Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

119
VU FPP NPD II Samenvatting Subgroep 3 8-5-2010

description

Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Transcript of Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Page 1: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

VU FPP

NPD IISamenvatting

Subgroep 38-5-2010

Page 2: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

InhoudsopgaveSyllabus Oosterlaan (pag. 33-79).....................................................................................................3Algemeen deel uit de syllabus (blz. 7 t/m 33)..................................................................................7

Het COTAN beoordelingssyteem.................................................................................................7Categorie 1: Uitgangspunten van de testconstructie....................................................................7

Categorie 2: De kwaliteit van het testmateriaal en de handleiding..........................................8Perdue Pegboard.............................................................................................................................17EF en aandacht: Bourdon- Vos test (BV).......................................................................................18S.A.N. test.......................................................................................................................................19Stroop Kleur-Woord test................................................................................................................23Hoofdstuk 1....................................................................................................................................26“Interview and testing: the data collection phase of neuropsychological evaluations.”................26Hoofdstuk 2....................................................................................................................................28Het schatten van premorbide cognitieve kwaliteiten bij kinderen.................................................31Hoofdstuk 2....................................................................................................................................32Hoofdstuk 4....................................................................................................................................34Hoofdstuk 5....................................................................................................................................39Hoofdstuk 6....................................................................................................................................41Hoofdstuk 7....................................................................................................................................49

Het beoordelen van de validiteit.................................................................................................54Validiteit in het algemeen.......................................................................................................54Malingering............................................................................................................................54

Hoofdstuk 11..................................................................................................................................56Hoofdstuk 12..................................................................................................................................60Hoofdstuk 13..................................................................................................................................63

The Flexible Battery Approach to Neuropsychological Assessment.........................................63Distinguishing fixed and flexible batteries.............................................................................63Nature and Timing of Test-Selection Decisions....................................................................63Reliance on Psychometric Versus Neurologic Concepts.......................................................64Reliance on Quantitative Versus Qualitative Data.................................................................64An intermediate approach: multiple fixed batteries...............................................................64Three flexible approaches.......................................................................................................65Luria’s Neuropsychological Investigation.............................................................................65Cognitive Neuropsychology...................................................................................................65The Boston Process Approach................................................................................................66Skills required of the flexible battery clinician......................................................................66Advantages and limitations of the flexible battery approach.................................................66

Hoofdstuk 14..................................................................................................................................68Hoofdstuk 15..................................................................................................................................75

Page 3: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Syllabus Oosterlaan (pag. 33-79)Achtergronden en gebruik van vragenlijsten voor het vaststellen van emotionele en gedragsproblemen bij kinderen

In de redenen voor aanmelding bij een instelling voor jeugdzorg spelen emotionele en gedragsproblemen een prominente rol. Een nauwkeurige inventarisatie en inschatting van de aard en ernst van deze problemen vormt dan ook een wezenlijk onderdeel van de diagnostiek. Het afnemen van vragenlijsten is hierbij een belangrijk hulpmiddel. Met zo’n vragenlijst wordt informatie over de problematiek van de aangemelde kinderen ingewonnen bij de direct bij de aanmelding betrokkenen: het kind zelf en/of personen uit zijn omgeving zoals ouders of leerkrachten. Dit hoofdstuk gaat over vragenlijsten voor kinderen tot ongeveer 12 jaar voor het vaststellen van ‘emotionele en gedragsproblemen’.

Gemeenschappelijke kenmerkenOp basis van klinische en/of theoretische inzichten formuleert men een groot aantal concrete uitspraken over emotionele en gedragsproblemen bij kinderen ( items). De vragenlijst wordt door een informant ingevuld. Met statistische methoden wordt vervolgens nagegaan of de items bij een relatief klein aantal factoren passen en of die factoren een handzame en verantwoorde samenvatting vormen van de informatie in de items. Zijn deze factoren er eenmaal, dan kan voor ieder kind een score op elk van de factoren worden berekend en eventueel grafisch in een profiel worden weergegeven. De factoren vormen dan de schalen van dit profiel.

Items: uitspraken over probleemgedrag door een enkelvoudige bewering of van een samengestelde bewering met twee polen. De gedragsbeschrijvingen in de items zijn doorgaans van een middenniveau van abstractie.

Informanten: ouders, leerkrachten en het kind zelf zijn de meest voorkomende informanten, maar ook leeftijdgenoten, groepsleiders of therapeuten kunnen als informant optreden.

Factoren: in de constructiefase van de vragenlijst is vaak onderzocht of bepaalde groepjes items bij elkaar horen, bijvoorbeeld d.m.v. factoranalyse. Als we de gedragsitems als symptomen beschouwen, zouden we kunnen zeggen dat men op basis hiervan syndromen construeert.Men kan exploratief (reduceren tot een klein aantal) of theoriegestuurd (men heeft op voorhand al een idee hoeveel factoren men zou willen en welke items daarbij zullen horen) kijken naar groepjes items. Factorlading: elk item heeft een correlatie met de bijbehorende factor. Door de scores op de items onder een bepaalde factor op te tellen, bepaalt men voor elk kind een factorscore die aangeeft hoe sterk het door de factor gepresenteerde syndroom bij het kind aanwezig is (“syndroomschalen”).Het aantal factoren kan variëren van 2 tot 30!‘Tweede orde factoranalyse’: obv de correlaties tussen de factoren wordt opnieuw gezocht naar groepjes factoren die mogelijk bij elkaar horen. Bredebandfactoren = nieuwe factoren.Smallebandfactoren = oorspronkelijke factoren.

Page 4: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Normen: gebaseerd op de verdeling van scores binnen een normgroep die het mogelijk maken de score van een kind te vergelijken met de scores van kinderen uit een normgroep. Een adequate normering voldoet aan:

- Representativiteit van de steekproef (bijvoorbeeld leeftijd).

- De normgroep dient van voldoende omvang te zijn COTAN: tests op basis waarvan belangrijke beslissingen worden genomen ≥ 300 personen, tests op basis waarvan minder belangrijke beslissingen worden genomen ≥ 200 personen.

- De aard van de normgroep dient overeen te komen met het doel waarvoor de vragenlijst wordt gebruikt, bijvoorbeeld algemene bevolking of een klinische normgroep.

Er zijn twee soorten normen:1) Normen gebaseerd op rangorde, bijvoorbeeld percentielscores 2) Normen gebaseerd op het gemiddelde en de spreiding van scores binnen de

normgroep waarbij uitgegaan wordt van een normale verdeling (zo niet, dan genormaliseerde standaardscores). Standaardscores zijn afgeleid van het gemiddelde en de spreiding van de scores binnen de normgroep, bijvoorbeeld IQ-scores.

Een score die 1 of 2 standaarddeviaties boven of onder het gemiddelde liggen worden als afwijkend beschouwd. Bij percentielscores wordt vaak het 84e en het 98e percentiel als grensscore gehanteerd. Realiseer je dat het vaststellen van grensscores arbitrair is!

Betrouwbaarheid: de herhaalbaarheid of consistentie van scores.- Test-hertestbetrouwbaarheid (correlatiecoëfficiënt) als dezelfde informant op een later

tijdstip opnieuw dezelfde problemen signaleert.- Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid (correlatiecoëfficiënt) als andere informanten deze

problemen ook zien, maar dit is de minst betrouwbare maat van de drie.- Interne consistentie(alfacoëfficiënt)_ naarmate de items van een vragenlijst meer

hetzelfde concept meten.

Validiteit: de mate waarin de vragenlijst aan haar doel beantwoordt.- Begripsvaliditeit: meet de vragenlijst het bedoelde begrip ook daadwerkelijk?- Criteriumvaliditeit: de mate waarin een score op een vragenlijst een goede voorspeller is

van gedrag buiten de testsituatie. Naarmate de correlatie tussen de score op de vragenlijst en de score op het criterium hoger is, is de criteriumvaliditeit beter.

Men heeft behoefte aan een inschatting van de graad van zekerheid die een vragenlijstscore hem biedt, in termen van concrete aantallen. Hiervoor zijn zogeheten ‘operating characteristics’ uit de signaaldetectietheorie geschikt uitgangspunten hiervan zijn:

- Het gaat meestal om een dichotoom criterium- Een score op een vragenlijst boven een bepaalde grensscore is een positieve indicatie voor

de aanwezigheid van een stoornis en een score onder die grens impliceert een negatieve indicatie.

Zie tabel 9.1 pagina 43 syllabus!Sensitiviteit: het aantal terecht door de vragenlijst geïdentificeerd kinderen met een stoornis in relatie tot het aantal kinderen met die stoornis. De ten onrechte geïdentificeerd 20 kinderen

Page 5: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

worden vals-positieven genoemd. Hoe gevoelig is de vragenlijst voor het meten van een bepaalde stoornis in een bepaalde bevolkingsgroep.Specificiteit: het aantal door de vragenlijst geïdentificeerde kinderen zonder stoornis in relatie tot het aantal kinderen zonder die stoornis. De ten onrechte geïdentificeerde 30 kinderen zijn dan de vals-negatieven. De mate waarin de vragenlijst alleen indicatief is voor die bepaalde stoornis en niet voor andere stoornissen.

Positieve predictieve waarde: het aantal correct geïdentificeerde kinderen met een stoornis in relatie tot het totaal aantal door de vragenlijst geïdentificeerde kinderen met een stoornis.Negatieve predictieve waarde: het aantal correct geïdentificeerde kinderen zonder een stoornis in relatie tot het totaal aantal door de vragenlijst geïdentificeerde kinderen zonder stoornis.

Beide zijn afhankelijk van de base rate (= de prevalentie).

Vermijden vals-negatieven? Hoge negatieve predictieve waarde nastreven: men besluit dan niet ten onrechte dat er geen stoornis is en men neemt eventueel op de koop toe dat men ten onrechte wel tot een stoornis concludeert.

Vermijden vals-positieven? Hoge positieve predictieve waard nastreven: men neemt op de koop toe dat mogelijke gegadigden ten onrechte een behandeling niet krijgen.

Operating characteristics kan dit soort overwegingen verhelderen, verschillende opties kunnen tegen elkaar worden afgewogen en er kan discussie plaatsvinden over de risico’s van een verkeerd advies.

Conclusie de kracht van een vragenlijst ligt vooral in het meetbaar en zichtbaar maken van de perceptie van een informant. Hierdoor wordt diens zicht op de problematiek verhelderd en is een behandelaar in staat zo goed mogelijk aan te sluiten bij de hulpvraag van de cliënt.

Voordelen van het gebruik van een betrouwbare en valide vragenlijst bij diagnostische besluitvorming in de klinische praktijk:

- Standaardisatie- Volledigheid- Kwantificeerbaarheid- Efficiëntie- Transparantie- Onderzoekbaarheid

Het combineren van de informatie van verschillende informantenMogelijke verklaringen voor de discrepanties tussen de gedragsbeoordelingen van verschillende informanten:

- Probleemgedrag kan situatiespecifiek zijn- Bepaald probleemgedrag (met name antisociaal gedrag) zal vaak buiten het zicht van

volwassenen plaatsvinden- Bepaalde symptomen zijn niet observeerbaar, maar uitsluitend te rapporteren door het

kind zelf- Een informant kan onbewust of bewust emotionele en/of gedragsproblemen over of

onderrapporteren

Page 6: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- Ouders, leerkracht en kind hanteren mogelijk verschillende referentiekaders- Jongere kinderen zijn wellicht minder goed in staat dan adolescenten en volwassenen om

te reflecteren op hun eigen gedrag- Psychopathologie bij een of beide ouders en relatieproblematiek kunnen van invloed zijn

op het door de ouder(s) gerapporteerde probleemgedrag. Uit onderzoek blijkt dat de verschillen afhankelijk zijn van de aard van de emotionele en

gedragsproblemen waarover wordt gerapporteerd.Wie de optimale informant is, hangt af van de aard van de problematiek. Aan wiens oordeel mag de meeste waarde worden gehecht?- Bij het beoordelen van ADHD-symptomen lijkt er weinig verschil tussen de validiteit van

ouder- en leerkrachtinformatie. Alleen Power e.a. vonden een verschil tussen beide informanten ten gunste van leerkrachtinformatie, maar uitsluitend m.b.t. hyperactief-impulsief gedrag. Ouders en leerkrachten lijken betere informanten dan het kind zelf.

- Bij ODD vonden 2 studies geen verschil en 1 onderzoek vond een verschil ten gunste van leerkrachtinformatie. Kinderen lijken minder geschikt dan hun ouders en leerkracht.

- Voor CD zijn gelijknamige bevindingen.- Er is zeer weinig onderzoek verricht naar de kwaliteit van informanten bij

internaliserende problematiek, zoals angst- en stemmingsstoornissen. Vaak wordt het kind zelf als de meest valide informant beschouwd voor dergelijke problematiek.

Uit onderzoek blijkt dat een gelijke weging van de informatie van verschillende informanten in het algemeen niet onder doet voor ongelijke weging en soms zelfs tot betere resultaten leidt. Informanten moet uitsluitend gevraagd worden naar informatie over die emotionele en gedragsproblemen waarover zij in staat zijn een oordeel te geven.

Wijze van combineren van informatie van meerdere informanten:- de ‘of-regel’: de informatie van verschillende informanten wordt als complementair

beschouwd.- de ‘en-regel’: er is sprake van probleemgedrag wanneer dat door meerdere informanten

wordt gerapporteerd.

De interpretatie van scores:- Methode 1: volgens de testtheorie is de score op een test opgebouwd uit het ‘ware

gedeelte’ van die score en het ‘toevallige gedeelte’ van die score, de meetfout. Meestal wordt het 95%-betrouwbaarheidsinterval bepaald, het gebied waarbinnen de ware score met 95% zekerheid valt de verkregen score wijkt met 95% zekerheid niet significant af van elke ware score die zich binnen dit interval bevindt.

Hoe hoger de betrouwbaarheid, hoe kleiner de standaardmeetfout, hoe smaller het betrouwbaarheidsinterval en dus des te nauwkeuriger de uitspraak die gedaan kan worden met de verkregen score. Betrouwbaarheidscoëfficiënt≥ 0.80 = belangrijke beslissingen verplaatsen naar speciale onderwijs≥ 0.70 = minder belangrijke beslissingen toepassen van therapie≥ 0.60 = uitspraken op groepsniveau

Page 7: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- Methode 2: bij deze methode wordt een betrouwbaarheidsinterval geschat rond de ware score en niet rond de verkregen score zoals bij methode 1.

Een methode voor het vergelijken van voor- en nametingscores is de ‘reliable change index’, oftewel een index voor statistisch significante verandering zie pagina 53 syllabus!Se = de fluctuaties weerspiegelen de meetfout, oftewel de onbetrouwbaarheid van de vragenlijst. Er is pas sprake van statistisch significante verbetering indien de nametingscore dichter bij het gemiddelde van de normgroep ligt dan de voormetingscore. groeter/gelijk aan 2 (Rc)

Overzicht van vragenlijsten voor het meten van emotionele en gedragsproblemenAlle in deze paragraaf besproken instrumenten zijn bruikbaar voor kinderen in de leeftijd van 4-12 jaar. Sommige vragenlijsten zijn tevens bruikbaar bij kinderen ouder dan 12 jaar.

Zie tabel 9.2 pagina 55-56 syllabus voor een samenvatting van de besproken vragenlijsten!!

Youth self-report: YSR 11-18 jaar: 103 vragen over emotionele en gedragsproblemen en 16 sociaal wenselijke vragen die op een 3-puntsschaal beantwoord moeten worden. + 17 vragen competentier deel De probleemvragen worden gescoord op de volgende syndroomschalen: 1) teruggetrokken, 2) lichamelijke klachten, 3) angstig/depressief, 4) sociale problemen,5) denkproblemen, 6) aandachtsproblemen, 7) delinquent gedrag, 8) agressief gedrag en alleen voor jongens: 9) zelfdestructief/ identiteitsproblemen.De 8 eerstgenoemde schalen (‘smallebandfactoren’) clusteren rond 2 hoofddimensies (‘bredebandfactoren’): internaliseren en externaliseren. Daarnaast kan een totale probleemscore berekend worden die bestaat uit de som van de scores op alle probleemitems.

Sociale angstschaal voor kinderen:SAS-K 9-12 jaar 46 items die telkens bestaan uit een situatiebeschrijving, waarbij 4 verschillende soorten situaties mogelijk zijn en 2 verschillende soorten verbale reactievormen, zodat 6 soorten items te onderscheiden zijn die 6 schalen vormen de 7 schalen worden als volgt omschreven: 1) situaties waarin sociale vaardigheden in het geding zijn en waarin een uitzonderingspositie wordt ingenomen, 2) situaties waarin intellectuele vaardigheden in het geding zijn, 3) situaties waarin fysieke vaardigheden in het geding zijn, 4) situaties waarin de uiterlijke verschijning in het geding is, 5) cognitieve angstreacties, 6) fysiologische en gevoelsreacties, en 7) sociale wenselijkheidschaal.

Zelfbeoordelingvragenlijst voor kinderen: ZSV-K 10-14 jaar 40 items die gescoord worden op een driepuntschaal. Twee schalen: 1) toestandsangst en 2) angstdispositie.

Zelfbeoordelingvragenlijst: ZBV vanaf 12 jaar 40 items die gescoord worden op een vierpuntschaal. Twee schalen: 1) toestandsangst en 2) angstdispositie.

Vragenlijst voor angst bij kinderen: 80 items die situaties en objecten beschrijven die angst bij kinderen kunnen oproepen. Items worden gescoord op een driepuntschaal. Er kunnen 7 schaalscores berekend worden: 1) totaalscore, 2) prevalentiescore, 3) angst voor falen en kritiek, 4) angst voor het onbekende, 5) angst voor kleine verwondingen/kleine dieren, 6) angst voor gevaar en dood, en 7) angst gerelateerd aan de medische situatie.

Page 8: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

(Korte) depressievragenlijst voor kinderen: 107 items die een beschrijving vormen van bij kinderen voorkomende depressieve symptomen en die kunnen worden onderverdeeld in affectieve en cognitieve manifestaties en secundaire depressiemanifestaties. Ook zijn er 14 items ter inventarisatie van aan depressie verwant probleemgedrag. Zie syllabus p. 62 voor 10 subschaalscores.

Buss-Durkee hostility inventory-Dutch: 40 uitspraken die worden gescoord op een tweepuntschaal. Drie schalen: 1) indirecte agressie, 2) directe agressie, e 3) sociale wenselijkheid.Amsterdamse schaal voor het meten van opstandigheid: 30 tweekeuze-items die door kinderen zelf wordt ingevuld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen opstandige gevoelens (emotie) en opstandig gedrag (gedrag). De situatieschalen zijn: 1) ouders, 2) leerkrachten, en 3) leeftijdgenoten.

Child behavior checklist: competentiedeel met 20 vragen die gescoord worden op Activiteiten, Sociaal en School. Een gedragsprobleemdeel met 120 vragen met syndroomschalen Teruggetrokken, Lichamelijke klachten, Angstig/depressief, Sociale problemen, Denkproblemen, Aandachtsproblemen, Delinquent gedrag, Agressief gedrag, Sekseproblemen.

Teacher’s report form: een functioneringsdeel met 10 items en 12 achtergrondvragen. Een gedragsprobleemdeel met 120 vragen over emotionele en gedragsproblemen.

Amsterdamse kinder gedragslijst: 35 items die gescoord worden op een vierpuntschaal. Vier factorschalen: 1) aandachtstekort, 2) rusteloosheid, 3) agressie, en 4) angst/onzekerheid.

Schoolgedrag beoordelingslijst: twee parallelle vormen met elk 42 items op een zespuntschaal. Vier hoofdschalen: 1) extraversie, 2) werkhouding, 3) aangenaam gedrag, en 4) emotionele stabiliteit. Situatiespecifieke angsttest: 40 items die bestaan uit 8 verschillende situaties rond het thema ‘prestatie’ waaraan telkens 5 vragen zijn gekoppeld. De schalen zijn: 1) angst voor het niet kunnen, 2) evaluatieve gevoelens, 3) psychofysiologische begeleidingsverschijnselen van angst, 4) persoonlijke verantwoordelijkheid, en 5) vermijdingstendens.

Vragenlijst voor gedragsproblemen bij kinderen: 42 items van gedragsbeschrijvingen die te herleiden zijn tot de symptomen van ADHD. 4 Schalen: 1) aandachtstekort, 2) hyperactiviteit/impulsiviteit, 3) ODD, en 4) CD.

ADHD-vragenlijst: 18 items van ADHD symptomen. 3 Subschaalscores: 1) aandachtstekort, 2) hyperactiviteit, en 3) impulsiviteit.

Storend gedragsschaal voor zwakzinnigen: 32 items die vormen van storend gedrag beschrijven. 3 Schalen: 1) agressief storend gedrag, 2) verbaal storend gedrag, en 3) gemend storend gedrag.

AUTI-R schaal: 1-6 jaar en 6-12 jaar variant. Elk 51 items die vragen naar de frequentie van gedragsverschijnselen.

Page 9: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Autisme- en verwante stoornissenschaal voor zwakzinnigenrevisie: 15 gedragsomschrijvingen van 4 domeinen: 1) contact met de volwassene, 2) contact met leeftijd- en niveaugenoten, 3) taal en spraak, en 4) overig gedrag.

Vragenlijst voor inventarisatie van sociaal gedrag van kinderen: 49 items op driepuntschaal, zie pagina 75!

SlotbeschouwingTijdens aanmelding, intake en screening snel en efficiënt uitgebreide inventarisatie.Tijdens gericht diagnostisch onderzoek bijv. angststoornissen.Tijdens behandel- of interventiefase en evaluatiefase als hulpmiddel voor de evaluatie van het effect van de behandeling.Perceptie wordt op eenvoudige wijze verhelderd en meetbaar gemaakt.Voor een adequate diagnostiek zijn meerdere informanten noodzakelijk.

Algemeen deel uit de syllabus (blz. 7 t/m 33)

Het COTAN beoordelingssyteem Bestaat uit 5 categoriën, elke categorie krijgt een oordeel (onvoldoende, voldoende of goed). Dit oordeel wordt gevormd met behulp van een aantal vragen die stapsgewijs beantwoord kunnen worden met een – (negatief), een +/- of een + (positief). Hieronder staat voor elke categorie welke vragen dat zijn (schuingedrukt en vet) met een korte beschrijving. Daarnaast is er een algemeen deel over elke categorie en een uitleg over hoe je per categorie tot een oordeel kan komen.

Categorie 1: Uitgangspunten van de testconstructieGoede testconstructie is van belang voor het doen van verantwoorde uitspraken over verschillen binnen personen, tussen personen of tussen groepen van personen en/of tussen situaties. De meetpretentie moet duidelijk zijn en de testinhoud en testwijze moeten verantwoord worden om te kunnen beoordelen of een test past voor het doel dat een gebruiker heeft. Het gaat in deze categorie om het expliciet aangeven van de uitgangspunten, niet om de onderzoeksopzet en –uitvoering.

- basisvraag 1.1: Is aangegeven wat het gebruiksdoel is van de test?(bij negatieve beoordeling door naar categorie 2)Er moet duidelijk zijn wat het exacte gebruiksdoel is en voor wie het bedoeld is. Er geldt: hoe meer pretenties, hoe meer empirisch materiaal als normen en valideringsgegevens nodig/wenselijk zijn.

- vraag 1.2: Is de herkomst van het constructie-idee beschreven en/of word(t)(en) het(de) te meten construct(en) gedefineerd?Wordt de theorie waarop de test is gebaseerd uitgebreid beschreven? Ook bij vertalingen moet dit beschreven worden. Alle constructen moeten nauwkeurig gedefineerd worden, ook bekende begrippen als intelligentie. Bij testen die aansluiten bij een traditionele wijze van meten van een bepaald type begrippen (historisch

Page 10: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

gefundeerde testen), moet duidelijk worden wat de meerwaarde van het nieuwe instrument is vergeleken met bestaande instrumenten.

- vraag 1.3: Wordt de relevantie van de testinhoud voor het(de) te meten construct(en) aannemelijk gemaakt?Het gaat om de stap van meetpretentie naar operationalisatie. Is de beschrijving van de itemdomeinen zo dat van een willekeurig item kan worden gesteld of deze tot de test kan behoren. Wordt duidelijk (bijv. mbv facetanalyse) welke aspecten van de constructen worden onderscheiden? Worden aan de aspecten verschillende gewichten toegekend en wordt daar rekening mee gehouden bij de itemsampling? Is aangegeven wat de gevolgen van eventueel vervallen of gewijzigde items zijn?

Scoring:Als basisvraag + en:- vraag 1.2 en 1.3 minstens +/- GOED- vraag 1.2 of 1.3 negatief VOLDOENDE- vraag 1.2 en 1.3 negatief ONVOLDOENDEAls basisvraag +/- en:- vraag 1.2 en 1.3 minstens +/- VOLDOENDE- vraag 1.2 en/of 1.3 negatief ONVOLDOENDEAls basisvraag negatief ONVOLDOENDE

Categorie 2: De kwaliteit van het testmateriaal en de handleidingDe test moet zodanig worden afgenomen dat andere niet-beoogde factoren geen invloed kunnen uitoefenen op de totstandkoming van de score. De invloed van instructievariatie of verschil in proefleider dient dus zoveel mogelijk te worden geëlimineerd.

2A: Testmateriaal (ontwerp, inhoud en vorm van testmateriaal, instructie en scoring)- basisvraag 2.1: Zijn de testopgaven gestandaardiseerd?

Om scores te kunnen interpreteren en vergelijken is nodig dat de opgaven wat betreft inhoud, vorm en volgorde voor iedereen hetzelfde zijn. Uitzondering betreft volgorde zijn adaptieve tests, maar hierbij moeten wel de beslissingsregels expliciet gemaakt zijn.

- basisvraag 2.2a: Is er sprake van een objectief scoringssysteem?Dit houdt in dat aan alle mogelijke antwoorden vooraf vastgelegde waarden zijn toegekend zodat elke testleider tot dezelfde score komt. Dit geldt met name bij testen met gesloten vragen.ofbasisvraag 2.2b: Indien de scoring door beoordelaars of observatoren gebeurt, is dan het beoordelings- of observatiesysteem volledig en duidelijk?Bij meer open vragen moeten er richtlijnen zijn voor de scoring waaruit duidelijk wordt welk antwoord/gedrag welke score geeft. Bijvoorbeeld door modelantwoorden/-gedragingen, schaalankers of wegingvoorschriften.

- basisvraag 2.3: Zijn de items vrij van racistische of voor bepaalde bevolkingsgroepen kwetsende inhoud?Het gaat hier om de a-priori bruikbaarheid voor een bepaalde groep. Een test mag geen etnocentrismen of niet noodzakelijke idiomatische (taaleigen) uitdrukkingen bevatten. Expliciete racistische of seksistische inhoud is alleen bruikbaar wanneer het

Page 11: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

deel uitmaakt van de meetpretentie (F-schaal, androgynie-schaal). Een +/- op deze vraag kan leiden tot een aantekening zoals: “in sterk beperkte mate toepasbaar voor allochtonen”.(bij negatieve beoordeling basisvraag 2.1, 2.2 en/of 2.3 direct door naar categorie 2B)

- vraag 2.4a: Zijn items, testboekje, antwoordschalen en/of antwoordformulier zodanig ontworpen dat fouten bij de invulling worden vermeden?Er moet gelet worden op de begrijpelijkheid van de vragen voor de doelgroep en scoringsformulieren moeten zo zijn ontwikkeld dat vergissingen (bijv. item overslaan) snel worden ontdekt.

- vraag 2.4b: Hoe is de kwaliteit van het testmateriaal?Hierbij gaat het om praktische aspecten die niet in een andere vraag aan bod komen, zoals het gebruik van gangbaar Nederlands, de leesbaarheid, de onderscheidbaarheid van kleuren/symbolen, de duurzaamheid van de test, enz.

- vraag 2.5: Is het scoringssysteem zodanig ontworpen en beschreven dat fouten bij de scoring kunnen worden vermeden?Er moet gelet worden op duidelijk omschreven scoringsprocedure en bij scoringsmallen of ze passen, of aangegeven staat waar ze geplaatst moeten worden en of er op staat bij welke versie van de test ze horen. Verder moet zijn vermeld welke score hoort bij overgeslagen items, hoeveel items mogen worden overgeslagen voor de test zijn waarde verliest en hoe men bij beoordelaars om moet gaan met de verschillen tussen beoordelaars. Een apart scoreformulier wordt geprefereerd.

- vraag 2.6: Is de instructie voor de geteste volledig en duidelijk?De instructie moet gestandaardiseerd zijn en moet bestaan uit voorbeeldvragen, info over de antwoordnotatie, info over de te volgen strategie bij het niet-weten van een vraag, de beschikbare tijd, de anonimiteit, zo mogelijk oefenopgaven.

ScoringAls alle 3 de basisvragen + en:- somscore* vraag 2.4 t/m 2.6 >1 GOED- somscore* vraag 2.4 t/m 2.6 = 0, ½ of 1 VOLDOENDE- somscore* vraag 2.4 t/m 2.6 < 0 ONVOLDOENDEAls 1 of 2 basisvragen +/- en- somscore* vraag 2.4 t/m 2.6 >1 VOLDOENDE- somscore* vraag 2.4 t/m 2.6 ≤ 1 ONVOLDOENDEAls 1 of meer basisvragen negatief ONVOLDOENDE* bij berekening somscore eerst vraag 2.4a en 2.4b middelen

2B: Handleiding (volledigheid van info in de handleiding mbt gebruik en interpretatie van de test)- basisvraag 2.7: Is er een handleiding beschikbaar?

(bij negatieve beoordeling door naar categorie 3)Proefschrift of artikelen worden niet als handleiding beschouwd.

- vraag 2.8: Zijn de aanwijzingen voor de testleider volledig en duidelijk?Er moeten zoveel mogelijk letterlijk staan wat de testleider moet zeggen en doen en hoe hij moet ingaan op vragen, opdat de afname gestandaardiseerd plaatsvindt.

Page 12: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- vraag 2.9: Wordt informatie gegeven over de gebruiksmogelijkheden en beperkingen van de test?Dit moet volledig, nauwkeurig en duidelijk vermeldt worden. Voor gebruik in de klinische setting moet bijvoorbeeld staan of het leidt tot empirisch gefundeerde uitspraken of slechts tot werkhypothesen.

- vraag 2.10: Wordt in de handleiding een samenvatting van de onderzoeksresultaten gegeven?Er moet een samenvatting van de opzet en resultaten van normerings-, betrouwbaarheids- en validiteitsonderzoek in staan. Het gaat hier alleen om het feit dat het erin staat, niet om de waardering.

- vraag 2.11: Wordt met behulp van voorbeelden aangegeven hoe de testscores kunnen worden geïnterpreteerd?Een aantal gevalsbeschrijvingen werkt verhelderend.

- vraag 2.12: Wordt gewezen op soorten informatie die bij de interpretatie van belang kunnen zijn?Welke andere variabelen dragen bij aan de voorspelling en wat is de invloed van achtergrondvariabelen en (test)ervaring op de scores.

- vraag 2.13: Wordt de mate van deskundigheid die vereist is voor afname en interpretatie van de test vermeld?Bijvoorbeeld een verwijzing naar de kwalificatieregeling van het NIP of een adequate beschrijving van de noodzakelijke kennis en vaardigheden.

ScoringAls basisvraag + en:- minstens 3 van de vragen 2.8 t/m 2.13 positief en minder dan 3 van deze vragen

negatief GOED- minstens 3 van de vragen 2.8 t/m 2.13 negatief en minder dan 3 van deze vragen

positief ONVOLDOENDE- alle overige gevallen VOLDOENDEAls basisvraag negatief ONVOLDOENDE

Categorie 3: NormenEen norm kan afgeleid zijn van het domein van vaardigheden of leerstof dat men dient te beheersen (domeingerichte interpretatie), hierbij worden geen resultaten met anderen vergeleken. Ook kan de norm zijn gebaseerd op de scoreverdeling van een vergelijkingsgroep (normgerichte interpretatie), hierbij wordt gekeken hoe iemand scoort ten opzichte van andere personen (met bijv zelfde leeftijd, functie). In principe worden van alle testen beide normen vereist. Bij ipsatieve tests met louter intra-individuele vergelijkingen wordt NVT gescoord.

- basisvraag 3.1: Worden normen (waaronder verwachtingstabellen of grensscores) verstrekt?Bij tests die bedoeld zijn voor interpretatie op groepsniveau zijn normtabellen die zijn gebaseerd op individuele scores niet bruikbaar, en omgekeerd. Normen zijn onbruikbaar wanneer wijzigingen in de test zelf hebben plaatsgevonden. Omzetting van een potlood-en-papier versie in een computerversie heeft weinig invloed op de

Page 13: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

waarde van normen voor vragenlijsten, maar voor capaciteiten- en vaardigheidstests en/of tijdgebonden tests moeten nieuwe normen verzameld worden.

- basisvraag 3.2: Wat is de kwaliteit van de verstrekte normgroep(en)?(bij negatieve beoordeling van de vragen 3.1 en/of 3.2 kan men direct doorgaan naar categorie 4)In principe moet voor elk gebruiksdoel (vraag 1.1) normen zijn. Normen moeten representatief en van voldoende omvang. Representatief: omschrijving van de populatie en wijze van steekproeftrekking of dataverzameling moet gegeven zijn. Bijvoorbeeld bedoeld voor landelijk, regionaal of lokaal gebruik? Bij landelijk gebruik, landelijke normen, behalve als aangetoond wordt dat samenhangende variabelen als woonplaats, stad/platteland geen invloed hebben. Er wordt veel gebruik gemaakt van “sample of convenience”, maar dit zijn slechte normgroepen, want er is geen controle voor samenhangende variabelen en zijn mogelijk niet representatief. Grootte van normgroepen: beoordelingsregels: - tests voor belangrijke beslissingen (beslissingen die in principe, of op korte

termijn, onomkeerbaar zijn) op individueel niveau: onvoldoende N < 300, voldoende 300 ≤ N < 400, goed N ≥ 400

- idem, maar minder belangrijke beslissingen: onvoldoende N < 200, voldoende 200 ≤ N < 300, goed N ≥ 300

- tests voor onderzoek op groepsniveau: onvoldoende N < 100, voldoende 100 ≤ N < 200, goed N ≥ 200

Eis mbt steekproefgrootte geldt per normgroep waarvoor genormeerd wordt.- vraag 3.3: Wordt aangegeven naar welke andere groepen kan worden

gegeneraliseerd en met welke kans op fouten?Normen voor tussenliggende leeftijds- of leerjaargroepen kunnen door interpolatie worden verkregen of gegeneraliseerd, mits verschillen en overeenkomsten zijn aangegeven. Breedte van het leeftijds- of leerjaarinterval levert een bijdrage aan de vertekening van testscores. Aan het begin van het interval onderschatting, aan het eind overschatting van prestaties. Dan meer normtabellen en altijd aangeven in welke periode van een leeftijds-/leerjaar normen zijn verzameld.

- vraag 3.4: Worden de betekenis en de beperkingen van het gebruikte type normscore duidelijk gemaakt voor de gebruiker en is het type normscore in overeenstemming met het doel van de test?Bij omzetting ruwe in afgeleide scores zijn verschillende typen schaalscores. Bijvoorbeeld systemen gebaseerd op percentielen of standaardscores en fijner verdeeld (veel klassen) of grover verdeeld (weinig klassen). Keuze voor een systeem hangt samen met doel van de test en deskundigheid gebruiker. Wanneer het doel van de test in de categorie “belangrijk” valt (zie 3.2) zal men kiezen voor een zo nauwkeurig mogelijke meting en dus voor een fijn verdeeld systeem. Het gebruik van waarschijnlijkheidsintervallen is dan wel gewenst (zie 3.6), waardoor hoge deskundigheidseisen worden gesteld. Een grover systeem gaat ten koste van de precisie maar is toegankelijker, dus heeft de voorkeur wanneer globale indicaties en lager deskundigheidsniveau vereist zijn. Altijd moeten voor- en nadelen en beargumenteerde keuze beschreven worden. Bij domeingerichte interpretatie moet de keuze van bepaalde grensscores of van de absolute normen voor de beheersingsgraag van het betreffende domein worden verantwoord.

Page 14: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- vraag 3.5: Worden gemiddelden, standaardafwijkingen en gegevens over de scoreverdeling vermeld?Dit moet voor elke normgroep worden vermeld. Zo zijn bijvoorbeeld kurtosis, scheefheid, eventueel bimodaliteit e.d. van belang en of dit verschilt per normgroep.

- vraag 3.6: Worden de standaardmeetfout(en) en/of standaardschattingsfout(en) met de daarbij behorende intervallen vermeld?1) De standaardmeetfout levert een betrouwbaarheids interval op dat symmetrisch ligt rond de geobserveerde score. De formule voor de standaardmeetfout is . Het betrouwbaarheidsinterval is belangrijk als men statistische toetsen wil uitvoeren (verschilt de score van persoon A van persoon B of van een drempelwaarde X0?).2) De standaardschattingsfout levert een waarschijnlijkheids interval op dat symmetrisch rond de geschatte ware score. Het waarschijnlijkheidsinterval is belangrijk als met het niveau op de gemeten variabele wil inschatten, rekening houdend met de betrouwbaarheid van de test. De formules voor de geschatte ware score (T’) en de standaardschattingsfout ( ) zijn: en

.Ook kan een waarschijnlijkheidsinterval worden berekend voor ware scores waarbij de spreiding van de ware scores gelijk wordt gesteld aan de spreiding van de genormeerde scores. De formules T’ en zijn dan: en

. Hier hebben , X en betrekking op normscores.Voor het betrouwbaarheidsinterval kan men volstaan met de standaardmeetfout en de toepassing daarvan. Het waarschijnlijkheidsinterval kan het best verwerkt worden in de normtabellen. Voor tests in de categorie “belangrijk”moeten in ieder geval waarschijnlijkheidsintervallen gegeven worden voor een + beoordeling. Voor alleen standaardmeetfout geldt een +/- beoordeling, maar voor minder belangrijke tests is dit genoeg voor een + beoordeling.

- vraag 3.7: Worden gegevens verstrekt over mogelijke verschillen tussen subgroepen?Onderzoek naar en rapportage van verschillen tussen subgroepen (bijvoorbeeld sexegroepen, leeftijdsgroepen en etnische groepen is belangrijk:- vaststellen mogelijk discriminerend effect (of “adverse impact”)- extra reden voor uitvoeren van test- en/of itembias onderzoek- testgebruiker kan zelf bepalen of hij rekening wil houden met de verschillen

- vraag 3.8: Wordt voor elke normgroep vermeld in welk(e) jaar (jaren) de normgegevens zijn verzameld?Het vermelden van het jaar van gegevensverzameling is van belang om te kunnen beoordelen in hoeverre normen mogelijk zijn verouderd.

ScoringAls beide basisvragen + en:- somscore andere vragen ≥ +1 GOED- somscore andere vragen ≤ 0 VOLDOENDEAls basisvraag 1 + en basisvraag 2 +/- en- somscore andere vragen ≥ +1 VOLDOENDE- somscore andere vragen ≤ 0 ONVOLDOENDE

Page 15: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

1 of 2 basisvragen negatief ONVOLDOENDE

Categorie 4: BetrouwbaarheidVariantie in de scores van een test opgebouwd uit betrouwbare en foutenvariantie. Met betrouwbaarheidsmaten (vraag 4.2) wordt de generaliseerbaarheid van scores over versies, items, tijdstippen en beoordelaars vastgesteld.Dè betrouwbaarheid bestaat niet, we onderscheiden vormen van betrouwbaarheid naar de aard van de variantiebron. De laagste coëfficiënt geeft de doorslag in de beoordeling, maar bij duidelijke negatieve uitzondering mag een hogere beoordeling worden aangehouden (uitzondering in voetnoot). Bij testen met totaalscore (zoals intelligentietests):- wanneer alleen interpretatie totaalscore, ook alleen betrouwbaarheid van deze score

beoordelen.- wanneer interpretatie totaalscore belangrijkst, maar ook interpretatie subtestscores

mogelijk, beoordeling betrouwbaarheid subtestscores voor 1 niveau lager dan totaalscore (zie vraag 4.2).

- wanneer geen onderscheid in belang van totaalscore en subtestscores, zelfde wijze/niveau beoordelen

Verschillen betrouwbaarheid totaalscore en subtestscores ook in voetnoot.

- basisvraag 4.1: Worden gegevens over de betrouwbaarheid verstrekt?(bij negatieve beoordeling 4.1 door naar categorie 5)Zoals betrouwbaarheidscoëfficiënten en de resultaten van generaliseerbaarheidsonderzoeken.

- vraag 4.2: Zijn de resultaten voldoende gelet op het beoogde type beslissingen dat met behulp van de test moet worden genomen?Een test die wordt gebruikt voor belangrijke beslissingen moet een betrouwbaarheid van minstens .90 hebben, dus volgende regels:- tests voor belangrijke beslissingen (beslissingen die in principe, of op korte

termijn, onomkeerbaar zijn) op individueel niveau: onvoldoende r < .80, voldoende .80 ≤ r < .90, goed r ≥ .90

- idem, maar minder belangrijke beslissingen: onvoldoende r < .70, voldoende .70 ≤ r < .80, goed r ≥ .80

- tests voor onderzoek op groepsniveau: onvoldoende r < .60, voldoende .60 ≤ r < .70, goed r ≥ .70

Als betrouwbaarheid onvoldoende is beoordeeld kan de test, mits op bepaalde wijze gebruiktk, toch van nut zijn in het diagnostisch proces.a) paralleltestbetrouwbaarheid

De generaliseerbaarheid over testversies kan worden bepaald door onderzoek waarbij twee tests (met vergelijkbare iteminhoud en liefst gelijke itemmoeilijkheid, gemiddelde en variantie) worden gecorreleerd. De correlatie is een schatting van de betrouwbaarheid van beide tests.Bij pure “speed”-tests is de parallelvormbetrouwbaarheid de correlatie tussen de testhelften, waarna gecorrigeerd kan worden voor testlengte.

b) interne-consistentiebetrouwbaarheidDe generaliseerbaarheid over items (of groepen items) wordt berekend dmv Cronbach’s coëfficiënt alfa. Deze wordt beïnvloed door het aantal items (veel

Page 16: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

items bij matige inter-itemcorrelatie geeft toch hoge betrouwbaarheidscoëfficiënt). Gebruik split-halfcoëfficiënten wordt afgeraden, vanwege de afhankelijkheid van de toevallige verdeling van de items. Bij tests met een snelheidskarakter en bij tests met zogenaamde heterogene schalen zijn interne-consistentie- of homogeniteitsmaten niet zinvol. Hetzelfde geldt voor zogenaamde causale indicatoren. Andere methoden bieden dan uitkomst, zoals de paralleltestmethode (zie a) of een correctieformule. Ook test-hertestmethode kunnen gebruikt worden, maar correlaties met externe variabelen kunnen de betrouwbaarheidsmaten vervangen. Bij adaptieve of “tailored” tests kunnen bijvoorbeeld IRT-modellen worden toegepast.

c) test-hertestbetrouwbaarheidDe generaliseerbaarheid over tijd wordt bepaald door test-hertestcorrelaties. Een lang genoeg tijdsinterval levert een indicatie voor de stabiliteit van de testscores.

d) interbeoordelaarsbetrouwbaarheidVooral bij observatie- en beoordelingsinstrumenten is het van belang of de scores over observatoren/beoordelaars kunnen worden gegeneraliseerd. Dit kan berekend worden met overeenstemmingsindexen zoals Cohen’s kappa of andere maten die rekening houden met verschillen tussen gemiddelden en varianties. Bij de beoordeling moet gelet worden op welke coëfficiënt is gebruikt, zo wordt er onderscheid gemaakt tussen beoordelaars overeenstemming en beoordelaars betrouwbaarheid (hoger door andere formule). Een hoge interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is noodzakelijk voor, maar niet hetzelfde als een hoge testbetrouwbaarheid.

- vraag 4.3: Beoordeel hieronder de kwaliteit van het onderzoek:a) Zijn de procedures op grond waarvan de betrouwbaarheidsgegevens zijn

berekend correct?Enkele aandachtspunten voor de 4 genoemde betrouwbaarheidsvormen:a) Wanneer de parallelliteit niet aannemelijk is zijn de coëfficiënten een vorm

van begripsvalidering.b) Een hoge interne consistentie kan bereikt worden door veel items die vrijwel

hetzelfde zijn, maar dat is niet altijd zinvol.Relatief hoge intercorrelaties, binnen subgroepen van items die niet-bedoelde variantie met elkaar delen (door bijv. een gemeenschappelijk woord), kunnen de interne consistentie verhogen. Dus ten koste van een niet-bedoelde vernauwing van het begrip of ten koste van de introductie van niet-bedoelde variantie wordt een hoge “homogeniteit” gehaald.

c) Voor de lengte van het test-hertestinterval zijn geen strikte richtlijnen. Zeer kort en zeer lang zijn onzinnig en het staat in relatie tot de leeftijdsgroep en de aard van de test. Bij een test die bedoeld is voor voorspelling op lange termijn is het bijv. zinvol een relatief lang test-hertestinterval te kiezen.

d) Bij gebruik als schatting voor betrouwbaarheid van oordeel van één beoordelaar moet duidelijk zijn dat de observaties onafhankelijk plaats hebben gevonden.

b) Zijn de steekproeven op grond waarvan de betrouwbaarheidsgegevens zijn berekend in overeenstemming met het beoogde testgebruik?Betrouwbaarheidscoëfficiënten moeten per normgroep worden berekend, want hij is afhankelijk van de spreiding van de scores.

Page 17: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

c) Maken de gegevens die worden verstrekt een gefundeerd oordeel over de betrouwbaarheid mogelijk?Voorbeelden van info die beschikbaar moet zijn om de waarde van het betrouwbaarheidsonderzoek te kunnen beoordelen:- worden standaarddeviaties van de scores bij test en hertestgroep vermeld?- wordt bij tests met tijdlimiet vermeld welk % van de getesten elk item hebben

beantwoord?- is de steekproef, die gebruikt is voor de betrouwbaarheidscoëfficiënt,

voldoende beschreven?- wordt vermeld op hoeveel observatoren de coëfficiënt betrekking heeft?- is de beschrijving van de training voor observatoren bruikbaar?Gebrekkige informatie zou tot een lagere beoordeling kunnen leiden.

ScoringAls basisvraag negatief ONVOLDOENDEAls basisvraag + voorlopig oordeel wordt geleverd door vraag 4.2 (hoogte betrouwbaarheidsmaat). Dit wordt eventueel naar beneden bijgesteld door vraag 4.3 (kwaliteit van uitgevoerde onderzoek). Bij het eindoordeel moet die coëfficiënt het zwaarst wegen die in overeenstemming is met het doel waarvoor de test wordt gebruikt.

Categorie 5: ValiditeitValiditeit is de mate waarin een test aan zijn doel beantwoordt; kan men uit de testscores die conclusies trekken die men op het oog heeft? Hier worden 3 soorten validiteit onderscheiden: begripsvaliditeit, criteriumvaliditeit en inhoudsvaliditeit. Inhouds validiteit staat in categorie 1 , als onderdeel van het testontwikkelingsproces. Bij begrips validiteit gaat het erom te onderzoeken wat de test nu eigenlijk meet. Veel gebruikte methoden hierbij zijn: factoranalyse voor het aantonen van de ééndimensionaliteit, het vergelijken van de gemiddelde scores van groepen en het berekenen van correlaties met tests die hetzelfde zouden moeten meten (soortgenoten). Bij criterium validiteit onderzoekt men in hoeverre de testscore een goede voorspeller is van niet- testgedrag (retrospectief, gelijktijdig of predictief). Een voldoende of goede beoordeling hoeft niet voor alle subtests te gelden, een enkele zeer valide schaal kan de test al tot een waardevol instrument maken. Gegevens mbt criteriumvaliditeit kunnen nuttig zijn bij begripsvaliditeit, want ze maken in feite deel uit van het proces van begripsvalidering.

5A: Begripsvaliditeit- basisvraag 5.1: Worden gegevens over de begripsvaliditeit verstrekt?

(bij negatieve beoordeling vraag 5.1 door naar categorie 5B)Onderzoek van de interne of externe structuur. Intern: door bepaling van associatiematen tussen (groepen) items, items + test en subtests of door hardop denken en inspectie items. Extern: relaties met andere tests bepalen (convergente en discriminante validiteit).

- vraag 5.2: Maken de resultaten voldoende aannemelijk dat het begrip zoals bedoeld wordt gemeten (of: maken de resultaten voldoende duidelijk wat wordt gemeten)?Bij begripsvalidering gaat het vooral om de cumulatieve onderzoeksresultaten. Onderzoek naar itembias bij verschillende groepen kan gewenst zijn, levert ook informatie op over de meerdimensionaliteit.

Page 18: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- vraag 5.3: Beoordeel hieronder de kwaliteit van het onderzoek:a) Zijn de procedures op grond waarvan de begripsvaliditeitsgegevens zijn

berekend correct?Onderzoek is veelsoortig, dus alleen wat aandachtspunten:- waarschuwing tegen de interpretatie van onderzoeksresultaten zonder

specifieke verwachtingen vooraf.- worden item-restcorrelaties (in plaats van item-totaalcorrelaties) vermeld?

b) Komen de steekproeven die in het begripsvalideringsonderzoek zijn gebruikt overeen met groep waarvoor de test is bedoeld?Zie vraag 5.6b

c) Wat is de kwaliteit van de andere maten die in het begripsvalideringsonderzoek zijn gebruikt?Validering aan maten met betrouwbaarheid lager dan .60 is minder zinvol, want niet goed interpreteerbaar. Validering aan soortgenoten heeft alleen zin als instrumenten worden gebruikt waarvan de validiteit zelf voldoende is onderzocht.

d) Maken de gegevens die worden verstrekt een gefundeerd oordeel over de begripsvaliditeit mogelijk?Voorbeelden van informatie die beschikbaar moet zijn:- worden de gebruikte analysetechnieken voldoende beschreven?- wordt de grootte van de steekproef vermeld?

5A: Criteriumvaliditeit- basisvraag 5.4: Worden er gegevens verstrekt over het verband test-criterium?

(bij negatieve beoordeling basisvraag 5.4, rest vragen overslaan)Bijvoorbeeld correlatie van score op intelligentietest met schoolresultaten of gegevens over de sensitiviteit en specificiteit van een test bij het stellen van een klinische diagnose. Validiteitsgeneralisatie mag gebruikt worden, mits bij 5.5 validiteitscoëfficiënten en bij 5.6 kwaliteit van het oorspronkelijke onderzoek worden beoordeeld.

- vraag 5.5: Zijn de resultaten voldoende gelet op het beoogde type beslissing dat met de test moet worden genomen?Beoordeling hangt af van veel factoren, waarbij doel van de test een belangrijke is. Hoe duidelijker een auteur daarover is, hoe beter dit punt beoordeeld kan worden.

- vraag 5.6: Beoordeel hieronder de kwaliteit van het onderzoek:a) Zijn de procedures op grond waarvan de criteriumvaliditeitsgegevens zijn

berekend correct?Enkel aspecten waarop gelet moet worden:

- zijn de scores op predictor en criterium onafhankelijk van elkaar tot stand gekomen?

- is de tijd tussen testafname en criteriummeting in overeenstemming met het beoogde testgebruik?

- heeft het valideringsonderzoek onder dezelfde testcondities plaatsgevonden als waarin de test wordt gebruikt?

- indien validiteitsgeneralisatie: is aannemelijk gemaakt dat de situaties of tests waarover generalisatie wordt geclaimd overeenkomen?

b) Zijn de steekproeven op grond waarvan de criteriumvaliditeitsgegevens zijn berekend in overeenstemming met het beoogde testgebruik?

Page 19: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Het valideringsonderzoek dient betrekking te hebben op de populatie waarvoor de test wordt gebruikt. De steekproef dient beschreven te zijn mbv mogelijk relevante psychologische of demografische variabelen.

c) Wat is de kwaliteit van de criteriummaten?Criteriummaat moet volledig zijn beschreven, met welke relevante gedragsaspecten wel en niet in de criteriummaat zijn opgenomen. Ook betrouwbaarheid vermelden bij samengestelde criteria en anders beter afzonderlijke validiteitscoëfficiënten.

d) Maken de gegevens die worden verstrekt een gefundeerd oordeel over de criteriumvaliditeit mogelijk?Enkele voorbeelden van informatie die beschikbaar moet zijn:- wanneer voor attenuatie of beperking in spreidingsbreedte is gecorrigeerd, ook

ongecorrigeerde coëfficiënten melden.- is een kruisvalideringsonderzoek uitgevoerd?- wordt de omvang van de steekproef vermeld? Hoe kleiner de steekproeven,

hoe groter de betrouwbaarheidsintervallen van regressiegewichten en validiteitscoëfficiënten.

ScoringAls basisvraag 5.1 en/of 5.4 negatief ONVOLDOENDEAls basisvraag + voorlopig oordeel wordt geleverd door vraag 5.2 en/of 5.5 (resultaten onderzoek). Dit wordt eventueel naar beneden bijgesteld door vraag 5.3 en/of 5.6 (kwaliteit onderzoek en volledigheid informatie)

Perdue PegboardIntroductieDe perdue Pegboard is ontwikkelt door Joseph Tiffin in 1948. De test is ontworpen om handvoorkeur te meten ivm met arbeidsselectie voor industriële banen (zoals samenstellen, inpakken of vervangen van machineonderdelen). Er worden 2 activiteiten gemeten: grove arm- hand en vinger bewegingen en fijne motoriek van de vingertoppen (vingerbehendigheid).Er worden 5 condities gescoord:

1) rechter hand alleen pinnetjes2) linker hand alleen pinnetjes3) beide handen pinnetjes4) rechter + linker + beide handen samen (scores van 1 t/m 3 opgeteld)5) assembly conditie met pinnetjes, ringetjes en buisjes.

Zeer geschikt voor groepsafname. TestprocedureBegin met de dominante hand! Voor de eerste 3 condities krijgt de proefpersoon elke keer 30 seconden de tijd. Voor de assembly conditie krijgt de proefpersoon een minuut de tijd. Tel als de tijd om is, alle pinnetjes of alle onderdelen van de samengestelde conditie die geplaatst zijn op het bord. Betrouwbaarheid en validiteitTest-hertest betrouwbaarheid loopt uiteen van .60 tot .76. Betrouwbaarheid voor de eerste 3 condities loopt uiteen van .82 tot .91.

Page 20: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Er wordt geadviseerd de validiteit per situatie te berekenen. Dit kan gebeuren door de score op de Pegboard te relateren met de prestaties op het werk. Validiteit volgens Fleshman and Ellison: de eerste 3 condities meten ‘het vermogen om snelle, gecontroleerde, manipulerende bewegingen met de vingers op kleine objecten uit te voeren.’ Bij de assembly test wordt tevens het vermogen om ‘gecontroleerde hand- arm bewegingen te maken’.

Normen Costa: criteria voor hersenbeschadiging bij proefpersonen

-   - < 60 jaar - > 60 jaar

- Score met links

- <11 - <10

- Score met rechts

- <13 - <10

- Links en rechts samen

- <10 - <8

- Links groter dan rechts

-   -  

- Rechts groter dan links

- + 3 - + 3

Voor aanwezigheid van laesie in linker hersenhelft: als links is groter dan rechtsVoor aanwezigheid van laesie in rechter hersenhelft: als rechts groter is dan links + 3Als voldoende criteria voor hersenbeschadiging vaan geen verschil tussen links en rechts: hersenschade is bilateraal. Testkenmerken:

- gemiddelden voor vrouwen zijn anderhalf tot 2 punten hoger dan voor mannen. - score gaat omlaag als leeftijd toeneemt.- Verschilscores tussen handen nemen toe met de leeftijd

Neuropsychologische resultaten:Patienten met hersenschade presteren slechter dan de controlegroep, zeker op de linkerhand conditie als de schade zich in de rechter hersenhelft bevindt. Dit verschil is echter niet significant.

EF en aandacht: Bourdon- Vos test (BV)Meetpretentie: continue selectieve aandacht, concentratie.Gebruik: zo snel mogelijk alle figuren met 4 stippen doorstrepen.Uitwerking: Noteren van regeltijden en berekenen van gemiddelde regeltijd, sd en deeltijden. Correctie dmv sleutels. Omzetten van ruwe score adhv tabellen of in decielen voor snelheid en in normcategorieën voor nauwkeurigheid. COTAN beoordeling 1997:Uitgangspunten testconstructie: goedKwaliteit testmateriaal: goedKwaliteit handleiding: voldoende

Page 21: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Normen: onvoldoende (te kleine of niet representatieve normgroepen)Betrouwbaarheid: voldoendeBegripsvaliditeit: voldoendeCriteriumvaliditeit: onvoldoende (geen onderzoek)Handleiding Bourdon – Vos, onderzoeksgegevens

- Zwak verband tussen sd regeltijd en nauwkeurigheid

- Verband tussen veerkracht/ copingstijl en zwakke BV prestatie

- Interne consistentie is goed

- Bij een test tussen een computer versie van de BV of een potloodversie, bleek de computerversie goed te discrimineren tussen wel of geen aandachtsstoornis. Bij de potloodversie discrimineerde de gemiddelde regeltijd het best.

- De computerversie maakt een zuiverder schatting van procestijd en distractietijd mogelijk.

S.A.N. testSamengesteld onder leiding van de Stichting Afasie Nederland.

De SAN bestaat uit 7 onderdelen (subtests), ze meten:

- Het receptief vermogen

- Het productief vermogen

- Het spontane taalgebruik van de patiënt

S.A.N. test (+/- 1 uur)

Receptief Productief Spontaal taalgebruik

S.A.N

kernbatterij

(30 - 40 min.)

- Begrip van

woorden

- Begrip van zinnen

- Benoemen

- Opnoemen v.e.

reeks woorden

- Communicatief

vermogen &

spreektempo

(1 subtest met 2

taalmaten)

Receptiviteits-score Productiviteits-score

Ernst-score

(de mate v ernst vd stoornis)

-

Klankdiscriminatie

- Zinnen maken

Niet in de score opgenomen want het discriminerend vermogen van de subtests is niet optimaal

Page 22: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Aanbieding: herhalen van de instructies is zo vaak toegestaan als noodzakelijk geacht wordt.

Bij voorkeur steeds dezelfde volgorde:

1. spontaan taalgebruik (st): vraag 1

2. begrip v woorden

1a. st: vraag 2

3. begrip v zinnen

4. opnoemen v.e. reeks woorden

1b. sp: vraag 3

5. benoemen

6. zinnen maken

7. klankdiscriminatie

Subtest 6 en 7 aan het einde, zodat die kunnen vervallen.

Begrip v woorden:

kaarten (18) met 4 foto’s, 1 vd voorwerpen aanwijzen (“wijst u de ……. eens aan”)

Begrip van zinnen:

47 kaarten met 2 plaatjes en een zin die bij 1 van de 2 plaatjes hoort. Proefleider laat de

zin horen, bv. “de bal ligt op tafel”, “het meisje is langer dan de jongen”, patiënt moet

plaatje aanwijzen.

Klankdiscriminatie:

2 woorden worden afgespeeld (20 woordparen), zijn het dezelfde woorden? (bv. peer -

peer, of peer - veer)

Benoemen:

Benoemen van voorwerpen op foto’s, 18 foto’s met alledaagse voorwerpen, patiënt moet

zeggen wat het is.

Opnoemen v.e. reeks woorden:

Zoveel en vlug mogelijk dieren opnoemen. Herkenbare dieren: milde beoordeling.

“Ofilant” is ook goed.

Zinnen maken:

Plaatjes die een situatie uitbeelden, waarbij een zin moet worden gemaakt, bv. “het meisje

eet een appel”.

Page 23: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Spontaan taalgebruik:

Tussen de andere subtests door worden er 3 vragen gesteld.

3 standaard vragen:

– 1. Vertelt u eens, hoe zijn uw moeilijkheden zo gekomen?

– 2. Vertelt u eens, wat doet u meestal overdag?

– 3. Vertelt u eens iets over de plaats waar u vandaan komt

2 taalmaten:

– Vraag 1, 2 & 3: communicatief vermogen. 7-puntsschaal, er wordt gekeken of taal

mogelijk is, of hulp nodig is, of dat taal probleem bijna niet te merken is, enz.

– Vraag 2 & 3: spreektempo. Aantal woorden per tijdseenheid (4 min)

Testmateriaal dat niet in gebruik is wordt buiten het gezichtsveld gehouden.

Om patiënt niet te ontmoedigen is het soms wenselijk meer hulp en tijd te bieden dan volgens de

instructies is toegestaan. De zo verkregen antwoorden mogen echter niet worden meegerekend.

Bij niet, of niet volledig, afnemen van de test, reden daarvan op het scoreformulier vermelden.

Notatie: letterlijk noteren wat de patiënt zegt is noodzakelijk. Indien dat niet schriftelijk kan

tijdens de afname, dan maakt men een bandopname, die later uitgeschreven kan worden. Bij

“benoemen” dienen ook klankafwijkingen zo nauwkeurig mogelijk genoteerd te worden.

Tijdslimiet: maximum toegestane reactietijd per item. Item mag niet herhaald worden tenzij er

staat “eenmalige herhaling toegestaan” (en dan als de patiënt te kennen geeft het nog een keer te

willen horen, of als er binnen de vastgestelde tijdslimiet geen reactie komt).

Normen: 2 normgroepen, 147 afatici en 179 niet-taalgestoorde personen.

Voor bepaalde subtests zijn er normtabellen voor subgroepen:

Afatici: - de gehele groep

- 4 leeftijdsgroepen

Niet-taalgestoorde personen:

- de gehele groep

- groep ouder dan 64 jaar

- 6 leeftijdsgroepen

Page 24: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- 6 groepen ingedeeld naar opleiding en geslacht

- 3 groepen ingedeeld naar beroep

Receptiviteit-, productie-, en ernstschalen: de ruwe scores van de subtests worden

getransformeerd (dit wordt opgezocht in een tabel), en de getransformeerde scores worden

opgeteld. Met de som van de getransformeerde score kan de overeenkomende percentielscore

worden opgezocht.

De Ernst-score is een combinatie van de receptiviteits- en productiviteitsscore. Een lage score

betekent een ernstige stoornis.

Vooruitgang of achteruitgang: dkrit –waarden: in de normtabellen zijn de dkrit –waarden

opgenomen. Deze zijn bedoeld om met een zekere waarschijnlijkheid te kunnen zeggen of een

patiënt vooruit of achteruit gegaan is. (blz. 369-370)

Biografische en overige gegevens: men dient alert te zijn op het gehoor van de patiënt, eventueel

aanwezige hemianopsie, halfzijdige verwaarlozing of andere gezichtsveldstoornissen. Gestoorde

motoriek kan bij bepaald subtests ook belemmerend werken.

COTAN

COTAN-beoordeling 1982

Uitgangspunten bij de testconstructie Goed

Kwaliteit van het testmateriaal Goed

Kwaliteit van de handleiding Goed

Normen Goed

Betrouwbaarheid Goed

Begripsvaliditeit Goed

Criteriumvaliditeit Goed

De subtests hebben een goede interne consistentie. De kernbatterij differentieert maximaal tussen

afatici en niet-afatici.

Page 25: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Stroop Kleur-Woord test

Doel: De test meet een vorm van gerichte aandacht; “cognitieve flexibiliteit” en “weerstand tegen afleiding”.Het gemak waarmee iemand zijn of haar perceptuele instellingen kan veranderen, om te voldoen aan wisselende eisen door een habituele reactie te onderdrukken ten gunste van een ongebruikelijke. > Het vermogen om een geautomatiseerde reactie te onderdrukken in een taak waarbij 2 conflicterende responsen (een geautomatiseerde/habituele respons versus een ongewone) worden opgeroepen.

Testbeschrijving: de Nederlandse versie (Hammes, 1971) bestaat uit 3 kaarten met ieder 100 stimuli (10 rijen en 10 kolommen), in de kleuren rood, blauw, geel, en groen. Op kaart III is de kleurnaam incongruent met de inktkleur. Kaart I (woord) en II (kleur) zijn controlecondities voor Kaart III (kleur-woord). Bij Kaart III moet de proefpersoon de geautomatiseerde respons (lezen) onderdrukken ten gunste van een minder voor de handliggende respons (kleuren benoemen). De vertraging die hierbij ontstaat t.o.v. Kaart I en II wordt verklaard uit interferentie tussen de onderliggende processen die de responsen genereren. Op de Nederlandse versie komt de kleur geel voor; Stroop waarschuwde hiervoor, omdat in geel gedrukte woorden nauwelijks leesbaar zijn tegen een witte achtergrond, waardoor het makkelijker is om de habituele reactie (lezen) te onderdrukken.

Theoretisch kader: Stroop-effect: het interferentie-effect; het lezen vd kleurnaam interfereert met het benoemen vd inktkleur als die inktkleur niet overeenkomt met de kleurnaam. Lijkt af te nemen onder invloed van oefening.Het hertest effect is het hoogst voor kaart III en het laagst voor kaart I. Over 3 afnamen is er een gemiddelde afname van 10 secondes op kaart III. Verandering in prestatie onderzoeken > test eerst meerdere malen afnemen, na de 5de afname is het leereffect te verwaarlozen. Semantisch verwantschap: de sterkste interferentie wordt gevonden in de klassieke conditie van Stroop. De interferentie neemt af als de kleurnamen niet overeen komen met de tinten of als men kleurgerelateerde woorden neemt in plaats van kleurnamen (bv vuur, gras, citroen, en hemel). Het effect vermindert nog meer als de mate van semantische verwantschap nog meer afneemt.

In diverse studies is een verhoogde interferentiescore gevonden bij patiënten met links frontale laesies.

De toe- en afname van het interferentie effect bij de jeugd hangt samen met de ontwikkeling vd leesvaardigheid.

Scoring: Meest eenvoudige scoring: de benodigde tijd voor het oplezen van de 3 kaarten. Eventueel kunnen de gemaakte fouten bij kaart III geteld worden. Fouten kunnen duiden op een onvermogen om de geautomatiseerde respons te onderdrukken. Er zijn echter geen normen voor.Als een patiënt fouten maakt bij de test, en deze niet corrigeert, is hij sneller klaar met de test dan een patiënt die wel zijn fouten corrigeert.

Page 26: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

COTANCOTAN beoordeling 2003Uitgangspunten bij test constructie Goed

Kwaliteit van het testmateriaal Goed

Kwaliteit van de handleiding Voldoende

Normen Voldoende

Betrouwbaarheid Goed

Begripsvaliditeit Voldoende

Criteriumvaliditeit Onvoldoende

Normen: N = 80, 8-12 jaar (1971)

N = 429, 22-83 jaar (Klein, 1997), naar leeftijd gestratificeerde groep.

N = 585, 14-87 jaar (Schmand, 2002)

N = 178 patiënten, 15-74 jaar (van der Werf, 1997)

Patiënten: neurologisch intacte ziekenhuis patiënten. Om te kijken of traagheid afwijkt van niet hersenbeschadigde patiënten.

Er is veel heterogeniteit tussen de verschillende versies, waardoor de betrouwbaarheidsgegevens slecht vergelijkbaar is. In het algemeen worden echter hoge test-hertest correlaties gerapporteerd voor ruwe scores (de tijdscores). Betrouwbaarheid is aanzienlijk lager voor afgeleide scores, en vaak inacceptabel voor interferentiescores die zijn berekend door KW te corrigeren voor K (KW-K).

Gebruik van de test in de klinische praktijk: de test wordt in de praktijk vaak opgevat als een test die geschikt is om ‘frontaalstoornissen’ op te sporen. Patiënten met een laesie in de frontaalkwab scoren inderdaad slecht op de test, alleen slechte prestaties kunnen niet specifiek aan frontaalstoornissen worden toegeschreven. Meerdere factoren zijn van invloed op de testprestatie, en waarschijnlijk presteren veel patiënten, ongeacht de etiologie en lokalisatie van de laesie, slecht. De test vereist een hoog concentratievermogen en een hoge inzet, zodat ook stemming en motivatie een belangrijke rol spelen bij de taak. Bij de interpretatie van de tijdscore in de interferentieconditie (Kaart III/KW) dient men rekening te houden met het resultaat van de overige condities (Kaart I en II).Verhoogde scores op alle condities duiden eerder op non-specifieke vertraging van informatieverwerking dan op een specifieke stoornis. Verhoogde scores op de K en KW kaarten kan wijzen op benoemingsproblemen. Slechts wanneer alleen de interferentiescore (in dit geval bedoelen ze, denk ik, de tijdscore op de KW kaart) verhoogd is, zijn er mogelijk aanwijzingen voor disinhibitie en stoornissen in de regulatie van aandacht.Een zeer laag interferentie-effect wijst niet noodzakelijk op een goede concentratie, maar kan veroorzaakt worden door een slecht lees- of gezichtsvermogen. De leesvaardigheid moet

Page 27: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

geautomatiseerd zijn en de gezichtsscherpte moet voldoende zijn om alle woorden te kunnen onderscheiden.

Page 28: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 1

“Interview and testing: the data collection phase of neuropsychological evaluations.”

De neuropsychologie onderzoekt de relatie tussen brein en gedrag. In de klinische setting wordt voornamelijk de aard en mate van onbekend letsel onderzocht (MCI, hersenschudding, toxic exposure) of bekende pathologie per patiënt ingekaderd (beroerte, TBI, dementie).Sinds 1970 zijn er grote testbatterijen ontwikkeld en word er voor elke patiënt een eigen batterij samengesteld. Ondanks deze ontwikkelingen wordt er niet alleen naar de testen gekeken, maar ook naar de patiënt zijn geschiedenis en huidige situatie. Dit hoofdstuk gaat over het verzamelen van al deze data.Aan de hand van tests kunnen mensen onderling vergeleken worden of verandering door de tijd bekeken worden. Alleen een testuitslag is echter niet genoeg!Neuropsychologische diagnostiek is een proces om een aantal vragen te beantwoorden. Als eerste moeten deze onderzoeksvragen geformuleerd worden. Hiervoor is kennis nodig van: klinische psychologie, psychometrie, (functionele) neuroanatomie, neuropathologie, en de interactie tussen deze vier domeinen.Reliability (betrouwbaarheid) = de consistentie van test scores.Validity (validiteit) = of de test echt meet wat wordt gepretendeerd.Het inwinnen van informatie kan via de volgende methodes:

Testen (waarbij het selecteren van de tests heel belangrijk is) Case history afnemen door middel van een interview en vragenlijsten Klinisch interview (men kan erachter komen dat test resultaten in een ander licht of niet

geïnterpreteerd kunnen worden) Mental status examination Gedragsobservaties Heteroanamneses

Pas op voor ‘confirmatory bias’! Dit is de neiging om al je bevindingen en testresultaten te interpreteren in het licht van je hypothese. Hou een open mind! Een manier om dit te omzeilen is om een lijst bij te houden van bevestigende en ontkennende informatie.Gedragsobservaties:

Beïnvloeden de algemene test resultaten (motivatie, aandacht, agitatie) Sensorische of motorische problemen kunnen gelimiteerde deelname aan een test

betekenen. Verwarring, perseveratie, neglect en afatische problemen komen bijna bij elke test naar

voren.

Test selectie: Alle gedragsdomeinen moeten meegenomen worden Zowel hogere als lagere niveaus moeten getest worden: Psychomotor en

sensorisch-perceptueel (laag gecombineerd) en taal, visuospatieel, complex redeneren, probleemoplossen en abstract redeneren (hogere orde).

Page 29: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Kijk goed naar de norm groepen. Ze moeten jouw client matchen! Let op dat de test niet te makkelijk of te moeilijk voor jouw client is. Gebruik tests met voldoende validiteit.

Gestandaardiseerd testen: Het is belangrijk voor elke client hetzelfde protocol te gebruiken tijdens een test. Dit is echter soms niet mogelijk. Let hierbij dan op dat je dezelfde condities aanhoudt die de gestandaardiseerde normgroep ook heeft gehad en houdt rekening met de client (niet robotlike opdreunen van teksten dus!).Een effectieve NP-client relatie wordt beschreven als ‘developing rapport’. Een test afnemen bij een client die niet wil of het nut er niet van in ziet geeft meestal verstoorde resultaten en kan niet geïnterpreteerd worden. Een client mag weigeren!Het uitleggen van de structuur van het testen is erg belangrijk voor de client. Leg uit welke tests er worden afgenomen. Het is belangrijk pauzes te nemen en een aangepast tempo te hanteren voor elk individu. Ook de volgorde van de tests kan naar de patiënt worden veranderd.

(Ps: ja echt, zo zinloos was hoofdstuk 1 :-D )

Page 30: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 2Estimating Premorbid level of functioning

Om veranderingen in cognitie zichtbaar te maken moet er een betrouwbare premorbide en postmorbide meting gemaakt worden van het IQ. Het is echter lastig om een nauwkeurige meting te krijgen van het cognitief functioneren voor het ongeluk/ziekte.

Carroll maakt onderscheid in 3 lagen:1. Laag 1, laagste laag van analyse. De specifieke kwaliteiten zoals leren en associatief

geheugen2. Laag 2, 8 factoren zoals fluid intelligence, geheugen, cognitieve snelheid. 3. Laag 3, hoogste laag. Algemene intelligentie g factor.

Om een beeld te krijgen van iemands premorbide functioneren is alleen een vergelijking met algemene intelligentie (g factor) niet voldoende. Dit omdat er sprake is van variabiliteit in de cognitieve domeinen (laag 2).

De verschillende methodes om het premorbide cognitieve niveau te schatten:1. Gestandaardiseerde testdata2. Geschiedenis van opleiding en werk3. De “Best Performance” methode4. De traditionele “Hold” meting5. Huidige Leesmeting (alternatieve “hold” methode)6. Regressie methode aan de hand van demografische data7. Regressie methode aan de hand van demografische data en huidig functioneren8. Populatie specifieke normtabellen

1. Gestandaardiseerde testdataIn de meest ideale situatie is er testdata beschikbaar van voor de verwachte neurologische stoornis. Bijvoorbeeld een eerder afgenomen WAIS-R.Nadelen:

- Vaak is deze data echter afwezig omdat het veel tijd in beslag neemt om een neurologische test af te nemen.

- Er is vaak geen goede normgroep van gestandaardiseerde neurologische tests beschikbaar voor de jongere populatie. Vaak beschikt deze normgroep over hogere cognitieve capaciteiten.

2. Geschiedenis van opleiding en werkVanwege de hoge correlatie tussen IQ en opleidingsniveau/werk worden deze gegevens vaak gebruikt om een schatting te geven van het premorbide niveau. Let op welke normen je gebruikt, schattingen zijn niet altijd betrouwbaar wegens de veranderingen in het educatiesysteem.Nadelen:

- Er is sprake van variabiliteit in IQ binnen elk opleiding en werkniveau. - Intellectuele capaciteiten zijn niet voldoende voor opleiding en werksucces. Hier spelen

ook sociaal-economische en persoonlijke factoren mee (denk aan geen geld hebben voor het volgen van een goede opleiding).

Page 31: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- IQ scores voor verschillende opleidingen variëren over leeftijd. Oudere personen hebben over het algemeen een hoger IQ bij academisch succes dan jongere personen.

3. De “Best Performance” methodeDe hoogst behaalde cognitieve prestatie die een cliënt gepresteerd heeft (tijdens postmorbide of premorbide test) wordt gebruikt voor een schatting van het premorbide cognitief functioneren. Bijvoorbeeld de hoogst behaalde subtest score op de WAIS.Nadelen:

- Zal een hoger niveau van premorbide functioneren geven dan andere methodes. Onderzoek toont aan dat er gemiddeld sprake is van een overwaardering van 15 tot 30 IQ punten.

4. De traditionele “Hold” methodeDeze methode gaat ervan uit dat sommige subtests relatief resistent zijn tegen neurologische schade. De subtests vocabulary, information, picture completion & object assembly van de WAIS worden door sommige artsen gebruikt als schatting van het premorbide functioneren. Nadelen:

- Veel type breinschade hebben invloed op bovenstaande scores, bijvoorbeeld aphasia waarbij het verbaal presteren beschadigd is.

- “Hold methode” waarbij er gebruik wordt gemaakt van maar twee subtests kan net een zwak of sterk punt van de cliënt zijn. Denk aan de variabiliteit waarvan sprake is binnen cognitieve capaciteiten.

Onderzoekers beoordelen de “hold methode” als simplistisch, inaccuraat en niet ondersteund door literatuur.

5. Huidige leesmetingLeestests werken als een “hold methode”, resistent tegen hersenschade. Het kunnen lezen van onregelmatige woorden. Verschillende instrumenten zijn ontwikkeld om zo een schatting te geven van het premorbide niveau, bijvoorbeeld de AMNART. Onderzoek is positiever over deze “hold methode”.Nadelen:

- Minder effectief voor het geven van een schatting van performance IQ.- Ook bij deze ‘hold methode’ geld dat schade kan zorgen voor een onderschatting van

premorbide niveau.

6. Regressie methode aan de hand van demografische dataRegressie berekeningen gebruiken demografische informatie zoals sexe, leeftijd, ras etc. om een schatting te geven van premorbide niveau. Regressie berekening is minder subjectief dan puur klinische beoordeling. Bekende regressiemethodes zijn WAIS en WAIS-R, ook wel Barona formule.Nadelen:

- De berekening geeft het beste een schatting bij een gemiddeld IQ, onderschat hoge IQ’s en overschat lage IQ’s.

- Regressie formules zijn redelijk betrouwbaar voor groepen patiënten. Geeft op individueel niveau slechts een indicatie.

Page 32: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- Gemiddeld schat een regressie formule in 50% een juist premorbide IQ, dit geld alleen voor gemiddelde IQ’s.

2 manieren om gebruik te maken van een regressieformule:1. Welke proportie van de voorspelde score valt binnen 1 SD van de daadwerkelijke score.

Dit zorgt voor een range van 20 punten.2. Welke proportie van de voorspelde score valt in dezelfde IQ range (laag, laag gemiddeld,

gemiddeld, hoog). Dit is een strenger criterium aangezien dit een range is van 10 punten.

7. Regressie methode aan de hand van demografische data en huidige functionerenNaast demografische data ook huidig functioneren in de regressieberekening betrekken. BEST-3 method = methode om premorbide niveau te schatten a.h.v. 3 subtesten uit de WAIS-R en daarnaast de demografische gegevens in de berekening meenemen.

8. Populatie specifieke normtabellenGebruik maken van subpopulatie specifieke normen. Bijvoorbeeld een 35 jarige man met universitaire scholing wordt vergeleken met 35 jarige mannen met zelfde opleidingsniveau. Als een patiënt significant lager scoort dan de gematchde normgroep betekent een achteruitgang in cognitief functioneren ( <5e percentiel scoren v.d significante normgroep). Nadelen:

- Zijn vaak alleen gebaseerd op geslacht, leeftijd en opleiding.- Gebruik altijd beide normen, de gematchde groep en algemene normgroep (van heel de

populatie). Hier kan namelijk veel verschil inzitten.

Twee veel gemaakte fouten bij klinische voorspellingen:1. Overrepresentatie van de relatie tussen een voorspellende variabele en de afhankelijke

variabele. Bijvoorbeeld ervan uitgaan dat de correlatie tussen opleiding en WAIS-R VIQ .85 is, terwijl dit in werkelijkheid maar .56 is. Er wordt teveel uitgegaan van een voorspeller.

2. Teveel leunen op meerdere factoren waarvan sommige niet bijdragen aan de accuraatheid. Als er teveel variabelen bij een voorspelling betrokken worden gaat dit ten koste van de betrouwbaarheid.

Algoritme voor het schatten van Premorbide cognitieve capaciteit:Als stap 1 niet mogelijk is, ga door naar de volgende stap. Ga door tot een mogelijkheid is gevonden. Ga daarna altijd door naar stap 6.

1. Gebruik gegevens van een eerder afgenomen testbatterij. Gebruik een 90% BBI om een grens van verwachte score te schatten.

2. Maak gebruik van eerder afgenomen toetsen, bijvoorbeeld tentamens.3. Als de WAIS-R gebruikt wordt, maak gebruik van de “best-3 method”. Hiermee kan het

VIQ en PIQ afzonderlijk berekend worden.4. Gebruik de AMNART om het VIQ te berekenen en de Barona formule om het PIQ te

berekenen.5. Gebruik de Barona formule voor het berekenen van VIQ en PIQ.

Page 33: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

6. Ga na of je moet twijfelen aan de uitkomst. Is de patiënt bijvoorbeeld nooit instaat geweest om een opleiding af te ronden door redenen die buiten zichzelf liggen.

Het schatten van premorbide cognitieve kwaliteiten bij kinderenBij kinderen zijn er maar twee methodes:

1. Regressiemethodes a.h.v. demografische gegevens2. Regressiemethodes a.h.v. demografische gegevens en huidige presteren

De regressiemethode voor kinderen correleert lager dan de correlaties bij de Barona formule (.44 FSIQ, .44 VIQ en .37 PIQ). Dit omdat de belangrijkste predictoren die hoog correleren met IQ ontbreken, opleiding en werk.

Opvallend was dat een regressieformule gebaseerd op alleen demografische gegevens een betrouwbaardere schatting geeft dan een regressieformule gebaseerd op demografische gegevens en huidig presteren (BEST-2 method met prestaties op vocabulary en picture completion). Dit een tegenstelling tot volwassen (BEST-3 methode beter!).Mogelijke redenen:

1. Berekenen van premorbide IQ a.h.v. huidig presteren is gebaseerd op crystallized intelligence, oftewel stabiele trekken. Dit geldt voor volwassen maar niet voor kinderen omdat deze competenties nog niet volledig ontwikkelt zijn.

2. Acute factoren, anders dan het hersenletsel, kunnen het huidige presteren beïnvloeden.

Beste optie: Beide methodes afnemen en als baseline gebruiken. Valt het premorbide IQ bij de regressieformule gebaseerd op demografische gegevens en huidig presteren hoger uit, ga dan uit van deze waarde (het IQ wordt namelijk nooit beter na een hersenletsel!).

Page 34: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 2Estimating Premorbid Level of FunctioningIntra-individuele variabiliteit: De interesse van de neuropsycholoog gaat niet alleen uit naar de algemene intelligentie (FSIQ) maar ook naar andere cognitieve domeinen, zoals taal, visuospatiële vaardigheden, geheugen en EF. Bij het inschatten van premorbide functioneren moeten we dus ook met deze factoren die binnen een persoon sterk kunnen variëren van niveau rekening houden. De schrijvers vinden het dus belangrijker om een schatting te kunnen maken van individuele cognitieve domeinen (stratum II) dan een schatting van de algemene intelligentie. Wanneer er van de WAIS gebruikt gemaakt wordt, betekent dit dat op zijn minst verbaal en performaal IQ onafhankelijk beoordeeld moeten worden. Methodes om premorbide intelligentie van volwassenen in te schatten:1. Eerdere gestandaardiseerde testdata. Gebruik maken van eerder afgenomen tests of bijvoorbeeld examens. Nadelen van deze methode zijn dat het tijdrovend kan zijn om de data te vinden, en dat bevolkingsnormen verouderen.2. Opleidingsniveau en carrière. Er zijn redelijk hoge correlaties tussen scholing, carrière en intelligentie. Er zijn slechts weinig richtlijnen om deze variabelen als schatting voor het IQ te gebruiken. Schattingen o.b.v. opleiding/beroep zijn zeer variabel (range van 24-30 IQ-punten). Intelligentie is nodig maar niet voldoende voor successen. Er zijn veel contaminerende factoren (omgeving). Ouderen met een bepaald opleidingsniveau hebben vaak een hoger IQ dan jongeren met hetzelfde opleidingsniveau, omdat vroeger de eisen strenger waren. 3. Best performance methode. Lezak beweert dat de hoogste score van de patiënt moet worden gezien als schatter van zijn intelligentie. Premorbide verkregen informatie is dan natuurlijk beter.4. Traditional ‘hold’ measures. Bij deze methode worden tests gebruikt die redelijk ongeschonden blijven na veroudering of beschadiging van de hersenen. Een voorbeeld is het hoogste van de WAIS subtests Vocabulary en Picture Completion. Echter vaak beïnvloedt schade de score op alle tests. 5. Current reading measures: an alternative hold approach. Hiervoor is de National Adult Reading Test (en de NLV) ontwikkeld. Deze blijkt een redelijke voorspeller van premorbide IQ. 6. Regressiemethodes met gebruik van demografische data. Het IQ inschatten door te kijken in wat voor demografische groep patiënt valt. Lage IQ’s worden overschat, hoge vaak onderschat. Voor deze methode heeft o.a. Barona een formule bedacht om het IQ te schatten.7. Regressiemethoden gebruik makend van demografische en huidige metingen van patiënt. WAIS, NART en demografische data bijvoorbeeld worden samengevoegd om IQ te voorspellen.8. Populatie specifieke normtabellen. Bijvoorbeeld een 38-jarige man met 14 jaar onderwijs wordt vergeleken met een groep 35-40 met 12-15 jaar onderwijs. Als testresultaten significant onder deze normen vallen, kan men een besluit maken over cognitieve achteruitgang. Aanbevelingen voor het voorspellen van premorbide IQ van volwassenenNormatieve data, statistieken en niet klinisch oordeel zijn het meest accuraat wat betreft schatting van IQ. Men moet ook niet teveel leunen op één voorspeller (zoals opleidingsniveau) van intelligentie. Omgeving kan een rol spelen in bijv. het aantal jaren educatie. Algoritme om premorbide cognitieve vaardigheden te meten1. Gebruik resultaten van nu afgenomen testbatterij of cognitieve tests. Gebruik het bbi. 2. Gebruik resultaten van eerder afgenomen tests of gegevens over academische successen.

Page 35: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

3. Bereken adhv de BEST-3 (p55) methode met de WAIS het PIQ en VIQ. De BEST-3 methode overschat het IQ vaak. 4. Als de WAIS niet is afgenomen, gebruik een leestest voor het VIQ en de Barona methode voor schatting van het PIQ. 5. Als er ook geen leestest is afgenomen, gebruik dan de Barona formule voor zowel PIQ als VIQ.6. Bekijk de klinische geschiedenis van de patiënt.Methode om premorbide IQ van kinderen te schattenHiervoor is alleen onderzoek gedaan naar methode 6 en 7 van de 8 methoden voor volwassenen. Deze methoden bleken qua betrouwbaarheid ongeveer gelijk.

Page 36: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 4 Het interpretatieprocesNeuropsychologische data kan globaal in vier domeinen onderverdeeld worden:a) Geobserveerd en gerapporteerd gedrag gedragsobservaties, rapportages van anderen, medisch rapport en case history.b) Neuropsychometrische en psychometrische test datac) Mogelijke etiologische omstandigheden en hun veronderstelde symptomenpatroond) Functionele neuroanatomische kennisDe eerste twee domeinen kunnen onderverdeeld worden in verschillende cognitieve en gedragsvaardigheden-gebieden van de patiënt, zoals sensorisch-perceptueel, psychomotorisch, aandacht, geheugen, taal, visueel-ruimtelijk, executief en psychologisch.De laatste twee domeinen zijn kennis van de neuropsycholoog (die hij heeft of verkrijgt) Aanname: als de informatie in één van de domeinen als betrouwbaar en valide wordt beschouwd, dan zullen voorspellende bevindingen in de andere drie domeinen aan de orde zijn.Zie figuur 4.1 The Neuropsychological Interpretation Process, pagina 112 Vanderploeg!De neuropsycholoog zoekt naar consistente bevinden binnen de vier domeinen dit resulteert erin dat elke gegevensbron intern en extern gecontroleerd wordt en herhaaldelijk kruiscontroles worden uitgevoerd voor consistentie. De neuropsycholoog beschrijft welke consistente patronen zijn gevonden, rapporteert verschillen en biedt de best geïnterpreteerde conclusies en/of diagnostische indrukken.V.w.b. de etiologische omstandigheden moet de neuropsycholoog bekend zijn/worden met: - het bekende symptomenpatroon- de onset, verloop en herstelpatroon- neuropsychologische literatuur over deze condities- de anatomische correlaties- de bekende complicatiesZie figuur 4.2 Interpretive sequence, pagina 115 Vanderploeg!De boxen aan de rechterkant geven een volgorde van klinische vragen weer die in beschouwing moeten worden genomen en hopelijk worden beantwoord in het interpretatieve proces. Dit interpretatieve proces vereist een bepaald soort aanpak voor het analyseren van neuropsychologische data, voor het bepalen of deficits aanwezig zijn, en zo ja, welke patronen, ernst en oorzaken ten grondslag liggen aan beperkingen in het functioneren.

Page 37: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Stap 1 : het maken van een schatting van het niveau van het premorbide functioneren* Stap 2-5* kwantitatieve en kwalitatieve analyse van de dataStap 2 : bepalen van de validiteit van testdataStap 3 : bepalen van deficits v.w.b. type en ernsStap 4 : bepalen van strenghts v.w.b. mogelijkheden/capaciteiten en compenserende strategieën Stap 5 : overwegen van de status van deficits geschiedenis (recent/acute tegen

chronisch) en hun toekomst (oplossend, progressief of stabiel)

*Stap 6-7 diagnostische bepaling van de pathologische oorzaak van de klinische presentatie

Stap 6 : bepalen van de pathologische oorzaak van de klinische presentatie en etiologieStap 7 : bepalen van de anatomisch diagnostische punten (geschiedenis)Stap 8 : behandeling / managen van aanbevelingen en het beschouwen van de prognose.

Deze stap is afhankelijk van een accurate interpretatie en integratie van informatie uit de vorige stappen.

Stap 9 : beschouwen van de implicaties van de deficits voor het dagelijkse leven van de patiënt binnen zijn unieke leefomstandigheden. De neuropsycholoog moet vaak klinische bevindingen vertalen naar het normale, dagelijkse leven van de patiënt.

Binnen de huidige neuropsychologische uitoefening zijn twee algemene interpretatieve methoden voor het analyseren van data, namelijk een kwantitatieve en kwalitatieve methode. In principe maakt elke neuropsycholoog gebruik van beide methoden (en dit is ook noodzakelijk). Reitan was één van de eerste neuropsychologen die een methode beschreef voor het analyseren van data. En hij beschreef vier methoden voor interpretatieve gevolgtrekking: Kwantitatief:a) niveau van testprestatie b) kenmerkende patronen in capaciteit op testscores c) vergelijking van metingen tussen twee kanten van het lichaam (bijvoorbeeld finger tapping snelheid, kracht van een greep, tactische, auditieve of visueel sensorische perceptie)De strekking van de kwantitatieve methode is dat het bij de interpretatie van testscores primair uitgaat van de formele testscores, het niveau van prestatie vergeleken met normdata en hun patronen (of profielen) van prestatie. Demografische factoren beïnvloeden de testscores, met name chronologische leeftijd, aantal jaren scholing en geslacht. Er zijn normen ontwikkeld voor veelvoorkomende neuropsychologische testen, zoals in “A Compendium of neuropsychological tests: administration, norms and commentary” en “Halstead Russell Neuropsychological evaluation system”. Er zijn voor- en tegenstanders van het gebruik van specifieke normen die aangepast zijn aan demografische factoren. Nadelen van kwantitatief:-Een kwantitatieve testprestatie kan ook beïnvloed worden door veel andere variabelen dan hersenbeschadiging. Om die reden hoeft een zwakke /slechte testprestatie niet te betekenen dat er sprake is van een verstoring in de onderliggende hersenfunctie.- Individuele verschillen Ten eerste kunnen deze verschillende betekenissen hebben, afhankelijk van het premorbide functioneren van de patiënt, Ten tweede is er vaak een behoorlijke overlap tussen scores die verkregen zijn door

Page 38: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

normgroepen en populatie met hersenbeschadiging,Ten derde scores kunnen afwijkend zijn vanwege een andere reden dan neuropathologie,Ten vierde kan het rapporteren van samengestelde testscores ertoe leiden dat significante variaties tussen personen onopgemerkt blijven omdat ze uiteindelijk een vergelijkbare eindscore behalen,Ten vijfde zegt alleen een testscore weinig over de onderliggende functionele hersenstoornis.Kwalitatief: d) pathognomonische tekenen (= kenmerkend voor een bepaalde ziektetoestand) van hersenbeschadigingDe kwalitatieve methode richt zich op de wijze waarop patiënten een taak begrijpen en die proberen op te lossen. Een aanname is dat alle neuropsychologische testen multidimensionale taken zijn. Het niveau van prestatie kennen is ondergeschikt aan het blootleggen van de onderliggende reden voor elke moeilijkheid. Er vindt een nauwkeurige analyse plaats van strategie en type fouten waardoor er een beter begrip ontstaat van fundamentele cognitieve verstoring van de patiënt en van het functioneren van de hersenen.

Voordelen:Een beter begrip van de onderliggende deficits in cognitie, perceptie of ander gedrag makkelijker te vertalen naar het dagelijkse leven van patiënt.Cognitieve neuropsychologie probeert modellen te ontwikkelen van normaal cognitief functioneren die gebruikt kunnen worden voor het bepalen of klinische gegevens een intact of beschadigd functioneren suggereren.Nadelen:Gebrek aan normatieve en beschrijvende statistieken.Gebrek aan bevestiging door onderzoek.Het doet een sterk beroep op de subjectieve expertise en klinisch oordeel van de examinator.

Page 39: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 5 Persoonlijkheids onderzoek in NPO.

Het belang van persoonlijkheids onderzoek bij een NPO komt in de volgende punten naar voren: - Gedragsverandering en emoties worden vaak gezien bij hersendysfuncties (door

psychologische reacties, endogene reacties, reactie op veranderde omgeving)- Psychologische symptomen kunnen lijken op neurologische stoornissen- Anderzijds kunnen neurologische stoornissen soms op psychologische verstoringen lijken- Emotionele problemen kunnen zorgen voor cognitieve achteruitgang- Wanneer bekend, kunnen psychologische problemen mogelijk verholpen worden, wat ten

goede komt aan de neurologische stoornis- Factoren als coping-skills en self-awareness moeten meegenomen worden in de

diagnostiek

Persoonlijkheids onderzoek lijkt vaak nutteloos voor de patient. Je moet dus altijd uitleg geven over waarom je dit test (vaak is zeggen dat het routine is voldoende).

Voor een persoonlijkheids onderzoek word de premorbide persoonlijkheid geschat omdat- Dit overeen komt met het emotionele gedrag en persoonlijkheid na letsel.- Het geeft een basis om te schatten welke aspecten onveranderd zijn, en welke juist aan

gewerkt kan worden.- De persoonlijkheidsveranderingen er voor zorgen dat de rol binnen de familie bijv

veranderd.

De testresultaten kunnen op allerlei manieren worden beïnvloed, denk hierbij aan vermoeidheid, afasie, verminderde concentratie, leesproblemen, verwarring, visuoperceptuele problemen of perseveraties.

Om de test zo betrouwbaar mogelijk te maken kan je:- De testsessie opbreken in meerdere sessies- De test auditief aanbieden bij leesproblemen.- Antwoordalternatieven concreter (of simpeler) formuleren (of bijv groter lettertype

geven).- Blijven controleren of testinstructies gevolgd worden.- Zorgen voor gecontroleerde setting (privé, assistentie indien nodig)- Na afloop kijken of items zijn overgeslagen.

Patienten kunnen ook slecht zelfinzicht hebben in hun tekorten, bij deze patienten zijn zelfbeoordelings lijsten niet nuttig. Dit gebrek aan inzicht lijkt te ontstaan uit de niet dominantie hemisfeer.

- Anosognosia: Compleet onbewust van tekorten- Anosodiaphoria: Bewust, maar onverschillig over tekorten

Page 40: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Door een vergelijking te maken tussen de gedragsbeoordeling van de patiënt en van bijv de ouders of echtgenoot kan het zelfinzicht duidelijk worden. Ook zijn er self-report instrumenten die een validiteitsschaal hebben.

Methoden om de psychologische status te evalueren:- Klinisch interview: Belangrijk om de probleemgebieden in kaart te brengen en hoe de

patient zelf deze problemen ervaart.- Directe observatie: Nodig om bepaalde aspecten te zien die testen niet meten, denk aan:

gezichtsuitdrukkingen, frustratie, impuls controle, volhoudingsvermogen, manier van stresscoping etc.

- Gedragsvragenlijsten (ingevuld door familie): niet perse meer valide dan selfreport, maar nuttig om premorbide gedrag te schatten.

- Projectieve technieken: Rorschach test, of bijv de TAT (Thematic Apperception Test) maakt gebruik van het vertellen van een verhaal om bij problemen met afhankelijkheid, sociale isolatie of slechte impuls controle te meten.

- Self-report instrumenten: meest gebruikt bij persoonlijkheidsonderzoek, makkelijk toe te passen en kost weinig tijd.

De MMPI hoeven we niet te leren :D!

Page 41: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 6 – Toepassen van resultaten van het NPOP 195-214 + 232-239

Bij het communiceren van de testresultaten moet rekening worden gehouden met:- De uiteindelijke reden waarom het NPO afgenomen wordt: bruikbare informatie voor de

lezer.- De reden van het NPO: diagnostiek, revalidatie of onderzoek.

De bruikbaarheid van een NPO is afhankelijk van de kenmerken van de gebruikte instrumenten elke test heeft zijn sterke en zwakke kanten. Daarom moet de testleider goed op de hoogte zijn van de technische eigenschappen van een test (oa betrouwbaarheid, validiteit, nomen).

Dit hoofdstuk gaat over het proces van toepassen van neuropsychologische bevindingen op verschillende aanvragen en in verschillende contexten.

Eigenschappen van neuropsychologische tests (zie ook tabel 1)Eigenschappen van tests beïnvloeden de toepassing (linkerkant tabel)Kenmerken van neuropsychologische tests:

- Tests doen een poging om een bepaald vermogen of vaardigheid te isoleren van andere vermogens en vaardigheden. (Bv een visuele test moet zo min mogelijk taalvermogen meten).

o Moet universeel vermogen meten en geen specifieke vaardigheden die afhankelijk zijn van bv persoonlijke werkervaring.

- Tests proberen een zo optimaal mogelijke prestatie van de patiënt te verkrijgen (door het vermijden van afleiding en zoveel mogelijk structuur aan te brengen).

o Bij het interpreteren van resultaten moet rekening worden gehouden met het feit dat de omgeving in het dagelijkse leven minder optimaal kan zijn dan in het lab.

- Veranderingen in persoonlijkheid kunnen van essentiële diagnostische waarde zijn voor bv het vaststellen van succesvolle revalidatie. De meeste tests meten echter geen persoonlijkheidsveranderingen.

o Vooral frontaalkwab van belang voor persoonlijkheid: orbitofrontaal (controle van impulsen en emoties), mesial frontaal (oa anterior cingulate gebied: initiatie en motivatie), dorsolateraal (planning en organisatie).

- Het testen van persoonlijkheid kan aanwijzingen geven voor disfunctioneren, maar niet voor de specifieke oorzaken van dat disfunctioneren.

o Diagnose van de oorzaak zouden grote invloed kunnen hebben op de behandeling.- Testen zijn ontwikkeld om een specifiek construct te meten, maar de meeste instrumenten

meten multidimensionele constructen.o Patient moet oa de info kunnen begrijpen en analyseren en een reactie produceren.o Betrouwbaarheid en validiteit van belang.

- Vaak worden aannamen gemaakt over de constructen van een test die (gedeeltelijk) onwaar zijn. Er wordt vaak vertrouwd op wat klinisch wordt verteld ipv op harde data.

o Bv de WAIS-III subtest zou aandacht meten, maar dit is niet helemaal waar.Zo kunnen eigenschappen van neuropsychologische tests de adequate diagnoses beïnvloeden, maar ook aanbevelingen voor revalidatie en advies voor de betrokkene professionals.

Page 42: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Principes voor toepassing (rechterkant tabel)Principes om limitaties te overkomen:

- Afnemen van een diepte-interview tijdens de evaluatie, moet oa bevatten:o Het functioneren in het dagelijks leven.o Prestatie tijdens afleiding en in subklinische omstandigheden.o Het vermogen om te plannen en organiseren.o Persoonlijkheidskenmerken als impulscontrole en moeilijkheden.o Verandering met premorbide functioneren om vast te stellen of aandoening

werkelijk een gevolg zijn van schade.- Gedragsobservaties tijdens de evaluatie, oa:

o Interactie van de patiënt met de onderzoeker.o Patiënten kunnen testmateriaal manipuleren.o Patiënt kan bewust worden van zijn tekortkomingen tijdens het testen.

- Bedenken dat de complexiteit van tests een verkeerde toepassing en interpretatie kunnen veroorzaken. Drie manieren om de multidimensionaliteit van tests te evalueren:

o Het observeren van het proces waarbij de patiënt slaagt of faalt.o Standaard afname toepassen met alternatieve presentatie afname om verschillende

hypothesen te onderzoeken.o Bevindingen analyseren tussen meerdere tests om (in)consistentie te ontdekken.

- Niet simpelweg de gewone manier van interpreteren accepteren, zonder ook te kijken naar alternatieve manieren.

o Zoeken naar patronen in en tussen testen voor alternatieve verklaringen.o Fouten in de interpretatie kunnen leiden tot verkeerde toepassing van de resultaten

(zie ook H3 en 4).

Tabel 1. Eigenschappen van neuropsychologische testsEigenschappen van neuropsychologische

testen beïnvloeden de toepassingPrincipes voor toepassing van

neuropsychologische tests

1. De poging testscores te isoleren van dagelijkse vaardigheden heeft beperking voor het voorspellen van die dagelijkse vaardigheden

1 - 4.

Neem altijd een diepte-interview af tijdens de evaluatie. Een deel van dit interview moet gericht zijn op problemen die gewoonlijk niet aan het licht komen tijdens het testen

2. Het creëren van een omgeving voor optimale testprestatie houdt geen rekening met het feit dat dagelijkse vaardigheden juist plaats vinden in een suboptimale omgeving

Page 43: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

3. Bij gestructureerde onderzoeksessies kunnen beperkingen in initiatie, organisatie, planning of impulscontrole (i.e. aandoeningen van frontale kwab) niet altijd aan het licht komen

1 - 4.

Maak gedetailleerde gedragsobservaties tijdens de evaluatie en, voor zover mogelijk, gebruik deze om problemen vast te stellen die niet aan het licht komen tijdens het testen

4. Testscores zijn niet altijd bruikbaar bij het vaststellen van de bron van persoonlijkheidsstoornissen bij bepaalde types van schade

5. Neuropsychologische tests kunnen ontworpen zijn om een bepaald construct te meten, maar voor de meeste tests zijn meerdere cognitieve vaardigheden nodig

5. Let op de complexiteit van neuropsychologische tests en meerdere mogelijke redenen voor een slechte prestatie op tests

6. Constructen die gebruikt worden om bepaalde test resultaten de interpreteren, kunnen inadequaat conceptualiseerd en/of te oud zijn.

6. Accepteer niet simpelweg de collectieve klinische achtergrond van de constructen die de tests meten. Maar zoek naar patronen in en tussen de tests die de oorzaak van een beperking kunnen onthullen

Diagnostische contextBelang van neuropsychologische bevindingen voor de diagnoseDe diagnostische toepassingen van neuropsychologische testresultaten, zoals de pogingen om een disfunctie te lokaliseren, zijn de laatste jaren afgenomen door de opkomst van computerized imaging techniques.Enkele diagnostische toepassingen van neuropsychologisch onderzoek die nog wel van belang zijn:

1. Wanneer dementie wordt verwacht en andere oorzaken van de cognitieve klachten (toxisch, metabolisch, structureel, infectie) zijn niet aangetoond, kan het belangrijk zijn

Page 44: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

om de oorzaak en de mate van cognitieve beperkingen te rapporteren. Dit is vooral belangrijk bij beginnende dementie, wanneer de symptomen nog subtiel zijn. Neuropsychologen kunnen ook gevraagd worden een onderscheid te maken tussen progressieve degeneratieve processen en affectieve of andere psychiatrische problemen.

2. Voor hulp bij de diagnose van psychiatrische symptomen. Ziekte, schade of disfunctie van het brein kunnen symptomen veroorzaken die overeenkomen met psychiatrische syndromen. Het patroon van prestatie op een neuropsy. test kan hier onderscheid tussen maken.

3. Kleine gebeurtenissen (‘minor head injury’ of korte blootstelling aan toxische stoffen), kunnen invloed hebben op het neurologisch functioneren. Volgens diermodellen kan microscopische schade aan de witte stof gedragsveranderingen teweeg brengen, zonder dat er structurele veranderingen in het brein optreden. Neuropsychologen kunnen in dit soort situaties bepalen of er cognitieve problemen zijn opgetreden.

4. Neuropsychologische data kan nuttig zijn in combinatie met andere medische diagnostische technieken (eg EEG, MRI) om locaties in het brein vast te stellen.

Van groot belang bij neuropsychologische diagnostiek in dit soort situaties is nauwkeurigheid. Potentiële problemen in de diagnostische toepassing van NPO-resultaten (linkerkant tabel 2)

- Er kan een significante individuele variabiliteit bestaan tussen testscores. Het is dan de vraag of dit moet worden gezien als een normale premorbide variabiliteit of als een betekenisvolle deviatie voor een diagnose (zie ook H2) (punt 1 en 3).

o Premorbide variabelen kunnen een directe impact hebben op de interpretaties van testresultaten: bv premorbide leerproblemen, premorbide alcoholisme, culturele en taalverschillen.

o Ook van belang voor de keuze van de behandeling.- De gebeurtenis die aanleiding is geweest voor de doorverwijzing voor een NPO hoeft niet

de enige oorzaak te zijn voor een cognitief disfunctioneren (punt 2). o Een patiënt kan bv doorverwezen zijn na een ‘head injury’, maar kan daarvóór al

beginnende dementie hebben.- Een interpretatie van een test kan berust zijn op een theorie die niet wordt ondersteund

door empirische data (punt 4). Het is belangrijk recente bevindingen in de gaten te houden.

- Het onderscheid tussen psychiatrische/psychologische verstoring en disfunctie van het brein worden vaak verward (zie ook H3) (punt 5).

o Symptomen van disfunctioneren van het brein en psychiatrische stoornissen kunnen overeenkomen.

o Kan gevolgen hebben voor de behandeling.- Neuropsychologische tests zijn mogelijk niet ontworpen om bepaald functioneren van

persoonlijkheid te meten die juist relevant is voor de diagnose (punt 6).o Meten alleen die aspecten van psychologisch functioneren die relevant zijn voor

de onderscheid tussen psychiatrische stoornissen en disfunctioneren.o Zoals achtergrondinfo over sociaal functioneren en occupationeel (werk)

functioneren.- Het is mogelijk dat patiënten niet bewust zijn van hun disfunctioneren (punt 7).

o Anosognosia: onbewustzijn voor gebreken.o Afnemen van heteroanamnese met een betrokkene

Page 45: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- Betrokkenen kunnen een bepaalde motivatie hebben om niet alles accuraat te vertellen (punt 8).

o Kunnen bv symptomen niet vertellen omdat ze zelf in ontkenningsfase zitten.- Mogelijk dat resultaten niet duidelijk, niet compleet of ambigue antwoord geven op de

vraagstelling (punt 9).- Vooruitgang of achteruitgang van een stoornis/problemenkan voorkomen. Dit kan niet

gemeten worden met een enkel onderzoek (punt 10).Deze valkuilen kunnen grote gevolgen hebben wanneer het gaat om beslissingen op persoonlijk, financieel, carrièregericht of behandeling vlak.

Principes voor toepassing (rechterkant tabel 2)- Verzamel zoveel mogelijk info over de premorbide sterke en zwakke punten (punt 1).

o Info uit opleidingsniveau en werkervaring.- Wees alert op patronen van cogn. disfunctioneren veroorzaakt door psychiatrische ziekten

(punt 5)o Sla de literatuur erop na.

- Let op bewustzijnsveranderingen tijdens de anamnese (punt 7).o Stel simpele vragen aan de patiënt als wat betrokkenen zeggen over de patiënt

(punt 8). o Neem een heteroanamnese af.

- Bij het afnemen van een heteroanamnese kan de motivatie de gegeven info beperken.o Neem evt de heteroanamnese af met de betrokkene apart, ipv samen met de

patiënt.o Verschil tussen de anamnese en heteroanamnese kan bv duiden op verminder

inzicht van de patiënt.- Niet te vroeg conclusies trekken (punt 9).

o Duidelijk opsommen van diagnostische dilemma’s met de ondersteunende data.o Bespreken in multidisciplinair team:

Oplossing mbv andere beschikbare info Plannen van beste strategie om meer data te verzamelen Opstellen van beste behandelplan onder gegeven omstandigheden

- Om progressie te onderzoeken een her-evaluatie advisereno Alzheimer kan een periode van maanden stabiel zijn, dus evt meerdere her-

evaluaties.

Tabel 2. Valkuilen en principes voor diagnostische contextPotentiële valkuilen in de

diagnostische toepassing van een NPO

Principes voor toepassing van NPO in diagnostische context

1. Premorbide sterke en zwakke punten kunnen verkeerd opgevat worden als neuropsychologisch

1. Verzamel zoveel mogelijk info over de premorbide sterke en zwakke punten

Page 46: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

betekenisvolle info

2. De gebeurtenis die aanleiding is voor doorverwijzen voor NPO niet per se de enige oorzaak van cognitief disfunctioneren

2. Andere potentiële oorzaken van cognitief disfunctioneren halen uit achtergrondinfo en (hetero)anamnese

3. Premorbide condities met specifieke patronen van cognitief functioneren kunnen verkeerd opgevat worden als het gevolg van neurologische schade of ziekte

3. Vraag goed naar premorbide opleidingen, culturele geschiedenis, aanraking met justitie, middelengebruik

4. Empirische bevindingen komen niet overeen met de theoretische/conceptuele voorspellingen van een test en de diagnostische bruikbaarheid

4. Blijf op de hoogte van empirische bevindingen met betrekking tot tests en relevante diagnostische bruikbaarheid

5. Psychiatrische ziekten kunnen cogn. disfunctioneren veroorzaken die verkeerd geïnterpreteerd kunnen worden als andere typen van neuropsychologisch disfunctioneren

5. Wees alert op patronen van cogn. disfunctioneren veroorzaakt door psychiatrische ziekten

6. Wanneer er geen rekening is gehouden met belangrijke persoonlijkheidseigenschappen, zullen neuropsychologische tests niet díe aspecten van sociaal en occupationeel functioneren meten die juist relevant zijn voor het onderscheid tussen psychiatrische stoornissen en andere typen van disfunctioneren

6. Zorg dat je genoeg achtergrondinfo verzameld over sociaal en occupationeel functioneren

7. Door verminderd 7. Als mogelijk, let op

Page 47: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

zelfbewustzijn kunnen patiënten niet in staat zijn om accurate info over hun gebreken te verstrekken

bewustzijn voor veranderingen tijdens de anamnese, en neem een heteroanamnese af

8. Motivatie van betrokkenen kan de wil om accurate info te verstrekken over de beperkingen van de patiënt beperken

8. Stel bij het afnemen van een heteroanamnese vast welke motivatie de info kan beperken

9. Neuropsychologische resultaten kunnen ambigue zijn mbt diagnostische vragen

9. Zorg dat je niet te vroeg conclusies trekt als data ambigue zijn mbt diagnostische vragen

10. Een enkele testbatterij kan niet alle elementen van progressie, relevant voor een bepaalde diagnose, omvatten

10. Wanneer progressie wordt verwacht bij een bepaalde diagnose, maar wanneer die diagnose ambigue kan zijn, adviseer dan een her-evaluatie binnen gepaste tijd.

Feedback geven aan patiënten en families (zie ook tabel 3)Het belang van het verstrekken van feedback (linkerkant tabel)Om de bruikbaarheid van een NPO de vergroten, is het goed om feedback over de prestatie te geven aan de patiënt. Feedback is zo belangrijk dat het APA standaarden heeft gekregen (1992). Dus vaardigheden en ervaring zijn belangrijk bij het geven van feedback.

- Limitaties in de voorspelling kan grote impact hebben op de patiënt en de familie, voor praktische beslissingen, maar ook voor de eigenwaarde van de patiënt (punt 1).

- De bewustwording van neuropsy schade kan angst, boosheid of ontkenning teweegbrengen (punt2).

- Wanneer tijdens de feedback alleen wordt gericht op de schade van een patiënt, kan dat de eigenwaarde van de patiënt flink omlaag brengen en zelfs leiden tot depressie (punt 4).

o Een goede eigenwaarde en een goed zelfbewustzijn kan positief zijn voor de revalidatie van een patiënt. Dus belangrijk om dit in de patiënt te behouden.

Principes voor toepassing (rechterkant tabel)Tabel 3. Valkuilen en principes voor het geven van feedback aan patiënten en hun familie

Potentiële valkuilen voor het geven van feedback over een NPO

Principes voor het geven van feedback over een NPO

Page 48: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

1. Limitaties in de voorspelling van het functionele vermogen volgens neuropsy data, kan de bruikbaarheid van de info voor patiënten en familie verkleinen

1. Zet een feedback sessie op in een interactieve en samenwerkende sfeer, waarin de functionele bevindingen verder uitgezocht kunnen worden met de patiënt en de familie

2. De mate van acceptatie van de gevolgen van neuropsy schade, kan het vermogen om feedback te verwerken, beperken

2. Probeer van de patiënt het niveau van emotionele acceptatie te schatten en let op signalen die aangeven dat de patiënt moeite heeft om de feedback te accepteren

3. Patiënten en familie hebben een beperkte kennis voor het begrijpen van neuropsy data

3a. Controleer vaak of de patiënt en de familie nog begrijpen waar je het over hebt

3b. Controleer vaak of de patiënt en de familie de kennis hebben om de resultaten te begrijpen

3c. Wanneer een bepaalde basis van kennis niet aanwezig is, leg het dan uit aan de patiënt en de familie

4. Een ‘deficit-oriented’ benadering kan een negatieve emotionele impact hebben op de patiënt en de familie

4. Presenteer gebalanceerde feedback met de nadruk op cognitief sterke punten, maar ook zwakke punten

5. Het is niet altijd gepast om de patiënt uitgebreide feedback te geven, vooral als het NPO gebruikt wordt als een onderdeel van een

5. Overleg met aanvrager over de toepasbaarheid van feedback aan de patiënt

Page 49: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

groter diagnostisch proces

Hoofdstuk 7 Neuropsychological report writing

Neuropsychological evaluation is complete when a written report summarizing the findings is provided to the referral source. A report shouldn’t merely document and provide information but influence the readers’ opinions and actions toward the patient. In general the goals of a report are:

- Describing the patient- Recording patients performance on test materials- Communicating results to the referral source- Making recommendations regarding future care

CONTEXT OF THE EVALUATION

Reason for referral & reading audienceIn writing a report a psychologist must always keep in mind the reason and source of the referral. NPA’s should be ‘action oriented’, the best reports are those who answer the referral question. If a (clear) reason for an evaluation is missing, the neuropsychologist should contact the professional to obtain one.

The potential variety of professionals and degree of neuropsychological expertise must also be considered; A NPA report should provide useful information to the reader, whether that’s the professional who referred the patient, other professionals or the patient’s family. Two different reports (formal, detailed, and lengthy vs. informal, specific and brief) can be written based on the referral sources’ familiarity with neuropsychology. Moreover, the writer should be aware that secondary readers (medical staff, attorneys, family and patients themselves) must be able to grasp the major ideas, conclusions and recommendations.

FORMING THE CONTENT OF THE REPORTSignificant findings from the clinical interview, patient history, medical records, behaviour during evaluation, and test performances are to be integrated in an understandable form that responds to the referral question. The line from data to conclusions and recommendations needs to clear and persuasive in order to influence the referral source.

The Expository Proces Model ( EPM) proposes 3 steps in composing a report1. writer must ensure that theoretical concepts (middle-level constructs), pointed by the data, are

understood by readers.2. data must be interpreted relative to the construct they represent3. writer should offer conclusions and recommendations directly related to interpretation of

middle level constructs. In short, reports should be composed of logically sequenced statements that present the data, explain their relationship to an underlying concept, generate conclusions and lead to specific recommendations.

Page 50: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Using shared knowledge to build a reportTo ensure comprehension the given-new process can be used; presenting new info once reader understands the given. Basically, this means that material need to begin with a common ground (a base of knowledge), next new material can be added. 3 potential sources of error:- Use of technical jargon; writer assumes that reader knows what the TMT B is, for example. - Abrupt transitions; new material is not logically related to the shared referent. - New material that contradicts previously presented information.

Middle-level theoretical constructsMiddle-level constructs are the conceptual bridges that, the reader needs to make transitions from the given of the data to the new of the conclusions that are reached. The best way to define a middle-level construct is by presenting the clinical data as given information and the theoretical constructs as the new. When not defining middle-level constructs the phrases won’t have a meaning to the reader, as they are neuropsychological jargon. The reader wouldn’t understand the data interpretation and conclusions.

Requirements of the Expository Process ModelThe EPM requires the writer to follow each of the following ‘rules’

1. Middle-level theoretical constructs are defined based on an understandable presentation of test performance.

2. Conclusions, supported by data, are evaluative statements about the middle-level constructs. 3. Recommendations are derived from the middle-level constructs and conclusions the

recommendation must be formulated with the referral question in mind.

Incorporating the Expository Process ModelIn most true form the EPM requires a direct progression from data to middle-level constructs to conclusions to recommendations. Middle-level constructs can be defined within the main body of the report. Conclusions and recommendations reached at the end of the report will follow from evaluative summary comments reached for each middle-level construct.

The EPM can be used to create dynamic reports by using more complex sequencing of the components and allowing for multiple data points to feed into a single middle-level construct. EPM can adapt to any number of conclusions and recommendations emanating from the data. EPM reports are longer than non-EPM reports, however the final product is more understandable, more useful, persuasive and acceptable to referral sources. EPM teaches how to best present the results of an evaluation, by requiring an examination of all the data and the corresponding middle-level constructs. This process requires the writer to conceptualize an entire case before reaching conclusions and offering recommendations.

PRACTICAL REMINDERS WHEN WRITINGAlways keep in mind the purpose of a written evaluation: communicate specific information in a persuasive manner! A professional report presents ideas orderly and with parsimony, clarity, and precision (APA, 1994). Rules of thumb when preparing a report:

- Use understandable language use vocabulary commonly used- Avoid ‘neuropsychology-speak’ avoid jargon- Use words that accentuate precision avoid vague words e.g. probably/ likely - Write short sentences best way to convey information. - Present one main idea in a paragraph- Don’t include irrelevant material might alter reader’s impression of the patient

Page 51: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

- Address ambiguities and inconsistencies Alternative reasons for a patient’s neuropsychological presentation (e.g. medication effects, performance anxiety, poor motivation, sensory deficits) must be evaluated in light of deficient test performance.

- Proofread final report spell-checking, report should be grammatically correct

REPORT STYLES - Report style may vary depending on the audience. Narrative

- most comprehensive report style and most used for forensic evaluations and for reports sent to a professional interested in an in depth evaluation.

- allows for a complete description of the test results and therefore a thorough portrayal of patient’s neuropsychological functioning.

- conclusions and recommendations can be discussed in detail.Brief narrative report same as narrative but with a substantially reduced description of the test results. Most favoured as more space is devoted to treatment recommendations.

Letter - common method among health care professionals to communicate information between

medical clinics.- in form of a letter it is expected to see a reason of referral, method of assessment,

understandable conclusions and information as to the referral agent’s next role in terms of treatment or additional diagnostics.

- salient information is succinctly presented, neuropsychologist is clearly corresponding to a specific question asked by the referring agent.

- should be less than 2 pages.

Consultation/ Summary Report/ Progress Note- a consultation request might be to assist in narrowing the diagnostic differential, or to

confirm whether a patient is appropriate for understanding a treatment regimen.- conclusions and recommendations form the body, test data are omitted. - often later a full narrative report will be entered into the patient’s medical record.

FORMAT OF THE NEUROPSYCHOLOGICAL REPORT

Identifying information: establish given information like patient’s name, identifying personal information (social security number, medical record number, insurance case number) and data of evaluation. Additional data (age, gender, date of report, name examiner, referral source) are optional.Reason for referral: outline specific reasons for the referral to the neuropsy evaluation. Test administered / Assessment procedures: present a list of all measures, interviews, questionnaires, and other materials used in the neuropsychological evaluation. Abbreviations can be used after the full name of the instrument. Background information / Patient history: present information that serves as a backdrop by describing the patient’s past symptoms, diagnoses, and treatment; education and social history; ongoing stressors; and current presentation. Only relevant historical data should be emphasized. Lengthy and detailed background section should be avoided.

First, relevant demographic information is presented followed by the specific event that resulted in the need for cognitive evaluation. Current symptom presentation can be included. Relevant aspects of patient’s developmental history, past medical interventions, medical hospitalisations, and current medical conditions are included. Information regarding prior (neuro)psychological

Page 52: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

evaluations is also summarized. In some cases, a report of family medical and psychiatric history is included as well. Finally, details about current psychological functioning are included.

The report needs to put the test data and historical information in the context of aspects such as interpersonal relationships, activities of daily living, work activities and mental health factors.

Review of medical records: usually presented in background information but when medical records contradict material presented directly from the patient (common in forensic evaluations) it is better to present the sets of data as distinct sources of information. Behavioural observations: an accurate description of the patient’s behaviour (the manner in which the patient performed, spoke, moved, and responded to the environment) should offer a clear picture for the reader. Avoid descriptions that do not enhance the reader’s understanding of the patient. See p. 261 for basic info expected to be seen in this section.Test results / Test interpretation: psychometric aspect of evaluation is presented. This section can be subdivided in sections of specific cognitive and emotional domains; attention and concentration, verbal processing and language skills, academic skills, visual spatial processing, orientation, new learning and memory, EF/ cogn. flexibility, sensory and motor processing, emotional and personality functioning. Another style that is used to present the data organizes findings by psychometric strengths and weaknesses of the patient. Summary / conclusions: serves to highlight salient features of the evaluation. Information is reviewed and integrated and conclusions regarding the meaning of these findings are made. Diagnostic impression: the diagnosis presented can be a full 5-axis or 1-axis diagnosis of DSM-IV or ICD-9-CM (often used when nonpsychiatric diagnosis is indicated)Recommendations: once conclusions are made, neuropsychologists (keeping reason of referral in mind) may have evaluation or treatment recommendations. Referrals to other professionals for evaluation or treatment are also frequently recommended.

ROUTINE APPENDING OF RAW DATADebate regarding utility of various measures, the methods in which tests are selected, and interpretation of results: “all quantitative data obtained in the NPA should be displayed in the report, for example, in an appendix”

Arguments in favour: - Efficient use of report by allowing author to focus on data interpretation rather than

presentation. - Allow for comparison of test performance of an individual patient over multiple

evaluations - Immediate access to prior test data would help clinician to evaluate prior patient

performance, but neuropsychologist would also be able to validate conclusions of the previous evaluation.

- 3 additional benefits of a data summary for neuropsychologist would : a) force all tests to be scored, b) require that all test data are reviewed prior to reaching conclusions and c) prevent a professional form of ‘hiding’ data by not reporting them.

Arguments opposing:- Disclosing data to unqualified professionals may lead to misuse of data by

nonpsychologists.- Sending data to anyone requesting it could violate the ethical principle- Information can violate a patient’s privacy by including sensitive information- Report can be misunderstood instead of not-understood

Page 53: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

One solution1. interpretation of data could be included in the text of the report. Information regarding the

level of impairment or performance to peers needs to be presented to provide justification for the interpretation of the middle level construct.

2. percentile scores can be used, these are less frequently misunderstood than is standard scores.

Summary Before beginning the report the writer must have clear understanding of who referred the patient and why? The professional writing style should be clear, concise, nonderogatory and understandable. The EPM offers a clear process for guiding reader from data through the middle-level constructs to conclusions and recommendations based on evaluative interpretation of the middle-level constructs.

Page 54: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 9

Het beoordelen van de validiteitValiditeit in het algemeenUitgebreide en nauwkeurige neuropsychologische evaluaties moeten betrouwbaar (consistente en stabiele scores) en valide (meten wat hij zegt te meten) zijn. Inconsistente scores zijn meestal toe te schrijven aan motivatieverschillen. Deze verschillen kunnen buiten de patiënt liggen (bijv moeheid, depressie) of bewust en opzettelijk worden toegebracht door een patiënt die malingert. Het vaststellen van malingering heeft te maken met sensitiviteit en specificiteit en de base rate van malingering (varieert van 20% tot 47% in de forensische setting).

MalingeringDe definitie van malingering (DSM-IV): het opzettelijk produceren van valse of grof overdreven fysieke en/of psychologische symptomen voor externe doelen, zoals het krijgen van geld of het vermijden van een strafrechtelijke veroordeling. Malingering uit zich in de neuropsychologie op drie manieren: a) valse of overdreven symptomen produceren, b) opzettelijk slecht presteren op een test c) een combinatie van overdrijven en slecht produceren.Symptomen overdrijvenMet de MMPI kan de validiteit van een antwoordpatroon worden beoordeeld. De F-schaal hiervan bleek als één van de beste onderscheid te kunnen maken tussen bijvoorbeeld mensen met gesloten-hoofdletsel en mensen die dit simuleerden. Een nadeel is dat de F-schaal het meest sensitief is voor ernstige psychopathologie en psychose, en minder voor somatische en niet-psychotisch emotionele symptomatologie. Daarom is na grondig onderzoek de Fake Bad Scale (FBS) ontwikkeld. Deze bleek een goed discriminator voor het wel of niet simuleren van somatische symptomatologie. Op de MMPI kun je op twee manieren malingeren: a) algemene overdrijving van de psychopathologie en b) specifieke overdrijving van somatische symptomatologie.Opzettelijk slechte prestatie op neuropsychologische testsDit kan, onafhankelijk van de overdrijving of de symptomatische klachten, worden ontdekt met de MMPI.Neurologisch gestoorde patiënten die goed scoren op relatief simpele testsDe detectie hiervan wordt vaak gedaan met een test die lijkt een complexe cognitieve functie te meten, maar eigenlijk door iedereen goed gemaakt kan worden. Een veel gebruikte test is de Rey 15-item test, waarbij men 15 (eenvoudig gegroepeerde) items uit het geheugen moet tekenen. Een lage score (lager dan 9) doet malingering vermoedenPatroonanalyseHier wordt gekeken of antwoordpatronen mogelijk atypisch zijn voor neurologische afwijkingen. Atypische antwoordpatronen zijn bijvoorbeeld het maken van meer verdraaiingen, maar minder weglatingen (Visual Retention Test), het niet afnemen van de prestatie na vier trials (Paced Auditory Serial Addition Test), significant slechtere scores op bepaalde subtests (bijv. WAIS Digit Span) en algemeen lagere score (WCST aantal behaalde categorieën). Meestal geldt dat malingerers slechter scoren op duidelijk taken dan op subtiele taken (vergeleken met mensen met een hersenbeschadiging). Het testen van symptoomvaliditeit met gedwongen keuzesBij een gedwongen keuze test (bijvoorbeeld aanwijzen welke 5-cijferige getallen eerder gezien zijn) zullen mensen met ernstige hersenbeschadigingen op kansniveau scoren, terwijl een veel lagere score duidt op malingering. Ook wanneer malingerers boven kansniveau score zullen ze

Page 55: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

veelal slechter scoren dan echte patiënten. Veel gebruikte tests hiervoor zijn de Portland Digit Recognition Test (PDRT), de Warrington Recognition Memory Test (RMT) en de Test of Memory Malingering (TOMM).Samenvatting van de beoordeling van malingering.In 1995 werd bekend gemaakt door Youngjohn dat advocaten hun cliënten coachten hoe ze moesten scoren op tests. Er zijn echter een heleboel (eerder genoemde) tests die malingering toch meten. Helemaal zeker van malingering ben je volgens sommigen pas als de patiënt bekent (gebeurt heel zelden). Volgens de schrijver kun je, wanneer iemand wel heel veel slechter scoort dan mensen met ernstige hersenbeschadigingen, wel spreken van gelijkwaardig aan een bekentenis. Naast de testscores zal ook altijd gekeken moeten worden naar eventueel hersenletsel of scans en natuurlijk naar het gedrag van de patiënt tijdens het testen en buiten het testen om.

Page 56: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 11InleidingKennis over de primaire en secundaire effecten van laesies moeten toegepast worden in de context van hersensystemen wiens functionele relaties nog steeds in ontwikkeling zijn. De taak van de neuropsycholoog is om kennis over normale en pathologische ontwikkeling te integreren om zo beter de impact van hersenschade op het ontwikkelende brein te interpreteren. Algemene beslissingen bij het beoordelen van kinderen

Historische TrendsDe neuropsychologie is kent 4 historische fases:

1. Midden 1940 tot midden 1960; Enkele test benadering waarin enkele tests werden gebruikt voor het diagnosticeren van hersenletsel. Dit werd vooral gedaan om kinderen met hersenschade te kunnen onderscheiden van kinderen zonder hersenschade.

2. Midden 1960; Er werd gebruik gemaakt van vaste testbatterijen. 3. Laat 1970 en begin 1980; In plaats van alleen maar te kijken of er wel of geen sprake is

van hersenletsel werd er ook gekeken naar de functionele effecten van verschillende ontwikkelingsstoornissen.

4. In de meest recente fase wordt er m.b.v. tests gekeken wat de gevolgen zijn van hersenschade in het dagelijks leven van een kind. De rol van de neuropsycholoog hierin is advies geven voor interventies voor zowel op school als thuis.

3 zaken die invloed hebben op de uitkomst van hersenschade in kinderen a.) Type laesie: Dit is het onderliggende pathologische proces welke primaire effecten heeft

op het zenuwstelsel. Hersenschade kan ook secundair voorkomen, als gevolg van een organische stoornis of als gevolg van behandeling van een ziekte. Voor voorbeelden van type primaire, secundaire en tertiaire laesies die voor kunnen komen in de hersenen wordt verwezen naar tabel 11.1 (blz. 360). Het klinische patroon dat je kunt verwachten wanneer je een kind onderzoekt zal verschillen naar type laesie (I,II of III). Ook kunnen laesies verschillen in de snelheid waarmee zij zich ontwikkelen. Ze kunnen beschreven worden als statisch (verandert niet, niet ontwikkelt) of als progressief(verandert). Een derde dimensie waarin zij kunnen verschillen is een acute vs chronische laesie. Waarbij acute laesies recent zijn in aanvang en zowel algemene als plaatselijke effecten kan hebben. Chronische laesies duren vaak langer, zijn statisch en kunnen, bij kinderen, leiden tot reorganisatie van hersenstructuren. Het kind moet langdurig onderzocht worden (follow up) om te kijken of er verbetering dan wel verslechtering optreedt van bepaalde functies.

b.) Locatie van de laesie: Weten waar een laesie zich bevindt stelt de neuropsycholoog in staat om hypotheses te ontwikkelen aangaande de verwachte effecten van een laesie. Hersenbeschadiging heeft bij kinderen vaak een ander effect dan bij ouderen aangezien hun brein zich nog aan het ontwikkelen is. Om te weten hoe zij hierin verschillen dient de neuropsycholoog kennis te hebben zowel over normale als abnormale groei van het brein en cognitieve ontwikkeling. Er moet voortdurend gekeken worden of het gedrag dat een kind laat zien normaal of abnormaal is gezien de leeftijd van het kind.

Page 57: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

c.) Leeftijd ten tijde van laesie: Afhankelijk van wanneer de laesie plaatsvond, zullen de effecten op het breinsystemen die zich al hebben ontwikkeld of nog moeten ontwikkelen verschillend zijn. Er kan een acuut effect optreden (bv op neuronale dood) en meer lange termijn effecten (bv op groei van verbindingen). Kritische periode: Focale laesie in een bepaald gebied kan soms zijn gevolgen pas laten zien als dat gebied helemaal ontwikkeld is. Plasticiteit van het brein is ook belangrijk als we kijken naar hersenschade bij het kind. Kinderen die al op zeer jonge leeftijd hersentrauma oplopen hebben minder kans hun brein optimaal te ontwikkelen. Maar hersentrauma op latere leeftijd kan er toe leiden dat er meer selectieve beperkingen plaatsvinden omdat bepaalde cognitieve ontwikkelingen al plaats hebben gevonden kunnen die zich nog wel ontwikkelen. Ontwikkeling de hersenen vindt plaats op verschillende snelheden in verschillende delen van het brein. Dit leidt ertoe dat schade aan de hersenen min 3 verschillende effecten heeft; schade aan een volledig ontwikkeld brein, dan spreken we van verlies van functie, bij schade aan een ontwikkelend brein spreken we van verandering van functie, bij schade aan een bepaald deel van het brein waarbij de functie nog niet ontwikkeld is spreken we van niet meer te kunnen ontwikkelen functie of abnormale ontwikkelingspatronen. Het is ook belangrijk rekening te houden met uiteenlopend testgedrag bij kinderen, de een heeft op een bepaalde leeftijd al wel iets ontwikkelt waar de ander nog een beetje achterloopt. Dit maakt het beslissen over welk gedrag normaal is voor een bepaalde leeftijd lastig.

Methodes in neuropsychologie bij kinderen1. Fixed battery approach, waarbij aan ieder kind dat aangemeld wordt een vaste batterij

afgenomen wordt ongeacht de hypothese. Deze testbatterij kan wel verschillen per leeftijd (voor 5-8 en 9-15 jr). Het gaat hierbij vooral om onderscheid te kunnen maken tussen kinderen met en zonder hersenschade.

2. Flexible battery approach, maakt ook gebruik van een vaste testbatterij maar neemt daarna ook nog aanvullende tests af om zo speciale vraagstellingen te kunnen beantwoorden of gevonden onregelmatigheden in de testresultaten te verduidelijken.

3. Patient centered approach, de neuropsycholoog stemt de test af op hypotheses, vraagstelling en prestaties van een kind op andere tests. Hiervoor is kennis vereist van de representatie van specifieke neurologische stoornissen en kennis van anatomie en functioneren van het brein.

Ongeacht de methode die gebruikt wordt, neem de neuropsycholoog een serie tests af die verschillende gebieden van functioneren meet. Meestal zijn dit, intellectueel functioneren, geheugen, taal, sensorische, motorische en visueel ruimtelijke functies. Waarin de verschillende methodes verschillen is de nadruk die door de NP gelegd wordt op de verschillen en overeenkomsten tussen testresultaten en, 1. de resultaten van ‘normale’ kinderen, 2. De resultaten van kinderen met ander hersentrauma, 3. De resultaten van kinderen met overeenkomende hersentrauma’s, 4. De gevolgen die je zou verwachten op basis van de aandoening, 5. Veranderingen in testgedrag als gevolg van tijd en ouder worden sinds trauma heeft plaatsgevonden.

Als de tests eenmaal zijn afgenomen moeten er nog meer informatiebronnen onderzocht worden; 1. Ontwikkelingsgeschiedenis van het kind2. Medische achtergrond3. Academische en sociaal emotionele achtergrond4. Achtergrond van aanpassingsproblemen ten gevolge van neurologische aandoening.

Page 58: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

5. Familiegeschiedenis van ontwikkelings en aanpassingsproblemen.6. Psychologische, psychiatrische en rehabilitatie interventies die hebben plaats gevonden.

Bij het interpreteren van testresultaten dient rekening gehouden te worden met;

1. testprocedures zijn anders voor volwassenen dan voor kinderen2. testen ontwikkeld voor volwassenen meten weer andere vaardigheden in kinderen3. een slecht resultaat op de test betekent niet altijd dat er sprake is van gestoorde

ontwikkeling. 4. Tests geven informatie over het gedrag ipv directe informatie over de hersenen.

Een model voor neuropsychologische diagnostiek bij kinderenDomeinen van diagnostiek

Binnen het biologische domein probeert de onderzoeker informatie te verkrijgen over eerdere ontwikkeling, medische geschiedenis, geschiedenis van klacht, eerdere diagnostische evaluaties en familiegeschiedenis. Het sociaal interpersoonlijk domein bevat het onderzoeken van sociale en gedragsproblemen, familiegeschiedenis en de reactie van de familie op het gedragsprobleem van het kind. Binnen het onderwijs domein worden prestaties en gedrag van het kind op school verder uitgediept.

Elementen van een volledig NPOvoor kinderenIn tabel 11.2 staan alle elementen beschrijven waar op gelet moet worden voor een zo volledig mogelijk NPO.

1. Klinisch interview wordt afgenomen om een goed beeld te krijgen van de achtergrond van het kind en familie op biologisch, school en sociaal emotioneel niveau. Ontwikkelingsmijlpalen moeten nagevraagd worden. Ook is het handig om informatie op te vragen over opvoeding en om naar gedrag van broertjes en zusjes te vragen (als vergelijking).

2. Afnemen test; intelligentie, taal, 3. Integreren van testresultaten met functioneren op school en op sociaal emotioneel gebied.

Uiteindelijk is het de bedoeling dat de NP een rapport schrijft die zowel eerdere als huidige problemen beschrijft, de aard van de neurologische problemen beschrijft (en deze ook weer terugkoppelt aan eerder gedrag). Ook dient de NP aanbevelingen te geven voor school en omgeving om aanpassingen te maken en kind zo goed mogelijk te kunnen laten functioneren. 3 grootste verschillen als we kijken naar rapporteren bij ouderen is het belang van school, de ontwikkeling en de ouder kind interactie.

Meetproblematiek in neuropsychologie bij kinderen

Psychometrisch, normgroepenVeel tests ontbreekt het nog aan goede normen en daarnaast zijn veel tests nog in ontwikkeling. Het is daarom de taak van de neuropsycholoog om zoveel mogelijk bij te blijven op het gebied van normering en revisies van tests. Ook wordt er in normgroepen bij kinderen vaak geen rekening gehouden met cultuurverschillen.

Normatieve data in speciale populatiesEr is behoefte aan normen voor kinderen die uit verschillende klinische populaties komen. Bijvoorbeeld voor kinderen die ernstig ziek zijn en die zware behandelingen ondergaan. Moeheid, bijeffecten en het ziek zijn op zich kan testresultaten vertekenen.

Page 59: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Aanbevelingen binnen de neuropsychologische diagnostiekZoals gezegd is het van belang dat er meer normen komen voor kinderen en met name voor kinderen uit klinische populaties. Andere ontwikkelingsstoornissen moeten beter bekeken worden vanuit de neuropsychologie, zoals autisme, conduct disorders, psychiatrische stoornissen etc. Er moet meer onderzoek gedaan worden naar de lange termijn effecten van hersenschade bij kinderen zodat de NP toekomstige behoeften van het kind vast kan stellen. Ook moet meer onderzoek komen naar het effect van behandelingen, welke tot nu toe weinig theoreisch onderbouwd zijn.

Page 60: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 12Geriatrische neuropsychologische assessment

Veroudering: vaak cognitief verlies met voornamelijk achteruitgang in herinneringsfuncties. Binnen geriatrische neuropsychologie als multidisciplinair veld wordt neuropsychologie, psychometrie, genetica, geriatrie en neurobiologie betrokken.

Neuropsychologie in klinische geriatrie

4 toepassingsgebieden van neuropsychologische testen binnen geriatrie: 1. Diagnostiek2. Schatting van functionele niveau 3. Interventie planning4. Onderzoek

1. Neuropsychologische assessment in klinische diagnostiek en prognosesDifferentiële diagnosen van cognitieve stoornissen bij veroudering spelen hier de grootste rol (zoals vroege dementie). Naast de nieuwe neuro-imaging methoden is deze neuropsychologische evaluatie van cruciaal belang vanwege:

a. Documentatie van de aanwezigheid en ernst van cognitieve problemen b. Voorzien van beperkingsprofielen bruikbaar voor in-/uitsluiten van andere stoornissen. c. Levert een objectieve basis waarmee de toestand van een persoon gemonitord kan worden

(voor-, achteruitgang of fluctuaties). d. Bij herhaling van deze evaluatie kan een objectieve veranderingsanalyse uitgevoerd

worden (na behandeling e.d.). e. Levert objectieve waarden in cognitieve uitkomst en kwaliteit van leven voor

farmacotherapie of cognitieve interventie doeleinden.

2. Neuropsychologie en schatting van functionele status en competenties. Deze testen assisteren het klinisch besluiten nemen maar het voorspellen van functies is van minder belang. Echter voorspellingen van functionele uitkomsten relateren direct aan cognitieve prestaties, zorg gebruik en institutionalisatie. Er is een grote variatie aan testen en testvariabelen voor het onderzoeken van het functionele niveau. Standaard competenties zijn nog niet aanwezig. Verdere studie is nodig. Een consistent resultaat is echter: dementerende rationele keuzes kunnen maken: Cognitieve vaardigheden gerelateerd aan de frontaal kwab integriteit zijn geassocieerd met de capaciteit om rationele redeneringen te formuleren (behandelingskeuze e.d.). Competenties dienen in een breder raamwerk gezien te worden door onderscheid te maken tussen persoonlijke, financiële en medische keuzes maken. Competentie besluiten zeggen weinig over functionele bekwaamheden.

3. Neuropsychologische assessment en interventie planningNeuropsychologische data wordt vaak gebruikt om effecten van cognitieve interventies te plannen en te meten. Cognitieve training wordt vaak gedaan bij mensen met aanhoudende traumatische hersenbeschadiging maar ook bij normale en dementerende ouderen. Neuropsychologische data, maar ook diagnose informatie, algemene mentale status, inzicht, doelen en motivatie samen met hersenen-gedrag relaties dirigeren het behandel proces.

Page 61: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

4. Neuropsychologie en geriatrie onderzoek Neuropsychologische evaluaties zijn niet alleen voor klinische toepassing van belang maar ook voor uitkomsten van menig type geriatrie onderzoek.

Het geriatrische assessment proces. Plannen van de test batterij

- Sensorisch en motorisch verlies kunnen confounding veroorzaken. Problematische variabelen dienen gedetecteerd te worden alvorens met een neuropsychologische assessment gestart kan worden. Zo kan de CERAD testbatterij (Consortium to Establish a Registry for AD) sensorische confounding voorkomen, echter dit is niet geheel te controleren.

- Verder wanneer er met ouderen gewerkt worden dient er rekening te worden gehouden met een redelijke testbatterij duur/lengte (niet langer dan 2.5u). Ouderen met cognitieve problemen vermoeien sneller.

- Rapport is een variabele die prestatie beïnvloed en dient niet vergeten te worden bij de evaluatie van de patiënt. Het normaliseren van de ervaring van de patiënt is van belang door het doel van een test vooraf met de patiënt te bespreken.

Vastgestelde vs Flexibele assessment benaderingen De gebieden die onderzocht moeten worden zijn: orientatie, intelligentie, executieve functies, geheugen, expressieve en receptieve taal, visuospatiele functies, motor functies, stemming en persoonlijkheid. De keuze tot testen kan gebasseerd zijn op a) de onderzoeksvraag of b) de testen die bij het profiel van de patiënt passen.De meeste neuropsychologen in de geriatrie kiezen voor een flexibele batterij voor een onderzoeksvraaggerichte testkeuze. Dit omdat er zoveel factoren van invloed zijn bij het testen van ouderen.

Screenings BatterijenScreenings batterijen zijn 30 minuten of korter. De CERAD, MMSE en NSCE zijn hier voorbeelden van. Deze batterijen zijn gelimiteerd in interpretatie door sensitiviteit en specificiteit.

Interpretatie van neuropsychologische dataVoor de ouderen populatie zijn er vaak beperkte normatieve data, wat problemen geeft bij de interpretatie. Regelmatig worden er oudere normgroepen van testen gebruikt. Vaak zijn er ook geen premorbide niveaus van ouderen bepaald en is op het bereikte schoolniveau moeilijk een inschatting te maken aangezien men vroeger vaak vroegtijdig met school stopte. Belangrijk is om altijd rekening te houden met de geschiedenis van de patiënt. Daarnaast kunnen CT en MRI scans je bevindingen onderbouwen.

De rol van aanvullende data in neuropsychologische interpretatieZowel informatie van patiënt als verzorger is zeer belangrijk bij interpretatie en kan veel zeggen over de historie (medisch en psychiatrisch) van patiënt en de symptomen buiten de onderzoekskamer. Wanneer begonnen de symptomen en waren deze gradueel of progressief in verloop. Daarnaast zijn eigen observaties tijdens het testen ook erg belangrijk.

Page 62: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Neuropsychologische differentiatie van dementieEen populair onderscheid dat wordt gemaakt in typen dementie is corticaal (AD, Pick’s disease) en subscorticaal (Huntington en Parkinson). Corticaal: anterograde geheugen problemen, expressieve taalproblemen, visouspatiele moeilijkheden en apraxia. Moeilijkheden met encoding en consolidation van nieuwe informatieSubcorticaal: Moeilijkheden in retrieval, veranderingen in affect en stemming, motor slowing en executief functioneren.In tabel 12.2 op blz. 400 staat een overzicht van ziekte-specifieke klinische beschrijvingen!!!

Neuropsychologie van de normale verouderingDe normale veroudering kun je het best beschrijven als verlies van “fluid abilities” (crystallized abilities blijven dus het langst behouden). Geheugen taken, executieve functies en verwerkingssnelheid zijn erg kwetsbaar bij veroudering.

Waar moet je op letten als je normale veroudering wil onderscheiden van AD:- Bij normale veroudering komen de kenmerken overeen met hetgeen hierboven beschreven- Afwezigheid van consistente aanwijzingen voor AD in testen zoals: werkgeheugenproblemen- Geen/weinig verandering in ADL

Neuropsychology of depression and mood disorder1 van de meest voorkomende, behandelbare vormen van cognitieve achteruitgang is depressie. Ouderen zijn een risicogroep wat betreft depressie. Het kan dan ook lastig zijn om onderscheid te maken in cognitieve achteruitgang door normale veroudering of depressie. Ook komt het vaak samen voor met dementie. Het succesvol behandelen van depressie kan dan ook verbetering geven in het cognitief profiel.

Huidige bevindingen in genetische en hedendaagse geriatrieDe laatste jaren is er veelvuldig onderzoek naar de genetische componenten van dementie geweest. AD: aanwezigheid van APOE-e4 allel op chromosoom 19, geeft verhoogde kans op AD

Page 63: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 13The Flexible Battery Approach to Neuropsychological Assessment

Among neuropsychologists there is a diversity of opinion about which procedures best achieve the goals of clinical assessment. No agreed-on “acid tests” or empirical criteria for including or excluding particular tests. The selection of tests remains an individual professional decision.

A referral question as “please evaluate” can refer to different questions, e.g. evaluation of intellectual and neuropsychological functioning, or the focus might be more on academic achievement, learning ability and the capacity for behavioural self-control. For clinicians following the flexible battery approach, the tests selected in response to these two referrals will be different, and will reflect the different goals of assessment.

Flexible battery approach: the nature of the patient’s neuropsychological deficits helps determine the direction the evaluation will take.

Distinguishing fixed and flexible batteriesNature and Timing of Test-Selection DecisionsFixed battery -> decisions regarding test selection are made a priori.Flexible battery -> decision making occurs “online” in a decision-tree-oriented manner.

Data collection is selective; decisions made early in the assessment focus the specific direction the evaluation will take, and limit the domains of behaviour assessed. Selectivity may clarify the relevant issues, or blind the examiner to other important possibilities, depending on whether the correct decisions are made early in the process.

Most neuropsychological tests are multifactorial: - The more obvious “face valid” ways of describing the tests as measures of memory,

language, attention, ect.

- Microgenetic analysis; tests can be described and classified in terms of input (task),

processing (solution), and output (response) requirements.

Input: tests provide stimuli to one sensory-perceptual channel (visual, auditory, tactile, ect.). A pattern of deficits across tasks can be evaluated in terms of whether a sensory modality is involved.

Processing: tasks can be grouped into the same, or similar, information-processing requirements on subjects. Certain levels of processing (phonological, orthographic, semantic, ect.).

Output requirements: output demands (verbal, graphomotor, pointing, naming, ect.) imposed on the patient.Most tests are not “pure” in terms of their input, processing, and output demands -> most test can be failed/passed for a number of reasons. A patient’s score may reveal little on how that score was achieved. A flexible process of hypothesis formulation/testing is needed to more precisely characterize the nature of the impairment. (The flexible battery approach is sometimes called the “hypothesis-testing” approach).

Page 64: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Reliance on Psychometric Versus Neurologic ConceptsDistinction between psychometric (fixed) and behavioural-neurologic (flexible) approaches to neuropsychology.

Psychometric/fixed: the Halstead-Reitan Neuropsychological Battery (HRNB) arose from the field of “mental abilities testing”. The HRNB could detect the presence, lateralization, and localization of brain dysfunction. Focus on statistical prediction (quantitative).

Behavioural-neurologic/flexible: analysis of behavioural syndromes and diagnostic signs at the single-case level. The “case-analytic” method has been favoured in settings in which neuropsychological assessment is conducted for purposes of qualifying, rather than identifying, the behavioural effects of brain damage. Neuropsychologists are consulted less frequently to detect or localize brain impairment due to the advances in clinical and radiologic diagnosis in neurology. Instead, neuropsychologists are asked to evaluate the nature or underlying cause of a neuropsychological complaint, or to help differentiate between two behavioural similar disorders (dementia and dementia syndrome of depression). “Qualification of the symptom” -> recognition of the importance of this goal has led to the use of flexible batteries designed to be more specifically responsive to the deficits with which the patient presents.Reliance on Quantitative Versus Qualitative DataPsychometrics contribution to neuropsychological assessment: tests that yield numerical scores that can be evaluated by comparing the subject’s performance to appropriate normative standards. Strong reliance on quantitative indicators almost always implies a fixed battery approach because such indicators depend on rectangular data sets.

In contrast, a qualitative analysis is primarily intended to reveal the factors responsible for failure or success on a test, rather than to indicate nominal success or failure. The reasons for impairment, rather than the presence, require adjustive testing procedures.

Not accurate to say that fixed battery proponents are unconcerned with qualitative data or

that flexible battery practitioners neglect quantitative criteria. The main difference

between fixed and flexible battery proponents appears to be in the relative weight given to

quantitative and qualitative test data.

An intermediate approach: multiple fixed batteriesAn intermediate position: combines a priori test selection with a recognition that the neuropsychological test protocol should directly target the unique problems presented by different patient groups. Three types of multiple fixed batteries:

- The general screening battery; wide variety of maximally sensitive items designed to

elicit clinically relevant abnormalities worthy of follow-up testing.

- The population-specific battery; provide more extensive guidelines for the evaluation

of individual patient populations or disease entities.

- The domain-specific battery; contain procedures designed to provide a detailed

assessment of a particular cognitive domain.

Page 65: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

The multiple fixed battery approach is designed to problem-specific. The use of this approach may be for practical reasons. An individual referral source (e.g. an agency, physician, a school system, ect.) might use a specific set of assessment instruments. So, these instruments are administered to any individual referred from that source. The multiple fixed battery might also be used as a way of handling different referral questions.

Multiple fixed batteries can also be used in the form of a “tiered” approach to neuropsychological assessment (a step battery). An initial screening battery is given to all patients, followed by specific tests designed to pursue potentially significant findings. The decision to admit the patient for further testing is made on the basis of quantitative criteria.

A three-stage example of this approach (Tarter and Edwards, 1986):- First stage; a screening battery that measures a broad variety of skills. If patient does

well -> assessment terminated. If patient fails a particular area -> admitted to second

stage.

- Second stage; either intensive assessment of specific modalities (e.g. vision), or one or

more of the major categories (e.g. memory, language, executive skills). Based on the

results, assessment is terminated or the patient is admitted to the third stage.

- Third stage; idiographic testing -> when specific aspects of the case call for more

specialized assessment than would normally be afforded by the fixed battery.

Three flexible approachesFlexible batteries are conducted from the point of view of a theoretical model of brain function. There are three basic conceptual models.Luria’s Neuropsychological InvestigationLuria’s assessment approach is based on an integrated theory of brain function. The fundamental purpose of neuropsychological assessment is to describe the functional nature of neuropsychological symptoms, rather than the presence or absence -> essentially qualitative, and designed to describe the conditions under which a patient’s problem becomes “clinically significant”.

Functional system: a collection of brain regions and their interconnections that operates in an integrated, dynamic way to form the substrate for a complex psychological function. The nature of the patient’s cognitive deficit will differ depending on the specific location of the damage within the functional system, and on the response of the other undamaged system components to the loss.

First, preliminary evaluation of the patient’s symptoms. Then, specialized procedures designed to explore the role of specific cognitive demands and input-output factors are then conducted.

Luria’s approach emphasizes the need to understand complex patterns of symptom presentation (syndrome analysis). Various brain regions potentially participate in a number of functional systems -> localized brain lesions frequently lead to disturbances in a group of functional systems (the result is a symptom-complex or syndrome).

Page 66: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Cognitive NeuropsychologyThe cognitive neuropsychology approach: a hybrid between syndrome analysis in classical behavioural neurology and the information-processing tradition in cognitive psychology. Major goal -> utilize findings from brain-impaired individuals to inform and constrain available theories of specific cognitive processes. Assessments are performed from the viewpoint of a particular theory or model of normal cognitive functioning.

The road between the clinic and the laboratory is a two-way street -> the underlying theory leads to the development of assessment methods, and the results of assessment lead to further modifications in theoretical approach.

Flexible batteries important -> different patients will suffer impairment at different points in the model. Observing behavioural dissociations (selective impairments in some skills, but not others) -> important in drawing inferences about cognitive structure from test data, because they reveal something about how such skills are organized in the brain and help localize the deficit within the overall organizational scheme.The Boston Process ApproachThe process approach is based on the assumption that observing and reporting the manner in which a patient solves a problem (performance process) is more important in understanding the patient’s neuropsychological status than is simply observing and reporting success or failure (task achievement). Increasingly fine-grained analysis of a patient’s cognitive deficit:

- Systematically exploring and exploiting the information-processing requirements of

standard tasks by attempting to control the input, processing, and output demands.

- Requiring the subject to perform increasingly sensitive or “process-pure” measures

until the specific nature of a cognitive deficit can be determined.

With an emphasis on qualitative performance variables, in addition to whether it is passed or failed.

Example by Edith Kaplan:“A patient who gets 8 or 9 blocks correct of the more difficult trials of block design will earn the same 0 score as a patient who eats or throws the blocks. But it is obviously critical to distinguish these two performances, because they might mean something different as far as the underlying neuropsychological basis for the test failure is concerned.”

The strategies used by the patient to solve the problem reflect a complex mix of variables related to pre-illness status (education, occupation, ect.) and to the patient’s neurologic disease itself. Each patient has a unique combination of these variables -> the specific approach and testing procedures may differ substantially from patient to patient.

Skills required of the flexible battery clinicianThe neuropsychologist (who functions within an interdisciplinary environment) must be able to integrate various sources of information in formulating a neuropsychological assessment plan.

A primary issue in using flexible batteries: the manner in which decisions are made regarding test selection. If rules are not articulated the resulting approach can be subjective, difficult to teach, and impossible to replicate.

Page 67: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Advantages and limitations of the flexible battery approachAdvantages of the flexible battery:

- A precise description of a patient’s deficits from the viewpoint of some specific

neuropsychological model is an achievable goal. The course of the examination is

problem dependent -> more economical and time-efficient. However, sometimes the

precise characterization of the nature of the deficit might involve follow-up testing

that is more time consuming.

- Is easy to alter based either on the interdiction of new tests or advancements in

research.

Limitations of the flexible battery:- The fixed battery is sometimes seen as more clinically sensitive, especially if, in

selecting a battery, there has been insufficient sampling of cognitive domains relevant

to the patient’s problems. By using a standard battery, unsuspected strengths and

weaknesses can be evaluated.

- Might be too “deficient centred”, and does not pay enough attention to the patient’s

cognitive strengths. However, seem inconsistent with one of the goals of the flexible

battery approach -> reveal circumstances under which the requirements of a task allow

the patient to compensate effectively for the deficit.

- The building of a normative database is difficult.

- Effective use of a flexible battery requires the examiner to have more advance

knowledge of neurologic syndromes, functional anatomy, and psychopathology.

Direct interaction with the patient and observation of Microgenetic aspects of

behaviour are important sources of information in interpreting test results that require

a professional level of competence. Fixed batteries involve standard administration

that can be performed by a trained technician or psychometrician and later interpreted

by the neuropsychologist -> more cost-effective.

Page 68: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 14The cognitive-metric, fixed battery approach to neuropsy assessmentDit hoofdstuk gaat over

1. Cognitief-metrische aanpak: combinatie van cognitieve wetenschap en traditionele psychometrie.

2. De applicatie van objectieve wetenschappelijke methoden voor de ganse testbatterij als voor individuele tests (hoe kunnen we test zo objectief mogelijk integreren id batterij?).

14.1 Geschiedenis van neuropsy assessment methodenDe cognitief-metrische benadering is ontstaan uit de vorderingen en controversies uit de neuropsy en cognitieve psy. Er zijn controversen tussen de kwalitatieve (proces aanpak) en kwantitatieve (psychometrische aanpak).

A. Kwalitatieve periode

Goldstein en Scheerer (1941) ontwikkelden eerste groep testen die gebruikt werden in de neuropsy assessment.: gingen niet kijken niveau van functioneren of hoe de pt een score behaalde maar naar het waarom een pt een score behaalde. Pt met hersenbeschadiging zouden niet meer abstract kunnen denken maar meer concreet naar oplossingen voor problemen zoeken. Later probeerden Kaplan et al. de processen van de proces aanpak te kwantificeren: hieruit ontstond de California Verbal Learning Test (CVLT).

B. Psychometrische ontwikkelingen

De meest gebruikte neuropsy zijn de Wechsler IQ schalen. De subtest hiervan zijn allen gelijktijdig genormeerd = gecoördineerd normeren en laat toe dat je de ene subtest met de andere kan vergelijken. De psychomterische aanpak werd geïntroduceerd door Halsteid en Reitan (’40- ’50) als de Halsteid-Reitan Battery (HRB). Deze bestond uit een groep tests die neurologische condities onderzocht. Alle gebieden van brain functioning werden hiermee onderzocht. Reitan: “alle tests moeten gebalanceerd zijn over beide hemsiferen”. Een nieuw soort tests is bvb. De Boston Diagnostic Aphasia Examination (BDAE): een van de best ontwikkelde neuropsy set tests, het kan zelfs als model gebruikt worden voor nieuwere testbatterijen. Alle aspecten van afasie worden gecoverd: zowel hersengebieden als cognitieve functies. Ook alle testen gelijktijdig genormeerd. Maar: ontwikkeld voor pt met expliciete afasie: pt met lichte vorm moeilijk te vergelijken met andere vormen impairment.

C. Recente ontwikkelingen

Het grootste doel is het ontwikkelen van batterijen die gecoördineerde normen gebruiken + scoring mbh computer. VB/ Luria-Nebraska Neuropsy Battery (LNNB)Er zijn drie gecomputeriseerde scoringsprocedures: deze worden meer in detail besproken in hoofdstuk 15.14.2 Funderingen van de cognitief-metrische benaderingHet primaire principe is dat dezelfde wetenschappelijke strengheid van de experimentele methodologie ook moet worden toegepast in neuropsy assessment. In onderzoek is dit hypothese testen en validatie van theorieën. In assessment is dit betrouwbaarheid en validiteit vd instrumenten aantonen.

Page 69: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

De cognitief-metrische benadering wil deze nauwkeurigheid van methodologische basis door:(a) adequate instrumentatie en meetmethodologie (b) ontwikkeling van tests die adequaat hersenfunctioneren representeert (c) set van tests die alle aspecten van hersenfunctioneren weergeeft (d) interpretatieve benadering die begrip van testdata en relatie met hersenfunctioneren toelaat.14.2.1 Instrumentatie en metingEr worden steeds nieuwe instrumenten ontwikkeld. In veel gevallen zijn de nieuwe tests preciezer in hun meting dan de oudere. Er zijn verschillende methoden van meting. De primaire instrumenten in de neuropsy zijn tests.

- De noodzaak van tests: dit is het grootste principe in de neuropsy: we kunnen niet spreken van een impairment zonder eerst te testen.

- Vastgestelde psychometrische standaarden: er wordt gebruik gemaakt van vastgestelde standaarden (APA) waar men niet van afwijkt. Er is geen ambiguïteit in de cognitief-metrische aanpak, denk bvb. Aan betrouwbaarheid en validiteit. Echter is het gebruik van meer kwalitatieve methoden toegestaan bij gebrek aan tests die de benodigde info nagaan.

- Assessment versus research: alhoewel wetenschappelijke feiten worden toegepast in assessment, volgt deze een andere procedure dan research. Het grootste verschil tussen beiden is dat research van data naar theorie en assessment van theorie naar data.

14.2.2 De aard van neuropsy testsEen tweede principe in de cogn-metrische aanpak gaat over de theoretische aard van de tests. - Representatie: een test is zeen procedure ontwikkeld om een bepaald aspect van brain

functioning in een openbare vorm te representeren. Een hersenfunctie kan gerepresenteerd worden door de score op een bepaalde taak van een test en de mogelijkheid om een taak uit te voeren representeert de werkzaamheid van een functie. M.a.w. door testscores worden hersenfuncties observeerbaar gemaakt.

- Aspecten van cognitieve functies: er zijn twee aspecten nl. vorm en bekwaamheid. Vorm is activiteit, hoe zorgen de hersenen ervoor dat een resultaat op een bepaalde taak word geproduceerd. Wordt op een kwalitatieve manier onderzocht. Bekwaamheid hoe goed wordt de functie uitgevoerd (kwantitatief onderzocht).

- Test representatie functies: een functie wordt manifest gemaakt door een taak uit te voeren. Een test is een specifieke taak en taken moeten specifiek zijn in vorm. Het type taak dat bepaald wordt door de parameters van de test zal bepalen welke functie er wordt gemeten. DUS: er is een specifiteit tussen testen en functie. Dit geldt voor zowel kwalitatief als kwantitatief testen. De vorm van de test zal afhangen van de functie die onderzocht wordt. Bij een correcte ontwikkeling van de test zal deze volgende weergeven: inhoud van een functie, welke functie is het en formele aspecten van een functie. De ‘hoeveelheid’ van een bekwaamheid(ability) wordt gemeten door bepaalde procedures die in de test verwerkt en die worden gekwantificeerd in het resultaat ergo de test score.

Page 70: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Ability wordt traditioneel gemeten op twee manieren nl. speed en power. Deze meten hoe effectief een persoon een bepaalde functie uitvoert.

14.2.3 Modeleren van hersenfuncties In de psy worden mentale modellen gebruikt om bepaalde aspecten van cognitie te representeren. Een enkele test kan een bepaalde functie voorstellen, zo kan een geïntegreerde set testen een gebied van hersenfunctioneren voorstellen VB. taal of het functioneren van het ganse brein. Dit is het hersenfunctiemodel: meeste neuropsy batterijen proberen een functioneren van het hele brein weer te geven. - Een set van tests: het gebruik van verschillende test in een batterij is standaard

geworden. De wetenschappelijke criteria waaraan een test moet voldoen zijn duidelijk. Er is echter weinig psychometrische discussie over de benodigdheden van een test die een batterij opmaken, fixed of flexibel? Een set tests is een geïntegreerde groep tests die designed zijn om als unit te gebruiken. De term set benadrukt de integratie van een groep tests in plaats van een aantal tests die geselecteerd werden op een random manier. Een batterij kan ofwel een set van test zijn of een niet-geintegreerde groep tests.

- Constante achtergrond: dit is een gerelateerd concept aan het hersenfunctiemodel. De set van tests blijft gelijk in een batterij en tussen testpersonen: op deze manier zijn variaties op de test te wijten aan de variatie in pp en niet aan verschillen tussen tests . Er zijn twee grote aspecten aan een constante achtergrond: constantie tussen test in een batterij (interne consistentie) en constantie tussen onderzoekers (externe consistentie).

- Interne consistentie: wordt bepaald door de formele karakteristieken van een test: normen, schaaltypen, correctie factoren (bvb. Leeftijd, opleiding,…) . Dezelfde test zijn allen genomreerd op dezelfde populatie steekproef. Dus de normering verschilt onderling niet onderling verglijken is mogelijk. Een norm is als een soort achtergrond waarmee men de pp vergelijkt (wat is normaal/abnormaal?). Deze normen zijn derived van een onderzoek met een controlegroep: deze zijn ‘normaal’.

Externe consistentie: bij een gefixeerde batterij. De inhoud van de batterij blijft dezelfde. Er is dus een constante achtergrond. De resultaten geven iemands sterke en zwakke punten weer. Een flexible batterij kan variatie vertonen afhankelijk van welke tests op welk tijdstip gekozen zijn. Een gefixeerde batterij zorgt voor nauwkeurigere observatie van iemands individualiteit. Een grote gecoördineerde gefixeerde batterij heeft voordeel wanneer nodige tests van de batterij worden geselecteerd behouden zij hun coördinatie (dus tests kunnen nog steeds met elkaar vergeleken worden). Maar advocaten van de flexibele batterij stellen dan weer dat elk individu verschilt aldus zouden de testbatterijen dat ook individueel moeten doen. 14.2.4 Methodes van interpretatieDe methoden van interpretatie zijn gerelateerd aan de vraag of men een cognitief-metrische aanpak heeft of een meer kwalitatief flexibele aanpak. In deze laatste wordt de methode van voortdurende hypothese testing gebruikt. Bij cogn-metrische aanpak zijn er twee methoden: algoritmes en patroonanalyses. -Voortdurende hypothese testing: de neuropsy heeft een bepaald hypothese van de pt, en de test zijn gekozen om te bepalen of de hypothese juist is. Na bevestiging of verwerping van de

Page 71: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

hypothese formuleert de onderzoeker een volgende hypothese tot de assessment volledig is. Er zijn echter limitaties: hoe kies je bijvoorbeeld een volgende hypothese? Daarenboven ga je enkel tests selecteren op basis van je hypothese en dus andere hersengebieden niet onderzoeken. -Algoritmes: noemt ook wel de beslissingsbenadering. Volgens een schema met vragen. VB: Beschadiging? Ja volgende vraag. Nee? einde proces. Kan zowel bij gefixeerde als flexibele testbatterij worden gebruikt. Het verschil met hypothese testing: bij algoritmes zijn de vragen eerder al geselecteerd gebaseerd op iemand’s kennis, bij hypothese toetsing niet eerder vastgelegd. -Patroonanalyse: een ervaren testleider die een batterij gebruikt (bvb. WAIS) zal bepaalde patronen herkennen in de testresultaten/testmatrix. Is ongeveer het omgekeerde van hypothese testing: ipv te starten met 1 hypothese, gaat de onderzoeker de data bekijken zonder enige vooroordelen om patronen in data te herkennen. * Reitan’s vier methoden van patroonanalyse: Reitan heeft theorie ontwikkeld voor methoden van assessment:

(a) – niveau van prestatie(b) – verschillend patroon van ability(c) – vergelijking tussen de 2 zijdes lichaam a,b,c zijn vormen van patroonanalyses(d) – pathognomonische tekens d vorm van kwalitatieve benadering

(a) Dit is het begin vd patroonanalyse: wanneer index wordt gebruikt (Halstead Index bijv.) is het een gemiddeld niveau van prestatie en dit is op zichzelf al een patroon

(b) Patronen zijn combinaties van prestatieniveau voor verschillende tests.(c) Vergelijking van de L en R zijde van het lichaam is ook een type van patroonanalyse.(d) Pathognomonisch (= een ziekte door een bepaald symptoom of combinatie van

symptomen bewezen aanwezig is). Deze methode maakt geen gebruik van patroonanalyse. De tekens op zich zijn kwalitetief bewijs en indiceren hersenschade.VB: afasie wordt vaak onderzocht adhv tekeningen of schrijven, dus kan dit onderzocht worden zonder de pt zelf te onderzoeken.

*Vergelijkingen: de basis van patroonanalyse zijn vergelijkingen: we vergelijken een abnormale prestatie met een normale groep. Andere soort vergelijkingen zijn L-R vergelijkingen. Of we kunnen bij rehabilitatie de nieuwe testresultaten afzetten tegenover de oude. Dit is opnieuw gebaseerd op de constante achtergrond (equivalentie van de testscores om tot betrouwbare resultaten te komen).

*Dissociatie: dubbele dissociatie, meervoudige dissociatie.- dubbele dissociatie: dissociatie tussen zowel 2 tests en 2 gebieden van het brein. Vooral voor research. Zie blz 462 voor een duidelijke tabel 14.1. Vooral methode 4 toont echt lateralisatie aan door een bepaalde test.- meervoudige dissociatie: dit is een uitbreiding van de dubbele associatie methode. Deze methode kan hier wel gebruikt worden voor assessment. De verschillende patronen geven aan waar schade is (L, R, frontaal, bilateraal etc…) zie tabel 14.1. - beide dissociaties gaan uit van een constante achtergrond.

*Formules en indexen: een formule of index is een methode om een (empirisch)patroon te kwantificeren. Een formule selecteert de juiste tests nodig om een bepaalde diagnose te kunnen

Page 72: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

stellen. VB: er bestaat een formule welke test er nodig zijn om AD te diagnostiseren. Een index methode is equivalent aan een formule VB: Halstead Impairment Index. - Gemengde methode: meestal gebruikt men een gemengde vorm van de methoden die net beschreven zijn. M.b.t. de cogn-metrische gefixeerde batterij benadering worden alle methodes gebruikt. De 1e stap is de testselectie om na te gaan of er hersenschade is adhv een algoritme.Elek stap in het algoritme kan ‘geconceptualiseerd’ worden als een hypothese. Nadat 1 of 2 vragen in het algoritme zijn onderzocht kan worden gezocht naar patronen in de testdata.

14.3 Benodigdheden voor een cogn-metrische set van testsEen nauwkeurige representatie van hersenfuncties door set van tests zorgt voor adequate assessment. Een nauwkeurige representatie door set van representatieve tests en constante achtergrond. Elke batterij heeft formele structuur en inhoud. Inhoud verwijst naar de test die in de batterij zitten. Reportage (coverage) verwijst naar hoe grondig de hersenfuncties gerepresenteerd zijn. Reprotage gaat zowel over de hersenfuncties als de hersengebieden. Formele structuur zijn kenmerken die alle test gemeen hebben VB: gradatie, bereik, normen.14.3.1 Reportage (coverage)Volgt het principe dat niet kan gezegd worden dat een functie impaired is tenzij deze is getest. In het hersenmodel zou een set van tests zo ontworpen moeten zijn dat alle gebieden van het brein gecovered zijn, zo diep mogelijk. Er izjn wel uitzonderingen VB: afasie batterij. - Typen van reportage: twee nl. hersengebieden en types van cognitief functioneren. *Anatomische gebieden: tests die een bepaald anatomisch gebied van de hersenen nagaan. Want verschillende hersengebieden gaan verschillende functies na. Een juiste selectie van tests helpt bij de lokalisatie van de schade. VB: lateralisatie: een goede testbatterij bevat tests die gerelateerd zijn met beide hemisferen, in een gebalanceerde vorm.*Cognitieve functies: laatste jaren meer en meer de nadruk op functies. In research: wat zijn de verschillende cognitieve functies en categorisatie? In klinische setting: wat zijn de effecten van bepaalde laesies op het functioneren? -Principes van coverage: men moet een aantal principes in het achterhoofd houden wil men een batterij ontwerpen met adequate coverage.*Volledigheid: de batterij moet zo goed mogelijk tests bevatten die alle gebieden/functies nagaan (met uitzondering van gespecialiseerde batterijen). *Evenwicht: er is een gelijk aantal van tests voor elk gebied van het brein of elk type functie. (VB: R versus L hemisfeer functies OF anterieur versus posterieure gebieden van het brein OF gelokaliseerde gebieden). Het principe is dat elk gebied vertegenwoordigd moet zijn maar niet oververtegenwoordigd. Ook moet er een balans zijn in de verschillende typen functies VB: ‘fluid’ versus ‘crystallized’.*Overtolligheid (redundancy): Dezelfde functies moeten gecovered worden door meer dan 1 test. Op die manier kan men de resultaten cross-checken (zodat er geen deficit lijkt omdat de pp even niet aan het opletten was bvb). Des te meer basic de beslissing is, des te meer overtolligheid. *Efficiëntie: een testbatterij kan niet oneindig lang zijn, het aantal tests moet gelimiteerd zijn maar zo efficiënt mogelijk, rekening houdend met covage en overtolligheid.*Bekende tests: ook bekende tests zijn te verkiezen boven onbekende.14.3.2 Accuraatheidhoe sterk (nauwkeurig) verwijt een test naar de karakteristieken van de functie die het representeert. Zonder accuraatheid is ook geen constante achtergrond mogelijk. -Standaardeisen: itemanalyse, betrouwbaarheid en validiteit. Hou rekening met verschil tussen valideren van individuele tests en gehele batterij. In het verleden werd batterij niet als geheel

Page 73: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

gevalideerd maar elke test afzonderlijk. Neuropsychologische batterijen (zoals HRB) worden steeds meer als set van tests gevalideerd. Een batterij is gevalideerd wanneer formules (die verschillende groepen van tests gebruiken) verschillende toestanden kunnen aanwijzen.-Schaalontwikkeling: wat zijn de eisen van schalen?*richting van schalen: alle schalen in dezelfde richting en men moet de tekens omdraaien wanneer ze in een andere richting lopen (let hiervoor op bij analyses in SPSS). De richting kan ofwel impairment zijn of prestatie). *type schaal: twee grote groepen: percentielen en standaardscore schalen:percentielen vaak gebruikt voor opleidingstests

nadeel: grootte van interval varieert afhankelijk van afstand dat Scores van groepsgemiddelde liggenmoeilijk te interpreteren of psychometrisch te gebruiken (daarom Vooral voor beschrijvende doeleinden

standaardscores afgeleid van z-scores (gem is 0 en st.dev. is 1) Wechsler: gem is 100 en st.dev. is 15, voor subtests 10 en 3 T-scores: gem 50 en st.dev. 10 decimalen:intervallen van 10, gem. 10 en st.dev. 1, door alles Met 10 te vermenigvuldigen krijg je C-scores (centiel)

14.3.3 Equivalentie De scores van alle test zijn gelijk met een constante achtergrond. Om equivalentie te bekomen moeten dus de schalen genormeerd zijn op een zelfde groep subjecten of door een statistische methode gelijkgesteld.

-problemen in de normering: het primaire probleem is genoeg subjecten vinden die de doelpopulatie representatief vertegenwoordigen. Daarnaast zijn er volgende problemen:- ‘normale’ volwassenen zijn moeilijk te verkrijgen zeker als de batterij lang is. Een oplossing hiervoor is het gebruiken van negatieve neurologische sample (personen die verdacht waren op hersenbeschadigingen zijn onderzocht en bleken gezond). -‘normale’ mensen van de straat zijn niet onderzocht en kunnen ook abnormaal zijn (ook rekening houden met vrijwilligheid en beloning,geld) .-uit gestructureerde interviews bleek dat populatie supergezond was (iedereen ontkende dus problemen, dat kan dus niet he, want je hebt altijd wel personen in normale populatie met emotionele en organische problemen)-personen boven 50algemeen meer (niet gediagnosticeerde) gebreken in mentaal vermogen, denk aan cerebrale arteriesclerose .

-gelijkmaking van de scores: een groot probleem in de gelijkmaking van de scores is het gebruik van verschillende populaties voor normering. Bij verschillende populaties zijn er ook verschillen in gemiddelden, SD’s etc. Met als gevolg dat de performance (score op een schaal) kan verschillen van schaal tot schaal. Er is geen constante achtergrond. Het is belangrijk om op te merken dat de vergelijking van tests in een flexibele batterij verondersteld dat de gemiddelden en de SD van de test equivalent zijn, terwijl deze in realiteit kunnen verschillen.

Page 74: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

*gecoördineerd normeren: een oplossing voor dit probleem is een gecoördineerde normering. Alle subtest in een batterij zijn dus genormeerd in dezelfde populatie. VB: de Wechsler schalen.

- Correctie voor leeftijd en opleidingsniveau: elke neuropsy test zou een correctie voor leeftijd en opleidingsniveau moeten hebben zodanig dat de accuraatheid van de resultaten stijgt.

-Verdelingsproblemen: een volgend probleem is dat verschillende tests ook, een verschillende verdeling (distributie) hanteren VB: pt met hersenschaden volgens niet de normale verdeling, zij hebben een scheve verdeling. Ook van test tot test kan dit verschillen.

14.3.4 Praktische consideraties

Naast de net besproken problemen zijn er ook praktische consideraties.

*Efficiëntie: een batterij kan niet te lang zijn. Er is een paradox: een batterij kan niet tegelijkertijd adequate copverage, accuraatheid en kortheid hebben. En als je het 1 verandert heeft dat invloed op de andere, de test moet zo kort mogelijk zijn zonder nauwkeurigheid te verliezen.-tests met normalen (met normale verdeling) minstens 20 items-efficiëntie kan ook verhoogd worden door minder complexe scoringsprocedures gebruik van computerscoringsprogramma’s

*goed design: heeft te maken met gemakkelijkheid van afname, of men de test leuk vind, esthetische kwaliteiten enz. VB zijn sommige test zo lang dat de pt het vervelend vind, alsook de onderzoeker.

*research: de gefixeerde batterij heeft enorm veel voordelen in vergelijking met de flexibele batterij als het om onderzoek gaat: de hoeveelheid onderzoek naar de gefixeerde batterijen is veel groter da die van de flexibele. VB: de Halsteid-Retain Battery of de Luria-Nebraska neuropsy battery. Ook kan de data worden verzameld tijdens de klinische praktijk: telkens de onderzoeker de test afneemt bij pt kan hij data bijhouden en na twee jaar heb je automatisch een subject pool. Grote batterijen hebben immers een groot aantal subjecten nodig om de psychometrie na te gaan en enkel de klinische praktijk kan deze bieden.

Page 75: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Hoofdstuk 15

Computers gebruiken voor het afnemen, scoren en interpreteren van neuropsychologische tests. Scoren voor Wechsler kan op computer. Er zijn twee scoringsprogramma’s voor volwassenen:

- Halstead Reitan Battery (HRB)- Luria- Nebraska Neuropsychological Battery

De HRB (3 scoringsprogramma’s)- Oorspronkelijke doel: patiënt met hersenbeschadiging onderscheiden van patiënten

zonder hersenbeschadiging.- Sinds kort >> computer scorings programma. Niet alleen mee scoren maar ook normeren

(correctie voor leeftijd, geslacht, IQ)

1) Neuropsychological Deficit Scale (NDS)a. Om de aanwezigheid en lateralisatie van hersenletsel te beoordelen. Zowel

General (G-NDS) als links (L-NDS) en rechts (R-NDS) deficit schaal. Uit onderzoek komt de G-NDS als meest sensitief naar voren.

2) Comprehensive Norms for an Expanded HRB (NEHRB)a. Hierbij veel WAIS subtests

3) Halstead- Russell Neuropsychological Evaluation System (HRNES)a. Ontwikkeld voor patroonanalyse, is een aanvulling van de HRBb. Overwegend positieve reviews

Voordelen van gecomputeriseerde scoringsprogramma’s - Efficientie >> minder tijd en moeite- Zorgvuldigheid >> geen fouten bij complexe scoring procedures- Tijdbesparing door getrainde laborant in te zetten- Flexibeler gebruik van gedetermineerde (fixed) testbatterijen- Data makkelijk te vergelijken door in verschillende programma’s te berekenen.

Vergelijken van de kenmerken en raakvlakken van HRB computer programma’s - Alle 3 IBM compatibel- Ruwe score als input bij alle 3, scoringsprocedures kunnen verschillen- Het transformeren van ruwe scores is per programma anders- Elke methode kan de scores printen en opslaan.

Psychomotorische eigenschappen van de scoringsprogramma’s - NDS>> met name interpretaties. Indeling in 4-puntsschaal voor mate van letsel.

Om G-NDS, L-NDS en R-NDS te berekenen zijn er 4 analyse strategieën:1) Niveau van prestatie2) Pathogromonic (???) tekenen3) Patronen in prestaties4) Links- rechts verschillen

Page 76: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

Score >25: patiënt heeft hersenschade.- CNEHRB en HRNES

o Schaalprocedures verschillen.o HRNES>> 3 stappen:

1) Ruwe score vaststellen2) Ruwe score voor leeftijd, opleiding en geslacht berekenen3) Ruwe score naar geschaalde score transformerenCorrigeren voor leeftijd, geslacht en opleiding.

- CNEHRB en HRNES normen:o Negatieve neurologische proefpersonen zijn bijgevoegd als normgroep, dit zijn

dus patiënten zonder hersenschade.o Voor normen zie boek, pagina 493o Studies tonen aan dat normen representatief zijn.

Indices voor hersenschade - Testbatterijen lijken nauwkeuriger dan losse tests. (zie tabel 15.1 voor overzicht)- Halstead Impairment Index (HII)- Average Impairment Rating (AIR)- NDS:

o General Neuropsychological Deficit Scale (G-NDS), is er schade en hoe ernstig.o Right and Left Neuropsychological Deficit Scales (R-NDS, L-NDS), lateralisatie.

- CNEHRB (bestaat uit HII en AIR)- HRNES

o Average Index Scoreo Percent Impaired Indexo HRNES Lateralization Index

Speciale eigenschappen van computer programma’s - Interpretatie >> vooral NDS hiervoor ontworpen.- Ontbrekende scores kunnen, als er niet teveel zijn, worden ingevuld- Gemiddelde scores: Bij HRNES is het mogelijk om schaal scores van verschillende tests

met elkaar te vergelijken.- Bij HRNES: corrigeren voor premorbide IQ.

Overzicht van domeinen die gemeten worden en de daarvoor gebruikte tests. Belangrijk dat bij NPO alle hersenfuncties getest worden. Zie tabel 15.2 voor een overzicht van de domeinen die door NDS, HRNES en CNEHRB getest worden.

- Executieve functies: Moeilijk om subcomponenten te meten en differentiëren.

o Aandacht >> Digit Span, Speech – Sound Perception, Seashore Rhythm Testo Mentale flexibiliteit >> WCST, TMT, Category Testo Probleem oplossen >> WCST, Category Testo Fluency >> Thurstone Word Fluency, Design Fluencyo Verwerkingssnelheid en efficientie >> Digit Symbol, Symbol Search, Trails Speed

- Verbale Functies:

Page 77: Samenvatting Neuropsychologische Diagnostiek

o Verbaal redeneren >> WAIS subtests, Analogies Test, Complex Ideational Test

- Non- verbale functies:o Spatiële relaties >> Blockdesign, Object Assembly, Picture Completiono Sociale intelligentie >> “behavioral ability” (Guilford), Picture Arrangement

Begrijpen van nonverbale communicatie en sociale situaties- Taal (komt in vrijwel elke test terug)

o Afasie >> Reitan – Indiana Aphasia Screening Testo Benoemen >> Boston Naming Testo Herkennen >> Vocabulary & Information, Peabody Picture Vocabulary Test,

WRAT – R.o Academisch niveau >> Vergelijking tussen intelligentie en prestatie.

Reading Recognition, Reading Comprehension, Spelling, WRAT- Geheugen

o Werkgeheugen >> Digit Span, Seashore Tonal Memory Test, Corsi Board, MSLTo Recent geheugen >> Story memory & Figure Memory Test, TPT Memory and

Location Test, Logical Memory & Visual Reproductiono Verbaal Leren >> alleen HRNES: California Verbal Learning, Miami Selective

Learningo Incidenteel Geheugen >> TPT & Location Test (TPT meet simulatie)

- Motorieko Digit Symbol, Grip Strength, Finger Tapping, Grooved Pegboard, Trials Speed

- Perceptie >> HRB Sensory- Perceptual Examinationo Body Schema >> TPT total time

Conclusie Voordelen van computer scoringsprogramma’s zijn:

o Tijdbesparendo Zorgvuldigero Handig voor onderzoeksdoeleindeno Hogere betrouwbaarheid en validiteit