollen bondgenoot aan de Sont bezorgd, en bovendien, watniet minder het doel van den Raad van Holland en van Am-sterdam was, bij den vijand de neiging tot vrede aangewak-kerd. Vooral als ernstige waarschuwing aan de Wendischesteden, voor wat haar misschien nog van onzen kant tewachten stond, heeft de tijdelijke bezetting van Helsingborgen Helsingor haar uitwerking niet gemist.

Inderdaad gaf Lubeck, nog voor het einde van het Jaar,duidelijk blijk van den wensch naar vrede, door den 24stenDecember een algemeenen Hanze-dag uit te schrijven tegenden 12den Maart, ter bespreking van de voorwaarden welkemen den Hollanders bij eventueele vredesonderhandelingenzou kunnen en moeten stellen. Nog waren de afgevaardigdender steden niet bijeen, of de Nederlanders lieten zien dat zijvan hun kant volkomen geneigd waren tot, en gereed vooreen nieuw oorlogsjaar. Find Februari of begin Maart zeildenvijftien goed bewapende baardsen de Elbe op, waar eengroot aantal koopvaarders ten anker lag, buiten de drijvendeversperring waarachter de Wendische oorlogsvloot haarwinterlaag had betrokken. Na eerst met gesmolten lood desloten en grendels te hebben begoten, waardoor de versper-ring niet -kon worden geopend en de oorlogsschepen niet tehulp konden komen, grepen de Hollanders en Zeeuwen denu weerlooze koopvaarders 'aan; binnen enkele uren warenalle genomen of verbrand, en zeilden de onzen met rijkenbuit de rivier weder af. Daarna verschenen zij op de Weser,

1 ) Zie Poelman, als vorige noot.

Page 34: Scans (44,78 MB)

20 DE ZEEOORLOG VAN HOLLAND EN ZEELAND

drie mijlen beneden Bremen, en speelden daar het zelfdespel; ook hier werd in korten tijd alles wat dreef in dengrond gehakt of weggesleept 1) .

Op den Hanze-dag te Lubeck hebben de berichten vandezen overval grootera indruk gemaakt, te meer, daar onzevloot, na haar successen op de Elbe en de Weser, rond KaapSkagen naar de Belten was gezeild, en vandaar ook de an-dere Wendische steden bedreigde. Hoe dringend ook daartoedoor Hamburg en Lubeck aangezocht, weigerden alle neu-tralen iederen steun met geld, schepen of krijgsvolk; de Zui-derzeesteden toonden zich zelfs geneigd een verdrag met dievan Holland en Zeeland aan te gaan, en onderling wantrou-wen, moedeloosheid en naijver beheerschten de beraadsla-gingen 2) .

In deze omstandigheden viel een inmiddels ingekomenvoorstel van Holland, om tegen den zomer vredesonderhan-delingen in Kopenhagen te openen, wel in zeer vruchtbareaarde; en gaarne toonden Lubeck en Hamburg zich bereidhierop in te gaan. Het verontrustende bericht dat 25 Zeeuw-sche en 20 Amsterdamsche schepen op de westkust vanFrankrijk waren verschenen, en daar de zouthavens derHanze met een inval bedreigden 3), spoorde tot nog grooterspoed aan, en reeds in Juni verschenen de Wendische afge-vaardigden in de hoofdstad van koning Christoffel. Tweemaanden hebben de Hollanders daar op zich laten wachten;doch toen in de eerste helft van Augustus de afgezanten vanAmsterdam, Haarlem, Delft, Den Briel, Leiden, Hoorn enZierikzee, vergezeld van vier Raden en een secretaris vanPhilips den Goede hun intocht hielden, was binnen tweeweken de wapenstilstand, voor tien Jaren, gesloten 4). Tegeneen betaling van 5000 Rijnsche guldens aan koning Chris-toffel werden Holland en Zeeland in hun oude voorrechten,waaronder de vrije vaart door de Sont, hersteld; over eenafkoopsom van 9000 ponden Vlaamsch, voor de in 1438 zooonrechtmatig genomen Pruisisch-Lijf landsche vloot, kwammen spoédig tot overeenstemming; alle overige wederzijd-

1) Hanserecesse, II, p. 345, n.1., en p. 374; Ter Gouw, Geschiedenisvan Amsterdam, III, pp. 417, 428.

2) E. Daenell, Die Bliitezeit der deutschen Hanse, I, p. 315 e.v. ende daar genoemde bronnen.

3) Hanserecesse II, no. 460, p. 389.4) H. J. Smit, De opkomst van den handel van Amsterdam, p.

299 e.v.

Page 35: Scans (44,78 MB)

TEGEN DE WENDISCHE STEDEN 21

sche eischee voor schadeloosstelling werden tot later ver-schoven.

Hoofdzaak was echter, dat het doel van den oorlog, eenongestoorde handel op de Oostzee, ten volle was bereikt,vooral dank zij het juiste gebruik dat de Raad van Holland,in trouwe samenwerking met de vroedschap van Amsterdam,van hun navale macht hadden weten te maken.

Mijn verhaal is uit; nog één opmerking slechts. Evenals ik,zal misschien menig lezer getroffen zijn door de overeen-komst tusschen de gebeurtenissen van 1440 en '41, en die van1666 en '67. In 1440 eerst onze bezetting van de forten aande Sont, gevolgd, binnen enkele maanden, door onze verdrij-ving van daar; in 1666 eerst een overwinning in den vier-daagschen, en twee maanden later een nederlaag in dentweedaagschen zeeslag. Dan, in beide gevallen, een duidelijkaan den dag tredende wensch naar vrede bij onze tegenstan-ders, evenwel zonder dat, in Lubeck en in Breda, de bespre-kingen vlotten; tot plotseling onze vloot, in 1441 op de Elbeen de Weser, en in 1667 op de Theems verschijnt, en toontvolkomen bereid en in staat te zijn den strijd met onvermin-derde kracht voort te zetten. En dan schrikken de diploma-ten wakker, en is binnen den kortst mogelijker tijd de vredegesloten.

InaugureeIe rede Utrecht, 25-IX-1939.

Page 36: Scans (44,78 MB)

3. EEN MISLUKTE AANSLAG OP ENKHUIZENIN 1568

Algemeen neemt men aan dat, de inval van graaf Lodewijkvan Nassau in het Noorden van ons land, in het voorjaar van1568 — een inval die oogenschijnlijk zoo voorspoedig begonmet de verovering van het kasteel Wedde op den 24sten Aprilen de overwinning bij Heiligerlee een maand later — deelheeft uitgemaakt van één groot krijgsplan van den prins vanOranje. Wel is waar zijn geen documenten over de ontwik-keling van dit plan, of verslagen van onderhandelingen overde uitvoering daarvan, bekend, doch de feiten die zich ,af-speelden spraken zoo duidelijk, dat men niet getwijfeld heeftof de bedoeling van den prins is geweest de Nederlandentegelijkertijd van twee zijden, van Emden en van Wesel, tebespringen, om dan, zoowel in Groningen en Friesland als,inBrabant, de vaan van den opstand te doen ontrollen. Deleiding der eerstbedoelde onderneming was opgedragen aan's prinsen broeder, graaf Lodewijk van Nassau, die der twee-de aanvankelijk aan den graaf van Hoogstraten, doch we-gens ziekte van dezen ten slotte aan den hofmaarschalk vanden prins, den heer de Villers. Dikwijls neemt men nog eenderde expeditie in dit plan op : die der Hugenoten onder denheer de Cocqueville, die van uit het Zuiden in Artois zoudenvallen, en daar een gedeelte van het leger van den hertogvan Alva zouden moeten binden.

Over de veldtochten van De Villers en van De Cocquevillezal ik hier niet uitweiden; die van 's prinsen hofmaarschalk(die geen vèldmaarschalk bleek te zijn) duurde slechts vijfdagen en eindigde met de vernietiging van zijn leger op den25sten April bij Dahlen; die van De Cocqueville werd reedsvóór hij begónnen was gesmoord bij St. Valéry in een overvaldoor Fransche regeeringstroepen. Beide waren exploiten teland, hoofdzakelijk uitgevoerd met Duitsche en Franschevoetknechten en paardevolk; verdere beschouwingen hier-over zal men van mij niet mogen verwachten.

Page 37: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP ENKHUIZEN IN 1568 23

Anders staat het met den inval van graaf Lodewijk inGroningen. Volgens de tot nu toe gangbare voorstelling isook deze onderneming een louter militaire expeditie geweest:aan het hoofd van vele vendels harkebusiers, piekenters enruiters versloeg de veldheer Lodewijk van Nassau de Spaan-sche en Italiaansche tércios van den graaf van Aremberg bijHeiligerlee, twee maanden later hakten de Sardinische regi-menten van den hertog van Alva het rebellenleger bij Jem-mingen in de pane Oogenschijnlijk ontbreekt aan deze on-derneming een maritiem doel geheel en al, en is zij nietdan een onderdeel van `een landoorlog, welken de prins vanOranje tegen de Spaansche overheerschers wilde voeren.

Toch geloof ik dat deze voorstelling niet juist is. Dat debroeder van den prins, ten einde Groningen en Friesland aande zijde der opstandelingen te brengen, op het einde vanApril 1568 met een kleine bende rebellen en gehuurde voet-knechten de oostgrens van Groningen overschreed, en, nadathij zijn leger belangrijk had zien aangroeien, een strijd metde Spaansche troepen van Aremberg niet schuwde, was nogte aanvaarden; doch dat de bekwame, en begaafde veldheer,die Lodewijk toch ongetwijfeld was, na zijn volledige over-winning bij Heiligerlee twee volle maanden bleef talmen tus-schen Groningen en Delfzijl zonder één schrede in westelijkerichting te doen, is, indien werkelijk zijn doel was ook inFriesland den opstand te doen uitbreken, onverklaarbaar.Bij mij is dan ook sterke twijfel gerezen of dit laatste inder-daad ooit in het voornemen van graaf Lodewijk heeft gele-gen; zijti vasthouden aan de oostkust van Groningen, zijnversterken van Delf zijl in plaats van een oprukken west-waarts, zijn druk verkeer met de vele hem toegedane schip-pers en zeelieden op de Eems en op den Dollard, leken mij,zoekende naar zijn ware krijgsplan, te wijzen in een andererichting dan naar Friesland. De vele toespelingen, duidelijkof verdekt, in de briefwisseling uit de dagen kort voor, tij-dens, en onmiddellijk na het verblijf van graaf Lodewijk inde Ommelanden, op een plan ter verovering van een derZuiderzeesteden van Hollands Noorderkwartier, leidden toenmijn gedachten naar die zijde, dus over zee; in onderlingverband gebracht, schonken zij mij ten slotte de overtuigingdat niet een openlijke opstand in Groningen en Friesland,doch de vestiging van een maritieme basis aan de Zuiderzeehet doel van den tocht van graaf Lodewijk van Nassau inhet voorjaar van 1568 is geweest.

Page 38: Scans (44,78 MB)

24 EEN MISLUKTE AANSLAG

Talrijke aanwijzingen bestaan die aantoonen dat ook deprins nimmer een inval in Groningen, laat staan in Fries-land, heeft bedoeld; dat, al moge de tijding van de overwin-ning bij Heiligerlee een oogenblik hem hebben verheugd, hijtoch den veldtocht van zijn broeder heeft gezien als een,;eetreprise sans espoir", en dat hij is blijven vasthoudenaan het, reeds gedeeltelijk tot uitvoering gekomen ontwerpvan wijder strekking, aan zijn „desseign sur Inchuse".

Op ,weg naar Enkhuizen was Lodewijk van Nassau in deeerste dagen van April 1568! Niet het kasteel Wedde, niet deOmmelanden, niet Groningen of Friesland waren het doelder krijgsbendeirvan den broeder van den prins; geen tochtdoor de moerassen en de klei van Oostfriesland en Gronin-gen, waarbij kloosters konden worden geplunderd en de be-volking gebrandschat, lag in het voornemen. Een breeder padlag open; de weg over zee, van Emden naar Enkhuizen,benoorden de Wadden om, en dan door het Vlie de Zuiderzeenaar binnen, bood schooner gelegenheid iets grootsch te ver-richten. Vele kleine vaartuigen lagen zeilree op de Eems omde troepen van den graaf aan boord te nemen, bij Kollumaan de Lauwerszee stond de Friesche opstandeling WildeHylke klaar om op het eerste teeken zich buiten de Waddenbij de vloot te voegen, en ieder oogenblik hoopte men eenigegroote schepen uit Engeland voor de Eems te zien verschij-nen, bemand met bevaren schippers en willig scheepsvolk,die beter dan wie ook den weg kenden naar de havens vanHollands Noorderkwartier, schepen, krachtig bewapend, zóókrachtig, dat zelfs een strijd tegen de Spaansche vloot, dieonder admiraal Boschuizen ' te Amsterdam werd uitgerust,met vertrouwen kon worden tegemoet gezien.

Welk een ontvangst kon een geuzenvloot onder bevel vaneen broeder van' den prins van Oranje, in Enkhuizen ver-wachten! In geen streek van ons land was de kans grooterdat een sterke meerderheid der bevolking zich terstond open-lijk tegen de Spaansche overheersching zou durven verkla-ren zoodra men slechts den steun van een krachtige vloot eneen duizendtal strijdbare mannen achter zich voelde. Wèlzou geen stad vrijwillig haar poorten openen voor de be-ruchte en gevreesde Watergeuzen, doch indien deze in toomgehouden werden door de straffe hand van een graaf Lode-wijk, zouden ook zij te aanvaarden zijn.

Een waarlijk schoon vooruitzicht opende zich voor degoede zaak, indien dit plan mocht gelukken. Een eigen haven,

Page 39: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 25

in het land zelf, voor die tallooze desperado's, vertwijfeldegevluchten, aan lijf en ziel geschondenen, wier haat tegenden Spanjaard hen dreef tot daden van toomeloozen moeden onmenschelijke wreedheid, en die tot nog toe niet beterwisten dan hun rijken buit te verkwisten, te verdobbelen ente verdrinken in de zeemanskroegen van de Cinque Ports 1),op de kaden van La Rochelle en in de sloppen van Emden.Aan de ladingen van de genomen kraken, kagen, karvelen,galjoten, galjoenen en galjassen, in bloedige gevechten ver-overd op Spanjaarden en Spaanschgezinden, kon dan eendoeltreffende bestemming worden gegeven, de mogelijkheidontstond het winstgevende bedrijf der Watergeuzen te rege-len en te controleeren, en de ruime baten te doen vloeien inde kas, waaruit de prins zijn troepen voor zijn inval in deZuidelijke Nederlanden kon betalen.

Dit is de bedoeling geweest van Oranje in de eerste maan-den van 1568, toen hij zijn broeder Lodewijk met een kleinebende gewapenden naar Emden zond. Zeker, het plan heeftslechts een begin van uitvoering gehad, doch dit is den prinsniet te wijten; onze waardeering van den Vader des Vader-lands als leider van den opstand wordt door de mislukkingvan zijn opzet niet minder.

Als staatsman is den prins geen menschelijke lof onthou-den ; zijn beleid als veldheer heeft geen geheimen meer voorons; doch als de man, die reeds in de eerste dagen van denopstand blijk gaf èn den natuurlijken aanleg van ons volkals zeevvaarders, èn onze strategische ligging aan de Noordzeeen de Zuiderzee scherp te onderkennen, werd ons de prinsnog niet getoond. Het is daarom, dat ik het „desseign surInchuse", het plan waarmede de prins blijk gaf van af denbeginne de groote beteekenis van schepen en zeevolk voorde vrijwording van ons land te begrijpen, scherper wil be-lichten dan tot nog toe geschiedde.

Nog een andere reden heb ik. Emmanuel van Meteren, inzijn „Belgische ofte Nederlantsche Historien van onsen tij-den", schrijft, als hij de gebeurtenissen van 1570 behandelt:„Den Prince was oock, door raedt van den Heere Grave vanCastilion, Admirael van Vranckrijck, gepersuadeert, bestel-lingen uyt te gheven, om d'Oorloghe ter zee te voeren" 2) ;vele malen is hieruit afgeleid dat niet den prins, doch den

1) Hastings, Romney, Hythe, Dover en Sandwich; later nog Win-chelsea en Rye; alle op de zuidkust van Engeland.

2) Uitgave 1608, p. 64.,

Page 40: Scans (44,78 MB)

26 EEN MISLUKTE AANSLAG

admiraal De Coligny de eer toekomt den krijg ook naar dezee te hebb€n overgebracht; en Altmeyer, de schrijver van„Les Gueux de Mer et la Prise de la Brille" 1), gaat zelfs zoover, dat hij spreekt van „les conseils de Coligny, qui, témoindes insuccès du Prince, lui avait fait comprendre que la merlui serait plus proprice". Al moge misschien aan deze mee-ning weinig aandacht zijn geschonken, wèl is algemeen be-kend dat de prins over de verovering van Den Briel „seerqualijck te vreden" was, en daarmede heeft de meeping' postgevat dat .het bedrijf, dat den Hollanders en Zeeuwen hetbeste lag, het varen en vechtenvop zee, weinig de belangstel-ling en de sympathie van den prins heeft gehad. Ik hoop aante toonera dat deze opvatting niet juist is en dat hij, eer-der dan wie ook, heeft ingezien welke belangrijke rol juisthet zeevarende deel van ons volk in de vrijmaking van onsland had te spelen, en dat niet alleen van gehuurde troepenuit Duitschland, en van de Hugenoten uit Fi ankrijk, docheven noodzakelijk van over zee de redding moest komen.

Omtrent de voorbereiding in Engeland van de onderne-ming op Enkhuizen in 1568 zijn niet dan enkele sporen tevinden. Wij weten dat eenige vertrouwden van den prinsals zijn gezanten en boodschappers in de eerste' maanden vanhet jaar van het uitbreken van den opstand zich in Engelandophielden, doch positieve, uitvoerige gegevens over hun ver-richtingen aldaar ontbreken. Over de zending van JeronimusTseraerts, 's prinsen stalmeester, kennen wij slechts driebrieven van den prins zelf : dien van den 29sten Februari aankoningin Elizabeth, waarin Oranje de komst van zijn gezantaankondigt en in haar gunst aanbeveelt 2), en de twee brievenvan den 29sten April aan de koningin en aan den eerstenminister, lord Cecil, waarin hij bedankt voor de aan Tsraerts bewezen „honneur et faveur", en de verleende „bonneassistance et adresse" 3) . Zorgvuldig heeft de prins hierin ver-meden te reppen van de zaak waarom het eigenlijk ging, enalleen de brieven van den 'Spaanschen gezant aan het Engel-sche hof, don Guzman da Silva, geven aanwijzingen omtrenthet doel en het resultaat van Tseraerts' zending. In beginApril schrijft Da Silva nog slechts aan Alva, dat een dienaar

1) Bruxelles 1863, p. 6.2) Kervyn de Lettenhove, Relations politiques des Pays-Bas et

de l'Angleterre. Bruxelles 1886. T.V., p. 75.3) T.a.p. p. 98.

Page 41: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 27

van den prins besprekingen voert met de koningin, en datzij hem op zijn navraag heeft medegedeeld, dat dit onderhoudalleen betrekking had gehad op een verklaring van Oranjedat deze nimmer het zwaard tegen zijn koning zou opvat-ten 1) ; doch eenige maanden later beklaagt Da Silva zich bijlord Cecil dat 1500 man, waaronder ook eenige Engelschen,zich gereed maakten met een aantal goedbewapende schepende Engelsche.havens te verlaten om zich ter beschikking vangraaf Lodewijk van Nassau te stellen 2).

Behalve Tseraerts behartigden Joan du Bosch, een gewe-zen hofmeester van den graaf van Egmond, en de predikan-ten Nicolas Taf f in en Johan Spanckhuizen de belangen vanden prins; zij bewerkten de naar Engeland uitgewekenNederlandsche kooplieden, en trachtten de benoodigde geld-middelen voor de uit te rusten expeditie bij een te brengen.Ook de latere admiraal der Watergeuzen, Guislain de Fien-nes, heer van Lumbres, en een van zijn toekomstige kapi-teins, Willem van Hembyse, de eerste voorzien van eencommissie van den prins en van den graaf van Hoogstraten,verschenen in Londen en in de havens waar de gevluchteNederlanders zich hadden gevestigd.

Van de verrichtingen van al deze agenten van den prins isslechts één rapport overgebleven; het is getiteld „Aengaendede collecten, versoctet van wegen des Prinsen van Oraig-nen" 3), en' bevat alleen enkele vage toespelingen op een„certaine occasion que se disoit presenter", en op een „f aictd'arines, que ledict Sieur Prince avoit entreprins", beide voor„le bien et delivrance de oostre povre patrie". Uit de later tevermelden herhaalde verschijning van krachtig bewapendeen zwaar bemande Engelsche schepen (de witte vlag met hetkruis van St. George woei van top !) op de kust van Gro-ningen en voor den Dollard, en het „haster ceulx d'Engle-terre sur leur oeuf f re (di. of f re)" in de memorie van graafLodewijk van den 25sten Juni 4), blijkt echter duidelijk wathet doel der onderhandelingen in Engeland is geweest, enmet welk succes zij zijn gevoerd.

I ) Colleccion de Dpcumentos inéditos para la historia de Espana.XC. p. 42.

2) Kervyn de Lettenhove, Relations, V. p. 129.3) Uitgegeven door J. H. Hessels in zijn Ecclesiae Londino-

Batavae Archivum II, en herdrukt en toegelicht door Robert Fruin inNijhoff's Bijdragen, 3de reeks. Ede deel, p. 57 e.v.

4) Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange-Nassau,III, p. 244.

Page 42: Scans (44,78 MB)

28 EEN MISLUKTE AANSLAG

Al valt het ons thans moeilijk iets naders te vernemen overde voorbereiding der expeditie in Engeland, in de omgevingvan den hertog van Alva was men er niet onkundig van ge-bleven dat een aanval op de Zuiderzeesteden van Waterlandof van het Noorderkwartier dreigde. Den 27sten April, dustwee dagen nadat zijn onderbevelhebber D'Avila de bendenvan De Villers bij Dahlen had verslagen, en nog vóór hijbekend kon zijn met den inval van graaf Lodewijk in Gro-ningen, richtte Alva een zeer ernstig gestemden brief aan destadsregeering van Medemblik 1) .

Na te hebben gewaarschuwd dat „die ghene die in verledenjaer beroerten in desen lande verweekt hebben, en nyet moe-gende verdraegen de vrede, ruste ende welvaert der selver,wederomme annvangen ende beginnen alleley voir te nemenom deze landen te troubleren ende overvallen", dringt hij erop aan „goede hoede te nemen aen uwe poorten ende op denschepen aencomende ende af f vaerende, ende oick op uweluyden binnen de stadt, daer eenich' achterdenken op vallenmocht". Hij gelast daarom „toe te rusten een carveelschip,wel gemant ende version met geschut, om te ontdecken dieZuyderzee, tot onder Vrieslandt ende Overyssel, om te ver-hoeden alle verassinghe", en hij belooft daartoe alle moge-lijke hulp en bijstand te doen verleenen. Soortgelijke' brievenschreef Alva aan de „naerbeur steden", en zond dit alles aanzijn stadhouder, den graaf van Bossu, ter doorzending aande geadresseerden.

Intusschen had ook Bossu berichten omtrent het dreigendegevaar ontvangen, en toen hij den oden Mei Alva's brievendoorzond aan „onse eersaeme, lieve, besundere, die Casteleyn,burgermeesteren, schepenen ende Raedt der Stadt Meden-blicq", schreef hij hierbij: „Wij hebben verstaen hoe dat diecrychsluyden, die omtrent Emden ende Wedde vergadertzijn, ettelijcke schepen equipperen ende toerusten", hieraantoevoegende dat hij, „omme te versiep dat die selve gheeneinvasie en doen op eenighe van zyne Mat. steden", gelasttede bevelen van den hertog stipt op te volgen. Van zijn kantzou hij zijn „lieutenant" Francois van Boschuizen opdragenhet bevel over de schepen, officieren en soldaten te aan-

1 ) Rijksarchief in Noord Holland, Boekjes Graft, cahier 12, fol.4.Dit, en vele andere nog onuitgegeven archiefstukken, dank ik aan denHeer F. Vogels te 's-Gravenhage, die mij steeds met de grootst moge-lijke welwillendheid afschriften uit zijn geweldige collectie docu-menten betreffende de Watergeuzen toezond.

Page 43: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 29

vaarden 1). Bovendien liet hij den 12den Mei een vendelvoetknechten van uit Amsterdam naar Enkhuizen vertrek-ken 2) .

Hoezeer Bossu verontrust is geweest door de berichten diehij uit Groningen ontving, blijkt wel hieruit, dat hij, in stedevan slechts één karveel, zooals Alva hem had gelast, een es-kader van zeven karvelen en een seinschip met zóó grootenspoed liet uitrusten dat het, onder bevel van zijn vice-admi-raal Francois van Boschuizen, reeds den 11den Mei naar zeevertrok. Later zullen wij zien, welke rol deze vloot voor enop den Dollard heeft gespeeld.

Behalve de vage berichten omtrent de onderhandelingenvan 's prinsen gemachtigden in Engeland, de brieven vanAlva en Bossu, en de maatregelen door den laatste getroffen,die het reeds zeer waarschijnlijk maken dat het oorspronke- -lijk doel van den tocht van graaf Lodewijk naar Emden uit-sluitend een aanval van over zee op een der steden vanHollands Noorderkwartier is geweest, wijst nog een briefvan den prins, uit den tijd vóór zijn broeder zijn tocht begon,in dezelfde richting. Den 25sten Maart onderteekende deprins een geloofsbrief voor zijn agent Johan Basius, waarbijhij dezen gelastte aan een ieder die daartoe in aanmerkingkwam, hulp en assistentie te verzoeken, ten einde „op see-ckere geprefigeerde tyde inne te nemen ende verseeckert teworden ende te blyven van den stede Amsterdam, Enckhu-sen en andere steden .... 't sy in wat manyren sulx alder-bequaamst ende secretelycken soude moeghen gheschien".Verder zou Basius daarbij moeten handelen „na de gelegent-heyt des tijdts ende plaatse waarthoe ten geprefigeerde tydevan onsent weghen crychsvolk tot hulp ende bystandt den-selven geschickt sal worden" 3) .

Tot tweemaal toe schrijft de prins over een „gepref igeer-den" tijd; te voren was dus vastgesteld, wanneer de aanvalzou moeten plaats hebben, en reeds dit sluit m.i. alle voor-nemens voor een zeer risquanten tocht, van geheel onbe-pialden duur, door Groningen en Friesland, uit. De prinsrekende blijkbaar op een vlot verloop der expeditie van Em-den naar het Noorderkwartier, en daarvoor kon slechts deweg over zee, met reeds bestelde en gereedliggende vaartui-gen, in aanmerking komen.

1) Archief van Medemblik. Inventaris no. 45, Berg. no. 1237.2) Archief van Amsterdam. Kroniek van Stoffel Jansz. fol. 234.3) Archives III, p. 197.

Page 44: Scans (44,78 MB)

30 EEI1 MISLUKTE AANSLAG

Inderdaad lagen deze schepen ook klaar; en toen, in deweek tusschen den 10den en den luden April graaf Lodewijkmet enkele Nederlandsche edelen en andere uitgewekenenin Emden aankwam, scheen niets een spoedig vertrek naarzee in den weg te staan. Vol goeden moed verzamelden Lan-celot, bastaard van Brederode, Homme Hettinga, hoofdmander Friesche rebellen, Willem van Blois van Treslong, Diede-rik Sonoy en Barth°ld Entens van Mentheda, allen laterkrachtige en bekwame aanvoerders der Watergeuzen, zichrondom den graaf, toen onverwacht aller hoop de bodemwerd ingeslagen. Ondanks de welwillende stemming die inEmden ten opzichte der opstandelingen heerschte, ondankshet hun verleende ruime krediet en den krachtigen steunvan graaf Johan van Oostfriesland, weigerde diens broeder,graaf Edzard, die de teugels van het bewind in handen had,op het laatste oogenblik toestemming te verleenen zich in zijnhaven te embarkeeren en vandaar onder zeil te gaan. Be-vreesd zich bloot te stellen aan een wraakneming van denhertog van Alva, vaardigde hij een plakkaat uit aan zijnambtenaren en onderdanen, , waarbij alle samenrottingenvan vreemde troepen werden verboden, en waarbij Lodewijkte verstaan werd gegeven, dat hij zijn plannen moest latenvaren en goed zou doen zoo spoedig mogelijk Emden te ver-laten. Bor, in zijn „Nederlandsche Historien", vertelt hier-over het volgende:

„Middelertijd was Graaf Lodewijk van Nassou gekomentot Embden, alwaer hij versocht dat hij Boude mogen met sijnvolk 't schepti gaen, om 't exploict dat hy voor handen haddete werk te leggen: maer die van Embden waren hier in on-willig, meer uit vrese van den Hertog van Alva, dan ander-sins, want sy secretelijk alle jonste (d.i. gunst) toonden diesemochten, en ook door de vingeren sagen 'tgunt sy wel moch-ten beletten. Maer openbaerlijken veinsden sy-luiden haerom den haet en oorlog niet op den halse te halen indien 'tmislukte."

Het „exploict dat Graaf Lodewijhiermede voorloopig van de baan , everlieten allen, die het bevel zoudenin opdracht van den Prins van Oran'zou moeten brengen, onverrichterzauitvalshaven aan den mond der Eekleine schare van 12 ruiters en 70

Lodewijk dien dag naar het Zuide

k om handen hadde" wasn reeds den asten Aprilvoeren op de vloot, welke

e Enkhuizen aan zijn zijdeke de zoo gunstig gelegenms. Aan het hoofd van eenvoetknechten trok graafn, en in plaats van zijn

Page 45: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 31

vlaggen met het „nunc aut nunquam, recuperari aut mori"(d.i. nu of nooit, herwinnen of sterven) te kunnen zetten aanboord der zeilree liggende baardsen, boeiers en hulken, moesthij die nu uitreiken aan eenige bij Leer verzamelde vendelsDuitsche soldaten.

Eerst op dezen terugtocht uit Emden moet het plan toteen inval in Groningen zich aan graaf Lodewijk hebben op-gedrongen : de weg over zee was hem ontzegd, een andereweg moest dus worden ingeslagen. En wat lag dan meer voorde hand dan de overschrijding van de grens tusschen Oost-friesland en de Noordelijke Nederlanden? Groningen waszoo goed als ontbloot van troepen, en het kasteel Wedde,dat den grooten handelsweg van Groningen naar Oostfries-land en Noord-Munster beheersc'hte, was door zijn bezettingverlaten. De slotheer, tevens stadhouder van Groningen enFriesland, de graaf van Aremberg, die in Frankrijk tegen deHugenoten had gevochten, was, geboeid door een paar mooievrouwenogen, blijven hangen aan het hof van Karel IK 1),en zijn plaatsvervanger, Groesbeeck, had de bezetting naarFriesland gezonden om een mogelijke landing van graaf Lo-dewijk aan de Lauwerszee tegen te gaan. Met zijn geringemacht (,,itliche, alsmen secht, ongeweerde und heerloseknechterrn van allerlei volck bij ein gesocht, die alsnoch nitover 300 sterck sijnn") 2) greep Lodewijk het kasteel aan, enden 24sten April was Wedde in zijn handen.

Toen hij eenmaal in het bezit was van het sterke Wedde,stroomden de vrijwilligers hem toe, Groningers, Friezen, envooral Duitsche beroepssoldaten, waaronder velen die den on=gelukkigen slag bij Dahlen hadden overleefd, en nu, bij eennieuwen aanvoerder, weder emplooi en betaling hoopten tevinden. Wedde werd als van zelf de „loopplaats" van allendie in het Noordwesten van Duitschland de wapenen wildenvoeren tegen den Spanjaard, en in enkele dagen beschikte degraaf over 600 à 700 strijdbare mannen. Weldra verscheenook de jongste broeder van den prins, graaf Adolf van Nas-sau, met een vendel ruiters in Wedde, en zoo zag graafLodewijk zich in de eerste dagen van Mei aan het hoofd ge-steld van een steeds aangroeiende strijdmacht, op de grensvan Groninger1and, waarvan alleen de hoofdstad, verdedigd

1) Kervyn de Lettenhove, Les Huguenots et les Geux, II, p. 111,Bruges 1884.

2) Brief van Johannes Mus van Coevorden aan Joost Lewe te Peize,uitgegeven door J. Nanninga Uitterdijk in Bijdr. Gesch. Groningen,VIII, p. 66.

Page 46: Scans (44,78 MB)

32 EEN MISLUKTE AANSLAG

door enkele vendels door Groesbeeck slecht betaalde Duit-sche soldaten, hem tegenstand zou kunnen bieden. In stedeechter van zich hierheen te wenden, bleef Lodewijk vasthou-den aan zijn oorspronkelijk plan. Wèl was de voorgenomeninscheping in Emden mislukt, doch een nieuwe poging konnog worden gewaagd in het daartegenover gelegen Delf zijl.Na een gedeelte zijner troepen beoosten de stad Groningente hebben gelegerd, om Groesbeecls vendels in bedwang tehouden, rukte hij met zijn hoofdmacht op naar Appingedam,enkele kilometers van Delf zijl, en stelde zich daar in verbin-ding met de Watergeuzenkapiteins Jan Abels, Hendrik Tho-mas Laars en Jan Broeck, die met hun schepen op de Eemslagen, om den toevoer van de voor de expeditie nodige

,levensmiddelen en krijgsvoorraad -van uit Emden te regelen.Intusschen had de aanwezigheid van graaf Lodewijk in

Oostfriesland en Groningen groote onrust gewekt in Brussel.Sedert den 22sten April had Groesbeeck den hertog vanAlva bijna dagelijks op de hoogte gehouden van de bewe-gingen der rebellen; de graven van Aremberg en van Meghemwerden met spoed naar het Noorden gezonden, en Bossukreeg last troepen over de Zuiderzee naar Friesland te trans-porteeren. Dit alles is algemeen bekend, en ik zou het verloopder gebeurtenissen tot den slag bij Heiligerlee gevoegelijkkunnen overslaan, indien niet een brief van Aremberg aanAlva, den !6den Mei in Leeuwarden geschreven, bijzonder-heden mededeelde over eenige uit Engeland naar de Eemsgezonden oorlogsschepen 1). Na te hebben gemeld, dat hij denvice-admiraal Boschuizen had gelast zijn in Noord-Hollanduitgeruste schepen niet verder te gebruiken voor convooivan het troepentransport van Amsterdam naar den overkantder Zuiderzee, doch zich naar Emden te begeven om dáárden vijand schade toe te brengen, liet Aremberg in dezenbrief volgen: „Hier soir j'euz advertence de bon lieu commesur l'Emze, vers ledict Empden, l'on avoit veu quatre oucincq grans bateaux, singlans (d.i. zeilende) de cà et là, fortbiera pourveuz d'artillerie de bronze et de fer, et au surplusarmez de gens et muniz de toutes autres choses faisant a laguerre, avec enseignes blanches et croix rouses dedens, di-sans aucuns qu'elles sont droictes, tellement que, selon laconjecture, elles seriont venues d'Angleterre, et aussi il se

1 ) M. Gachard, Correspondance du Duc d'Albe sur 1'Invasion duComte Louis de Nassau en Frise en 1568. Bruxelles 1850.

Page 47: Scans (44,78 MB)

fdSl '9P^9D

^99z dap laSatdg 'idB

uaqSB^ *uzf

,rj

iijQ —

'PIBï

l°Q

9Q

Page 48: Scans (44,78 MB)
Page 49: Scans (44,78 MB)

- OP ENKHUIZEN IN 1568 33

démonstre vraysemblable, parce qu'ilz y sont abordez siinopinéement ...." 1)

Evenmin als aan de vele nog volgende mededeelingen om-trent Engelsche schepen, hebben onze geschiedschrijvers aandit bericht de aandacht geschonken, die het verdient. Wel ishet enkele malen aangehaald als bewijs dat de Watergeuzenover groote oorlogsschepen hebben beschikt, en, abusievelijk,dat zij in het begin van den opstand nog voeren onder de al-oude Bourgondische vlag met het liggende roode kruis, dochde dubbele aanduiding dat deze schepen uit Engeland kwa-men is bf niet opgemerkt, óf men heeft daar geen waardeaan toegekend. Van betrouwbare zijde had Aremberg ver-nomen dat deze vier of vijf voor de Eems op en neer houden-de schepen in hun vlaggen roode kruisen voerden, „disansaucuns qu'elles sont droictes"! Niet dus het liggende Bour-gondische kruis, doch het staande roode kruis . van SintGeorge op een wit veld, de kenmerkende vlag van Engelscheoorlogsschepen, woei van top aan boord van deze schepen!Aremberg heeft de beteekenis hiervan goed begrepen: „selonla conjecture elles seriont venues d'Angleterre", schreef hij,voor een goed verstaander overbodig, doch misschien nietvoor den5páanschen veldheer Alva, wien alle zeezakenvreemd waren.

Hoewel graaf Lodewijk, even goed als Aremberg, bekendmoet zijn geweest met de aanwezigheid van de Engelscheschepen op de Eems, blijkt uit niets dat hij werkelijk aan-stalten tot een inscheping zijner troepen heeft gemaakt. Ditmoge op het eerste gezicht zonderling lijken — indien wij deomstandigheden waaronder hij verkeerde van nabij bezien,wordt dit echter zeer verklaarbaar. Zijn troepenmacht groei-de a.h.w. automatisch gestadig aan, zóó, dat aan een insche-ping van zijn geheele macht op de reeds zwaar bemandeschepen niet kon worden gedacht; Groesbeeck rukte hemmet 400 man uit Groningen tegemoet, Aremberg en Meghemnaderden met snelle dagmarschen uit het Westen en hetZuiden; en thans zelf te embarkeeren met een gedeelte vanzijn leger zou gelijk staan met verraad tegenover de Gro-ningers, die reeds zijn zijde hadden gekozen, en de rest zijnervolgelingen. Wederom heeft hij van krijgsplan moeten ver-anderen, en thans getracht, nog vóór de door Alva gezondenSpaansche en Duitsche vendels waren aangekomen, de stadGroningen te bezetten.

1 ) T.a.p.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 3

Page 50: Scans (44,78 MB)

34 EEN MISLUKTE AANSLAG

Wij kennen allen het verloop der gebeurtenissen der nuvolgende dagen. Wèl werd Groesbeeck tot den terugtochtgedwongen, doch Groningen weigerde zich voor de opstan-delingen te verklaren. Lodewijks hoofdmacht bleef een af-wachtende houding aannemen nabij Appingedam en Delf -zijl, en zoo moest een treffen met den aanrukkenden vijand,het leger van 2600 man onder Aremberg, spoedig volgen.

Dat een inscheping te Delf zijl in de laatste dagen vóór denslag bij Heiligerlee niet tot de onmogelijkheden heeft behoord,blijkt uit Arembergs brieven aan Alva van den 22sten en23sten Mei. Den dag voor den slag schreef hij aan zijn mees-ter, dat hij vernomen had, dat graaf Lodewijk zich nog op-hield in Appingedam en Delf zijl, waar hij druk bezig waseen oud fort te versterken, en hij laat dan volgen: „Aultresdisent qu'ilz ont faict tenir prestz beaucoup de bateaux au-diet Delf f zyl qui nous donne soupcon que leur intentionseroit enfin de se retirer par Empden"; en eenige uren vóórhet begin van den strijd waarin hij den dood zou vinden,meldde hij nog: „il me sont venues nouvelles que, ceste nuyct,entre les douze et une heures, ilz sont partiz du Dam (d.i.Appingedam) et retirez par eau vers Empden". Al heeftAremberg ook geen vermoeden gehad van het bestaan vaneen plan ter verovering van Enkhuizen, aan de aanwezigheidvan schepen, gereed om een gedeelte der troepen van graafLodewijk aan boord te nemen, valt niet te twijfelen.

Lodewijk van Nassau heeft geen vruchten weten te pluk-ken van zijn groote overwinning bij Heiligerlee op den 23stenMei. Velen, tijdgenooten en latere geschiedschrijvers, hebbenhem dit dikwijls verweten, en geoordeeld dat hij, desnoodsde stad Groningen in Spaansche handen achter zich latende,met zijn zegevierend leger terstond verder om de West hadmoeten trekken, ten einde in de Ommelanden en in Fries-land de vaan van den opstand te doen opsteken. Ik geloofdat dit oordeel onbillijk is, en dat men de verklaring van zijnschijnbaar weifelende houding in de twee maanden, die tus-schen de slagen van Heiligerlee en Jemmingen verliepen,moet zoeken in een hernieuwde poging tot de uitvoering vanhet oorspronkelijk plan van den prins, tot een expeditie overzee van den Dollard naar Enkhuizen 1) .

1 ) Ook in Hollands Noorderkwartier waren in deze dagen gecom-mitteerden van den graaf aan het werk zijn komst voor te bereiden.I. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, VI, p. 299, Amsterdam1889.

Page 51: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 35

Wat toch zien wij gebeuren ? Meghem, met vier vendelsvoetknechten en eenige ruiterij, versterkt door de vluchte-lingen van Arembergs leger, trok den 24sten Mei de hoofd-stad van Groningen binnen, en bracht haar in krachtigenstaat van verdediging. Dat Lodewijk met zijn in overwin-ningsroes verkeerende troepen niet terstond tot een aanvalis kunnen overgaan, is begrijpelijk; zijn tot nu toe slechtbetaalde soldaten zullen hun vruchten hebben willen pluk-ken van de zoo onverwacht behaalde victorie, en ten minsteenkele dagen respijt hebben geëischt om zich van hun aan-deel in den buit te verzekeren, en dat op de hun eigen wijzete verteren, te verdrinken en te verdobbelen. Hiermede, metde verdeeling van den buit, de verzending van brieven aanden prins, de reorganisatie van zijn leger, de opstelling enuitvaardiging van proclamaties aan de Groningsche bevol-king, de begrafenis van de gesneuvelde graven Adolf vanNassau en Aremberg, en verder „met Pannekoeken en Stil-liggen" 1), heeft Lodewijk tien dagen laten heengaan; dochdan ook, den derden Juni, komt beweging in de gelederender rebellen. Tien vendels rukten dien dag op naar het Noor-den, twee daarvan bezetten Delf zijl, de acht andere legerdenzich in Appingedam ter afweer van een mogelijken aanvalvan Meghem uit Groningen.

De bevestiging van Delf zijl werd nu het doel van dengraaf, en te dien einde richtte hij reeds den 4den Juni eenproclamatie tot „allen in den Umblanden von Groeningeningesetenen underthanen", waarin hij gelastte dat den vol-genden dag iedere „hondert gras oder morgen landts tweemanspersoenen mit hoir gereetschap umb thoe graeven, unndeen tymmerman mit synen gereedtschap" zou moeten leve-ren om Delf zijl in staat van verdediging te brengen. Blijk-baar heeft hij alles in het werk willen stellen van deze haveneen krachtig steunpunt te maken, van waar hij, zoodra vol-doende schepen beschikbaar zouden zijn, zijn tocht over zeezou kunnen beginnen.

Het is zeer goed mogelijk dat deze plannen van graafLodewijk ook in nauw verband stonden met de verschijning,ten tweeden male, van „six batteaux anglois fort en ordre etesquipez de gens, vivres et grosse artillerie", die o.a. een schipgeladen met kaas en bier hadden genomen, en waarvan degraaf van Meghem den 4den Juni aan Alva meldde „qu'ilz

1 ) A. Franz, Ostfriesland and die Niederlande zur Zeit der Regent-schaft Albas, p. 40, Emden 1895.

Page 52: Scans (44,78 MB)

36 EEN MISLUKTE AANSLAG

s'alliont joindre avecq les geulx". Meghem voegde hier aantoe, dat in Emden het gerucht liep „qu'il en doit encore venirforce autres batteaulx anglois a leur secours", en vroeg, in-dien den hertog wellicht door toedoen van den Spaanschengezant in Londen over dit eskader iets naders bekend was,nauwkeurig omtrent de bedoelingen dier schepen ingelichtte mogen worden, „pour me scavoir règler suivant cela".Deze berichten hebben Alva zóó verontrust, dat hij den 8stenJuni aan Meghem antwoordde: „je m'esbahis fort de ce que(vous) me dictes des six bateauls anglois, armez en guerre,qui seriont venuz sur la coste de Frize, et qu'ilz seriont allezse joindre aux ennemiz ... et sera bien que vous iaussy .... de ce qu'en est a la vérité, et mesmes des quarantebateauls qui seroyent arrivez en l'Oister-Ems, et de m'adver-tir en dilligence de ce qu'en (vous) pourrez apprendre" 1).

Van een inscheping van Nassausche troepen in Delf zijl isniets gekomen. Op denzelf den dag dat graaf Lodewijk metde bevestiging van Delf zijl begon, den 5den Juni, zeilde eeneskader van zeven, door Bossu uitgeruste schepen, onder denvice-admiraal Francois van Boschuizen door het Oostvlienaar buiten, en stelde koers naar de kust van Friesland. Naden oden Juni nabij Harlingen orders van Meghem te hebbenontvangen, zeilde het naar de Eems, om de daar aanwezigeschepen van Lodewijk en van de Watergeuzen te hinderen,en hun schade toe te brengen 2).

Over Juiste gegevens omtrent de sterkte der rebellenvlootbeschikken wij niet. Van enkele watergeuzenkapiteins, alsde gebroeders Jan en Tamme Abels, en Jan Broeck, is be-kend dat zij in de laatste weken van Mei, en de eerste wekenvan Juni in den Dollard en op de Wester- en Oostereemsvoeren; vele kleinere schepen, vooral boeiers, onderhieldende communicatie tusschen Emden en Delf zijl, Engelscheoorlogsschepen vertoonden zich nu en dan op de Groning-sche en Friesche kusten, doch van een goed georganiseerdezeemacht, onder rechtstreeksch toezicht van graaf Lodewijk,of onder een eenhoofdige leiding van af een admiraalsschip,

1) Gachard heeft in zijn uitgave van de „Correspondance du Ducd'Albe sur 1'Invasion du Comte Louis de Nassau en Frise" de brievenvan Meghem slechts gedeeltelijk afgedrukt, en verschillende malenjuist meldingen over schepen en scheepsbewegingen weggelaten, endoor stippellijnen vervangen! De vroeger (bladz. 28, n. 1) genoemdecollectie Vogels bevat de volledige afschriften.

2) Boschuizen aan Meghem, 6 Juni, Rijksarchief van België,Papiers d'Etat et de 1'Audience, deel 306, fol. 60.

Page 53: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 37

was geen sprake. Onder deze omstandigheden, en bekend metde aanwezigheid van het Spaansche eskader van Boschuizen,moet het voor Lodewijk, in de eerste dagen na de bezettingvan Delf zijl, onmogelijk zijn geweest tot inscheping van eengedeelte van zijn leger over te gaan; nauw contact met deEngelsche schepen was nog niet tot stand gebracht, en hetzou roekeloosheid zijn geweest een onverdedigde transport-vloot aan een aanval van de zeven tot den oorlog uitgerusteschepen van Boschuizen bloot te stellen.

Reeds den 9den Juni heeft Lodewijk dan ook zijn plannenwederom gewijzigd; de bij Heiligerlee achtergebleven hoofd-macht van 23 vendels werd in beweging gebracht, en denloden Juni moest Meghem uit Groningen aan den hertogvan Alva melden, dat Lodewijk van Nassau met zijn geheeleleger op kanonschotsafstand voor de stad was verschenen, endaar zijn kamp had opgeslagen. Een week van kleine scher-mutselingen volgde; Lodewijks troepen versterkten geleide-lijk hun stellingen aan de oost- en noordzijde van de stad,doch zonder dat tot een volkomen insluiting werd overge-gaan.

Terwijl de aanvoerder van het rebellenleger zich in hetkamp voor Groningen ophield, waagde Boschuizen op den18den Juni een aanval op Delf zijl. Nog vroeg op den ochtendvan dien dag was het den graaf van Hoogstraten gelukt meteenige vendels van uit Emden ongehinderd den Dollard overte steken en te Delf zijl te landen, toen een paar uur na zijnvertrek naar het Nassausche kamp de Spaansche vloot zichvan de haven wist meester te maken 1). Weliswaar bleef zijslechts een paar dagen in 's vijands handen, en bracht hetkrachtig optreden van Jan Abels en de zijnen de stad spoe-dig weder in de macht der opstandelingen 2) ; doch het gevaarwaaraan een transportvloot in den Dollard en de Eemsmon-den zou zijn blootgesteld, was onomstootelijk gebleken.

Waarschijnlijk ook onder den indruk van Boschuizenstijdelijk succes schreef Lodewijk den 25sten Juni zijn beken-de, voor den prins bestemde memorie over zijn plannen enden toestand van zijn leger. Behalve een nauwkeurige op-gave van de sterkte zijner troepen en van zijn geschut, devoorraden levensmiddelen, zijn financieelen toestand, en hetaantal soldaten binnen Groningen, deelde hij mede hoe hijzich van die stad hoopte meester te maken, indien men hem

1) Archives, III, p. 237.2) T.a.p. p. 232.

Page 54: Scans (44,78 MB)

38 EEN MISLUKTE AANSLAG

slechts nog eenige versterking kon toezenden. Hij was volgoeden moed: „Ayant ce renfort, sa Seigrie (d.i. graaf Lode-wijk) se trouve assez forte pour continuer son entreprise etmesmement 1'acheminer à bonne fin, avec la grace de Dieu";toch hield hij rekening met de mogelijkheid eener misluk-king, in welk geval hij zich wilde terugtrekken op een linievan Delf zijl tot Wedde, waar hij wel kans zag, het in alleomstandigheden een of twee maanden uit te houden. Dat hijook nu zijn overzeesche plan nog niet geheel had opgegevenblijkt wel uit de keuze van Delf zijl als noordelijkste steun-punt, vooral waar hij liet volgen: „Que si du tout l'on estoitcontraint de se retirer, lors sa Seigrie voudroit fere son des-.seign sur Inchuse, estimant qu'à touttes heures auroit ba-teaux et commodité pour y aller" 1).

Het antwoord van den prins op deze memorie van zijnbroeder legt het beste getuigenis af van wat de bedoelingenvan Orante zijn geweest met de zending van graaf Lodewijknaar Emden, en, tevens, van zijn helder inzicht in den stra-tegischen toestand waarin het Nassausche leger zich bevond.Hij verklaarde onomwonden de poging om Groningen tenemen tot „une entreprise sans espoir" 2) ; uitvoerig lichttehij deze meening toe, daarbij wijzende op het gebrek aangeld, en de onmogelijkheid nog meer troepen te zenden. Ookzijn militaire beschouwingen gaf hij zeer uitvoerig, en klaarblijkt hoe ernstig hij de omstandigheden, waarin zijn broe-ders leger verkeerde, had bestudeerd, en welken luisten blikhij hierop had gekregen.

Na dit betoog volgt dan eindelijk een duidelijke uitspraakomtrent zijn opvatting van deze expeditie: hij raadt aan „quel'on entreprint sur la ville d'Inchuse, et l'ayant par la gracede Dieu saisie, qu'on la f ortif iast en toute dilligence". Voor-zichtig als altijd voegde hij hier aan toe dat, „pour tout événe-ment" men bovendien Delf zijl moest versterken en bezethouden, opdat men te allen tijde over een haven kon beschik-ken, waar men, na een mislukte onderneming, zich zou kun-nen terugtrekken.

Dit is de eenige keer dat de prins in zijn tot ons gekomencorrespondentie met zijn broeder over diens tocht naar hetNoorden den naam Enkhuizen noemt; doch Juist dat hij ditdeed zonder nadere uitleg en toelichting, maakt des te waar-schijnlijker dat dit plan reeds lang bekend was bij hem, aan

1) T.a.p. p. 229.2) T.a.p. p. 257.

Page 55: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 39

wien de uitvoering werd aanbevolen. Blijkbaar heeft de prinssteeds zijn voornemen zorgvuldig geheim willen houden; endat hem dit is gelukt blijkt wel uit de eeuwenlang gangbaargebleven meening, dat de Groningsche Ommelanden enFriesland het doel zijn geweest van graaf Lodewijksexpeditie.

In de weken die volgden op de verzending van Lodewijksmemorie van den 25sten Juni heeft zich in het kamp voorGroningen weinig bijzonders afgespeeld. Aanhoudendezware regens dwongen tot werkeloosheid; de troepen ston-den tot aan hun knieën in het water, en aan een nauwereinsluiting der stad, of aan een rechtstreekschen aanval, konvoorloopig niet worden gedacht. Versterkingen waren in deeerstkomende maanden niet te verwachten, en alleen eengeregelde aanvoer van levensmiddelen uit Emden, met sche-pen over den Dollard en verder met karren van Delf zijl afover land, kon muiterij en desertie op groote schaal in hetNassausche kamp voorkomen 1).

Ook op den Dollard scheen een korte periode van rust tezijn ingetreden; de schepen van Boschuizen waagden zich,mede wegens hun grooteren diepgang, niet ver naar binnen,en ongehinderd konden allerlei door graaf Lodewijk gehuur-de kleine vaartuigen de verbinding met Oostfriesland onder-houden.

In deze dagen is het plan gerijpt eens voor al met hetSpaansche eskader van Boschuizen af te rekenen. Vermoe-delijk is dit voornemen de aanleiding geweest tot de pogingvan graaf Lodewijk het bedrijf der Watergeuzen op den Dol-lard het karakter van louter piraterij te ontnemen, en hier-aan een wettig tintje te geven door de benoeming van een derbekendste edelen onder de rebellen, jonkheer Diederik So-noy, tot aanvoerder, en de uitreiking, aan hem en eenigeanderen, van of f icieele commissiebrieven. De juiste tekstvan deze brieven, die gedateerd waren op den lsten Juli, ishelaas niet bekend, en wij moeten ons tevreden stellen metden door Bor gegeven korten inhoud, t.w. „dat jonckheerDiederik Sonoy ende Hendrick Thomasz. ende haere gesub-stitueerde ende gecommitteerde alle zijne vyanden ende der-selver schepen ende goederen met ghewelt, ende alle moge-lycke middel souden mogen aengrypen ende bekryghen, en-de dat sy alle goederen, die sy tonden becomen, voor haerbehouden mochten, mits datse alleen schuldich souden we-

1 ) Gachard op. cit. Meghem aan Alva, 27 Juni 1568.

Page 56: Scans (44,78 MB)

40 EEN MISLUKTE AANSLAG

sen, zyn genaden (d.i. graaf Lodewijk) het gheschut toe testellen" 1) .

In de eerste week van Juli bood Delf zijl een tooneel vangroote bedrijvigheid: van een veertigtal vaartuigen, die in ofvoor de haven lagen 2), werden zeventien uitgezocht en voorden strijd gereedgemaakt, zevenhonderd man van Lodewijkstroepen verdeelden zich over die schepen 3), en in den nachtvan den Menop den loden Juli ging ,iet eerste Nederlandsche oorlogseskader, onder bevel van Sonoy, Jan Abels, Hen-drick Thomasz, Gerrit Sebastiaensz, Peter van Berghem enanderen, onder zeil, en zette koers naar den vijand.

Tegen vier uur in den namiddag 4) kregen heide eskaderszicht van elkander; Boschuizen liet terstond zeil zetten en,vertrouwende op zijn krachtiger geschutbewapening, zeildehij den haastig naderenden vijand tegemoet. Toen evenwelspoedig bleek dat de Geuzen zich door de Spaansche kanon-nen niet op een afstand lieten houden, en vastbesloten totabordeeren en enteren wilden overgaan, weigerden de Span-jaarden den strijd voort te zetten, en „hebben haer voordeelint vluchten gesocht". Tot den donker duurde de achtervol-ging, en toen de vloed doorkwam en de wind ging liggen,lieten beide partijen de ankers vallen, ten einde niet wederden Dollard in te drijven. „Des anderen daechs en wildenden wint niet wel dienen"; de meeste geuzenkapiteins, even-als de Spanjaarden, toonden zich ,onwillig den strijd te 'her-vatten, en alleen Sonoy en Bastiaensz trachtten opnieuw totden aanval over te gaan. Tot een gevecht is het echter nietmeer gekomen; Boschuizen zocht de open zee op, en heeftzich niet meer in den Dollard laten zien; Sonoy en Bastiaenszzijn nog eenigen tijd buiten gebleven en hebben daar metgoed gevolg de kaapvaart uitgeoefend: met een buit van„vier ray-seelen en twee geweldige hulken" keerden zij naeenige dagen in Delf zijl terug 5) .

1 ) Bor, p. 237.„Ilz n'ont faulte de batteaulx et dedens le havre de Delfsyl seul-

lement y at plus de quarante batteaulx". Bossu aan Alva, 13 Juli1568. Zie B. Hagedorn, Das erste Erscheinen der Geusen auf demWasser, Jahrbuch der Gesellschaft fur bildende Kunst zu Emden,p. 400. Emden 1910.

3)

„J'aij eu nouvelles aujourd'huij d'une espie qui vient du Delf-zyl, que se sont embarquez en dix-sept batteaulx, petitz que grandz,plus de sept eens hommes : ce qu'il dit avoir veu, et ce pour allercombatre noz batteaux ce jourd-huij". Meghem aan Alva, 10 Juli 1568.Gachard, op. cit.

4) Bossu aan Alva, 13 Juli 1568.5) Bor, pp. 237-238.

Page 57: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 41

De verdrijving van Boschuizens schepen uit den Dollardheeft voor graaf Lodewijk geen verdere voordeelen opgele-verd. De aankomst van den hertog van Alva in Groningen,op den 15den Juli, met een sterk leger, heeft hem gedwongenzijn aandacht geheel te wijden aan den landoorlog, en aanpogingen zijn troepen in veiligheid te brengen. Hevige scher-mutselingen op den 15den en 16den Juli hadden de over-macht van den vijand aangetoond; spoedig bevond het rebel-lenleger zich in vollen aftocht, bezuiden den Dollard om, naarOostfriesland, tot op den 2lsten Juli de bloedige nederlaagbij Jemmingen, en Lodewijks vlucht over de Eems, een eindemaakten aan zijn inval in de Groninger Ommelanden.

Voor ons, die niet den inval in Groningen, doch alleen hetverloop van het „desseign sur Inchuse" willen behandelen,is deze overwinning van Alva slechts van ondergeschikt be-lang. Zij is een voorval dat, op den keper beschouwd, nietdan geringen invloed heeft uitgeoefend op het eigenlijkedoel van den prins en diens broeder: de vestiging van eengemakkelijk te verdedigen maritieme basis aan de Zuiderzee.Uiteraard heeft de vernietiging van Lodewijks troepen bijJemmingen op velen in den lande een geweldigen indrukgemaakt; of zij dit op den aanvoerder der verslagenen heeftgedaan, betwijfel ik. Ik ken uit dien tijd geen brief van graafLodewijk, die zoo hoopvol is gestemd als die welken hijschreef, op den 22sten of 23sten Juli, zoodra hij zijn lichaamin veiligheid had gebracht, aan den in Engeland vertoeven-den predikant Nicolas Taf f in. Met de andere vertrouwdenvan den prins — Johan Spanckhuisen, De Lumbres, en Wil-lem van Hembyse — was deze in Londen bezig gelden te ver-zamelen, en de uitrusting en uitzending van Engelsche oor-logsschepen te bevorderen 1) ; en het eerste wat graaf Lode-wijk deed, na zijn behouden aankomst in Emden, was, bijhem aan te dringen zich door den loop der gebeurtenissen inOostf riesland toch niet uit het veld te laten slaan,' en haast tèmaken met de te zenden hulp. Beducht dat de tijding van denslag bij Jemmingen het uitzeilen der beloofde schepen mis-schien zou hebben vertraagd, bezwoer hij dat „le faict qu'ilencommence ne sera point pour cela moins poursuivy, maisplustost ardement soustenu". Zijn vertrouwen op een goedenuitslag was ongeschokt; hij was vast besloten „de f ácher l'en-

1 ) Zie hiervoor bladz. 27 en het aldaar genoemde rapport „Aen-gaende de collecten enz."

Page 58: Scans (44,78 MB)

42 EEN MISLUKTE AANSLAG

nemy a ceste cause de la marrine", en hij smeekte „de vouloirhaster l'af f aire aultant que sera possible", hierbij belovendedat „les dit navires seront entretenus selon les condicionsavec eulx" 1). Van het begin tot het eind blijkt uit dezen briefhet vaste voornemen van den schrijver, de reeds zoo vaakbesproken onderneming thans uit te voeren, en tot een goedeinde te brengen.

Ook aan den prins heeft graaf Lodewijk in optimistischengeest geschreven. Wel kennen wij dezen brief niet, doch's prinsen antwoord daarop, van den 30sten Juli 2), is duide-lijk genoeg. De prins vond het moeilijk zijn broeder omtrentzijn onderneming een goeden raad te geven; hij wist immersniet over welke middelen deze beschikte, en evenmin „quel-les forces l'ennemy pourroyt avoir par l'eaue", en bovendienvond hij het gevaarlijk al te veel te wagen „mesmes par eaue,avecq gens incognuz". Dringend vroeg hij daarom van dagtot dag op de hoogte te worden gehouden van wat zich inEmden mocht afspelen. Weliswaar noemde de prins in zijnantwoord de stad Enkhuizen met geen enkel woord, doch datde „entreprise" van zijn broeder hier een onderneming overzee gold, is na het voorgaande aan geen twijfel onderhevig.

Ook zonder den op spoed aandringenden brief van graafLodewijk aan Taf f in zouden reeds lang vele Engelsche totden krijg uitgeruste schepen hun havens hebben verlatenmet den wil naar den Dollard, indien niet tegenwind henhad verhinderd, uit te zeilen. Hoe goed de agenten en ver-trouwden van den prins in Engeland gezorgd hadden voorde uitrusting van vaartuigen en troepen, blijkt nl. uit eenbrief van Thomas Windebank aan den Engelschen eerstenminister, lord Cecil, van den 18den Jtili 3), waarin Winde-bank schrijft, dat de Spaansche gezant zich beklaagde dat„there weare as good as 1500 men (amongest which thereweare som Englismen) ready every hour to departe towardthe Lowe-Countreis out of divers portes, here ther wearesom 4, som 3, som more and lesse shippes ready for that pur-pose, and that, if the wynde had not bene against them, theyhad bene gon before thys tyme". Dat met „Lowe-Countreis"de kust van Friesland is bedoeld, blijkt uit een Italiaanschbericht van onbekende herkomst, den 24sten Juli in Londengeschreven, waarin verteld wordt, dat ongeveer 3000 man

1) Archives III, p. 272. •2) Archives III, p. 276 e.v.3) Kervyn de Lettenhove, Relations V, p.129, en hiervóór bldz. 27.

Page 59: Scans (44,78 MB)

OP ENKHUIZEN IN 1568 43

gereed staan om met vijf Engelsche schepen over te stekennaar Friesland om de rebellen tegen den Katholieken koningle helpen (,,per passar in Frisia in secorso delli ribelli del ReCattolico") 1) .

wij weten niet of deze schepen ooit zijn uitgezeild, of watverder hun lot is geweest; noch uit de brieven van graafLodewijk, Meghem of Alva, noch uit Emden, blijkt ietsomtrent hun aankomst in den Dollard of op de Eems; en hetvermoeden ligt voor de hand dat de tijding van Lodewijksnederlaag de oorzaak is geweest, dat men in Engeland vanalle plannen tot hulpverleening heeft afgezien. Het is moge-lijk dat het bericht in een anderen brief aan Cecil, van den25sten Juli, dat „Lodewijk's shipps have taken 15 sayles ofHollanders (d.w.z. den koning nog trouw geblevenen), and10 of Gronningen" betrekking heeft op Engelsche schepen,die zich reeds in den dienst van Lodewijk beschouwden, ofdat hun kapiteins de „geus incognuz" waren, op wie de prinsden 30sten Juli doelde, doch eenige zekerheid bestaat hier-omtrent niet; nauw contact tusschen den rebellenleider inOostfriesland en de schepen op zee heeft in ieder geval nietweer bestaan.

Ook de laatste poging van graaf Lodewijk, na den slag bijJemmingen, is dus niet geslaagd. Met Alva's leger in de on-middellijke nabijheid kon de regeering van Emden tegenoverden verslagen veldheer zèker geen welwillender houdingaannemen dan eenige maanden geleden, en moest zij weliedere toestemming, tot uitrusting in haar haven van eentransportvloot, onverbiddelijk weigeren. De uit Engelandverwachte schepen, die wellicht eenigen dwang ten gunstevan Lodewijk zouden hebben kunnen uitoefenen, bleven uit,Delf zijl was reeds den 25sten Juli door Alva's troepen ge-nomen en versterkt, en zoo heeft eindelijk Lodewijk vanNassau het plan ter verovering van Enkhuizen, waaraan hijbijna vier maanden zoo hardnekkig had vastgehouden, voorgoed moeten opgeven.

De Gids, Juni 1932.

1 ) T.a.p. p. 135.

Page 60: Scans (44,78 MB)

44 EEN MISLUKTE AANSLAG OP ENKHUIZEN IN 1568

BRONNEN EN LITERATUUR

J. J. Altmeyer;, Les Gueux de Mer et la Prise de la Brille (1568-1572).Bruxelles 1863.

J. P. Arend, Algemeene Geschiedenis des Vaderlands. 2de deel, 5destuk. Amsterdam 1853.

P. J. Blok, Lodewijk van Nassau. 's-Gravenhage 1889.P. J. Blok, De Watergeuzen in Engeland. Nijhoff's Bijdragen, 3de

reeks, deel 9.P. J. BIok, Willem de Eerste. Amsterdam 1919.P. Bor, De Nederlandsche Historien, I. Amsterdam 1679.A. Franz, Ostfriesland and die Niederlande zur Zeit der Regentschaft

Albas, 1567-1573. Emden 1895.R. Fruin, De Overwinning bij Heiligerlee. Verspreide Geschriften, II.

's-Gravenhage, 1900.R. Fruin, De Nederlandsche Ballingen in Engeland. Nijhoff's Bij-

dragen, 2de reeks, deel 6.M. Gachard, Correspondance du Due d'Albe sur l'Invasion du Comte

Louis de Nassau en Frise. Bruxelles 1850.M. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne, IV, Bruxel-

les 1851.M. Gachard, Correspondance de Philippe II, T. II. Bruxelles 1851.I. H. Gosses, Friesland in den eersten tijd van den Tachtigjarigen

Oorlog. De Gids, 94ste jaargang, no. 6.1930.J. ter Gouw, Geschiedenis van Amsterdam, IV. Amsterdam 1889.G. Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange-Nassau,

III. Leide 1836.A. P. van Groningen, Geschiedenis der Watergeuzen. Leyden 1840.B. Hagedorn, Das erste Erscheinen der Geusen auf dem Wasser. Jahr-

buch der Gesellschaft fur bildende Kunst. Emden 1910.Kervyn de Lettenhove, Relations politiques des Pays-Bas et de

l'Angleterre, V. Bruxelles 1886.Kervyn de Lettenhove, Les Huguenots et les Gueux. Bruges 1884.E. van Meteren, Belgische ofte Nederlantsche Historien. Delft 1605.J. L. Motley, The Rise of the Dutch Republic, II. London z.j.J. Nanninga Uitterdijk, Bericht van de komst van Lodewijk van

Nassau op het kasteel te Wedde. Bijdragen tot de Geschiedenisder provincie Groningen, VIII.

F. Ilachfahl, Wilhelm von Oranien and der Niederlándische Auf-stand, III. Haag 1924.

J. van Vloten, Nederlands Opstand tegen Spanje. Haarlem 1858.F. Vogels, Jan Abels, Focke Abels en Tamme Abels. Groningsche

Volksalmanak 1932.

Page 61: Scans (44,78 MB)

4. ADRIAEN VAN BERGUES,

HEER VAN DOLHAIN,

ADMIRAAL DER WATERGEUZEN

1568

Toen op den 1 sten Juli 1568 graaf Lodewijk van Nassauin zijn kamp voor Groningen aan Jonkheer Diederick So-noy en Hendrick Thomas de' eerste of f icieele commissie-brieven uitreikte, en hen machtigde „alle zijne vyanden en-de derselver schepen ende goederen met ghewelt ende allemogelycke middel aen te grypen", was hiermede een zwakkepoging gedaan het bedrijf der Watergeuzen het karakter vanlouter piraterij te ontnemen, en althans eenige orde te schep-pen onder de vele woeste, wreede, teugellooze zeeschuimers,die tot dien dag alleen om buit te behalen en om hun wraakte koelen de Noordzee en onze kusten onveilig maakten.Nauwelijks een week later zeilde Sonoy met zeventien sche-pen uit de haven van Delf zijl, om den 10den Juli met dezevloot, de eerste die onder rechtstreeksche bemoeienis van eengraaf van Nassau stond, een overwinning te behalen op deSpaansche scheepsmacht, die onder den vice-admiraal Fran-cois van Boschuyzen den Dollard trachtte af te sluiten.

Dit eerste maritieme succes van Sonoy heeft noch voorhet verloop van den opstand, noch voor de verdere ontwik-keling van onze nieuwe zeemacht directe gevolgen gehad:veertien dagen later vernietigde de hertog van Alva hetleger van graaf Lodewijk bij Jemmingen, de uit Engelandverwachte hulp aan schepen en troepen voor een expeditievan den Dollard naar Enkhuizen bleef achterwege, en weldrakeerden de. door niets gebonden Geuzen zich weder tot huneigen bedrijf vai' plundering en zeerooverij. De eerste pogingde Watergeuzen te gebruiken voor de bevrijding van onsland was hiermede mislukt.

Met den zeeslag voor den Dollard, van den 10den Juli1568, was een gansche rij van bloedige ontmoetingen van deWatergeuzen met de reeds meer dan honderd Jaren bestaan-

Page 62: Scans (44,78 MB)

46 ADRIAEN VAN BERGUES,

de Bourgondische, later Spaansche vloot, geopend. Sedert1438, toen Philips de Goede den voornaamsten steden vanHolland en Zeeland gelastte een sterke oorlogsvloot uit terusten tegen de Wendische steden van de Duitsche Hanze,en Hendrik van Borselen, Heer van Veere, als admiraal hetbevel over een groot aantal kapers en oorlogsschepen op zichhad genomen, was geleidelijk een organisatie ontstaan, diehet mogelijk maakte, zoodra de landsheer dat noodig oor-deelde, een oorlogsvloot in zee te brengen. Een „admiraal vande zee", onder wien admiraals en vice-admiraals van Vlaan-deren, van Zeeland en van Holland in tijden van oorlog devloten commandeerden, voerde aan den wal het administra-tieve bewind; een groot arsenaal in Veere kon in korten tijdkoopvaarders tot den oorlog uitrusten, de benoodigde zee-lieden konden gemakkelijk worden gelicht uit de beman-ningen der gerequireerde handelsvaartuigen. Herhaaldelijkwas de deugdelijkheid dezer organisaties gebleken. Trotschhad de Bourgondische vlag met het kruis van St. Andries,het liggende roode kruis van doornentakken, gewaaid in deStraat van Gibraltar en op de Middellandsche Zee van dekruisvaardersschepen van den Grooten Bastaard, op de kustvan Frankrijk tegen den koningmaker en zeeroover War-wick, in het Kanaal op de schepen, die koning Edward, denzwager van Karel den Stoute, op zijn troon hielpen herstel-len, op de Noordzee tegen de Fransche piraten, op de Zeeuw-sche en Hollandsche stroomen tegen de Hoeksche opstan-delingen, op de Oostzee tegen de koggen en hulken derHanzesteden, op de noordkust van Afrika bij de aanslagenvan Karel den Vijfde op Algiers en Tunis, op den Atlanti-schen Oceaan om koninklijke bruiden veilig te voeren in dearmen van haar bruidegoms. Onder Borselens, bastaardsvan Bourgondië en heeren van Veere en van Wacken, haddenduizenden Hollanders, Zeeuwen en Vlamingen het vechtenop zee leerera kennen als. een handwerk waarvoor zij alsgeschapen waren; en als de hertogelijke, later koninklijkeoorlogsvloten, na haar dienst te hebben gedaan, weder wer-den opgelegd of ontbonden, verschafte de zeeroof in het gan-sche gebied waar de koop- en vrachtvaarders van West- enNoord-Europa zich toonden, een rijk en vrij bestaan aan eengroot gedeelte van het ontslagen scheepsvolk. Is het danwonder dat, toen in 1567 Alva en zijn Bloedraad de Neder-landen tot één schavot en brandstapel maakten, talloozenhun heil zochten op zee, de piratenkapiteins en -schippers

Page 63: Scans (44,78 MB)

HEER VAN DOLHAIN 47

nimmer moeite hadden hun schepen met willig volk te be-mannen, en de vloot van Nederlandsche kaperschepen inkorten tijd aangroeide tot een macht, zoo groot, dat zijwel een rol moest gaan spelen in onzen strijd tegen denSpanjaard ?

Dat deze rol een hoofdrol is geworden, en deze strijd blij isgeëindigd, danken wij aan twee omstandigheden: de hertogvan Alva, hoe groot ook als veldheer en landstrateeg, heeftde beteekenis van een opkomende vijandelijke zeemacht nietbegrepen, en nagelaten daaraan voldoende aandacht teschenken; de prins van Oranje daarentegen heeft reeds inhet eerste jaar van den opstand gevoeld dat, wilde dezeslagen, ook van over zee hulp moest komen.

Over de houding van den hertog van Alva kan ik kort zijn.Nadat de koninklijke Spaansche vloot door de terechtstellingvan den graaf van Hoorne van haar admiraal was beroofd,was wel het bestuur der Hollandsche en Zeeuwsche vlotentoevertrouwd aan Maximiliaan van Hénin, graaf van Bossu,en aan Anthonie van Bourgondië, heer van Wacken, dochvan vlootuitrustingen van eenig belang vernemen wij niets.Ook vaardigde Alva in Maart 1568 een plakkaat uit, waarinhij vergunning verleende schepen tegen de zeeroovers uitte rusten (echter zonder dat recht op eventueel te behalenbuit gegeven werd), maar zelfs toen in dienzelfden tijd eenaanval van over zee op Enkhuizen dreigde, achtte de hertogde uitrusting van slechts één karveel voldoende, om dit ge-vaar te keerera. Eerst toen het te laat was, na den eerstenApril 1572, heeft hij getracht krachtiger tegen de Water-geuzen op te treden; en toen bleek, in den slag op de Zuider-zee, in October van het volgend jaar, hoe hoog de zeeschui-mers van 1567 de eertijds zoo trotsche Bourgondische vlootboven het hoofd waren gegroeid.

Hoe geheel anders, met hoe veel ruimer blik, en strategischjuister, stond de Prins tegenover het op zee zwalkende deelder opstandelingen! Zeker, in Juli 1568 was zijn „desseignsur Inchuse" mislukt, het leger van zijn broeder was bijJemmingen verslagen, Emden kón niet anders dan alle ver-dere hulp weigeren, Delf zijl was door Alva's ov erwinnendetroepen bezet ... a maar toch was het vertrouwen van denPrins in zeemacht door al deze gebeurtenissen geenszinsgeschokt. Integendeel! Klaar waren de fouten van den opzetgebleken, en duidelijk zag de Prins den weg, waarlangs ver-

Page 64: Scans (44,78 MB)

48 ADRIAEN VAN BERGUES,

betering moest worden gebracht. Alle onderlinge samen-werking tusschen de in juni en juli van Engeland uitge-zeilde smaldeelen van drie, vier of vijf schepen had ontbro-ken, de aan den wal in Groningen vertoevende opperbevel-hebber der voorgenomen expeditie naar Enkhuizen had geencontact met hen kunnën verkrijgen. Terstond heeft de Prinsde oorzaak van het falen der onderneming ingezien: in plaatsvan vele predikanten, hof- en stalmeesters moest één krach-tige persoonlijkheid, namens den Prins met het volle gezagbekleed, de leiding op zich nemen, eerst van de uitrusting,daarna van de bewegingen der nieuw te vormen zeemacht.

Zwaar was de taak die aan dezen eersten admiraal zoumoeten worden opgelegd, hoog waren de eischen aan hemte stellen. Alleen een geslepen diplomaat zou opgewassenkunnen zijn tegen de intriges van de gezanten van Frank-rijk en Spanje aan het hof van koningin Elizabeth; alleeneen krachtig organisator zou eenheid en orde kunnen bren-gen onder de vele avonturiers die de schepen der nieuwevloot moesten commandeeren en bemannen; alleen een be-kwaam aanvoerder, liefst soldaat èn zeeman, zou de mili-taire plannen van den Prins kunnen uitvoeren; en alleeneen onbaatzuchtig man, bij wien de vrijwording van zijnland boven zijn eigen belang ging, zou de krijgskas vanden Prins, in plaats van zijn eigen zak, willen spekken metde uit het bedrijf der vloot te verkrijgen baten.

Wij weten niet welke pogingen de Prins heeft aangewendden voor zijn doel meest geschikten man te vinden, en even-min, uit wie hij zijn keuze heeft moeten doen; doch wèl is onsbekend dat hij den 2lsten Augustus, uit zijn kamp bij Ro-mersdorff, aan de koningin van Engeland een brief zond,ter aanbeveling van „le seigneur d'Olhain", met het verzoek„de luy donner béningne audience, avecq foy et crédencesur ce que luy ay enchargé d'en déclarer a Vostre Majestéde ma part" 1). Hoewel uit de bewoordingen van dezen briefniets valt af te leiden omtrent de aan Dolhain gegeven op-dracht, zal uit het vervolg blijken, dat de bedoeling van denPrins niet anders kan zijn geweest, dan hem te belasten metde uitrusting van een oorlogsvloot, en daarvoor de mede-werking van de koningin in te roepen.

Nog geen maand na de nederlaag bij jemmingen, en ingeenen deele daardoor ontmoedigd, had dus de Prins reeds

1 ) Kervyn de Lettenhove, Relations politiques ,des Pays-Bas et del'Angleterre, V, p. 150-151.

Page 65: Scans (44,78 MB)

Oorlogsschip uit de tweede helft der lode eeuw. -- Ned. Hist. ScheepvaartMuseum, Amsterdam

Page 66: Scans (44,78 MB)
Page 67: Scans (44,78 MB)

HEER VAN DOLHAIN 49

zijn besluit genomen en maatregelen getroffen dat, terwijlhij in de Zuidelijke Nederlanden het leger van Alva zocht teverslaan, in Engeland een oorlogsvloot onder eenhoofdigeleiding werd uitgerust, om deze te gebruiken naarmatede resultaten van den landoorlog hiervoor mogelijkhedenopenden.

Dit besluit van den Prins heeft niet de waardeering gekre-gen die het verdient 1) . Met groote belangstelling heeft menOranje gevolgd op zijn tocht, eerst over de Maas, en toendoor Brabant, Henegouwen, Picardië en Lotharingen naarStraatsburg; uitvoerig beschreef men zijn kampagne onderden hertog van Twee-Bruggen door Midden-Frankrijk, zijnvereeniging met de Hugenoten en zijn terugreis naar Duitsch-land; doch dat al dien tijd Adriaen de Bergues, heer vanDolhain, als „l'homme du Prince d'Orange" onvermoeid ar-beidde aan de vorming van een nieuwe zeemacht, trok veelminder de aandacht. Zelfs De Jonge, in zijn nog steeds alsstandaardwerk geldende „Geschiedenis van het Nederland-sche Zeewezen", vermeldt met geen enkel woord, dat in hetjaar, dat verliep tusschen September 1568 en Augustus 1569,dank zij den strategisch zoo juisten blik van den Prins, enop diens last, in den mond van de Theems de eerste ernstigepoging werd gedaan een Nederlandsche oorlogsmarine teorganiseeren ten dienste van de vrijwording van ons land;eerst Van Vloten vestigde in een bijlage van zijn „NederlandsOpstand tegen Spanje" 2) de aandacht op enkele uitlatingenvan De la Mothe Fénélon, den gezant van Frankrijk in Lon-den, over de verrichtingen van een zekeren „Dolovyn, agentdu Prince d'Orange"; en pas veel later heeft Blok in zijn„Watergeuzen in Engeland" 3) hierover nog een en andermedegedeeld, evenwel zonder te wijzen op het door den Prinsin dezen genomen initiatief. En nog steeds heerscht bij velende door Van Meteren 4) in het leven geroepen opvatting, datde Prins eerst op aandringen van den admiraal De Coligny,

1) Tweehonderd jaar geleden beklaagde en veroordeelde men zelfsden Prins om dit besluit: „ .... het is seeker, dat hy aen verscheideuytgeweeke Heeren en waeghalsen Lastbrieven heeft gegeven, om opZee te gaan rooven. Waerlyk een beklaeglyk lot voor een Prins vansyn aensien en geboorte, sig tot die wanhopige staet te zien gebragt,dat hy syn toevlugt tot sulke onbetaemelyke middelen moet nemen."L. F. de Beau f ort, Het Leven van Willem den Eerste, 2de deel, p. 156.Leyden en Middelburg 1732.

2) Deel 1567-1572, p. 291.3) Nijhof f's Bijdragen 3de reeks, 9de deel.4) Uitgave 1608, p. 64.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 4

Page 68: Scans (44,78 MB)

50 ADRIAEN VAN BERGUES,

den leider der Hugenoten, en onder den indruk van den on-gelukkigen afloop van zijn veldtocht, zich gewend heeft totdat deel der opstandelingen, dat op zee vrijheid zocht zijnGod naar eigen opvatting te dienen, door zeeroof in zijnlevensonderhoud trachtte te voorzien, of door plunderingzijn wraak hoopte te koelen.

Noch de ons nagelaten correspondentie van den Prins,noch andere Nederlandsche bronnen, deelen bijzonderhedenmede over de verrichtingen van Dolhain in Engeland, en hetvermoeden ligt voor de hand, dat deze, zonder nadere voelingte hebben gehouden met zijn lastgever, zijn taak heeft vol-voerd. De omstandigheden waaronder Oranje maandenlang verkeerde, zullen hem geen gelegenheid hebben gege-ven, nadat zijn vertegenwoordiger, voorzien van een vol-macht en een opdracht, naar Engeland was overgestoken,zich verder met de uitvoering daarvan in te laten; geheel inbeslag genomen door de zorgen voor zijn leger, en beseffenddat zijn nieuwe zeemacht eerst een rol zou kunnen spelenin samenwerking met zijn troepen te land, zal hij, zoolangdeze geen successen behaalden, zich niet hebben kunneninlaten met de moeilijkheden waarvoor Dolhain zich inEngeland zag geplaatst.

Geheel zeker ben ik hiervan evenwel niet, ten minste nietvoor de maanden na de vereeniging van den Prins met deHugenoten: De la Mothe Fénélon schrijft nl. dan zóó her-haaldelijk aan zijn koning en zijn koningin over „l'hommedu Prince d'Orange", dat wij sterk den indruk krijgen, alsofde Fransche gezant bij alle ergernis die Dolhain hem geeft,steeds den Prins achter hem voelt staan; bovendien was hetverkeer tusschen de Engelsche havens en La Rochelle, inwelks nabijheid de Prins zich in Juli en Augustus 1569 op-hield, zoo druk, dat het zeer goed mogelijk, en zelfs waar-schijnlijk is, dat de Prins getracht heeft invloed uit te oefenenop de houding der Engelsche regeering ten opzichte van dewerkzaamheden van Dolhain 1) . Zekere gegevens hieroverhebben wij echter niet, en, ons strikt houdende aan de be-staande documenten, lijkt het aandeel van den Prins in de

1 ) „Men heeft verspreid (Langueti Epist. 51), dat de Prins inVrankryk zynde naer Engeland was gevaeren, om met de ConinginElisabeth te spreeken, het zy over een huwelyk van de Conink vanNavarre met haer, ofte wel, om de belangen van de Nederlandersaen haer voor te draegen, en bystand te versoeken. Dog van die reiswort by andere Schryvers niet gemelt". L. F. de Beaufort, Het levenvan Willem den Eerste, 2de deel, p. 151.

Page 69: Scans (44,78 MB)

HEER VAN DOLHAIN 51

eerste poging tot vorming van een nieuwe zeemacht, alstegenstandster van de aloude Bourgondische vloot, als mid-del tot versterking van zijn krijgskas, en als wapen ter ver-overing van een van Hollands zeehavens, afgeloopen metden hiervoor genoemden brief van den 21 sten Augustus aande koningin van Engeland.

Uiteraard kunnen mij hiermede niet volstaan. De Prinsheeft, wetende dat hij zich zeker de eerste maanden niet metde maritieme voorbereidingen in Engeland kon bemoeien,Dolhain hiervoor uitgezocht, en met dezen mondeling de tenemen maatregelen behandeld; Dolhain is steeds als „l'hom-me du Prince d'Orange" opgetreden en alleen als zoodanigzal hij hebben kunnen bereiken wat hij bereikt heeft. IsDolhain geslaagd, dan komt den Prins ook een groot gedeeltevan onze waardeering daarvan toe; heeft hij gefaald, danblijkt daarmede dat de Prins af geen goede keuze voor zijneersten admiraal heeft gedaan, of dat hij een practisch nietuit te voeren opdracht heeft verstrekt. Willen wij den Prinsdus recht laten wedervaren, dan moeten wij, zoo veel ditmaar mogelijk is, Dolhain in zijn bedrijf in Engeland nagaan,en een beeld trachten te vormen van de omstandighedenwaaronder hij werkte, en van het, ondanks vele moeilijk-heden, verkregen resultaat. Vooraf ga echter een enkel woordover zijn verrichtingen in de Jaren 1565, '66 en '67, die hetin hem gestelde vertrouwen moeten verklaren.

Adriaen van Bergues, heer van 011ehain en Cothem, wasgesproten uit een der oudste en edelste geslachten vanVlaan-deren 1 ) . Onder zijn voorvaderen telde hij kruisridders, eenopperjachtmeester van den koning van Frankrijk, en riddersvan het Gulden Vlies; zijn geslacht was verwant aan de oud-ste families van Frankrijk en van de Nederlanden. Door zijngeboorte een waar grand seigneur, verkeerde hij met de hoog-sten van den Zuid- en Noord-Nederlandschen adel die deomgeving vormden van de landvoogdes. Hij was Vlaming,geen Waal zooals meestal van hem wordt verteld, en ondankszijn herhaald verblijf in Frankrijk sprak hij beter Vlaamschdan Fransch.

Voor het eerst hooren wij van hem in 1565. Toen in den

1) De hier volgende bijzonderheden over Dolhain, tot zijn vertreknaar Engeland, zijn ontleend aan het Nieuw Nederlandsch Biogra-fisch Woordenboek VI; Biographie Nationale de Belgique; P. Roger,Noblesse et chevalerie du comté de Flandre, d'Artois et de Picardie,Amiens 1843, p. 312; en T. W. te Water, Verbond der Edelen, Middel-burg 1796, IV, p. 134.

Page 70: Scans (44,78 MB)

52 ADRIAEN VAN BERGUES,

herfst van dat Jaar een groot gedeelte van den Nederland-schen adel zich bewust werd, dat alleen een gezamenlijk op-treden de landvoogdes kon overtuigen dat een mildere re-geering noodzakelijk was, en men na rijp beraad besloot totoprichting van het verbond der edelen, behoorde de toenongeveer dertig-jarige Dolhain tot de eerste onderteekenaars.Hij moge in het drama van dat verbond wel geen hoofdrolhebben vervuld, in ieder bedrijf is hij toch voor het voetlichtgetreden; de aanbieding van het smeekschrift,' op den 5denApril 1566, maakte hij mede, hij onderteekende het door taalen inhoud zoo indrukwekkende verzoekschrift aan den ko-ning van den 29sten Mei 1), hij was aanwezig bij de bijen-komsten van het verbond in St. Truyen en Duffel in middenJuli. Van de tegenwoordigheid van vele Zuid-Nederlandscheedelen op zijn bruiloft met Marie de Houchin, die hij eind Julite Béthune vierde, maakte hij gebruik om zoo goed als dengeheelen adel uit den omtrek tot mede-onderteekening vanhet compromis te bewegen; en steeds toonde hij zich bereidopenlijk voor 'de zaak der hervorming op te komen. Hoewelhij door zijn geboorte en zijn huwelijk vele heerlijkhedenin Vlaanderen en Artois bezat, heeft hij niet behoord tot degrooten onder de edelen van het verbond; zijn geringe bij-drage van slechts vijftig kronen, waar anderen zich bereidverklaarden voor de goede zaak duizenden te schenken, wijstwel op den slechten financieelen toestand waarin hij ver-keerde 2).

Reeds in 1566 uit Antwerpen verbannen wegens hulp ver-leend aan de aanhangers van het nieuwe geloof, vertoefde hijhet grootste gedeelte van het jaar 1567 in Noord-Frankrijken in Artois, als zelfstandig bendeleider of in samenwerkingmet de Hugenoten; later, toen de Prins het land had verlaten,en hem het bevel over zes vendels voetknechten had opge-dragen, heeft de broeder van den Prins, graaf Lodewijk,getracht hiervan gebruik te maken door hem te gelasten,tijdens den inval in Groningen, de kust van West Vlaande-ren in opstand te brengen, „af f in par ce moyen de divertirla force des' ennemis" 3). Of deze opdracht een begin vanuitvoering heeft gehad is ons niet bekend; wij weten alleendat na de mislukking van Lodewijks expeditie Dolhain den

1) Te Water, IV, p. 83-133.2) T.a.p. p. 134.3) G. Groen van Prinsterer, Archives de la Maison d'Orange-

Nassau, III, p. 230.

Page 71: Scans (44,78 MB)

HEER VAN DOLHAIN 53

17den Augustus door den hertog van Alva is verbannen, enzijn goederen verbeurd zijn verklaard. Vier dagen later be-lastte de Prins hem met zijn hiervoor genoemde zending naarEngeland.

Groot vertrouwen stelde de Prins in den Vlaamschen edel-man, die ter behartiging van zijn maritieme belangen deNoordzee overstak: „Le' vuellez croire comme moy-mesme",schreef hij den 22sten Augustus aan lord Cecil, den eerstenminister van Elizabeth 1) ; en dit vertrouwen, voor zoo ver hetden diplomatieken tact en het organisatievermogen van deneersten vlootvoógd van de nieuwe Nederlandsche zeemachtbetrof, heeft deze, zooals ik thans hoop aan te toonen, nietbeschaamd.

Voor het eerst hooren wij van de aanwezigheid van Dol-hain in Engeland op den 30sten October 1568, dus meer dantwee maanden nadat de Prins zijn komst had aangekondigd.Hij verscheen dien dag in het consistorium van de Neder-landsche hervormde gemeente te Londen, en toonde daarzijn geloofsbrieven van den Prins, van den 22sten Augustus,„requerant assistente d'argent sur le camp et sans dilay,pour l'advanchement de l'entreprise dudict Prince, reque-rant aussy "de pouvoir lever les deniers receuilliz par lesCommissaires precedents" 2). Helaas zwijgt het archief derNederlandsche gemeente verder over den uitslag der inzame-lingen, en daar ook andere bronnen geen gegevens verstrek-ken omtrent zijn pogingen de noodige gelden te verkrijgen,blijft de financiering van de uit te rusten vloot ons duister.Dolhains verzoek aan den Prins van vóór Februari (de juistedatum is niet bekend) om zich met twee schepen naar Em-den te begeven (waarschijnlijk om gelden te verzamelen bijde vele zich daar ophoudende gevluchte Amsterdamsche her-vormden) 3), en zijn vordering aan den Prins in den zomervan 1570 tot terugbetaling van vijf duizend daalders als ver-goeding van de door hem gedane uitgaven, laten echter door-schemeren, dat de hem in Engeland verleende financieelehulp waarschijnlijk onvoldoende is geweest.

Op denzelf den 30sten October hooren wij ook van anderezijde iets over 's Prinsen vertegenwoordiger in Londen: degezant van Spanje, don Guérau d'Espes, schreef nl. dien dag

1) Kervyn, V, p. 151-152.2) J. B. Hessels, Ecclesiae Londino-Batavae Archivum, II, p. 297.3) Calendar of State Papers, Foreign Series, 1569-71, no. 104.

Page 72: Scans (44,78 MB)

54 ADRÍAEN VAN BERGUES,

aan zijn koning, dat een zekere Juan Brucel (bedoeld is on-getwijfeld de bekende watergeuzenkapitein Jan Broek) ennog iemand anders, een dienaar van den Prins van Orante,genaamd Dolhain, kort geleden in Londen waren aangeko-men en zich ten hove hadden gemeld. De gezant liet hieropvolgen dat hij beiden in het oog zou laten houden 1).

Van de twee gezanten in Londen, don Guérau d'Espes enDe la Mothe Fénélon, die Dolhain gedurende zijn verblijf inEngeland hebben tegengewerkt, heeft de eerste hem de min-ste moeilijkheden in den weg kunnen leggen. Van den begin-ne af was D'Espes. geen persona grata bij koningin Elizabeth.Allereerst, niet koning Philips de Tweede, doch diens land-voogd, de hertog van Alva, had zijn komst in Engelandaangekondigd, en dit nog wel in een zoo kort briefje, datElizabeth het spottend een „valentie" noemde, en openlijkhaar verontwaardiging er over uitte. Verder had de toonwaarop de gezant, en ook de hertog van Alva, de teruggaveeischten van de in Engelsche havens gejaagde, door Philipsuitgezonden „deux azabres 2) et ung basteau avecq deniers"de koningin uitermate gegriefd en gehinderd, wellicht temeer, omdat die „deniers" een waarde vertegenwoordigdenvan vierhonderdduizend pond sterling, welk bedrag men als„most fytt for Her Majesty" beschouwde, en daarom zeker-heidshalve in een zestigtal kisten in den Tower had opge-borgen 3). De inbeslagneming van dit geld (dat bestemd wasom Alva in staat te stellen den oorlog tegen Oranje en deHugenoten te voeren), is in haar gevolgen zeer belangrijkgeweest voor de verhouding tusschen Engeland en Spanje;maandenlang, tot laat in den zomer van 1569, heeft een ver-breking der diplomatieke betrekkingen gedreigd; al dien tijdis D'Espes in zijn vrijheid belemmerd geworden, en heeftElizabeth geweigerd hem in audiëntie te ontvangen. Alleenlangs omwegen heeft hij dan ook kunnen protesteeren tegenDolhains pogingen een vloot voor den Prins van Oranje ineen Engelsche haven uit te rusten.

In de brieven aan zijn koning noemde D'Espes Dolhainslechts zelden. Den 19den Juni meldde hij dat Mos. de Dulin,een vriend van den prins van Oranje, bemanningen aan-wierf voor eenige schepen die op de Theems 4) werden uit-

1) Calendar.of State Papers, Spanish, 1568—'79, p. 81.2) Azabra, zabra (Sp.), klein tweemastvaartuig, voor den oorlog

uitgerust, en vooral voorkomend in de Golf van Biskaye.3) Kervyn de Lettenhove, Relations politiques, V, p. 193 en 197.4) Fénélon noemt de plaats waar Dolhain zijn schepen zeeklaar

Page 73: Scans (44,78 MB)

HEER VAN DOLHAIN 55

gerust, dat de koningin hem aan het nodige geschut hielp,en dat Dulin een der eerstvolgende dagen naar Emden zouzeilen om te trachten aldaar geld in te zamelen. D'Espeswaarschuwde bovendien den Raad van Alva van een enander, en sprak de hoop uit, dat het gelukken zou hem onder-weg op te vangen en in handen te krijgen 1 ) . Eerst den 5denSeptember, toen de watergeuzenvloot klaar lag zee te kiezen,kwam D'Espes hierop terug; hij waarschuwde toen den ko-ning dat eenige schepen onder een zekeren Dupin zeilreewaren, en waarschijnlijk spoedig, na vereeniging met depiratenvloot van den bastaard van Brederode, een grootgevaar voor de scheepvaart zouden opleveren 2).

Uit den laatstgenoemden brief van den Spaanschen gezantblijkt nog, dat deze alle moeite heeft gedaan het uitzeilen vanDolhain te verhinderen, en zelfs heeft weten te bereiken datde koningin aan een zijner dienaars beloofde de zeilen derwatergeuzenschepen in beslag te zullen nemen; op aandrin-gen van den kardinaal De Chátillon is dit evenwel ten slotteniet geschied, en heeft Dolhain toch vergunning gekregenvan Gillingham onder zeil te gaan.

De Chátillon, broeder van den admiraal De Coligny enevenals deze een der ijverigste Hugenoten, was den 3denSeptember 1568, denzelf den dag dat D'Espes in Engelandvoet aan wal zette, in Londen aangekomen, en had terstondpogingen aangewend Engelschen maritiemen steun voor zijnpartij te verkrijgen. Terwijl de prins van Oranje en De Co-ligny in Noord- en Midden-Frankrijk ageerden, trachtte hijde voornaamste raadslieden van Elizabeth over te halen hunzijde te kiezen; uit de correspondentie van Fénélon met zijnkoning zien wij hoeveel zorgen De Chátillon den gezant heeftbereid, en hoe herhaaldelijk Engelsche schepen zich naarLa Rochelle begaven voor overbrenging van manschappen enoorlogstuig. Dolhain, als vertegenwoordiger van den Prins,heeft van den invloed van De Chátillon weten te prof iteeren

maakte Gélingan. Dit moet zijn Gillingham, aan de Medway, iets be-nedenstrooms van Chatham, en sedert 1565 voorzien van scheeps-werven en, dank zij het groote verval, van een goede gelegenheid totdokken.

1) Kervyn, V, p. 405.2) Cal. St. Papers, Spanish, 1568—'79, p. 190. Met Dupin bedoelde

D'Espes ongetwijfeld Dolhain; hij was trouwens niet de eenige dievreemd met dezen naam omsprong: Fénélon noemde hem Doulovyn,en ook als Dolheim en Ohaim treffen wij hem in de brieven van hetjaar 1569 aan. Het is dan ook verklaarbaar dat Philips II, op een derbrieven van D'Espes, bij den naam Dulin aanteekent: „no se quien es".

Page 74: Scans (44,78 MB)

56 ADRIAEN VAN BERGUES,

om ongestoord met de uitrusting zijner schepen te kunnenvoortgaan; steeds zijn eigenlijke bedoelingen geheim hou-dende wekte hij bij Fénélon den indruk dat de vloot, die inGillingham werd gereed gemaakt, bestemd was op te tredentegen de Franschen, en waarschijnlijk heeft ook Elizabethnimmer anders vermoed.

Vooral van einde Juni 1569 af begon Fénélon zich ernstigongerust te maken: „quatres grandes ourques et ung assésbon navyre et d'aultres petitz vaysseaulx jusques au nombrede dix" lagen toen klaar zee te kiezen, en men vertelde „queDoulovyn, gent du prince d'Orange, va estre admiral de cestepetite flotte". Hij had evenwel nog hoop dat het protest vanD'Espes zou uitwerken, dat de vloot niet zou kunnen ver-trekken 1) .

Een maand, later was zijn bezorgdheid nog gestegen: deschepen waren „les mieulx artillées qu'il est possible" en zóógroot, dat zij wel een drieduizend man konden vervoeren;„j'ay faict instance de ne les laysser sortir, et ay prié l'am-bassadeur d'Espaigne de s'y opposer aussi de son costé" 2).Deze protesten, rechtstreeks tot de koningin gericht, haddenslechts tijdelijk succes; gedurende enkele dagen bleef hetbeslag wel gehandhaafd, doch reeds den 10den Augustusmoest Fénélon schrijven dat De Chátillon en Dolhain „ontfaict, soir et matin, une extreme dilligence, envers cesteRoyne et les seigneurs de son conseil, de faire lever le dictJaarrest ... et qu'ilz y estoient encores avec grand esperance" 3).

Den 15den Augustus was het gevaar nog dreigender ge-worden: wapens, munitie, kruit, victualie, troepen en meerdan 150 stukken gegoten geschut waren reeds aan boord ge-nomen, een der artillerie-officieren van den Tower had zelfsbeloofd zorg te dragen voor de levering van pieken en hake-bussen, vele Fransche edelen hadden zich ingescheept, enalle maatregelen waren genomen, dat de voorgenomen ex-peditie zou slagen. Toch beloofde Fénélon nog eens alles inhet werk te stellen om het vertrek der schepen te ver-.hinderen 4).

Een week later moest Elizabeth eindelijk kleur bekennen.Toen op een audiëntie ten hove Fénélon zich bij de koningin

1) Correspondance diplomatique de De la Mothe Fénélon. Paris etLondres 1838. II, p. 62.

2) T.a.p. p. 141.3) T.a.p. p. 145.4) T.a.p. p. 153.

Page 75: Scans (44,78 MB)

HEER VAN DOLHAIN 57

beklaagde dat zij haar belofte niet had gestand gedaan, wierpzij de schuld op haar admiraal, die haar niet van den gang vanzaken op de hoogte had gehouden; zij had nu aan een drie-honderd man die hadden willen embarkeeren, dit belet, enveel gevaar dat deze vloot iets zou kunnen uitvoeren bestondvolgens haar niet meer. De schepen waren echter eigendomvan Dolhain, en het was niet mogelijk hem die te ontnemenzonder hem totaal te ruineeren; en hiertoe wilde zij in geengeval overgaan. Fénélon eindigde het verslag van dezeaudiëntie met de woorden: „La Royne m'en paria en telle fa-con qu'elle ne me layssa moyen de l'en presser davantage" 1).

Den 26sten Augustus bracht Dolhain beweging in zijnvloot, zijn scheepsmacht liet zich de rivier van Londen af-zakken, en trachtte zich te vereenigen met een viertal „bonsnavyres de guerre", die, onder den bastaard van Brederodevoor Harwich ten anker waren gegaan om aldaar te ver-verschen 2) . Nog eenmaal spanden D'Espes en Fénélon al hunkrachten in om dit onheil te voorkomen, werkelijk vaardigdeElizabeth een bevel tot aanhouding uit, doch terstond moestFénélon op dit bericht laten volgen: „l'homme du Princed'Orange a envoyé en dilligence devers les seigneurs de ceconseil pour faire lever le diet arrest, ce que je croy qu'ilobtiendra" 3) .

Veertien dagen later viel de beslissing: den 9den Septem-ber zeilde Dolhain met zijn schepen, „en grand équipage deguerre", de Theems af, met onbekende bestemming naar zee.„L'on me veult faire acroyre qu'il n'a heu congé que d'allervers les Pays Bas, mais aulcuns disent que son intention es-toit d'aller à la Rochelle" 4), schreef Fénélon den 14den Sep-tember, en hij bekende hiermede dat de gezanten van dekoningen van Frankrijk en van Spanje te zamen, op diplo-matiek gebied, de vlag hadden moeten strijken voor „l'hom-me du Prince d'Orange". De berooide, uit zijn land ver-bannen Vlaamsche edelman, wiens goederen waren verbeurdverklaard, die door den hertog van Alva in effigie aan dekaak was gesteld, en wiens lastgever weldra gedwongenzou worden, vermomd als koopman, voor zijn muitendeDuitsche ruiters uit Frankrijk te vluchten, had blijken ge-geven ten volle opgewassen te zijn tegen de intriges van de

1) T.a.p. p. 167.2) T.a.p. p. 175.3) T.a.p. p. 190.4) T.a.p. p. 235.

Page 76: Scans (44,78 MB)

58 ADRIAEN VAN BERGUES,

beste diplomaten van de machtigste vorsten van hun tijd!De hem door den Prins opgedragen taak had hij, ondankstallooze moeilijkheden en groote tegenwerking, met succesweten te volvoeren, en zeker verdient hij beter dan in een„Geschiedenis van het Nederlandsche Volk" te worden voor-gesteld alleen als een dronkaard en een woesteling!

De door Dolhain op last van Oranje met zooveel zorgenen moeiten uitgeruste zeemacht heeft niet aan de verwach-tingen van den Prins beantwoord. Wel heeft zij enormeschade toegebracht aan den vijand en aan hen die het metden Spanjaard hielden, doch de honderdduizenden dukatendie de admiraal wist te innen als rantsoengeld van twee inhet Vlie veroverde Oostzee-vloten 1), zijn niet terecht geko-men in de krijgskas van den Prins. De houding van Dolhainin deze zaak blijft, ondanks het groot aantal documentendat hierover licht kan doen schijnen, een psychologisch raad-sel. Waarschijnlijk is hij, — die zich gedurende vier langejaren bereid had getoond alles voor zijn land over te hebben,en die in 1572 zelfs zijn leven daar voor gaf —, toén hij plot-seling de beschikking kreeg over zulke hoeveelheden goud,dat het gemeten moest worden met manden en zakken, doorden duivel der hebzucht gegrepen, en heeft hij de verleidingniet kunnen weerstaan den eigen zak te spekken met deschatten die aan het vaderland toebehoorden.

De roof, door den admiraal zelf, van de geweldige buit-gelden, heeft de maritieme plannen van den Prins in duigendoen vallen; het voorbeeld door Dolhain gegeven heeft eenfunesten invloed gehad op de officieren en bemanningender vloot, en reeds eenige maanden nadat zij den Theems-mond had verlaten was onze eerste oorlogsvloot verloopentot eenige op zich zelf aeeerende piratenschepen, die de zaaken den naam van Oranje niet anders dan kwaad hebbengedaan.

Uiteraard staat de Prins buiten dit alles. Gedurende eenvol jaar heeft Dolhain bewezen dat hij het vertrouwen vanden Prins in zijn bekwaamheid waard was; hij heeft dienskeuze gerechtvaardigd, en de practische uitvoerbaarheid vandiens plannen aangetoond; dat Dolhain op het oogenblik

1 ) Sy hebben zoe ontellijcken goet ingesloct, dat ick niet en twij-fele, of sy en sullender noch eens an bersten". Francois van Boschui-zen aan Bossu, 24 September 1569. Zie J. van Vloten, NederlandsOpstand tegen Spanje, 1567-1572, p. 296.

Page 77: Scans (44,78 MB)

HEER VAN DOLHAIN 59

waarop de vruchten van zijn werk werden geplukt, de mo-reele kracht miste zijn eigenbelang op zij te zettenr kan menzijn lastgever niet verwijten. Aan den Prins blijft de eer hetinitiatief te hebben genomen tot de vorming van een zee-macht die moest medehelpen de Nederlanden vrij te maken;en in hem moeten wij den ruimen blik waardeeren waarmedehij, onmiddellijk vóór hij zich aan het hoofd stelde van zijnleger om in de Zuidelijke Nederlanden te vallen, maatregelennam dat, zoodra de omstandigheden dit vereischten, ook vande zeezijde krachtig kon worden opgetreden.

Gedenkboek Willem uan OranjeHaarlem 1933

Page 78: Scans (44,78 MB)

5. DE WETENSCHAPPELI JKE VOORBEREIDING

VAN ONZE EERSTE SCHIPVAART NAAR

OOST-INDIË

Voor eenige jaren kreeg ik inzage van een in perkamentgebonden handschrift van meer dan twee honderd keurigbeschreven en ongeschonden bladzijden, dat bij nader onder-zoek bleek alle in 1594 nog niet in onze taal gedrukte ge-gevens (uitgezonderd Van Linschotens Reys-gheschrift) tebevatten betreffende den handel en de vaart op Oost-Indië,zooals die door de bewindhebbers van de eerste Maatschappijvan Verre waren verzameld. Het is, blijkens een aantee-kening vóór in het manuscript, afkomstig uit de nala-tenschap van den beroemden, in 1704 overleden, JohannesHudde, wiskundige, burgemeester van Amsterdam en be-windhebber der Oost-Indische Compagnie, wiens grootva-der, Hendrick Hudde Arentsz., een der voornaamste reedersvan de eerste schipvaart was. Tot voor kort sluimerde hetbij de familiepapieren van Jhr. W. E. J. Berg te Baarn, diemij nu vergunde, den inhoud geheel of gedeeltelijk wereld-kundig te maken. Van deze vergunning maak ik hierbijgaarne gebruik.

Het boek begint met een „Corte verclaeringhe per Cornelisde Houtman van de Landen ghenaemt Oost Indien ofte Con-quisten van Portugal". Voor het eerst vinden wij hier, dui-delijk op schrift gesteld, de resultaten van De Houtmansverblijf in Lissabon. Dr. F. W. Stapel deelde ons in 1936 ophet Congres van Nederlandsche Historici van dat Jaar allesmede wat uit andere documenten over dat verblijf bekendis; hier vinden wij den buit waarmede hij in ons land terug-keerde. Achtereenvolgens behandelt De Houtman de KaapVerdische eilanden, Senegal, Sierra Leone, de Kust van Gui-nee met de daarvoor liggende eilanden, de Congo, St. Helena,Mosambique en Madagascar; daarna Ormus, Cambodia, Ca-licut, de Maladiven, Ceylon, Koromandel, Bengalen en Pegu;dan Malakka, Sumatra en Java, om te eindigen met Amboi-

Page 79: Scans (44,78 MB)

DE WETENSCHAPPELIJKE VOORBEREIDING 61

na, Banda, de Molukken, Nieuw Guinee, Borneo en Siam. Zijnmededeelingen zijn meestal slechts kort; hij geeft geen aan-wijzingen op hydrografisch of navigatorisch gebied, dochbeperkt zich tot handelsinlichtingen : de al of niet welwil-lende houding der inboorlingen; welke koopwaren er vallen;welke producten men er begeert; en vooral, de verhoudingtusschen de bewoners en de Portugeezen. Zoo vertelt hij vanSenegal: „Is grensende aent vastelandt van Barbaryen; heefteen seer ischoone riviere, oostwaerts landtwaert inne loopen-de; valt goudt, marfil oft oliphantstanden, amber ende ma-nigetten ; begeren manillas, yserwerk, madrigetten, spiegels,oock eenige slechte lynwanten. Die Portugeesers hebben eer-tyts trata gehadt, dan, om een zeecker verraet sy meyndente stichten, synder wtgeslagen". Van Mosambique hoorerawij o.a. dat de Portugeezen aldaar een fort hebben, „alwaerdie schepen gemeenlijck van Lixbona tomende, haer re-fresse haelen"; van St. Lourence of Madagascar, dat het „eenConinckrijck op hem seluen", en „vrunden van vreemde na-tien" is; van Ormus, dat de Portugeezen daar „een sterckefortresse" hebben, dat het „een seer heet, ongetempert lansis, dat weynich vruchten geeft; dan, werden abondantie vanpeerlen gevonden, die oock boven alle d'anderen geestimeertzijn"; van Ceylon, dat de Portugeezen daar een „f ortresken"hebben, doch van de bevolking „gheen groote vrunden" zijn.Van Indragiri en Djambi zegt hij „gesproocken te hebbenmet sommige coopluyden van dito plaetsen, affirmerendedat mender zoude gevonden hebben de ladinghe van 10 o ft12 schepen groff peper". Over de Javanen vernemen wij dat„d'inwoonders syn kleyne, stercke luyden, als Bresiliaenen;syn goetaerdich, vrunden van de vreemde natyen; hebbengroote abondantie in vivres, diamanten, veel groff peper":en na een en ander over de uit de Molukken in Java geïm-porteerde producten, over maten, gewichten en munten, lzen wij: „Die Portugiesen, omme een seecker verraet sy indeZunda meynden te stichten, hebben haer negotie verloren";ten slotte van Nieuw-Guinee — of Os Papuas, zooals DeHoutman het noemt, — dat het „gelegen is achter d'eylandenvan Molucken, noch weynich bekent; door die basses (d.z.baixos of riffen) die daer vooren liggen, can men daer quae-lyck met groote schepen aencomen; dan, hebben verstaenvan een persoon, die daer geweest is, datter was veel goudt,ende dat sy smaels gaven goudt voor silver".

Na aldus de aandacht der reeders van de Eerste Schip-

Page 80: Scans (44,78 MB)

62 DE WETENSCHAPPELIJKE VOORBEREIDING

vaart te hebben gevestigd op vele mogelijke nieuwe markten,geeft De Houtman een „Discours van de negotien in Oost-Indien .... vernomen deur diversche personen onlanx vandaer gecomen", voornamelijk handelende over de aldaar gel-dende munten en gewichten. Hij eindigt zijn „Corte ver-claeringhe" met een memorie over de „Manif acturen", m.a.w.een lijst van goederen, die in aanmerking komen om op deuitreis als lading te worden medegevoerd. Uiteraard is diteen vreemd allegaartje. Naast „Coopere excellente croonenom in een camer te hangen met candelaers" noemt hij „Noo-renberger waeren", „Hellebeerden, roeren en rappieren",„roode mutsen met lange vloeken", „Overyselsche lynwan-ten", „Dantzicker vlessen", „saf f raen", „barnsteen" en „Roo-de wyn". Zoo viel het den bewindhebbers gemakkelijk te be-palen met welke waren hun schepen te bevrachten.

Na Cornelis de Houtman komt Willem Lodewijcksz. aanhet woord, de man aan wiep wij het beste Journaal van deEerste Schipvaart te danken hebben, die gedurende zijnverblijf in Bantam een kaart van den Indischen archipelteekende waarin „alle de byleggende eylanden naer 't levengestelt, ende op haer plaetse geleyt zyn", en die juist vóór hetvertrek van de vloot uit Texel door eenige bewindhebbersaan boord was gebracht, om als commies, en misschien ookals „middelman" tusschen De Houtman en de andere com-miezen, de reis mede te maken. De reden van deze bijzon-dere behandeling wordt 'ons, na de lezing van zijn memorie,duidelijk. Zij geeft namelijk veel meer dan de Corte Ver-claeringhe van De Houtman. Wel missen wij de ongetwijfeldzeer belangrijke mededeelingen omtrent de verhouding tus-schen de Portugeezen en de bevolking, maar overigens, blijktLodewijcksz. veel beter ingelicht, en vertelt hij allerl'í bij-zonderheden, die een veilige navigatie kunnen bevorderen.Van vele plaatsen waarschuwt hij dat de kust „dangereuxvan veel banquen ende rootsen" is; van elders, dat „h't water wast vier uren, en aff valt met groot gewelt, also dat mcudry anckeren wt moet hebben"; van weer een andere reele,dat „ghij daer moet vaeren met voller vloet oft getyde, want

met kleyn water en soudy er niet aen geraken, omme di°menichte van de rootzen"; of, „gaet er niet, want de coste kvoll bancken, en die luyden goede schutters, van quaet na-turel". De Houtman zwijgt over Kaap de Goede Hoop; Lo-dewijcksz. vertelt d aft zij op 34% graad ligt, en zegt verder:

Page 81: Scans (44,78 MB)

VAN ONZE EERSTE SCHIPVAART 63

„men bekennet wel, want het is seer hooge, ende streckt hemverre in zee, ende maeckt over beyde seyden een hoge, maer't en is niet goed daer te anckeren, om des tempeests wille".

Ook van de bewoners der door hem genoemde kuststrekenweet hij veel te vertellen, meer dan De Houtman. Zoo zegthij van die van het koninkrijk Fez: „Sy zyn witt, gecleet ge-lyck die Franchoisen, zy zyn sobre, eeten broot, vleesch en-de viss ....", en medelijdend voegt hij hieraan toe: „ende allist dat sy 't beste roysyn crygen dat onder de sonne is, noch-tans en drincken sy maer geconfijt water"; van een nomadenvolk, bezuiden Marokko: „die en hebben geen huysen, maersyn vagebonts, nu hijr, nu daer". Over een negerstam in deBocht van Guinee, waar hij zelf heeft gezworven, is zijn oor-deel hard: „Is een natie van swarten die haerluyden vijan-den eeten die sy crygen tonnen", en ernstig waarschuwt hijdaarom: „betrouwt het volck niet van dien lande". Over dievan Angola denkt hij milder: „syn schoone swarte' men-schen, die de neuse niet soo breet hebben als die van Guinea",en hij verwondert zich er over dat „sy palmenwyn drinck els,die sy sulck een coleur geven als sy begeeren". Soms blijk cdat hij een minder zuivere bron heeft aangeboord: „Daer isveel volx, dat niet en spreect, maer verstaen haer met vleuy-ten; andere, die geen hooft en hebben, andere, die maer eenooge hebben, die de voeten gelyck de geijten hebben"; ditwas echter den reeders te kras, en deze passage werd in hethandschrift doorgeschrapt.

Ten slotte iets over de bewoners van onzen Archipel: dievan Sumatra beschrijft hij als „luyden bynae gelyck die vanBresilien, hebbende groote ooren; int eynde van dien hangensij goudt", die van Java als „een getrou volck in de steden,maer niet alomme in de dorpen end op 't lant: het volck isvan onser lengde en witt, maer breet van aensicht, en grootegroenachtige oogera, de neuse breet en plat, met langen haer".

Ook over de te „vermangelen coopmanschappen" is Lo-dewijcksz. veel uitvoeriger dan De Houtman; ik wil echterzijn memorie niet afroomen, en liever iets mededeelen om-trent den verderen rijken inhoud van ons document.

Het eerst volgt dan een „Beschrijvinge van de toste vanPeru, van Panama af tot Stretto de Magalanes", waarvanenkele gedeelten overeenkomen met Van Linschotens Itini-rario, en vermoedelijk eveneens ontleend zijn aan een in1581 in Genua verschenen werk van Hieron Benzo; zij geeftechter bovendien een beknopte beschrijving van Straat Ma-

Page 82: Scans (44,78 MB)

64 DE WETENSCHAPPELIJKE VOORBEREIDING

galhaes, met goede opmerkingen over 0.e getijen aldaar. Hethoofdstuk valt eenigszins buiten het kader van den bundel.

Thans volgen enkele losse mededeelingen: een „advertis-sement omme tot die Bennis 1 ) te vaeren, ende sommige peri-culen te schouwen", en beschrijvingen van Malakka, Java,Timor en Borneo. De Javanen heeten hier „de meeste bedrie-gers van alle d'ander natien", en „belliceuse luyden"; van de„vier Coningen die continueelijck oorlooge hebben, d'eentegen d'ander", vernemen wij dat „die van Panaruca dePortugeesen favoriseert, maer die van Zunda is haerluydengroote vyandt"; de uitgestrektheid van Borneo wordt goeduitgedrukt met de woorden „is soo groot, dat ment met eenparau naulycks in drye maenden can omme vaeren". Denauteur van deze berichten kan ik nog niet noemen; hij blijktin vele opzichten goed ingelicht, en weet meer te vertellendan De Houtman, Lodewijcksz. en zelfs Jan Huyghen vanLinschoten.

Hierna komt een hoofdstuk, getiteld „Van alle den handelvan coopmanschappe, die in Indien geschiet onder die Por-tegiesen", waarin vooral de toestanden en de aard der be-volking van China en Japan worden besproken, en ook dekans, aldaar zaken te doen. Doelende op de voornaamstehaven, Macao, noemt de schrijver China „een eylandt dichtaent vastelant liggende, het ryckste lant dat men onder desonne mach vinden", zóó rijk, dat men er gemakkelijk eenschip van 300 last kan laden met goud, edelgesteenten, paar-len en zijde. Evenals in Jan Huyghens beroemden brief uitGoa aan zijn vader, van 1584 — welken wij, zooals zal blij-ken, ook in dezen bundel aantreffen — lezen wij, dat de uit-en thuisreis van Goa naar Japan drie volle Jaren vereischt;overigens zijn de beschouwingen over het Verre Oosten ge-heel andere dan, doch niet in strijd met die van het Itinerario.

Een nieuw hoofdstuk, „Hoe men wt Nederlandt sal zeijlennaer Oost Indien ende Cataija, van daer :naer Japan, Chinaende meer andere eijlanden", geeft voornamelijk koersen enverheden, en is, daar men deze gemakkelijk van de toenreeds beschikbare kaarten kon aflezen, van weinig belang.

Van veel meer gewicht is de „Narratie ende Waerschou-winghe omme een fraije hanteringhe te beginnen met denConinck van Sunda". Hier is een koopman van groot formaaten met wijden blik aan het woord. Van Bantam, of, zooals hijhet noemt, Sunda, waar Portugeezen uit Voor-Indië en Ma-

1 ) Bedoeld is het Koninkrijk Benin, achter in de Bocht van Guinee.

Page 83: Scans (44,78 MB)

„Daer is veel volx, die geen hooft en hebben". — Uit : Hulsius, Die f iinf te kurzewunderbare Beschreibung des goldreichen Kónigreichs Guianae oder neuen Welt,1612

Page 84: Scans (44,78 MB)
Page 85: Scans (44,78 MB)

VAN ONZE EERSTE SCHIPVAART 65

lakka, Chineezen en Molukkenvaarders samen komen, zou-de men een „modelplaetze" kunnen maken, „gelijck Ant-werpen plach te wesen tusschen die Noort-landen, Spaigneend Italien, oft gelyck Venegien is tusschen die van Oostenen Westen". Hij wil trachten door een contract met denkoning, tegen een goeden prijs, zich voor vele jaren van „alles't peper datter wast int coninckryck" te verzekeren, om dande Chineezen te kunnen dwingen die waren naar Bantamte voeren, die mij begeeren; door tijdig de heffing van dein- en uitvoerrechten van den koning te pachten, eveneensvoor langen tijd en tegen een prijs honger dan zij nu op-brengt, zouden wij 's konings „benevolentie winnen" en zou-den bovendien op den duur de profijten van den toenemen-den handel ons ten goede komen.

Nog verder meent hij te kunnen gaan. „Lichtelicken sou-den wij connen verwerven, dat niemant anders van dezelanden mochte daer comen hanteren, dan die, die het eerstecontract hadde gemaect .... so dat alle dese navigatie onszoude toebehooren"; en dan zou het gelukken „die stapel,die te Venetyen ende Marsilien is, in deze landen te brengen,soo dat men 't peper van hyr tot Italien, Vranckryck endeDuytslandt zoude voeren". En wat de specerijen uit de Mo-lukken aangaat, in Bantam zouden wij die goedkooper kun-nen verkrijgen dan de Portugeezen in hun Indië, en ookdaarvan zouden wij kunnen profiteeren. Na den wensch tehebben uitgesproken ook de Philippijnen in onzen handelte betrekken, eindigt hij zijn merkwaardig betoog.

Na verschillende losse aanteekeningen, als een „Memorievan den wech van Indien over Landt te comen", inlichtingenomtrent de munten en gewichten die in Bantam gelden, en„Coopmanschappen om in Indien ende naer die China tevoeren", volgt een verhandeling van 24 bladzijden „Van deSphera". Wij vinden daar den loop van de zon, maan, pla-neten en sterren beschreven; wij leeren de namen kennenvan de twaalf teekenen van den zodiak, en wij vernemen datde hel op, een afstand van Juist 1575 mijlen van de aard-oppervlakte is gelegen = waarbij echter de lengte van demijl in het midden wordt gelaten. Maar ook lezen wij overhet gebruik van het astrolabium, over een „Universelle ma-niere omme te observeren de latitudo", en zelfs over eenwijze, de geographische lengte te bepalen tijdens een maans-verduistering. Tegen andere methoden waarschuwt de schrij-ver, want „daer vallen groote oppositien op, so deur dif f i-

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 5

Page 86: Scans (44,78 MB)

66 DE WETENSCHAPPELIJKE VOORBEREIDING

culteyten die sy hebben in de observatien, als oock (omdat)datghene dat de mathematici supponeren, niet geheel waeren is". Hij gevoelt reeds de behoefte aan een goeden tijd-meter, maar weet nog geen betere oplossing dan een zand-looper van groote afmetingen.

Ik noemde reeds den thans volgenden brief, dien JanHuyghen van Linschoten in 1584 uit Goa aan zijn ouders inEnkhuizen schreef. In Waghenaers Thresoor der Zeevaertvan 1592 was het laatste gedeelte, beginnende met „Het lantvan Indien is een goet lant voor dengeenen, die wat in han-den heeft" reeds afgedrukt; blijkbaar hebben de samenstel-

. lers van onzen bundel den geheelen brief belangrijk genoeggeacht, om onverkort er in te worden opgenomen. Reeds in1915 publiceerde Dr. J. W. I Jzerman hem, met eenigszinsandere redactie en spelling, in zijn „Dirck Gerritsz Pomp";met een enkele aanhaling zal ik dan ook hier volstaan. Ikkies daarvoor de zinsnede waarin Jan Huyghen zijn ouderstracht duidelijk te maken, waarom hij voor zijn thuisreis vanGoa naar Holland, den weg over land verkiest boven dienover zee. Hij doet dit met deze woorden; „Men gaet het teLande in vijff oft ses maenden, ende besiet veel ende ver-maerde plaetzen; ende te water vaert men acht maenden,ende men siet niet dan water, lucht ende verdriet; ende telande heeft men alle dagen vers water ende spyse, vreemtvolck ende vreemde manieren, ende te water dickmaels stin-ckent water met wormen ende quae bescliuyt ende grootetormenten ende verdriet. Nu mach U L sien, ende zelf f s con-sidereren, weick van twee dat beteren wech genomen is".

Na deze, den zeeman weinig aanmoedigende woorden,doet het nu volgend uittreksel uit het in 1571 te Lissabonverschenen werk van Jerónimo Osorio, over de Portugeescheoorlogen in Indië onder koning Emmanuel, weldadig aan.Het handelt voornamelijk over Java en zijn bewoners, en voluitbundigen lof is de schrijver over land en volk. „ Java isin sonderheyt vruchtbaer ende vett"; de mannen „syn dervrye consten seer genegen; wapenen en crychsrustingenweeten sy met sonderlinge aerdicheijt te bereyden; metaelweeten sy tot allerley instrumenten cunstlick te gieten; sybouwen groote schepen; witsighe consten en magicas artesdryven sy met ongeloof f lycken vlyt". Ook over de vrouwenlaat hij zich gunstig uit: „Sy syn niet leelyck van aensien,noch niet bott van verstande, eerlyck gecleet, ende int dansenbetoonende geen cleyne f raeyicheijt"; maar waarschuwend

Page 87: Scans (44,78 MB)

VAN ONZE EERSTE SCHIPVAART 67

laat hij volgen: „Wanneer sy met speelwagens wtvaeren i n'bosschee ende wolden, om haer te verlustighen, neemen sehaer mans meede". Met een korte beschrijving van de verove-ring van Malakka door Albuquerque eindigt hij zijn verhaal.

Ik wil niet blijven stil staan bij een zeer uitvoerige ver-handeling over „die prysen en weerden van Diamanten, Ro-bynen, Espinelen, Zaphiren en Peerlen", ook niet bij eengansche reeks weer andere beschrijvingen van de Philippij-nen en de eilanden van den Archipel; zelfs over een hoofd-stuk „Van de Zeevaert" zal ik niet meer zeggen, dan dat het,behalve een algemeene theorie der stuurmanskunst, en be-schouwingen over het nut voor den zeeman van den GrootenBeer en het Zuiderkruis, vele zeilaanwijzingen voor de vaartrond de Kaap bevat. Liever geef ik een beeld van hetaandeel van onzen beroemden en ijverigen predikant-geo-graaf Petrus Plancius, in de wetenschappelijke voorberei-ding van de eerste schipvaart. Want natuurlijk vinden wijin dezen bundel ook een „Memorie, by Plancio gemaeckt".

Over Plancius als cartograaf zal ik niet uitweiden: Moes,Burger, L'Honoré Naber, en vooral Wieder — die de eerstebeschrijving van zijn wereldkaart van 1592 gaf — hebbenzijn verdiensten als zoodanig veel beter dan ik dit zou heb-ben gekund, in het licht gesteld; zijn methode van lengte-be-paling door middel van de variatie van de magneetnaald isdoor L'Honoré Naber afdoende behandeld. Zijn wereldkaartis uiteraard van zeer groot nut geweest bij de voorbereidingvan de eerste schipvaart; zijn lengtebepaling, die immers opondeugdelijke gronden berustte, zal haar niet hebben ge-schaad, misschien alleen de reeders ietwat te optimistischhebben gestemd. Over zijn in onzen bundel aangetroffen me-morie — die hij ongetwijfeld bepaaldelijk schreef met het oogop onze eerste reis rond de Kaap naar de Oost — wil ik ech-ter iets mededeelen. Allereerst, dat zij niet geheel nieuw voorons is. Jhr. mr. J. K. J. de Jonge nam in het eerste deel vanzijn „Opkomst van het Nederlandsch Gezag in Oost-Indië"een in 1598 of '99 opgesteld, niet onderteekend document op,waarvan de inhoud, volgens hem „bijna gene twijfel meeroverig liet", of het was door Plancius geschreven, en had ge-diend „tot onderrigting van hen, die het bevel voerden overde vloten naar Indië bestemd". Welnu, de thans teruggevon-den „Memorie by Plancio gemaeckt" stemt in aanhef, indee-ling, woordenkeus en inhoud in zoo veel opzichten overeenmet het document uit De Jonge's Opkomst, dat thans alle

Page 88: Scans (44,78 MB)

68 DE WETENSCHAPPELIJKE VOORBEREIDING

twijfel is opgeheven, of wij hebben hier met den zelfdenauteur te doen. Moge dit niet meer dan een kleine gerust-stelling voor ons zijn, méér verheugend is het, dat wij nubeide stukken, dat van vóór en dat van na de reis, naastelkander kunnen leggen, en nauwkeurig kunnen vaststellenhoe enorm groot de door De Houtmaas tocht behaalde winstis geweest op het gebied van onze kennis van de navigatierond de Kaap, van de heerschende winden en de doorstaandezeestroomingen op den weg naar Oost-Indië.

Ik zou te veel van het geduld van den lezer vergen, indienik hier die winst opsomde; belangstellenden naar het weten-schappelijk resultaat van de eerste schipvaart zullen moetenafwachten, of de Linschoten Vereeniging den geheelen bun-del wil laten bewerken en uitgeven.

Met Plancius' memorie eindigt de reeks van gegevens om-trent de vaart en den handel op de Oost, bijeengebracht vóórde vloot van De Houtman op den 2den April 1595 haar grootéreis aanvaardde. Ik vermoed dat enkelen, die zoo gelukkigzijn zich thuis te gevoelen in dien kring van zeevaartkun-digen en zeevaarders, reeders en reizigers van het einde der16de eeuw, na geluisterd te hebben naar de stemmen vanCornelis de Houtman, van Willem Lodewijcksz., van JanHuyghen van Linschoten, en van Petrus Plancius, zullenvragen of Dirck Gerritsz. Pomp, alias Dirck Gerritsz. China,zich dan niet heeft laten hoorera. Na meer dan tien jaren inLissabon, en meer dan twintig jaar in Portugeesch Indië tehebben vertoefd; na twee reizen naar het Verre Oosten tehebben gedaan — hij was de eerste Nederlander die Japanhad bezocht -- was hij met drie duizend ducaten in zijn zakin zijn vaderstad Enkhuizen behouden teruggekeerd; en datmen deze bron van kennis van den Oosterschen handel nietzou hebben aangeboord, is toch wel zeer onwaarschijnlijk.Men bedenke echter, dat Gerritsz. veel van wat hij wist reedsdoor den druk had bekend gemaakt; achter in WaghenaersThresoor der Zeevaart, van 1592, vinden wij een aanhangsel,met den titel „Van alle den handel van Coopmanschap die inIndien geschiet, ende wat avontueren in dese landen ghe-beuren; gheschreven wt den mont van Dirck Gerritsz, diedaer vier en twintich Îaeren verkeert ende ghehandelt heeft,over gheheel Indien"; en nu was het uiteraard niet meernoodig, zijn beschouwingen op te nemen in onze verzameling.

Toch komt Dirck Gerritsz. nog ,aan het woord; den 16den

Page 89: Scans (44,78 MB)

VAN ONZE EERSTE SCHIPVAART 69

April 1595, twee weken na het vertrek der vloot, dus vermoe-delijk met het oog op een volgende uitreeding, vraagt menzijn meenifig omtrent twee uit Portueesche bron afkomstigelijsten van waren, die „met seer groot gewin" naar Chinazouden kunnen worden gevoerd, of vandaar naar deze lan-den zouden kunnen worden gebracht; en naast ieder dierartikelen vinden wij zijn antwoord. Als in de eerste lijst„eenige stucken van schoon gebloemt fluweel" worden ge-noemd, lezen wij: „Dirck Gerritsz seyt ja"; naast „schilde-ryen van landtschappen en jachten": „Dirck Gerritsz seytdaer niet te dienen, omdat zy selve schilderen"; naast „al-lerley soorten van wynen", „Dirck Gerritsz seyt ja, maergeen Franse noch Rinsche". Wellicht om een einde aan ditverhoor te maken, gaf Gerritsz. denzelfden dag een eigenlijst van door hem geschikt geoordeelde waren.

Hierna volgt nog één korte .aanteekening, in tegenstellingmet al het voorgaande geschreven met een slordige, haastigehand, en gedateerd den 3lsten Mei 1595. Zij bevat het ver-slag van een onderhoud met twee Portugeezen, die juist uitEngelsche gevangenschap waren ontslagen, vroeger in Javawaren geweest, daarvan veel goeds vertelden,- en verdereenige inlichtingen konden geven over de zoutwinning op deZoute of Kaapverdische eilanden. Hiermede eindigt het boek.

Slechts enkele grepen deed ik uit den rijken inhoud van ditmerkwaardig document; moge dit echter voldoende zijn ge-weest om den lezer een indruk te geven van den ernst, dezorg en den wetenschappelijken zin, waarmede op het eindeder zestiende eeuw onze reeders hebben gewikt en gewogen,voor zij hun schepen het zeegat uitzonden, om voor het eerstde groote reis naar de Oost te aanvaarden.

Openbare Ies Leiden, 30-IX-1936.

Page 90: Scans (44,78 MB)

6. JACOB CORNELISZ. VAN NECK,

ADMIRAAL DER TWEEDE SCHIPVAART

Hoe groot het aandeel der Hollanders en Zeeuwen in deontdekking van vreemde landen en in de ontwikkeling derscheepvaart op Oost- en West-Indië ook moge zijn geweest,chronologisch staan zij op verre na niet in de voorste rij. ToenColumbus met zijn drie Spaansche schepen in 1492 den over-kant van den Atlantischen Oceaan bereikte, en de PortugeesVasco da Gama in 1498 zijn anker liet vallen op de westkustvan Voor-Indië, strekten de zeetochten der Nederlanders zichnog niet verder uit dan tot de Oostzee en de MiddellandscheZee, de Azoren en de Bocht van Guinee. Eerst 75 jaar latervertoonden Hollandsche en Zeeuwsche schepen — en dannog alleen in dienst van Portugeesche reeders — zich op dekust van Brazilië; en nog zou een kwart eeuw verloopen,vóór Cornelis de Houtman de Kaap rondde, en zijn vierscheepjes behouden binnen bracht in de baai van Bantam,op de noordkust van Java.

Nauwelijks echter waren, in 1597, deze eerste Nederland-sche Oost-Indië-vaarders in hun land teruggekeerd, of hetscheen alsof onze reeders en schippers zich schaamden overhun achterstand van honderd Jaar. Van 1598 af zeilde vlootna vloot naar de Oost, en zulk een omvang nam in vijf jarentijds de handel op Indië aan, dat in 1602 deze, door de op-richting der Geoctrooieerde Oost-Indische Compagnie, ingeregelde banen moest worden geleid.

Deze zich in de laatste jaren der 16de eeuw zoo duidelijkopenbarende drang naar het Oosten, schijnt op het eerstegezicht schril af te steken tegen de onverschilligheid ten op-zichte van de vaart op Indië in de voorafgaande decennia.Toch lag het niet aan een gebrek aan energie en onderne-mingsgeest, dat vóór 1595 de Nederlandsche schipper zichbeperkte tot een vrachtvaart langs de kusten van West- enZuid-Europa; en evenmin was het een plotseling oplaaien-de zucht naar wereldmacht, die Hollandsche en Zeeuwsche

Page 91: Scans (44,78 MB)

JACOB CORNELIjZ. VAN NECK 71

reeders en zeevaarders dwong de stevens van hun schepente wenden naar de streken waar de kostbare en kostelijkepeper, nagelen en muskaatnoten van de struiken en boomeukonden worden geplukt. Neen; louter practische overwe-gingen hebben de Nederlanders weerhouden hun schepenbloot te stellen aan de gevaren van de vaart rond de Kaap.Tot 1580 ruilde Lissabon immers gaarne de door Portugeezengehaalde Indische producten tegen de door de Nederlandersaangeboden waren uit de Oostzee; de werven bouwden noggeen schepen die bestand werden geacht tegen de stormenvan den Atlantischen en Indischen Oceaan; de kapitalen,benoodigd voor een onzekeren tocht, die twee of drie jaarzou kunnen duren, stonden niet ter beschikking; en boven-dien schoot men te kort in de geografische en nautische ken-nis, die noodig was voor de vaart naar de Oost.

Toen echter Portugal in 1580 bij Spanje werd ingelijfd, enPhilips II den Nederlandschen handel op Lissabon verbood,was hiermede de noodzaak geboren, zelf de specerijen uithet land_ harer herkomst te halen. Aller gedachten richttenzich nu naar de Oost; met groote belangstelling luisterdemen naar de verhalen, hoe Francis Drake op zijn reis rondde wereld, van 1577 tot 1580, door de Molukken was gevaren,en daarmede een einde had gemaakt aan den roep van on-aantastbaarheid der Portugeezen en Spanjaarden in denArchipel. Ook alle verdere moeilijkheden ,vonden nu spoedigeen oplossing. In 1585 viel Antwerpen in Spaansche handen,en weldra stroomden de Vlaamsche kooplieden, mèt hun ka-pitalen, naar Holland en Zeeland; Peter Plancius, de grootstegeograaf van zijn tijd, volgde hun voorbeeld, vestigde zichin Amsterdam, en opende daar zijn lessen in de nautischewetenschappen; in 1588 ging, mèt de Armada, het ontzagvoor de groote Spaansche galjoenen te gronde, en groeidehet vertrouwen in het Nederlandsche schip; een tweede En-gelsche wereldomzeiler, Thomas Cavendish, bracht wederomaanmoedigende berichten thuis; Jan Huyghen van Linscho-ten keerde in 1592, na een zesjarig verblijf in Indië, met eenschat van gegevens in zijn vaderstad terug; en toen in het-zelfde jaar Plancius een 25-tal Portugeesche zeekaarten wistte bemachtigen en met behulp daarvan een betrouwbarewereldkaart ontwierp, ontbrak nog slechts eenige kennisomtrent de gebruiken en mogelijkheden van den handel opOost-Indië, vóór men den grooten sprong dorst te wagen. Inopdracht van eenige Amsterdamsche kooplieden vertrok nu

Page 92: Scans (44,78 MB)

72 JACOB CORNELISZ. VAN NECK,

De Houtman naar Lissabon, om daar de knepen van denIndischen handel te leeren kennen, en slechts op zijn terug-komst wachtte men, voor de eerste Nederlandsche vloot haarreis rond de Kaap zou beginnen.

Na een jaar afwezigheid leverde De Houtman de doorhem verkregen gegevens bij zijn lastgevers in. Alles watmen toen wist op geografisch, hydrografisch, meteorologisch,nautisch en commercieel gebied werd in één dikken bundel(die nog op het Rijksarchief in Den Haag als goud wordtbewaard) vereenigd; uitgerust met dezen schat van gege-vens, aangevuld met het Reys-gheschrift van Van Linschotenen de kaarten van Plancius, besloten nu negen Amsterdam-sche kooplieden de vaart op Indië te ondernemen; en einde-lijk, den 2den April 1595, dus 15 Jaar nadat de koning vanSpanje den toevoer van specerijen uit Lissabon had stop ge-zet, liep De Houtman met zijn drie schepen en een Jacht inzee. Zooals men ziet, niet geleid door een plotseling oplaaien-den ondernemingsgeest, doch gedwongen door bittere nood-zaak, en eerst na een langdurige, degelijke en wetenschap-pelijke voorbereiding — die zoo geheel paste bij den aardvan den Noord-Nederlandschen koopman van toen en vannu —, is deze eerste groote reis aanvaard.

De „Eerste Schipvaert" heeft, uit en thuis, 28 maandengeduurd. Een onverdeeld succes is zij bij lange niet geweest.Eén schip is onderweg verbrand, niet meer dan 89 van de249 opvarenden — dus nauwelijks een derde — kwamenlevend terug; in onmin was men van Bantam gescheiden;op de noordkust van Java had men ons als vijanden ont-vangen; als er winst is gemaakt, dan is die toch zeer geringgeweest. Hier tegenover stond echter, dat men de Kaap alseen bruikbare ververschingsplaats had leeren kennen; eengoede reede op Madagascar had gevonden; eenige ervaring-- al was het een slechte ervaring — omtrent den handel metBantam had opgedaan; de wankele positie der Portugeezenin den Archipel had aangevoeld; vriendschappelijke betrek-kingen met Bali had aangeknoopt, en zijn nautische kennisbelangrijk had verrijkt. Al moge bij de terugkomst in Hollandde ontvangst nog zoo nuchter zijn geweest, toch besefte mendat het voornaamste doel van deze eerste reis was bereikt,en dat er in Indië een toekomst voor onzen handel lag.

De gebeurtenissen der nu volgende vijf jaren, van 1598tot 1602, vullen de wonderlijkste bladzijden in het geschied-boek van handel en scheepvaart. Nu toonden Holland en

Page 93: Scans (44,78 MB)

Jacob Cornelisz. van Neck. Olieverfschilderij door Cornelis Ketel. —Rijksmuseum, Amsterdam

Page 94: Scans (44,78 MB)
Page 95: Scans (44,78 MB)

ADMIRAAL DER TWEEDE SCHIPVAART - 73

Zeeland zich op hun best, nu gevoelde een ieder dat ietsgroots was te bereiken, nu was ieder koopman bereid zijngeld, en ieder zeeman bereid zijn leven te wagen. De „Maat-schappijen van Verre" verrezen uit den grond, schip na schipwerd gebouwd; schippers, stuurlieden en matrozen stroom-den naar de havens om zich te laten monsteren voor degroote reis, en reeds in 1598 zéilden vijf vloten naar de Oost:twee uit Zeeland — die echter weinig bereikten -- en drie uitHolland.

De eerste van deze Hollandsche vloten, geleid door JacobCorneliszoon van Neck, is, zooals ik straks zal vertellen, inalle opzichten uitstekend geslaagd; van de beide andere, tezamen negen schepen sterk, die hun koers hadden genomendoor Straat Magalhaes, heeft één schip Japan bereikt en zoo-doende de Nederlandsche betrekkingen met dit rijk geopend;met een tweede schip heeft Olivier van Noort als eersteNederlander in drie Jaar de reis rond de wereld volbracht;de zeven andere schepen zijn verloren gegaan. Veel nauti-sche ervaring en fraaie kaarten en beschrijvingen van StraatMagalháes zijn de eenige resultaten geweest, die deze reizenhebben opgeleverd; financieel zijn zij ten eenenmale mis-lukt.

Ook de tien volgende vloten, van 1599, 1600 en 1601,hadden afwisselend succes; geen tegenvallers waren echterin staat de Nederlanders den eenmaal ingeslagen weg te doenverlaten, en met taaie volharding zetten zij door. Toen deoprichting der Vereenigde Oost-Indische Compagnie in 1602een einde maakte aan de felle concurrentie tusschen de ver-schillende maatschappijen, hadden zij vasten voet verkregenin Bantam en Grissee, in de Molukken en op Atjeh, aan dekust van Cochin-China, in Suratte en in Patani, en den weggevonden naar China en Japan. Gesteund door Prins Mau-rits en de Staten Generaal hadden geografen en cosmogra-fen, kaartenmakers en boekdrukkers, reeders, kooplieden enzeevaarders samengewerkt tot een zelfde doel, en in slechtsvijf jaren tijds had Nederland, ondanks den verbitterdentegenstand van Spanjaarden en Portugeezen, zich meestergemaakt van den handel en de scheepvaart op de Oost.

Zooals ik reeds zeide, is de eerste, waarlijk in alle opzich-ten geslaagde tocht, die van Jacob Corneliszoon van Neckgeweest; en over dezen man wil ik thans iets naders mede-deelen. Te grager doe ik dat, omdat hij, ondanks de be-

Page 96: Scans (44,78 MB)

74 JACOB CORNELISZ. VAN NECK,

langrijke diensten die hij aan zijn land bewees, lang geenalgemeene bekendheid geniet: geen standbeeld toont hetnageslacht zijn gestalte, geen praalgraf dekt zijn laatsterustplaats, geen oorlogsschip heeft ooit zijn naam gedragen,en de Van Neckstraat in de Residentie werd niet naar hem,doch naar een nog veel onbekender schepen van Den Haaggenoemd.

Van waar die zoo geringe waardeering voor Van Neck,zal men vragen. Ik geloof, dat het antwoord gemakkelijk iste geven: zijn tocht is te vlot verloopen; zonder schrik- ofverbazingwekkende avonturen te hebben beleefd, kwam hijte Bantam aan; zonder gekonkel of geknoei, zonder te drei-gen of bedreigd te worden wist hij, dank zij zijn tactvol op-treden tegen de inheemsche grooten, peper te koopen en zijnschepen te laden; en zonder ernstigen tegenslag keerde hij,vijftien maanden na zijn vertrek uit Holland, met vier rijkgeladen schepen weder in het Vaderland terug. Bovendienzijn de overige goede resultaten van deze schipvaart naarde Oost, de opening van onzen handel met de Molukken ende vestiging van Nederlandsche kantoren aldaar, niet be-haald door Van Neck persoonlijk, doch door zijn onderbevel-hebbers, en kwam hij zelf daardoor niet op den voorgrond.

In zeker opzicht geldt dit alles evenzeer voor zijn tweedentocht van 1600 tot 1603. Ook het verhaal hierv n schenkt denop bloed en rampen belusten lezer onvoldoendb bevrediging;zijn pogingen handelsbetrekkingen met China aan te gaan,zijn niet gelukt, en de naam Patani, van de peperhaven opde oostkust van het Maleische schiereiland, waar hij wèlslaagde, spreekt niet tot de verbeelding van het nageslacht.De reeders en de aandeelhouders mogen hun buidel hebbengevuld met de door hem aangevoerde retouren, zijn beleidmoge als voorbeeld hebben gediend voor hen, die na hemfactorijen moesten stichten in Oost-Azië, blijvender indrukheeft dit niet gemaakt; en slechts een enkele passagier aanboord van het schip „Van Neck" der Koninklijke PaketvaartMaatschappij, is zich de beteekenis van den peter van dezenbodem bewust. En omdat Van Neck beter heeft verdiend,moge een korte schets van zijn bedrijf hier volgen.

Jacob van Neck, zoon van een zeepzieder uit de Warmoes-straat in Amsterdam, was 34 jaar oud toen hij, als admiraalover zes schepen en twee jachten op den 1sten Mei 1598 uitTexel in zee liep, met den wil naar de Oost. Twee combina-ties van Amsterdamsche kooplieden, de Maatschappij van

Page 97: Scans (44,78 MB)

ADMIRAAL DER TWEEDE SCHIPVAART 75

Verre, voor wier rekening De Houtman drie jaar geleden wasuitgezonden, en een pas opgerichte Nieuwe Compagnie, had-den zich aaneengesloten, en te zamen voor zeven en eenhalve ton deze vloot uitgerust. Weliswaar was het commer-cieel succes der eerste schipvaart niet groot gebleken — dereeders althans vertelden dat de winst zeer was tegenge-vallen —, doch nu de weg eenmaal was gevonden, begreepmen dat, na de opgedane ervaring, mits met meer beleid inden handel en met meer orde op de vloot, een tweede tochtvooruitzichten bood op beter gewin.

Waarom de keuze voor de leiding der onderneming op VanNeck is gevallen, is niet bekend; van zijn vroeger leven wetenwij niets, en eerst uit zijn optreden gedurende dezen tocht,zoowel tegenover zijn ondergeschikten van hoog tot laag, alstegenover de Indische potentaten en specerijen-handelaars,blijkt met hoeveel recht men hem het bevel heeft toever-trouwd. Zijn in onze oogen betrekkelijk jeugdigen leeftijdkan men niet als een bezwaar hebben gevoeld: zijn vice-admiraal, Wybrand van Warwijck was nog twee jaar jonger,de kommies Jacob van Heemskerck, die op de reis óók totvice-admiraal zou worden benoemd, was pas 31 jaar oud,en eenigen tijd later koos men zelfs den 30-jarigen Jan Pie-terszoon Coen tot het hooge ambt van gouverneur-generaal.In onzen besten tijd is jeugd nimmer een beletsel voor hetbekleeden van beleid en doortastendheid eischande betrek-kingen geweest.

De uitreis is vlot verloopen; wel zijn ten gevolge van lang-durig stormweer beoosten de Kaap vijf schepen uit zicht vanden admiraal geraakt, doch ruim een maand nadat op den25sten November Van Neck met drie schepen het anker opde reede van Bantam had laten vallen, kondigde kanonge-bulder de behouden aankomst ook der afgedwaalden aan.Dat reeds acht maanden na het vertrek uit Texel de geheelevloot haar doel had bereikt was grootendeels te danken aande voortvarendheid der leiders van den tocht: in plaats van,zooals De Houtman had gedaan, vijf maanden bij Madagas-car te vertoeven, liep Van Neck bijvoorbeeld reeds negendagen nadat hij dat eiland had verkend, weder in zee.

Hoewel bij Van Necks aankomst voor Bantam de stemmingaldaar zeer tegen de Portugeezen was gekant, en men duide-lijk liet blijken hoogen prijs te stellen op onzen steun bij eeneventueelen aanval van den gemeenschappelijken vijand,heeft Van Neck toch nog heel wat moeilijkheden te overwin-

Page 98: Scans (44,78 MB)

76 JACOB CORNELISZ. VAN NECK,

nen gehad, vóór hij zijn ruimen met specerijen kon vullen.In zijn verhaal over de reis rept hij herhaaldelijk van de„schalckheyt, de bedrieghelijcke dieveryen, ende onbe-schaemde eyschen der snoode, gierighe en valsche Javanen"tegenover zijn wensch „vriendelijck met d'inwoonderen vanBantam in alle beleeftheyt te moghen trafiqueren en handelte dryven"; zulke onredelijke voorwaarden worden hem ge-steld, dat hij schrijft: „Hier hadden wy wel alle raetsheerenvan Hollant behoeft, om ons in deeze dinghen ten beste teraeden", en, dat de onderhandelingen „my 't hooft den gan-sen avont ontstelt maecten, zoodat ick naulijck wist wat teverkiezen': onverrichterzake te vertrekken, of te veel realenvoor de peper te betalen.

Ondanks alles is Van Neck er in geslaagd, binnen eenmaand zijn drie schepen vol te laden. Steeds de hoofsche,oostersche vormen streng in acht nemende bleef hij zichtegenover alle onredelijke voorstellen krachtig verzetten,doch gaarne ging hij in op ieder schappelijk bod, en toondezich dan een eerlijk koopman, die slechts vreedzamen handelzocht, en zich verre wilde houden van alle intriges en ge-knoei. Met strenge hand handhaafde hij de tucht onder zijnscheepsvolk, en van ergérlijke tooneelen aan den wal, vanontucht en dronkenschap, hooren wij niet. Onze door hetgedrag van De Houtman en de zijnen zoo geschonden repu-tatie, heeft hij in korten tijd geheel weten te herstellen; entoen na enkele weken de vijf afgedwaalde schepen op dereede verschenen, gelukte het hem gemakkelijk ook de rui-men van een vierden bodem met peper te vullen. Alleen alhet feit, dat de aanwezigheid van acht goed bewapende enbemande schepen op deze reede geen ernstige onrust heeftveroorzaakt onder de Bantamsche grooten, bewijst het ver-trouwen, dat men in Van Neck, en in de bedoelingen derNederlanders heeft gesteld.

Toen nu de Bantammers te kennen gaven hun pakhuizenniet uitsluitend voor de onzen te willen leeghalen, en ookandere natiën met hun specerijen wenschten te gerieven, be-sloot Van Neck met de geladen schepen terstond de thuisreiste aanvaarden, en Van Warwijck en Van Heemskerck naarde Molukken te zenden, om daar de andere helft der vlootmet nagelen en muskaatnoten te bevrachten. Getrouwelijkhet voorbeeld van hun admiraal volgende, zijn ook zij er ingeslaagd, goede betrekkingen, thans met Ternate, Ambon ende Banda-eilanden, aan te knoopen, rijke lading te ver-

Page 99: Scans (44,78 MB)

ADMIRAAL DER TWEEDE SCHIPVAART 77

krijgen, en eenige kantoren in de Molukken te vestigen.Nog binnen vijftien maanden na zijn vertrek uit Texel liet

Van Neck de ankers van zijn vier schepen weder op diereede vallen. „Zoo langhe Hollant, Hollant is geweest, warenzoo rijk geladen schepen' niet aangekomen als deze"; 600.000pond peper en 250.000 pond nagelen konden worden gelost,en met het luiden der klokken en het geschal der trompettenheette men Van Neck en de zijnen welkom in het vaderland.

Een Jaar later brachten Van Heemskerck en Van War-wijck, in Mei en September 1600, de andere helft der vloot,eveneens met kostbare lading, behouden in onze havensbinnen, en eerst toen kon men ten volle de resultaten dergansche onderneming overzien. Overal waar onze vlag zichhad getoond, was men met vriendschap en goede beloftenvoor de toekomst gescheiden; niet alleen als stoute zeevaar-ders, die geen tempeesten, geen Portugeezen en geen Span-jaarden vreesden, had men op de noordkust van Java en inde Molukken de Nederlanders l ederen kennen en waardeeren,doch óók als betrouwbare kooplieden, die, al eischten zijwaar voor hun geld, contant betaalden, en hun contractengestand wilden doen. Al zouden later enkele zwarte blad-zijden de geschiedenis van onze vestiging in den Archipelontsieren, op het beleid van Jacob Corneliszoon Van Necken zijn onderbevelhebbers op zijn eersten tocht rust geenenkele smet; als zeeman en als admiraal, als diplomaat enals koopman, als waardig vertegenwoordiger van ons land,die reeds bij de eerste aanraking met de bewoners van Insu-linde hun mentaliteit wist te doorgronden, heeft hij rechtop onzen grootsten lof en eerbied, op onze dankbaarheid voorde wijze, waarop hij den grondslag heeft gelegd voor onzenhandel op de Oost.

De inhoud, de taal en de stijl van het door hem geschrevenverhaal van deze reis bevestigen volkomen onze gunstigemeening over Van Neck. Eerlijk, onopgesmukt, in beschaafd,welluidend Nederlandsch, laat hij ons medeleven in al zijnzorgen en moeilijkheden, en motiveert hij zijn besluiten; vollof spreekt hij herhaaldelijk over zijn ondergeschikten, metbescheidenheid spreekt hij over zich zelf. Niet minder danzijn daden, doen zijn geschriften ons Van Neck kenne g alseen der belangrijkste figuren uit Nederlands koloniale-, zee-en handelsgeschiedenis.

Over zijn tweeden tocht, van 1600 tot 1603, zal ik kortzijn. Via Bantam, dat hem slechts peper voor één schip kon

Page 100: Scans (44,78 MB)

78 JACOB CORNELISZ. VAN NECK

leveren, daar andere Nederlandsche vloten den voorraadhadden opgekocht, zeilde hij naar Ternate, waar hij metgroote vriendschap werd ontvangen, en vervolgens naar Ti-dore, waar hij in een hard gevecht tegen Spanjaarden enPortugeezen toonde even goed krijgsman als koopman tezijn. Op weg naar de Golf van Siam dwong tégenwind hemnaar China te loopera; met verlies van twee sloepen met volken zonder aanraking te hebben verkregen met de autoritei-ten aan den wal — de Portugeezen van Macao hebben hemhier dwars gezeten — verliet hij deze streken, en slaagde erthans in, Patani, op de oostkust van Malakka, een der belang-rijkste centra van den Oost-Aziatischen handel, te bereiken.Na het hart der koningin te hebben verteederd door te harereere twaalf trompetters, „al op 't cierlijckste toeghemaecktmet haer beste kleederen, ende nieuwe Oraenjen-vlagghenaen haer trompetten", op het strand het Wilhelmus van Nas-saue te laten blazen, kon hij peper koopen zooveel hij be-geerde, en mocht hij een factorij voor zijn compagnie stich-ten, slechts onder belofte „daer geen dronckaerts maer goedeluyden te laten".

Na zijn verblijf voor Patani heeft Van Neck te Bantamnog een kantoor opgericht, en toen de thuisreis aanvaard.Ook deze is goed verloopen en juist drie jaar na zijn vertrekuit Texel keerde hij behouden in het vaderland terug.

Dit is zijn laatste reis geweest. Nog 35 jaar, tot zijn dood in1638, heeft hij als Raad, Schepen en Burgemeester van Am-sterdam, als Lid van de Admiraliteit en als Gedeputeerde inden Raad van State zijn land gediend. Zijn beleid gedurendeden tocht van 1598 en '99, toen hij als 34-karige de vlag vande groote steng van zijn schip liet waaien, geeft hem echtervooral het recht in dezen bundel als een onzer béste vloot-voogden te worden genoemd.

A.V.R.O: radio-rede, 11-1-1940.

Page 101: Scans (44,78 MB)

7. DE VEROVERING DER ZILVERVLOOT1628

Het Jaar 1627 was ongemeen gunstig geweest voor de West-Indische Compagnie: behalve 38 schepen die Piet Heyn hadveroverd, waren er nog 17 in handen van andere comman-deurs en schippers der Heeren XIX gevallen; en nu men een-maal ruim in de middelen zat, „ende willende de goede In-ghesetene van dese Landen volkommentlijck ghenoeghen",besloten de Bewindhebbers thans een zeer machtige vloot,van 20 schepen en 11 jachten, uit te rusten, en deze ter be-schikking te stellen van Piet Heyn, ter uitvoering van zijnreeds vroeger met zooveel nadruk voorgedragen zilvervloot-plannen.

Het heeft den XIX weinig moeite gekost voldoende willigen bevaren volk voor deze onderneming te verkrijgen. Metslechts geringe verliezen had Piet Heyn zijn successen wetente behalen; de goede zorg voor het welzijn van zijn matrozenen soldaten, en de gulheid waarmede de buitgelden warenverdeeld, wierpen nu rijpe vruchten af. Niet alleen stroomdehet puikje van ons varensvolk naar de kantoren der Com-pagnie, doch ook de beste officieren meldden zich, om onderdezen vlootvoogd in zee te gaan. De 60-jarige Hendrik Loncq,die vroeger reeds als luitenant-admiraal van een Staatschevloot tegen de Algerijnen had gevochten, en die geweigerdhad in 1624 en '26 het opperbevel over de vloot der Com-pagnie te aanvaarden, verklaarde zich nu bereid als tweedepersoon, onder Piet Heyn, dezen op zijn tocht te vergezellen;de 29-karige Witte de With, die drie jaar geleden als vice-admiraal van een Oost-Indische retourvloot reeds zijn vlagvan de voorsteng van zijn schip had laten waaien, prees zichgelukkig als „Capiteyn en Raet van den Generael" het bevelte mogen voeren op de Amsterdam, het vlaggeschip van PietHeyn; en de Zeeuw Joost Banckert, uit een geslacht dat metde Evertsens wedijverde in het leveren van bekwame kapi-

Page 102: Scans (44,78 MB)

80 DE VEROVERING DER ZILVERVLOOT

teins en vlagofficieren voor onze zeemacht, kreeg als vice-admiraal de derde plaats in de vloot.

Eind Mei droegen 31 schepen en jachten een macht van4000 matrozen en soldaten, en 689 stukken geschut, naar zee.Piet Heyns liefste wensch was vervuld; zijn Meesters haddenhem de middelen gegeven, op hèm rustte de taak deze be-houden en onverzwakt over den oceaan te voeren, om danop de kusten van Honduras, Yucatan, Cuba of Florida, zijngrootera slag te slaan. Men achte het beleid, .noodig om zulkeen onderneming te doen slagen, niet gering. Tucht en ordeonder het „rouwe en onschaef f de Voick" moesten wordengehandhaafd; den matrozen en soldaten moest de overtui-ging worden geschonken dat een paar met Hollanders enZeeuwen bemande sloepen het zwaarst bewapende Spaan-sche galjoen niet behoefden te vreezen; de victualie moestreiken, tot men den buit behouden had binnen gebracht. Be-denkende „dat een Godtvruchtigh leeven een kloeckmoedighsoldaet maeckt: hij en' vreest geen doodt, die den Heerevreest", heeft Piet Heyn van den beginne een strenge ver-vulling der godsdienstplichten geëischt; en overtuigd dat„menage een dienstighe saecke is in een huys, noch nutter ineen republijcke, maer aldernodighst in een scheeps-vlooe",heeft hij reeds in het Kanaal zijn schippers aan zijn bilordgeseind, en orde gesteld op de uitdeeling der rantsoenen.Met recht zegt Dominee Spranckhuysen, die Piet Heyns„Triumphe" zong, 'dat alle op de reis naar West-Indië uit-gevaardigde orders zich niet zonder „lust en vermaeck" latenlezen; en ook Van Alkemade, die later de meeste documentenbetreffende Piet' Heyn wist te verzamelen, overdreef niet,toen hij deze „heerlijkste ordres en reglementen" waardigachtte, „om van alle Zee-Officieren geleesen te werden, op-dat ze daaruit leerera een heerlijke scheepstugt en verwon-derlijke zeemanschap".

`Het is hier niet noodig uit te weiden over al deze instruc-ties, seinbrieven en orders; mij echter leerden zij Piet Heynkennen als een waarachtig leider, die gevaren voorzag, enonheilen wist te voorkomen, die ernstig overwoog, niets ver-gat en de kleinste kleinigheden niet beneden zijn waardig-heid achtte; en dié, zijn bevelen zoo kernachtig en duidelijkonder woorden wist te brengen, dat zij hun uitwerking nietkonden missen. Vierduizend man zijn gedurende deze uit-reis naar de West geoefend, geleid en opgevoed; en het voor-beeld van den generaal en den admiraal, Piet Heyn en Hen-

Page 103: Scans (44,78 MB)

EP 4

MO D. PETRO HEINIO Frt. "Rt.t:'mc. kW/Vt.''ttf„ , OcaDENTALES P ERMI S&L A PROVINcitS Colo

PRet,Pwro I; LASS $ MEN ViSS.IMO E TCC;vi.siff7;00 6%04 etp,

Piet Heyn. Gravure door W. Hondius. — Ned. Hist. ScheepvaartMuseum, Amsterdam

Page 104: Scans (44,78 MB)
Page 105: Scans (44,78 MB)

DE VEROVERING DER ZILVERVLOOT 81

drik Loncq, heeft een geest van saamhoorigheid en tucht opde vloot gebracht, waarvan de navale macht van den Staatnog vele jaren de profijten heeft getrokken.

Men idealiseere echter niet: Piet Heyn heeft nimmer ge-tracht — en het zou hem ook niet zijn gelukt — van zijnmatrozen heilige boontjes te maken, bij wie de eer bovenden buit ging, en een straffe hand is hard noodig geblevenom de plunderzucht der veroveraars van de zilvervloot tebedwingen; doch het vlotte en bloedelooze verloop van denganschen tocht, en vooral van de thuisreis, is slechts mogelijkgeweest dank zij de degelijke voorbereiding gedurende demaanden die aan den dag van den aanval in de Baai vanMatanzas vooraf zijn gegaan.

De reis van Texel naar de westpunt van Cuba heeft ge-duurd van den 20sten Mei tot den 7den Augustus. In hetKanaal kon men den schepen die den gewezen gouverneur-generaal Carpentier naar het vaderland begeleidden, eenwelkom toewuiven, en wellicht met eenig leedvermaak eeneereschot wisselen met het treurig restant van een Engelscheoorlogsvloot die voor La Rochelle haar hoofd had gestooten 1) ;maar ook moest men gedoogen dat het smaldeel van onzenvice-admiraal Banckert, dat eenige dagen eerder was uitge-loopen, en achter Wight op het gros lag te wachten, door deBritsche autoriteiten voorloopig werd vastgehouden, en eersteenige weken later alleen haar reis kon vervolgen -- om nogjuist bijtijds, een paar dagen voor de verovering der zilver-vloot, zich bij het gros te voegen.

De oversteek over den oceaan verliep zonder bijzonderevoorvallen; den 12den Juni bereikte men bij St. Vincent, eender zuidelijkste van de Eilanden boven den Wind, de grensvan de Kraal 2), ververschte daar gedurende een week, en lieptoen naar Isla Blanca, een honderd mijl uit den wal vanVenezuela, om daar bokken en geiten te vangen ter aanvul-ling van den vleeschvoorraad. Hierbij is een der scheepsjon-gens van het admiraalsschip in de bosschen verdwaald, enondanks alle pogingen hem op te sporen, is Piet Heyn ge-dwongen geweest hem achter te laten; na het vertrek vanonze vloot is hij toen spoedig door een Spaansch vaartuigopgepikt, en dit heeft veroorzaakt dat de vijand van onzekomst in de Caraïbische Zee is gewaarschuwd, en de vlotenvan Caracas, Cartagena en Puerto Belo niet zijn uitgeloo-pen, en ons aldus zijn ontgaan.

1 ) Zie p. 90. 2 ) 17de-eeuwsche naam voor de Caraïbische Zee.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 6

Page 106: Scans (44,78 MB)

82 DE VEROVERING DER ZILVERVLOOT

Van Isla Blanca heeft Piet Heyn koers gesteld naar KaapSan Antonio, op de westpunt van Cuba, om hier de vlotenvan Terra Firma, Honduras en Mexico op haar weg naarHavana op te vangen en te vermeesteren. Den 7den Augus-tus is hij daar zijn kruistocht begonnen, varende in een breedfront bewesten en benoorden genoemde kaap, zóó dat geenschip deze kon ronden, zonder door de onzen te wordenopgemerkt. De hard om de Oost trekkende stroom, uit deGolf van Mexico langs de noordwestkust van Cuba, heefthem echter de uitvoering van dezen opzet onmogelijk ge-maakt: in plaats van in het vaarwater tusschen San Antonioen Yucatan te blijven, zakte de vloot, door windstilte lam-

1 gelegd, meer en meer af in de richting vaan Havana; den22sten Augustus merkten de uitkijkposten aldaar haar op,en spoedig trachtten eenige adviesbarken naar de vertrek-havens der zilvervloten te zeilen, om deze in te lichten om-trent de aanwezigheid der Nederlanders voor Havana.

Uiteraard heeft de oostelijke stroom ook dezen scheepjesbelet hun voornemen ten uitvoer te brengen; geen enkeleheeft zijn doel bereikt, één is in onze handen gevallen; enterwijl Piet Heyn moest aanzien dat zijn scheepsmacht steedsverder om de Oost dreef tot Noord van de baai van Matanzas,,naderde de Mexico-vloot, onkundig van alle gevaren die haarbedreigden, het veilige Havana.

Het geluk is ons toen eindelijk welgevallig geweest. Inplaats van, profiteerend van ieder gunstig zuchtje, dichtonder den wal te houden, en met den eersten den bestenzeewind te probeeren de haven binnen te loopen, is de zilver-vloot buiten zicht van land, zorgeloos voortvarende, even-eens voorbij Havana gedreven, en zoo, in den nacht vóór den8sten September, met enkele schepen terecht gekomen mid-den onder die van Piet Heyn. Nauwelijks waren zij daarverkend, of een luid „'t zijn Spekken, 't zijn Spekken" — debij ons zeevolk gebruikelijke scheldnaam voor de Spanjaar-den — klonk over onze vloot; ieder begreep dat eindelijk hetlange wachten zou worden beloond, en met ongeduld keekmen uit naar het eerste ochtendgloren, om dan den toestandte kunnen overzien en de grootte van den buit te kunnenschatten.

Bij dagworden bleken twaalf Spanjaarden iets verderin zee, dus benoorden ons, te liggen, en zes tusschen ons enden Cubaanschen wal, zóó ver weg, dat men ze juist uit demarsen kon zien. Met de eerste twaalf heeft Piet Heyn

Page 107: Scans (44,78 MB)

DE VEROVERING DER "ZILVERVLOOT 83

weinig moeite gehad; een groot aantal sloepen roeide naarde, ieder met slechts ongeveer veertig koppen bemande koop-vaarders, en binnen enkele uren waren deze alle in ons bezit.De buit viel echter niet mee; niet om huiden, meel, coche-nille en indigo te veroveren had men een maand lang tegenden stroom geworsteld: om zilver en goud was men uitge-varen; en om ons dit niet te laten ontgaan, moest thans allesin het werk warden gesteld, de verder om de Zuid liggendeschepen, waaronder de beroemde zilvergaljoenen zich moes-ten bevinden, in handen te krijgen.

Met alles bij wat dragen wilde, heeft Piet Heyn toen koerslaten zetten naar den wal, de zes Spanjaarden achterna, die,aan geen tegenstand denkend, de baai van Matanzas binnenzeilden, in de hoop hun lijf, en misschien een gedeelte vanhun kostbare lading, nog tijdig te kunnen bergen. Wel wasde avond reeds gevallen, maar de maan stond aan den hemel,en in dit voor ons onbekende vaarwater geloodst door de ingroote wanorde .vluchtende galjoenen, konden weldra ookonze schepen, zoo dicht mogelijk bij die van den vijand,achterin de baai, hun ankers laten vallen. In een zwaar be-mande sloep, begeleid door drie andere open booten, roeidePiet Heyn, midden in den nacht, eerst naar het dichtst-bijgelegen Spaansche vice-admiraalsschip; een enkel musket-salvo en de uit de sloepen toegeschreeuwde belofte van lijfs-behoud waren voldoende om de door een panischen schrikbevangen bemanningen de wapens te doen neer leggen, en naenkels oogenblikken, zonder dat één doode was gevallen,stond Piet Heyn als heer en meester op het dek van het groote,rijkgeláden galjoen, van waar hij nu zijn maatregelen kontreffen ter voorkoming van , plundering door vriend of vij-and. Zoo zijn onder zijn persoonlijk toezicht gedurende dezennacht vier zilverschepen door hem veroverd, en de beman-ningen als een kudde schapen van boord gejaagd; geen ka-nonschot is hierbij gelost, en vroeg in den ochtend van den9den September was de geheele Mexico-vloot, met al haarschatten zoo goed als gaaf en ongeschonden aan boord, inonze handen overgegaan.

Het is Piet Ëleyn bij dit nachtwerk, waarin zich weldraook vele sloepen van andere schepen hadden gemengd, nietgelukt alle plundering te beletten, doch omtrent den omvanghiervan is weinig te zeggen. Twee van onze matrozen zijnlater in het bezit bevonden van, te zamen, veertien pondgoud; enkelen zijn, toen op de thuisreis een Engelsche haven

Page 108: Scans (44,78 MB)

84 DE VEROVERING DER ZILVERVLOOT

werd aangedaan, gedeserteerd, blijkbaar zonder prijs te stel-len op hun in Nederland uit te betalen aandeel in den buit;bij een aan boord der verschillende schepen nader onderzoekaan den lijve is heel wat kostbaars achterhaald; doch daarhet door de Spanjaarden opgegeven verlies slechts weinigafwijkt van de waarde van den door Piet Heyn aan de Com-pagnie afgedragen buit, kunnen zijn strenge maatregelentegen onrechtmatigen roof hun uitwerking niet hebben ge-mist, en moet het overgroote gedeelte den wettigen weghebben gevonden naar de kas der West-Indische Maat-schappij.

Na gedurende een volle week de veroverde goederen tehebben geïnventariseerd, overgeladen en gestuwd, alleSpaansche schepen, behalve de vier groote galjoenen en eenmooi nieuw prijsje, te hebben verbrand, en de gevangenen,met voldoende brood en kaas om op hun wandeling vanMatanzas naar Havana niet te verhongeren, aan den wal tehebben gezet, heeft Piet Heyn den 17den September de thuis-reis aanvaard, koers stellende door Straat Florida en bewes-ten de Bermudas. Vandaar zond hij, den 26sten September,twee jachten naar het Vaderland, met zijn rapport aan de„Eerentf este, Hooggeleerde, Wijse, Voorsienige, zeer discreteHeeren", de Bewindhebbers der West-Indische Compagnie.Kort, zakelijk, met alle waardeering voor zijn medewerkers,zonder ophef en zonder te schimpen op den Spanjaard, gafhij daarin een duidelijk overzicht van het verloop der expe-ditie, „dankende God Almagtig van de goede victorie die Hijons verleent hadde"; met de woorden „Ons Volck van de ge-heele vloot zijn Godlof al t'zaamen nog wel te pas" stelde hijde gezinnen der opvarenden gerust, en hij eindigde met denraad hem in het Kanaal eenige jachten tegemoet te zenden,opdat hij goed ingelicht het laatste gedeelte der reis zoukunnen volbrengen.

De thuisreis is niet voorspoedig geweest; de najaarsstor-men van den Atlantischen Oceaan hebben eenige schepenvan de vlag doen afdwalen; drie der vier galjoenen hebbenzoo veel averij beloopen, dat Piet Heyn, na ze te hebben ont-laden, hen aan de vlammen heeft moeten prijs geven; eneerst na van den 6den December tot den 3den Januari teFalmouth, op de Engelsche zuidkust, te hebben gelegen omzijn schepen te repareeren en zijn vloot weder grootendeelste vereenigen, heeft hij het laatste en gevaarlijkste traject,door de Hoofden en langs Duinkerken, afgelegd, en is hij

Page 109: Scans (44,78 MB)

DE VEROVERING DER ZILVERVLOOT 85

eindelijk den 10den Januari 1629 voor Hellevoetsluis tenanker gegaan.

De reis van Piet Heyn van Hellevoetsluis naar Amsterdamis een ware triumftocht geworden. In Den Haag hebben dePrins en de Staten Generaal hem feestelijk onthaald en meteen gouden keten van 1500 gulden beschonken; vijftig stuk-ken geschut hebben te zijner eere zich driemaal laten hoorera,onder klokgelui, vuurwerk, en dankzeggingen in de kerken;in Leiden en in Haarlem werd hij door de magistraat „ge-tracteerd, en wierden ghelijcke vreuchdeteeckenen getoont";in Amsterdam, waar hij zijn intocht te water hield, geleiddeeen groot gevolg hem naar het West-Indisch huis, waar debewindhebbers en de raad der stad hem hun hulde be-wezen.- Ik vermoed dat al deze drukte Piet Heyn vrij koud heeft

gelaten. „Siet hoe het volck nu raest, omdat (ick) soo grootenschat t'huys brenghe, daer weynich voor hebbe ghedaen;ende te voren, als ick der voor hadde ghevochten, ende verregrooter daden ghedaen als dese, en heeft men sich naeuw-lijcks aen my ghekeert", zeide hij, doelende op de nuchtereontvangst, die hem ten deel was gevallen na zijn aanslagenop de Allerheiligenbaai, tot den hem vergezellenden bewind-hebber Johannes de Laet, toen het saamgeschoolde volk inLeiden al te uitbundig zijn vreugde uitte.

Toch geloof ik dat deze juichende Leidenaars meer waar-deering verdienen dan Piet Heyn hun gaf ; aandeelhoudersder Compagnie zullen zich niet onder hen hebben bevonden,en zeer goed zullen zij hebben beseft, dat de verovering derzilvervloot geen hunner eenig geldelijk voordeel zou opleve-ren ; hun bewondering kan dan ook alleen zijn uitgegaannaar den man die bereikt had, wat men van hem had ver-wacht, en hun vreugde kan haar oorzaak niet anders vindendan in de geweldige schade, die aan hun erfvijand, den ko-ning van Spanje, was berokkend. En dat het gansche landfeest heeft gevierd, en dat hoog en laag, van de Eems tot deSchelde, de groote daden van den man met den kleinen naamhebben bejubeld, moet ons eerder verheugen, dan dat wij ditveroordeelen als een minderwaardige uiting van onzen koop-mansaard.

Thans een enkel woord over den buit en zijn verdeeling. Intotaal heeft deze ongeveer twaalf millioen gulden bedragen,en hiervan bleef, na aftrek van de schulden der Compagnie,en van de kosten der expeditie, zeven millioen over. De aan-

Page 110: Scans (44,78 MB)

86 DE VEROVERING DER ZILVERVLOOT

deelhouders ontvingen 50 °/o van het door hen gestorte kapi-taal, of drie en driekwart millioen; de Prins had recht op10 °/o van de netto-winst, dus zeven tonnen gouds; de be-windhebbers tezamen op 1 °/o, dus zeventig duizend gulden;de officieren, matrozen en soldaten ontvingen ieder 17 maan-den gage extra, Piet Heyn zeven duizend gulden. Nadat ookden ambtenaren der Compagnie een tantième was 'toege-kend, bleef nog anderhalf millioen over, waarmede men eennieuwe onderneming ' kon uitrusten.

De door Piet Heyn veroverde vloot heeft met recht haarnaam gedragen: 177.000 pond zilver, ter waarde van achtmillioen gulden, vormde het voornaamste gedeelte van denbuit. Verder bestond deze uit 66 pond goud, duizend parels,voor bijna twee millioen aan cochenille, voor acht tonnengouds aan indigo, voor drie ton aan zijde, voor een half mil-lioen aan huiden (liefst 37375 stuks) en verder uit muskus,amber, bezoar, „ende een groote ménichte van veelderhandekostelijckheden". Een afschrift van de volledige facturen isin het bezit der gemeente Rotterdam, en beslaat, afgedruktdoor L'Honoré Naber in zijn uitgave van de „Documentenuit het archief van Piet Heyn", dertig bladzijden. Dat wij indeze facturen lezen van „1 keldertje met boeken, 1 silververgulde Neptunusje, 25 goude knoopen met roode steenen,2 goude oorhangers met paarlen, 2 goude hoedbanden metwitte steenen, 1 Japans mes met silver beslaagen, eenige ge-breijde coussens, 1 kistje rabarber, een silver servijs om overtafel te gebruijken, 1 heemel booven een koets, en 1 houtekist, waarin Vrouwe Rokken en rommeling", bewijst nietalleen de verscheidenheid der „kostelijckheden", doch ookde zorg waarmede deze lijsten zijn opgemaakt.

Drie 17de-eeuwsche admiraals,Amsterdam 1938.

Page 111: Scans (44,78 MB)

8. EEN ENGELSCHE POGING TOT ONTZET

VAN LA ROCHELLE IN 1628

Sedert in 1785 de Commissarissen van het VaderlandschFonds ter aanmoediging van 's Lands Zeedienst het hierbijgereproduceerde schilderij ter opluistering van hun verga-derzaal ontvingen van de Regenten van het Oude Amster-damsche Werkhuis, is het toegeschreven dan den Nederland-schen schilder Abraham Verwer, genaamd Van Brughstrate(± 1600-19 Augustus 1650), en heette het een voorstellingte geven van het beleg van Cadiz door een Nederlandsch-Engelsche vloot in 1596. Hoewel de Heer W. VoorbeijtelCannenburg, Directeur van het Nederlandsch HistorischScheepvaart Museum, reeds in 1931 de juistheid hiervan intwijfel trok, is het opschrift toen voorloopig gehandhaafd,tot eindelijk definitief kon worden vastgesteld, dat dit schil-derij betrekking heeft, niet op een onderneming naar Cadiz,doch op de laatste poging, van September en October 1628,tot ontzet van La Rochelle, door een Engelsche scheepsmacht,onder bevel van den admiraal Robert Bertie, earl of Lindsey.Niet alleen toont een vergelijking met de in het ScheepvaartMuseum berustende platen en kaarten dit ontwijfelbaar aan,doch ook het voor eenige jaren verschenen meest uitvoerigejournaal van deze ongelukkige expeditie 1 ) bevestigt dezemeening, en stelde mij in staat eenig nader licht op enkeleonderdoelen van het schilderij te laten vallen. Alvorens hier-toe over te gaan, wil ik echter eerst een kort overzicht gevenvan de vele bemoeiingen van Nederlandsche en Engelschezijde, gedurende de jaren 1625 tot 1628, met den gang vanzaken om en in La Rochelle.

Henri, duc du Rohan, en zijn broeder Benjamin de Rohan-Soubise, beiden leiders der Fransche Hugenoten, hadden met

1) The Diary of Dawtrey Cooper, opgenomen in Three Sea Jour-nals of Stuart Times, edited by Bruce S. Ingram, London 1936.

Page 112: Scans (44,78 MB)

88 EEN ENGELSCHE POGING TOT ONTZET

groote zorg Richelieu's pogingen, om Frankrijk een zeemachtte verschaffen, gevolgd, wel begrijpende dat met den groeivan deze nieuwe marine de onafhankelijke positie van LaRochelle als vrije havenstad zou worden bedreigd. Nauwe-lijks was dan ook het eerste eskader van zes koningsschepenin dienst gesteld, of Soubise greep dit in den nacht van den18den Januari 1625 aan in de haven van La Blavet, op dezuidkust van Bretagne, vermeesterde het, en sleepte deschepen naar La Rochelle. Opnieuw was hiermede de strijdvan de nu ter zee overmachtige Protestanten, die bovendiensteun vonden bij den koning van Spanje, uitgebroken.

In deze omstandigheden wendde Frankrijk, dat vóór allesschepen noodig had, zich uiteraard tot zijn medestanders inden strijd tegen Spanje, tot Engeland en de VereenigdeNederlanden. Deze hadden zich juist bereid verklaard, deelte nemen aan een Fransche onderneming tegen Genua; eenhuwelijk van Karel I met een zuster van Lodewijk XIII hadden band tusschen beide vorsten nauwer aangehaald; deRepubliek had zich een jaar te voren verbonden, tegen eenkrachtigen geldelijken steun in haar oorlog met Spanje,Frankrijk met schepen bij te staan tegen welken vijand ook;en zoo richtte de regeering van dit land tot beide zeemogend-heden het verzoek een gedeelte harer scheepsmacht beschik-baar te willen stellen, desgewenscht door verhuur of ver-koop, voor een belegering van La Rochelle.

Zoowel Karel I als de Staten Generaal zijn op dit verzoekingegaan; de zeemacht van den eerstgenoemde echter niet.De Nederlandsche admiraal Haulthain heeft ondanks deverontwaardiging onzer Calvinistische predikanten en hundiscipelen, met twintig schepen, grootendeels met Franschenbemand, met een Fransche vlag aan den grooten top, en onderFransch opperbevel, van Juli 1625 tot Februari van het vol-gend jaar deelgenomen aan den strijd tegen zijn geloofs-genooten; de Engelsche admiraal Penington en zijn kapi-teins hebben echter geweigerd het bevel van hun koning opte volgen, zoodat ten slotte alleen hun schepen, zonder éénEngelschman aan boord, voor La Rochelle zijn verschenen.

Men veroordeele en prijze echter niet overhaast: een onver-hoedsche aanval van Soubise op den met vredesonderhan-delingen tusschen beide partijen gepaaiden Haulthain heefthet dezen onmogelijk gemaakt zich onzijdig te houden, hoegaarne hij dit ook had gewild; en geheime orders aan Pe-nington om niet te streng op te treden tegen een eventueele

Page 113: Scans (44,78 MB)

8*91 nrapi 332 3H^qrc"0 J° ïm)I 3Ö 9*91 ui ipjj s uXaH 33id

" - \ ) \09 S9 Q, 9L 08 ^8 06

Page 114: Scans (44,78 MB)
Page 115: Scans (44,78 MB)

VAN LA ROCHELLE IN 1628 89

muiterij aan boord van zijn schepen, hebben hem zijn hou-ding wel zeer vergemakkelijkt 9.

Nadat in Februari 1626 de vrede tusschen Lodewijk KIIIen de Hugenoten voorloopig was hersteld, en Haulthain naarhet vaderland was teruggekeerd, hebben Nederlandsche oor-logsschepen zich niet meer in den Franschen geloofsstrijdgemengd; Engelsche vloten daarentegen zijn in 1627 en 1628nog tot drie maal toe voor La Rochelle verschenen, nu echterals vijanden van den Franschen koning en als bondgenootender Protestanten.

In 1626 en in het voorjaar van '27 had de verhouding tus-schen Frankrijk en Engeland een algeheele veranderingondergaan. De door Frankrijk met Spanje gesloten vrede,de versterking der Fransche vloot, de ontevredenheid overden door Engeland in 1625 verleenden zwakken steun, deinbeslagneming van goederen en schepen in beiderzijdschehavens, de slechte verstandhouding tusschen Karel I en zijnFransche gemalin, en de stokerijen van den naar Engelandgevluchten Soubise, hadden tot een oorlogstoestand tusschenbeide landen geleid. De smaad van de schandelijk mislukteEngelsche vlootexpeditie naar Cadiz van 1625 moest wordenuitgewischt, en waar bovendien Soubise verzekerde, dat eenlanding van een Engelsch leger op het nabij La Rochellegelegen eiland Ré een nieuwen opstand der Hugenoten zoudoen ontstaan, besloten Karel I en zijn lord high admiralBuckingham in den zomer van 1627 een groote vloot uit terusten, om te trachten dit uiterst belangrijke punt door eenonverhoedschen aanval te vermeesteren. Niet dus, zooalsveelal wordt verteld, tot ontzet van het — trouwens doorniemand belegerde — La Rochelle, doch voornamelijk metde bedoeling een tegén Engeland gerichte vereeniging van deSpaansche en Fransche zeemachten in den weg te staan, enverder ter voldoening aan zijn persoonlijke eerzucht, heeft

1 ) Over de houding van Haulthain in deze netelige aangelegenheidleze men vooral het Récit véritable de ce qui s'est passé entre M. deSoubise et M. l'Amiral Hauthin (pamflet Knuttel 3574), en W. C.L. Bronsveld, Het buitengewone gezantschap van den Heer Sommels-dijk in de jaren 1625 en 1626 (Haarlem 1896) ; over die van Pening-ton handelt uitvoerig S. R. Gardiner, Documents illustrating the im-peachment of the Duke of Buckingham in 1626 (Camden Society,1889) ; zie ook Laird Ciaives, The Royal Navy, II, p, 57-60.

De aanval van Soubise op Haulthain, waaraan de Nederlandscheschipper David Pietersz. de Vries aan Fransche zijde deelnam, vindenwij door dezen met veel kleur en verve beschreven in zijn KorteVerhael ende Journaals Aenteyckeninge (ed. Colenbrander, Lin-schoten Vereeniging, dl. III, p. 74 e.v.).

Page 116: Scans (44,78 MB)

90 EEN ENGELSCHE POGING TOT ONTZET

Buckingham het bevel over deze onderneming op zich ge-pomen en is hij in het midden van Juli voor Ré zijn operatiesbegonnen.

Deze expeditie naar Ré, die herhaaldelijk uitvoerig is be-schreven, is niet alleen een volkomen fiasco geworden enheeft aan duizenden Engelsche matrozen en soldaten hetleven gekost — de koning werd gewaarschuwd „that hewould soon have more ships than men" — doch zij heeft doorhaar aanvankelijk machtsvertoon inderdaad de Hugenotenverleid zich weder tegen hun regeering te keeren. Een nauweinsluiting van La Rochelle door het Fransche leger, onderpersoonlijke leiding van den koning en van Richelieu, ishiervan het gevolg geweest; gedurende meer dan een jaar isalle aanvoer van levensmiddelen naar de stad belet en deellende in die maanden geleden tart iedere beschrijving.

Ook de twee volgende expedities, die Karel I in het jaar1628 tot ontzet van La Rochelle heeft uitgezonden, hebbende verdedigers der stad met niet, dan ijdele hoop vervuld;wanbeleid èn op de vloot èn bij de regeering in Engelandhebben slechts kunnen bewerken, dat het lijden der Huge-noten geheel nutteloos met vele weken is verlengd, en daar-door is het misschien te verklaren, dat ook de minst chauvi-nistische onder de moderne Engelsche naval historians overdeze „useless cruises" schrijft, dat „they were so languid,so barren of incident worthy to be remembered, and so whollywithout result, that to do more than mention them verybriefly would be to rob passages of our naval history, whichreally deserve to be recorded at length, of their due place").

De eerste van deze twee expedities naar La Rochelle van1628 stond onder bevel van Lord Denbigh; zestig vaartuigen,waaronder tien groote koningsschepen, ankerden den 11denMei voor de stad, lieten zich terstond afschrikken door eenaanval van enkele vijandelijke branders en door een door debelegeraars kunstig geconstrueerde houten palissade in dentoegang tot de haven, en keerden een week later onverrichterzake weder naar Engeland terug 2). Hoewel Denbigh door denverontwaardigden koning onmiddellijk weder in zee werdgestuurd, verhinderden de pest, muiterij, de treurige toestandvan het materieel, en de aanvallen der Duinkerker kapers op

1) David Hannay, A short History of the Royal Navy, London1898, I, p. 170.

2) Het was deze vloot, die Piet Heyn op zijn uitreis ontmoette.Zie hiervóór p. 81.

Page 117: Scans (44,78 MB)

VAN LA ROCHELLE IN 1628 91

de victualie- en behoefteschepen iedere verdere poging metdeze vloot iets te ondernemen, en men moest tot den 17denSeptember wachten, eer wederom een vloot kon uitzeilen,om nogmaals te trachten den vijand van voor La Rochelle teverdrijven, en de stad van levensmiddelen en versche troepente voorzien.

Het verblijf nu van deze vloot op de reede van La Rochellevormt het onderwerp van het schilderij van Abraham V ermer.Zooals men ziet, met de geschiedenis van onze zeemacht heefthet niets uit te staan. Wat Verwer aanleiding heeft gegevenhet te schilderen, weten wij niet; evenmin hoe en wan-neer het in het bezit der Regenten van het AmsterdamscheOude Werkhuis is gekomen. Van 1639 af heeft de schildergeruimen tijd in Parijs vertoefd; hij had toen reeds zijn naamgevestigd met zijn afbeeldingen v n den slag op de Zuiderzeevan 1573, en dien op het Slaak in 631, ,en misschien heeft hijhet gemaakt in opdracht van een der vlagofficieren van deFransche vloot die in October 1628 La Rochelle blokkeerde;de prenten van deze blokkade van Jacques Callot 1) kunnenhem de noodige gegevens hebben verstrekt voor de opstellingder vloot en de situatie.der stad en van de haven. Uiteraardzijn dit niet meer dan mogelijkheden; met eenige zekerheidis omtrent al deze punten niets te zeggen, en als toelichtingbij het schilderij moet ik dan ook volstaan met een beschrij-ving van de omstandigheden, waaronder Lindsey en zijnscheepsmacht zich voor La Rochelle hebben opgehouden,

De koning en Buckingham hebben, na de mislukking vanden tocht van Denbigh, zich moreel verplicht gevoeld nog-maals een vloot naar La Rochelle te zenden. Buckingham'sexpeditie naar Ré in 1627 had den stoot gegeven tot het uit-breken van den nieuwen opstand der Hugenoten; op Engel-sche beloften van steun hadden zij den strijd volgehoudenen zich in de grootst denkbare ellende gestort; Engelscheeischee en bemoeiingen hadden Lodewijk XIII gedwongende uithongering der ongelukkige stad met alle gestrengheiddoor te zetten. Daar bovendien Buckingham's eer, na zijnnederlaag voor Ré in 1627, door een militair succes moestworden hersteld, nam hij het bevel der onderneming per-soonlijk op zich, doch juist toen met veel moeite, onrecht engeweld de schepen met genoeg volk, hoe onwillig en onbe-kwaam ook, waren bemand, trof hem den 2den September

1 ) Eenige hiervan zijn gereproduceerd in De la Roncière, IV, enin Three Sea Journals.

Page 118: Scans (44,78 MB)

92 EEN ENGELSCHE POGING TOT ONTZET

„the tenpence-knife" van John Felton, en moest het vertrekwederom eenige weken worden uitgesteld. Robert Bertie,earl of Lindsey, nam nu zijn plaats in, zette zijn vlag, de„union flag", aan den grootera top van de St. George, en liepeindelijk den 17den September in zee.

De vloot, zooals zij dien dag uit de Stokes-bay zeilde, wasverdeeld in drie eskaders: de voorhoede onder den vice-admiraal William Douglas, earl of Morton, op de Swiftsure;de middentocht onder Lindsey; de achterhoede onder Mont-joy Blount, earl of Newport, op de St. Andrew. Zij bestonduit 12 groote en 10 kleinere oorlogsschepen, 10 „whelps" 1),10 „pinks", 10 branders, 24 bewapende koopvaarders, 7koren-, 3 munitie-, 2 proviand=, en 3 behoefte-schepen, 2schepen met „water-engines", en 1 keukenschip 2). Uit Ply-mouth voegden zich nog 20 Fransche schepen, meest metkoren en andere behoeften geladen, kbij de vlag, en eenigedagen later nog 8 schepen uit Bristol. De totale schéeps-macht, die Karel I beschikbaar stelde tot ontzet van La Ro-chelle, telde derhalve in totaal 122 vaartuigen!

Den 28sten September kwam het grootste gedeelte dezervloot op de noordkust van Ré ten anker; twee dagen daarnavoegde de vice-admiraal zich met de nakomers bij het gros,en nog denzelfden avond zeilden meer dan honderd schepen,groot en klein, door het vaarwater tusschen Ré en den vastenwal naar hun nieuwe ankerplaats, eenige mijlen buiten deningang der baai van La Rochelle. De klokken van de torensder stad, kanonschoten en vreugdevuren verkondigden deninwoners de aankomst hunner bevrijders; de moed onder deHugenoten herleefde, en toen de Fransche vloot zich ijlingsterugtrok onder de batterijen op den wal en onder het geschutop de palissade, die den toegang naar de stad versperde, leekhet alsof één krachtig doorgezette aanval met deze geweldigeovermacht een spoedig einde aan alle pogingen tot uithon-gering der stad zou kunnen maken.

1) Zie p. 97.

Dit schip, de Thomas and John, komt voor in de officieeleschepenlijst als „kitchin (State Papers, Domestic, vol. CXVI, no. 84;de Heer G. F. James te Londen was zoo vriendelijk mij een copie vandeze lijst toe te zenden) en was oorspronkelijk bestemd voor per-soonlijk gebruik van Buckingham. Behalve speelkaarten en dobbel-steenen, Perzische kleedjes, tafellinnen en wijn, bevonden zich aanboord 8 ossen en een melkkoe, 80 schapen, 15 geiten, 10 biggen,2 drachtige zeugen, 980 stuks gevogelte en 2000 eieren, alles te zamenvoor £ 1056. (Oppenheim, Administration, p. 234.)

Page 119: Scans (44,78 MB)

VAN LA ROCHELLE IN 1628 93

De nacht van den' lsten op den 2den October bracht echterreeds een ernstige teleurstelling. Groote verwachtingen had-den de leiders der expeditie gekoesterd van een aantal, ver-moedelijk door den beroemden Nederlander Cornelis Dreb-bel 1 ) ontworpen „f ire engines", blikken bus sen met kruitgevuld en voorzien van een soort schokbuis, die op houtendrijvers door het tij naar den vijand zouden moeten wordengevoerd, om daar een bres in de drijvende en vaste verde-digingsmiddelen te blazen. Zoodra in den nacht de vloed debaai begon in te trekken, zette men van verschillende schepentwaalf van deze machines over boord; wel kwamen enkeletot ontploffing, doch den volgenden ochtend bleek de uit-werking geenszins aan de verwachting te beantwoorden: eenachttal zag men met de volgende eb weder naar buiten drij-ven, twee vielen onbeschadigd in handen der Franschen enkonden den koning en den kardinaal als curiosa wordenaangeboden.

Na een, door den te grooten afstand vruchteloos, bombar-dement op den 2den October, ging Lindsey den volgendendag tot den aanval over. Ook deze is op een mislukking uit-geloopen. Enkele der grootste schepen waagden zich, zoover de diepte dit toeliet, in de baai, doch de rest hield zichbuiten schot, en zeilde in groote wanorde heen en weer, zon-der den vijand eenige schade toe te brengen.

Een nieuwe aanval, op den 4den October, thans geopenddoor een zevental met mest geladen rookschepen die de baaiin werden geboegseerd, doch daar nutteloos verbranddenzonder dat de daartoe aangewezen kleinere schepen van hetslechte zicht gebruik maakten om onopgemerkt de palissadete naderen en te vernielen, mocht evenmin slagen; en toeneen doorkomende aflandige wind een vijandelijken brander-aanval kon doen verwachten, en de victualie- en biervoorra-den :begonnen te slinken, daalde de stemming daardoor meeren meer; en nadat Lindsey zijn onderbevelhebbers opgedra-gen had schriftelijk hun adviezen omtrent de te volgen ge-dragslijn in te dienen, en Richelieu welwillend de Engelschenliet waarschuwen, dat iedere poging de versperring te ver-

1 ) Zie Oppenheim, Administration, p. 256, en Cal. St. Pap. Dom.1627—'28, p. 206, no. 25. Bovendien wijst een brief van Buckingham,den 26sten Juli (0. S.) 1627 geschreven in de vloot voor Ré, op Dreb-bel's bemoeiingen met deze vuurwerken:

„Buckingham asks for Cornelis, the Dutch engineer, to be sent,who will come if His Majesty encourage him. He should bring withhim the fireworks left behind ...." (Hist. MSS Comm. XII, 1, p. 310).

Page 120: Scans (44,78 MB)

94 EEN ENGELSCHE POGING TOT ONTZET

breken onverbiddelijk op een mislukking zou uitloopen, bleefmen verder tot den 23sten October werkeloos liggen, zich on-ledig houdende met het opstellen en ontwerpen van nieuweaanvalsplannen en vlootformaties, en het uitvaardigen vanstrafbepalingen tegen onwil en lafhartigheid.

Op laatstgenoemden dag heeft Lindsey nog getracht zijnvloot in beweging te brengen, en het is mogelijk, dat wij ditoogenblik — of anders den aanval op den 3den October —op Verwers doek vereeuwigd vinden. Wind en tij warengunstig voor den aanval; „my Lord General shot off a pieceand put out a pennant in the foretop to give sign to the lead-ing ships to (weigh anchor, and to) fall on (the enemy), butto less purpose than either of the former times", schreefDawtrey Cooper in zijn journaal; en hij moest daarop latenvolgen, dat „— which would trouble any honest Englishmanto see — the Admiral of Rochelt (Soubise) ran in far betweenour fleet and the enemy and gave them broadside afterbroadside, and not an Englishman that I saw did secondhim" 1) .

Den 29sten October riep Lindsey nogmaals den krijgsraadbij zich aan boord. Cooper beschrijft uitvoerig het toen voorden volgenden dag ontworpen nieuwe plan van aanval,„which would have proved a warm piece of service for us";een dikke mist in den ochtend van den 30sten belette echterde uitvoering, en toen het zicht opklaarde, brachten Soubiseen eenige afgevaardigden van La Rochelle het bericht vande overgave der stad, op belofte van lijfsbehoud en geloofs-vrijheid. Den laten November deed de koning zijn intocht;de Engelsche troepen uit La Rochelle werden naar de sche-pen gebracht; den 5den verliet de vloot de reede; en tweeweken later, na een stormachtigen overtocht, waarbij menigschip averij opliep of verloren ging, lag Lindsey met zijnvloot weder voor Portsmouth ten anker.

En nu het schilderij.Op den voorgrond liggen rechts de St. George, het admi-

raalsschip van lord Lindsey, links de Swiftsure, het vice-admiraalsschip van lord Morton. Beide voeren, de een aanden grooten top, de ander aan den voortop, de bij RoyalProclamation van den 12den April 1606 door Jacob I vast-

1 ) Three Sea Journals, p. 11. De woorden tusschen () zijn ontleendaan C. E. Manwaring, The Life and Works of Sir Henry Mainwaring(Navy Records Society, vol. LIV), I, p. 203.

Page 121: Scans (44,78 MB)

VAN LA ROCHELLE IN 1628 95

gestelde „union flag", met het roode staande kruis van St.George van Engeland, en het witte liggende kruis op eenblauw veld van St. Andrew van Schotland. Aan den voortopvan het admiraalsschip waait de lange gespleten blauwewimpel, vermoedelijk het door Dawtrey Cooper bedoelde„sign to the leading ships to weigh anchor and to fall on theenemy"; op de Swiftsure wordt dit sein, doch aan den grootentop, herhaald. Beide schepen ‘ hebben een roode vlag gezet,als eskadervlag, aan den vlaggestok achteruit; de St. Georgevoert van de blinde steng een „union Jack", de Swiftsure eengeus met roode en witte banen.

De St. George was in 1622 gebouwd, de Swiftsure in 1621,beide in Deptford. Zij waren ieder met 42-46 stukken be-wapend, en met ongeveer 300 koppen voltallig bemand; hunlengte was resp. 110 en 106 voet, en volgens de toen geldendescheepsmeting maten zij 790 en 750 ton. Eigenlijk zijn hetvooral deze schepen, die het schilderij belangrijk maken voorons: Lindsey's expeditie raakt de zeegeschiedenis van onsland immers niet, de St. George en de Swiftsure doen ditechter des te meer. Aan ieder, die belang stelt in onzemaritieme historie, klinken deze namen bekend in de ooren;want, was het niet een St. George, die als vlaggeschip vanSir Edward -Spragg, na in den slag bij Kijkduin, op den21 sten Augustus 1673, door Cornelis Tromp reddeloos tezijn geschoten, door zijn admiraal moest worden verlaten,waarbij deze den dood in de golven vond? En was hetniet een Swiftsure, die met het lijk van Sir William Ber-keley aan boord, na den vierdaagschen zeeslag als schoonstekrijgstropee naar Hellevoetsluis werd gesleept ? Welnu, hetzijn deze zelfde schepen, die wij hier door Verwer zien afge-beeld ; en zoo belangrijk is hun rol geweest in onzen strijdtegen Cromwell en Karel II, dat zij verdienen, dat hier ietsover hun merkwaardigen levensloop wordt verteld.

Eerst de St. George. Na als vlaggeschip te hebben dienstgedaan gedurende de expedities tegen Cadiz in 1625, en voorLa Rochelle in 1628, was het schip reeds dertig Jaar oud, toenhet — door Cromwell, die alle Sinten bande, omgedoopt alsGeorge — voor het eerst de uitwerking van het Nederland-sche geschut leerde kennen: bij Plymouth, op den 26stenAugustus 1652, in den slag tusschen De Ruyter en Ayscue,werd het door de Vogel Struis, van Douwes Aukes, zoodaniggehavend, dat het dreigde te zinken, doch nog juist bijtijds

Page 122: Scans (44,78 MB)

96 EEN ENGELSCHE POGING TOT ONTZET

binnen de foert van Plymouth kon worden gésleept. Het vol-gend jaar, na een grondige reparatie, en thans bewapendmet 58 stukken, voerde het de vlag van Lawson, den admi-raal van het blauwe eskader, hielp mede Tromp en Witte deWith op den 12den en 13den Juni bij Nieuwpoort te verslaan,en vocht bij Wijk aan Zee en Ter Heide op den 8sten en 10denAugustus; op laatstgenoemden dag heeft De Ruyter hetschip geënterd, eenigen tijd de prinsevlag er op laten waaien,doch het later weer moeten laten loopen. In den oorlog van1656/'57 tegen Spanje koos Robert Blake het als zijn vlagge-schip, en blies er in Augustus '57 den laatsten adem op uit.In den Tweeden Engelschen oorlog nam het deel aan denslag bij Lowestoft, en aan den vier- en den tweedaagschen; inden oorlog van 1672/'73 vocht het, toen het reeds vijftig Jaaroud was, bij Solebay, bij Schooneveld en bij Kijkduin. CornelisTromp heeft het hier vier uren lang zoodanig bekogeld, dathet naar de Theems moest worden gesleept, en geruimen tijdgeen dienst meer heeft gedaan; in 1687 is het tot woonschipingericht, en als drijvende hulk werd het in 1697, dus drie-kwart eeuw na zijn stapelloop, nog genoemd. Vóór 1701 moethet ter ziele zijn gegaan, daar in dat raar een nieuwe St.George, thans een schip van 96 stukken, in dienst werdgesteld.

Ook de Swiftsure heeft deelgenomen aan de expeditie naarCadiz, als vlaggeschip van Essex, en aan die naar La Ro-chelle; later, in 1650, onder Penn, aan de achtervolging van'de royalisten-vloot van Prins Rupert. Het schip is toen geheelomgebouwd, en bewapend met zestig stukken; dientenge-volge heeft het niet meer kunnen mee vechten in den EerstenEngelschen oorlog en is het pas op het eind van '53 in dienstgesteld als vlaggeschip van Monk. Onder Penn heeft het in1655 Jamaica helpen veroveren, onder Mountagu was hetingedeeld bij de scheepsmacht, die in 1659 in de Sont eenwakend oog moest houden op de Nederlandsche vloot al-daar, in 1660 bracht het, bij de Restauratie, den broeder vanKarel II van Scheveningen naar Engeland. Bij Lowestoft,op den voor ons zoo ongelukkigen 13den Juni 1665, vocht deSwiftsure als vlaggeschip van Sir William Berkeley in heteskader van den hertog van York en achtervolgde CornelisTromp tot voor het Landsdiep. Het volgend jaar, op deneersten dag van den vierdaagschen zeeslag, heeft het schip —waarop de vlaggen hadden gewaaid van den earl of Essex,van Monk, duke of Albemarle, van Sir William Penn,, van

Page 123: Scans (44,78 MB)

•UOIIOJ^ pjo^ psBJiuipB-90iA nap ÏIBA diqosaSSBpv aaq 'ainsijiAvg ap S5[ui[ paipS 'diqosaSSBpv stAaspurj 'aSioa^ *iS op puoiSiooA uap do siqoay; uiBpiaisray 'IIBBAQSZ ap JOOA jooqosspaM^j — -IOMI»^ uiBqBiqy loop fu9pfiqosjiaA9i{Q *8£9ï 'Qflaqoojj B^ JOOA Aaspurj pioq iBBiirapB uap UBA pAaq idpuo IOOJA aqospSug; 9Q

Page 124: Scans (44,78 MB)
Page 125: Scans (44,78 MB)

VAN LA ROCHELLE IN 1628 97,

Mountagu, earl of Sandwich, van den duke of Gloucester envan Sir William Berkeley — de vice-admiraalsvlag van denlaatste moeten strijken voor het schip de Reiger van den Am-sterdamschen kapitein Hendrik Adriaanszoon! De 27-jarigeBerkeley was in een gevecht van man tegen man gesneuveld,het schip was reddeloos geschoten en zijn f okkemast lag overboord; en zoo werd het, daar het nauwelijks langer zèe konhouden, na 45 jaar dienst te hebben gedaan, door de Reigernaar het Goereesche Gat gesleept 1).

Van geen enkel der overige op het doek voorkomendeschepen is met zekerheid de naam te bepalen. Het is mogelijk,dat het groote schip in het midden de St. Andrew is, en dathet de vlag van den grooten top voert als admiraal van deachterhoede 2) ; ook zou het, al is dat niet waarschijnlijk, hetschip van Soubise kunnen zijn, aan wien Karel I „la qualitéd'amiral des étrangers" had gegeven.

Behalve de St. George, de Swiftsure en de St. Andrewwaren er negen schepen van 300 tot 600 ton in de vloot, enverder tien „lion whelps" van 185 ton, waarvan eenige op hetschilderij zijn afgebeeld. Deze „whelps" vormden een klassevan een nieuw type, ontworpen naar de sedert kort in Duin-kerken gebouwde fregatten. In Maart 1627 waren hiervantien stuks in bouw gegeven; het waren scheepjes van 185 ton,12-14 stukken, 60 man, met drie vierkant getuigde mastenen twee dekken. Daar zij bestemd waren voor de expeditienaar Ré, zijn zij overhaast gebouwd en hebben dan ook nietvoldaan; op de terugreis in November '28 zijn er twee gezon-ken, één is afgestaan „f or a design to be practised on bya Dutchman's project", waarmede vermoedelijk CornelisDrebbels plannen voor een bijzonder soort branders of rook-schepen zijn bedoeld; een enkele heeft nog in den oorlog van1652—'54 dienst gedaan.

De vloot ligt recht voor de open baai, zoodat men, achter

1) Een schilderij van Willem van de Velde de Jonge in het Rijks-museum (no. 2471) toont de Swiftsure met de Nederlandsche vlagaan den vlaggestok, waaronder de vlag van Berkeley. Een fraaiereproductie hiervan vindt men in Biok's De Ruyter, groote uitgavep. 254, volksuitgave p. 270. In het onderschrift van de groote uitgaveleze men „Swiftsure" i.p.v. „Swifture", en „gesneuvelden admiraalBerkeley" i.p.v. „gevangen genomen admiraal Aijscue".

2) ,Sir William Monson schrijft in zijn Naval Tracts (uitgave N.R. S. IV, p. 1) dat de vice-admiraal van de vloot zijn vlag voert vanden voortop, en als eskadercommandant „in the maintop what co-loured flag he please (sic) ".

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 7

Page 126: Scans (44,78 MB)

98 EEN ENGELSCHE POGING TOT ONTZET

de Engelsche schepen, tegen de palissade aan ziet. Aanweerszijden van de opening hierin, — waarboven de torenvan de St. Barthélemy uitsteekt -- kan men vaag de daaropgerichte batterijen onderscheiden; een groot aantal Fran-sche schepen, onder den Sieur de Valancay en gecomman-deerd door een schare Maltheser ridders, wacht den aanvalaf. Geheel op den achtergrond ziet men de vijf torens van LaRochelle in 1628, van links naar rechts de Tour de la Lan-terne, de Tour de la Chaine, de Tour St. Nicolas, de St. Bar-thélemy en de Eglise St. Sauveur.

Jaarverslag Ned. Hist. Scheepvaart Museum, 1935—'36.

Page 127: Scans (44,78 MB)

VAN LA ROCHELLE IN 1628 99

BRONNEN EN LITERATUUR

R. C. Anderson, Lists of Men-of-war, 1650-1700, part. I, English ships,1649-1702. Society of Nautical Research, 1935.

W. C. L. Bronsveld, Het buitengewone gezantschap van den HeerSommelsdijk bij den koning van Frankrijk in de jaren 1625en 1626. Haarlem 1896.

John Bruce, Calendar of State Papers, Domestic Series, of the reignof Charles I, 1627-1628 en 1628-1629, London 1858-1859.

Josiah Burchett, A complete History of the most remarkable trans-actions at sea. London 1720.

H. T. Colenbrander, Korte Historiael ende Journaels Aenteyckeningedoor David Pietersz. de Vries. Linschoten Vereeniging III,1911.

Johan E. Elias, De vlootbouw in Nederland, 1596-1655. Amsterdam1933.

Evan W. H. Fyers, The story of the Machine Vessels, Mariner's Mirror1925.

S. R. Gardiner, History of England from the accession of James I tothe outbreak of the Civil War, 1603-1642, vol. VI, London1886.

S. R. Gardiner, Documents illustrating the impeachment of the Dukeof Buckingham in 1626. Camden Society, 1889.

William G. Gates, Ships of ,the British Navy. Portsmouth 1905.Jurien de la Gravière, Le siège de La Rochelle. Paris 1891.David Hannay, A short History of the Royal Navy. London 1898.Bruce S. Ingram, Three Sea Journals of Stuart Times. London 1936.G. F. James and J. J. Sutherland Shaw, Admiralty administration

and personnel, 1619-1715. Bulletin of the Institute of Histo-rical Research, vol. XIV, no. 40, 42; 1936, 1937.

Wm. Laird Clowes, The Royal Navy, vol. II. London 1898.G. E. Manwaring, The Life and Works of Sir Henry Mainwaring.

Navy Records Society, 1920.E. Meaume, Jacques Callot. Paris 1860.Pierre Mervault, Le journal des choses les plus memorables qui se

sont passées au dernier Siège de La Rochelle. Rouen 1671.(Exempt. Univ. Bibl., Nijmegen.)

H. Nasse, Jacques Callot, Meister der Graphik, Band I. Leipzig z. j.M. Oppenheim. A History of the administration of the Royal Navy

from 1609 to 1660. London 1896.M. Oppenheim, The Naval Tracts of Sir William Monson, IV. Naval

Records Society, vol. XLV, 1913.Granville Penn, Memorials of Sir William Penn. London 1833.Récit véritable de ce qui s'est passé entre M. de Soubise et M. l'Ami-

ral Hauthin (Pamflet Knuttel 3574).Charles de Ia Roncière, Histoire de la Marine fráncaise, IV. Paris

1910.J. S. Rothwell, The Rochelle expedition of 1627. United Service

Magazine 1892-1893.A. van Wurzbach, Niederl. Kunstler Lexikon, 1906.

Page 128: Scans (44,78 MB)

9. MAERTEN HARPERTSZ. TROMP EN

DE SLAG OP DE REEDE VAN DUINS 1)

September—October 1639

e

Den 2lsten October 1939 was het driehonderd Jaar geledendat een Nederlandsche oorlogsvloót, niet alleen met mede-weten, doch op uitdrukkelijken last van onze regeering, tegenhet strenge verbod en tegen den duidelijk uitgesprokenwensch van den koning van Engeland, ondanks de aan-wezigheid van een Britsche scheepsmacht, op de neutralereede van Duins een Spaansche armada aangreep en ver-sloeg. Met moderne oogen bekeken en volgens moderne op-vattingen beoordeeld, lijkt dit feit op het eerste gezicht nietanders dan een ongemeen brutale schending van de onzijdig-heid van een bevrienden staat, als een daad van agressie,waarover wij eigenlijk beter deden te zwijgen, dan haaropenlijk te herdenken; en misschien zullen zelfs enkelewankelmoedigen en voorzichtigen zich met eenige vreezeafvragen, of wij wel verstandig doen, in dezen tijd, het be-leid van onze toenmalige regeering te loven, den geestdriften den offerzin van ons volk te prijzen, en den aanvoerdervan onze navale macht, zijn onder-admiraals, zijn kapiteins

i matrozen, te eeren.Mik bekruipt deze vrees niet; ik kan alleen waardeeren en

er mij in verheugen, dat op dien 2lsten October, drie eeuwengeleden, Maerten Harpertsz. Tromp en Jan Evertsen, Wittede With en Joost Banckert, Joris van Cats eni Jan van Galen,Houtebeen en Waterdrincker, Gloeijenden Oven en Keert de

1 ) Met de volgende bladzijden heb ik slechts bedoeld de gebeur-tenissen in het Kanaal en op de reede van Duins in den nazomer van1639 te verklaren, en haar beteekenis voor ons Land te schetsen;een volledige, goed gedocumenteerde beschrijving heb ik niet willengeven. Dit laat ik gaarne over aan Dr. M. G. de Boer, die reeds in 1911in zijn „De Armada van 1639" Tromps overwinning uitvoerig be-handelde, en in 1941 een nieuw groot werk over dit onderwerp hooptte laten verschijnen.

Page 129: Scans (44,78 MB)

M. H. TROMP EN DE SLAG OP DE REEDE VAN DUINS 101

Koe, en tachtig andere commandeurs, kapiteins en schip-pers, het waagden op de reede van Duins den beroemdenAntonio de Oquendo met zijn machtige vloot aan te tasten,en hun aanval met een volkomen victorie wisten te bekro-nen. En waarom ik mij hierin verheug, en waarom ik alleenkan waardeeren, en niets meen te moeten betreuren, zal ikin de volgende bladzijden trachten duidelijk te maken. Eenoverzicht der voorgeschiedenis van Oquendo's tocht — dieuitsluitend ten doel had Spaansche troepen naar Vlaande-ren te voeren — zal hieraan echter vooraf dienen te gaan.

Zooals in iederen oorlog in veraf gelegen gewesten, wasook in den strijd van Spanje tegen de Noordelijke Neder-landen het transport van soldaten, krijgsmaterieel en geldnaar het operatie-terrein een der belangrijkste vraagstuk-ken, die voortdurend om een oplossing vroegen. Van detwee beschikbare wegen — van Spanje over zee naar Genua,en verder over land door Milaan, Savoye, Lotharingen, enhet dal van den Rijn naar Vlaanderen, 'Of den zeeweg be-westen Frankrijk, en dan door het Kanaal naar Duinkerken— was de laatste verreweg de kortste, en leek, zoo lang vooreen ingrijpen van Fransche of Engelsche oorlogsvloten nietbehoefde te worden gevreesd, de veiligste en minst kostbare.Zelfs indien Nederland in staat zou blijken een zoo sterkescheepsmacht in zee te brengen, dat deze gevaar zou kunnenopleveren voor de vloot die de troepen moest vervoeren,boden vele neutrale havens op de kusten van het Kanaaltijdelijke schuilplaatsen, waar men rustig het goede oogen-blik zou kunnen afwachten, om den tocht naar Duinkerkente vervolgen; een langdurige blokkade in alle weer en wind,zou zelfs ook voor Hollandsche en Zeeuwsche schepen nietzijn vol te houden, en met een weinig geluk, en vooral met demedewerking van loodsen en schippers uit de Vlaamschekustplaatsen, was de kans op slagen van een dergelijkeonderneming groot. Toen dan ook in 1604 Koning Jacob Ivan Engeland vrede had gesloten met Philips III van Spanje,meende deze laatste het te mogen wagen, tien koopvaardersmet 1200 soldaten over zee naar Vlaanderen te zenden, terversterking van zijn leger aldaar. Nauwelijks waren de ge-ruchten hiervan tot de Staten-Generaal doorgedrongen, ofdeze gelastten den Zeeuwschen luitenant-admiraal Willemde Soete, Heer van Haulthain, de Spaansche transportvlootop te vangen, en de landing der vijandelijke troepen te be-

Page 130: Scans (44,78 MB)

102 M. H. TROMP EN DE SLAG

letten. Den 2den en 3den Juni 1605 is dit aan Haulthain ende zijnen ten volle gelukt; dicht onder de Engelsche kust,zóó dicht dat de forten van Dover onze schepen onder vuurkonden nemen, slaagde hij er in zes schepen te veroverenof te verbranden en vier binnen Dover te jagen; de gevange-nen werden rug aan rug gebonden en in zee geworpen, enslechts een derde van het transport is ten slotte, na veelellende te hebben doorstaan, in December met allerlei kleinvaartuig uit Engeland naar Duinkerken overgestoken. Wèlheeft de Engelsche regeering tegen dezen aanval in zijn terri-toriale wateren geprotesteerd, en zijn eenige nota's hierovergewisseld, doch tot een breuk met ons land is het niet ge-komen, en het eenige belangrijke gevolg is geweest, dat, tothet sluiten van het Twaalf Jarig Bestand, de Spaansche troe-pen in de Zuidelijke Nederlanden slechts via den langen,moeilijken landweg door Noord-Italië en beoosten Frank-rijk op sterkte konden worden gehouden.

De schrik van dit gevecht voor Dover, en niet minder dievan den slag in de baai van Gibraltar, is er meer dan twintigjaar in gebleven: eerst in November 1626 zeilden 36 brigan-tijnen, met 14 compagnieën aan boord, uit Passales (op denoordkust van Spanje) met den wil naar Vlaanderen. Dezeonderneming, evenals een dergelijke in Januari van het vol-gend jaar, is ten offer gevallen aan het ruwe winterweer inde Golf van Biskaje; geen schip en geen soldaat hebbenDuinkerken bereikt, en wederom heeft Spanje voor eenigejaren afgezien van het gebruik van den zeeweg. Eerst toenin 1631, gedurende den Dertigjarigen oorlog, Zweedsche enFransche troepen den Rijn naderden en den overlandwegdreigden af te sluiten, heeft het zijn pogingen hervat en inSeptember van dat jaar liepen 15 oorlogsschepen en 11 koop-vaarders met 3500 soldaten aan boord, uit Coruna in zee, omdeze in Vlaanderen aan den wal te zetten. Ondanks de maat-regelen, door onze regeering genomen — vooral ook op aan-dringen van den Prins, die ernstig waarschuwde tegen hetgevaar van het gebruik van den , zeeweg door de Spaanschetransporten — is het den vijand gelukt in den nacht van den28sten op den 29sten October onopgemerkt onze kruiser-eskaders te passeeren, en den volgenden ochtend Duinker-ken binnen te loopen.

Na het slagen van deze onderneming van 1631 heeft Spanjetot 1637 zijn pogingen zoo goed als ieder jaar — na 1635 hier-

Page 131: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 103

toe gedwongen vooral door de oorlogsverklaring van Frank-rijk, waardoor het vervoer langs den Rijn volkomen werdbelet —,-herhaald, en steeds is het gelukt een groot aantalsoldaten, en veel geld, behouden op de Vlaamsche kust aanden wal te brengen. Meestal bestonden deze transportvlotenuit van Duinkerken afkomstige oorlogsschepen, die de in dehavens van Spanje's noordkust bevrachte koopvaarders af-haalden en verder begeleidden; en de tweevoudige taak vooronze zeemacht, de blokkade van de Vlaamsche kust en hetopvangen van den vijand op den weg daarheen, bleek iederjaar opnieuw voor onze kleine kruisereskaders te zwaar.Zóó veel schepen moesten steeds voor den dagelijkschendienst van het convooieeren van koopvaarders en de bescher-ming der visscherij worden beschikbaar gesteld, dat het nietmogelijk bleek de eskaders, die voor het stuiten der meestalonverwacht verschijnende transporten noodig waren, vol-doende op sterkte te houden; oneenigheid onder de aanvoer-ders, slechte betaling en voeding, afmattende en eentonigedienst, weinig hoop op buit, en de toenemende ontevredenstemming aan den wal over het falen onzer scheepsmacht,dit alles maakte de marine steeds minder populair en eenwijziging in de bevelvoering noodzakelijk. In 1637 verlietenin Holland de luitenant-admiraal Philips van Dorp en device-admiraal Jasper Liefhebber den dienst, en namen Maer-ten Harpertszoon Tromp en Witte de With hun plaatsen in;bij de Zeeuwsche zeemacht werd na den dood van den vice-admiraal Marinus Hollare deze vervangen door Johan Evert-sen; en op de schouders van deze drie mannen kwam thansde taak te rusten, eens voor al een einde te maken aan hetgebruik van den zeeweg door Spaansche soldaten. Hoe zijhierin, twee jaar nadat zij hun vlag hadden geheschen, zijngeslaagd, zal ik thans trachten te schetsen.

Laat mij beginnen iets te vertellen van Tromp, Witte deWith en Jan Evertsen. Achtereenvolgens geboren in April1598, Maart 1599 en Januari 1600, waren alle drie nog jongekerels, van nog geen veertig jaar oud, toen de Prins en deStaten aan hun zorg de leiding van den oorlog ter zee, noodraonze eskaders buitengaats waren geloopen, toevertrouwden.Zeker waren het zeer hooge ambten die zij de eer hadden tebekleeden. Tromp, als luitenant-admiraal van Holland, dusals plaatsvervanger van den Prins, den admiraal-generaalder Unie, was, eenmaal buiten zicht van den wal, belast methet opperbevel over de gansche navale macht van Holland

Page 132: Scans (44,78 MB)

104 M. H. TROMP EN DE SLAG

en Zeeland; Witte de With, als Tromps eerste ondergeschiktebij de leiding der schepen, die door de admiraliteiten van deMaas, van het Noorderkwartier en van Amsterdam warenuitgerust, commandeerde meestal zelfstandig een der Hol-landsche eskaders; Evertsen, hoewel slechts vice-admiraal,stond aan het hoofd der Zeeuwsche scheepsmacht, en moest,indien deze gezamenlijk optrad met die van Holland, even-eens de bevelen van Tromp volgen.

Alle drie hadden van hun prilste jeugd de zee bevaren, enals geen ander waren zij vertrouwd met de perikelen van hetzoute element, de banken voor de Vlaamsche kust, de stormenvan het Kanaal en de Noordzee, den driesten overmoed derDuinkerker kapers. Tromp, hoewel de oudste in jaren, en alsluitenant-admiraal geplaatst aan het hoofd der vloot, konechter lang niet bogen op een staat van dienst als de beideanderen. Zeker, herhaaldelijk had hij zich doen kennen alseen dapper en bekwaam kapitein, een enkele maal zelfs alseen beleidvol aanvoerder van een onzer eskaders, doch aangeen der belangrijke ondernemingen over zee van de jarenvóór 1637 had hij deelgenomen, in groote vloten had hij nietgediend, een anderen strijd dan dien tegen zeeroovers enkapers had hij nimmer gevoerd. Luitenant-admiraal PietHeyn, onder wien hij eenige maanden als vlaggekapitein hadgevaren, moge over hem als zoodanig zeer gunstig hebbengeoordeeld, met diens opvolger, Philips van Dorp, was hijmenigmaal in ernstig conflict geweest, en deze zal hem zekerniet naar voren hebben gebracht; door zijn ontslag-aanvragein 1634 en zijn weigering, in het volgend jaar, een aanstellingals vice-admiraal te aanvaarden, had hij weinig lust voor denzeedienst getoond, en als directeur van 's Lands Equipagevan de admiraliteit van de Maas zich als een lastig man doenkennen. Zelfs het diepgaand onderzoek naar zijn verdienstenals kapitein, ingesteld door den Duitschen marine-historicusDr. F. Graefe — waarvan het resultaat werd neer elegd indiens werk „De Kapiteins laren van M. H. Tromp — ver-klaart niet ten volle, waarom juist hij uitverkoren was, inonze vloot zijn vlag van de groote steng van zijn schip telaten waaien. Vermoedelijk heeft het discrediet waarin dezeemacht onder het beleid van Van Dorp was geraakt, metde dientengevolge geringe animo bij de marine te dienen, dekeuze zeer beperkt, waarbij nog kwam, dat ook de Oost- enWest-Indische Compagnieën steeds goede krachten vroegen;en zoo is misschien de verkiezing van Tromp slechts een

Page 133: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 105

„bij gebrek aan beter" geweest, ... dat evenwel niet béterhad kunnen uitvallen.

Want een geboren vlootvoogd, in de beste beteekenis vanhet woord, was Tromp. Scherp van verstand — in den krijg,en niet minder in den krijgsraad, op het slimme af —, moe-dig en doortastend, doch nimmer roekeloos; met een sterkontwikkeld verantwoordelijkheidsgevoel, zoowel tegenoverzijn meerderen als tegenover zijn minderen; zelfbewust ennooit bevreesd zijn meening te uiten, tegen wien ook; goedmenschenkenner, die zijn scheepsvolk begreep, en, met zijnwarm hart, wist en gunde wat zijn matrozen toekwam, is hij,die oorspronkelijk slechts voor één jaar was benoemd, zestienlaren lang, tot zijn dood, de van God gegeven aanvoerder vanonze oorlogsvloot geweest.

Heeft de regeering geluk gehad bij de keuze van haarluitenant-admiraal, ook dezen is het meegeloopen: bijnatwee volle jaren heeft hij gelegenheid gekregen zich in tewerken in zijn taak, zijn onderbevelhebbers te gewennenaan zijn wijze het gezag te handhaven, hun zijn wil te doenkennen; en, te wikken en te wegen, hoe den toevoer vanvijandelijke troepen eens voor al te stuiten. Al dezen tijdmoet dit probleem zijn denken hebben beheerscht; dochtoen eindelijk, den 15den September 1639, Oquendo's 67schepen opdoemden aan de kim, was voor hem het vraagstukopgelost, en zag hij den eenigen weg, die tot zijn doel zouleiden, duidelijk voor zich.

Nog een tweede vraagstuk moet hem in deze jaren vanafwachten hebben vervuld : het onvermijdelijke contact met,en de noodzakelijke medewerking van zijn vice-admiraal,Witte Corneliszoon de With. Grooter contrast, in bijkans alleopzichten, dan tusschen Tromp en De With is moeilijk denk-baar. Wat groote en verre ondernemingen, avontuurlijke enroemvolle tochten aanging, stond Tromp als een kind tegen-over zijn slechts één jaar jongeren eersten ondergeschikte.De With, die reeds driemaal de Kaap had gerond, onder Coenhad gediend en Jacatra verdedigd, de stormen van KaapHoorn over zich heen had laten gaan, de westkust vanAmerika had geplunderd, hongi-tochten in de Molukken hadgeleid, de zilvervloot had helpen veroveren, in de Oostzeekoopvaarders had geconvooieerd en in de MiddellandscheZee op Algerijnen had gekruist, moet in den beginne zijnvroegeren speelmakker uit Den Briel, die nooit anders danDuinkerksch kruit had geroken, wel onwaardig hebben ge-

Page 134: Scans (44,78 MB)

106 M. H. TROMP EN DE SLAG

keurd over hèm te commandeeren .... en dit zijn luitenant-admiraal hebben laten voelen ook. Zeker even onverschrok-ken als Tromp, was hij roekeloos waar de ander voorzichtig-heid betrachtte; tegenover Tromps goeden wil en begrip voorzijn volk, stelde hij slechts strenge eischen van tucht en sub-ordinatie, tegenover Tromps bescheidenheid eerzucht enh,eerschzucht. Is het wonder, dat deze twee geen vriendenwaren, en dat Tromp zich herhaaldelijk heeft afgevraagd,wat met dezen man te beginnen, hoe te bereiken, dat zijnvice-admiraal zou handelen in zijn geest, en hem steunenzou als zijn steun onontbeerlijk was ?

Ook Jan Evertsen, de 37-karige aanvoerder der Zeeuwschescheepsmacht, had heel wat meer ervaring van den grootenzeeoorlog dan Tromp. Reeds in 1625 had hij in twee zee-slagen, voor La Rochelle, meegevochten tegen de Hugenoten,in 1629 was het hem gelukt de thuisvarende vloot van PietHeyn in salvo te brengen, in 1631 had hij meegeholpen denSpanjaard op het Slaak te verslaan, in 1633 had hij den be-roemden Duinkerker admiraal Colaert als gevangene naarVlissingen gevoerd. Al moge het hem gehinderd hebben alsoudste vlagofficier — reeds in Februari, dus acht maandenvoor de benoeming van Tromp en De With, was hij tot vice-admiraal aangesteld — een ondergeschikte plaats te moeteninnemen, van geschillen met Tromp hoorera wij in deze jarennog niet. Wel toonde hij zich, in de krijgsraden kort voor denslag bij Duins, een lastig man, die zich maar niet aanstondsschikte in de orders van zijn luitenant-admiraal, maar ove-rigens moet Tromp gaarne met hem hebben samengewerkt,en de Zeeuwsche eskaders als een welkome versterking vanzijn scheepsmacht hebben beschouwd. Onder Evertsen dien-de de commandeur Joost Banckert, die, als aanvoerder vaneen Zeeuwsch smaldeel, veelal zelfstandig opereerde, en inSeptember 1639 krachtig zou meehelpen de vloot van Oquen-do binnen Duins te jagen.

In September 1637, eenige weken voor de benoeming vanTromp en Witte de With, was weder een groot transportSpaansche troepen in Duinkerken aan den wal gezet; entoen eind October opnieuw geruchten opdoken, dat nog vóórhet begin van den winter een tweede bezending zou volgen,liep reeds in November onze vloot onder haar nieuwe aan-voerders in zee, het Kanaal in, ten einde te trachten dezete onderscheppen.

Page 135: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 107

Dit eerste optreden van Tromp is geen succes geweest: inden nacht van den 11 den op den 12den December is het aaneen Spaansche vloot vari 38 schepen, met 5000 soldaten eneen groote lading zilver, gelukt onopgemerkt de eskaders vanTromp en De With te passeeren, en spoedig daarna in Duin-kerken binnen te vallen. Tromp vernam dit eerst den 23sten'van genoemde maand; overtuigd dat de versterking der ka-pervloot weldra een verhoogde activiteit uit de Vlaamschehavens tengevolge zou hebben, en krachtige aanvallen oponze koopvaart zouden zijn te duchten, besloot hij, ondankshet niet slagen van zijn oorspronkelijken opzet, zoo langmogelijk in zee te blijven, om ook gedurende de wintermaan-den Duinkerken te blokkeeren, en onze uit- en thuisvarendekoopvaarders veilig door het Kanaal te brengen. Wat Trompmet zijn geringe macht gedurende deze weken heeft ver-richt, de tempeesten die hij heeft afgereden, zijn jacht makenop ieder zeil dat in zicht kwam, de inlichtingen die hij in deKanaalhavens en op zee inwon, de bevelen die hij aan zijnkapiteins verstrekte, dit alles vinden wij zakelijk, maar nietminder boeiend beschreven in zijn journaal uit die dagen,dat nog steeds in het Rijksarchief te Den Haag ligt te wachtenop den geschiedschrijver, die toch ééns aan ons volk zal moe-ten laten hooren, wat Nederland aan Maerten HarpertszoonTromp is verschuldigd.

Tot Maart 1638, toen de victualieruimen en de biervatenleeg waren, de masten gebarsten, de zeilen gescheurd, en hettouwwerk vergaan, is Tromp in zee gebleven; met een ge-havende vloot, maar met een schat van ervaring, meer danhij in zijn ganschen kapiteinstijd had opgedaan, viel hij bin-nen in Hellevoetsluis, en spoedde zich naar Den Haag, omdaar bij den Prins, de Staten Generaal, de Staten van Hol-land en de admiraliteiten aan te dringen op versterking dervloot. Rusteloos trekt hij rond, door het gansche land; overalwaar hooge colleges vergaderen, waar schepen worden ge-bouwd, waar directies van werven en arsenalen zetelen,waar men versch volk kan monsteren, verschijnt de admi-raal; hij brengt verslag uit, dient voorstellen in, vraagt,bedelt, dreigt; en lederen dag teekent hij trouw in zijn jour-naal op, in hoeverre hij iets heeft bereikt 1), of, wat even

1 ) Een enkele bladzijde reeds toont duidelijk zijn stemming, endie der regeering:

Den 22 Maert van de Briel na Rotterdam gevaren, schuythuyr 23stuyver. Den 23 Maert ben ick tot Rotterdam int Collegie ter Admirali-teyt geweest, en haer versocht datse haer doch niet soude opposeren

Page 136: Scans (44,78 MB)

108 M. H. TROMP EN DE SLAG

dikwijls het geval is, dat geldgebrek het den Heeren aan denwal onmogelijk maakt, aan zijn wenschen tegemoet te ko-men. Met slechts een viertal fregatten ziet hij zijn vloot ver-sterkt, en verder krijgt hij de beschikking over eenige roei-jachten, die hij bij de aanstaande blokkade van Duinkerkenhoopt te gebruiken.

Naast dit eenigszins poover resultaat moet hij echter ma:reel een veel grooter winst hebben behaald. Even goed alswij nu, bij het lezen van zijn Journaal over de maandenMaart en April 1638, onder den indruk komen van zijn on-vermoeid streven naar uitbreiding van zijn scheepsmacht,moeten de regeering en de admiraliteit hebben gevoeld, thansover een vlootvoogd te beschikken, wien geen moeite te veelwas waar het gold het beláng van het Land; die wist wat hijwilde en die klaar vóór zich zag, hoe zijn viervoudige taak —de blokkade der Vlaamsche kust, do bescherming onzer vis-scherij, de convooieering onzer koopvaarders, en vooral hetbeletten van den toevoer van Spaansch krijgsvolk -- te ver-vullen. Dat anderhalf jaar later, toen hij Oquendo binnenDuins had gejaagd, het gansche land zich bereid toonde alzijn krachten in te spannen, schepen, volk en behoeften uitonze havens hem toestroomden, en ieder het volste vertrou-wen stelde in „Zijn Edele, den luitenant-admiraal", is zekerniet voor een gering deel te danken aan den ijver en vastenwil, in deze maanden door hem getoond.

Den Oden Mei 1638 was Tromp weder in zee, thans zonderzijn lastigen vice-admiraal, die aan den wal was gebleven omtoezicht te houden op de uitrusting van de door Tromp ver-langde schepen. Over de gebeurtenissen van dit jaar kan ikkort zijn: ten gevolge van krachtige aanvallen van Fransche

over het leveren van 2 nyeuwe en 2 oude fregatten, misgaders eenschip, deurdien dat wij hoopten, dat wy den Lande aengenamendienst daermede soude doen. Gaven tot antwoort, datmen daer nietanders tegen hadden, als datmen haer eerst het geit ter handt soudestellen. Den 24en nade middach naer den Haege gereyst, en savontsde Heer Bruynincx mitsgaders d' Heer Puyck gesproken, en verston-den uyt haer, datse int versoécken vant geit tot bétalinge van de fre-

..gatten sedert myn vertreck niet(s) , gedaen, was, deurdien Bruynincxsieck was geweest ... wagevracht van Delft in Den Hage 25 st. Den25en dito voor Syn Hoocht. geweest, alsmede voor Haer Ho. Mo.; re-monstreerde hoe dat de schepen op Hellevoetsluys lagen, dat die vande Mase seer arbeyden, die van Amsterdam hadde gestiert 28 timmer-luyden tot 5 schepen, die van Hoorn 8 tot haer 2 schepen, die vanEnchuysen 10 tirnmerluyden tot haer 3 schepen, en dat tschip vandevice-admiraal Berchem noch niet byde hand genomen was, alsmededattet sedert mijn vertreck int vorderen van 't betomen vandenyeuwe fregatten niet (s) in gedaen was ...

Page 137: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 109

eskaders op de havens van Spanje's noordkust is in 1638 geenenkel transport onder zeil gegaan, en de verrichtingen onzervloot — hoe belangrijk ook — staan buiten ons' huidig onder-werp. Ik wil alleen vermelden dat op het eind van het jaar,toen,Tromp zich voor Duinkerken had laten vervangen doorDe With, een klacht van eenige kapiteins over hun vice-admiraal aanleiding heeft gegeven tot een langdurig, pijnlijkproces tegen den laatste, waarbij ten slotte deze „vrij en in-nocent" werd verklaard, doch dat de verhouding tusschende hoofden der vloot nog slechter heeft gemaakt dan zijreeds was.

Het uitblijven van versterkingen in 16,38 voor het Spaan-sche leger in Vlaanderen, de groote verliezen die de vijandgedurende dat jaar te land had geleden, en het verloop vanden Dertigjarigen oorlog — waardoor de weg van Genuaover land naar de Zuidelijke Nederlanden voor alle troepen-vervoer was gesloten — schonken in den winter van '38 op'39 aan onze regeering de overtuiging, dat in het komendejaar weder een transportvloot in het Kanaal zou verschijnen;en inderdaad kwamen weldra betrouwbare berichten, uitDuinkerken zoowel als uit Spanje, deze meening bevestigen.In de Vlaamsche havens en in die op de noordkust van Spanjewerden schepen en troepen samengetrokken, en, al mogemen hier te lande den opzet van den vijand niet ten vollehebben doorzien, toch begreep men dat het allereerst nood-zakelijk was het uitloepen van de Duinkerker vloot te be-letten.

Inderdaad lagen de bedoelingen van den Spaanschen ko-ning niet voor de hand. Ten einde een dreigenden Fránscheninval in de noordelijke provincies van Spanje te kunnen af-slaan, en hiertoe niet over voldoende beproefde soldaten be-schikkende, had Philips IV uit Vlaanderen 5000 Waalscheveteranen opontboden; in den tusschentijd zouden in Spanjeuit de bevolking 12000 recruten worden gelicht, en deze,mede onder geleide der Duinkerker schepen die de Walenhadden overgevoerd, naar Vlaanderen worden getranspor-teerd. Eenmaal daar behouden aangekomen, en dus vrij vanalle verzoeking te deserteeren, konden zij in de Vlaamsehegarnizoenen en legerkampen tot bruikbare soldaten wordengehard en gedrild voor den oorlog in Brabant en Noord-Frankrijk.

De omstandigheden leken gunstig voor het slagen van dit

Page 138: Scans (44,78 MB)

110 M. H. TROMP EN DE SLAG

krijgsplan. Herhaaldelijk hadden in de laatste jaren Duin-kerker vloten onze blokkade van die haven gebroken; endat, indien hiertoe de lange donkere nachten van de eerstemaanden van het jaar werden gebruikt, op een bezeildenwind werd gewacht, en de leiding in bekwame handen wasgelegd, dit ook thans zou kunnen gelukken, was wel te voor-zien. Gedurende de winterpauze van den landoorlog stondgenoeg Waalsch krijgsvolk steeds ter beschikking, en zoohad men alle recht op een goeden afloop van dit eerste ge-deelte van het programma te vertrouwen.

Het tweede gedeelte, de tocht van Spanje naar Vlaande-ren, bood meer moeilijkheden, vooral doordat men hiervoorniet tot den volgenden winter kon wachten: te vaak reedshadden laat in het najaar de stormen van den AtlantischenOceaan de zwaar geladen en met onbevaren volk bemandetransportschepen naar hun havens teruggejaagd, en lang konVlaanderen niet van troepen blijven ontbloot. Bij het vertrekuit de Spaansche havens, en zeker in de Golf van Biskaje,dreigden aanvallen door Fransche eskaders; in het Kanaalmoest men rekenen op krachtige pogingen van Franschenen Nederlanders beiden, om het transport te onderscheppen.Toch behoefde men geenszins aan een goeden afloop te wan-hopen. De overzee-verbinding met Genua was opgegeven, ende Spaansche oorlogsschepen uit de Middellandsche Zee kon-den worden teruggeroepen om de troepen te begeleiden; eenaantal galjoenen, die een zilvervloot in salvo moesten bren-gen, was op komst uit de West, en kon voor hetzelfde doelworden gebruikt; en zoo zou het mogelijk zijn, mèt de Duin-kerker schepen, een macht bijeen te brengen, die gemakke-lijk in staat zou zijn, iederen tegenstand af te slaan. Boven-dien, de houding van Engeland was welwillender dan zij ooitin de laatste jaren was geweest; in het uiterste geval kondendaar de soldaten aan den wal worden gezet en dan geleidelijkaan naar Vlaanderen worden verscheept.

Met hoe juisten blik dit grootsche plan is opgezet, heeft deuitkomst bewezen: den 12den Maart 1639 heeft de Duinker-ker vloot, mèt het transport Waalsche veteranen, ongehin-derd onze blokkade weten te breken, en is daarna behoudenin Spanje aangekomen; in den nacht van den 2lsten op den22sten September zijn 3500 soldaten in veertien schepen alshet ware onder de oogen van Tromp van de reede van Duinsgezeild en naar Duinkerken overgestoken, en dáár, zij hetdan uitgeput en gedemoraliseerd, veilig aan wal gezet, na

Page 139: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 111

enkele maanden door nog eens eenige duizenden gevolgd.Voor driekwart is dan ook de onderneming van Philips IVgeslaagd; de prijs echter die hiervoor is betaald, is hooggeweest, voor Spanje té hoog; zóó volkomen is de begelei-dende scheepsmacht op den 2lsten October door Tromp ver-slagen, dat niet alleen Spanje voor goed heeft afgezien vanhet gebruik van den weg over zee voor het vervoer van zijntroepen, doch dat tevens zijn rol als groote zeemogendheideens voor al was uitgespeeld. Ik kom hierop straks uitvoe-riger terug.

Zooals ik reeds vertelde, was in Januari 1639 onze règee-ring, zooal niet geheel op de hoogte van den ganschen om-vang der Spaansche plannen, zich toch wel bewust dat inDuinkerken een vloot werd uitgerust om naar Spanje tevertrekken. Toen Tromp, die van den 9den Januari af in zeewas, nog vóór het einde van de maand positieve orders ont-ving het uitloopen hiervan te beletten, concentreerde hij zijnscheepsmacht op de Vlaamsche kust, en bezette alle vaar-waters, door welke de vijand zou kunnen ontsnappen. DeDuinkerkers hebben zich hierdoor echter niet laten afschrik-ken; vroeg in den ochtend van den 18den Februari zeildenzij uit de haven, Tromp tegemoet, vast besloten zich eendoortocht te banen. Het is dien dag geweest, dat Tromp zijneerste groote overwinning heeft behaald, en zijn gaven alsaanvoerder heeft getoond; zware verliezen aan schepen envolk hebben den vijand gedwongen zijn voornemens op tegeven, en vóór het vallen van den avond lag het Duinkerkereskader weder onder de wallen van zijn stad. Ook vele vanTromps schepen waren echter geducht gehavend, en ook hijheeft zich genoodzaakt gezien, en zich gerechtigd geacht,de kust van Vlaanderen te verlaten, en koers te zetten naarhet vaderland. Den 24sten bracht hij rapport uit in de ver-gadering der Staten-Generaal; hij, Banckert en hun twaalfkapiteins -- De With noch Evertsen waren tegenwoordiggeweest in den slag -- zijn met gouden kettingen en me-dailles beloond, en alom in den lande zijn hun verdienstengeprezen; de goede naam onzer marine was weder hersteld,en alle dreigende gevaren leken voorloopig geweken.

Ik geloof, dat Tromp zelf niet zoo optimistisch is geweest,en dat een overwinning, die eindigde met de noodzaak deblokkade op te geven, hem niet heeft voldaan. De hem den

Page 140: Scans (44,78 MB)

112 M. H. TROMP EN DE SLAG

25sten Februari in de Staten van Holland gebrachte dank,„soo voor syne mannelijcke couragie als goet beleyt in devoorsz. rescontre ghepleecht" zal hij met gratie hebben aan-vaard; hij zal welwillend geglimlacht hebben bij der Staten„aenmaninghe met ghelijcke vigeur daer in te willen conti-nueren"; doch nog vóór men repte van de duizend gulden diede hem verleende ketting en medaille beide waard zoudenmoeten zijn, verhief hij zich van zijn zetel, en verklaarde,„dat hij afkeerigh en verdrietigh soude werden van soo be-kommerlijcken bedieninge", indien men hem niet terstondmeer schepen, meer jachten en meer fregatten ter beschik-king stelde, en „promptelijck soo veel schepen veerdich sou-de maecken, om na de kust van Vlaenderen gedepescheertte werden, omme den vyandt geen oorsaecke te geven, dat bydenselve gesegt mochte werden, de onse geweecken, endede Zee voor hem gelaten te hebben". En als hij den 13denMaart nog steeds voor Hellevoetsluis ligt te wachten op ver-sterking van zijn vloot, schrijft hij nogmaals aan Hun Hoog-' mogenden „niét te sullen manqueren het beste te doen tendienste van den-Lande, doch wenste wel, wat meer schepenbij ons hadde; soude datelijck den vijandt voor den neus gaenleggen, 't welck voor eerst door manquement van schepenmoet naer gelaten werden". Hij kan toen nog niet hebbengeweten, dat juist den nacht te , voren de Duinkerker' vloot,oorlogs- en transportschepen, ongehinderd in zee was ge-stoken, en de reis naar Spanje had aanvaard.

Uiteraard heeft vooral Tromp het bericht hiervan als eenjobstijding ontvangen. Voor niets had hij wekenlang,. indonkere stormachtige nachten tusschen de gevaarlijkeVlaamsche banken, Duinkerken geblokkeerd; voor nietshadden tallooze Hollanders en Zeeuwen hun leven gelatenen lagen de hospitalen vol gewondén en verminkten; enzelfs zijn benoeming, door den koning van Frankrijk, totridder in de orde van St. Michel, en de derde gouden keten,die De Richelieu hem als blijk van persoonlijke waardeeringhad toegezonden, hebben deze teleurstelling niet kunnengoed maken. Toch'heef t Tromp, hoe bitter ook gestemd, zijnvlag niet neergehaald; steeds krachtiger bleef hij aandrin-gen op versterking van zijn scheepsmacht, opdat hij in staatzoude zijn de nu zeker spoedig te verwachten transportvlootte onderscheppen.

In Spanje was intusschen de voorbereiding van het tweede

Page 141: Scans (44,78 MB)

Maerten Harpertsz. Tromp. Olieverfschilderij door Jan Lievens. —Rijksmuseum, Amsterdam

Page 142: Scans (44,78 MB)
Page 143: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 113

gedeelte van het plan, het groote transport naar het Noorden,in vollen gang. De geringe lust der Spanjaarden in dienst tetreden en zich te laten inschepen om in het ver afgelegenVlaanderen als soldaat te worden gebruikt, dwong echter deregeering tot de meest drastische maatregelen. De ervaringhad geleerd, dat alleen gezonde, krachtige jonge mannen be-stand waren tegen de ontberingen van den krijg in de Zuide-lijke Nederlanden; daarom, in plaats van werkeloozen, bede-laars en misdadigers voor den dienst te pressen, zocht menvooral onder de handwerkslieden uit de steden en de boerenvan het land, en sleepte 18.000 vreedzame burgers, die nietdoor de vlucht of door de betaling van een losgeld haddenweten te ontkomen, dikwijls in ketenen gesloten en als veevoortgedreven, naar de havens van inscheping. Een der Por-tugeesche regimentscommandanten, die met bloedend hartde ellende en kommer van deze ongelukkigen heeft aange-zien, heeft ons hierover bijzonderheden medegedeeld, diealle beschrijving tarten; nog vóór deze stakkerds aan boordkonden worden gebracht, waren reeds duizenden door ver-driet, honger en ziekte omgekomen; en dat de rest eenigemaanden later, in de gevechten in het Kanaal en op de reedevan Duins, als soldaat zich volkomen onbruikbaar toonde,en alleen bedacht was het veege lijf te redden, is niet te ver-wonderen. Reeds vóór het vertrek was, indien het tot eenzeeslag zou komen, het lot der transportvloot beslist.

Toen reeds een groot aantal galjoenen in La Coruna enFerrol, op de noordwestkust van Spanje, ten anker lag, en eengedeelte der troepen was geëmbarkeerd, heeft een Franschescheepsmacht gedurende eenige weken van Juli de havensgeblokkeerd, en verschillende malen getracht, doch tever-geefs, de Spaansche schepen te vernielen. Wel hebben deFranschen, tengevolge van stormweer, zich genoodzaakt ge-zien spoedig de kust weder te verlaten, doch de gevaren, diedreigden zoodra men in zee zou zijn gestoken, werden doordeze onderneming den matrozen en soldaten duidelijk vooroogen gesteld, en hebben hun angst en tegenzin nog ver-meerderd; in het besluit der regeering, den tocht voortgangte doen hebben, is echter door deze Fransche demonstratiegeen verandering gebracht.

Nadat de kust weer schoon was, heeft men nog geruimentijd moeten wachten voor men in zee kon steken; eerst den22sten Augustus ankerden de schepen uit de MiddellandscheZee, onder bevel van don Antonio de Oquendo voor La Co-

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 8

Page 144: Scans (44,78 MB)

114 M. H. TROMP EN DE SLAG

runa, en konden de laatste maatregelen worden getroffen.Ten gevolge van de zeer ingewikkelde organisatie der Spaan-sche marine — waarbij niet alleen de drie koninkrijkenCastilië, Aragon en Portugal en de zeesteden Napels enDuinkerken, maar ook sommige provincies eigen eskadersonder eigen vlagofficieren beheerden en in zee zonden, endie niet zoo heel veel verschilde van óns stelsel van vijf ad-miraliteiten -- boden de regeling van het opperbevel, en deindeeling van en de bevelvoering over de eskaders en smal-deelen groote moeilijkheden; eerst na langdurige besprekin-gen hebben de vele vlagofficieren er in toegestemd Oquendoals oppersten vlootvoogd te erkennen, en kon deze eindelijkeen onderverdeeling der gansche scheepsmacht vaststellen.

Behalve het merkwaardige feit, dat niet de koning, dochde eskadercommandanten een opperbevelhebber aanwezen,blijkt uit een, ons door een der deelnemers aan deze beraad-slagingen nagelaten verslag, dat de regeering uitdrukkelijkorder heeft gegeven, bij een ontmoeting in het Kanaal meteen Fransche of Nederlandsche vloot, te trachten deze te ver-nietigen, „desnoods in de Engelsche havens, al was Enge-land ook een bevriende mogendheid en al moest er wiensneutraliteit ook voor worden geschonden; het hoogste belangvan den Staat eischte zulks op dit oogenblik". Weliswaarhebben de Staten-Generaal en Tromp deze order niet ge-kend, en rechtvaardigt zij tegenover Engeland onzen aanvalop de reede van Duins geenszins, doch dit doet zij wel,achteraf beschouwd, tegenover Spanje, en weerlegt alleklachten van dit land, over onze schending van Engelandsonzijdigheid.

Ik vertelde vroeger een en ander over de aanvoerders vanonze vloot, over Tromp, Evertsen en De With; daarom thanseen enkel woord over don Antonio de Oquendo, den leiderder Spaansche onderneming; de veelal lange namen en titelszijner onderbevelhebbers zal ik den lezer besparen. Oquendowas in 1577 geboren, en dus meer dan twintig jaar ouder danTromp; sinds zijn 16de jaar had hij de zee bevaren, en menig-maal in Oost en West de eskaders en vloten van zijn koninggecommandeerd. Hij had het bevel gevoerd in den bloedigenzeeslag van den 12den September 1631, op de kust van Bra-zilië, waarin onze admiraal Adriaen Pater, nadat zijn schipin brand was geschoten, liever dan te trachten zich zwem-mend te redden, zwaar geharnast, in een Nederlandschevlag gewikkeld, over boortil. was gesprongen en verdronken.

Page 145: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 115

Behalve in dezen strijd, had Oquendo bij zijn mislukte po-gingen Pernambuco te heroveren, de Nederlanders als hard-nekkige tegenstanders leeren kennen; overtuigd echter vande veel grooter macht van zijn vloot, dan die welke de Hol-landers en Zeeuwen hem tegemoet konden zenden, is hij volvertrouwen den 27sten Augustus uit La Coruna in zee ge-loopen, en heeft hij gaarne, zoodra de onzen in zicht kwamen,den strijd aanvaard. Aan zijn persoonlijken moed mag nietworden getwijfeld; in hoeverre zijn beleid heeft gefaald, zul-len wij eerst later zien.

De vloot waarmede Oquendo in zee stak bestond uit 75zeilen, waaronder ongeveer 45 oorlogsschepen; de 30 overigewaren Engelsche, Bretonsche, Hollandsehe en Hamburgergehuurde of in beslag genomen bewapende koopvaarders,die voornamelijk voor troepenvervoer dienden; acht hier-van hebben zich terstond van de vlag afgescheiden en zijnop eigen gelegenheid naar Plymouth gezeild en hebben daar1800 soldaten behouden aán wal gezet.

Slechts twee der oorlogsschepen waren, voor hun tijd,ware zeekasteelen: de Portugeesche „Santa Teresa", en de„Santiago", waarop de vlag van Oquendo woei; beider bat-terij telde meer dan zestig stukken; die der overige galjoe-nen twintig tot veertig. Een tiental zal wel sterker bewapendzijn geweest dan de meeste van onze schepen, doch over hetalgemeen was het verschil niet zóó groot als veelal wordtaangenomen.

De meeste Spaansche schepen waren overbemand: terwijlTromp voor de bediening van de 57 kanonnen van zijn„Aemilia" over 240 matrozen en soldaten kon beschikken,waren .tegen de duizend man ingescheept op de „Santiago"en de „Teresa"; de groote verliezen aan volk, èn in den ge-schutstrijd bij iederen treffer, èn tengevolge van zinken ofverbranden van het schip, zijn vooral hieraan toe te schrij-ven. Nauwkeurige opgaven ontbreken, doch de vaste be-manning heeft minstens 8000 schepelingen bedragen, en hetaantal over te voeren soldaten minstens 13000; een zeer be-trouwbare Portugeesche bron deelt mede, dat bij het vertrekuit La Coruna dagelijks 25000 rantsoenen werden uitgedeeld;de getallen die ik noemde zijn dus zeker niet te groot.

Over Tromps verrichtingen in het Kanaal gedurende denzomer van 1639, van den 29sten April tot den 15den Sep-

Page 146: Scans (44,78 MB)

116 M. H. TROMP EN DE SLAG

tember -- toen hij zicht kreeg van Oquendo's schepen — zalik kort zijn. Niet dat gegevens hierover ontbreken of dat hetniet interessant zou zijn te vernemen welke maatregelen onzevlootvoogd in deze maanden trof, opdat het ditmaal zoosterke Spaansche troepentransport hem niet zou kunnenontgaan, doch ik zou te uitvoerig worden. Laat mij er medevolstaan met te zeggen, dat Tromps Journaal — het is ge-lukkig bewaard gebleven, en L'Honoré Naber liet het, voorhet jaar 1639, afdrukken — dag in dag uit, getuigenis aflegtvan zijn zorg, zijn zeemanschap en zijn organisatorischegaven; dat ieder schip dat in die maanden het Kanaal be-voer werd aangehouden en gevisiteerd, en dat hij dendienst van zijn „spions", zijn jachten en adviesbooten, zoo-danig regelde, dat hij voortdurend op de hoogte was van debewegingen niet alleen van den te verwachten vijand, dochook van die der Fransche en Engelsche oorlogseskaders, diein de nabijheid kruisten. Vooral de herhaalde visitatie vanvreemde koopvaarders heeft de Engelsche regeering geduchtgeërgerd, doch gedekt door duidelijke orders van zijn Mees-ters aan den wal, is Tromp doorgegaan met zijn onderzoek,en is hij er ook een maal in geslaagd, drie Engelsche schepenmet meer dan 1000 Spaansche soldaten aan boord, van hunlading te ontlasten, en deze, daar een besmettelijke ziekteonder hen heerschte, op de Fransche kust aan den wal te zet-ten. Van bijzonder belang is dit feit uiteraard niet, doch dewijze waarop het beschreven werd (in een brief welken ikvond afgebeeld op een stilleven van den schilder AntoniusLeemans in het Kunsthistorisch Instituut te Utrecht) is temerkwaardig, om hier niet te worden vermeld. Deze, metgroote zorg geschilderde brief, luidt dan als volgt:

Myn Heer,

So terstont krijge ick hier on-getwijf f gilde tijdinghuyt het schrijven van den Admirael Tromp selfs, in datoden 29 Junij, alsdat hy den voorgaenden dagh, nament-lick den acht- en twintichsten, siende aen-komen drieEnghelse schepen, heeft denselven geboden om te stry-cken; die sulcks weygerende, soo heeft hy haer doenblincken de tanden van Emilia (het vlaggeschip van ,Tromp), dewelcke sodanigen schrick causeerden, datsy terstont in onmacht ende flaeuwigheyt zyn gevallen.Den Admiraal sulcx siende, heeft, als een goet Medicus,

Page 147: Scans (44,78 MB)

QP DE REEDE VAN DUINS 117

haer sieckte laeten visiteren, ende bevonden, dat sij denbuyck vol Spanjaerden hadden, menende daer van bin-nen Duynkercken in de kraem te leggen.

Mater de boven-gemelde schrick heeft een misgeboor-te gecauseert, ende Nebbe alsoo, op zee, aen de wereltgebracht tien hondert en seventich Spanjaerden, diede Hollantse Vroet-wijf s ende Bakermoeren hebben ter-stont also inde luyren gebonden, datse haest bequaemsullen sijn Rotterdams bier of water te drincken, wor-dende alle uyre alhier verwacht, Vale.

Rotterdam, dezen 2 Julij 1639.

Ook in de journalen van Tromp en De With vinden wij ditvoorval beschreven; de toon is daar echter zakelijker.

Tromps niet genoeg te loven beleid in dezen zomer is be-loond: op den namiddag van den 15den September kruisen-de met dertien schepen nabij Bevesier, op de Engelsche zuid-kust tusschen Wight en de Duins, kreeg hij, te loevert op,zicht van de Spaansche armada, die, nauw aaneengesloten,met een westenwind het Kanaal afvoer, met den wil naarDuinkerken. Terwijl hij zelf koers zette naar den vijand omhet contact met dezen piet te verliezen, zond hij een zijnerschepen naar de Hoofden, (zoo heet het vaarwater tusschenDover en Calais), ten einde zijn vice-admiraal De With —die met vijf schepen zich bij de Singels bevond —, en zijncommandeur Banckert — die met twaalf zeilen de Vlaam-sche kust blokkeerde —, te waarschuwen, om dan gezamen-lijk „de Vloot te stuijten ende op avantagie aen te tasten".

Den volgenden ochtend, met zuidoosterzon, d.i. om negenuur, meldde De With zich met zijn eskader bij de vlag vanTromp; na een korten krijgsraad met alle zeventien kapi-teins, waarin men eenstemmig besloot den strijd te wagen,legde men zijn schepen hoog aan den wind, en zeilde, inkiellinie, dicht aaneengesloten, den vijand tegemoet.

Noch over het gesprokene in den krijgsraad, noch overhet tactisch verloop van het nu gevolgde gevecht, zal ik hieruitweiden; het bloote feit dat men tot den aanval is overge-gaan, zegt m.i. genoeg. Het dezen 16den September genomenbesluit zie ik als een der belangrijkste gebeurtenissen uit denzeeoorlog tegen Spanje in de jaren tusschen het einde vanhet Bestand en den Vrede van Munster: Tromp, De With enzeventien Nederlandsche kapiteins meenden allen, zonder

Page 148: Scans (44,78 MB)

118 M. H. TROMP EN DE SLAG

uitzondering, dat de eed aan hun Land hen dwong den vij-and, hoe machtig ook, te stuiten; zij wikten en wogen hunkansen niet, zij vroegen slechts wat hun plicht gebood. DePrins en de Staten-Generaal hadden gelast dat het Spaan-sche leger in Vlaanderen niet opnieuw mocht worden ver-sterkt; en al zou de strijd worden gevoerd één tegen drie, hijmoest worden gewaagd, de Spanjaard en de Duinkerkermoesten beseffen, dat een einde was gekomen aan het, slappebewind van een Philips van Dorp, en dat de geest, die in1607 bij Gibraltar Heemskerck en de zijnen had bezield,'weder heerschte op onze vloot.

Dit doel is ten volle bereikt. Na zes uren van hard vechtenhad de armada zooveel schade opgeloopen, dat Oquendo be-sloot, alvorens zijn tocht naar Duinkerken te vervolgen, eerstbij te draaien onder den Engelschen wal om zijn schepen terepareeren; en toen, na een dag van windstilte, in den nachtvan den 17den op den 18den September Tromp weder totden aanval overging, den volgenden ochtend Banckert zichbij de vlag had gevoegd, en ook gedurende den ganschen18den September de strijd bleef woeden, zag Oquendo geenanderen uitweg, dan een schuilplaats te zoeken op de neu-trale Engelsche reede van Duins. Met een geheel in wanordegeraakte vloot, voortdurend bestookt door het geschut vanmeer dan vijf en twintig Hollandsche en Zeeuwsche schepen,heeft hij zich niet durven wagen in de moeilijke, gevaarlijkevaarwaters tusschen de zoo beruchte Vlaamsche banken;liever dan de kans te loopen zijn schepen te zien stranden opde gronden van de Rateling, de Breebanck, de Vuijlbaert ofde Braeck, zette hij koers om de Noord, en liet, afgemat enafgevochten, zijn ankers vallen in de Duins.

Tromp is den Spanjaard niet naar de Duins gevolgd; reedsom 4 uur 's middags had hij wegens gebrek aan kruit --- zóóleeg waren zijn kruitkamers, dat hij tijdens het gevecht viervaten van een zijner (kapiteins had moeten leenera — denstrijd moeten staken, en was hij naar Calais gezeild, om daarzijn voorraden aan te vullen. Zeker mocht hij tevreden zijnover den voorloopigen uitslag van zijn aanval op Oquendo;dat hij den volgenden ochtend, na 28000 pond kruit en 2000kogels over zijn schepen te hebben, verdeeld, terstond zeilzette en reeds om 2 uur 's middags in de Duins ankerde, be-wijst wel dat hij zijn taak nog geenszins als volbracht be-schouwde, en méér hoopte te bereiken.

Ook dit besluit valt niet genoeg te loven. In plaats Tan

Page 149: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 119

naar de Maas te loopen om daar te repareeren en kruit, scherpen victualie te laden, en zich als den overwinnaar van eendrievoudige overmacht door de Rotterdammers te laten be-jubelen — wat alles zeer menschelijk zou zijn geweest —zond Tromp zijn vice-admiraal met diens geheel ontram-poneerd schip en een prijs naar Hellevoetsluis, om verslaguit te brengen . en op versterking van zijn vloot aan te drin-gen; alleen bedacht op de totale vernietiging van de als hetware hem in den schoot gevallen prooi begreep hij deze nietuit het gezicht te mogen verliezen, wilde hij zijn reeds zoogezegend werk voltooien. Duidelijk heeft hij zijn Meestersaan den wal willen toonen, dat voor hem politieke bezwarentegen een aanval op welke reede, hoe neutraal ook, niet tel-den, en dat hij althans het onverantwoord achtte deze ge-legenheid, den erfvijand een doodelijken slag toe te brengen,zich te laten ontgaan.

Bij zijn komst in de Duins is Tromp zeer correct opgetre-den. Het verzoek van den Engelschen admiraal Penington(die met een Britsch eskader eveneens ter reede lag) om geenvlaggen te voeren — ook de Spanjaarden hadden zich, onderheftig protest, hieraan moeten onderwerpen — heeft hij ter-stond ingewilligd, en hij heeft zijn vloot laten ankeren op deplaats, die de Engelschen hem aanwezen, bezuiden de Spaan-sche scheepsmacht. Wel wees hij er op, dat zoodoende devijand gelegenhéid zou krijgen door den noordelijken uit-gang van de Duins te ontsnappen, doch toen Penington hemverzekerde, dat dit niet zou geschieden, heeft Tromp hier-mede genoegen genomen. Van plan zijnde, alvorens tot eenaanval over te gaan, hieromtrent eerst de orders van zijnregeering af te wachten, antwoordde hij Penington op eendesbetreffende vraag, „dat sij 't selvige voor als noch nietwaren geresolveert te doen", een antwoord waarmede deEngelsche admiraal, die fel anti-papist was en den Neder-landers gunstig gezind, zich tevreden toonde, te meer omdathij er op rekende, zooals hij Tromp mededeelde, dat Oquendona vijf of zes dagen wel in zee zou loopen, daar volgens debestaande verdragen slechts zeven of acht Spaansche sche-pen tegelijk op een Engelsche reede mochten vertoeven. Hoe-wel een enkele maal zakelijke meeningsverschillen de goedeverstandhouding tusschen Tromp en Penington hebben be-dreigd, heeft hun tactvol optreden -- vooral Tromp heeft zichals een slim en handig diplomaat doen kennen — ernstigemoeilijkheden tusschen beide admiraals weten te voorkomen.

Page 150: Scans (44,78 MB)

120 M. H. TROMP EN DE SLAG

Het eerste punt van wrijving deed zich reeds zeer spoedigvoor. In den nacht van den 2lsten op den 22sten Septemberzijn veertien der kleinere schepen van Oquendo's vloot, metdrie a vier duizend soldaten en een groot bedrag aan zilveraan boord, door den noordelijken uitgang van de Duins naarbuiten geloopen, en den volgenden dag behouden in Duin-kerken aangekomen. Natuurlijk heeft Tromp terstond ge-protesteerd, èn bij Penington èn door middel van onzengezant, bij de Engelsche regeering; wel wetende dat gedanezaken toch geen keer nemen, heeft hij het echter niet opharen én snaren gezet, en, liever dan de over het algemeenwelwillende houding der Engelschen te bederven, zijn klachtover deze schending van de overeenkomst met Peningtonlaten rusten, om deze later, als hij zijn toezeggingen nietzou kunnen gestand doen, als een zeer geldig excuus te kun-nen aanvoeren. Intusschen had hij met zijn protest bereikt,dat Penington hem toestond zijn schepen naar believen overde reede te verdeeles, zoodat hij nu ook den noordelijkenuitgang kon afsluiten.

In Nederland had men zich niet alleen uitermate yerheugdin het resultaat van de gevechten van den 16den en 18denSeptember, maar tevens Tromps besluit den vijand naar deDuins te volgen en naast hem te ankeren, op de juiste waar-de geschat. Reeds den 2lsten maanden de Staten-Generaalhem aan, in een geheimen brief, in zijn „mannelijke couragiete willen continueren"; gelastten hem geen „aenschou tenemen op de Havenen, Reden ofte Bayen van de Conink-rijken" waar Oquendo zich mocht bevinden, en machtigdenhem, in geval „eenige Franschen, Engelschen, Schotten,Sweedtschen, Deenschen, Poolschen of Oosterlingen" hemin zijn werk zouden willen belemmeren, zich ook „tegen devoorzegde Natien met de wapenen te defenderen". Uiteraardhebben de Hoog Mogenden geen oogenblik verondersteld datSchotten of Polen zich in de Duins tegen de onzen zoudenkeeren, en met deze lange lijst van eventueele tegenstandersalleen willen uitdrukken, dat men geenszins tegen de Engel-schen in het bijzonder was gekant, doch dat men aan ieder,van welke nationaliteit ook, het recht ontzegde zich met ditzuiver Nederlandsch-Spaansche conflict te bemoeien.

Nadat men Tromp niet alleen gemachtigd, maar zelfs ge-last had, zoodra hij zich sterk genoeg voelde, den vijandaan te grijpen, heeft men alles in het werk gesteld om hemde noodige middelen hiertoe te verstrekken. Zelden hebben

Page 151: Scans (44,78 MB)

li ^^^^^^

life ^\^\ vi r

^IB

II ^/ / / \ VvX^^^^fe^/ ^^T#^^^^/GW%

, \/»™«na/ y^9^^"' ^/ .A^/Z/ 4 II

11^ / \ \ \/\ \, /i^fJ^^'J^^^^^ sndnr > a A V H D S ™ -ipfyijn'fi> ipoo/w/rvfw <»pw/u»}> 11

I /T xi/r\/rv vi M/r \ ^ "'J^^^ \ \ o * H J. v i ^www^v^^/w^?** | III / / \/ \ n^wV^W^ ^f*^ j£g»82a^ VHIVl 3THJ, HT TT J ' n* a / I

Page 152: Scans (44,78 MB)
Page 153: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 121

onze admiraliteiten, de groote handelscompagnieën en hetgansche volk zulk een ijver en eensgezindheid getoond als inde nu volgende weken. „De schepen schenen niet met Men-schenhanden ghemaeckt, maer uyt den Hemel te regenen.De Kaeyen, Havens en Scheepstimmerwerven woelden enkrioelden van nieuwe toerustinghen te water en ten oorlogh.Het scheen niet, dat men van alle kanten Schepen timmer-de, maer ofte van zelfs groeyden" zegt Van Baerle in zijnberoemde „Oratie over de Zee-Strijdt", die hij den 13den vanSlachtmaand 1639 uitsprak in de Doorluchtige School teAmsterdam; en, voortgaande, vertelde hij: „Ghy ziet gheenopbod van Maetroosen, maer haer van zelfs in de schepenvallen. Elk docht daer zijmen Capiteyn te vinden, daer Trompwas; orden van vechten t' ontfangen, daer Tromp was; buytte halen, daer Tromp was. Zoo groot een aenzien had dezeZeeheldt, dat elck zich de victory toeschreef, daer hij slechtstegenwoordigh was".

Nuchter, minder hoogdravend dan de geleerde Van Baerle,somt het journaal van Tromp de schepen op, die van den27sten September af, zijn vloot kwamen versterken. Behalveover Witte de With en Jan Evertsen, die met smaldeelen uitde Maas en Zeeland zich bij de vlag kwamen voegen, hoorenwij dan voor het eerst den naam noemen van den comman-deur Cornelis Jol, dien Scheveninger, die, onder den bijnaamHoutebeen — of op zijn Spaansch Pie de Palo —, herhaalde-lijk zóóveel schrik gebracht had onder 's vijands vloten in deCaraïbische zee, dat de dichter van hem zong: „Het klotsenvan zijn stelt dreunt Aragon in d'ooren gelyk een donder-slagh"; of dien van den kapitein Johan van Galen, die veer-tien Jaar later, als bevelhebber over ons eskader in de Mid-dellandsche Zee, zijn overwinning op een Engelsche vlootmet den dood moest bekoopen, en een marmeren praalgrafin de Nieuwe Kerk in Amsterdam werd waardig gekeurd.

Meer namen van de commandeurs en kapiteins die, volvertrouwen op de overwinning, op eer en op buit, in die we-ken naar de Duins liepen, wil ik niet noemen; alle vindt menvermeld in het Journaal van Tromp en in de pamfletten uitdien tijd; doch eerst de Engelsche marine-historicus C. R.Boxer richtte voor hen een eere-zuil op in zijn prachtig, inNederland zoo weinig gelezen werk, „Tromp's Journal of1639", door daarin — en hij deed dat vol oprechte bewonde-ring voor wat de Nederlanders in den zomer van 1639 op zeeverrichtten, en zonder zich verontwaardigd te toonera over

Page 154: Scans (44,78 MB)

122 M. H. TROMP EN DE SLAG

de beleediging den Engelschen koning aangedaan -- velepersoonlijke bijzonderheden over hen mede te deelen.

Ik heb de duidelijke orders van de Staten-Generaal aanTromp genoemd; thans een enkel woord over de houding vanden Engelschen koning tegenover de vloot van Oquendo. Opeen verzoek van dezen laatste om zijn munitie-voorraden temogen aanvullen uit de Engelsche arsenalen, eischte de ko-ning allereerst £ 5000 voor zich persoonlijk, £ 1000 voor zijnchef der artillerie, en verder een abnormaal hoogen prijs voorhet te leveren kruit. Een voor de Spanjaarden gunstige be-paling, waarbij den Hollanders verboden werd de reede teverlaten vóór minstens twee getijën na het vertrek vanOquendo waren verloopen, trok hij weder in, en tevens dronghij aan op de betaling van £ 150.000, indien men prijs steldeop zijn medewerking voor een veiligen overtocht naar Duin-kerken, waarbij dan nog 30 sh. per overgevoerden Spaan-schen soldaat zou moeten worden vergoed. Tegelijkertijdopende hij echter onderhandelingen met Frankrijk, waarbijhij beloofde den Hollanders niets in den weg te zullen leggenbij een aanval op de armada, indien zijn neef, de keurprinsvan de Palts, in staat zou worden gesteld, zijn in den oorlogin Duitschland verloren gebied te heroveren.

De onderhandelingen met Frankrijk hebben niets opge-leverd; die met Oquendo en den Spaanschen gezant te Lon-den niet anders, dan dat laat op den avond van den 20stenOctober een Engelsch smakschip met 500 vaten buskruit vanzeer inferieure qualiteit langszij kwam van het Spaanscheadmiraalsschip, en nog slechts 100 vaten hiervan warenovergenomen, toen Tromp reeds zeil liet zetten, en tot denaanval overging.

Naast deze weinig koninklijke houding van Karel I steektdie van onzen opperbevelhebber zeer gunstig af. Van eenigeEngelsche kapiteins vernemende dat Oquendo de reede nietwilde verlaten, omdat hij eerst de behouden aankomst wildeafwachten van een groot aantal masten, stengen en raas, diehij in Dover, had laten aankoopen, antwoordde hij, dat, „soosy anders geen excuse en hadden om uyt te comen als dit",hij bereid was deze rondhouten te laten halen, en dat hijzelfs zijn volk beschikbaar stelde voor het inzetten der mas-ten. De daad bij het woord voegende, zond hij zijn kapiteinDorrevelt met diens schip naar Dover, en den 7den Octoberbracht deze dan ook een lichter vol rondhout bij de vloot

Page 155: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 123

van Oquendo. Dorrevelt, die hiervoor geen geld van denSpanjaard wenschte aan te nemen, werd beloond met eenvat Spaanschen wijn; nog onder den invloed hiervan haaldehij den volgenden dag een Engelschen kustvaarder weg, watTromp, later, toen Penington hiertegen protesteerde, veront-schuldigde door te verklaren, dat zijn kapitein uiteraarddronken was geweest; een verklaring, die door den Engel-schen admiraal als begrijpelijk werd aanvaard.

Toen eenige dagen later Tromp weder er op aandrong datOquendo dé reede zou verlaten, liet Penington hem mede-deelen, dat de Spanjaarden wachtten op de hun door denkoning toegezegde 500 vatén kruit; Tromp bood toen onmid-dellijk aan, zelf deze hoeveelheid gratis te leveren, doch deEngelschen, begrijpende dat zij zoodoende een geweldigeoorlogswinst zouden missen, wilden alleen het Nederland-sche aanbod overbrengen, indien Tromp denzelf den prijsvroeg als de koning. Tromp is hiermede accoord moetengaan; zijn aanbod is toen aan Oquendo overgebracht, maartoen deze bovendien eischte dat 1000 Spaansche zieke sol-daten naar Vlaanderen zouden worden overgevoerd enTromp weigerde dit in te willigen — zij konden immers evengoed in Engeland aan den wal worden verpleegd -- zijn debesprekingen hierover niet verder voortgezet. Tromps jour-naal is over deze zaak zeer nuchter en onvolledig; uit dat vanden Engelschen zeeofficier, die de onderhandelingen voerde,blikt eerst, hoe ridderlijk Tromp deze aangelegenheid heeftbehandeld. Tevens vernemen wij dan, dat onze. admiraalthans niet langer ontkende, dat hij, indien de vijand nietspoedig vertrok, tot een aanval zou moeten overgaan.

Tromp moet zich hiertoe volkomen gerechtigd hebben ge-voeld : tegenover zijn regeering door de duidelijke orders diedeze hem had gegeven, doch niet minder tegenover Engeland.In strijd met de 'toezegging van Penington waren reeds veer-tien schepen met bijna vierduizend soldaten en een grootbedrag aan zilver naar Duinkerken ontsnapt; tegen de gel-dende voorschriften bleef Oquendo met een veel grooterscheepsmacht dan hem volgens de verdragen toegestaan was,ongestoord in het gebied van den Engelschen koning; tegenalle gebruik toonde deze zich bereid, louter uit winstbejag,de Spanjaarden van kruit en scherp uit zijn arsenalen tevoorzien. Hier kwam nog bij dat, toen Tromp op den 9denOctober met een zijner jachten langs de Spaansche vlootzeilde, op hem was geschoten, en dat den 14den een Hol-

Page 156: Scans (44,78 MB)

124 M. H. TROMP EN DE SLAG

landsch matroos aan boord van zijn schip door een Spaanschmusketschot was gedood; een paar van die kleine, welkomevoorvallen dus, waarop men zich toen, drie eeuwen geleden,nog met fatsoen kon beroepen, om een aanval te rechtvaar-digen. Bovendien — en dit moet bij Tromp hebben gewogen,al zou het nimmer officieel als een verontschuldiging kun-nen gelden — was de stemming onder velen in Engeland, opde vloot zoowel als aan den wal, fel tegen den Spanjaardgekeerd, en gunde men den onzen van harte een volledigevictorie op de armada van bijna 70 schepen, die zich doorslechts 25 Hollanders en Zeeuwen naar de Duins had latenjagen.

Met al deze feiten voor oogera, kan ik Tromps besluit thanseindelijk tot daden over te gaan, niet langer zien als eenbrutale schending van Engelands neutraliteit, als een onbe-hoorlijken, ongeoorloofden aanval op een weerlooze scheeps-macht die, vertrouwend op een eerlijke toepassing van hetvolkenrecht, beschutting gezocht had op onzijdig gebied.Zeker, van grooten eerbied voor het gezag van Karel I ge-tuigt Tromps aanval niet, doch ook in Engeland was ditgezag ernstig getaand, en de revolutie, die 's konings hoofdzou doen vallen, stond in October 1639 reeds voor de deur.Tromps brief aan Penington, van den ochtend van den 2lstenOctober, waarin hij dezen mededeelde „geresolveert te sijnonzen vyandt aen te tasten", eindigde met de woorden: „vet-trouwende dat het Sijn Majesteyt van Engelandt aengenaemsal veesen"; ik moet in het midden laten, of wij dit als ironiemoeten opvatten, dan wel als voortspruitend uit zijn wensch,tot het einde formeel in zijn correcte houding te volharden.

Ik zal hier geen technische beschrijving van onzen aanvalop den 2lsten October geven: zonder kaarten, schetsen enschema's is het toch niet mogelijk een juist inzicht te ver-krijgen van Tromps beleid op dezen dag, en liever volsta ikmet enkele zinsneden te vermelden uit zijn journaal:

„Den 21 smorgens ten 2 uijre voor dach ... seijnden wijom tseijl te gaen; wij deden voor dach 'tgebedt ... ontrenthalf negen gaven wij vier opten viant... een weijnich intgevecht sijnde werdent gantsch mistich ... een groot halfuiir, doen begont wat te lichten ... bevochten hem wederomen dreven den viant tot 23 in getale tegens tlant, dicht onderde casteelen ... De Casteelen schooten maer deden ons weij-nich schade, en d'Engelsch Coninx schepen deden oock eijetofte weijnich. De rest dreven wij al vechtende Duijns uijt .. .

Page 157: Scans (44,78 MB)

OP DE REEDE VAN DUINS 125

Wij vervolchden den viant, maer in den avont verlooren hemuijt 't gesicht ... daer was in ons schip dootgeschoten PieterJansz Qual, Pouwels Pietersz, Jacob Jorisz., Jan de Ruijter,en Jan van Luijck de beerven af ..." Iets uitvoeriger is Trompalleen over het in brand steken van de „Teresa", het grootsteschip der armada; uit alle berichten uit dien tijd blijkt, datdit feit vooral indruk heeft gemaakt, en de beschrijving hier-van vult steeds vele bladzijden van de verschillende contem-poraine verhalen van den slag. Zoo lezen wij hoe Tromp zijnbranders gelastte „desen Portugijschen Goliat, dit grouwe-lijck monster, in kolen te setten", en later hoe het inderdaadonzen vuurschepen gelukte „de maeght Terese in Naeregloeyende armen te nemen" en 800 van de 1000 opvarenden„door 't Geuse vagevuer na den Spaenschen Hemel" te doenverhuizen.

Ook een uitgebreide beschrijving van de verschrikkingenvan een 17de-eeuwschen zeeslag zal ik den lezer onthou-den, en ik wil mij beperken tot een nuchtere opsomming derSpaansche verliezen. Van Oquendo's vloot van 53 schepen,zooals die den 2lsten October in de Duins lag, waren 14 inonze handen gevallen, 26 of 27 op verschillende wijzen ver-nield, en slechts 12 of 13, waaronder het Spaansche admi-raalsschip, behouden op de reede van Duinkerken ten ankergekomen; ongeveer 8000 Spanjaarden hadden het leven ver-loren, 1800 werden gevangen naar Nederland gevoerd; hier-tegenover stond een Nederlandsch verlies van slechts éénschip en 100 man. Duidelijk spreken deze cijfers; en dat den21sten October Tromp Oquendo versloeg, kan door niemandworden betwijfeld.

Er zijn evenwel nog andere cijfers, die óók duidelijk spre-ken. Van de 13000 soldaten, die den 27sten Augustus de grootereis aanvaardden, hadden, zooals ik vertelde, 1800 zich vande armada afgescheiden, waren behouden in Plymouth ge-land, en zijn, nog vóór den winter, in kleine troepjes, naarDuinkerken overgezet. Den 23sten September is het bijnavier duizend man gelukt naar Vlaanderen te ontsnappen;met behulp van allerlei Engelsche en Duinkerker scheepjeszijn gedurende de maand October ongeveer twee duizendman van de reede gesmokkeld, en hebben óók den overkantbereikt; aan boord der schepen waarmede Oquendo heeftweten te ontkomen, bevonden zich nog eens zoo veel; boven-dien is menige schipbreukeling van de op het strand gejaag-de galjoenen, er in geslaagd, tenslotte voet aan wal in Vlaan-

Page 158: Scans (44,78 MB)

126 M. H. TROMP EN DE SLAG

deren te zetten. Nauwkeurige getallen zijn niet bekend, even-min hoe velen slachtoffer zijn geworden van de doorstanekommer en ellende; doch met deze cijfers, hoe globaal ook,voor oogen, en gezien de groote activiteit die het Spaanscheleger in de Zuidelijke Nederlanden in 1640 ontwikkelde, ishet zeèr waarschijnlijk, dat meer dan de helft, misschien weldrie-kwart van het gansche transport, tenslotte in Vlaande-ren is geland. Waar bovendien Oquendo in het volgend voor-laar zijn admiraalsschip met nog een tiental andere bodemsbehouden thuis heeft gebracht, is het, de mentaliteit van denSpanjaard in aanmerking genomen, liet eens zoo heelvreemd, dat later de stad San Sebastiaan voor hem een fraaistandbeeld met een klinkende lofspraak heeft opgericht. Dehierbij in steen gebeitelde woorden „Door zijn vijanden zelvevoor onoverwinnelijk verklaard" zijn echter historisch nietgeheel verantwoord.

Deze laatste, op getallen gebaseerde beschouwingen overhet resultaat van de gevechten van September en October1639 zijn echter verre van volledig, en de gevolgen van onzeoverwinning bij Duins zijn veel grooter geweest, èn voor onsland èn voor Spanje, dan ik tot nog toe vertelde. Nederlandheeft in deze dagen voor tientallen van jaren zijn reputatieals groote zeemogendheid gevestigd --- gansch West-Europahad immers met spanning het verloop der gebeurtenissen inDuins gadegeslagen; het vertrouwen in onze zeemacht enhaar aanvoerders was binnenslands ten volle hersteld; de ad-miraliteiten hadden getoond waartoe zij in staat waren in-dien de nood drong; de kans op verderen steun uit Spanjevoor de Duinkerker kapers en het leger in Vlaanderen wasvoor langen tijd voorbij. Voor het voor zijn onafhankelijkheidstrijdend Nederland is Duins een der beslissende slagen uitzijn geschiedenis geweest, zooals Salamis, Actium, Lepanto,Kijkduin, Trafalgar en Tsushima, van 480 vóór Christus tothet jaar onzes Heeren 1905, dat waren voor de volkeren diein die worstelingen ter zee de overwinning wisten te behalen.

En ten slotte, welken invloed heeft Duins gehad op het lotvan Spanje ? Kan men met een gerust hart verklaren dat metde op den 2lsten October 1639 verbrande, gezonken, gestran-de en veroverde galjoenen de Spaansche zeemacht was ver-nietigd en Spanje zijn rol als zeemogendheid had uitge-speeld ? Ik geloof niet dat wij zoo ver mogen gaan. Zeker,tengevolge van Duins heeft het de Bocht van Frankrijk, hetKanaal en de Noordzee moeten prijs geven aan zijn tegen-

Page 159: Scans (44,78 MB)

Spotprent op de Spanjaarden na den slag op de reede van Duins. — F. M. 1815

Page 160: Scans (44,78 MB)
Page 161: Scans (44,78 MB)

oP' DE REEDE VAN DUINS 127

standers, tot het einde van den oorlog; maar nog een neder­Iaag was noodig, v66r aan zijn zeemacht de doodsteek wasgegeven. Hoe, drie maanden na Duins, Hollanders enZeeu,ven ten tweeden male, thans op de kust van Brazilie,een groote Spaansche vloot aangrepen en uiteen sloegen, endaarmede een einde maakten aan Spanje's heerschappij terzee, zal ik in het volgend hoofdstuk schetsen.

Marinebad 1939.

BRaNNEN EN LITERATUUR

M. G. de Boer, De Armada van 1639. Groningen 1911.C. R. Boxer, The Journal of Maarten Harpertszoon Tromp, Anno

1639. Cambridge 1930.C. Fernandez Duro, Armada Espanola, IV. Madrid 1898.G. Edmundson, Anglo-Dutch Rivalry. Oxford 1911.T. Wemyss Fulton, The Sovereignty of the Sea. Edinburgh and Lon­

don 1911.S. R. Gardiner, History of England 1603-1642, IX. London 1884.F. Graefe, Militarische Seetransporte von Spanien nach Flandern

(1631-1639). Marine-Rundschau 1927, Heft 1,2,3.M. de Jong, Dom Francisco Manuel de l\felo: De Strijd in het Engelsch

KanaaL Den Helder 1939.J. C. de Jonge, Geschiedenis van het Nederlandsch Zeewezen, I.

Haarlem 1858.G. E. Manwaring, The life and works of Sir Henry Mainwaring, I.

Navy Records Society, 1920.S. P. L'Honore Naber, Barlaeus: Nederlandsch Brazilie. 's-Graven­

hage 1923.S. P. L'Honore Naber, Een Engelscb Journaal van den slag bij Duins.

Ollze Vloot, November 1931-April 1932.S. P. L'Honore Naber, Het journaal van M. H. Tromp in den jare 1639.

Bijdragen en Mededeelingen van bet Historisch Genootschap,Utrecht 1931.

S. P. L'llonore Naber, Het journaal gehouden door Pieter White inden jare 1639. Bijdragen en Mededeelingen van het HistorjschGenootschap, Utrecht 1932.

S. P. L'Honore Naber, 'T Leven en Bedrijff van Vice-Admirael De\Vith, zaliger. Bijdragen en Mededeelingen van het HistorischGenootschap, Utrecht 1926.

R. C. Tentple, The Travels of Peter Mundy, IV. Haklu~rt Society, 1925.Brieven van den Iuit.-adm. Tromp (1638-1643); van den vice-adm.

W. C. de \Vith (1638-1647); en van C. Splinter over eengevecht van Tromp in September 1639. Kroniek van het Histo­risch Genootschap, Utrecht 1868.

Pamfletten van de pamfletten-verzameling in de Koninklijke Biblio­theek, nos. 4621--4632, 4679--4683.

Copie-journalen, gehouden door den luit.-adm. M. H. Tromp,16:{7-1646. Rijksarchief, Archieven der admiraliteitscolleges,XLVII, 1.

Page 162: Scans (44,78 MB)

10. EEN MISLUKTE AANSLAG

OP NEDERLANDSCH BRAZILIË

1639-1640

„Naer dat onsen admirael (Willem Cor-nelisz. Loos) onse schepen bij malcanderenghewacht hadde, is hij met een mannelickecourage recht op den Spaenschen admiraelanghezeijlt, ende wiert van al onse schepen,groot ende cleijn, trouwlick naer ghevolght.Maer het en heeftt -Godt niet ghelieft, dat diegroote courage souwde volbracht werden,want met de eerste a tweede schoot, die denSpaenschen admirael dede, is onsen admiraeluyt dit leven wegh gheruckt. Het is wel Godtswerck, maer voor ons al te vroech gheweest".

(Schipper Pieter van Ochtsenden, intSchip Samson, 18 Maart 1640.)

Een zilveren feest heeft Nederlandsch Brazilië — of, zoo-als men het gaarne noemde, Nieuw-Holland — niet mogenvieren: in Februari 1630 had een, uit den millioenenbuitvan Piet Heyns zilvervloot bekostigde scheepsmacht van 65zeilen, onder bevel van den generaal Loncq, den admiraalIta, den vice-admiraal Banckert en den schout-bij-nachtMelckmeyt, bijgestaan door 3500 soldaten onder den kolonelVan Waerdenburgh, de forten van het Recief en Pernam-buco veroverd; — en in Januari 1654, dus nog vóór eenkwart eeuw was verloopen, onderteekenden de leden vanden Hoogen Raad van Brazilië, Van Schoonenborch enHaecx, met den kolonel Von Schkoppe, het tractaat vanovergave, en daarmede het doodvonnis, van onze eens zooveel belovende kolonie in Zuid-Amerika. Wel heeft het nogtot Augustus 1661 geduurd, voor Portugal toestemde in debetaling van een schadevergoeding van acht millioen gulden,en was eerst toen een rekening afgesloten die nimmer zouworden heropend, doch in feite heeft de vlag der West-Indische Compagnie niet langer dan 24 Jaar op de oostkustvan Zuid-Amerika gewaaid.

Page 163: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP NEDERL. BRAZILIË 129

V Z.B.

7

a

9

20

11

12

13

^-r..-- • ..•,. ^s4 ,•^°

se

ik`.

„.ae

0.ta

1.a^,,

^^^

^,^a

^a^

r .^

^

`

i

aE,

otc?^((8^ ^

%V .oA

4?4

Q^414

' elitet

CaboS.Alostiaho

Porto Glvn

: _.

• an Francistc

N.;

,,

al

VAN/I

^ '.

I I;32°W L. 38 37 36 s5° WL

34° Z.B.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 9

Page 164: Scans (44,78 MB)

130 EEN MISLUKTE AANSLAG

Duidelijke, diepe sporen heeft ons zoo kortstondig gezagin Brazilië niet nagelaten. Zeker, een paar vervallen forten,een gedenksteen of een enkele naam kunnen misschien deherinnering aan den tijd van drie eeuwen geleden levendighouden; doch na 1654 is Nederlandsch Brazilië al spoedig„geschiedenis" geworden: van blijvender invloed op de vor-ming en vestiging van onzen staat is dit oorspronkelijk zoogrootsch opgezette Amerikaansche avontuur niet geweest,en eigenlijk rest ons, terugblikkend, niet anders dan grooteeerbied voor enkele plichtsgetrouwe, bekwame en moedigemannen, die daar, aan den overkant van den Oceaan, gedu-rende vele Jaren tevergeefs hun beste krachten hebben ge-geven; dan diepe deernis met die tienduizenden soldaten enkolonisten, die, dikwijls na onnoemelijke ellende te hebbendoorstaan, in de bosschen en moerassen van dat tropenlandhun leven hebben gelaten; dan onverholen spijt over de veletonnen gouds, die Nieuw-Holland aan ons land heeft gekost.

Aan dezen eerbied, deze deernis, deze spijt, is herhaalde-lijk, vroeger en in onzen tijd -- en op zeer waardige wijze —uitdrukking gegeven. Drie deftige zeventiende-eeuwschefolianten, alle drie met somtijds zeer fraaie platen kwistigverlucht, vertellen uitvoerig de geschiedenis van ons bedrijfop de kust van Brazilië. In 1644 verscheen van . de hand vanJoannes de Laet, bewindhebber der West-Indische Com-pagnie, een „Historie ofte Jaerlijck Verhael van de Verrich-tingen der Geoctroyeerde W.I.C., zedert haer Begin tot heteynde van 't jaer 1636"; drie Jaar later gaf de beroemdeAmsterdamsche hoogleeraar Caspar Barlaeus, onder dentitel „Rerum per octennium in Brasilia" een in het Latijngestelde beschrijving van de regeeringsjaren van GraafJohan Maurits van Nassau, van 1637 tot 1644; in 1682 deeldede wereldreiziger Johan Nieuhof, in zijn „GedenkweerdigeBrasiliaense Zee- en Lant-Reize", zijn, meest persoonlijke,ondervindingen tot 1649 mede.

Doch ook onze eeuw is niet achtergebleven. Ten einde dewerken van De Laet en van Barlaeus, die den belangrijkstentijd van Nederlandsch Brazilië behandelen, toegankelijkerte maken voor den lezer van thans, verzorgde de oud-zee-officier S. P. L'Honoré Naber in de jaren 1931 tot '37 eennieuwe uitgave van het „ Jaerlijck Verhael", die, in vierkloeke deelen, in de Werken van de Linschoten Vereenigingwerd opgenomen; bovendien vertaalde hij in 1923 het „Re-rum per octennium" in zulk welluidend Hollandsch, dat de

Page 165: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 131

uitgever besloot dezen Nederlandschen Barlaeus in een evenfraai kleed te steken, als dat waarin vroeger de oorspronke-lijke Latijnsche tekst was verschenen.

Behalve door deze werken, zijn de mannen die zich inNederlandsch Brazilië onderscheidden, geëerd door dentoenmaligen luitenant der grenadiers P. M. Netscher (in zijn„Les Hollandais au Brésil", van 1853) en den Duitschen ge-schiedvorscher Hermann Wëtjen (in „Das hollëndische Ko-lonialreich in Brasilien", van 1921), die beiden, aan de handvan de op het Algemeen Rijksarchief berustende documen-ten, het bedrijf der West-Indische Compagnie op de oostkustvan Zuid-Amerika uitvoerig behandelden. Watjen vooralputte ook uit de werken van vele andere schrijvers over het-zelfde onderwerp, waaronder Spanjaarden en Portugeezen,en gaf een zoo goed als volledig overzicht van alle bronnen,gedrukt en ongedrukt, die op dit gebied bestaan. Voor ver-dere literatuur moge ik daarom naar deze opgave ver-wijzen 1) .

In de geschiedenis van Nederlandsch Brazilië heeft deoorlog tusschen ons en de Portugeezen de hoofdrol gespeeld,en in de literatuur eischt de beschrijving hiervan dan ookeen zeer groote plaats op. Dit is volkomen ten rechte. Hetstedenduel tusschen het Portugeesche San Salvador aan deAllerheiligenbaai — meestal sprak men kortweg van de „Ba-hia" — en het Nederlandsche Recief van Pernambuco, heefthet 24-karig bestaan van onze kolonie geheel beheerscht; allein Nieuw-Holland geleden ellende, en eindelijk de capitu-latie van 1654, zijn een gevolg van de taaiheid en vasten wil,waarmede onze tegenstanders weigerden vreemde mede-dingers op de oostkust van Zuid-Amerika te dulden. Voort-durend werden de provincies, of „capitanias", die de Neder-landers tot de hunne rekenden -- van Noord naar Zuid: RioGrande, Paraiba, Itamarica, Pernambuco en Sergipe — be-dreigd en verontrust door, van de Bahia uit, voorbereideinvallen, of door opstanden en lijdelijk verzet door de Por-tugeezen aangesticht en aangewakkerd; doch even goed hingboven San Salvador telkens het gevaar, dat een vloot onder

1 ) De eenige waarlijk groote figuur, aan wien Netscher nochWatjen recht lieten wedervaren, en die door beiden zelfs in eenminder gunstig daglicht werd gesteld, is de Poolsche kolonel indienst der W. I. C. Christoffel Artichewsky. In mijn „ChristoffelArtichewsky, Een proeve tot eerherstel", van 1937, trachtte ik ditgoed te maken.

Page 166: Scans (44,78 MB)

132 EEN MISLUKTE AANSLAG

de vlag der West-Indische Compagnie voor de Allerheiligen-baai zou verschijnen, om alle in- en uitvoer af te sluiten, enmisschien zelfs de Portugeezen uit de stad te verdrijven. Inal deze Jaren is de Bahia het voornaamste doel geweest waar-op, de Hollanders mikten, en Pernambuco dat, waarop dePortugeezen het begeerig oog hielden gericht. Uit geen dervele brieven, en rapporten, die onze regeering in . Braziliëdienaangaande zond aan de Heeren XIX in het vaderland,blijkt dit zoo duidelijk als uit de volgende zinnen van hetbetoog, dat het lid van den Hoogen en Secreten Raad Adriaenvan der Dussen, gedurende zijn thuisreis, den 10den Decem-ber 1639, opstelde, om dit na zijn behouden aankomst in devergadering der bewindhebbers voor te dragen:

„De ervaerentheyt heeft ons geleert, dat den conqueste vanBrasil geduyrichlijck geinfesteert werdt van die van de Bahia detodos os Santos, en, zoo lange den Spanlaert sal meester gin vande Bahia, altfijt groote gelegentheyt sal hebben, om ons te moles-teren soo te water als te lande ..."

„Soo waere mijns oordeels tot voltrecken van de conqueste vanBrasil ende bevestinge van des Compagnies staet aldaer, tenhoochsten noodich het bemachtigen van de Bahia. Daermede Bou-de dien mierennest gestoort sijn, waer uyt geduyrichlijck soo veelverstooren loopers ons daer int lant tomen ontrusten ende allesin alarm houden" 1)

De vestiging der West-Indische Compagnie aan het Reciefvan Pernambuco, in 1630, is slechts een „bij gebrek aanbeter" geweest. In Mei 1624 hadden Jacob Willekens en PietHeyn stormenderhand San Salvador genomen, en bijna eenjaar lang is deze stad in onze handen gebleven; doch toenna den dood van den eersten gouverneur, den kolonel VanDordt, het bestuur overging in handen van de gebroedersAllert en Willem Schouten, en het weldra „onlustich, ver-werret, onachtsaemlijck ende godlooslijcken" toeging binnenen buiten de stad, was het spoedig met ons bewind aldaargedaan, en werd in April 1625 de Bahia weder Portugeesch.Wel heeft Piet Heyn in 1627 tweemaal zijn vlag daar ge-toond, en een groot aantal koopvaarders van de reede ge-sleept, maar hij heeft niet gepoogd de stad zelf te heroveren;dit lag trouwens ook niet in de bedoeling der bewindhebbersin Patria. Toen men twee jaar later besloot nogmaals tetrachten een Nederlandsche kolonie te stichten in het Por-

1 ) Barlaeus, Nederlandsch Brazilië, pp. 194-195.

Page 167: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 133

tugeesche gebied in Brazilië, nam men dan ook genoegenmet het 400 zeemijl benoorden Bahia gelegen Pernambuco,waarvan het vruchtbare achterland immers eveneens rijkewinsten op den uitvoer van suiker en verfhout beloofde.1)

De verovering van de forten aan de kust is vlot verloopen; -de vestiging van ons gezag in het binnenland is echter ge-ducht tegengevallen, en reeds van den beginne hebben deeigenaars en het werkvolk der vele suikermolens, en ookde oorspronkelijke bewoners van het land, zich met grootehardnekkigheid verzet. In bijna alle deelen der wereld waarde Portugeezen zich hadden genesteld, is het ons ten slottegelukt — al heeft dit veel meer inspanning en veel grooteroffers gekost dan men dikwijls denkt — de overhand tebehouden; in de binnenlanden van Brazilië is dit niet hetgeval geweest. En het wás lang niet alleen het moeilijketerrein, dat onzen soldaten telkens parten speelde; de nauweband tusschen de reeds vele decennia daar gevestigde Por-tugeezen en de inheemsche bevolking, die weigerde zich aanhaar nieuwe meesters te onderwerpen; het slechte klimaat,waartegen de kersversch uit Europa aangekomen troepenniet waren bestand; en niet minder de gebrekkige voedsel-voorziening, hebben den onzen haast onoverkomelijke moei-lijkheden berokkend. Honger, dorst, ziekte, onverwachteovervallen, verraad en lijdelijk verzet hebben van 1630 afden strijd in de bosschen en moerassen van Brazilië doenontaarden in den meest fellen, wreeden en bloedigen gue-rilla-oorlog uit onze koloniale geschiedenis; voortdurend ver-sterkt door hulpbenden uit de zuidelijker gelegen Portu-geesche capitanias, heat de vijand den strijd hardnekkigweten vol te houden, en zoo hebben ten slotte de troepen derWest-Indische Compagnie het onderspit moeten delven, enheeft Nederlandsch Brazilië in 1654 gecapituleerd.

Een geheel ander beeld biedt de oorlog ter zee. Van eenvoortdurenden strijd tusschen Nederlandsche en Spaanscheof Portugeesche vloten kon hier geen sprake zijn: slechts eenenkele maal per jaar, als de Heeren XIX of de koning vanSpanje over voldoende geldmiddelen beschikten, verschenenhun scheepsmachten op de kust van Brazilië, en kondendeze, indien de bemanningen niet te verzwakt en de victu-

1 ) De Laet (ed. Naber), II, p.102: „soo wierdt de resolutie gheno-men op 't Noorder Quartier van Brasil, ende namentlijck op Per-nambuc, om de ghelegentheyt van de plaetse, ende rijcke trafijckedie aldaer valt in Suyckeren ende Brasil-hout".

Page 168: Scans (44,78 MB)

134 EEN MISLUKTE AANSLAG

alieruimen niet te leeg waren, door het transport van troepenof door aanvallen op 's vijands forten aan de mondingender groote rivieren, ingrijpen in den oorlog te land. De be-drijfspolitiek der Compagnie eischte echter van onze sche-pen dikwijls andere diensten: steeds zagen bewindhebbersen participanten verlangend uit naar een herhaling van PietHeyns exploit in de baai van Matanzas, en menigmaalmoesten de arsenalen en pakhuizen van het Recief wordenleeggehaald, ter uitrusting van een juist aangekomen vlootvoor een tocht naar de Caraïbische Zee; maar ook eischtensoms de suikermolens in het binnenland aanvulling hunnerzwarte werkkrachten, en zeilden onze schepen, na de over-gevoerde versche troepen aan den wal te hebben gezet, zoospoedig mogelijk naar de westkust van Afrika, in de hoopdat het thans eindelijk zou gelukken, vasten voet te verkrij-gen aan een der slavendepots aldaar.

Ook de Spaansche en Portugeesche vloten hadden dik-werf bijzondere opdrachtei uit te voeren; het contact van deBahia met de vele andere bezittingen van den koning op dekust van Zuid-Amerika moest worden onderhouden, en debescherming van de nederzettingen in West-Afrika eischtenu en dan de aanwezigheid van eenige goed bewapendeschepen; en zoo was herhaaldelijk ook San Salvador ge-durende enkele maanden van allen navalen steun ontbloot.Alleen indien zoowel Pernambuco als de Bahia over eenvloot beschikten, kon het tot een treffen komen; het aantalbelangrijke gevechten ter zee op de kust van Brazilië is danook gering geweest, en meestal heeft de maritieme actie zichbepaald tot aanvallen van kruisereskaders op kleine koop-vaardersvloten, of op transportschepen, die de forten aan dekust van nieuw volk moesten voorzien.

Zoo is deze Nederlandsch-Portugeesche oorlog, te land enter zee, in het algemeen slechts van locale en tijdelijke be-teekenis geweest; en al mogen de enorme kosten gedeeltelijkzijn goedgemaakt door de vorming van ervaren en bekwameaanvoerders van regimenten en smaldeelen voor den strijdin Europa, de eigenlijke krijgsverrichtingen in het binnen-land en op de kust hebben slechts weinig of geen directeninvloed gehad op den uitslag van onzen vrijheidsoorlog, ende vestiging van onzen staat. Eén episode maakt hieropechter een uitzondering: de overwinning die Willem Cor-nelisz. Loos, Jacob Huygensz., Jacob Aldrichsz. en Pierre leGrand, in Januari 1640, bevochten op een Spaansch-Portu-

Page 169: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 135

geesche vloot onder Fernando de Mascarenhas, Conde daTorre, heeft niet alleen Pernambuco van een maandenlangebedreiging verlost, doch tevens, twaalf weken nadat Trompop de reede van Duins Oquendo versloeg, een einde gemaaktaan Spanje's heerschappij ter zee. Aan een beschrijving vandit wapenfeit, in zijn gevolgen een der belangrijkste uit onzegeschiedenis, zullen de volgende bladzijden worden gewijd.

Reeds sedert Maart 1638 was de regeering op het Reciefgewaarschuwd, dat binnen afzienbaren tijd een machtigeSpaansch-Portugeesche vloot op de kust van Brazilië zoukunnen verschijnen. Schipper Jan Hendricxs Schaep, metzijn jacht kruisende benoorden de Bahia, had een in Lissa-bon afgeladen schip weten te veroveren, en aan boord eenpak of f icieele en particuliere, voor San Salvador bestemdebrieven aangetroffen, die o.a. inhielden, dat medio Decem-ber 1637 in Cadiz twintig en in Lissabon tien galjoenen wer-den gereed gemaakt, om een dertigtal koopvaarders met eengroote troepenmacht aan boord, naar Brazilië te convooieeren.Uit enkele der onderschepte brieven bleek evenwel, dat deuitrusting „seer slappelijc" geschiedde, dat velen geloofden,„dat er niet van sal tomen", of dat het meer een „uijtgeven"van den Spaanschen koning was, „om financie uijt de ge-meijnte te trecken ende penningen te attraperen, want, alsoPortugal ten hoogsten aen Brasil is gelegen, soo hebben geenbeter expedient gevonden om geldt te betomen, als dit voor-geven van dese armade op Brasil".

Van deze berichten heeft Johan Maurits zich voorloopigniet veel aangetrokken, en verontrust hebben zij hem niet.In zijn rapport aan Héeren XIX deelde hij mede, ook gelezente hebben, dat de koning in een zwaren oorlog met Frankrijkwas gewikkeld, en dat men in Spanje er al van sprak, dat,„terwijlen onsen Coninck gaet jagen, soo jagen hem de Fran-coisen ende Flamingos de steden ende landen aff". Spoedigverwachtte hij de vloot daarom niet; „wat in Augusto ofteSeptember sal sijn, sal den tijd leeren", en hij had alle hoop,„dat het wellicht in roock sal verdwijnen". Toch drong hij,zooals hij trouwens in iederen brief deed, aan' op spoedigeuitzending van schepen en troepen.1)

Ook in zijn krijgsplannen heeft Johan Maurits geen wij-ziging gebracht, en in het begin van April stak hij met een

1 ) Johan Maurits aan de Kamer Zeeland, dd. 19 Maart 1638. (Al-gemeen Rijksarchief, W.I.C. Oude Compagnie, no. 53.)

Page 170: Scans (44,78 MB)

136 EEN MISLUKTE AANSLAG

vloot van 30 schepen en een leger van bijna 5000 man in zee,om zijn reeds lang voorgenomen aanval op de Bahia te onder-nemen. Herhaaldelijk hadden ook eènige bewindhebbershierop aangedrongen, en, mocht hij er in slagen San Sal-vador te bezetten vóór de aankomst der vijandelijke vloot,dan zou dezè, verzwakt door een lange reis met overbemandeschepen, en thans beroofd van haar beste basis, met goedvertrouwen kunnen worden aangetast. In den zomer van1638 heeft men zich eerder verheugd op de komst van denvijand, dan dat men hem dtichtte.

De belegering van de Bahia is op een schromelijke mis-lukking uitgeloopen; krachtig en met groote bekwaamheidverdedigd, heeft San Salvador alle aanvallen weten af teslaan, en na zware verliezen aan zieken, gewonden en doo-den te hebben geleden, zag Johan Maurits zich gedwongenhet beleg op te breken, in den nacht van den 25sten op den26sten Mei zijn troepen te embarkeeren, en- den terugtochtnaai het Recief te aanvaarden.

En in Brazilië èn in Nederland heeft men den ongeluk-kigen afloop der expeditie naar de Bahia als een zwarenederlaag gevoeld, en de houding van Johan Maurits en zijnRaad tegenover de nu misschien reeds na enkele maanden teverwachten vloot uit Spanje, is ten eenen male omgeslagen.De Portugees was veel sterker gebleken dan men had ver-wacht; de krijgshistige geest onzer soldaten en matrozenhad ernstig geleden, het vertrouwen in de waarde der be-schikbare militaire middelen was geschokt, en met grootennadruk wijzende op het dreigende gevaar, drong JohanMaurits in zijn brieven naar Patria 1) aan'op de spoedige uit-zending van schepen, troepen, vivre g en oorlogsmateriaal.Toen echter den 8sten Juni de admiraal Cornelis Jol, aliasHoutebeen 2), met een tiental schepen voor het Recief anker-de, strikte orders van de Heeren XIX medebrengende om zichhier voor een tocht naar de Caraïbische Zee uit te rusten,heeft Johan Maurits deze bevelen niet in den wind willenslaan, en zóó krachtig medegewerkt tot de uitvoering -vandit plan, dat reeds den 22sten van genoemde maand Jol metveertien welbemande schepen en jachten, met zeshonderd

1) Alle brieven van Johan Maurits van 1638 liggen in den bundelW.I.C. O.C. 53.

2) Zie over dezen merkwaardigen zeeman mijn Inleiding tot DeLaets „Jaerlijck Verhael, IV" (Werken Linschoten Vereeniging, deelXL), pp. LXXV e.v.

Page 171: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIg137

soldaten aan boord, en gevictualiëerd voor zeven maanden,in zee kon steken, om koers te zetten naar het terrein waarde Spaansche zilvervloten konden worden verwacht. Dat hijden toestand: nog lang niet hopeloos inzag, blijkt trouwensook uit den brief waarin hij een en ander rapporteerde, endaarbij er op wees, dat hij minder bezorgd was niet langerin staat te zijn „dese conqueste te def enderen", doch wèl,dat het noodzakelijk was, „desself s limiten te extenderen, enonsen vijandt self te mogen gaen besoecken".1) Na het ver-trek van Jol voelde hij zich hiertoe te zwak, en vooral omaanvallend te werk te kunnen gaan, drong hij weder op ver-sterking aan.

Een maand later, in zijn brief van den 30sten Juli 1638, zaghij alles weder somberder in, en het speet hem toen, Jol tehebben laten gaan, en het niet gewaagd te hebben van debevelen van de XIX en „het ernstig schrijven van Sijne Hoog-heyt" af te wijken. Weder had een onzer kapiteins Portu-geesche brieven uit een prijs weten te onderscheppen, endeze namen thans allen twijfel weg, of een sterk vijandelijksecours was op komst. Hij had o.a. betrouwbare berichtenover „het groote getal Walen ende Iren die den Coninck toldien eijade uijt de verheerde Nederlanden was lichtende",en, overtuigd dat de bewindhebbers hiervan ook zouden heb-ben vernomen, meende hij nu er op te mogen rekenen, wel-dra versche schepen en troepen te zien verschijnen.

Alle versterking bleef evenwel uit: „Dagelijckx met grootverlangen ende ter zee starrende oogen hebben wij langevergeefs uijt gekeken, ende weten niet wat te dencken",schreef Johan Maurits den Eden October 1638 aan de be-windhebbers 2), en meer en meer kreeg hij, en mèt hem degansche kolonie, het gevoel door het moederland aan hun lotte zijn overgelaten. De Portugeezen in het binnenland begon-

1) Johan Maurits aan de Kamer van Zeeland, dd. 29 Juni 1638,.2) In dezen brief deelde Johan Maurits den bewindhebbers tevens

mede vernomen te hebben, dat de vroeger door hem genoemde inVlaanderen bijeengebrachte Walen en Ieren niet bestemd waren voorBrazilië, doch voor den oorlog in Noord-Spanje tegen Frankrijk. Hetmag zeker merkwaardig heeten, dat Johan Maurits van den overkantvan den Oceaan de autoriteiten in Nederland zoo juist kon inlichtenover wat zich in hun onmiddellijke nabijheid afspeelde; inderdaadwaren het immers deze troepen die, na den 18den Februari 1639, bijhun poging zee te kiezen, door Tromp weder binnen Duinkerken tezijn gejaagd, in den nacht van den 12den en 13den Maart er in slaag-den uit te loopen, en later deelnamen aan den strijd in Noord-Spanjetegen Frankrijk. (Zie hiervóór, p. 112.)

Page 172: Scans (44,78 MB)

138 EEN MISLUKTE AANSLAG

nen steeds driester het hoofd op te steken; de geruchten vanonze oniaacht drongen door tot de Bahia, en het bleek drin-gend noodig althans den schijn te wekken, „dat wij noch nietgeheel uijt ter zee zijn, gelijck sij meijnen, tot groot discre-dijt van desen Staet". In den loop van October gelukte het,„met het uijtterste bij te setten", een tiental schepen en lach-ten zeeklaar te maken, en, bij gebrek aan zeelieden, metsoldaten te bemannen. Daar de in zoo vele gevechten be-proefde admiraal Jan Cornelisz. Lichthart in Juli was ge-repatrieerd, kreeg de vice-admiraal der Compagnie, WillemCornelisz. Loos, het bevel over dil eskader, en liep hiermedebegin November in zee, om voor de Bahia onze vlag te toonen.

Willem Cornelisz. Loos, die van November 1638 tot Januari1640 met den titel van „admiraal" onze scheepsmacht op dekust van Brazilië heeft gecommandeerd, komt in de geschie-denis der Compagnie pas na zijn dood onder dezen naamvoor: -zijn weinige overgebleven brieven zijn alle ondertee-kend met Willem Cornelissen, de of f icieele stukken vermel-den hem eveneens steeds zonder zijn achternaam, en eerst inde verslagen van den grooten vierdaagschen zeestrijd vanJanuari 1640, waar hij het sein tot den aanval gaf en spoedigdaarna sneuvelde, vinden wij het woord Loos aan het WillemCornelisz. toegevoegd. Barlaeus vermeldt hem alleen in debeschrijving van zijn laatste wapenfeit, De Laet noemt hemechter óók een enkele maal, en in het archief van de Zeeuw-sche kamer der Compagnie bevinden zich nog Benige stuk-ken, waaruit wij althans iets over hem hooren. Van zijnleven en bedrijf vóór Johan Maurits en de Hooge Raad hemaan het hoofd stelden van hun scheepsmacht, weten wijslechts het volgende:

Sedert Maart 1630 diende hij op de kust van Brazilië. Opde uitreis als kapitein van een groot schip van 34 stukken,in een eskader van zes zeilen onder bevel van Dierick Ruiters— den bekenden schrijver van de „Toortse der zeevaert" —was hij van de vlag gedwaald, had zoodoende de groote vlootvan Loncq, die Pernambuco moest veroveren, misgeloopen,en was eerst een maand na het gelukken dier ondernemingvoor het Recief aangekomen. Zijn schip is spoedig daarna,doch zonder hem, naar de Caraïbische Zee gezeild; zelf is hijop de kust gebleven, vermoedelijk als schipper op een dervele jachten en kleine vaartuigen, die het troepenvervoernaar onze forten langs den zeekant verzorgden, en waarvan

Page 173: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSGH BRAZILII; 139

de namen der kapiteins en schippers noch door De Laet,noch in de overgebleven of f icieele papieren worden vermeld.Eerst in 1634 trad hij eenigszins op den voorgrond: hij werdtoen belast met het bevel over een viertal Jachten, en daar-mede naar Barra Grande, zestig zeemijl bezuiden het Recief,gezonden, om te onderzoeken, in hoeverre aldaar afbreukaan den vijand, en voordeel voor de Compagnie was te doen.Zijn rapport heeft eenige maanden later aanleiding gegeventot een groote expeditie naar die streken; wel heeft ook hijdaaraan deelgenomen, doch behalve bij de verovering vaneen Portugeesch scheepje, komt zijn naam in de verslagendier onderneming niet voor 1). Trouwens, ook andere onder-bevelhebbers en kapiteins der vloot hoort men zelden noe-men ; wèl spreekt men steeds met veel lof van den admiraalLichthart, doch overigens vinden wij veelal alleen de namender schepen, maar niet die der officieren vermeld.

Uit den tijd vóór zijn benoeming tot opvolger van Licht-hart in October van 1638 zijn mij geen documenten van zijnhand bekend; van den tijd daarna bleven echter enkele brie-ven van hem bewaard. Veel licht op zijn karakter en quali-teiten werpen deze niet, maar wel op sommige toestandenzooals die in zijn tijd bij de W.I.C. bestonden; iets uit deninhoud moge daarom hier volgen.

Na eerst den Heeren XIX zijn benoeming te hebben mede-gedeeld, verzocht hij dezen zijn gage „soodanigh te houg-menteren als mijnen voorganger heeft genooten", en tege-lijkertijd vroeg hij, zich vóór alles Zeeuw voelende, aan deKamer van Middelburg hem hierin te steunen, daarbij be-lovende zijn „ijver ende diligentie te betoonen specialijckint voorstaen ende genegentheyt tot den welstant van U. E.Camer, waer aen mij volcomentlick verplight houde." On-getwijfeld had deze toezegging betrekking op den fellenstrijd tusschen Zeeland en Amsterdam over het vraagstuk„Monopolie of Vrijhandel", die in die dagen in den boezemder Compagnie woedde; en zeker mocht hij verwachten, datzijn bereidverklaring, als hoogste maritieme autoriteit terplaatse te zullen opkomen voor het standpunt der Zeeuwen,door dezen op hooges prijs zou worden gesteld.

Vier maanden later — hij kon toen nog geen antwoord heb-ben ontvangen — schreef hij nogmaals over zijn financiën.Ernstig klaagde hij zóó weinig te verdienen, dat hij, om te

1 ) De Laet, Jaerlijck Verhael (ed. Linschoten Vereeniging), II, p.113, 140; IV, pp. 39, 40, 45, 94.

Page 174: Scans (44,78 MB)

140 EEN MISLUKTE AANSLAG

kunnen leven, met 25 Vo verlies geld bij de Heeren op hetRecief moest opnemen; dat hij zoodoende gedwongen wasal zijn spaargeld „in armoéde te spenderen", en dat, terwijlalle „perickelen ende schade" op zijn hoofd neerkwamen, hijten slotte de Compagnie alleen „voor de cost" zou moetendienen. „Seer vrempt" leek hem dit alles.

Schrijvende over de verrichtingen van zijn vloot, toondehij zich wel bewust te zijn van de sobere uitrusting, dezwakke bemanning en den „af f gevaeren" toestand der sche-pen, doch vol vertrouwen rekende hij er op, „dat Godt ge-Oe,tgene (ick) voor Nebbe, wel mach succederen tot Synder eere,en welvaert der Compagnie"; verder beloofde hij, niet tezullen nalaten „ons opt beste te helpen, ende ons devoir sooveel moegelick te doen" 1) .

Bevatten deze brieven dus slechts klachten, en beloftendie nog niets voorspellen, de Instructie die Loos in December1639 aan zijn kapiteins uitreikte, en waaraan vooral hij zichzoo trouw heeft gehouden, teekent hem wèl. Deze zal ikechter eerst later bespreken.

Nadat Loos in het midden van November met zijn eska-der naar de Bahia was gezeild, is het jaar 1638 verder zonderalarmeerend nieuws verloopen; alleen het bericht dat Jolspoging een zilvervloot te veroveren 2) „niet soodanig gesuc-cedeert was als wel verhoopt was" 3)' — waardoor men dusvoor niets het Recief van bijna zijn geheele scheepsmachthad ontbloot — heeft voor Johan Maurits de laatste dagenvan het Jaar vergald 4) .

Het nieuwe jaar, 1639, bracht echter terstond zekerheidomtrent den omvang van het dreigende gevaar. Den 2denen Men Januari vielen enkele schepen binnen, die eenigeweken geleden, op ongeveer 200 mijl N.N.O. van Pernam-buco, een vloot van 40 zeilen hadden gezien, met den koers

1) Loos aan de XIX, dd. 13 November 1638; aan de Kamer vanZeeland, dd. 13 November 1638, 6 Maart en 11 April 1639. (RijksArchief, W.I.C. Oude Comp. nos. 53 en 54.)

2) Zie hierover de Inleiding tot De Laets Jaerlijck Verhael, IV, p.LXXXIII.

3) Johan Maurits aan de XIX, dd. 13 Januari 1639. Rijksarchief,W.I.C. O.C. no. 54.

4) „Wij hebben met groot leetwesen verstaen, hoe dat den aenslagop de Silvervloot niet en is ghesuccedeert, en dat door faute van eendeel eerloose schelmen, dewelcke wij wenschten alhier te hebben,om selvigen, anderen ten exempel, te straffen; maer vreesen dat sijdoor 't faveur van den eenen en den anderen nog sullen vrij ge-raecken". (Johan Maurits aan de XIX, dd. 18 Februari 1639.)

Page 175: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIË 141

naar den wal; en den loden van genoemde maand zagenJohan Maurits en zijn Raad met eigen oogera 32 schepenvoorbij het Recief zeilen, en daarna om de Zuid uit het ge-zicht verdwijnen. Met grooten spoed zond de regeering eenigejachten in zee, èn om Loos te waarschuwen, èn om den vijandin het oog te houden; bij gebrek aan ander materieel bleefverder niet anders over dan, met hoe groote bezorgdheidook, den loop der gebeurtenissen af te wachten, en te hopenop versterking uit het vaderland.

Gedurende de nu volgende vijf weken kwam echter nogsteeds geen hulp opdagen; en zelfs het bericht, dat de be-faamde Poolsche kolonel Christoffel Artichewsky 1), thansmet den rang van generaal der artillerie, op weg was naarBrazilië aan het hoofd van een vloot van 9 schepen en 2400soldaten, heeft de stemming aan het Recief niet kunnen ver-beteren. Loos had 'van voor de Bahia gerapporteerd dat 46Spaansche en Portugeesche schepen ,waren binnengeloopen,en dat deze met ongeveer 10.000 soldaten werden uitgerustom Pernambuco „tef f ens met alle macht aen te tasten"; enin die omstandigheden zou het geringe aantal uitgezondentroepen, die bovendien vermoedelijk slechts „met stuckenende broeken" zouden binnenvallen, niet veel veranderingin den toestand brengen. Bitter schreef Johan Maurits den!8den Februari: „Het schijnt dat wij U.E. anders niet schrij-ven konnen als van gebreck ende swaerigheyt; wenschendehet contrarie geschieden mochte, sullen evenwel noch daer-inne moeten continueren, vermits de hooghe noot ons daertoeis dringende, beklagende van herten dat U E. soo Naereeygene als het Vaderlandts welvaert soo weijnig zijn beher-tigende"; ernstig verweet hij den bewindhebbers géén Spaan-sche vloot uit de Bahia, doch wèl rijke suiker-retouren uitPernambuco te verwachten. Het meest ontstemd toonde hijzich echter over de in het vooruitzicht gestelde komst vanArtichewsky, zóó ontstemd zelfs, dat hij in denzelfden briefden bewindhebbers verzocht hem uit hun dienst te ontslaan,en daarbij in overweging gaf den Poolschen generaal voor-loopig, tot men zijn definitieven opvolger had benoemd, hetbestuur der kolonie te laten waarnemen. Na hieraan, ver-moedelijk doelende op der Heeren XIX bekende zuinigheid,

1 ) Voor de verrichtingen van Artichewsky in dienst der West-Indische Compagnie, en zijn verhouding tot Johan Maurits, zie mijn„Christoffel Artichewsky, Een proeve tot eerherstel" (overdruk vande Inleiding tot De Laets Jaerlijck Verhael, IV.)

Page 176: Scans (44,78 MB)

142 EEN MISLUKTE AANSLAG

te hebben toegevoegd, dat zij, door zijn verzoek in te willigen,eenige maanden van zijn tractement zouden uitsparen, ein-digde hij met de mededeeling, dat 66k twee leden van denHoogen Raad besloten waren weldra hun ambt neer te leg-gen, en eveneens wenschten te repatrieeren.

Ik moet in het midden laten of Johan Maurits met zijnverzoek om ontslag slechts kracht heeft willen bijzetten aanzijn eischep betreffende grooter en spoediger steun uit hetvaderland, dan wel, of hij inderdaad er voor bedankte denfellen en strijdlustigen Poolschen krijgsman als zijn hoogstenmilitairen ondergeschikte in zijn omgeving te dulden; inieder geval is hij niet op zijn verzoek teruggekomen, en on-verdroten voortgegaan de kolonie in staat van verdediging tebrengen: de troepen in het binnenland kregen opdracht zichnaar de forten aan de kust te begeven, zelf trok hij om deZuid naar Porto Calvo, en aan Loos gaf hij order zoo spoedigmogelijk, met achterlating van eenige jachten, op te komennaar het Recief 1).

Eindelijk, den tosten Maart 1639, verscheen het lang ver-wachte secours — 7 schepen en ongeveer 1200 soldaten,waaronder vele zieken — voor het Recief, met de vlag vanArtichewsky waaiende van top van de Groote Christoffel.Hoe zeer de versterking van hun scheepsmacht Johan Mau-rits, den Hoogen Raad en Loos ook moge hebben verheugd,toch heeft het gezicht van een tweede admiraalsvlag op dereede hen dusdanig geërgerd, dat zij, zoodra Artichewsky ineen sloep was gestapt om zich naar den wal te laten roeien,het vuur, uit de schepen of van den wal, lieten openen op deGroote Christoffel, ten einde dit schip te beduiden, dat hetzijn vlag diende neer te halen 2). Deze ontvangst is het voor-spel geweèst van een ernstig conflict tusschen Johan Mau-rits en Artichewsky, met als gevolg dat deze verdienstelijkePoolsche edelman na twee maanden, „als een hondt door desee geiaegt", naar Holland moest terug keeren.

1) Johan Maurits aan de XIX, dd. 6 Maart 1639.2) „Soo haest was het ancker in de gront niet. of den Heer Car-

pentier, Assessor, ende Willem Corneliss., die men., daer Admiraelnoemt, haelden mij aen landt met haer booth. Qualijek dat ick uytmijn boort in haer boodt overgestapt hadde, quamen datelijck dickevoléen van canons nae de vlagge, die van de stenge woey, ende alsdie niet raeckten, quamen ten tweede, derde ende vierde mael andereniet mindere voléen ... Ten laetsten de bovenvlagge niet connenderaecken schootten se de vlagge achter op de campagne in stucken;dat was daervoor, dat de Compagnie mij Admirael van deze voyagiegemaeckt hadde". („Apologie van Artichofsky", afgedrukt in KroniekHist. Gen. XXV, 1869, p. 355.)

Page 177: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIË 143

De onverkwikkelijke geschillen met Johan Maurits en denHoogen Raad hebben Artichewsky belet een belangrijk aan-deel te nemen in de maatregelen der regeering tegen de vlootin de Bahia; het eenige wat wij weten is dat hij, in de quali-teit van generaal der artillerie, en als zoodanig belast methet beheer over de — zeer slecht voorziene — munitiemaga-zijnen, geweigerd heeft zijn medewerking te verleenen tothet uitrusten van eenige branders, waarmede Loos gehoopthad den vijand „onversiens opt lijff te comen", en „notabeledinghen" te verrichten 1). Na zijn gevangenneming op denl8den Mei was zijn rol op het Recief uiteraard voor goeduitgespeeld.

Nadat Artichewsky van het tooneel was verdwenen, enmen zekerheid had verkregen, dat de groote sterfte onder deSpaansche en Portugeesche soldaten voorloopig den vijandbelette uit te loopen, besloot de regeering op het Recief Loosmet alles wat drijven wilde naar de Bahia te zenden, „totaf f breuck van onsen vijand ende tot welvaren van de Com-pagnie"; en reeds den 25sten Mei liepen dertig schepen enjachten in zee, met den koers om de Zuid. Uit Rio de Janeiro,Rio de la Plata en de Azoren waren volgens de geruchtenversterkingen op komst, en deze te onderscheppen was voor-al het doel van den tocht 2) .

Juist een maand na het vertrek van Loos bracht een ver-overd Portugeesch scheepje met een Nederlandsche prijsbe-manning de eerste berichten binnen. De verwachte vijande-lijke secoursen waren nog niet aangekomen, maar een dikkebundel onderschepte brieven, waaronder vele van particu-lieren, gaf allerlei belangrijk nieuws. De meeste uit Spanjeovergel oerde soldaten waren onderweg, of later in de Bahia,gestorven; de rest was aan het verloopen en mishandeldede burgerij aan den wal. Het scheepsvolk moest met geweldbinnen boord worden gehouden; in de stad „breect den groo-ten hongersnoot oock de strenchsten wetten", en het wasonmogelijk de schepen te victualieeren. Groote ontevreden-heid heerschte er over „de quade regiering" van den Spaan-schen admiraal, D. Fernando de Mascarenhas; algemeenverweet men hem, niet terstond bij het in zicht loopen vanden wal het Recief te hebben aangevallen; zijn officieren

1) Willem Cornelisz. aan de Kamer van Zeeland, dd. 11 April1639. W.I.C. O.C. no. 54.

2) Hooge Raad aan de Kamer van Zeeland, dd. 15 Juni 1639. T.a.p.

Page 178: Scans (44,78 MB)

144 EEN MISLUKTE AANSLAG

„scholden hem voor een couart 1), 't welck hij verstaen heb-bende, doet nu niets als met hooge eedera sweeren, datse inAugusto in Pernambuco sullen sijn".

Niet alleen over de stemming in de Bahia, ook over desterkte en het krijgsplan van den vijand gaven de in beslaggenomen brieven vele inlichtingen. De hoofdmacht bestonduit 24 galjoenen; een groot aantal koopvaarders en kleinereschepen zouden den tocht medemaker; Mascarenhas zagkans uit het garnizoen van San Salvador, versterkt door Por-tugeesche kolonisten, Brazilianen en 1500 versche soldatenvan de Azoren, 8000 man bijeen te brengen; 1.200.000 pondvleesch en zeer veel meel was uit Rio de Janeiro onderweg.Het voornaamste doel was uiteraard het Recief, doch voorafwas de admiraal van plan onze forten langs de kust te over-vallen, en de gelande troepen naar Pernambuco te laten op-rukken, om dan van de land- en van de zeezijde den grootenaanval te wagen. „Somma", schreef Johan Maurits aan debewindhebbers, „wij hebben eenen aenstoot te verwachten,die, hoewel wij niet sullen manqueren ons vroom te quijten,niet weijnich te duchten is".

Zeer overtuigend, in beeldrijken stijl, en met grooten na-druk, drong Johan Maurits thans nogmaals bij de HeerenXIX op spoedige uitzending van schepen, troepen en voorallevensmiddelen aan. „Snelheyt ende promptheyt is van no-de; hier heeft het spreeckwoort plaetse : die haest geeft, geeftdobbel", schreef hij den loden Juli; waarschuwend voegdehij hieraan toe: „Souden U.E. volck senden sonder vivres,dat ware sich selven al willens de keele affgesneden: iemantuyt den Spaenschen Raet soude geen beter advijs connengeven tot dienst van sijnen coninck"; en openhartig,bekendehij : „Wij sijn verschrikt, ende een droeve koude komt onsherte bestelpen, als. wij onsen staet overdencken. Onse ma-gasijnen sijn gans ledich, ende U.E. senden niets, soodat wijniets hebben om onse forten met te voorsien ende onse sche-pen in zee te houden". Verder deelde hij mede, dat Loos den28sten Juni „sieck van eene rasende coortse" op het Reciefwas teruggekeerd, zijn vloot voor de Bahia latende onder denvice-admiraal Jacob Huygensz. en den sergeant-majoor (watmen thans nog wel „groot-majoor" noemt) Pierre le Grand;gelukkig was Loos reeds beterende en zou spoedig zijn dienstkunnen hervatten. De victualieruimen waren echter bijnaleeg; tegen het eind van Juli werden de schepen terug ver-

1 ) Lafaard; verg. Port. covarde, Eng. coward.

Page 179: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 145

wacht, en zouden dan, na van versche proviand te zijn voor-zien, twintig mijl in zee worden gezonden, ten einde op allegebeurlijkheden te zijn voorbereid, en de uit het vaderlandkomende schepen tijdig te kunnen waarschuwen 1).

Inderdaad is onze vloot eind Juli voor het Recief versche-nen, met achterlating van vier schepen, onder Jacob Huy-gensz. om den vijand in de Bahia in het oog te houden. Hoemoeilijk het ook viel voldoende victualie bijeen te brengen(„Wij schraepden alles by een, waer yedts is te vinden",schreef het raadslid Van de Voorde den 28sten Juli aan deKamer van Zeeland), slaagde men er in, de vloot weder voortwee maanden uit te rusten, en twintig mijl buiten het Reciefpost te doen vatten; doch toen de maand Augustus voorbijging zonder dat Mascarenhas uitliep, vereenigde Loos wederalles onder zijn vlag, en zeilde den 8sten September naar deBahia terug. Hier vernam hij dat eenige dagen te voren driegaljoenen, een fregat en een karveel getracht hadden uit teloopera, doch dat Huygensz. met zijn vier schepen den vijand„soo begroet hebben, dat den admiraal redloos ende onderwater geschoten, al krengende 2) sick onttrocken h^,dde",en onverrichter zake was teruggekeerd. „Dit heeft de onsegeneralijck niet weijnich geencourageert", voegde JohanMaurits den 8sten October toe aan zijn rapport aan de XIXomtrent dit gevecht.

Terwijl Loos tot den 14den November, onderbroken dooreen korte ververschingsperiode, voor de Bahia kruiste, is hetden 15den September aan eenige galjoenen gelukt een rijk-geladen retourvloot naar buiten te geleiden, en het secoursuit Rio de Janeiro —16 schepen en 1200 soldaten — behou-den binnen en bij de vlag te brengen. Het bericht van hetuitzeilen van de thuisvaarders heeft bij Johan Maurits dehoop gewekt, dat de vijand van zijn verdere plannen afzag,en, merkbaar opgelucht, schreef hij den 8sten October aande bewindhebbers: „Godt geve, dat wij daermet onse prin-cipale sorge van den hals quyt mogen sijn, ende het landdese, ende meer volgende jaeren, in ruste gelaten werden."Spoedig zou hij uit andere berichten gewaar worden, hoezeer hij zich had vergist.

Eindelijk, den 19den en 20sten November, na een verblijf1) Zie, behalve den brief van Johan Maurits, dd. 10 Juli 1639, ook

dien van het lid van den Politieken Raad Balt. van de Voorde, dd. 1Juli 1639, aan de Kamer van Zeeland (W.I.C. O.C. no. 54).

2) D.i. naar één zijde overhellend. Verg. Eng. to careen.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 10

Page 180: Scans (44,78 MB)

146 EEN MISLUKTE AANSLAG

van tien maanden in de Allerheiligenbaai, liep Mascarenhas,aan het hoofd der machtigste vloot die zich ooit op de kustvan Brazilië had vertoond of vertoonen zou, in zee. Tweeeskaders, één van 18 Castiliaan gche, het andere van 12 Por-tugeesche galjoenen, ieder onzer zijn eigen vlagofficieren,vormden de hoofdmacht van de armada, en begeleidden 34goed bewapende en met soldaten volgepropte koopvaarders;13 kleinere vaartuigen — fregatten, jachten, galjoten en kar-velen — namen, om dienst te doen als „spions" of voor hettransport van vivres,, water, munitie en belegeringsmate-rieel, deel aan den tocht. Vier duizend matrozen en tien dui-zend soldaten, voor een groot gedeelte saamgebracht uit Riode Janeiro, Rio de la Plata en de Azoren, vulden de schepen;een sterk leger, onder beproefde aanvoerders, was reeds overland uit San Salvador onderweg naar onze zuidelijkste capi-tanias; noch een ontmoeting met de zoo veel zwakkere es-kaders der scheepsmacht van de Compagnie, noch een strijdmet haar door ziekte en honger zoo gedunde legerscharen,behoefde men te vreezen. Tallooze spionnen en overloopershadden de regeering aan de Bahia overtuigd van den treu-rigen toestand waarin onze garnizoenen -- en niet het minstdie van de forten bij het Recief — verkeerden, en indien mener slechts in zou slagen de medegevoerde troepen bij Per-nambuco aan den wal te zetten, stond niets een snelle over-winning meer in den weg.

Hoe fel en hoe wreed Mascarenhas van plan was den strijdte voeren, blijkt uit de orders aan het leger dat over landden tocht zou ondernemen. „Geeft der Indiaenen ofte Neder-landers gheen quartier, maer levertse aende Tapujas (dit sijnWilden, die de Menschen eeten) ", gelastte hij den 16den No-vember; en nog op den zeildag `van zijn vloot drong hij bijzijn officieren er op aan „alle d' ingenien 1), mitdsgaders allede rietvelden te verbranden ende tot inden grond te raseren,sonder steen op steen te laeten". Op buit aan geld of goedbehoorde niet te worden geaasd, die zoude slechts het snelleoprukken verhinderen; alleen op het meevoeren ván negersstelde hij prijs: „Ick en begeere geen dobloenen noch goedt;wel swarten ende noch swarten", drukte hij den 19den No-vember zijn troepen op het hart 2). Al deze bevelen zijn nogvóór het tot een treffen kwam, in onze handen gevallen, en

1) D.z. suikermolens.2) Pamflet Kn. 4688.

Page 181: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 147

verklaren wellicht de hardnekkigheid, waarmede wij laterden vijand gedurende vier dagen hebben bestookt.

Hoe degelijk Mascarenhas zijn tocht ook had voorbereid,met de heerschende winden heeft hij geen rekening gehou-den. Nauwelijks waren de 87 zeilen in zee, of „een noorde-lijcke, dat is teghen-windt, die ordinaris in dat saysoen hierop de kust waeyt" 1 ) stak op en belette den voortgang. Meerdan zes weken hebben al deze schepen, die grootendeelsnimmer samen hadden gevaren, met lange slagen moetenopwerken langs de kust; de noodzaak bij elkander te blij-ven voor het geval dat de Nederlanders hen zouden komente overvallen, dwong hen de vaart te loopen van het slechtstbezeilde der logge en zware galjoenen; de medegevoerde vic-tualie en vooral de watervoorraad bleken op den duur niettoereikend; steeds moeilijker bleek het contact met het land-leger te bewaren, en alle kans op een verrassend optredenbij het Recief was reeds na eenige weken verkeken. Maarnóg grooter tegenslag zou hen treffen: toen zij eindelijk, in deeerste dagen van Januari, gekomen waren op de hoogte vanPernambuco, doch nog op grooten afstand uit den wal, sloegde wind met stormkracht om naar het Zuiden, en joeg, ge-holpen door een krachtigen stroom om de Noord, de ganschevloot zoo ver voorbij het Recief, dat zij den 8sten Januari,dos juist zeven weken na haar vertrek uit de Bahia, uit-kwam bij Paraiba, meer dan zestig zeemijlen benedenswindsvan het doel van den tocht! Is het wonder, dat de schrijvervan het „Auctentijck Verhael" 2) dit alles aanhaalt als enkeleder duidelijkste van de elf bewijzen, dat „God van den be-ginne af tegen dese Spaenssche vloot, ende voor ons is ghe-weest" ?

Terwijl de Spanjaarden moeizaam opwerkten tegen denkrachtig doorstaanden noordenwind, bereidden Johan Mau-rits en de Hooge Raad, in trouwe samenwerking met admi-raal Loos, alles voor, ten einde den te verwachten aanval tekunnen afslaan. Een week vóór Mascarenhas zijn tocht be-gon, had Loos, zooals wij reeds zagen, wegens gebrek aanvictualie zijn post voor de Bahia verlaten en koers gezetnaar het Recief; vier jachten waren echter achtergebleven,en het best bezeilde hiervan bracht reeds den 28sten Novem-ber, nog één dag vóór Loos de ankers in de haven van Per-

1) Pamflet Kn. 4686.2) Pamflet Kn. 4685.

Page 182: Scans (44,78 MB)

148 EEN MISLUKTE AANSLAG

nambuco liet vallen, het bericht van het uitzeilen van denvijand.

Behalve door deze tijdige waarschuwing, heeft de Fortuinde onzen ook verder gediend. Eind October waren zes sche-pen uit Patria gearriveerd, en toen tusschen den 6den en11den December nog eens elf Nederlandsche schepen voorhet Recief ankerden, — „se schenen uyt den Hemel gheko-men te zijn", zegt het „Auctentijck Verhael" -- en ook deschippers der particuliere koopvaarders zich gaarne bereidverklaarden deel te nemen aan den strijd, kon Loos beschik-ken over dertig schepen en fluiten, die, versterkt met eentiental kleinere vaartuigen, een voldoende macht vormdenom den vijand op het lijf te vallen.

Reeds den 2den December, dus nog vóór de komst van hetlaatste secours, had Loos voor ieder van zijn kapiteins een„Instructie waar naer hem sal hebben te reguleren" opge-steld en uitgevaardigd. Alleen al dit stuk teekent den manvolkomen, en stempelt hem tot een der beste en meest be-lovende vlootvoogden, die ons land heeft gekend. Ongetwij-feld was hij zijn tijd verre vooruit. Nog in 1653, dertien laarlater, was Tromp van meeining, dat het „niet moogelijk is,om alle inconvenienten en toekomstige voorvallen ... bij ge-schrift te kunnen stellen, daertoe van noode soude weeseneen volume papier, daerin oock d'of f icieren van de scheepensoude coomen te verbijsteren"; zelfs nog in 1666 schreef deeveneens van „parapier" afkeerige De Ruyter: „Daer con-nen soo veele voorvallen tusschen beyden comen, dat mendie soo alle by geschrifte niet can stellen"; Loos echter slaag-de er reeds in 1640 in, met enkele korte zinnen den kapiteinszijn bedoelingen duidelijk te maken, hun te zeggen hoe envanwaar hij tot den aanval dacht over te gaan 1), wat hijvan zijn kapiteins verwachtte, welke taak hij zich zelf op-legde 2), en op welke wijze het geschut diende te wor-den gebruikt 3), en ten slotte hen met eenige kernachtige

1) „Soo haest wij die Spaensche vloot sullen sien, sullen met alleschepen onder zeijl gaen, ende, soo het mogelijck is, den wint vanhaer sien te crijgen, soo dicht bij den anderen bl ijvende, als doenlijcksal wesen".

2) „Int aentasten van den vijant, sal (ieder kapitein) een van degrootste, ofte daer bequaemste bij can comen, tot sijn party kiezen,ende hem bejegenen, als den Admirael den Spaenschen Admirael saldoen; dat is, met geschutgevaer te houden sonder te borderen"; (dusniet enteren, uiteraard met het oog op de veel zwaarder bemanningder vijandelijke schepen).

s ) „(Ieder kapitein) sal alle uijtterste vlijt aenwenden, om sijn

Page 183: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIË 149

woorden aan te moedigen en op hun plicht te wijzen 1).Op deze zoo wel overwogen instructie volgden de indeeling

en slagorde der vloot. De compagniesschepen waren verdeeldin drie eskaders; de particuliere koopvaarders, onder aan-voering van één compagniesschip, vormde het vierde. Looszelf leidde, aan boord van de Faam, het eerste, de vice-admiraal Jacob Huyghensz. het tweede, de schout-bij-nachtJacob Aldrichsz. het derde, kapitein Cornelis Lucifer hetvierde eskader. De elf schepen die eerst medio Decemberbinnen vielen, zijn toen gelijkelijk over de vier eskaders ver-deeld.

Hoeveel meer gewicht Johan Maurits en de Hooge Raadhechtten aan de maritieme verdediging der kolonie dan aandie van de forten op den wal, blijkt uit de volgende merk-waardige zinsneden uit hun brief aan de XIX van den 2denMaart:

„Oase principaele becommeringe is geweest, voornement-lijck ons ter zee te verstercken, als wèl verseeckert zijnde,soo wij onsen vijant ter zee mochten machtig sijn, ende hemhet landen hinderen ofte sijn vloote destrueren, dat het selvehet principaelste moment tot de gewenschte victorie soudestrecken;

maer soude hij, ter zee ongemolesteert, ergens landen, sou-

de het een langwijlige oorloge, het bederff vaat lant, enderuine van de Westindische Compagnie causeren, al waerehet oock, dat wij te lande noch eijntelijck onse vijanden had-den komen te overwinnen".

De daden der regeering waren hiermede in overeenstem-ming: een groot getal soldaten lichtte zij uit de zwakke gar-nizoenen van het Recief ter versterking der vloot; 1200 man,onder bevel van den in vele gevechten beproefden majoorPierre le Grand, en verder één land-officier voor ieder schip,werden over de schepen verdeeld, en brachten het totaal aan-tal koppen op 2800, juist één vijfde van dat van den vijand.

Een vergelijking tusschen de bewapening der beide vlotenis niet met nauwkeurigheid te geven, daar de Portugeeschebronnen alleen het aantal stukken van vijf vlaggeschepenvermelden — die te zamen 250 metalen vuurmonden voer-

partije inden gront te booren, ofte inden brandt te schieten. Dat —Godt geve 't -- gebeurende, sal (hij) dadelijck een ander aentasten,off, imant van de onse, die best van doen sal hebben, secondeeren".

1 ) „Den anderen niet te verlaten, maer lieff ende leven bij malcan-deren wagen ende op te setten, volgens eer ende eet, waermede wijaende Compagnie verplicht sijn".

Page 184: Scans (44,78 MB)

150 EEN MISLUKTE AANSLAG

den. Bij ons telde alleen het admiraalsschip 41 stukken, deoverige 16 compagniesschepen te zamen slechts 380, en dedertien koopvaarders niet meer dan 200 ; vermoedelijk zal deverhouding ongeveer 1 tot, 2 zijn geweest; goed geleid, zoodatalle schepen in het gevecht konden worden gebracht, wasin een geschutstrijd — of „schutgevaer", zooals men zeide —de vijand dus ook aanmerkelijk in het voordeel.

Loos heeft, vóór het tot een treffen kwam, een schoonegelegenheid gehad, zijn eskaders in ter varen. Op de tijdingdat Mascarenhas voor de Rio San Francisco was verschenen,is hij den 29sten December in zee geloopen, hopende denvijand onder de kust ten anker liggende te kunnen overval-len. Toen hij echter onderweg van zijn — zeer actieve —„spions" vernam, dat de armada weder onder zeil was ge-gaan, keerde hij terstond terug naar het Recief, om daar, dendag na zijn aankomst, op den 10den Januari, te hooren, datde vijand reeds den 8sten bij Paraiba was gesignaleerd. Metden grootsten spoed liet hij zijn watervaten vullen, en in dennacht van den 11den op den 12den koos hij weder zee, om,met alles bij, en vóór den wind, den Spanjaard tegemoette gaan.

Tegen den middag van den 12den Januari 1640 kregenbeide vloten elkander in het zicht, de armada weder opwer-kende, thans tegen den zuidenwind, met den wil naar PaoAmorello, eenige mijlen benoorden Olinda, om daar zijn troe-pen aan den wal te zetten, Loos vóór den wind zeilende,vast besloten terstond den vijand aan te tasten. Aanvankelijkheeft Mascarenhas onze eskaders aangezien voor een twin-tigtal schepen dat geleidelijk aan van de vloot was afge-dwaald, en zich nu weder bij de vlag kwam melden; spoedigzijn vergissing bemerkende, draaide hij bij, en wachtte, ach-ter „vijf van de grootste galjoenen, die hij tot sijn schilde voorhem hadde legghen" 1), de komst der onzen af.

Na met „deftige woorden, te langh om te verhalen" eenieder tot zijn plicht te hebben gemaand, zette Loos, „met eenwondere courage", bijgestaan door zijn twee secondes, koersnaar den Spaanschen admiraal, ondanks het vuur der vijfgaljoenen, die vóór dezen hadden post gevat. Wel slaagdehij er in zijn tegenstander te bereiken, doch nauwelijks hadde Faam haar eerste laag op de San Domingo gelost, of „diendapperen Helt Willem Cornelisz. werden beyde sijne schou-

1 ) Pamflet Kn. 4686.

Page 185: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 151

deren met een grof yser wegti genomen, in voughen dat sijnhooft naeuwlijcx aen de borst vast bleef: Dus stierf dienwackeren en getrouwen dienaer van de West-Indische Com-pagnye.

Met deze woorden vertelt een „dienstvaardigen N.N." onsin zijn „ Journalier Verhael, nopende de Victorye, die Godtalmachti.gh verleent heeft aen de G.W.I.C. onder 't wijsse-lijck beleyt van Graef Maurits van Nassau" 1), den dood vanWillem Cornelisz. Loos. Een zijner kapiteins klaagde : „Hetis wel Godts werck, maer voor ons al te vroech gheweest" 2),en Johan Maurits schreef, in zijn officieel rapport van denslag, over „onsen vroomen ende couragieusen Admirael Wil-helm Cornelissen". Zijn lijk is den volgenden dag naar hetRecief gebracht, en daar den Eden Februari, „met een seereerlijcke en tref f elijcke stacye" ter aarde besteld 3) .

Dezen eersten dag is niet langer dan drie uur gevochten;slechts weinig schepen hadden deelgenomen aan den strijd,één der secondes van den admiraal had zoo veel schade op-geloopen, dat het naar het Recief moest terugkeeren, aanbeide zijden waren de verliezen gering; alleen op het admi-raalsschip, waar Pierre le Grand het bevel had overgenomen,wist men dat Loos was gesneuveld.

Gedurende den slag, en den daarop volgenden nacht, zak-ten beide vloten, de onze te loevert van den vijand, geleidelijkom de Noord. Bij dagorden van den 13den verzocht LeGrand den hoofdofficieren bij zich aan boord te komen, endeelde hun toen mede, welk verlies hen had getroffen. Nakort beraad besloot de krijgsraad, dat, ten einde den doodvan den opperbevelhebber voorloopig voor de andere sche-pen verborgen te houden, de vice-admiraal Jacob Huy-ghensz. op de Faam zou overgaan, hij de vlag van Loos zoulaten waaien, en van dit schip het bevel zou blijven voeren.

Van 9 uur 's morgens tot den donker heeft dezen tweedendag de strijd gewoed; hoewel velen onzer kapiteins zich„buyten het gedrang" wisten te houden, bleek toch in denloop van het gevecht, dat de vijand „meer op sijnne defensiepaste, als om grootelijcx de onse aen te vallen", en allepogingen naar het Recief door te breken, reeds had opge-geven. Ondanks de herhaalde aanvallen, vooral van Huy-

1) T.a.p.

Schipper Van Ochtsenden aan de Kamer van Zeeland, dd. 18Maart 1640. W.I.C. O.C. no. 55.

-3 ) Pamflet Kn. 4686.

Page 186: Scans (44,78 MB)

152 EEN MISLUKTE AANSLAG

ghensz. en Aldrichsz. met hun secondes, op de Spaansche enPortugeesche admiraals, waren de verliezen ook dezen daggering: aan onze zijde was één, aan de andere zijde warentwee schepen verloren gegaan.

Terwijl gedurende den nacht de schade aan rondhouten,loopend en staand want met wangen, splitsen en knoopenzooveel mogelijk werd hersteld, dreven beide vloten steedsverder van het Recief, en lagen vroeg in den ochtend van den14den reeds voor den mond van de Paraiba-rivier. De windwoei nog steeds uit den zuidelijken hoek, de Nederlandschevloot had zorgvuldig gewaakt de loef te behouden, en om7 uur 's morgens „ginck het derde gevecht aen, schrickelickerdan beyde de voorgaende reysen".

In alle beschrijvingen van dezen derden zeestrijd is deschout-bij-nacht Jacob Aldrichsz. de held van den dag; zijnverrichtingen zijn het vooral die grooten indruk hebben ge-maakt, en van de ongeveer honderd andere schepen, die den14den Januari deelnamen aan het gevecht, en van de wijzewaarop wij tot den aanval overgingen en dezen doorzetten,vernemen wij niets; zelfs niet uit de fraaie teekening van F.Post, die Barlaeus ook van dezen slag opnam in zijn „Neder-landsch Brazilië". Het is dan ook onmogelijk een voorstel-ling van het verloop van dezen slag t geven, en ik zal mijdaarom bepalen tot het duidelijke relaas van de daden vanJacob Aldrichsz., zooals dit voorkomt in het meergenoemde„ Journalier Verhael", te meer daar dit een der beste beschrij-vingen van een scheepsstrijd uit den tijd vóór onze grootezeeoorlogen tegen Engeland biedt, die ons door een tijdge-noot zijn nagelaten.

1„Deen d agh verloren wy het Schip de Swaen van Delft, zijnde

Schout by Nacht van onse Vlote, 't welck in deze maniere ghe-schiede:

Den Capiteyn op 't selve, ghenaemt Jacob Aldrichsz., een vande vroomste ende valiantste onder onse Vlote, sagh des VyandsVice-Admirael, een weynich ter zijden sijne Vlote af, alleen leg-gen, en eenige kans, om hem met gheschut te matteren; nam der-halven met hem den Regenboogh uyt Zeelandt, en beschoot denvoor-noemden Vice-Admirael eersen geruymen tijt, tot dat hy selfseyndelick 3 schoten onder water kreegh, en sijn focke-mast buytenboort wierde geschoten. Daermede als-nu weerloos zijnde, liep hynaer de Rivier de Paraiba, om sijn schip en volck te salveren, temeer oock den voorn. Vice-Admirael hem trachten te enteren.Doch komende voor de mont vande voorsz. Rivier, koos den Vice-

Page 187: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 153

Admirael weder zee, en de Swaen wierp het ancker in den grond;'twelck naulicx gheschiet, en sijn 3 voorsz. schoten noch niet vol-komentlijck ghesoopt zijnde, quamen elf Schepen uyt de Spaen-sche vlote op hem afsacken, waer van hem ses eerst van ver be-schoten, en daer nae vier hem op 't lijf enterden: twee-mael vielensy met macht van volck op hem over, en twee-mael dreef ensloegh hyse weder uyt sijn Schip, met verlies van veel van haervolck.

De tweede-mael was den vyant meer dan een uyr meester van't schip, door dien ons volck, vermoeyt zijnde, en niet kunnendewederstaen het versch volck dat gestadigh over quam, op denover-loop was gheretireert: oock niet hebbende een hooft-Offi-cier die haer konde aen-voeren, also den Commandeur van de Sol-daten door 't lijf was gheschoten, en den Capiteyn J. Aldrichsz.,door den arm gheschoten zijnde, in 't ruym wierde verbonden, enseer flaeuw was ghewoiden door het langh bloeden van de wonde,Doch eyndelick verbonden zijnde, ontstondt in hem een nieuwecouragie, die hy oock in sijn volck verwerkte, en daer mede songhde Swaen een dapper gesangh voor sijn sterven: eerst kapte hy su nancker af, om al te gelijckteghen den gront te drijven, en daer opbrande hy rond-om los, soo furieus en gestadig, dat alle vier desvyands Schepen haer naulijcx konden redderen om van hem af tegheraecken; yder sagh naer een goet heen komen, bevreest voorsoo een nieuwe furie, en voor d'ondiepte; die van 't volck, dat overwas ghekomen, niet by tijds weder in sijn Schip konde komen,ghelijck'er veel waren, wierden onder de voet ghehouwen, ofspronghen in Zee, en verdroncken.

Het ellste Schip, siende dat de Swaen door 't schieten was af-ghesloopt, en oordeelden dat het volck ghematteert moste zijn,sette het op hem af, om hem op nieuws te aborderen; 't welckehem so qualijck gheluckte, dat hy met de Swaen, en niet ver vanhem, te gelijck aen den gront raeckte, en bleef vast sitten. Duswierde dien elfsten verschen Man selfs vermeestert, al het volck,dat over de 200 was, gevangen 1), en nevens andere goederen on-trent 30000 gulden aen silver in 't Schip bevonden. Al het volcken de goederen van de Swaen wierden en zijn ghebergt door hetJacht dat by hem was, en door de Booten van 't Fort Mardgriet,dichte by 'twelcke dit ghevecht geschiede.

Den Capiteyn J. Aldrichsz. is wederom in goede dispositie,..." 2)

De in dit gevecht opgeloopen verwondingen en het verliesvan zijn schip hebben Aldrichsz. belet verder deel te nemenaan den strijd; met zijn eigen volk, het grootste deel der ge-vangenen, en den veroverden buit, is hij in drie jachten naar

1) Waaronder ook de admiraal van het secours uit de Azoren.2) Het stuk is den 14den Februari 1640 geschreven.

Page 188: Scans (44,78 MB)

154 EEN MISLUKTE AANSLAG

het Récief gezeild, en daar den 25sten Januari behoudenaangekomen. Het groot aantal gevangenen heeft Johan Mau-rits en den Hoogen Raad in groote verlegenheid gebracht,„alsoo wij geen raet sagen om dezelve den tost te geven"; enzelfs nog meer dan een maand later schreven zij aan de be-windhebbers, nog niet` besloten te zijn, „wat men met de-selve souden doen, ende off men oock gehouden was hetquartier goet te doen, alsoo wij nu wel wisten, ende de ge-ruchten door geintercipieerde brieven geconfirmeert wer-den, dat dese vloot met ordre quam om niemant quartier tegeven, en dat sonder eenige exceptie". Gelukkig mogen wijveilig aannemen, dat men ten slotte de door Aldrichsz. aandeze tweehonderd stakkerds gegeven belofte van lijfsbehoudgestand heeft gedaan: in geen zijner latere brieven komtJohan Maurits — die immers alles op de meest openhartigewijze rapporteerde en de bewindhebbers gaarne liet deelenin zijn zorgen — op deze kwestie terug; en evenmin makende Portugeesche geschiedschrijvers van Nederlandsch Bra-zilië — en dit zouden zij toch zeker, en met groote veront-waardiging, hebben gedaan — melding van een schendingvan het krijgsgebruik op zoo grooten schaal.

Ook de buit aan zilver heeft' den Heeren aan het Reciefveel last bezorgd: „een goede parthije was al versmaldeeltonder soldaten ende matrozen", en het heeft heel wat moeitegekost „achter het spel te geraecken, en met stucken endebroeken van d'een en d'ander wat uytgeperst" te krijgen; denaam van Aldrichsz. wordt in deze zaak echter niet ge-noemd 1) . .

Al is omtrent de manoeuvres van de andere schepen opden t4den Januari weinig bekend, toch geven alle berichtenden indruk, dat na dezen dag de Nederlanders zich onbe-twist de sterksten hebben gevoeld, en de Spanjaarden hethopelooze van hun toestand hebben ingezien. Wind enstroom verwijderden beide scheepsmachten steeds meer vanhet Recièf ; van eenigen lust bij den vijand om tot een aanvalover te gaan, bleek niet, en ongestoord dezen op korten af-stand volgende, konden Huyghensz. en zijn krijgsraad opden ochtend van den 15den veilig besluiten hun volk een dagrust te gunnen en zich te beperken tot het repareeren deropgeloopen schade; den volgenden dag zou dan misschiende beslissing kunnen vallen. Wèl hield Mascarenhas een

1 ) Johan Maurits aan de Kamer van Zeeland, dd. 2 Maart 1640.W.I.C. O.C. no. 55.

Page 189: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 155

enkele maal dichter naar den wal, en leek het alsof hij aan-stalten maakte krijgsvolk aan land te zetten, doch steedsdeed de nadering van onze schepen hem van dit voornemenafzien, en zag hij zich gedwongen zijn noordelijken koers tevervolgen.

Windstilte heeft op den 16den Huyghensz. verhinderd totden aanval over te gaan; in den ochtend van den 17den stakde bries echter weder op, en tegen den middag, dwars vanConjahou, meer dan 100 zeemijlen voorbij het Recief, ont-brandde voor de vierde maal de strijd. Vooral het vlaggeschipvan Mascarenhas heeft het hierbij moeten ontgelden, en nogvóór den donker zette dit al zijn zeilen bij, en liep, vóór denwind, onder de lij van zijn vloot. Ook van dezen slag is hetoverigens niet mogelijk een zuiver beeld te geven; wij ver-nemen alleen dat onze' vloot dwars door 's vijands armada isgeloopen, en daarna weder bovenswinds van haar is geraakt;alle verdere bijzonderheden ontbreken.

In den nacht van den 17den op den 18den hebben onzeschepen zich voorbereid op een hernieuwden aanval; Mas-carenhas heeft echter na zonsondergang geen vuren ontsto-ken; in plaats van onder klein zeil te blijven drijven, zooalsde vorige nichten, is hij, met alles bij, om de Noord geloopen,en bij dagworden uit het gezicht verdwenen; zelfs eenigeonzer best bezeilde jachten, die terstond op kondschap warengezonden, hebben niets meer van den vijand gezien.

In deze omstandigheden heeft de krijgsraad aan boord vande Faam met een gerust hart de armada verder aan haarnoodlot overgelaten. Uit den mond van vele gevangenen hadmen met zekerheid gehoord, dat honger, dorst en ziekteheerschten aan boord der overbemande Spaansche schepen;zóó ver was de vijand in zee ,geloopen, dat de doorstaandezuidenwind, mèt den om de Noord trekkenden stroom, hethem onmogelijk maakte nog boven de riffen op de noordoost-punt van Brazilië zijn watervoorraden aan te vullen, zonderop de gevaarlijke Baixos de San Roque te vervallen; aan eenterugkeer naar het Recief, laat staan naar de Bahia, met dein vier harde zeeslagen zwaar beschadigde schepen en af-gevochten bemanningen, behoefde niet te worden gedacht.Wáár de Spanjaard ook zijn heil mocht zoeken, of in West-Indië Of in Portugeesche havens, in ieder geval lag hem eenlange, kommervolle reis voor den boeg, en zonder twijfelzouden slechts weinigen het verhaal hiervan navertellen.Twee maanden lang hadden de elementen zich onafgebroken

Page 190: Scans (44,78 MB)

156 EEN MISLUKTE AANSLAG

tegen den vijand gekeerd; dat zij zich thans nog hun prooizouden laten ontsnappen, was zeker niet te verwachten.

Dit alles overwegende, hebben Huyghensz. en zijn krijgs-raad de vervolging van den vijand opgegeven, en zijn zij ver-der slechts bedacht geweest op een spoedigen en behoudenterugkeer naar het Recief. Na eerst in den mond van deRio Grande de watervaten te hebben gevuld en gedurendezes dagen met stagen en taliën van het want de schepen tehebben gereedgemaakt voor een langen tocht tegen wind enstroom, heeft onze vloot den 25sten Januari de thuisreisaanvaard. Ook toen heeft het geluk hen gediend: nauwelijkswaren de schepen vrij van den wal, of de wind sloeg om naarhet Noordoosten, en na enkele dagen liet Huyghensz. metzijn geheele scheepsmacht de ankers vallen binnen het Re-cief. Nog den zelfden middag werd „Godt Almachtich pu-blicque dancksegginge gedaen, en tegens den avont op alleforten met canon ende musquetten victorie geschoten, totmeerder schrick onser vijanden" 1).

Hoe groot de vreugde over de behaalde overwinning ende geringe verliezen ,die deze had gekost -- slechts twee sche-pen waren verloren gegaan, niet meer dan 80 man warengedood en 110 gekwetst — ook moge zijn geweest, toch isvoor vele opvarenden hierop spoedig een domper gezet. Uitde verhalen van den slag bleek namelijk, dat lang niet allekapiteins zich behoorlijk van hun plicht hadden gekweten;het grootste deel had het „vrij wat slecht laten leggen", en deanderen het spits laten afbijten. Gedurende veertien dagenheeft een krijgsraad, onder presidium van 'Johan Maurits,en waarin ook Huyghensz., Aldrichsz. en Le Grand zittinghadden, gestrengelijk het gedrag van alle scheepsbevelheb-bers onderzocht, en daarna de volgende vonnissen geveld:

1 ) Het verhaal van de zeeslagen van Januari 1640 is ontleend aanBarlaeus, Nederlandsch Brazilië, pp. 217-232 (waaronder de vertalingvan een Spaansch verslag op p. 229), met 4 fraaie platen van F. Post;Pamfletten Knuttel, nos. 4685, 4686 en 4688; V.D.B(os), Leeven enDaaden der Doorluchtigste Zee-Helden (ed. 1683), pp. 202-206; Kro-niek Hist. Gen. XXV (1870), pp. 515-529; C. Fernandez Duro „Ar-mada Espanola (1895-1903), IV, pp. 132-134; Ignacio da Costa Quin-tella, Annaes da Marinha Portugueza (1840), II, pp. 332 e.v.; JohanMaurits aan de XIX, dd. 2 Maart 1640 (Algemeen Rijksarchief, bundelW.I.C. O.C. no. 55), waarvan een Portugeesche vertaling werd afge-drukt door José Hygino in Revista do Istituto. Hist. e. Geogr. Brasi-leiro, LVIII, pp. 1 e.v. onder den titel Batalha Naval de 1640; Kapi-tein B. Noutens aan de Kamer van Zeeland, dd. 15 Februari 1640(W.I.C. O.C. no. 55); Schipper Van Ochtsenden aan idem, dd. 8Maart 1640 (W.I.C. O.C. no 55).

Page 191: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIË 157

Drie kapiteins zijn ter dood veroordeeld (één van hen isop het schavot, nadat zijn degen voor zijn oogen was ge-broken, gepardonneerd) ; één is „het sweert over sijs hooftgetrocken" en voor tien Jaar verbannen; één is gecasseerden inhabiel voor eenigen verderen dienst verklaard; tweezijn gevangen gezet; bijna alle koopvaardijschippers (dieweliswaar niet in dienst der Compagnie waren, doch be-loofd hadden mee te zullen vechten), zijn met zware geld-boeten gestraft. Met den „dienst-veerdigen N.N.", die ditalles uitvoerig mededeelt in zijn „ Journalier Verhael", twij-fel ik niet, „of dit sal een nut en dienstigh exempel" zijngeweest voor alle dienaars der Compagnie.

Van belooningen voor hen, die wèl gedurende vier langedagen hun leven hadden gewaagd voor het behoud der ko-lonie en den welstand der W.I.C., kan ik alleen mede deelen— behalve dan dat men Loos een fatsoenlijke begrafenisheeft gegeven — dat Huyghensz. eenige maanden later re-patrieerde met een brief van Johan Maurits aan de bewind-hebbers, waarin hij, als „een vroom, kloeck ende valiantcapiteyn", aanbevolen werd, om „int toecomende in com-pagniesdienst wederom geemploijeert te worden" 1). In hoeverre hij, Aldrichsz., Le Grand, en andere eer- en eedlievendekapiteins zich later nog hebben onderscheiden, en wat hunverder lot is geweest, zal een nader onderzoek van het archiefder W.I.C. dienen uit te maken; vele bundels wachten nogop bewerking.

Al is ons dus niets bekend van bijzonder eerbetoon aan deleiders op de vloot, die in Januari 1640 don Fernando deMascarenhas met zijn geweldige armada in dagenlangenstrijd versloeg, van de wijze waarop Johan Maurits geëerdis — of zich heeft laten eeren — blijkt wèl: in het tweededeel van Van Loons „Nederlandsche historie-penningen" (van1726) bevindt zich een afbeelding van een gedenkpenning,met aan de eene zijde een zeeslag, met de woorden „Godsloeg 's viands hoogmoed den 12,13,14,17 Jan. 1640", en aanden anderen kant een afbeelding van Johan Maurits. VanLoon teekent hierbij aan: „En ofwel Graaf Johan Mauritsdit gevecht niet had bijgewoond, zag men echter ter eere vanhem, als Opperadmiraal van Brazil, deswegen deezen ge-denkpenning in 't licht komen". Misschien betreurde ookVan Loon, dat niet de namen van Willem Cornelisz. Loos enzijn onderadmiraals eveneens in metaal zijn vereeuwigd.

1) Johan Maurits aan de XIX, dd. 10 Mei 1640 (W.I.C. O.C. no. 55).

Page 192: Scans (44,78 MB)

158 EEN MISLUKTE AANSLAG

Thans iets over het lot der Spaansche vloot, nadat zij den18den Januari voor goed uit het gezicht der Nederlanderswas verdwenen. Wegens watergebrek heeft zij allereerstden wal moeten opzoeken, en is daarbij, zooals Huyghensz.reeds had verwacht, eenige mijlen benoorden de Baixos deSan Roque uitgekomen; een enkel schip is op de riffen ge-loopen, en gebleven. Daar alle kans om over zee de Bahiaweder te bereiken was verkeken, en bovendien door storm-weer en gebrek aan sloepen en booten — de meeste warenstuk geschoten — slechts weinig water kon worden geladen,en dus de bemanningen zoo veel mogelijk moesten wordenverminderd, heeft men hier 2500 soldaten aan land gezet; eengroot gedeelte hiervan is, na een uitermate zwaren tochtdoor het binnenland, waarbij aan onze rietvelden en suiker-molens zeer groote schade is toegebracht, en de Portugeezenzich weder uitstekende soldaten toonden, er in geslaagd tenslotte naar San Salvador terug te keeren.

Ook Mascarenhas heeft op deze ankerplaats zijn vloot ver-laten. Volgens den één „onder pretecxt dat hij de verstroydeschepen wederom wilde by malcanderen brengen", volgensden ander „seggende aen de rest, elck sijn best te doen omsich self f s te salveren", scheepte hij zich met zijn „domes-tyquen" in op een welbezeild jacht; na een lange reis is hijbehouden in de Bahia aangekomen, doch spoedig daarnadoor een nieuwen gouverneur gevangen gezet en via West-Indië naar Portugal gezonden. Na de troonsbestijging vanKoning Johan IV is hij weder in vrijheid gesteld; zijn rolals vlootvoogd was echter uitgespeeld 1).

Na de desertie van den opperbevelhebber is de armadain groote „confusie" uiteen gegaan. De meeste koopvaardershebben op eigen gelegenheid getracht Portugal te bereiken;hoevelen dit is gelukt, blijkt niet. Enkele berichten uit Spaan-sche havens op de noordkust van Zuid-Amerika en op Haitimelden de aankomst, in deplorabeler toestand, van een 18-tal galjoenen, waarvan de opvarenden, onbeschrijfelijk ge-brek hadden geleden aan water en proviand, en die grooten-deels totaal ongeschikt bleken voor verderen dienst; in denloop van 1640 zijn de meest zeewaardige hiervan naar Spanjeen Portugal teruggekeerd. Van de kleinere vaartuigen heb-ben enkele de Bahia nog bereikt 2).

1) Pamfletten Kn. nos. 4685 en 4686; Kron. Hist. Gen. XXV, p. 528;2) Irene A. Wright, Nederlandsche Zeevaarders in de Caraibische

Da Costa Quintella, pp. 332 e.v.; Duro, p. 134.

Page 193: Scans (44,78 MB)

OP NEDERLANDSCH BRAZILIE 159

Een nauwkeurige opgave van alle verliezen aan menschenen schepen ontbreekt, óók in de beschikbare Spaansche enPortugeesche bronnen; de schrijver van het „AuctentijckVerhael" spreekt echter van „t' eenemael verstroyt ende teniette ghemaeckt, by nae ghelijck in 't jaer 1588". Vermoe-delijk sloeg hij hiermede de plank niet ver mis, en verschillende verliezen, vooral aan matrozen en soldaten, van de vloot,die in 1638 in zee stak om de Nederlanders uit Brazilië teverdrijven, niet zoo heel veel van die der Armada Invencible,die juist vijftig jaar vroeger naar het Kanaal zeilde, omElizabeth uit Engeland te verjagen.

De terugkomst van .Mascarenhas' afgevochten galjoenenmoet ongeveer zijn samengevallen met die van de treurigeoverblijfselen van Oquendo's vloot, die in October 1639 doorTromp op de reede van Duins was verslagen. Te zamen zijndeze twee nederlagen voor Spanje te zwaar geweest. Felleopstanden braken uit in Catalonië en in Portugal; zijn zee-macht was gebroken, en zonder oorlogsschepen bleek hetniet in staat de oproerige havensteden aan de Middelland-sche Zee en den Atlantischen Oceaan te bedwingen. EenFransch leger rukte Catalonië binnen, een Fransche vlootblokkeerde zijn kust; Portugal hernam, reeds in December1640, bijna zonder tegenstand te ontmoeten, zijn onafhanke-lijkheid; ook de meeste Portugeesche bezittingen in Amerika,Afrika en Azië gingen voor Spanje verloren, en weldra wasdit land als koloniale zeemogendheid teruggedrongen naareen tweede of derde plaats. Voor Nederland was hiermedede weg naar den eersten rang gebaand.

In October 1939 eerden wij Tromp, De With en Evertsen;laat ons echter niet vergeten, dat, drie maanden ni. Duins,Willem Cornelisz. Loos, Jacob Huyghensz. en Jacob Al-drichsz. het werk van Tromp en de zijnen voltooiden.

De Gids, Februari 1940.

Zee, I (Werken Hist. Gen., 3de serie, no. 63; 1934), pp. 424 e.v. Innoot 1 van p. 424 worden nog verschillende onuitgegeven documen-ten genoemd, die nader licht kunnen werpen op het lot der „vol-maakt uiteengejaagde vloot".

Page 194: Scans (44,78 MB)

11. WITTE CORNELISZ. DE WITH

EN DE SLAG VOOR DEN MOND DER THEEMS

October 1652

In het hoofdstuk over den slag op de reede van Duins deel-de ik een en ander mede over de minder goede verhoudinggedurende de Jaren 1637 tot '39 tusschen Maerten Harpertsz.Tromp en zijn vice-admiraal Witte de With. Na Duins isdeze er niet beter op geworden, en alleen dank zij het wijsbeleid der regeering, die herhaaldelijk aan De With zelf-standige opdrachten verstrekte, waardoor een nauw contacttusschen beide vlootvoogden werd vermeden, zijn al te ern-stige conflicten uitgebleven. Bovendien is De With tijdenszijn verblijf op de kust van Brazilië, en het daarna tegenhem gevoerde proces, gedurende de jaren 1647 tot '51 geheelonttrokken geweest aan de bevelen van Tromp, en heeft hijeerst weder in September 1651 het commando over een onzerkruisereskaders op de Noordzee aanvaard.

Van nieuwe moeilijkheden met Tromp in de maanden, dieaan den Eersten Engelschen oorlog voorafgingen, blijkt niet;hij heeft geen deel genomen aan het gevecht bij Dover vanden 29sten Mei '52 tusschen Tromp en Blake, en eerst toende oorlogstoestand was ingetreden, kreeg hij last zich wederonder de rechtstreeksche orders van zijn luitenant-admiraalte begeven. Hij heeft hieraan terstond voldaan, en zich den14den Juli bij de vlag van Tromp gemeld. Ook toen dezehem mededeelde dat de Staten-Generaal hadden besloten datde vice-admiraal van Zeeland, Jan Evertsen, die in rang achtmaanden ouder was, in den krijgsraad boven hem kwam testaan, en zelfs, indien Tromp sneuvelde, dezen in het opper-bevel zou moeten opvolgen, heeft De With zich daarin ge-schikt, helaas niet zonder venijnig er de aandacht van HunHoogmogenden op te vestigen dat Evertsen, door in den slagbij Duins in 1639 te weigeren tegen de Engelschen, als het

Page 195: Scans (44,78 MB)

WITTE CORNELISZ. DE WITH 161

moest, te vechten, eigenlijk zijn recht op dezen voorrang hadverbeurd. Deze insinuatie heeft men in Zeeland zeer hoogopgenomen, en toen De With een maand later zich in Vlis-singen op straat vertoonde, werd hij door het volk uitgejouwden bedreigd, terwijl de Zeeuwsche kapiteins weigerden voort-aan onder hem te dienen. Tromp heeft, op zijn beurt, dittoegeschreven aan stokerij van Evertsen, waardoor ook tus-schen deze twee een breuk is ontstaan; en zoo zijn De Withsnaijver en wrok oorzaak geworden dat gedurende onze eerstegroote worsteling tegen Engeland de zeemacht van den Staatgecommandeerd werd door drie vlagofficieren, die elkanderhet licht in de oogen niet gunden. Dat de regeering deson-danks alle drie met een gerust hart handhaafde, en dat hunonderling slechte verhouding geen ernstige nadeelige gevol-gen heeft gehad, behoeft ons echter niet te verwonderen : detijd van den „band of brothers" — indien deze ooit heeft be-staan — was nog niet aangebroken; ieder waarlijk bekwaam,krachtig en zelfbewust aanvoerder beschouwde zich zelf alsde beste, en de denkbeelden omtrent militaire subordinatiewaren nog niet zoo ver ontwikkeld, dat deze hem dwongenzijn gevoel van eigenwaarde op zij te zetten. Bovendien, ooklatere regeeringen hebben menigmaal eenig gekonkel en ge-intrigeer onder hun beste leger- en vlootaanvoerders door devingers moeten zien, en zijn daarbij wèl gevaren; rook meneenmaal den vijand, dan schoven plichtsbesef en liefdevoor het land spoedig alle persoonlijke grieven op zij, en tradeen trouwe samenwerking hiervoor in de plaats.

Zoo ook in den eersten grooten zeetocht, van medio Juli totden 18den Augustus, welken Evertsen en De With, ieder aanhet hoofd van een eigen eskader, onder opperbevel vanTromp, van het begin tot het einde medemaakten. Niet doorhet gebrek aan een goede verstandhouding tusschen de vlag-officieren, doch door het op het laatste oogenblik omslaanvan den wind, is hun aanslag op een Engelsch smaldeel opde reede van Duins op een mislukking uitgeloopen; en alleenaan den zwaren storm van den Oden en 5den Augustus ishet te wijten, dat onze scheepsmacht, op zoek naar de vlootvan Blake, bij de Shetlands-eilanden uit een is geslagen, enzonder iets te hebben verricht, naar haar havens heeft moe-ten terug keeren. Ook bij de hierop volgende, onder leidingvan Amsterdam ingezette actie tegen den OranjegezindenTromp, die als zondebok werd aangegrepen, hebben deze enDe With zij aan zij gestaan bij de verdediging van hun beleid

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 11

Page 196: Scans (44,78 MB)

162 WITTE CORNELISZ. DE WITH

op dezen ongelukkigen tocht; en dat ten slotte onze luite-nant-admiraal, onder het al te doorzichtige voorwendsel, datzijn adviezen „considerabiler waeren by en omtrent de Re-geringe", in Den Haag werd vastgehouden en feitelijk vanzijn commando werd ontheven, en men zijn vice-admiraalmet het opperbevel over het nieuwe gros belastte, is loutereen politieke doordrijverij der staatsgezinde partij geweest,waarin De With geen aandeel heeft gehad. Dat Evertsenhiervoor niet in aanmerking kwam, ligt vermoedelijk aan zijnaanvankelijke weigering „met vuyle ontstelde schepen enonwilligh volck" weder in zee te gaan, en aan zijn verklaringliever ontslagen te worden, dan „heden off morgen te wordengescholden voor een schelm".

De With heeft van de vervulling van zijn zoo lang ge-koesterden wensch, zich aan het hoofd geplaatst te zien vanonze oorlogsvloot, weinig genoegen beleefd. In Vlissingen,waar hij, ondersteund door eenige gedeputeerden der Staten-Generaal, van den wal de uitrusting van zijn nieuwe scheeps-macht meende te leiden, liep het woedende grauw te hoopzoodra hij zich op straat waagde te vertoonen; alle Zeeuw-sche kapiteins weigerden zijn bevelen te gehoorzamen; dematrozen en soldaten, verontwaardigd niet alleen dat deregeering dezen zoo algemeen gehaten man tot hun opperstenchef had durven benoemen, doch niet minder wegens hetuitblijven van hun betaling (op sommige schepen was deachterstand tot 26 maanden opgeloopen), deserteerden zoo-dra zij een kans daartoe zagen; de leege kassen der admira-liteiten beletten een behoorlijke verstrekking van zeildoek entouwwerk, kruit en scherp, victualie en bier; de door hemzoo hoognoodig geachte branders bleken alle onbruikbaaren onzeewaardig. Bovendien waren de beste- schepen kortvoor zijn komst in Zeeland, onder bevel van den juist aange-stelden vice-commandeur De Ruyter, ter begeleiding van eengroot aantal koopvaarders, in zee geloopen, en zonder die zouhij zeker niet opgewassen zijn tegen den, volgens alle be-richten, zooveel sterkeren vijand.

Na een volle maand van ergernis, tegenspoed en verdriethad hij eindelijk een goede vijftig schepen onder zijn vlagvereenigd, en zeilde daarmede om de West, De Ruyter tege-moet. Doch nu keerden de elementen zich tegen hem. „Ickkan, Godt betert, met contrarie wint, dat mijn in mijn sielgeraekt, niet avanceeren", schreef hij den 27sten September

Page 197: Scans (44,78 MB)

EN DE SLAG VOOR DEN MOND DER THEEMS 163

aan Hun Hoogmogenden; en eerst den 2den October, toende dagen reeds kortten en het vechtseizoen ten einde begonte loopen, kreeg hij, voor Nieuwpoort, de zwaar gehavendeschepen van De Ruyter in het zicht. Deze had namelijk, noggeen maand nadat hij in 's Lands dienst was getreden, in deneersten grooten zeeslag van dezen oorlog, op den 26stenAugustus, nabij Plymouth, een Engelsch eskader onderAyscue verslagen en zijn convooi veilig naar buiten gebracht;beladen met roem, doch met afgevochten bemanningen enschepen, waarvan vele dringend voorziening behoefden,meldde hij zich den lsten October bij de vlag van De With.

Eenmaal vereenigd met De Ruyter, en versterkt dooreenige nagekomen schepen, heeft De With, ondanks de po-gingen die zijn vice-commandeur aanwendde om zijn over-moedigen strijdlust te temperen, in den krijgsraad van den5den October dezen weten over te halen tot het besluit, denin Duins ten anker liggenden vijand aan te grijpen. Vóór hijhieraan gevolg kon geven, had Blake echter zijn reede ver-laten en zeilde, op den middag van den 8sten October, deNederlandsche vloot tegemoet.

De With, die kort te voren nog verklaard had „Ick sal devloot wel lustigh aen den vyandt voeren; de duyvel maghserweder af voeren", heeft, terstond nadat de hiervoor genoem-de krijgsraad hem zijn zin had gegeven, en uiteen was ge-gaan, den grootsten smaad en vernedering moeten lijden, diehem had kunnen treffen. Toen hij namelijk zijn vlag wildeoverbrengen op de Brederode, het admiraalsschip van Trompen den besten en sterksten bodem uit de vloot, weigerde debemanning hem aan boord te laten komen; ondanks de po-gingen tot bemiddeling van den haastig te hulp geroepenschout-bij-nacht Cornelis Evertsen hield het scheepsvolk vande Brederode hardnekkig vol, en dreigde zelfs, als hij nietspoedig van zijn voornemen afzag, „een laech schut op hemte lossen". Na eerst nog tevergeefs zijn desbetreffende ordersen machtiging van de Staten-Generaal te hebben getoond,heeft hij in dezen onmogelijker en ongehoorder toestandmoeten berusten, en, ten einde een herhaling op een tweedeoorlogsschip te voorkomen, zijn toevlucht gezocht op eenschip der Oost-Indische Compagnie. Hier vond hij een kapi-tein van zeventig jaar, veel zieken onder het volk, den loodsen de officieren dronken, en de matrozen onbekwaam omhet geschut te bedienen; en van dezen bodem, en met dezebemanning, heeft hij den eersten grooten zeeslag onder zijn

Page 198: Scans (44,78 MB)

164 WITTE CORNELISZ. DE WITH

opperbevel, waarin hij gehoopt had, „een eeuwige glorie teverkrijgen voor zich zelven, en een groote zeegen voor zijnvaderland", moeten leiden.

Het is geen wonder dat met zulk een stemming tegen denadmiraal en met zulke toestanden aan boord van vele onzerschepen, de slag van den 8sten October 1652 op een totalenederlaag moest uitloopen. Wel heeft De With, met zijn on-tembaren moed, zelfs den volgenden dag nog getracht, doorer op te wijzen dat er in Holland genoeg hout was om galgenvoor alle onwillige kapiteins te bouwen, zijn officieren overte halen nogmaals een aanval te wagen, doch zijn vice-com-mandeur De Ruyter is het toch ten slotte gelukt hem van dedwaasheid hiervan te overtuigen. Woedend, verontwaardigden scheldend op zijn kapiteins, en nog steeds niet in staatde schuld ook bij zich zelf te zoeken, is hij met het restantvan zijn vloot het Goereesche Gat binnen geloopen, om daareen streng onderzoek naar het gedrag van zijn officieren teeischee. Een onbezonnen uitgesproken hard oordeel over deZeeuwen in het algemeen, heeft toen bijna een breuk ookmet De Ruyter veroorzaakt; door een verstandig ingrijpender Staten-Generaal, en een zware ziekte die De With voormaanden lang te bed wierp, is dit echter voorkomen, en bleeftusschen deze beide mannen de goede verstandhouding be-waard.

Een pamflet, dat onder den titel „Waarachtig schrijvensuyt Rotterdam, aan-gaande den Zeeslag ... van den 8 en 9October 1652" een week na den slag het licht zag, geeft dui-delijk weer, waar men de oorzaak van onze nederlaag zocht;en zonder al te hard te treffen sloeg de schrijver den spijkerrecht op den kop, waar hij schreef: ,

„Aan dese disordre en onwillicheyd in 't vechten kan mensien ende merken wat het verscheeld een verstandig, beleeften wel gewild Hooft over een Armade te stellen of te heb-ben, bij dat men over het volk steld een Hooft dat onbemind,van het volk ongeacht en tegen de borst is.

„Den Vice Admiraal De Witt is, dat weten wy al te samenwel, een treffelijk soldaat en stout Seeman, die geen gevaar,ja selfs de dood niet vreest; den Commandeur De Ruyter isvan gelijken een overstoutmoedig en onvertsaagder Held, diehem niet sal ontsien tegen de slimste van alle de vyandenaan te gaan, noch geen gevaar ontsiet:

„Dit alles niettegenstaande weten wy ook dat alle de voor-genoemde qualiteyten den Admiraal Tromp die selve, en dan

Page 199: Scans (44,78 MB)

EN DE SLAG VOOR DEN MOND DER THEEMS 165

noch dese ongemeene deugden heeft, dat hy is een extra-ordinaris voorsichtig, Godvresent en deugdsaam man, diesijn volk niet aanspreekt als honden, duyvels en duyvels-kinderen, maar als kinderen, vrienden, cameraads, en dier-gelijke minnelijke en hart-trekkende woorden tot haarspreekt. Waardoor hy ook soo-danig het herte van alle die-gene trekt die onder hem staan, dat sy voor hem (gelijk menseyd) souden door een vier gaan en het leven wagen, Ja, bymanier van spreken, den duyvel niet ontsien.

„Als men dan soo een bemind en ontsien Hooft uyt een Ar-made houd, en daartegen die steld, die by het volk onaange-naam sijn, soo liet men, wat onheyl en ongeluk sulcx baarden met sich sleept.

„Want ik verseker uwe E., dat indien Tromp met dese vloothad in see geweest, vele van de vluchtige, en tot het slaanonwillige capiteynen geen gedachten souden gehad hebben,hem soo schelmachtig te verlaten en deur te gaan, als sy nuden Vice Admiraal de Wit gedaan hebben."

Zaterdag, den 12den October, laat in den avond ter ge-heime vergadering bijeengeroepen, vernamen de Staten Ge-neraal de droeve tijding van De Withs nederlaag, en reedsden volgenden dag, na kerktijd, besloten zij Tromp en JanEvertsen aan te schrijven — met het oog op de spoedige uit-rusting van een nieuwe vloot — zich gereed te houden nadereorders op te volgen. Wel verzette Amsterdam zich er nog eeni-gen tijd tegen, dal Tromp weder in dienst zou treden, en moestde luitenant'-admiraal eerst nog schriftelijk de tegen hem in-gebrachte bezwaren weerleggen; doch op den 2den Novem-ber deelden Hun Hoogmogenden hem mede, dat zij, „optgoet vertrouwen dat deselve altijt van sijn persoon gehadtende noch hebben," voornemens waren hem wederom als„opperkoof t" over de vloot aan te stellen, met Jan Evertsen,De With, De Ruyter en Pieter Fl&risz. als onderbevelhebbers.Dat De With deze plaatsing als Derde Persoon, na Evertsen,niet voetstoots heeft aanvaard, ligt voor de hand, en van zijnziekbed in Hellevoetsluis schreef hij terstond een bitterenbrief aan de Staten-Generaal, waarin hij verklaarde zulk eenbehandeling niet te hebben verdiend, en dat het toch te hardwas, hem, aan wiep nog kort geleden de geheele navale machtvan den Staat was toevertrouwd, ten achter te stellen bij denvice-admiraal van Zeeland, die nog nooit zulk een commandohad gevoerd en die, zooals hij er insinueerend aan toevoegde,

Page 200: Scans (44,78 MB)

166 WITTE CORNELISZ. DE WITH

nog eenige maanden geleden, toen Blake's vloot in aantochtwas, Tromp den laffen raad had gegeven zich binnen deZeeuwsche banken terug te trekken.

Toch heeft De With zich geschikt; en, hoewel nog „metsieke leden", meldde hij zich den I sten December bij de vlag;binnen een week stortte hij echter weder in en werd toennaar den wal gebracht, waar hij twee maanden noodig had,van zijn „groote krencte" te genezen.

Drie 17de-eeuwsche admiraals,Amsterdam 1938.

Page 201: Scans (44,78 MB)

12. EEN NEDERLANDSCH ESKADER IN DE

MIDDELLANDSCHE ZEE

1651-1653

INLEIDING

In het voorjaar van 1651 waren de vermetelheid en demacht der kapers die op onzen handel aasden, zoodanig toe-genomen, dat het sedert het sluiten van den vrede van Mun-ster geldende wachtwoord — bezuiniging tot elken prijs,vooral door ontwapening 1 ) — niet langer kón blijven gel-den. Het werd werkelijk te bar. Dat de straatvaarder kansliep in de handen der Barbarijnen te vallen, dat wist menzoolang onze schippers de wateren der Middellandsche Zeebevoeren; dat van de Bretonsche en Iersche havens geregeldroofschepen uitzeilden die de rijke ladingen van onze dik-buikige fluiten als hun voornaamste middelen van bestaanbeschouwden, ook daaraan waren onze kooplieden gewendgeraakt; maar dat de zeevarende bevolking van de zuidkustvan Frankrijk en zelfs de kapiteins van Fransche oorlogs-schepen zich aan de Hauts et Puissants Seigneurs les Etats-Généraux even weinig zouden storen als aan hun eigenKoningin-Regentes, en lustig ieder Nederlandsch schip, datin hun bèreik kwam, trachtten te nemen, dat deed de ver-ontwaardiging van de Amsterdamsche reeders en bevrach-ters ten top stijgen. ,

In de in het Rijksarchief te 's-Gravenhage berustendepapieren, afkomstig van de Directie van den LevantschenHandel, bevinden zich nog lijsten 2) die duidelijk den om-yang van de door de Fransche zeeroovers aan onzen handelberokkende schade laten zien. Voor het jaar 1650 worden 23daden van zeeroof, door Franschen begaan, vermeld, en dedaardoor geleden schade opgegeven als bedragende 2.323.000

1) Elias, Schetsen, II, p. 1. Voor de volledige titels der aangehaal-de werken, zie de literatuurlijst achter dit hoofdstuk, p. 240.

2) Opgenomen in Wátjen, p. 392.

Page 202: Scans (44,78 MB)

168 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

gulden. Zeer ergerlijk moeten wel de volgende gevallen zijngeweest:

„Sijn genoomen ende tot Tholon opgebrachtdrie schepen namentlijck de Kat, de Hontende de Liefde, gaende alle drie van hier metgranen en stuckgoederen nae Genua en Li-vorno, nae veele sollicitatiën vrijgegeven,maer wel geplondert ende daeruyt gestoolente hebben, belopen de geledene schaden . . 90.000 guldengenomen ende tot Tholon opgebracht 't schipSt. Jan, varende van hier naer Civita Vetia,'t schip wel geplundert, na veel moeyten encosten vrijgegeven, maer de granen vernielten vercocht, 't gelt opgestreecken, ergo ge-heel weck, beloopt op . . . . . . . . . 79.000 gulden't schip St. Niclaas, uyt de Pouille 9 naerGenua gaende, door de Fransche genoomenende 't volck overboort gesmeten, was waer-dich" . . . . . . . . . . . . . . .120.000 gulden

Behalve deze lijsten vindt men in de Hollantsche Mer-curius van 1651 een opgave van 26 genomen schepen, welkeopgave onze gezant Boreel overreikte, toen hij den Oden April1651 „voor het Bedde van Naere Majesteyt de ConinginneRegente in 't bywesen van veel groote Heeren en Joffrouweneen bundige oratie in 't Frans" 2) hield, om zich te beklagenover het onrecht den Nederlanders aangedaan.

Allerlei omstandigheden hadden de uitbreiding van deFransche zeerooverij in de hand gewerkt. Binnenlandscheonlusten hadden het gezag der regeering ondermijnd; deoorlog met Spanje, door de Nederlandsche Republiek totverontwaardiging van Frankrijk juist geëindigd, werd doordit land met volle kracht voortgezet, en, waar bij het marine-tractaat van 1,646 tusschen de Republiek en Frankrijk deeerste zich verbonden had geen oorlogsmaterieel, paardenof manschappen voor Spanje bestemd te vervoeren, pastende Fransche oorlogsschepen en kapers het recht van visitatieniet alleen streng, doch ook zeer willekeurig en onrechtmatigtoe, brachten tallooze Hollandsche, koopvaarders naar Tou-lon en Marseille op, of lichtten eigenmachtig reeds alles watvan hun gading was, onder valsche voorwendsels uit dezeschepen.

1) Pouillé, ook dikwijls Poeglia: Apulië (Z.O. Italië).2) Holl. Mere. 1651, p. 62.

Page 203: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 169

„Onverdragelijck was de Franse Rouvery op de Midde-lantsche see, want dese gingh al d' andre ver te boven, 'tquaet daer af was niet om te remedieren", zegt de Hollant-sche Mercurius, en ook Wicquefort, in zijn „Histoire desProvinces unis" spreekt van „les dépredations continuelleset insupportables dont les Francois incommodoient les com-merces des habitants de ces Provinces".

Deze handel op de Middellandsche Zee was reeds vanouden datum 1 ) . De eerste reis, waarvan wij zekere en uit-voerige berichten hebben, werd gedaan onder leiding vanSteven van der Haghen, een Amersf oortschen koopmans-zoon, die in 1586 met het schip de Witte Leeuw uit Hoornnaar de oostkust van Spanje zeilde. Alicante, Valencia enook Genua werden aangedaan, doch toen men op de terugreisin Cadiz lag, vaardigde de Spaansche koning een algemeenarrest voor alle Nederlandsche schepen uit, en liet het schipin beslag nemen 2). Ondanks den slechten afloop van dezereis werden spoedig de pogingen om rechtstreeks handel metItalië te drijven, hervat, en thans met beter resultaat. Door-dat in de jaren 1586 tot 1590 de graanoogst in Italië vijf maalachtereen mislukte, voeren in 1590 een viertal korensche-pen uit Hoorn naar de Middellandsche Zee. Aangemoedigddoor de hiermede behaalde groote winsten, volgden eenjaar later reeds vijftien schepen uit Hoorn en meer dan tweehonderd uit geheel Noord-Nederland dat voorbeeld, in 1597stelden zelfs vierhonderd groote schepen uit Holland hunkoers naar de Straat van Gibraltar 3); In de spoedig gevoel-de behoefte aan goede kaarten en zeilaanwijzingen voorzagWillem Barents, wiens „Nieuwe Beschrijvinghe ende Caert-boeck van de Middellandtsche see" in 1595 bij CornelisClaesz. te Amsterdam het licht zag 4).

Als een olievlek op het water breidde onze handel op de ,havens rond de oude wereldzee zich uit. In 1596 werd nauwdiplomatiek contact met Venetië verkregen, in 1598 werdenonze schepen, wel is waar onder Fransche vlag, ook in deTurksche havensteden toegelaten. Wel begonnen de Barba-rijsche kapers meer en meer het hoofd op te steken, dochde overwinning van Heemskerck bij Gibraltar, die ons aan-zien binnen de Straat belangrijk verhoogde, het spoedig daar-

1) Zie hierover vooral Sneller, p. 70 e.v.2) Tiele, p. 377 e.v.$) Bor, IV, p. 16, 306; Wátjen, p. 144 e.v.; Fruin, p. 181 e.v.4 ) Linschoten Vereeniging, Dl. 15, pp. XXXIV en XXXV.

Page 204: Scans (44,78 MB)

170 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

op volgende Bestand met Spanje (waardoor het aantal onzervijanden in de Middellandsche Zee zeer verminderde), onzeervaring in den strijd met de Duinkerker roofschepen opge-daan, en niet het minst het geuzenbloed dat door de aderenvan onze schippers en matrozen stroomde, deden dit gevaarniet zoo heel zwaar wegen. Varen en vechten, zij waren eraan gewend, zij wisten niet beter of het behoorde zoo, dieHollanders en Zeeuwen uit de eerste helft der 17de eeuw;en het was niet alléén zucht naar gewin en naar buit, zijvoelden ook voor de glorie die zij konden behalen in denbloedigen strijd tegen de roovers van Afrika's noordkust.Men leze bijvoorbeeld het journaal van den schipper en koop-man David Pietersz. de Vries, op den loden October 1620,toen hij nabij Carthagena eenige kapers op zich af zagkomen: .

„Ick liet den stuerman het Gebedt doen en wij songen denhondert-en-veertighsten Psalm 1) ; dat ghedaen zijnde lietick mijn volck wijn schencken, en sprak dat een yder hem-zelfs geliefde te kennen, ende dat se nu diende te betoonendat se mannen waren, dat ick, wat mijn aenginck, haer alseen soldaet en goet schipper voorgaen soude"; en als hij dantwee Turken met 28 en 33 stukken heeft afgeslagen, vertelthij met trots hoe bij aankomst in Carthagena men zich ver-wonderde „dat ick niet genomen was dewijl ick sulcke tweegroote schepen aen Boort gehad hadde, en dat ick maer eenscheepjen met veerthien stucken hadde" 2).

De voornaamste reeders en kooplieden op de Middelland-sche Zee waren Amsterdammers, en 't was dan ook in dezestad dat het invloedrijke college, de ,,Directie van den Le-vantschen Handel en de Navigatie op de MiddellandscheZee" zetelde. Het had zijn ontstaan te danken aan de on-macht der regeering der Republiek onze koopvaarders af-doende te beschermen, vooral toen na het afloopen van hetBestand haar oorlogsschepen noodig waren in den strijdtegen Spanje.

Dr. Cornelis Haga, onze gezant (,,orateur" was zijn eigen-lijke titel) te Konstantinopel, had den eersten stoot tot de op-richting van het college gegeven. Dele 5den April 1625 melddehij den Staten-Generaal, dat, hoewel hij gehoopt had dat nade hervatting van den oorlog tegen de Spanjaarden (dus tegen

1) 0, Heer, Verlos mij uit de bandenWaarin de booze mij beknelt, enz.

2) Linschoten Vereeniging, Dl. 3, p. 28 e.v.

Page 205: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 171

de erfvijanden der Turken), „de hostiliteyt van de piratenvan Barbariën Jegens d'ondersaten van de Geuniëerde Pro-vintiën gecesseert sonde hebben", nochtans bevonden werd,,dat sijluijden niet naelaten haeren ouwen gang te gaan",daarbij als reden opgevende, dat vele Nederlandsche schepenvoorzien waren van „banieren, passeporten ende zeebrie-ven" niet alleen van den koning van Denemarken en deHanzesteden, maar zelfs van de Infante, en daarvan gebruikmaakten om op Spaansche havens te varen en allerhande„verbooden waeren van oorloochse toerustinghe" in te voe-ren. Daarom gaf hij H.H.M. in overweging, ten einde dezemisbruiken tegen te gaan, eenige der meest ervaren envoornaamste kooplieden van Amsterdam, op Italië en deLevant handelende, te autoriseeren om behoorlijk toezicht tehouden op de uitrusting van alle schepen die naar de Straatvoeren, de patenten en cognossementen te onderzoeken,correspondentie te voeren met den orateur en de consuls inde Middellandsche Zee, vriendschap te onderhouden met demachthebbers in Algiers en Tunis, en van dat alles geregeldrapport te doen aan de admiraliteit of aan de StatenGeneraal 1).

Spoedig na het bekend worden van dit advies diendenongeveer veertig op de Levant handelende kooplieden eenrequest van dezelfde strekking in aan de regeering vanAmsterdam, en deze besloot reeds den 25sten Juni 1625 (dustwee en een halve maand nadat Haga zijn brief uit Konstan-tinopel had verzonden) de gevraagde autorisatie te verlee-nen en zeven kooplieden aan te wijzen om de eerste Directievan den Levantschen Handel te vormen 2) .

Natuurlijk bemoeiden de Staten Generaal zich ook metdeze nieuwe instelling, en in samenwerking met burgemees-ters en regeerders van Amsterdam regelden zij nauwkeurigde verplichtingen en de inkomsten van het college. Zoo stondde Amsterdamsche vroedschap een heffing toe van 4 stuiversper last van ieder schip, dat de Straat passeerde, en H.H.M.bovendien een van 16 stuivers per last; zoo werd bepaald datde directeuren persoonlijk geen betaling zouden ontvangenvoor hunne bemoeiingen, doch slechts als emolumenten Jaar-lijks recht hadden op een almanak, een kaas en negen guldenvoor kantoorbehoeften 3). Hoewel dus oorspronkelijk een

1) Heeringa, I, p. 962.2) Heeringa, I, p. 968 e.v.3) R. S. G. 24 Juni 1625; 6-8 Sept. 1625.

Page 206: Scans (44,78 MB)

172 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

zuiver stedelijke instelling, werd haar positie door de ver-schillende plakkaten en besluiten der Staten-Generaal spoe-dig zoodanig, dat men met voldoenden grond het college alseen generaliteitscollege kon aanmerken; en later zullen wijzelfs zien' hoe de opperbevelhebber van ons eskader in deMiddellandsche Zee, de commandeur Johan van Galen,in zijn correspondentie met de directeuren, dezen naast deStaten-Generaal óók als zijn lastgevers beschouwde, en hunalle eer als zoodanig bewees.

Reeds jaren lang had men beproefd paal en perk te stellenaan den overlast door onzen handel en scheepvaart van deBarbarijnen ondervonden. Herhaaldelijk waren eskadersvan 10 tot 20 schepen naar de Straat gezonden, onIer Haul-thain, Quast, Mooi Lambert en andere vlootvoogden 1 ) ; veleroovers hadden hun zucht naar buit met het spoelen hunnervoeten moeten bekoopen; doch afdoende was dit geenszinsgeweest. Nederlanders, en met hen Duitschers en Vlamingen,begaven zich in grooten getale in dienst van Algiers of an-dere roofstaten, en vormden vaak een krachtige aanvullingvoor de somtijds gedunde gelederen der piraten. Ieder hoor-de wel eens van Klaes Compaen en van Simon de Danser,de beruchte renegaten wier namen op de lippen van allestraatvaarders lagen; maar zij waren bij lange na niet deeenigen die hun geloof en hun afkomst vérloochenden, enhun zeemanschap en toomeloozen moed aanwendden, omzich ten koste van hun landgenooten te verrijken. SolimanReis of -de Veenboer, Schele Murat van Hamburg, Sef f erReis alias Thomas de Gauwdief van Harlingen, SolimanBuffoen, in de wandeling Jacob de Hoerewaard van Rot-terdam geheeten, Assan Reis, de Jonge Veenboer, en nogvele anderen voerden omstreeks het jaar der oprichting vande Directie van den Levantschen Handel het bevel over roof-schepen 2) .

Ook Engeland leverde ruimschoots zijn aandeel: CaptainWard 3), die in Tunis dezelfde rol speelde als Simon de Dan-ser in Algiers, en den zeeschuimers van Afrika's noordkusthet manoeuvreeren met zeilschepen leerde, zooals alleen dezeevaarders van de kusten van de Noordzee 'dat verstonden;en Henry Mainwaring, die, nadat in 1616 zijn zonden hemdoor zijn koning waren vergeven, aan Jacob I een verhande-

1) Zie voor een overzicht van deze expedities: Weber, pp. 218 e.v.2) Heeringa, I, p. 977. 3 ) Corbett, I, pp. 11, 12.

Page 207: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 173

ling aanbood over „The beginnings, practices and suppres-sion of Pirates" 1), waarin een schat van details over denzeeroof voorkomt, zooals alleen iemand die zelf het bedrijfop groote schaal had uitgeoefend, kon geven.

-'Na het einde van het Bestand was het niet meer mogelijkeskaders beschikbaar te stellen voor den dienst in de Mid-dellandsche Zee, en men moest volstaan met een uitbreidingvan, en een strenger controle op de reeds lang bestaande„ordre ,op de Straatvaart". Reeds in 1603 was een „ordreop de wapeninge en manninge der schepen" uitgevaardigd,in 1621, '23 en '25 werd die gewijzigd en aangevuld, tot den27sten November 1627 het reglement „op de grootte, equip-pagie, montuur, manninghe ende admiraelschappen derschepen" tot stand kwam, waarbij vooral het aantal stukkengeschut en de grootte der bemanning naar verhouding vanhet laadvermogen der schepen werden voorgeschreven, envaste regels werden gegeven voor het varen in admiraal-schap 2). De zorg voor de naleving van dit plakkaat, het zen-den van gezantschappen naar, en het voeren van eindeloozeonderhandelingen met Algiers, Tunis en Tripoli zijn tot 1650de eenige maatregelen geweest, die de Staten-Generaal heb-ben genomen ter beteugeling van den zeeroof binnen deStraat. Voor nadere bijzonderheden hierover raadplege menDr. K. Heeringa's Bronnen tot de geschiedenis van den Le-vantschen Handel, waarin deze periode uitvoerig, met talvan details die een goeden kijk geven o.a. op het leven onzerof f icieele vertegenwoordigers in de roofstaten, en op deweergalooze wreedheid waarmede aan beide kanten werdopgetreden 3), wordt beschreven en gedocumenteerd.

Zooals in den aanhef reeds werd gezegd, moest men in1651 wel tot krachtiger maatregelen overgaan. In April vandat jaar stelde de admiraliteit van Amsterdam, de stad diehet meeste belang had bij den handel op de MiddellandscheZee, aan de Staten-Generaal voor, een eskader van 12 oor-logsschepen en 3 fregatten uit te rusten, en dit te bestemmen

1) Manwaring, II, p. 3 e.v.2) Groot Placaatboek, I, p. 876, 896.3) Zoo bijv. de zaak van kapitein Knaep uit Medemblik. Deze

schipper werd gedurende een verblijf te Algiers beschuldigd, bij hetnemen van een kaper alle Turken over boord te hebben gesmeten,welke beschuldiging weldra zulk een „groot rumoer" in de stadveroorzaakte „dat denselven Knaep daerover in den haeck gesmeten,sijnen stierman geraeybraeckt ende van de honden opgegeten, endeden hoochbootsman gebraden viert". (Heeringa, I, p. 1014, noot.)

Page 208: Scans (44,78 MB)

174 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

voor de bescherming van onze belangen binnen de Straat.Hoewel ieder de wenschelijkheid inzag op dit voorstelin te gaan, stuitte de onmiddellijke uitvoering af op de zwarekosten die dit zoude meebrengen 1), en op de oneenigheidomtrent de vraag, uit welke middelen zij moesten wordenbestreden.

En toen bleek weer eens waartoe de bewoners van deAmsterdamsche koopmanspaleizen zich in staat voelden.Den' 12den Mei boden twee kooplieden, Aris Elbertz. Snoecken Jacques Thierry (,,ils meritent bien que l'histoire fasseconnoistre leurs noms a la posterité" 2 )) de Groote Verga-dering aan, de zorg voor de uitrusting van een vloot geheelop zich te nemen. Niet alleen voor die 15 schepen voor deMiddellandsche Zee zouden zij zorgen, neen, voor een vlootdie onzen handel zou beschermen van de zuidkust vanSpanje af, langs de Atlantische kusten, in het Kanaal en deNoordzee, tot Noorwegen toe. Binnen een maand zouden 20kapitale schepen gereed zijn om uit te varen, en iedere maandkonden er nog 20 volgen, tot een macht van desnoods 100schepen. De Staten zouden de gages en tractementen moetenbetalen, de „aannemers" namen de voldoening der kosten opzich. Met eenige anderen verklaarden zij zich bereid de doorhen geleverde schepen tegen 1 % °l° per maand te verzekeren.Bovendien deden zij een practische regeling aan de hand, eensoort staatsleening, voor het aflossen der door hen voorge-stelde uitrusting- en exploitatie-kosten gedurende het eerstejaar 3) .

Wel namen de Staten van Holland, als ook de Groote Ver-gadering, het voorstel in ernstige overweging, doch ten slottezegevierde het verantwoordelijkheidsgevoel dier Edel GrootMogende en Hoog Mogende Heeren: men verkoos toch lieverzelf de hand aan den ploeg te slaan. 26 Mei '51 werd hetvoorstel der admiraliteit van Amsterdam aanvaard, en be-sloot men de konvooien van de over zee inkomende en uit-gaande goederen met één derde te verhoogen, om zoodoendede noodige gelden te verkrijgen.

In de resolutie van de Staten-Generaal van den 26sten Mei1651 vinden wij dus het ontstaan van het eskader, waarvande lotgevallen ons thans verder zullen bezighouden.

1) Toen in October 1627 sprake was van het uitrusten van 6schepen voor de Middellandsche Zee werden de kosten daarvoorgeraamd op 613.680 gulden (Heeringa, I, p. 1016).

2) W icque f ort, II, p. 73.3) Elias, Schetsen, I, p. 148 e.v.

Page 209: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 175

JORIS VAN CATS

Den 1sten Juni zouden de eerste twintig schepen zee kun-nen kiezen, hadden Snoeck en Thierry beloofd, indien hunde levering was gegund. Nu de admiraliteiten de vloot zou-den uitrusten, duurde het heel wat langer. „Comme toutesles déliberations qui se font dans les Provinces sont sujettesa de grandes longueurs" 1) werd pas den 25sten Augustus deinstructie voor den luitenant-admiraal M. H. Tromp, denaangewezen bevelhebber, vastgesteld.

Deze instructie 2) bevatte als voornaamste punten hetvolgende:

De vloot, gecommandeerd door Tromp als admiraal, enjonkheer Joris van Cats als vice-admiraal, zou worden ge-victualieerd om gedurende 15 maanden dienst in zee _ te kun-nen doen (Art. 1). Den admiraal werd opgedragen „sick vooreerst te verthoonen voor de haven van Toulon, omme teeyschen restitutie van de geroofde schepen ende goederen"(Art. 2), en vervolgens alle Fransche of Savoysche schepen,zonder onderscheid aan te houden, „ende van deselve te ver-overen ende opbrenghen alle die ten oorloge ofte roof f zijnuytgerust." (Art. 5).

Tromp, de opperbevelhebber van onze zeemacht, met or-ders tegen Frankrijk naar de Middellandsche Zee! Is erduidelijker bewijs mogelijk dat in het najaar van 1651 nietaan een oorlog tegen Engeland werd gedacht ? Frankrijkmoest tot rede worden gebracht, van Engeland dreigde geengevaar, meende men, en niemand vermoedde, dat een jaarlater, toen twee Engelsche eskaders door deze zelfde vlootwerden geblokkeerd in Livorno en Porto Longone, de Neder-landsche commandeur de hulp zou inroepen van dien bru-talen Franschen roover, den chef d'esquadre en chevalierGaspard de Comminges de la Ferrière, en diens matrozenzou trachten te werven voor het bemannen van onze schepen.

Nadat de instructie voor Tromp was vastgesteld, duurdehet nog eenige maanden voor de vloot gereed was zee te kie-zen. Den 25sten October ging het eerste gedeelte, 5 schepenonder Cats, van de reede van Texel onder zeil, met orderszich naar Cadiz te begeven en aldaar den opperbevelhebberaf te wachten 3). Toen de overige schepen in het laatst van

1) Wicquefort, II, p. 73.2) Kron. Hist. Gen. 1858, p. 291.3) Cats aan S.-G. 19 Nov. '51 (S.-G. 5537) .

Page 210: Scans (44,78 MB)

176 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

November eindelijk gereed lagen, en Tromp reeds afscheidvan zijn lastgevers had genomen, werd de luitenant-admi-raal plotseling ongesteld, en moest in het land blijven. ZonderTromp dus zeilde de vloot in December uit, met last zichin Cadiz onder de bevelen van Cats te stellen, die „bijprovisie" de plaats van Tromp zou innemen.

Jonkheer Joris van Cats, commandeur bij de admiraliteitvan Amsterdam, had reeds een langen staat van dienst ach-ter den rug. In 1617 vertrok hij met een geheime zendingnaar Algiers, waarschijnlijk met het doel Soliman Reis,alias den Veenboer, over te halen zijn rooverijen te sta-ken 1) ; in 1619 kwam hij als commissaris namens denPrins in Algiers „omme te sien oft opnieuws van vreede ge-handelt conde worden" 2) ; in het voorjaar van 1620 vertrokhij zonder resultaat te hebben bereikt. In 1622 voerde hij hetbevel over het oorlogsschip, dat den gezant Pijnacker naarToulon bracht, in 1623 onderhdndelde hij wederom in Al-giers 3). De campagne die aan den slag bij Duins, in 1639,

' vooraf ging, en ook den slag zelf, maakte hij als vlagofficiermede; in den krijgsraad van den 11den October, tien dagenvoor den slag, werd hem de eervolle opdracht gegeven met15 schepen de Duinkerkers, die onder Michiel van Dorn zichhadden , gevoegd bij Oquendo's vloot, voor zijn rekening tenemen. Wel gelukte het .den beroemden Duinkerker met demeeste zijner schepen, dank zij de mist, zijn haven te berei-ken, maar niet dan zwaar beschadigd: „le vaisseau-amiralaurait eu dix-sept cents boulets dans la coque" 4). In 1649was hij commandeur over eenige schepen tegen zeerooversuitgerust, en behaalde, vooral,dank zij Johan van Galen, eenzijner kapiteins, verschillende kleine successen 5) .

Hoewel oorspronkelijk niet bestemd voor het opperbevelover de vloot die in October en December naar de Straatvertrok, zullen de Staten, toen Tromp plotseling uitviel, hemniet hebben kunnen passeeren voor het vrij komende com-mando, en hem, al was 't „bij provisie", daarmede hebbenbelast. In de moeilijke omstandigheden waarin het eskaderhet volgend jaar zou komen, bleek evenwel al spoedig, dat

1) Consul Keyser te Algiers aan S.-G. Sept. '17—Febr. '18: „Hieris gecommen van Marcellién eenen Joris Cats, den welcken eenigeintelligentie met de Veenboer soude hebben ... en souden daer geldttoe ontfangen hebben van U.H.M." (Heeringa, I, p. 755).

2) Heeringa, I, p. 798.3) Heeringa, I, pp. 100, 815, 894.4) De Boer, p. 61; Maio, p. 356-357.5) Montanus, 'p. 37-39.

Page 211: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 177

Cats niet die persoonlijkheid was, die toen daar werd ver-eischt.

Den geheelen winter bleef Cats in de nabijheid van Cadiz,steeds wachtende op de aankomst van Tromp. Diens ziek-te duurde langer dan men had verwacht: eerst den 2denFebruari 1652 meldde hij den Staten zijn herstel en pasin de eerste week van Maart lag zijn schip zeilklaar omhem naar Cadiz te brengen 1) . Doch ook ditmaal zou Trompniet meegaan. De houding van Engeland was n.l. in delaatste maanden veel dreigender geworden : er waren be-richten ingekomen van een brutalen aanval op onze caraï-benvaarders voor Barbados; het Engelsche Parlement hadlast gegeven tot het uitrusten van een groote scheepsmacht,en de klachten over Engelsche zeerooverijen begonnen dieover de Fransche aanslagen op onzen handel te overtref f en2).Den 3den Maart besloten de Staten-Generaal tot het uitrustenvan 150 schepen, en ... wie anders dan Tromp zou het bevelhierover moeten aanvaarden ? Op het laatste oogenblik werdhem dan ook aangezegd niet te vertrekken, en het commandoover de aanstaande „groote equipage" op zich te nemen. DenEden Maart schreef men Cats, dat hij zijn chef voorloopigniet te verwachten had, en spoorde men hem aan, nu ein-delijk door de Straat te zeilen en gevolg te geven aan het2de artikel zijner instructie, n.l. voor Toulon restitutie teeischee voor de genomen Nederlandsche schepen. 30 Maartontving Cats dezen brief, en zond denzelfden dag antwoord,belovende zoo spoedig mogelijk de order uit te voeren en zijnnietsdoen verontschuldigende met „dat wy gheen bewise enhebben gehat wat wy voor Toulon comende van de roversaldaer soude connen eise, wat schepe ofte goederen sy vanonze ingesetene hebbe Berooft ofte genomen" 3), alsof de Hol-landsche consul te Toulon hem die „bewijzen" niet bij tien-tallen kon verschaffen!

Den 27sten April kwam Cats met 'zijn gansche eskadervoor de kust van Provence, en bleef daar tot begin Juli, zon-der veel uit te richten. „The Holland men-of-war, 18 sail, arestill before Toulon, without effecting anything considerable",

1) Elias, Schetsen, I, p. 152, II, p. 25.2) Elias, Voorspel, p. 173. Zelfs „the High court of admiralty of

England" dreigde met zware straffen tegen „the many cruel and bar-barous acts of punishment and torture done and committed by thecaptains, officers and companies of several private men-of-war uponthe persons of the masters and companies of several Dutch ships".(Gardiner, I, p. 80.)

3) Brieven van Cats aan S.-G. (R.A. S.-G. 5537 en 5538).

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 12

Page 212: Scans (44,78 MB)

178 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

rapporteerde consul Longland in Livorno den 14en Juni aanhet navy committee 1) ; en Wicquefort, krasser en persoon-lijker in zijn uitlatingen, schreef : „Sa conduite n'estoit pasfort reglée a cause de son humeur bouillante et emportée .. .Luy ... alla se presenter avec son esquadre devant le portde Toulon, ' ou il fit le f anf aron, ou plustost le fou et l'extra-vagant, en envoyant et Mier le chevalier de la Ferrière, quiestoit celuy de tous les capitaines Francois qui avoit le plusincommodé le commerce des Hollandais par ses armements".Ook uit de brieven van Cats aan de Staten-Generaal (van 6en 28 Mei en 8 Juli) blijkt dat hij niets bereikt had, en H.H.M.besloten dan ook den 9den Juli „nademael de commandeurCats alleenlijck bij provisie en chef Over de vloot is gestelt,dat metten eersten mede een ander bequaem ende vaillantpersoon tot commandeur zal worden gedispicieert" 2).

De wenschelijkheid Cats te vervangen en een meer door-tastend man met het bevel over het eskader te belasten, hingten nauwste samen met de verscherping van onze verhou-ding met Engeland in de laatste maanden, die er eindelijk toehad geleid, dat in de eerste dagen van Juli de oorlog alsonvermijdelijk werd beschouwd.

Een andere politiek tegenover Frankrijk was nu uiteraardnoodig en dezelfde resolutie, waarbij in principe aangeno-men werd Cats te vervangen, schreef voor „soigneuselickte vermijden alle verwijderinge tussen de Croon van Vranck-rijck ende dezen Staat, ende d'inconvenentien die uyt actienvan hostiliteyt tusschen wedersyts schepen souden comen teresulteeren". In overeenstemming hiermede gelastte menCats, zijn instructie omtrent het nemen der Franscheschepen niet op te volgen, „maer ter contrarie dat hij deschepen in dienst sijnde van de Croon van Vranckrijck in zeebejegenende, zonder eenige molestatie zal laten passeren,ende daarmede in goet verssant ende vrientschap sal trachtente verblijven". Zelfs machtigde men hem „sijn schepen teconjungeren met de gene die gesamentlick nevens hem ge-resolveert sijn d'Engelschen af f breuck te doen", m.a.w. metde Franschen.

In de geheime zitting der Staten-Generaal van 13 Juli werdeen beslissing genomen omtrent Cats' vervanger. De keuzeviel op Johan van Galen, vóór eenige Jaren commandeur

1) Cal. State Papers 1651-'52, p. 293.2) Secr. R. S. G., 9 Juli '52. Zie ook Aitzema, III, p. 747. Leven van

Cornelis Tromp, p. 67; Basnage, I, 264.

Page 213: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 179

bij de admiraliteit van Amsterdam; en nog denzelf den dagwerd deze uitgenoodigd zich ten spoedigste naar Den Haagte begeven, om daar nadere orders te ontvangen.

JOHAN VAN GALEN

De daden van den commandeur Johan van Galen zijn inonze dagen zoo goed als vergeten. Wel wordt hij in ieder leer-boek der vaderlandsche geschiedenis volledigheidshalveeven vermeld, en zijn graftombe in de Nieuwe Kerk te Am-sterdam doet sommigen bezoekers wellicht zijn naam in hetgeheugen terugroepen, een nationale held is hij niet voorons gebleven. Gewéést is hij dat wel. Van Galen, De Ruyteren Cornelis Tromp zijn de eenige 17de-eeuwsche admiraalsvan wie een levensbeschrijving door een hunner tijdgenoo-ten het licht zag 1), tallooze gedichten op hem (waarvan liefstdrie van Vondel) verschenen na zijn dood in druk, zijn be-grafenis geschiedde op last van de Staten-Generaal met eenpraal en luister als slechts zeer enkelen grooten mannen inons land ten deel zijn gevallen. Doch de algemeene depressieals gevolg van een verloren oorlog, het groot aantal zeeheldendie kort na zijn dood den Nederlandschen naam in velebelangrijke zeeslagen hoog hielden, en de groote afstandtot het vaderland van het terrein zijner daden, zullen oor-zaak zijn geweest, dat zijn naam niet den klank heeft be-houden dien hij vroeger had. De volgende bladzijden mogende herinnering aan hem weder levendig maken en hem op-nieuw de waardeering schenken, die hij zoo zeer verdient.

Johan van Galen, in 1604 te Essen geboren, trad reeds opdertienjarigen leeftijd in Hollandschen zeedienst. In 1630door de admiraliteit van Amsterdam tot kapitein benoemd,nam hij deel aan den strijd tegen de Duinkerkers en bege-leidde herhaaldelijk koopvaardijschepen naar de Sont en deStraat. In 1633 vooral behaalde hij enkele opmerkelijke suc-cessen, die Montanus uitvoerig, in eenigszins eigenaardigenstijl, beschreef. Zoo bijvoorbeeld de verovering van een ka-perschip op den iaden April. Op dien dag zeilde Van Galenmet het schip „Maurits" in compagnie met kapitein CornelisHaan nabij Ameland, toen zij vier schepen in zicht kregen,naar het scheen Duinkerker kapers. Een dier schepenscheidde zich van de andere af, en werd door Haan achter-

1 ) „Het Leven en Bedrijf van den Doorluchtigen Zee-Heldt Johanvan Galen", door Arnoldus Montanus, beleefde in 1654 zelfs tweedrukken.

Page 214: Scans (44,78 MB)

180 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

volgd. En dan gaat Montanus voort:

„Soo vuurig jaagde dese de Duinkerker achter na, datGaalen hem uit 't gesicht verloor: doch evenwel hierdoor demoed niet. Tenzij de manhaftigheid de sterkte der partijhad weten te verachten: voorwaar 't was geen schaad ge-weest, dat hij alleen voor drie kloeke schepen terug gedeinsthad. Hij zet dan niet te min na de vijand toe, achterhaaldde laatste en giert hem aan boord. Rap springt matroos over.En die kreeg nu den overloop onder de voet, en bescheiduit de schipper, dat hij een Lubecker, de twee andere Duin-kerkers waren. Sij hadden voor sich te sien; de schepen ge-propt met volk konden raauwelijk van haar bijten. Te stant-vastig stond Hopman Galen, om door sulke onderrichtinggelicht te worden uit den zetel van ingeboren onverschrokt-heid. Geswind dan spat hij voort de Duinkerkers op de rug.Sij, logger in voortgang, sich bevindende ingehaald, nemende zeilen in, met opzet om den vervolger in te wachten. Dietrots aangestooven hem tussen beiden in geeft, en dappervuur. Het schutgeveirt geduurt twee uren, had ten weder-zijde 't verderf gespreid. Door de gaten van 't schip Mau-rits was de moed des Hopmans met de kogels niet ver-vloogen. Want volstandig in heevigheid des gevechts vol-hardende, joeg de partijen een schrik aan, en op de vlucht.Beide dan vooruit stuivende met geen minder vrees in 'twijken, als onversaagdheid des vervolgers, geraakt de grootesteng der kleinste Duinkerker over boord, en terstond inGalens handen. De Hopman Simon Dansser 1) bedong voorhem en ses en sestig man 't leven. d'Ander diende sich met't zammelen in 't overgeven, en ontsnapte."

Van Galen werd voor deze daad begiftigd met een goudenketen.

In hetzelfde en het volgend jaar veroverde Van Galental van kaperschepen, en ontnam hun verscheidene prijzen,die hij alle naar Amsterdam bracht, zoodat zijn biograaf ge-tuigt: „'t Was nu niet meer voor Amsterdam ongewoon, Bor•gonsche vlaggen van deze Zeeheld over 't Y gesleept te zien".Een brutale aanval, in den zomer van 1636, op een Duin-kerker die de haven van Helford, op de kust van Cornwallis,was binnengevlucht, en vandaar door Van Galen, ondankshet vuur van de Engelsche forten aan den wal, werd weg-

1 ) J. A. Oosterkamp, p. 17, noemt den kaperkapitein Simeon denDonder. Een dergelijke naam komt niet voor in de uitvoerige lijst vanDuinkerker kapiteins in MaIo, I. Natuurlijk is hier geen sprake vanden bekenden Simon de Danser van Algiers, die immers reeds in1611 overleed.

Page 215: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 181

gevoerd, heeft hij echter eenige maanden later moeten boe-ten met een langdurige gevangenschap in Portsmouth; eerstnadat vele nota's hierover waren gewisseld tusschen de Am-sterdamsche en Engelsche admiraliteiten, is hij in vrijheidgesteld.

De volgende jaren ging hij voort met konvooieeren vankoopvaarders en bevechten van Duinkerkers, tot 1639, hetJaar van den strijd tegen Oquendo's Armada. In het tweedeeskader, dat onder het persoonlijk bevel van Tromp stond,maakte Van Galen den slag bij Duins mede:

„Tussen de Hoofden krijgt Van Galen een galjoen metvier en dertig swaáre buisen in 't gesicht, en, na weinigtegenweer, in. Een ander, ruim so sterk, had hij inschelijxveroverd, en met acht en twintig van sijn matroosen beset:Doch gesonken, nevens vier honderd Spanjaarden, zijn allevergaan" 1).

Tot het einde van den oorlog met Spanje bleef hij varenen vechten tegen de tallooze zeeschuimers die onze scheep-vaart belaagden, dikwijls zelfstandig als commandeur overeenige konvooiers, en dan weer ingedeeld bij de vloot vanden vice-admiraal Witte de With. Zoo nam hij deel, alsschout-bij-nacht, aan den beroemden tocht van 1645, toenDe With met vijf tig oorlogsschepen een koopvaardersvlootvan driehonderd zeilen zonder tol te laten betalen door deSont geleidde, een tocht die evenwel eindigde met hoogloopende onaangenaamheden tusschen Van Galen en zijnlastigen admiraal, waarbij de eerste zich „seer onfatsoenlijkheeft aangesteld", door zijn vlag neer te halen en die aandek te vertrappen, — „een obstinate en hardnekkige onge-hoorsaamheyd", waarvoor hij door De With en zijn krijgs-raad in de boeien is gesloten. In 1649 diende hij echter wederop de vloot van Cats tegen de Barbarijnen, veroverde ver-scheidene roofschepen van Salee, doch raakte in een sloepen-gevecht zeer ernstig gewond.

Het volgend jaar als commandeur over 4 schepen, met o.a.den twintigjarigen kapitein Cornelis Tromp onder zijn be-velen, zeilde hij naar Salee, en poogde, na dit roofnest ge-ruimen tijd geblokkeerd te hebben, een vredesverdrag tesluiten; door de komst van een Algerijnsche vloot, die degeblokkeerde haven kwam ontzetten, moest Van Galen on-verrichter zake vertrekken, en keerde, een groot aantal

1 ) Montanus, p. 26. Buisen of bussen : stukken geschut.

Page 216: Scans (44,78 MB)

182 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

franschvaarders onder zijn geleide nemende, naar het vader-land terug.

Na zijn aankomst in Nederland nam Van Galen ontslaguit den dienst, (de winden het vorige jaar opgeloopen noop-ten hem daartoe), doch met het voornemen in tijden vannood zich wederom beschikbaar te stellen 1) .

Toen dan ook de \ uitnoodiging van de Staten-Generaalvan den 13den Juli, om als commandeur van de in de Mid-dellandsche Zee aanwezige strijdmacht op te treden, hembereikte, aanvaardde hij deze benoeming terstond. Hij legdetevens een memorie 2) over, waarvan de volgende punten(met de daarop genomen beslissing) de belangrijkste waren:1. „Dat H.H.M. mij met een ample commissie ende In-

structie mochten versien, alsoo onder de Vloote vremde,en verscheyde van Jalousie bevangen en ingenomen salvinden." (De instructies voor Cats en Tromp opgemaakt,en een commissie, zullen hem ovérgegeven worden).

2. „Dat ick op een schip sal mogen gaan 't welck mij bestduncken sal." (Toegestaan).

7. „Of t oock een fijt van verblijf bij H.H.M. zoude wordengestelt, ende doordien om quetsuren de zee hebbe moe-ten quiteren en ofte de oude quetsuren op quamen tebreecken, dat moge geliantieerd worden om op te co-men." (,,Den commandeur H.H.M. hiervan adviserende,sal 't selve in behoorl. achtinge genomen werden") .

11. „Dat tegenwoordig geen beter dienst te doen is, als intbinnen ende buijten Nauw van de Straet, om de gaendeende comende best waer te nemen." (,,Dit wert bij pro-visie gelaten aent beleijt ende directie van den com-mandeur om daer in den meesten dienst vant Lant tebetrachten").

12. „Dat van noode zoude sijn quellen 3) ofte galliotten."1) Op de achterzijde van prent No. 2066 van den Atlas Fr. Muller

(Rijks Prentenkabinet) staat o.m. geschreven : „deese CommandeurJan van Gaelen was geschijden uyt 's Lant s dienst ende gedurendeden oorloch met Cromwell is wederom in dienst geraeckt ... Wijnichjaaren te vooren uyt den dienst sijnde, was op de hofstede van mijnbroeder Frederick Bontemantel buyten Slooten ... alwaer int dis-coureeren ... mijn sijde dat in tijden van noot ... soude sijn dienstte doen. Soo hij sich cost igmagineeren dat in dienst comende testerven, een tombe soude tot sijn memorije opgerech worden : welckesijne woorden op de begraffenisse mijn dickmael in gedachten quae-men, alsoo oock een tombe heeft becomen in de Nieuwe kerck".

2) Secr. R. S. G., 23 Juli 1652.3) Quel, Quelpaert. Een in de 2de helft der 17de eeuw verdwijnen-

de naam voor een zeewaardig, snelvarend, klein vaartuig (tot 70last). Zie Linschoten Vereeniging, dl. 18, p. XLIII.

Page 217: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 183

(,,Werdf den commandeur geauthoriseert in Italien eenofte twee Barcken ... te huijren ofte coopen, omme sichdaervan te dienen in plaets van de verzochte gallioten") .

13. „Dat de respective capiteijnen mach aengeschrevenworden, hem alle behoorlicke respect af te dragen."(,,Deze brieven zullen worden gedepescheert ende dencommandeur medegegeven") .

In dezelfde vergadering werd overeengekomen, dat VanGalen den Men Augustus de reis naar Livorno, spoedshalveover land, zou aanvaarden.

LIVORNO, EN HET ESKADER VAN APPLETON

Livorno, de haven in welker onmiddellijke nabijheid de be-langrijkste operaties van ons eskader zouden plaats grijpen,was omstreeks 1650 het middelpunt van het geheele Middel-landsche Zee-verkeer, zoowel van de Hollanders als van deEngelschen. De stad was een vrijhaven; kooplieden van allenatiën waren er steeds welkom; de centrale ligging en de,door het uitgestrekte Maloria-rif tegen westenwinden be-schutte goede reede maakten haar tot de meest gebruikteverzamelplaats voor de naar de West-Europeesche havensbestemde konvooien. In de Jaren 1585 tot 1621 was een langesteenen pier (door onze schippers de „Moelie", door de Engel-schen de „Mold" genoemd) aangelegd, die een veilige lig-plaats bood voor een groot aantal schepen, doch wier ingangzoo ondiep was, dat men de koopvaarders op de reede inlichters moest lossen, alvorens zij naar binnen konden wor-den gehaald. Ruime pakhuizen langs de kaden, een druk-bezochte geldmarkt, waar de in de Levant gangbare realenvan achten door Joodsche wisselaars werden verhandeld,eenige forten welker geschut een groot gedeelte van de reedeen de haven bestreek, en zoodoende bescherming bodentegen mogelijke aanvallen van zeeroovers, een vuurtoren meteen voor dien tijd zeer ver zichtbaar licht, dit alles hadsamengewerkt om van Livorno een der belangrijkste han-delssteden in de Middellandsche Zee te maken.

De stad behoorde tot het gebied van den groot-hertog vanToscane, Ferdinand II, een zwak en besluiteloos vorst, die,doordat hij in 1647 het grootste gedeelte zijner galeien aanFrankrijk had verkocht, niet over voldoende machtsmiddelenkon beschikken om in de komende moeilijke omstandighedende neutraliteit van de haven tot genoegen van beide betrok-

Page 218: Scans (44,78 MB)

184 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

ken partijen te handhaven 1) . Of zijn sympathieën Hollandschof Engelsch waren hing er van af, of Ayscue door De Ruyterdan wel Witte de With door Blake was verslagen, en zekerheeft niemand méér naar het einde van -den Eersten Engel-schen oorlog verlangd dan deze Italiaansche prins, die, dankzij zijn gastvrijheid, en zijn neiging om „tout le monde et sabelle-mère" tevreden te stellen, zich de verontwaardigingvan Hollandsche en Engelsche vlootvoogden en consuls,Staten-Generaal en Parlement, op den hals heeft gehaald.

De belangen van de Nederlandsche kooplieden en schip-pers werden in Livorno, evenals in de andere voornameMiddellándsche Zee-havens, door een consul behartigd. Se-dert 1643 werd dit ambt waargenomen door den koopmanPieter van der Straaten. Daar de Republiek bij het Toscaan-sche hof geen gezant had (zooals bijv. tot 1636 in Venetië),werd hem ook herhaaldelijk de behartiging der politieke be-.langen opgedragen, en wij zien zelfs, dat hij steeds in nauwcontact stond met Van Galen en diens opvolgers, de zittingenvan den krijgsraad medemaakte, en zorg droeg voor de be-taling van de opvarenden der vloot.

In de brieven en rapporten van Van Galen vinden wijhem steeds met veel waardeering vermeld; na diens doodwerd hij door den nieuwen eskader-commandant evenwelherhaaldelijk beschuldigd van knoeierij met den verkoop vangenomen prijzen, en raakte zijn naam in discrediet. Dat dedirecteuren van den Levantschen Handel hem niet geheelvertrouwden, blijkt uit hun brief aan de Staten-Generaalvan den 6den Augustus 1653. Hierin ontraadden zij n.l. aanH.H.M. ten sterkste gevolg te geven aan een voorstel van Vander Straaten tot de benoeming van een consul te Smyrna,„als voortcomende uyt drift en insichte van sijn particulierenintrest, volgens verscheydene notoire indictiën" 2). Zijn veleuitvoerige brieven 3) geven allerlei details over de verrich-tingen van ons eskader en over de politieke onderhandelin-gen met den groot-hertog van Toscane, en doen hem, hoezeer hij ook zijn eigen belangen niet uit het oog verloor, ken-nen als een zeer ijverig landsdienaar, wien geen moeite teveel was, zoodra zijn hulp door den vlootvoogd werd inge-roepen.

1) Wátjen, p. 118; Lelong, p. 750; V. Reumont, I, p. 509; Spal-ding, p. 66.

2) Heeringa, I, p. 614.3) S.-G. 7050.

Page 219: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 185

Ook de Engelschen hadden hun of f icieelen vertegenwoor-diger in Livorno, eveneens een man, die een groote rol ge-speeld heeft in de maritieme operaties van 1652 en '53.Charles Longland, koopman in Livorno, had bijna zijn ge-heele leven in verschillende Middellandsche Zee-havensdoorgebracht, en was door zijn handel tot groote welvaartgekomen. Toen admiraal Penn zonder crediet en met eenleege scheepskas op zoek naar de royalisten-vloot onderprins Rupert in de Middellandsche Zee kruiste, leende Long-land hem uit zijn particuliere middelen 1000 pond sterlingen voorzag bovendien in de meest dringende behoeften vanPenn's eskader; een hulpvaardigheid en blijk van vader-landsliefde, waaraan hij te danken had dat, toen bij hetuitbreken van den oorlog het Parlement Livorno tot hetsteunpunt voor zijn scheepsmacht in de Middellandsche Zeemaakte, en de regeering een „man to see to their naval af-fairs" noodig achtte, de keus op hem viel 1). Men kan geenspijt hebben gehad over deze benoeming. Uit zijn correspon-dentie met het navy committee, het hooge college dat denzee-oorlog eigenlijk leidde, blijken zijn helder strategisch in-zicht en zijn groote kennis van zaken; en tevens zijn volletoewijding aan de hem opgedragen taak. „He was the manof the type to which England has owed so much, and hisname deserves remembrance", aldus Corbett in zijn meester-lijk werk over de zee-oorlogen binnen de Straat.

Joris van Cats was den 1sten Juli met zijn 14 schepen vande kust van Provence onder zeil gegaan naar Livorno' enkwam op den 7den d.a.v. op die reede aan, „groetende desterkte, en is wederom met elf canonnades geresaluteerd".`Loodra hij ten anker lag zond de gouverneur der stad iemandnaar het vlaggeschip ter verwelkoming, en om namens dengroot-hertog de gebruikelijke ververschingen aan te bieden.Tevens werd aan Cats medegedeeld, dat ter reede eenEngelsch eskader lag van drie oorlogsschepen en vier rijk-geladen koopvaarders onder den admiraal Henry Appleton.Op het verzoek van den gouverneur deze schepen niet temolesteeren, beloofde Cats „geen hostiliteyt" te zullen doen.

Twee dagen na aankomst bracht Cats de verplichte of fi-ciëele bezoeken aan de autoriteiten van den wal, en berichttedezen slechts kort te zullen blijven. Aan boord terugkomen-

1 ) C.S.P.D. 1650—'51, pp. 342, 505; 1651—'52, p. 165; Corbett, I,p. 212; Spalding, p. 55.

Page 220: Scans (44,78 MB)

186 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

de vond Cats evenwel brieven uit Holland, die hem in kennisstelden met den gewijzigden politieker toestand, en hembevalen, om „te beveghten ende aen te randen alle Engelscheschepen, waer hy die ook soude mogen vinden ". De krijgs-raad kwam bijeen, en den volgenden dag begaf de consulVan der Straatera, vergezeld van den luitenant van Cats, zichnaar den gouverneur, om dezen den korten inhoud dernieuwe orders mede te deelen, en tevens het besluit van Cats— „om 't respect 't geen hij noch was dragende aen denselvenhaven" — de Engelschen voorloopig niet aan te vallen. Hijstelde hierbij evenwel de voorwaarde, dat de koopvaardershun goederen (waarvan de waarde op meer dan twee mil-lioen realen van achten werd geschat) niet zouden mogenlossen. Geschiedde dit wel, dan zou hij, Cats, „genootsaecktsijn haer te of f enseeren, om in ef f ecte de ontladinghe te be-letten".

Uit den aard der zaak bracht deze bedreiging groote ont-steltenis onder de Engelschen te weeg. Longland en Appletonrichtten een verzoek tot den groot-hertog om beschermingen hulp, ten einde zoo spoedig mogelijk de goederen derkoopvaarders aan den wal te kunnen brengen. Per omme-gaande beloofde deze alle medewerking daartoe te verleenen,desnoods met galeien en gewapende sloepen, opdat de koop-vaarders binnen de haven onder bescherming der fortenkonden worden gebracht. Den 12dén Juli meldde Longlanddit aan het navy committee, er bijvoegende, dat de lossingreeds in vollen gang was, en men spoedig daarmede gereedzoude zijn. Appleton rapporteerde bovendien denzelf den dagdat de koopvaarders tot voor den ingang der haven warenverhaald, en hij met zijn oorlogsschepen aan de zeezijde ervan was gaan liggen, om hen tegen een mogelijker aanvalder Hollanders te beschermen 1) .

Cats voerde zijne bedreiging niet uit, waarschijnlijk afge-schrikt door de houding van den groot-hertog. Wel liethij enkele malen zijn geheele vloot of eenige zijner schepende ankers lichten, doch alleen om in de nabijheid van dereede te kruisen, en dan weer na een paar dagen terug tekeeren; tot een aanval of eenige andere poging om het landender goederen te beletten, kwam hij niet. Onderhandelingenmet den groot-hertog, ten einde diens toestemming te ver-krijgen de Engelschen aan te vallen, hadden geen succes, en

1 ) S.-G. Ingekomen brieven Italië, 1647-1654, fol. 184 e.v.; C.S.P.D., 1651—'52, pp. 315, 329.

Page 221: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 187

hij moest zich tevreden stellen met een verklaring van Apple-ton aan den vorst, dat Hollandsche schepen, op de reedekomende, door de Engelschen niet zouden worden gemoles-teerd, zoodra zij door den vuurtoren waren ontdekt, of in hetgezicht van de haven waren gekomen 1) .

Deze onvoorzichtig afgegeven verklaring zou later blijkenvoor ons van groot belang te zijn. Daar hier geen overeen-komstige belofte onzerzijds tegenover stond, stelde zij onsin staat desnoods met één enkel schip op de reede, Apple-tons scheepsmacht te bewaken. Ook in het geval dat eentweede Engelsch eskader de opgesloten vloot zou trachtente ontzetten, en op de reede slaags zou raken met de Hol-landers, belette zij Appleton zijn bevrijders te hulp te komenen deel te nemen aan den strijd. Appleton heeft bovendiennoch zijn regeering, noch Longland met zijn schrijven inkennis gesteld, zoodat van orders „to the contrary" nooitsprake zou kunnen zijn. Toen eenige maanden later de En-gelschen een onzer schepen op de reede afliepen, was dezeverklaring de voornaamste rechtsgrond, waarop wij ons pro-test en onzen eisch tot schadevergoeding baseerden.

Alleen al door deze hoogst onverstandige handelwijze wijktAppleton af van het type van vlag-officieren, die zoo waar-dig de eskaders van Cromwells vloot commandeerden, en hetis ook volkomen duister, hoe dezen man een belangrijk zelf-standig commando kon zijn opgedragen. Van zijn verledenweten wij slechts, dat, toen een parlementsorder van 26 Sept.1650 hem met het bevel over een schip belastte, deze be-noeming onregelmatig werd geacht en veel aanstoot gaf aanzijn ondergeschikten. Na eenigen tijd koopvaarders naar enin de Middellandsche Zee te hebben gekonvooieerd, werd hijtot admiraal over de daar aanwezige scheepsmacht benoemd,welken belangrijken post hij zoodanig vervulde, dat zijn le-vensbeschrijving in de Dictionary of National Biography , ein-digt met: „Appleton was never employed again, and vanishedinto the darkness from which he had sprung", en Corbett hemals een „thoroughly incompetent and unenterprising officer'veroordeelt 2) .

1) De woordelijke tekst, in den brief van Appleton aan den groot-hertog, van 26 Augustus, luidt: „I now bind my self to your Highnessnot to disturb the Dutch in any way within sight of the lighthouseof Leghorn, and to keep this promise with all exactness, unless I amcommanded to the contrary". Spalding, p. 95.

2) Een spotprent op Appleton, in bedelaarsgewaad, bevindt zichin den atlas Fr. Muller in het Rijksprentenkabinet te Amsterdam(no. 2067) .

Page 222: Scans (44,78 MB)

188 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

DE SLAG BIJ MONTE-CHRISTO

Behalve de sedert den 27sten Juni in Livorno liggendeschepen was nog een Engelsch eskader, komende van Smyr-na, op weg naar die haven, eveneens bestaande uit zevenschepen (waarvan vier koopvaarders), onder bevel van cap-tain Richard Badiley. De roep omtrent de buitengewoonrijke lading van dit konvooi (,,seer kostelijck aen Sijde op 4millioenen geregistreert") was tot in Nederland doorgedron-gen, en de Staten-Generaal namen zoo spoedig mogelijkmaatregelen, opdat deze buit ons niet zou ontgaan. Den17den Juli schreven zij aan Cats, dat men „pertinente ad-visen" had, dat Appleton lag te wachten op koopvaardersuit de Levant, en gelastten hem zich dáár op te houden, waarhij zou oordeelen „de voorsz. Engelsche schepen best en be-quamelicxt te connen attraperen" 1). Waarschijnlijk naaraanleiding van deze orders liet Cats op het eind van Juli enin het begin van Augustus zijn vloot herhaaldelijk ankerlichten en gedurende eenige dagen in de nabijheid van dereede kruisen.

Captain Richard Badiley, de bevelhebber van het ver-wachte konvooi, had van 1637—'45 als schipper bij de koop-vaardij gevaren, voornamelijk op de Middellandsche Zee, enwas in '49 tot kapitein bij de zeemacht benoemd. Na eenigemaanden belast te zijn geweest met de bescherming van descheepvaart tegen zeeroof nabij Duins, gelukte het hem inJuli '49 het schip „Antelope", dat door prins Rupert inHellevoetsluis was achtergelaten, in deze haven te overrom-pelen, de bemanning gevangen te nemen en het schip te ver-branden. In 1650 maakte hij als schout-bij-nacht onder Blakediens tocht tegen de royalisten-vloot van prins Rupert op dekust van Portugal mede; in '51 begeleidde hij weder koop-vaarders naar de Middellandsche Zee. In Januari '52 was hijmet dit doel uit Engeland vertrokken, en hij was juist opde thuisreis van Smyrna naar Livorno, toen hij in Zante, hetzuidelijkste der Jonische eilanden, door captain Cox van hetfregat „Constant Warwick" werd gewaarschuwd van dengespannen toestand tusschen de Republiek en Engeland, vanhet telkens verschijnen van Cats' eskader op de reede vanLivorno en van diens vertrek op den 27sten Juli met onbe-kende bestemming. Cox was n.l. door Appleton, toen Catsvoor eenige dagen de reede had verlaten, met dit doel uitge-

1 ) Secr. R. S. G., 17 Juli '52.

Page 223: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 189

zonden; en nu gaf hij, op last van Appleton en Longland,aan Badiley den raad naar Messina of eenige andere Spaan-sche haven te zeilen, en aldaar den loop van zaken af tewachten. Tevens deelde hij mede, dat Appleton voornemenswas te Livorno te blijven, tot Badiley zich met hem hadvereenigd.

Badiley, in stede van den raad van zijn chef op te volgen,riep onmiddellijk den krijgsraad bijeen, en besloot, zonderMessina of Napels aan te doen, zijn reis naar Livorno voortte zetten. Hij begreep dat, zoo ooit, zich nu de gelegenheidvoordeed, zich bij Appleton te voegen. Binnenloopen in Mes-sina of Napels zou weldra een blokkade van beide eskaders,ieder in een afzonderlijke haven, ten gevolge hebben, en denHollanders daarna vrij spel laten binnen de Straat. Alleende vereeniging van alle daar aanwezige Engelsche schepenkon nog een kans op een krachtig optreden tegen het Neder-landsche eskader, of op een veilige thuisreis van de koop-vaarders bieden. In de veronderstelling dat Cats, bekend metde gewone route der Engelsche konvooien langs Messina enNapels, zich nabij Kaap Spartivento (op de zuidpunt van hetvaste land van Italië 1 )) zou ophouden, besloot hij beZ. enbeW. Sicilië om, rechtstreeks naar Livorno te zeilen, in dehoop zoodoende althans de hoofdmacht der Hollanders teontloopen, en voor Livorno slechts een klein gedeelte dervijandelijke vloot aan te treffen.

Tot den middag van den Eden September, reeds tot nabijhet eiland Monte-Christo (dertig zeemijlen beZ. Elba) ge-vorderd, scheen zijn opzet hem te gelukken, toen een Neder-landsch eskader van ongeveer tien oorlogsschepen in zichtkwam, en daarmede al zijn hoop ongehinderd Livorno tebereiken, den bodem insloeg. Het bleek de vloot te zijn onderJohan van Galen, die zich eenige dagen te voren te Livornohad ingescheept, en, dank zij zijn voortvarendheid, juist optijd den vijand tegemoet zeilde.

Na een reis van bijna een maand, over Keulen, Frankfort,Innsbruck, Trient en Verona, was Van Galen op een derlaatste dagen van Augustus in Florence aangekomen. Alsaangewezen bevelhebber van een krachtig Nederlandsch es-

1 ) Niet Kaap Spartivento op k de Z.-punt van Sardinië, zooalsSpalding (p. 99) zegt, en, om dit aannemelijk te maken, er bij fan-taseert: „The Dutch would doubtless sweep southward down theWestern ( !) coasts of Corsica and Sardinia to waylay the convoy ..."(Badiley's brief aan het navy committee). (C.S.P.D. '51-'52, p. 402.)

Page 224: Scans (44,78 MB)

190 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

kader, krachtiger dan dat der Engelschen, werd hij namensden groot-hertog met veel eerbewijzen ontvangen, en tenpaleize genoodigd. „Hebbe sijn Hoogheijt grootelijx genegenbevonden tot onsen staet" schreef de admiraal aan de direc-teuren in Amsterdam, en hij vertelde verder, hoe de groot-hertog hem in kennis stelde met' Appletons onvoorzichtigebelofte, en in verband daarmede hem had verzocht, „op sijnestroomen geen hostiliteijt te sullen gebruijcken tegen d'En-gelschen"; een verzoek waarop Van Galen geen, of een ont-wijkend antwoord gaf.

In een hofkoets met zes witte paarden bespannen (doorhem, ondanks de verplichte groote fooien, aangenomen „omd'eer van het landt te bewaren") reed hij naar Livorno, waarhij den lsten September aankwam. Nog denzelfden dagmaakte de gouverneur der stad hem zijn opwachting, enbeloofde, volgens orders van zijn vorst bekomen, alle moge-lijke assistentie voor het victualieeren enz. der Nederland-sche schepen. Tot zijn spijt vernam hij, dat de Engelschenhun lading reeds hadden gelost, maar ook, dat de beman-ningen van Appletons schepen in zoo'n treurigen toestandverkeerden, dat hij kon schrijven: „ick meyne seeckerlijckdat de meeste part hier sal doot blijven".

Op de reede vond hij twee schepen, onder de kapiteinsUyttenhout en Ten Noole, om hem te verwelkomen; denvolgenden dag verschenen er nog vier, onder kapitein VanSalingen, die hem mededeelde, dat de commandeur Catsreeds voor acht dagen naar Holland was afgereisd, en hetbevel had overgegeven aan den vice-commandeur Cornelis't Jonge Hoen. Deze laatste liet door Van Salingen melden,dat hij met negen schepen buiten kruiste, en den admiraalin overweging gaf, zich zoo spoedig mogelijk in te schepenen met het geheele eskader naar Sipholonia te zeilen, om dealdaar gerapporteerde Engelschen „de broeck op te nesselen".

Den 3den September embarkeerde Van Galen op de „Zon",het schip van Van Salingen, en zeilde hiermede het eskadertegemoet. Den volgenden ochtend seinde hij alle kapiteinsaan boord, toonde zijn commissie, en bevond tot zijn genoe-gen dat de vrees voor jalousie en onwil ongegrond was ge-weest; althans, hij kon den 5den September aan de Staten-Generaal melden: „hebbe de Capiteynen bevonden seer ver-blijf van mijne comste". Na overgegaan te zijn op de „ Jaars-veld", het schip waarop ook Cats' vlag had gewaaid, besloothij Van Salingen met 5 schepen voor Livorno achter te laten

Page 225: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 191

ter bewaking van de reede, en zelf naar de Straat van Mes-sina te zeilen „om ons heijl op de verwaghte Engelschen tesoecken, hopende dat God de Heer al tsamen met vreugh-den ende victorij sal segenen". Van Salingen kreeg boven-dien nog opdracht in Genua en Livorno te trachten koop-vaarders te huren voor den dienst van het land, en deze inzoo kort mogelijken tijd ten oorlog uit te rusten en te be-wapenen.

Na spoedshalve den watervoorraad uit de achterblijvendeschepen te hebben aangevuld, ging Van Galen den 5den Sep-tember onder zeil, „met den donckeren, opdat die Engel-schen, die after de moijlij lagen, niet souden weeten watcours ick wonde nemen". Hij was nog geen etmaal onder weg,en stond nog nabij het eiland Elba, toen hij op den middagvan den Eden September onder den wal van Corsica eenschip in 't zicht kreeg. Nauwelijks had hij koers veranderdom daar jacht op te maken, of achter het eiland Pianosakwam een eskader van zeven schepen te voorschijn, met deparlementsvlag in top (,,waeruijt conden sien wat volck hetwas"), dat door kanonschoten het schip onder Corsica seindezich bij hen te voegen.

Het was bijna vier uur. Beide vloten maakten nog ge-vechtsklaar; de Engelsche koopvaarders lieten zich zakkenachter de oorlogsschepen; de Nederlanders hielden, met denweinigen wind die er stond, langzaam naar den vijand toe.Captain Cox, die het eerst onze vloot had verkend, praaideeen visschersvaartuig, en zond dit naar Livorno met verzoekaan Appleton zoo spoedig mogelijk uit te loopen, en hetkonvooi te hulp te komen.

Het was te laat geworden voor een beslissenden slag.Enkele schoten werden nog gewisseld, zonder veel schadeaan te richten; met het invallen van de duisternis eindigdeook dit. Gedurende den windstillen nacht deden beide be-velhebbers hun best met boegseeren hun schepen te verza-melen; achttien schepen, met meer dan 700 stukken geschutbewapend en met ongeveer 2300 koppen bemand, bereiddenzich voor op den onvermijdelijken strijd van den volgendendag. Onvermijdelijk, want de diepliggende koopvaarders,waarin bijna geen voortgang was te krijgen, bonden beidepartijen aan dezelfde plaats.

Eerst toen bij het lumieren van den dag Van Galen zijnmeeste schepen bijeen had, liet hij zijn kapiteins aan boordvan de „ Jaarsveld" seinen voor het houden van een krijgs-

Page 226: Scans (44,78 MB)

192 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

raad. Blijkbaar had hij nog geen gelegenheid gehad zich opde hoogte te stellen van de op de vloot geldende orders, voorhet geval men in een algemeen gevecht zou worden gewik-keld. „Ick vernam aen d'of f icieren of ter geen resolutie voordesen wp,s genomen in wat manieren dat men den vijandsoude aentasten, (doch hoorde) tot mijn leedtwesen Jatterniet eens van was gesproocker", schrijft hij, en daar er nugeen tijd meer was, uitvoeriger instructies te geven, volstondhij met te gelasten „dat allen devoir souden aenwendennef f ens mij den admiraal van d'Engelsehen te aborderen,matteeren 1), ende alsdan op de rest te gaen, ende den vijandtden meesten afbreuck mogelijck te doen."

De Nederlandsche vloot bestond uit de volgende schepen :

Commandeur . . . Johan van Galen JaarsveldVice-commandeur . 't Jonge Hoen . Prins en PrinsesSchout-bij-Nacht . Blok . . . . . ZeelandiaKapitein . . . . . Jacob of de

Groote Boer Eendracht„ Bont .. Maan„ Swart . Zeven Provinciën„ Córnelis Tromp Maagd van x

Enkhuizen„ Verveen . . . . Haarlem„ Andries of de

Zeeuwsche Boer Zeelandia„ Slort . . . . . Oranjeboom

Al deze schepen waren als oorlogsschip gebouwd en uit-gerust, en behoorden, behalve de beide „Zeelandia's", tot deadmiraliteit van Amsterdam.

Zij waren bewapend met 42 tot _36 stukken, en bemandmet 100 tot 150 koppen. Onder de bemanningen telde meneen 200-tal Engelschen en Schotten, meest royalisten, dieAppleton tevergeefs getracht had over te halen om op zijnschepen dienst te nemen.

Verder bevond zich bij het eskader het Juist door kapiteinBont veroverde prijsje de „Witte Duif", dat op last van VanGalen ingericht was voor brander. Het nam evenwel geendeel aan het gevecht:

De Engelsche scheepsmacht telde slechts 4 oorlogsschepen:

1 ) Afmatten.

Page 227: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 193

Admiral Richard Badiley, Paragon . 280 man 42 st.Captain John Wadsworth, Phoenix . 160 „ 40 „

„ - Jonas Reeves, Elisabeth . . . . 180 „ 42 „ti Owen Cox, Constant Warwick . 150 „ 32 „

en verder de koopvaarders „Mary Rose", „Thomas Bonad-venture", „Richard and William" en „William and Thomas",ieder bemand met 50-70 koppen en bewapend met 32-26stukken.

De meeste onzer schepen waren sedert October '51 indienst, en zoo zeer aangegroeid dat zij zelfs minder vaartliepen dan de zwaargeladen Engelsche koopvaarders.

Of f icieele rapporten over den slag van den 7den Septem-ber van beide bevelhebbers zijn bewaard gebleven; de zeeruitvoerige van Van Galen berusten in het Rijksarchief (éénaan de Staten-Generaal en één, in veel opzichten uitgebrei-der en persoonlijker, aan de Directie van den LevantschenHandel) ; dat van Badiley is gedrukt in de Calendar of StatePapers 1). Tevens schreef de laatste na zijn terugkeer inEngeland in 1653 een omstandige verdediging van zijn ge-drag in de Middellandsche Zee, van welk pamflet vele uit-treksels gepubliceerd werden in Spaldings Life of Badiley.Bestudeering van beider voorstelling geeft het volgende beeldvan het verloop van den slag.

De wind was Z.O., zeer zwak, doch in den loop van denochtend aanwakkerend. Van Galen bevond zich één mijl(van 15 in een graad) bovenswinds van den vijand, de schepenvan 't Hoen, Swart, Bont en Groote Boer in zijn onmiddellijkenabijheid, de andere zoover in lij, dat zij in den aanvanggeen deel konden nemen aan het gevecht. Van een geslotenkiellinie was ,geen sprake; ieder moest, volgens de instructie,trachten zoo spoedig mogelijk aan den vijand te komen.

Badiley had zijn konvooi alle zeilen laten zetten, en meteen noordelijken koers vooruit gezonden; op zijn vlaggeschipnam hij de blinde 2) en de bramzeils in, geide het grootzeil open bleef met de fok bij en de marseraas te halver stenge metde drie fregatten achter zijn konvooi, langzaam voortzeilendeden aanval der Hollanders afwachten.

Weldra kwamen deze opzetten, de „ Jaarsveld", de „ZevenProvinciën" en de „Maan vooraan. Nauwelijks innenschootsafstand gekomen, of Badiley liet zijn schepen afhou-

1) S.-G. 7050. Levaritsche Handel, 192. C.S.P. 1651—'52, p. 402.2) Een vierkant zeil op de boegspriet.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 13

Page 228: Scans (44,78 MB)

194 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

den, tot hij zijn vijanden aan bakboord dwarsuit had, en gafhun over dezen boeg de volle laag. Daarna halsde hij, keerdeden aanvallers zijn stuurboordkant toe, en loste over dezezijde zijn batterij, hierbij zijn stukken voornamelijk op hettuig der Hollanders richtende, „van meeninge masten, oftestengen over boort te schieten". Ten einde het vuur goed inde hand te kunnen houden, en niet nutteloos zijn kruit enkogels te verspillen, had hij order gegeven „not to fire anyguns below the upperdeck until they heard his ship's greatbell ring" 1), een order, die wij als een der eerste voorbeeldenvan 17de-eeuwsche vuurleiding kunnen beschouwen. Na zijntweede laag te hebben gegeven, zette hij zijn grootzeil bij, enging zijn konvooi weder achterna, om, na zijn stukken her-laden te hebben, hetzelfde spel opnieuw te beginnen.

Het succes van deze taktiek was, zooals men kon verwach-ten, groot. „Tref ten mij soo dat alle het rondthout wierde ge-quest, zeijlen ende touwen meest stucken geschoten, zoodatmijn onderhebbende schip beneefens schip van Bont enSwart soo deerlik zijn gestelt dat niet om scrijven is", schreefVan Galen; en hij zag dan ook spoedig in, dat op deze wijzede koopvaarders nooit in zijn handen zouden kunnen vallen.

Door de geleden schade zelf niet in staat Badiley in tehalen en langszij te komen, zond hij een sloep naar eenigezijner schepen met de boodschap „datse den Engelsen admi-rael aan boort souden dampen, opdat ick des te beter bijhem soude comen, waarop ick den Capn. Swart, Bondten den Boer toeriep te abordeeren".

Swart en Bont deden hun uiterste best deze order op tevolgen, en, blijkbaar minder zwaar in hun tuig beschadigddan de „ Jaarsveld", gelukte het hun schepen aan boord vande „Paragon" te leggen. Een woedende en bloedige strijdontbrandde; meer dan een uur lang moesten de Engelschen,onder persoonlijke aanvoering van Badiley, de aanvallen derHollanders afslaan; herhaaldelijk poogden onze matrozendoor enteren zich van het vlaggeschip meester te maken.Doch de tegenstand was te krachtig. Met een afgebrokenboegspriet, een doorboorde fokke- en groote mast, 7 dooden(waaronder helaas ook de dappere kapitein Swart) en 31gewonden, moest de „Zeven Provinciën" den strijd eindigen,en zag zij zich gedwongen zich van haar vijand los te maken.De „Maan", die behalve haar kapitein Bont nog 20 doodenen 30 gewonden had verloren; waarvan de voor- en achter-

1) Reminiscenses of Gibson (Letters and Papers, I, p. 18).

Page 229: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 195

steven geheel lek waren geschoten, de fokke- en bezaansmast,de boegspriet en zoo goed als al het rondhout waren door-boord, moest den aanval staken, en was zelfs genoodzaaktkwartier te vragen. Door eigen zware verliezen (26 doodenén 57 gewonden) was Badiley evenwel niet in staat een prijs-bemanning voor dit wrak af te staan, en zoo bleef de „Maan",met nog slechts de helft der bemanning aan boord, weerlooste midden der overige vechtenden drijven.

Jacob de Boer, op zijn schip „de Eendracht", had meergeluk. De „Phoenix", onder bevel van kapitein Wadsworth,het gevaar bemerkende waarin de admiraal verkeerde,trachtte dezen te hulp te komen, doch geraakte in een wen-ding voor den boeg van de „Eendracht". In minder dan geentijd was de Hollandsche bemanning overgesprongen, en destrijd van man tegen man in vollen gang. Hoewel wij hierin getalsterkte in de minderheid waren, was de overwinningspoedig aan onze zijde. Binnen een half uur namen een dertigEngelschen in de achter het schip hangende boot de vlucht,en was de rest gedwongen, na zware verliezen te hebbengeleden, zich over te geven. De „Phoenix", het nieuwste enbest bezeilde Engelsche schip in de Middellandsche Zee, vielhiermede in de handen van De Boer en de zijnen. „Zoo goetronts leefden matroos in dit half uijr mette gentilmans", datde vluchtelingen, die zich des avonds aan boord van de„Paragon" wisten te bergen, door hun verhalen „what giantsthe Flemings were", den geest onder de bemannin g van hetvlaggeschip zóó bedierven, dat Badiley een paar dagen laterschreef : „the Phoenix's men, those wicked fellows, will betrussed up if ever God sends us home."

Terwijl Badiley reeds ontslagen was van de „Zeven Pro-vinciën", doch de „Maan" nog langszij had liggen, had VanGalen de „ Jaarsveld" in zooverre hersteld, dat hij weer stuurin zijn schip had, en nu op zijn beurt trachtte de „Paragon"te enteren. „Dan, als bij de werck quam, raeckte 't schip vanBondt van de Engelschen af f, waarmede den admiraal vanBondt vrij sijnde, met sijn voorseylen mijn ontdraeyden, en,mijn schip onbeniert sijnde, moest hun passeeren sonder aenboort te conne tomen. Ick deden mijn best om terstond mijnboot voor de boegh te haelen om 't selvige om te boeghseeren,dan, eer deselvige gereet ende 't schip omgeboeghseert was,is wel twee schooten vooruyt geraeckt." Zoo mislukte dusook deze poging de gehate parlementsvlag van het Engelscheadmiraalsschip neer te halen.

Page 230: Scans (44,78 MB)

196 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

Intusschen waren ook onze andere schepen genaderd, enmengden zich in het gevecht. De strijd concentreerde zichop de „Paragon"; 't Hoen, Blok, Tromp, Verveen en Andriesde Boer deden herhaalde pogingen dit schip te abordeeren,doch, krachtig bijgestaan door Cox en Reeves, wist Badileysteeds door welgericht vuur en handig manoeuvreeren, teontkomen. 't Hoen, onze vice-commandeur, sneuvelde, Blok,de schout-bij-nacht, verloor zijn fokkemast, Tromp zijnfokke- en zijn grooten mast, en ook de anderen leden ernstige,verliezen aan volk en werden in hun zeilen en rondhoutzwaar beschadigd. Alleen Slort, op de „Oranjeboom", kwammet slechts één gewonde en een zoo goed als gaaf schip uithet gevecht.

Nog vóór het invallen van de duisternis gelukte het denEngelschen zich van Van Galens schepen vrij te maken, eneenigen voersprong op hun vervolgers te krijgen: „Sij voeg-den haer bij malcander en deeden haar best met loopen, ensmeten al goed over boort, waermede dat al' beter seilden",schreef de admiraal. De Nederlandsche schepen die daartoenog in staat waren, waaronder de „ Jaarsveld", zetten devervolging voort, en, na de masten en raas vervangen, nieuwtouwwerk ingeschoren en nieuwe zeilen aangeslagen te heb-ben, waren zij vóór het geheel donker was, weder zóó dichtgenaderd dat, hoewel de vijand geen lichten ontstak, VanGalen hen gedurende een groot gedeelte van den nacht inhet zicht kon houden.

Bij dagworden, op , den 8sten September, telde onze com-mandeur nog vijf zijner schepen in zijn nabijheid; de anderewaren 8 a 10 zeemijlen achtergebleven om te repareeren;Badiley met zijn konvooi was ongeveer zes zeemijl vooruit.De zwaar gehavende „Paragon" liet zich door 4 sloepenboegseeren, en toen het iets begon te waaien, „hadde, soo wywel conden sien, aan een van de beseylste frigatten een touwom hem te sleepen". Op deze wijze, en doordat de koopvaar-ders door het overboord werpen van een deel van hun ladingbelangrijk waren gelicht, „ontseylden sij ons merckelyk",en begon Van Galen de hoop op te geven nog slaags met hente geraken.

Doch nog één kans bleef hem over. Hij had n.l. de „WitteDuif", het eenige dagen geleden veroverd prijsje, naar Li-vorno gezonden om Van Salingen te waarschuwen, wel opte passen, om „haer te stutten"; en, indien Badiley nu maarzijn koers naar Livorno vervolgde, zou -hij zoo goed als zeker

Page 231: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 197

door de vier schepen van Van Salingen zóó lang opgehoudengunnen worden, dat Van Galen zich nog tijdig op hem zoukunnen werpen.

Den geheelen Zondag, en ook des nachts, hield de ver-volging aan. Den volgenden ochtend zag men den vijand

,ver vooruit, onder de kust van Elba. De hoop dat hij, pro-fiteerende van den gunstigen wind, zou doorloopen naarLivorno, werd weer levendig bij Van Galen; doch spoedigbleek dat Badiley iets anders voor had. Daartoe gedwongendoor den onwil van zijn bemanning (,,there were none tostand by me; 'I had better resolve to give up all"), en teleur-gesteld in zijn verwachting Appletons schepen te zien op-dagen, besloot hij de eerste de beste haven binnen te loopen.Dwars van Porto Longone, op de oostkust van Elba, ge-komen, zeilde hij dan ook naar binnen, en liet `achter in debaai, onder bescherming van het geschut van den wal, zijnanker vallen. (Zie het kaartte; de diepten zijn uitgedrukt invademen).

Van Galen was diep teleurgesteld: „docht mijn datse hetsouden hebben laten voort staan nae Livorno; maer neen,liepen tot mijn leedweesen in Porto Longelo; daer was onsden haes onsnapt", schreef hij aan de Directie van denLevantschen Handel, en even later liet hij er op volgen: ,,ickberst schijr van spiet, en sal van hertsseer vergaen".

Porto Longone behoorde tot de Spaansche helft van Elba;de westelijke helft, met de haven van Porto Ferrajo, waseen deel van het gebied van den groot-hertog van Toscane.Hoewel het niet mogelijk was, zonder ernstig de neutraliteitvan den koning van Spanje te schenden, de Engelschenverder aan te tasten, verwierp Van Galen deze gedachte tochniet geheel.

Toen hij zelf voor de baai kwam, had hij slechts zes schepenbij zich; en onder die zes waren er vier, waarin hij weinigvertrouwen stelde (,,indiense in 't gevecht hadde nae be-hooren gedaen, den vijant hadde nae menschelijken ooghsoo verre niet gekomen" 1 )). Met deze geringe macht achttehij alle pogingen vruchteloos. Doch den volgenden dag, toende achtergeblevenen, die het meest beschadigd waren enin den slag den meesten moed hadden getoond, zich wederbij hun admiraal voegden, riep hij terstond eenige kapiteins

1 ) Van Galen aan S.-G., 12 Nov. '52; Aitzema, VII, p. 778 (kleineuitgave).

Page 232: Scans (44,78 MB)

198 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

bij zich aan boord om de kansen van een aanval te bespre-ken. Daar deze evenwel zijn plannen „niet voor goet endoenlijck" achtten, riep hij den krijgsraad bijeen, om diensmeening te vernemen. Met het oog op de gelegenheid van dehaven, en de houding van den Spaanschen gouverneur, bleekook nu niemand genegen de baai te forceeren en te trachtende koopvaarders onder het vuur van de forten aan den walweg te halen.

De houding van den gouverneur was inderdaad weinigtegemoetkomend geweest. Bij aankomst van onze schepen

voor de baai, eenige uren nadat de Engelschen waren binnen-geloopen, had hij twee officieren aan boord van het vlagge-schip gezonden, met het verbod aan de Hollanders nader dankaap St. Vincenzo te komen, een order, die door Van Galenals in strijd met de neutraliteit werd beschouwd, doch waarhij voorloopig niets tegen kon doen. Bij genoemde kaap waseen batterij van 7 à 9 stukken opgericht, en het geschut vanhet fort bestreek de ankerplaats der Engelschen geheel, zoo-dat de krijgsraad allereerst geraden achtte te trachten dengouverneur tot andere gedachten te brengen. In overleg metden consul Van der Straaten, die zich onmiddellijk naaronze vloot voor Porto Longone had begeven, werd besloten

Page 233: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 199

dat deze zijn opwachting bij Zijne Excellentie zou maken,om hem „een groot present te presenteeren, dat (hij) ons metoogluijcking wilde laeten ongemollesteert die Engelschen metbequaemheit aan te tasten". Of het present niet groot genoegis geweest, (,,het was een somma die genoeg geweest soudesijn voor een eerlik man van te leeven"), of dat hij werkelijk„niet corumpaebel" was, in ieder geval, „'t was mis, heeftniet connen opereeren", zooals Van Galen het spijtig uit-drukte 1). Ook een verzoek om den Engelschen te gelastenbinnen een bepaalden tijd te vertrekken, wees de gouverneurvan de hand. Het eenig resultaat van Van der Straatens zen-ding was, dat toegestaan werd dat onze schepen, evenalsdie der Engelschen, ankerden onder het geschut van hetkasteel.

Na den uitslag te hebben gehoord, riep Van Galen weder-om zijn kapiteins aan boord, en stelde hun voor „dat onderden scheijn van vrindschap mede eenige van onse schepenint fort bij d'Engelsche souden gaen liggen onder pretextvan hun te repareeren en d'andere dicht voor hun, om haersoo int midden van d'onse te sluijten, ende, den windt onsdienende, opt lijf f te vallen"; doch ook hiervoor voelde dekrijgsraad niets „vermidts het fort seer nauw ende schepensoo vuijl en schadeloos sijn". Men besloot ten slotte telkenstwee schepen nabij de Engelschen ten anker te leggen, dezete krengen en te kielen, het schip van Tromp en dat van Bontnaar Genua te zenden om te vermasten, en met de overigevoor de haven te blijven liggen, tot nadere orders uit Hollandwaren ontvangen. Een en ander werd per expresse over landaan H.H.M. gemeld, en tevens om spoedig antwoord ver-zocht, opdat niet „de schepen soo veel te langer vrughteloossoude moeten liggen, en het landt costelijcker souden comente vallen, als het expedieeren".

Hoewel Van Galen tegenover de regeering zijn meepingwel dorst te zeggen, toen hij b.v. schreef : „Dese schooneockasie is ons mislukt alleen door de vuijle scheepen, Godtbetert", leeren wij zijn gemoedsstemming eerst goed kennenuit zijn gelijktijdig verzonden brief aan de directeuren vanden Levantschen Handel. Hij wierp voornamelijk de schuld

1 ) „The Governor told me with much disdain that the Dutch agenthere brought 8000 pistoles to tempt him to betray our ships intotheir hands, by giving them liberty to fall upon them. I gave him agold chain by Capt. B.'s order, which he accepted gratefully andwith much modesty". (Longland to Navy Committee, 11 Oct. '52.C.S.P. '51—'52, p. 435.)

Page 234: Scans (44,78 MB)

200 EEN NEI)ERLANDSCH ESKADER

op den toestand waarin de schepen verkeerden, die sederthun vertrek uit Holland, tien maanden geleden, niet warenschoongemaakt, en zoo aangegroeid waren, dat zij een goeddeel van hun vaart hadden verloren. Hij weet dit` aan zijnvoorganger, die vergeten had „wat Jatter aan gelegen is,goet regart op een esquadre scheepen te neemen" en die „inde minnasie vant schoonmaeken" was te kort gekomen. Maarook over de houding van sommigen zijner kapiteins washij weinig te spreken, vooral in de krijgsraden die hij, lig-gende voor Porto Longone, bijeen riep en waar „geen liefdewas de vijandt te veroveren" en men steeds met bezwarenvoor den dag kwam. „Dit ist, daer altijt voor gevreest bengeweest, van de Staten scheepen niet gedient te sijn", schreefhij, die meestal op directieschepen had gevaren, en deze ver-koos boven die van den Staat. Voor de drie gesneuveldekapiteins, 't Hoen, Swart en Bont, had hij echter niets danlof, en noemde hen zijn „beste capteynen, dat eerlike luydenwaren".

Van Galen vreesde blijkbaar, dat men in Holland even-min als hijzelf voldaan zou zijn over het resultaat van zijneerste optreden; hij vroeg althans aan de directeuren hem teschrijven „wat van desen handel wert geseit, want men welweet dat men vrinden en vianden heeft"; en bij voorbaatverzekerde hij, dat zelfs de getuigenis van de Engelschenhem vrij zoude pleiten van alle mogelijke beschuldigingen.Weldra zullen wij zien, dat zijn vrees niet ongegrond was,en dat de HoogMogende Heeren in Den Haag lang niet te-vreden waren over het gedrag van den nieuwen commandeur.

Verder lezen wij in dezen brief iets, wat hij niet melddeaan de Staten-Generaal, n.l. dat hij zelf vrij ernstig gewondwerd in het gevecht van den 7den September. „Ick Nebbeweer op mijnen rugh een knou ofte splinter gecregen, dewelke 't oude seer weer ontstelt heeft", schreef hij, en tevens,dat hij bovendien door „een vervloogen coegel op de bil" wasgetroffen, doch dat dat niet veel beteekende, omdat 't daar,,dicker vleijs" is. Deze kwetsuren zullen zeker zijn somberestemming niet hebben verbeterd, en verklaren gedeeltelijkhet buitengewoon mistroostige slot van zijn brief : „Vaertwel, mijn heeren, en leeft lange. Ick wensten wel dat bij U.E.was, ende een andre in plaets van mijn lenden, te meer alsoomijnnen rugh ontstelt is, daer een groote pijnne ben aenlijdende. Ick wensstent dat daer van verlost waer ofte doodwas; dat segge ten goeden trouwen".

Page 235: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 201

Een eigenaardig licht op de toenmalige zee-etiquette werpthet volgende. Zoodra Van Galen ten anker lag voor de baaiwaarin de Engelschen waren gevlucht, kwam captain Cox,van de „Warwick", een beleefdheidsbezoek brengen aan denNederlandschen admiraal, en werd bij zijn vertrek met 5schoten gesalueerd. Den volgenden dag — terwijl Van derStraaten trachtte den gouverneur over te halen om een on-verhoedschen aanval op de Engelschen oogluikend toe testaan -- werd Cox's bezoek beantwoord door onze kapiteins'Tromp en Blok, die zich aan boord van de „Paragon" be-gaven, daar vriendschappelijk werden onthaald, met Badileyop Van Galens gezondheid dronken, en eveneens bij hunvertrek met 5 schoten werden gegroet 1). Wellicht stondendeze bezoeken in verband met de door De Boer gevangengenomen bemanning van de „Phoenix". De gezonde matro-zen van dien bodem werden door Van Galen over zijn sche-;pen verdeeld, hoewel zij verklaarden niet tegen hun land-genooten te willen vechten, daar zij „eensdeels weder inEngelandt comende souden opgehangen worden, ten anderendat se thien maenden aan den Heer hadden en haer geldtsouden verliesen". De gekwetsten zond hij evenwel aanBadiley (,,die hij magh laten cureeren"), daar aan boord vanonze schepen nijpend gebrek aan medicijnen en verband-middelen bestond 2).

Het uitblijven van de door Badiley verwachte hulp vanAppletons schepen s) vereischt eenige nadere toelichting. Hetnaar Livorno gezonden vaartuig, een zoogenaamde feloekof felucca 4), was reeds in den nacht van den Eden op den7den September, dus nog vóór den eigenlijken slag, aldaaraangekomen, en had Appleton over de ontmoeting met hetHollandsch eskader ingelicht. Deze liet, op aandringen vande voornaamste Engelsche kooplieden ter plaatse, de kapi-

1) Leven van Tromp, p. 70; Montanus, p. 52.2) Van Galen aan S.-G., 14 Sept. '52. C.S.P.D. '51—'52, p. 392.8) In de haven lagen, volgens Columna Rostrata, p.119, de volgen-

de schepen:Mary .. . 52 stukken 180 man (vlaggeschip)Leopard .. . 44 „ 150 „ (oorlogsschip)Bonadventure . . 36 „ 90 „ (koopvaarder)Sampson .. .. . 28 „ 60 „ „Levant Merchant . . 30 „ 70 „ „Pelgrim . . . . . . . . 30 70 „ „

4 ) Een licht, "smal, snelvarend scheepje, veel gebruikt in de Mid-dellandsche Zee.

Page 236: Scans (44,78 MB)

202 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

teins bijeenroepen, om de mogelijkheid van een uitval te be-spreken. Twee der koopvaardijkapiteins weigerden botweg,verklarende dat 't hun werk niet was oorlogsschepen te kon-vooieeren, doch de anderen stelden zich gaarne beschikbaar.Tezamen met de „Leopard" en de „Bonadventure" warenzij ten volle opgewassen tegen de 4 schepen van Van Sa-lingen, en niemand begreep dan ook iets van de houding vanden admiraal, toen deze besloot toch maar te blijven liggen.Wel verweet hij den onwilligen gezagvoerders ten krachtig-ste hun lafheid en gebrek aan vaderlandsliefde, doch in zijnhart zal hij dankbaar zijn geweest voor hun weigering. Zijnvoor zijn landgenooten geheim gehouden belofte aan dengroot-hertog, waarvan hierboven melding werd gemaakt,bond immers zijn handen, en ieder excuus om binnen depieren te blijven liggen, moet hem welkom zijn geweest. Eender in Livorno wonende Levant-handelaars, die er het sterk-ste op aandrong, dat men naar buiten zou loopera, schreeflater aan Badiley: „I found in Captain Appleton courageand resolution; I am sorry it was not put in execution" 1), enLongland, die juist eenige dagen afwezig was, schreef eenweek later in een verontwaardigden brief over „the greatshame" van Appletons laksheid 2). Later wist laatstgenoem-de zich niet beter te verontschuldigen dan door voor te wen-den, dat „the Lord at that time visited him with a violentand tedious sickness" en allerlei andere onware en onwaar-dige uitvluchten.

Van Galens vrees, dat men in Den Haag niet voldaan zouzijn over den afloop van het eerste gevecht wat ons Middel-landsche Zee-eskader had geleverd, werd spoedig bewaar-heid. De vraag van den commandeur of het hem vergund wasde Engelschen in een Spaansche, neutrale haven aan te val-len, legde de verantwoordelijkheid daarvoor op de schoudersvan H.H.M. in plaats van op de zijne. 't Ware wel zoo een-voudig geweest, indien Van Galen zelf maar den knoop haddoorgehakt: men zou dan immers altijd nog, indien de koningvan Spanje al te krachtig mocht protesteeren, kunnen ver-klaren, dat gehandeld was in strijd met de bedoelingen derregeering, en den bevelhebber van onze scheepsmacht open-lijk kunnen desavoueeren. Zooals de záken nu stonden, washet lastig een duidelijk, afdoend antwoord te geven. Aller-

1) Spalding, p. 115.2) Spalding, p. 116.

Page 237: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 203

eerst wilde men zijn misnoegen over den afloop van den slaguiten; verder kon men de kans den rijken buit alsnog te ver-overen, niet laten verloopen, en ten slotte wenschte men nietin moeilijkheden met de Spaansche regeering te komen. Nalangdurige besprekingen werd in overeenstemming hier-mede den 10den October besloten den commandeur teschrijven:

„dat hij wel soude hebben gedaen, ingevalle hij de voors.Engelschen in de hitte vant gevecht vorders hadde vervolcht,ende aengetast: dat hij sulcx, gelijcke occasie voorvallendeals dese, sal hebben te doen in toecomende: echter dat bijaldien daer apparentie is van succes, hij deselve Engelscheschepen oock in de Baije aldaer alnog sal hebben aen tetasten, ende sien te veroveren, ofte ruineren, ten sij dat diegecort waren uijt de voors. Baije in de Haven, sonder noch-tans eenige hostiliteijt te bethoonen tegen de Spaenschen,selfs niet wederom te schieten, ofschoon uijt het casteel ophem geschoten wierde" 1).

Ongeveer een maand later bereikte deze brief zijn bestem-ming. Men kan zich voorstellen hoe het er in opgesloten ver-wijt, en het vage en halfslachtige dezer nieuwe orders, denman prikkelden, die, ondanks zijn slechte gezondheid, zijnverwondingen, den ellendigen toestand zijner schepen enden onwil van een gedeelte zijner officieren en manschap-pen, alles had beproefd het gewenschte doel te bereiken. Inzijn antwoord, van den 12den November, toonde hij zich danook ernstig in zijn eer aangetast. Hij gevoelde zich beschul-digd van nalatigheid, en verklaarde „sulck hard schrijven"niet te hebben verwacht. Duidelijk legde hij nog eens uit, datde macht, waarmede hij een paar uur na de Engelschen voorde baai kwam, te gering was om met eenige kans op succestot den aanval over te gaan. Had hij het toch gedaan, en washet hem tegen alle verwachting gelukt eenig voordeel te be-halen, dan zoude men dit zeker hebben toegejuicht; dochin het tegengestelde, en meest waarschijnlijke geval, zoudemen hem zonder twijfel „ter contrarie" hebben genomen. DeEngelschen aan te tasten zonder vijandelijkheden te plegentegen de Spanjaarden, was niet wel mogelijk: geen schipkon nabij de koopvaarders komen zonder gestadig uit hetkasteel te worden beschoten. De baai was achterin zóó

1 ) Secr. R.S.G., 10 Oct. '52.

Page 238: Scans (44,78 MB)

204 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

nauw, dat men er niet laveeren kon, en met een wind waar-mede men binnen zou kunnen loopen, kon men er niet meeruit. Ter verduidelijking, en om H.H.M. „wat beter eennis"van de haven te geven, zond de commandeur een eigenhandiggeteekend kaartje, waarop de ligplaats der beide vloten wasaangegeven, als bijlage bij zijn brief.

„Den vijant leijt noch als van eerst aan gelegen heeft inde Haef f en; wast een baije geweest, Uwe Hoo. Moo. contvertrouwen hebben, dat men na geen ordere sonde hebbengewacht. U. Ho. Mog. belasten my geen hostiliteyt tegens deSpanjaerden te doen, ende nochtans in haer Haeven hostili-teyt te doen. Ick menschte claerder last, ende datter stondt:dal sult gij hebben te doen, sonder aensien van de melckehet souden willen beletten."

Na deze woorden herinnerde hij er nog aan, dat hij wegensin den strijd bekomen kwetsuren indertijd den dienst hadmoeten verlaten, en dat hij, na de nu opgeloopen verwon-dingen, bijna voortdurend zijn kooi moest houden. In ver-band hiermede, en met de gebleken ontevredenheid over zijngedrag, zag hij zich dan ook genoodzaakt te verzoeken

„dat het U. H. M. goede gelief ten sij, de plaets met een anderpersoon te begunstigen en versiep, en mij U. H. M. dienaervan den dienst te ontslaan, opdat U. H. M. meerder dienst intoecomende occasien mocht hebben te verwachten" 1).

Een geheel andere stemming treffen wij aan bij Van Ga-lens tegenstander. Hoewel de Engelschen voor onze schepenin een neutrale haven waren gevlucht en daar geblokkeerdwerden, en bovendien in den voorafgaanden strijd een hun-ner beste schepen hadden verloren, was hun bevelhebber,Badiley, toch zeer voldaan over den afloop van het gevecht.Hij beschouwde zijn behouden aankomst in Porto Longoneals „not the meanest of the Lord's mercies" 2), en ook zijnregeering was zoodanig met zijn gedrag ingenomen, dat zijhem reeds den 27sten September het opperbevel over de

1) Van Galen moest, daar hij geen geschikten secretaris had, al zijnbrieven persoonlijk schrijven, iets dat hem geducht hinderde. Her-haaldelijk klaagde hij daarover, en noemde zijn van Cats overgenomenschrijver achtereenvolgens een jood die nergens van weet dan praat-jes te maken, een „lanteeren sonder licht", een kind dat beneden moetblijven in 't gevecht, enz.

2) C.S.P. '52—'52, p. 402.

Page 239: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 205

Engelsche scheepsmacht in de Middellandsche Zee opdroegen hiermede zijn vroegeren chef Appleton onder hem stel-de 1). Doch dit was ook de eenige maatregel welken men inEngeland nam; schepen, manschappen en geld zond men,ondanks de dringende vertoogen van Longland en Badiley,niet, en men bepaalde zich er toe, den admiraal te gelastenwèl zorg te dragen voor het behoud der schepen onder zijnbevel, en voor de veiligheid van den Engelschen handel inde Middellandsche Zee.

Het was Badiley spoedig gelukt zich de vriendschap vanden gouverneur van Porto Longone te verwerven. Hij kreeggelegenheid zijn schepen te herstellen en van Livorno uitopnieuw te victualieeren en van munitie te voorzien; op denwal werd op verschillende plaatsen geschut opgesteld terbescherming van het eskader, en het gelukte den Engelschenzelfs den gouverneur over te halen aan Van Galen te schrij-ven dat, indien deze eenige daad van vijandschap pleegde,niet alleen Porto Longone, maar alle Spaansche havens aande Middellandsche Zee hem zouden worden ontzegd. Voor aldeze bewijzen van goeden wil bood men hem een goudenketen van groote waarde aan, die de door de Hollandersonomkoopbaar bevonden Spanjaard „gratef ully and withmuch modesty" aanvaardde.

Van Galen stelde intusschen ' alles in het werk zijn scheeps-macht te versterken door het huren en ten oorlog uitrustenvan Nederlandsche koopvaarders, die zich in de Italiaanschehavens bevonden. In Genua, Livorno, Napels en Venetië wasmen druk bezig, en op alle mogelijke manieren trachtte decommandeur bemanningen voor die schepen te werven. Den20sten September reeds schreef hij, dat hij een bark naarToulon had gezonden om aldaar 300 man aan te nemen; entoen hij vernam dat de Fransche vloot onder De la Ferrièrein die haven was teruggekeerd na zijn vergeefsche pogingBarcelona te ontzetten, zond hij er nog een schip naar toe,ten einde te trachten matrozen van die vloot te overredendienst te nemen bij de Nederlanders. Het veroverde Engel-sche fregat, de „Phoenix", stelde hij zoo spoedig mogelijk indienst, en hij droeg het bevel hierover op aan den kapiteinCornelis Tromp, wiens schip moest worden eermast.

Hoe Van Galen den toestand begin October inzag, en watzijne strategische overwegingen waren, blijkt ons uit zijn

1 ) C.S.P. '51-'52, p. 407.

Page 240: Scans (44,78 MB)

206 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

brief aan de Staten-Generaal van den 5den October. Hij hadtoen den vijand ongeveer een maand lang opgesloten gehou-den, zonder eenig bericht uit Holland te hebben ontvangen,en vond het nu gewenscht, zijn lastgevers met zijn inzichtenin kennis te stellen. Hij begon met mede te deelera dat hij het„een sake van groote importansij" achtte den vijand te belet-ten uit te loopen en te „conjungeeren", en wel om de vol-gende redenen.

le. Vele Nederlandsche schepen waren zwaar beschadigdaan hun rondhout en sterk aangegroeid, waardoor zij, indiende vijand eenmaal onder zeil en buiten de haven was, nietveel dienst zouden kunnen bewijzen.

2e. De Engelschen waren „meesters in de seylaets vanons", d.w.z. dat, al waren onze schepen schoon, Badiley's enAppletons schepen betere zeilers waren, en ons gemakkelijkkonden ontloopen.

3e. De gehuurde koopvaarders die in Venetië gereed ge-maakt werden, hadden order zich voor Porto Longone onderde vlag te voegen en zouden, indien Van Galen zijn blokkadeopgaf, kans loopera in handen van den vijand te vallen.

4e. De schepen die Van Galen uit Holland verwachtte,zouden, indien de Engelschen ontsnapten en naar Engelandzouden zeilen, gevaar loopen een gemakkelijke buit van denvijand te worden.

5e. Zoolang de Engelsche Levantvaarders in Longone la-gen, kon „de grooten schat die men seijt datse waardigh sijn"niet worden aangewend om de geldmiddelen van het Par-lement te versterken.

Tevens deelde hij H.H.M. mede dat hij den Franschen ad-miraal De la Ferrière had voorgesteld, zijn eskader eenigemijlen buiten zicht van Longone met het zijne te vereenigen,ten einde gezamenlijk de Engelschen, die na het vertrek derblokkeerende macht zeker zouden uitzeilen, op te wachten,aan te vallen en te vernietigen.

DE ENGELSCHEN HEROVEREN DE „PHOENIX"

In den loop der maand October begonnen de pogingen vanVan Galen zijn vloot te versterken, goede vruchten te dragen.Geleidelijk aan kwamen de gehuurde koopvaarders gereeden bovendien voegden eenige uit Holland gezonden oorlogs-schepen zich bij ons eskader. Den 24sten October was devloot zoodanig versterkt, ' dat Van Galen besloot met 4 sche-

Page 241: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 207

pen onder zeil te gaan ten einde nabij Corsica, Sardinië enSicilië te kruisen, en te trachten Engelsche koopvaarders enFransche roovers buit te maken. Hij liet den kapitein MichielFransen van den Bergh met negen schepen voor Porto Lon-gone, en den kapitein Anthony van Salingen met zeven sche-pen en een brander voor Livorno, terwijl de overige schepen,die na den slag van den 7den September nog niet hadden ge-repareerd, naar Livorno, Genua en Toulon zeilden, om wedergereed voor den dienst te worden gemaakt 1) .

Zijn kruistocht, die hij „journaelsewijs" beschrijft in zijnbrief aan cie Staten-Generaal, had weinig succes en duurdelanger dan hij zich had voorgenomen. Verlokt door berichtenover Engelsche schepen die lederen dag verwacht kondenworden nabij de zuidkust van Sardinië, begaf hij zich vrijver om de Zuid, en (logr stilte en contrarie-winden opgehou-den, kwam hij pas weer den loden December, tegen eenzwaren noordoosterstorm opwerkende, in het zicht van denvuurtoren van Livorno. De krachtige aflandige wind belettehem evenwel op de reede te komen, en hij werd gedwongenvoor den storm weg te loopera. Des nachts yerkeerde hij ingroot gevaar met zijn schepen op de kust van Elba te stran-den, doch, „wonderbaerlijck bijgestaen door den almachtigenGodt" werd hem dit lot bespaard; na afgedreven te zijn totvoor Napels, gelukte het hem eerst den 25sten December,„met laveeren ende moeiten", des avonds laat op de reede vanLivorno ten anker te komen, na een afwezigheid van volletwee maanden, zonder een vijand te hebben gezien.

Het zou geen vroolijke Kerstmis voor den commandeurworden. De Engelschen hadden van zijn afwezigheid gebruikgemaakt een slag te slaan, waarvan het bericht Van Galendiep trof. Het mooie, juist op den vijand veroverde fregatde „Phoenix", door Jacob de Boer in den slag van den 7denSeptember genomen, en waarover Cornelis Tromp sederteind September het bevel voerde, was in den nacht van 30November op 1 December door de Engelschen afgeloopen enonder de parlementsvlag naar Napels gezeild. Hoezeer ditfeit door ons als een groote schande werd gevoeld, blijkt hetduidelijkst uit de rapporten die Van Salingen (de tijdelijkebevelhebber voor Livorno ten tijde van het ongeval), deconsul Van der Straaten en Van Galen aan de Staten-Generaal zonden. Ik zal den woordelijken tekst dier brieven,zooals die in het Rijksarchief nog liggen, hier laten volgen.

1 ) Van Galen aan S.-G., 27 Dec. 1652.

Page 242: Scans (44,78 MB)

208 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

Van Salingen aan Staten-Generaal, 2 December 1652.„ ... Het droévigh ongeval t'geen onsen tapt. Cornelis

Tromp tussen den laetsten passado en eersten deeser, snachtsomtrent drie uren, is overcomen, is seer elendigh. Het volckop het f rijgat, hebbende int veroveren van het backeljaw-schip 1) eenigh goet bij plunderage gecregen, daervan sijwat buijten ordinaris hebben gekrijoelt, met den dronckbevangen sijnde en geen wacht gehouden hebben, is doorvier Engelse vaertuijgen waerin omtrent de 100 man waren,overompelt geworden, t'volck dootgeslagen, de touwen af-gehouwen en meteen onder zeiji gegaen. Den Capn. Trompin sijn koij leggende, het verraet gewaer wordende, begaffsich op, en lost tot 12 pistolen op de schelmen die tot hemin de kaijuijt wilden indringen, edoch siende dat hij 't nietlanger con defendeeren, is in sijn ondercleeren sijnde, afteruijt het venster in zee gesprongen, daer hij wel een half uijrint water lach, en door een coopvaerderboot gebercht is ge-worden. Twee van onse oorlochscheepen omtrent hen leg-gende, als Roothaes 2) en de luijtenant van Andries denBoer $), wiens Capn. bij Tromp in het frijgat was geblevenen savonts met hem gegeten hebbende, gerucht ende over-rompelen gewaer werdende, hieuwen hun touwen aff 4 ) enbegaven hun onder seijl. Met het opdagen scheen Andriesden Boers schip hun op sij te sijn, die lustigh op het f rijgatwas vier gevende. Hoet afgeloopen is, noch onbekent. Hetschip den Roothaes sien wij wederom uijtter zee tomen op-laveeren, maer vernemen het schip van den Boer noch t'f rij-gat niet. Den cap. Tromp bevindt sich bij mij in ons onder-hebbende schip, is heel cranck. Den Seeusen Boer in per-soon vrees om hals is 5). De booten en het vaertuych daerde Engelse het exploijt meede gedaen hebben, wiert ick ge-waer dat na Melora 6) gedreven waren, in welcke een derselve, de neeff van Tromp, sich hadt gesalveert; sont daeronse tartaen 7) naer toe en hebben aen boort doen halen,vindende daer noch in eenige ` sabels, vierroers ende dieveslonsjes" .. .

1) Eenige dagen tevoren had Tromp met de „Phoenix" een Engel-sche Terre-neuvevaarder geladen met visch veroverd. (C.S.P. '51--'52, p. 500.)

2) Het schip de Roode Haes, onder kapitein Adriaen Roothaes.8) Het schip Zeelandia.4) D.w.z. kapten hun ankerkabels.5) D.w.z. ik vrees dat Andries de Boer zelf (niet zijn schip) om

hals is (daar deze op dd „Phoenix" was gebleven) .6) Het rif bewesten de reede.7) Licht vaartuig.

Page 243: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 209

Van der Straaten aan Staten-Generaal, 1 December 1652.„ ... Den Capn. (Tromp) sprongh uijt een venster van de

cajuijt in zee, die een groot half f ure' daernaer door t' volcken met de schuijt van t' schip den Grooten Dolfijn, schipperDirck Pieterse Boterpot (dat een ure of twee te vooren vanGenua comende sijn ancker niet verre vant fregat hadt lae-ten vallen) gebercht wiert. Die siende dat het onraet was,schoot een schoot, daarop van ons scheepen daerbij liggende, als den Seeusen Boer en den Roode Haes, hunne tou-wen capten en deeden hun best om bij 't fregat te comen;dat achter den Dolfijn omloopende, hoorde den schipperons volck die het onderschip noch in hadden, roepen: Lus-tich, mannen, laat ons voor 't vaderlant vechten, mij sullender de staerten noch mel uijtdrjjven. De Boer liep ondertus-sen voor den Dolfijn over en een halff ure daernaer hoor-de 15 off 16 stucken tef f ens afgaen, soodat meyne de Seeuwhem sal op zij geraeckt wesen, en daer ingebrant hebben. "Naerderhant hoorde het schieten noch al continueeren, enmet den dach waeren bij naer uijt het gesicht, doch dichtaan den ander. Watter voorts is gevolcht moet den tijd lee-ren. En alsoo dit een actie is daer den Granduca grootelijcxinpe is geof f enseert van de geene die in sijn protexie heeftgenomen onder beloften dat hier in t' minste geen hostiliteijten sonde door hen op de reede off in sijn Port geschieden, enalsoo ... nu d'Engelse de vreede in 't Port eerst gevioleert,dunckt mij wij sonder scrupulo hun mede wel mogen siente distribueeren ... Ende alsoo dit werck van de Engelsedoor sijn Hoocheijt seer qualijck genomen wert, hebbe ge-resolveert, sonder de saeck te laeten merkouwen, selfs naerPisa te gaan.

„Soo terstont comt het schip den Rooden Haes hier we-der ter reede, alsoo het fregat de Boer niet cost volgen, diehem gistermiddach soo verre al ontseijlt waeren, dat dehollen 1) van de scheepen niet meer conde sien, soodat resol-veerde hier wederom ter reede te comen."

Van Galen aan Staten-Generaal, 27 December 1652.„ ... Des morgens den 25 dito compt den Capn. Tromp

aen boort, maeckt mij becent als dat hem den 30 Novemberhet veroverde vrijgat alhijr op de reede van de engelsenafgeloópen is, waarvan een schrik in mijn hart ontvinck,hoe dat conde weesen, op een reede daer soo veel oorloch-scheepen laegen. Dan hebbe verstaen dat die vrijgat met deprinse 2) de welcke capn. Tromp hadde verovert, wat achterde scheepen lach, ende het volck druncken, soodat het bij

1) Lees: rompen.2) Prijs.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 14

Page 244: Scans (44,78 MB)

210 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

versuijm van goede wacht te houden is toe gecomen, wantanders onmoogelijk schijnt te weesen. Daer heeft al te voo-ren mompellingh van geweest datse dat vrijgat wilden af-loopen, en in onse handen niet most blijven om de seillaes 1).Het vrijgat was niet te waerderen deur sijn seilaes, daer sul-ken grooten apperentie van verhoopen te crijgen om dienstaent vaederlandt te doen, behalfen de groote schande enopspraeke van alle natien hijr over te hebben. Doedt eenmens t' harte breeken, als mer maer om denckt; den capn.Van Salingen is van de quaede maer siek geworden en ge-noechsaem de doodt soo men seijt aengedaen" 2).

Den 29sten December '52 werden de brieven van VanSalingen en Van der Straaten in de vergadering der Staten-Generaal voorgelezen. Ook hier vatte men de zaak zeer ern-stig op, en men besloot aan Van Galen te schrijven „dat hijsich exacktelick sal hebben te informeren op de nonchalanceende wandebvoires van de officieren ende bootsvolck van 'tvoors. overrompelde fregat, de culpable van dien in seecker-heijt te §tellen, ende de genomen informatiën aan hare Ho:Mo: ten spoedighsten over te senden" 3).

Vier dagen later, den 2den januari '53, kwamen H.H.M.thans in geheime zitting, bijeen om nogmaals het geval te be-spreken. Men besloot aan den raad van Van der Straatengevolg te geven en zich bij den groot-hertog ernstig te be-klagen over het „gewelt ende ongelijck die van desen Staetaengedaen". Men verzocht den vorst de Engelschen te dwin-gen het schip terug te geven, of ons te vergunnen de Engel-sche schepen in Livorno aan te tasten. Kon Zijne Hoogheidhiertoe niet besluiten, dan eischte men, dat den Engelschende haven zoude worden ontzegd, en dat hun werd gelast, dieten spoedigste te verlaten. Voor het laatste geval gaf men aanVan Galen order op den vijand een wakend oog te houden„ten eijnde deselve in cas van te moeten dislogeren, niet co-men te eschapperen, maer dat sij die regoureuselick endemannelick sullen aentasten, ende soodoenlick vermeesterenof te ruineren" 4) .

Het door de Staten-Generaal gelaste onderzoek had den2den Februari plaats, en het proces-verbaal hiervan, opge-

1) Zeilage; (omdat het zoo goed bezeild was).2) V. d. Straaten aan S.-G., 13 Dec. '52: „Sijnde den commandeur

Van Salingen op 10 deser, naer acht dagen sieck gelegen hebbende,in den Heere ontslapen."

3) R. S.-G., 29 Dec. '52.4) Secr. R. S.-G., 2 Jan. '53.

Page 245: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE , 211

nomen in Van Galens brief van den 3den Februari, vermeldthet volgende:

De commissie, bestaande uit den commandeur en vierkapiteins, hoorde eerst Cornelis Tromp, die verklaarde dathij den 30sten November naar den wal was gevaren, en tegenden avond met de kapiteins Andries de Boer, Pieter van Bree,Cornelis Jansen en Sijbrandt Moll naar de „Phoenix" wasteruggekeerd, om hun het schip te laten zien. Aan boord wasalles „wel en still" en na een paar uur gingen de gasten naarhun schepen terug, uitgezonderd Andries de Boer, „denwel-cken beschoncken van landt quam, en aan boort van denCapt. Tromp bleef, om geen ongeluck met varen te crijgen".Tromp ging naar kooi, doch werd na een half uur gewektdoor het roepen van „overal" 1). Hij sprong uit zijn kooi enriep om pistolen, die zijn neef, een jongen nog, hem gaf. Hijopende de deur der kajuit, en loste op de Engelschen, die ophem losstormden, verscheidene schoten; tegen de overmachtniet bestand, en geen hulp ziende opdagen, sloot hij de deurweder en sprong uit het kajuit-venster buitenboord, om naeen half uur door een koopvaarder te worden gered.

Na Tromp nam men den schrijver een verhoor af, dieverklaarde, dat hij een uur te voren nog met den kapiteingesproken had, en toen naar kooi was gegaan, voor de hutvan den stuurman. Toen hij „overal" en „geef vuur" hoorderoepen, sprong hij op en werd door een slag met een sabelen een schampschot gewond. Hij vluchtte, om hulp roepen-de, in de hut van den stuurman, die evenwel dronken was en .onmiddellijk door de aanvallers werd doodgeschoten. Menbracht hem naar de deur van de kajuit en dwong hem — daarmen meende dat Tromp zich daar nog bevond, en men hetniet waagde nogmaals de deur te f oreeeren — tot den kapitein„quartier" te roepen. Verder wist hij niets te vertellen.

De kwartiermeester verklaarde alleen op wacht te hebbengestaan en reeds meermalen vergeefsche pogingen te hebbenaangewend, meer wachtsvolk boven te krijgen. Toen hij eensloep langszij hoorde komen, riep hij die aan, doch kreegslechts ten antwoord: „piscadores". Op het naderen van nogdrie andere sloepen riep hij: „houdt af, of brand daar in",waarna hij naar beneden sprong en „overal" riep.

Hij hoorde den vijand overspringen en de luiken bezetten;de schieman, de eenige, die naar dek probeerde te gaan, liep

1 ) Aan boord van oorlogsschepen noemt men het uur van uit kooikomen der bemanning (hef „rijzen") nog steeds „het uur van overal".g ^j ^

Page 246: Scans (44,78 MB)

212 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

20 a 30 kwetsuren op. Benedendeks ontstond een gevecht vanman tegen man, dat bijna twee uren duurde, en eindigde meteen overwinning der aanvallers.

Den 24sten Februari bereikte dit rapport de Staten-Gene-raal. Waarschijnlijk in verband met de positie van den vadervan den betrokken kapitein werd de zaak zooveel mogelijkgesust; op het stuk bevindt zich namelijk de volgende aan-teekening: „Secreet. Hiervan mogen geen copien aende pro-vinties werden uijtgegeven, maer sal datelijcken gedeponeertwerden in de secrete casse". Dit zal de oorzaak zijn, dat menin Nederland alleen van Engelsche zijde van het gebeurdeiets vernam, en zelfs de overigens zoo uitvoerige Aitzema nietanders vermeldt dan: „De Engelschen maeckten veel Be-ruchts dat capiteyn Bodley ende capiteyn Cox hadden ge-nomen het schip Phoenix" 1). Montanus rept van het gevalin zijn biografie van Van Galen niet. Alleen in het „Leven enbedrijf van den vermaarden Zeeheld Cornelis Tromp" wordteen bladzijde aan den aanslag gewijd en o.a. als bijzonder-heid vermeld, dat de aanvallers voorzien waren van zakjesmeel, om dat in de oogen der overrompelden te werpen.

De Engelsche lezing, zooals die opgenomen is in Spaldings„Life of Badiley" en aan de hand van brieven van Badileyen Longland is samengesteld, wijkt in details van die derHollanders af. Volgens de Engelschen vierden de Neder-landsche officieren den 30sten November aan den wal hetfeest van St. Andries, en luisterden vóór den maaltijd naareen preek van een priester, die als tekst daartoe gekozen had„Volgt mij, ende ick zal u tot visschers van menschen ma-ken" 2). Naar aanleiding hiervan schreef Badiley den t4denJanuari '53 aan een vriend in Engeland: „As a just judg-ment, near a hundred of their men were fished from themthat night in the Phoenix".

Het overlijden van Van Salingen noemt hij in dezen briefniet „in den Heere ontslapen", doch hij zegt dat de vice-com-mandeur „through his drunkenness would remain with hisqueen that night, and was hurried to his long home in threedays after". Verder vertelt hij dat Van Galen „stormed likea madman" toen hij hoorde dat het fregat verloren was, enzelfs den groot-hertog verzekerde, dat het den Jongen

1) Aitzema, III, p. 766.2) Matth. IV : 19.

Page 247: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 213

Tromp zijn hoofd zou kosten, indien zijn vader niet spoedigeen notabele overwinning zou behalen.

De aanslag was voornamelijk het werk geweest van Ba-diley, Longland en Owen Cox, met machtiging van het navycommittee. Longland had den 27sten September reeds aandit college geschreven, dat hij den ondernemenden kapiteinCox had voorgesteld te trachten het schip te nemen of teverbranden 1), waarop hij uit Engeland ten antwoord kreeg,dat men daar met verlangen uitzag naar het bericht van hetwelslagen der onderneming 2). Natuurlijk was de aanwezig-heid van het fregat op de reede van Livorno reeds lang eendoorn in het oog der Engelschen, en toen Tromp met dit schipeen prijs opbracht, waarvan hij de vlag van St. George onderde statenvlag door het water liet sleepen, was de ergerniszoo groot, dat men besloot niet langer te wachten en eeneinde aan deze schande te maken. Drie sloepen met 80 man,onder leiding van Cox, pleegden den zoo goed gelukten aan-slag; de Engelschen verloren 3 dooden en 5 gewonden, deHollanders, behalve het schip, 8 dooden en 13 gewonden,welke laatsten in Napels weder aan den wal werden gezet.Hoe gevaarlijk men de onderneming achtte, blijkt daaruit,dat Cox den deelnemers £ 10 per hoofd beloofde, voor hetgeval dat de overrompeling zou slagen 3).

Na den dood van Van Salingen op den loden December,en tot de terugkomst van Van Galen op den 24sten, hadCornelis Tromp, aan boord van de „Vereenigde Provinciën",het bevel op de reede van Livorno gevoerd. Uit dien tijd zijntwee brieven van hem aan de Staten-Generaal 4 ) overgeble-ven, die reeds blijk gaven van de voortvarendheid die hemlater zoo gekenmerkt heeft, en hem en zijn superieurenzooveel last heeft bezorgd. Woedend over den hem door Coxen zijn mannen aangedaner smaad, die hem in de oogenvan de in Livorno aanwezige zeelieden belachelijk had ge-maakt, besloot hij alle pogingen aan te wenden zich te reha-biliteeren en door een kloeke daad zich op den vijand tewreken. Bericht ontvangen hebbende, dat den 5den Novem-ber een vloot van 20 Engelsche oorlogsschepen uit Ports-mouth was gezeild met den wil naar de Middellandsche Zee,

1) C.S.P. 1651—'52;p. 421.2) Ibid., p. 453.3) C.S.P. '52—'53, p. 576.4) Van 16 December en 24 December.

Page 248: Scans (44,78 MB)

214 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

en in de verwachting ieder oogenblik die scheepsmacht tezien opdagen, riep hij den 16den December de kapiteins derzes onder zijn commando staaijde gehuurde koopvaarders ineen krijgsraad bijeen, en slaagde er in, de volgende resolutiete doen aannemen:

„Hebben geresolveert met de eerste goede ocasie die voor-comt, den brander die wij bij ons hebben, achter de molje testueren ende deselve engelse schepen aldaer liggende, soo 'tmogelick is, te ruijneeren ende verbranden, om dan met oaseschepen tot Port Longon leggende te connen conjungeren, omsoo de engelse orlochschepen als boven gesecht (d.w.z. devloot van Portsmouth) het hooft te connen bieden."

Al heeft hem de „ocasie" door voortdurend aflandigen windontbroken, zeker is de bedoeling goed geweest, en kenmerktdit besluit den 23-jarigen kapitein als een man van durf, envooral als iemand, die zijn- ondergeschikten kon laten doenwat hij wilde, in tegenstelling met Van Galen, die kort naden slag bij Monte-Christo zijn kapiteins tot geen enkelekrachtige daad kon overreden.

DE SLAG BIJ LIVORNO

Intusschen hadden ook de in Porto Longone opgeslotenEngelschen van Van Galens afwezigheid ter dege gebruikgemaakt. Zooals wij reeds zagen, had de commandeur tijdenszijn kruistocht den kapitein ' Michiel van den Bergh met 8schepen belast met de bewaking van de drie Britsche oorlogs-schepen en hun rijk konvooi. Toen Van den Bergh op heteinde van November bemerkte, dat de Engelschen „op hunluymen lagen" de baai te verlaten, verzocht hij aan VanSalingen om versterking zijner scheepsmacht, daar zijn vaar-tuigen te slecht bezeild waren om verzekerd te zijn den vijandonder alle omstandigheden van weer en wind te kunnen be-letten uit te varen 1 ) . Pas den 12den December, toen Trompals oudste kapitein van de admiraliteit van Amsterdam hetbevel voerde, had deze een goed bezeild schip derwaarts ge-zonden; doch dit had niet mogen baten. De geheel hersteldeen schoongemaakte fregatten „Elisabeth" en „Constant War-wick" maakten van een gunstigen wind gebruik uit te loo-pen, en, niettégenstaande negen Hollandsche schepen voorde baai op hen lagen te wachten, gelukte het hun te ontko-

1 ) Van Salingen aan S.-G., 25 Nov. '52; V. d. Straaten aan S.-G.,13 Dec. '52.

Page 249: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 215

men, en naar Napels te zeilen. Vereenigd met de „Phoenix",en misschien met nog eenige in Napels en Venetië uitgerusteschepen, zou nu in Napels een eskader kunnen worden ge-vormd, dat een groot gevaar voor onzen handel en scheep-vaart zou opleveren. De ontstemming van Van Galen, toenhij dit op Kerstochtend vernam, was groot, en in zijn briefaan de Staten-Generaal gaf hij daaraan uiting door te schrij-ven: „Vinde het Godt beetert alhijr soo gestelt dat tegen-woordich niet één bij mij hebbe daer mee ijts secreets canresolveeren, ofte toevertrouwen .... Godt de Heere gaffe datelck officier sochten haeren eedt ende getrouwicheijt aentVaederlandt te betonen met wercken ende daet, 't soudebeeter gaen".

Niet alleen was de stemming van den commandeur ge-drukt, ook het scheepsvolk begon lastig te worden. De ma-trozen werden „see moede", klaagden voor niet langer dan15 maanden te zijn aangenomen, en naar vrouw en kinderente verlangen. De meesten hadden geen kousen, schoenen enhemden meer, de betaling geschiedde onregelmatig en VanGalen wist geen beter raad te geven dan af lossers te zenden,„want met onwillige geen goede diensten can verwachten".Voor zich zelf herinnerde hij H.H.M. aan zijn verzoek te mo•gen worden vervangen, ten einde in de gelegenheid te wor-den gesteld de baden te Aken te gebruiken, „anders can geenbeeterschap voor mij siert".

Ook het gerucht van de op weg naar de Middellandsche,Zee zijnde 20 à 25 Engelsche schepen maakte den comman-deur ongerust. Hij liet de schepen, die buiten kruisten, terugroepen en opnieuw van victualie voorzien, en besloot voor-loopig zijn geheele scheepsmacht vereenigd te houden, teneinde elke poging tot ontzet der in Livorno opgesloten koop-vaarders en oorlogsbodems te kunnen verhinderen. Dochnoodra hij vernam dat de Engelschen den loden Decemberbij de Singels wareii verslagen, en prins Rupert met eenroyalisten-vloot ieder oogenblik in de Middellandsche Zeekon worden verwacht, verbeterde zijn stemming.

De kans dat Engeland na zijn nederlaag een vloot zoukunnen afstaan voor de bescherming van zijn belangen in deMiddellandsche ,Zee was nu aanmerkelijk verminderd, enspoedig stelde hij alles in het werk, door aanvallend op tetreden, van zijn overmacht ten volle gebruik te maken. DenOden Januari zond hij een eskader van zes schepen onderschout-bij-nacht Blok naar Napels, om daar de drie Engel-

Page 250: Scans (44,78 MB)

216 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

sche fregatten op te sluiten; twee schepen zeilden naarGenua om eenige Engelsche koopvaarders, die zich aldaarten oorlog toerustten, te blokkeeren, en den 17den Januarivertrok Jacob de Boer met een smaldeel naar de Barbarijschekust, om eenige parlementsschepen op te vangen die, bestemdvoor de bescherming van den Engelschen handel in de Le-vant, kort geleden uit Engeland zouden zijn gezeild. Dezemaatregelen, alle genomen tegen 's vijands oorlogsschepen,lieten hem evenwel geen materieel meer over om het konvooiin Porto Longone te bewaken; zijn hoofddoel was blijkbaarde krijgsmacht van den vijand; de koopvaarders, hoe rijkook geladen, kwamen in de tweede plaats, en zouden boven-dien allicht, nu Maerten Tromp meester was in het Kanaal,op hun thuisreis toch wel een prooi der onzen worden. Hetgevolg was dat de „Paragon", het eenige in Porto Longoneachtergebleven oorlogsschip, met het konvooi, weldra diebaai verliet en zich naar Porto Ferrajo, de Toskaansche ha-ven van Elba, begaf, om daar de lading te kunnen lossen.Longland en Badiley vermoedden n.l., evenals Van Galen,dat tengevolge van Blake's nederlaag van den loden Decem-ber er wel geen Engelsche vloot in de Middellandsche Zeezou verschijnen, en zij besloten derhalve gebruik te makenvan de ruime opslagplaatsen in Ferrajo, om de koopvaardersleeg te halen en ten oorlog uit te rusten 1). Hopende op eenwelwillende houding van den groot-hertog van Toscane,meenden zij in het versterkte Ferrajo alle hun nog niet op-gesloten schepen te vereenigen, om van daar uit, in samen-werking met het eskader in Livorno, een poging te doen VanGalens vloot aan te vallen en te verdrijven of te vernietigen.

Badiley schreef in dien geest aan Cox, die het bevel voer-de over de drie fregatten in Napels, doch de houding van denSpaanschen onderkoning aldaar belette Cox de orders vanzijn admiraal onmiddellijk op te volgen. Cox had eenigeweken te voren een Hollandsch schip van 26 stukken ge-nomen en naar Napels opgebracht, met de bedoeling hetaldaar te verkoopen. De onderkoning verzette zich uit neu-traliteitsoverwegingen hiertegen, en toen Cox een al te arro-gante houding aannam tegen den Spaanschen grande, maak-te deze korte metten en wierp den driftigen Engelschman inde gevangenis. Eerst begin Februari werd hij, tegen afgiftevan de genomen prijs, vrijgelaten, en kregen de kapiteins der3 fregatten vergunning uit te zeilen. Bij deze schepen voegde

1 ) C.S.P. '52—'52, pag. 94.

Page 251: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSGHE ZEE 217

zich de bewapende groote Engelsche koopvaarder „HarryBonadventure", en met deze scheepsmacht vertrok Cox,evenwel niet naar Ferrajo, doch naar de Straat van Messina.Onze schout-bij-nacht Blok, die opdracht had deze schepente beletten uit te loopen, was na de gevangenneming vanCox van Napels weggezeild, om een Nederlandsch konvooiuit Apulië af te halen en dit op de thuisreis tot beW. Sardiniëte begeleiden. Alvorens zich onder de vlag van Badiley testellen besloot Cox, in strijd met de gegeven orders, een aan-val op dit konvooi te doen. .

Den Men Februari kreeg hij nabij Messina een gedeeltedaarvan, twee oorlogsschepen en 4 koopvaarders, in 't zicht,en haalde dit met zijn welbezeilde fregatten spoedig in. Detegenstand der onzen was evenwel krachtiger dan de Engel-schen verwachtten. Met „draetkogels, kneppels en koevoe-ten" stelden de Hollanders zich te weer, en, nadat het er „24uijren heel heet van den rooster liep, speulden de Engelscheneijndelinge schuijff voor 't roer, latende haren Bonaventuijre,die tot sinckens toe doornagelt was, aan d'onsen ten besten".Zwaar beschadigd liepen ten slotte beide partijen naar Mes-sina, de Engelschen om te repareeren, de Hollanders om derest van het konvooi af te wachten 1). Eerst een maand laterkwam Cox met zijn fregatten, doch zonder de „Bonadven-ture", en met een zeer gedunde bemanning, te Ferrajo aan.

Toen Van Galen den 8sten Februari bericht kreeg van hetgevecht voor Messina, en nu dus zekerheid had, dat de sche-pen uit Napels een ernstig gevaar opleverden voor onzescheepvaart, besloot hij zelf met nog 2 andere schepen ter-stond naar Sicilië te zeilen en den vijand te zoeken. Den vol-genden avond lichtten zij de ankers, doch nauwelijks warenzij eenige uren onder zeil, of twee der schepen, waaronderhet vlaggeschip de „ Jaarsveld", liepen aan den grond. On-danks de lichte maan en het heldere zicht, was de „ Jaars-veld" door onattentie van den stuurman gestooten op dedroogte van Vadda, en de „Tergoes", die in het kielwater vanhet admiraalsschip voer, had hetzelfde lot ondergaan. Niet-tegenstaande alle aangewende pogingen moest men na tweedagen de hoop opgeven de „ Jaarsveld" vlot te krijgen; de„Tergoes" wist men na 24 uur hard werken van het rif af tehalen, waarbij de consul Van der Straaten door het zendenvan lichters en volk krachtig assistentie verleende. Badileywas op het bericht van de stranding terstond met een vis-

1 ) Pamflet Knuttel 7434, p. 38; Van Galen aan S.-G., 17 Febr. '53.

Page 252: Scans (44,78 MB)

218 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

schersvaartuig naar Livorno gezeild, „not knowing whatdoor might be opened for the ships in the mould to break theirway forth", doch de vele Hollandsche schepen, die nog op dereede lagen, deden hem van alle plannen tot ontzet afzien 1).

Spoedig na het verlies van de „ Jaarsveld" begon eenigevoortgang te komen in de zaak van de „Phoenix". Het protestvan Van Galen en Van der Straaten bij den groot-hertoghad tot gevolg gehad, dat deze een koerier naar Engelandhad gezonden om voldoening te vragen over de door Coxgepleegde schending der Toscaansche neutraliteit. Het ant-woord bleef lang uit, en uit de brieven van Van Galen enden consul spreekt het ongeduld over het langzame verloopdezer belangrijke aangelegenheid. Den 10den Fëbruarischreef Van der Straaten nog: „'t Scheijnt den postilion denwech herwaerts aen niet weder can vinden; het loopt daerdapper mede in 't lange", maar eindelijk kon hij den EldenFebruari melden „dat den langh verwachten courier eijnde-lijcken is gecompareert". Het , antwoord van het Parlementaan den groot-hertog werd aan Van Galen in copie ter handgesteld, en deze zond het terstond aan de Staten-Generaal alsbijlage van zijn brief van den 24sten Februari.

Het Parlement ontkende alle schuld aan het gebeurde;„the said enterprise was undertaken without their directionor knowledges, soe is it much contrary to their minde andintention", schreef men, doch van een schadevergoeding vóórmen nadere berichten van de Engelsche bevelhebbers had,repte men niet.

Zooals te begrijpen is, berustte Van Galen hierin geenszins.Toen de Toscaansche vorst nog geen beslissing wilde nemen,schreef de verontwaardigde commandeur aan de Staten-Generaal: „ben genoodsaeckt Uwe Ho. Mo. in plaets vansatisfactie, de malefactie van den Gran Ducca te adverte-ren", en, wijzende op zijn steeds aangroeiende macht, pro-testeerde hij nogmaals heftig én dreigde ten slotte zich zelfrecht te zullen verschaffen. Eindelijk zwichtte de groot-hertog, en den 1sten Maart gelastte hij Badiley óf een derEngelsche oorlogsschepen te Livorno als pand voor de terug-gave van de „Phoenix" aan de Hollanders af te geven, ofbinnen 10 dagen met alle schepen uit Livorno en Ferrajo tevertrekken. Hij stelde Van Galen met dezen eisch in kennis,doch weigerde pertinent hem den v istgestelden termijn van10 dagen te noemen, wat Van Galen aanleiding gaf aan zijn

1 ) C.S.P. '52—'53, p. 148.

Page 253: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 219

regeering te schrijven: „soodat Uwe Ho. Mo. hier als in eenenclaren spiegel coat sien de affectie die den hertoch onsenatie is toedragende".

Daar Badiley en Longland terstond weigerden eenig schipvrijwillig aan de Hollanders af te staan, was het duidelijk datnu spoedig een gevecht tusschen de in Livorno en Ferrajoliggende Engelschen en Van Galens vloot, over het meester-schap ter zee binnen de Straat van Gibraltar moest beslissen.

Den 2den Maart lagen 11 Hollandsche schepen op de reedevan Livorno, 8 Engelsche .onder Badiley lagen in Ferrajo, 6onder Appleton achter de pier van Livorno. Zijn gunstigecentrale positie gaf onzen commandeur gelegenheid met eenovermacht eerst één der vijandelijke eskaders aan te vallen,en daarna zich op het andere te werpen. Op genoemden da-tum voer Van Galen aan boord van al zijn schepen om deofficieren en matrozen „tot hunne getrouwicheijt te vermae-nen ende sooveel mogelick te animeeren" en hij beloofde aaneen ieder, die zich „mannelick ende couragieus" zoude ge-dragen, een maand extra gage, „'t welck hun allen seer ver-blijden, tonende grote moet om den viant te bevechten".Herhaaldelijk drong hij er bij den groot-hertog op aan temogen vernemen, welke termijn den Engelschen gesteld was,doch hij kreeg alleen ten antwoord „alsdat het geen 20 noch14 dagen soude aenloopen". Hiermede niet tevreden, zond hijden' Oden Maart den vice-commandeur, Jacob de Boer, dieeen dag te voren zich met 3 schepen bij onze macht had ge-voegd, met eenige kapiteins en den consul naar den gouver-neur van Livorno met de bedreiging dat, indien de Engel-schen niet binnen twee dagen uitzeilden, de Hollanders be-sloten waren Appletons schepen in de haven aan te vallen.Mochten de Toscaansche forten ingrijpen, dan zou Van Galenniet aarzelen ook tegen deze op te treden, er als verontschul-diging bijvoegende, dat hij dat niet deed met de bedoeling„de stadt noch het respect dat aen sijn Hoogheijt schuldighwas te of f endeeren", doch alleen om een vereeniging vanbeide Engelsche eskaders met zekerheid te kunnen beletten.

Deze „extravagante propositien, protesten ende dreijge-menten" deden den groot-hertog in woede ontsteken, endwongen hem, „tot conservatie van sijn Princelijk respect"een krachtiger houding tegen den aanmatigenden Holland-schen admiraal aan te nemen. Toen Van Galen nog boven-dien den kapitein van een op de reede gekomen Fransch

Page 254: Scans (44,78 MB)

220 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

schip en den commandant van twee Genueesche galeienverbood de haven binnen te loopen, liet hij den consul,twee Nederlandsche kapiteins en een honderdtal vanonze matrozen, die aan den wal waren, gevangen nemen,onder bedreiging, indien Van Galen zijn plan toch zou uit-voeren, al deze gevangenen te doen „ophangen ende over demoeren te doen werpen". Het gevolg was, dat de admiraalverklaarde zijn voornemen op te geven, waarop den 11denMaart de gevangenen werden vrijgelaten. Daar den 7denMaart weder twee Nederlandsche schepen op de reede warengekomen, en Van Galens vloot daardoor tot 16 schepen wasaangegroeid, kon hij met een gerust hart zelfs een vereenig-den aanval der Engelschen tegemoet zien, en ook in dat gevalde hoop uitspreken „dat den Groten Godt sijn segen sal ver-lenen, en soo een rechtvaerdige saecke met een goede victoriesal belonen" 1).

In den nacht van 10 op 11 Maart zeilde Badiley met zijnacht schepen uit Ferrajo, met een westenwind; den volgen-den ochtend bevond hij zich voor Piombino, even bezuidenLivorno op de Italiaansche kust, en zond van daar zijn in-structies aan Appleton. Hij gelastte dat deze zijn schepennaar den kop van de pier zou verhalen, ten einde ieder oogen-blik te kunnen vertrekken, zoodra de wind gunstig was.Bleef de wind West, en kwamen de Hollanders op hem af,dan zou Badiley weder zeewaarts loopen en een gevechttrachten te vermijden; wakkerde de wind aan tot een storm,dan zou hij zich door de Hollanders pogen heen te slaan, enzich bij Appleton voegen. Draaide de wind naar het Oosten,en zag men dat Van Galen op de schepen uit Ferrajo aan-hield en met hen slaags raakte, dan moest Appleton zoospoedig mogelijk de haven verlaten, en alles in het werk stel-len eveneens aan den vijand te komen 2).

Hoewel Van Galen op de hoogte was van de nabijheid vanBadiley's schepen, deed hij, zoolang de wind West bleef, niets.

Zijn vloot lag in den vorm van een halven cirkel voor depier, en zelfs toen Badiley in den ochtend van den 13denMaart het rif van Malora, dat de reede aan de W.zijde be-grensde, naderde, bleef hij zijn gunstige positie behouden.Pas toen op den voormiddag van 14 Maart de wind naar hetOosten liep, en Badiley uit het Zuiden de reede naderde,

1) Van Galen aan S.-G., 2 Maart '53; V. d. Straaten aan S.-G.,3 Maart, 7 Maart, 10 Maart '53.

2) C.S.P. 1652—'53, p. 195.

Page 255: Scans (44,78 MB)

„„„„„„„„„„„

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 221

en blijkbaar tot den aanval op de blokkeerende vloot wildeovergaan, kwam er beweging in onze schepen. De ankerswerden gelicht, de zeilen bijgezet, en in korten tijd leek hetof Van Galen met zijn geheele macht de vijandelijke schepentegemoet wilde gaan. Deze hielden, dit ziende, terstond vóórden wind, en deden al hun best de Hollanders te ontloopenen naar open zee te lokken. Was dit gelukt, en had de blok-keerende vloot eenmaal de reede verlaten, dan zou Appletonzonder gevaar onder zeil kunnen gaan, en zou een gecombi-neerde aanval, van loef en van lij, aan de Engelschen eengoede kans geven op succes.

Van Galen liet zich echter niet verleiden. Wèl lichtte zijnvloot de ankers en zette de zeilen bij, doch de reede verlietzij niet. In plaats van Badiley te achtervolgen hield hij open neer, tot hij tot zijn groote vreugde zag, dat Appletonsschepen, de „Bonadventure" en de „Leopard" voorop, los-maakten van de pier en onder zeil gingen.

Nog eenigen tijd wachtte hij tot alle zes schepen, die hijzoo veel maanden als zijn rechtmatige prooi had beschouwd,ruim benedenswinds van de haven waren; toen legde zijnvloot zich hoog aan den wind, en zeilde in overmacht naarhen toe.

Van Galens scheepsmacht was als volgt samengesteld:

Admiraal Johan van Galen . .Vice-Admiraal Jacob de Boer .Schout-bij-nacht Cornelis Tromp

Kapitein Sijbrandt Moll .

Cornelis Slort .C. Ham . . .Herman Fonne . .Adriaen Roothaes .Hendrik Govertsz. .Johan Richewijn .Pieter de Vries . .Jan Uytenhout .Boogaerdt . . .Pieter Bontebotter .Jacob Rooker . . .

„ Mijndert Oostwoudt .

Zeven ProvinciënEendrachtMaanWitte Olif antPrinsMaagd van EnkhuizenMadonna de la VigneRoode HaesSterTergoesSusannaZutf enZonZwarte Arend

▪ Julius Caesar. Salomons Oordeel

en een brander onder bevel van stuurman Pieter Roelofsz.

Appleton zeilde uit met de volgende schepen:

Vice-Admiraal Appleton . . . . Leopard

Page 256: Scans (44,78 MB)

222 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

Kapitein Lyme . . Levant Merchant„ • Marsh . Bonadventure9,Wood . Peregrine,, Fisher . . Mary,f Seaman . . Sampson

Badiley's eskader bestond uit:-

Admiraal Badiley . . ParagonKapitein Cox . . . . . Phoenix

„ Reeves . . Elisabeth9, Constant . Constant Warwick

Ell . ... Lewis„ Godolphin . William and Thomas9, Turtle . Mary Rose„ Hughes . . . . . . . Thomas Bonadventure

en een brander onder bevel van kapitein Whyting.

Was het Badiley gelukt zijn beide eskaders gelijktijdig inhet gevecht te brengen, dan zouden, in verband met dekrachtiger bewapening en betere bezeildheid der Engelscheschepen, de sterkten van beide vloten ongeveer gelijk zijngeweest. Door Appletons ontijdig vertrek uit de haven, endank zij Van Galens tactisch juist optreden, kwamen onze15 schepen tegenover slechts 6 vijanden te staan, en spoedigwas hiermede het succes van den dag voor de Nederlandersbeslist. Wel wendden de schepeg van Badiley, zoodra dezebemerkte dat zijn toeleg mislukt was, den steven en tracht-ten, tegen den oostenwind óplaveerende, zich in den strijdte mengen, doch zij kwamen te laat om het noodlot af teweren.

De „Bonadventure", met 46 metalen stukken bewapend,die voorop voer, was het eerste schip dat zijn tol moest be-talen. Aangevallen door onzen admiraal, werd het door eender kogels van de eerste volle laag in de kruitkamer getroffen.„Doordien d'Engelschman veel vierwerken hadde, en VanGalen schoot met scherp dat met brandende specie becleetwas" vloog dit schip „subijtelick in de locht sonder meer men-schen te salveren als vijf". Op het gezicht van dat „prodi-gieus of seltsaem accident" gaf Appletor terstond zijn po-ging tot ontvluchten op, en trachtte, tegen den wind in,wederom de haven te bereiken. Alle orde werd hiermede ver-broken, en een algemeene jacht, waarbij ieder der onzen zijnbest deed een Engelschman langszij te komen, was het,gevolg.

Cornelis Tromp lag spoedig aan boord van de „Sampson";

Page 257: Scans (44,78 MB)

IN DE MID1ELLANDSCHE ZEE 223

onze brander klampte dat schip aan de andere zijde aan, envóór kapitein Seaman, na 8 maanden stil gelegen te hebben,nauwelijks weer zee had geroken, stond zijn schip in lichter-laaie, en sprong eindelijk, na 2 uren te hebben gebrand, in delucht. Van de 130 man werden slechts 42, meest in Holland-sche sloepen, gered.

De „Leopard", het mooiste der Engelsche schepen, bewa-pend met 54 metalen stukken en door Appleton persoonlijkgecommandeerd, werd geënterd door de „Zon" en de„ Julius Caesar". Meer dan twee uren lang bood de Engelsch-man geduchten tegenstand en zelfs toen Jacob de Boer metde „Eendracht" de aanvallers te hulp kwam, duurde het noggeruimen tijd voor de parlementsvlag op de „Leopard" werdneergehaald, en Appleton zich „ter discretie van de victo-rieuse" overgaf.

Hoe hardnekkig de strijd is geweest, blijkt wel uit de ver-liezenlijst van de „Zon" en de „ Julius Caesar"; de eerste had35 dooden en evenveel gewonden, de tweede 32 dooden en30 gewonden, terwijl op de „Leopard" 70 man gesneuveld en54 gekwetst waren.

De „Levant Merchant", aangetast door de „Madonna dela Vigne", wist dezen aanval af te slaan, waarbij de „Ma-donna" zoo lek werd geschoten, dat de kapitein, om zinkente voorkomen, zich gedwongen zag zijn schip op de droogtevan Mazoccha te zetten. Tegen den hierna volgenden aanvalvan de „Maagd van Enkhuizen", was de „Merchant" even-wel niet meer bestand, en na een korten strijd moest ookdit schip de vlag strijken.

De „Peregrine", na haar grooten mast te hebben verlorendoor een volle laag van de „Roode Haes", onderging hetzelfdelot. De „Susanna", onder Pièter de Vries, raakte met de boeg-spriet verward in het bezaanswant van den Engelschman,en kon, alleen zijn boegstukken gebruikende, na anderhalfuur vechtens den vijand niet meester worden. De Vries lietzijn anker vallen, meenende dat „hij op de sy soude deysen";de manoeuvre mislukte echter en de „Peregrine" raakte los(,,dat my seer moeyde, omdat myn eerste capiteijnschap is",schreef De Vries). Het schip werd spoedig daarna geënterddoor de „Zwarte Arend", en na korten strijd genomen.

De „Mary", onder kapitein Fisher, was de eenige die dendans wist te ontspringen. Zonder zich te bekommeren omhet lot der anderen, bleef dat schip het vóór den windhouden en, dwars door onze vloot zeilende, slaagde het

Page 258: Scans (44,78 MB)

224 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

er in te ontkomen en zich bij Badiley's eskader te voegen.Vijf van de zes schepen van Appleton waren dus genomen

of verbrand.Intusschen was Badiley het terrein van den strijd wederom

genaderd, evenwel slechts met 4 schepen. Drie der koop-vaarders „sailed after their own inventions" en bleven ach-ter; de „Phoenix", onder Cox, liep op het rif van Malora enkwam pas een uur later los. Een aanval van den Engelschenbrander op de „Zeven Provinciën" werd afgeslagen, en toeneen achttal Hollandsche schepen zich naar hem keerden,besloot hij, „'t voor wijsheyt houdende dat corpus van dearmade tot beter ocasie te behouden", den strijd op te gevenen zijn heil in de vlucht te zoeken. Cornelis Tromp met nog7 andere schepen zetten hem na, doch bij het invallen `vande duisternis waren de Engelschen zoo ver vooruit, dat deachtervolgers alle pogingen verder Opgaven en den volgen-den ochtend onverrichterzake op de reede terugkeerden.

De overwinning had ons, behalve het schip de „Madonna",126 dooden en 183 gewonden gekost. Onder de gewondenevenwel bevond zich onze commandeur, wiep reeds in hetbegin van het gevecht, door een kanonskogel van de „Bon-adventure", het rechterbeen boven den enkel was afgescho-ten. Aanvankelijk zich aan deze ernstige verwonding nietstorende, werd hij door bloedverlies gedwongen de hulp vanden chirurgijn in te roepen. Nadat benedendeks zijn beenwas afgezet, en de wond verbonden, trachtte hij weder deleiding van het gevecht op zich te nemen, doch zijn krachtenstonden hem dat niet toe. Bekend is het verhaal hoe VanGalen, ter versterking een glas wijn drinkende, het ledigeglas tegen dek wierp met de woorden „De Engelsche koning-moorders moeten het toch alles betalen", en hiermede uitinggaf aan zijn vertrouwen op onze overwinning. Toen Badileyop de vlucht sloeg, was het op zijn bevel dat de vijand werdnagezet, om de victorie te voltooien.

De verliezen der Engelschen waren veel zwaarder. Drieschepen waren genomen, twee waren verbrand, de branderwas gezonken, 293 man gewond en 386 man gesneuveld.Onder de gevangenen bevonden zich Appleton en de kapi-teins Marsh en Seaman. Maar het zwaarste woog het verliesaan prestige van de Engelsche zeemacht in de Middelland-sche Zee. „Dele is de heerlijcke victorie die de Hollandersgekregen hebben van d'Engelsche, daermede sij gewordenzijn Meesters van de Middellandsche Zee ende volgens Mees-

Page 259: Scans (44,78 MB)

tuttp

jöis

tuy

*uitt

dsnt

usSf

fiu —

'^t\

Q a

p ap

PA

dP

to«

A m

d!t

Lft

100P

*l

d0P

.ldP

l!tl0

8lIdd

S9Ï

BH

fl

'OIU

OA

I'J ftq

SB

[S 9

Q

Page 260: Scans (44,78 MB)
Page 261: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 225

ters van de negotie" lezen wij in een op last van de Staten-Generaal gedrukt „Translaet uyt d'Italiaensche spraecke"van een in Livorno uitgegeven verhaal van den slag 1), en ookCorbett in zijn „England in the Mediterranean" besluit zijnbeschrijving van het gevecht met de woorden: „Van Galendrove the English out of the Mediterranean; that and no lesswas the result of his clever victory" 2).

In den beginne beschouwde men Van Galens - verwondingniet als levensgevaarlijk. „Mijnheer Van Galen is sijn beenquiff, doch hoope dat hij weder genesen sal, want hij vrijcloeck is" schreef kapitein De Vries den 17den Maart aan zijndirectie in Medemblik 3) ; en Van der Straaten meldde denStaten-Generaal: „Met de quetsure gaet het tot noch wel, ensoo continuerende sal 't met Godes hulp wel gaen"; dochspoedig bleek dat men de krachten van den commandeurhad overschat. „Eenige accidenten van catharren, onversienshem tussen den hals en kinnebacken gevallen, die aldaerpossessie hebben genomen en continueel augmenteren", ge-paard met „in menichte vallende fluitmen", verzwakten zijnuithoudingsvermogen; en ondanks de hulp van de drie voor-naamste doctoren uit Livorno en de goede verpleging in hethuis van den consul, overleed Johan van Galen op den 23stenMaart 1653, twee uur voor zonsondergang, in het bijzijn vaneenigen zijner kapiteins, hun als laatste woorden toevoegen-de : „Dat doch alle wilden voor het lieve Vaderlant cloecke-lijcken strijden, doordien een gerechtige saeck voorhadden,en niet te twijfelen of Godt de Heere sonde onse waepenenzeegenen" 4).

De eerste berichten over den slag van 14 Maart werdenden Oden April in de vergadering der Staten-Generaal voor-gelezen, en denzelf den dag besloot men deze brieven doorden druk te doen verspreiden, en aan de gezanten en gevol-machtigden van de Republiek toe te zenden, ten einde hetsucces van onze wapenen zooveel mogelijk ook buitenslandsbekend te maken. Hoezeer de Hoog Mogende Heeren met

1) Pamflet Knuttel No. 7386. R.S.G., 4 April '53.2) „For the present, at least, the Levant trade was at the mercy of

the Dutch. Merchants in London who had embarked their capital inthese ventures were breaking daily after the news had been told".Gardiner (Samuel Rawson), Commonwealth and protectorate, vol. II,p. 193 (1897).

8 ) Tij dschrift „Zeewezen", IIde reeks, lode deel (1850), p. 188.4 ) V. d. Straaten aan S.-G., 24 Maart '53.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 15

Page 262: Scans (44,78 MB)

226 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

den uitslag van het gevecht ingenomen waren blijkt uit dedankbetuiging die men 4 dagen later, den 8sten April, aanden commandeur zond:

„Erentf este, manhaf te, vroome, lieve, getrouwe,„Wij hebben met sonderlinge aengenaemheijt ende conten-

tement vernomen de goede notable ende getrouwe diensten,die ghij in qualiteijt als commandeur over onse Vloote in deMiddellantsche Zee den Lande hebt gedaen ende bewesen,ende specialick de mannelicke dapperheijt ende goede con-duitte bij u betoont in de laatste rencontre legen de Engel-schen den 14den der voorleden maent in 't gevecht van Livor-no voorgevallen, ende wij goetgevonden hebben u daerovermits desen te prijzen, te extolleren, ende te bedancken, oockte condoleren over de ongeluckige schoote, die wij berichtworden u het eene been af f genomen te hebben, willendehoopen dat Godt de Heere u van de voors. sware wonde zallaten optomen, mitsgaders noch lange Jaren ten dienste vanu Vaderlandt in goede dispositie sparen ende conserveren,u verseeckerende, dat wy gemeint ende genegen zijn,d'aengenaemheijt ende 't contentement hier voren geex-presseert, aen u ende den uwen met behoorlicke ende reeleerkentenisse te betuijgen, daarop ghij u moocht verlaten,gelijck ghij hier uijt cont af f nemen, dat wij u bij provisiegoetgevonden hebben toe te leggen een tractement van tweehonderd guldens ter maant, gelijck wij oock goedgevondenhebben te approberen ende ratificeren de belofte die ghij vaneen maant gagie extraordinarie aen de matrosen ende sol-daten van uwe onderhebbende vloote, uijt onsen naem hebtgedaan. Waermede eijndigende, bevelen u in Godes heijligeprotectie."

Het is zeker te betreuren, dat Van Galen dit hartelijke be-wijs van waardeering niet meer heeft mogen ontvangen. Totden dag van den slag is zijn stemming, zooals uit zijn brievenen verzoeken blijkt, gedrukt en mistroostig geweest; zijngeknakte gezondheid, de onwillige houding van velen zijnerondergeschikten, de slechte toestand zijner schepen, de on-heusche critiek van de regeering na den slag bij Monte-Christo, het verlies van de „Phoenix", de stranding van zijnvlaggeschip, dit alles had hem de laatste maanden van zijnleven vergald, en een oprecht gemeende openlijke dankbe-tuiging zou den man, die getoond had zóó op zijn plaats tezijn als bevelhebber op een yer van het Vaderland verwijderd

Page 263: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE, ZEE 227

terrein, ongetwijfeld een groote voldoening hebben gegeven.Toen hij de zoo lang opgesloten schepen van Appleton ein-delijk in zijn macht zag, trof hem de noodlottige kogel, dieeen einde aan zijn welbesteed leven zou maken; en alleende overtuiging, niet te vergeefs alles voor zijn land te heb-ben overgehad, kan hem een troost in zijn stervensuur zijngeweest.

JACOB DE BOER EN CORNELIS TROMP

De gevolgen van den dood van Van Galen deden zichspoedig gevoelen. Reeds vóór diens overlijden waarschuwdeVan der Straaten dat, mocht de commandeur komen te val-len, een groote wanorde in de vloot zou zijn te verwachten.Het volk was onwillig, eischte betaling van de achterstalligegage en verlangde thuis te varen; de beste kapiteins, die hetmeeste gezag hadden, waren gesneuveld, en de consul be-twijfelde sterk of er wel iemand op de vloot was, geschiktom het bevel op zich te nemen. Hij achtte het daarom hoog-noodig dat de Staten-Generaal „een ander expert en gequa-lificeert persoon" over land naar Livorno zonden, „opdat desaecken, die nu in goede termini] staan, zoo mogen conser-veren" 1). Den 31sten Maart was de toestand zóó ernstig, datde consul meldde „dat matroos rebel en meester wert" en deofficieren geen gezag meer konden laten gelden. Wel hadJacob de Boer, de oudste kapitein, het commando over devloot op zich genomen, doch dit had den toestand niet ver-beterd, en volgens Van der Straaten was het te vreezen „datdees schoone armada eer lange t' eenenmael zal tot niet ge-raecken". Toen Cornelis Tromp door De Boer opgedragenwerd, als commandeur over zes schepen, eenige koopvaar-ders naar Smyrna te begeleiden, waarbij hem de „Zeven Pro-vinciën" als vlaggeschip werd toegewezen, weigerden de of-ficieren en manschappen van dit schip halsstarrig de vic-tualie van Tromp over te nemen, en moest deze, ondanks allepogingen de opvarenden te overreden, weer van boord ver-trekken. Buiten De Boer om rapporteerde hij dit feit aan deadmiraliteit van Amsterdam, er bij vermeldende, „dat 't soovremt hier in de vloot gaet, dat het ongeloof f lijck is" en dathet aan boord van de „Zeven Provinciën" „soo snoot was alstop een schip van oorloch mach sijn" 2).

1) V. d. Straaten aan S.-G., 24 Maart '53.2) Tromp aan adm. v. Amsterdam, 31 Maart '53.

Page 264: Scans (44,78 MB)

228 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

Jacob Cornelisz. de Boer, bijgenaamd de Groote Boer, dieonder Van Galen steeds als vice-commandeur had gediend,had den 24sten Maart het bevel over ons eskader aanvaard.Hoewel minder pessimistisch dan de consul en dan Tromp,klaagde ook hij over den onwil van het volk. Toen hij op hetschip de „Aartsengel Michael", wegens het overlijden vanden kapitein, een anderen gezagvoerder wilde plaatsen, ver-klaarde de gansche bemanning hier niet van gediend te zijn,en den luitenant als commandant te willen behouden.„Rebbe sulx met patientie moeten aenhoren", schreef DeBoer, en ook de fiscaal en 4 kapittins, door den commandeurer heen gezonden om de orde. te herstellen, keerden onver-richter zake terug, „vindende aldaer een groot partij rebelligedroncken canaglie, al fimulerende na de standt des tijts" 1).Ook toen hij einde Maart eenige schepen naar Toulon wildezenden om een aldaar gerepareerd schip af te halen, moesthij van dit voornemen afzien, daar de matrozen weigerdende ankers te lichten.

Hij weet evenwel dit alles slechts aan het niet betalen vande door Van Galen beloofde extra maand gage, en vertrouw-de dat de stemming wel zou veranderen, zoodra de beloftegestand werd gedaan 2) . Inderdaad hoorera wij later nogslechts sporadisch van een opstandigen geest onder de man-schappen, en bij ' verschillende gelegenheden bleek, dat ermet ons volk, als er gevochten moest worden, nog wel iets uitte richten viel. Ook heerschte de ontevredenheid alleen onderde bemanningen der oorlogsschepen; de matrozen der ge-huurde koopvaarders, die in de meerderheid waren, ver-dienden 15 'gulden per maand, contant uitbetaald, tegen dieder admiraliteit slechts 11,' en onder hen is de stemming danook tot het einde van den oorlog uitstekend gebleven.

Gedurende de eerste dagen na den slag baarde het ge-vluchte eskader van Badiley aan den nieuwen commandeurvoortdurend groote zorg. In Venetië werden 6 a 7 Engelschekoopvaarders ten oorlog uitgerust, en in Messina lag de inhet gevecht van 3 Februari beschadigde „Bonadventure",zoodat men vreesde dat Badiley alsnog een vloot van onge-veer 16 schepen zou kunnen formeeren, en daarmede onzenhandel ernstig afbreuk zou doei. De Boer zond allerlei kleinvaartuig uit om berichten omtrent den vijand in te winnen,doch allen keerden zonder iets vernomen te hebben terug.

1) De Boer aan S.-G., 7 April '53.2) De Boer aan S.-G., 31 Maart '53..

Page 265: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 229

Eerst den 3lsten Maart vernam men dat Badiley met 8 sche-pen gezien was nabij Toulon, koersende om de West, waar-uit men afleidde dat de Engelschman zich naar de Straat vanGibraltar wilde begeven, en misschien zelfs naar zijn vader-land wilde terugkeeren.

Ten einde onzen handel door de Straat tegen Engelscheaanvallen te beschermen, besloot De Boer een groot deel vanzijn scheepsmacht gereed te maken om eveneens naarGibraltar te zeilen; een ander deel bestemde hij, met het oogop de in Venetië uitgeruste schepen, voor de begeleiding vanvijf in Livorno zeilree liggende smyrna-vaarders. liet bevelover dit laatste eskader, bestaande uit acht schepen, droegDe Boer op aan Cornelis Tromp, die hiermede, op 23-jarigenleeftijd (hij was den 9den September 1629 geboren) zijneerste belangrijke commando aanvaardde. Met order de vijfsmyrna-vaarders niet verder dan tot door de Straat vanMessina te begeleiden, en daarna naar Livorno terug te kee-ren, vertrok Tromp den 18den April van de reede. De jongecommandant schijnt zijn zelfstandigheid zeer te hebben ge-waardeerd; hoewel De Boer hem reeds in de eerste dagen vanMei terug verwachtte, en Tromp zelf vermeldde dat hem opdeze reis niets bijzonders passeerde, duurde het tot den odenJuni voor hij weder op de reede kwam, juist twee weken nahet vertrek van De Boer naar de Straat van Gibraltar. Hetvermoeden ligt voor de hand dat Tromp zijn reis opzettelijkzóó lang gerekt heeft, tot hij zekerheid had, dat De Boer wegwas, om dan verder als zelfstandig bevelhebber in de ooste-lijke helft der Middellandsche Zee te kunnen ageeren. Toenhij, bij aankomst ter reede, orders vond om De Boer ten spoe-digste te volgen, besloot hij, in overleg met zijn kapiteinsen den consul, zich daaraan niet te storen. „Cunnen nietraetsaem vinden hem naer 't Nau te volgen, en hier de zeegans ten besten te geven ... maer, ter contrarie, mij wederdm de Oost te begeven", schreef hij den 9den Juni aan deStaten-Generaal, als eenige reden opgevende, dat wederomeenige Turksche en Fransche roovers in zee waren. De Vene-tiaansche schepen konden niet meer als verontschuldigingvoor zijn niet opvolgen der orders gelden: deze waren, „seersober gearmeert, en allengskens haer credit in de Middel-landsche Zee uitgeraeckt synde", via Tunis naar de Straat ge-zeild en zouden, volgens Tromp, den commandeur De Boerwel in den mond loopen. Hij meldde daarom, dat hij met deneersten gunstigen wind weder zou uitzeilen, en binnen 5 a 6

Page 266: Scans (44,78 MB)

230 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

weken terug zou keerera, om dan nadere orders van H.H.M.af te wachten 1).

Den 12den Juni vertrok hij met 8 schepen. Na eenigeweken te hebben gekruist tusschen Sardinië en Sicilië zondereenig vaartuig te hebben ontmoet, zeilde hij naar Trapani(op de N.W.-punt van Sicilië) om te ververschen. In Trapaniontving hij een brief van onzen consul te Palermo, dat hetEngelsche schip „Henry Bonadventure", dat sedert het ge-vecht van den 3den Februari te Messina had gelegen „binnende Fortesse en lumytie van Sijn MaI.t van Spagnien" eenNeèderlandsch schip, de „St. Pieter", van Venetië bestemdnaar Amsterdam, had genomen en den kapitein had doodge-schoten. Den dag na de ontvangst van dezen brief, den 5denJuli, toen Tromp bezig was onder een der Egadische eilanden(beW. Sicilië) water te laden, zag hij plotseling twee zeilenrond den N.O.-hoek van Trapani te voorschijn komen; metrecht vermoedende dat dit de „Bonadventure" en haar prijswaren, liet hij terstond de ankers lichten, doch te laat om tevoorkomen, dat deze vóór hem op de reede van Trapani tenanker kwamen. Tromp zond den gouverneur van die stad eenbrief met het verzoek den Engelschman te gelasten van dereede te vertrekken, of anders hem, Tromp, vergunning tegeven „met den vijant te laeten gewerden". De gouverneurantwoordde niets te kunnen doen zonder toestemming vanden onderkoning te Palermo, doch beloofde Tromps brief tezullen doorzenden en nadere orders, hoe in dit geval te han-delen, te zullen vragen. Toen Tromp evenwel zag dat deEngelschen en de prijs verhaalden tot onder het geschut vanden wal, besloot hij niet langer te wachten. „Ick Bede denoodige seijn aen mijn bijhebbende schepen om haer te ab-borderen", schrijft Tromp in zijn rapport, en weldra lagende kapiteins Richewijn en Slort met hun schepen langszijvan de „St. Pieter", heschen de prinsevlag op dit schip, kap-ten de ankerkabels, en liepen, gebruik makende van denaflandigen wind, met hun prijs naar zee. Terwijl Tromp zelftusschen het fort en de „Bonadventure" ging liggen, vielenAndries de Boer en nog twee schepen den Engelschman aan,kapten eveneens de ankertouwen, en, zonder zich aan deschoten van het fort te storen, sleepten zij ook dit schip vande- reede weg. „'t Werck in deser vougen afgeloopen sijnde"bleef Tromp nog „binnen moschetsschoot" van het kasteelliggen, streek zijn vlag, loste negen saluutschoten voor het

1 ) Tromp aan S.-G., 9 Juni 1653.

Page 267: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 231

Spaansche gouvernement, en kwam toen buiten het bereijvan het geschut ten anker. Nog twee dagen bleef hij daarliggen om de bekomen schade te repareeren; toen ging hijonder zeil en kwam den 16den Juli voor Livorno terug. Bijaankomst aldaar vond hij de order van H.H.M. „nae 'tPatria te coomen"; den 8sten Augustus vertrok hij met 4oorlogsschepen (de andere 4 schepen van zijn eskader warengehuurde koopvaarders en zouden in Livorno achterblijven)naar Cadiz, vertrouwende, zooals hij schreef, daar den com-mandeur Jacob de Boer nog wel te zullen aantreffen 1). Laterzullen wij zien dat dit niet het geval zou zijn, en dat hetTromp zou gelukken, ook al waren de Engelschen na de

'slagen van Nieuwpoort en Ter Heide meester op zee, zijnvier schepen behouden in het vaderland te brengen.

Keerera wij thans terug tot Jacob de Boer, den door denkrijgsraad voor Livorno benoemden voorloopigen opvolgervan Van Galen. Op het bericht van het overlijden van dezenlaatste was wel in de secrete vergadering van de Staten-Generaal van den 16den April besloten dat „bij provisie" dekapitein De Boer met de directie en het opperste gezag overonze schepen in de Middellandsche Zee zou worden belast,maar de uitlatingen van Van der Straaten over dezen kapi-tein waren van dien aard, dat men het wenschelijk achtteiemand anders uit te zenden om onze successen aldaar tevervolgen. Men schreef de admiraliteiten aan, daartoe strek-kende voordrachten op te maken 2) ; doch toen na enkeledagen de antwoorden binnen kwamen, was men niet veelverder gekomen. De admiraliteit van Amsterdam verklaardeonder haar kapiteins „wel persoonen te kennen van couragieom haren vijandt te bejegenen", maar dat men meende, methet oog op de herhaaldelijk voorkomende onderhandelingenmet Italiaansche prinsen en andere hooge heeren, dat meervereischt werd „een politicq militair persoon, sich oockeenichsints op zeemanschap verstaende", dan een „zeemanende soldaet bij dewelcke dickwils niet gevonden werdt deasseurantie ende bequamheijt om incidentele saecken buijtenharen bedrijve, ontrent de Hooven te dirigeren". In verbandhiermede wenschte men zich dan ook van een voordrachtvan een der Amsterdamsche kapiteins te onthouden, en liet

1) Tromp aan S.-G., 21 Juni 1653.2) S.-G. aan collegién van admiraliteiten, 15 April '53.

Page 268: Scans (44,78 MB)

232 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

men de zaak liever over aan de „Hooghwijse dispositie" vanH.H.M. 1).

Het college van de Maas wist niemand anders voor te stel-len dan den voor de krijgsoperatiën op de Noordzee onont-beerlijker vice-admiraal Witte de With, en verder den kapi-tein Michiel van den Bergh, die wel als oudste kapitein vanRotterdam op de vloot in - de Middellandsche Zee diende,doch in November van het vorige jaar de twee Engelsche fre-gatten uit Porto Longone had laten ontsnappen, en daarmedede groote ontevredenheid van Van Galen had opgewekt 2).

Aan de admiraliteit van Zeeland was opgedragen, dencommandeur Michiel de Ruyter te „sondeeren of denselvengenegen soude sijn het oppercommando in de Middelland-sche Zee te aanvaerden, ende in cas van Jae denselvendatelijck herwaerts te transporteeren." Tot hun spijt moestmen schrijven dat men bij De Ruyter, „deselve bijbrengendeverscheijden redenen tot excuse, gene genegentheijt" hadgevonden, en dat deze commandeur meer „inclinatie" had,op de Noordzee dienst te doen. In zijn plaats wees men opCornelis Ever4en den Oude, die „om veele goede qualiteijtenwelcke, in sijn persoon resideeren, gants bequaem en suf f i-cant" werd geacht voor het bedoelde opperbevel 8).

De admiraliteit van het Noorderkwartier, waaronderJacob de Boer ressorteerde, kwam natuurlijk voor dezenkapitein op. Maandenlang had hij onder Van Galen als vice-commandeur gediend; in den slag van Monte Christo had hijde „Phoenix" veroverd, in den slag bij Livorno het schipvan Appleton de vlag doen strijken. „Van kintsbeen aff tenoorloge opgevoedt, ende den Lande gedient, in verscheijden,andere occasien hem vroomelijck ende mannelijck gequeten"was De Boer volgens dit college de aangewezen man voorhet opperbevel in de Middellandsche Zee 4).

Zooals men ziet, veel verder waren H.H.M. na deze corres-pondentie niet gekomen. De Boer had zijn brief van den 7denApril, waarin hij de rebellie op-de „Aartsengel Michaël" rap-porteerde, geëindigd met de woorden: „Soodat ick Uwe Ho.Mo. ootmoedelijck ben biddende mij van hier, uijt dese woestemoeijten, te verlossen, en thuijs te ontbieden" en hierin vondmen aanleiding dezen kapitein in geen geval in het belang-

1) Adm. van Amsterdam aan S.-G., 19 April '53.2) Adm. van Rotterdam aan S.-G., 17 April '53.8 ) Adm. van Zeeland aan S.-G., 18 April '53.4 ) Adm. van het Noorderkwartier aan S.-G., 17 April '53.

Page 269: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 233

rijke commando binnen de Straat te handhaven 1 ). Menschreef daarom den 8sten Mei, nogmaals aan de admiraliteitvan Amsterdam ten spoedigste een bekwaam en ervaren per-soon van goede directie en conduite aan te wijzen en uit tezenden. Amsterdam heeft hieraan blijkbaar niet kunnenvoldoen. De gecommitteerden uit de verschillende admirali-teitscolleges namen de zaak nog eens in behandeling, en den30sten Mei adviseerden zij geen anderen opvolger van VanGalen te benoemen en een einde aan alle moeilijkheden temaken door eenvoudig al onze oorlogsschepen uit de Mid-dellandsche Zee terug te roepen.

Den 5den Juni vereenigden H.H.M. zich met dit advies.Blijkbaar hadden de berichten van den consul, van De Boeren van Tromp over den slechten toestand op de vloot hunuitwerking niet gemist. Misschien heeft men de groote be-teekenis van Van Galens overwinning niet begrepen, en nietingezien, dat, na de vlucht van Badiley en van de in Venetiëuitgeruste schepen, en na de vernietiging van Appletonseskader, wij in de gelegenheid waren voor langen tijd meesterte blijven in de Middellandsche Zee en ons daar een positie tescheppen, waarvan wij Jarenlang de rijpe vruchten zoudenkunnen plukken. Met den meesten spoed diende De Boerzijn onderhebbende schepen te verzamelen, en „in alle secre-tesse ende stillicheijt" moest de bevelhebber van de vloot, diede Engelschen uit de Middellandsche Zee had gejaagd, heteenige terrein waar wij overwinnaars waren gebleven, ver-laten. In stede dat negen maanden later onze gevolmachtig-den plaats konden nemen aan de tafel der vredesonderhan-delingen met het meesterschap in de Middellandsche Zee alspand in hun handen, hadden de „see-moeheijt" en de onwilvan onze officieren en het scheepsvolk, en de onmacht vanonze admiraliteiten om versterkingen uit te zenden, onzeregeering gedwongen dit pand los te laten. Voor altijd lietenwij de kans, hier een overwegende rol te spelen, voorbij gaan,en voortaan zouden wij, als wij onze vloten en onze besteadmiraals naar deze streken zonden, slechts éen onderge-schikte plaats daar innemen. Nog in 1655 schreef onze gezantin Frankrijk, Boreel, aan De Witt: „De vaerte ende bevragh-tingen in de Middellandsche Zee sijn seer profitabel voor departiculiere ; maar veel meer considerabel voor den Staedt" 2) ;maar onze politieke invloed was toen al belangrijk aan het

1) Secr. R. S.-G., 8 Mei '53.2) Brieven van De Witt, uitgave 1723, I, p. 224.

Page 270: Scans (44,78 MB)

234 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

tanen. Blake had door zijn tocht van '54 en '55 aan Spanje,Frankrijk en de Italiaansche vorsten geleerd, dat Engelandde suprematie ter zee van Holland had overgenomen, endaarmee den grondslag gelegd voor de eeuwenlang geldendeBritsche machtspositie in de oude wereldzee.

Met de secrete resolutie der Staten-Generaal van den 5denJuni 1653 deden wij afstand van de Middellandsche Zee,zooals wij later achtereenvolgens afstand zouden doen vanBrazilië, Nieuw-Nederland, Zuid-Afrika, de kust van Coro-mandel en Ceylon; en vijf tig jaar na onze overwinning voorLivorno was het zelfs zoo ver gekomen, dat wij onzen oudenyijànd hielpen den sleutel van die zee, de rots van Gibraltar,voor hem te veroveren.

Medio Mei had De Boer den brief van den l6den April,waarbij hij „bij provisie" tot commandeur werd benoemd,ontvangen. In zijn schrijven van den 2lsten Mei bedankte hijH.H.M. voor de groote eer hem bewezen, belovende „eer,naem en faem" ten dienste van het land te zullen betrachten,„hoewel — voegde hij er bij — ick liever hadde gesien, datnae 't vaderlant hadde mogen comen". Hij meldde tevens tehebben vernomen, dat de Engelsche vice-admiraal Penn met25 schepen onderweg was naar de Straat om zich aldaar metBadiley te vereenigen. Hij was daarom besloten met 15 sche-pen derwaarts te zeilen, ten einde onze scheepvaart „vooralle pericle bij het Nau te bevrijden", en had bovendienorders achtergelaten voor Tromp hem met zijn acht schepenzoo spoedig mogelijk te volgen.

Den 22sten Mei ging hij onder zeil, zeer tegen den zin vanVan der Straaten, daar deze overtuigd was dat, waren onzeschepen eenmaal in de Straat, het scheepsvolk, „nu 't respectt'eenenmael is verlooren", zeker weigeren zou ooit wedernaar Livorno terug te keeren, „alsoo t'selve voor sijn vertreckvan hier door matroos al ronduijt wiert gesecht" 1) . Ook omandere redenen was de verhouding tusschen den nieuwenvlootvoogd en den consul van dag tot dag slechter geworden.Beider brieven aan de Staten-Generaal staan vol wederzijd-sche beschuldigingen, Van der Straaten over De Boers lomp-heid en gebrek aan gezag, De Boer over allerlei knoeierijenvan Van der Straaten. De laatste schijnt zich meer met debewegingen van de vloot te hebben bemoeid dan den com-mandeur lief was, en herhaaldelijk hebben getracht 's Lands

1 ) V. d. Straaten aan S.-G., 7 Juni '53.

Page 271: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 235

schepen te gebruiken ter begeleiding van door hem bevrachtekoopvaarders. De Boer daarentegen hield meer het alge-meene belang in het oog, en wilde, door met zijn geheelescheepsmacht de Straat van Gibraltar af te sluiten, eensvoor al een eind maken aan alle Engelsche pogingen onzenlevanthandel afbreuk te doen. Vooral De Boer was zeer krasin zijn uitlatingen. Hij schreef over vervalschte rekeningen,over „stoute accidenten die ten diepste ingewortelt bij desengeltsuchtigen consul" waren, over diens „absurde en suspi-cieuse" antwoorden; en toen een neef van den consul, „meteen grote broeck vol windt, gelijck men seijt", aan boordkwam om hem van zijn plan naar de Straat te zeilen af tebrengen, trok De Boer met 4 kapiteins naar het huis vanVan der Straaten, om hem verantwoording te vragen van„de buijt, het goet, de prinsen en alles waervoor soldatenen matrosen hun bloet waegden" en door den consul vast-gehouden werd, zonder behoorlijke afrekening daarvan tewillen geven ') .

Onder de schepen waarmede De Boer naar Gibraltar zeil-de was ook het veroverde vlaggeschip van Appleton, de„Leopard", dat thans onder bevel stond van kapitein Her-man Fonne. Het was het mooiste en zwaarst bewapendeschip binnen de Straat, doch daar het kostbare en langdurigeherstellingen behoefde, besloot de krijgsraad het met eenigekoopvaarders, beW. Ierland om, naar Nederland te zenden.Met de overige schepen kwam De Boer einde Juni in de baaivan Gibraltar ten anker. Hier vernam hij, dat Badiley reedslang te voren naar Engeland was gezeild, en dat het geruchtover Penns eskader uit de lucht was gegrepen. Inderdaadwas Badiley, na den slag voor Livorno, rechtstreeks naarCadiz gegaan, om aldaar zijn schepen te repareeren. Po-gingen twee zijner fregatten weder uit te rusten voor eenkruistocht in de Middellandsche Zee „to amuse the Dutch",mislukten, daar het scheepsvolk weigerde verder dienst tedoen beo. Gibraltar, en hij zag zich gedwongen door denonwil zijner matrozen, met zijn geheele vloot naar Engelandterug te keeren. „Nothing now but Home, Home!, and noreason will be heard among them" schreef Badiley aan deadmiraliteit, en toen hij den 18den Mei op de reede van Duinsten anker kwam, heerschee volslagen anarchie op zijn es-kader. „We are paying off the Straits fleet, who are the worstpeople I ever saw" schreef een der leden van het navy com-

1 ) De Boer aan S.-G., 1 Juli '53.

Page 272: Scans (44,78 MB)

236 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

mittee, en ook de veelvuldige klachten van Badiley over zijnmanschappen toonen duidelijk, dat de geest op zijn schepenminstens even slecht was als op die der Nederlanders 1).

De vrees van Van der Straaten dat De Boer, zoodra hijeenmaal om de West was gezeild, niet terug zou keeren, isbewaarheid geworden. Niettegenstaande hij nu wist dat vanEngelsche zijde geen ernstige gevaren dreigden, bleef hijvoorloopig in Gibraltar zonder iets uit te richten, tot hij ophet einde van Juli de beschikking van den 5den Juli ont-ving, waarbij hij werd teruggeroepen. Zonder langer te wach-ten op Tromp ging hij onder zeil en kwam den 12den Augus-tus met 10 schepen in Cadiz aan. Hier vond hij 12 naar 'Ne-derland bestemde koopvaarders, en met deze onder zijngeleide aanvaardde hij den 27sten Augustus , de thuisreis.Eerst den 10den October kwam hij, nadat in een zwarenstorm een groot gedeelte van zijn vloot van hem was afge-dwaald, op de kust van Noorwegen beZ. Bergen aan, van-waar hij, na bijna een maand op zijn andere schepen te heb-ben gewacht, den 8sten November aan de regeering melddemet den eersten gunstigen wind thuis te zullen varen. 28November rapporteerde de admiraliteit van het Noorder-kwartier zijn behouden aankomst in het vaderland en den5den December, na een afwezigheid van 25 maanden, deedDe Boer, die sedert 11 November tot schout-bij-nacht wasbevorderd, zijn „sommier rapport van sijn wedervaeren" inde vergadering der Staten-Generaal 2).

Zooals wij reeds zagen was Cornelis Tromp den loden Juliin Livorno teruggekeerd en had hij den 8sten Augustus metvier oorlogsschepen koers gezet naar het vaderland. De „St.Pieter", de op de Engelschen voor Trapani heroverde prijs,liet hij in Livorno achter, de „Bonadventure", een mooi schipmet 42 stukken bewapend, voerde hij met zich mede. Den31sten Augustus in de baai van Cadiz ten anker komende,vernam hij dat De Boer met zijn vloot 4 dagen te voren wasvertrokken. Daar brieven uit Holland meldden dat onze zee-gaten door de Engelschen werden geblokkeerd, besloot dekrijgsraad niet rechtstreeks naar Nederland terug te keeren,doch eerst naar St. Martin op Isle de Ré, nabij La Rochelle,te zeilen, om daar nadere berichten in te winnen. Men stelde

1) C.S.P. 1652—'53, pp. 326-370.2) De Boer aan S.-G., 1 Juli, 5 Juli, 23 Augustus, 8 November 1653.

R.S.G. 5 Dec. 1653.

Page 273: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 237

den zeildag vast op 8 September, doch het scheepsvolk zouanders beslissen. Den ochtend van den oden zag men eenschip uit zee komen, en in de hoop dat dit een Engelschmanzou zijn, liet Tromp de ankers lichten en jacht maken opdit vaartuig. Spoedig evenwel bleek, dat men met een Hol-landschen koopvaarder te doen had; Tromp, die juist denNederlandschen consul te Cadiz aan boord had om te onder-handelen over den verkoop van de „Bonadventure", gaf lastweder naar de baai terug te keerera, maar het scheepsvolkweigerde. De wind was gunstig, de ankers waren gelicht ende zeilen bijgezet, en ondanks de dringende verzoeken vanden ongelukkigen consul „hebben de commandeur Trompende de andere Capiteinen genootsaeckt geweest, vreesendevoor eenige tumulto, de reis te vervolgen" 1). Tromp vermeldthiervan in zijn rapport uit St. Martin niets; de gedupeerdeconsul evenwel, die later bij La Rochelle aan den wal werdgezet en over Parijs naar Cadiz terugkeerde, beklaagde zichernstig over dit voorval. De Staten van Holland hebben ditstaaltje van tuchteloosheid aan boord van Tromps schependen jongen commandeur evenwel niet euvel geduid, enhet heeft hun niet verhinderd, hem nog hetzelfde Jaartot schout-bij-nacht bij de admiraliteit van Amsterdam tebevorderen.

Den 18den September kwamen de schepen voor St. Martinten anker. Een droevige tijding wachtte hier den zoon vanBestevaer. In den slag bij Ter Heide, op den 10den Augustus,had een Engelsche kogel een eind gemaakt aan het levenvan den geliefden vlootvoogd, die in zoovele gevechten onzennaam had hoog gehouden. Het is merkwaardig te vernemenhoe Cornelis Tromp op dit bericht reageerde. In zijn briefvan den 25sten September aan de Staten-Generaal wees hijer op, dat het na de overwinning der Engelschen wel niet ge-raden zoude zijn met zijn eskader de reis naar Holland tevervolgen, en hij richtte daarom aan H.H.M. het verzoek overland naar huis te mogen komen, „alsoo door 't affsterven vanmijn Heer Vader nodich t' huijs te doen hebbe". Mocht menhem dit niet toestaan, dan, zoo schreef hij, „is mijn ootmoe-digh en gents vrientlijck versoeck, alsoo door 't affstervenvan mijn Heer Vader het Luitnt. Admiraalschap vacant is,mij gelieven t'impploijeren ... twijf f eten niet oft U Ho. Mo.sal mij gedachtig wesen". Terwijl dus mannen als Witte de

1 ) Van der Hove, consul te Cadiz, aan S.-G., Parijs, 12 October '53.(Lias S.-G., 7050.)

Page 274: Scans (44,78 MB)

238 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

With, Jan en Cornelis Evertsen, Michiel de Ruyter en PieterFlorisz. met roem in vele gevechten het bevel over grooteeskaders hadden gevoerd, meende een zeer jonge kapitein,die wel is waar veel malen bewijzen van persoonlijken moedhad gegeven doch geen jaar geleden het hem toevertrouwdefregat de „Phoenix" had verloren, de orders van zijn chef inden wind had geslagen en juist te voren het bewijs hadgeleverd niet in staat te zijn een goede tucht te handhaven,ernstig in aanmerking te komen voor het luitenant-admi-raalschap van Holland en Westf riesland !

De Staten-Generaal zijn op dit verzoek niet nader inge-gaan. De jonge Tromp heeft geen toestemming gekregen overland terug te keerera en tot opvolger van zijn vader werd hijniet benoemd.

Tot eind October bleef de vloot nog liggen voor St. Martin;daar de berichten uit Holland toen gunstiger werden, beslootTromp, vergezeld van vele thuisvarende koopvaarders, zijnreis te vervolgen. In de eerste weken van November, nabijden ingang van het Engelsche Kanaal, werd hij overvallendoor een harden storm uit het W.N.W. In de veronderstellingdat onder deze weersomstandigheden hij weinig kans zouloopen een vijandelijke vloot in het Kanaal te ontmoeten,koos hij zijn weg, in afwijking van de hem gegeven orders,binnen door. Niettegenstaande de Engelschen „seer nau ophem pasten, als wel geadverteerd dat verscheyden rijckekoopvaarders bij hem waeren", gelukte het hem ongeziendoor het Kanaal te komen en medio November zijn vloot (uit-gezonderd de „Bonadventure", die op de Paardemarkt, eenbank beW. Kadzand, aan den grond raakte), behouden doorde Wielingen binnen te brengen 1) .

1 ) Holl. Mere. Nov. '53. Het bericht van Tromps aankomst in Zee-land was een groote teleurstelling voor de bemanningen der in hetKanaal vertoevende Engelsche oorlogsschepen. Slecht betaald, warenzij weken lang gepaaid met den buit te behalen uit de koopvaardersdie door Tromp werden gekonvooieerd. Terwijl hij voor St. Martin laghadden de Engelschen „meenich brantwachtje om hem te verspiedenuytgesonden", en toen bleek, dat alle hoop het rijke konvooi te ver-meesteren vervlogen was, brak een ernstige muiterij uit die niet dandoor groote gestrengheid kon worden onderdrukt. De op de bel-hamels toegepaste straf vinden wij uitvoerig in de Hollandsche Mer-curius van November '53 beschreven. Op hun borst bevestigde meneen papier waarop hun misdaad stond vermeld; daarna werden zijachter twee sloepen gebonden en door het water langs de admiraals-schepen der vloot gesleept, waarbij in iedere sloep een tamboer zijntrom deed hooren. Na deze „pull round the fleet" op hun schip terug-gebracht, werden zij, naar Engelsche gewoonte, 8 á 9 maal gekiel-haald.

Page 275: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 239

Op het eind der maand November 1653 was derhalve heteskader, dat in October 1651 ter beteugeling van den Fran-schen zeeroof in de Middellandsche Zee was uitgezeild, inonze havens teruggekeerd. Slechts weinig schepen warenverloren gegaan, maar het verlies aan bekwame vlagofficie-ren en kapiteins was des te grooter. Johan van Galen enCornelis 't Jonge Hoen, en de kapiteins Anthonie van Sa-lingen, Hendrik Swart en David Bont hadden hun levenvoor het vaderland gelaten, en vooral bij den dood van deneerste bleek, hoe moeilijk het was een geschikten vervangerte vinden. Zwaar werd het verlies door zijn overlijden ge-leden, gevoeld, en toen zijn gebalsemd lijk met een der thuis-gevaren oorlogsschepen in Holland ,aankwam, werd hem degr ►otste eer bewezen, die men een verdienstelijk staatsdie-naar bewijzen kon. De Staten-Generaal gaven bij specialeaanschrijving den leden van het college der admiraliteit vanAmsterdam den last het lichaam van den gesneuvelden com-mandeur met groote praal ter aarde te bestellen en den 11denDecember had deze begrafenis plaats.

Blijkens de notulen van de admiraliteit van 10 December 1)formeerde de stoet zich als volgt. Voorop marcheerde eencompagnie soldaten, de musketten sleepende en met zwartelinten versierd, de officieren met breede rouwlinten getooid.Hierachter twee hoornblazers, met vlaggen, waarin het ge-slachtswapen van den commandeur aan de trompetten. Dankwamen acht zee-officieren, met het wapenschild, de hand-schoenen, den helm, de sporen, den ponjaard, het rapier, dewapenrok en de commandeursvlag van den held, gevolgddoor het rouwpaard, geleid door een luitenant-commandeur.Hierachter het lijk, gedragen door 16 arbeiders onder hetkleed en 16 vlagofficieren en kapiteins aan de slippen.Achter het lijk kwamen de naaste familieleden, de leden deradmiraliteit, de schout, burgemeesters, schepenen en raden,de krijgsraad van Amsterdam, de predikanten, de bewind-hebbers der Oost- en West-Indische Compagnieën, de kapi-teins en luitenants van het garnizoen en ten slotte vele ge-noodigde vrienden en bekenden.

Aldus trok de stoet naar de Nieuwe Kerk, waar later, opkosten van den Staat, een zeer fraai monument werd opge-richt. De geharnaste zeeheld ligt, uit wit marmer gehouwen,op de tombe; onder hem ziet men een beeld van den slag bij

1 ) Pamflet Knuttel, No. 7512, p. 57.

Page 276: Scans (44,78 MB)

240 EEN NEDERLANDSCH ESKADER

Livorno, en in zwarten steen met gouden letters leest men hetvolgende grafdicht van Joost van den Vondel:

„Hier leidt int Graf van Eer de dappere Van GaalenDie eerst ging buit op buit Castilien af NaalenEn met een Leeuwenhart, nabij 't Toskaaner strandtDe Britten heeft verfaagt, verovert en verbrandt."

Marineblad 1923.

BRONNEN EN LITERATUUR

Lieuwe van Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh. 's-Gravenhage 1670.C. T. Atkinson, Letters and Papers relating to the first Dutch war.

Vol. IV. London 1910.C. Balihausen, Der erste English-Hollándische Seekrieg. 's-Graven-

hage 1923.J. Basnage, Annales des Provinces-Unis. La Haye 1719-1726.M. G. de Boer, De Armada van 1639. Groningen 1911.P. Bor, Oorspronck, begin ende aanvang der Nederl. oorlogen. Ley-

den, Amsterdam 1621-'34.Calendar of State Papers, Domestic series. 1650-'51, 1651-'52 en

1652-'53. London 1877 en 1878.H. T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de

groote Nederlandsche zeeoorlogen. 's-Gravenhage 1919.H. T. Colenbrander, Voyagien van David Pietersz. de Vries. 's-Gra-

venhage 191 1. (Linschoten Vereeniging, Deel 3.)S. Colliber, Columna Rostrata, 1727.Julian S. Corbett, England in the Mediterranean. London 1917.Johan E. Elias, Het voorspel van den eersten Engelschen oorlog.

's-Gravenhage 1920.Johan E. Elias, Schetsen uit de geschiedenis van ons zeewezen. I,

1658-1652; II, 1652. 's-Gravenhage 1916 en 1923.R. Fruin, Tien jaren uit den 80-jarigen oorlog, 6e druk. 's-Graven-

hage 1904.S. R. Gardiner, History of the Commonwealth and Protectorate.

London 1897.S. R. Gardiner, Letters and Papers relating to the first Dutch war.

Vol. I. London 1899.K. Heeringa, Bronnen tot de geschiedenis van den Levantschen

Handel, I, 1590-1660. 's-Gravenhage 1910.Hollandtse Mercurius, 1651-1653.Kroniek Hist. Gen. te Utrecht, 1858.P. A. Leupe, Iets over den zeeslag van Livorno. Tijdschrift zeewezen

1850.1. le Long, De koophandel van Amsterdam, 8e druk. Rotterdam 1763.H. Malo, Les corsaires Dunkerquois et Jean Bart. Paris 1913.G. E. Manwaring, Life and works of Sir Henry Mainwaring. Navy

Records Society, 1920.A. Montanus, Het Leven en Bedrijf van Johan van Galen, 2e druk.

Amsterdam 1654. (Pamflet Knuttel 7512.)A. Montanus, De beroerde oceaan. Amsterdam 1655.

Page 277: Scans (44,78 MB)

IN DE MIDDELLANDSCHE ZEE 241

S. P. I'Honoré Naber, Reizen van Willem Barents, Jacob van Heems-kerck, Jan Cornelisz. Rijp en anderen, II. 's-Gravenhage 1917.(Linschoten Vereeniging, Deel 15.)

J. A. Oostkamp, Het leven van den kommandeur Jan van Galen.Deventer 1830.

Brieven uyt Livorno, van Pedro van der Straaten .... Mitsgaders: HetTranslaet uyt de Italiaensche Sprake, van de notable Victorie,verkregen van de Hollandtsche Vlote. 's-Gravenhage 1653.(Pamflet Knuttel 7386.)

Een goede Balsem op éen quade Wonde, geleght op de melaetshedenvan 't tegenwoordigh Parlement van Engelandt. Leyden 1653.(Pamflet Knuttel 7434.) -

A. v. Reumont, Geschichte Toscana's. Gotha 1876.Z. W. Sneller, Het begin van den Noord-Nederlandschen handel op

het Middellandsche Zee-gebied. Verslag Prov. Utr. Gen. 1937.T. A. Spalding, Life and Times of Richard Badiley. Westminster 1899.P. A. Tiele, Steven van der Haeghen. Bijdr. en med. Hist. Gen. te

Utrecht, 1883.Leven en Bedrijf van den zeeheld Cornelis Tromp. Amsterdam 1692.H. Wáitjen, Die Niederlánder im Mittelmeer. Berlin 1909.R. E. J. Weber, De beveiliging van de zee tegen Europeesche en Bar-

barijsche zeeroovers, 1609-1621. Amsterdam 1936.A. de Wicquefort, Histoire des Provinces-Unis des Pais-Bas. Am-

sterdam 1864—'74.Brieven geschreven tusschen Johan de Witt en de Gevolmachtigden

van den Staedt. 's-Gravenhage 1723-1725.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 16

Page 278: Scans (44,78 MB)

13. CORTENAER

Dr. E. Wiersum, Egbert Meussén Cortenaer. A--Assen, 1939. Van Gorcum's Historische Biblio-theek Nr. 21.

In bovengenoemd boekje vertelt Dr. Wiersum ons eenigedoor hem gevonden bijzonderheden over Cortenaers jeugden zijn kapiteinsjaren; over zijn lateren tijd hooren wij echterslechts weinig nieuws, en de voorstelling die wij van dezenRotterdamschen zeeheld kregen, bleef daardoor vaag, ensoms zelfs niet geheel juist. Waar Cortenaer in enkele op-zichten een uitzonderlijke plaats in de rij van Nederlandsvlootvoogden inneemt, wil ik trachten in de volgende blad-zijden zijn beeld iets scherper te belichten, en hem teekenenzooals ik, uit zijn of f icieele brieven en verschillende anderedoor Dr. Wiersum niet geraadpleegde stukken, hem als ad-miraal leerde kennen. Te grager doe ik dit, omdat zijn loop-baan tevens een goeden kijk geeft op enkele eigenaardigetoestanden en personeelsverhoudingen, zooals die bij onzezeemacht in haar glorietijd bestonden.

Nu is het met Cortenaer evenwel geen gemakkelijk geval:hij heeft pas zeer laat den hoogsten rang bereikt en hij isspoedig daarna gesneuveld; te lang bleef hij, als onderge-schikte, op den achtergrond, te kort kreeg hij, in oorlogstijd,de kans zich een goed aanvoerder te toonera; en veel gegevenswaren dan ook niet beschikbaar. Bovendien, geen enkelenbrief van meer intiemen aard, aan zijn vrouw, zijn zoon ofzijn vrienden, trof ik aan; en zoo bleef de mensch Cortenaerook mij in veel opzichten vreemd.

Cortenaer heeft, indien wij althans aannemen dat het doorDr. Wiersum opgegeven geboortejaar, 1605, juist is, 1) tot zijn

1 ) Het berust uitsluitend op den datum der ondertrouw-akte vanCortenaers ouders, t.w. November 1604. Hoe lang daarna hij is ge-boren, weten wij niet. Dat Egbert Meussen in Maart 1626, als kon-stabel op een oorlogsschip, een testament liet maken, doet zelfsvermoeden, dat hij reeds eenige jaren voor November 1604 ter wereldwas gekomen.

Page 279: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 243

48ste jaar het niet ,verder gebracht dan tot stuurman, en dusbekleedde hij toen nog, onder den kapitein, den luitenant enden schipper, slechts een zeer ondergeschikte plaats, eerstop de „Aemilia", en later op de „Brederode", de vlaggesche-pen van Maerten Harpertsz. Tromp. Pas nadat hij van 1644tot '47 en van 1651 tot '53, rechtstreeks onder de oogen vanden opperbevelhebber' onzer vloot, zijn dienst had gedaan,kreeg hij in den zomer van '53 een aanstelling als kapitein-.luitenant op de „Brederode", en voerde hij toen, nog steedsonder .dagelijksch toezicht van Tromp, het bevel over diensschip, dus, zooals dat heet, als vlaggekapitein. Al moge der-halve Tromp het vermoedelijk goed met hem hebben kunnenvinden, met een zelfstandig commando, laat staan met hetbevel over een eskader of smaldeel, heeft hij Cortenaer nim-mer belast, ondanks diens langdurigen diensttijd en betrek-kelijk hoogen leeftijd, terwijl toch de enorme uitbreidingvan onze vloot een groote behoefte aan betrouwbare en be-kwame vlagofficieren had doen ontstaan. Een aangenameomgang met den haast even ouden admiraal, waardoor dezehem misschien liever niet heeft willen missen, of gebrek aaneerzucht, kunnen de oorzaak zijn geweest van de geringepromotie, door Cortenaer in dezen tijd gemaakt. Op denvoorgrond getreden was hij, toen hij reeds tegen de vijftigbegon te loopen, in ieder geval nog niet; en dat, terwijl hijbij Dover, bij de Singels, in den driedaagschen zeeslag en bijNieuwpoort, steeds nog wel onder de oogen van Tromp, allegelegenheid moet hebben gehad zich te onderscheiden, en dewaardeerende aandacht van den vlootvoogd op zich te ves-tigen. Dat hij een enkele maal, zooals Dr. Wiersum vertelt,werd „uitverkoren" om een door Tromp genomen vijandelijkschip binnen te brengen, zegt uiteraard niets; dit was degewone taak van den stuurman, en kan geenszins wordenbeschouwd als een bewijs, dat hij bijzonder op prijs werdgesteld.

Bij Ter Heide, op den loden Augustus 1653, sneuveldeTromp; Cortenaer, als vlaggekapitein, verzocht terstond denanderen admiraals bij zich aan boord te komen en kreegtoen van De Ruyter, en later ook van Witte de With, order,den dood van onzen vlootvoogd geheim te houden, en de vlagen den drijvender wimpel van den opperbevelhebber vande groote steng te laten waaien. Gedurende onzen terugtochtnaar Texel sloot Cortenaer zich met de „Brederode" aan bijde schepen van De With en Pieter Florisz., sloeg menigen

Page 280: Scans (44,78 MB)

244 CORTENAER

aanval van den vijand af, en hielp zoodoende krachtig mede,de rest der vloot behouden binnen onze gaten te brengen.De With heeft dezen steun van de „Brederode", in zulkehachelijke omstandigheden verleend — evenwel zonder Cor-tenaer met name te noemen -- zeer gewaardeerd, hiervanmelding gemaakt in zijn Journaal, en dit den Staten-Gene-raal toegezonden.

Vermoedelijk naar aanleiding van De Withs rapport, isCortenaer benoemd tot commandeur over een eskader vanzestien schepen, dat den 8sten October in zee liep ter ver-sterking van de vloot van De With, die naar Noorwegen enDenemarken was gezeild, om een groot aantal koopvaardersbehouden thuis te brengen. Deze tocht, gedurende welkenCortenaer voor het eerst een eigen vlag heeft gevoerd, iszonder een ontmoeting met den vijand af geloopen, en ge-legenheid zich te onderscheiden, heeft hij in deze maand nietgehad.

Intusschen was Van Wassenaer van Obdam benoemd totopvolger van Tromp ; op zijn aandringen besloot de regeeringhet aantal vlagofficieren bij de drie Hollandsche admiralitei-ten uit te breiden van drie tot zeven, en zoo moest voor Rot-terdam een nieuwe schout-bij-nacht, voor Amsterdam eenvice-admiraal èn een schout-bij-nacht, en voor het Noorder-kwartier, na de bevordering van Pieter Florisz. tot vice-admiraal, ook een vervanger worden gekozen. Dr. Wiersumschrijft dat Cortenaer, als belooning voor zijn gedrag bij TerHeide, toen is voorgedragen tot vice-admiraal, evenwel zon-der dat hij de bron vermeldt, of mededeelt van wien dezevoordracht is uitgegaan. Ik vérmoed dat Dr. Wiersum zichhier vergist: Cortenaer diende bij de admiraliteit van deMaas, waar Witte de With reeds sinds 1637 als vice-admiraaldiende, en waar dus geen vacature bestond; bovendien komtCortenaers naam op de of f icieele lijst der dertien geschiktgeoordeelde candidaten voor de vier vlagof f iciersplaatsenniet voor. Commandeur Verhaeff, die bij Plymouth onderDe Ruyter reeds een smaldeel had gecommandeerd, werdschout-bij-nacht van de Maas, De Ruyter en de Jonge Trompwerden in Amsterdam benoemd, en op Jacob de Boer, die inde Middellandsche Zee meermalen van zich had doen spre-ken, viel de keus voor het Noorderkwartier. Al deze mannen,en met hen de meesten der andere negen candidaten, kondenbogen op een veel schitterender staat van dienst dan Corte-naer kon, en ik kan mij dan ook geheel vereenigen met Dr.

Page 281: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 245

Wiersum, waar hij schrijft, — doch zonder het waarom tenoemen — dat „natuurlijk" aan Cortenaers voordracht geengevolg werd gegeven.

Ook toen Van Wassenaer, wien het schip en de zee geheelvreemd waren, aandrong op de benoeming van een „raad enassistent" om hem te steunen in de uitoefening van zijn ambt,heeft men eerst verschillende andere zeeofficieren hiervoorin aanmerking gebracht; pas toen deze allen weigerden, isten slotte Cortenaer, de vertrouwde vlaggekapitein vanTromp, weder in die zelfde qualiteit, op de „Eendracht", hetschip van Van Wassenaer, geplaatst. Opnieuw brak voorhem hiermede een periode van ondergeschikt dienen aan —die zes Jaar zou duren —, in een positie evenwel die belang-rijk verschilde met die onder Tromp, die immers, in tegen-stelling met den onbevaren Van Wassenaer, geen nautischeof tactische adviezen van zijn vlaggekapitein zal hebben ver-wacht. Al moge men deze plaatsing niet bepaald als eenbc' oning beschouwen, als een bewijs van vertrouwen in zijnkennis van het vak mag men haar toch zeker zien.

Aan boord van de „Eendracht" heeft hij met Van Wassenaer,in den rang van „ordinaris-kapitein" — eindelijk, in October1653, werd hij als zoodanig aangesteld — eenige kruistochtenop de Noordzee in 1654 en '55, en de voor onzen Oostzee-handel zoo belangrijke expeditie naar Danzig in 1656 — dieeen heel ander doel had dan „om volk te werven", zooalsDr. Wiersum schrijft -- 1) medegemaakt, evenwel zonder datzijn naam in de vele rapporten en journalen van deze onder-nemingen wordt vermeld. Als eenvoudig kapitein bleef hijsteeds op den achtergrond, en ook gedurende Van Wasse-naars verblijf aan den wal in Danzig, was het de vice-admi-raad Witte de With, en niet Cortenaer, die den opperbevel-hebber op de hoogte hield van den gang van zaken op devloot.

Dr. Wiersum vertelt dat gedurende het geheele jaar 1657de vloot „met koortsachtiger spoed" gereed werd gemaaktvoor den oorlog tegen de Zweden; dit heeft echter niet beletdat, terwijl De Ruyter en Witte de With met hun eskaderskruisten in de Middellandsche Zee en op de Noordzee, Van

1 ) Over de expeditie naar Danzig zie mijn „Drie zeventiende-eeuwsche admiraals", Amsterdam, 1938, p. 107 e.v., en vooral Dr.N. F. Noordam, De Republiek en de Noordse oorlog, 1655-1660,Assen, 1940. Ook over de later te vermelden verrichtingen van onzevloot in de Deensche wateren is dit werk zeer uitvoerig. Toen Dr.Wiersum zijn „Cortenaer" schreef, was het nog niet verschenen.

Page 282: Scans (44,78 MB)

246 CORTENAER

Wassenaer in September met een vloot van zeventien sche-pen naar de kust van Portugal zeilde, ter regeling van de velegeschilleja met dit land. De „Eendracht" was hier weder VanWassenaers admiraalsschip, en Cortenaer haar kapitein; ge-vochten werd er echter niet, en in het uitvoerige journaalvan dezen tocht ( J. de Graaf gaf het in 1923 te Deventer uit),komt de naam van Cortenaer, die zich uitsluitend met denscheepsdienst zal hebben bemoeid en buiten de diplomatiekeonderhandelingen zal zijn gelaten, niet voor.

In het najaar van 1658 vergezelde Cortenaer, nog steedsals vlaggekapitein, Van Wassenaer op zijn tocht naar Dene-marken. Daar wij geen enkele uitlating van persoonlijkenaard van den kapitein over zijn admiraal kennen, omgekeerdde zeer hoog in zijn wapen zijnde edelman zich nog niet ver-waardigd had met een enkel woord te reppen van goederaadgevingen of steun van den vijf jaar ouderen zeeman vanzeer eenvoudige afkomst, die hem bij zijn intrede in onzezeemacht als „raad en assistent" was toegevoegd; en boven-dien na den brand van 1844 de admiraliteitsarchieven geenopheldering meer kunnen geven omtrent de positie die Cor-tenaer aan boord innam, kan ik noch over zijn verhoudingtot Van Wassenaer, noch over zijn eigenlijken werkkringen zijn bemoeiingen met de uitrusting, de navigatie en hetoorlogsbedrijf der vloot, iets met zekerheid zeggen. Dat zijninvloed groot is geweest of dat van hem orders zouden zijnuitgegaan, waaraan mannen als Witte de With en Verhaeff,resp. vice-admiraal en schout-bij-nacht van zijn eigen admi-raliteit, zich zouden willen onderwerpen, is niet aan tenemen; en evenmin is het waarschijnlijk dat de zes anderevlagofficieren, waaronder Pieter Florisz. van het Noorder-kwartier, Adriaen Banckert van Zeeland, en Adriaen Bruns-veld van Friesland, die gewend waren voor de rechten vanhun provincies op te komen, bereid waren te luisteren naarde bevelen van een simpelen kapitein, ook al was deze hon-derd maal adviseur van den onbevaren opperbevelhebber.

In den zwaren en bloedigen slag in de Sont, van den 8stenNovember, heeft de „Eendracht", terwijl onze admiraal „on-passelijck van de gicht" gezeten in een stoel aan dek denstrijd bijwoonde, zich, ongetwijfeld dank zij Cortenaer,krachtig geweerd, en zelfs het vijandelijke vlaggeschip ge-dwongen uit het gevecht te loopen; dat Cortenaer ook verderleiding aan de rest der vloot heeft gegeven, is echter buiten-gesloten: blijkens de tallooze rapporten en beschrijvingen

Page 283: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 247

van den slag heeft het bij ons, van den beginne 'af, aan alleorde ontbroken, is van eenig eskaderverband of een op seinvan het admiraalsschip uitgevoerde manoeuvre geen sprakegeweest, en heeft ieder schip op eigen gelegenheid en vol-gens eigen inzicht zijn strijd gestreden. Als kapitein van de„Eendracht" zal hij ten volle verdiend hebben, dat Brandt,in zijn „Leven van De Ruyter", van hem getuigde dat hij„wel diep deelde in d' eere der overwinning ten dien dagebevochten", doch er bestaat al heel weinig aanleiding juisthèm te betitelen als „De ontsluiter van de Sont", zooalsBrandt zeven jaar na den slag, in zijn grafschrift, deed. Nie-mand heeft hem trouwens, toen het verloop van het gevechthier te lande bekend werd, als zoodanig beschouwd: talloozepamfletten en gedichten roemden Van Wassenaer, Witte deWith en Florisz. -- de laatste twee hadden hun leven gelatenvoor het land --; van Aert van Nes zong men:

„Capiteyn Van Nes met sijn soldaten,Die zwoer hy sou ons niet verlaten,Planten 't mede by Obdam";

Brunsveld herdacht men met de woorden:

„Capiteyn Bruynzweert quam aen zeylen,En deed voort een Sweed daer peylen,Hoe diep dat 't water waer",

en van Van Campen heette het:

„ Jan van Campen met behagen,Heeft door de Sweedsche vloot geslagen,Met het schip de Halve Maen,So dat de Sweed wel mogte schromen,Weder zo ten dans te komen";

doch niet één dichtregel wijdde men — en hoe gul was mendaarmede niet in onze Gouden Eeuw! -- aan Cortenaer; enzelfs Van Wassenaer liet, in zijn onverkwikkelijke en breed-uitgemeten aanklacht tegen velen der Amsterdamsche kapi-teins, de gelegenheid voorbijgaan, dezen hun Rotterdamschencollega, en zijn eigen vlaggekapitein, ten voorbeeld te stellen.

Ook toen eenige weken later Van Wassenaer een deel vanzijn scheepsmacht naar Landskrona zond, om de daar liggen-de Zweedsche vloot met behulp van branders aan te tasten,en met zinkschepen op te sluiten, heeft onze admiraal nage-

Page 284: Scans (44,78 MB)

248 CORTENAER

laten den man, die hem eerst scheepswijs had gemaakt, ennu reeds vijf jaren lang trouw had bijgestaan, een gelegen-heid te geven, te toonen wat in hem zat, en hem het bevelover deze onderneming op te dragen. In plaats hiervan ver-klaarde hij dat, nu De With en Florisz. dood waren en Ver-haeff ziek in zijn kooi lag, hij voor dit doel geen Neder-landsch officier beschikbaar had, en zich dus genoodzaaktzag goed te vinden, dat aan een Deensch kapitein de leidingvan deze expeditie zou worden toevertrouwd. Dit is vooraljammer, omdat uit de volgende woorden uit een brief vaneen stuurman van de „Eendracht": „Nu was het tijt dat mense daer met teenen in 't gat van Landskroon vast maeckten,maer wy bennen met Deenen bescheeten", 1) blijkt, dat deHollanders en Zeeuwen gaarne zèlf dit plan 'hadden vol-voerd, en bovendien, omdat onder Deensche aanvoering dezeaanslag schromelijk is mislukt.

Van half November tot begin Mei vertoefde Van Wasse-naer, steeds geplaagd door de jicht, aan den wal in Kopen-hagen, en lag de „Eendracht" werkeloos op de reede. Merk-waardigerwijze heeft niet Cortenaer het scheepsjournaal,dat steeds door den admiraal, tot zijn vertrek van boord,persoonlijk was bijgehouden, gedurende dezen winter inge-vuld, doch een andere, onbekende scheepsautoriteit, zoodatook deze gelegenheid ons is ontgaan, eindelijk eens iets per-soonlijks van hem te vernemen. Nu en dan ageerden enkeleonzer schepen, onder jonge commandeurs, in de Deenschewateren, doch iets van belang verrichtte onze scheepsmachtin deze maanden niet, en meer en meer deed het gebrek aangoede vlagofficieren, na den dood van De With en Florisz.,zich gevoelen.

Ook de regeering in Den Haag is zich hiervan bewust ge-worden en den 8sten Mei 1659, dus juist een half jaar na denslag in de Sont, is Cortenaer benoemd tot vice-admiraal bijhet college van de Maas, ter vervanging van Witte de With.Dr. Wiersum schrijft hierover als volgt:

„Ook in het vaderland stelde men Cortenaer's moed enbeleid, zoowel bij het onversaagd doorzeilen van de Sont alsin het gevecht zelf, toch wel zoo zeer op prijs, dat na hetsneuvelen van Witte de With hij de aangewezen man wasom diens plaats in te nemen. De Rotterdamsche Vroedschapbesloot althans hem bij den Raad van de admiraliteit op deMaze ten sterkste aan te bevelen, als hebbende 'zich in ver-

1) Aitzema, IV, p. 240.

Page 285: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 249

scheyde occasien ten dienste van den Lande en noch laetste-lyck in de rescontres in den Orisont voorgevallen, mannelijkgequeten'. En deze aanbeveling had het gewenschte resul-taat."

Daar deze voorstelling eenigszins afwijkt van den werke-lijken gang van zaken, en juist déze een goed beeld geeftvan de wijze waarop onze admiraals werden gekozen, wil ikop deze benoeming iets nader ingaan.

In hun vergadering van den 14den Februari 1659 beslotende Staten van Holland, ten einde zoo spoedig mogelijk tekunnen overgaan tot de electie van twee vice-admiraals (eenvan de Maas en een van het Noorderkwartier) en van eenschout-bij-nacht ( Jacob de Boer van het Noorderkwartierwas kortelings overleden), de betrokken colleges aan teschrijven „eenige bequame persoonen" voor de opengevallenplaatsen voor te dragen; tevens verzocht men Van Wassenaer„om bericht, wat capiteynen haer in de rencontre in de Sontwel ende naer behooren als vaillante soldaten hadden ghe-queten", opdat men daarmede bij de keuze rekening kondehouden.

Reeds een week later waren de Rotterdamsche admirali-teitsheeren met hun antwoord 1) gereed, en dienden zij eenvoordracht met de volgende negen namen in: de schouten-bij-nacht Verhaeff (van de Maas), Cornelis Tromp (van Am-sterdam) en Cornelis Evertsen (van Zeeland) ; den oud-kapi-tein Marinus Juynbol en de kapiteins Egbert Meussen, Aertvan Nes en Jan de Liefde van Rotterdam; en ten slotte dekapiteins Jan van Campen en Jacob van Meeuwen van Am-sterdam. Men gaf hierbij echter in overweging, de aanstellingslechts te laten gelden voor de huidige expeditie, en in iedergeval het tractement „buijten actueel emploij ter zee te latencesseren, althans voor een goed gedeelte, ofte verre 't meeren-deel van dien"; dit achtte men „tot den apparentsten dienstvan den Staedt te strecken". Met eenige zeer leerzame voor-beelden, hoe men vroeger ook wel eens de gages onzer admi-raals in tijd van vrede had gekort, lichtten zij hun voorstelnader toe.

De Staten van Holland zijn op deze bezuinigingsplannenniet ingegaan; wèl hebben zij er even verbaasd over gestaan,dat de heeren van het oudste en deftigste college officieren

1 ) Rijksarchief Holland 2703 (Brieven van de admiraliteit vanRotterdam aan de Staten, 1653-1672) .

Page 286: Scans (44,78 MB)

250 CORTENAER

van andere admiraliteiten op de voordracht plaatsten; dochook bij navraag bleken de Rotterdammers alle negen namen,al waren er Zeeuwen en Amsterdammers onder, te willenhandhaven.

Zooals men ziet, „de aangewezen man" was Cortenaerniet: zelfs een commandeur van Zeeland, en ook een oud-kapitein, die wèl twintig Jaar geleden bij Duins braaf hadmedegevochten, doch in den eersten Engelschen oorlog aanden wal was gebleven, stonden boven hem op de lijst, enveel indruk heeft de aanbeveling van de Vroedschap op deleden der admiraliteit zeker niet gemaakt.

Was het antwoord van het college van de Maze reeds naeen week in handen van de Staten, dat van Van Wassenaerheeft veel langer op zich laten wachten. Eerst den 10denApril had de admiraal het verzoek der regeering ontvangen-- wat de reden dezer vertraging is geweest vernemen wijniet — en zoo ging pas den 13den d.a.v. zijn brief in zee. Inalle opzichten is dit een merkwaardig en voor ons waardevolstuk. Niet alleen hoorera wij hoe Van Wassenaer dacht overonze zeeofficieren in het algemeen, en over enkelen in hetbijzonder, en ook dat hij bij voorkeur de oorlogsschepen door

,,,lant-capiteynen" wilde laten commandeeren, doch boven-dien lezen wij eindelijk eenige waardeering voor Cortenaer,en hoe „seer verlegen" hij zou zijn, indien hij dezen op zijnschip zou moeten missen; en verder zal het den belangstel-lende in onze koloniale geschiedenis interesseeren, te ver-nemen dat de verdienstelijke gezant naar Perzië en raad vanIndië Joan Cunaeus, na zijn terugkeer in het vaderland, erwel voor voelde, zich als vice-admiraal van het Noorder-kwartier te „loeten gebruycken". Ik laat dan ook dezen briefhier in extenso volgen.

Edele Grootmogende Heren, Mijn Heren 1)

Uw missive van den 14 Febr. is myn op den 10 deses eerst ge-worden, ende van U in alle onderdaenicheyt bedanckende, dat Ugelieven myne consideraties te weten aengaende het maeckenvan twe vice-admiraels in plaets van de geblevene, en een scout-by-nacht in plaets van den overleden Jacob de Boer.

Myn oppinie, int welnemen van UEGM, sou syn, dat het voorden dienst vant lant heel nodich sou wesen -- dewyl de machtter zee apparent is het meest te sullen moeten ageren — dal amen

1 ) Rijksarchief, Holland 2708 (Brieven van vlootvoogden aan deStaten, 1653-1666) .

Page 287: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 251

Bach, soo het mogelyck waer, braeve, fatsoenlycke luyden, en sel-ver (d.i. zelfs) s) van qualiteyt, daer toe te crygen, die wat meereer en ambitie hadden als het meeste part van de vaerende luy-den hebben; en dat men niet alleen tot de hoof tof f icieren sulckeluyden hoort te gebruycken, maer selver tot capiteynschappen, enbuyten dat geen capiteynen maecken, als die alreeds goede preu-ven van haer manhafticheyt gegeven hadden, opdat men vandeselve volkomentlyck verseeckert mocht wesen.

Doch om tot capiteynschappen fatsoenlycke luyden te vinden,sou men deselve door beter tractement en meerder advantage alsde voriege gehadt hebben, moeten nodigen; off mosten UEGMdaer lantcapiteynen toe gebruycken, die men wist, dat braeveluyden waeren, haer haar landtcompagnien daerby laeten hou-den, en alleen een eerlyck extra-ordinaris tractement geven, dentyt datse op zee souden syn.

Ick oordeel oock, dat het niet alleen luyden van courage, maerselver van verstand en beleydt horen te wesen, in sonderheyt dehoofden; twelck indien waere, soo sonde myn ampt, dat nu buy-ten twyf f el het painibelste is van alle diegeen, die ter dispositievan UEGM staen, dan een van de vermaeckelyckste wesen.

UEGM gelieven my gunstelyck te vergeven, dat ick myn eman-cipeer om myn sentimenten in desen soo verre te uitten: dendienst van UEGM en van ons Vaederltnt, die myn enichste ooch-merck is, dwingt myn daertoe.

Doch by soo verre U goet vonden voor ditmael te blyven ondervaerende luyden, soo soude ick U tot de vice-admiraelsplaets vanden vice-admirael Witte zaliger onderdaenich recommanderenden persoon van Eghbert Meeussen Cortenaer, capiteyn op mynonderhebbent schip, U verseeckerende dat, soo van beleydt, sol-daet- en zemanschap, daer niemant bequaemer toe en is.

Doch indien UEGM, voor ons tuyskomst, daervan in syn fa-veure geliefden te disponeren, soo soude ick ootmoedich versoec-ken, dat hy, soo lang desen tocht sal duyren, noch op myn stipmach blyven; want ick seer sal verlegen wesen, als ick hem quytgaen; doch dat is geen reden, waerom ick hem syn advancement,dat hy meriteert, niet door alle middelen sou helpen bevorderen.

Capiteyn Van Ness, of anders den Jongen Boer, is oock eenbraeff jongman, die daervan, en voor myn tyt en inde laetste ren-contre tegens de Sweden, als wanneer hy myn secondeerde, goedepreuven gegeven heeft.

Capiteyn De Liefde is oock een hupse kerl, doch hadt het onge-luck, dat hem syn groote mast afgeschoten wiert, soodat hy nietkost doen, als hy wel wilde.

Wat het Noorderquartier aengaet, en ken ick onder alle decapiteynen niet een, die myns oordeels tot vice-admirael bequaemis, hoewel der voorseecker onder syn, op wiens soldaet- en zeman-schap niet te seggen en valt. Doch soo UEGM een van haer ge-

Page 288: Scans (44,78 MB)

252 CORTENAER

liefden scout-by-nacht te maecken, om haer niet ten enemael terebuteren (d.i. Hoor het hoofd stooten), soo oordeel ick dat daerniemant bequaemer toe sou wesen als capiteyn Houtinge (meestalHouttuyn) van Medenblick.

Ick erinner myn, dat de Heer Cuneus, die met de laetste retour-schepen als commandeur over deselve uit Ostindien gekomen is,myn, naerdat hy in UEGM vergadering rapport gedaen hadt, iskomen besoecken, en getesmogneert dat hy wel genegen sou syn,sich als vice-admirael — de occasie voorvallende — te laetengebruycken. Ick en hebben de eer niet van hem particulier tekennen, maer sullen de Heren Bewinthebberen van de Oostindi-sche Compagnie aengaende syne capaciteyt en dapperheyt ap-parentelyck volkomen geinformeert syn, die daer op souden kun-nen geconsulteert werden.

Ick bidt UEGM dat dit myn scryven mach gemenageert worden,want uitleckende, sou ick by sommige luyden weynich dancksbehaelt hebben; en echter kan ick daerom niet laeten aen mynHeren en Meesters de waerheyt te seggen, hopende dat ick haerdanck daervoor sal meriteren, die ick, voor die van alle andere,verre prefereer.

Hiermede, EdelGrootMogende Heren, sal ick Godt Almachtichbidden, UEGM personen en loffelycke regering met allen heylen voorspoet van den Hogen Hemel te willen overstorten; en ickben, en sal onveranderlyck blyven, tot den doot,

EdelGrootMogende Heren,

UEGM onderdaenichen en gans getrouwen dienaerJ. van Wassenaer

Actum Coppenhagen,desen 13 April 1659.

Den 5den Mei bereikte deze brief de Staten van Holland,en drie dagen later werd, „in achtinge genomen de voorslachvan 't collegie op de Maze en de getuygenisse ende 't advisvan den Heere lieutenant-admirael, " Egbert Meeusz. Corte-naer ge-eligeert tot bekleedinghe van de charge van vice-admirael". Het kan haast niet anders, of het gunstig, en zooonbewimpeld uitgesproken oordeel van Van Wassenaer overzijn vlaggekapitein, heeft hierbij den doorslag gegeven.

Met een enkel woord wil ik nog terug komen op den briefvan Van Wassenaer. Zijn raad aan de Staten van Holland,niet alleen voortaan onze eskaders, maar ook onze oorlogs-schepen te laten commandeeren door officieren der land-macht — en dan het liefst door „luyden van qualiteyt" —kenmerkt hem ten volle. Als oud-kolonel der cavalerie en

Page 289: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 253

man van hooge geboorte, had hij zich nimmer thuis gevoeldin het milieu waarin zijn benoeming tot luitenant-admiraal,in 1653, hem had geplaatst; zelfs na vijf jaar dienst te heb-ben gedaan op de vloot, had hij nog niet geleerd te werkenen om te gaan met die zoons van schippers, visschers enboeren, die van kindsbeen af hun ervaring en zeemanschaphadden opgedaan aan boord van fluiten en fregatten, koop-en commissievaarders, kaper- en oorlogsschepen; die hun'vak verstonden als geen ander zeeman ter wereld, en huneigen begrippen hadden omtrent eer en plicht. In plaats vanzich zelf aan te passen aan den geest die op de vloot heersch-te, heeft hij dien willen wijzigen naar zijn opvattingen, enheeft hij niet begrepen, dat juist zoodoende zijn ambt hem„painibel" moest vallen. Dat hij onomwonden zijn meeningdorst te uiten— al vraagt hij, zijn brief te willen „menageren"—, kan men op prijs stellen; maar nog meer moeten wijwaardeenen, dat de Staten zijn voorstellen naast zich hebbenneergelegd, en zijn voortgegaan onze schepen te laten com-mandeeren door beproefde pikbroeken, die, al heetten zijmaar Jan Dick, Jan Muys, Jan Duym, Kees Slordt en KlaasBacker, later zouden toonen volkomen in staat te zijn, dedragers van de meest roemruchte namen van Engeland enFrankrijk uit de zee te slaan.

Tegenover Van Wassenaers voorstellen ter hervorming vanhet hooger personeel der vloot, doen de warme woordenwaarmede hij Cortenaer aanbeval, en eerlijk verklaarde densteun van zijn zeevader niet te kunnen ontberen, weldadigaan; en niet minder prettig worden wij getroffen door zijngoeden kijk op de kapiteins Aert van Nes en Jan de Liefde,die hij een „braef jongman" en een „hupse kerl" noemde, endie beiden, als luitenant-admiraal en vice-admiraal, zichinderdaad als brave en hupsche vlootvoogden hebben ge-dragen. Waarlijk, al moge men in het algemeen geen grootbewonderaar van Van Wassenaer zijn, uit de hierbedoeldezinsneden van zijn brief leert men hem toch van een goedenkant kennen.

Ten slotte nog iets over het verzoek van Cunaeus. Dat eenhooggeplaatst ambtenaar der V.O.C., na zijn terugkomst inhet vaderland, ook al had hij nimmer op een oorlogsschipgediend, tot admiraal bij onze zeemacht werd aangesteld, isniet zoo vreemd als het wel lijkt. In 1625 en '26 had de oud-gouverneur-generaal Laurens Reael een eskader en daarnaeen vloot gecommandeerd, en in 1637 was hij, met een ande-

Page 290: Scans (44,78 MB)

254 CORTENAER

ren gewezen generaal der Compagnie, Jacques Spec*, op devoordracht geplaatst voor luitenant-admiraal van Holland enWestvriesland; in 1641 vertrouwde men den juist thuisge-varen gouverneur van Ambon, Aert Gijsels, het bevel toeover een scheepsmacht, die Portugal moest helpen in zijnstrijd tegen Spanje. Zoo is het niet te verwonderen, dat ineen tijd dat er nog geen sprake was van een op wetenschap-pelijke gronden berustende zeetactiek, eft vóór alles karakteren persoonlijk overwicht van den aanvoerder ter zee werdgeëischt, een voortvarend man als Cunaeus, die, door zijnreizen naar, in en van de Oost, vertrouwd was met de zee enmet het schip, alleszins in aanmerking kwam voor een hoo-gen rang bij de Marine 1) .

Cortenaer is, voor zoo ver ik heb kunnen nagaan, na zijnbenoeming tot vice-admiraal 2), ingevolge het verzoek vanVan Wassenaer, aan boord van de „Eendracht" gebleven, enheeft op dit schip verder deelgenomen aan de krijgsverrich-tingen onzer scheepsmacht; van zelfstandige opdrachtenblijkt niet, en een eigen eskader heeft hij niet gecomman-deerd. Belangrijk beter betaling -- waarschijnlijk is zijn trac-tement verhoogd van f100 op f200 's maands —, een vasteplaats in den zeekrijgsraad en grooter persoonlijk aanzien opde vloot, zullen' de voornaamste voordeelen van zijn bevorde-ring zijn geweest; van moeilijkheden, veroorzaakt door dendoor hem gepasseerden schout-bij-nacht Verhaeff, eveneensvan het college van de Maze, hoorera wij niet, daar dezevoortdurend „seer mesirabel" te kooi lag.

Toch zag de kim verre van schoon. In juni 1659 verscheeneen, tweede Nederlandsche vloot in de Deensche wateren,

1 ) Joan Cunaeus was in 1617 geboren, dus 41 jaar oud, toen hijuit Indië terugkeerde. In Nov. '53 had hij het bevel gevoerd overeen vloot van acht scheepjes, die door de Indische regeering wasuitgezonden op bericht dat drie schepen onder Engelsche vlag ge-zien waren in Straat Soenda. Dit bleek echter een loos gerucht, enspoedig keerde Cunaeus onverrichter zake terug.

s

8 Mei '59 is Cortenaer benoemd tot vice-admiraal; twee dagenlater liet Cunaeus zich inschrijven als student te Leiden. Vice-admiraal is hi., nimmer geworden, wèl regent van een gasthuis,wees- en kerkmeester, en lid van de Leidsche vroedschap. (A. Holz,Het journaal van Cunaeus naar Perzië; Werken Hist, Gen. 3deer

ie; No. 26, 1908; p. XXXIII.)

Den 29sten Mei heeft van Wassenaer al zijn kapiteins aan boordvan de Eendracht geseind, hun het besluit van de Staten van Hollandvoorgelezen, .en aan Cortenaer den eed van „getrouwicheyt endesuivering" als vice-admiraal, afgenomen. (Van Wassenaer aan Statenvan Holland, 30 Mei 1659; archief Holland, 2708.)

Page 291: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 255

onder bevel van den Amsterdamschen vice-admiraal DeRuyter, aan wien jan Evertsen en Meppel — die ook dienrang bekleedden, resp. voor Zeeland en het Noorderkwartier— waren toegevoegd. Reeds had het veel moeite gekostEvertsen, die in leeftijd zeven jaar, en in diensttijd als vlag-of f icier vijftien -jaar ouder was dan De Ruyter, te dwingenonder dezen te dienen; en alleen door de toezegging aan deStaten van Zeeland, dat het hoofd van hun zeemacht in denkrijgsraad van de vereenigde vloot, zoo lang Van Wassenaernog het opperbevel voerde, de tweede stem en De Ruytereerst de derde stem zou mogen uitbrengen, en Evertsenbovendien weldia mèt Van Wassenaer zou thuisvaren, warende Zeeuwsche gemoederen tot rust gebracht.

Met Cortenaer was het echter een nog moeilijker geval.Deze zou voorloopig niet repatrieeren, en hoewel de Staten-Generaal reeds in Maart hadden besloten, dat De Ruyter hetbevel in de Oostzee van Van Wassenaer zou overnemen, enieder inzag dat alleen hij in staat zou zijn onze kostbare engroote vloot haar taak naar behooren fe doen vervullen, kontoch ook onmogelijk worden getornd aan het aloude voor-recht der Rotterdammers, dat hun admiraliteit „'t oudsteende voorsittende oft eerst in rang sijnde- collegie" was, endat de vice-admiraal van de Maas, „schoon genomen hij oockjonger in den eed was", den voorrang behoorde te hebbenboven alle overige vice-admiraals.

Gelukkig is men er in geslaagd ook voor dit probleem eenoplossing te vinden. Tot het vertrek van Van Wassenaer —den asten November verliet deze voor goed de Deenschewateren, met een koninklijke vereering van f30.000 en eenjaargeld voor zijn zoon van f3000 — bleef Cortenaer op hetadmiraalsschip der vloot, en behoefde zich dus nimmer testoren aan de seinen die op andere vlaggeschepen zouden-opgaan, en bovendien werd van een stem in den krijgsraadniet gerept; en nadat De Ruyter het opperbevel had over-genomen, bleef Cortenaer aan den wal te Kopenhagen! Wel-iswaar heeft hij zoodoende part noch deel gehad aan DeRuyters beroemden tocht naar Funen, de landing bij Kjerte-minde en de verovering van Nyborg, doch het privilege derRotterdammers was ten minste niet geschonden, en de vice-admiraal van de Maas had geen bevelen behoeven op te vol-gen van dien van den Amstel.

Hoewel noch Van Wassenaer noch De Ruyter ooit daar-van melding maakten — de eerste schreef op 1 November in

Page 292: Scans (44,78 MB)

256 CORTENAER

zijn Journaal: „Om dees tijt nam den vice-admirael EghbertMeeussen sijn afscheyt van ons en voer naer Coppenhaege"— is het mogelijk, dat ook ongesteldheid Cortenaer tot dezewerkeloosheid heeft gedwongen : den 26sten November n.l.verzocht zijn admiraliteit den Staten-Generaal hem met deeerste thuisvarende schepen te laten terugkomen, „te meeromdat hy, tomende daer in de Zond t'overwinteren, tenhoochsten beducht is, dat sijne indispositie daerin hy sichbevind, meer en meer toenemen moge, ende hy alsoo onmach-tich werde, om aldaer te doen den gerequireerden dienst".Hoe het zij, tot den 3den Maart 1660 noemt De Ruyter hemniet; dien dag voeren beide vice-admiraals uit Kopenhagennaar boord, en zeilde Cortenaer, met twaalf oorlogsschepenen twintig koopvaarders, naar het Vlie en de Maas, waar hijzijn vloot den 16den behouden binnenbracht.

Over zijn persoonlijke verhouding tot De Ruyter gedu-rend o de verstreken maanden kan ik niets vertellen; wellezen wij in De Ruyters journaal dat, toen Cortenaer doorde Sont naar huis liep, „over wedersijde nyet een schoodt enwert geschoten", en wij zouden geneigd zijn daaruit af teleiden dat het afscheid zeer koel is geweest, indien niet kapi-tein Isaac Sweers, die zich onder Cbrtenaers vlag bevond,uitdrukkelijk vermeldde, dat men „int scheyden den Vice-admiraal De Ruyter salueerde", maar dat men door de Sontvoer „sonder dat uyt de casteele door den Zweedt ofte onseen schoot gedaen wierdt" 1) .

.Van een glorierijke ontvangst bij zijn admiraliteit of in deStaten van Holland hoorera wij niet, daar de resolutieboekenvan het Rotterdamsche college bij den brand van het minis-terie van Marine van 1844 verloren zijn gegaan, en die derStaten over Cortenaer zwijgen; dank zij Dr. Wiersums na-sporingen weten wij alleen, dat hij, bij zijn terugkomst uit hetNoorden zich in goeden doen bevond, een huis kocht aan deNieuwehaven voor meer dan elfduizend gulden, en daar eengrooten staat heeft gevoerd. Hoe hij tot dezen welstand isgekomen kan ik niet verklaren; misschien heeft een geschenkvan den Deenschen koning, van de admiraliteit, of van deRotterdamsche vroedschap — die hem, zooals vroeger bleek,zeer welgezind was — den grondslag gelegd van zijn fortuin.

Vermoedelijk heeft Cortenaer gedurende de rest van hetjaar 1660 ongestoord van zijn gezin — hij had één zoon, die

1 ) Archieven admiraliteitscolleges, XXVI, No. 4.

Page 293: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 257

toen 21 Jaar oud was —, zijn huis en zijn hooge positie kun-nen genieten; krijgsverrichtingen ter zee vonden niet plaats,en aller aandacht werd in beslag genomen door den glorien-zen tocht door ons land, van Breda naar Scheveningen, vanden weder op zijn troon teruggeroepen koning Karel II. Eengroot gedeelte der reis, n.l. van de Moerdijk langs Dordrechten Rotterdam naar Delft, geschiedde te water; de Rotter-damsche admiraliteit had hiervoor eenige van haar Jachtenter beschikking gesteld, en het kan wel haast niet anders, ofden oudsten vlagofficier van de Maze moet hierbij een rolzijn toebedeeld, en hem althans de gelegenheid zijn gegeven,den koning te complimenteeren. Tot onze verbazing komtzijn naam echter niet één maal voor in de zéér uitvoerige be-schrijvingen van de vele audiënties en feestmaaltijden waar-mede het bezoek gepaard is gegaan; en ook bij de ontvang-sten op de Engelsche vloot, die voor Scheveningen zeilklaarlag om den koning naar Engeland over te voeren, treffen wijalleen Van Wassenaer als vertegenwoordiger onzer zeemachtaan 1) .

Kwam Cortenaers naam tot nog toe slechts sporadisch inde resoluties van onze hooge regeeringscolleges voor, in 1661veranderde dit ten eenen male. Reeds lang klaagden onzereeders steen en been over de schade hun toegebracht in deMiddellandsche Zee en op de westkust van Europa door deBarbarijsche zeeroovers, en de kapers van allerlei nationali-teit, die, veelal met Portugeesche commissiebrieven, onzescheepvaart belaagden. Krachtige maatregelen hiertegenwaren onvermijdelijk; en waar vooral de Amsterdammersgeen vertrouwen stelden in Van Wassenaer, en De Ruyter inSeptember 1660, met roem beladen en door den Deenschenkoning in den adelstand verheven, was teruggekeerd uit deSont, kwamen hij en Cortenaer allereerst in aanmerking voorhet bevel over de twee eskaders, die onzen koopvaarders eenveilige vaart moesten verzekeren.

De Ruyter, door zijn kruistochten van 1654, '55 en '56 in de

1 ) De beste, met fraaie platen verluchte beschrijving vindt menin het „Verhael in forme van Journael van de Reys ende 't ver-toeven van . .. Carel II ... , welcke hy in Holland gedaen heeft sedertden 25 Mey tot den 2 Junij 1660. In 's-Gravenhage, bij Adrian Vlack";een exemplaar hiervan bevindt zich in de Nationale Bibliotheekonder No. 317, B 25. Verder zocht ik tevergeefs naar Cortenaer in depamfletten Knuttel Nos. 8209-8223, en in de Hollandtsche Mercuriusvoor 1660. Ook Pepys, die de feesten op de vloot medemaakte enbeschreef, noemt alleen Van Wassenaer.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 17,

Page 294: Scans (44,78 MB)

258 CORTENAER

Middellandsche Zee volkomen bekend met de toestandenaldaar en met onze eigenaardige verhoudingen met Algiersen Tunis, kreeg een twaalftal oorlogsschepen, dat later totzeventien zou aangroeien, ter beschikking, om te opereerenbinnen de Straat; aan Cortenaer, met twintig fregatten, werdde beveiliging langs de Atlantische kusten toevertrouwd.,Beiden voerden zoodoende een zelfstandig commando; demiddelen waarover zij beschikten, en de aard van hun op-dracht, liepen echter sterk uiteen. Onder De Ruyter dienden,op volwaardige schepen, behalve de vice-admiraal Meppel,de schout-bij-nacht Cornelis Evertsen en de commandeurDe Wildt, ook de beste kapiteins van onze zeemacht: Vander Iaen, Van Campen, Van Meeuwen, Aert van Nes, DeLiefde, nog een Cornelis Evertsen, Banckert en Doedes Star,allen mannen, die later zich in de hoogste rangen zoudenonderscheiden; belangrijke onderhandelingen, die veel tactzouden vereischen, met de regeeringen der roofstaten, warente verwachten, het terrein van zijn actie was, wat weersom-standigheden en goede ververschingshavens aanging, verrete verkiezen boven dat buiten de Straat; en, wat de opdrachtniet minder aanlokkelijk maakte, de kans op ruime buitgel-den leek groot.

De twintig fregatten van Cortenaer daarentegen warenslechts kleine, lichtbewapende en zwakbemande scheepjes— er waren er bij van veertien stukken en zestig koppen —,die in groepen van twee of vier een nauwkeurig bepaalddistrict hadden te bewaken 1). Aan Cortenaer zelf, die zijnvlag liet waaien van de „Prins Maurits", een schip van 44stukken en 170 man, was, met vijf fregatten, een terreinaangewezen, dat zich uitstrekte van Lizard, langs Ouessant,over de geheele Bocht van Frankrijk, tot Kaap Ortegal opde noordwestpunt van Spanje; met de andere groepen hadhij niet veel anders dan eenige administratieve bemoeienis,behalve dan, dat hij in geval van nood ook deze te hulp mocht

1 ) De „Instructie voor het Opperhooft, commandeurs ende kapi-teynen vande 20 fregatten gedestineert om te cruijsen in de Bocht,het Canael ende de Noordzee, tot protectie vande commercierendeschepen, mitsgaders tot suppressie van alle Portugesche commissie

-vaerders ende andere rovers in deselve districten grasserende" be-vindt zich in het Instructieboek 1660-'69 (S.G. No. 3289), fol. 88-89.Vier fregatten moesten kruisen tusschen Lizard en Wight, twee vanWight door de Hoofden tot de Wielingen, twee van de Wielingenlangs de Maas tot Flamborough-head, vier van Texel en het Vlietot de Doggersbank, twee van de Doggersbank, over het Rif vanSchagen en langs de kust van Noorwegen.

Page 295: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 259

roepen. De opvarenden van Engelsche en Fransche schepen,die onder Portugeesche kaperbrieven onze koopvaarderslastig vielen, moesten als piraten worden behandeld; Turkschen roovers, die in zijn handen vielen, moesten de voetenworden gespoeld. Daar steeds twee van zijn zes schepen ombeurten mochten ververschen, victualieeren en schoonmaken,had de vice-admiraal van het oudste admiraliteits-collegedus slechts vier kleine schepen onder zijn rechtstreeksch be-vel, een commando derhalve, dat niet te vergelijken was metde krachtige scheepsmacht, waarover zijn ambtgenoot vanAmsterdam naar welgevallen kon beschikken.

Hoe ernstig Cortenaer zijn moeilijke taak, met kleine mid-delen, van dag tot dag, van den 29sten Mei tot den 3denDecember 1661, heeft opgevat en uitgevoerd, blijkt uit hetjournaal van zijn tocht en uit de vele brieven, waarin hij zijnverrichtingen aan de Staten-Generaal rapporteerde 1). Wel-iswaar is het hem nimmer gelukt een kaper op heeterdaadte betrappen en in handen te krijgen, doch dit is hèm niet tewijten. Voortdurend was hij in de weer; rusteloos joeg hijop elk zeil dat zich aan de kim vertoonde; overal en vaneen ieder poogde hij inlichtingen in te winnen naar de baaienen havens waar de roovers zich konden ophouden; steeds volhoop eindelijk een kaper langszij te leggen, reageerde hij opieder gerucht en bericht. En al is al zijn moeite nooit dooréen goede vangst en buitgeld beloond, voor onze scheepvaartis zijn gróote activiteit, ook als convooier, van het meeste nutgeweest. Aan zijn voortdurend speuren en jagen is het onge-twijfeld te danken, dat de door onze koopvaarders zoo zeergevreesde zeeroover Kilpeper — zoo althans noemde Corte-naer hem; vermoedelijk heette hij Culpepper — den oceaanverliet en het terrein van zijn werkzaamheden verplaatstenaar binnen de Straat; en al moge de lectuur van zijn jour-naal en zijn brieven ons wel eens eentonig en langdradig-vallen, toch leert men hem hier kennen als een trouw enonvermoeid dienaar van den Staat, die geen stormen vreesdeen. zich geen moeite bespaarde, waar het gold de zee veiligen navigabel te maken. Zijn aanteekeningen op den 12den

1 ) Het journaal, het eenige dat van Cortenaer overbleef, ligt inhet Rijksarchief (St. Gen., admiraliteitszaken, No. 56); het is eenvoor de Staten Generaal bestemde copie, door Cortenaers secretarisgeschreven, en fraai in perkament gebonden. Cortenaer zelf heefthet onderteekend en met eigen hand daarbij geschreven : „'t was,Godt loff, behouden Reys". De brieven liggen in de liassen deradmiraliteiten van 1661, (II en III, St. Gen. Nos. 5570 en 5571).

Page 296: Scans (44,78 MB)

260 CORTENAER

Augustus mogen een indruk geven van zijn bedrijf, en vanden stijl van zijn journaal:

„Met - sonsopganck wint en coeurs als vooren. Heijsant omtrent20 mijlen ONO van ons sijnde, sagen 4 schepen aen lij int OZO,die met hooft om de ONO lagen, na wij sien conden. Maecktenjacht, (sij) leydent doen om de WZW, lieten altemael princen-vlaggen waeyen, wij desgelijcx.

Omtrent een mijl van haer sijnde, haeldense de fock en voor-marsseyl tegen de mast, en bleven soo leggen wachten. Wy doch-ten dat het straetvaerders waeren, gijden ons blinden en bram-seyls voor, en lieten het recht op haer an seylen. Doch omtrentop 2 cannonschooten na bij haer sijnde, namen alle vier gelijcker-hant haer vlaggen in en steldent op een loopen.

Wij setten al de seylen bij, deden ons devoir om haer op zij tecomen, deden 2 cannonschooten, datse ons souden wachten. Sa-gent voor Turcken aen; waeren 4 cloecke schepen, van achterenvergult, de minste wel 30 stucken voerende, na wij sien conden.

jaechden ZW ten Z en ZZW tot savonts, maer ons veel tegauw sijnde met de zeylen, speelden met ons, en maeckten nietmeer seyl als haer goet docht, somtijts haer syl opgijende endevoormarsseyl laetende loopen, en dan wederom wat laten vallen.Waeren ons doen meer als 2 mijlen uytgeloopen, soodat wij haertot ons leedweesen door den doncker verlooren.

Spraken capiteyn Corstiaen Eldertsz, int Ode glas van de Eer-ste wacht; vonden geraden het om de N te wenden, alsoo wijvertrouden datse haer coeurs nade Bocht souden setten, want sijden heelen dach haer best gedaen haddén om de loeuf van onste crijgen. De wint aen NW, zeylden NNO en NO aen."

Tot den 26sten November is Cortenaer in zee gebleven;dien dag liet hij, wegens zwaar stormweer en leege victualie-ruimen, zijn anker vallen in het Goereesche gat, en ,vroegvandaar nadere orders aan Hun Hoogmogenden. Een weeklater liep zijn schip binnen in Hellevoetsluis, en den 17denDecember verscheen hij in de vergadering der Staten-Gene-raal voor het uitbrengen van zijn rapport. „De vice-admiraelCortenaer, binnegestaen sijnde, heeft H.H.M. overgelevertdesselfs journael, gehouden over sijn jongste expeditie : waer-op gedelibereert sijnde, is goetgevonden en verstaen, dat hetvoors. journael ter griffie van H.H.M. sal werden gesepo-neert", vermeldt het resolutieboek; en misschien zal Corte-naer, evenals de lezer en ik, eenigszins teleurgesteld zijndoor deze nuchtere ontvangst, waarbij met geen enkel woordvan eenige waardeering werd gerept.

Page 297: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 261

Op gezag van De jonge 1) schrijft Dr. Wiersum dat Cor-tenaer ook in 1662 op kapers heeft gekruist; in de liassen deradmiraliteiten, waarin zijn brieven liggen over zijn tochtenvan 1661 en '63, vond ik echter geen enkel rapport uit hetjaar '62 ; en daar den 26sten Februari van dat jaar de gecom-mitteerden der verschillende colleges H.H.M. hadden aan-geraden, wegens zóó nijpend geldgebrek dat men de vloot inde Middellandsche Zee ter nauwernood kon betalen, dezenzomer „geen cruysende schepen int Canael te senden, maeralleenlijck na vermogen de coopvaerdyschepen met convoyte besorgen" 2) meen ik te mogen aannemen, dat Cortenaeraan den wal is gebleven, tot hij in juni 1663 weder in zeeliep, om zijn werk van 1661 te hervatten.

De brieven, die hij gedurende dezen tweeden tocht schreef,ademen een eenigszins anderen geest, dan die van 1661. Washij vroeger wel eens erg nederig en onderdanig, en vol ver-ontschuldigingen voor de geringe behaalde resultaten, nulijkt het, alsof hij zijn hooge positie meer bewust is geworden,en een vrijmoediger toon durft aan te slaan, als hij bijv. den9den Augustus schrijft: „Ick liet capiteyn Van Nes alle dehoecken omtrent Caep de Finisterre besichtigen, om te sienof daer niet een braetvischjen voor hem, of een groote grijp-haey schuylde, daer ick dan oock bij soude gecomen hebben,maer vernam niet(s)". Veel bijzonders beleefde hij echter ookop dezen tocht niet, en al gelukte het hem een enkele maaleen kapertje te nemen -- zoo op den 26sten Augustus eenOstender snauw van zes stukken en vijfenveertig man —,en al reed hij menigen storm af, toch vormen zijn brieven 3)geen boeiende lectuur, en leggen zij alleen getuigenis af vanden ijver en de toewijding, waarmede hij zijn taak vervulde.

Intusschen was De Ruyter in April 1663, na met de roof-staten vredesverdragen te hebben gesloten, uit de Middel-landsche Zee in het vaderland teruggekeerd, en vervangendoor een eskader onder den jongen Tromp, den schout-bij-nacht van Amsterdam. Toen reeds spoedig bleek dat de Bar-barijnen niet van zins waren zich aan de overeenkomstente houden, besloten de Staten-Generaal den 2lsten AugustusCortenaer met eenige schepen te versterken, en hem, met

1) Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, 2de druk, Haar-lem, 1858, I, pp. 595 en 774.

2) Verbalen van de Haagsche Besognes. Archieven der admirali-teitscolleges, I, No. 5.

a ) In liassen admiraliteiten, 1663, II en III; St. Gen. Nos. 5576 en5577.

Page 298: Scans (44,78 MB)

262 CORTENAER

Tromp onder zijn bevelen, naar de noordkust van Afrika tezenden, om, mochten Algiers en Tunis niet willen toegeven,hen „bij alle wegen ende middelen alle bedenckelijcke af-breuk te doen, ende door 't gewelt van wapenen" tot rede tébrengen.

Deze orders hebben Cortenaer niet bereikt: het schip, dathem de wenschen der regeering moest overbrengen, is hemmisgeloopen, en terwijl Tromp in Cadiz tevergeefs op hemlag te wachten, schreef hij den 29sten October dat zich geenkapers meer op de kust van Portugal vertoonden, en dat hij,daar ook zijn victualie ten einde liep, besloten was thuis tevaren. Tegen Kerstmis bracht hij zijn schepen behouden bin-nen I{ellevoetsluis; reparatie en revictualieeren zoudenminstens veertien dagen in beslag nemen, en waar bovendientoen reeds was uitgemaakt, dat De Ruyter in het volgendvoorjaar weder naar de Straat zou zeilen, kreeg Cortenaerlast zijn schepen op te leggen en zijn volk af te danken. Deeenige kans, die hij ooit heeft gehad, aan het hoofd van eenbehoorlijk eskader van goed bewapende en bemande oor-logsschepen, met doortastende vlagofficieren onder zijn be-vel, naar eigen oordeel, ver van het vaderland, een belang-rijke opdracht uit te voeren, is hem daardoor ontgaan.

De kruistochten van 1661 en '63 zijn de eenige geweest,waarin hij als zelfstandig vlootvoogd is opgetreden; en waarbovendien alleen van déze periode een Journaal èn brievenzijn bewaard, moest ik in mijn schets van Cortenaers bedrijfals admiraal hierover wel eenigszins uitvoerig zijn. Willenwij hem prijzen, dan moeten wij dat doen, voor wat hij indeze maanden heeft. verricht. Grootsch was de taak die hijhad te vervullen, niet, en de middelen waarover hij had tebeschikken, waren slechts gering; en ik betwijfel, of hij hetgetroffen heeft met de kapiteins, die met hem moesten samen-werken: geen van hen heeft later veel van zich doen spreken,en school heeft hij zeker niet gemaakt. Of hij waardeeringvan zijn admiraliteitsheeren heeft geoogst, weten wij niet; enevenmin, in hoeverre hij zelf zijn groote vrijheid van han-delen op prijs heeft gesteld. Grooten roem heeft hij op dezetochten niet behaald, doch zelf moet hij de voldoening heb-ben gekend, onvermoeid, en naar zijn beste kunnen, er naarte hebben gestreefd, het door zijn regeering gestelde doel tebereiken. Dat Dr. Wiersum in zijn biografie van Cortenaerover deze belangrijke episode uit diens leven niet andersvertelt, dan dat zijn held bij de uitrusting zijner schepen

Page 299: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 263

weigerde een partij bedorven stokvisch aan boord te nemen,rechtvaardigt m.i. reeds de aanvulling die ik gaf.

In 1664, toen de verhouding met Engeland meer en meerbegon te spannen, en de regeering besloot uit voorzorg eenvloot van dertig groote schepen in zee te brengen, is Corte-naer daarbij ingedeeld als Derde Persoon, na Van Wassenaeren Jan Evertsen, doch met dien verstande dat, mocht denopperbevelhebber „yets menschelijcks" overkomen, hij, alsHollander, het hoogste commando zou overnemen, en Evert-sen, als Zeeuw, op de tweede plaats zou blijven. Daar Cor-tenaer drie weken vóór de anderen op het rendez-vous voorScheveningen verscheen, heeft hij van den 27sten Juli totden 18den Augustus aldaar het bevel gevoerd, en de Staten-Generaal geregeld op de hoogte gehouden van de sterkte ende verrichtingen der vloot 1). Niet alleen toont hij zich in dezerapporten een voorzichtig zeeman — den 11 den Augustusschreef hij : „Het is alle daagh zulcken weer, dat ik met sul-cken schoonen vloot scheepen 't lant niet te naar derf comen,om alle perijckelen te ontgaan, dat soude connen geschiedendoor 't verliesen en af breecken van anckers en cabels, daerwij de preuven van hebben" — maar ook droeg hij zorg steedsgoed ingelicht te blijven omtrent de bewegingen der Engel-sche vloot, door voortdurend galjoten en adviesjachten naarde Duins en de oorlogshavens op de zuidkust te zenden, ende ontvangen berichten nauwgezet tegen elkaar af te wegen,alvorens hij deze doorstuurde naar Den Haag 2).

In zijn laatsten brief uit dezen tijd, van den 16den Augus-tus, meldde Cortenaer de aankomst van den commandeurCornelis Evertsen, die hem mededeelde, dat zijn broeder, device-admiraal Jan Evertsen, voornemens was eerst na zevenof acht dagen op de kust te verschijnen 3). Blijkbaar gevoelde

1) Zijn brieven liggen in de liassen der admiraliteiten, 1664, II(St. Gen. 5579).

2) Twee keer noemt Cortenaer in deze brieven zijn zoon, den23-jarigen Bartholomeus Cortenaer, als overbrenger van missivenvan en aan de Staten Generaal; vermoedelijk is dus het bericht vanDe Wicquefort aan De Lionne van den 18den Juni 1655, waar hijschrijft over „le fils de Cortenáer, qui est un garçon de 22 ans, etcommandoit après la mort de son père" (Colenbrander, Zeeoorlogen,I, p. 203), voor wat diens tegenwoordigheid in den slag bij Lowestoftaangaat, niet zoo „kennelijk onjuist" als Dr. Wiersum het in zijnartikel in de N.R.C. van 2 Januari 1932 noemt.

s ) In dezen zelfden brief schrijft Cortenaer aan H.H.M.: „Wan-neer Lijnpicke zal volgen, conde hij, commandeur, niet wel zeggen",hierbij doelende op den Zeeuwschen kapitein Geleyn Piqué, „een

Page 300: Scans (44,78 MB)

264 CORTENAER

deze geen lust, al was het maar voor een paar dagen, onderde bevelen van Cortenaer te staan; de nieuwsagent De Wic-quefort schreef althans den 23sten aan den koning van Dene-marken, dat „le vice-admiral de Zeelande . n'a pas vouluvenir, parce qu'il ne vouloit recevoir les ordres d'EgbertMeeuwsen Cortenaer" 1).

Den 18den kwam Van Wassenaer bij de vloot, „vont allesin goeden staat en de schepen met geen contagieuse siecktebesmet", ontving Cortenaer bij zich aan boord van de „Een-dracht", en nam het bevel van zijn voormaligen vlaggekapi-tein over. Vooreerst is onze scheepsmacht nog voor de Maasgebleven, daarna eenigen tijd op de vlakte van Schooneveld,en verder tot het einde van het jaar voor Hellevoetsluis enGoeree, zonder dat, dikwijls tot ergernis -van Hun Hoogmo-genden, iets bijzonders werd verricht. „Fort malade, travaillédes goutes, de la gravelle et de la fièvre, accompagnée degrande foiblesse, et de vomissements et de defaillances con-tinuelles" 2) was Van Wassenaer er niet toe te bewegen derustige reede voor Goeree te verlaten; en al trachtten driegedeputeerden van de Staten-Generaal, vergezeld van eendokter, den admiraal er toe te brengen zijn ambt, desnoodsslechts tijdelijk, neer te leggen, dit is hun niet gelukt, en devloot bleef binnen „den droogera" van Goeree. Waar wij ineen brief van den Engelschen gezant in Den Haag, Sir GeorgeDowning, van den 21 sten November, lezen, dat hij vernomenheeft „that John Everson would hardly submitt to be com-manded by Cortenaer, and on the other hand these of Hol-land will hardly consent thatt the chief command should begiven to ara of another Province" s "g y }, is het mogelijk dat VanWassenaer, de grootste moeilijkheden na zijn aftreden voor-ziende, vooral dáárom geweigerd heeft aan de wenschen vanH.H.M. gevolg te geven.

Ten einde nu verdere geschillen over het opperbevel tevoorkomen, hebben de Staten van Zeeland toen den knoop

persoon van jaren, die al sïjn leven ter zee heeft gevaren en gecom-mandeert; dewelcke oock in allerhande avontureuse oorlogsdadenaltijd extraordinaire courage en beleyt heeft getoont, en daardoorgroote reputatie en ervarenheyt becomen heeft, specialicken perti-nente kennisse en bedrevenheyt lancx de custen van Afrika enGuinea" (Admiraliteit van Zeeland aan St. Gen. 27 Sept. 1664; St.Gen. No. 5580) .

1) Colenbrander, Zeeoorlogen, I, pag. 133.2) De Wicquefort aan Frederik III, 22 Nov. 1664; Colenbrander,

Zeeoorlogen, I, p. 143.3) Colenbrander, t.a.p. p. 142.

Page 301: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 265

doorgehakt, en op den 16den December 1664 Jan Evertsenbenoemd tot luitenant-admiraal. Dat een officier van dienrang ooit de bevelen van een vice-admiraal van Holland zoubehoeven te gehoorzamen, was uiteraard niet denkbaar, enin Zeeland was men dan ook overtuigd, hiermede eindelijkeen goede oplossing te hebben gevonden. Toch is dit niet zoogeweest; reeds den 29sten Januari 1665 volgden de Statenvan Holland voor hun drie admiraliteiten het voorbeeld vanZeeland, en bevorderden, „om goede ende seer pressanteredenen, den dienst van den Staet int gemeen, ende van deseProvincie int particulier, ten alderhoochsten betreffende",dien dag ook Cortenaer, De Ruyter en Meppel tot luitenant-admiraal, zoodoende voorkomende, dat ooit een Zeeuw hetopperbevel zou voeren. En al roemden de Staten in Corte-naers akte van aanstelling (Dr. Wiersum liet haar reprodu-ceeren) diens „getrouwicheyt, naersticheyt ende kloeckmoe-dicheyt int stuck van den oorloge te water", vooral de naijvertusschen onze zee-provinciën heeft aanleiding gegeven, dathij den hoogsten rang bij onze zeemacht heeft bereikt.

Over de oorlogsverklaring van Engeland en de uitrustingvan onze vloot in het voorjaar van 1665, mag ik kort zijn: ikbeschreef reeds vroeger een en ander uitvoerig 1), en kandaar weinig nieuws aan toevoegen. Wat Cortenaer aangaat,evenals in den zomer van het vorige jaar verscheen hij ookthans weder vóór Van Wassenaer en Jan Evertsen op het„generael rendevous" op de reede van Texel; reeds den 19denApril liet hij zijn anker voor Den Helder vallen, en eerst eenmaand later, toen Van Wassenaer het opperbevel weder hadaanvaard, meldde de luitenant-admiraal van Zeeland zichbij de vlag Zooals trouwens te verwachten was, had de ver-hooging in rang van beide heeren in hun onderlinge ver-houding geen wijziging gebracht.

De brief waarin Cortenaer den 19den April aan de Staten-Generaal zijn behouden aankomst mededeelde 2), is de laat-ste dien ik van hem vond; een enkelen zin wil ik er uitovernemen. Den 14den was hij met het Rotterdamsche eska-der in zee geloopen, en, er rekening mee houdende dat deEngelschen misschien reeds op de kust waren en hem onder-weg naar Texel zouden aantasten, liet hij eenige adviesjach-

1) Zie mijn „De laatste tocht van Van Wassenaer van Obdam"in het Marineblad van 1921, en hierachter, pp. 279 e.v.

2) Liassen der admiraliteiten 1665, I; St. Gen. No. 5581.

Page 302: Scans (44,78 MB)

266 CORTENAER

ten „afloopen, om die zee te ontdekken". Hoe zeer hij bereidwas in dat geval, ondanks de zwakke bemanning waaroverhij beschikte, van zich af te bijten, drukte hij met de volgendewoorden Uit: „Rebbe van geen Engelsche gehoort noch ver-noomen, t'zeedert dat wij uyt 't Goereesche gadt gezeylt zijn;Nebbe altijt een tref f elijcke taef f el van goede harde spijsevoor haer gedeckt gehadt; ons en zoude niets ontbroockenhebben als braave, cloecke, bevare mannen, om zulcke gas-ten wel te tracteeren, dat haer die harde spijs te beeter machopbreecken". Verder verzocht hij zijn bemanning met zestigmatrozen te versterken, en beloofde hij, als oudste vlagoffi-cier ter reede, H.H.M. op de hoogte te houden van den gangvan zaken op de vloot 1). Dit laatste is niet noodig geweest,daar de in Den Helder aanwezige gedeputeerden van deStaten hem mededeelden, hiervoor wel te zullen zorg dragen.

De vloot, zooals die den 23sten en 24sten Mei eindelijk inzee liep -- Cortenaer was weder de eerste die buiten de ban-ken was, en Johan de Witt, die toen nog over het algemeengeen hoogen dunk van onze zeeofficieren had, prees hemhiervoor 2) —, was verdeeld in zeven eskaders, ieder vanongeveer vijftien schepen. Cortenaer commandeerde hierbijden voortocht; zijn vlag woei van de „Groot-Hollandia" 3),van 78 stukken en 350 koppen; de twee andere smaldeelenvan zijn eskader stonden onder Dirck Schey en Marrevelt.Noch deze, noch zijn kapiteins, hebben later naam gemaakt;zooals ik reeds vroeger opmerkte, heeft hij het met zijn onder-bevelhebbers niet altijd goedgetroffen. Wie zijn vlaggekapi-tein was, heb ik niet kunnen nagaan.

Over de nu volgende dagen, en den ongelukkigen slag bijLowestoft van den 13den Juni, zal ik niet uitweiden; in mijn

1) Dr. Wiersum wijst op de „korte, kernachtige" wijze, waaropCortenaer als kapitein zijn officieele brieven onderteekende. Dezegoede gewoonte heeft hij helaas als admiraal niet volgehouden; zijnlaatsten brief althans eindigde hij als volgt: „Ick zal niet manquee-ren U.H.M. ordre te verwachten, daerin niet zal manqueeren mijluyterste devoir aen te wenden, om U.H.M. bevelen te executeeren,en te betoonen dat ick ben en blijven zal zoo lange ick leve, U.H.M.getrouwe en onderdanige dienaer. Sal ondertussen Godt bidden,uyt groet mijns herten, dat Hem gelieve U.H.M. wijse regeeringe vanden Hoogen Hemel te zegenen, tot welstant van ons lieve Vader-lant; Amen." Hierna volgt dan eindelijk de gebruikelijke ondertee-kening met „onderdanige en getrouwe dienaer" enz.

2) Johan de Witt aan Vivien, 27 Mei 1665 (Brieven van Johande Witt, ed. Japikse, III, p. 58).

i doorDr. Wiersum liet een zeer fraaie teekening van dit schip, doWillem van de Velde, reproduceeren.

Page 303: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 267

hierboven genoemd opstel behandelde ik de gebeurtenissenvan deze weken uitvoerig, en bovendien, van Cortenaersaandeel kan ik niets zeggen. Geen enkel verslag van eenkrijgsraad, waarin wij zijn stem zouden kunnen hoores, engeen enkele persoonlijke uiting van hem, zijn bekend; en zookan ik alleen vermoeden, dat, als zooveel anderen, ook hij,wiep immers het jagen op den vijand in het bloed zat, en diesteeds „een tref f elijcke taef f el van goede, harde spijse" klaarhad staan, zijn vingers heeft voelen jeuken en zijn hoofdheeft geschud, toen ons „Opperhoof t" den 11 den en 12denJuni, met de Engelsche vloot in zicht en aan lij, niet kon be-sluiten tot den aanval over te gaan, maar liever wachtte totde wind was gedraaid, en wij de loef hadden verloren.

Vroeg in den ochtend van den 13den Juni, in het eerstetreffen met den vijand, waarbij de „Groot-Hollandia" vooropvoer, is Egbert Meussen Cortenaer, luitenant-admiraal vanHolland en West-vriesland en aanvoerder van de voorhoedevan een vloot van meer dan honderd groote schepen, gesneu-veld. De schande van de nederlaag bij Lowestoft heeft hijniet gekend, en evenmin heeft hij den zwaren slag gehoord,waarmede de .,Eendracht", met „Sijne Excellentie, d'admi-rael" aan boord, — zoo schreef hij steeds over Van Wassenaer— drie uren na den middag, in de lucht is gesprongen. Maarook heeft hij niet beleefd — en dit hadden wij hem zoogaarne anders gegund — hoe, na den dood van Van Wasse-naer en de terugkomst van De Ruyter uit de Bocht van Gui-nee en de West, de leiding van de navale macht van denStaat gelegd werd in handen van een man, die de zee, denwind en het schip kende als geen ander, die het vertrouwengenoot van hoog tot laag, en tegen wien noch het „oudsteende voorsittende collegie", noch de admiraliteit van Zee-land, bezwaren opperde, hem als meerdere van hun luite-nant-admiraals te erkennen.

Bij zijn leven heeft men Cortenaer niet uitermate geëerd.Zeker, hem is de hoogste rang bij onze zeemacht toegekend,en Van der Helst heeft — in wiens opdracht kan ik nietzeggen — een zeer fraai portret van hem geschilderd; degouden ketting, met draagpenning, waarmede zoo vele jon-geren hun daden zagen beloond, siert op dat schilderij echterzijn borst niet; evenmin het ordeteeken van den Olifant, hemvolgens Dr. Wiersum door den koning van Denemarken ge-schonken.

Page 304: Scans (44,78 MB)

268 CORTENAER

Ni zijn dood evenwel kon men hem geen lof genoeg toe-zwaaien. Plechtig werd hij ter aarde besteld; een marmerenpraalgraf richtte men voor hem op; bij onze dichters heettehij toen „de helt der Maas",' „de schrik van 's vyants vloten",„d' ontsluiter van de Sont", „des vryheydts oorlochsknecht",en „waterleeuw". Oorlogsschepen, straten en kaden, dragenthans nog zijn naam; zijn portret werd een plaats in de eere-zalen van het Rijksmuseum waardig gekeurd; Dr. Wiersumstelt hem op y één lijn met Erasmus, Oldenbarnevelt en Hugode Groot.

En wat moeten mij thans, nu hij bijna twee en drie kwarteeuw in de St. Laurenskerk te Rotterdam heeft mogen rus-ten, van Cortenaer denken ? Ik geloof dit: Egbert MeussenCortenaer was een uitstekend zeeman, die altijd zijn schipbehouden wist binnen te brengen; bovendien een zeer be-kwaam vlaggekapitein, die de kunst verstond met de aller-hoogsten op de vloot, zij het een Tromp of een Van Wasse-naer, om te gaan. Als vice-admiraal" voerde hij iedere op-dracht, ook al was die eigenlijk niet in overeenstemming metzijn waardigheid, met de grootste plichtsbetrachting en sol-daat- en zeemanschap uit; altijd was hij bereid zijn levenvoor zijn land te geven, vrees voor de elementen of voor denvijand kende hij niet; als luitenant-admiraal was hij steedsde eerste op de plaats, waar zijn regeering hem riep. Vanklachten. of processen, van persoonlijke geschillen met an-dere vlagofficieren, van moeilijkheden zijn schip te beman-nen, hoorera wij niet; kwesties over den voorrang betreffennimmer hem persoonlijk, doch uitsluitend de admiraliteitwaarbij hij diende. Zijn beste tijd viel echter juist in de jarenvan vrede, van 1660 tot '65, toen bovendien de hem zeer wel-gezinde Van Wassenaer het vertrouwen der regeering hadverloren, en De Ruyter, na diens optreden in de Deenschewateren, meer en meer als de groote man op den voorgrondtrad, en hem overschaduwde. En toen, terwijl De Ruyter inde West vertoefde, op den 13den Juni 1665, Van Wassenaersneuoelde, en hij eindelijk, als diens opvolger in het bevel,gelegenheid zou hebben gekregen zijn leidersgaven ii eengrooten zeeslag te toonen, had juist eenige uren te voren eenEngelsche kogel een einde aan zijn leven gemaakt. Nu hijdeze gelegenheid niet heeft gehad, klinkt een titel als „schrikvan 's vyants vloten" — in de slagen die hij meemaakte, inden Eersten Engelschen oorlog en in de Sont, zal geen En-gelschman en geen Zweed zelfs zijn náám maar hebben ge-

Page 305: Scans (44,78 MB)

CORTENAER 269

kend __ wel zeer overdreven; hem te zien als een ster van deallereerste grootte, lijkt historisch niet juist. Een Piet Heyn,een Maerten Harpertsz. Tromp of een De Ruyter heeft hijzich nimmer getoond; doch ook zonder dat geeft zijn ganscheloopbaan hem recht op een eervolle plaats in die lange rij vanvlootvoogden, die van onze zeventiende eeuw een goudeneeuw hebben gemaakt. Ook Cortenaer zelf zou hiermedezeker tevreden zijn geweest.

De Gids, December 1940.

Page 306: Scans (44,78 MB)

14. DE LAATSTE TOCHT VAN

VAN WASSENAER VAN OBDAM

Voorjaar 1665

INLEIDING

In zijn biografie van Johan de Witt behandelt Dr. N. Ja-pikse uitvoerig het aandeel van den raadpensionaris in devoorbereiding van den laatsten tocht van Van Wassenaervan Obdam; de tocht zelf, die zoo noodlottig eindigde metonze nederlaag bij Lowestoft en den dood van den opper-bevelhebber, blijft, overeenkomstig den aard van dat werk,zoo goed als onbesproken. Ook in andere Nederlandsche his-torische werken, die de oorzaken en het begin van den Twee-den Engelschen oorlog behandelen, missen wij een uitvoe-rige, laat staan critische beschrijving van deze grootscheonderneming, en van haar merkwaardig resultaat.

„Merkwaardig" noem ik den uitslag van dezen tocht omverschillende redenen. Allereerst omdat, ondanks de sterktevan onze vloot, ondanks het enthousiasme van het volk envan de regeering die haar uitrustten, ondanks de aanwezig-heid van zoovele bekwame vlagofficieren onder het opper-bevel van Van Wassenaer, de tactische nederlaag zóó vol-komen was. Verder, omdat, tegen alle verwachting, strate-gisch de gevolgen van deze tactische nederlaag van zóóweinig beteekenis voor ons waren, dat enkele maanden naden slag een even krachtige vloot, thans onder De Ruyter,zich weder op zee bevond, en in het brein van De Witt zelfsplannen waren gerijpt, om met deze scheepsmacht de Theemsop te varen en den vijand in zijn hart aan te tasten. En tenslotte, omdat het sneuvelen van Van Wassenaer, wiens doodofficieel op vele wijzen diep werd betreurd, eerder eenverlossing is geweest, dan een verlies voor onze zeemachtvan die dagen, daar het een einde maakte aan een periode

Page 307: Scans (44,78 MB)

DE LAATSTE TOCHT VAN WASSENAER VAN OBDAM 271

van stelselloosheid en weifeling in onze krijgsvoering, vanwantrouwen en naijver onder onze groote mannen ter zee.

Voor de schitterende ontvangst van Karel II in 1660 inDen Haag, vóór zijn vertrek naar Engeland, hadden de Sta-ten van Holland en de Staten-Generaal te zamen negentonnen gouds in één week tijds uitgegeven. Gaarne had mendeze groote som over gehad voor de gunst van den op dentroon zijner vaderen teruggeroepen balling; zijn fraaie be-loften bij zijn afscheid gedaan, achtte men in het algemeenniet te duur gekocht. Jaloersch zou hij zijn, zoo beloofde dekoning, als de Staten zich met iemand nauwer verbondendan met hem; geen zijner voorzaten was de Republiek zoogunstig gezind geweest als hij, niets wenschte hij meer, danop een goeden voet te staan met de regeering der Neder-landen.

Nicolaas Stellingwerf, _de pensionaris van Medemblik,lachte evenwel wat om deze schoone woorden. Hij begreep,dat bij dezen Stuart aan een belofte hoogstens de waardevan een tijdelijk gevoel van welwillendheid kon worden toe-gekend, en hij gaf dan ook ronduit als zijn meening te ken-nen, dat men beter had gedaan kruit en lood voor het uit-gegeven geld aan te schaffen. En de loop der gebeurtenissenheeft aan Stellingwerf in alle opzichten gelijk gegeven.

Geheel geveinsd zullen 's konings woorden wel niet zijngeweest; na de ontvangst van £ 10.000, die hem juist te Breda,dank zij de bemiddeling van een Amsterdamsch koopman,waren overhandigd, en geschenken als een voor 100.000 gul-den door de Staten gekocht praalbed en nog eenige „rari-teyten", moet zijn stemming wel vriendelijk ten opzichtevan zijn gastheeren zijn geweest. Misschien hebben in onzeoogen minder kiesche geschenken, als die van 75.000 guldenaan de hertogen van York en Gloucester, hun doel niet tenvolle bereikt, de koning zelf is ongetwijfeld met een goedemeening over ons land naar Engeland overgestoken. Ook vanDe Witt nam hij een gunstigen indruk mede: nog 3% maandna zijn aankomst in Engeland onderteekende hij een eigen-handig geschreven briefje aan den raadpensionaris met„vostre af f ectionné amy" — al zal wellicht dat „af f ectionné"niet vreemd zijn aan de nevens dezen brief gedane „ouver-ture dat de Coninck van de Staten van Hollandt te leen ver-zocht hadde twee millioenen".

Toch was de kiem der latere ongunstige stemming van

Page 308: Scans (44,78 MB)

272 DE LAATSTE TOCHT VAN

Karel ten opzichte van De Witt in die feestweek gelegd. Op's konings aanbeveling van de belangen van den prins vanOranje bij zijn bezoek aan de Staten van Holland had DeWitt geantwoord, dat de Staten niet zouden aarzelen te vol-doen aan de verwachting van den koning, en tgen de vervul-ling van deze belofte, die door Karel blijkbaar met een an-dere maat werd gemeten dan zijn eigen woorden, op zich lietwachten, zijn diens vriendschappelijke gevoelens spoedigvan aard veranderd. Zeer veel invloed heeft dit evenwel nietgehad op den lateren loop van zaken; de wel eens gehoordebewering, dat de persoonlijke haat van den Engelschenkoning tegen de Republiek, en tegen De Witt in het bijzon-der, 'een der voornaamste oorzaken van den Tweeden Engel-schen oorlog is geweest, kan niet juist zijn; door den drangvan een oorlogsgezinde partij, en eindelijk onder den invloedvan de door haar opgezweepte volksstemming, heeft Karel IItenslotte tot den oorlog besloten. Duidelijk drukt ook Japiksein zijn „ Johan de Witt" dit uit met de woorden:

„De Witt onderschatte de kracht van de volksbeweging,die tot oorlog dreef; de stemming van den koning en zijnvoornaamste raadslieden, die wezenlijk liever ,den vredehadden bewaard, schatte hij op de juiste waarde, maar dezebeheerschte den toestand niet."

Eerst toen het Karel duidelijk was geworden, dat een oor-log niet alleen noodig was voor het behoud van zijn kroon,maar bovendien hem persoonlijk groote financieele voor-deelen zou kunnen opleveren, ging hij er toe over nieuwegrieven te noemen en oude te vergrooten, om daarmede eenbreuk te kunnen rechtvaardigen. Pas op den 30sten Maart1664 schreef Samuel Pepys 1) in zijn beroemd dagboek: „Itseems the King's design is by getting underhand the mer-chants to bring in their complaints to the Parliament, to makethem in honour begin a warr, which he cannot in honourdeclare first, for feare they should not second him withmoney."

In April d.a.v. beklaagde het Parlement zich bij den koningover de verongelijkingen den handel door de Hollanders aan-gedaan en stelde hierbij, ten einde voldoening te kunnen ver-

1 ) Voor dezen merkwaardigen man, „the right hand of the navy",„the great treasurer of naval and maritime knowledge", „this manof great talents and the most indefatigable industry", en zijn betee-kenis voor de Engelsche marine, zie J. R. Tanner, Samuel Pepysand the Royal Navy, Cambridge 1920, en vooral Arthur Bryant,Samuel Pepys, Cambridge 1934—'38.

Page 309: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 273

krijgen, „lives and fortunes" van het gansche volk ter be-schikking van de regeering. Bij het hooren noemen van hetlaatste gedeelte van dit vrijwillig aanbod, zal het den koninggemakkelijk zijn gevallen te beloven, satisfactie van deStaten-Generaal I te eischen, en anders den oorlog te verkla-ren. Niet dus uit haat tegen de Republiek, doch zuiver ge-dreven door eigenbelang, zien wij Karel zich bij de oorlogs-gezinden voegen.

Indien het dan Karel II niet is geweest, die den vrede zochtte verstoren, komt de vraag naar voren wier belangen hetdan wèl waren, dat een openlijke strijd tusschen de tweegroote zeemogendheden ontbrandde. Dit kunnen wij in iedergeval zeggen, de Hollanders waren het niet.

Ondanks de wederinvoering der acte van navigatie, on-danks den stillen en ook dikwijls openlijker tegenstand derEngelschen, bloeide onze handel als nooit tevoren, en had-den wij een positie in de wereld veroverd, waarop wij metrecht trotsch konden zijn. De smaad van den vrede van West-minster van April 1654 was ruimschoots uitgewischt doorons succes in het Noorden, waar in 1658 onze vloot onderVan Wassenaer de Zweden had verslagen, en in 1659 DeRuyter door de verovering van Funen den zin van de Staten-Generaal had doorgedreven. Onze verhouding tot Frankrijkwas door de in April 1662 gesloten defensieve alliantie zeergunstig te noemen, vooral ook omdat de door De Witt ge-stelde eisch, dat de vrijheid der visscherij door Frankrijkmoest worden gewaarborgd, eindelijk door Lodewijk XIVwas ingewilligd. Al besefte men hier, dat het Engelschekoninkrijk minder te vreezen was dan vroeger de common-wealth, en al kon men ten opzichte van allerlei wenschenvan Karel II veel krachtiger optreden dan vóór 1660, dui-delijk zag men de nadeelen van een breuk in, en gaarne wasmen bereid tot eenige concessies, die geen vitale belangenschonden. Aan goeden wil bij De Witt heeft het in de jaren1660—'64 niet ontbroken, doch wellicht zal zijn tegemoetko-mende houding juist een indruk van zwakheid hebben ge-maakt op de partij in Engeland, die in allen gevalle oorlogwilde, en haar hebben gesterkt in de overtuiging, dat haarstreven den volkomen ondergang van onze positie als grootezeemogendheid tengevolge zou hebben.

Wie waren dan de schuldigen aan den oorlog? Laat mijbeginnen met den naam te noemen van den als „le plus grandquerelleur des diplomates de son temps" bekend staanden

.Van Vlootvoogden en Zeeslagen 18

Page 310: Scans (44,78 MB)

274 DE LAATSTE TOCHT VAN

Engelschen gezant bij de Staten-Generaal, Sir GeorgeDowning. Als Japikse in zijn uitvoerige studie over „Deverwikkelingen tusschen de Republiek en Engeland van1660-1665" het einde is genaderd, noemt hij den naam vandezen man niet meer, doch spreekt alleen van „den geweten-loozen diplomaat"; T. Wemyss Fulton qualificeert in zijnwerk „The Sovereignty of the Sea", 'waarin eveneens deEngelsch-Hollandsche geschillen uitvoerig worden behan-deld, dezen man met „whose hostile sentiments to the Dutchwere notorious"; Blok noemt hem trouweloos, brutaal engeldgierig, Pepys scheldt hem in zijn dagboek „a perfidiousrogue" en „a most ungrateful villaine".

Deze man nu was na een jaar afwezigheid in September'63 in Holland teruggekeerd. Aanvankelijk bestond er eengoede samenwerking tusschen hem en De Witt: toen de bin-nenlandsche toestand in Engeland en Schotland gevaarlijkvoor den koning begon te worden, bood De Witt zelfs hulpaan, en schreef Downing hierover zeer waardeerend aan zijnregeering. Doch zoodra de behandeling der verschillendetusschen de Republiek en Engeland hangende kwesties ophandelsgebied aanving, hield alle goede samenwerking op.De bekendmaking der Engelsche eischen wekte hier grooteverontwaardiging, die men bij de beantwoording niet onderstoelen of banken stak: de 0.-I. Comp. sprak biiv. over detot haar gerichte vorderingen als „soo vuil, impertinent enimpudent, dat grootelijckx te verwonderen is, hoe luyden vankennisse ende verstandt, mitsgaeders reden gebruijckende,deselve derven in 't licht brengen". Groote tegenvorderingenwerden gesteld; van vlot zaken-doen onzerzijds was geensprake; Downing bleek lastig, maar van de weeromstuit wer-den onze kooplieden dit niet minder. Hoezeer wij ook vast-hielden aan het beginsel der vrije zee, van een vrije vaart oponze koloniën wilden onze kooplieden niets weten; reeds inNovember '63 schreef Downing naar Engeland, dat het bijons „mare liberum" was in de Noordzee, maar „mare clau-sum" op de kusten van Indië en Afrika.

Gedurende de onderhandelingen heeft Downing geen ge-legenheid laten voorbijgaan zijn regeering tegen de Statenop te hitsen, en er op te wijzen, hoe gemakkelijk het Enge-land zou vallen de Republiek door krachtige maatregelentot toegeven te dwingen. De oorlogspartij in Engeland vondin hem een geslepen verdediger van haar belangen, en zijnhooghartige en uittartende houding heeft er zeer veel toe

Page 311: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 275

bijgedragen de spanning zoo hoog op te voeren, dat ten slottede vonk wel moest overslaan.

In Engeland was het vooral de hertog van York, Karelsjongere broeder, die op een oorlog met de Republiek aan-stuurde. Persoonlijke haat wegens van Hollanders onder-vonden beleedigingen 1 ) is zeer zeker van grooten invloedgeweest op zijn stemming tegen de Staten; en bovendienheeft zijn bezit van zeer vele aandeelen in de Royal Companyof Adventures en de Royal African Company de onderdruk-king van Hollands handel van zeer groot persoonlijk belangvoor hem gemaakt. In dit opzicht was York een getrouwbeeld van allen in Engeland, die deelgenoot waren in eenigehandels- of scheepvaartonderneming. Overal voelde menzich gedwarsboomd door de gehate mededingers, op wie deacte van navigatie en de nederlagen van '52 en '53 zoo weiniguitwerking hadden gehad, en die ondanks alles wat men in 'twerk stelde, de beste beetjes voor den neus der Engelschenwegkaapten. Monk, hertog van Albemarle, kwam er eerlijkvoor uit, dat ,het Engeland te doen was om „a larger shareof the trade"; Pepys vertelt van een scheepskapitein, dieverklaarde: „The trade of the world is too little for us two,therefore one must down".

York was in 1660 door zijn koninklijken broeder tot „lordhigh admiral" benoemd, en had zich met veel ijver en toe-wijding aan zijn werkkring gegeven. Persoonlijke belang-stelling in alles wat het wel en wee van de marine aanging,en groote administratieve bekwaamheid, vergoedden zijn ge-brek aan practische ervaring. Niemand beter dan hij wistwat de Engelsche, vloot waard was, op welken trap van ont-wikkeling èn materieel èn bevelhebbers stonden, en hoe vol-komen hij op de laatsten kon vertrouwen. Deze omstandig-heden hebben haar uitwerking op zijn oorlogsgezindheidniet gemist.

DE AANVAL OP ONZE SMYRNAVLOOT

Het militaire feit, dat direct aanleiding gaf tot het uitbre-ken van den oorlog, was de aanval van eenige Engelscheoorlogsschepen op onze smyrnavloot op den 29sten Decem-ber 1664.

1 ) 0.a. de te koop aanbieding in het openbaar van een obligatievan £ 669 te zijnen laste, een beleedigend artikel in de HaarlemmerCourant, en een weigering van onze ambassadeurs een door hem nietbehoorlijk geadresseerden brief in ontvangst te nemen.

Page 312: Scans (44,78 MB)

276 DE LAATSTE TOCHT VAN

Den 26sten December zeilde een vloot van 30 smyrnavaar-ders, gekonvooieerd door 4 Nederlandsche oorlogsfregatten,van de reede van Malaga om hun thuisreis te vervolgen. Hetbevel werd gevoerd door den commandeur Pieter van Bra-kel; de drie overige oorlogsschepen stonden onder de Hol-landsche kapiteins Jacob van Meeuwen en Jan Roetering,en den Zeeuw Cornelis Kuiper.

E

Den 28sten, na het passeeren van de Straat van Gibraltar,raakte Kuiper met eenige koopvaarders van het konvooi af ;gedurende den nacht lag de vloot, op sein van Van Brakel,op ongeveer drie mijl afstand van de Baai van Cadiz bij, enging des morgens van den 29sten weer onder zeil. Ook nuwaren eenige schepen van het konvooi afgeraakt, zoodat opden ochtend van dezen dag slechts veertien schepen (waar-onder drie van oorlog) bijeen waren. Met deze vloot nu onderzijn bevelen kreeg Van Brakel zicht van zeven Engelschekoningsschepen, die onder bevel van captain Thomas Allinvoor Cadiz op onze rijkgeladen smyrnavaarders kruisten.

Reeds in October had Downing zijn regeering gewaar-schuwd dat een groote Nederlandsche koopvaardijvloot overeen zestal weken de thuisreis zou aanvaarden, en had daar-bij den raad gegeven deze gelegenheid aan te grijpen om tedoen blijken, dat men in Engeland niet voor krachtige maat-regelen terugdeinsde.

Een maand te voren was Allin met eenige schepen naarde Middellandsche Zee vertrokken, om daar als vlootvoogdop te treden in de plaats van Sir John Lawson, die in Enge-land noodig was met het oog op de toebereidselen voor denzoo goed als zekeren oorlog tegen de Hollanders. Allins in-structie hield o.a. in, dat hij zou trachten op de hoogte teblijven van De Ruyters bewegingen „so as to be ready forany emergencies against the Dutch, but not to act anythingagainst them until further orders, unlesse they shall firsthave done some act of hostility".

Den 8sten October was het bevel op hem overgegaan, tweedagen nadat de vice-admiraal De Ruyter afscheid van hemen Lawson had genomen, om op „heimelijke orders van HaarHoog-Mogenden de steven na Cabo Verde en Guinea te wen-den, en den Engelschen aldaar, 't geen ze den Nederlandersop een onrechtvaardige manier hadden ontnomen, weder t'ontweldigen". Dit afscheid was oogenschijnlijk zeer hartelijkgeweest; de deftige Brandt vertelt alleen van vlagstrijken eneerschoten en of f icieele bezoeken, maar Allins Journaal laat

Page 313: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 277

ons zien hoe 't werkelijk toeging tusschen die 17de eeuwscheadmiraals :

„De Ruyter came under our sterne and asked me how Idid, and saluted me with 7 guns and drank to me. I drankto him and answered him 7; he thanked me 3, the which Ianswered; when De Ruyter was clear from the Fleet he shot7 guns to bid Sir John farewell ... he answered him 7 andthen he shot of 7 more".

Na de ontvangst van Downings brieven zond men uitEngeland spoedig andere instructies aan Allin. Deze schre-ven hem voor „to seize Dutch men-of-war of the smyrnafleet, but no lesser matters", en wezen dus op den zeer be-slisten wil der Engelsche regeering de vijandelijkheden in deEuropeesche wateren te beginnen. Den asten December werddeze order aangevuld met: „notwithstanding any orders to-the contrary ... to seize all such ships and vessels belongedto the United Provinces of the Netherlands as you shall meetwith". Deze laatste orders had hij bij zijn aanval op de smyr-navloot evenwel nog niet ontvangen, hetgeen blijkt uit zijnklacht van den 28sten December, dat hem alleen vergundwas Nederlandsche oorlogsschepen of de smyrnavloot zelfaan te tasten. Deze klacht staat waarschijnlijk in verbandmet een mislukte poging van Allin om op den 12den Decem-ber eenige andere Nederlandsche koopvaarders (a visionarysmyrna-fleet) te nemen, een poging die tengevolge had, datal zijn negen schepen door slecht weer, slechte iq,avigatie enduisternis, aan den grond liepen, waarbij 2 schepen geheelverloren gingen en de 7 andere wel vlot kwamen, maar allemin of meer averij opliepen. Deze schepen waren het, diePieter van Brakel op den ochtend van den 29sten nabij Cadizin zicht kreeg.

Thans een enkel woord over de bevelhebbers van beidevloten.

Pieter van Brakel, in 1624 in Amsterdam geboren, wasreeds op zijn 20ste jaar tot extra-ordinaris kapitein ter ad-miraliteit van Amsterdam benoemd, en had als kapitein opeen schip van 54 stukken en 350 man onder De Ruyter dentocht naar de Sont en de verovering van Nyborg meege-maakt. Ervaren in zee- en krijgsmanschap, baatten hem dezedeugden hier niet, daar hij, geen kwaad vermoedende, plot-seling overvallen werd en reeds bij de tweede vijandelijkevolle laag sneuvelde. Gelukkig vond hij ein waardig opvol-

Page 314: Scans (44,78 MB)

278 DE LAATSTE TOCHT VAN

ger in Jacob van Meeuwen, ielfiand die zich, behalve bij dezegelegenheid, in den Derden Engelschen oorlog ook nog velemalen zeer zou onderscheiden.

Thomas Allin, in 1612 geboren, had o.a. gediend op de vlootvan prins Rupert in 1649 en 1650, en was na de Restauratieweder in 's konings dienst getreden. Zijn Journaal doet hemkennen als een man, die leeft voor varen en voor vechten;een zwaren storm noemt hij „a handsome gale", of „very rainyhurry durry weather"; een kleine kans om te vechten ver-vult hem met uitbundige vreugde, een verloren gelegenheidslaat hem geheel ter neer. , Aan de meeste slagen van denTweeden en Derden Engelschen oorlog nam hij als vlag-officier deel, en steeds toonde hij zich een bekwaam en dap-per bevelhebber. Zijn onridderlijke en onwaardige aanval opVan Brakels vloot vindt wellicht zijn verklaring in de be-leediging eenigen zijner kapiteins juist drie weken te vorenin de haven van Malaga aangedaan, toen twee Hollandscheoorlogsschepen aldaar opzettelijk zóó manoeuvreerden, datde Engelschen hun ankerkabels moesten kappen, en dezetoen bovendien luidruchtig werden uitgejouwd. „It troubledme much", zegt hij na het verhaal van dit voorval in zijnjournaal.

Bij het naderen der Engelschen hield Van Brakel op Allinsschip aan en salueerde met 5 schoten: „edoch, den anderwachtende dat hij onse commandeur op zijde was, heeft hemvijandelijk de geheele laag gegeven". Van onzen kant is on-middellijk met gelijke munt betaald; en, hadden niet zes vanonze koopvaardijkapiteins hun eer en eed vergeten en dewijk naar de reede van Cadiz genomen, dan zou het „metde hulpe Gods geheel slecht met de Engelschen hebben af-geloopen". Het was stormachtig weer, zoodat Allins schepenalleen hun bovenste batterijen konden gebruiken, en zelfsniet konden wenden, om den strijd na den eersten aanval tehervatten. Twee onzer koopvaarders vielen in Engelschehanden; onze drie oorlogsschepen hadden totaal slechts vierdooden (Van Brakel inbegrepen) ; het zwaarst te verantwoor-den had het kapitein Roelof sz, van de „Koning Salomon",die door vier Engelschen werd aangevallen en gedurendedrie uur zich „als een eerlijk soldaat" verdedigde, doch ein-delijk „niet gekrenkt maar bezweken" zijn schip „voor eenongelukkige doodkist" aan zijn aanvallers overgaf. Na hetovergaan der bemanning zonk het schip spoedig, en ging

Page 315: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 279

deze rijke prijs (door Allin op £ 150.000 geschat)) voor de ver-overaars verloren.

Den avond van denzelfden dag kwam de geheele smyrna-vloot, uitgezonderd de twee door de Engelschen genomenprijzen en de „Koning Salomon", behouden te Cadiz binnen;den volgenden dag schreef Van Meeuwen zijn rapport aande admiraliteit van Amsterdam, en eindigde met de woorden:

„De Engelschen houden de Bay geslooten. Ik wenschtewel, dat ik Uw Ed. Mo. ordre hadde om eenige schepen teontlossen, en in dienst te nemen: zoude, met den zegen desAllerhoochsten, de zelven in korten tijd wel hier van de Baydoen vertrekken". Inderdaad hebben de drie oorlogsschepenin Cadiz nog een rol gespeeld in den verderen oorlog; ver-sterkt door bewapende koopvaarders hebben zij den Engel-schen handel ernstig benadeeld en door een aanval op eenkonvooi, bestemd voor het Engelsche garnizoen in Tanger,dit in een zeer benarde positie gebracht.

JOHAN DE WITT EN DE UITRUSTING VAN ONZE VLOOT

In Juli 1664 waren in Nederland de berichten binnenge-komen van de verovering van het eiland Goeree bij CaboVerde en van een fort op de Goudkust; in October vernammen, dat de Royal African Company zich meester had ge-maakt van het fort Cabo-Corso op de kust van Guinee, endat een Engelsche vloot onze kolonie Nieuw-Nederland hadveroverd. Toen nu den 24sten Januari 1665 in de vergade-ring der Staten-Generaal de brief van Jacob van Meeuwenover den aanval op de smyrna-vloot werd voorgelezen, wasde maat vol en besloten H.H.M. „dat alle Engelsche schepen,zoo ten oorlog als ter koopvaardij geëquipeerd en uitgerust,zelfs mede binnen Europa, door de macht van oorlogsschepenvan den Staat insgelijks aangetast en vermeesterd, en hierte lande opgebracht zullen worden ..."

Een oorlogsverklaring was dit, strikt genomen, nog niet;de onderhandelingen werden zelfs voortgezet en nog dén 4denFebruari besloot men de voorwaarden, waarop men tot eenschikking hoopte te komen, aan onzen gezant in Engelandte zenden. Eenig resultaat heeft dit echter niet meer gehad,en den 4den Maart stelde Karel II een „declaratie" op, die inhoofdzaak het volgende inhield:

In plaats van schadevergoeding te geven voor de „inju-ries, af f ronts and spoils" door de Nederlandsche Oost- enWest-Indische Cómpagnieën begaan, is De Ruyter met

Page 316: Scans (44,78 MB)

280 DE LAATSTE TOCHT VAN

vijandelijke bedoelingen naar Afrika gezonden, en zijn re-presaille-brieven tegen de Engelschen uitgegeven. Daar der-halve de Nederlanders de aanvallers zijn, zullen ook Engel-sche „letters of marque" worden uitgereikt om Nederland-sche schepen prijs te maken en alle schepen, die soldaten,wapens, enz. naar Holland vervoeren, te nemen. Neutralevaartuigen met Nederlandsche goederen aan boord, en neu-trale goederen op Nederlandsche schepen, zullen eveneensverbeurd worden verklaard.

Deze oorlogsverklaring werd den 14den Maart te Londenplechtig afgekondigd -- „waar by by de ommestaenders eensonderlinge groote vreugde met roepen en springen is ge-toont" -- en den 16den in de vergadering der Staten-Gene-raal bekend gemaakt. Deze antwoordden niet; wèl grepenzij de gelegenheid aan om alle neutralen, „gheinteresseert byhet stuck van de negotie", te wijzen op het misbruik vanmacht dat hun van den kant van Engeland stond te wachten,indien dit rijk ooit het meesterschap ter zee zou verwerven.De beschuldiging dat zij de aanvallers waren, achtten deStaten niet noodig te weerleggen.

Tot den krijg was dus besloten, en aan beide zijden gingmen vol goeden moed voort de vloot tot een maximum vanstrijdvaardigheid op te voeren. Toen op het einde van hetjaar 1664 „d'Engelsche saecken in openbaeren oorloch sche-nen te zullen uitbersten" schreef jan de Witt : „Wij moetenhopen, dat God de Heere onse rechtvaerdige saecke sal lege-nen, daertoe oock de mei.schelijcke middelen naer uitterstevermogen sullen worden aengewendt"; en deze belofte heefthij gehouden! Aan den grootera raadpensionaris is het tedanken, dat den 24sten Mei 1665 „de schoonste vloot die ooitde Noord-Zee op haar rug droeg" van de reede van Texelin zee is geloopen. Geen staatsman heeft beter dan hij be-grepen, dat een vloot in tijden van internationale verwikke-lingen een diplomatiek argument van den eersten rang kanzijn; maar ook geen burger-van-den-wal heeft, toen het een-maal oorlog was, met meer liefde en overtuiging al zijnkrachten aan de voltooiïng van die vloot gewijd.

In Mei '64, toen Karels belofte aan het Parlement om vande Nederlanders satisfactie te eischen, hier bekend werd,hadden de Staten-Generaal besloten naast het onder denschout-bij-nacht Cornelis Tromp reeds in dienst zijnde smal-deel van 22 schepen voor het afhalen der retourvloot, nog

Page 317: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 281

30 schepen uit te rusten; in Juni werd gelast dat de gereed-zijnde vaatuigen zich onder den luitenant-admiraal vanHolland en Westfriesland, Jacob baron van Wassenaer, heervan Obdam, en de vice-admiraals Johan Evertsen en Corte-naer zich op de Breeveertien zouden vereenigen; in Augustusvolgde een besluit om 12 schepen (de zoogenaamde guinee-vloot) uit te rusten tot steun van de W.-I. Compagnie, eneenige dagen later een geheime order aan den vice-admiraalDe Ruyter om zich met zijn eskader uit de MiddellandscheZee naar de kust van Guinee te begeven. Toen Tromp inAugustus de retourvloot behouden had binnen gebracht ende guinee-vloot niet vertrok, beschikte in het nalaar van 1664Van Wassenaer reeds over een geduchte macht.

Hierbij bleef het evenwel niet. Nog in December werd eenvoorstel aangenomen tot uitrusting voor 12- maanden van72 kapitale schepen van oorlog, boven de gewone konvooiers.Na de verklaring van den 24sten Januari '65 sloot men eenaccoord met de 0.-I. Compagnie, waarbij deze beloofde denStaat bij te springen met 20 schepen, waaronder 6 „capitaleretourschepen" met name genoemd, en bewapend met „canonso swaar genomén als de beste ende hechtste schepen die in't Lant te bekomen, souden konnen dragen", alles tegen „pro-longatie van haerluyder octroy tot den eynde toe van deseloopende eeuwe". Den 5den Februari droeg men de admi-raliteit te Amsterdam op „in aller yl over nacht over dach"alsnog 20 oorlogsschepen uit te rusten, en gelastte men denvier overigen admiraliteiten „soo veel kloecke oorloghsche-pen als 't hun doenlijck soude wesen in aller haest veerdighte maken".

Met den grootsten ijver togen de admiraliteiten aan hetwerk; ieder stelde er een eer in zoo goed mogelijk voor dendag te komen; het geheele land leefde in die dagen mee metde zeemacht, ieder besefte, dat men al zijn krachten moestinspannen; maar tevens, dat er dan ook een goede kans be-stond op een gunstigen afloop van den oorlog.

De schepen vereenigden zich, naarmate zij gereed kwa-men, op de reede van Texel, bij Goeree en in de Wie-lingen; en terwijl de vloten aldaar grooter en grooter werden,bekroop De Witt steeds meer de lust zich ter plaatse met deverdere uitrusting, de verdeeling in eskaders, de instructiesaan de bevelhebbers, enz. enz. te bemoeien, en daardoor alleszooveel mogelijk in één hand te brengen. Later kwam hijer eerlijk voor uit, dat volgens hem deze zaken beter werden

Page 318: Scans (44,78 MB)

282 DE LAATSTE TOCHT VAN

behandeld door een staatsman, -door een lid van de regéering,dan door een zeeman, waar hij n.l. schrijft: „De luyden in's landts vloote schynen tot geene groote overleggingen ge-booren ende veel min opgevoet te syn, maar wel om 't genewel overleydt ende geresolveert is, met goede courage endestantvasticheyt te helpen ter executie te stellen".

Toen dan ook medio April besloten werd eenige gedepu-teerden naar de vloot op de reede van Texel en naar die inde Wielingen te zenden — de Rotterdamsche schepen warenonder Cortenaer reeds naar Texel gezeild -- liet hij zichopnemen onder degenen, die zich naar de eerstgenoemdevloot hadden te begeven, en had hij, dank zij zijn persoon-lijkheid, spoedig de leiding aldaar in handen.

Een der grootste moeilijkheden bleek de voorziening metpersoneel te zijn. Niettegenstaande de verhooging der soldijvan 12 tot 15 gulden per maand, de plakkaten tegen het uit-oefenen van de groote en de kleine visscherij en tegen het,uitvaren van koopvaarders, en de vaststelling van voor dientijd zeer hooge uitkeeringen in geval van verminking, washet gebrek aan matrozen zeer groot. Het is waarschijnlijk,dat veel zeevarenden met monsteren wachf ten op een twee-de verhooging der soldijen, en dat wij hier te maken hebbenmet een 17de-eeuwsch onbewust vakvereenigings-optreden,waarmede de regeering in Den Haag (bij afwezigheid vanDe Witt) niet goed raad wist: in plaats van voet bij stuk tehouden, werd den 29sten April besloten, bij secrete resolutie,de colleges van admiraliteit en de kamers der V. 0. C. temachtigen de gages naar welvinder te verhoogen. De tegendezen maatregel gerichte brief van De Witt van den 30stenis te merkwaardig om hier niet te worden overgenomen:

„De verschreven resolutie Justificeert 't gene matroos door-gaens in den mondt heeft gehad, zedert dat de gagie van12 tot op 15 gulden is verhoocht, namentlijck, dat men doordeselve necessiteyt wel sal moeten resolveren tot 18 off 20gulden. Ick hebbe huyden selfs gehoordt, dat een matroos,sich comende aenbieden aen den vice-admiraal Tromp, ge-eyscht heeft 25 gulden ende daerby stip is gebleven. Daermoet eenmael yets gedetermineert blyven omtrent de sol-dyen als een staele wet, sonder dat yemandt eenige hope kanhebben van verhooginge; anders is matroos meester, endeden Staet gestelt ter discretie van Jan Haegel. Ick hebbe denvoorgeslaegen verhooginge tot 15 gulden altijdts soodaenichaengesien, als den uutvall jegenwoordich betoont, naement-

Page 319: Scans (44,78 MB)

WASSËNAER VAN OBDAM 283

lyck, dat het den toeloop soude doen reculeren ende nietadvanceren, omdat de matrosen daerdoor betoont wordt, datden Staet in necessiteyt is, ende daerdoor gebracht wordt totveranderinge; 't welck eens bespeurt hebbende, ende dien-volgende gelovende dat deselve necessiteyt al meerder ver-hooginge sal uutperssen, zy achterhoudende blyven; jae, alsHaer Hoog Mog. geclommen waren tot 25 gulden, gelyckmen nu wel derft eysschen, soo sou men niet willen dienendan om 30 gulden, et sic in infinitum."

De Witt heeft zijn zin gekregen en reeds den Oden Meiwerd besloten niet hooger te gaan dan tot 15 gulden. Tochhad het geheime besluit van vijf dagen geleden reeds veelkwaad gesticht, daar een der admiraliteitscolleges bij open-baren trommelslag den inhoud had doen uitroepen; in plaatsvan, zooals den 30sten April, te kunnen schrijven over het„bootsvolck die nu alle soo welgemoedt ende soo lustigh sijn,dat het een vreuchde is 't selve te aenschouwen", schreef DeWitt reeds den 5den Mei over „seer groote miscontentemen-ten, jae bynaer eene volcomen mutinatie op 't schip Agatha,doordien sy eenich volck, nu in dese laatste dagen tot 18gulden aangenomen, daerop gebracht hadden".' Intusschen waren allerlei maatregelen genomen om dentoeloop, ook zonder verhooging der soldij, te doen vermeer-deren: kapers mochten niet naar zee vertrekken tenzij dereeders zóóveel man voor de vloot geleverd hadden als aanboord van hun schip dienden; de steden mochten geen on-derstand meer geven aan behoeftige personen die lichamelijkgeschikt waren voor den zeedienst; alle schippers, stuurlie-den en matrozen werden op hoog gezag uit den dienst vanparticuliere personen ontslagen. Een particuliere brief uitDen Haag vermeldt zelfs, dat in Amsterdam alle gemeente-werken stop werden gezet, ten einde aldus werkeloos ge-worden ambachtslieden te dwingen dienst te nemen op devloot. Ook De Witt gaf uit Den Helder uitvoerig verschillen-de middelen aan om personeel te krijgen. Hij gaf toe, dathet recht om matrozen te pressen in een vrije republiek „watodieus" is, maar het scheen hem „niet ongerymt te sijn, opeen sachte manere, ende, des noot zijnde, oock by trappen,het daertoe te brengen, dat het vaerendt volck binnen deselanden oock by tyde van noodtweer verobligeert zy haer totbemanninge van 's landts oorlochschepen te laatera emplo-y eren".

Onderwijl hadden de genomen maatregelen reeds zooveel

Page 320: Scans (44,78 MB)

284 DE LAATSTE TOCHT VAN

uitwerking gehad, dat ondanks het groote aantal Nederland-sche zeelieden, die op onze oorlogsschepen en koopvaardersbuitengaats dienden, in de tweede helft van Mei de vloot met21.600 koppen, op enkele uitzonderingen na allen vrijwil-ligers, was bemand.

Een tweede aangelegenheid, die onmiddellijk door De Wittwerd aangepakt, was de verzekering der veilige vaart derZeeuwsche vloot uit de Wielingen naar de reede van Texel.Zooals wij later zullen zien, was de geheele Engelsche zee-macht onder den hertog van York den lsten Mei in zee ge-stoken, „to try if the Dutch will come out and venture abattle"; en zoolang deze vloot zich op onze kusten vertoonde,kon er van uitloopen der Zeeuwen geen sprake zijn. I Jlingsrichtte De Witt een dienst in langs de kust, dien wij gevoege-lijk als een voorlooper der huidige marine-kustwacht kunnenbeschouwen. Wel brachten de ingewikkelde staatsinstellin-gen van die dagen veel omslag met zich, en zal toen het over-brengen van een bericht vermoedelijk evenveel uren alsthans minuten hebben geëischt, toch krijgt men uit de brie-ven aan de gecommitteerde raden van Noorder- en Zuider-kwartier, aan den raadpensionaris van Zeeland, aan deschouten en baljuwen, uit de „memorie ende instructie voorde wachters gestelt bij de stengen", en uit het „zeynbrief f ken't welck aen yder van de wachters sal werden behandicht,om sich daernaer punctuelijck te reguleren ende te gedrae-gen" een indruk van ernst en degelijkheid en van groot ver-trouwen in de goede werking van dezen dienst.

Toen na eenige dagen van stormweer uit het Z.W. deEngelsche vloot zich niet meer op onze kust vertoonde, werdDe Witt ongeduldig en schreef hij zelfs: „Het heeft ons alhiersonderlinge verdrietich gevallen, dat de luitenant-admiraelJohan Evertsz off niet en wil, off niet en derft herwaertscomen ... en moet ick bekennen niet te connen begrypen,dat soodaenige naelaeticheydt ongecorrigeert kan passeren".

Den 2lsten Mei zeilde Evertsen uit, en lag den volgendendag met Van Wassenaer vereenigd op de reede van Texel.De Witt zette haast achter het werk: reeds den 23sten gavende gedeputeerden last de ankers te lichten, en op dezen dagen den daarop volgenden zeilde de vloot door het Landsdiepnaar buiten.

Hard was er van alle kanten gewerkt; veel, zeer veel geldwas aan de marine ten koste gelegd, maar toen de „Armade

Page 321: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 285

van den Staat", bestaande uit 103 oorlogsschepen, bewapendmet bijna 5000 stukken geschut en bemand met meer dan21000 matrozen en soldaten, zich langs Hollands kusten ver-toonde, kon het geheele land trotsch zijn op hetgeen het hadgepraesteerd.

JACOB BARON VAN WASSENAER, HEER VAN OBDAM

„Heer Jacob, nu is 't tijt, om uwe moet te toonen,Mijn veder vleit geen helt voor dat hy proeven geeft."

Het opperbevel was opgedragen aan den 55-jarigen luite-nant-admiraal van Holland en West-Friesland Jacob baronvan Wassenaer, heer van Obdam. Hoewel hij zijn rang reedsbijna 12 Jaar bekleedde, had hij nog slechts één grooten zee-slag medegemaakt, n.l. dien van November '58 tegen deZweden; en bij die gelegenheid was wèl zijn persoonlijkemoed, maar waren geenszins zijn leidersgaven gebleken.,Scherpe critiek over zijn optreden vóór en in dien slag wasniet uitgebleven, en kort na zijn terugkeer uit de Sont inNovember '59 had De Witt reeds ernstig overwogen (vooralop aandringen van Amsterdam), hoe dezen admiraal op deminst kwetsende wijze „van syn ampt te ontcleeden". SedertJuni '59 was de toon in de correspondentie tusschen denraadpensionaris en Van Wassenaer al eenigszins geprikkeldgeweest, vooral toen het ging over de meer of mindere duide-lijkheid der verstrekte instructies. Van Wassenaer noemdedeze „soo duyster, dat ick niet kan sien, hoe te ageren"; DeWitt meende hem met „duydelycke, duytsche woorden" tehebben aangeschreven, waaraan hij zich te houden had.Gedurende zijn verblijf in het Noorden deed Van Wassenaerzich kennen als een bevelhebber van weinig krachtigengeest; als iemand, die kinderlijk gelukkig is als De Witt hemschrijft, dat „een yder ten vollen vergenoecht" over hem is,maar in dezelfde dagen totaal ontmoedigd is, en liever scha-pen op de Veluwe zou hoeden, omdat hij zoo weinig uit hetvaderland hoort. Dit laatste is een voortdurende klacht vanhem; zoo schreef hij b.v. op den 23sten April '59 de volgendehem en zijn tijd typeerende regels: „Ick Nebbe mijn tenhoochsten te beclaegen over de heeren van de collegiën, uyt-gesondert die van Amsterdam. Die van Rotterdam hebbenmijn nu in het laatst twe brieven geschreven, ter occasie datde wyven geern weten wouden, of haer mans doot sijn, son-der mijn ergens anders van te vermaenen".

Page 322: Scans (44,78 MB)

286 DE LAATSTE TOCHT VAN

Meermalen heeft Van Wassenaer te kennen gegeven, dathij na terugkeer uit der Sont zijn „charge wederom soude re-signeren in handen van H.H.M."; wellicht heeft men, hieroprekenende, de eer aan hem willen laten, en, toen de zakenin het Noorden een zoodanige wending namen, dat het nietwaarschijnlijk was dat spoedig een groote vloot zou behoevente worden uitgerust, de zaak laten loopera. In ieder geval, hijbleef in zijn rang gehandhaafd, werd in Juni '64 benoemdtot admiraal over de 30 nieuw uit te rusten schepen, en opden 17den April 1665 tot „Eerste Persoon, Opper-Hooft"over de zeemacht die tegen Engeland zou moeten optreden.

In die dagen bekleedden, buiten den opperbevelhebber,vijftien zeeofficieren den rang van „Hooft-officier", waar-mede toen bedoeld werden die van luitenant-admiraal, vice-admiraal en schout-bij-nacht. Na de benoeming van JanEvertsen, in December 1664, tot luitenant-admiraal van Zee-land, hadden de vier andere admiraliteiten ook ieder eenluitenant-admiraal aangesteld, en tevens jongere officierentot vice-admiraal en schout-bij-nacht benoemd. (In Fries-land, waar men tot nu toe geen hoofd-officieren had, werdenin Maart '65 drie kapiteins tot die rangen bevorderd).

Tegelijk met de benoeming van Van Wassenaer tot EerstePersoon, werd bepaald dat deze, de luitenant-admiraals JanEvertsen (Zeeland), Cortenaer (Maas) en Stellingwerf (Fries-land), en de vice-admiraals Cornelis Tromp (Amsterdam),Cornelis Evertsen (Zeeland) en Schram (Noorderkwartier)ieder een eskader zouden commandeeren; dat de overige inhet land zijnde hoofd-officieren als vice-admiraal op die es-kaders zouden dienst doen; en dat de opperbevelhebber de„best gequalificeerde Capiteynen" voor den dienst vanschout-bij-nacht zou aanwijzen 1) . Ten einde te voorkomen,dat de geheele vloot ooit zou worden gecommandeerd dooreen Zeeuw, stelde men denzelf den dag vast, dat indien VanWassenaer „yets menschelijcks" mocht overkomen, niet dein ouderdom van rang op hem volgende Jan Evertsen,' dochCortenaer het opperbevel zou overnemen. Deze maatregelheeft, daar de reden niet openlijk werd genoemd, in den slag

1 ) In de 17de eeuw bekleedden de drie oudste officieren van iedereskader, onafhankelijk van hun rang, de functie van admiraal, vice-admiraal en schout-bij-nacht, en waren gerechtigd een vlag resp. vanden grooten top, voortop en kruistop te voeren, waaraan zij danook den naam „vlagofficieren" ontleenden. Zoo waren derhalve opde vloot van Mei en Juni 1665 niet minder dan 21 vlagofficierenaanwezig.

Page 323: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 287

van Lowestoft, na het sneuvelen van Van Wassenaer en Cor-tenaer beiden, groote verwarring veroorzaakt. Na Cortenaersdood achtte Jan Evertsen zich als oudste luitenant-admiraalde aangewezen opperbevelhebber, terwijl Cornelis Tromp,als oudste hoofd-officier van Holland, deze plaats voor zichopeischte. Beiden hebben de vlag met den drijvender wimpelvan „Eerste Persoon en Opper Hooft" laten waaien, en hier-van is een splitsing der vloot in twee gedeelten het gevolggeweest.

De instructie voor Van Wassenaer, welke de Staten-Gene-raal eveneens den 17den April vaststelden, was wel uitvoe-rig -- zij bestond uit 26 artikels — doch gaf den opper-bevelhebber omtrent het gebruik zijner vloot tegen denvijand zeer weinig leiding, en een eigenlijke „gevechtsin-structie" was zij geenszins. Alleen het derde artikel repte van„ageren tot afbreuck ende of f ensie van de Engelschen, tewater ende te lande, alomme daerse de selve sullen konnenaentref f en", zonder evenwel iets voor te schrijven omtrentde wijze, waarop hij zijn zeven eskaders in het gevecht moestbrengen; artikel 20 verbood den kapiteins het vuur te vroeg,op te grooten afstand, te openen, en artikel 21 raadde denvlagofficieren ernstig aan den vijand te „attaqueren dooraborderen en enteren"; maar overigens handelde de instruc-tie hoofdzakelijk over den scheepsdienst, de handhaving vande krijgstucht, de oefening van het personeel, het zuiniggebruik van buskruit en vlaggen, het verblijf van vrouwenaan boord zoolang men op de reede lag, maatregelen tegendesertie, tegen „excessen in dranck in cas van bij-een-kom-sten van Hooft-officieren" en tegen het elkander „vergasten"door de kapiteins; verder de verpleging van gewonden, devictualiëering, het opbrengen van prijzen, en het betoon van„courtoisie ende vriendtschap" tegen neutrale oorlogs-schepen.

Uiteraard was deze instructie niet voldoende om met eenvloot van 7 eskaders, of 21 smaldeelen, in zee te loopen, temanoeuvreeren en den vijand in goede orde aan te tasten;hiertoe waren sein- en bevelbrieven noodig, die gewoonlijkvoor iederen tocht en voor ieder exploit door den admiraal,al of niet in overleg met zijn onderbevelhebbers, werden op-gesteld en aan de kapiteins uitgereikt. Vele van deze sein-brieven, afkomstig van Heemskerck, Piet Heyn, M. H.Tromp, De Ruyter en Cornelis Tromp uit den tijd vóór den

Page 324: Scans (44,78 MB)

288 DE LAATSTE TOCHT VAN

Tweeden Engelschen oorlog, zijn bewaard gebleven; van detwaalf jaren gedurende welke Van Wassenaer onze nasalemacht heeft gecommandeerd, is echter geen enkele door hemonderteekende, ook niet die welke op zijn laatsten tocht vankracht is geweest, bekend. Hoe hij zich gedacht heeft zijnvloot in het gevecht te brengen, blijft dan ook in het duister;de vele verhalen van den slag bij Lowestoft vermelden alleendat de admiraal sein deed om onder zeil te gaan, te ankeren,of te wenden, doch nimmer dat bijv. voorhoede of achter-hoede in den vijand moest vallen; en zoo is het mogelijk dathij gemeend heeft met de reeds lang in zwang zijnde alge-meene seinen te kunnen volstaan, zonder voor deze zoo uit-zonderlijk samengestelde scheepsmacht nieuwe orders teverstrekken. Ook de groote zorg, die De Witt en CornelisTromp terstond na onze nederlaag van den t3den Juni, endie De Ruyter eenige weken later na zijn terugkomst uit deWest, aan dit onderwerp besteedden, wijst er op, dat in iedergeval aan de eigenlijke gevechtsorders 4 van Van Wassenaerveel heeft ontbroken

Met deze instructie dan, begaf Van Wassenaer zich een derlaatste dagen van April naar de vloot, zeer geplaagd door dejicht, en daardoor eigenlijk niet in staat dienst te doen 1).Gelukkig was De Witt aanwezig om voor de verdere gereed-making der scheepsmacht zorg te dragen.

Zooals wij zagen, was de vloot verdeeld in zeven eskaders,elk onder drie vlagofficieren. Ieder eskader bestond uit 14,15 of 16 groote schepen, waaraan eenige jachten, branders engaljoten waren toegevoegd, en voerde een eigen onderschei-dingswimpel of -vleugel. De schepen van Van Wassenaer,Jan Evertsen en Cortenaer lieten den wimpel resp. van degroote steng, voorsteng en kruissteng waaien; Stellingwerfseskader had gele vleugels, dat van Tromp roode vleugels meteen witte streep ; Cornelis Evertsen en Schram zetten op hunschepen witte vleugels met een roode, en blauwe vleugelsmet een gele streep. Ieder schip voerde bovendien een grootevlag achteruit, sommige rood-wit-blauw, andere oranje-blanje-bleu, in drie, zes of negen banen, en een kleinere vlagop de boegspriet, terwijl verder nog 21 commando-vlaggen,en van heel wat grooter afmetingen dan die van onze dagen,

1 ) Van Wassenaers jicht was alom bekend; zelfs een Engelschliedje uit die dagen maakte er melding van:

„Expect who can the Dutch fleet should come outWhilst Obdam lies at anker of the gout?"

Page 325: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 289

zich boven alles verhieven. Geweldig moet het schouwspelvan deze vloot zijn geweest, 'en tallooze liederen en gedichtenop onze zeemacht uit die dagen doen dit dan ook zeer dui-delijk blijken.

„......Ons MastenhoutLeeck ons in Texel, of Noorwegen was herbout"

zong de dichter van „Goe-Reys voor de Zee-Macht der Ver-eenighde Nederlanden tegen d'Engelsche Oorloghslust", enwij kunnen dit beeld begrijpen, als wij ons op die reede vanNieuwediep meer dan honderd groote driemasters met eendertigtal kleinere vaartuigen voorstellen, a lle kwistig metvlaggen, wimpels en vleugels versierd. Het geheele volk hadvertrouwen in die vloot, en ieder zag vol goeden moed denkomenden strijd tegemoet 1).

Alleen van twee mannen meen ik te moeten aannemen, datzij niet zoo heel gerust waren op den goeden afloop van denvoorgenomen tocht, en wel van ... De Witt en van Van Was-senaer; de eerste wegens gebrek aan vertrouwen in denlaatste; de laatste wegens gebrek aan vertrouwen in zichzelf.De Witt, die zich zóó gegeven had aan den groei van onzestrijdkrachten ter zee, die onze vloot zoo juist had wetente gebruiken gedurende de Noorsche oorlogen, die vooral delaatste maanden dag en nacht geleefd had te midden onzerzeeofficieren, matrozen en zeesoldaten, De Witt moet welhebben bemerkt, -dat Van Wassenaer niet de man was om uitdie vloot van zeven eskaders, die grootendeels nooit te zamenhadden gevaren, te halen wat er in zat. Om van die vlootéén geheel te maken, om die vele in den zeedienst vergrijsdemannen met één zelfde gedachte te bezielen, om die admi-raals van Amsterdam, de Maas, Zeeland en Friesland hunonderlinger naijver te doen op zij zetten, daarvoor was eenaanvoerder noodig tegen wien ieder opzag, wien iedergaarne als zijn meerdere erkende, die leiding kon geven waarleiding noodig was. En zulk .een man was Van Wassenaerzeker niet: „wonderlijcke glossen" waren omtrent hem in

1 ) Hoe goed ,de stemming onder het vlootpersoneel was, moge o.a.blijken uit het volgende: Ten einde het compagniesschip „Huys teSwieten" te kunnen bemannen, werd het bevaren volk van enkelevoor den dienst ongeschikte schepen afgehaald, en voer dit volk„seer blijgeestigh ende met gejuygh van t boordt van hare schepennaar dat van 't Huys te Swieten, zelfs uytjouwende of uytlacchendehaere cammeraden die het gheluck niet scheenen te sullen hebbenbij 't eerste gevecht mede ter Bruyloft aan den disch te komen, maerbij provisie voor doodteeters, binnen 's Landts te blijven leggen."

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 19

Page 326: Scans (44,78 MB)

290 DE LAATSTE TOCHT VAN

omloop, die zijn prestige schaadden; ook nog nadat hij op dereede van Texel zijn vlag had geheschen, moest De Witt met„de sweep achter`'t werck" blijven; zijn instructie verzochthij zoodanig gesteld, dat hij, „deselve biindeling volgende,geen calange mach onderworpen wesen". In de laatste we-ken voor zijn vertrek naar zee was, zoo schreef Downing,herhaaldelijk „very rough language" tusschen den raadpen-sionaris en den admiraal gevallen; en toen eindelijk alleschepen vereenigd waren en de wind gunstig woei, moestDe Witt zich in persoon naar het admiraalsschip begeven,om met „hott words" den opperbevelhebber aan te sporen,in zee te loopera. „Le vaisseau de l'amiral Obdam est sortile dernier; l'on s'en moque un peu icy", schreef een bericht-gever uit Amsterdam; en na dit alles meen ik als zeker temogen aannemen, dat De Witt met een bezwaard hart hetopperbevel aan Van Wassenaer heeft gelaten; de afwezig-heid van De Ruyter en de ongelukkige naijver tusschen deverschillende admiraliteiten hebben het hem evenwel on-mogelijk gemaakt, iemand anders aan te wijzen.

Dat het Van Wassenaer aan vertrouwen in zichzelf heeftontbroken, zal uit zijn weifelend optreden in de dagen voorden slag van den 13den Juni duidelijk blijken.

DE VLOOT VAN KAREL DEN TWEEDE

Dutchman beware, we have a fleet,Will make you tremble when you see't,Manned with brave Englishmen of high renown,Who can and will your peacock plumes pull down;Then cease your boasting, it will nought availe,You know its but your duty to strike sayle.

Evenals in de Republiek, was men in Engeland reeds inMei 1664 begonnen zich op den oorlog voor te bereiden. Den13den van die maand werd den hertog van York als lordhigh admiral opgedragen onmiddellijk een eskader vantwaalf schepen uit te rusten en te bemannen, „to observe themotions of the Dutch, and to guard the Narrow Seas", enverder alles gereed te maken om, in geval werkelijk oorlogmocht uitbreken, een dertigtal schepen spoedig in dienst tekunnen stellen.

De vraag, wie met het bevel over dit eerste eskader zouworden belast, was niet gemakkelijk op te lossen, en heeftaanleiding gegeven tot veel naijver en geïntrigeer. Voor Yorkwas dit commando voorloopig niet belangrijk genoeg; als erf-

Page 327: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 291

genaam van den troon, en bovendien zonder nautische enmilitaire ervaring, kwam hij niet in aanmerking om descheepsmacht te bevelen die in geval van oorlog de eersteslagen zou moeten opvangen, en daarna de kern zou vormenvan de geheele vloot. Toch wilde hij het opperbevel over dielatere groote vloot voor zich reserveeren, en juist daaromwerd de keuze nu zoo moeilijk.

Vier namen werden genoemd. Allereerst prins Rupert, dievan 1648 tot '53 in den strijd tegen het Parlement en als zee-roover in West-Indië zijn ervaring had opgedaan; wegenszijn hooge geboorte ( Jacob I was zijn grootvader) was hij eenernstig candidaat voor het toekomstig opperbevel, een redenwaarom York zijn benoeming heeft tegengewerkt. In detweede plaats kwam Monk, hertog van Albemarle, die den!2den en 13den Juni 1653 den grooten Tromp had verslagenen alleen al daarom alleszins geschikt geacht mocht wordenom het bevel op zich te nemen. De koning verzette zich even-wel hiertegen; Karel wilde het leven van zijn gunstelingzonder uiterste noodzaak niet in de waagschaal stellen engaf er de voorkeur aan, dezen uiterst bekwamen man alsraadgever in marine-zaken in zijn nabijheid te behouden.In de derde plaats kwam Edward Mountagu, graaf vanSandwich, een vlagofficier van veel ervaring, die zich onder-scheiden had bij de verovering van Duinkerken in 1658, metsucces tegen de Turksche zeeroovers in de MiddellandscheZee had gevochten, Algiers had beschoten, en de vloot hadgecommandeerd, die in 1660 den koning naar Engeland hadovergebracht. Hij, en Sir William Penn, de vierde die in aan-merking kwam, hadden het volste vertrouwen van hetscheepsvolk, en werden beschouwd als de vertegenwoordi-gers van den glorievollen tijd van Cromwell en de common-wealth. Penn had onder Blake drie groote zeeslagen mee-gemaakt, en zou zeker met het bevel belast zijn geworden,indien York zich niet onderhands van het opperbevel eenertoekomstige grootere vloot had verzekerd, en nu aan Sand-wich, als ouder in rang dan Penn, de voorkeur gaf. Laterzullen wij zien hoe al deze mannen, uitgezonderd Albemarle,toch hun plaats vonden in de vloot van Lowestoft: York alsopperbevelhebber, Rupert en Sandwich als admiraals van dewitte en de blauwe vlag, en Penn als chef van den staf aanboord van Yorks schip. Wij mogen dan evenwel niet ver-geten, dat het Sandwich was, die van den beginne af de kernder vloot had gecommandeerd, en dat het grootendeels aan

Page 328: Scans (44,78 MB)

292 DE LAATSTE TOCHT VAN

zijn kennis van zaken en toewijding was te danken, dat deEngelsche vloot zich op den 13den Juni 1665 zóó superieurtoonde aan die der Staten-Generaal.

Eind Juni 1664 heesch Sandwich zijn vlag en begon zoospoedig mogelijk de hem toevertrouwde schepen op de meesternstige- wijze te oefenen en tot één geheel te vormen, hierbijgesteund door den ons reeds bekenden Sir Thomas Allin alszijn vice-admiraal. Weken lang kruiste hij in het Kanaal „forthe better exercisinge of the men in navigatinge and findingethe trymm of our ships", en om gegevens te verkrijgen om-trent de zeileigenschappen zijner schepen. Het is mogelijk,dat in de Nederlandsche marine van die dagen op dezelfdewijze werd geoefend, doch bewijzen hiervan zijn, voor zoovermitt bekend, niet gevonden; en dat Van Wassenaer dit in demaanden vóór den slag zeker niet heeft gedaan, is uit hetoverzicht van het formeeren zijner macht gemakkelijk af teleiden.

In Augustus, toen het bekend werd, dat men in Hollandeen vloot voor Guinee uitrustte, vernam Sandwich, dat hijdeze, na haar vertrek naar Afrika, zou moeten volgen. Zeerjuist raadde hij dit af met de woorden: „that first arriveswill succeed, and the later one be frustrated or put to dis-advantage"; en op zijn raad werd ten spoedigste een tweedeeskader in gereedheid gebracht, en het bevel hiervan opge-dragen aan prins Rupert. Begin October was deze vloot zeil-klaar, doch door tegenwind bracht zij het vooreerst niet ver-der dan tot Portsmouth, en tenslotte is zij, daar ook de Hol

-landsche vloot niet uitvoer, niet naar Afrika vertrokken.Een van Pepys' aanteekeningen uit deze dagen doet ons

met een enkelen regel de waarde' van prins Rupert als leiderin den zeestrijd kennen. De oplossing van het vraagstuk, wiede grondlegger der in den Tweeden Engelschen oorlog ge-volgde zeetactiek is geweest, is zóó moeilijk, dat iedere aan-wijzing, ook al is zij er slechts een in negatieven zin, welkomis. Zulk een aanwijzing geeft het volgende zeer zeker.Op 5 September '64 schrijft Pepys in zijn dagboek: „PrinceRupert was with us, who is fitting himself to go to sea. Andafterwards in White Hall I met him, and he spoke to me, andin other discourse, says he, „God damm me,. I can answerbut for one ship, and in that I will do my part; for it is notin that as in an army, where a man can command everything" 1) .

1 ) Typearend voor het dagboek is, dat Pepys direct hierop laat

Page 329: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 293

Een eskader-commandant, die deze meening is toegedaan,moge door zijn moed en voortvarendheid in den slag eengoed voorbeeld kunnen geven, en door zijn gestrengheid eengoede discipline kunnen handhaven, een groot tacticus is hijzeker niet; en daarom meen ik dezen prinselijken admiraalop grond van Pepys' aanteekeningen te kunnen uitschake-len voor toekenning van den lof, de basis te hebben gelegdvoor een nieuwe vechtwijze ter zee.

Bij het bemannen van Ruperts vloot bleek spoedig, dat menhier voor groote moeilijkheden zou komen te staan. Velender ambtenaren, die het voor ieder graafschap vastgesteldeaantal dienstplichtigen moesten leveren, hadden persoonlijke`belangen in reederijen, die hun geschikt personeel liever zelfvast hielden, dan dit naar 's konings vloot te sturen; ofwel,zij lieten zich omkoopen en leverden alleen onbruikbaremannen, „fitter to keep sheep than to sail in such great ships;pitiful creatures who are fit for nothing but to fill the shipsfull of vermin". Ook de bestemming der vloot lokte niet aan:„There would be volunteers enough against the Dutch, ifthey were to be fought at home and not at Guinea", werd uiteen der graafschappen gerapporteerd.

De desertie was enorm; een aanbrenggeld van 6 pence perhoofd werd uitgeloofd, doch bleek niet voldoende. Het eenigewat helpen kon, was zeer streng optreden tegen de weg-loopers, en zoo zeer was Coventry, een der bekwaamste com-missioners of the admiralty, hiervan overtuigd, dat hij totdriemaal toe aan den secretary schreef : „Nothing but hang-ing of the runaways will man the fleet".

In een goeden reuk stond de zeedienst de laatste jarenniet. Behandeling aan boord, voeding en betaling lieten alleste wenschen. Onder Cromwell was hierin, vergeleken metvroeger, veel verbetering gekomen; de moraliteit in de long-room en daardoor de behandeling der matrozen was er zeerop vooruit gegaan; de tractementen waren verhoogd tot 19

sh. per maand, en op de qualiteit der victualie werd strenggelet. Doch na de Restauratie waren de oude misstandenspoedig teruggekeerd; velen der puriteinsche officieren ver-lieten gedwongen of vrijwillig den dienst, terwijl zij die ble-

volgen, dat hij met zijn vrouw een nieuwe japon gaat koopen voor£ 10 en daarna thuis aan tafel zeer verbaasd is dat een zijner gastenniet van uiensaus bij lamsvleesch houdt, en zich daarom met tweeeieren tevreden moet stellen.

1

Page 330: Scans (44,78 MB)

294 DE LAATSTE TOCHT VAN

ven, zich dikwijls door deel te nemen aan drinkgelagen enandere uitspattingen aan hun nieuwe omgeving van cava-lier-captains wilden aanpassen, en zich daarbij dan „konink-lijker dan de koning zelf" gedroegen. Zelfs van een strengenanabaptist en verstokt puritein als de vice-admiraal JohnLawson vertelt Pepys, dat hij met zijn schout-bij-nacht enden vlaggekapitein den ganschen dag drinkend doorbrengt.

Aanstelling van officieren, niet om hun verdienste, dochalleen wegens hun hooge geboorte, zooals na Karels terug-komst veelvuldig voorkwam, geschiedde gewoonlijk ten na-deele van de manschappen. Onbekendheid met het zeemans-vak bij de officieren sluit waardeering der beste eigenschap-pen der matrozen uit, en heeft onvermijdelijk een slechte be-handeling van het volk voor de mast tengevolge. Zoodra man-nen als Sandwich, Allin of Penn het bevel voerden, werdenpaal en perk gesteld aan de bachanaliën, waarbij de maitres-sen der officieren niet ontbraken; doch op de schepen, waarde gentlemen-captains commandeerden, heerschee de zelf-zuchtige, genotzieke en veeleischende hofgeest zeer sterk;en dit, toen als later, steeds ten koste van den matroos.

Hierbij kwam de slechte betaling: op sommige schepen hadde equipage in twee jaren en meer geen soldij ontvangen.Reeds in December 1660 was men begonnen met uit te be-talen half in geld, half in „tickets", die na drie maanden be-taalbaar zouden zijn; doch wegens geldgebrek was de navyboard spoedig gedwongen de soldijen geheel in papier tevoldoen. De slotzin op deze „tickets": „payment is to bemade as fast as the state of his Majesty's Treasure shall per-mit", in verband met den algemeen bekenden begooiden toe-stand van de schatkist, deed de werkelijke waarde dezerbons tot ver beneden de nominale waarde dalen.

Dit alles deed de ontevredenheid sterk toenemen; oproe-ren in de havenwijken en muiterijen aan boord waren aande orde van den dag, en meer en meer verkozen de zeeliedenhet varen bij de koopvaardij of als zeeroover, boven dat in's konings dienst.

Ook de voeding, dat teerste van alle teere punten bij denmarine-matroos, was onvoldoende. „Englishmen, and moreespecially seamen, love their bellies above anything else"schreef Pepys in zijn „Naval Minutes"; maar de navy boardstond machteloos tegen het geldgebrek en het verloren cre-diet. De eenige contractant, Denis Gauden, victualler of thenavy, deed wat hij kon, doch ook zijn crediet was beperkt;

Page 331: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 295

het was hem onmogelijk te leveren wat hem opgedragen wasen een onvoldoende proviandeering was het gevolg: De spoe-dige terugkeer der Engelsche vloot, in Mei '65, van de Neder-landsche kust naar haar eigen havens, werd in Holland aanhet zware stormweer toegeschreven, doch was in werkelijk-heid een gevolg van het gebrek - aan levensmiddelen; en dathet eskader van Jan Evertsen, dat, zooals wij vroeger zagen,den 24sten Mei van de Wielingen naar Texel zeilde, dit on-gehinderd kon doen, is dus meer aan de slechte uitrustingder Engelsche vloot dan aan den zuidwesterstorm van diedagen te danken.

Ondanks de groote moeilijkheden gelukte het toch devloot, die onder bevel van Rupert voor Guinee werd uitge-rust, van voldoende personeel te voorzien, o.a. doordat deEngelsche Oost-Indische Compagnie veel volk kon leveren,en zeelieden van Guernsey en Jersey in grooten getale wer-den geworven.

Toen in November '64 bleek, dat de Nederlandsche guinee-vloot niet naar Afrika zou vertrekken, Ruperts schepen dusin de Engelsche wateren zouden kunnen blijven, en de ver-houding tot de Republiek steeds meer gespannen werd, namYork het opperbevel over de eskaders van Sandwich enRupert (,,43 of the bravest ships ever seen") op zich, en ver-deelde zijn vloot in drie eskaders: dat van de roode vlag,waarover hij zelf het bevel voerde, dat van de witte vlag,onder Rupert, en dat van de blauwe vlag onder Sandwich.Geen van deze drie admiraals had ooit een grooten zeeslagmeegemaakt, zoodat de benoeming van den bekwamen SirWilliam Penn tot „great captain commander under HisRoyal Highness", m.a.w. tot chef van den staf, aan boordvan het schip van York, geen verwondering kon baren. Ru-pert, en meer nog Sandwich, die zeer goed inzagen, dat zijnu eigenlijk onder Penns commando kwamen te staan, wa-ren oorspronkelijk geenszins met deze benoeming ingeno-men; zij legden zich er echter bij neer, en Sandwich was zelfsbij slot van rekening met de getroffen schikking zeer tevre-den. Dit blijkt vooral uit Pepys' aanteekening op 24 October'64, waar hij schrijft: „My lord (Sandwich) is well pleasedto think that, if the duke and the prince go, all the blame ofany miscarriage will not light on him; and that if anythinggoes well, he hopes he shall have the share of the glory, forthe prince is by no means well esteemed of by anybody".

Page 332: Scans (44,78 MB)

296 DE LAATSTE TOCHT VAN

Gedurende de volgende wintermaanden werd de verdereversterking der scheepsmacht krachtig voortgezet; kleineeskaders kruisten in het Kanaal, overigens was de indienst-stelling van steeds meer schepen de voornaamste zorg deradmiraliteit.

York gaf in die dagen blijk den strategischen toestandzeer goed te begrijpen. „It cannot but be of great advantageto H. Ms. service that this fleet should be ready before theDutch" schreef hij reeds den 16den December, en dit is danook van Dec. 1664 tot April 1665 zijn streven geweest. Wer-kelijk is het hem mogen gelukken drie weken vóór de Hol-landers met zijn vloot zee te kiezen, om onze kust te blok-keeren en de vereeniging der Hollandsche en Zeeuwse e vlo-ten te verhinderen. Dat de slechte voorziening van levens-middelen zijn plannen heeft gedwarsboomd, doet aan dedeugdelijkheid van zijn opzet geent afbreuk; de door hemgevolgde strategie was de best denkbare en zeker van eenhoogere orde dan die van Van Wassenaer, aangenomen al-thans, dat deze een plan de campagne had gemaakt.

De Engelsche vloot, bestaande uit ongeveer 100 schepen en28 branders, bewapend mét 4200 stukken geschut en bemandmet 21000 matrozen en soldaten, zeilde den asten Mei uit, enzette koers naar de Hollandsche kust. Alle drie eskaderswaren verdeeld in drie divisions, die alle negen onder eenvlagofficier stonden. Aldus gerangschikt in kiellinie, Yorkin het midden van het geheel, en ieder admiraal in het mid-den van zijn groep, stak men de Noordzee over. „I only wishthe King could see them" schreef den tweeden dag in zeelord Falmouth, die als vrijwilliger den tocht meemaakte, aaneen vriend in Engeland.

„Dutchmen beware, we have a fleet,„Will make you tremble when you see't."

zongen de Britten, doch zij vergaten, dat hun koning en zijnhof de voor de vloot bestemde gelden in den letterlijken zindes woords zelf hadden opgesoupeerd in plaats van ze voorde proviandeering zijner schepen te gebruiken.

Door honger en dorst gedreven moest York den 20sten Meireeds den steven wenden, en den 25sten d.a.v. in den mondder Theems ten anker gaan. De slechte f inancieele .toestandder admiraliteit als gevolg van 's konings spilzucht, was deoorzaak, dat een groot strategisch voordeel voor de Engel-schen verloren ging. Het eenige resultaat van den tocht was,dat het aan een paar van Yorks schepen gelukte een achttal

Page 333: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 297

koopvaarders van een vloot, die uit Fransche havens, be-noorden Schotland om, hoopte bij Texel binnen te loopen,op te vangen en te nemen.

Tengevolge dus van de onvoldoende uitrusting der Engel-schen was de Noordzee, toen Van Wassenaer met zijn vlootzee koos, vrij van vijandelijke schepen en bevond deze zichin bijna even gunstige omstandigheden als York drie wekengeleden. Wel was de Engelsche vloot niet gesplitst, doch zijwas het eerste tiental dagen niet in staat uit te loopen. Velezieken, noodzakelijke herstellingen en „countess, courtisanand country wench, who jostled one another both in cabinand forecastle" veroorzaakten veel oponthoud in het gereed-maken der vloot, en een koene aanval op deze zoo goed alsopen reede zou zeer veel kans van slagen hebben gehad.

Laat ons thans nagaan, hoe Van Wassenaer van deze voorhem gunstige omstandigheden gebruik heeft weten te maken.

DE DAGEN V66R DEN SLAG

Den 24sten Mei was Van Wassenaer in zee, en denzelfdendag schreef hij, dat hij thans voornemens was den vijand opte zoeken. Waar hij dien zocht is evenwel niet duidelijk; inplaats van over te steken en zich op de Engelsche kust tevertoonen, waardoor hij zeker de Britsche vloot tot zich zouhebben getrokken, bleef hij vooreerst op de Hollandsche kustop en neer houden. De zeer verklaarbare reden hiervan vin-den we in een brief van Downing van 26 Mei, waarin dezezegt, sprekende over de Hollanders: „they say that it will bea mighty advantage to them that they shall now have sometime to accustom their new men, of which there are greatnumbers in their fleet". Hoe het zij, het geluk liep Van Was-senaer mede. Een Engelsche koopvaardijvloot van 16 sche-pen, begeleid door slechts één oorlogsschip, was, in het ver-trouwen dat York's vloot nog de Noordzee beheerschte, vanHamburg onder zeil gegaan, met den wil naar de Theems.Toen deze koopvaarders den 30sten Mei een groote oorlogs-vloot in het zicht kregen, zagen zij deze aan voor hun land-genooten en hielden naar haar toe. Te laat bemerkten zij hunvergissing. Na een korte jacht werd de konvooier door Cor-tenae s vlaggeschip genomen, en vielen 9 der koopvaardersin onze handen. Het was een goede vangst, die het verliesvan de door York genomen Bordeaux-vaarders ruimschootsvergoedde. Pepys schat de waarde der genomen schepen op£ 200.000 en vertelt ons in zijn dagboek van de ontsteltenis

Page 334: Scans (44,78 MB)

298 DE LAATSTE TOCHT VAN

over het geleden verlies op de Londensche beurs: „the troubleand the noise on the 'Change were great".

„Met aengenaemheydt" vernamen de Staten een en ander,doch in hun brief van den Oden Juni gelastten zij den ad-miraal uitdrukkelijk, indien hij onverhoopt zich nog steedsmocht ophouden nabij Texel, ten spoedigste naar Harwichte zeilen „om den vijandt te attraperen, sonder eenigh mo-ment in dien deele te versuymen, om, den vyandt aengetrof -f en hebbende, de selve aen te grijpen ende te bejegenen vol-gens uwe Instructie".

Tegelijk met dezen brief ontving Van Wassenaer eenschrijven van De Witt, waarin o.a. de volgende zinsnedevoorkwam :

„Het verlangen naer tijdinge van Uw Ed. is groot, maernoch grooter is den yver van een ygelyck, dat den vyandtmoge worden aengetrof f en ende met deselve slach gelevert,weshalven de woorden in Uw Ed.ts missive van den 2dendeses, te weten „wy setten ons cours nu naer de wall" aleenige onaengenaeme beweginge in de leden veroorsaecktheeft, sooals Uw Ed. wel sal connen bemercken uut de mis-sive van Haer Hoog Mog."

Tevens gaf De Witt allerlei inlichtingen omtrent den te-genstander: dat deze voor Harwich lag; dat vele zieken inzijn vloot waren, wel vijf tig op ieder schip ; dat hij druk bezigwas met vivres over te nemen, en dat 't gewenscht wasaan te vallen „bevorens deselve wederom in beter postuyris". Verder schreef De Witt, dat er sprake van was, dat hij alscommissaris op de vloot zou komen, en hij sprak de hoop uit,dat dit den admiraal aangenaam zou zijn: „Wy souden metgemeene schouderen te beter connen afdraegen den ondanck,die men in soo importante employen dickmaels moet subjectweten". Zooals men ziet, welwillend, maar weinig getuigendvan vertrouwen in den goeden afloop van den tocht.

Vooral den eersten brief, dienvan de Staten, heeft de ad-miraal zich aangetrokken. Aitzema zegt het vrij nuchter:„men heeft sedert verstaen dat den Heer Van Wassenaerdesen brief wat onverduldigh droeg, alsof men twijf f eldeaen syn couragie"; maar juist op iemand in een eenigszinsmoedelooze stemming moet de toon van het schrijven vanzijn lastgevers zeer irriteerend hebben gewerkt. Dit blijkt ookwel uit zijn antwoord aan De Witt van den 7den Juni, waar-in hij o.a. schrijft: „Ick wenste wel dat ick soo geluckich was,dat men geen quaede impressie van mijn nam voor en aleer

Page 335: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 299

ick reeckening van myne actien gegeven hadt, die ick UEd.verseekere dat ick altyt daerheen sal dirigeren omme dendienst van den Staedt in alle getrouwicheyt te betrachten".

Het plan om commissarissen op de vloot te plaatsen juichtehij toe, voornamelijk in de hoop alsdan van verdere aanmer-kingen verschoond te blijven: „Ick sou blyde syn dat H.H.M.geliefden eniege commissarissen in de vloot te senden, tenminsten opdat deselve mochten getuygen wesen, datder om-me derselver bevelen te executeeren niets versuympt wort".

Ook in den volgenden brief aan De Witt, van den 9denJuni, komt hij nog eens op hetzelfde onderwerp terug, waarhij schrijft: „Ick hebbe noch desen morgen de GeneraeleCrychsraet aen Boort gehadt, die oock alle eenpaerig ver-claert hebben dat t' sedert den 2 deser, dat wy seecker tydingcregen, dat de Engelsche vloot voor Conings diep lag, geentyt noch wint ter werelt versuymt hebben met dewelcke wyde Revier van Londen souden hebben kunnen naederen.Daermede ick dan hoop dat H.H.M. satisfactie sullen nemenen my buyten alle bedenckingen houden".

In zijn laatsten brief, dien van 10 Juni, drie dagen voorzijn dood, klaagt hij er over, dat H.H.M. hem schrijven overthuisvarende koopvaarders, zonder duidelijke orders te ge-ven of hij schepen tot hun bescherming moet afstaan, ja danneen. Dit „ambarasseert hem vry wat"; toch besluit hij zichte houden aan de orders om den vijand op te zoeken, hooptdat de daarvoor gunstige wind zal blijven doorstaán, en bidtden Heer het werk verder te zegenen en onze wapenen meteen gelukkige en complete victorie te kronen.

Het laatste zuiver persoonlijke wat wij van den admiraalhooren, is, dat hij den 12den Juni, toen de Engelsche vlootreeds 24 uur in zicht was, zijn zilverwerk en andere zakenvan waarde van boord liet geven, en tegen zijn naaste vrien-den zeide: „Hy wasser in en woester me deur". Deze woordenteekenen misschien het beste den geestestoestand van denman, die het meesterschap op de Noordzee op een vastbera-den, hardnekkigen tegenstander moest trachten te veroveren.

Den 10den Juni, toen de Nederlandsche vloot zich nog op8 a 9 mijlen beoosten Texel bevond, stak een krachtige noor-denwind op, waarvan Van Wassenaer gebruik maakte omde Noordzee over te steken en den vijand op te zoeken. Reedsden volgenden dag, ongeveer op den middag, kreeg men, aande westerkim, de Engelschen in het zicht.

Page 336: Scans (44,78 MB)

300 DE LAATSTE TOCHT VAN

Het was mooi, helder weer, de wind was N.O. Den vijandzag men in lij, koers zettende om de Zuid; de omstandig-heden waren voor een plotselingen, krachtigen aanval: zoogunstig mogelijk. Hoe weinig zeeman Van Wassenaer ookwas, in ieder geval moet hij hebben geweten, dat het bezitvan de loef een voordeel was in den strijd; en ook, dat ditvoordeel door een omloopen van den wind ieder oogenblikkon verloren gaan.

Toch waagde Van Wassenaer den aanval niet. Wèl werdende schepen gereed gemaakt voor het gevecht, doch, in plaatsvan recht op den vijand aan te houden, bracht men de vlootover bakboords boeg hoog aan den wind, en hield, aldusN.N.W. sturende, van den vijand af, „arbeidende om de loefte behouden". In dezen koers liep de Nederlandsche vlootdoor tot zij zicht kreeg van den wal, wendde toen, en hieldzich met Z.O.-koers, hoog aan den wind. In den avond werdhet stiller, de wind liep om naar het O.Z.O., en na een wen-ding bleef men met een noordelijken koers drijven, of, zooals't scheepsjournaal van een der Nederlandsche schepen ver-meldt: „'t Luchjen uyt den O.Z. Oosten, leyden meest N.N.W.aan".

Den volgenden dag, den 12den Juni, was het zoo goed alswindstil. Ten 8 uur 's morgens, met een Z.Z.O. wind, wérdeen poging gedaan den vijand te naderen en den strijd tebeginnen; Van Wassenaer liet de vloot wenden, en hield opde Engelschen aan, „maer voortierden heel weynich", zooweinig zelfs, dat men gedurende den ganschen dag buitenhet bereik van elkanders geschut bleef.

Ten 8 uur 's avonds liep de wind nog zuidelijker. Teneindede loef te behouden liet Van Wassenaer O.t.Z. sturen; York,N.W. van ons, volgde over denzelfden boeg.

Zoo zeilden de vloten, de Nederlanders boven den windvan de Engelschen, tot midden in den nacht, zorg dragendebuiten de banken te blijven, en met de bedoeling bij het aan-breken van den dag in open zee den slag te beginnen. Ge-durende anderhalf etmaal had Van Wassenaer het voordeelvan de loef weten te behouden; gebruik had hij er niet vangemaakt.

Ten 2 uur 's nachts stak plotseling de wind op, en ruimdetevens tot Z.W., daarmede onze vloot haar gunstige positieten opzichte van de Engelsche ontnemende. Beide vloten,zeilende over denzelfden boeg, volgden de draaiing van denwind, en' stuurden aldus Z.Z.O., tot dat Van Wassenaer,

Page 337: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 301

waarschijnlijk vreezende dat de wind nog verder naar hetWesten zou loopen, en aldus de loef aan York zou geven,tot den aanval besloot. Hij liet zijn vloot 'door den wind gaanen liep, met een W.N.W.-lijken koers, naar de Engelschen toe.

Dat Van Wassenaers manoeuvres met 's Lands vloot op den11 den Juni, bezien met moderne oogen, afkeuring verdienen,behoeft geen nader betoog. Voor ons, die konden profiteerenvan de lessen van alle zeeslagen uit de 17de en 18de eeuw, ishet gemakkelijk genoeg te wijzen op de fouten op dien dagbegaan; van veel grooter verdienste is het, wanneer een derkapiteins der Nederlandsche vloot, de latere luitenant-ad-miraal Tjerk Hiddes de Vries, eén paar dagen na den slagongevraagd zijn meening te kennen geeft aan de admirali-teit van Harlingen, en daarbij juist den vinger legt op dewonde plek, als hij schrijft:

„Ick kan niet nalaten om in 't korte bekendt te maken,waer onse val van daen gekomen is. Vooreerst heeft GodsAlmachtigh ons Opperhooft t de kennis benomen, of noytgegeven. Donderdaegs omtrent Zuyder zon, zijnde den elf-den Junii, kregen wy de Engelsche' vloot in 't gesicht, enhadden daer recht de wint van, en konden daer by komen totons believen; maer onse Hoofden van de vloot smeten 't by,ende de geheele vloot, en lieten 't dryven."

Zacht in zijn oordeel is deze eenvoudige Fries niet overden Hollandschen edelman, die jaren lang zijn opperbevel-hebber was; en het doet weldadig aan te hooren, dat dezekapitein, die zoo kernachtig de waarheid dorst te zeggen, noghetzelfde jaar tot luitenant-admiraal werd bevorderd, en inden Vierdaagschen zeeslag en in dien van den Oden Augustus1666, zich deze onderscheiding ten volle waardig toonde.

Ook Franschen en Engelschen gaven hun verwondering erover te kennen, dat Van Wassenaer geen gebruik maaktevan de goede gelegenheid hem op den laden Juni geboden.„Les Hollandais avoient le vent sur leurs ennemis, et nese servirent pas néantmoins de eet avantage, que les Ang-lois regaignerent pendant la nuit", schreven eenige Franschediplomaten uit Londen aan Lodewijk XIV; en herinnerendeaan den voor ons zoo noodlottigen tweedaagschen zeeslag van12 en 13 Juni 1653, schreef de secretaris van den Engelschenopperbevelhebber aan den hertog van Albemarle: „Therewas a great desire in the fleet to have engaged the Dutchthis day, which had twelve years since been so fortunate to

Page 338: Scans (44,78 MB)

302 DE LAATSTE TOCHT VAN

the English against the same enemy. What other reason, be-sides the ill fortune of that day, the Dutch would have todecline the fighting us then, when they might have had thewind of us, we can neither conjecture nor learn from any ofthe prisoners since taken".

Cornelis Tromp, noch Jan Evertsen, in hun rapporten overden slag, oefenen critiek op Van Wassenaers beleid. Is hetpiëteit voor den juist gesneuvelden opperbevelhebber, dieden anders niet op zijn mondje gevallen Tromp deed zwij-gen, of achtte hij het voorgevallene op den 11 den en i 2denJuni van onbeteekenend belang in vergelijking met de ge-weldige gebeurtenissen van den dag van den slag zelf ? Hoehet zij, de vele andere besliste uitspraken worden hierdoorniet weerlegd.

DE SLAG BIJ LOWESTOFT

Zooals we boven reeds zagen, liep in den nacht van 12 op 13Juni de wind van het Zuiden naar het Zuidwesten, en hadhij daarmede den Nederlanders de loef ontnomen. Hun be-sluit, thans tot den aanval over te gaan, moest onder dezeomstandigheden wel tot verwarring leiden. Gedurende dewending van onze vloot van meer dan honderd schepen washet onvermijdelijk, dat de orde, zoo deze al bestond, ver-broken werd. Waarschijnlijk geschiedde zoo'n wending meteskaders tegelijk, het eene na het andere, zoodat althans devolgorde der eskaders in de vloot kon blijven bewaard. Dehoofd- en vlagofficieren van ieder smaldeel zeilden gewoon-lijk dicht bij elkander, de zwakkere, slechter bezeilde sche-pen, en die met minder strijdlustige kapiteins, achter enbenedenswinds van zich latende. Na de wending zagen destrijdlustigsten onder onze admiraals en kapiteins zich ge-dwongen zoo hoog mogelijk aan den wind te loopen, wildenzij slaags raken met den vijand. Hiermede werd het denminder moedigen gemakkelijk gemaakt zich aan lij van hunbevelhebbers en buiten het gevecht te houden, terwijl boven-dien vele der slecht bezeilde schepen hun plaats in de linieniet konden bewaren. Het is dan ook niet te verwonderen,dat wij bij Swinnas lezen: „Een lust was 't op den dertiendend'Engelse orden, een onlust de Nederlantse wanorden te een-schouwen", of, zooals een Fransch edelman, die den slag mee-maakte, het in zijn brief aan den raadpensionaris uitdrukte:„Il n'y avoit point d'ordre dedans potre flotte, tout y alloitpesle mesle et tout d'abord dans la dernière confusion". (Fig. I).

Page 339: Scans (44,78 MB)

..,11

r f♦ gut

! ,♦♦♦ r ♦

♦ ♦ go."'♦

Fig. I

Nederlanders

p Engelsohen

WASSENAER VAN OBDAM 303

Vóór den 23sten Mei, dus toen Jan Evertsen zich nog nietmet Van Wassenaer had vereenigd, was bepaald, dat Corte-naer de voorhoede zou commandeeren, dat Tromps eskader

het tweede in de linie zou zijn, de opperbevelhebber in hetmidden zou plaats nemen en Schram en Stellingwerf zichdaarachter zouden aansluiten. Na de vereeniging met deZeeuwsche eskaders van Jan en Cornelis Evertsen werdendeze tusschengevoegd, waarschijnlijk Jan Evertsen als aan-voerder der achterhoede, en Cornelis als versterking van denmiddentocht. In werkelijkheid was van deze opstelling wei-nig terecht gekomen: de vlagofficieren, het zwaarst bewa-pend, het best bezeild en het meest belust op den strijd, be-vonden zich gedurende den aanval bij elkander, vooraan ofbovenswinds van de andere schepen, zonder zich veel aandeze achterblijvers te storen.

Page 340: Scans (44,78 MB)

Fig. II

•• •

304 DE LAATSTE TOCHT VAN

Toen dan ook bij het naderen van den vijand de voorhoedecinder Rupert naar onze vloot afhield, waren het alleen devlaggeschepen van Van Wassenaer, Cortenaer, Jan Evertsen,Tromp en Stellingwerf, met weinig andere, die den strijdonmiddellijk aanbonden, zich door Ruperts eskader heensloegen en zich tijdelijk bovenswinds van den vijand hand-haafden. (Fig. II).

V\

o'

De rest der onzen wilde of kon het voorbeeld door haar,admiraals gegeven niet volgen, 'en liep, heftig kanonneeren-de, onder de lij van den vijand langs de geheele Engelschevloot. Cortenaer, Van Wassenaer en degenen, die hen ge-volgd waren, sloegen zich wederom door de Engelschen heenom zich te vereenigen met hun vloot; en aldus, „like twogigantic serpents, meeting and passing", zeilden de scheeps-machten langs elkander, met tegengestelde koersen, zondertot enteren over te gaan, en zonder gebruik te maken van detalrijke aanwezige branders.

In deze eerste phase van den strijd, een zuiver passeer-gevecht, verloren wij de luitenant-admiraals Cortenaer en

Page 341: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 305

Stellingwerf, doch gelukte het ons het Engelsche schip „TheCharity", bewapend met 46 stukken, dat zich te veel aan lijvan zijn vloot bevond, aan te klampen en te veroveren. Ditschip bleef de eenige door ons genomen prijs. De dichter van„The Dutch Armado, a Meer Bravado", een Engelsch liedjevan de dagen na den slag, zong hierover:

„Fortune was pleasant when she lent the DutchOur „Charity", a thing they wanted much."

Cortenaers dood heeft ernstige gevolgen voor ons gehad.Zijn vlaggekapitein was op den den 30sten Mei genomen kon-vooier met de prijsbemanning overgegaan, in verband waar-mede door den luitenant-admiraal was bepaald, dat het be-vel over zijn schip — in geval hij mocht komen te vallen —zou worden gevoerd niet door den luitenant of den schipper,doch door den opperstuurman Ate Intes Stinstra. Toen Cor-tenaer den geest had gegeven, „hebben dienvolgende de of-ficieren, na 't voorschreve voorval in de Cajuyt vergadertsijnde, hem het opper Commandement opghedragen, endehy 't selve oock aenvaert, met belofte van sijn best te sullendoen, gelijck oock de andere belooft hebben hem ghehoor-saem en getrou te sullen wesen". In plaats van zijn beloftete houden heeft Stinstra, terwijl hij de vlag van den admi-raal der voorhoede bleef voeren, met zijn schip „gantschgeen devoir meer ghedaen"; integendeel, hij wendde en leg-de zijn schip achter Van Wassenaer, zoodoende aan de voor-hoede de weinige leiding, die zij nog had, ontnemende. Laterzullen wij zien hoe Stinstra na het sneuvelen van Van Was-senaer, door voor den wind weg te loopen, het sein tot dealgemeene vlucht heeft gegeven.

Nadat de vloten elkander voor de eerste maal onder heftiggeschutvuur hadden gepasseerd, bleven zij eenigen tijd inhun koers doorloopen, om de verloren orde zooveel mogelijkte herstellen en te trachten, na een nieuwe wending, deloef te winnen of te behouden, en dan den strijd te hervat-ten. Ongeveer te 6 uur 's morgens wendden zij, en zeildenelkander weder tegemoet, de Nederlanders om de Z.Z.O., deEngelschen om de W.N.W. Tengevolge van de veelhoofdigebevelvoering op de Nederlandsche vloot, den dood van tweeder luitenant-admiraals, het verwarring veroorzakende ma-noeuvreeren van Cortenaers vlaggeschip en de weinigestrijdlust van de kapiteins van enkele onzer bewapende koop-vaarders, was de toestand, waarin onze vloot den vijand

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 20

Page 342: Scans (44,78 MB)

306 DE LAATSTE TOCHT VAN

naderde, niet veel beter dan de eerste maal. Van een rechtelinie was geen sprake; wederom zeilden de vlagofficieren,zoodra zij op den vijand losgingen, zooveel mogelijk vooruitzonder zich iets van hun onderhebbende schepen aan te trek-ken. Vooral nu het zich liet aanzien, dat men er wellicht inzou slagen de loef van den vijand te winnen en er dan kanszou bestaan om den slag van een geschutstrijd in een gevechtvan boord tegen boord te doen overgaan, liet men in de Hol-landsche vloot alle eskaderverband varen.

Geheel anders was het gesteld bij den vijand. Van de langepauze na het eerste treffen was werkelijk gebruik gemaaktde orde in de vloot te herstellen, doch met het onvermijde lijkgevolg, dat men veel van de loef had verloren. Het brengenvan een vloot in een linie bij den wind moet uit den aardder zaak geschieden op de lijwaartsche schepen en hieraanzal steeds, vooral bij een zóó talrijke vloot, een groote ver-lijering gepaard gaan. York, waarschijnlijk onder den invloedvan zijn chef van den staf, Sir William Penn, die het oorlog-voeren van de generaals Blake en Monk had geleerd, heeftdit nadeel aanvaard, en de orde in zijn vloot verkozen bovenhet voordeel van de loef. De komende strijd zou beslissenwie de beste keuze hadden gedaan, de Hollandsche vech-tersbazen, die vóór alles wenschten te enteren en met hunbranders den vijand wilden dwingen tot de mêlée over tegaan, of de beter gedisciplineerde Engelsche admiraals, diezich schikten naar de bevelen van een chef van den staf, voorwien de orde in de vloot boven alles ging.

Te 7 uur 's morgens was het duidelijk, dat, indien de vlo-ten haar koersen zouden vervolgen, in ieder geval de voorste,en wel de zwaarst bewapende en best gecommandeer-de der Nederlandsche schepen, bovenswinds van Rupertseskader zouden komen. (Fig. III). Zonder twijfel beteeken-de dit een voordeel voor de onzen: een concentratie vankracht op de vijandelijke voorhoede, verwarring onder dedaarachter volgende schepen en voorgoed een einde aan dengeschutstrijd op een voor onze kanonnen te grooten afstand.Alleen door een op het juiste oogenblik bevolen en goed uit-gevoerde manoeuvre zou de Engelsche vloot aan dit dreigendgevaar kunnen ontkomen. En waarlijk, die order werd optijd gegeven, en de manoeuvre werd goed uitgevoerd! Juisttoen de voorste Nederlandsche schepen zich gereed maaktennaar Ruperts eskader af te houden, liet York zijn midden-tocht en achterhoede naar bakboord uit de linie loopen, en

Page 343: Scans (44,78 MB)

w SSEN DAM ,^

zoo scherp mogelijk aan de nd houden Tegelijkertijdgelastle hij Rupert met de voorhoede te wenden, en met den,vijand mede te gaan li gen.

Het s ^^ n alleen moge ^k was in een goed geordende vloot,geschiedde e inderdaad: de seinen werden o 'ddell'ijk be ^grepen, en de manoeuvres volgens de bedoeling von den chefuitgevoerd« In eep korte spa e tijds sizigde zich de onder-linge positie der vloten, geheel: de rollen werden ve 'sseld,de Engelscke voorhoede werd niet langer met een overmach-

. tigen val bedreigd, en in plaats daarvan liepen de Hol-landers gevaar tusscben twee vuren te worden genomen.

(Fig. IV). Hun voorste schepen bevonden zich plotseling vooreen opening tusschen twee fillies van den vijand: aan bak-boord vooruit zagen zij Ruperts schepen met Z..0.- "kenkoers goor hen wegloopen, aan stuurboord de Fngelsclie mid-dentocht en achterhoede, W.N.W. sturende, dreigende ho% enswiids van hen te komen. „And therefore, rather: thanp s between two lines of our fleet, they chose to bear to lee-ward of prince Rupert" zegt „A. second narrative"

a in ?é

Memorials, te ijl de levensbeschrijver van Cornelis `rompOm met een groot aantal veelal ongelijksoortige schepen hij den

wind zeilende behoorlijk in kielli ie te kunnen blijven, is het flood-zakelijk goed vol en bij te sturen, en zeker niet zoogenaamd te ,,kn j.pen". Het is din evenwel mogelijk, weliswaar ten koste van vaart envan de goede orde in de vloot, één of anderhalve streek hoogex teliggen. Dit werd bedoeld met het eenige regels later genoemde ,,leg-gen speelen".

ea

Page 344: Scans (44,78 MB)

II

,0

308 DE LAATSTE TOCHT VA

alleen opmerkt: „doch alzo due de Jorks esquadre zondervechten geduurig boven wind bleef leggen speelen, so enkonden de Hollanders de loef niet van hem krijgen."

iDank ui den juisten tactischen blik van den Engelschen

opperbevelhebber (of van zijn chef van den staf), en dediscipline en manoeuvreervaardigheid van zijn vloot, had-den de persoonlijke moed en de strijdlust der Nederlandschevlagofficieren niet mogen baten, en wederom was onze vlootgenoodzaakt onder de lij van den vijand te passeeren.

Intusschen waren de Engelsche voor- en achterhoede inhevig gevecht met de Nederlanders geraakt, en gelastte Yorkden middentocht en de achterhoede (onder Sandwich) tewenden, en zich vóór Ruperts eskader te plaatsen. Std `ehzegt in zijn journaal hiervan: „His Royal Highness tackedafter the enemy (d.w.z. wendde, en ging den vijand fielder-na) and commanded me to tack, which I did instantly, though%

in a great crowd of ships".De volgorde der Engelsche eskaders was nu veranderd;

Yorks schepen vormden de voorhoede, S dwich bevond zich

Id

Page 345: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 309

in het midden, Rupert was in de achterhoede. (Eig. V). Vaneen rechte linie was weinig meer te bespeuren; tijd om na dewending de orde te herstellen had ontbroken, en zoo wasuiterlijk de mêlée begonnen, de Engelschen het voordeel vande loef benuttende door een ruim gebruik te maken vanhun branders. Toch gelukte het hun bevelhebbers geleidelijkwederom hun schepen in eskaderverband te brengen. „Thetwo fleets lay with their heads south-east, sometimes a greatdistance and sometimes fair by" zegt Sandwich, en daar hijeenigen tijd later, gevolgd door bijna zijn geheele eskader,door onze vloot heen sloeg, is de veronderstelling gerecht-vaardigd, dat van de grootere gevechtsafstanden nu en dangebruik is gemaakt om de linies opnieuw te formeeren.

A4

bP D. 1, • 4

Rupert +^

sari t, i 4 kderf oh is ,k A k

/ 'Pork

Fig. Y

Deze strijd, waarbij beide vloten om de Z.O. bleven liggen,duurde verscheidene uren; herhaaldelijk kwamen enkeleschepen nauwer met elkander in contact, zoodat een gevechtvan boord tegen boord plaats greep, doch dan weer ver-grootte zich de afstand, en konden de Engelschen prof i teerenvan hun verder dragend geschut. Dat er gedurende dezeperiode toch ook hard gevochten werd, getuigt het volgendeuittreksel uit het journaal van Sir Thomas Allin, die als kapi-tein op een schip van 56 stukken in Yorks eskader den slagmeemaakte: „I plyed my gunnes very hard for two houresuppon Generall Opdam, another flagge man and 2 shipslaying on a lyne, and a vice Admirall and 4 more, 9 in all;but they payd me handsomely .... my masts, yards, saylesand hull very much tome."

York was zich volkomen bewust van de gunstige positie,waarin zijn vloot verkeerde, en slaagde er in gedurende dengeheelen voormiddag deze te handhaven. Met den ganschen

Page 346: Scans (44,78 MB)

P ^ u

310

AATSTE 'TocIrThpo1

langen zomerdag nog- voor zich, behoefde hij zic e t ehaasten een spoedige beslissing te f orceeren; gevr%zwaardtegen aauv 11en van de vele aanwezige vii delijke bran-ders, en ielf in staat van zijn eigen vnursehepen volop ge-,bruik te maken, bestond er voor den Engelschen Qpperbevel-hebber geen enkele reden tot de mê14 over te gaan.

Teen den middag evenwel gebood de eeuwenoude traditievan den, ze rlog hem van gedragslijn te veranderen. Zijnsecret 's, Coventry, beschrijft dit alp volgt: ,;Opdam's ship(which b a enwas o by p deaf under his flag) eo 'ng upto he almost opposite in their line to H. R. a's ship in ours,His Royal Highness was pleased to give co t d to bear upto ,saying, `He would hi si pelf have a bout with Opdam'(for so be te ed it)." Inderdaad hield zijn schip, de ,,RoyalCharles", naar de „Eendracht" af, en weldra volgden demeeste En elscbe schepen het voorbeeld van h, admiren vielen de tegenover hen liggende Nederlandsche schepen

n. Het moet ongeveer toen zijn geweest, dat Sand 'eh metden door hem gecommandeerden middentocht wederom een

bewijs gaf van het hoogere standpunt, waarop de Engelsche,zeetactiek stond in vergelijking met die van onze zeemacht, .Waarschijnlijk hiertoe verlokt door een opening in de Neder-landsche vloot zette Sandwich, zoowel om de aandacht vanzijn eskader te treken, als om meer vaart te loepen, zijngrootzeil bij, heesch blauwe vlag aan de no4 , van zijnbezaansroede +-- „a signe for my squadron tv follor" =-- enliep voor denwind in kiellinie op de Hollandsehe vloot in.(Fig. VI). Artikel 7 van de „ Instructions for the better

.II

Page 347: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 311

ordering his majesty's . fleet in time of fighting" van den10den April 1665 schreef voor: „If the admiral should havethe wind of the enemy and that other ships of the fleet arein the wind of the admiral, then upon hoisting up a blue flagat the mizen yard or mizen topmast, every such ship is thento bear up into his wake or grain 1) upon pain of severepunishment", en het pleit voor den ernst waarmede Sand-wich zijn commandanten had geoefend en opgeleid, dat on-danks het geweld van den strijd van bijna twee honderdgroote schepen zijn sein onmiddellijk werd opgemerkt enbegrepen, en zoo goed als het geheele eskader zijn chefvolgde.

op verschillende plaatsen vinden wij deze doorbraak vanSandwich vermeld. In het „Leven van Cornelis Tromp" le-zen wij: „Alles dus ver maar kanonnaden geweest sijnde,kwam Zandwich, en separeerde de Hollandsche vloot intweeën, omtrent ten 1 uuren 's middags"; in „Leeven enDaden der Zeehelden" wordt gezegd: „En alles tot nochtoe maar in canonschooten bestaende, heeft Sandwich, om-trent ten een ueren naer den middagh de Hollandsche vlootin tween van een gesneden", en de „Description exacte" ver-meldt: „Le comte de Sandwich séparat la flotte hollandoiseen deux vers l'1 heure du midy". Ook in Engelsche bronnenwordt van deze doorbraak gesproken: „About one of theclock we passed so near about the middle of them, that wedivided their fleet", zegt Penn in zijn „Summary narration",en De Jonge deelt mede, dat andere Engelsche bronnen uitdien tijd hetzelfde getuigen.

Het is verwonderlijk met hoe weinig waardeering de mo-derne geschiedschrijvers deze manoeuvre van Sandwich ver-melden.

Stenzel zegt, na verteld te hebben, dat door het vooruit-zeilen van Obdam een gat in de Nederlandsche vloot is ont-staan, en Sandwich daar „hineinf ahrt", en zoodoende delinie in tweeën deelt: „es war dies aber kein eigentlichesDurchbrechen der Linie and blieb auch ohne entscheidendeFolgen". Ook Laird Clowes staat er zeer nuchter tegenover:„At about 1 p.m. Sandwich's squadron found itself mixed upwith the Dutch centre, and either by accident or by design,broke through it, so cutting the enemy's fleet into two parts.It is likely that it was by accident, for the English accounts

1) In the wake in het kielwater. In the grain = recht vóórhet schip.

Page 348: Scans (44,78 MB)

312 DE LAATSTE TOCHT VAN

admit that by that time, owing to the smoke, there was greatconfusion, and that friendly vessels narrowly escaped firinginto one another"; van waardeering dus in het geheel geensprake. Rittmeyer neemt Laird Clowes' woorden ongeveergeheel over, maar zegt toch, dat de manoeuvre „den nach-driicklichsten Erfolg" heeft gehad, want „die Verwirrungder Hollander wurde immer graszer". Alleen Chabaud-Arnault in zijn artikel „Les batailles navales du milieu duXVIIe siècle", in de Revue maritime van 1885, spreekt van„un mouvement opportune et bien exécuté qui décida dusort de la Iournée".

Corbett's „Fighting Instructions" (1905) wijdt enkele regélsaan de doorbraak, doch deze wordt, tenminste indien zijheeft plaats gehad (wat de schrijver nog betwijfelt), toege-schreven aan York. Blijkbaar heeft Corbett de Hollandschebronnen niet gebruikt: „this movement is only mentionedin a hasty letter to the press written immediately after thebattle" zegt hij, en laat er dan op volgen: „If the enemy'sline was actually cut, it must have been an accident or amere instance of the time-honoured practice of trying to con-centrate on or `overcharge' a part of the enemy's fleet". Tochschijnt Corbett later van meening te zijn veranderd: blijkensde voorrede van Harris' „Life of Edward Mountagu" (1912)is hij grootendeels verantwoordelijk voor de „naval chapters"van dit boek, en juist in die hoofdstukken wordt sterk deaandacht gevestigd op de groote beteekenis van Sandwich'smanoeuvre.

Naar mijn meening wordt het meer dan tijd de verdienstevan Sandwich te erkennen. Het is zeer begrijpelijk, dat debeteekenis van zijn manoeuvre niet naar voren is gebrachtdoor zijn opperbevelhebber en door Rupert; een „band ofbrothers" vormden de op elkanders roem naijverige Engel-sche admiraals van die dagen nog niet en zelfs een Jerviskon het anderhalve eeuw later niet over zich verkrijgen degroote daad van zijn onderbevelhebber Nelson in den slagvan Sint Vincent te vermelden in zijn rapport aan de admi-raliteit. Bovendien „sprak" een goede tactische manoeuvreniet tot het groote publiek. Daden van persoonlijken moed,het nemen van prijzen, hooggeplaatste personen die gewondwerden of sneuvelden, het in de lucht springen van schepen,het neerhalen van admiraalsvlaggen, dat alles pakte. Maarwat Sandwich had gedaan, wie begreep dat? Penn en Yorken nog wel enkele anderen misschien; maar die dachten er

Page 349: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 313

niet aan hun glorie te verkleinen door die van Sandwich tevergrooten. Deze heeft dit heel goed gevoeld: „That all thediscourse of the towne, and the printed relation should notgive him one word of honour, my Lord (Sandwich) thinksmighty strange" teekent Pepys op 23 juni 1665 aan, na eenlangdurig onderhoud met den admiraal; en deze heeft zichmoeten tevreden stellen met een mooien eigenhandigen briefvan den koning, waarin deze hem uitbundig voor zijn moediggedrag bedankte, en verklaarde „that my Lord Sandwichhad done nobly and worthily".

De gevolgen van de doorbraak waren voor de onzen zeerernstig. Het voorste gedeelte van de Nederlandsche vlootwerd door de Engelsche schepen omsingeld en bijna overalwaar een gevecht van boord tegen boord ontstond, vondieder Hollandsch schip spoedig twee Engelsche tegenoverzich. Misschien vinden wij den toestand van onze voorsteeskaders het best geschetst in het verhaal van den matroosin het „Dampraatjen over de laatste Zee-Slag" 1), waar dezevertelt: „Wy lagen geheel sonder ordre, dryvende door endoor malkanderen heenen als een party schapen in eenschaapskooy; ja, konden qualijk een schot op den vijanddoen sonder ons eigen schepen te beschadigen"; en ongetwij-feld was deze netelige positie een direct gevolg van Sand-wich's manoeuvre.

Er zijn slechts weinig bijzonderheden bekend omtrent devele partieele gevechten, die in deze uren werden geleverd.Het gevecht tusschen de beide opperbevelhebbers wordtevenwel herhaaldelijk min of meer uitvoerig besproken;eveneens het verbranden van de drie schepen „Maarseveen",„Tergoes" en „Swanenburg", en de strijd van het schip„Oranje" onder Bastiaen Senten met het vlaggeschip vanSandwich. Hoewel zij van weinig belang zijn voor de kennisvan het standpunt der zeetactiek van die dagen zal ik vol-ledigheidshalve op deze drie episoden iets nader ingaan.

Toen ten 1 uur op den namiddag de „ Royal Charles" naarde „Eendracht" afhield, was het niet voor den eersten keer datYork en Van Wassenaer elkander ontmoetten, al was het danook onder geheel andere omstandigheden dan vijf jaar te-voren. Op den 1sten juni 1660, toen de Engelsche vlootonder Mountagu, den lateren earl of Sandwich, voor Scheve-ningen zeilree lag om Karel II naar zijn land terug te voe-

1 ) Pamflet Knuttel no. 9070.

Page 350: Scans (44,78 MB)

314 DE LAATSTE TOCHT VAN

ren, was York met zijn jongeren broeder, den hertog vanGloucester, de gast aan boord van het Engelsche admiraals-schip. Van Wassenaer was eveneens van de partij, en nammet Mountagu aan den f eestdisch plaats naast de beide her-togen. Het is jammer, dat de meestal zoo uitvoerige Pepys,die over dit bezoek een en ander vertelt in zijn Diary, nietden indruk weergeeft dien „ my Lord Opdam" op hem maak-te en de gelegenheid laat voorbij gaan ons eens iets persoon.-lijks van Van Wassenaer mede te deelen. Bij de studie vanonze maritieme geschiedenis valt het dikwijls zeer moeilijkzich een beeld te vormen van onze admiraals als mensch; enzelfs een De Jonge is er zelden in geslaagd een persoonlijkenindruk van onze vlootvoogden te geven.

Gedurende bijna twee uren woedde een heftige strijd tus-schen de beide admiraalsschepen. De „Eendracht" was be-wapend met 76 stukken, de batterijen der „Royal Charles"telden totaal 78 vuurmonden, gemiddeld van zwaarder ka-liber dan die van de „Eendracht", op welk schip bovendieneen 150 man minder dienden. Ondanks de in aantal zooveelzwakkere bemanning trachtte Van Wassenaer voortdurendden vijand te enteren; van pogingen daartoe, en het misluk-ken daarvan, reppen vele beschrijvingen van den slag. Veelmeer is van dit gevecht niet te zeggen. Nu en dan kwamenvan weerszijden schepen hun admiraal te hulp, doch hoofd-zakelijk schijnt hier een duel tusschen de beide opperbevel-hebbers te hebben plaats gehad. Eén voorval wordt blijkbaarzeer belangrijk geacht, en overal vermeld, n.l. het sneuvelen,door één kanonskogel, van drie hooggeplaatste Engelscheedellieden, die als vrijwilligers den tocht medemaakten, enin het gevecht naast den hertog van York stonden. De her-senen van één van hen, lord Falmouth, een onbeteekenendman, van wien de „Poems on state af f airs" zeggen „Falmouthwas there. I know not what to act", bespatten de kleederenen het aangezicht van den opperbevelhebber, wat den dich-ter aanleiding gaf op te merken:

„His shattered head the fearless Duke distains,And gave the last first proof that he had brains".

Ten drie ure in den namiddag kwam plotseling een eindeaan den strijd, doordat een zware ontploffing het Nederland-sche admiraalsschip in de lucht deed vliegen. De oorzaakhiervan is niet met zekerheid vast te stellen, daar slechts 5leden der bemanning het ongeval overleefden, en dezen

Page 351: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 315

alleen wisten te vertellen, dat Van Wassenaer tot het laatsteoogenblik ongekwetst was, en van uit een stoel op dd cam-pagne het gevecht leidde. In een vertaling van een Engelschebeschrijving van den , strijd wordt medegedeeld, dat hetspringen van de „Eendracht" te danken was aan „eenesinguliere Operatie van de Almogende Handt van GodtAlmachtigh om het werck te faciliteren, ende het pericul teverkorten aen het welck syne Koninghlijcke Hoogheyt (York)hadde bloot ghegeven syn eyghen Persoon"; Nederlandschebronnen wijten het ongeval aan het vullen van kardoezen opeen ongedekte plaats gedurende het gevecht, en een daardoorveroorzaakte ontploffing in eigen kruit; ofwel aan eenwraakoefening van een „swarte slaaf, van een vinnigen haatswanger", die door een brandende lont in de kruitkamer tewerpen de schuld droeg van de ramp.

Hoe het zij, de moreele uitwerking, zoowel op ons als opden vijand, was spoedig merkbaar. Kapitein Jan van Amstelvan de „Vrijheid", die recht achter de „Eendracht" voer,deelt ons in zijn journaal uitvoerig mede hoe de Engelschenonmiddellijk hun aanvallen krachtiger doorzetten, en hoe detegenweer in onze vloot begon te verflauwen. Enkelen onzerkapiteins hielden eerst eenige streken af, enkele vlagge-schepen volgden; sommigen zetten meer zeil bij, en gingenzelfs al vóór den wind liggen, zich zoodoende geheel aan hetgevecht onttrekkende. De „Groot-Hollandia", nog steeds metCortenaers vlag van top, onder bevel van Stinstra, was eender eersten die het slechte voorbeeld gaf. Wel weigerden inden aanvang velen van onze vlagofficieren en kapiteins zichbij de vluchtenden aan te sluiten, maar nu zelfs een der luite-nant-admiraals trachtte het terrein van den strijd te verlaten,werd de aftocht vrijwel algemeen. Cornelis Tromp, vice-admiraal Van der Hulst, de kapiteins Jan van Amstel enTreslong en enkele anderen wachtten met zeil meerderentot zij gevaar liepen afgesneden te worden van de rest dervloot, en vormden zoodoende een achterhoede, aan wierkrachtig optreden het behoud van vele schepen was tedanken.

Onder degenen, die eveneens trachtten den aftocht te dek-ken, waren de kapiteins Reus van de „Maarseveen", Kruy-ningen van de „Tergoes" en Kuyper van de „Swanenburg".Door een groot aantal (de weinige overlevenden van de„Maarseveen" spraken zelfs van 24) schepen van Sandwich'seskader, waaronder diens vlaggeschip, aangevallen, werden

Page 352: Scans (44,78 MB)

316 DE LAATSTE TOCHT VAN

de „Tergoes" en de „Swanenburg" boord aan boord ge-drongen en raakten weldra in elkanders tuig verward. De„Maarseveen", een der mooiste schepen van onze vloot, liepeenige oogenblikken later met de boegspriet vast in het tuigder beide andere, en hoewel meer dan 200 man hun uiterstebest deden door kappen van masten en boegspriet zich tebevrijden, mocht dit niet gelukken. Een Engelsche branderliet zich naar de weerloos ronddrijvende schepen afzakken;doordat zij juist geteerd waren, waren alle drie spoedig eenprooi der vlammen en sprongen, toen het vuur de kruitka-mers: bereikte, in de lucht. Velen der in zee gevallen op-varenden werden door den vijand afgemaakt, en slechts eentwintigtal wist zich in een sloep te redden en kwam behou-den te Scheveningen aan. Ook deze ramp werkte er toemede den aftocht der onzen tot een overhaaste vlucht' temaken.

Van de bevelhebbers, die zich op den 13den Juni onder-scheidden, heeft kapitein Bastiaen Senten, van de „Oranje",een compagniesschip van 76 stukken, wel het meest van zichdoen spreken. In bijna alle brieven en stukken betreffendeden slag wordt zijn naam of die van zijn schip genoemd ensteeds op de meest eervolle wijze; en ook Pepys geeft in zijnkorte beschrijving nog eenige details over dezen kapitein(waarbij hij zijn naam verbastert tot Captain Seaton of the„Urania") .

Een paar uren vóór de doorbraak van Sandwich, geluktehet Senten de „Prince", het vlaggeschip van Sandwich, teenteren; volgens vele Hollandsche bronnen heeft toen debemanning van de „Oranje" meer dan een uur de overhandop het admiraalsschip gehad, zelfs de blauwe vlag van dengrpoten top neergehaald, en de prinsevlag geheschen; Engel-sche berichten vermelden dit echter niet.

Hoe het zij, Senten heeft de „Prince" niet kunnen verove-ren, doordat de „Royal James", het schip van Rupert, Sand-wich te hulp kwam, en hem na hevigen strijd ontzette, waar-bij o.a. de graven van Marlborough en Portland sneuvelden.

Senten trachtte nu de „Royal Charles", het schip van York,langszijde te komen, doch werd hierin verhinderd door de„Mary" onder captain Smith, de „Royal Catharine", vlagge-schip van Thomas Teddiman, en de „Essex". Na een strijdvan 2 uren, waarin de „Oranje" volgens sommige berichten200 van haar 400 man verloor, weigerde Senten nog zijn vlagte strijken, tot ten slotte zijn schip, door een gelukten aanval

Page 353: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 317

van een Engelschen brander, in vlammen opging. „York,admirant sa vertu, l'a fait firer de l'eau, et le traitte fortbien", schreef Wicquefort over Senten aan den koning vanDenemarken, en ook anderen melden, dat hij en zijn luite-nant door den vijand werden gered. Hoe heftig de strijdgeweest was, blijkt o.a. daaruit, dat de „Mary" alleen 99man aan dooden (het grootste aantal van alle schepen derEngelsche vloot) had verloren.

Bastiaen Senten, die „weergalooze ziel,_die op drie kroo-nen vlamde" 1), is spoedig na den slag aan zijne wondenoverleden. Het gedrag van hem en van zijn bemanning, inden strijd tegen de zwaarste schepen der Engelsche vloot,vormt wel het gloriepunt voor onze zeemacht op dien onge-lukkigen dag; en in zijn onversaagde aanvallen, los van alleeskaderverband, op gelijkwaardige of sterkere tegenstandersculmineert de strijdwijze, waarop onze beste officieren toentrachtten onzen wapens de overwinning te bezorgen. „Ac-tive, resolute and persistent attack" is hef beginsel geweestwaarmede Nelson met zijn vloot zijn successen in den zee-oorlog behaalde; 240 jaar vroeger paste Senten, de een-voudige kapitein van een bewapenden koopvaarder, ditzelf -de beginsel reeds toe, doch slechts met één enkel schip, enmoest, in den steek gelaten door vele „schelmen, schijte-broeken, fielten en kroeg-capiteynen" zijn roem met hetverlies van zijn schip en zijn leven betalen.

Na het in de lucht springen van de „Eendracht" was, zoo-als wij reeds zagen, de vlucht der onzen begonnen, en weldraging deze in een algemeenen aftocht over. Cornelis Trompwachtte tot het laatste oogenblik met zeil te meerderen, en,ondersteund door enkele andere dappere en plichtsgetrouwevlagofficieren en kapiteins, dekte hij zoodoende gedurendegeruimen tijd de vluchtende vloot. In de meening, dat JanEvertsen gesneuveld was, of wellicht als oudst-aanwezendhoofdofficier van Holland zich daartoe gerechtigd achtende,heesch hij de vlag en wimpel van den opperbevelhebber, envoer achter een dertigtal schepen aan, die, „latende meenigheerlijck man in de peeckel", naar Texel afzakten. Geduren-de den avond sloeg hij, „die de syn als een Harder syn scha=pen bewaerde", vele aanvallen dér opdringende vijandenaf ; des nachts vervolgde hij zijn koers, tot hij bij het aan•breken van den dag het grootste deel der vloot, een zestig

1 ) De „Royal Charles", „Royal James" en „Royal Katharine".

Page 354: Scans (44,78 MB)

318 DE LAATSTE TOCHT VAN

schepen ongeveer, voor het Landsdiep van Texel aantrof.Zonder door de Engelschen te worden lastig gevallen ging

dit gedeelte onzer zeemacht met den vloed zoo spoedig mo-gelijk naar binnen, zoodat te 4 uur op den middag van den14den Juni het laatste schip op de reede van Texel ten ankerkwam.

Jan Evertsen had zich aanvankelijk ook in de achterhoedeopgehouden van de om de N.O. vluchtende vloot. Toen hetdonker werd besloot hij evenwel, wegens den toestand waar-in zijn schip verkeerde, den. Maasmond binnen te vallen. Inde meening thans met het opperbevel te zijn belast, zette hijeen vuur op, en veranderde geleidelijk van koers. Uitdruk-kelijk zegt hij in zijne verdediging, dat hij „niet subitelyckmaer allengskens omgierende van cours verandert hadde",opdat de schepen die vóór hem waren, vóór konden blijven,en hij dezen dus „defensie soude connen presenteeren" indiende Engelschen opdrongen. Bij dagworden bleek, dat slechts8 schepen bij 'hem waren gebleven, waaruit volgens denluitenant-admiraal „niet anders te presumeren is, of heeftyder sijn wegti gekozen". De geheel ontredderde toestandvan zijn schip, en het gebrek aan kruit — hij had 17000 pondverschoten en nog slechts 12 vaten over -- rechtvaardigdenzijn gedrag volkomen.

Gedurende den terugtocht werden, behalve de reeds ge-noemde „Maarseveen", „Tergoes" en „Swanenburg", nog 4van onze schepen verbrand, terwijl 5 schepen van meer dan40 stukken en 3 van 30-40 stukken in 's vijands handenvielen; enkele door muiterij der bemanning, andere doorlafhartigheid der kapiteins of tengevolge van een overmachtvan vijanden. Dat de verliezen der onzen niet veel grooterzijn geweest, is voorzeker yoor een groot gedeelte te dankenaan die admiraals en kapiteins, die hardnekkig alle pogingender Engelschen om in de vluchtende vloot te vallen, verhin-derden; maar toch ook, en voor een niet minder belangrijkdeel, aan de weinige doortastendheid der vervolgendescheepsmacht.

De meest uitvoerige beschrijving van Engelsche zijde (diein Nederlandsche vertaling bij Aitzema voorkomt) zegt, datmen voortging schepen Ie nemen en te verbranden tot inden nacht, „als wanneer gheene verdere executie op haerconnende pleeghen, wy alleen haer soo wijt in 't gesichtbleven houden, dat wyse weerom 's morgens machtigh kon-den werden", doch ook, dat bij dagworden bleek dat hiervan

Page 355: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 319

niets zou komen. Onvoldoende bekendheid met het vaar-water, de richting van den wind op de kust, de toestand vanhet tuig die het velen schepen onmogelijk zou maken vanlagerwal af te zeilen, al deze redenen deden de Engelscheadmiraals besluiten de vervolging niet tot in den ingang vanhet Landsdiep voort te zetten. Bovendien waren alle bran-ders, waarmede men den Hollanders afbreuk zou kunnendoen, in den slag zelf en in de vervolging daarna, reedsbesteed.

Deze voorstelling van zaken, zooals zij door den secre-taris van York 20 dagen na den slag werd gegeven, bevredigtevenwel niet, vooral niet als men leest wat John Evelyn,de latere „commissioner of the privy seal", in zijn Diary opden 8sten Juni '65 (O.S.) aanteekent: „The victory mighthave been a complete one, and at once ended the war, hadit been pursued, but the cowardice of some, or treachery, orboth, frustated that".

Inderdaad blijkt dan ook het volgende het geval te zijngeweest: Gedurende het eerste uur van de vervolging zeil-de Sandwich met zijn eskader vóóraan, voortdurend in ge-vecht met de achterste Nederlandsche schepen. In één dezergevechten werd de „Prince", waarop zijn vlag woei, zóózwaar beschadigd, dat hij zeil moest minderen, en spoedigvoorbij geloopen werd door York en Rupert. Onder Yorksleiding hield men niet meer recht achter den vluchtendenvijand, doch meer oostelijk, hopende hem den terugtochtnaar den ingang van het Landsdiep af te snijden; slechts éénschip kreeg opdracht voeling met de Nederlanders te hou-den. In den krijgsraad, waar dit besloten werd, wees Pennde overige admiraals er 6p, dat men zich gedurende denkomenden nacht krachtig moest voorbereiden op een twee-den zwaren strijd, want „the courage of the Dutch was neverso high as when they were desperate". Dit gezegde schijntveel indruk te hebben gemaakt op de leden van het gevolgvan York, die zich eenigermate verantwoordelijk achtten voorhet leven van den opperbevelhebber-troonsopvolger, te meerdaar zij last hadden ontvangen van de hertogin van York,alles in het werk te stellen, dat haar gemaal zich niet on-noodig in gevaar zou begeven. Toen York en Penn zich bijhet invallen van de duisternis in hun kajuiten terugtrok-ken, trachtte Yorks „groom of the bedchamber" den vlagge-kapitein, Harman, te overreden zeil te minderen, ten eindeden afstand van den vijand te vergrooten en op deze wijze

Page 356: Scans (44,78 MB)

320 DE LAATSTE TOCHT VAN

het gevaar van een tweeden strijd met de „desperate" Hol-landers af te weren. Op de weigering van Harman hiertoezonder nadere orders over te gaan, begaf de hoveling zichnaar beneden en kwam eenige oogenblikken later terug meteen al of niet gefingeerde boodschap namens den opperbe-velhebber, om vaart te minderen 1).

Deze order werd onmiddellijk uitgevoerd; weldra volgdende andere Engelsche schepen het voorbeeld van hun chef,en eerst bij het aanbreken van den dag trachtte men dooralle zeilen weder bij te zetten, het verloren contact te her-stellen. Doch, tevergeefs. De Nederlandsche vloot had ge-legenheid gekregen ongestoord het Landsdiep binnen te loo-pen, en voor de Engelschen bleef niet anders over, dan uitden wal te houden, en zich met de reeds verkregen resultatentevreden te stellen. „This proved the breaking the designsof the King's whole reign" zegt Hilbert Burnet, de bisschopvan Salisbury, in zijn „History of his own Time" en hij laatdaarop volgen: „the Dutch themselves believed that, if ourfleet had followed them with full sail, we must have comeup with them next tide, and have either sunk or taken theirwhole fleet". Dat de Nederlanders dit werkelijk geloofden,blijkt o.a. uit een brief van J. Boreel, een der gedeputeerdenin Texel, van 20 Juni '65: „De Engelsen zijn ook poltronsgeweest, dat sy een vloot in confusie sijnde, niet en hebbent'eenemael geruyneert".

York bleef nog eenige dagen op onze kust, en werd o.a.ook gezien door De Witt, toen deze zich op den avond vanden 15den Juni naar Texel haastte om alles in het werk testellen, opdat de vloot weder zoo spoedig mogelijk zee zoukunnen kiezen. Het was bij die gelegenheid dat de raad-pensionaris zich nabij Petten aan boord van een visschers-vaartuig begaf en daarmede naar een negental Nederland-sche schepen zeilde, die in gevaar verkeerden te worden ge-nomen 2). „Beducht dat de vreese, die de vluchtelingen noch

1) York toonde zich den volgenden ochtend zeer verbaasd, datzeil geminderd was, ontkende eenige order daartoe te hebben ge-geven, doch strafte den overbrengèr van de boodschap niet. Dezeaangelegenheid is eerst in 1668 in het Parlement behandeld, en hetonderzoek was nog niet afgeloopen toen het Huis den 8sten Mei 1668verdaagd werd. Toen het Parlement den 19den Oct. 1669 weder bijeen kwam, heeft men de zaak verder laten rusten. Dit nimmergeheel opgehelderd voorval wordt o.a. zeer uitvoerig behandeld inClarke's „James the Second", p. 415-417.

2) Het waren schepen die den Mien den Juni onder kapitein Canteruit Texel waren geloopen om VanWassenaers vloot te versterken,doch hun doel hadden gemist.

Page 357: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 321

mochte in de buyck leggen, haer by 't af f comen van meerderEngelsche fregatten tot eenige lacheteyt hadden mogen doenresolveeren", liet hij zich aan boord van het grootste dierschepen brengen. Inderdaad vond hij de stemming onder debemanning zeer gedrukt, hoewel de kapitein verklaarde volgoeden moed te zijn, ook al zouden de Engelschen alsnog eenaanval op zijn schip probeeren. Tot De Witts verwonderingdeed de vijand evenwel niets, en den volgenden dag kwamde raadpensionaris met alle negen schepen behouden op dereede van Texel ten anker.

Dit was het laatste wat men in Holland van de overwin-nende Engelsche vloot zag. Haar bevelhebbers kwamen ineen krijgsraad bij elkander, en bespraken de te nemen maat-regelen betreffende herstellingen, afgeven van gewonden,opbrengen van prijzen, enz., en vooral de verdeeling derschepen over verschillende havens. Bij de behandeling vandit laatste punt schijnen er evenwel stemmen te zijn op-gegaan die waarschuwden tegen mogelijke kwaadspreke-rijen en verdachtmakingen, en er op wezen, dat er wellichtaan getwijfeld kon worden of de overwinning wel zóó vol-ledig was als zij had kunnen zijn. Er schenen reeds geruch-ten te loopen, dat niet alles gegaan was als wel gewenschtzou zijn geweest ; en om aan alle booze vermoedens den kop inte drukken, besloot men met de geheele vloot in triomf naarDuins te zeilen en daar ten anker te gaan. Tegenwind ver-hinderde de uitvoering van dit plan en ten slotte ankerdede vloot eerst den 20sten Juni, een week na den slag, in deSolebay.

Dat inderdaad de overwinning, althans strategisch, verrevan volkomen was, blijkt wel hieruit, dat de krijgsraad, dietwee dagen later bijeen kwam, besloot wederom met de vlootonder zeil te gaan, en de schepen naar verschillende havenste dirigeeren, omdat de oostenwind de Hollanders in staatzou kunnen stellen, hen op deze open reede aan te vallen. Enwaarlijk, den 23sten Juni vluchtte de Engelsche vloot naar .hare beschermde havens voor de den 13den Juni door haarverslagen vijanden! De strategische verhoudingen op deNoordzee waren door de tactische overwinning der Engel-schen bij Lowestoft niet veranderd, en met recht konden degedeputeerden in Texel als hun meening kenbaar maken,dat „de confusie ende disordre in de vloot grooter was alsde nederlage". Tot stijving van deze bewering konden zij erbij vermelden, dat op denzelf den 23sten Juni de schout-bij-

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 21

Page 358: Scans (44,78 MB)

322 DE LAATSTE TOCHT VAN

nacht Adriaen Banckert met een eskader van 17 oorlogs-schepen, drie Jachten, drie gal oots en een brander naar zeevertrokken was om de Noordzee van eenige achtergeblevenEngelsche schepen te zuiveren en de verwachte Oost-In-dische retourvloot veilig binnen te brengen.

NA DEN SLAG

In Nederland was men onmiddellijk na het inkomen derongunstige berichten krachtig aan het werk getogen, teneinde verdere nadeelige gevolgen van de nederlaag zooveelmogelijk te voorkomen. De gecommitteerden te Texel zeildenzelfs de binnenkomende vloot in het Landsdiep tegemoet, engelastten Tromp zee te blijven houden, met de schepen diedaartoe in staat waren. Deze weigerde dit kortweg en zeide„met soodanige capiteynen die hem soo schelmachtigh had-den verlaten, niet in zee te konnen gaen". Tegen de ordersdus kwam een zestigtal schepen onder Tromp en CornelisEvertsen den 14den Juni ten anker voor Texel; zeventienandere vielen denzelfden dag het Vlie binnen.

Reeds vóór het ten anker komen bleek dat de meeste sche-pen in 't geheel niet of slechts zeer weinig beschadigd waren;slechts enkelen was het aan te zien, dat zij een zwaren strijdachter den rug hadden. Zoo vooral Tromps vlaggeschip,waarvan de Hollandtse Mercurius vertelt, dat zijn zeilenzóó vol gaten zaten, „dat een armen hals daer geen eerlijcklinnen Broeckje van sonde hebben konnen maken", terwijlde vice-admiraal zelf rapporteerde, dat hij 18 dooden en 44

gekwetsten had.Zooals wij reeds zagen, begaf De Witt zich den 15den naar

Nieuwediep, ten einde zich op de hoogte te stellen van denstand van zaken en de noodige maatregelen te treffen datde vloot zoo spoedig mogelijk weder zee- en slagklaar zouzijn. Weldra was het hem duidelijk, dat de oorzaken dernederlaag veel minder bij het materieel dan bij het personeellagen, en dat een krachtig optreden tegen degenen, die zichonwaardig hadden gedragen, allereerst noodig was. De sa-menstelling van een krijgsraad, die gestreng en zonder aan-zien des persoons zou rechtspreken, baarde hem evenwelveel zorg, daar hij bij ondervinding wist, dat „dese natievolgens Naere aengeboren al te groote barmherticheyt in 'toef f enen van crimineele justitie seer traech ende slap is". Envan zeeofficieren in het bijzonder moest hij niets hebben, alshet er op aan kwam collega's te veroordeelen: „Het is on-

Page 359: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 323

geloof f elijck ende onbegrypelijck hoe onbequaem dese natieende voornaementlijck d'officieren te waeter, ... gevondenworden om crimineele jurisdictie te oef f enen".

Vooral Tromp, die tot voorzitter van den krijgsraad werdbenoemd, bleek lastig en onhandelbaar, en gaf eel] voor-proefje van wat later de regeering en zijn opperbevelhebbermet hem te stellen zouden krijgen. Hij begon met te wei-geren, verklarende, dat „binnens duyns" de admiraliteitenrecht moesten spreken. De Witt bezocht Tromp op zijn schip„als particulier vrunt ende niet van wegen de gemeene com-missie", om hem van zijn ongelijk te overtuigen, doch tever-geef s. De vice-admiraal bleef weigeren en ging zelfs, zondertoestemming van H.H.M., naar Den Haag om zich bij deStaten-Generaal te beklagen; hiermede haalde hij zich ech-ter den toorn van de Staten van Holland en de Staten-Generaal op den hals, en keerde den Oden Juli, door vrien-den en familieleden overreed, naar Nieuwediep terug. Bijaankomst aldaar wekte hij nogmaals het misnoegen der ge-deputeerden op, door eenigen tijd in hun nabijheid te ver-toeven, zonder zich te melden of eenige notitie van hen tenemen. De Witt schudde hierover zijn hoofd, maar deed zijnbest toch alles te schikken „soo lange het buyten prejudi-ciable quetsinge van 't respect van den Staet sal connen ge-schieden". De correspondentie van De Witt in de laatstehelft van Juni 1665 over dezen 35-jarigen admiraal geeft eenduidelijk beeld van de machtige positie, die Cornelis Tromptoen innam. Volstrekt niet alleen als zoon van zijn grootesvader, veel meer als de man, in wien de geheele vloot hetmeeste vertrouwen had, en die door het volk als de aange-wezen bevelhebber werd beschouwd 1), kon Tromp zich zoo-veel vrijheden permitteeren, zonder bevreesd behoeven tezijn afgezet te worden. Zelfs een Johan de Witt vond het nietgeraden hem in die dagen krachtig aan te pakken! Pas toeneenige weken later de zooveel oudere, bij het volk evenzeer*geliefde luitenant-admiraal De Ruyter terugkwam, kon DeWitt den Oranje-gezinden Tromp als opperbevelhebber ont-beren. Toen moest hij het veld ruimen en de plaats als EerstePersoon op de vloot, die onder zijn orders was gereed ge-maakt, afstaan aan den staatsgezinden, en meer bescheidenheld van zooveel zeeslagen en expedities.

1) Brief van 22 Juni van denzijn gezant in Den Haagaan zijn koning: „Het volk heeft zijn zin op Tromp gezet, meenendedat hij alleen de man is om de gansche zaak te redden."

Page 360: Scans (44,78 MB)

324 DE LAATSTE TOCHT VAN

Na Tromps terugkeer in Nieuwediep kon het werk vanden krijgsraad voortgang hebben, en reeds den 13den Juliwerden de verschillende vonnissen geveld. Drie kapiteinsmoesten hun lafhartig gedrag met den dood boeten; van drieanderen werd het zwaard voor hun voeten door den scherp-rechter gebroken; twee anderen werden verbannen; de op-perstuurman van Cortenaers vlaggeschip, Ate Intes Stinstra,werd veroordeeld met een strop om den hals de voltrekkingder andere vonnissen aan te zien, eerloos en infaam ver-klaard, en eveneens uit de Vereenigde Nederlanden ver-bannen.

Na deze straffen bleven ook de belooningen niet uit. Doorden dood van Cortenaer en Stellingwerf konden Tromp enTjerk Hiddes de Vries tot luitenant-admiraal worden be-vorderd. Jan Evertsen, op zijn doorreis naar Den Haag inDen Briel door het grauw uitgescholden en te water gegooid,door de regeering ter verantwoording geroepen, maar tenslotte geheel in eere hersteld, legde voorloopig zijn ambt neer,en stelde daardoor de Staten van Zeeland in staat zijn broe-der Cornelis eveneens tot luitenant-admiraal te benoemen.De hierdoor ontstane vacatures in de hoofdofficiersrangenwerden bovendien door schouten-bij-nacht en kapiteins aan-gevuld, terwijl Jan de Haen, wiens schip de eenige prijs, de„Charity", had genomen, een gift ontving van 10.000 gulden.

Ook de in den dienst van zijn land gesneuvelde opperbe-velhebber werd niet vergeten. Op last der Staten-Generaalwerd in de Groote Kerk te 's-Gravenhage een marmerenpraalgraf opgericht, met een beeld van den luitenant-ad-miraal en een zeer vleiend opschrift. Een eigenlijke graf-tombe is het niet, daar Van Wassenaers lijk, na het springenvan de „Eendracht", niet is teruggevonden. Terecht zongdaarom Westerbaen, in een gedicht gewijd aan de wapens,vanen en vlaggen boven het graf opgehangen:

„Maer 't Graf, dat ghy hier ziet,Is leegh: hy leyt' er niet".

De admiraliteit van de Maas bleef niet achter waar hetgold den gesneuvelden luitenant-admiraal van háár collegete eeren: Cortenaers stoffelijk hulsel werd te Rotterdamplechtig ter aarde besteld, en een fraaie graftombe te zijnernagedachtenis opgericht.

In het geheele land heerschte verontwaardiging niet alleenover het gedrag van velen der kapiteins, doch ook over datder matrozen en soldaten. „'t Is een eygenschap van de

Page 361: Scans (44,78 MB)

WASSENAER VAN OBDAM 325

krijgs-luijden, insonderheyt der zeevarende, dat ze syn glo-rieux, poch ende snorckachtig", schreef Aitzema, en hij voeg-de hier aan toe, dat 't hun eigen schuld was, dat de ver-wachtingen in den lande te hoog gespannen waren geweest.In plaats van getoond te hebben dat zij besloten waren tewinnen of te sterven, waren muiterij en dienstweigering ge-durende den slag herhaaldelijk voorgekomen; onbeschadig-de schepen en tallooze ongekwetste gevangenen die in desvijands handen waren gevallen, leverden hiervan het bewijs.

Na den slag had de regeering nog vele moeilijkheden methet mindere personeel. „Het volck was van vreemt humeur,schynende dat den harden slagh van het kruijt wonderlijckeoperatien in haer herssenen gedaan hadde"; en heel wat ge-schipper was noodig om, zonder slapheid te toonen, den geestte verbeteren, en nieuw volk aan te nemen. Men liet de equi-pages kwartiersgewijs acht dagen met verlof gaan, en be-dreigde de achterblijvers met zware straffen; wil men Dow-ning gelooven, dan werd het aantal dooden en gewondenopzettelijk veel te klein opgegeven, om nieuwe vrijwilligersniet af te schrikken. De soldijen op de vlaggeschepen, dieminder gelegenheid hadden prijzen te nemen, werden metdrie, twee of één gulden per maand verhoogd, het aantalchirurgijns werd uitgebreid, hoope premies werden voor destuurlieden en roergangers vastgesteld voor het behoorlijklangszij komen van een vijandelijk vaartuig.

Dit laatste was in overeenstemming met de voorstellen, dieden 29sten Juni en den 3den Juli op tactisch gebied werdengedaan. NA rijp overleg met vele deskundigen wilde menvoorloopig blijven vasthouden aan het beginsel „dat demeeste avantagie voor dese natie bestaat in 't aborderen en-de enteren". Dit moest met kracht van volk, door bekwameen bevaren matrozen worden uitgevoerd, en dientengevolgekregen de kapiteins machtiging, zóó veel volk aan te nemenals hun schip mogelijkerwijs kon voeren. De Staten van Zee-land- droegen bovendien den admiraals en kapiteins op,ernstig te overwegen hoe een langdurige en nadeelige ge-schutstrijd kon worden voorkomen, en alles er op kon wor-den gezet, „met de eerste occasie te aborderen, en soo boortteghens boort te vechten, als waerin onder Godes Zeghen,de eenighste hoope van ben signale victorie voor dese zijdeis gelegen, door de bysondere adresse en animeusheyt, die inonze matrosen tot het enteren en overspringen in des Vyantschepen ghevonden wert".

Page 362: Scans (44,78 MB)

326 DE LAATSTE TOCHT VAN

Als gevolg van verdere besprekingen tusschen de gedepu-teerden (waaronder De Witt), Tromp en andere admiraalskwam den 15den Augustus een gevechtsinstructie tot stand,die wij als basis van onze zeetactiek van den Tweeden enDerden Engelschen oorlog mogen beschouwen. Deze instruc-tie komt in verkorten vorm voor bij Brandt, en is bijna gelijk-luidend aan de door De Ruyter onderteekende, eveneens bijBrandt afgedrukte instructie van den Oden Juni 1666. Hoogst-waarschijnlijk zijn dus De Witt en Tromp de mannen, aanwie wij de gevechtsorders van zooveel glorierijke zeeslagente danken hebben, en zeker is de grondslag van de toen ge-volgde tactiek gelegd onmiddellijk na de nederlaag vanLowestoft. De voornaamste punten der instructie zijn de ver-deeling in drie eskaders, en de vaststelling van seinen vooreen afzonderlijken aanval van de voorhoede, van de voor-hoede en middentocht te zamen, of van de geheele vloot,waardoor dus de mogelijkheid geopend werd het beginselvan „concentratie van kracht op een deel der vijandelijkevloot" toe te passen.

De harde les van den ongelukkigen zeeslag van den 13denJuni heeft derhalve krachtig bijgedragen tot de ontwikke-ling onzer zeetactiek.

Marineblad 1921.

Page 363: Scans (44,78 MB)

WVASSENAER VAN OBDAM 327

BRONNEN EN LITERATUURHollandtse Mercurius, 1664-1665.Willem Swinnas, Engelse, Nederlandse en Munsterse Krackeelen. Am-

sterdam 1666.Lieuwe van Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh. 's-Gravenhage 1670.V. D. B., Leeven en Daden der Doorluchtighste Zeehelden. Amster-

dam 1676.Leven en Bedrijf van Cornelis Tromp. Amsterdam 1692.Gerard Brandt, Het Leven en Bedrijf van Michiel de Ruyter, 4e druk.

1746.J. C. de Jonge, Levensbeschrijving van Johan en Cornelis Evertsen.

's-Gravenhage 1820.J. A. Oostkamp, Leven en Daden van M. Hzn. Tromp en van Jacob

van Wassenaar van Opdam. Deventer 1825.J. C. de Jonge, Het Nederlandsche Zeewelen. 2e druk. Haarlem 1858.P. A. Leupe, Aanbeveling van Vlag-Officieren enz. Kroniek Historisch

Genootschap, 26ste Jaargang, 1870.J. J. Backer Dirks, De Nederlandsche Zeemacht. 2e druk. 's-Graven-

hage 1890.N. Japikse, De verwikkelingen tusschen de Republiek en Engeland

van 1660-1665. Leiden 1900.E. van Biema, Een verloren Zeeslag. Navorscher 1902.N. Japikse, De Witt en Wassenaer van Opdam. Navorscher 1902.Journalen van de Admiralen van Wassenaer-Obdam en De Ruyter,

uitgegeven door G. L. Grove. Amsterdam 1907.Brieven van Johan de Witt, bewerkt door Robert Fruin. Amsterdam

1906-1913.P. J. Blok, Geschiedenis van het Nederlandsche Volk. 2de druk.

Leiden 1912.D. F. Scheurleer, Herinneringsdagen uit de Nederlandsche Zeege-

schiedenis. 's-Gravenhage 1913.D. F. Scheurleer, Van Varen en van Vechten. 's-Gravenhage 1914.N. Japikse, Johan de Witt. Amsterdam 1915.J. A. van Hamel, Nederland tusschen de Mogendheden. Amsterdam

1918.H. T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde archieven omtrent de

groote Nederlandsche Zeeoorlogen. 's-Gravenhage 1919.Brieven aan Johan de Witt, bewerkt door Robert Fruin. Amsterdam

1919.

Josiah Burchett, A complete history of the most remarkable trans-actions at sea. London 1720.

J. S. Clarke, The life of James the Second. London 1816.Granville Penn, Memorials of Sir William Penn. London 1831.Calendar of State Papers, Domestic Series 1664-1665. London 1863.C. M. Robinson, The British Fleet. London 1894.P. H. Colomb, Naval Warfare. London 1895.Wm. Laird Clowes, The Royal Navy. London 1897-1903.Burnet's History of my own time. Edition Airy. Oxford 1897.J. C. Corbett, Fighting Instructions 1530-1816. Navy Records So-

ciety 1905.C. H. Firth, Naval Songs and Ballads. Navy Records Society 1908.Thomas Wemyss Fulton, The sovereignty of the Sea. Edingburgh 1911.F. R. Harris, The Life of Edward Mountagu, First Earl of Sandwich.

London 1912.The Diary of Samuel Pepys. Edited by H. B. Weatly. London 1917.J. S. Corbett, Some principles of maritime Strategy. London 1918.J. R. Tanner, Samuel Pepys and the Royal Navy. Cambridge 1920.

Page 364: Scans (44,78 MB)

328 DE LAATSTE TOCHT VAN WASSENAER VAN OBDAM

A. W. Tedder, The Navy of the Restoration. Cambridge 1916.R. C. Anderson, The Journal of Edward Mountagu, first earl of Sand-

wich. Navy Records Society 1929.R. C. Anderson, The Journals of Sir Thomas Allin, I. Navy Records

Society 1939.

P. Hoste, L'art des 'armées navales 1697.Chabaud-Arnault, Les batailles navales du milieu du XVIIe Siècle.

(Revue Maritime 1885.)

R. Rittmeyer, Seekriege and Seekriegswesen. I. Band. Berlin 1907.A. Stenzel, Seekriegsgeschichte, III. Teil. Hannover 1910.,

Voor de beschrijving van de gebeurtenissen op den 13den Junimaakte ik vooral gebruik van rapporten, brieven en journalen vandeelnemers aan den slag, en wel van twee Nederlandsche vlag-officieren, twee Nederlandsche kapiteins, den zeeschilder Willemvan de Velde, twee Engelsche admiraals, en een Fransch edelmandie als vrijwilliger den tocht in onze vloot meemaakte:

1. Brief van Jan Evertsen aan de Staten-Generaal, d.d. 14 Juni.Aitzema, V, p. 446.

2. De verdediging van Jan Evertsen. T.a.p. p. 453.3. Brief van Cornelis Tromp aan de admiraliteit van Amsterdam,

d.d. 14 Juni. T.a.p. p. 447.4. Brief van Tjerck Hiddes de Vries aan de admiraliteit van Har-

lingen, d.d. 16 Juni. T.a.p. p. 448.5. Journaal van kapitein Jan van Amstel. T.a.p. p. 382, en pamflet

Knuttel no. 9062.6. Bericht van Willem van de Velde. Kroniek Hist. Gen. 26ste jaar-

gang, 1870, p. 302.7. Sententiën van acht kapiteins en den opperstuurman Stinstra.

Aitzema, V, p. 460 e.v.8. Journaal van Sandwich, uitgegeven door R. C. Anderson, p. 224.9. Journaal van Thomas Allin, als boven, p. 234.

10. Brief van een Fransch edelman aan Jan de Witt, d.d. 26 Juni.Brieven aan de Witt, II, p. 221.

Verder raadpleegde ik een 14-tal pamfletten van de verzamelingder Kon. Bibl., enkele verspreide korte mededeelingen in de Calendarof State Papers, Domestic 1664--'65, en de vele brieven over den slagin Colenbrander's „Zeeoorlogen uit vreemde archieven".

Page 365: Scans (44,78 MB)

15. DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN

12 Augustus 1665

De oorlog met Engeland, het verschijnen van een Britschevloot op onze kust, en de ongelukkige afloop van den zee•slag bij Lowestoft hadden in den zomer van het jaar 1665de neutrale haven van Bergen in Noorwegen — dat toen tothet gebied van koning Frederik III van Denemarken be-hoorde — tot een verzamelplaats gemaakt van Nederland-sche koopvaarders, die met rijke lading uit den Levant, deBocht van Frankrijk en West-Indië op weg waren naar hetvaderland. Ieder wist, dat op de reede van Texel, onder dekrachtige leiding van Johan de Witt, de navale macht vanden Staat weder werd uitgerust om op nieuw in zee te steken,en, vast vertrouwend op de onzijdigheid van den Deenschenkoning in ons conflict met Engeland, wachtten meer danvijf tig koopvaarders rustig in Bergen de komst af van onzeoorlogsvloot, die hen wel in salvo over de Noordzee zou wetente geleiden.

Het vertrouwen op een eerlijke neutraliteit van den Deen-schen koning is misplaatst geweest: hiertoe verleid door denEngelschen gezant aan zijn hof verklaarde Frederik III zichtegenover Karel II bereid oogluikend een Engelschen aanvalop de Nederlandsche schatten in de baai van Bergen te zul-len toestaan, op voorwaarde evenwel, dat de helft van dente behalen buit hèm ten deel zou vallen, en, dat de strengstegeheimhouding ten opzichte van zijn medewerking in dezenzou worden bewaard. Met graagte is Karel II hierop inge-gaan; Sandwich, de opperbevelhebber van zijn vloot, kreegorders een eskader oorlogsschepen naar Bergen te zenden enzich meester te maken van onze koopvaarders; Frederik zouden generaál Ahlefeldt, die het bevel voerde over de Deen-sche forten en troepen in Bergen, gelasten slechts in schijntegenweer te bieden, en niets leek verder de uitvoering vanhet plan in den weg te staan.

Page 366: Scans (44,78 MB)

330 DE SLAG INDE BAAI VAN BERGEN

Intusschen was in Bergen het aantal thuisvarende Neder-landsche schepen belangrijk aangegroeid: sedert den 8stenAugustus lag ook een Oost-Indische retourvloot van tienschepen, onder bevel van den commandeur Pieter de Bitter,in de baai ten anker, met een lading zóó rijk, dat reeds maan-denlang de Engelschen loerden op deze „booty that wouldpay for the powder and shot of a twelvemonth's war". Deinkoop der in de ruimen geborgen goederen had meer dan 36tonnen gouds' gekost, de verkoopswaarde werd geschat opelf millioen 1) ; meest waren het „schepen als kercken, yderom 't schoonst", en heel Holland keek verlangend uit naar debehouden aankomst van deze vloot.

Het geluk heeft gewild dat, toen het voor den aanval be-stemde Engelsche eskader van veertien schepen en driebranders, onder bevel van den schout-bij-nacht Sir ThomasTeddiman, den loden Augustus voor de baai van Bergen ver-scheen, de Deensche generaal Ahlef eldt de orders van zijnkoning, om geen ernstigen tegenweer te bieden, nog niet hadontvangen, en deze derhalve het door Teddimans afgezant,Sandwich's neef Edward Mountagu, overgebrachte verzoekde baai te mogen binnen zeilen en de Nederlandsche koop-vaarders aan te tasten, verontwaardigd van de hand wees.Duidelijk verklaarde hij, vast besloten te zijn zich aan de of -f iciëele tractaten te houden en iedere schending der Deen-sche neutraliteit tegen te gaan; noch Engelsche bedreigingen,noch de hem in het vooruitzicht gestelde orde van den Kouse-band, weerhielden hem van zijn plicht, en uitdrukkelijkeischte hij, dat de Engelsche schepen de baai zouden verlaten.

Teddiman heeft zich aan Ahlefeldts weigering niet ge-stoord, en in den avond van den 1 i den legde hij zijn schepenten anker aan den ingang der baai. Glorieus was de aan-komst op de reede niet: het vlaggeschip en nog een ander„smelt the ground" bij Kaap Nordnes, een derde schip rookzoo na aan den admiraal dat het tuig van beide schepen inelkaar verward raakte; en doordat, tengevolge van dezewanorde, nagelaten werd de Deensche vlag te salueeren, liet

1 ) Behalve uit meer dan 200.000 tapijten, kleeden en katoentjes,bestond de lading uit 121.600 pond foelie, 314.000 pond muskaat-noten, 440.000' pond kruidnagelen, 22.000 pond indigo, anderhalfmillioen pond salpéter, 18.000 pond ebbenhout, 8690 catti Chineeschezijde, vier millioen catti peper en een half millioen pond Ceylonschekaneel. En daarbij kwam dan nog het kostbaarste van alles: 3084ruwe diamanten, 2933 robijnen, 18.151 „once stamp-peerlen" en 16.580stuks porcelein!

Page 367: Scans (44,78 MB)

DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN 331

Ahlef eldt eenige schoten met scherp op de onhoffelijke En-gelschen afgeven, waardoor een der matrozen een been werdafgeschoten.

Acht van de niet aan den grond geraakte schepen anker-den over de geheele breedte van de baai, voorschip tegenachterschip, met bakboords breedezij naar de Hollandersgekeerd; de zes andere namen, nadat met oploopend waterde admiraal los was gekomen, ligplaats achter (benoorden)deze linie, tegenover de batterijen aan den wal.

Scx,vat, : í s 13000.

^^

Engelschen:1. Prudent Mary2. Breda3. Foresight4. Bendish5. Happy Return6. Saphir7. Pembroke8. Guernsey9. Revenge (Teddiman)

10. Coast Fregat11. Guinea12. Norwich13. Society14. Golden Lyon15. Bryar (brander)16. Grayhound (idem)17. Martin Gaily (idem)

Nederlanders:1. Slot Hooningen2. Catharina3. Walcheren (De Bitter)4. Jonge Prins5. Phoenix6. Rijzende Zon7. Kogge8. Wapen van Hoorn

De onderhandelingen tusschen Teddimans afgezant Moun-tagu, en Ahlefeldt, zijn den ganschen nacht voortgezet; deDeensche generaal is echter op zijn stuk blijven staan, en tevier uur in den ochtend keerde Mountagu onverrichterzakenaar het admiraalsschip terug.

Page 368: Scans (44,78 MB)

332 DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN

De haven van Bergen was intusschen een toonbeeld vanbedrijvigheid geweest als nog nooit te voren. De komst derEngelschen en hun met veel rumoer en geschreeuw genomenmaatregelen voor het gevecht hadden een geweldige op-schudding veroorzaakt, zoowel op de Hollandsche schepenals bij de vreedzame bewoners van Bergen. Duidelijk zagmen al het geschut aan boord der Engelsche schepen naarbakboordszijde overbrengen, roode vlaggen werden voorge-heschen, trompetten en trommels liet men „lustigh hooren,poogende dus, door loutere Rodomontados, ons verbaest temaken".

De Bitter was terstond naar den wal gegaan ten einde zichvan de medewerking der Denen, in geval van een aanval, teverzekeren, en toen die hem door Ahlefeldt toegezegd was,begon hij met den meesten spoed alle mogelijke maatregelenter verdediging te nemen. De acht best bewapende retour-schepen werden „op een springh, en aen malkanderen ach-ter een vast geschakelt, halvemaensgewys; en met de stuur-boortszijde na den vyandt toegekeert". Veel tijd ging hier-mee heen: „want ons meeste volck was noch aen landt, endroomden van geen swarigheidt, overmits hun de wijn enhet bier de herssenen vrolyck maeckten". Op verzoek vanDe Bitter werden alle stadsklokken geluid, door zijn tam-boers liet hij alarm maken en op de hoeken der straten hetNederlandsche zeevolk gelasten naar boord terug te keeren,op verbeurte van lijf en goed en alle verdiende maandgelden.Dit had de gewenschte uitwerking, en weldra was men opalle schepen druk in de weer het geschut naar .stuurboords-zijde over te brengen, de ladingen te verstuwen en de dekkenruim en schoon te maken. De bemanningen der acht voor heigevecht aangewezen schepen liet hij versterken door het volkder overige koopvaarders, en de rest zond hij, onder leidingvan hun schippers en onder het opperbevel van zijn vice-admiraal Jacob Burckhorst, naar het kasteel en de overigeforten en batterijen aan den wal. De Bitter voer, toen allesaan het werk was, de schepen langs en sprak den beman-ningen moed in, beloofde drie maanden gage als buitgeldindien het gelukte den aanval af te slaan, en stelde ten slottede vraag: „Heb je moedt den vyant tegenstandt te biedenof niet?". „Daer op dien vroomen Patriot en kloeckmoedigenAdmirael stilswijgende, stracks van alle de menighte, meteen meer vrolijck als droevigh geluydt, en eenparigh geroepvan stemmen ten antwoordt kreegh, van ja mijn Heer. Wy

Page 369: Scans (44,78 MB)

uopuo'i 6oxtiasnj\[ qspug — 4t'H'D 9J\1 9A raoI,J P8ClF0Sï<l" 'S99I smsnSny Zl 'naSiog UBA ujug ap ui npaAdf)

Page 370: Scans (44,78 MB)
Page 371: Scans (44,78 MB)

DE SLAG IN DE BAAI ' VAN BERGEN 333

sullel vroomelijck vechten tot dat wy den vyandt hebbenoverwonnen of willen liever sterven, dan soo rijcken schat,en oock ons, aen de Engelschen over te geven".

Slechts een afstand van 400 a 500 ellen scheidde de beidevloten, zoodat men met „een kleyn roer malkanderen welbeschooten sonde hebben". Geen ehkel schot werd evenwelin den nacht gelost, doch des te meer scheldwoorden en uit-dagingen klonken over het water : „sy riepen op ons uyt hareschepen met een boosaerdigh geschreeu en gejou, spouwendemenighte van scheldt-woorden en grove lasteringen op onsuyt, als of wy het aldersnoodste schuym des werelts warengeweest".

Ook aan den wal ging het rumoerig toe; een groot aantalEngelsche matrozen en soldaten waren gaan passagieren en,van de eene herberg in de andere loopende, trachtten zij„door hare bespottenswaerdige snorckeryen" ons nog aan denwal vertoevend volk angst en schrik aan te Jagen. Een grooteongerustheid heerschee onder de vreedzame Bergenaars; dewinkels werden gesloten, „de verbaesde vrouwen, dochtersen dienstmaeghden waren vast besigh met hare juweelen,goet, goedren en liefste schatten wegh te packen" en ont-vluchtten „onder bitter geschrey, mitsgaders jammerlijckgewring der handen" de bedreigde stad.

Zoodra Mountagu weder op het Engelsche admiraalsschipterug was, seinde Teddiman zijn kapiteins aan boord endeelde hun mede, dat hij besloten was te zes uur den aanvalte beginnen. Hij gelastte eerst dan op de forten en het kasteelhet vuur te openen als deze den Engelschen schepen wer-kelijk ernstige schade toebrachten, hun vuur te richten opde rompen der Hollandsche koopvaarders en zorg te dragendat geen kogels over den vijand heen i n de stad zoudenterecht komen. De Engelschen lagen toen in drieën verdeeld:één linie van acht schepen dwars over de baai, met hun ge-schut zoowel het kasteel als de Hollanders bestrijkend, ééngedeeltè tegenover de batterij Nordnes, en de overige schepenachter de eigenlijke gevechtslinie, een 200 ellen van hetkasteel.

Een laatste poging om de medewerking der Denen te ver-krijgen wilde Teddiman toch nog wagen. Nogmaals zond hijMountagu naar den wal. In de meest hoffelijke termen weesdeze Ahlefeldt, en den gouverneur van Bergen, Cicignon,er op, dat de Engelschen 2000 stukken geschut en 6000 man

Page 372: Scans (44,78 MB)

334 DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN

voerden, dat met één volle laag ,de geheele Hollandsche vlootmachteloos geschoten zou zijn, en met de volgende alle Deen-sche forten en batterijen zouden kunnen worden geraseerd.Doch wederom hielden de Deensche bevelhebbers voet bijstuk; zij verklaarden niet bang te zijn voor de Engelsche be-dreigingen en waarschuwden dat zij zich als eerlijke, dap-pere lieden zouden gedragen en hun plicht doen. „Darmitschiede er von uns, und wurde ihme allemahl 9 canon schuszzue ehre mit gegehben" schreef Ahlef eldt den 13den Aug.

. aan zijn koning; een Nederlandsche ooggetuige vertelt, datde sloep van Mountagu, alvorens naar het admiraalsschipterug te keeren, dicht langs Ile Hollandsche schepen voer,„betoonende, om ons ter degen en van naby te besien, sijnfieren aardt en aerdige teykenen van laetdunckentheyt"; deHollanders wilden daarbij niet achterblijven bij de Denenin beleefdheid, en „gaven hem in het voorby passeeren drieeer-schooten uyt grof canon; en lieten straks daer op onsetrompetters lustigh de Wilhelmus van Nassouwen blasen,om haer in deze betooningh van hare vermetele glorie onsebeleeftheyt ende couragie te doen sien". Uiterst correct lietende Engelschen niet na hiervoor weder met drie schoten tebedanken.

Zoodra Mountagu aan boord was en den uitslag zijnerlaatste poging aan zijn admiraal had medegedeeld, liet 'I'ed-diman op al zijn schepen de bloedvlag hijschen; roode schans-kleeden werden buitenboord gespannen, de trommels sloe-gen en de trompetten bliezen alarm. Op de Hollandsche sche-pen gaf men zich in een kort gebed aan de genade en goeder-tierenheid Godes over, en maakte zich gereed „vol couragie,welgemoedt, en in goede ordere, om de Engelsche (als be-gonden) als dappere mannen te keer te gaen".

De wind was voor de onzen zeer gunstig, „woey ter havenuyt", gaf ons de loef, en belette den Engelschen gebruik temaken van hun branders. T)e zon verschool zich achter dewolken, een zachte motregen viel neer en hield de rook derkanonnen laag op het water.

Om zes uur begon de aanval.Op een der Engelsche schepen klonk een los schot, en ter-

' stond daarna dreunde de eerste volle laag over het water.Meer dan' vierhonderd stukken grof geschut wierpen hun„schroot, of ysere knuppelen, bouts en groote koegels" naaronze schepen, „een ysselijck gedruys", alsof hemel en aardeverging, vervulde de lucht ... doch tot ieders verwondering

Page 373: Scans (44,78 MB)

DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN 335

was de uitwerking zoo goed als nihil. Bezorgd om de achterde schepen liggende huizen te raken, hadden de Engelschenden afstand te kort genomen ; bijna alle schoten vielen in hetwater, zoodat het scheen te koken en te borrelen, en slechtsenkelen onzer matrozen kostte deze eerste charge heli leven.Fen oogenblik later volgde ons antwoord: „al ons grof canon,ja selfs Benige heele en halve cartouwen, branden heel or-dentelijck los", de strijd om de vele Nederlandsche millioenenwas begonnen.

In den aanvang scheen het alsof de Denen zich onzijdigzouden houden; in plaats van de ons beloofde hulp te ver-leenen, bleef het geschut op de forten en het kasteel zwijgen;eerst na eenigen tijd liet Ahlefeldt op het kasteel twee wittevlaggen waaien ten teeken, zooals hij later verklaarde, datmen aan weerszijden het gevecht moest staken. Geen vanbeide partijen stoorde zich natuurlijk hier aan; de eene vollelaag volgde op de andere, volgens Ahlefeldt „dergleichen ichmein tage ausz musqueten nicht geschwinder und beszergehiiret", tot weldra de Hollanders tot hun vreugde en deEngelschen tot hun schrik bemerkten, dat de Denen zich inden strijd gingen mengen. Enkele Engelsche projectielenwaren in het kasteel terecht gekomen, hadden twee stukkengedemonteerd en vier man gedood, en Ahlefeldt vond zichtoen ten volle gerechtigd aan den strijd, ten gunste der Hol-landers, deel te nemen. „Wie aber solches nicht lenger zueleiden, haben wir unser bestes wieder gethan" schreef Ahle-feldt aan zijn koning, en ook Nederlandsche berichten mel-den, dat de witte vlag werd ingenomen, en zoowel op hetkasteel als op de' batterij bij Nordnes onder het hijschender bloedvlag het vuur op Teddimans schepen werd ge-opend.

Spoedig deed ook de invloed van den voor ons zoo gun-stigen wind zich gelden, „in voegen dat onse meeste roock indes vyandts oorloghs-schepen quam gevlogen, 'twelck haervry al wat het gesicht benam", of, zooals de schrijver vanhet „Zee- Journael" het uitdrukte: „Den wint was ons, wyroockten den salpeter haer inde smoel, datter veel doodgeeuwden". Ook de Engelsche branders moesten onbesteedblijven liggen en daarmee werd den vijand zijn meest be-lovend wapen ontnomen. De Hollandsche kogels kwamen„staegh de Engelse in het hartjen van hare schepen te be-groeten en dese kaetsballen vielen al vry wat onsacht neder";ook de Denen troffen op den korten afstand gemakkelijk

Page 374: Scans (44,78 MB)

336 DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN

hun doel, en meer en meer begon het er voor de onzen beteruit te zien.

Drie en een half uur duurde het bloedige gevecht; „ditwas geen slaera, gelijck ordinaer in zee geschiet, maer wel eenafgrijsselijck moorden", en ten slotte werden de verliezen derEngelschen zóó groot, dat zij gedwongen waren den aanvalop te geven. De ankerkabels werden gekapt, en „haestighen seer confuselijck" sloeg Teddimans vloot op de vlucht.De raas en het want van vele schepen raakten daarbij inelkander verward, de meest beschadigde vijandelijke bodemswaren genoodzaakt te krengen om voor zinken bewaard teblijven, en toen zij eindelijk buiten het bereik van het Neder-landsche geschut waren gekomen, doodden de kanonnenuit de batterijen benoorden het kasteel nog velen hunnermatrozen.

Zwaar waren de verliezen der aanvallers. Tusschen vieren vijfhonderd waren gedood of gewond,

„Six Captains bravely were shot,And Mountagu, though drest like any bride,Aboard the Admiral, was reacht, and died".

Aan onze zijde kostte de verdediging der rijkgeladen vlootvijf en twintig dooden en zeventig gewonden; vele schepenwaren zwaar beschadigd (vooral de „Catharina" van kapi-tein Ruth Maximilian, een lissabonvaarder, die zich naastde Oost-Indische retourschepen in de linie had gelegd), dochalle bleven zeewaardig, en konden na enkele weken de thuis-reis vervolgen.

Ine onzen, hunne „stoute bespringers in 't vluchten nochlustigh de fooy gegeven hebbende", lieten de Engelschenverder ongestoord uit de baai vertrekken: de schepen had-den te veel te lijden gehad van het vuur van den vijand, enwaren bovendien te zwaar en te rijk geladen om zich on-noodig aan een hernieuwden strijd, in diep water, bloot testellen. Wèl trof men terstond alle mogelijke maatregelenom op een volgenden aanval voorbereid te zijn. Zooveel dóen-lijk herstelde men de geleden schade, en een groot aantalstukken geschut bracht men naar den wal om de fortenen batterijen der Denen te versterken. Vooral het buitenstefort, Nordnes, werd voor krachtigen tegenstand gereedge-maakt, waartoe Ahlef eidt de mannelijke bevolking van Ber-gen te werk stelde. Zes schepen van de vloot van De Bitter,en enkele andere, werden, thans met stuurboordszijde naarden te verwachten vijand gekeerd, meer naar buiten, in het

Page 375: Scans (44,78 MB)

DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN 337

breedste gedeelte der baai, in een halve maan verankerd,zoodat men nog beter met de forten kon samenwerken enden vijand een breeder front kon aanbieden. Tegen eenaanval van branders, die met den thans naar het Noordenomgeloopen wind zeer goed mogelijk zou zijn, werd de sluit-boom aan den ingang van de baai vernieuwd, en bovendienspande, men zware ijzeren kettingen om het f orceeren vanden boom onmogelijk te maken. Een groot gedeelte derlading van de in slagorde gelegde retourschepen werd gelostom meer ruimte voor het bedienen van het geschut vrij temaken; en aldus wachtte men vol goeden moed de terug-komst der Engelschen af.

Tot een tweeden aanval is het echter niet gekomen. Welontving Ahlef eldt den 17den Augustus eindelijk de geheimeorders van zijn koning, en stelde hij zich toen, onder belofteeen welwillender houding te zullen aannemen, terstond inverbinding met Teddiman, doch deze bleek zelfs onder dezeomstandigheden niet van zins opnieuw zijn schepen te wa-gen, en verliet voor goed de Noorsche wateren. Zelfs hetvooruitzicht voor zijn koning de helft van een buit van drie-honderd tonnen gouds — hierop werd de waarde van allein Bergen aanwezige Nederlandsche koopvaarders geschat— te verkrijgen, heeft hem niet kunnen verlokken tot eennieuwen strijd.

Na den slag van den 12den Augustus hebben onze koop-vaarders nog drie weken in Bergen vertoefd; den 29sten ver-scheen een Nederlandsche oorlogsvloot van 90 zeilen, onderbevel van De Ruyter, op de kust, en den 2den Septemberzeilden ongeveer 75 schepen uit de baai, om onder de vlagvan den opperbevelhebber onzer zeemacht het laatste ge-deelte van hun thuisreis te volbrengen. De elementen heb-ben zich echter hiertegen verzet; zwaar stormweer, datdagenlang aanhield, heeft de vloot uiteen geslagen, veleschepen zagen zich gedwongen beschutting te zoeken inNoorsche havens en in de Sont, enkele liepen bij de Waddenaan den grond, andere, waaronder twee der rijkste Oost-Indische retourschepen, vielen in Engelsche handen. Wel isten slotte het grootste gedeelte behouden in onze havensaangekomen, doch de meer dan 1000 matrozen, die in Sep-tember als gevangenen naar Engeland werden gevoerd, be-wijzen dat onze verliezen zeer groot zijn geweest; nauw-keurige opgaven hieromtrent zijn echter niet bekend.

Pieter de Bitter heeft met goede zeemanschap alle rampen

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 22

Page 376: Scans (44,78 MB)

338 DE SLAG IN DE BAAI VAN BERGEN

voor zich en zijn schip weten te voorkomen; den 17den Sep-tember liep hij behouden door het Vlie naar binnen, en lietdien dag met nog slechts één der schepen, waarmede hij opKerstmis 1664 de reede van Batavia had verlaten, het ankervallen in vaderlandschen grond. De Heeren KVII — debewindhebbers der Vereenigde Oo st-Indische Compagnie —hebben zijn „vaillandise en dapperheyd, mitsgaders beleyd,in de rencontre tot Bergen getoont", beloond met een goudenketting waaraan een medaille van 1500 gulden, hem aánge-steld tot equipagemeester-generaal van Indië, en hem hetbevel opgedragen over een vloot oostinjevaarders, die inApril van het volgend Jaar in zee is gestoken. Nog op deuitreis heeft de scheurbuik „seer schielijck" een eind aanzijn leven gemaakt.

In 1936 heeft Hare Majesteit de Koningin Pieter de Bittergeëerd, door aan een Harer oorlogsschepen zijn naam tegeven.

De retourvloot van Pieter de Bitter,'s-Gravenhage 1929.

BRONNEN EN LITERATUUR

Lieuwe van Aitzema, Saken van Staet en Oorlogh, V. 's-Gravenhage,1670.

R. C. Anderson, The journal of Edward Mountagu, Navy RecordsSociety, 1929.

P. W. Becker, Samlinger til Danmarks Historie under Kong Frederikden Tredies Regiering. Kopenhagen, 1857.

B. E. Bendixen, Kampen paa Bergens vaag 1665 (Skrifter udgivneaf Bergens Historiske Forening, no. 1, Bergen 1896).

P. A. Leupe, Pieter de Bitter (Bijdr. Kon. Inst. Ind. T. L. V. Nieuwevolgreeks, Ilde deel, 1859).

Wouter Schoutens Oost-Indische Voyagie. Amsterdam'1676.A. W. Tedder, The Navy of the Restoration. Cambridge 1916.Verhael van het Scheep-gevecht, voor Bergen in Noorwegen. Pamflet

Knuttel 9093.Brief van de Geoctroyeerde Oost-Indische Compagnie aan H. H. M.

Pamflet Knuttel 9094.Copie van een brief van den 19den Augusti 1665. Pamflet Knuttel

9095.Pretinent ende Autenticq Verhael enz. Pamflet Knuttel 9096.Zee-Journael, ofte Autentijcq Verhael. Pamflet Knuttel 9102.Copye van een Missive, Aen een goet Vrient geschreven, enz. Pamflet

Knuttel 9245.Perfect Verhaal van de Attaque, enz. Pamflet Thysius 3447.

Page 377: Scans (44,78 MB)

16. ABRAHAM CRI JNSSEN

OP DE RIVIER VAN VIRGINIË

Juni 1667

Den 30sten December van het jaar 1666 zeilde de Zeeuw-sche commandeur Abraham Crijnssen met een eskader vanacht scheepjes — vier kleine fregatten, een Jacht, een hoeker,een fluit en een snauw — alles tezamen bemand met 750matrozen en 225 soldaten, door hët Veersche gat naar zee.Ver was het doel van den tocht, ongemeen zwaar de taak,die Crijnssen met deze zoo geringe macht had te vervullen.Eerst bij de Canarische eilanden, dan bij Kaap Blanco opde westkust van Afrika, en verder bij de Kaap-Verdischeeilanden, moest hij de daar aan te treffen Engelsche koop-vaarders veroveren of ruineeren; vervolgens zou hij koerszetten naar de Wilde Kust van Guyana, om daar Suriname,Berbice, Essequebo en Pomeroon te brengen onder Neder-landsch gezag; Tobago moest hij bezetten, Engelsche schepenwegsleepen van de reede van Barbados, en de plantages ver-nielen op Antigoa, Montserrat, Rodonda en Nevis; de tabaks-vloot op de James-rivier in Virginië zou hem rijken buit kun-nen leveren; Nieuw-Engeland moest worden aangetast; enten slotte diende, op de thuisreis, het visscherij-bedrijf vanden vijand op New-Foundland, en daarna dat bij I Jsland,lamgelegd te worden. Zóó luidde de instructie, die voorCrijnssen den 23sten December op het Hof van Zeeland, inMiddelburg, was opgesteld; en zóó meenden de Staten vanZeeland „den vijant de smerten van de oorloge te doen ge-voelen, en daerdoor in hem te meer gedachten van vrede teverwecken". ,

Het eerste gedeelte van zijn last heeft Crijnssen geheelvolgens het programma volbracht; Engelsche koopvaardersheeft hij genomen en vernield; in Suriname en op de Engel-sche nederzettingen in het huidige Britsch Guyana heeft hijonze vlag geheschen; Tobago heeft hij bezet. Van een aanvalop Barbados heeft hij echter moeten afzien : een sterk

Page 378: Scans (44,78 MB)

340

ABRAHAM CRIJNSSEN OP

De James-rivier in Virginë. — Uit: Peter Goos, De zee-atlas oftewater-waereld, 1666.

Page 379: Scans (44,78 MB)

DE RIVIER VAN VIRGINIË 341

Engelsch eskader was verschenen in de Caraïbische Zee, entoen de gelegenheid zich voordeed, tezamen met een Fran-sche vloot, 's vijands oorlogsschepen aan te grijpen, heeft hijde kans niet laten voorbijgaan om het Britsche eskader vanden commodore Sir John Berry op te zoeken, en, vereenigdmet de schepen van den lieutenant-général Antoine Lef ebvrede la Barre, dit onverhoeds op het lijf te vallen.

De zeeslag bij Nevis, van den tosten Mei 1666, is voorCrijnssen op een groote teleurstelling uitgeloopen. Wellichtonder den indruk van de duidelijke en logische zeil- en ge-vechtsinstructies, die De la Barre voor den tocht naar denvijand en voor den aanval had opgesteld, had Crijnssen —hoewel hij „noyt preuven van dapperheyt der France terzee" had gezien — in een gezamenlijk optreden toegestemd.Zoodra echter de vijand in zicht kwam, stoorde geen derFransche vlagofficieren en kapiteins zich aan de voorafgegeven orders, velen onttrokken zich aan den strijd, enanderen toonden „plus grands capitaines sur terre que surmer" te zijn. Crijnssen heeft met eenige zijner schepen noggetracht den Engelschen admiraal te enteren, doch toen deze,na de loef te hebben gewonnen, het gevecht afbrak, en deFranschen zich verder afzijdig hielden, heeft de Zeeuwschecommandeur, na De la Barre op het dek van het Franscheadmiraalsschip duidelijk zijn meeping te hebben gezegd,zijn bondgenoten verder aan hun lot overgelaten, en koersgezet naar Virginië. Een aanval op de Engelsche plantagesop de kleine Antillen heeft hij moeten opgeven; zijn instruc-tie raadde hem aan, in verband met den vermoedelijken ver-trekdatum der tabakschepen uit de James-rivier, niet laterdan medio April daar te verschijnen, en zoo moest hij zichhaasten, wilde er nog eenige kans bestaan op een goeden buit.Dat hij deze kans heeft gekregen, en gebruikt ook, moge uitde volgende bladzijden blijken.

... „Gemelten Commandeur is volgens sijn ordre geseiltnae de Virginië; en de Engelsche in de Jeems reviere on-voorsiens overvallende, heeft vooreerst gerinueert en ver-brandt een klouck Engels oorloghschip genaempt de Elisa-beth, gemonteert met 46 stucken grof geschut, ... noch sijnverbrandt 3 volgeladen en 1 leedich fleutschip, verovert9 fleutschepen, volladen met taback, t kits met suicker, ennoch 1 schip ter oorloch seer bequaem, connende voeren inde 40 stucken .... twelck verricht wesende, is den voor-noemden commandeur met sijn esquadre ..... den 24sten

Page 380: Scans (44,78 MB)

342 ABRAHAM CRIJNSSEN OP

des voorleden maents hier aengecomen, mede brengende devoorschreven 9 geladen fleutschepen en het schip toegerusttot een oorloghschip" ....

Aldus schreef de admiraliteit van Zeeland den 5den Sep-tember 1667 aan de Staten-Generaal, en zij schonk ons hier-mede de eenige nog in onze archieven berustende beschrij-ving van „dit exploit, verricht met een macht soo gering, datde Engelsche daer over ten hoochsten waeren verwondert engeïndingneert". Gelukkig stellen de documenten in hetPublic Record Office te Londen ons. in staat iets meer tevertellen over deze stoutmoedige onderneming, en over denindruk dien zij op de Engelsche kolonisten in Virginië heeftgemaakt. Vooral het 'rapport van Thomas Ludwell, den secre-taris van den gouverneur van Virginië, maakt het mogelijkeen beeld te geven van wat zich afspeelde in het voornaamsteEngelsche handels- en scheepvaartcentrum op de oostkustvan Amerika, in dezelfde `week, waarin De Ruyter en VanGhent onze vlag toonden op de Theems en de Medway.

Den 25sten Mei had Crijnssen, verheugd van zijn Franschevrienden voor goed te zijn ontslagen, deze aan de kim zien{verdwijnen, en was zelf, met de fregatten „Zeelandia", „Zee-ridder", en „Visschersherder", het Jacht „Prins te Paard" enden hoeker „Wester-Souburg" naar den ingang van de Che-sapeake-baai — waarin de James-rivier, de rivier van Vir-ginië, uitmondt — onder zeil gegaan. Den 11den Juni, nogeen 5 a 6 mijl buiten de kapen Henry en Charles, die aande noord- en aan de zuidzijde den ingang van de Chesá-peake-baai begrenzen, wist hij, na twee uur hard vechten,een Engelschen koopvaarder van 20 stukken, onder bevelvan kapitein Robert Conway, en van Tanger bestemd naarVirginië, te dwingen de vlag te strijken; later op den dag vieleen tweede schip, dat juist uit de James-rivier was geloopen,eveneens in zijn handen. Van de bémanning van dit laatsteschip vernam hij dat ongeveer twintig volgeladen koopvaar-ders in den mond der rivier ten anker lagen, en dat hoogerop een oorlogsschip van 46 stukken, de „Elisabeth", langsden wal lag te vermasten.

Zondag den 12den ankerde hij met zijn prijzen dicht onderde kapen, en besteedde dien en den volgenden dag aan deinrichting van de „Wester-Souburg" en de kleinste der prij-zen tot branders, om daarmede een aanval op de „Elisabeth"te wagen. Den,l4den zeilde hij nu verder de baai in, ankerdebij donker worden, en liep toen bij het lumieren van den

Page 381: Scans (44,78 MB)

DE RIVIER VAN VIRGINIE 343

Oden Juni, met een mooien oostenwind, en met Engelschevlaggen van top — een algemeen gebruikelijke, en geóor-loof de krijgslist -, de rivier binnen, dicht laags en door dekoopvaardijvloot, recht naar het oorlogsschip. Ten eindegeen achterdocht te wekken, riepen vele Engelsche, Ierscheen Schotsche matrozen op onze schepen de koopvaarders inhet Engelsch aan, en zongen de geloode diepten luidkeels inhet Engelsch uit, tot twee onzer schepen, dwars van de„Elisabeth" gekomen, hun volle lagen op dit koningsschiplosten, en, zonder veel tegenstand te ontmoeten, het spoedigveroverden.'

De koopvaarders, thans eerst bemerkende met wie zij tedoen hadden, lieten terstond hun ankerkabels slippen, entrachtten met wind en tij naar boven te zeilen, om hoogerop de rivier bescherming te zoeken onder de versterkingenaan den wal. Dit is slechts enkelen gelukt; aangevallen doorCrijnssens schepen heeft het grootste gedeelte, vermoedelijkdoor een panischer schrik met lamheid geslagen, zich aan deZeéuwen overgegeven; en iaog vóór donker waren de onzenin het bezit van zeventien met puike Virginia-tabak volge-laden Engelsche koopvaarders. Hoe Crijnssen met zijn uiterstgeringe macht hierin is geslaagd, weten wij niet; wij moetentevreden zijn met een enkele zinsnede uit het rapport vanden secretaris Ludwell, waar deze schrijft: „the other Dutchshipps chased and tooke most of the merchant shipps".

Crijnssen moet zelf wel verlegen hebben gestaan tegenoverdezen geweldigen buit. Hij beschikte in totaal over slechts„400 men and boyes, and many of them sick", en uiteraardwas het hem onmogelijk hieruit prijsbemanningen voor eenreis over den Oceaan af te geven aan 17 koopvaarders eneen groot oorlogsschip; bovendien lagen hooger op de rivier,en op de nabij gelegen York-rivier, nog vele goedbemandeEngelsche schepen, en was een aanval hiervan, en van sloe-pen met soldaten en gewapende kolonisten, ieder oogenblikte verwachten. Den volgenden dag is hij dan ook begonnenmet zes zijner prijzen, en de „Elisabeth", (die haar zeilen aanden wal had afgegeven en daarom niet meegenomen konworden) in vlammen te doen opgaan; één prijs heeft hij,„out of his noble disposition", als een bewijs zijner waar-deering „freely and absolutely" geschonken aan kapiteinRobert Conway, den eenigen Engelschen zeeman die zichbehoorlijk van zijn plicht had gekweten; de elf andere prij-zen heeft hij van bemanningen weten te voorzien.

Page 382: Scans (44,78 MB)

344 ABRAHAM CRIJNSSEN OP

Zooals Crijnssen terecht verwachtte, heeft de gouverneurvan Virginië, Sir William Berkeley, „a person pious andexemplary, diligent and valiant in war", terstond plannentot een aanval op de Nederlanders beraamd. Terwijl hij zelfde oevers der rivier om en nabij Jamestown in staat van ver-dediging liet brengen, zond hij Ludwell naar de iets noorde-lijker uitmondende York-rivier om de aldaar liggende koop-vaarders — „nine better shipps then any the ennemy had" —zwaarder te bemannen met volk van den wal, de York-rivierop te varen, de Nederlanders aan te grijpen en dezen hunbuit weder te ontnemen.

Hoewel de Engelsche koopvaardijkapiteins aanvankelijkden schijn aannamen, niets liever te wenschen, dan op deNederlanders los te gaan, is Ludwell er toch niet in geslaagdhen te overreden hun schepen hiervoor te wagen; en zelfstoen, op dringend verzoek van zijn secretaris, de gouverneurpersoonlijk naar York kwam om de kapiteins op hun eer enplicht te wijzen, verklaarden dezen zich niet te kunnen ver-antwoorden tegenover hun reeders voor mogelijke schade ofverlies van hun schepen. Alleen indien de gouverneur hunuitdrukkelijk gelastte in 's konings dienst te treden, waar-borgen gaf voor vergoeding en herstel van alle schade, be-loofde in de verzorging der gewonden en verminkten te zul-len voorzien, hun de beschikking over allen te behalen buittoezegde, en den matrozen vergunning gaf tot vrije plunde-ring, wilden zij hun schepen voor een aanval op de Neder-landers laten gebruiken.

Tégen hun hoop en verwachting heeft Berkeley aan aldeze eischep toegegeven, op alle negen schepen den oorlogs-wimpel geheschen, en vier regimenten infanterie laten em-barkeeren. Bovendien rustte hij op de James-rivier drie sche-pen uit van 36, 22 en 20 stukken, en verzamelde meer danduizend man om zoo noodig hulp te verleenen of de beman-ningen aan te vullen. Ondanks het nadrukkelijk verzoek vanden Raad van Virginië nam hij zelf het bevel over de onder-neming op zich, en begaf zich daartoe, vergezeld van veertiggentlemen-kolonisten, op het admiraalsschip.

Nog werkten echter de kapiteins en officieren der koop-vaarders niet mede, stelden steeds hooger en nieuwe eischep,en trachtten tenslotte de geëmbarkeerde troepen tot dienst-weigering aan te zetten; en zoo was „cowerdly fear, beingnever secure where there appears the least danger", oorzaakdat, nadat Crijnssen zes dagen op de rivier had gelegen, nog

Page 383: Scans (44,78 MB)

DE RIVIER VAN VIRGINIE 345

geen der twaalf goed bewapende en zwaar bemande Engel-sche schepen zijn anker had gelicht.

Crijnssen heeft ruimschoots den tijd gehad zijn schepen enzijn prijzen voor de thuisreis gereed te maken; enkele pogin-gen om te landen, vooral met het doel zijn watervoorradenaan te vullen, zijn echter afgeslagen. „Without a blow, to theshame of our seamen" — schreef Ludwell — lichtte hij toenzijn ankers, en zeilde den 2lsten Juni, met 15 schepen, thansalle met de Nederlandsche vlag van top, de James-rivierweder af.

Het verlies van zooveel koopvaarders, en van 5000 oks-hoofden tabak, moge een harde slag zijn geweest voor dereeders -- het verbranden van de „Elisabeth", het konings-fregat van 46 stukken, moet den gouverneur het zwaarsthebben getroffen. Op zijn verzoek had de regeering in hetmoederland het schip ter verdediging van de rivier kort ge-leden naar Virginië gezonden; met vreugde had men hetzien komen, en de koopvaarders hadden, vertrouwende opde bescherming van het oorlogsschip, midden in de rivier inplaats van onder Jamestown hun ligplaats gekozen. Dat hetaan deze verwachtingen niet had beantwoord was louter tewijten aan de plichtsverzaking van zijn kapitein. Reeds den14den Juni had men dezen gemeld dat een eskadertje vanvijf schepen op de kust was verschenen; kort vóór Crijnssenop den 15den de rivier binnen liep, vernam hij dat het schipvan Conway was genomen; desniettegenstaande sloeg hij aldeze waarschuwingen in den wind, „and went to a weddingwith his wench that he carried with him from England".Had hij terstond den 14den Juni zijn maatregelen genomen,dan zou hij gemakkelijk alleen, met zijn 46 stukken geschut,den aanval der Zeeuwsche scheepjes — „they being all soeloaden with spoyle taken in the West Indias that they couldnot long have prevented either sinking or yeilding" — heb-ben kunnen afslaan, en alle onheil hebben voorkomen. Zooalthans meldt het rapport van Thomas Ludwell.

Met zijn zwak bemande scheepjes, en in zijn bewegingenbelemmerd door de vele zwaar geladen prijzen, heeft Crijns-sen er niet aan kunnen denken alsnog Nieuw-Engeland aante tasten, of een aanval te doen op de Engelsche visschers bijTerra Nova of IJsland; zonder zich te storen aan zijn in-structie aanvaardde hij na zijn exploit op de James-rivier dethuisreis, en bracht den 25sten Augustus zijn vloot behouden

Page 384: Scans (44,78 MB)

346 ABRAHAM CRIJNSSEN OP DE RIVIER VAN VIRGINIE

in het vaderland. Voor zijn verovering van Suriname, zijngedrag in den slag bij Nevis, en zijn inval in Virginië hebbende Staten van Zeeland hem beloond met een gouden ketting,waaraan een penning van hetzelf de metaal, en een aanbe-veling aan de admiraliteit, om hem als bevelhebber van eengroot schip, ook na den vrede met Engeland, in den dienstte handhaven.

Aan deze aanbeveling is geen gevolg gegeven, en een kapi-taal schip heeft Crijnssen nimmer mogen commandeeren. InFebruari 1668 is hij met twee kleine fregatten en een fluitwederom naar Suriname -- dat intusschen door de Engel-schen was heroverd -- gezeild, en binnen enkele dagen naaankomst heeft hij toen deze kolonie op nieuw, en thansvoor goed, onder Nederlandsch gezag gebracht. Na Februari1669 wordt zijn naam nog slechts een enkele maal in be-talingslijsten genoemd, tot wij plotseling op den 18den Julivan dat jaar lezen van „den commandeur Abraham Crijns-sen saliger". Waar, wanneer, en onder welke omstandighedenhij is overleden, is niet bekend.

Het behaagde Harer Majesteit de Koningin in 1936 aan eenHarer oorlogsschepen den naam „Abraham Crijnssen" tegeven.

Abraham Crijnssen,Amsterdam 1936.

Page 385: Scans (44,78 MB)

17. LUITENANT-ADMIRAAL

WILLEM JOSEPH BARON VAN GHENT

Toen na den rampspoedigen zeeslag bij Lowestof t op `den!den Juni 1665 duidelijk was gebleken, hoe weinig menvertrouwen kon op de aan boord onzer schepen geplaatstezeesoldaten, en de luitenant-admiraal Johan Evertsen zelfsrapporteerde „aan Haer Hoog Mogenden niet te tonnen ont-houden dat de ,soldaten de Marine' soo gansch slecht bevon-den wierden dat het niet om seggen is, ende dat in al haerdoen, kruijpende bij vijf en twintiche en meer weg wanneerwij voor den vijand quamen", besloten de Staten van Hol-land, na advies te hebben ingewonnen bij den luitenant-admiraal De Ruyter, een afzonderlijk „regiment de Marine"op te richten. Negentien compagnieën, bestaande uit „be-qaame zeeluijden die alreede eenige tochten ter zee haddengedaan" zouden worden aangewezen voor den dienst terzee, en als eerste „kornel" kozen de Staten van Holland denluitenant-kolonel van het regiment Walen, tevens gouver-neur van Hellevoetsluis, W. J. baron van Ghent.

Van Ghent had, teen hem den 21 sten December 1665 hetbevel over dit eerste korps Mariniers werd opgedragen, eendiensttijd van ongeveer twintig jaren als officier bij hetStaatsche leger achter den rug. Blijkens een request aan deStaten van Holland 1), van 1662 of '63, waarin hij verzochtbegunstigd te worden met een bezoldigde majoorsplaats inhet regiment Walen van den graaf van Hoorn, had hij toenreeds gedurende achttien jaren den Lande gediend, en o.a.de onderneming van De Ruyter naar het eiland Funen, in1659, medegemaakt 2). Den Men Maart 1663 kreeg hij zijnaanstelling tot „sergeant-majoor", den 3den December 1664volgde zijn benoeming tot luitenant-kolonel en tevens totgouverneur van Hellevoetsluis.

1) Militaire Spectator 1851, p. 112.2) In zijn request vermeldt Van Ghent dat hij reeds jaren lang een

majoorsplaats bekleedt, doch zonder eenig tractement daarvoor tehebben ontvangen.

Page 386: Scans (44,78 MB)

348 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

Was, voor zoover, wij weten, de deelneming aan de expe-ditie naar Funen tot nog toe de Benige rechtstreeksche aan-raking van Van Ghent met onze zeemacht geweest, in Augus-tus 1665 zien wij hem aan boord van een der schepen van devloot die, onder bevel van De Ruyter, in het midden diermaand in zee stak om de in Bergen, in Noorwegen, liggenderijke retourvloot van Pieter de Bitter veilig thuis te brengen.Bchalve hij, hadden nog vier andere hooge landofficieren,waaronder de twee kolonels Dolman en Mauregnault, zichingescheept 1), doch Johan de Witt, Huygens en Boreel (alsgedeputeerden van de Staten-Generaal), De Ruyter en deoverige vlagofficieren, wezen Van Ghent aan om bij aan-komst voor Bergen, op den 29sten Augustus, zich naar denwal te begeven teneinde den gouverneur, den generaal Ahle-f eldt, dank te betuigen voor de door hem verleende hulp ge-durende den Engelschen aanval van den 12den Augustus,en zijn medewerking te verzoeken, dat de koopvaarders zoospoedig mogelijk zee konden kiezen 2) . Ook de verdere on-derhandelingen met Ahlefeldt zijn door Van Ghent gevoerd,en de nauwe aanraking die hij dientengevolge met de macht-hebbers op de vloot heeft gehad, is waarschijnlijk niet vreemdaan zijn spoedig na de terugkomst der vloot gevolgde be-noeming tot commandant van het nieuw opgerichte „regi-ment de Marine", met den rang van kolonel.

Deze aanstelling dateert van den 2tsten December; opdenzeif den dag werden Francois Palm en graaf Johan vanHoorn tot luitenant-kolonel en sergeant-majoor bij het regi-ment benoemd. Zeer goed zagen de Staten-Generaal in dat,wilde de nieuwe organisatie werkelijk verbetering brengen,de hoogste bevelvoerders — als hun manschappen te scheepgingen — niet aan den wal mochten blijven, en dat hun in-tegendeel alle gelegenheid moest worden gegeven zich ver-trouwd te maken met de eigenaardige omstandigheden,waaronder de zeesoldaten aan boord zouden moeten leven envechten. Zij noodigden daarom de drie Hollandsche admirali-teiten, die van de Maas, van Amsterdam en van het Noorder-kwartier, uit, voor ieder der drie hierboven genoemde hoofd-officieren ter beschikking te stellen „een bequaem schip vanoorloge, om daermede haer eygen eer ende reputatie, soo wel

1) Zie Verbael der Gedeputeerden (adm. arch. no. 1026), op 14Aug. 1665.

2) Zie mijn „Retourvloot van Pieter de Bitter", p. 56, met Bijlagen0. en P.

Page 387: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 349

als den dienst vaat Landt te connen waernemen ende be-trachten" 1). Toen dan ook op den 1sten Juni van het volgendjaar De Ruyter met zijn vloot in zee stak om den vijand opte zoeken en slag te leveren, voerde in die vloot de kolonelVan Ghent het bevel over het schip „Gelderland" van deadmiraliteit van de Maas, bewapend met 66 stukken en be-mand met 305 matrozen en 45 mariniers, de luitenant-kolonelPalm over de „Kruisingen", van Amsterdam, van 60 stuk-ken, en de graaf van Hoorn over een tweede schip „Gelder-land", van het Noorderkwartier, van 64 stukken. Niet alleenwaren dus Van Ghent en zijn hoofdofficieren hiermede ge-heel tot de zeemacht overgegaan, doch daar hij en zijn on-derhebbende bodem in de of f icieele schepenlijsten steedsonmiddellijk na de vlagofficieren en vóór de overige kapi-teins worden genoemd, was hem blijkbaar een positie ge-geven, die in overeenstemming was met zijn hoogen rang vankolonel-commandant van een regiment van bijna twintigcompagnieën.

Het eerste scheepscommando van Van Ghent heeft slechtskort geduurd; vroeg in den ochtend van den 11den Juni,den eersten dag van den Vierdaagschen Zeeslag, liep de windnaar het zuidwesten, een stijve koelte begon te waaien, enten tien ure, nog vóór een schot was gelost, verloor de „Gel-derland" door het stampen van het schip haar fokkemast enhaar boegspriet, en brak haar groote ra in stukken. De Ruy-ter gelastte Van Ghent zijn ontredderden bodem, die een derbest bewapende schepen van de vloot was, naar een Neder-landsche haven te laten sleepen, doch stond toe, dat hij zelfoverging op het „Wapen van Utrecht" van kapitein HendrikGotskens, die als een der „secondes of bijstanders" van de„Zeven Provinciën" direct voor of achter `het vlaggeschip vanDe Ruyter den strijd zou medemaker 2). Al is het dan ookniet als commandant van een schip, toch heeft hij van zeernabij De Ruyters beleid in deze geweldige worsteling vanden 11 den, 12den, 13den en 14den Juni 1666 kunnen be-wonderen.

Toen reeds in de eerste dagen van Juli De Ruyter wederzee koos, was de „Gelderland" hersteld, en voegde Van Ghentzich als kapitein van dit schip onder de vlag. Den Men Julihad aan boord der „Zeven Provinciën" een bespreking

1) Verg. Ten Raa en De Bas, Het Staatsche Leger, V, p.147. Breda,1921.

2) Brandt (1746), pp. 468, 476 en 478.

Page 388: Scans (44,78 MB)

350 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

plaats gehad met de gedeputeerden van de Staten-Generaalen de gecommitteerden der admiraliteiten, en de toen opge-stelde instructie voor den opperbevelhebber hield in „datmen geerne zoude zien dat 's vijands vloote op 't onvoor-zienst, en noch in 't ongereede weezende, zelfs ter plaatzedaar de zelve was leggende, wierde overvallen; en dat, metalle promptitude en doenlijke snelheid" 1). Drie dagen laterwerd dit plan in den krijgsraad gebracht, doch al spoedigbleek dat de beschikbare loodsen ernstige bezwaren maak-ten tegen het opvaren van de Rivier van Londen, en „werdmen haast gewaar dat dit stuk zoo licht niet was, als menzich in den Haage inbeelde" 2). Toch zeilde men naar denmond der Theems; hier vernemende dat op de reede vanDuins geen schepen lagen, en dat de hooger op de rivierliggende scheepsmacht zeker tijdig gewaarschuwd zou wor-den van de nadering der onzen, veranderde men van plan enbereidde een landing van een 7500 man voor, onder leidingvan Van Ghent, op de kust van Noord-Voorland. Toen even-wel bleek dat de vijand alle maatregelen had genomen tegeneen dergelijken aanval, de loodsen niet op de hoogte warenvan de vaarwaters, en een Engelsch eskader bij Harwichgereed lag om in te grijpen, „was De Ruyter te wijs om zulkeen ongeziene en onmoogelijke aanslag zoo los bij der handte neemen" 3). Onze vloot zeilde weder naar buiten, om daar,op de Vlakke Zee, beoosten den Theemsmond, den vijand afte wachten.

Den 1 sten Augustus zag men de Engelsche vloot met deeb de rivier afdrijven; drie dagen later nam de voor ons zoonoodlottige Tweedaagsche zeeslag, die eindigde met den be-roemden aftocht van De Ruyter, een aanvang.

In dezen strijd heeft Van Ghent de ' groote eer genotenaangewezen te zijn als een der secondes van het vlaggeschipvan De Ruyter. Uiteraard zochten onze admiraals hiervoordie kapiteins uit, in wie zij het volste vertrouwen stelden,en op wie zij in alle omstandigheden meenden te kunnenrekenen; en dat Van Ghent hiervoor werd uitverkoren be-wijst welk een goede reputatie hij zich reeds had weten teverwerven. Bij deze keuze van De Ruyter kan provincia-lisme, of bevoorrechting wegens hooge geboorte, niet hebbengegolden, en moeten alleen Van Ghents deugden als krijgs-

1) Brandt, p. 502.2) T.a.p. p. 503.3) T.a.p. p. 504.

Page 389: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 351

man den idoorslag hebben gegeven 1) .Van Ghent heeft zich deze onderscheiding ten volle waar-

dig getoond. Onder de weinige namen van kapiteins dieBrandt in zijn uitvoerig relaas van den slag noemt, komt dievan Van Ghent met eere voor; totdat zijn schip reddelooswas geschoten, heeft hij zijn opperbevelhebber onder demeesi hachelijke omstandigheden getrouw bijgestaan; entoen de „Royal Charles", met de vlaggen van Monk en prinsRupert van top, tezamen met de grootste schepen van denvijand en enkele branders een laatste poging deden de„Zeven Provinciën" te veroveren, „kreeg de Royal Charlesso veel dat hij wel in 't gasthuys mogt gaen, want zijn tuych-je was hij van boven soo schoon quijt, als een af -gemaeydeacker; De Ruyter draeyden uit, door hulp van zijn loffe-lijcke seconden, daer Van Ghent geen kleyne eer behaelde"2).

De Ruyter heeft den ongelukkigen afloop van dezen slaggeweten aan den aanvoerder onzer achterhoede, den luite-nant-admiraal Cornelis Tromp; deze had zich met zijn es-kader, al vechtende, van de hoofdmacht verwijderd, en wasdaardoor, volgens onzen opperbevelhebber, de oorzaak ge-weest van onze nederlaag. „Met harde ende oock eenige seeronbetaemelijcke woorden" had De Ruyter Tromp bejegend,en bovendien diens vice-admiraal Sweers en den schout-bij-nacht Van der Zaen „oock met gelycke hevicheydt endeimpetuositeyt, boven op 't halff verdeck, ende sulx in pre-seutie van 't scheepsvolck" de les gelezen 3). Tromp, over-tuigd gedaan te hebben wat zijn eer en zijn plicht hem voor-schreven, had den Staten-Generaal schriftelijk medegedeelddat het hem „onlydelijck was van De Ruyter voor oorsaeckevan de nederlage, ende voor een schelm gedecriteerd te wor-den" 4). Na dit „krackeel" tusschen de twee hoogste bevel-

1) In zijn „Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen" (II,p. 178), noemt de schrijver Jhr. Mr. J. C. de Jonge de verheffing vanden kolonel van het „regiment de marine", Willem Joseph baron vanGhent, en die van den kolonel van het Staatsche leger Hans Willemvan Aylva tot luitenant-admiraal „bewijzen hoezeer de provincialis-tische en aristocratische geest in die dagen heerschte, zelfs nadat hetvoorbeeld van Wassenaar geleerd had welke schadelijke gevolgenzulks voor het Vaderland had". Voor wat Van Aylva aangaat mogedit misschien juist zijn, voor wat Van Ghent betreft maken ook diensdaden v66r zijn benoeming tot den hoogsten rang bij de zeemacht— en dus niet alleen zijn hooge geboorte en zijn geboortestreek —deze bevordering verklaarbaar; en bovendien rechtvaardigen zijnverrichtingen na zijn benoeming haar dubbel en dwars.

2) Hollandtze Mercurius 1666, p. 116.3) Brieven van De Witt, uitg. Japikse, III, p. 203.4) Aitzema, V, p. 731.

Page 390: Scans (44,78 MB)

352 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

voerders onzer navale macht waren de Staten van Hollandvan meening, dat men onder de gegeven omstandighedenonmogelijk beide vlootvoogden kon handhaven. Den 20stenAugustus besloten zij, „oock in aghtinge genomen verschey-den voorgaende onordentelijckheden ende inobedientien"door Tromp gepleegd, dezen zijn aanstelling tot luitenant-admiraal te ontnemen, en, op voorstel der Amsterdamscheadmiraliteit, Van Ghent tot zijn opvolger te benoemen. Hoe-wel Tromp zich in die dagen „seer submis ende humbel"toonde, verklaarde bereid ,te zijn aan De Ruyter alle satis-factie te geven, en zelfs verzocht, indien het bevel over zijneskader aan een ander mocht worden opgedragen, als kapi-tein van een der secondes van De Ruyter in de gelegenheidte worden gesteld te bewijzen „den selven nooit te willenverlaten, maer syn leven gaerne voor hem te willen opof-feren", zijn de Staten van Holland hiervoor niet gezwicht.Ook de pogingen door De Witt in het werk gesteld om Trompvoor de vloot te behouden, hebben niet mogen baten; den24sten Augustus hebben de Staten, „in consideratie van 'tveranderlyck ende bouillant humeur" van hun luitenant-admiraal, en verder omdat hij, „in syn passien vervallende,sigh selfs niet capabel is te bedwingen", hem zijn ontslagaangezegd, en hem verboden voorloopig Den Haag te ver-laten of eenige correspondentie met het vlootpersoneel teonderhouden 1).

Van Ghent heeft • ernstig bezwaar gemaakt tegen zijn be-noeming tot luitenant-admiraal. Wel zeide hij Hun HoogMogenden dankbaar te zijn voor de hem betoonde „gunsten genade", doch hij verklaarde van harte te wenschen niettot zulk een verantwoordelijk ambt te worden benoemd. Hijhad hiervoor nog te kort de zee bevaren; nimmer was zijnbedoeling geweest bij de zeemacht te blijven dienen; het ont-brak hem aan de noodige zeemanschap, en hij „bevond zichniet alleen ten hoogste bekommert, maer ook onbequaem"om een eskader te commandeeren. De Edel Groot MogendeMeeren gingen hierop echter niet in, en zij besloten, dat VanGhent zou worden „verzocht, aangemaand en des noodsprecies gelast" zonder uitstel het hooge ambt op zich te ne-men; en eerst toen heeft Van Ghent, daartoe mede aange-spoord door Tromp, den eed als luitenant-admiraal bij deadmiraliteit van Amsterdam afgelegd 2) .

1) Brieven van De Witt, uitg. 1723, II, p. 326.2) Brandt, p. 528; Leven van Tromp, p. 348.

Page 391: Scans (44,78 MB)

^t ^r ,

txet

I, lr^,^,^-^^^ ^ ^^1 ^ "t^ ^ l ,^ ^ ^ ^ ' /{ JJ.(l w z^ftfx/ó^ ..,Nt y ^`tt t(' .[i^

^ 1^ltrr/f"ax,kJ1^ s '^zsty <k s# r ^!

^rtt^ft,+.a

KN^

,^l+dit+%tl ït

,fe .tt //^Fll`^t.(/tPtl` 1Y^YV t ejl+^xlOBf^I ^ efxl .ia+1?^rG't r^xJ JÍ^JI r3 ^^x33r^7 ( Y1^ ^^etxL 7^r^/ tll/f4^D11^

^iÍ^r^,""1Prr! tts ^• dft./fret

f"t 3t ,at, YCrffx Sylr , ^ fiLlla( ^J.t.d4°tt l'/ rittJ 4 pdtrttf^ '^rtt^^^rtz i^r/l^nJ^Adv' ^y*t^^t^. ^á

`i'tr t, ^tlre/sr .z/tz°rt^r^xit' ^'rt`ryrrrJtf! ttli9t Àzr'dCri^< ,,7^^ ryy"r 1"af't^td^tt(#tká^éTJ^^ICCR'1tir+e ^rlL rare^`1 • 5

Luitenant -admiraal Willem Joseph baron van Ghent. Gegraveerd portret doorRomane naar H. Bary

/• ^^l r^ e,M o.5^ , r w ' rt^ '011t^^rrr ^rr^f' r

lc "wan

^ ,Il .^r^^./rr,1L^/1 ^frrt'^.

/^.^^.^^c^.r1^,^,~^t^t^zfrr^t Yap lr e,^ ^;

/v&

^.^c^rt,rt4rr^icr^t` rr.^r'x^t'/?'lt^^ ^^ ^^J7"i ^^f^lt^li ^r^^o.r^e^ ^^t^.r~^ " ^

,^J -c vut; eir l.. ,Ifer.ry r%e s . R ^.^ e

Page 392: Scans (44,78 MB)
Page 393: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 353

De houding van Tromp in deze aangelegenheid is zeer teloven; nadat zijn eerste verontwaardiging over De Ruyters- overigens zeer begrijpelijke - beschuldigingen was uitge-woed, heeft hij zijn bereidwilligheid, den twist bij te leggendoor zijn verontschuldigingen aan te bieden, onweerlegbaargetoond, en van zijn beste bedoelingen doen blijken. Vooralzijn raad aan Van Ghent den hem aangeboden hoogen rangte aanvaarden, strekt den zoon van Bestevaer tot eer; maartevens zien wij daaruit, dat deze ervaren vechtadmiraalhooge verwachtingen van Van Ghent koesterde, en hem, inde gegeven omstandigheden, als den meest geschikten manvoor het moeilijke en verantwoordelijke ambt beschouwde.

Ook Johan de Witt heeft zich hierin van zijn beste zijdelaten kennen. Hun zoo geheel verschillende politieke denk-beelden hebben den machtigen raadpensionaris niet verhin-derd voor den in ongenade gevallen luitenant-admiraal opte komen; uit zijn vele brieven over den twist, en over hetontslag en de opvolging van Tromp, blijkt hoe goed hij beidepartijen heeft kunnen begrijpen, en hoe van harte hij ge-wenschtheef t, in het waarachtige belang van het Land, datalle betrokkenen zouden kunnen vergeten wat de eerstedagen na den slag was gebeurd en gezegd. En als zijns on-danks Tromp toch wordt weggestuurd, en Van Ghent diensplaats inneemt, schrijft hij den 3den September uit Vlis-singen dat „Gade zy lof f, in de vlote alles seer wel staet,ende dat de veranderinge van den heer Tromp, mitsgaedersd'introductie van den heer Van Gent, gansch geeen alteratieheeft gecauseert". Tot zijn vreugde kan hij bovendien mel-den, dat „genoechsame lief f de en affectie" tot den nieuwenluitenant-admiraal bestaat, en dat dé hoofdofficieren dervloot, „noyt in meerder ieenigheydt ende beter correspon-dentie" geweest zijn dan nu 1).

Dat ondanks de opgewonden, verontwaardigde stemmingonder de vlagofficieren, kapiteins en matrozen van Trompseskader, na de in het openbaar uitgesproken verwijten vanDe Ruyter, Van Ghent zonder eenige moeilijkheden zijn vlagaan den grooten top van het admiraalsschip van de voor-hoede heeft kunnen zetten, ter vervanging van die van zijn.populairen voorganger, pleit voor de goede reputatie die VanGhent op de vloot genoot. Geen enkele aanwijzing bestaat,dat de benoeming van den kolonel van het regiment zeesol

1 ) Brieven van De Witt, uitg. Japikse, III, p. 211, en id. uitg. 1723,II, p. 340.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 23

Page 394: Scans (44,78 MB)

354 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

daten tot luitenant-admiraal, bij wiep ook, kwaad bloedheeft gezet. In den tegenwoordigen tijd, nu een kolonel vanhet leger gelijk gesteld is aan een kapitein-ter-zee, zou eenbevordering als die van Van Ghent, met voorbijgaan van eenschout-bij-nacht en een vice-admiraal, zoo al geen naijver,dan toch zeker eenige verwondering wekken. In de zeven-tiende - eeuw waren de verhoudingen echter geheel anders.Kapiteins te land en kapiteins ter zee bekleedden denzelfdenrang, een kolonel van het leger was minstens even hoog, zooniet hooger, dan een vice-admiraal. Toen in begin Mei 1659eenige hoofdofficieren van de troepen, die met De Ruytersvloot zouden worden overgevoerd naar de Sont, orders ont-vingen van de Staten-Generaal om gedurende de reis zittingte nemen in de door den vice-admiraal De Ruyter gepresi-deerde zeekrijgsraden, verzetten de kolonels zich hiertegen.Zij beweerden „dat de charge van collonel veel gereleveerderwas als die van een vice-admiraal, dat noyt collonels bijtijden des Princen van Orangien hadde willen sitten onderden president van een crijghsraedt, en oock dat de Engel-sche collonels binnen scheepsboordt waren boven de vice-admiraels, hebbende een tractement van tien duysent gul-dens jaers". Zij boden echter aan mede te gaan als passagiers,belovende bij een mogelijk gevecht hun soldaten naar be-hooren te zullen encourageeren. De Staten-Generaal hieldenechter voet bij stuk, voor zoo ver het de zittingen van denkrijgsraad betrof, „maer ordonneerden anders, ende selfs in't eeten aen de tafel in de cajuyt, dat de collonels soudensitten boven de vice-admirael" 1). Dit wetende, behoeven wijons over het uitblijven van teekenen van naijver niet meerte verwonderen.

juisten maand na De 1uDen 5den September 1666, een tersyterugtocht, stak onze vloot weder in zee, verdeeld in drieeskaders, waarvan één onder het bevel van Van Ghent.Eenige malen heeft groote kans bestaan dat een derde zee-slag in dit jaar zou worden geleverd, doch ten slotte is onzescheepsmacht medio October, zonder dat een bloedige ont-moeting met den vijand had plaats gehad, weder binnengeloopen. Johan de Witt heeft een gedeelte van den tochtmedegemaakt; De Ruyter is ongesteld geworden en de raad-pensionaris, bijgestaan door den luitenant-admiraal vanRotterdam, Aert van Nes, heeft gedurende de laatste weken

1) Aitzema, IX, kleine uitgave, p. 399.

Page 395: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 355

de leiding op zich genomen. De Witt noemt in zijn vele brie-ven uit dezen tijd den naam van Van Ghent niet, alleen inalgemeene termen laat hij zich bijzonder gunstig uit over devlagofficieren van de vloot. Of Van Ghent de hand heeftgehad in de vele goede regelingen op zeetactiseh gebied ge-durende dezen tocht gemaakt, is mij niet gebleken 1).

In het voorlaar van 1667 is Van Ghent voor het eerst zelf-standig met een eskader in zee gestoken. In April lag eenvloot van ongeveer 300 koopvaarders zeilklaar op de reedevan Texel, toen de regeering vernam, dat een 25 Engelscheen Schotsche fregatten en kapers op het punt stonden uitde rivier van Edinburg te loopen om onze koopvaarders teonderscheppen. Van Ghent kreeg nu opdracht met 24 oor-logsschepen den vijand op te zoeken ' en aan te tasten 2) ; zijnin het Rijksarchief berustende verslag van dezen tocht, methet daarbij behoorende rapport van den kapitein ThomasTobias 3), laat ik, als staaltje van goede, maar wel eens zeerlangwijlige berichtgeving van onze admiraals en kapiteins,doch vooral wegens de vele daar in gebruikte zeemanster-men, hierachter in extenso volgen. Het is gericht aan deadmiraliteit van Amsterdam, en gedateerd den t4den Mei. Ikliet den stijl en den zinsbouw onveranderd, doch ik moder-niseerde de spelling.

„Ik vind mij verplicht om U Edel Mogenden rapport tedoen van het gepasseerde op onze Noordsche voyagie; enhoewel dezelve zoo wel niet gelukt is als ik wel gewenschthad, zoo hoop ik evenwel dat zij ter glorie van onzen Staatuitgevallen is, en dat U.E.M. daarin contentement zullennemen.

Wij geraakten den 28sten April, met een zuidelijken wind,en omtrent zuidoosterzon 4), met het geheele eskader doorhet Spanjaardsgat gelukkig in zee, alwaar wij, de rendez-vous-briefjes en verdere noodige orders uitgedeeld hebben-

1) Zie o.a. mijn „De Zeeslag op Schooneveld", p. 132.2) De hier gegeven voorstelling wijkt af van die van De Jonge

(II, p. 163) en die van den Hollandschen Mercurius (1667, p. 75). Zoo-wel uit het verslag van Van Ghent als uit den brief van Wicquefortaan Frederik III (Colenbrander, Zeeoorlogen, I, p. 530) blijkt, datVan Ghent op dezen tocht geen koopvaarders heeft gekonvooieerd;deze hadden integendeel order ontvangen om te wachten tot VanGhent was teruggekeerd.

8 ) Rijksarchief; Holland 2762. Een gelijkluidende brief aan DeWitt in Holland 2856, VI.

4 ) 9 u. v.m.

Page 396: Scans (44,78 MB)

356 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

de, onzen koers zetten N.W. en N.W.t.N., om alzoo op hetspoedigste de Rivier van Edinburg te bezeilen. Doch de windoostelijk loopende, waren wij geraakt op den westhoek vanhet Zand 1 ), en zagen den 30sten 's morgens met het lumierenvan den dag een vreemd schip te loefwaart van ons, latendeeen statenvlag waaien. Doch door onze adviesjachten ont-dekt zijnde, wierp hij het over stag, en maakte alles bij watgoed doen kon. Wij wendden hem na, en het werd doodstil;wij roeiden met tien riemen uit onze poorten, gelijk ook demeeste van onze schepen deden.

De Engelschman zette twee sloepen en een boot voor denboeg, en boegseerde zijn uiterste best, waarop ik ook orderstuurde aan de achterste en lijwaartsche schepen om mij, enden schout-bij-nacht Vollenhoven, die hem het naast waren,met hun booten en sloepen te komen boegseeren.

Wij liepen hem hand over hand op, en krijgende omtrentzuidzuidoosterzon 2) een koeltje, kwamen wij zoo na, dat deEngelschman al achteruit begon te schieten, en zijn sloep enboot drijven liet; smeet mede buiten boord alles wat hembelemmerde. De schout-bij-nacht, die met twee adviesjach-ten te loefwaart van hem was, kwam hem zoo na, dat zijelkander de laag al gaven, en met musketten charggerden,zijnde ook volkomen geresolveerd om zoo ras als doenlijkwas hem aan boord te smijten; waarop de Engelschman allicht begon af te houden; en wij onderschepten hem in de lij,zoodat hij ongetwijfeld in minder dan twee glazen 3 ) in onzehanden had moeten vallen, zoo het God Almachtig niet ge-liefd had, door een zeer dikken mist, die ons subiet overviel,en wel zeven a acht glazen duurde, hem wonderbaarlijk enmiraculeuselijk te verlossen 4).

1) Doggersbank.2) ± 10 u. 30 v.m.3) Een „glas" is een half uur.4) Captain'Henry Dawes, van de Princess, het hierbedoelde Engel-

sche schip, geeft een eenigszins andere lezing en` vertelt niet van denmist. Hij rapporteerde, dat op den 30sten April „we discovered 25sail of ships, which, upon our nearer approach, about the middle ofthe Dogger Bank, proved to be 17 sail of Rotterdam men-of-war, with2 fire-ships and 6 smacks. About 6 in the morning, their rear-admiral,attented by 5 frigates, came up with us, the rear-admiral several timesattemping to lay us aboard, with great cries for the States of Holland,but received so warm a welcome that forced him to edge off and keepon the weather quarter. About 2 in the afternoon, the admiral, being agood sailor, got close under our lee bow, and 2 of his seconds on ourweather bow, attempting to cross our hawse. Our main-topmast andmizenyard being shot in pieces, we bore up round and fought our waythrough them, still keeping from coming aboard us. The vice-admiral,being sternmost of the squadron, intended then to cross our hawse,having his deck full of men ready to enter, but our ship bearinground, we brought our broadside to his bow, and, being all laden be-low with double and bar shot, and above with case and bags (of bul-

Page 397: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 357

Wij meenden toen onzen koers naar de Rivier van Edin-burg voort te zetten, maar de wind zuidelijk en zuidwest loo-pende, en door de voorverhaalde rencontre ontdekt zijnde,resolveerden wij om bezuiden te beginnen, om het aanbevo-len district langs te kruisen; en zagen den 2den Mei New-castle 1). Ik stuurde een welbemand galjoot om die haven enreede te visiteeren. Wij zagen ook omtrent zuidzuidwester-zon drie Engelsche fregatten kruisen in het gezicht van denwal, omtrent anderhalve mijl te loef waart van ons, en, mee-nende dezelve te bezetten, of tegen den wal te jagen, kregenwij tegen den avond een vliegenden storm uit den N.N.O.,zoodat wij met klein zeil bij den wind moesten houden, enverloren dien nacht onze boegspriet; werden ook nog drieandere van onze schepen beschadigd; en dreven weder ophet Zand, alwaar wij twee etmalen ten anker lagen, zoo omden storm en dikken mist, die daarop volgde, als ook omonze beschadigde schepen te repareeren.

Wij zetten toen onzen koers weder noordelijk, maar kon-den door contrariewind en stilt de Rivier van Edinburgniet eerder als den 9den 's morgens bezeilen; waren toen om-trent 7 a 8 mijlen benoorden de voornoemde rivier, metnoordelijken wind. Ik liet met het lumieren van den dagde witte vlag waaien 2); stelde den kapitein Thomas Tobiasals commandeur over drie oorlogsschepen, 3 galjoots eneenige welbemande sloepen, en gelastte hem om met dezelvede rivier in te loopen, tot op de reede, en, zoo 't doenlijk was,tot in de haven van Leith 3), om aldaar de vijandelijke sche-pen, principalijk de kapers, te veroveren en verbranden. Ikvolgde met het gros zachtjes achter aan, tot op den hoek vanElie, alwaar ik s'avonds op een zeer goede reede op 24 vaamten anker kwam.

Den 10den 's morgens, zijnde de wind W. en W.t.N., resol-veerden wij om voort in te loopen, tot bij Inchkeith 4), omdaardoor onze binnengeloopen schepen wat te animeerenen Hun Hoog Mogende vlagge te laten beschouwén van hetkasteel van Edinburg, hetwelke dezelve, zonder verrekijkerbescheiden, doen kon. Ik hield het aldaar den geheelen daggaande, af en aan houdende, doch het avondtij verloopen

lets), our shot did such good execution on them that we ,brought hisforeyard to the deck and laid him by the lee. By 5 in the afternoon wegot clear of all the fleet, and stood to the eastward, they chasing ustill night, and then steering on their course". (Laird Clowes, „The

-Royal Navy", II, p. 435.)1) In den tekst: Nieucasteel.2) Het sein dat de kapiteins aan boord van den admiraal moesten

komen.3) In den tekst: Liet.4) Een eilandje in de Firth of Forth, recht beN. Leith. In den

tekst: Hijn Kuijff; op 17de eeuwsche kaarten: Hijnkief.

Page 398: Scans (44,78 MB)

358 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

zijnde, deed sein in het begin van de eb om onze schepenaf te doen komen, en met zonsondergang lensde 1 ) de riviermet klein zeil weder af, zetten onzen koers Oost, vlak in zee,en zagen 's avonds de geheele Schotsche kust in alarm, sei-nende met vuren van alle klippen en hoogten. Hetgeen ver-der gepasseerd is daarbinnen, zullen U.E.M. gelieven te zienuit het schriftelijk rapport van kapitein Thomas Tobiashier bijgevoegd, waaruit volkomenlijk blijken zal, dat deAlmachtige God ons ditmaal met geen volkomen victorieheeft gelieven te zegenen.

Wij hebben in en omtrent de rivier den kapers 3 goedeprijzen ontjaagd en is door den kapitein Toutlemonde, dienik op een welbemand galjoot gezet had, een snedige kapermet 10 stukken op de reede van Leith des nachts veroverden door onze kitsen een Terreneufvaarder 2) ; ook hebbenonze adviesjachten 2 Vlaamsche puien 3) opgebracht, gela-den zijnde tot Middelburg; haar passen hielden op Noor-wegen, doch bleek genoegzaam door haar koers, dat zijgeladen waren, nevens andere, met hennip, werk, zeilgaren,touwen, ijzer en andere waren van contrabande. Ik zalU.E.M. orders hierop verwachten, om dezelve op te sturen.

Wij hebben gisteren den geheelen dag buitengaats vanTexel af en aan gehouden, niet durvende door den sterkennoordelijken wind en het late avondtij binnen loopen, enkomen zoo aanstonds met het geheele eskader door het Span-jaardsgat gelukkig in Texel, alwaar ik U.E.M. nader orderszal verwachten. En verblijf met onderdanig respect, EdelMogende Heeren, U.E.M. gehoorzame dienaar

Op 's Lands schip Essen, den W. VAN GHENT

14den Mei 1667, loopende bin-nengaats van Texel, de windNoordelijk.

Het rapport van kapitein Tobias luidt als volgt:

Luitenant-admiraal Van Ghent, met communicatievan vice-admiraal Van der Zaen en den schout-bij-nacht Vollenhoven, heeft mij, onderschreven kapitein,op den 9den Mei 's morgens geautoriseerd om te com-mandeeren 's Lands oorlogsschepen, volgens de acte eninstructie hier annex, vijf adviesjachten, twee bran-

1) Lenzen is voor den wind weg loopen.2) Een schip dat visch uit New-Foundland aanbracht.3) Een pui, of dogger, is een Nederlandsch soort visschersvaar-

tuig, dat vooral gebruikt werd voor de vischvangst op de Doggers-bank. Zie J. H. Riiding, Wórterbuch der Marine (Hamburg,1795), invoce Puje en Dogboot.

Page 399: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 359

ders, drie gaijoots en eenige welbemande sloepen, ommet dezelve te loopen tot op de Rivier van Leith, omaldaar, zoo het mogelijk ware, in de haven den vijandalle mogelijke afbreuk te doen.

Den 9den Mei op Maandag 's morgens, omtrent de klok 8uren, 7 à 8 mijlen beN. de Rivier van Edinburg zijnde, windvan den N.N.O. De Heer admiraal gaf mij last, dat ik ophet sein van de roode vlag van de voorsteng te waaien, als-dan met mijn bijhebbende geordineerde schepen mijn uiter-ste devoir te doen, om naar de rivier te zeilen, gelijk ikdeed. Omtrent zuidwesterzon 1 ) zeilden wij tusschen heteiland May 2) en den hoek Fife Ness 3) door, werpende ge-durig het dieplood, bevonden het minste 20 a 24, 25 a 30vadems water. Kort daarna passeerden wij de stad An-struther 4), waar wij twee kleine scheepjes onder de stadbinnen het hoofd zagen liggen, zonder stengen op te hebben,en op het land veel ruiters rijden en soldaten met hun vaan-dels zwieren.

En wij verder de rivier opkomende, tot voor het stadjeElie, werd het stil, zoodat wij weinig tegen de eb kondenavanceeren; met westerzon 5) kregen wij wederom een mooikoeltje uit den N.O., waar wij mede zeilden, met het onder-gaan van de zon, tot naast het eiland Inchkeith. Zagen toenvoor de stad van Leith ten anker liggen 3 koningsschepen,benevens nog 3 koopvaardijschepen, die ik presumeerde datprijzen waren, waarop ik het sein deed dat ik koningssche-pen zag, alsmede nog andere schepen, waarop ik terstondmijn uiterste best deed om met mijn schepen daarbij te ko-men. Maar het eiland Inchkeith pas gepasseerd zijnde, werdhet meest doodstil en daarbij een donkere nacht; zoodat iktot mijn leedwezen dien avond niets kon uitrichten, alzoo wijten anker moesten komen. Ik gaf ondertusschen aan de gal-joots, almede aan de kits, last, dat zij een scheepje, datonder het eiland Inchkeith ten anker lag, zouden zien van-daan te halen, gelijk zij deden. Des nachts bij donker namhet galjoot van den admiraal, waarop kapitein Toutlemondeals opperhoofd was gesteld, een kapertje, gemonteerd met10 stukjes.

Dinsdag den 10den dito hebben de koningsschepen huntouwen afgekapt en gingen onder zeil, waarvan een dichtbij ons heen passeerde, waar wij de laag tegen elkander inhet passeeren op losten. Wij deden ons best om hun den pas

1) ± 3 uur n.m.2) In den mond van de Firth of Forth.s ) In den tekst: Visnest.4) In den tekst: Amster.5) ± 6 uur n.m.

Page 400: Scans (44,78 MB)

360 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

af te snijden; hij dat ziende smeet het overstag en peurde 1)de rivier op; met den dag voer ik van de galei af en ging ophet schip Harderwijk over, alzoo dat een capabelder schipwas om een koningsschip des te beter daarmede aan te kun-nen doen, en peurde terstond de 3 koningsschepen achterna,die wij de rivier een groot stuk weegs opjoegen; maar zij-lieden, beter door haar loodslieden bedreven zijnde dan wij,liepen achter de eilandjes, klippen en riffen door, dat wijhen niet verder dorsten te volgen, doordien wij daar zoo welniet bedreven waren, en geen kennis van den grond hadden,maar vol blinde klippen overal lag. Een van de konings-schepen raakte nog aan den grond vast, maar kwam terstondweer af, doordien het wassend water was. Wij bleven henzoo lang het wassend water was vervolgen, en met de voorebvonden geraden om wegens de blinde gronden en klippenweder om te keeren, en zeilden toen naar Burnt-island 2),alzoo wij daar 20 schepen, klein als groot binnen de moelie 3)zagen liggen, die ten eersen male ontbloot en onttakeld wa-ren, van meeping zijnde om dezelve te verbranden en teruineeren, alzoo dat ik onderricht was door eenige Holland-sche gevangen schippers, die ik uit een Hamburger fluit hadgekregen, als ook mede eenige gevangen Engelsche Schotten,die allemaal de gelegenheid heel goed wisten en ons onder-richtten, dat wij voor de stad van Leith met schepen nietskonden uitrichten, doordien daar een groot rif wel een paarkanonschoten van de stad af strekte, waar niet meer met hetallerhoogste springtij op wast als 14 voet water, en met laag-water droogvalt, zoodat wij geen klein vaartuig zonder debescherming van onze schepen dorsten in te zenden, door-dien het een land is vol ruiterij en soldaten, die allemaal methun geweer wel klaar stonden, gelijk wij gezien hebben.

Desniettegenstaande heb ik evenwel last aan den com-mandeur Rosaeus gegeven, dat hij met zijn brander hethoofd van de haven zoude inzeilen, om aldaar de schepente verbranden, onder de bescherming van het jacht de Wind-hond en onze kits; maar de brander Rosaeus dicht bij -hethoofd van de haven wezende, zoo schoot de wind W.Z.W.,zoodat de brander de haven niet kon aanzeilen. Ondertus-schen de Schotten, ziende dat het op branden aangelegdwerd, haalden een leege fluit dwars voor de haven, dat ergeen klein vaartuig in noch uit kon, en voor ons daar nietsmeer te doen was, of wij moesten meester voor dien tijd

1) Deze uitdrukking (voor oplaveeren?) ken ik niet. Volgens hetNed. Woordenboek is peuren = gaan, zich ergens heen begeven.

2) Tegenover Léith, op den N. oever van de Rivier van Edinburg.In den tekst: Borrent-ijland.

3) Pier.

Page 401: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 361

van het land geweest zijn, alzoo de haven zoo geweldig nauwgemaakt is, dat er pas maar een tamelijk groot schip kaninkomen.

Ondertusschen zoo laveerde ik met de Engelsche galei,alsmede met het jacht de Postilion en het jacht de Brak totdicht onder Burnt-island, waar wij gedurig kanonneerden,om het volk, dat op de batterij was waar een stuk op lag,door ons schieten daar vandaan te doen jagen, alsmede 2vendels soldaten die daaromtrent waren, en de schepen daarte verbranden. Zoo kwamen de soldaten met zulk een grootemenigte voor den dag, dat onze booten en sloepen niet dors-ten wagen om zulks te verrichten, maar weder naar boordkeerden. De eb ging zoo sterk uit, dat ik geraden vond dichtvoor de haven ten anker te komen; onze andere schependreven heel ver door de eb van ons weg. Ondertusschen zooverspiedde ik de haven met laagwater, of het daar gelegenwas, maar ziende met het klein vaartuig daarmede niets tekunnen verrichten om de Schotten daar van daan te doenjagen, ben ik naar de groote schepen toe gevaren, en daarmede dicht voor de haven ten anker gekomen en daar dap-per met grof kanon op de haven geschoten om het volk daarvandaan te jagen; maar alles te vergeefs hetgeen wij deden,doordien de Schotten zich zeer kloekmoedig hielden en nietvan de plaats weken.

Ik, dat ziende, heb den commandeur Saloo met zijn bran-der daar naar toe gecommandeerd om met zijn brandschipin de haven te zeilen en de schepen aldaar liggende te ver-branden, waarop hij mij zulks beloofde, als ik het geordon-neerde sein tot een teeken zou doen. Omtrent het hoogstewater wezende, heb ik het voornoemde sein gedaan, en eengaljoot benevens nog wel twee bemande sloepen klaar ge-maakt, zoodra hij, brander, de haven zou inzeilen met zijnschip, om alsdan zijn volk onder het faveur van het kleinvaartuig zich te beter te kunnen bergen. Maar ik, ziende datde brander niet aan kwam, heb mijn sloep tot vier maal toeaan zijn boord gezonden dat het tijd was om zijn brander tebesteden, maar is terug gebleven. De reden waarom hij zijnbrandschip niet heeft besteed en mijn last niet heeft achter-volgd, is mij onbekend; hetwelk hij, Gilles Saloo, bij denEdelen Heer Admiraal en zijn opperhoofden zal hebben teverantwoorden. Ondertusschen heeft hij ons grootelijks ge-abuseerd, alzoo wit gedurig om zijnent wil op de stad scho-ten; wij vermeenden elk oogenblik dat hij zijn brander nogzou besteden, maar is tot mijn leedwezen achter gebleven.

Ik, ziende dat Saloo niet eens in den zin had om zijnbrandschip te besteden, waar hij het gemakkelijk wel hadkunnen doen, des te meer alzoo het voor den wind daar naar

Page 402: Scans (44,78 MB)

362 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

toe was — ik nu ziende van hem geabuseerd te wezen, hebden commandeur Rosaeus van den anderen brander gelastmet zijn schip opwaarts aan te laveeren (alzoo de branderSaloo niet aankwam), dat hij, Rosaeus, met zijn brandschipopwaarts aan zou maken te komen van 's vijands schependie in twee partijen verdeeld van elkander lagen, aan hetwesteinde van de haven waar een houten brug voor lagwaar een deel schepen tegen aan lagen. Ik gaf den branderRosaeus last dat hij met zijn schip boven wind zou afkomenzeilen en dicht bij de brug gekomen wezende, zijn schip danin brand zou steken en tegen die houten brug aan te latenloopen of drijven, om alzoo de brug en schepen daarbin-nen tegenaan liggende tegelijk te verbranden. Maar heeftzijn brander volgens hetgeen hij mij beloofd heeft op hetsein dat ik heb gedaan, mede niet besteed. De redenen waar-om hij mijn last niet heeft achtervolgd zal hij hebben bijden Heer Admiraal en zijn krijgsraad te verantwoorden 1).

Onder dit langdurig schieten stuurde de Heer Admiraalmij door een van zijn galjoots een schriftelijke acte dat ikmet de eb wederom met al mijn schepen onder de vlag zoumaken te komen, hetwelk ik gedaan heb, en ben een halfuur voor zonsondergang bij den Heer Admiraal gekomen,wien ik in het kort mondeling rapport van mijn wedervarenheb gedaan; en toen mijn afscheid nemende ben ik naarmijn eigen schip toe gevaren, en heeft van mij dit schriftelijkrapport gevorderd, hetwelk ik door mijn waarheid en hand-teekening alzoo beken gepasseerd te zijn.

Actum in 's Lands schip de Bescherming,den 12den Mei 1667.

THOMAS TOBIAS

Al moge Van Ghent geen glorierijke overwinning hebbenbehaald, en al is de buit gering geweest, toch heeft hij be-

, reikt dat onze koopvaardersvloot spoedig na zijn terugkomstongehinderd is kunnen uitzeilen. Bovendien was de kust vanSchotland om en nabij de Firth of Forth in rep en roer ge-bracht; 10.000 man waren onder de wapens gekomen nabijBurnt-island, - evenveel nabij Leith; 6000 burgers van Edin-burgh waren opgeroepen om de forten te bezetten, met dertig

1 ) In den krijgsraad van den Oden Juni is Saloo „van zijn dienst t'eenemaal afgezet, en verklaart onbequaam te zijn om ooit in dienstvan den Staat gebruikt te worden. Ook werdt al zijn gagie, in dientoght verdient, verbeurt, en hij wijders verweezen, om vier jaaren in't rasphuis t' Amsterdam te zitten, en daar zijn kost met arbeiden teverdienen". Rosaeus werd voor den aanstaanden tocht geschorst, engeplaatst op het schip van Van Ghent, „om aldaar, de gelegenheitvoorkoomende, zijn misslagh te verbeteren". (Brandt, p. 560.)

Page 403: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 363

stukken had men den citadel aldaar versterkt, met twintigde forten bij Leith. Een nieuwsbericht van den 10den Meimeldde dat "the Dutch ships firing all night on Burnt-islandcaused uproar in Edinburgh, drums beating, bells ringing,soldiers marching to Leith and planting cannons, the peopleof Leith removed into the city"; den 15den Mei schreef menuit Hull dat de Hollandsche vloot op de kust "causes suchfear that not a ship dares stir out". Later, als Van Ghentweder om de Oost is gestevend, klinkt een andere toon uitde brieven : tot bezinning gekomen, en kenbaar opgelucht,schrijft men dan dat "all the damage done by the Hollanderswas that they killed a hen, and a rat that had built in anold chimney, and that the little fort of Burnt-island so pla-gued them, that three of their ships were forced to come byto stop their leeks"; en een ander vertelt zelfs dat "the peoplewere so cheerful that had the Dutch continued 24 hourslonger, 20.000 horse and foot would have risen, the peoplelonging that they might land" 1).

Het best kunnen wij Van Ghents expeditie beschouwenals een voorproefje van den spoedig daarop gevolgden tochtnaar Chatham; de enorme indruk dien deze laatste onder-neming heeft gemaakt, is ongetwijfeld oorzaak geweest, datdie op de Firth of Forth door onze historieschrijvers zoo goedals geheel is vergeten.

Na zijn terugkomst op de reede van Texel voegde VanGhents eskader zich onder de vlag van De Ruyter. In delijst der zes luitenant-admiraals: De Ruyter, Banckert, VanNes, Van Ghent, Meppel en Van Aylva, nam hij de vierdeplaats in; kwam De Ruyter te sneuvelen, dan zou eerst VanNes, en dan Van Ghent den drijvenden wimpel als opper-bevelhebber moeten laten waaien. Aan boord van de „Dol-phijn", het zwaarst bewapende schip der vloot, met 84 stuk-ken, 475 matrozen en 75 soldaten, commandeerde hij thanshet derde eskader, waarin ook Meppel, de vice-admiraalsSweers en Schram, en de schout-bij-nacht Van der Zaenwaren ingedeeld.

Den 13den Juni stak de vloot in zee, den 17den ankerdezij in het Koningsdiep. Ten 4 uur 's morgens van den 18denkwam de krijgsraad , bijeen op de „Zeven Provinciën", enhier ontving Van Ghent de eervolle opdracht, met een es-

1 ) Calendar of State Papers, 1667, p. 62-80.

Page 404: Scans (44,78 MB)

364 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

kader van 17 schepen en fregatten, en eenig klein vaartuig1),de rivier verder op te zeilen, en een nabij Gravesend liggendevloot oorlogsschepen en koopvaarders aan te tasten, en daar-na den toestand op de rivier van Rochester, de Medway, teverkennen.

Over de wijze waarop Van Ghent deze taak heeft vol-bracht, kan ik kort zijn: Brandt, De Jonge, Backer Dirks enBlok hebben den tocht naar Chatham uitvoerig beschreven,en aan Van Ghents beleid en doortastendheid alle recht latenwedervaren. De Staten-Generaal en de Staten van Hollandhebben dit óók gedaan; niet alleen de opperste leiders van„het bekende fameuse exploit", Cornelis de Witt en De Ruy-ter, ontvingen „een betuiging van singulier genoegen" vanHun Hoog Mogenden, doch ook Van Ghents verdiensten alsde eigenlijke uitvoerder van de onderneming werden open-lijk erkend; en van de drie „gouden koppen, daarop het ex-ploit en de verkreege victorie ten beste uitgebeelt" stonden,bestemden Hun Edel Groot Mogenden één voor Van Ghent,„niet tot eenige recompense, maar alleenlijk tot een gedenk-teeken in zijn familie en voor de posteriteit" 2) .

Van Ghents verrichtingen op den 21 sten, 22sten een 23stenJuni 1667 vormen het hoogtepunt van zijn loopbaan bij dezeemacht van den Staat. De omstandigheden waaronder ge-durende die dagen moest worden geageerd, en de aard vanzijn taak, waren als voor hem geschapen. In zwaar storm-weer, als het op grondige kennis van zeil en tuig, van winden tij aankwam, zal het hem vermoedelijk wel eens aan denoodige zeemanschap hebben ontbroken; in een grooten zee-

1) Een volledige opgave van de schepen, fregatten, branders, ad-viesjachten en galjoten, waaruit dit eskader bestond, vindt men inV. D. B(os), Leeven en Daden der Doorluchtighste Zee-Helden, Am-sterdam 1676, II, p. 245. De opgaven van Brandt (p. 568—'9), DeJonge (II, p. 179) en Arend (IV, 1, p. 806) zijn onvolledig of onjuist.

2) Brandt, p. 583:De beker van De Ruyter (afgebeeld in Bloks „De Ruyter", groote

uitgave, p. 294) bevindt zich in het Rijksmuseum; die van Cornelisde Witt werd door zijn afstammelingen verschacherd aan een uit-heemsch opkooper, „omdat ze er zoo buitensporig veel geld voorkonden maken", sierde eenigen tijd „het kunstkabinet van een rijkenfrankvoorder Jood" (Arend, IV, 1, p. 812) en kwam ten slotte terechtin het Museum Cluny te Parijs. (De Directeur van het NederlandschHistorisch Scheepvaart Museum te Amsterdam deed vergeefschepogingen hem weder voor ons land te verwerven.) De beker van VanGhent werd niet, zooals Arend zegt, in 1795' of '96, toen er belastingvoor moest worden betaald, vertrapt en vernield, doch bevindt zichin het bezit van de familie Von Tscharner op het kasteel Lavigny bijAubonne in Waadtland.

Page 405: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 365

slag zal men van hem geen verrassende staaltjes van hoogerezeetaktiek hebben mogen verwachten; doch op de Medway,waar met branders, galjoten en sloepen moest worden ge-vochten tegen forten aan den wal en tegen verankerde oor-logsschepen, was de eerste kolonel van het eerste regimentmariniers in zijn element. Cornelis de Witt en De Ruyterhebben dit klaar ingezien, en aan het vertrouwen door henin Van Ghent gesteld, toen zij hem in den krijgsraad van den18den Juni de hierboven genoemde opdracht verleenden,heeft hij ten volle beantwoord. De woorden van ,den ruwaardvan Putten aan zijn broeder den raadpensionaris, in zijn briefvan den 23sten Juni: „Den heere Van Ghent heeft bij alleoccasiën syne vlijt ende neersticheydt ten dienste van onsalgemeyne lieve vaederlandt sonderlinge betoont ... endemet sonderlingen yver tot executie van de gegeven ordresgearbeydt" 1), geven hiervan het duidelijkste bewijs.

Na dit „manhaftig bestaan, waarover gantsch Engelandals voor 't hooft geslaagen stond: 't ontstelde de grooten en't verbaasde de kleenen" 2), wachtte Van Ghent een nieuweopdracht. Den 25sten Juni gelastte de ruwaard hem, metgoedvinden van De Ruyter, met een eskader naar de Shet-lands-eilanden te stevenen, om te trachten een der havensaldaar te veroveren, echter zonder daaraan meer dan tweeof drie dagen te besteden. Een rijke Oost-Indische retour-vloot, met een lading waarvan de inkoopwaarde dertig ton-nen gouds bedroeg, onder bedel van Joan van Dam, wasnamelijk op komst; en ten einde deze veilig binnen onzehavens te brengen, diende Van Ghent zich spoedig naar deFar Oer te begeven om aldaar de twaalf schepen van VanDam op te wachten, doch niet langer dan tot den EdenAugustus.

Brandt noch De Jonge deelen bijzonderheden over dezentweeden tocht waarin Van Ghent als zelfstandig aanvoerderoptrad, mede. Gelukkig is echter het Journaal van HendrikBrunsveld, die als schout-bij-nacht het eerste gedeelte vandeze expeditie (tot den 29sten Augustus) mede maakte, be-waard gebleven; bovendien voegde later het schip waaropde bekende chirurgijn en wereldreiziger Nicolaus de Graaffdiende, zich bij de vloot van Van Ghent 3) ; en zoodoende was

1)_ Brieven aan De Witt (uitg. Japikse), II, p. 325—'6.2) Brandt, p. 578.3) Zie S. Haagsma, Scheepsjournaal van den schout-bij-nacht

Page 406: Scans (44,78 MB)

366 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

het mij mogelijk het verloop van deze onderneming, en haarresultaat, althans in groote trekken te schetsen.

Van Ghent is den 28sten Juni uit het Koningsdiep gezeild,eerst naar het Goereesche Gat om de „Royal Charles" overte brengen, en daarna langs de oostkust van Engeland verderom de Noord. Zijn vloot bestond uit achttien schepen en fre-gatten, vier galjoots en twee branders 1) ; de vlag van denadmiraal was gezet op de „Dolphijn", van 84 stukken;Johan de Liefde en Hendrik Brunsveld lieten de vlag alsvice-admiraal en schout-bij-nacht waaien. Het eenige ge-vaar dat dreigde, was het eskader van den Engelschen admi-raal Sir Jeremy Smith, dat volgens de laatste berichten be-noorden de Shetlands op onze retourvloot kruiste.

Behalve dat men op Zondag den 3den Juli, gedurende depredicatie op het vlaggeschip, bijna aan den grond raakteop de banken dwars van Yarmouth 2), en dat men dagenlangdoor een dikken mist omringd was, verliep de reis zonderwederwaardigheden. Den Oden Juli deelde Van Ghent zijnvlagofficieren en kapiteins mede, dat zijn geheime ordershem voorschreven de Bressay Sound, op de oostkust van hethoofdeiland der Shetlands, nabij Lerwick, in te loopen, endeze haven „soo doendlijck onder Gods zeegén te verove-ren"; doch het zou nog tot den 9den Juli duren voor menzicht kreeg van de Hanglip 3), op het eiland Noss, beoostenLerwick.

Van Ghent heeft het raadzaam geacht, alvorens de Bree-sond, of Buyssehaven (zoo noemde de 17de-eeuwsche zee-man de Bressay Sound) in te loopen, eerst inlichtingen in tewinnen omtrent de versterkingen aan den wal die hij tegen-over zich zou vinden; en toen hij den loden Juli van eengevangen schipper vernam dat Sir Jeremy Smith in de nabij-heid kruiste, en dat de Buyssehaven verdedigd werd dooreen fort met tachtig stukken en duizend soldaten, liet hij ter-

H. Brunsveldt, Anno 1667, in Navorscher 1898; J. F. L. de BalbianVerster, Oud-Hollandsche betrekkingen met Hitland (Shetland) en devaart achter Engeland om, in Tijdschrift Kon. Ned. Aardr. Gen. 1922,no. 3; en Reisen van Nicolaus de Graaff, Werken Linschoten Ver-eeniging, deel 33.

h 1898,1) Zie voor de namen der schepen enz. Navorst er 898, p. 207.2) Brunsveld vertelt, dat hij aan boord van den admiraal voer om

de preek bij te wonen, en „daer synde, hebben na de predicatiehet Heylige Avondtmael gecumuniceert, ben doen mede aengegaen,dat my soo vervrolijckte (vermoedelijk in de beteekenis van „sticht-te"), dat veellicht niet weer sonder predicant sal in zee gaen".

3) Vermoedelijk afgeleid van Hangcliff, een rots die als een poortin zee staat, op het eiland Noss. Zie De Balbian Vester, t.a.p. p. 276.

Page 407: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 367

stond alle plannen voor een aanval varen, en trachtte hijop meer vreedzame wijze contact te verkrijgen met denwal. Zijn schepen waren namelijk slecht gevictualieerd, enVan Ghent maakte daarom gebruik van de vriendschappe-lijke verhouding van den gouverneur van Lerwick met denvice-admiraal De Liefde, door dezen een brief te laten schrij-ven waarin De Liefde, zich beroepende op hun „oude allijan-cien en vrinschap", de aankomst van het Nederlandsche es-kader, ter verdrijving van de vloot van Smith, meldde, en dengouverneur verzocht aan zijn Shetlanders te willen bekendmaken, dat allen die visch of schapen aan boord zoudenwillen brengen, vriendelijk zouden worden ontvangen enbehoorlijk worden betaald.

Al mogen de berichten omtrent de verdediging van deBreesond overdreven zijn geweest, en al heeft de draai dienVan Ghent aan zijn komst voor de Shetlands heeft gegevenons slechts 19 varkens, drie schapen en één kalf (en dit nogwel „schier niet weerdigh om te kooken") opgebracht, tochis zijn volte face, in verband met de nabijheid van de schepenvan Smith, waarschijnlijk het verstandigste geweest wat hijheeft kunnen doen. Een bezetting van Lerwick zou tochslechts tijdelijk kunnen zijn, en vermoedelijk niet gelukkenzonder ernstige verliezen aan schepen en matrozen; en dezekonden moeilijk gemist worden, wilde men een redelijkekans hebben de retourvloot op te vangen en deze tegen een.Engelschen aanval te beschermen.

Na den 14den Juli is de kruistocht van ons eskader, tus-schen de Shetlands en de Far Oer, een aaneenschakeling ge-weest van stormwe i r, mist, regen, averij, ziekten, sterfgeval-len en gebrek aan victualie en water (al gelukte het nu endan den eilanders eenig vee of zelfs groenten af te koopen).Aan den wal kwam men alleen om zijn dooden te begravenof om de uitkijkposten op de bergtoppen af te lossen. Nochde vijand, noch de retourvloot kwam evenwel opdagen 1)Toch heeft Van Ghent, toen de Ede Augustus was aangebro-ken en hij dus volgens zijn instructie zijn schepen thuis moestbrengen, niet kunnen besluiten het terrein vrij te laten aanden Engelschman; ondanks de schaarschte aan bier, spek,gort, erwten en brood, heeft hij zijn kruistochten nog uitge-

1 ) Den3osten Augustus meldde Abraham Crijnssen, op zijn thuis-rus uit Virginie, zich bij de vlag van Van Ghent, en is, met het oogop de nabijheid van het eskader van Smith, nog drie weken bij devloot gebleven. Zie mijn „Abraham Crijnssen", p. 74.

Page 408: Scans (44,78 MB)

368 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

breid tot de Noorsche kust bij Bergen, tot hij ten slotte, doorziekte, honger en stormweer gedwongen, den 29sten Augus-tus buitengaats van Texel ten anker is gegaan.

Op laatstgenoemden datum eindigt het journaal vanBrunsveldt. Diens schip, dat van De Liefde, en nog zes an-dere die te zware averij hadden beloopen of te veel volkhadden verloren, kregen order naar hun havens terug tekeeren; Van Ghent en de overige schepen moesten echter zoospoedig mogelijk revictualieeren, hun soldaten en mariniersafgeven en weder naar zee vertrekken. Wel was den 31stenJuli de vrede met Engeland gesloten, doch daarbij was be-paald dat de vijandelijkheden op de Noordzee en in hetKanaal tot den 5den September, en die daarbuiten, tot KaapSt. Vincent, tot den 5den October zouden mogen voortduren.Daar de retourvloot van Van Dam nog steeds niet binnenwas, en de schepen van. Jeremy Smith nabij de Far Oer,dus buiten de Noordzee, werden vermoed, hadden de HeerenXVII (de bewindhebbers der Oost-Indische Compagnie) bijde Staten-Generaal aangedrongen op verdere beveiliging vanhun schepen; en den 3lsten Augustus zagen de gedeputeer-den van de admiraliteit van Amsterdam, die naar Den Hel-der waren gereisd om spoed achter het werk te zetten, VanGhent weder in zee loopen 1).

Ter gedeeltelijke vervanging van de acht voor den dienst.afgekeurde schepen, verliet een smaldeel van drie bodems,onder bevel van den kapitein Schey, den 20sten Septemberde reede van Texel; den 29sten voegde dit zich onder de vlagvan Van Ghent. Na zes dagen te zamen gekruist te hebbenbenoorden de Shetlands, trof men eindelijk den Oden Octoberhet eerste der retourschepen, en vernam men dat ,dit nogkort geleden bij zes van zijn reisgenooten was geweest. Eenzevende schip was op de kust van de Far Oer gestrand, vande vier andere had men geen bericht. Van Ghent, eenigedagen later gevolgd door Schey, heeft toen geleidelijk dethuisreis aanvaard; een periode van zeer zwaar stormweer,dat eenige weken aanhield, deed alle eskaderverband ver-breken; en zoo liepen in den loop der tweede helft vanOctober zoowel de oorlogs- als de koopvaardijschepen opeigen gelegenheid onze zeegaten binnen. Den 25sten Octoberkon de admiraliteit den Staten-Generaal melden „dat den

1 ) Adm. van A'dam aan St.-Gen. d.d. 28 Aug. en 31 Aug.; VanGhent aan St.-Gen. d.d. 29 Aug. (Arch. S.-G. no. 5592, Liassen adm.1667, 3) .

Page 409: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 369

Lieutenant Admirael Van Ghent, gecruijst hebbende om denoord op de verwacht werdende Oostindische retourschepen,binnen de zeegaten van Texel ende het Vlie gearriveertwaren".

Den laten November heeft Van Ghent in de vergaderingvan Hun Hoog Mogenden rapport uitgebracht over zijn ver-richtingen, waarna „den gemelten Lieutenant Admirael isaengeseght dat hare Ho. Mo. de goede conduite, vigilantieende courage, die hij geduijrende de voorschreve expeditiegebruijckt ende betoont heeft, aengenaem is, ende sich de-selve wel laten gevallen" 1).

Ook de Heeren XVII hebben van hun waardeering doenblijken: bij hun resolutie van den 27sten October is VanGhent, „gekruyst hebbende om de Noord op de retourvloot,nadat deselve eerst in October en sulcx soo laat in 't Jaar indese landen was aangekomen, mitsgaders beyde veele pe-ryklen hadden uytgestaan, vereert met 300 rijcxdaelders,nevens een bewinthebbersportie specerijen" 2).

Van October 1667 tot het voorjaar van 1670 heeft VanGhent geen commando op de vloot gevoerd. In dien tijd zijnachtereenvolgens de vice-admiraal Sweers, de schout-bij-nacht Van der Zaen en de kapitein Dirk Schey aan het hoofdvan kleine eskaders naar de Middellandsche Zee gezeild terbestrijding van de Algerijnen; de resultaten dezer tochtenwaren echter zoo gering geweest, en de roovers zoo overmoe-dig geworden, dat de Staten-Generaal in het voorjaar van1670 „de heylsame resolutie namen" den admiraliteiten vanAmsterdam, de Maas en Zeeland te verzoeken ieder een smal-deel uit te rusten en in zee te zenden, „om te beteugelen deaenwasschende macht der Barbarijsche roverijen, ende teprevenieren de schaden die sij door 't extenderen van haervaerwater soo op de custe van Portugal als int opgaen vantCanael oft in de Bocht van Vranckrijck (daervan sich albe-reyts exempelen hadden geopenbaert), de goede ingesetenendeser landen soutien connen toe brengen". In aanmerking

1) Reisen van Nicolaus de Graaff, p. 97-99. Res. Stat. Gen. d.d.8 Sept., 26 Oct. en 1 Nov. 1667. Adm. van A'dam aan S.-G. d.d. 6 Sept.(Lias adm. S.-G. 5592). Voor de retourvloot van Van Dam zie ookVaientijn I, p. 238, en Hollandsche Mercurius 1667, p. 154.

2) Jaarlijks genoten de bewindhebbers „voor de keucken", 4 pondpeper, 2 p. noten, 1 p. foelie, 1 p. kaneel en 1 p. nagelen. Zie Pietervan Dam, Beschryvinge van de Oostindische Compagnie, I, 2, p. 576,en I, 1, p. 168. (ed. Stapel.)

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 24

Page 410: Scans (44,78 MB)

370 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

genomen de scheepsmacht door de Engelsche regeering voorditzelfde doel reeds uitgezonden, achtte men twaalf goeduitgeruste, voor acht maanden gevictualieerde oorlogssche-pen hiertoe voldoende. Daar de Algerijnen zich den laatstentijd vooral buiten de Straat van Gibraltar vertoonden, be-hoorden deze schepen „in esquadrons verdeelt te worden, ge-employeert" bewesten het Nauw, „in soodanige districtenende op alsulcke hooghten als de ondervindinge heeft geleertdat de roovers meest aendoen en bevaren om de coopvaerdij-schepen deser landen te bejegenen ende attacqueeren" 1) .

In Mei 1670 liepen drie smaldeelen, ieder op eigen gelegen-heid in zee: zes Amstérdamsche schepen onder den luitenantadmiraal Van Ghent, drie Rotterdamsche onder den vice-admiraal De Liefde, vier Zeeuwsche onder den vice-admi-raal Cornelis Evertsen. De Liefde noch Evertsen is er ingeslaagd eenig succes te behalen; aan Van Ghent is hètdaarentegen gelukt, in samenwerking met den Engelschencommandeur Richard Beach (Van Ghent, Brandt en Dejonge noemen hem „Bits") den Algerijnen een gevoeligenslag toe te brengen.

Deze samenwerking met de Engelschen bij de beveiligingvan de scheepvaart naar de Straat en op de Levant had reedslang een onderwerp van bespreking uitgemaakt tusschen deRepubliek en Engeland; plannen hiertoe dateeren zelfs vanvóór den Tweeden Engelschen oorlog 2). In 1669 polsten deStaten Engeland wederom over een gezamenlijk optreden inde Middellandsche Zee, doch onze .ordinaris ambassadeur Bo-reel, en na diens - dood onze extra-ordinaris minister VanBeuningen in Londen waren nog niets gevorderd met hetsluiten van 'een desbetreffende overeenkomst, toen VanGhent reeds lang op zijn kruisterrein was aangekomen 3).Dit heeft evenwel niet belet dat de- zeeofficieren, die heteigenlijke werk moesten doen, en die aan den lijve, en in hunbeurs, de voordeelen van een gemeenschappelijk optredenzouden kunnen voelen, wèl tot overeenstemming kwamen.

Toen Van Ghent den 22sten Augustus nabij Kaap Spartel(op de Afrikaansche kust, iets bewesten de Straat) denEngelschen vice-admiraal Sir Thomas Allin ontmoette, be-

1) Hollantsche Mercurius 1669, p. 159; Adm. van A'dam aan St.-Gen. d.d. 8 Juli 1670 (Lias adm. S.-G. 5601).

2) N. Japikse, De verwikkelingen tusschen de Republiek en Enge-land van 1660 tot 1665. Leiden, 1900, p. 178 en 300.

3) Brieven van De Witt, IV, p. 73-84; Brieven aan De Witt, II,471-474 (ed. Japikse). Res. Holland d.d. 31 Juli 1670.

Page 411: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 371

gaf hij zich aan boord van diens admiraalsschip, en vernamdaar dat Allin, evenals hij, kruiste op een zevental Algerijn-sche fregatten die reeds geruimen tijd de Nederlandsche enEngelsche kbopvaard ers lastig vielen: Getroffen door de „ci-viele bejegening" die hij mocht ondervinden, stemde VanGhent in met het voorstel gezamenlijk te ageeren met den„second in command", den commandeur Richard Beach, die,terwijl Allin zelf zijn schip in Gibraltar moest laten schoonmaken, het bevel over het Engelsche smaldeel zou voeren.

Van Ghent en Beach hadden toen ieder vier schepen onderhun vlag; ieders kruisterrein, de verdeeling van den even-tueel te behalen buit, en een lijst van seinen werden vastge-steld, en ,den 24sten Augustus kon de gemeenschappelijkeactie beginnen 9.

Reeds denzelfden dag had men het geluk zes van de zevenAlgerijnen in het noordwesten, dus verder in zee, op zich tezien afkomen. Zoodra deze echter bemerkten met oorlogs-schepen te doen te hebben, gingen zij overstag ,en zetten hetop een loopen. Beach en Van Ghent openden terstond eenalgemeene jacht; de eerste, minder goed bezeild, gaf deze naenkele uren op. Maar Van Ghent zette de achtervolgingvoort. Gedurende drie dagen en nachten wist hij voeling tehouden met den vijand, en door met veel beleid en zeeman-schap te manoeuvreeren slaagde hij er in, op den namiddagvan den 27sten, de roovers, nabij Asila en El Arisch, dichtonder de Afrikaansche kust te dwingen. Nog trachtten deAlgerijnen onderden wal te laveeren om naar het Nauw vanGibraltar te ontkomen, toen benoorden hen de schepen vanBeach opdaagden, en hun den pas afsneden.

Na een verwoed gevecht van eenige uren tegen de Engel-schen gaven de roovers eindelijk alle verdere pogingen omte ontkomen op, en besloten zij hun schepen in den nacht,met hoog water, op het strand te zetten. Zoodra Van Ghentvan een ontvluchten christenslaaf, die naar zijn schip ge-zwommen was, dit vernam, liet hij alle sloepen en bootengereed maken om daarmede den volgenden dag de roofsche-pen te veroveren. Deze waren echter reeds grootendeels doorde bemanningen verlaten, en zonder veel strijd vielen alle

1 ) De vlag van Van Ghent woei op de „Spiegel" (64) ; de drieandere schepen waren de „Essen" (50), de „Leeuwen" (50), en de„Leijden" (32), resp. onder bevel van de kapiteins Joost Verschuur,Thomas Tobias en Gillis Schey. (De Jonge, II, p. 230.) Het smaldeelvan Beach bestond uit de „Hampshire", „Portsmouth", „Jerséy" en„Centurion". (Laird Clowes, II, p. 439.)

Page 412: Scans (44,78 MB)

372 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

zes in onze handen. Aan boord bevonden zich nog ongeveertweehonderd Christenen, waaronder vijftig Nederlanders enzeventig Engelschen, die nu in vrijheid konden worden ge-steld. Van de gevangen genomen Turken vereerde Van Ghenttwee „van de beste" aan Allin; hijzelf en zijn kapiteins be-hielden ieder één als kajuitwachter, de overigen werden be-stemd om later tegen nog meer Christenen te worden inge-ruild. „Alzoo de Honden alles over boort ghesmeten hadden"en de schepen zoo vol water waren dat het kruit en de vic-tualie bedorven waren, was de buit slechts gering; de schepenzelf waren door de felle branding gebarsten en stuk gestoo-ten, en daarom besloot men, „nadat de maets noch watgepluckt hadden" alle zes te verbranden. Nog denzelf den dagwerden de slaven over de schepen verdeeld; Van Ghent boodBeach „tot dankbaerheid een glaesjen" aan; den aan hetstrand verzamelden Mooren gaf hij tot afscheid „altemet eenschootje", en, voldaan over de met zoo weinig bloedstortingverkregen victorie, stevende hij naar Cadiz 1).

In de eerste dagen van November is Van Ghent in onzehavens teruggekeerd, en den 13den van die maand brachthij rapport uit in de vergadering der Staten-Generaal, die,na hem te hebben aangehoord, verklaarden „dat H.H.M. deaengewende debvoiren ende 't goet beleijt van den Lt. Ad-mirael Van Ghent geduijrende sijn jongste voijagie, ende insonderheijt in de rencontre (tegen de zes Barbarijsche roo-vers) getoont, voor aengenaem hebben opgenomen". Op hetverzoek van Van Ghent om den matrozen van zijn eskader„ijetwas tot een vereeringe toe te leggen" omdat zij zoo goedals geen buitgeld hadden ontvangen, beslisten zij echter „dat't selve om de quade ende schadelicke consequentie sal wer-den gedeclineert . .. ende dat dienvolgens de voorsz. matroo-sen met hare soldijen ende belooninge contentement sullenhebben te nemen" 2).

1) Van Ghent aan Staten Generaal d.d. 31 Augustus (Liassen admi-raliteit 1670, en Hollandtsche Mercurius 1670, p. 115 e.v.) ; Journaalvan Allin (Hist. MSS. Comm. XI, 5, p. 19) ; Allins rapport (Calendarof State Papers, Domestic, 1670, p. 394) ; De Jonge, II, p. 231-235;Laird Clowes, II, p. 439. Allin is in zijn rapport niet geheel billijktegenover Van Ghent, waar hij schrijft: „Doubtless we are under someobligation to the Dutch for chasing them towards us, but I hope noneof them will pretend that they were within three shots of the Turks,from 7 o'clock until they were all ashore, except one of their smallfrigates, which did not come in time enough to fire 6 guns withinreach of them". Laird Clowes (t.a.p.) maakt dit weder goed door teschrijven, dat Beach en Van Ghent „co-operated most efficaciously".

2) Res. St.-Gen. 14 Nov. en 4 Dec. 1670.

Page 413: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 373

De admiraliteit van Amsterdam heeft den 1sten Januari1671 Van Ghent beloond met een eereteeken ter waarde van800, de kapiteins met een gouden ketting van 500 gulden 1).

Toen in het voorjaar van 1671, in verband met de verwik-kelingen met Frankrijk, de Staten-Generaal besloten eenvloot uit te rusten, kreeg Van Ghent wederom het bevel overhet derde eskader, van twaalf schepen met de noodige fre-gatten, branders en ander klein vaartuig. Zijn vlag woei vande „Gouden Leeuw", van 90 stukken; de vice-admiraalSweers en de schout-bij-nacht De Haen waren hem als vlag-officieren toegevoegd. De Ruyter voerde het opperbevel overonze geheele scheepsmacht, Banckert commandeerde hettweede eskader.

Deze zomerkruistocht op de Noordzee is van grooten in-vloed geweest op het verloop van den in 1672 uitgebrokenoorlog tegen Engeland en Frankrijk. Vier maanden lang heeftonze grootste vlootvoogd gelegenheid gehad zijn onderbevel-hebbers met zijn geest te bezielen, en hen, met hun kapiteins,te oefenen in het manoeuvreeren met de hun toevertrouwdeeskaders en smaldeelen. Uit dezen tijd stammen de krachtig-ste en duidelijkste orders van De Ruyter 2) ; aan deze bevelen,aan dezen tijd van besprekingen in krijgsraden, van manoeu-vreeren, exerceeren en drillen, is te danken dat in Juni 1672onze vloot met een vast vertrouwen in haar leiding en in haarkracht, het dorst bestaan de vereenigde Engelsch-Franschescheepsmacht in de Solebay aan te tasten.

Behalve dat Van Ghent deze vorming van onze vloot toteen macht, die in vier groote zeeslagen de overwinning zoubehalen, van het begin tot het einde medemaakte, heeft hijde hoofdrol gespeeld in de in haar gevolgen zoo belangrijkesaluutkwestie met het Engelsche Jacht de „Merlin".

Den 24sten Augustus, toen De Ruyters schepen midden inde Noordzee 8) ten anker lagen, en onze admiraal zijn schip

1) De Jonge, II, p. 234.2) Dien van den 10den Augustus liet ik afdrukken in mijn „De

Zeeslag op Schooneveld", p. 132.s ) De Ruyter geeft, zooals een goed zeeman betaamt, in zijn brief

aan de Staten-Generaal van den 12den September (Brandt, p. 633)nauwkeurig zijn ankerplaats op : „op 24 vadems, Westkappei oost-zuidoost tusschen de 6 en 7 'mijlen van ons". De mijl van onze 17de-eeuwsche zeelieden was van 15 in een graad, de moderne zeemijl isvan 60 in een graad; de vloot lag dus volgens De Ruyter op 24 à 28zeemijl (d.i. 44 a 52 K.M.) uit den wal, derhalve midden in deNoordzee, iets dichter bij de Nederlandsche dan bij de Engelsche

Page 414: Scans (44,78 MB)

374 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

„De Zeven Provinciën" juist krengde (d.i. het naar één zijdeliet overhellen om het onder de waterlijn te kunnen schoonmaken), liep de „Merlin", een jacht met 14 stukken bewa-pend, dwars door onze vloot, en loste, als saluut aan onzenopperbevelhebber, eenige schoten met scherp, „gelyk deEngelsche, ende alle andere Koninklyke scheepen ten allentyden, haare schooten van eere ofte vermaak gewoon zynte doen" 9. Daar het jacht de Engelsche vlag van den groo-ten mast liet waaien, begreep De Ruyter dat zich „iemandvan qualiteit" aan boord moest bevinden; hij haastte danook zijn scheepsvolk het schip weder recht te leggen om hetsaluut te beantwoorden, en, hoewel hij dit, met zeven scho-ten, reeds door Van Ghent hoorde doen, gaf hij zelf spoedigdaarna ook nog negen schoten.

Was deze ontmoeting voor De Ruyter hiermede afgeloo-pen, voor Van Ghent was dit niet het geval. Nauwelijks haddeze zijn saluut afgegeven, of de „Merlin" schoot wederenkele malen met scherp, doch thans op de „Gouden Leeuw".Van Ghent zond zijn vlaggekapitein naar het Jacht om op-heldering te vragen, en deze keerde spoedig terug met deboodschap, dat Mevrouw Temple, de vrouw van den Engel-schen gezant, aan boord was, en dat de kapitein eischte datVan Ghent zijn vlag zou strijken en zijn marszeil zou latenvallen. Van Ghent, die in den afgeloopen winter ten huizevan de Temples „veel eere ende civiliteit" had genoten, lietzich toen zelf naar de „Merlin" roeien, om zijn vroegere gast-vrouw te begroeten; aan boord komende deelde hij tevensden kapitein mede, dat zijn orders hem niet toelieten aandiens verlangen te voldoen, en dat geschillen hierover weldoor den Engelschen koning en de Staten-Generaal zoudenworden titgemaakt. Nadat Van Ghent afscheid had geno-men, vervolgde de „Merlin" haar koers, en was spoedig uithet zicht verdwenen.

In Engeland heeft men Van Ghents weigering om te strij-ken zeer hoog opgenomen, en in de memorie van den am-bassadeur Sir George Downing van den 12den Januari 1672kust. Waarschijnlijk lag men zelfs nog verder af, daar men eerst op31 zeemijl (d.i. 56 K.M.) een diepte aantreft van 24 vadem, en degeloode diepte nauwkeuriger zal zijn geweest dan de gegiste afstanden peiling van Westkappel.

De meeste schrijvers doen het voorkomen alsof onze vloot dichtonder onze kust lag; Dr. N. Japikse, (Staatkundige Geschiedenis vanNederland, lste druk, p. 222 en Prins Willem III, iste deel, p. 176)spreekt zelfs van „op de Schelde".

1 ) Brandt, t.a.p.

Page 415: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 375

eischte deze zelfs „dat Van Ghent voorbeeldelyk gestraftzou worden, om anderen af te schrikken van diergelykwangedrag" 1). Wèl heeft onze regeering een zeer tegemoet-komende houding aangenomen, en haar admiraals nog eensop het hart gedrukt strikt de bepalingen omtrent het saluutvolgens het vredesverdrag van Breda in acht te nemen, docheen bestraffing van Van Ghent is gelukkig uitgebleven.

Over het geval van de „Merlin" behoef ik hier niet verderuit te weiden; zeer veel is er over geschreven en het is vanalle kanten bekeken 2). Eén opmerking — naast die over deplaats van de ontmoeting: in open zee, en niet dicht onderonzen wal— wil ik echter nog maken. De algemeene meepingder geschiedschrijvers is steeds geweest dat de „Merlin" nietals oorlogsschip behoefde te worden beschouwd; en vooralDr. J. A. Wijnne, in zijn uitvoerig artikel over dit onder-werp 3), is de tolk hiervan, waar hij schrijft: „Een jagt isgeen oorlogsschip. Een jagt heet zóó, omdat het bestemd isvoor vermaak of voor een haastig (Dagtig) overvoeren vanpersonen, goederen of tijdingen".

Ik geloof dat deze opvatting niet juist is. "The Merlinyacht" komt in de schepenlijst der Engelsche Marine 4) voorals bewapend met 8 stukken geschut; het scheepje mat 109ton; een post-captain van de royal navy voerde er het bevel,en ook de bemanning behoorde tot de zeemacht. Herhaalde-lijk namen, in de groote zeeslagen, jachten deel aan denstrijd, en ik meen dan ook, dat men de onbillijkheid van deEngelsche eischen niet mag baseeren op de geringe afme-tingen en het vreedzame karakter van het vaartuig dat, metde vlag van den grooten top, als oorlogsschip een saluuteischte van andere oorlogsschepen.

Den 7den April 1672 verklaarden Engeland en Frankrijkons den oorlog; in de eerste dagen van Mei verzamelde onzescheepsmacht zich voor Texel; en Van Ghent, thans aanboord van de „Dolphijn", van 82 stukken, aanvaardde wederhet bevel over een der drie eskaders, met de vice-admiraalsSweers en Schram, en den schout-bij-nacht De Haen alsonderbevelhebbers.

1) Wagenaar, Vaderlandsche Historie, XIII, p. 473.2) Men zie vooral Wicquefort, Histoire des Provinces Unies (Am-

sterdam 1874), IV, p. 236-243, het hierna te noemen artikel vanJ. A. Wijnne, en Brieven van De Witt (ed. Japikse) IV, p. 196 e.v.

3) De ontmoeting van de Merlijn in Augustus 1671 (Nijhoffs Bij-dragen, Nieuwe Reeks, Vijfde deel, p. 297 e.v.) .

4) Lists of men-of-war, 1650-1700. Cambridge 1939, p. [24], no. 383.

Page 416: Scans (44,78 MB)

376 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

Van den 24sten tot den 26sten Mei heeft Van Ghent, aanhet hoofd van vijftien schepen, een poging gedaan een tien-tal Engelsche oorlogsschepen op de Theems te vernielen ofte veroveren; toen deze echter dekking vonden onder hetthans krachtig versterkte fort van Sheerness, zag hij de nut-teloosheid van zijn pogingen in, en keerde hij spoedig wederonder de vlag van De Ruyter terug. .

Deze vruchtelooze onderneming op de Rivier van Londenis de laatste geweest, waarin Van Ghent zelfstandig is opge-treden; twee weken later, den 7den Juni, wierp onze vlootzich op de vereenigde Fransch-Engelsche scheepsmacht, diein de Solebay ten anker lag, en dien dag viel het noodlottigeschot, dat een einde maakte aan de glorierijke zeemansloop-baan van Willem Joseph baron van Ghent.

Vele malen is het algemeene verloop van den slag 'in deSolebay beschreven; het beleid van De Ruyter en de tactischzoo juiste manoeuvres van Banckert zijn door Nederlanders,Engelschen en Franschen bewonderd; de aanval van VanBrakel en van Van de Rijn op het admiraalsschip van deblauwe vlag, en de laatste strijd, en dood, van den graafvan Sandwich zijn door pen en penseel vereeuwigd; als eenpapieren gedenkteeken aan Van Ghent volgt hier het jour-naal van zijn schip de „Dolphijn", van den dag dat hij zijnleven voor zijn vaderland gaf.

Journaal van 's Lands schip de Dolphiin, voerende devlag van den Luitenant-admiraal W. J. baron vanGhent, en gecommandeerd door den kapitein MichielKindt.1)

Den 7den Juni 1672, Donderdag.'s Morgens met het luinieren van den dag zagen wij de

Engelsche kust omtrent Solebay, en de Engelsche en deFransche vloten in lij van ons, waar wij op dragende hiel-den, wezende van alles genoegzaam klaar om in te vallen.De kapitein Brakel met 's Lands schip „Groot-Hollandia",uit de Maas, met een brander gesecondeerd, liep geheel dichtonder het eskader van de blauwe vlag 2), zijnde de loef -waartste van 's vijands vloot, en kanonneerde daarop aller-eerst.

1) Rijksarchief, collectie De Ruyter, aanwinsten 1896, XCV, no.241. De spelling heb ik gemoderniseerd, den zinsbouw alleen dááriets gewijzigd, waar de tekst anders voor enkele lezers onverstaan-baar zou zijn.

2) Onder bevel van Edward Mountagu, graaf van Sandwich.

Page 417: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 377

Wij raakten toen mede met den vijand in schutgevaar, teweten het eskader van de blauwe vlag, liggende met densteven om de noord; de Heer De Ruyter met dat van deroode vlag 1); en de admiraal Banckert, met het eskadervan de witte vlag 2), lag aan lij, om de zuid.

Ziende, de klok omtrent 7 uren, 's vijands vloot zoo con-fuus liggen, vielen wij en eenige van onze schepen met eenmoedige courage daarop in, doch van sommige niet al tewel gevolgd. En de bovengenoemde brander, met Brake]vóór zeilende, legde de gemelde brander, genaamd „hetWapen van Gorcum", gevoerd door den commandeur Mun-nick, een kapitaal Engelsch oorlogsschip aan boord; dochalzoo hij niet wel was toegemaakt, brandde hij flauwelijk,lag aan lij, en deed geen effect, en raakte vruchteloos af.

De schout bij nacht De Haen was dapper met de blauwevlag doende, die hem aan zeilage als anders zeer bescha-digde, en in onmacht bracht, zoodat dezelve gedwongen wasaf te houden.

Ondertusschen raakte kapitein Brakel den admiraal vande blauwe vlag aan boord, omtrent tusschen den grooten enden fokkemast, latende het anker in den grond vallen, dochwerd van geen van onze schepen gesecondeerd, in voege deHeer Van Ghent resolveerde hem (te weten aan de anderezijde) aan bakboord te abordeeren. Wij prepareerden allestot de entering, en lieten de roode vlag waaien om in te val-len, maar vermits de stilte konden wij niet achter hem omkomen, weshalve wij met klein zeil stilletjes langs zijn stuur-boordszijde moesten drijven, zoo dicht, dat ik met een mus-ketkogel daar gemakkelijk in kon werpen, gevende vollelagen van onder en van boven, meest met dubbel scherp enschroot, benevens het dechargeeren van snaphanen; dochzij bleven ons niets schuldig, maar dampten met al hun ge-schut achter den grooten mast van gelijke op ons, schieten-de ons geheel reddeloos, zoo aan eenige rampaarden 8),staande en loopende want, als anders, en diverse dood enzinaar gekwetst, waaronder de Heer Luitenant AdmiraalVan Ghent, staande achter den grooten knecht 4), deroelkezijn linkerbeen boven de knie met een grofkogel werd af-geschoten, benevens vier a vijf capitale doorgaande wondenin borst en buik, als meer andere kwetsuren met schroot, invoege de gemelde Heer plotseling en „hardtsteecken doodt"voor over viel, met nog twee a drie matrozen daaromtrent,

1) Onder den hertog van York.2) Het Fransche eskader, onder D'Estrées.3) Ook wel rol- of roopaarden: affuiten; verg. Port. reparo.4) Een houten opstelling achter den grooten mast voor het beleg-

gen en doorhalen van loopend want.

Page 418: Scans (44,78 MB)

378 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

alsook de commandeur Jan Claasz. van Oosthuizen, voe-rende het adviesjacht de Walvisch, die van den gemeldenHeer Admiraal zaliger aan boord was ontboden, wiens sloepwij naar onze achterste schepen stuurden om den admiraalvan de blauwe vlag aan boord te leggen en den kapiteinBrakel te ontzetten.

Wij ageerden toen nog tegen het voornoemde eskader, endeden ons uiterste vermogen, met splitsen en knoopen, enlekken onder water, (waar wij bij konden) te stoppen.

Kort na den middag bekwamen wij wat meer koelte enzagen dat de admiraal van de blauwe vlag te loef waart ach-teruit gedeinsd was. Wij deden toen sein om tegen hem aante wenden, gelijk met de onzen geschiedde, maar haddengeen gevolg van onze dicht aanwezende schepen. Wij ver-namen toen mede het eskader van de roode vlag, als ook denheer generaal De Ruyter met eenige van zijn schepen aanlij van ons, waar wij voor den wind naar toe liepen, enstuurden den kapitein Panhuys 1) aan boord van den heerDe Ruyter, om van Zijn Edele te vernemen of wij tegen hetblauwe eskader zouden aan wenden, of bij hem blijven;waarom wij een wijle tijds met het voormarszeil op de stenglagen 2), om het adviesjacht de Kat, waar de kapitein Pan-huys in was, alsook het adviesjacht van Jan Pijper vanEnkhuizen in te wachten, hebbende al zijn riemen te boord,waarop de vijand hard aandrong om hun den pas af te snij-den. Doch de kapitein Panhuys weder aan ons boord ko-mende, rapporteerde om af te houden naar de roode vlag,gelijk geschiedde, komende de admiraal binnen schoots opzijde, maar hadden weder geen gevolg, en van niemand ge-secondeerd, hebbende een zeer gedevaliseerd schip, zoodanigdat wij het met geen vier pompen lens konden krijgen.

Wij deden vier a vijf schoten naar den vice-admiraalSchram, schout-bij-nacht Vlugh, luitenant-kolonel Palm,kapiteins Anske Fockes, Toll, Sitter, De Boer van Enkhui-zen met de Jupiter, en meer andere loef waartscht van ons(alzoo wij dragende hielden), dat zij af zouden komen; maarzij bleven liggen, zoodat wij genoodzaakt waren weder bij testeken, vermits wij niet suf f isant waren om tegen den vijandstand te houden.

Ter zelf der tijd zagen wij den admiraal van de blauwevlag (die van den kapitein Brakel weder afgeraakt was) ge-abordeerd door een brander van de Maas, en in den brand,dewelke aan lij van ons tot het water toe afbrandde, vanden welken eénige derzelver, zoo officieren en matrozen,door onze schepen geborgen werden; doch de admiraal

1) Simon van Panhuys, kapitein der mariniers.2) M. a. w. bijgedraaid.

Page 419: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 379

Mountagu en zijn zoon, (zoo wij naderhand verstaan heb-ben) die zich mede te water begaven, verdronken.

's Avonds omtrent 9 uren scheidden de vloten van elkan-der (nadat wij tot dien tijd gedurig schutgevecht hadden ge-houden). Wij legden het om de zuid, de wind O.N.O. enN.O.t.Oosten, koers Z.O. en daaromtrent. De vijand lag metons heen, de Engelschen aan bakboord en de Franschen aanstuurboord van ons. De kapitein Kindt 1 ) voer aan boordvan den heer De Ruyter, om van Zijn Edele te verstaan hoedat wij het met de vlag zouden stellen, de welke order kreegmet dezelve tot nader order te continueeren. Wij zagen terzelf der tijd verre te loefwaart achteruit een groot schip vanden vijand branden.

's Nachts de koers als voren, met een mooi koeltje in deHondewacht; zagen een schip van de onzen branden, het-geen wij presumeerden van zijn eigen kruit gekomen te zijn.

Den 8sten dito, Woensdag.'s Morgens de wind nog als voren: waren den geheelen

nacht doende geweest met repareeren; waren zeer gedevali-seerd ... zagen de Engelschen te loefwaart van ons, doch zijstaken van ons áf, om de N.N.W., en wij om de Z.O. En mijstuurden het overleden lichaam van den Heer luitenant-admiraal Van Ghent zaliger, en 27 à 28 zware, zoo arm- alsbeenlooze gekwetsten naar de Maas om in het naaste ver-bandhuis gebracht te worden, en hielden nog 34 gekwetstenaan boord. Bevonden mede op ons schip 10 dooden te heb-ben, die in de voorgaande bataille gebleven waren.

Van Ghent is begraven in de Domkerk te Utrecht 2). Deadmiraliteit van Amsterdam uitte haar dankbaarheid enwaardeering voor haar luitenant-admiraal, door de volgendewoorden 3) op het door haar opgerichte praalgraf te latenbeitelen:

TER EERE VAN DEN ALLERHOOGSTEN GOD.HIER LIGT

WILLEM JOSEPH BARON VAN GENDT.GESPROTEN UIT EEN ZEER EDEL EN OUD GESLACHT IN GELDERLAND.

ADMIRAAL VAN HET EDEL MOGENDE COLLEGE TER ADMIRALITEIT

TE AMSTERDAM.

1) De vlaggekapitein van Van Ghent aan boord van de „Dolphijn".2) Zie hierover: „Waarom werd Lt.-Adm. Van Ghent in de Dom-

kerk begraven?", in Maandblad van „Oud-Utrecht" van 15 Febr. 1935,waarin tevens eenige genealogische gegevens en een beschrijving vanhet door Rombout Verhuist vervaardigde praalgraf zijn opgenomen.

3) Vertaald uit het Latijn.

Page 420: Scans (44,78 MB)

380 LUITENANT-ADMIRAAL WILLEM

KOLONEL VAN HET EERSTE REGIMENT ZEESOLDATEN.

EEN VOORBEELD VAN DE ERFDEUGD ZIJNER VOORVADEREN, ONDER WIE

HIJ TELDE MAARTEN VAN ROSSEM, DIEN OORLOGSBLIKSEM; EN WAL-

RAVEN EN OTTO, BARONNEN VAN GENDT, ZIJN OOMS, NAMEN VER-

MAARD IN DEN OORLOG TEGEN DRIE PHILIPSEN.

EEN DAPPER, BELEIDVOL, ONOVERWINNELIJK MAN.

EEN SCHRIK EN VREES VOOR DE VIJANDEN TE WATER EN TE LAND.

BEKEND IN GEHEEL EUROPA DOOR ZIJN BEROEMDEN TOCHT

OP DE THEEMS.

EEN WARE KLIP VOOR DE ZEEROOVERS, DIE, DE ZEE VOOR DE BATAVEN

ONVEILIG MAKENDE, HIJ VERSTROOID EN GEVANGEN GENOMEN, EN

(WIER SCHEPEN) HIJ VERBRAND HEEFT.

NA ZULKE GROOTE DADEN MANHAFTIG EN GETROUWELIJK VERRICHT

TE HEBBEN, HEEFT DEZE DAPPERE HELD, OP DEN 7DEN JUNI VAN HEI

JAAR 1672 IN DEN SLAG TEGEN DE ENGELSCHE EN FRANSCHE VLOTEN

DOOR EEN KANONSKOGEL GEDOOD ZIJNDE, ZIJN KRACHTIGE ZIEL AAN

GOD, ZIJN SCHEPPER, TERUGGEGEVEN.

VAART WEL, REIZIGER.

DE EDEL MOGENDE HEEREN VAN HET DOORLUCHTIGE COLLEGE TER

ADMIRALITEIT VAN AMSTERDAM HEBBEN DIT GEDENKTEEKEN TE

ZIJNER EER EN NAGEDACHTENIS DOEN OPRICHTEN.

De dood van Van Ghent werd algemeen betreurd, te meeromdat hij stierf in de kracht van zijn leven. „In korte laarenvan een landsoldaat een treffelijk Zeeoverste geworden",mocht men voorzeker nog veel van hem hebben verwachtindien hij nog eengen tijd voor den zeedienst zou zijn be-waard 1). In 1667, vóór, tijdens, en na den tocht naar Chathamhebben cle regeering en zijn maritieme chefs hem de moei-lijkste, belangrijkste en meest eervolle opdrachten verleend;tot vier maal toe, in 1666, in 1667, in 1671 en in 1672 belasttemen hem met het bevel over een der drie groote eskadersvan onze vloot: nimmer heeft hij het in hem gestelde ver-trouwen beschaamd; met veel beleid, plichtsgetrouw en on-bevreesd, heeft hij steeds tot volle tevredenheid van zijnMeesters hun last volvoerd. Van moeilijkheden, met wienook, hoorera wij niet; zelfs toen hij den, bij diens officieren enmatrozen zoo geliefden Cornelis Tromp, in het bevel overonze voorhoede verving, vernemen wij alleen van „liefde

1 ) Brandt, p. 672.

Page 421: Scans (44,78 MB)

JOSEPH BARON VAN GHENT 381

en affectie" te zijnen opzichte; van eenige „dif f icu teit isgeen sprake. Ongetwijfeld heeft ook De Ruyter, die hem zoohartelijk welkom heette toen hij zich als luitenant-admiraalmeldde op de vloot, die de nederlaag van den Oden en 5denAugustus 1666 moest wreken, hem zijn vertrouwen en toe-genegenheid geschonken; en naast Aert van Nes, De Ruyterspersoonlijken vriend, en Adriaen Banckert, den man die hetbest in den slag, volgens de bedoelingen van zijn opperbevel-hebber, wist te handelen, moet ook Van Ghent een belang-rijke plaats hebben ingenomen onder die aanvoerders, opwie De Ruyter in alle omstandigheden kon rekenen.

Bij mijn onderzoek naar Van Ghents verrichtingen als ad-miraal heb ik geen persoonlijke bijzonderheden van eenigbelang gevonden, als „mensch" heb ik hem niet leeren ken-nen, naar zijn ouders, zijn geboortejaar, zijn huwelijk, zijnnageslacht, heb ik niet gezocht. Genealogische feiten zullenHare Majesteit de Koningin niet hebben geleid tot Haarbesluit den naam „Van Ghent" aan een Harer torpedojagerste geven; het zijn de daden als aanvoerder van smaldeelen,eskaders en vloten in talrijke ondernemingen tegen denvijand, op de rivieren van Edinburg en van Londen, op deNoordzee en op de Afrikaansche kust, die hem die hoogeeer waardig hebben gemaakt.

Moge zijn naam de opvarenden van het schip, waarvanhij de peter mag zijn, met zijn geest bezielen.

Marineblad 1934.

Page 422: Scans (44,78 MB)

18. DE RUYTER

IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

7 Juni 1673

Den 16den Mei 1673 was De Ruyter, met een vloot vandertig kapitale schepen, na een vergeefsche poging deTheems af te sluiten, om daardoor de scheepsmacht vanPrins Rupert te beletten in zee te loopen en zich met de doorhet Kanaal op komst zijnde Franschen te vereenigen, tenanker gegaan op de Vlakte van Schooneveld, buiten denmond der Wester-Schelde.

Dagelijks groeide zijn vloot hier aan; steeds meer nieuweschepen zeilden uit Zeeland, uit de Maas en uit Texel naarhet generaal rendez-vous; en toen op den 23sten Mei ookCornelis Tromp met een Amsterdamsch smaldeel, zeer cor-rect salueerende, zich meldde bij de vlag van De Ruyter, endaarmede toonde, eindelijk, na zeven jaar, onzen opperbevel-hebber „allenthalven te sullen bejegenen met behoorlykrespect en gehoorzaamheit", konden vijftig groote schepen,met de bijbehoorende fregatten, galjoots, branders en jach-ten, in drie eskaders, ieder van drie smaldeelen, wordeningedeeld, om achter de Steenbank en de Oost- en de West,Hinder de komst van den vijand af te wachten.

Onder opperbevel van De Ruyter commandeerden de luite-nant-admiraals Tromp, Aert van Nes en Banckert de voorhoe-de, den middentocht en de achterhoede; aan ieder van henwaren nog twee vlagofficieren, als aanvoerders der voorsteen achterste smaldeelen van elk eskader, toegevoegd. Al dezetien mannen hadden van hun prilste jeugd de zee bevaren,geboorte noch geld had hen aan hun hooge positie geholpen,alleen aan eigen verdienste op de vloot hadden zij het recht,een eigen vlag te voeren, te danken. Al moge in vele gevallengeen persoonlijke vriendschap hen onderling hebben ver-bonden — alleen reeds de naijver der provincies en der admi-raliteiten waaronder zij dienden, gaf dikwijls aanleiding

Page 423: Scans (44,78 MB)

U3III3pi?A UI U3^d3IQ '(oi6l) U33[lI1>q 31PSUIP12JA U3 ppASUOOipg ITBA 3^Jy\

-H09M033Z i ^o^o^ «-r ^. * y / 9..' ^ | . ^

.-^•••V^- ° K/y y\^^r .. n jf

— —— • ——• «— ___ ,—, 1 jst,i

Page 424: Scans (44,78 MB)
Page 425: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD 383

tot geschillen —, toch waren zij één in liefde voor hun land,in bereidheid hun leven daarvoor te geven, in eerbied voor,en vertrouwen in hun luitenant-admiraal-generaal; en voor-al dit vertrouwen, in de kalme zekerheid, de groote be-kwaamheid, den scherpen blik van den man, wiens vlag hunin vele gevechten den luisten weg had gewezen, heeft henin deze dagen met een gerust hart een aanval van de zooveelsterkere Engelsch-Fransche vloot tegemoet doen zien.

Want groot was de overmacht waarmede, laat op den mid-dag van den lsten Juni, de vijand zich vertoonde aan denoordwesterkim. Meer dan honderd zeilen, waaronder 76kapitale schepen, ook verdeeld in drie eskaders, dat van deroode vlag onder prins Rupert, van de witte vlag onderD'Estrées, en van de blauwe vlag onder Spragg, lieten, naeen eerste verkenning van de ligplaats onzer vloot, de ankersvallen, buiten de banken der Vlaamsche kust, klaar om denvolgenden dag den aanval te wagen. Vroeg in den ochtendvan den 2den ging dan ook Rupert onder zeil; ook De Ruy-ters schepen haalden de ankers uit den grond, en zeilden denvijand tegemoet.

Toch is het dien dag niet tot een slag gekomen; na enkeleuren, toen men elkander op tien zeemijlen was genaderd,ging de wind liggen, en ankerden beide vloten weder, inafwachting van een gunstiger gelegenheid. In . den avondstak echter een zware storm, op; vier dagen lang hebbenbeide partijen liggen „grynsen tegens den vyandt", en eerstlaat op den 6den Juni was het weer zoo ver bedaard, datRupert besloot den volgenden dag tot den aanval over tegaan.

Reeds terstond na de vereeniging der Engelsche en Fran-sche vloten, op den 27sten Mei, had Rupert als zijn vasteovertuiging te kennen gegeven, dat De Ruyter, zoodra hij degeweldige overmacht van 76 tegen 50 schepen op zich zouzien , afkomen, zoo spoedig mogelijk zijn heil binnen denmond der Schelde zou zoeken, ten einde een gevecht te ver-mijden. Om dit te beletten, en den vijand in ieder geval totden strijd te dwingen, is toen bij de verbondenen het plangerijpt, de hoofdmacht te doen voorafgaan door een dertigtalschepen van weinig diepgang, die zich veilig over de bankenkonden wagen, om de Nederlanders vast te houden, tot deeskaders van Rupert, D'Estrées en Spragg zich eveneens inden strijd konden mengen. In de dagen tusschen den 2denen den 6den Juni is dit plan verder uitgewerkt. Behalve

Page 426: Scans (44,78 MB)

384 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

eenige branders en kitsen, die al loodende voorop zoudenzeilen, zijn de 25 minst diepgaande schepen — grootendeelsuit de eskaders van D'Estrées en Spragg: Rupert wenschtehet zijne zoo min mogelijk te verzwakken — voor dit doelaangewezen. In stede van deze voorhoede onder één hoofdte plaatsen — D'Estrées had hiertoe gaarne een zijner onder-admiraals benoemd gezien — droeg Rupert het bevel op aande oudste kapiteins van de drie van het roode, witte enblauwe eskader gedetacheerde groepen, een regeling die,zooals wij straks zullen zien, oorzaak is geworden van grootewanorde zoowel in de voorhoede, als in het direct daaropvolgende eskader van de roode vlag.

Ongeveer te 9 uur 's morgens van den 7den Juni, toen hettij gunstig was, lichtten de verbondenen hun ankers, en zet-ten, in goede orde, en de 25 lichtste schepen eenige mijlenvooruit, koers naar onze vloot. De noordelijkste waren meestFransche schepen, waarvan de commandanten er een eer instelden het eerst aan den vijand te geraken, om daarmededen slechten indruk, dien zij een jaar geleden, in den slagbij Solebay, hadden gemaakt, uit te wisschen 1) . Daar boven-dien D'Estrées onevenredig veel schepen aan de voorhoedehad afgestaan, is het thans duidelijk dat De Ruyter, in zijnrapport aan den prins van Oranje schreef : „het esquadrevan de witte vlagge, dat het noordelijkste was, was het eerstedat sich ten een ure engageerde met dat, onder den Hr. Lt.Adm. Tromp gerangeert".

De voorhoede werd gevolgd door het bijna op volle sterktegebleven eskader van de roode vlag, onder aanvoering vanprins Rupert. Daar bezuiden, gedeeltelijk nog gedekt doorde voorhoede, zeilden de Franschen, onder D'Estrées, allemet de witte vlag van de campagne; en verder om de Zuideindelijk het eskader van de blauwe vlag, onder Spragg.Ieder der drie eskaders was onderverdeeld in drie smal-deelen, waarvan de vice-admiraals en schouten-bij-nacht inde figuur met name zijn genoemd. (Fig. I) .

Zooals wij reeds vernamen was bij de verbondenen alleser op berekend, dat de Nederlanders, óf zich veilig wanend

1 ) Zoo bijv. Forant, kapitein op de Grand, over wien Colbert rap-porteert: „C'est luy qui commandoit le destachement francois; it semesla avant parmi les ennemis, mais it est assez récompensé d'avoirestably sá réputation qui estoit fort mauvaise". (Colenbrander II,p. 252.)

Page 427: Scans (44,78 MB)

,F^g.1 o.Harman ^` o4' ^v

o'p•

O '

O o' ddo- v 0^O .o.' r9 O' romp

ICY o • dChicheiey ^ m. ^O AO ,539^

a cs7 41v 0, ^CD' q,o' e de Maen

ó ^67 sd

a aD ga

IDes Aildentsj I

; de Liefde

O

did

Sc amOd ^

Prins Rupert d O p'

a

d Estrées

a 5Ae rt van Nesa)deRuyteraÍd ra a

Jan van Nes

^^ I

a

addeGrancey

a

a Da D

67 <1P' . Evertseng j,

QOssorey^ ^^

QB

j t3ancLert9 g Spram j Q

^ 6

g ^

I^Vlu hKernpth g

^, orne

g og li A

6,.1

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 25

Page 428: Scans (44,78 MB)

386 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

achter de (door de Engelschen vermoede) banken, ten ankerzouden blijven liggen, óf door de Deurloo of de Spleet naarbinnen zouden zeilen. Geen van beide geschiedde echter.„Contre la mauvaise opinion que les Anglois avoient desHollandois", — zooals De Valbelle schreef 1), die in de directenabijheid van D'Estrées, als commandant van de Glorieux,den aanval mede maakte — zag men de Nederlandsche vlootonder zeil gaan en, zoo hoog mogelijk, over stuurboord bijden wind, zich in drie eskaders in de linie leggen 2). Het isduidelijk dat hiermede niet alleen de formatie der voorhoedegeen zin meer had, maar tevens dat, hoe deze schepen huntaak ook mochten opvatten, wanorde onder de aanvallersonvermijdelijk moest volgen. Waren de bij de voorhoede in-gedeelde schepen gerangschikt geweest volgens de eskaderswaaruit zij waren gelicht, dan zou het hun door zeer zorg-vuldig manoeuvreeren wellicht zijn gelukt in hun eigen es-kaders terug te keerera; nu dit niet het geval was moest ver-warring ontstaan. Het bevel in de voorhoede was, zooals wijzagen, driehoofdig; een sein om haar terug te roepen wasniet vastgesteld 3), en de Fransche commandanten die hetgevecht hadden geopend, meenden aan hun eer verplicht tezijn door te zetten, in plaats van zich weder bij hun vlag tevoegen.

Van de Nederlandsche vloot lag het Amsterdamsche eska-der, onder Tromp, het meest om de Noord, en vormde der-halve den voortocht. Door onmiddellijk zoo hoog mogelijkaan den wind te gaan liggen dreigde hij de loef te zullen win-nen van den vijand, en dwong dus dezen, en wel het eskadervan de roode vlag, eveneens op te steken, en den koers teveranderen van Oost tot Noordoost en Noordnoordoost 4).Den met ruime schooten op geringen afstand naast elkaarzeilenden schepen ontbrak toen evenwel de ruimte zich vol-doende te ontplooien 5) ; in plaats van in een rechte linie,lagen veel bodems naast elkaar, zoodat niet meer dan de

1) Colenbrander, II, p. 239.2) „The Dutch took our assault very handsomely". (Captain Had-

dock, van de Royal Charles, aan de Navy Commissioners, C. S. P.,p. 310.)

3) Colenbrander, II, p. 359, noot 2.4) „We were forced to engage sooner than I intended, to prevent

the enemy getting the wind". (Prins Rupert aan Arlington, C. S. P.1673, p. 309) .

5) „L'esquadre rouge du Prince Robert ne s'estendit pas asez com-me it couroit le cap au Nord". (Colenbrander, II, p. 236.)

Page 429: Scans (44,78 MB)

ë dd d d^ d

,1__ dd e do

O O Sa d

d4 'Trompd .04? SOf .1

d' #

da d4^ d

/d i0 n

4 I/0 ^4 /de RuyerQ ,i4 i

4 iid'Estráes 4 ,

a l 'i0 I4 I4 i

de Grancey: " le prince Robert revirant le cap auSud pour'rejoindre son escadre bleue, les Hollandoisle reconduisoient fort flèrement."

i .3

ig¢.2 d

d ^ da dJacob Arentstein: » De blaeuwe vlag drone hard na Bankert

ado S

toe. Den ammirael sulks ziende, seyde : wat was daer d 1nu achoone kans, zoo wenden, om eenige daar d a

^ $ dd #van ofte snyde n'. 091, d

Page 430: Scans (44,78 MB)

388 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

helft van de ongeveer veertig schepen, die Tromp tegenoverzich vond, werkelijk deel kon nemen aan het gevecht 1).(Fig. 2).

Het eskader van de witte vlag bleef, „avec le peu d'ordrequ'il nous fust possible" 2), recht aanhouden op onzen mid-dentocht. Doordat ook deze, zoodra men onder zeil was, hoogaan den wind ging liggen, kwamen de Franschen te zuidelijkuit, zóó zelfs, dat de schepen van De Grancey het smaldeelvan Jan van Nes misliepen, doorzeilden naar dat van Evert-sen, en zoodoende „sous le vent de toute l'armée" vervielen 3) .De Ruyter vond dus alleen de divisies van Des Ardents enD'Estrées, en de zuidelijkste schepen van de vijandelijkevoorhoede, tegenover zich, maar zag tevens het Zeeuwscheeskader van Banckert bedreigd door een deel der Franschenen het geheele eskader van de blauwe vlag. Door De Granceyverhinderd tijdig op te loeven 4) konden weliswaar ookSpraggs schepen lang niet alle aan den vijand komen, maartoch was hier 's vijands overmacht het grootst en baarde hierde toestand de meeste zorg voor onzen opperbevelhebber..

Nadat te één uur de strijd tusschen Tromps schepen enhet met de vijandelijke voorhoede versterkte eskader van de

1) Omdat Tromp, door terstond hoog aan den wind te houden, èn's vijands voorhoede èn het eskader van de roode vlag, in een on-gunstige positie bracht, heeft wel eens de neiging bestaan voorna-melijk hèm de eer van den goeden uitslag van den strijd te geven. Ikmeen ten onrechte. Allereerst, artikel 9 van de „Poincten en Artij-kelen, tot beter bestieringe van krijgsordeninge op 's Lands Vloote',door den prins van Oranje den 24sten April vastgesteld, was duidelijkgenoeg:

„Als de Vloote, of eenig gedeelte van de selve, met den vyand ingevecht komende, mochte wesen of geraken in ly benedenswindsvan den vyand, sal eenen yegelijk, schoon binnen schoots van denvyand wesende, echter noch al blijven continueeren alle mogelijkedevoiren aan te wenden, om hooger en hooger op te zeylen, en denvyand te naderen, sooveel sulks sonder confusie en verbrekinge vande beraamde ordre sal konnen geschieden; op poene, van daar innenaarlatig blijvende, naar de mate van sijne begaane misdaad oftefaulte, 't zy metter dood, 't sy met deportement, bannissement, of ookandersints, arbitralijk, naar exigentie van saken, gestraft en gecor-rigeert te worden."

Bovendien, Tromp kwam juist van de Zeven Provinciën terug,waar De Ruyter een oogenblik te voren zijn laatste orders had ge-geven; ongetwijeld moet dus aan dezen, indien men dat aan eenpapieren voorschrift niet gunt, het geestelijke vaderschap van Trompsmanoeuvre worden toegeschreven.

2) Colenbrander, II, p. 236.3) T.a.p.4) „The Admiral of the Blue would not press in till he had given

the French time to come up and complete the line." (C. S. P., p. 314.)

Page 431: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD 389

roode vlag was ontbrand, moest onze voortocht de pogingenom de loef te winnen opgeven, en, overal vijanden tegenoverzich vindende, eenige streken afhouden (Fig. 3). Met eennoordoostelijken koers, met ruimere schooten en dus meervaart loopende, scheidde het eskader van Tromp zich gelei-delijk van onzen middentocht af, een overmacht van vijan-den met zich meevoerende, in de richting van den buitenkantder ondiepe Domburger Rassen en Banjaard. Hoewel hiergedurende volle twee uur bijna veertig Engelsche en Fran-sche tegen vijf tien van onze schepen stonden, waren onzeverliezen slechts gering: de aanvallers konden door de rank-heid hunner schepen en den aanwakkerenden wind hunonderste geschutlaag aan lij niet gebruiken, en velen vanhen was het, door gebrek aan ruimte, niet mogelijk 'deel tenemen aan het gevecht. Tot drie uur werd de strijd in dezenkoers voortgezet, toen Rupert, zich onzeker voelende op hethem onbekende terrein, en de diepte ziende afnemen tot 8vaam, besloot te wenden en uit den wal te houden 1). Inplaats van gebruik te maken van zijn loef positie door metzijn overmacht vóór den wind in onze linie te vallen, lietRupert, uit vrees voor de banken, zijn schepen door den windgooien, legde het Zuidwest voor, en hield dus van de onzenaf 2). Verre van den strijd op te geven en deze gelegenheidaan te grijpen om door het Oostgat of het Veergat naar bin-nen te loopen, besloot Tromp het voorbeeld van zijn tegen-standers op te volgen, en, al vechtende, de uit het gezicht ver-loren hoofdmacht onder De Ruyter weder op te zoeken.

In den zuidwestelijker koers speelde zich hetzelfde spelaf als vóór de wending; nog steeds konden de verbondenenniet besluiten in onze linie te breken en in een mêlée hunovermacht uit te buiten; in goede orde, dicht aaneengeslotenachter elkaar zeilende, kon ons Amsterdamsche eskader het

1) „Near one o'clock our headmost ships came within shot andthen haled away N E, fighting with our larboard tacks aboard asthey did, till about three o'clock; coming in 8 fathoms water nearthe Banaird sand, we tacked and stood to the southward". (Journaalvan Captain Legge, van de Katherine, H. M. C. 13, p. 23.)

2) „Quand Tromp fut séparé de Ruitter avec onze vaisseaux il estoitBien aise a Mr. le prince Robert d'arriver sur luy; it n'aurait jamaispu s'en échapper; il aura beau dire pour sa justification que Trompestoit dans le Vergat et que les bans des Rassen estoient entre luy etTromp; cela n'est pas vray, car Tromp et luy n'estoient que sur leSteendiep, et ainsy il n'y avoit rien a craindre". (Mémoire sur ladéfense des Hollandois dans la campagne de 1673. Colenbrander, II,p. 360.)

Page 432: Scans (44,78 MB)

390 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

zonder belangrijke verliezen volhouden tegen de in grootewanorde dicht op en naast elkaar varende Engelschen enFranschen, tot om ongeveer zes uur De Ruyter met zijn sche-pen, vereenigd met die van Banckert, tot aller vreugde wederin zicht kwam. (Zie later, fig. 7). Tromps hartelijk „Mannen,daar is Bestevaer, die komt ons helpen!" klonk over zijnschip, en weldra over het geheele Amsterdamsche eskader;want werkelijk zag men De Ruyter, begeleid door de restvan onze vloot, al strijdende met de eskaders van de witteen ván de blauwe vlag, met noordelijken koers naar zich toekomen. Spoedig waren de beide, gedurende den ganschenachtermiddag gescheiden gedeelten van onze scheepsmachtweder vereenigd; onze middentocht en achterhoede legdenhet om de Zuid, en in goede orde, De Ruyter en Aert vanNes met de Rotterdammers voorop, Banckert met zijnZeeuwen in het midden, en eindelijk de Amsterdammersonder Tromp, allen aan lij van het grootste gedeelte van deeveneens vereenigde vijanden, was men gereed den onge-lijken strijd opnieuw op te nemen. (Zie later, fig. 8) .

Laat ons thans zien hoe het De Ruyter en zijn middentochtverging gedurende de eerste vijf uren van den slag. Tenge-volge van Ruperts opzet, .eerst met een overmacht onzenvoortocht te verslaan, en pas daarna De Ruyter aan te val-len, zag onze opperbevélhebber slechts een betrekkelijk ge-ringe macht tegenover zich, die nog verminderde doordat deschepen van De Grancey Jan van Nes misliepen en zich ophet smaldeel van Evertsen wierpen (Fig. 2). Nauwelijks waseen gedeelte van zijn schepen in gevecht geraakt met die vande witte vlag, of hij zag het gevaar, waarin Banckert en dezijnen door den aanval van De Grancey en Spragg verkeer-den, in. Slechts een weinig bovenswinds van deze laatsten,en onder de lij van D'Estrées, zou hij zich door de Franschehoofdmacht moeten heenslaan, wilde hij de Zeeuwen te hulpkomen, en tevens een groot gedeelte van den vijand, Spraggseskader, afsnijden. Daar Tromp zich evenwel geleidelijk vanhem verwijderde, zond hij dezen een adviesjacht met de or-der om over den anderen boeg te gaan, en den middentochtte volgen. Na eenigen tijd veronderstellende dat deze orderhaar bestemming bereikt had, voerde De Ruyter zijn planuit: Tot grooterverbazing der Franschen lieten De Ruyter enAert van Nes hun schepen over stag gaan, en zeilden overbakboord bij den wind, in goede orde gevolgd door het

Page 433: Scans (44,78 MB)

.67S prasg,

Fib, 4d'Estrees:„ Cam; ral Ruther pris la party de changer de bord, et de percer et de

couper Ia ligne de nostre armée, entre le contr'amiral et le vice-armral

des vaisseaux de S M. Pres de 25 vaisseaux changerent de bord avec Iuy."

Arentstein: „doe hadden wij een torn die niet lang was, maar seer hevig , niettemin

elk van de vyant maakte ons plaats, datse sulks uit beleefthe * t dedenkan ik niet $eioven.'

!1/')

d ^/^Des Ardentse d , de Liefde

D 1a -4,

4 ,d'Estrées Q de Ruyter,

4 //

Jan van Nes,

,deLlefdeD ^

0 0d ' Estrees / p D ^D A p ^.

D ^ D ^ Evert^n

DO D D G

%d ^^ ter O Ossore^ ^^ deGrancey y^

^^ id^

D d

^ A

9 1d

9961 AKempthorne ®g A

A Vlush

Q

de Grancey : „Comme je netrouvois pas à propos de m'engager entre l'escadre 9ui

estoit sous le vent à mot , et Ruyter gut m'avort gaign le vent T je remisIe cap au Sud."

Fi$.5

adO ^

^d dde Grancey ,of QEvertsen

^ ^ A61A QOssore^

gSpragg A9 QQBancke

d' #KcmPthorneg Q

9^vl u^h

g Q^9 Q

^

Page 434: Scans (44,78 MB)

392 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

grootste gedeelte van het Rotterdamsche eskader, met eenzuidwestelijken koers, naar hun linie foe. (Fig. 4).

Deze, voor de Franschen zoo onverwachte manoeuvre vanDe Ruyter, heeft het verloop van den slag verder geheel be-heerscht. Hoe zeer D'Estrées en zijn commandanten doorhaar werden verrast, en tevens hoe eerlijk zij de groote be-teekenis ervan waardeerden, wordt het best in hun eigenwoorden uitgedrukt. Zoo schrijft De Valbelle:

„M. de Ruither, qui a toujours l'oeil ouvert sur la flotte, etqui est asseurement fort habile, ayant son arrière-gardepoussée par huit ou neuf navires f rancois, revira sur nousen bon ordre et en galant homme .... Ce mouvement mesurprit, et biera d'autres en furent estonnés, car y a-t-il quel-qu'un qui put se figurer qu'il laissa Tromp exposé à M. lePrince Robert .... pour venir au secours de son arrière-gardequi pouvoit, en défendant, faire sa retraite dans les banesoil nous n'aurions osé la suivre?" 1); en aan het slot van zijnrapport laat hij nog volgen:

„ Je me confirme plus que Damais dans l'opinion que j'aydes Hollandois : ils ont témoigné plus de finesse, d'habiletéet de courage en cette bataille qu'en foutes les autres qu'ilsont données" 2) .

Ook D'Estrées geeft in het rapport aan zijn koning blijk,dat zijn staf De Ruyters manoeuvre had begrepen en ge-waardeerd.:

„L'amiral de Zélande, se trouvant extrêmement incommo-dé par M. de Grancey, eut esté emporté et poussé comme lesautres, si dans ce tems-là l'amiral Ruther .... n'eut pris leparty de changer de bord, et de perser et de couper la lignede nostre armée, entre le contr'amiral et le vice amiral desvaisseaux de S.M. Près de 25 vaisseaux changèrent de bord

"3avec luy .... .Als derde en laatste getuigenis van de waardeerdng der

Franschen volgt hier nog een zinsnede uit de Gazette deFrance van 1673:

„Tapdis que le Prince Rupert faisait fête a Tromp avectoute l'escadre rouge, Ruyter .... prit la résolution la plushardie qui se put prendre en cette rencontre. Ce fut derevirer de bord et d'essaypr de couper la moitié de l'armée

1) Colenbrander, II, p. 241.2) T.a.p. p. 245.3) T.a.p. p. 250.

Page 435: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD 393

par un autre endroit, tellement qu'il ménagea le vent le plusqu'il. put" 1).

De Ruyter geeft noch in zijn journaal, noch in zijn rapportaan den prins van Oranje, Benige verklaring van zijn ma-noeuvre. „Ten 3 uren wende wij suyt west over naar PrynsRobbert en blauwe vlagh" vermeldt het eerste, en in zijnrapport schrijft hij slechts : „wij hielden het al mede Noord-oostwaarts heen, tot omtrent 's namiddags ten 2 uren : entoen oordeelende, dat de tijd en gelegentheit daar was omZuidwestwaarts over te wenden, liet ik daartoe sein doen,en den Heer Lieut. Admiraal Tromp ook daar van door eenadvysjacht adverteeren". Ook geen der andere overgeblevenNederlandsche rapporten en beschrijvingen vestigt de aan-dacht op de beteekenis van deze wending; de Engelsche be-richten negeeren haar geheel, en alleen aan de uitvoerigeFransche rapporten is het te danken, dat thans op De Ruy-ters manoeuvre het juiste licht kan vallen.

Zoodra D'Estrées De Ruyter op zich zag afkomen, deedhij al zijn best de loef te behouden; door zijn vlaggeschip, deReine, zoo hoog mogelijk te leggen, gelukte het hem de ZevenProvinciën nog juist bovenswinds te passeeren; in het voor-bijgaan wisselden de admiraalsschepen hun volle lagen, dochscheidden daarna spoedig van elkander. Het smaldeel vanDes Ardents en enkele andere schepen van D'Estrées slaag-den er eveneens in benoorden de onzen te loopen; dé overigengeraakten aan lij van de Nederlanders, en hadden verreweghet meest van onzen aanval te lijden. D'Estrées hield hetnog eenigen tijd hoog aan den wind, deed daarna sein aanzijn schepen om over stag te gaan, en volgde toen, te loevertop, zijn met een zuidwestelijken koers voortzeilenden vijand.Een enkel individueel gevecht van schip tegen schip werdwel in deze episode van den slag geleverd, doch in het alge-meen wist men de orde in De Ruyters eskader goed te be-waren, en gelukte het allen schepen, na een uur van hardenstrijd, zich door de Franschen heen te slaan 2). (Fig. 5).

1) Guérin, III, p. 230.2) Brandt vertelt dat gedurende dezen aanval De Ruyter, toen hij

zag dat vele Fransche schepen ahielden of oploefden om hem te ont-wijken, opmerkte: „De vijanden hebben nog ontzag voor de ZevenProvinciën", met welke woorden hij zoowel zijn beroemd admiraals-schip, als de Republiek der Vereenigde Nederlanden kan hebben be-doeld. Hoe het zij, voor zijn schip had men zeker ontzag; enkele zin-sneden uit ht rapport van De Valbelle zeggen dit duidelijk: „Mr.Gabaret, qui venoit derrière la Reyne, et qui estbit soubs le vent,

Page 436: Scans (44,78 MB)

394 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

Meer en meer naderde De Ruyter de divisie van De Gran-cey. Deze, samen met Spragg in een verwoed gevecht ge-wikkeld tegen de Zeeuwen onder Evertsen en Banckert, bleefnog eenigen tijd N.N.O. aanhouden tot hij zich gevoegd hadbij de aan lij geraakte schepen van D'Estrées; toen gooideook hij' het door den wind, en liep, onder de lij van De Ruyter,eveneens om de Z.W. De Zeeuwen konden nu, gemakkelijkhun weg banende door de zwaar gehavende Franschen, zichachter het smaldeel van De Liefde aansluiten, en zoo zeil-den onze vereenigde middentocht en achterhoede, benedens-winds van D'Estrées en Des Ardents, en te loevert van DeGrancey en het grootste gedeelte van het eskader van deblauwe vlag, verder om de zuidwest 1) .

De aanval van Spraggs eskader op de Zeeuwen moet welin een zeer groote wanorde zijn uitgevoerd. „Tout alloit à ungrand désordre pour les ennemis", schrijft De Grancey, diesamen met Spragg den aanval deed; „ Je ne vous parle pointde l'escadron bleu d'Angleterre, parce que les vaisseaux quile composent estoient tous séparés. J'en ay veu cinq ou sixavec cette enseigne qui se sopt battus au feu loyalement, j'enai observé qui se tenoient au vent", rapporteert De Valbelle;en Spragg zelf vertelt dat, toen hij om vijf uur De Ruyter zagnaderen, „having no sight of -our red squadron, I stood off,about half an hour", m.a.w. dat hij door den wind ging, enin zuidwestelijken koers het terrein van den strijd verliet.Spragg werd hierbij gevolgd alleen door de Cambridge; sa-men met dit schip legde hij het na een half uur weder overstuurboord, en liep in noordoostelijken koers bovenswindsdicht langs de Nederlandsche vloot, „receiving my friends,De Ruyter, Banker, and most of all the enemy's broadsides,within musket shot". Hij is daarna doorgezeild naar het es-kader van Tromp; gaarne had hij den admiraal van onzenvoortocht persoonlijk aangevallen, doch de schepen van deroode vlag verhinderden hem dit, en hij moest zich beperken

évita Mr. Ruther .... M. de Ruither avoit des seconds fermes et in-vincibles et contre lesquels c'est estre fou que de combattre ....Quant a moi, mon principal soin fut d'éviter M. de Ruither et sasuite: la mienne estoit trop petite pour oser parler a lui tête a tête ....M. de Ruither, a cause de la vïeille connaissance, m'espargna, et nefit point tirer sur le Glorieux". (Colenbrander, II, p. 242, 243, 266.)

1 ) „Dégagé de l'étreinte de l'escadre blanche, Ruyter chargeaitl'escadre bleue ... sous les bordées de ses grosses pièces, hult vais-seaux virèrent de bord, avec plus de hate que la bienséance n'eutvoulu". (Information secrète de M. de Seuil, Brest 23 Novembre 1673;De la Roncière, V, p. 559.)

Page 437: Scans (44,78 MB)

Spragg A dv

® ''9D 6

0D

;k/FO

8ancke

D e^

Dff p

0 ^ ID Kempthorne ^ B ^D ^ o ^v ^o

*4\D 9 0 0

p a 00 94 Rupert ^ ^^ ^ oms 6B ^ vp P A

0^ 6 0 0^ O \v D y, 9

0 19 v0 0 P0 // , p oB 1

d'Estrées 0 D49

,v ó

D

0 / 0 0o e0

0 ^ p 0 6'^ 0

, / D/ 0

deRuyte, 0/ deGrancey

D 0 Q

0 ^

% 0 Od/ 9

1BanckertId

i$ 6

Estrées:,,0ans ce tems - l á Ruther se trouva rneslé avec A D

tous les vaisseaux {`rancois qui estoient sous ie ifvent , et une partie de l éscadre bleue '

/a#

O

d'Este lÍ /

ofre 0ar

g I F/ 9

de Valbelle „Nous vismes en ce tems-lá Mr le Prince Robertqui revenoit au vent de Tromp et de son escadre avéclaquel le i I combattoit, et, Mr. de Ruther, aprés avoir joinct sonarrière-garde ou ii fust un bon horlogecomme en un peloton,

revira sur lui pour le secourir s'il esto't pressé."

^ <9de Ruyter, ^/ Kempthorne

na ^ 0^a'ancey gl 0 0/ ©av

Arentstein:,,Den ammirael,Tromp Met achter one vernemende,

seyde : het swaerste moet het owaerste wegenen daer opdeede hy weder wenden na Tromp toe.•

Fig. 7

Page 438: Scans (44,78 MB)

396 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

tot ondersteuning van de Cambridge die, zwaar gehavenddoor de volle lagen van Spraggs „friends", De Ruyter enBanckert, onder de lij van Tromp was gevallen, en in gevaarverkeerde genomen te worden. Merkwaardig is dat Spragg,die zijn eigen schepen onder de meest critieke omstandig-heden zonder aanvoerder had gelaten, denzelfden avondin zijn Journaal aanteekent, dat deze slag „was, in truth, asill fought on our side, as ever yet I saw" 1).

Terwijl De Ruyter, bovenswinds van het grootste gedeelteder vijandelijke eskaders van de witte en de blauwe ,vlag, omde Z.W. hield (Fig. 6), bemerkte hij dat Tromp zijn bewe-gingen niet volgde. Of zijn adviesjacht, met de order om tewenden, moest zijn bestemming niet hebben bereikt, of detè talrijke vijand, te loevert van onze voorhoede, belette dezezich door de Engelschen en Franschen heen te slaan. Onge-rust over het lot van Tromp en de zijnen besloot onze opper-bevelhebber het verkregen voordeel van de loef ten opzichtevan zijn tegenstanders niet verder uit te buiten, en wederomover den anderen boeg te gaan, om zoodoende zijn voorhoedete hulp te komen. Met de woorden „'t zwaarst moet 'tzwaarst wegen, 't is beter vrienden te helpen dan vijandente deren" deed hij, getrouw aan zijn aan den prins vanOranje gegeven woord, het sein om te wenden, naar Tromptoe. De prinsegeus werd aan den vlaggestok van de ZevenProvinciën geheschen; overeenkomstig artikel V der Gene-rale Zeynen 2) woei die ook weldra van de campagne derandere vlaggeschepen, en, het achterste smaldeel van Banc-kerts eskader het eerst, legde de vloot zich over den anderenboeg, en zeilde met een noordoostelijker koers Tromp te-gemoet (Fig. 7). Steeds heftig kanonneerende tegen de methem meeliggende Franschen en Engelschen, zeilde onze

1) Dartmouth Papers, III, p. 10.2) „Als den Admirael ofte Commandeur bij dach de Vloote begeert

te doen wenden, sal hij een Geusken van achteren aen de Vlagge-stock laten wayen, ende twee schooten schieten. De andere Hooft-Officieren van de Esquadres, niet alleen Admirals, maer oock Vice-Admiraels, ende Schouten bij nacht, sulcks gewaer wordende, sullenmede yeder een Geusken als boven van de Vlaggestock laten wagen,ende sullen de selve Admiraels van de particuliere Esquadres daernevens yeder een schoot schieten, daer op dan alle de schepen vande Vloote ordentelyk sullen hebben te wenden, te weten, eerst deachterste, die door anderen voor haer wendende, op 't lijf soudenkonnen werden geloopen, ende soo vervolgens; op poene dat denaelatige, voor de eerste reyse sal verbeuren thien guldens, voor detweede eyse vijf entwintigh guldens, ende voor de derde reyse naerexigentie van saecken, worden ghestraft."

Page 439: Scans (44,78 MB)

De Ruyter:„ .en toentsam n met Vyanden Zuid Dv

Fig' 8

, ' e de y B D ^

A

heen gele.d ,en gevochten tot de donker ono heeft, O , ^^, gesckeiden " 0 D

po vp

„Nul autre que Ruyter neut ètéRupert; QB

capable d opérer avec • ^ ^romP

tant d ordre et dádresse, au milieu de la batat Ile, une B v A. ifpareille jonction d'escadres" ( De Ia Ronuère , V, p 560)

O p 9

0 ;,,'O pp0

0 p /Oo

00 0p o0

v o A00 p ^ ^0

//Barickert.

D0

0 /0D 0,0 A

^ v v

^ / od'Estrées0 A/

0 Q /

O0 ^ ^i0 r^o ^ voiDp0 % p ^/ ^ 0/0^ / p0 /(

0 /r ^,, 0

/ IdeRuyte Op I a ^p/9 . / 1 , o _/

0 0 p0 /o • VIAA

0 0 0 / /

OA 0

#'9 vB ° i6 v v, 00

A ^A00^

0 j 0010 / °p /A ee

AI `/

Fig 9

Page 440: Scans (44,78 MB)

398 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

hoofdmacht in goede, aaneengesloten orde (,,il fust un bonhorloge comme, en un peleton") 9, thans over stuurboordliggende, in de richting waarin men de voorhoede uit zichthad verloren, totdat men deze, tegen zes uur in den avond,eindelijk zag opdagen. Voorafgegaan, en van bovenswindshevig aangevallen door Ruperts schepen, zag men Trompseskader met een zuidwestelijker koers onze'hoof dmacht na-deren. Hun koers om de N.O. vervolgende wierpen Banckerten De Ruyter zich op de zuidelijkste schepen der Engelschevoorhoede; wederom toonden de Fransche en Engelschekoningsschepen nog respect te hebben voor onze admiraals,en weldra was de vereeniging der beide, gedurende dien gan-schen zomermiddag gescheiden gedeelten van onze vloot, totstand gebracht.

Dat het hoog tijd was, wie zal het betwijfelen na de woor-den van Arentstein 2) : „Dit geschiede ter rechter tyt; want,zoo Tromp en De Haen daer na aen ons boort seyden, sysouden licht ,daer voor geseten hebben; want om haer volckmoet te geven, seyden daer tegen: daer komt Bestevaer alaen, als zy ons noch niet en sagen" 8) ? Maar ook, wie zal hierniet De Ruyters leiding en zijn tuisten tactischen blik, voorde tweede maal in dezen voor onze onafhankelijkheid be-slissenden slag, erkennen? Onze eigen schrijvers behoef ikhier niet aan te halen; een buitenlander, De la Roncière,ongetwijfeld de beste Fransche zeehistoricus van dezen tijd,zegt het immers duidelijk genoeg: „Nul autre que Ruytern'eut été capable d'opérer avec tant d'ordre et d'adresse, aumilieu de la bataille, une pareille ionction d'escadres" 4). Mijdunkt, wij Nederlanders kunnen met dit oordeel tevredenzijn!

Van de laatste wending om de N.O. van onzen midden-tocht en achterhoede hadden vele zich aan lij bevindendeEngelschen en Franschen gebruik gemaakt om eerst nogeenigen tijd hoog aan den wind te blijven doorliggen, omdaarna, ongehinderd door de onzen, over stag te gaan enzich te voegen achter D'Estrées en Des Ardents. Toen DeRuyter, na de vereeniging met Tromp, onzen middentocht enachterhoede om de Z.W. liet wenden, volgden de eskaders

1) De Valbelle. Zie Colenbrander, II, pag. 267-268.2) Jacob Arentstein, een schrijver aan boord van de Zeven Pro-

vinciën, door De Ruyter soms, vertrouwelijk, met „Jacob Oom" aan-gesproken. Navorscher 1851, p. 25 en 221.

8 ) Navorscher 1851, pag. 221.4 ) De la Roncière, V, pag. 560.

Page 441: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD 399

van de witte en blauwe vlag dit voorbeeld; en zoo zeildenweldra beide vloten, de onzen aan lij van de eskaders van deroode en witte vlag, en het blauwe eskader te loevert voor-uit, weder om de Z.W. (Fig. 8).

Doordat een groot gedeelte van de schepen der blauwe vlagniet deelnam aan het gevecht, de onzen goed aaneengeslotenachter elkaar zeilden, en de vijanden daarentegen slechthun plaatsen in de linie bewaarden, kon van een Engelsch-Fransche overmacht niet meer worden gesproken. De Ruy-ter maakte hiervan gebruik door enkele malen te trachtendoor den vijand heen te slaan, om zoodoende de wanordealdaar nog te vergrooten. Voor deze, door De Ruyter vroeger,en vooral in den Vierdaagschen Zeeslag herhaaldelijk metsucces toegepaste manoeuvre 1), waren de omstandighedenbijzonder gunstig (Fig. 9). Zoodra zich een gaping in devijandelijke linie voordeed liet De Ruyter een of meer zijnersmaldeelen, waarvan de voorste schepen zich reeds voorbijdeze opening bevonden, zeil meerderen, door den wind gaan,en, zoodra zij over den anderen boeg de beneden hen zeilen-de vijandelijke schepen waren gepasseerd, wederom wendenen met den vijand, doch nu te loevert op, meeligger. Het ge-volg hiervan was dat de Engelschen en Franschen, die on-middellijk achter de gaping in de doorgebroken linie lagen,plotseling eenige goed aaneengesloten Nederlandsche sche-pen voor den boeg zagen, en in hun vaart werden gestuit;om aanvaring en abordeeren te voorkomen waren zij ge-dwongen tegen te brassen of eveneens over stag te gaan, endaardoor verwarring onder de achter hen zeilende schepente veroorzaken. De vóór het gat varende vijanden, thansvan de loefzijde aangevallen door het doorbrekende smal-deel, liepen eveneens gevaar geënterd te worden, en moesten,om dit te vermijden, afhouden en uit de linie loopen. Uit denaard der zaak was het voor het gelukken dezer manoeuvrenoodzakelijk, dat de aanvoerders onzer smaldeelen geheeldoordrongen waren van hare bedoeling; gelukkig stelde hetgroote aantal ervaren vlagofficieren die jarenlang onder DeRuyter hadden gediend, hem in staat haar met succes telaten uitvoeren zoodra zich een gunstige gelegenheid voor-deed. Om te voorkomen dat de vijand de zelfde tactiek ten

1 ) „Damais personne ne ménage mieux ces sortes de traversées quel'amiral Ruiter dans le combat oil it battit les Anglois l'onziènne deJuin, et les trois jours suivans l'an 1666". Paul Hoste, L'art desarmées navales, Lyon 1697, p. 393.

Page 442: Scans (44,78 MB)

400 DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD

opzichte van onze vloot zou toepassen had hij den 23stenMei, dus juist twee weken geleden, in zijn Generaale In-structie zijn onderbevelhebbers uitdrukkelijk voorgeschreven„malkanderen ruimte te geeven, om ter deegen den anderenuit het schut te blyven, zonder nochtans te groote separatiete maaken, opdat den vyand niet tusschen beiden in enbreeke" 1) .

Gedurende de laatste uren van den slag heeft De Ruyterherhaaldelijk deze manoeuvre laten uitvoeren. „Doe werdhet verscheyden mael tegen den vyant heen en weer gewenten, of die gestadigh het voordeel van de wint hadde, zooderfde die nooit tot ons in te breken, maer in tegendeel,de(ed) gestadig zyn best om van ons af te raken", schrijftArentstein; en Eland Dubois, de kapitein van de Ridder-schap, vertelt aan zijn „Wyf f je lief" dat, indien het toenochtend was geweest in plaats van avond, „het hem liet aen-sien dat Godt ons teenemael de victory gegeve soude hebbe".De invallende duisternis heeft De Ruyter belet de rijpevruchten van zijn goed beleid te plukken. „De sterren had-den al een wyl gescheenen, eer dat het geschut sweegh. Denduyster geboet dan het gevecht te staken hoewel dat de vloo-ten den ander noch binnen schoots waren"; De Ruyter wasgedwongen den vijand ongehinderd verder zeewaarts te la-ten wegzeilen; met de gewone seinlichten verzamelde hij zijnscheepsmacht, en liet toen, laat op den avond „zoo net byden ander (d.i. bij elkander) ankeren, alsof dat by schooneradage geschiedt was" 2).

Eerst den volgenden morgen om 5 uur lieten de verbon-denen, na den ganschén nacht met W.N.W.elijken koers hetterrein van ,den strijd achter zich te hebben gelaten, op 12zeemijlen van de onzen, de ankers vallen op 14 vaam diepte.Hoe dankbaar de kapiteins waren dat zij weer ruim wateronder de kiel hadden, blijkt uit de verzuchting van captainLegge van de Katherine, die den zelfden ochtend aan denhertog van York schreef: „That hole is too little and thesands too dangerous for us to venture among them again" 3).

De Zeeslag op Schooneveld,'s-Gravenhage 1930.

1) Zie ook E. Coenen, De Zeeslag bij Kijkduin, in het Oranje-nummer van het Marineblad, 31 Augustus 1898, pp.' 187-188.

2) Zie Navorscher 1851, p. 222; 1885, p. 242.3) Dartmouth Papers, I, pag. 23.

Page 443: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER IN DEN SLAG OP SCHOONEVELD 401

BRONNEN EN LITERATUUR

Gerard Brandt, Het Leven en Bedrijf van den Heere Michiel de Ruiter.4de druk. 1746.

Calendar of State Papers, Domestic Series, 1673.Castex, Les Idées militaires de la Marine du XVIIIe siècle. (De Ruy-

ter a Suffren.) Paris.E. Coenen, De zeeslag bij Kijkduin. Marineblad 31 Augustus 1898.H. T. Colenbrander, Bescheiden uit vreemde Archieven omtrent de

Groote Nederlandsche Zeeoorlogen. 1652-1676. 's-Gravenhage1919.

Darthmouth Papers, zie Historical Manuscripts Commission.(T. van Domselaer), Het Ontroerde Nederlandt. Amsterdam 1674-

1676.F. Grae f e, Berichte eines Augenzeugen auf de Ruyters Flaggschiff

(Juni—August 1573). Marine Rundschau, Juli 1912.Gudewill, De Ruiter. Marine Rundschau Nov. 1901, Maart 1902, April

1903.Leon Guérin, Histoire Maritime de France. Paris 1851.Historical Manuscripts Commission, 11th Report, Appendix, Part V.

The Manuscripts of the Earl of Dartmouth. (H. M. C. 13.)London 1887.

Historical Manuscripts Commission. 15th Report, Appendix, Part. I.The Manuscripts of the Earl of Dartmouth. (H. M. C. 41.)London 1896.

Hollantse Mercurius 1673. Haarlem.Paul Hoste, L'art des armées navales. Lyon 1697.De Navorscher, 1851 en 1855.Pamflet Knuttel 10773. Extract Uyt een Brief van de Heer Vice-

Admirael de Liefde, enz. 's-Gravenhage 1673.Pamflet Knuttel 10775. A Narrative of the Late Engagement Between

His Majesties Fleet ... .Pamflet Knuttel 10809. An exact Relation Of the Several Engage-

ments and Actions of his Majesties Fleet ... London 1673.Charles de la Roncière, Histoire de la Marine Francaise, V. Paris

1920.Leven en Bedrijf van den vermaarden zeeheld Cornelis Tromp. Am-

sterdam 1692.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 26

Page 444: Scans (44,78 MB)

19. PRINS WILLEM IIIa

IN DEN DERDEN ENGELSCHEN OORLOG

Onder de zeven stadhouders en de drie koningen, die hetHuis van Oranje ons heeft geschonken, mogen wij scherp-zinnige staatslieden en dappere, bekwame legeraanvoerderstellen, een zeeman treffen wij onder hen niet aan. Als ad-miraal-generaal gesteld aan het hoofd van onze zeemacht,hebben de meesten van hen groote aandacht gewijd aan, ensterken invloed uitgeoefend op haar organisatie; in jarenvan strijd hebben zij onze oorlogsvloten weten aan te wendenvoor de verdediging van onze onafhankelijkheid, en voor deuitvoering van hun internationale politiek; doch nimmerheeft een regeerend Oranje-vorst op zee onze navale machtten strijde gevoerd, nimmer heeft een Oranje onze vlag-officieren, kapiteins en matrozen, door zijn voorbeeld in hetgevecht, bezield en aangemoedigd. In tallooze veldtochtenen veldslagen schroomden Oranje-stadhouders en Oranje-prinsen niet, hun leven te wagen voor het lieve vaderland;aan persoonlijken moed, en aan krijgsmansbeleid, heeft hethun daarbij niet ontbroken; doch het gedonder van hetscheepsgeschut op de Noordzee en in het Kanaal heeft hunnimmer dan van uit de verte in de oorera geklonken. Juist hetvarend vechten, en vechtend varen, waarvan iedere Hol-landsche en Zeeuwsche jongen droomde, en waaraan zoomenige Nederlander trouw bleef tot de golven zich bovenzijn eerlijk zeemansgraf sloten, dat hebben de Oranjes nim-mer gekend; de roep der zee heeft hen nimmer gelokt, hetdravend en galoppeerend strijdros heeft hen steeds meer be-koord dan het slingerend en Stampend schip. Wellicht heeft

de ligging van hun bakermat, den Dillenburg, zóó ver vande kust dat de westenwind het prikkelende en zilte van dezeelucht had verloren, hieraan schuld.

Al bleven de Oranjes persoonlijk steeds buiten het gewoelvan den zeestrijd, hun invloed op den groei en de ontwikke-

Page 445: Scans (44,78 MB)

PRINS WILLEM III IN DEN DERDEN ENG. OORLOG 403

ling van onze zeemacht is daarom niet minder groot, envruchtdragend, geweest. Dat de plunderende, brandschat-tende Watergeuzen-vloot van omstreeks 1570 reeds kort nahet uitbreken van den opstand de Spanjaarden van de Zui-derzee en van de Zeeuwsche stroomen wist te verdrijven, en .in 1588 zelfs zou wagen de koninklijke galeien van de ar-mada van Philips II aan boord te klampen, is grootendeelste danken aan het organisatievermogen van onzen - eerstenPrins van Oranje, en aan diens warme belangstelling voorzijn strijdkrachten te water. Door de aanstelling van admi-raals van Holland, van de* Zuiderzee, en van Zeeland, en debenoeming van commissarissen, die het beheer over de zee-zaken moesten voeren, (weldra vormden dezen den eerstenRaad van admiraliteit van Holland), heeft hij den grondslaggelegd voor een marine-bestuur dat, ondanks al zijn gebre-ken, in staat is geweest later, onder prins Maurits en prinsFrederik Hendrik, vloten in zee te zenden, die in tal van„exploiten, rencontres en batailles" blijk gaven, de taak, diehaar opgedragen werd te volvoeren. De instructie voor deadmiraliteitscolleges van den 13den Augustus 1597, die tweeeeuwen lang, tot 1795, van kracht is gebleven, is dank zij debemoeiïngen van prins Maurits door de Staten-Generaal uit-gevaardigd; en in de jaarlijksehe vergaderingen der gedepu-teerden van de vijf admiraliteiten was deze Oranje de eenigeband die allen vereenigde bij het vaststellen van de maat-regelen voor den oorlog te water.

Frederik Hendrik, hoewel vóór alles legeraanvoerder,heeft onze zeemacht onschatbare diensten bewezen door debenoeming, eerst van Piet Heyn, en vooral later door die vanMaerten Harpertszoon Tromp tot luitenant-admiraal. Doorslechts één vlagofficier van dien rang ,aan te stellen, en hetbevel over de Zeeuwsche scheepsmacht toe te vertrouwenaan een officier met niet hoogeren rang dan dien van vice-admiraal, heeft hij de eenheid en de samenwering van devloten van beide zeeprovinciën krachtig bevorderd; en toenin September 1639 aan D'Oquendo's armada moest wordenbelet een leger van 13.000 man in Vlaanderen aan land tezetten, kon zij door een Hollandsch-Zeeuwsche scheepsmacht(Banckert voegde zich met zijn Zeeuwsch eskader den 18denSeptember bij de vlag), onder eenhoof dige' leiding van Tromp,in haar vaart naar Duinkerken worden gestuit, en naar dereede van Duins worden gejaagd.

Page 446: Scans (44,78 MB)

404 PRINS WILLEM III IN DEN

In de daarna volgende, voor Tromp zoo moeilijke weken,heeft Frederik Hendrik geheel met zijn luitenant-admiraalmedegeleefd; tot driemaal toe vermeldt Tromps Journaal deontvangst van brieven van den Prins, „recommandeerendede Spaensche vloot aen te tasten, en ons daertoe ten hoochstecouragierende"; en toen hid den 12den October besloot, on-danks de aanwezigheid van een krachtig Engelsch eskader,op de neutrale reede van Duins op den vijand los te slaan,wist hij zich daarbij gesteund, niet alleen door de Staten-Generaal, doch niet minder door zijn onmiddellijken chef,den admiraal-generaal prins Frederik Hendrik.

Veel nauwer, en persoonlijker contact dan zijn grootvader,heeft Willem de Derde met de vloot gehad. Vooral in de jaren1672 en '73 is zijn invloed op de verrichtingen onzer zeemachtgroot geweest; zijn briefwisseling met De Ruyter in denzomer waarin deze „twee groote koninkrijken tot driemaaltoe de trotsche vlag deed strijken", en zijn bezoek aan onzevloot op den 12den Augustus, zijn de beste bewijzen, dat indagen van den hoogsten nood Oranje en de vloot één warenen dat ons zeevolk, van hoog tot laag, op den Prins vertrouw-de, zooals deze dat op ons zeevolk deed. Voornamelijk aandeze episode uit onze geschiedenis zullen wij dan ook dezebladzijden wijden.

Reeds als 15-jarige jongeling, in Maart 1666, bezichtigdehij de in aanbouw zijnde oorlogsschepen van de admirali-teit van de Maas, en bracht hij, den 15den en 17den Meid.a.v., zijn eerste of f icieele bezoek aan onze scheepsmachtop de reede van Texel. Zoo ergens, dan moet hij hier gevoeldhebben, welke groote plaats hij innam in de harten van veleNederlanders. Terwijl hij voer door de vloot, en zich aanboord begaf van de vlaggeschepen van de luitenant-admi-raals De Ruyter, Van Nes en Tromp, en van de vice-admi-raals De Liefde en Van der Hulst, waren het gedonder dereereschotei . en het gejoel der bemanningen niet van de lucht.Overal klonk luid het „Lang leev' de Prins van Oranje" overhet water; De Ruyter hield den Prins op de Zeven Provin-ciën ten maaltijd, en liet zijn matrozen allerlei evolutiën inhet tuig uitvoeren; ieder was vroolijk, elkeen toonde zijnblijdschap over de aanwezigheid van den Oranje-telg. Dithartelijk en uitbundig welkom van meer dan honderd grooteschepen, bemand met 22.000 koppen, kan niet nagelatenhebben ,een grooten indruk op hem te maken; en al werd

Page 447: Scans (44,78 MB)

DERDEN ENGELSCHEN OORLOG 405

hem nog niet vergund een werkzaam aandeel te nemen in deleiding van de vlootoperaties in onzen tweeden zeeoorlogtegen Engeland, toch zal deze eerste kennismaking met onzegrootste vlootvoogden van invloed zijn geweest op zijn laterehouding tegenover de zeemacht.

Hoewel reeds in October 1665 de eerste stemmen in deStaten-Generaal waren opgegaan om den Prins het opper-bevel over leger en vloot op te dragen, heeft het tot Februari1672 geduurd voor Hun Hoog Mogenden hem, voor één veld-tocht, tot kapitein-generaal benoemden, en nog tot den 8stenJuli d.a.v. voor zij hem volledig in het kapitein- en admiraal-generaalschap herstelden.

Vier gedeputeerden van de Staten-Generaal begaven zichterstond naar de vloot; en toen dezen den 11den Juli hetheugelijk nieuws aldaar bekend maakten, kende de vreugdeonder de vlagofficieren, kapiteins, onderofficieren en ma-trozen geen grenzen. Onder de eersten die den Prins geluk-wenschten behoorde ook De Ruyter; denzelfden dag wensch-te hij Zijn Hoogheid „van geheeler herten alle heil, geluk enzeegen- van den hoogen hemel, hoopende dat de Staat onderdes zelfs hoogwys beleid en regeering wederom zoo gelukkigzou worden, als die ten tyden van Zijn Hoogheits doorluch-tige en dappere voorouders was geweest; en dat hij wydersmet alle eerbiedigheid d'eere van Zijn Hoogheits geboden enbeveelen zoude afwachten".

Bij dezen gelukwensch heeft De Ruyter het niet gelaten:drie dagen later lichtte hij den Prins uitvoerig in omtrent dentoestand van 's lands vloot, en deelde hem zijn denkbeeldenover de ten opzichte van den vijand te nemen maatregelenmede.

Willem de Derde heeft dit zeer gewaardeerd; reeds den15den Juli bedankte hij De Ruyter voor de ontvangen „in-formatie ende advisen", verzocht hem „dat in het toekomen-de U E daerin blyve continueren ende ons gestadigh van allesgeadverteerd houde", en onderteekende dezen eersten briefvan den nieuwen admiraal-generaal aan zijn luitenant-ad-miraal met „U E goetwillighe vrundt G. H. Prince D'Orange".

Nog geen maand nadat de Prins het admiraal-generaal-schap had aanvaard, toonde hij reeds hoe ernstig hij zijn taakals zoodanig opvatte. De Staten-Generaal hadden, buitenhem om, den 5den Augustus aan De Ruyter last gegeven,met het oog op een in aantocht zijnde rijke Oost-Indische

Page 448: Scans (44,78 MB)

406 PRINS WILLEM III IN DEN

retourvloot, naar de Eems te zeilen, onderweg inlichtingenin te winnen omtrent de sterkte en de positie van 's vijandsscheepsmacht, om dan, „zoo veel naar soldaat- en zeeman-schap zal konnen geschieden", de retourvloot in salvo te bren-gen; of, mocht zij reeds in handen van den vijand zijn ge-vallen, haar te heroveren. De Prins kon zich met dit besluitniet vereenigen. Volgens hem was het behoud van de oor-logsvloot tevens het behoud van het land, en daarom diendemen De Ruyter volkomen vrijheid te laten, om, indien hijde Engelsche vloot sterker dan die van den Staat oordeelde,een zeeslag te vermijden, en zonder te vechten, naar zijn ge-wone ankerplaats, de Vlakte van Schooneveld, terug te kee-ren. Wat men hem ook tegenwierp, — dat in de woorden„soldaat- en zeemanschap" alles gelegen lag; dat 's landsvloot veel geld kostte en niet mocht blijven liggen als een„doodt lichaem"; dat herroepen van de eenmaal gegevenorders onzen vlootvoogd „irrosoluut of twijfelmoedig" zoumaken; en dat de onrust in het land weder zou toenemenindien de retourvloot verloren ging — de Prins bleef op zijnstandpunt staan. Weldra viel Zeeland hem bij; ook Amster-dam begreep dat het beter was eenigszins in te binden, enden 7den Augustus besloten de Staten-Generaal den Prinsin zoo verre tegemoet te komen dat zij De Ruyter aanschre-ven dat, indien hij den vijand zoo sterk zou bevinden dat hij„zonder evident hazard ende pericuul van 's Lands vlooteniet zoude derven tenteeren de voorgeschreven retoursche-pen te libereeren ende bevrijden", hij ten spoedigste van deEems naar het Vlie zou moeten terugkeeren.

Het zou ons te ver voeren deze zaak hier verder te behan-delen; genoeg zij, dat de 21-jarige Prins reeds een maandnadat hij belast was met het opperbevel over de vloot, blijkgaf, van een eigen opvatting omtrent het strategisch gebruikvan onze zeemacht, en bovendien zoo veel invloed kon doengelden, dat de Groot Edel Mogende en Hoog Mogende Heerenzich grootendeels naar zijn inzichten schikten. Voor het ver-dere verloop van dezen zeeoorlog zouden zijn beslissingenomtrent de vlootaangelegenheden den doorslag geven.

Zooals wij allen weten, heeft de Prins in het voorjaar van1673 de verzoening tot stand gebracht tusschen De Ruyteren Cornelis Tromp. Van Ghent, die na den ongelukkigenTweedaagschen zeeslag vat den Oden en den 5den Augustus1666 Tromp was opgevolgd als luitenant-admiraal bij de

Page 449: Scans (44,78 MB)

DERDEN ENGELSCHEN OORLOG 407

admiraliteit van Amsterdam, was den 7den Juni 1672 bijSolebay gesneuveld; de Prins heeft gevoeld, evenals eengroot gedeelte van ons scheepsvolk, dat, nu onze onafhanke-lijkheid afhing van den komenden strijd ter zee, een manals Tromp niet werkeloos aan den wal mocht blijven, en datdeze weder de plaats van Van Ghent moest innemen. Aanzijn herhaalde, en veel tact vereischende persoonlijke be-moeiïngen is het eindelijk te danken geweest dat De Ruyteren Tromp, na een scheiding van bijkans zeven Jaar, elkanderweder de hand hebben gereikt; en toen den 7den en den14den Juni 1673' onze 54 schepen erin slaagden de meer dan80 Engelsche en Fransche bodems te dwingen zwaar bescha-digd zich binnen de Theems terug te trekken, was dit eengevolg van de nu trouwe samenwerking tusschen den beleid-vollen Bestevaer en den onversaagden, door zijn voorbeeldieder aanmoedigenden Cornelis Tromp.

Nog op andere wijze heeft de Prins van zijn warme belang-stelling voor onze vloot doen blijken in de dagen die voorafgingen aan de zeeslagen op Schooneveld. Juist toen Trompmet zeven schepen, met inachtneming van het meest cor-recte 17de-eeuwsche zee-ceremonieel, zich bij de vlag van DeRuyter had gemeld, was aan boord van de Zeven Provinciëneen brief van Zijne Hoogheid bezorgd, die, door De Ruyterplechtig aan zijn vlagofficieren, kapiteins en commandeursvoorgelezen, door al deze mannen „met groote beweegenisder gemoederen" is aangehoord. Deze brief is misschien demeest indrukwekkende vlootorder, ooit tot onze zeeliedengericht; Nelsons beroemd vlaggesein vóór den slag bij Tra-falgar: „England expects that every man will do his duty",moge bondiger zijn en krachtiger klinken, de uitwerkingvan de ernstige woorden van den prins van Oranje is zekerniet minder geweest. Na te hebben . betreurd dat 's landszaken hem hadden verhinderd zich persoonlijk naar de vlootte begeven om daar „zoo veel eerlyke patriotten cordatelykde hand aan ,het werk te zien slaan, om 't Vaderland tegensvyandelyk geweld te helpen dekken", wees hij er op, dat deoogen en de harten van alle Nederlanders, ja, van de ganscheChristenwereld, gewend waren naar deze scheepsmacht; enhij sprak zijn hoop en verwachting uit, dat zij nieuwen luister zou schenken aan de eer, reeds door ons volk op zee be-vochten, en dat zij zou toonen een gezegend instrument, tezijn tot het verkrijgen van een goede uitkomst in een goede

Page 450: Scans (44,78 MB)

408 PRINS WILLEM III IN DEN

zaak. Hij beloofde dat „geene extraordinaire goede actienzullen blyven zonder extraordinaire vergeldinge", doch ookvoegde hij uitdrukkelijk hieraan toe, dat voor „dengene diezich laf hertig en anders als een braaf soldaat en zeemanvoor den vyand zal draagera, niets zoo gevaarlyk zal zyn alsde havenen van den Staat, daar hy niet zal kunnen ontgaan,noch de straffe hand van de Justitie, nochte de vloek en dehaat van zijn medeburgers". Hij vertrouwde echter dat nie-mand „in zoodanig verderf zal willen vallen", en dat allen„in deeze importante tyden, met lof f elyken yver en gemoed",al hun krachten zouden willen geven ten beste van het lievevaderland.

Gerard Brandt geeft in zijn Leven van De Ruyter den vol-ledigen tekst van dezen brief, en een beschrijving van deplechtige bekendmaking; zijn verhaal eindigt hij met dhwoorden: „Men hoorde vele Officieren eenige van zijn Hoog-heits woorden telkens herhaelen: inzonderheit daar hij zei-de, dat er voor de lafhartigen niets zoo gevaarlijk zou zijn alsde havenen van den Staat: en men besloot derhalven, tewinnen of te sterven". Den 7den en 14den Juni hebben zijdit besluit met hun daden bezegeld.

In Augustus van hetzelfde jaar werden 's Prinsen bemoei-ingen met de vloot nog inniger. Onmiddellijk nadat bij had -vernomeh, dat de Engelsch-Fransche scheepsmacht zich den2den dier maand voor de Maas had vertoond, vertrok hij uitzijn legerkamp bij Raamsdonk naar Den Haag, en kwamdaar den Oden, zeer vroeg in den ochtend, aan. Terstondkreeg hij nauw contact met onze vloot. Onder de eerste be-richten, die daar op hem wachtten, bevond zich een brief vanDe Ruyter, waarin deze hem meldde, den vijand den vorigendag met een noordelijken koers te hebben gevolgd, zonderhem evenwel tot staan te hebben kunnen brengen. Vermoe-dende „dat de vyanden feintes gebruyckten" om hem van dekust te lokken, en daardoor een bij Yarmouth ingescheeptliggend Engelsch landingsleger gelegenheid te geven in Zee-land voet aan wal te zetten, had hij de vervolging gestaakt,en was hij weder naar zijn oude ankerplaats bewesten denmond der Schelde teruggekeerd.

Per ommegaande antwoordde de Prins. De vijandelijkevloot was, ongeveer 200 zeilen sterk, gezien voor Schevenin-gen, en later nabij Texel; hij gelastte nu zijn luitenant-admiraal haar te volgen, en, indien hij, na overleg met den

Page 451: Scans (44,78 MB)

DERDEN ENGELSCUEN OORLOG 409

krijgsraad, meende dit met goed gevolg te kunnen doen, haaraan te vallen. Zelf begaf de Prins zich den Men langs hetstrand naar Den Helder, om onderweg alles voor de kust-verdediging in gereedheid te brengen.

Hoe goed ook bedoeld, en hoezeer De Ruyter alle vrij-heid van handelen latende, heeft toch deze brief, welken hijden 7den ontving, onzen vlootvoogd veel „bekommering"gegeven. Van alle kanten was hij de laatste dagen met ordersen adviezen, schriftelijk en mondeling, overstroomd. De be-windhebbers der Oost-Indische Compagnie riepen zijn hulpin om een op komst zijnde retourvloot veilig binnen te bren-gen; afgevaardigden van den gouverneur der SpaanscheNederlanden wenschten met hem de verdediging van Vlaan-deren te bespreken; een groot aantal Spaansche grandes wa-ren twee dagen aan boord geweest „omme haere curieusiteytte voldoen en 't besichtigen van Haer Ho. Mo. vloote"; afge-vaardigden van de Staten van Holland, en later de raad-pensionaris Fagel met vier gedeputeerden van de Staten-Generaal waren op de Zeven Provinciën verschenen om demeening hunner lastgevers kenbaar te maken. In deze om-standigheden was de brief van den Prins voor hem, en ookvoor zijn vlagofficieren, een teleurstelling. In plaats dat dePrins hem duidelijk voorschreef hoe te handelen, voelde DeRuyter thans de algeheele verantwoordelijkheid voor eenaanval op den vijand op zijn schouders gelegd; en deze lastis hem zóó zwaar gevallen, dat hij den Prins door zijn krijgs-raad „onderdanichlijck" heeft laten verzoeken, „hem met sijnhoochwijs oordeel believen te adsisteren, ofte ongelimiteertte commanderen", m.a.w. hem positieve orders te geven.

De Prins, die den 11 den Augustus, bij zijn terugkomst uithet Noorden, den brief van den krijgsraad op hem vondwachten, heeft daarop terstond gereageerd op de, in de ge-geven omstandigheden, eenig juiste wijze. Duidelijk de stem-ming onder onze vlagofficieren aanvoelende, begreep hij, datalleen door persoonlijk met hen den toestand te bespreken,een goede oplossing kon worden gevonden. Nu de vloot-voogd met zijn admiraals zijn oordeel vroegen, en directeorders van hem verlangden, kon het geschreven woord, hoegoed gekozen ook, het woord uit den mond van den opper-bevelhebber, in hun tegenwoordigheid aan boord van hetvlaggeschip der vloot uitgesproken, niet vervangen. Hoewelvermoeid van zijn tocht naar Den Helder, en niettegenstaan-de hij tot 11 uur 's avonds de Statenvergadering van Holland

Page 452: Scans (44,78 MB)

410 PRINS WILLEM III IN DEN

had bijgewoond, vertrok hij den volgenden ochtend naar devoor Scheveningen liggende scheepsmacht.

Dit bezoek van den 12den Augustus 1673 is het schoonste,meest sprekende bewijs geworden van den hechten band,die bestond tusschen Oranje en de vloot. Nog hartelijker danonze matrozen in Mei 1666 het onmondige Kind van Staatontvingen, juichten zij thans den in de waardigheden zijnervoorouders herstelden jeugdigen stadhouder toe. Niet alszijn belangstellenden gast, doch als zijn admiraal-generaal,ontving nu De Ruyter den Prins aan boord van de ZevenProvinciën. Talrijke sloepen brachten weldra al die mannen,die in zoo vele harde gevechten hun eskaders en smáldeelenaan den vijand hadden gevoerd — Banckert, Van Nes, Tromp,Sweers, De Haen, De Liefde en Star — naar het admiraals-schip, waar zij allen in den krijgsraad ronduit hun meeningzouden laten hooren, om dan, uit den mond van den Prins,te vernemen, wat men ten beste van het lieve vaderland zoumoeten verrichten.

Op den namiddag vond de zitting van den krijgsraadplaats, en, na rijpelijk den toestand te hebben overwogen,bleken onze vlagofficieren eenstemmig van oordeel, „dat mende vyanden hoe eer hoe liever behoorde te naderen, en methet meeste voordeel moest trachten aan te tasten".

Met groote vreugde moet de Prins deze meening hebbenvernomen; zij stemde niet alleen geheel overeen met de zijne,doch ook met die van de Staten-Generaal en van de Statenvan Holland. In aller tegenwoordigheid onderteekende hijhet reeds te voren opgestelde bevelschrift, waarbij hij ge-lastte, den vijand van voor onze zeegaten te verdrijven, enreikte het aan De Ruyter over. Uitvoerig lichtte hij daarintoe, wat hem tot dit besluit had geleid; niet zucht tot gloriehad hem gedwongen het leven van zoo vele dappere mannenin een derden zeeslag te wagen, doch alleen de bittere nood-zaak, onze zeegaten open en `veilig te houden. Hartelijkdankte hij de aanwezigen voor hun bereidwilligheid, ander-maal hun leven veil te hebben voor hun. land, en vol ver-trouwen riep hij Gods hulp in voor een goede uitkomst vanden komenden strijd.

Na aldus eendrachtelijk tot den aanval op de zooveel tal-rijker Engelsch-Fransche zeemacht te hebben besloten, be-gaven de Prins, De Ruyter en de leden van den krijgsraadzich naar het opperdek; het scheepsvolk kwam voor den

Page 453: Scans (44,78 MB)

DERDEN ENGELSCHEN OORLOG 411

boeg, en toen, staande naast den jeugdigen, tengeren prinsvan Oranje, sprak de grijze, forsch gebouwde vlootvoogdzijn officieren en matrozen toe, en deelde hun mede dat, wil-den wij onze onafhankelijkheid behouden, men ten derdenmale den strijd moest wagen. Met gejuich werden deze woor-den ontvangen; de matrozen smeten hun mutsen in de lucht,en een „Lang leev' de Prins" klonk over het water. Tot drie-maal toe ontblootte de Prins, als dank voor deze beekenenvan verknochtheid, zijn hoofd; diep onder den indruk verliethij toen de Zeven Provinciën en keerde naar Den Haag terug,met een vast vertrouwen in de vloot, haar aanvoerders enbemanning. Hoe gerechtvaardigd dit vertrouwen was, heb-ben De Ruyter en de zijnen negen dagen later getoond, toenzij in den zeeslag bij Kijkduin den vijand voor goed van onzekust verdreven.

Het is hier niet de plaats uit te weiden over de vele belang-rijke, dikwijls ingrijpende bemoeiingen van den Prins metonze zeemacht in de dertig jaren van zijn stadhouderlijkeregeering; één episode mogen wij echter niet onvermeld la-ten: zijn overtocht naar Engeland in November 1688. Hij, diezoo vaak zich persoonlijk aan het hoofd van zijn leger hadgesteld, heeft toen gelegenheid gehad het opperbevel overeen groote oorlogsvloot op zich te nemen; doch met grootezelfkennis heeft hij dit overgelaten aan zijn luitenant-admi-raals, en hun opgedragen hem en zijn landingsleger „te con-voyeeren, protegeeren, en van alle attaque van den viandtte defendeeren tot op de kuste van Engelant". Duidelijkerbewijs van zijn vast vertrouwen in de deugdelijkheid en ge-vechtswaarde van onze zeemacht heeft hij niet kunnen geven.

Al hebben, na zijn troonsbestijging in Engeland, politiekeoverwegingen Willem III gedwongen onze vloot slechts eenondergeschikte plaats toe te kennen in de voortaan samen-werkende Nederlandsch-Engelsche scheepsmacht, en alheeft vooral de leiding van den landoorlog tegen Frankrijkbeslag op hem gelegd, toch is de in 1672 en '73 geslotennauwe band tusschen den Prins en onze zeelieden blijvenbestaan, en hebben deze laatsten herhaaldelijk ondervonden,dat hun admiraal-generaal, ook als koning van Engeland,voor hun eer en hun belangen waakte.

De Hechte Band, Amsterdam 1935.

Page 454: Scans (44,78 MB)

20. DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE

Nederland erkent De Ruyter als zijn grootsten zeeheld,aan wiep het, behalve aan zijn prinsen van Oranje, het be-houd van zijn onafhankelijkheid heeft te danken; als denbesten zeetacticus van zijn tijd; als een man, op wiens dadenen op wiens karakter geen smet rust. Doch ook ver buitenonze grenzen weet men hem te eerera. De tallooze kransen,nog steeds door de états-majors van vreemde oorlogsschepenop zijn praalgraf te Amsterdam neergelegd, bewijzen hoe ookde nazaten van zijn oude tegenstanders hem niet zijn ver-geten, hem zien als den zeeman, die zijn beroep eer aandeed,als den idealen admiraal voor alle tijden. Ieder weet aan welkeeeuw hij luister heeft bijgezet, in welke gewapende conflic-ten tusschen de groote West-Europeesche zeemogendhedenhij de hoofdrol heeft gespeeld, in welke geweldige worste-lingen tusschen vloten van soms meer dan honderd schepenzijn genie den doorslag heeft gegeven. Zijn eenvoudige enedele aard, zijn innig godsvertrouwen, zijn liefde voor zijnvaderland, zijn onbaatzuchtigheid, vinden wij ook in de rijkeFransche, Engelsche en Duitsche maritiem-historische lite-ratuur herhaaldelijk vermeld, en geprezen; zijn uiterlijkeverschijning is door tallooze portretten alom bekend.

Al moge dus de voorstelling, die men zich van De Ruyterheeft gevormd, in groote trekken juist zijn, toch is het beelddat van hem oprijst uit de vele gedrukte geschriften, die zijnleven en daden beschrijven, nog verre van volmaakt. Demeeste van zijn brieven, rapporten en eigenhandig geschre-ven scheepsjournalen, die zorgvuldig gecatalogiseerd, inmeterlange rijen de stalen en brandvrije rekken van hetRijksarchief te 's-Gravenhage vullen, bleven nog steeds on-bewerkt en onuitgegeven; en al trachtten enkele in onze zee-geschiedenis belangstellende historici daar van De Ruyterzelf te vernemen, wat in zijn hart en in zijn hoofd omging opde vele, vele dagen dat de onafhankelijkheid van zijn vader-land afhing van de beslissingen die hij zou nemen, algemeenhoorbaar spraken deze papieren getuigen van De Ruyters

Page 455: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE 413

bedrijf nog niet; en zoo moest het mij wel gelukken, toen ookik mijn oor te luisteren legde naar de stem die klinkt uit zijnarchief, zijn merkwaardige persoonlijkheid iets beter te lee-ren kennen. Laat mij in de volgende bladzijden den indrukweergeven, welken ik kreeg._ Allereerst, men meene niet, dat daar een muffe geur op-stijgt uit vergeelde, vermolmde, stoffige paperassen. Vanzulk een goede kwaliteit waren het papier en de inkt waar-mede onze admiraliteiten haar vlootvoogd in zee zonden, datzij gemakkelijk twee en een halve eeuw Hollandsche zinde-lijkheid en Hollandsche vochtigheid zóó goed konden ver-dragen, dat deze, met de ganzepen geschreven rapporten,dikwijls in betereï toestand verkeeren, dan menig getyptdocument uit het begin der twintigste eeuw.

Toch zal men bij de lectuur dezer eigenhandig geschrevenJournalen stuiten op groote moeilijkheden. Niet alleen ge-bruikte hij nog de Gothische in plaats van de Latijnscheletterteekens, doch ook blijkt herhaaldelijk, dat hij met depen op verre na niet zoo gemakkelijk wist te manoeuvreerenals met zijn zwaard, zijn schip, zijn smaldeelen en zijn es-kaders. Vooral wanneer hij zich, na een langen zomerdag vanvaren en vechten, in zijn kajuit nederzet om de gebeurte-nissen van het af geloopen etmaal te boek te stellen, is zijnhandschrift ongemeen moeilijk te ontcijferen, te meer, door-dat hij voortdurend op een slechten voet staat met de 17de-eeuwsche spellingsregels, en bovendien niet het nut erkentvan hoofdletters en leesteekens. " Slordig is hij evenwel nim-mer, en wanneer hij, naar de mode van zijn tijd, langebastaardwoorden schrijft — veelal uit het Fransch afgeleid—, dan geeft hij zich alle moeite zijn letters zoo duidelijkmogelijk te teekenen; en zoo leveren juist deze woorden dik-wijls een sleutel voor zijn handschrift. .

Natuurlijk is lang niet alles wat deze schrifturen bevatten,nieuw voor ons. Zijn tijdgenoot en biograaf, dominee GerardBrandt, heeft vele dezer stukken voor zijn monumentaalwerk over De Ruyter gebruikt; als deftig predikant, entevens als niet-zeeman, heeft hij menige passage CA niet oir-baar geacht, of niet verstaan, en derhalve achterwege ge-laten; en het zijn dikwijls Juist deze gedeelten, die ons denwaren De Ruyter het best leeren kennen, en ... onzen eer-bied voor hem doen groeien. Want steeds gevoelen wij dat,wanneer hij soms verontwaardigd schrijft over slecht post-houden van zijn kapiteins, of over onvoldoende uitrusting

Page 456: Scans (44,78 MB)

414 DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE

van zijn schepen, dit niet anders i dan een uiting van grootezorg voor het welslagen zijner exploiten; het doet hem leed,gebrek aan plichts- en verantwoordelijkheidsgevoel te be-speuren, zoowel bij zijn ondergeschikten als bij zijn meestersaan den wal; doch nimmer wordt hij bitter, ,en steeds is zijnBenig doel, fouten tijdig te herstellen, en zijn vloot van hetbest denkbare personeel en het best denkbare materieel tevoorzien, opdat hij in staat gesteld worde de hem opgedragentaak zoo goed mogelijk te volbrengen.

Uit De Ruyters Journalen blijkt ook herhaaldelijk duide-lijk hoe hij opziet tegen de boven hem gestelden. Met grooteneerbied geeft hij steeds, in zijn persoonlijk journaal, aan allegedeputeerden en gecommitteerden van de hooge collegesdie de zeezaken besturen, hun dikwijls hoogdravende titula-tuur; geen lid der Staten-Generaal komt bij hem aan boord,of het „Hoog Mogende Heer" komt vóór den naam, geen lidder admiraliteit, of hij wordt als „Edel Mogende" vermeld.De wensch der regeering is voor hem met, en ieder voorstelvan die zijde is hij bereid ernstig te overwegen. Doch ooknimmer schrikt hij ervoor terug, indien hij overtuigd is vande ondeugdelijkheid der plannen, zijn bezwaren te opperen,en, zonder heftigheid, steeds bescheiden, te wijzen op om-standigheden, die aan zijn lastgevers wellicht onbekend zul-len zijn. Ongetwijfeld is hij een ideaal dienaar van den Staatgeweest; en, zooals altijd het geval zal zijn, was het gevolghiervan, dat men hem ten volle vertrouwde, een ongekendgroote mate van zelfstandigheid verleende, en, na 1666, toenhij met het opperbevel over de gansche vloot werd belast,hem, in zee zond met een instructie, die in overleg met hèmwas vastgesteld, en die door hèm was goedgekeurd.

Deze groote vrijheid van handelen heeft De Ruyter onver-schillig gelaten; slechts gedreven door plichtsbesef en vader-landsliefde, en zonder eenige eerzucht, is deze laatste eigen-schap door het in hem gestelde vertrouwen niet kunnen zijngestreeld. Meende de regeering goed te doen door hem eenigegedeputeerden mede te geven, dan berustte hij niet slechtsdaarin, doch juichte hij dit zelfs toe; te handelen in den geestvan de Staten was zijn eenig streven, en hoe zou hij die beterleeren kennen dan door een dagelijksch contact met hunrechtstreeksche vertegenwoordigers ? Toen hij in 1667 op-dracht kreeg Engeland op de Theems in het hart aan te tas-ten, en toen hij in 1672 met de scheepsmacht van twee kleineprovincies het moest opnemen tegen de vloten van de twee

Page 457: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE 415

machtigste koninkrijken van West-Europa, bleef voortdu-rend zijn verhouding tot den broeder van Jan de Witt, diebeide tochten als hoogste autoriteit medemaakte, de bestdenkbare, en verklaarde hij ten slotte, veel geprofiteerd tehebben van het overleg met dezen leek in zeezaken. Alsdwarskijkerij heeft hij deze regeeringsbemoeiïng nimmergevoeld.

Het is te begrijpen, dat een man, die zóó wist te gehoor-zamen, ook eischte zelf gehoorzaamd te worden. Dat DeRuyter dit inderdaad heeft bereikt, is misschien het sterkstebewijs van zijn krachtige persoonlijkheid. De eigenaardigeinrichting van het Nederlandsche marinebestuur in de 17deeeuw, waarbij vijf admiraliteiten (drie van Holland, één vanZeeland, en één van Friesland) ieder haar eigen contingentennaar zee zonden, elk onder een eigen luitenant-admiraal,vice-admiraal en schout-bij-nacht, stelde een overmatig aan-tal krachtige, bekwame, moedige kapiteins in staat den vlag-officiersrang te behalen, met het recht hun eigen vlag vande steng van hun schip te laten waaien. Dat dikwijls Benigenaijver ontstond tusschen het vijf tal luitenant-admiraals, ligtvoor de hand; doch even vaak voelde een vice-admiraal vanhet machtige Holland zich minstens gelijk aan, zoo niet demeerdere van een luitenant-admiraal van een andere provin-cie ; en dan konden ernstige geschillen, louter wegens voor-rangsquesties, niet uitblijven.

Nog meer redenen leidden tot oneenigheid. De politiekegeschillen tusschen de aanhangers van Jan de Witt en dievan den jongen prins van Oranje beperkten zich niet uitslui-tend tot den wal, doch vonden geleidelijk ook hun weg naarde vloot; en de voortdurende belangenstrijd tusschen Hol-land en Zeeland werd aan boord lustig voortgezet. Bovendienhadden enkelen van onze onder-admiraals vroeger zelfstan-dig het bevel gevoerd over gansche vloten, en waren ontwendte moeten letten op de seinen die op een ander schip werdengeheschen; dikwijls achtten zij zich zelf óók wel in staatde leiding in den slag te nemen; en voor al dezen viel iedereondergeschiktheid zwaar. Gelukkig had De Ruyter in degroote zeeslagen van 1666 het vertrouwen van den hoogstetot den laagste weten te winnen, en in den zomer van 1671,een jaar vóór de oorlog met Frankrijk en Engeland uitbrak,gelegenheid gezocht en gevonden zijn mannen te leeren, datalleen zijn bevelen den doorslag moesten geven in het ge-vecht, en dat men hem alleen als opperbevelhebber moest

Page 458: Scans (44,78 MB)

416 DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE

erkennen. En al woekerden onderlinge afgunst en naijveronverzwakt voort, ten slotte schaarden toch allen zich gaarneonder den held van den Vierdaagschen zeeslag; en zelfs eenCornelis Tromp, de driftige, overmoedige en onbesuisde telgvan den beroemden Maerten Harpertszoon, zette allen hoog-moed op zij, en meldde zich bij De Ruyters vlag.

De Ruyter zou geen groot aanvoerder zijn geweest, indienhij deze gevoelens zijner ondergeschikten niet beloonde, doorook hun zijn vertrouwen te schenken. In de op zijn aan-wijzing opgestelde gevechtsinstructies veroorloofde hij huneen groote mate van zelfstandigheid; en, wat zij vooral moe-ten hebben gewaardeerd, zelfs in de moeilijkste uren vroeghij hun meening en hun raad. Zoodra het tij, of de zee, hemdwong de ankers te laten vallen, riep hij zijn admiraals enkapiteins bij zich aan boord, en overlegde met hen de te vol-gen gedragslijn; want zelden stelde een chef zóó veel prijsop persoonlijk contact met allen, die, onder zijn opperbevel,eenige verantwoordelijkheid mochten dragen. In deze be-sprekingen idoordrong hij allen van zijn geest; overtuigd vande waarde van het gesproken boven het geschreven woord,lichtte hij dan zijn bedoelingen mondeling toe, en noodigdehen dan uit, hun eed van trouw aan het land, als man tegen-over man, in zijn handen, te bevestigen. Hij wist immers erop te kunnen vertrouwen, dat zulk een belofte, afgelegd oogin oog, en hand in hand met hem, op het dek van de beroem-de Zeven Provinciën, nog hechter zou binden, dan de for-meele eed in de vergaderzaal der admiraliteitsheeren. Zijnhanddruk is misschien één der geheimen van zijn tactischesuccessen geweest.

In deze besprekingen gelukte het De Ruyter bij allen devrees voor een vijandelijke overmacht weg te vagen; na inzijn eerlijke oogen te hebben geblikt, na zijn krachtige stem tehebben gehoord, gevoelde men, dat vijf en vijf tig Neder-landsche schepen niet de zee behoefden te ruimen voor tach-tig Engelsche en Fransche, en dat die zoons van eenvoudigeboeren, schippers en visschers, die de Hollandsche en Zeeuw-sche schepen commandeerden, het aandorsten tegen decomtes, marquis, chevaliers, princes, lord en knights, tegende bloem van den Franschen en Engelschen adel, die doorLodewijk XIV en Karel II naar de Noordzee waren gezondenom het „Carthaginem esse delendam" waar te maken. Waar-lijk, met De Ruyter als aanvoerder, en de Vlaamsche enZeeuwsche banken als bondgenoten, zou de vloot de Neder-

Page 459: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE 417C

landsche kust wel voor iederen inval weten te bewaren.

Ik heb getracht De Ruyter te schetsen in zijn verhoudingtot zijn regeeFing en tot zijn ondergeschikten; zijn verhou-ding tot God noemde ik nog niet. Ik kan daarover kort zijn:aan den Almachtige gaf hij alle eer, Hem alleen dankte hijvoor iedere overwinning, bij Hem zocht en vond hij steun enraad. Alleen, geknield in zijn kajuit, voi d hij in het gebed delichamelijke en geestelijke kracht, die noodig was den strijdgedurende vier lange zomerdagen vol te houden, en dentroost, om het leed over den dood van zoovelen van zijn goedevrienden te dragen. Een philosoof was hij zeker niet; hij aan-vaardde slechts, en hij vertrouwde; verder leefde hij naarGods gebod, en zelfs aan een Freud zou het niet zijn gelukt,innerlijke conflicten bij hem te constateeren.

En thans De Ruyter als tacticus; en misschien ook, zoomen wil, als strateeg. Den volledigen gang zijner ontwikke-ling als zoodanig kan ik in deze enkele bladzijden niet be-handelen : alleen reeds een schets van het verloop van allegroote zeeslagen die hij heeft bijgewoond, te beginnen metdien in November 1641 bij St. Vincent, met de Portugeezentegen de Spanjaarden, en eindigende met dien in April 1676in de Straat van Messina, met de Spanjaarden tegen de Fran-schen, zou een boekdeel vullen. Bovendien schuilen nog zóóveel geheimen in vele zijner „rencontres" met den vijand —zoo noemde hij meestal deze bloedige worstelingen ter zee —,dat toch nog geen scherp omlijnd beeld zou ontstaan. Ik zalmij dan ook beperken tot slechts één grootera zeeslag, dienvan Juni 1673, dus uit die periode uit de zeegeschiedenis, dieonder den naam van „Guerre de Hollande" zoo eerlijk enonpartijdig beschreven is door den oud-president der Aca-démie de Marine Charles de la Roncière, later door denFranschen historicus Joannès Tramond, en kort geleden doorden capitaine de corvette René Jouan, en die ik ,dus bijvelen in groote trekken als bekend mag veronderstellen.

Ik zal zeggen welke redenen mij leidden tot deze keuze.Admiraal Castex wierp reeds vóór vele jaren, in zijn„Idées militaires de la Marine du XVIIIe siècle" een klaarlicht op de groote tactische verdiensten van De' Ruyter inde slagen van Solebay en Kijkduin; en al zoude ik misschienuit Nederlandsche bronnen eenige nadere détails kunnengeven, zijn meesterlijke beschrijving hoe De Ruyter het sterk-

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 27

Page 460: Scans (44,78 MB)

418 DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE

ste eskader van den vijand door slechts enkele van zijn sche-pen wist te beletten deel te nemen aan den strijd; en daardoorzijn oorspronkelijk zoo veel zwakkere hoofdmacht en voor-hoede in gunstiger omstandigheden bracht, zou ik niet kun-nen verbeteren. De Ruyters tactiek in den slag op Schoone-veld onderwierp admiraal Castex echter nog niet — voorzoover ik weet ' — aan een speciaal onderzoek; en de meesteeigenlijke geschiedschrijvers werden afgeschrikt of misleiddoor de verwarde en dikwijls tegenstrijdige berichten, oflieten zich beïnvloeden door de overweging, dat het succesvan den 7den Juni eerst den 21 sten Augustus ten volle werdbezegeld bij Kijkduin. Na de publicatie van den Nederland-schen historicus Colenbrander in 1919 van een groot aantaldocumenten uit Fransche en Engelsche archieven, èn door debladzijden die De la Roncière aan dezen slag wijdde, begon-nen echter ook de Nederlandsche documenten een duide-lijker taal te spreken, en werd het mogelijk de bewegingender aan den strijd deelnemende eskaders en smaldeelen vanuur tot uur te volgen, en het volle licht te laten schijnen ophet, dien dag, door De Ruyter getoonde tactische beleid.Zonder in détails te vervallen, wil ik toch trachten met eenenkel woord duidelijk te maken, waarop ik doel.

Terwijl Cornelis Tromp met onze voorhoede, profiteerendvan den uit onwetendheid gesproten angst onzer vijandenvoor de banken op de Zeeuwsche kust, er in slaagde denstrijd vol te houden tegen de overmacht van prins Rupert,en De Ruyter slechts twee derden van het eskader vanD'Estrées tegenover zich vond, bemerkte hij dat de Franscheachterhoede onder De Grancey zich gevoegd had bij hetsterke eskader van Spragg, en dreigde, met dezen, deZeeuwen, onder Banckert, te vernietigen. Het gevaar ziende,waarin deze admiraal, die juist een jaar geleden zoo krachtighad bijgedragen tot den goeden afloop van den slag bij Sole-bay, verkeerde, besloot hij, na Tromp van zijn plannen tehebben verwittigd, met alle schepen van zijn eskader gelijk-tijdig te wenden, en zoodoende door één goed uitgevoerdemanoeuvre de kansen van den strijd te doen keerera.

Thans vielen de vruchten van De Ruyters maandenlangoefenen en manoeuvreeren rijp in zijn schoot. Tot verbazingen bewondering van allen die dit schouwspel mochten gade-slaan, gelukte deze manoeuvre volkomen; dicht aaneenge-sloten zeilde weldra de Nederlandsche hoofdmacht op hetmidden der Franschen aan. Overtuigd hiertegen geen weer-

Page 461: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE 419

stand te kunnen bieden, maakten allen hem gaarne ruimbaan — „dat zij dit uit beleefdheid deden, kan ik niet ge-ldoven", schreef een Nederlandsche ooggetuige — en DeRuyter zelf merkte op : „Men heeft blijkbaar nog respectvoor de „Zeven Provinciën"."

Hoe verrassend deze manoeuvre werkte op de Franschen,blijkt vooral uit den brief, welken De Valbelle, een der kapi-teins uit het smaldeel van D'Estrées, den volgenden dagschreef, en waar wij lezen: „Ce mouvement me surprit, etbien d'autres en fArent estonnés"; en, later: „les Hollandoisont témoigné plus de finesse, d'habilité et de courage en cettebataille qu'en toutes les autres qu'ils ont données".

Na aldus het grootste gedeelte van het eskader der wittevlag van zich te hebben afgeschud, wierp De Ruyter zich opDe Grancey en Spragg, sloeg zich door hun eskaders heen,en verloste zoodoende Banckert uit zijn benarde positie.Deze, ongetwijfeld de tactisch best geschoolde leerling vanDe Ruyter — men leze den lof welken admiraal Castex hemherhaaldelijk toezwaait — schaarde zich met zijn schepenachter die der hoofdmacht; Spragg, bemerkende dat hierverder geen eer was te behalen, verliet dit terrein van denstrijd op zoek naar zijn persoonlijken vijand Tromp en brachtaldus de grootste verwarring in het blauwe eskader.

Na door één goed geslaagde manoeuvre, en een uur vanhard vechten, de Zeeuwen van een wissen ondergang te heb-ben gered, besloot De Ruyter thans Tromp te hulp te komen.Met de woorden: „'t zwaarst moet 't zwaarst wegen; 't isbeter vrienden te helpen dan vijanden te deren" heesch hijzijn geus aan den vlaggestok van de „Zeven Provinciën", tenteeken dat hij met alle schepen onder zijn bevel wenschte tewenden, en herhaalden de andere vlaggeschepen dit sein.

Ook deze manoeuvre is gelukt. Omringd door in wanordevarende Fransche en Engelsche schepen — de in het Boy-mans Museum te Rotterdam berustende teekeningen van Vande Velde, die als een moderne filmoperateur den slag bij-woonde, toonen dit duidelijk aan — zeilden Banckert enDe Ruyter thans Tromp tegemoet; en nog juist op tijd kwamde vereeniging van alle drie eskaders tot stand. Ik behoefniet te zeggen hoe ten volle ik instem met de woorden waar-mede De la Roncière zijn beschrijving van dit gedeelte vanden slag eindigde: „Nul autre que Ruyter n'eut été capabled'opérer avec tapt d'ordre et d'adresse, au milieu de la ba-taille, une pareille jonction d'escadres".

Page 462: Scans (44,78 MB)

420 DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE

Nog enkele uren heeft de strijd geduurd; laat in den avondverliet de Engelsch-Fransche vloot de Zeeuwsche kust; eenweek later vluchtte zij naar de Theems, en den ) 21sten Augus-tus werd zij tot het einde van den oorlog van de Noordzeeverdreven.

Aan de waardeering van De Ruyters tactiek van Franschezijde, die ik eenige malen heb laten hooren, wil ik liever nietstoevoegen; op zijn woorden: „Het is beter vrienden te helpendan vijanden te deren" wil ik nog even terugkomen. Demoderne krijgswetenschap, die de vernietiging van vijandvóór alles stelt, moge deze opvatting niet onverdeeld huldi-gen, naar mijne meening was zij in De Ruyters tijd, in deomstandigheden waaronder de Republiek toen oorlog moestvoeren, de eenige ware. Slechts één middel bestond om aldeze admiraals en kapiteins, van wie velen, behalve doorvaderlandsliefde, werden beheerscht door politieke geschil-len, zelfoverschatting of naijver, te vereenigen: een onbe-perkt vertrouwen in den opperbevelhebber, het gevoel, dat,wat ook mocht gebeuren, welke gevaren ook mochten drei-gen, naast God hun „Bestevaer" over hen waakte, en hennimmer zou verlaten. En dit `vertrouwen heeft De Ruyterhun door zijn opvatting van de verantwoordelijkheid vanden opperbevelhebber gegeven; misschien, zelfs waarschijn-lijk, onbewust; want uit zijn menschelijk karakter vloeidezij voort.

De tactiek van De Ruyter in dezen slag was dus, evenalszijn strategie in deze dagen, meer defensief dan offensief.De omstandigheden hadden hem hiertoe echter gedwongen.De vijand had reeds driekwart van ons land bezet en de vlootwas, naast God, het eenige middel dat overgebleven was,wilde Holland Holland blijven. De frotsche wapenspreuk derOranjes : „ Je maintiendray" moest De Ruyter wel tot dezijne maken; en hij hééf t dit gedaan, doch ... zonder alles ophet spel te zetten, zonder afstand te doen van zijn voornaam-ste reserve, de banken voor onze kust. Eerst een week later,toen zijn gewonden waren opgenomen in hospitalen aan denwal en door versch volkwarenvervangen, zijn schepenwarenhersteld en onze arsenalen zijn voorraden hadden aange-vuld, meende hij méér te mogen wagen. De vloot der verbon-denen lag nog steeds dáár, waar zij den avond van den 7denJuni haar ankers had laten vallen, ver van haar havens, enverstoken van alle hulp; en toen den ochtend van den 14den

Page 463: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE 421

Juni de wind uit den gunstigen hoek woei, nam hij het be-sluit „met alle vijgeur den vyant te gaen besoecken en onderGodes segen te ruynyweeren". Al is hem dit laatste niet ge-lukt, toch lag op den avond van den volgenden dag deFransch—Engelsche vloot in de Theems, en De Ruyter wederrustig op de Vlakte van Schooneveld. Het gevaar van eendirecten inval in ons land , van de zeezijde was voorloopigbezworen!

De bronnen die klaarheid moesten brengen in het verloopvan den slag van den 7den Juni 1673 waren drieërlei: En-gelsch, Nederlandsch en Fransch; en drieërlei was haarvermogen: de eerste weiden, de tweede vloeiden, de derdesprongen! Dit is gemakkelijk te verklaren. Prins Rupert metzijn vlagofficieren en kapiteins hadden waarlijk geen redenvéél te vertellen; hun aanval op onze vloot was, hoe men dezaak ook wilde bezien, volkomen mislukt, en zooveel te min-der men hierover rapporteerde, zooveel te verstandiger. Ver-slagen waren de roode en blauwe eskaders geenszins, ern-stige verliezen waren er aan hun zijde niet geleden, en menkon voor de in te dienen rapporten gemakkelijk volstaanmet enkele nietszeggende phrases. Het belangrijkste zijn nogde aanteekeningen van Spragg. Op slechten voet staandemet zijn opperbevelhebber neemt hij in zijn Journaal geenblad voor den mond, en zijn „the battle was as ill fought onour side, as ever yet I saw" zal oprecht weergegeven hebbenwat in het gemoed van vele Engelsche deelnemers aan denslag is omgegaan.

De Nederlandsche berichtgevers konden méér bieden.Over het algemeen waren De Ruyter en de zijnen voldaanover den uitslag van het gevecht; men had meer verkregendan men gehoopt had, en zag met vertrouwen een volgendenstrijd tegemoet. Niets behoefde te worden verbloemd, eerlijkkon worden verteld wat men gehoopt had te bereiken, enwat men werkelijk bereikt had. Toch leveren de rapportenvan onze opperhoofden De Ruyter en Tromp minder op danzou mogen worden verwacht. Met geen enkel woord bijvoor-beeld vertelt De Ruyter iets over de overwegingen die hemleidden tot zijn doorbraakmanoeuvre; met het sobere „toenoordeelende, dat de tijd en gelegentheid daar was om zuid-waarts over te wenden" moeten wij tevreden zijn; en indienzijn schrijver Arentstein geen uiting had gegeven, aan zijnbewondering voor den admiraal in een brief aan zijn vrien-

Page 464: Scans (44,78 MB)

422 DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE

den aan den wal, dan zou geen enkel Nederlandsch berichtiets over het hoofdmoment van den slag hebben vermeld. Degroote bescheidenheid, en tevens nuchterheid door De Ruy-ter aan den dag gelegd in zijn brieven aan den Prins en deStaten-Generaal, en in zijn Journaal, zijn haast onbegrij-pelijk, zóó zelfs, dat ons bijna de neiging bekruipt te ver-onderstellen, dat de grootste zeetacticus van zijn tijd zelf nietbewust was, hoezeer zijn op het juiste oogenblik gegevenbevelen steeds de situatie redden en de weegschaal naar onzezijde deden overslaan. Als De Ruyter 's avonds na den slageven met zijn predikant Westhovius den afloop van denstrijd bespreekt, merkt hij niet anders op dan „dat de Godtdes Hemels merckelijk -met ons geweest is, in het slaen, metde Hoofden te bewaren, mitsgaders het Volck"; over zijn be-doelingen en de wijze waarop die uitgevoerd werden, repthij met geen woord. Aan God geeft hij alle eer; als het wareangstvallig laat hij na, zelfs het geringste over zijn aandeelin het succes van den dag te vermelden.

Ook door Tromp hooren wij weinig nieuws. Zijn berichtbeperkt zich tot enkele bijzonderheden, over zichzelf en zijnonmiddellijke tegenstanders, over opgeloopen averij en toe-gebrachte schade, over gesneuvelde vlagofficieren en over deuitbundige vreugde, waarmede hij zich steeds opnieuw inden strijd stortte; maar over het verloop van den slag ver-nemen wij van hem zoo goed als niets.

Het meest geven ons Arentstein en kapitein Eland Dubois,beiden ontwikkelde mannen, die hun oogen goed den kosthebben gegeven, en wier beschrijvingen, nader toegelichtdoor de Fransche rapporten, nog de beste leiding geven bijhet reconstrueeren van wat zich op den 7den Juni afspeelde.Ook Brandt heeft de belangrijkheid van Arentsteins briefingezien en dien ten volle benut; onze predikant-geschied-schrijver is er evenwel niet in geslaagd de verschillendetegenstrijdige berichten te ontwarren, en faalt dan ook in-dien wij een goed overzicht van de bewegingen der eskadersen smaldeelen bij hem zoeken.

Hoe geheel anders staat het met de Fransche rapporten!Hier spreken mannen, die niet alleen uitermate voldaan overzich zelf waren en daarom maar raak vertelden wat zij had-den gezien en gehoord, doch die ook een scherp oog hebbengehad (en dat strekt hun tot groote eer) voor het geniale vande leiding van De Ruyter. Het lijkt soms alsof zij in den slagop Schooneveld De Ruyter meer als een leermeester in zee-

Page 465: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE 423

tactiek hebben aangezien, dan als een tegenstander; alsofzij den warmen zomerdag van den 7den Juni liever hebbenwillen besteden met 'de kunst van het vechten op zee vanonzen beroemden aanvoerder af te kijken, dan met vruchte-booze pogingen den overwinnaar van den Vierdaagschen zee-slag te verslaan. Uit hun rapporten blijkt, dat zij onderlingDe Ruyters manoeuvres ernstig en uitvoerig hebben bespro-ken en dat getracht is zijn bedoelingen te begrijpen; en nietminder dat zij, al was het achteraf, hierin zijn geslaagd. Zij,De Valbelle en De Grancey, zijn degenen, die ons het duide-lijkst De Ruyters beteekenis als tacticus leeren kennen; aanhun uitlatingen hebben wij vooral te danken, dat wij thansDe Ruyter, als den man wiens bevelen het verloop van denstrijd op de Vlakte van Schooneveld beheerschten, beterbegrijpen.

Het was niet in 1673 voor het eerst, dat de Fransche marineblijk gaf hoezeer de wetenschappelijke vraagstukken derzeetactiek haar bezig hielden. Eenige jaren geleden, bij debestudeering van den zeeoorlog in West-Indië van 1667, toende lieutenant-général Antoine Lefebvre de la Barre zijn vlootvan veertien schepen versterkt zag door de vier schepen vanden Zeeuwschen commandeur Abraham Crijnssen, en metdezen op den 20sten Mei slag leverde tegen den Engelschenadmiraal John Berry, viel mijn oog op de „Ordres que tien-dra la flotte, tant pour sa route en marche, que pour le com-bat", zooals De la Barre die den 14den Mei had uitgevaar-digd. Zoozeer werd ik door den inhoud getroffen, dat ik alleswoordelijk liet afdrukken in mijn werk over deze campagne,als een voorbeeld van degelijkheid van voorbereiding vaneen maritieme expeditie, en daarbij de volgende toelichtinggaf:

„De in dit document opgenomen orders geven ons eensterken indruk van het intellectueele peil, waarop het hoo-gere Fransche marine-personeel van dien tijd stond; goedgeredigeerd, logisch naar de onderwerpen verdeeld, alles totin de kleinste détails regelende, en verdacht op alle mogelijkeongunstige omstandigheden van hydrografischen, meteoro-logischen en maritiemen aard, blijken zij alle regelingen, dievoor dergelijke gevallen voor de smaldeelen en eskaders vande royal navy of van de navale macht van de Staten-Gene-raal werden ontworpen, verre te overtreffen. Onze kapiteinsmochten zich, na de gebeurtenissen van het jaar 1666 op de

Page 466: Scans (44,78 MB)

424 DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE

Noordzee en in het Kanaal met recht beklagen „noyt preuvenvan dapperheyt der Francen ter zee" te hebben gezien, onge-twijfeld was toch de Fransche zeeofficier theoretisch beterontwikkeld dan zijn Engelsche of Nederlandsche collega,wellicht dank zij den invloed van officieren, die hun eerstemilitaire opleiding in de legers van Turenne en Louvois had-den genoten, en daar discipline en overleg hadden geleerd."

Helaas heeft De la Barre, zoodra de vijand in zich kwam,zich aan geen van zijn „ordres de combat" gelegen laten lig-gen, en heeft ook geen der Fransche kapiteins deze in denslag toegepast: in de Fransche marine was de brug, die dekloof tusschen theorie en practijk moet overspannen, in 1667nog niet geslagen. Eerst in 1676 is dit aan De Ruyters waar-digsten tegenstander, den dapperen Abraham Duquesne,gelukt.

Wellicht verwachten enkelen, na De Ruyters beleid op deVlakte van Schooneveld te hebben hooren roemen, ook ietste zullen vernemen over de nederlagen die hij heeft geleden,over zijn mislukte aanslagen op Barbados in 1665, en opMartinique in 1674. Gaarne zal ik hieraan, zij het zeer in hetkort, voldoen. In beide gevallén heeft hij, vóór den aanval,de kracht der vijandelijke versterkingen aan den wal onder-schat; zoodra zij zich echter ten volle demonstreerde, heefthij zijn onderschatting erkend; al moge hij zijn hoofd hebbengestooten, hij heeft zich niet te pletter geloopen.

Den Tweedaagschen zeeslag, van Augustus 1666, die ein-digde -- nadat Jan Evertsen was gesneuveld en Tromp hemhad verlaten — met zijn beroemden terugtocht achter deVlaamsche banken, moet men meer een bewijs van zijn wijsbeleid en zijn voorzichtigheid noemen, dan een aan hem tewijten nederlaag: een maand na dezen slag liet De Ruyter,zijn borst thans versierd met het Juweel van de Orde vanSaint. Michel, zijn vlag weder waaien ,in een vloot, die vol-komen in staat en bereid was, het tegen den vijand op tenemen, en de veilige vaart van onze uitgaande en repa-trieerende koopvaarders te verzekeren. Het is zeker te be-treuren, dat in die dagen een ongelukkige samenloop vanomstandigheden, ten gevolge van de resolutie van een. ge-durende een ernstige ziekte van De Ruyter gehouden krijgs-raad, een vereeniging met het Fransche eskader van DeBeaufort heeft verhinderd; het schouwspel van een geza-menlijke actie van beider scheepsmachten tegen die van

Page 467: Scans (44,78 MB)

DE RUYTER EN DE FRANSCHE MARINE 425

Karel II is ons daardoor helaas onthouden. Hoe gaarne zou-den wij de Fransche meening over De Ruyter in deze om-standigheden hebben vernomen: het zijn immers vaak devrienden, die het scherpst oordeelen!

Ten slotte, hoe dacht De Ruyter over de admiraals enkapiteins van den Zonnekoning? Deze vraag is niet gemak-kelijk te beantwoorden: De Ruyter sprak ,en schreef nietgaarne over anderen, en zeker zou hij nimmer schimpen opeen verslagen tegenstander: hij was te fatsoenlijk, te be-scheiden, en te nuchter hiervoor. Als hij dan ook één enkelemaal in zijn persoonlijk journaal zijn meening zegt, dan zalhij dit alleen hebben gedaan, omdat hij een zeer sterkenindruk had ontvangen, en behoefte gevoelde hieraan uitingte geven; natuurlijk — want daarvoor is zijn gansche levenons een waarborg — zonder eenige bijbedoeling.

Welnu, deze uitzondering op zijn gewoonte vinden wij inzijn journaal van den 8sten Januari 1676, na den slag bijStromboli, den laatsten waarin hij tot het einde het opper-bevel heeft gevoerd, en waarin hij Du Quesne als zijn tegen-stander vond. Hij was toen 69 jaar oud, had meer ervaringvan den zeeoorlog dan wie ook ter wereld; en ongetwijfeldmag men een zeer groote waarde toekennen aan het in dieomstandigheden uitgesproken oordeel. Ik zal dit met zijneigen woorden weergeven. „Wij lagen in soo goeden Dordergerangeert, dat wij de Franschen steuijten, maer sy quaamenin soo goeden order aan, als ick wel hoeyt eenijge bataelyenter see gesyen heb . .. ick moet met waerheyt seggen, datdese Fransche konuncks schepen haer seer manlyck hebbendragen". Mij dunkt, Du Quesne, De Preuilly, Garabet enhun kapiteins, kunnen hiermede tevreden zijn.

Rede voor de Académie de Marine te Parijs; 13-V-1938.Vertaling, in Marineblad 1938.

Page 468: Scans (44,78 MB)

21. DE ZEESLAG BI J BEVESIER

10 Juli 1690

1689, het eerste jaar van den oorlog van Nederland en

Engeland tegen Frankrijk, is geen getuige geweest van eenzeeslag tusschen de „Gecombineerde vloot" — zoo noemdemen officieel de vereenigde scheepsmachten van de Staten-Generaal en van den koning van Engeland — en de „arméenavale" van Lodewijk XIV. Wel hebben Nederlandsche enEngelsche eskaders gezamenlijk, onder opperbevel van lordTorrington, gedurende de maanden Juli en Augustus ge-kruist aan den ingang van het Kanaal en op de Iersche kust,doch alle pogingen, slaags te raken met de Franschen, zijnop niets uitgeloopen. In het late najaar heeft zwaar storm-weer de uitvoering van een beraamden aanval op Brest ver-hinderd, en hiermede voor 1689 een einde gemaakt aan deverrichtingen van het Nederlandsch-Engelsche gros.

Aan een goede samenwerking van de aanvoerders der Hol-landsche en Zeeuwsche eskaders met hun Britsche collega'sheeft het in deze maanden, wellicht tegen veler verwachting,niet ontbroken. Zeker, de meesten van al deze admiraalshadden in hun kapiteinstijd, zestien Jaar geleden, in de viergroote zeeslagen van den Derden Engelschen oorlog, her-haaldelijk volle lagen op elkander gelost, en van persoonlijkevriendschap, of waardeering, was nog geen sprake; dochzoolang de operatiën zich bepaalden tot varen en kruisen instreng gescheiden eskaders en smaldeelen onder eigen hoof-den, kon gemakkelijk alle wrijving worden vermeden. Device-admiraals van Amsterdam, van Zeeland en van hetNoorderkwartier — Van Almonde, Van de Putten en Callen-burgh —, en zelfs de „dertele" Rotterdamsche schout-bij-nacht Jan van Brakel, hadden zich er in geschikt, dat hunluitenant-admiraal Cornelis Evertsen zich thans had te rich-ten naar de bevelen van een Engelschman; en zoolang er niet

Page 469: Scans (44,78 MB)

DE ZEESLAG BIJ BEVESIER 427

gevochten werd, en zich dus geen gelegenheid voordeed el-kander gebrek aan beleid of moed te verwijten, waren alleopenlijke conflicten uitgebleven. De koning-stadhouder,hoewel weinig voldaan over hetgeen zijn kostbare vloot ophaar eersten tocht had bereikt, heeft deze houding zijnervlagofficieren zeer gewaardeerd; en zonder groote zorgenzag hij den zeeoorlog van het volgend Jaar tegemoet.

Misschien wel met tè weinig zorg. Den 10den April 1690,toen in St. James eindelijk het gebruik der gecombineerdevloot werd besproken, kwam men niet verder dan tot eenvage order, de scheepsmacht „naer de gelegentheyt van deconstitutie van den vyandt" in eskaders te verdeelen, endaarmede dezen „den meesten af f breuck te doen"; en zelfsnog den 20sten Juni vernam Torrington van den eersten mi-nister Nottingham, dat de koning, vóór zijn vertrek naarIerland, verklaard had het geven van nadere instructiesvoorloopig niet noodig te achten. En dit ondanks de zekereberichten, dat Frankrijk alles in het werk stelde, en daarinscheen te slagen ook, een vloot in zee te zenden belangrijksterker dan die, waarover de verbondenen voor de verdedi-ging van de Engelsche en Iersche kusten konden beschikken!

Onze regeering treft in dezen geen schuld: de Nederland-sche eskaders van de vereenigde scheepsmacht stonden onderde rechtstreeksche bevelen van hun admiraal-generaal, denkoning-stadhouder; en bij de besprekingen in Engeland overhun gebruik had haar vertegenwoordiger geen beslissendestem.

Den 23sten Juni verliet de Fransche vloot, 70 groote sche-pen sterk, onder bevel van Tourville, de reede van Brest, enankerde in den nacht van den 2den op den 3den Juli onderde zuidkust van Wight. Zo0dra Torrington, die met 34 Engel-sche en 17 Nederlandsche schepen op de reede van Spitheadlag, dit vernam, liep hij naar de oostkust van het eiland, envond daar Evertsen, die Juist met vijf schepen op weg wasnaar Spithead, om zich bij de vlag van Torrington te melden.Den 5den Juli waren beide vloten onder zeil, met een hardennoordoostenwind, de 54 schepen der verbondenen te loevertvan de 70 Franschen.

Torrington is voornemens geweest een beslissenden slagtegen de vijandelijke overmacht te vermijden, en heeft er devoorkeur aan gegeven, opwerkende tegen ,den steeds door-staanden oostelijken wind, het Kanaal verder in te zeilen,

Page 470: Scans (44,78 MB)

^.../7llsltr

e,ut tss^. í7.n.rls

6asv."s•

428 DE ZEESLAG BIJ BEVESIER

hopende spoedig met enkele op de Theems zeeklaar liggen-de schepen te worden versterkt. Vijf dagen lang, steeds ge-volgd door Tourville, heeft hij dit plan doorgezet, tot op denmiddag van den 9den strenge orders van de koningin — op-gesteld op aandringen van haar privy council: „the disparityof numbers was not such as ought to cause any uneasynessto an officer who commanded English and Dutch sailors" —hem gelastten, zijn terugtocht te staken, en onverwijld totden aanval over te gaan. Terstond seinde hij den krijgsraadaan boord, stelde dezen in kennis met den inhoud van denbrief van koningin Mary, en deelde mede gedurende dennacht onder klein zeil te zullen blijven drijven, om dan denvolgenden ochtend, na de vloot in slagorde te hebben gelegd,

Toms la,►ti Jw(y..ti

40./#44. as

,^..'r..!

Fig. 1.

8 u.-9 u. v.m.

Page 471: Scans (44,78 MB)

DE ZEESLAG BIJ BEVESIER 429

zoo vroeg mogelijk, den vijand onverhoeds op het lijf te val-len. De schepen van Evertsen zouden het noordelijkste eska-der vormen, Torrington nam het bevel op zich van den mid-dentocht, en Delavall zou met een tweede Engelsch eskaderhierop aansluiten. De namen van alle aan den slag deelne-mende admiraals, en de sterkte der verschillende eskaders,vindt men in figuur 1 vermeld.

Toen de Engelschen en Nederlanders in den nacht van den9den op den 10den Juli met een harden noord-noordoostenwind, onder klein ziel met den kop naar den Engelschen wallagen, dicht bij Bevesier of Beachy Head, hoorde men ten2 ure de Fransche vlaggeschepen achtereenvolgens vijf scho-ten lossen, als sein dat hun vloot ten anker zou gaan; bij hetdagen kreeg men aan lij de Fransche scheepsmacht in zicht,één der drie vijandelijke eskaders op ongeveer zeven, de bei-de andere op twaalf zeemijlen afstand.

Nauwelijks had Torrington den toestand verkend, of hijdeed het sein aan alle schepen om hun plaats in de slagliniein te nemen; alle onderbevelhebbers herhaalden dit, en naenkele uren zeilden 56 groote schepen, de Nederlanders voor-op, over bakboordsboeg bij den wind, gereed om, zoodra debloedvlag zou waaien van den voortop van de Royal Sove-reign, vóór wind en stroom, den aanval op den zooveel tal-rijker vijand te wagen. De stemming onder de bemanningenliet niets te wenschen: „ons bootsvolck bewees alle teyckenenvan vreugde met haar mutsen op te smijten, en maakten allesmet alle mogelijke vlijt klaar".

De Fransche vloot was, zoodra de eb doorkwam, ten ankergegaan. Toen bij het dagworden Château-Renault, de aan-voerder der Fransche voorhoede, echter bemerkte middentusschen zijn hoofdmacht en de vloot der verbondenen teliggen, en vreezende dat de vijand deze gelegenheid zou aan-grijpen om alleen hém aan te vallen, liet hij terstond de ankerslichten, en spoedde zich naar zijn plaats vóór de beide andereFransche eskaders; ook deze waren onder zeil gegaan, enwachtten, in goede orde, de komst van den vijand af. (Fig. 1).

„At Eight in the morning the bloody flag was spread atour General's fore top-mast-head, and the Dutch, like menof undaunted courage, bore down upon the French", luidt-het of f icieele verslag van den vice-admiraal Ashby aan zijnregeering. Om 9 uur lag Evertsen met zijn 22 schepen tegen-over het eskader van Chateau-Renault, Callenburgl loste de

Page 472: Scans (44,78 MB)

430 DE ZEESLAG BIJ BEVESIER

eerste volle laag, ook de anderen openden het vuur, en wel-dra was het gedonder der kanonnen niet meer van de lucht.Enkele Franschen, die door Callenburgh en Schey warenaangevallen, begonnen reeds af te houden, en het leek of opdit gedeelte van het terrein van den slag de kans zich naaronze zijde zou keeren, toen men de voorste Fransche sche-pen, het smaldeel van Villette, zeil zag meerderen en hoogaan den wind loopen. (Fig. 2) . Bij den algemeenen aanvalwaren de Utrecht en de Alkmaar, die aan den kop van onzelinie voeren, uitgekomen tegenover het vierde en vijfde schipvan den vijand, en hadden daardoor de uitvoering van demanoeuvre van Villette vergemakkelijkt. Zonder op nadereorders te wachten onttrokken de voorste Fransche schepenzich tijdelijk aan den strijd, loefden op zoodra zij de Utrecht

V.

Fig. 2.10 u.-12 u. v.m.

Page 473: Scans (44,78 MB)

DE ZEESLAG BIJ BEVESIER 431

waren gepasseerd, en wierpen het toen over den anderenboeg; en weldra lagen zes vijandelijke bodems met hun chefd'escadre, bovenswinds van ons voorste smaldeel. Aange-moedigd door het slagen van deze manoeuvre wierpen nuook de reeds wijkende schepen van Chateau-Renault zichweder in den strijd, en zoo had gedurende eenige uren eengroot gedeelte van ons eskader een verwoeden aanval vanbeide zijden te doorstaan.

Toch zouden de gevolgen hiervan voor de Nederlandersniet zoo ernstig zijn geweest, en zouden onze 22 schepen hetwel hebben klaar gespeeld met de nagenoeg even sterkeFransche voorhoede, indien niet Château-Renault krachti-gen steun had ondervonden van het achter hem zeilendecorps de bataille. Daartoe in staat gesteld door een gapingtusschen de eskaders van Evertsen en Torrington, liep eengroot gedeelte van den Franschen middentocht, met Nes-mond, door tot het smaldeel van Van de Putten; enkele vanNesmonds schepen wisten zelfs te loevert hiervan te komen,en brachten thans de onzen in de meest hachelijke positie.(Fig. 3). „Ondertussen", schreef Evertsen in zijn journaal,„was een groot deel schepen van s'vijands hoof f d Esquadersoo dight op 't achterste smaldeel van 's Lands vloot inge-drongen, daer toe de separatie die er tussen d'Engelse endeselve was, genoegsame gelegentheyt gaf f, dattet selve daardoor schier t'eenemail is geruineerd geworden".

Vooral de juist toen intredende windstilte, die tot laat inden avond zou aanhouden, heeft veel bijgedragen tot deenorme verliezen in de eerstvolgende uren aan onze vloottoegebracht; alle kans om door eenige manoeuvre zich aande hem omringende overmacht te onttrekken, was daarmedeaan Evertsen ontnomen, en alleen door zijn sloepen en bootente doen bemannen en daarmede zijn schepen te laten boeg-seeren, kon hij in enkele gevallen eenige hulp verleenen aande meest benarden zijner kapiteins. „Door de continuele engroote stilte is het onmogelijk geweest Capitein van der Goes,die sonder masten naa den vijand toe dreeff, te konnen ont-setten, soo dat in 's vijands vloot vervallen, veroverd en daar-na verbrand is"; de schouten-bij-nacht Jan van Brakel enJan Dick sneuvelden, het vlaggeschip van Van de Putten,verloor zijn grooten en bezaansmast, de meeste kapiteins„waren soo gehavend dat soo veel hadden als haar mastenkonde staande en haar schepen boven water houden." „Meteen continueel vuur, sijnde self f s eenige Lands schepen ge-

Page 474: Scans (44,78 MB)

432 DE ZEESLAG BIJ BEVESIER

noodnaakt over stuur- en bakboort te slaan" duurde dit zeerhevige gevecht tot ongeveer vijf uur in den namiddag; „alswanneer het noch dood-still sijnde en d'ebbe in 't water, ge-raden wierd gevonden om met 's Lands vloot te anckeren, alswaar sonder, deselve met den vijand gedueriglik soude sijngemesleerd gebleven en vervolgens in perijkel omme verderen t'eenemaal geslagen en gedestrueerd te worden".

De order om ten anker te gaan toen de — om de West trek-kende — eb goed doorstond, en vooral de wijze waarop zij isuitgevoerd, zijn de redding geweest van de Nederlandschevloot: doordat Evertsen en zijn kapiteins de ankers lietenvallen zonder vooraf hun zeilen te bergen, bemerkte de Fran-sche opperbevelhebber eerst na eenigen tijd wat de oorzaakwas, dat zijn schepen zich geleidelijk van hun tegenstandersverwijderden; en toen hem duidelijk werd waarom de stroomde Fransche vloot wèl, en de .Nederlandsche niet meevoerde,en hij, na een uur, op de Soleil Royal het sein liet hijschen omeveneens ten anker te gaan, 'varen zijn schepen reeds zoover benedenstrooms en benedenswinds afgezakt, dat voordien dag geen kans bestond het gevecht voort te zetten.

De Jonge 1), en Joh. H. Been 2) volgt hem na, geeft hoog opvan deze „buitengewone en merkwaardige krijgslist" vanEvertsen, en bewondert de nederigheid waarmede hij daar-van melding maakte in zijn hierboven aangehaalde rapportaan de Staten-Generaal. De order om ten anker te gaankwam evenwel van Torrington: den dag naden slag schreefdeze nl. aan een der leden van den privy council,,dat hij devernietiging van de Nederlandsche schepen had verhinderd„by ordering them to anchor"; de vice-admiraal Ashby, diemet zijn smaldeel tusschen Evertsen en Torrington had ge-legen, rapporteerde bij aankomst in de Theems, dat „Vice-admiral Putten's squadron being disabled, the admiral ordersthem to anchor", en de schout-bij-nacht Rooke meldde, even-eens in een officieel rapport: „My lord Torrington orderedthe Dutch disabled ships to come to an anchor". Waar ookEvertsen zich zelf niet noemt, en ook nimmer de verklarin-gen der Engelsche vlagofficieren heeft tegengesproken, be-staat geen enkele reden aan de juistheid daarvan te twijfelen.

Noch in Engelsche, noch in Nederlandsche bronnen vindtmen vermeld dat onze vloot „met staande zeilen" is ten ankergegaan; vermoedelijk heeft niemand hierin iets bijzonders

1) Geschiedenis van het Nederlandsche Zeewezen, III, p. 205 e.v.2) Historische fragmenten, II, p. 160 e.v.

Page 475: Scans (44,78 MB)

Luitenant-admiraal Cornelis Evertsen (de jongste). Anoniem olieverfschilderij. —Stedelijk Museum, Middelburg

Page 476: Scans (44,78 MB)
Page 477: Scans (44,78 MB)

r.1rt h "1`tI

DE ZEESLAG BIJ BEVESIER 433

gezien, daar het immers volkomen windstil was, en er dusgeen aanleiding bestond eerst, terwijl men van alle kantenbeschoten werd, en ieder kapitein zijn matrozen hard noodighad voor de bediening zijner batterij, de zeilen te bergen. Opde Franschen echter, die Juist hierdoor zich een zekere prooihadden zien ontglippen, en aan den lijve de gevolgen vandeze ongebruikelijke wijze van ten anker gaan hadden onder-vonden — hun bovenswinds en bovenstrooms liggende sche-pen dreven plotseling tot hun verwondering dwars door onzevloot en werden daarbij geducht gehavend — maakte een enander uiteraard meer indruk, en zoowel Tourville als Chá-teau-Renault en Villette schreven aan den koning of aan

Fig. 3.

1 u.-5 u. n.m.

Van Vlootvoogden en Zeeslagen 28

Page 478: Scans (44,78 MB)

434 DE ZEESLAG BIJ BEVESIER

Seignelay over „les Hollandais qui avaient mouillé avec tou-tes leurs voiles" 1).

Toen om acht uur 's morgens van den loden juli Torring-ton, door het zetten van de bloedvlag aan den voortop van deRoyal Sovereign, aan alle Nederlandsche en 1ngelsche sche-pen order gaf hun „uijterste devoir te doen om sig met den,vijant te engageeren", en Evertsen zich, plichtsgetrouw enovereenkomstig het juist ontvangen bevel, met zijn drie smal-deelen op het eskader van Château-Renault wierp, zettenTorrington en Delavall met den Engelschen middentocht enachterhoede eveneens koers naar den vijand. Ten einde, vol-gens het aloude gebruik, zich tegenover het vlaggeschip vanden Franschen admiraal te kunnen leggen, hield de opperbe-velhebber der gecombineerde vloot aanvankelijk aan op hetmidden van het Fransche corps de bataille, doch, naderbijkomende, werd hem toen eerst recht duidelijk tegen welk eenovermacht hij zou hebben te kampen; en welke gevaren hembedreigden, indien hij in dit voornemen volhardde. Beiden,Torrington en Tourville, hadden in hun linie 34 schepen voorzich, doch tegenover de 38 groote schepen die in het kielwatervan de Soleil Royal lagen, volgden slechts 22 schepen de vlagvan de Royal Sovereign. Een rechtstreeksche aanval vanvlaggeschip op vlaggeschip zou het achter hem zeilend ge-deelte der vloot blootstellen aan een strijd tegen een welhaastdubbele overmacht, en het verschil in getalsterkte der beidescheepsmachten zou geheel ten nadeele van die schepenkomen. Om dit te verhinderen, besloot hij eerst verder om deZuid te houden, om dan, aansturende op de achterste sche-pen van het eskader van Tourville, de Fransche overmachtmeer gelijkelijk te verdeelen, om zoodoende „every one hisshare" te geven.

Na aldus eenigen tijd zuidelijker te hebben aangehouden,

1 ) Tot op den huidigen dag gaan de Fransche geschiedschrijversvoort hun verbazing en bewondering te uiten over dit met-staande-zeilen-ten-anker-gaan en over het kenteren van het tij. Tramond(Manuel d'Histoire Maritime de la France, p. 261) noemt het door-komen van de eb „un événement que les Francais, manins de laMéditerranée et de l'Atlantique, n'avaient pu prévoir", alsof zij nietsedert den 23sten Juni iederen dag twee keer tijgestopt hadden, omdan weder bij het doorkomen van den vloed onder zeil te gaan ; Jouan(Histoire dè la Marine Francaise, I, p.143) vertelt over Evertsen dat„ce vieux marin, familier de ces cotes, rompu aux milles ressourcesd'un métier très sur, attend le miracle de la renverse du courantqu'il sait prochaine".

Page 479: Scans (44,78 MB)

DE ZEESLAG BIJ BEVESIER 435

en daardoor een opening te hebben gemaakt tusschen zijneskader en dat van Evertsen, liet Torrington echter ook ditvoornemen varen. Hij zag reeds hoe het voorste smaldeelder Fransche avant-garde pogingen aanwendde te loevertvan de Nederlanders te komen, en dezen dreigden te dou-bleeren; ten einde zijn schepen voor een zelfden ramp te be-hoeden, besloot hij, nog juist buiten gevechtsafstand liggende(,,at the distance of twice gun shot"), zijn aanval niet door tezetten, en, goed bovenswinds van den vijand, met de zeilentegen den mast, af te wachten tot deze hem zou trachten aante vallen; om dan, steeds zorg dragend de loef te behouden,naar gelang de omstandigheden dit raadzaam maakten, alof niet den strijd te aanvaarden.

Zooals wij reeds zagen, heeft Tourville niet overeenkom-stig de verwachtingen van zijn tegenstander gehandeld. Instede van naar de boven hem liggende Engelsche hoofdmachtop te werken, maakte hij gebruik van de gaping tusschen denmiddentocht en de voorhoede der verbondenen. Aan enkelezijner schepen gelukte het te loevert van de smaldeelen vanVan de Putten en Evertsen te komen, enkele andere namenvan de lijzijde de Nederlanders onder vuur, en zoo lagenweldra dezen in de hachelijke positie die ik hiervoor reedsbeschreef. Alleen Ashby, die het voorste smaldeel van Tor-ringtons eskader commandeerde, heeft alles in het werk ge-steld de onzen te hulp te komen; na tevergeefs te hebben ge-tracht de Soleil Royal aan te grijpen, wierp hij zich, gesteunddoor slechts drie zijner schepen, op de daar achter zeilendeFranschen, doch moest, na enkele uren den strijd tegen eenovermacht te hebben volgehouden, door zware averij en despoedig intredende windstilte daartoe gedwongen, alle ver-dere pogingen om Van de Putten en Evertsen bij te springen,opgeven.

Torrington heeft, zoolang de wind hem nog in staat steldein te grijpen in het gevecht, niets gedaan; eerst nadat dezewas gaan liggen, en hij aan de voorhoede het bevel had ge-geven om te ankeren, liet hij zijn schepen, geholpen door denebstroom, naar bewesten de Nederlanders boegseeren, enging toen, tusschen dezen en den vijand, ten anker.

De Engelsche achterhoede, onder Delavall, heeft getrachteen krachtigen aanval te doen op het eskader van D'Estrées,hierbij eveneens een groote opening latende tusschen zijnschepen en die van Torrington. Daar D'Estrées al zijn bestdeed nauw aangesloten te blijven op het Fransche corps de

Page 480: Scans (44,78 MB)

436 DE ZEESLAG BIJ BEVESIER

bataille, en daartoe al . zijn zeilen bijzette, beperkte de strijdzich hier tot een loopend gevecht van schip tegen schip, dat,toen de wind ging liggen en de Engelschen hun ankers lietenvallen, zonder veel averij te hebben veroorzaakt, tegen vijfuur in den namiddag eindigde.

Nog denzelfden avond, zoodra het tij weer om de Oostbegon te trekken, gingen Torrington en Evertsen onder zeil,vervolgden hun, door dit gevecht zoo ongelukkig onderbro-ken aftocht naar de Theems, en liepen den 16den den mondder rivier binnen. Slechts 14 schepen telde Evertsen toen nogonder zijn vlag; enkele der zwaarst beschadigde waren, op-dat zij niet in 's vijands handen zouden vallen, onderweg inbrand gestoken of tot zinken- gebracht, andere ihebben ge-tracht op eigen gelegenheid een toevlucht te vinden onder deEngelsche kust. De Franschen hebben gedurende de eerstedagen de verslagen vloot gevolgd, doch het is hun niet ge-lukt ]hierbij eenig voordeel te behalen; na den 13den zijn zijuit het zicht verdwenen.

Evertsen is voor zijn gedrag in ,den slag bij Bevesier dooreen ieder om het zeerst geprezen. Koningin Mary heeft hemterstond, in een in het Nederlandsch geschreven brief je —wat haar veel moeite heeft gekost — hartelijk bedankt voorzijn „comportement en gedaane diensten", en door een spe-cialen afgezant in de meest nederige rede die ooit door eenEngelschman tot een vreemde regeering is uitgesproken, aande volle vergadering der Staten-Generaal laten verklaren,zeer getroffen te zijn door het plichtsverzuim van een gedeel-te van haar vloot, en beloofd de schuldigen naar hun verdien-de loon te zullen straffen; Hun Hoogmogenden hebben Evert-sen geprezen voor zijn „goede en vigoureuse conduite, syncbetoonde yever en trouwe daden"; de koning heeft hem zijn„hoogste satisfactie, grootachtinge en genegenheyt" betuigd;de Engelsche eerste minister schreef over „ce combat, oil l'es-cadre Hollandoise a déployé tant de valeur".

' Torrington is terstond na aankomst op de Theems gevan-gen gezet in den Tower; in December, toen de eerste ver-outwaardiging in Engeland was bekoeld, en het volk luidezijn ontstemming begon te uiten dat „a bold, jolly, free-handed English gentleman, of whom the worst that could besaid was that he liked wine and women, was to be shot inorder to gratify the spite of the Dutch", heeft weliswaar eenkrijgsraad van Engelsche vlagofficieren en kapiteins hem

Page 481: Scans (44,78 MB)

DE ZEESLAG BIJ BEVESIER 437

vrijgesproken, doch de koning heeft geweigerd hem daarnate ontvangen, en hem uit den zeedienst ontslagen.

Al heeft de nederlaag van den 10den Juli gedreigd de oudevijandschap tusschen Nederlandsche en Engelsche admiraalste doen herleven — vooral bij onze vlagofficieren was destemming tegen de Engelschen zeer verbitterd —, de positievan ons personeel in de gecombineerde vloot is door de alge-meene bewondering voor het gedrag der onzen krachtig ver-sterkt. Toch heeft het geduurd tot het eind van 1690 — toenook Cornelis Evertsen van zijn commando werd ontheven, ende nieuw-benoemde admiraals hun grieven op zij wisten tezetten —, vóór een waarachtige samenwerking tusschen deaanvoerders van beide scheepsmachten is ontstaan.

De Vloot van den Koning-Stadhouder,Amsterdam 1934.

Page 482: Scans (44,78 MB)

22. EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

11 Augustus 1695

Het hiernevens afgebeelde doek van een onbekend schil-der, geeft een voorstelling van den aanval op Duinkerken,door een Nederlandsch-Engelsche vloot op den 11 den Augus-tus 1695 1) .

Vijf fregatten van de Staten-Generaal en acht van denkoning van Engeland zijn onder zeil of liggen ten anker opongeveer kanonschotsafstand van de havenhoofden vanDuinkerken; een tiental met mortieren bewapende galjoten,beschermd door het geschutsvuur der fregatten, bombardee-ren de f ortén en de stad; twintig groote Fransche roeisloepenof galeien liggen rechts van de haven gereed, ten einde po-gingen van branders, om de forten te naderen, te doen mis-lukken; vier rookschepen, aan iederen kant van de haventwee, branden nutteloos uit dicht bij het strand. Twee houtenforten aan den mond van de haven, en een groot steenen fortiets buiten de rechter-(wester-)pier, beantwoorden het vuurder fregatten en bombardeergaljoten; de stad met haar ves-tingwerken en hoogen toren ziet men op den ,achtergrond.

Een Nederlandsch fregat, iets rechts buiten het midden,voert een commandovlag aan den kruistop; blijkbaar is hiereen schout-bij-nacht van de Staten-Generaal aan boord; ge-heel rechts ligt het schip van een Engelsch vice-admiraal vande witte vlag; links, iets uit het midden, zeilt dat van eenEngelsch schout-bij-nacht van de roode vlag.

De aanval is, zooals de titel van dit hoofdstuk reeds ver-meldt, mislukt. Hoe fleurigen indruk, vooral door de velegroote, breed uitwaaiende vlaggen, het schilderij ook maakt,een glorierijk feit uit onze zeegeschièdenis stelt het niet voor.

1 ) Het schilderij, breed 184 en hoog 83 c.M., bevindt zich in hetNederlandsch Historisch Scheepvaart Museum te Amsterdam.

Page 483: Scans (44,78 MB)

•laid laiqoai ap aSaMiaAp^q u«

qst}j IIO

J uauaais *aq ua uaputaim ap do uaiioj ua*noq

apiaui p^is lap uaiaid ap puoiSiaaqo» nap do S uadaqos3[ooa ua -auiqoBiu apauisp uaioftBSaaapiBquioq ua uaufcSajj im

loopvap puoiSiooA uap dQ

•urepiaisray

6um

asnj\[ ^iBBAdaaqog nsiH

*pax[ — •

fuapntpsjiaAano raaiuouy 'S69I srnsnSny n

'IO

OJA aqospSug-aqospuBpapa^ apiaautqraooaS ua» joop ua^ia^um

Q

UB

A Supaiqasag

Page 484: Scans (44,78 MB)
Page 485: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN 439

De poging om de havenforten van Duinkerken te vernielen,en daardoor een blokkadevloot in staat te stellen ligplaatste nemen vlak voor den havenmond, om zoodoende het uit-loopen der kapers voorgoed te beletten, is na het bombarde-ment van den 11den Augustus 1695 eens voor al opgegeven.Meer dan twee maanden had men aan de voorbereiding ge-werkt, honderdveertien schepen waren voor deze onderne-ming beschikbaar ,gesteld; doch, ondanks de twaalfhonderdgeworpen bommen, was één der forten slechts tienmaal, eenander slechts éénmaat en het derde in het geheel niet getrof-fen; aan de hooggespannen verwachtingen der gevreesdespring- of machineschepen is niet vóldaan, en alleen dewrakken van vier rookschepen, op het strand bij Duinker-ken, hebben de bewoners der kaperstad nog gedurendeeenige maanden herinnerd aan dezen zoo grootsch opgezet-ten, doch totaal mislukten aanslag op hun veste.

Al moge de glorie van ons Verleden dus niet vragen om eenbeschrijving van deze gebeurtenissen, onze zucht naar ken-nis van het leven en bedrijf van ons 17de-eeuwsch scheeps-volk doet dit wèl. Gefaalde pogingen leerera ons in dit opzichtsoms evenveel als geslaagde, en zéker indien, zooals hier, deleiders der onderneming geen redenen hadden de oorzakenvan hèt falen te verbloemen, en deze eerlijk vermeldden inhun rapporten. Bovendien, wie zal niet getroffen wordendoor de vele punten van overeenkomst, in idoel en uitslag,tusschen den hier behandelden aanval en dien van April1918 op de pieren van Zeebrugge?

Deze overwegingen mogen de hieronder volgende beschrij-ving van een, voor ons roemlooze episode uit de geschiedenisvan den Negenjarigen oorlog rechtvaardigen.

Toen op den 2den Juni 1695 de zeven „lords justices", diegedurende de afwezigheid van koning Willem III in, Enge-land regeerden, den opperbevelhebber der Engelsch-Neder-landsche Kanaalvloot verzochten zijn meening te geven watmen gedurende de aanstaande zomermaanden ter zee zoukunnen verrichten, wist de admiraal van de blauwe vlaglord Berkeley of Stratton, bij gebrek aan een Fransche vlootom tegen te vechten, niets beters voor te stellen dan een her-nieuwd bombardement van de voornaamste kaperhavens enroofnesten aan de Fransche Kanaalkust. Behalve op Calaisen St. Valéry wees Berkeley voor dit jaar in het bijzonder opDuinkerken, die haven waar Jean Bart de Engelsche en

Page 486: Scans (44,78 MB)

440 EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

Nederlandsche koopvaardij de meeste schade toebracht, enwaar nog geen jaar geleden, op den 22sten September 1694,de vloot der verbonden zeemogendheden, ondanks haarbombardeergaljoten en machineschepen, een ernstig échechad geleden. Hij achtte de kans vrij groot dat, indien menslechts bereid was eenige schepen hiervoor op te offeren, hetzou gelukken de forten op de ver in zee uitstekende Duin-kerksche havenpieren te vernielen; en dan zou het voortaanvoor een blokkeerende vloot van weinig diepgaande fregat-ten mogelijk worden dicht voor den mond van de haven, bin-nen de ondiepte van de Braak 1), ligplaats te nemen, en zoo-doende den kapers het uitloopén te beletten.

In beginsel konden de lords lustices zich met dit plan ver-eenigen, en nog denzelfden dag werden de eerste voorberei-dende maatregelen getroffen. Vóór alles was het noodig zichvan de medewerking der Nederlandsche vlagofficieren dergecombineerde vloot te verzekeren. Tot nog toe had koninginMary, bij afwezigheid van haar gemaal, hiervoor zorg ge-dragen, doch na haar overlijden, in den afgeloopen winter,was alle contact van de Engelsche regeering met de vloot-voogden van de Republiek verbroken, en men begon daarommet den koning te verzoeken, hierop nader orde te stellen, entevens bij de Staten-Generaal aan te dringen op de spoedigeuitrusting van het door hen te leveren contingent voor de ge-combineerde vloot. Verder werd op verzoek van den 31-jarigen lord Berkeley de zoo veel oudere Sir Clowdesley Sho-vell als vice-admiraal aan hem toegevoegd, en hem opgedra-gen met den controleur-generaal der artillerie en ontwerperder machineschepen, den Nederlander Willem Meester 2), enlord Romney, den chef van het Engelsche artillerie-materieel,de practische uitvoering van de plannen te bespreken.

Den 5den Juni reeds had het eerste overleg plaats. BehalveRomney, Berkeley en Meester namen de vice-admiraal SirGeorge Rooke en captain John Benbow (die in 1694 debombardementen had geleid) hieraan deel; en daar het al ofniet slagen der onderneming geheel zou afhangen van Mees-ters rook- en machineschepen, werd diens oordeel het eerstgevraagd.

1) Een smalle O-W strekkende bank beN. de haven. De fregattenop den voorgrond van het schilderij liggen tegen den Z.rand van deBraak.

2) 'Zie over Willem Meester en zijn machineschepen, hierachter,pag. 450.

Page 487: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN 441

Blijkens het rapport van Berkeley aan de lords justices 1)heeft Meester duidelijk, en als eenig eenvoudig Nederlanderin het geheel niet onder den indruk van de aanwezigheid vanzooveel beroemde en hooggeplaatste Engelsche autoriteiten,zijn meeping gezegd en zijn voorwaarden gesteld. Hij namop zich om, indien men hem binnen &enige weken zooveelschepen en materialen gaf als hij noodig achtte, het sterkesteenen fort Risban op de westelijke havenpier met zijnmachineschepen tot zwijgen te brengen, nadat eerst eenigefregatten de beide houten forten op de uiteinden der pierenonder vuur zouden hebben genomen. Was eenmaal Risbanuitgeschakeld, dan zou men verder gemakkelijk met de an-dere forten geheel kunnen afrekenen, de bezettingen daar-uit verdrijven, en zoodoende de met zooveel zorg en kostenaangelegde verdedigingswerken der haven van Duinkerkenvoor langen tijd onschadelijk maken 2).

Geen der aanwezigen opperde bezwaren tegen deze voor-stellen en eischen, en zonder meer werden zij aan de lordsjustices overgebracht. Daar Meester echter 5 a 6 weken noo-dig achtte om zijn machineschepen gereed te maken, en debombardeergaljoten wèl reeds klaar lagen, stelde Berkeleyvoor in den tusschentijd een aanslag te doen op Calais. Welwetende, dat de admiraliteit de hiertoe vereischte fregattenliever wenschte te gebruiken voor de bescherming 'der scheep-vaart, wees Berkeley er op dat de vernieling van één kaper-haven van veel meer waarde was dan het nemen van honderdkaperschepen, en hij verzocht daarom, dat aan de admirali-teit zou worden opgedragen alle in dienst zijnde voor het doelgeschikte vaartuigen tijdelijk uit den konvooidienst te nemenen voor den aanslag op Calais en Duinkerken af te staan 3).

Na ontvangst van Berkeley's brief wenschten de lords jus-tices Meester zelf te hoorera. Den 9den Juni legde hij hun, aande hand van een zeekaart van de vaarwaters bij Duinkerken,de situatie uit, en hij lichtte zijn plannen zóó overtuigend toe,dat de admiraliteitsheeren werden binnen geroepen en men

1) Calendar of State Papers, 1694-95, p. 478.2) Duinkerken was „met ongeloofflijken arbeid en onkosten van

18 millioenen gemaakt tot de alderconsiderabeiste Fortresse vanEuropa; het Canael met sijn Zee-forten, op sware Paalwerken metRijs, steenen, en onbegrijpelijke sware houten enz. wel een half uurin Zee gebouwt; de groote Rijsbank, van geweldige ruijmte, met aller-ley Magasijnen, Gemacken en Provisien, van binnen 40 voet hoogh,van sware briksteenen, met twee laag geschut, in elk 24, zijnde swareFalconetten ...." Zie Atlas van Stolk, no. 2938.

3) C. S. P. 1694-95, p. 478.

Page 488: Scans (44,78 MB)

442 EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

dezen gelastte terstond, volgens de aanwijzingen van Mees-ter, met de inrichting van machineschepen te beginnen. 1).

-Intusschen was Berkeley de zaken minder optimistischgaan inzien. Den 11den Juni schreef hij aan de regeering:„The longer I think of the business of Dunkirk, the worse 1like it", en daarom waarschuwde hij liever reeds nu, alvorensde groote kosten voor de uitvoering van Meesters plannenwerden gemaakt. Hij voorzag voor zijn schepen „an extremehazard, with little or no prospect of success"; alles moest inéén tij afloopen daar het onmogelijk was met volgeladen sloe-pen tegen den stroom op te roeien; met eenigen zeegang zoumen onmogelijk langszij van de pieren kunnen komen, en inieder geval zouden zijn schepen geruimen tijd aan het vuurvan den wal zijn blootgesteld, daar hij het nut der rooksche-pen, waarvan Meester zulke wonderen voorspelde, "extre-mely uncertain" achtte. Mochten de fregatten het niet tegende forten kunnen houden, of een opkomende bui hen dwin-gen onder zeil te gaan, dan zouden, zooals ieder zeemanmoest inzien, tusschen de onbekende banken en ondiepten,met vreemde loodsen en beschadigd tuig, de gevaren deronderneming, die "upon one man's fancy" berustte, onver-antwoordelijk groot worden. Hij verklaarde dan ook, hoewelhij uiteraard bereid was alle orders op te volgen, dat "myopinion will always be against attacking Dunkirk" 2) .

Berkeley's waarschuwing maakte grooten indruk; de lordsjustices durfden nu de verantwoording niet op zich te nemen,en zonden den brief door naar den koning. De vloot werdvoorloopig naar Spithead gedirigeerd, en kreeg order aldaarde komst van het Nederlandsch contingent af te wachten.

Intusschen stonden de voorbereidingen niet stil. De koninghad het contact met de Nederlandsche admiraliteiten herstelddoor hiervoor Hiob de Wildt, den secretaris van het collegevan Amsterdam, aan te wijzen; Berkeley kreeg de beschik-king over dertien fregatten, en Meester £ 1800 voor de uit-rusting van zijn rook- en machineschepen; bovendien warentien schepen van de Staten-Generaal (,,pretty good ships", vol-gens Berkeley) in Spithead ten anker gegaan, en alles wach-te nu op de aankomst van den luitenant-admiraal Almonde,den opperbevelhebber van het Nederlandsche contingent.

De houding van den commandeur der Staatsche schepenbaarde Berkeley reeds eenige zorg. Wel had deze hem, bij

1) T.a.p. p. 482.2) T.a.p. p. 485.

Page 489: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN 443

de begroeting op den 24sten Juni, „in compliment" gezegdwel bereid te zijn diens orders op te volgen, doch den volgen-den dag had hij medegedeeld daartoe toch eigenlijk geeninstructies te hebben; hij wenschte liever alleen bevelen vanAlmonde te ontvangen. Vroeger had hij steeds gaarne ordersvan de koningin gehoorzaamd, doch met de wenschen van delords justices of van de Engelsche admiraliteit verklaarde hijniets te maken te hebben. Alleen indien de vijand in zichtkwam, zou hij zich onder een Engelschen opperbevelhebberwillen stellen. Hij was verder niet van plan de reede te ver-laten alvorens Almonde hem daartoe order gaf 1).

Gelukkig kwam Almonde reeds den volgenden dag, den26sten Juni, in Spithead ten anker; daar hij verklaarde in-structies te hebben om zich als gewoonlijk te stellen onderhet commando van den oudsten Engelschen vlagofficier,waren de moeilijkheden over het bevel spoedig uit den weggeruimd. Ook verder toonde onze luitenant-admiraal zichvoor rede vatbaar; hij had opdracht ontvangen van den ko-ning vóór alles Duinkerken aan te vallen, doch, vernemendedat alle voorbereidingen nog niet waren getroffen, schikte hijzich gaarne naar de wenschen van Berkeley en opperde geenbezwaren om eerst met St. Malo te beginnen. In den krijgs-raad, waarin men spoedig tot overeenstemming kwam, bleekdat de Nederlanders dezelfde meening hadden als de Engel-schen omtrent het te verwachten succes voor Duinkerken,n.l. dat het wellicht gelukken zou de houten forten op de uit-einden der pieren tot zwijgen te brengen, maar ,dat men beterdeed over het plan van Meester niet te veel te zeggen.

Toen de lords justices uit den brief van Berkeley vernamendat de koning den Nederlanders uitdrukkelijk last had ge-geven eerst Duinkerken aan te vallen, zagen zij plotselingeen uitkomst uit alle moeilijkheden. Zij gelastten Berkeleyterstond den krijgsraad van alle vlagofficieren van de vlootbij een te roepen, en daar voor te stellen, gezien 's koningsorders aan Almonde, dat deze met de Nederlandsche vlootDuinkerken, en Berkeley met de Engelsche schepen St. Malozou bombardeeren. Uit Brest had men zekere berichten adatvan de Fransche vloot geen interventie te verwachten was,zoodat tegen een tijdelijke scheiding der beide contingentengeen ernstige bezwaren konden bestaan. Een dag later zijnde lords voor het verleenen van zóó veel zelfstandigheid aan

1 ) T.a.p. p. 496. Over dezen commandeur, Andries ,de Boer, zieDe Jonge, IV, p. 772.

Page 490: Scans (44,78 MB)

444 EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

de Nederlanders terug geschrokken, en hebben zij hun voor-stel in dien zin veranderd, dat Duinkerken en St. Malo wèlgelijktijdig, doch ieder door een vloot bestaande uit schepenvan beide landen, en onder Engelsch opperbevel, zoudenworden gebombardeerd. Den 29sten bracht Berkeley dit inden krijgsraad; Almonde en zijn vice-admiraal Gillis Schey,die zich in verband met de hun door den koning gegevenorders verantwoordelijk voor het slagen van de ondernemingtegen Duinkerken voelden, wilden van dit plan echter nietsweten, en ten slotte besloot men daarom met de geheele be-schikbare macht „naa de Franse kust te seijlen omm' op de-selve aan te tasten en te bombardeeren de steden en plaatsen,die in hare situatien en naa gelegentheid van weer en winddaartoe het bequaamst sullen gevonden werden."

Den lsten Juli ging de gecombineerde vloot — 70 zeilen,waaronder 19 groote schepen, 13 fregatten en 18 bombardeer-schepen — van Spithead onder zeil; stormweer dreef haarden 4den weder naar binnen, en eerst den loden kon zij op-nieuw zee kiezen. Den 14den, 15den en 16den werd St. Malogebombardeerd; op den avond van dien laatsten dag beslootmen „not to bombard this place any more till they had re-built it", beschoot daarna Granville, en zeilde den 20stenweder naar Spithead om de bombardeergaljoten te herstel-len en de gesprongen mortieren door nieuwe te vervangen 1).

Het geslaagde bombardement van St. Malo had aan eenieder nieuwen moed en vertrouwen gegeven : Meester ver-klaarde dat zijn machine- en rookschepen thans geheel ge-reed waren, de lords justices bepaalden dat het gros en Mees-ters scheepjes zich voor Dungeness zouden vereenigen, Ber-keley hunkerde er naar thans Duinkerken onder handen tenemen en eindigde zijn brief van den 25sten Juli met eenvastberaden „Now, Mr. Meisters, or never" 2) .

De ontmoeting van de vloot van Berkeley en Almonde metde machine- en rookschepen had, tengevolge van den wind,niet plaats voor Dungeness maar op de reede van Duins. Inden aldaar, op den 1 sten Augustus, gehouden krijgsraad wer-den de plannen voor den aanval op Duinkerken uitvoerigbesproken; Meester kon echter ook nu niet de aanwezigenvan de practische uitvoerbaarheid zijner denkbeelden over-tuigen, en eenigszins ontmoedigd schreef Berkeley nadat de

1) Almonde aan S.-G. dd. 18 Juli. (Holl. Mere. 1695, II, p. 60);C.S.P. 1695, Add. pp. 8, 14.

2) C. S. P. 1695, Add. pp. 13, 17, 18.

Page 491: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN 445

zitting opgeheven was, dat "he did not see how Mr. Meisterscan ruin the harbour, but will give all the assistance he can" 1) .

Bij Almonde blijkt van pessimisme omtrent „de voortset-ting en uijtvoering van het voorhebbend idessein op Duijn-kerken" niet. Hij had, overtuigd dat alleen kleine fregattengeschikt waren voor het beoogde doel, tijdig den comman-deur Van der Dussen met eenige schepen uitgezonden om deschouten-bij-nacht Van der Gijsen en Muijs, die met achtfre-gatten op de Vlaamsche kust kruisten, op te zoeken en hun tegelasten zich op de reede van Duins bij zijn vlag te voegen;en toen dezen allen den laten Augustus in zijn nabijheid hunankers lieten vallen, en de wind uit den goeden hoek begon tewaaien, koesterde onze luitenant-admiraal alle hoop dat menden volgenden dag met de geheele vloot onder zeil zou kun-nen gaan „omme het geene gereguleerd sal wesen met de selvet' ondernemen, en, soo veel mogelik sal sijn, te trachten terexecutie te stellen" 2).

Inderdaad kon den 2den Augustus de expeditie een aan-yang nemen. Hoe dit geschiedde, vertelt de 19-jarige kapi-tein Willem baron van Wassenaer in het Journaal van zijnschip Rosendaal zóó nauwkeurig, dat ik niet beter kan doenclan zijn tekst hier woordelijk te laten volgen.

„Smorgens int eerste glas van de daghwacht 3) deet denadmirael sein om 't teuijanker 4) te lichten, en int 3 glas vande voormidd.wacht deet hij sein om te zeijlen, en int 4 glaswaren wij met de vloot onder zeil — sterck 31 a 38 oorlogh-scheepe als fregatties, en met de bomgaljots, springers, bran-ders en ander cleijn vaartuijgh omtrent de 100 zeijlen — dewint o.n.o met een slappe coelte; deden ons best om in zeete komen, en wij leijdent met de vloot om de Z. en na demiddagh ten 4 uren pasiaerden 5) onse admirael Almonde entegen den avont deet hij sein om te anckeren, en met de wachtopsetten quamen wij ten ancker op 20 vaem water, z.z.o. 3mijlen van Calis Klif, de wint z.west, met bramseilcoelte".

Blijkbaar was dus opnieuw kwaad weer op komst; deschepen „staken noch wat bott uit alsoo verscheide . schepen

1) T.a.p. p. 26.2) Almonde aan S.-G. dd.1 Aug. (S.-G. no. 7167). Voor de reis van

Van der Dussen zie het Journaal van het schip Rosendael (Adm.arch 1104).

3) Het eerste half uur van de wacht van 4-8 uur.4) Vertuien is een schip ten anker leggen voor 2 ankers, het

daagsch anker voor den vloed, het tuianker voor de eb.5) Pasiaeren, ook wel patsjaren en pitsjaren, van het Maleische

bitjara = bespreken, krijgsraad houden.

Page 492: Scans (44,78 MB)

446 EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

door gingen" 1 ) en toen ten 9 uur, met „een stijve couwe", deadmiraal order gaf met dichtgereefde marszeilen onder zeilte gaan, zochten vele schepen, waaronder' allereerst Meestermet zijn machine- en rookschepen, weder de veilige reedevan Duins op. Het gros ankerde bij het Zuid Voorland, en --,,de vlaggeluij met haer stengen 'en reen om laegh" — reeddaar gedurende den nacht den storm af. Den volgen-den ochtend, met af buiend weer, ging op het Engelsche ad-miraalsschip weder het sein op om onder zeil te gaan; enreeds ten 5 uur lag het grootste gedeelte der vloot, doch zon-der Meester met zijn vaartuigen, voor Grevelingen ten anker.

Den 5den en oden kwamen de nog ontbrekende groote sche-pen en fregatten weder alle bij de vlag; de vloot verzeildenaar de ankerplaats voor Mardijk, en een twaalftal Engelscheen Nederlandsche fregatten, de laatste onder Van der Dussen,liepen zoo dicht mogelijk onder de pieren van Duinkerken,„en namen zoo wat inspectie hoe het daer gelegen was".

Den 7den Augustus, „alsoo de couwe weer verhef te", bleefde vloot werkeloos ten anker. Eerst toen Meester op den 8steneindelijk met zijn smook- en springschepen terug kwam uitDuins (de vloot telde toen in totaal 114 zeilen) konden devoorbereidende maatregelen verder worden uitgevoerd. On-der bevel van den commandeur der Engelsche fregatten (ookVan der Dussen liet als commandeur den breeden wimpelvan boven waaien) gingen vroeg in den ochtend de voor denaanval bestemde kleine vaartuigen onder zeil, en ankerdenop ongeveer één mijl afstand van de buitenforten.

Het gros bleef liggen voor Mardijk; Berkeley seinde de„vlaghluij" en Meester bij zich aan boord, en de details voorden aanval werden besproken en vastgesteld.

Om 5 uur van den 11den Augustus, bij laagwater, zoudentwaalf lichte fregatten, waaronder tien Hollandsche, en zes-tien bombardeergaljoten, de ankers lichten, en, bij het door-komen van den vloed, zich zoo dicht mogelijk langs de fortenlaten drijven om deze onder vuur te nemen; de overige,zwaardere, fregatten moesten volgen en de beschieting voort-zetten. Na dit bombardement van twee of drie uur, zouMeester gelegenheid krijgen te toonen wat zijn uitvindingwaard was. Negen springers, voorafgegaan door rooksche-pen, zouden zich achtereenvolgens laten drijven tot tegen deforten; de bemanningen moesten, na de lonten te hebben

1 ) D.w.z. zij vierden het ankertouw toen zij zagen dat andereschepen driftig werden.

Page 493: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN 447

aangestoken, zich in de medegenomen sloepen zien te red-den, en opgenomen worden in daarachter zeilende kitsen enandere kleine vaartuigen. Meester mocht dit alles geheel naareigen inzichten regelen; iederen springer- en rookschipcom-mandeur moest hij mededeelen welk fort voor zijn rekeningkwam, en inwelkevolgorde de aanvallen zouden moeten wor-den uitgevoerd. Naar gelang van de uitwerking der ontplof-fingen zou worden bepaald wat verder moest geschieden 1).

Den 10den Augustus begaven Berkeley en Almonde zichnaar de vloot voor Duinkerken, aan boord van het schip vanVan der Dussen, om den kapiteins de laatste aanwijzingente geven; het weer liet zich, met een zuidelijken wind, gunstigaanzien, en alles maakte zich gereed voor den aanval op denvolgenden dag.

Uiteraard had men ook in Duinkerken vele voorbereidin-gen getroffen om den vijand af te slaan. Sedert den OdenAugustus was het duidelijk dat weder een aanval dreigde;door de ervaring van het vorige jaar geleerd, verwijderdemen veel wat brandbaar was uit de stad en zette water klaarom iederen brand te kunnen blusschee. De houten fortenop de havenhoofden, La Bonne Espérance en het Fort Vert,en het sterke steenen fort Risban (Rijsbank), op een derdevan het uiteinde van de westpier, werden extra zwaar be-mand en bewapend; cavalerie legerde zich aan het strand omeventueel gelande troepen te verjagen, en achttien sloepen,ieder met twee lichte kanonnen, en goed bemand, lagen ge-reed om de te verwachten machine- en rookschepen en bran-ders te verdrijven of weg te sleepen. Onder de opperste lei-ding van den chef d'escadre, comte de Relingue, voerde JeanBart het bevel op La Bonne Espérance, de chevalier de Saint-Clair op het Fort Vert, en de chevalier de Montgon en demarquis de Château-Renault over de achttien sloepen 2).

Er bestaan vele beschrijvingen van ooggetuigen van deneigenlijken aanval. In De Europische Mercurius van 1695 zijnde of f icieele rapporten van Berkeley, van Almonde en vanRelingue afgedrukt; dat van Meester is opgenomen in deMariner's Mirror van 1925, en het journaal van het schip Ro-sendael vermeldt de gebeurtenissen van den 11den Augustus

1) C.S.P., Add. 1695, p. 31. Mariner's Mirror 1925, p. 73.2) P. Faulconnier, Description historique de Dunkerque, II, p.

104. H. Malo, Les corsaires Dunkerquois, II, p. 289.

Page 494: Scans (44,78 MB)

448 EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

eveneens uitvoerig. Te zamen geven zij het volgende beeld:Na van 8 tot 10 uur al varende op de forten geschoten te

hebben, ankerden de bombardeergaljoten in een boog binnenkanonschotsafstand, van N. tot W. van het havenhoofd, en defregatten in een tweeden boog daarachter; allen hervattentoen het bombardement. De wind was wat opgestoken, waar-door de schepen niet rustig lagen; -de forten waren slechtsklein, en zoodoende was de uitwerking van het vuur zeergering, zeker geringer dan dat van de forten op de schepen.

Tegen den middag, toen de vloed nog goed doorstond, gin-gen eenige Engelsche lichte fregatten, kitsen en sloepen,onder zeil, als begeleiding van een viertal rookschepen, dieopdracht hadden, twee aan twee koers te zetten naar de for-ten op de havenhoofden, om daar door hun rook het naderender machineschepen mogelijk te maken. Berkeley, die ineen sloep de leiding van de actie persoonlijk in handen hadgenomen, gelastte nu Meester, die eveneens tusschen zijnmachineschepen rondvoer, deze thans tevens hun bestem-ming te laten volgen. Daar echter een groot aantal Duin-kerksche sloepen en galeien op de fregatten en rookschepenafkwam, en deze laatste niet voldoende ondersteund wer-den om op de juiste plaats ten anker te kunnen gaan, begreepMeester dat onder deze omstandigheden de machineschepennimmer hun doel konden bereiken: blootgesteld aan het vuurder forten zou het immers onmogelijk zijn deze zóó dicht tenaderen dat een ontploffing de gewenschte uitwerking zouhebben. Hoewel Berkeley de ankertouwen liet kappen, gafMeester zijn commandeurs order den aanval niet door te zet-ten, en de forten niet dichter te naderen, opdat hun schepenniet nutteloos zouden ontploffen of in handen van den vijandzouden vallen. De commandeurs hebben hieraan gehoor-zaamd, en geen der machineschepen heeft dan ook eenigaandeel genomen aan den strijd.

Zooals Meester had voorzien, hebben ook de rookschepenhun werk niet kunnen verrichten. Beschoten door het ge-schut van twintig roeisloepen en galeien verlieten de be-manningen reeds spoedig, na de lonten te hebben aangesto-ken, hun schip. Hoewel de vlammen reeds oplaaiden, en deofficieren en manschappen in de vijandelijke sloepen over-tuigd waren te doen te hebben met de befaamde infernalesof helsche machines, die ieder oogenblik zouden kunnen 9nt-plof f en, roeiden zij tot boord aan boord van de rookschepen,wierpen hun enterdreggen in het tuig, en sleepten hen naar

Page 495: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN 449

het strand, ver van de forten, waar zij, zonder eenige schadeaan te richten, kalm zijd. uitgebrand.

Indien op den 11den Augustus 1695 door iemand roem eneer is behaald, dan is het door deze Fransche officieren, methun Duinkerker matrozen!

De aanval was hiermede afgeslagen. Twaalfhonderd bom-men waren naar de forten geworpen: tien waren terechtgekomen in de Rijsbank, zonder schade van beteekenis aante richten; het Fort Vert was slechts één maal getroffen, LaBonne Espérance in het geheel niet. Daarentegen haddende Engelsche en Nederlandsche fregatten aan romp en tuigveel geleden, en was het Amsterdamsche fregat Batavier, ge-voerd door den kapitein Tuyll van Serooskerke (in het jour-naal van de Rosendael heet hij Sereetskerken, in den brief uitDuinkerken Rosekerk) verbrand, en waren commandant, of-ficieren en 60 man in handen van den vijand gevallen.

Den volgenden dag riep Berkeley den krijgsraad bijeenom te bespreken wat men verder met cie vloot zou kunnenverrichten. „Terwille de gronden en banken voor DuiJnker-ken meer als 's vijands defensie en vuur t'apprehenderenwaren", besloot men van een verleren aanval op die stad afte zien, en naar Calais te zeilen, „omme die stad door bombenen carcassen, is 't mogelijk, te ruineren". Nu de vier rook-schepen vruchteloos uitgebrand waren, was ook Meester hetmet deze beslissing eens; en ieder hoopte nu dat de machine-schepen voor Calais „met meerder dienst en vrugt, immersmet minder hazard voor de schepen van oorlog aldaar", zou-den kunnen worden aangewend 1) .

Den 13den, liggende voor Calais, liet Berkeley Meestervragen hoe hij dacht over een aanval op een nieuw aldaargebouwd houten fort. Meester beloofde dit zelf aan boord tekomen bespreken, liet den admiraal wachten tot het donkerwas geworden, en verdween toen, zonder een woord te zeg-gen, met al zijn machineschepen,, naar zee.

Berkeley was uiteraard des duivels; hij zond Meester ter-stond een schip achterna, doch de voorsprong was te groot, enMeester kon veilig in Engeland landen, om, als eerste, rapportuit te brengen over de oorzaken van de mislukking van hetDuinkerksche plan. Alleen op papier kon Berkeley nu zijnverontwaardiging luchten: „I think all his faults which areegregious are not to be past by, he is af raid to stand the tryall

1 ) Almonde aan S.-G. dd. 13 Aug. (S.-G. no. 7167) .

Page 496: Scans (44,78 MB)

450 EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

of his machines, and now his business is done, with whatmoray he has got, he is packing off ... all his actions andwords have been every day nothing but contrariety, and hisdesign only to cheat his Majesty and the Nation", en hij be-loofde een rapport te zullen indienen waaruit Meester's „vil-lany and folly" voor de geheele wereld zou blijken 1) .

Almonde heeft het in den duister verdwijnen van Meesterkalmer opgevat, en rapporteerde hierover niet anders aan deStaten-Generaal dan dat „mits 't gisterige vertrek van dencontreroleur Meesters en 't opgecomen quaad weer 't bom-bardement van Calais tot nogh toe geen aanvang heeft kun-nen maken" 2) .

Het onderzoek door de lords justices ingesteld naar Mees-ters gedragingen heeft geduurd tot midden November; daarhet ging om "so great men as my Lord Berkeley and Meesters''heeft men echter de beslissing gelaten bij den koning; en toendeze het nemen hiervan steeds uitstelde, is het geschil tus-schen den admiraal en den uitvinder doodgebloed, en isMeester, met zijn machineschepen, geleidelijk vergeten.

WILLEM MEESTER EN ZIJN MACHINESCHEPEN

Willem Meester, in 1643 te Leiden geboren, studeerde al-daar eenige Jaren aan de Universiteit, doch zonder te promo-veeren, en werkte daarna geruimen tijd in de zaak van denberoemden Samuel van Musschenbroek, handelaar in phy-sische instrumenten. Ongeveer in 1670 maakte hij zich be-kend door de constructie van metalen pontons voor leger-doeleinden; hij kwam hierdoor in contact met Willem III,die hem in Februari 1673 liet aanstellen tot „Contrerolleurvan alle nieuwe Artillerije ende Oorlogsmachines ende an-dere inventien", op een salaris van vijftig gulden 's maands.In Januari van het volgend jaar volgde reeds zijn bevorde-ring tot Contrerolleur-generaal, in April werd zijn tracte-ment verdubbeld, „ter sake van 't inventeren van de blickepontjes" en in 1676 kenden de Staten-Generaal hem eenpremie toe van twaalfduizend gulden, en gaven hem voor25 jaar het recht pontons te leveren aan den Staat.

Na, op last der regeering en met toestemming der plaatse-lijke autoriteiten, met den luitenant-admiraal Evertsen eenstudiereis naar de sluiswerken van Duinkerken te hebben

1) Berkeley aan de admiraliteit, dd. 14 Aug. (M.M. 1925, p. 76).2) Almonde aan S.-G., dd. 14 Aug. (S.-G. no. 4974)

Page 497: Scans (44,78 MB)

EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN 451

gemaakt, was hij werkzaam bij den bouw van een droogdokte Vlissingen, toen Willem III zijn diensten behoefde bij zijnovertocht naar Engeland in November 1688. Een groot aantalnieuwe pontons moest worden gereed gemaakt voor hetgeval het leger, na zijn landing, een rivier zou moeten over-steken. Dat deze ook werkelijk zijn gebruikt blijkt uit Ma-caulay's beschrijving van den zegetocht naar Londen, waarhij zegt: "Nothing raised so much admiration as the bridgeof boats, which was laid with great speed on the Exe for theconveyance of, waggons, and afterwards as speedily takento pieces and carried away".

In 1690, het jaar van den slag aan de Boyne, was Meester,thans ook als „Comptroller" van de Engelsche artillerie, inIerland. Toen het gerucht liep dat hij in handen van denvijand was gevallen, meldde men dit aan den Engelscheneersten minister en noemde hem daarbij: „Mesters, whoselosse for an engenier had in the King's opinion been irrep-arable"; door de invoering van keukenwagens en kogelvrijewolzakken steeg hij zóó hoog in 's konings gunst, dat dezehem tevens tot beheerder van het groote artillerie-arsenaalin den Tower benoemde.

In 1692 begon Meester te werken aan de ontwikkelingzijner „machineschepen", die spoedig ook onder de namen„springers" en „inf ernales" groote vermaardheid kregen. Ditwaren oude, kleine vaartuigen, veelal haringbuizen, met ver-hoogde boorden en twee of drie gemetselde dekken. De la-ding, van onder naar boven, was als volgt: Onderin, als bal-last, een laag zand en grint; daarop buskruit, in vaten, onge-veer 20.000 pond; dan een gemetseld dek van een voet dikte,waarop een zeshonderd bommen en granaten waren gesta-peld, afgesloten met wederom een gemetseld dek van tweevoet dikte. Op dit tweede dek lagen vijf tig vaten licht brand-bare stoffen en vuurwerken, en ten slotte, boven op alles,zooveel mogelijk oude vuurmonden, kogels enz. Door eenklokwerk en lonten kon de ontsteking worden vertraagd, enhad de bemanning gelegenheid tijdig het schip te verlaten enweg te roeien. Ten einde te voorkomen dat deze springers,bij een poging hen aan den vijand te brengen, ontijdig doorvijandelijk geschutvuur tot ontploffing zouden worden ge-bracht, moesten zij worden voorafgegaan door „rooksche-pen", die, door een rookgordijn tusschen de springers en denvijand te leggen, de eersten aan het zicht van den laatstemoesten onttrekken.

Page 498: Scans (44,78 MB)

452 EEN MISLUKTE AANSLAG OP DUINKERKEN

Het is duidelijk dat de kans op succes van de combinatiemachine- en rookschepen, komende uit open zee en gerichttegen forten aan den wal, zeer gering was: alleen indienwind, tij en fortuin gunstig waren, de aanvallers geen vreeskenden en de vijand over geen afweermiddelen beschikte,en bovendien het vaarwater naar het doel vrij was, zou lieteen springschip kunnen gelukken langszij van een fort ofeen havenpier te geraken, en daar tot ontploffing komen.In het brein van Meester en in de raadskamers der admirali-teiten kunnen deze schepen veel beloofd hebben; zij die dezee kenden en wisten hoe grillige en wisselvallige elementenwind en stroom waren, moeten wantrouwend tegenover dezevinding hebben gestaan, en met leede oogen hebben aange-zien hoe steeds meer geld en materiaal werden geofferd aanMeesters denkbeelden.

Meester moge met zijn machineschepen financieel wèl heb-ben gevaren — vooral van Engelsche zijde zijn de toespe-lingen op, en klachten over, zijn schraapzucht, en zelfs af-zetterij, talloos — zijn reputatie als ingenieur en uitvinderheeft hij er mede verspeeld. Als gunsteling van den koningtoch al niet populair in Engeland, maakte hij zich door zijneigenzinnig optreden tegenover admiraals, commandeurs enkapiteins bepaald gehaat; en vooral toen bleek dat al zijntheorieën in de praktijk faalden, heeft hij zich onmogelijkgemaakt en is hij geleidelijk van het tooneel verdwenen. Hoezijn tijdgenoten hem zagen vernamen wij reeds; welkennaam hij in de Engelsche marine heeft nagelaten hooren wijuit de volgende woorden van Joseph Allen's Battles of theBritish Navy 1) : "Mr. Meesters undoubtedly found in theEnglish government very ready speculators; but a short timesuf f iced to prove that the whole scheme was a perfect failure,the projector an impostor, and the members of the govern-ment his credulous dupes".

Jaarverslag Ned. Hist. Scheepvaart Museum, 1931—'32.

1) Uitgave 1852, I, p. 91.2) F. H. W. Kuypers, Willem Meester. (Militaire Spectator 1866.

3e S. XI, pp. 340, 411, 455, 531, 598.) De Jonge, Zeewezen, III, pp. 91,391 e.v. E. 14'. H. Fyers, The Story of the Machine Vessels. (Mariner'sMirror 1925.) J. G. von Hoyer, Geschichte 'der Kriegskunst, Gottin-gen, 1797--1800, II, p. 315. Surirey de Saint-Rémy, Mémoires d'Ar-tillerie, Amsterdam 1702, I, p. 327.

Page 499: Scans (44,78 MB)

PERSONENREGISTER 1)

Abels (Jan), 32, 36, 37, 40.Abels (Tamme), 36.Adolf van Nassau, 31, 35.Adriaenszoon (Hendrik), 97.Aerschot (Arnold van), 2, 4.Afonso Henriquez van Portugal,

1, 2.Ahlefeldt (Claus), hfdst. 15 pas-

sim, 348.Aldrichsz. (Jacob), 134, 149, 152-

154, 156, 159.Allin (Sir Thomas), 276, 277-279,

292, 294, 309, 370-372.Almonde (Philips van), 426, 432-

435, 447, 448, 450.Alva (hertog van), 4, 26, 28-30,

32-37, 41, 43, 46, 47, 54, 55, 57.Amfréville (marquis d'), 428.Amstel (Jan van), 315.Appleton (Henry), 183, 185-191,

202, 206, 219-224, 232, 233.Ardents (Des), 388, 393, 394, 397.Aremberg (Jan de Ligne, graaf

van), 23, 31, 32-35.Arentstein (Jacob), 398, 400, 422.Artichewsky (Christoffel) , 131,

141-143.Ashby (Sir John), 428, 429, 432,

435.Assari Reis (de jonge Veenboer),

172.Aukes (Douwe), 95.Avila (Sancho d'), 28.Aylva (Hans Willem van), 351,

363.Ayscue (Sir George), 95.

Backer (Klaas), 253.Badiley (Richard), 188, 189, 193-

197, 201, 202, 204-206, 212, 213,216-222, 224, 228, 229, 233-236.

Banckert (Adriaen), 246, 258,322, 363, 373, 376, 377, 381,hfdst. 18 passim, 410, 418, 419.

Banckert (Joost), 77, 81,100,106,111, 117, 128, 403.

Barents (Willem), 169.Barre (Antoine Lefebvre de la),

341, 423, 424.Bart (Jean), 439, 447.Basius (Johan), 29.Bastaard (Anthonie van Bour-

gondië, de Groote), 46.Beach (Richard), 370-372.Beaufort (hertog van), 424.Benbow (John), 440.Bergh (Michiel Fransen van

den), 207, 214, 232.Berghem (Pieter van), 40.Berkeley (lord ... of Stratton),

439-444, 446-450.Berkeley (Sir William ... Eng.

admiraal), 95-97.Berkeley (Sir William... gou-

verneur van Virginië), 344.Berry (Sir John), 341, 423.Beuningen (Coenraad van), 370.Bitter (Pieter de), hfdst. 15 pas-

sim, 348.Blake (Robert), 96, 160, 161, 166,

234, 291, 306.Blois van Treslong (Willem), 30.Blok (Simon), 192, 196, 201, 215,

217.Boer (Andries de), 443.Boer (Andries of de Zeeuwsche),

192, 196, 208, 209, 211, 230.Boer (Jacob, of de Groote), 192-

196, 201, 207, 216, 221, 223, 227-229, 231-236, 244, 249, 250.

Boer (Marten de), 378.Bont (David), 192-195, 199, 200,

239.Bontebotter (Pieter), 221.Bontemantel (Frederik), 182.Boogaerdt (kap.), 221.Boreel (Johan), 320, 348.Boreel (Willem), 168, 233, 370.

1 ) Zie voor de namen van schrijvers de lijsten van bronnen enliteratuur achter de hoofdstukken.

Page 500: Scans (44,78 MB)

454 PERSONENREGISTER

Borselen (Hendrik van), 10, 15,16, 46.

Boschuizen (Francois van), 28,29, 32, 36, 37, 39-41, 45, 58.

Bosch (Joan du), 27.Bossu (Maximiliaan van Hénin,

graaf van), 28, 29, 36, 47.Boterpot (Dirck Pieterse), 209.Bourgondië (Anthonie van ... de

Groote Bastaard), 46.Bourgondië (Anthonie van . . .

heer van Wacken), 47.Brakel (Jan van), 376-378, 426,

428, 431.Brakel (Pieter van), 276-278.Brederode (Lancelot van), 30, 57.Bree (Pieter van), 211.Broeck (Jan), 32, 36, 54.Brunsveld (Adriaen), 246, 247.Brunsveld (Hendrik), 365, 366.Buckingham (George Villiers,

hertog van), 90, 91.Burckhorst (Jacob), 332.

Callenburgh (Gerard), 426, 428-430.

Callot (Jacques), 91.Campen (Jan van), 247, 249, 258.Canter (kap.), 320.Carpentier (Pieter de), 81.Castilion (graaf van), 25.Cats (jonkheer Joris van), 100,

175-190 passim.Cavendish (Thomas), 71.Château-Renault (Francois-Louis

Rouselet de), 428, 429, 431,433, 434.

Chateau-Renault (marquis de),447.

Chátillon (kardinaal de), 55, 56.Cecil (William... lord Burleigh),

26, 27, 42, 43, 53.Christoffel van Beieren, 13, 17,

18, 20.Cicignon (Johan Caspar van),

333.Claasz. (Jan ... van Oosthuizen),

378.Cocqueville (heer van), 22.Coen (Jan Pietersz.), 75, 103.Colbert, 384.Coligny (admiraal de), 26, 49, 55.Columbus, 70.Compaen (Klaes), 172.Conway (Robert), 342, 343, 345.Cortenaer (Bartholomeus), 263.Cortenaer (Egbert Meussen),

,hfdst. 13 passim, 281, 282, 286-288, 297, 303-305, 324.

Coventry (Sir William), 293,310.

Cox (Owen), 188, 191, 193, 196,201, 212, 213, 216, 217, 222, 224.

Cromwell (Oliver), 95, 291, 293.Crijnssen (Abraham), hfdst. 16

passim, 367, 423.Culpepper, 259.Cunaeus (Joan), 250, 253, 254.

Dam (Joan van), 365, 368.Danser (Simon de), 172, 181.Dawes (Henry), 356.Delavall (Sir Ralph), 428, 429,

434, 435.Denbigh (lord), 90, 91.Dick (Jan), 253, 428, 431.Dolhain (Adriaen van Bergues,

heer van), hfdst. 4 passim.Dolman (Thomas), 348.Donder (Simon de), 181.Dorn (Michiel van), 176.Dorp (Philips van), 103, 104, 118.Dorrevelt (kap.), 122, 123.Dort (kap. van), 132.Downing (Sir George), 264, 274,

277, 297, 374.Drake (Francis), 71.Drebbel (Cornelis), 93, 97.Dubois (gland), 400, 422.Duquesne (Abraham), 424, 425.Dussen (Adriaen van der), 132.Dussen (Gerardt van der), 417-

419, 435-437.Duym (Jan), 253.

Edzard (graaf van Oostfries-land), 30.

Eldertsz (Corstiaen) , 260.Elizabeth van Engeland, 26, 53,

54, 56, 57.Ell (kap.), 222.Erasmus (Desiderius), 268.Erik van Denemarken, 13,17-19.Espes (don Guéreau d'), 53, 54-

57.Essex (Robert Devereux, graaf

van) , 96.Estrées (Jean d'), 377, hfdst. 18

passim, 418, 419.Estrees (Victor-Marie d'), 428,

435.Evertsen (Cornelis ... de Jonge),

394.Evertsen (Cornelis ... de Jong-

ste), hfdst. 21 passim, 450.Evertsen (Cornelis ... de Oude),

163, 232, 238, 249, 258, 263,286, 288, 305, 322, 324, 370.

Page 501: Scans (44,78 MB)

PERSONENREGISTER 455

Evertsen (Johan), 100, 103, 104, Haan (Cornelis de), 180.106,111,121,159,160-162,165, Haecx (Hendrik), 128.238, 255, 263, 264, 265, 281, Haddock (Richard), 386.284, 286-288, 295, 302-304, 317- Haen (Jan de), 324, 373, 377,318, 324, 347, 424. 398, 410.

Haga (Cornelis), 170, 171.Falmouth (lord), 296, 314. Haghen (Steven van der), 169.Felton (John), 318. Ham (C.), 221.Fénélon (De la Mothe), 49, 50, 54, Haulthain (Willem de Soete, heer

56, 57. van), 88, 89, 1Q1, 102, 172.Ferdinand II van Toscane, 183 Heemskerck (Jacob van), 75-77,

e.v. 118, 287.Ferrière (Gaspard de Commin- Hembyse (Willem van), 27, 41.

ges de la), 175, 178, 205, 206. Hettinga (Homme), 30.Fisher (kap.), 222, 223. Heyn (Pieter Pietersz.), 10, hfd-Flacaurt (chevalier Pierre le st. 7 passim, 104, 106, 132, 269,

Bret de), 428. 287, 403.Florisz. (Pieter), 165, 238, 243, Heynenzoon (Jan), 17.

244, 246-248. Hoerewaard (Soliman Buffoen,Fockes (Anske), 378. alias Jacob de), 172.Fonne (Herman), 221, 235. Hollare (Marinus), 103.Forant (kap.), 384. Hoogstraten (graaf van), 22, 27,Frederik Hendrik (prins), 375, 37.

376, 403, 404. Hoorn (graaf Johan BelgicusFrederik III van Denemarken, van), 348, 349.

329. Hoorn (graaf Willem van), 347.Freud (Sigmund), 417. Hoorne (Philips van Montmoren-

cy, graaf van), 47.Gabaret (de), 428. Houchin (Marie de), 52.Gabaret (Jean), 393, 425. Houtman (Cornelis de), 10, 60-Galen (Johan van), 100, 121, 176- 64, 68, 70, 72, 75, 76.

240 passim. Houttuin (Adriaen), 252.Gama (Vasco da), 70. Hove (van der), 237.Gauden (Denis), 294. Hudde (Hendrick ... Arentsz.),Gauwdief (Seffer Reis of Thomas 60.

de), 172. Hudde (Johannes), 60.Gerritsz. (Dirck ... Pomp), 68, Hughes (kap.), 222.

69. Hulst (Abraham van der), 316,Ghent (Willem Joseph, baron 404.

van), hfdst. 17 passim, 406, Huygens (Rutger), 348.407. Huygensz. (Jacob), 134, 144, 145,

Ghistelles (Christiaan van), 2, 4. 149, 151, 154-157, 159.Gloeyenden Oven (kap.), 100.Gloucester (hertog van), 97, 271, Jacob I van Engeland, 101, 172.

314. Jansen (Cornelis), 211.Godolphin (kap.), 222. Johan IV van Portugal, 158.Goes (Philips van der), 431. Johan (graaf van Oostfriesland),Gotskens (Hendrik), 349. 30.Govertsz. (Hendrik), 221. Johan Maurits van Nassau, hfdst.Graaff (Nicolaus de), 365. 10 passim.Grancey (de), 388, 390, 392, 418, Jol (Cornelis... Houtebeen), 100,

419, 423. 121, 126, 137, 140.Grand (Pierre le), 134, 144, 149, Jonge Hoen (Cornelis 't), 190,

151, 156. 192, 193, 196, 200, 239.Groesbeeck (Zegher van), 31-33. Juynbol (Marinus), 249.Groot (Hugo de), 268.Gijsels (Aert), 254. Karel I van Engeland, 85, 89, 90,Gijsen (van der), 445. 92,122,124.

Karel II van Engeland, 95, 257,

Page 502: Scans (44,78 MB)

456 PERSONENREGISTER

271 e.v., 279, 290 e.v., 313, 329,416.

Karel de Stoute, 46.Karel V van Duitschland, 46.Keert de Koe (kap.), 100.Keyser (Wynant), 176.Kilpeper, 259.Kindt (Michiel), 376, 379.Knaep (kap.), 173.Konrad III van Duitschland, 1.Kruyningen (kap.), 315.Kuiper (Cornelis), 276.Kuyper (kap.), 315.

Laars (Hendrik Thomas), 32, 39,40, 45 ► ,

Laet (Johannes de), 85.Langeron (marquis de), 428.Lawson (Sir John), 96, 276, 277,

294.Leemans (Antonie), 116.Legge (George), 389, 400.Lichthart (Jan Cornelisz.), 138,

139.Liefde (Johan de), 249, 251, 253,

258, 366-368, 370, 404, 410.Liefhebber (Jasper), 103.Lindsey (Robert Bertie, graaf

van), 87, 92-95.Linschoten (Jan Huyghen van),

1, 4, 60, 63, 64, 66, 68, 71, 72.Lodewijcksz. (Willem), 62, 64,

68.Lodewijk VII van Frankrijk, 1.Lodewijk XIII van Frankrijk, 88,

89, 91.Lodewijk XIV van Frankrijk, 273,

416, 426.Lodewijk van Nassau, hfdst. 3

passim, 52.Loncq (Hendrik), 79, 81, 128,

138.Longland (Charles), 178, 185,

186, 189, 202, 212, 312, 216, 219.Loos (Willem Cornelisz.), 128,

134,138-159 passim.Lucifer (Cornelis), 149.Ludwell (Thomas), 342, 343,

345.Lumbres (Guislain de Fiennes,

heer van), 27, 41.Lyme (kap.), 222.Lijnpicke, 263.

Mainwaring (Henry), 172.Marlborough (James Ley, graaf

van), 315.Marrevelt (Nicolaas), 266.Marsh (kap.), 222, 224.

Mary (koningin ...), 428, 436,440.

Mascarenhas (Fernando de), 135,143,144,146,147,150,157-159.

Mauregnault (Gaspar de), 348.Maximilian (Ruth), 336.Maurits (prins), 403.Meester (Willem), 440-452.Meeuwen (Jacob van), 249, 276,

278, 279, 258.Meghem (Charles de Brimeu,

graaf van), 32, 33, 35, 36, 43.Melckmeyt (Cornelis), 128.Mentheda (Barthold Entes van),

30.Meppel (Cornelis); 255, 258, 265,

363.Moll (Sijbrandt), 211, 221.Monk (George ... hertog van Al-

bemarle), 14, 96, 275, 291, 301,306, 351.

Mooi Lambert (Lambrecht Hen-drickxz.), 172.

Montgon (chevalier de), 447.Morton (William Douglas, graaf

van), 92, 94.Mountagu (Edward ... jr.), hfd-

st. 15 passim.Munnick (Dirk de), 377,Murat (Schele ... van Hamburg),

172.Musschenbroek (Samuel van),

450.Muys (Jan Gerritsz.), 253, 445.

Neck (Jacob Cornelisz. van),hfdst. 6 passim.

Nelson (Horatio), 312, 317, 407.Nes `(Aert van), 247, 249, 251,

253, 258, 354, 363, 381, hfdst.18 passim, 404, 410.

Nes (Jan van), 388, 390, 394.Nesmond (de), 428, 431.Newport (Montjoy Blount, graaf

van), 92.Noole (Ten), 190.Noort (Olivier van), 73.Nottingham (Daniel Finch, earl

of), 427.

Ochtsenden (Pieter van), 128,151.

Oldenbarnevelt (Johan van),268.

Oostwoudt (Mijndert), 221.Oquendo (Antonio d'), hfdst. 9

passim, 159, 403.

Palm (Francois), 348, 349, 378.

Page 503: Scans (44,78 MB)

457PERSONENREGISTER

Panhuys (Simon van), 378.Pater (Adriaen), 114.Penington (Sir John), 88, 89,

124119, 120, 1124. 96, 185, 235Penn (Sir William), ,291, 294, 295, 305, 312, 319.

Pepys (Samuel), 257, 272, 274,275, 292-295, 297, 313, 316.

Philips II van Spanje, 54, 55, 71.Philips III van Spanje, 101.Philips IV van Spanje, 109, 111.Philips de Goede, 8. 13, 20, 46.Picque (Geleyn), 263.Plancius (Petrus), 67, 68, 71, 72.Portland (Charles Weston, graaf

van), 316.Preuilly (De), 425.Putten (Carel van de), 426, 428,

431, 432, 435.Pijnacker (Cornelis), 176.Pijper (Jan), 378.

Quast (Hillebrant Gerbrantsz.),172.

Rapesulver, 16.Reael (Laurens), 253.Reeves (Jonas), 193, 196, 222.Belingue (comte de), 447, 448.Reus (kap.), 315.Richelieu (De), 88, 90, 93, 112.Richewijn (Johan), 221, 230.Boelofsz. (kap.), 278.Roelofsz. (Pieter), 221.Roetering (Jan), 276.Rohan (Henri, hertog van), 87.Romney (Henry Sidney, earl of),

440.Rooke (sir George), 400, 412,

428, 440.Rooker (Jacob), 221.Roothaes (Adriaen), 208, 209,

221.Rosaeus (Hendrik), 360, 362.Ruiters (Dierick) . 138.Rupert (prins), 96,185, 188, 215,

278, 292, 293, 295, 304. 306-310, 316, 319. 351, hfdst. 18passim. 390, 393, 418, 421.

Ruyter (De), 10, 11, 95-96, 148,162-165, 179, 232, 238, 273,276, 277, 279, 281, 287, 288,290, 323, 326, 337, hfdst, 13,17, 18, 19, 20 passim.

Salingen (Anthony van), 190,196, 197, 207, 208, 210, 212-214,239.

Saloo (Gillis), 361, 362.

Sandwich (Edward Mountagu,graaf van), 291, 292, 294, 295,308-313, 315, 316, 319, 329,376-378.

Schaap (Jan Hendricxs), 135.Schey (Dirk), 266, 368, 369.Schey (Gillis), 371.Schkoppe (Sigismund von), 128.Schoonenborch (Walter van),

128.Schouten (Allert), 132.Schouten (Willem), 132.Schram (Volckhard), 286, 288,

303, 363, 375, 378.Sebastiaansz. (Gerrit Bastiaansz.

of), 40.Seaman (kap.), 222-224.Seffer Reis, alias Thomas de

Gauwdief, 172.Seignelay (Jean-Baptiste Colbert,

marquis de), 434.Senten (Bastiaen), 313, 316, 317.Silva (don Guzman da), 26, 27.Saint-Claire (chevalier de), 447.Schey (Gillis), 428, 430, 444.Shovell (Sir Clowdesley), 440.Sitter (Pieter de), 378.Slort (Cornelis), 192, 196, 221,

230, 253.Smith (Sir Jeremy), 366, 368.Smith (kap.), 417.Snoeck (Aris Elbertsz.), 174, 175.Soliman Buffoen, alias Jacob de

Hoerewaard, 172.Soliman Reis, alias de Veen-

boer, 172, 176.Sonoy (Diederick), 30, 39, 40, 45.Soubise (Benjamin de Rohan-),

87-89, 94, 97.Spanckhuizen (Johan), 27, 41.Specx (Jacques), 254.Spragg (sir Edward), 95, hfdst.

18 passim. 418. 419, 421.Star (Enno Doedes), 258. 410.Stellingwerf (Auke), 286, 303,

304, 324.Stellingwerf (Nicolaas). 271.Stinstra (Ate Intes), 305, 315,

324.Straaten (Pieter van der), 184,

186, 198, 199, 201, 207, 209, 210,217, 218. 225. 227, 231, 234-236.

Swart (Hendrik), 192-194, 200,239.

Sweers (Isaac), 256, 351, 363,369, 373, 375, 410.

Taffin (Nicolaas). 27, 41, 42.Teddiman (Sir Thomas), 317,

Page 504: Scans (44,78 MB)

458 PERSONENREGISTER

hfdst. 15 passim.Temple (Lady), 374.Thierry (Jacques), 174, 175.Tobias (Thomas), 355, 357, 358,

362, 371.Toll (Hendrik), 378.Torrington (Arthur Herbert, earl

of), hfdst. 21 passim.Tourville (Anne-Hilarion de Cos-

tentin, chevalier de), 427, 428,433, 434.

Treslong (Otto), 315.Tromp (Cornelis), 10, 95, 96,179,

192, 196, 199, 201, 205, 207-209,211, 213, 221, 222, 224, 227-238,244, 249, 261, 262, 280, 281,286-288, 302-304, 307, 315, 317,322-326, 351-353, 380, hfdst. 18passim, 404, 406, 410, 416, 418,419, 421, 422, 424.

Tromp (Maerten Harpertsz.),10,14, 96, hfdst. 10 passim, 148,159-161, 164-166, 175-177, 181,182, 243, 245, 269, 287, 403,404.

Tscharner (Von), 364.Tseraerts (Jeronimus), 26, 27.Toutlemonde (kap.), 359.Turtle (kap.) , 222.Tuyll van Serooskerke, 449.Twee-Bruggen (hertog van), 49.

Upshott (kap.), 222.Uyttenhout (Jan), 190, 221.

Valancay (sieur de), 98.Valbelle (Jean-Baptiste de), 386,

392-394, 418, 423.Veenboer (Soliman Reis, alias

de), 172, 176.Veenboer (Assan Reis, alias de

Jonge), 172.Velde (Willem van de), 419.Verhaeff (Jan Aertsz.), 244, 249,

254.Verschuur (Joost), 371.Verveen (Dirk), 192, 196.Verwer (Abraham ... gen. Van

Burghstrate), 87, 91.Villers (heer van), 22, 28.

Villette (marquis de), 428, 430,433.

Vincent (John Jervis, lord St.),312.

Vlugh (David), 378.Vollenhoven (Hendrik), 356.Voorde (Balthazar van de), 145.Vries (David Pietersz. de), 89,

170.Vries (Pieter de), 221, 223, 224.Vries (Tjerk Hiddes), 301, 324.

Wadsworth '(John), 193, 195.Waerdenburgh (Diederik van),

128.Ward (kap.), 172.Warwick (Richard Neville, graaf

van), 46.Warwijck (Wijbrand van), 75-77.Wassenaer (Jacob van ... , heer

van Obdam), hdfst. 13, 14 pas-sim, 351.

Wassenaer (Willem baron van),445.

Waterdrincker (Sijbrant), 100.Westhovius (Theodorus), 422.Whyting (kap.), 222.Wilde Hylke, 24.Wildt (Gideon de), 258.Wildt (Hiob de), 442.Willekens (Jacob), 132.,,Willem I, prins van Oranje, hfd-

st. 3 en 4 passim, 403.Willem III, prins van Oranje,

393, hfdst. 19 passim, 426, 427,439, 450, 451.

Windebank (Thomas), 42.With (Witte de), 79, 96,110,103-

107, 109, 111, 117, 121, 159,hfdst,, 12 passim, 232, 238, 243-248, 251.

Witt (Johan de), 233, hfdst. 14passim, 329, 352-354.

Witt (Cornelis de), 364, 365.Wood (kap.), 222.

York (James, hertog van), 271,275, 290-320 passim, 377.

Zaen (Willem van der), 258, 351,358, 363, 369.

Page 505: Scans (44,78 MB)

LI JST VAN AFBEELDINGEN

Blz.Het beleg van Lissabon in 1147 . . . . . . 3Model van een Spaansch karveel uit het be-

gin der 15de eeuw . . . . tegenover 8De Dollard . . . . . . . . . . . . „ 32Oorlogsschip uit de tweede helft der 16de

eeuw . . . . . . . . . . . . . „ 48„Dater is veel volx, die geen hooft en hebben" „ 64Jacob Cornelisz. van Neck .. „ 72Piet Heyn . . . . . . . . . . . . „ 80De Engelsche vloot onder bevel van den ad-

miraal Lord Lindsey voor La Rochelle1628. ,, 96

Maerten Harpertsz. Tromp . . . . „ 112Spotprent op de Spanjaarden na den slag op

de reede van Duins . . . . . . „ 126De slag bij Livorno. 14 Maart 1653 . . „ 224Gevecht in de baai van Bergen. 12 Augus-

tus 1665 . . . . . . . . „ 332Luitenant-admiraal Willem Joseph baron

van Ghent .... ...... „ 352Luitenant-a e

Jongste)......................,, . . . . . . . . . . . 432Beschieting van Duinkerken door een ge-

combineerde Nederlandsch-Engelschevloot. 11 Augustus 1695 . . .„ 438

KAARTEN

De Kraal of Caraïbische Zee . . . . 99

„Vertoninge van 't Canael ende de Hoofdentusschen Vrankrijck en Engelandt” . . „ 120

Nederlandsch Brazilië .. 129Port Longone . . . . . 198De James-rivier in Virginië . . . . . . . 340Vlakte van Schooneveld en Vlaamsche

banken tegenover 382

Page 506: Scans (44,78 MB)
Page 507: Scans (44,78 MB)
Page 508: Scans (44,78 MB)