Samenvatting - boek 'economics: european edition ...€¦  · Web viewIn de praktijk loopt de...

81
lOMoARcPSD|1078435 Hoofdstuk 1 – eerste principes >> Een belangrijke reden voor het bestuderen van de economie is een manier van denken te leren. >> Het begrijpen van economie is belangrijk om nationale en mondiale zaken te begrijpen. Economie = de studie van hoe individuen en samenlevingen kiezen om de schaarse middelen te gebruiken die de natuur en de vorige generaties geleverd hebben. Kern hoofdstuk: - Begrijpen hoe individuen keuzes maken (= kern van de economie). - Begrijpen hoe individuele keuzes elkaar wederzijds beïnvloeden en evt. in de weg zitten. - De gehele economie interacties begrijpen. Individuele keuze = de beslissing van een individu om iets te doen, wat tegelijkertijd noodzakelijk een keuze is om iets niet te doen. Principes die aan individuele keuzes ten grondslag liggen: 1. Hulpbronnen zijn schaars. Hulpbron = middel dat kan worden gebruikt om iets anders te produceren. >> land, arbeid (tijd, werknemers), kapitaal (machines, gebouwen, door de mens veroorzaakte productieve activa) en menselijk kapitaal (onderwijsprestaties, vaardigheden) Schaars = weinig in aantal of hoeveelheid. Hulpbronnen zijn schaars wanneer de beschikbare hoeveelheid niet groot genoeg is om aan alle productieve doeleinden te voldoen. Je kan niet alles kiezen wat je wilt. Factoren: inkomen, tijd. Vaak zijn keuzes die een samenleving maken een optelsom van individuele keuzes, maar het is niet altijd het geval. 2. Opportuniteitskosten = de werkelijke kosten van een item: wat je moet opgeven om iets te krijgen. - Als je kiest voor A, dan mis je B. - Alle kosten zijn opportuniteitskosten. 3. Hoeveelheid beslissing; baten versus kosten; een beslissing op de marge. Trade-off = het opgeven van een voordeel of gunstige toestand in ruil voor een die als nog begeerlijker wordt beschouwd. Marginaal = op de grens bevindend. Marginale beslissingen = beslissingen over een beetje meer of een beetje minder van een bepaalde activiteit. Marginale analyse = de studie van marginale beslissingen. Voorbeeld: Bijbaan --> meer uren = meer geld = minder studietijd. 4. Mensen maken meestal gebruik van de mogelijkheden om zich beter af te maken.

Transcript of Samenvatting - boek 'economics: european edition ...€¦  · Web viewIn de praktijk loopt de...

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 1 – eerste principes>> Een belangrijke reden voor het bestuderen van de economie is een manier van denken te leren.>> Het begrijpen van economie is belangrijk om nationale en mondiale zaken te begrijpen.

Economie = de studie van hoe individuen en samenlevingen kiezen om de schaarse middelen te gebruiken die de natuur en de vorige generaties geleverd hebben.

Kern hoofdstuk:- Begrijpen hoe individuen keuzes maken (= kern van de economie).- Begrijpen hoe individuele keuzes elkaar wederzijds beïnvloeden en evt. in de weg

zitten.- De gehele economie interacties begrijpen.

Individuele keuze = de beslissing van een individu om iets te doen, wat tegelijkertijd noodzakelijk een keuze is om iets niet te doen.

Principes die aan individuele keuzes ten grondslag liggen:1. Hulpbronnen zijn schaars.

Hulpbron = middel dat kan worden gebruikt om iets anders te produceren.>> land, arbeid (tijd, werknemers), kapitaal (machines, gebouwen, door de mens veroorzaakte productieve activa) en menselijk kapitaal (onderwijsprestaties, vaardigheden)Schaars = weinig in aantal of hoeveelheid.

Hulpbronnen zijn schaars wanneer de beschikbare hoeveelheid niet groot genoeg is om aan alle productieve doeleinden te voldoen.

Je kan niet alles kiezen wat je wilt. Factoren: inkomen, tijd. Vaak zijn keuzes die een samenleving maken een optelsom van

individuele keuzes, maar het is niet altijd het geval.2. Opportuniteitskosten = de werkelijke kosten van een item: wat je

moet opgeven om iets te krijgen.- Als je kiest voor A, dan mis je B.- Alle kosten zijn opportuniteitskosten.

3. Hoeveelheid beslissing; baten versus kosten; een beslissing op de marge. Trade-off = het opgeven van een voordeel of gunstige toestand

in ruil voor een die als nog begeerlijker wordt beschouwd. Marginaal = op de grens bevindend. Marginale beslissingen = beslissingen over een beetje meer of

een beetje minder van een bepaalde activiteit. Marginale analyse = de studie van marginale beslissingen. Voorbeeld: Bijbaan --> meer uren = meer geld = minder studietijd.

4. Mensen maken meestal gebruik van de mogelijkheden om zich beter af te maken.

Mensen zullen gebruikmaken van mogelijkheden totdat deze kansen volledig zijn genomen.

Basis van alle voorspellingen van economen over individueel gedrag. Prikkel = iets dat beloningen biedt aan mensen die hun gedrag te veranderen.

>> Economen interpreteren keuzes.>> Kenmerk van de meeste economische situaties: interactie van keuzes: keuzes van de ene heeft invloed op de keuzes van een ander en vice versa. De resultaten van deze interacties zijn vaak heel anders dan wat de mensen van plan zijn.

lOMoARcPSD|1078435

lOMoARcPSD|1078435

Voordelen van interactie van individuele keuzes:1. Ruilen leidt tot hogere welvaart.

Mensen specialiseren in iets waar ze goed in zijn. De economie kan meer produceren wanneer elk persoon is gespecialiseerd in een taak en handelt met anderen.

Individuen nemen deel aan de handel: ze bieden goederen en diensten aan anderen en ontvangen goederen en diensten in ruil daarvoor.

Baten uit de handel: mensen kunnen meer krijgen van wat ze willen d.m.v. ruilen dan wanneer ze zouden proberen zelfvoorzienend te zijn.

2. Markten leiden tot evenwicht. Een economische situatie is in evenwicht als geen individu beter af

zou zijn als ze iets anders doen. Voorbeeld: rijen bij kassa’s; nieuwe kassa open.

De evenwicht kan wel verstoord worden, maar raakt altijd weer terug in evenwicht.

3. Middelen moeten zo efficiënt mogelijk worden gebruikt om doelen in de samenleving te bereiken.

Pareto-efficiënte economie: een verandering is in de economie die tot een welvaartsverbetering voor de één leidt, is tegelijkertijd een welvaartsverlies voor iemand anders. Je kan niemand beter maken als er niemand erop achteruit gaat.

Efficiënte economie is als iemand iets produceert wat de mensen willen tegen de laagst mogelijke kosten.

Efficiëntie economie = maximale winst uit de handel halen met de beschikbare middelen.

Efficiëntie is niet de enige criterium. Daarnaast ook eerlijkheid en gelijkheid.Omdat mensen er niet eens zijn over wat ‘eerlijk’ en ‘gelijkheid’ is, zijn die criteria lastig te gebruiken.

4. Markten leiden meestal tot efficiëntie. Bij vrije marktwerking (keuze vrijheid bij produceren en

consumeren), zijn mogelijkheden voor wederzijdse winst het grootst.

5. Wanneer de markten geen efficiëntie bereiken (bijv. bij monopolyvorming, subsidiëring van openbaar vervoer), kan overheid ingrijpen om de welvaart van de samenleving te verbeteren door hulpmiddelen anders te gebruiken.

- Redenen waarom markten/marktwerking mislukken: Individuele acties hebben bijwerkingen die niet goed

rekening houden met marktwerking. Een partij voorkomt wederzijdse voordelige transacties

door een groter deel van de middelen voor zichzelf te houden.

Sommige goederen zijn door hun aard ongeschikt voor een efficiënt beheer van de markten.

Principes die economie-brede interacties ten grondslag liggen:1. Uitgaven van de ene persoon is inkomen een andere persoon.2. De totale uitgaven raken soms uit de pas met de productiecapaciteit van de economie.3. Overheidsbeleid kan uitgaven veranderen.

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 2 – economische modellenModel = een vereenvoudigde voorstelling van een reële situatie die wordt gebruikt om praktijksituaties beter te begrijpen.

- Te vergelijken met een landkaart --> het is niet realistisch, maar het gaat om de relevantie.

o Hangt af van de vraag WAT relevant is.- Belang van modellen: economen kunnen zich richten op de effecten

van veranderingen op de hele economie.- ‘ceteris paribus veronderstelling’ = alle andere relevante factoren

blijven onveranderd --> belangrijk uitgangspunt bij het bouwen van economische modellen.

Voorbeelden van modellen:De productie-mogelijkheid-kromme

- Laat de ‘trade-offs’ van een economie zien die slechts twee goederen produceert.- Het toont de maximale hoeveelheid van een goed dat geproduceerd

kan worden als er van een ander product een x aantal geproduceerd wordt.

- Illustreert het algemeen economisch concept van efficiëntie, opportuniteitskosten en groeiende economie.

- Blauwe lijn = maximale productie. Alles op de blauwe lijn is het meest efficiënt.

- Opportuniteitskosten = van de kleine vliegtuigen 8 meer = 6 grote vliegtuigen minder. Opportuniteitskosten van grote vliegtuigen is andersom.

- In de praktijk loopt de blauwe lijn krom: er zijn toenemende opportuniteitskosten.

- Bij de eerste 20 kleine vliegtuigen geeft je 5 grote vliegtuigen op, bij de volgende 20 vliegtuigen geef je er 25 op.

Economische groei = ‘naar buiten schuiven’ van productiemogelijkheden. Oorzaken:1. Arbeid productiever door bijvoorbeeld technologische groei.2. Er zijn meer hulpbronnen beschikbaar.

>> Een land kan het beste specialiseren daar waar opportuniteitskosten het laagst zijn (tussen 2 landen). Voor beide landen is het beter om te specialiseren.>> Een punt wat je eerst niet kan produceren, is door specialisatie en

lOMoARcPSD|1078435

handel wel mogelijk geworden.>> Het gaat niet om absolute voordelen, maar om comparatieve voordelen (model)

o Absolute voordeel = er is maar 1 partij dat voordeel heeft.

lOMoARcPSD|1078435

o Comparatieve voordeel = het ene land kan een bepaald product relatief goedkoper produceren dan een ander land in vergelijking met andere producten.

>> Arme landen hebben relatief grote kleding bedrijven, terwijl de rijke landen juist relatief kleine kledingbedrijven hebben. Arme landen hebben een lage productiviteit in de kledingsector, maar de sector heeft een hogere comparatief voordeel, omdat hun productiviteit in andere sectoren nog lager is.

KringloopschemaDit diagram geeft de stromen van geld, goederen en diensten in de economie weer. In dit schema staan de huishoudens tegenover de bedrijven. De interactie tussen beiden worden met twee paar relaties aangeduid: de gezinnen bieden arbeid aan bij de bedrijven in ruil voor geld (factor markten van productie) en de gezinnen kopen met dit geld goederen en diensten bij de bedrijven (markten voor goederen en diensten).

Rechterkant is een weergave van de arbeidsmarkt. Linkerkant is een weergave van de goederenmarkt. Productiefactoren: arbeid, machines, land, gebouwen.

>> laat zien hoe de economie erin slaagt om banen te bieden voor een

groeiende bevolking. Gebruik van modellen / Waarom zijn economen er mee

(on)eens?Positieve economie = probeert te beschrijven hoe de economie werkt en probeert voorspellingente doen over zijn gedrag. FeitenNormatieve economie = schrijft voor hoe de economie zou moeten werken en maakt gebruik van het economisch beleid om de resultaten te beïnvloeden.

2 belangrijke redenen waar economen oneens over zijn:- De waarden- Hoe te vereenvoudigen in een model

>> modellen worden vooral gebruikt bij ‘wat als’ vragen.

Hoofdstuk 2 appendix: grafieken in de economie

Variabele = een grootheid wat meerdere waardes kan hebben.

Causaal verband = bestaat uit twee variabelen waarvan de ene rechtstreeks invloed heeft op de andere / de ene variabele bepaalt de waarde van de andere variabele.

Onafhankelijke variabele = oorzaak, afhankelijke variabele = gevolg.

Curve = een lijn in een grafiek dat de relatie van twee variabelen aanwijst. Dat kan lineair of niet lineair zijn.

Positieve relatie = als een verhoging van de warde van de ene variabele

lOMoARcPSD|1078435

geassocieerd wordt met toename in waarde van de andere variabele. Lijn loopt van linksonder naar rechtsboven.

lOMoARcPSD|1078435

Negatieve relaties = als een verhoging van de waarde van de ene variabele geassocieerd wordt met de afname in waarde van de andere variabele. Lijn loopt van linksboven naar rechtsonder.

Horizontale snijpunt --> snijpunt met de x-as en y-waarde is 0. Verticale snijpunt --> snijpunt met de y-as en x-waarde is 0.

Helling van een grafiek: delta y / delta x

!!!! plus blz. 45 t/m blz. 53 !!!!

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 3 – vraag en aanbod

Een concurrerende markt = een markt waarin er veel kopers en verkopers zijn en dezelfde goederen en diensten aangeboden worden.

De vraag- en aanbodmodel = een model dat laat zien hoe een concurrerende markt werkt.5 kernelementen:

- Vraagcurve- Aanbodcurve- Set van factoren die die ervoor zorgen dat de vraagcurve verschuift

en een set van factoren die ervoor zorgen dat de aanbodcurve verschuift.

- De evenwichtsprijs- de manier waarop de evenwichtsprijs verandert als de vraag- en

aanbodcurven verschuiven.

Een vraagschema laat zien hoeveel van een goed of dienst de consument zal willen kopen tegen verschillende prijzen.

Een vraagcurve = een grafische weergave van de vraag schema, het laat zien hoeveel van een goed of dienst de consument wil kopen tegen een bepaalde prijs.

- Negatief verband: als de prijs stijgt, daalt de gevraagde hoeveelheid --> verband tussen prijs en gevraagde hoeveelheid en niet tussen prijs en vraag --> verandering over de vraagcurve.

- Door bevolkingstoename/-afname stijgt/daalt de vraag --> verandering van de vraagcurve ---> verschuiving van de vraagcurve.

De gevraagde hoeveelheid = het werkelijke bedrag consumenten willen kopen tegen een specifieke prijs.

De wet van de vraag zegt dat een hogere prijs voor een goed, ceteris paribus, er toe leidt dat mensen een kleiner hoeveelheid van dat goed zullen kopen.

Er zijn vier belangrijke factoren die de vraagcurve kunnen laten verschuiven:1. Veranderingen in de prijs van gerelateerde goederen.

- Twee goederen zijn vervangers (substitutes) als een daling van de prijs van het ene goed er voor zorgt dat mensen het andere goed minder gaan kopen/gebruiken. De twee goederen hebben dezelfde functie.

Voorbeeld: brood en croissant, treinen en bussen. Er is een verschuiving naar links bij daling.

- Twee goederen zijn een aanvulling (complements) als een daling van de prijs van een goed ervoor zorgt dat mensen meer bereid zijn om ook het andere goed te kopen. Het ene goed kan als het ware niet zonder het andere goed.

Voorbeeld: auto’s en benzine, fish and chips, prijs van koffie stijgt, vraag naar koffiemelk daalt.

Er is een verschuiving naar rechts bij daling.2. Verandering in inkomen.

- Normaal goed = wanneer een stijging van de inkomsten de vraag naar het goed verhoogt --> in het meeste/normale geval.

- Inferieur goed = wanneer een inkomensstijging de vraag

lOMoARcPSD|1078435

naar een goed vermindert --> bijv. B-merkartikelen, tweedehandsgoed.

lOMoARcPSD|1078435

3. Veranderingen in de smaak.- wanneer smaken veranderen in het voordeel van een goed,

betekent het dat er meer mensen zijn die het goed willen kopen willen voor de geven prijs.

- Verschuiving naar rechts. Of naar links als producten niet meer geliefd zijn.4. Veranderingen in de verwachtingen.

- In de toekomst loon omhoog --> meer gaan kopen.- Wachten tot Seizoensgebonden producten --> prijsverlaging in de

toekomst, nu minder kopen nu.(overige/onbelangrijke factoren: bijv. weersverandering --> invloed op concert in buitenlucht en verandering van populatie).

>> marktvraag= horizontale optelling van individuele vraag.

Een aanbodschema laat zien hoeveel van een goed of dienst de consument bereid is om te verkopen tegen een specifieke prijs.

Een aanbodscurve = een grafische weergave van de aanbodschema, het laat zien hoeveel van een goed of dienst de consument bereid zijn om te verkopen tegen een bepaalde prijs.

- Positief verband tussen prijs en aanbod: als de prijs stijgt, stijgt ook het aanbod.- Verschuiving van de aanbodscurve = verandering in

hoeveelheid aanbod, bijv. door technologische vernieuwingen --> naar rechts.

- Verschuiving over de aanbodscurve = een verandering van de hoeveelheid aanbod als het gevolg van een verandering van de prijs van het goed.

Belangrijke factoren die de aanbodscurve kunnen laten verschuiven:1. Verandering van inputprijzen.

- Input = een goed dat gebruikt wordt om een ander goed te kunnen maken.- Stijging inputprijzen --> daling aanbod --> curve naar links.

2. Verandering van prijzen van gerelateerde goederen.- Stijging --> daling aanbod --> curve naar links.

3. Verandering van technologie.- Stijging --> stijging aanbod --> curve naar rechts.

4. Verandering in verwachtingen.- Meer verwachting in een product --> stijging aanbod --> curve naar rechts.- Prijs in de toekomst hoger --> nu stijging van aanbod.

5. Verandering van aantal producten.- Meer producten --> stijging aanbod --> curve naar rechts.

>> marktsaanbod = horizontale optelling van individuele vraag.>> evenwicht: vraag en aanbod zijn gelijk, noch overschot noch tekort.

- Elke verkoper vindt een koper en vice versa.- Snijpunt van vraagcurve en aanbodscurve.- Qd =Qs

lOMoARcPSD|1078435

lOMoARcPSD|1078435

Evenwichtsaanbod = hoeveelheid aanbod dat voor de evenwichtsprijs verkocht en gekocht wordt.Evenwichtsprijs = market-clearing price.

>> Zijn de prijs waartegen een goed wordt gekocht en verkocht hetzelfde? Om het eenvoudig te houden zijn ze wel hetzelfde, maar in werkelijkheid niet, er is vaak nog een tussenpersoon of tussenpersonen tussen verkopers en kopers. De prijs die een teler van koffiebonen ontvangt is in werkelijkheid minder dan de prijs die de koper van koffiebonen (in de supermarkt) betaalt. Vaak zijn die verschillen klein.

>> effect populatietoename: prijs van aanbod stijgt, maar er gebeurt niet met het aanbod.>> Belangrijke vragen:

1. Gebeurt er iets met vraag en aanbod?2. Verschuiven de curven naar links of naar rechts?

>> Alle aan- en verkopen in een markt vinden plaats tegen dezelfde prijs (marktprijs), anders gaan mensen, als hogere prijzen worden aangeboden, ergens anders hun producten halen.

Overschot (surplus) = aanbodsoverschot/vraagtekort --> als de marktprijs boven de evenwichtsprijs wordt aangeboden --> marktprijs gaat dalen.

Tekort (shortage) = vraagoverschot/aanbod tekort --> als de marktprijs onder de evenwichtsprijs wordt aangeboden --> marktprijs gaan stijgen totdat het de evenwichtsprijs heeft bereikt.

>> veranderingen in de evenwichtsprijs en hoeveelheid in een markt zijn het gevolg van verschuiving van de aanbodscurve, verschuiving van de vraagcurve of van beide.

>> Als de vraag stijgt (verschuiving naar rechts), stijgen de evenwichtsprijs en het aanbod. Een daling in de vraag heeft het tegenovergestelde effect. Er is een verandering OVER de aanbodscurve naar rechtsboven.

>> Als het aanbod stijgt, daalt de evenwichtsprijs, maar de evenwichtshoeveelheid stijgt (verschuift naar rechts). Als het aanbod daalt, stijgt de evenwichtsprijs en daalt de evenwichtshoeveelheid (verschuift naar links). Er is een verandering OVER de vraagcurve naar linksboven.

>> Wanneer de prijs van een goed veranderd, dan veranderd of de of het aanbod. Maar welke?

- Als de richting van de verandering van de hoeveelheid hetzelfde is als de richting van de verandering van de prijs, dan is de vraagcurve verschoven.

- Als de richting van de verandering van de hoeveelheid het tegenovergestelde is van de richting van de verandering van de prijs, dan is de aanbodscurve verschoven.

>> Als er een gelijktijdige verschuiving naar rechts (stijging) is van de vraagcurve en een verschuiving naar links van de aanbodscurve (daling), is de toename van de vraag relatief groter dan de daling van het aanbod. Zowel de evenwichtsprijs als evenwichtshoeveelheid stijgen.

lOMoARcPSD|1078435

>> de curveverandering met de grootste afstand heeft het grootste effect op de verandering van prijs en hoeveelheid.

lOMoARcPSD|1078435

Wanneer vraag en aanbod in tegengestelde richtingen verschuiven, kan je niet voorspellen wat het uiteindelijke effect zal zijn op de gekochte en verkochte hoeveelheid.

- Toenemende vraag en afnemende aanbod --> evenwichtsprijs stijgt, maar verandering in hoeveelheid is onduidelijk.

- Afnemende vraag en toenemende aanbod --> evenwichtsprijs daalt, maar verandering in hoeveelheid is onduidelijk.

Wanneer vraag en aanbod in dezelfde richtingen verschuiven, kan je niet voorspellen wat het uiteindelijke effect zal zijn op de verandering van prijs.

- Toenemende vraag en toenemende aanbod --> evenwichtshoeveelheid stijgt, maar verandering in prijs is onduidelijk.

- Afnemende vraag en afnemende aanbod --> evenwichtshoeveelheid daalt, maar verandering in prijs is onduidelijk.

!!!!!!! grafieken in de PowerPoint !!!!!!!

lOMoARcPSD|1078435

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 4 – consumenten en producenten surplus

>> De vraag en aanbod model is niet alleen een model van hoe een markt werkt, het is ook een model van hoeveel consumenten en producenten winst maken van deelname aan deze markt.

>> Surplus = overschot

Consumentensurplus en de vraagcurve

Bereidheid van een consument om te betalen voor een goed = de maximale prijs waarvoor hij of zij dat goed zou kopen.

Individuele consumentensurplus= het verschil tussen de bereidheid van de koper om te betalen en de betaalde prijs.= de nettowinst van een individuele koper bij de aankoop van een goed.

De totale consumentensurplus = de som van de individuele consumentensurplus van alle kopers van het goed. (Oppervlakte boven de ‘prijsstreep’, maar onder de vraagcurve) --> opp. driehoek /2

>> Degenen die niet bereid zijn om een product voor een bepaalde prijs te kopen, hebben een consumentensurplus van nul.

>> Wanneer de prijs daalt, zijn meer mensen bereid om het product te kopen. Het consumentensurplus neemt dus toe. Als de prijs eerst €30,- was en daarna €20,- (en 3 mensen waren bij de €30,- bereid om het product te kopen) neemt deconsumentensurplus toe met 3 x €10,- + de nieuwe individuele consumentensurplus. Bij een stijging van €20,- naar €30,- neemt de consumentensurplus af met hetzelfde bedrag als wanneer het toe zou nemen.

>> Een daling van de prijs van een goed laat de consumentensurplus via 2 manieren toenemen: een winst voor de consument die zou hebben gekocht tegen de oorspronkelijke prijs en een winst voor de consument die is overgehaald om de lagere prijs te kopen. Een stijging van de prijs van een goed vermindert de consumentensurplus op een soortgelijke manier.

Producenten surplus en de vraagcurve

Individuele producenten surplus = verschil tussen de prijs wat je minimaal voor een goed wil ontvangen (verkoperskosten) en wat je er werkelijk voor ontvangt = nettowinst.

De verkoperskostenkosten van een potentiele verkoper = de laagste prijs waarvoor hij of zij bereid is een goed te verkopen. Kosten --> opportuniteitskosten --> iets opgeven.

De totale producenten surplus = de som van de individuele producenten surplus van alle verkoperskopers van het goed. (Oppervlakte onder de ‘prijsstreep’, maar boven de aanbodscurve)--> opp. driehoek /2

lOMoARcPSD|1078435

>> De aanbodcurve illustreert kosten van de verkoper, de laagste prijs waartegen een potentiële verkoper bereid is het goed om te verkopen, en tegen die prijs de geleverde hoeveelheid.>> Degenen die niet bereid zijn om een product voor een bepaalde prijs te verkopen, hebben een producenten surplus van nul.

>> Het totale surplus van een markt is de totale nettowinst van de consumenten en van de producten die ze krijgen uit de handel in de markt. Het is de som van de consumentensurplus en van de producenten surplus. Het totale voordeel voor de voor de maatschappij van de productie en consumptie van het goed.

>> De begrippen consumentensurplus en producenten surplus kan ons helpen begrijpen waarom er markten zijn om de economische activiteit op een effectieve manier te organiseren.

>> Zowel consumenten als producenten zijn beter af: er zijn baten uit de handel.

>> De maximale totale surplus (hoogst mogelijke winst voor de samenleving) wordt bereikt bij marktevenwicht. In het marktevenwicht is er geen manier om wat mensen beter af te maken zonder dat andere mensen er slechter vanaf komen.

>> Een daling van de prijs van een goed laat de producenten surplus via 2 manieren toenemen: een winst voor de producenten die zou hebben gekocht tegen de oorspronkelijke prijs en een winst voor de producent die is overgehaald om de tegen een hogere prijs te verkopen. Een stijging van de prijs van een goed vermindert de producenten surplus op een soortgelijke manier.

3 manieren waarop je het totale surplus kan verhogen:1. Herverdelen van consumptie bij de consumenten --> niet geven aan

consumenten die het product zouden hebben gekocht voor de evenwichtsprijs, maar aan de potentiele consumenten die het zouden hebben gekocht voor de evenwichtsprijs.

2. Herverdelen van verkoop tussen de verkopers --> verkoop/omzet wegnemen van verkopers die het product zouden hebben verkocht voor de evenwichtsprijs en in plaats daarvan poteniele verkopers dwingen hun producten te verkopen die het niet voor de evenwichtsprijs zouden hebben gedaan.

3. De hoeveelheid verhandelde producten veranderen voor consumenten en producten -->hetzij meer of minder dan de evenwichtshoeveelheid.

Ana (punt A) is bereid om €35,- te betalen en Bob (punt B) is bereid om €25,- te betalen. De evenwichtsprijs is €30,-, dus Bob zou het boek niet kopen. Als we het verbruik herschikken door het boek weg te nemen bij Ana en het te geven aan Bob, daalt deconsumentensurplus met €10,- (35-25). En het totale surplus neemt ook af met €10,- --> noodzakelijk de consumenten surplus verminderen.

Yvonne (punt Y) heeft een kostprijs van €35,-, €10,- meer dan Xavier (punt X), die heeft een

lOMoARcPSD|1078435

kostprijs van €25,-. Deevenwichtsprijs is €30,-. De producenten surplus zou verminderen wanneer Yvonne haar boek verkoopt i.p.v. Xavier. En daarmee zou ook de totale overschot afnemen.

lOMoARcPSD|1078435

Als Xavier (punt X) werden verhinderd verkoop van zijn boek aan iemand als Ana (punt A), zou de totale overschot dalen met $ 10, het verschil tussen Ana's bereidheid te betalen ($ 35) en Xavier's kosten ($ 25). Dit betekent dat de totale overschot daalt wanneer minder dan 1000 boeken-de evenwichtshoeveelheid-worden afgehandeld. Evenzo, als Yvonne (punt Y) werden gedwongen om haar boek te verkopen aan iemand als Bob (punt B), de totale overschot zou ook dalen met $ 10, het verschil tussen Yvonne's kosten ($ 35) en Bob's bereidheid te betalen ($ 25).

Deze twee voorbeelden tonen aan dat bij marktevenwicht, allemaal wederzijds voordelige transacties-en alleen wederzijds voordelige transacties-optreden.Het marktevenwicht maximaliseert totale surplus omdat de markt vier belangrijke functies vervult:

1. Het verdeelt de consumptie van het goed. Degene die het meest waarderen koopt het product.

2. Het wijst verkoop aan de potentiële verkopers die de meeste waarde het recht het goed om te verkopen.

3. Het zorgt ervoor dat iedere consument die een aankoop maakt meer waardeert het r dan elke verkoper die een verkoop ( winsten uit de handel) maakt.

4. Het zorgt ervoor dat iedere potentiële koper die een aankoop eerst niet maakt, het nu nu wel zou maken.

>> Een efficiënte markt hoeft niet tegelijkertijd eerlijk te zijn.>> Wanneer een markt niet efficiënt is, is er sprake van marktfalen.>> Zelfs als het marktevenwicht de totale surplus maximaliseert, hoeft het niet te betekenen dat het het beste resultaat is voor elke individuele consumenten en producenten.drie Voorbehoud

Waarom Markten Typisch zo goed werkenGoed functionerende markten danken hun effectiviteit aan twee krachtige functies: eigendom en de rol van de prijzen als economische signalen.?Eigendomsrechten zijn de rechten van de eigenaars van waardevolle voorwerpen, of de middelen of de goederen, voor de verwijdering van deze items als ze kiezen.?Een economisch signaal is elk stuk informatie die mensen helpt om betere economische beslissingen.

Efficiëntie van de economie als geheelEen concurrerende markt economie is een economie waarin alle markten voor goederen en productiefactoren, zijn volkomen concurrerend.Een economie is (Pareto) efficiënt als niemand beter van kan worden gemaakt zonder dat iemand slechter af.Wanneer de prijzen goed te kunnen uitoefenen als economische signalen, een competitieve markteconomie is efficiënt.

consumenten en producenten zowel verliezen als een accijns wordt geheven. de verliezen van producenten en consumenten kan worden gemeten door de daling van de consumenten en producenten surplusde overheid winsten opbrengst van een accijns, maar dit overheidsinkomsten lager is dan het verlies in totaal surplus

het verschil tussen de overheidsinkomsten uit een accijns en de vermindering van de

>> Wanneer de prijzen goed te kunnen uitoefenen als economische signalen, een competitieve markteconomie is efficiënt.

lOMoARcPSD|1078435

totale overschot is de deadweight loss van de belasting.

lOMoARcPSD|1078435

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 5 – prijs- en hoeveelheidcontrole

Kerndoelen:- De betekenis van prijscontroles en de hoeveelheid controles,

twee soorten overheidsinterventies in markten-Hoe prijs en hoeveelheid controles leiden tot problemen en kan een markt inefficiënt maken

- Wat deadweight loss is-Waarom economen zijn vaak diep sceptisch van deze pogingen om markten te beheersen.-Wie profiteert en wie verliest van interventies op de markt, en waarom ze worden gebruikt, ondanks hun bekende problemen

Waarom overheden prijzen controleren…>> De marktprijs beweegt naar het niveau waarop de geleverde hoeveelheid gelijk is aan de gevraagde hoeveelheid. Maar deze evenwichtsprijs is niet noodzakelijk voor kopers of verkopers.

>> Daarom grijpt de overheid in om de prijzen te reguleren door het opleggen van prijscontroles (= prijzen vaststellen), waarin de wettelijke beperkingen (hoe hoog of laag een marktprijs kan gaan) worden opgelegd.

Prijsplafond = de maximumprijs die verkopers mogen aanrekenen voor een goed of dienst.Bodemprijs = de minimumprijs die kopers verplicht zijn om te betalen voor een goed of dienst.

Prijsplafond:De zwarte horizontale lijn is de prijsplafond. Dit is later dan de evenwichtsprijs. Dit prijsplafond vermindert de aangeboden hoeveelheid en verhoogd de gevraagde hoeveelheid. Er ontstaat een aanbodtekort/vraagoverschot.

>> prijs plafonds worden vaak opgelegd tijdens crisis-oorlogen, misoogsten, natuurrampen, omdat deze gebeurtenissen vaak leiden tot plotselinge prijsstijgingen, die veel mensen pijn doen, maar produceren grote winsten voor een paar gelukkigen

Dode gewichtsverlies = verlies aan totale surplus door maximale prijzen (onder de evenwichtsprijs) of maximale hoeveelheden in te stellen in de markt.

>> Prijsplafonds veroorzaken niet altijd aanbodtekort. Als een prijsplafond boven de evenwichtsprijs is ingesteld, zal het geen effect hebben.

>> Een markt of een economie is inefficiënt als er gemiste kansen zijn:

lOMoARcPSD|1078435

sommige mensen zouden beter af zijn zonder dat ze andere mensen slechter af zouden maken.

lOMoARcPSD|1078435

Prijsplafond leiden tot een inefficiëntie van de markt:1. In de vorm van inefficiënte toewijzing aan consumenten: mensen

die het slechte goed graag willen, krijgen het niet. Terwijl degenen die relatief weinig zorg hebben over het goed en alleen bereid zijn voor de lage prijs krijgen het wel. Niet perse de hoogste bieders krijgen het goed.

2. In de vorm van verspilling van middelen: mensen besteden geld, moeite en tijd om het schaarse goed (door aanbodtekort) toch te krijgen.

3. In de vorm van dat goederen worden aangeboden voor een inefficiënt lage kwaliteit: verkopers bieden goederen met een lage kwaliteit tegen een lage prijs, hoewel kopers liever een hogere kwaliteit hebben en bereid zijn om daarvoor te betalen. Maar omdat er een tekort is, zijn mensen toch wel tevreden en blij dat ze het product hebben.

4. In de vorm van zwarte markten: een zwarte markt is een markt waarin goederen en diensten illegaal worden gekocht en verkocht, omdat het illegaal is om de producten te verkopen of omdat de verkoop plaatsvindt tegen prijzen die wettelijk verboden zijn door een prijsplafond.

Wat is verkeerd aan zwarte markten?- Slecht om niet te houden aan de wet -->geen respect voor de wet.- Verslechterd de positie van degene die eerlijk proberen te zijn.

Een prijsplafond vermindert de geleverde hoeveelheid (ligt onder de evenwichtshoeveelheid), wat leidt tot een deadweight loss. Een deel van de producenten surplus is overgegaan in consumentensurplus.

Bodemprijzen:>> bijv. minimumloon = een juridische ‘bodem’ bij loon-tarief, dat is de marktprijs van de arbeid.>> bijv. minimumprijs voor boeren voor hun producten.

>> De overheid grijpt in door de prijzen omhoog te doen i.p.v. naar beneden.

>> Net als prijsplafonds, zijn bodemprijzen bedoeld om een aantal mensen te helpen, maar dat heeft ook ongewenste neveneffecten.

De zwarte lijn is de, door de overheid opgelegde, bodemprijs. De aanbodprijs en aanbodhoeveelheid gaat omhoog. De vraagprijs gaat hierdoor omhoog en de gevraagde hoeveelheid gaat naar beneden. Hierdoor ontstaat er een vraagtekort/aanbodoverschot.

>> De overheid koopt eventueel het overschot op en verkoopt en door aan een ander land. Wanneer de overheid niet bereid is om de

lOMoARcPSD|1078435

ongewenste overschotten te kopen,betekend de bodemprijs dat aspirant-verkopers geen koper kunnen vinden.

lOMoARcPSD|1078435

>> Wanneer de minimumprijs boven de evenwichtsprijs is, zijn er mensen die bereid zijn om te werken, maar geen werknemers/werk kunnen vinden die bereid zijn om hun een baan te geven.

Bodemprijzen leiden tot een inefficiëntie van de markt:1. In de vorm van inefficiënte toewijzing van omzet tussen

verkopers: degenen die het goed daadwerkelijk verkopen, zijn niet altijd degenen die de meeste winst maken en degene die bereidt zijn om hun producten aan te bieden tegen de laagste prijs. . Het zijn niet per se producten die het tegen de laagst mogelijke kosten doen.

2. In de vorm van verspilling van middelen: Door aanbodoverschot besteden verkopers geld, tijd en moeite om hun producten alsnog kwijt te raken.

3. In de vorm van dat goederen worden aangeboden voor een inefficiënt hoge kwaliteit: Verkopers bieden hoge kwaliteit tegen een hoge prijs, hoewel kopers liever een lagere kwaliteit tegen een lagere prijs willen. Hoge kwaliteit is alleen goed als het de kosten waard is.

4. In de vorm van illegale activiteiten: sommige mensen zin bereidt om minder te verdienen dan het minimumloon en werkgevers zijn bereidt om minder te betalen. (officiële corruptie)

>> Een bodemprijs vermindert de gevraagde hoeveelheid (ligt boven de evenwichtshoeveelheid), wat leidt tot een deadweight loss.

Hoeveelheidscontrole / quotumEen controle van de hoeveelheden, of quota = een limiet aan de hoeveelheid aantal goed of dienst die mag worden gekocht of verkocht hoeveelheid terugbrengen via vergunningen. Een licentie/vergunning geeft de eigenaar het recht een goed of dienst te leveren.

Quotumlimiet = het totale bedrag dat legaal kan worden afgehandeld.

>> Door de opgelegde quotum (zwarte lijn) stijgt de vraagprijs en daalt de aanbodsprijs. Het verschil tussen die twee noem je de contigentsbonus/quota rent. Het quotums ontmoedigt wederzijdse voordelige transactie en daardoor creëert het een dodegewichts verlies.

>> Vraagprijs = de prijs die consumenten betalen.>> Aanbodprijs = de prijs die leveranciers ontvangen.

De ‘wig’ wordt ook wel quotahuur genoemd, de winst die toekomt aan de licentiehouder uit de eigendom van het recht het goed te verkopen. Het is gelijk aan de marktprijs van de licentie als de licenties worden verhandeld.

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 6Prijselasticiteit van de vraag: procentuele verandering in de gevraagde hoeveelheid / procentuele verandering in de prijs

SEGMENTMidden punt methode: Een techniek om de procentuele veranderingen te berekenen. In deze benaderingen berekenen we de verandering in een variabele met het gemiddelde of middelpunt van de begin- en eindwaarden.

In wiskundige termen is de prijselasticiteit altijdeen negatief getal – wij gaan daar ook van uit. Hoe elastischer iets is, hoe negatiever het getal.

PUNTGebruiken de manier van differentiatie. (P/Q) . (dQ/dP)

Voorbeeld:Q= 100-4P met P=10 E= (10/60) .(-4) = - (/3)

Twee extreme gevallen van prijselasticiteit van de vraag:- De vraag is volkomen inelastisch wanneer de gevraagde hoeveelheid niet reageert op de

verandering van de prijs. Wanneer de vraag volkomen inelastisch is, is de vraagcurve een verticale lijn (meestal in geval van een complementair goed).

- De vraag is volkomen elastisch wanneer een prijsstijging zal leiden tot de gevraagde hoeveelheid naar nul. Wanneer de vraag volkomen elastisch is, is de vraagcurve een horizontale lijn (meestal in het geval van een substitutie goed)

Elastisch → < -1 (hoe elastischer, hoe horizontaler de vraaglijn) Inelastisch → > -1 (hoe inelastischer, hoe verticaler de vraaglijn) Unit-elastisch → = -1

Procentuele verandering omzet = procentuele verandering (P . Q)→ procentuele verandering omzet / procentuele verandering in prijs = 1 + elasticiteit

- Wanneer de vraag naar een goed elastisch is, zal een toename van de prijs de totale omzet verlagen (hoeveelheidseffect A is sterker dan het prijseffect C )

- Wanneer de vraag naar een goed inelastisch is, zal een toename van de prijs de totale omzet verhogen (prijseffect is sterker dan het hoeveelheidseffect)

- Wanneer de vraag naar een goed unit-elastisch is, zal een toename in prijs geen verandering maken in de totale omzet (prijseffect en hoeveelheidseffect compenseren elkaar).

lOMoARcPSD|1078435

Een product is meer elastischer wanneer er meer vervangende goederen zijn → beschikbaarheid van substitutie goederen.Noodzakelijk of luxe goed → een luxe goed is meer elastisch Tijdsdementie → vraag wordt meer elastisch na mate de tijd

Kruislings-elasticiteit tussen twee goederen betekend wat voor effect de prijsverandering van product A op de vraag heeft van product B.

- In positief geval zijn het substitutie goederen

- In negatief geval zijn het complementaire goederen

Inkomenselasticiteit is de procentuele verandering in de hoeveelheid van een goed wanneer het inkomen veranderd van de consument, gedeeld door de procentuele verandering van het inkomen van de consument.

- In positief geval zijn het een normaal goed- In negatief geval is het een inferieur goed

De prijselasticiteit van het aanbod is een maat voor de gevoeligheid van de hoeveelheid van een goed om de prijs van dat goed versterkt.

- Het is de verhouding van het percentage verandering in de procentuele verandering in de prijs geleverd als we bewegen langs de aanbodcurve hoeveelheid.

Er is sprake van volkomen inelastisch aanbod wanneer de prijselasticiteit van het aanbod is nul, zodat veranderingen in de prijs van het goed geen effect hebben op de aangeboden hoeveelheid

→ dit is een verticale lijnEr is sprake van volkomen elastische aanbod zelf wanneer er een kleine stijging of daling in de prijs zal leiden tot zeer grote veranderingen in de geleverde hoeveelheid, zodat de prijselasticiteit van het aanbod oneindig is.

→ dit is een horizontale lijn

Factoren die effect hebben op de elasticiteit bij aanbod:- Beschikbaarheid van grondstoffen: de prijselasticiteit van het aanbod neigt om groter te

worden wanneer grondstoffen direct beschikbaar zijn en kan worden verplaatst in en uit de productie tegen relatief lage prijzen.

- Tijd: de prijselasticiteit van het aanbod heeft de neiging om te groeien als producenten meer tijd hebben om te reageren op prijsveranderingen. Dit betekend dat de lange-termijn prijselasticiteit van het aanbod vaak hoger is dan de korte-termijn elasticiteit.

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 9 – het nemen van beslissingenKerndoelen:- Waarom goede besluitvorming begint met nauwkeurig bepalen van de kosten en baten.- Het belang van de impliciete en expliciete kosten in de besluitvorming- Het verschil tussen winst en economische winst, en waarom

economische winst is de juiste basis voor beslissingen- Waarom zijn er drie verschillende soorten van economische

beslissingen: "of-of" beslissingen, "hoeveel" en besluiten, waarbij verzonken kosten

- De principes van de besluitvorming die overeenkomen met elk type economische besluitvorming

- Waarom mensen gedragen zich soms irrationeel op voorspelbare manieren

2 typen kosten:Expliciete kosten = een bedrag dat je daadwerkelijk moet betalen om een product te kopen. Een impliciete kostprijs = kosten die niet daadwerkelijke betalingen met zich meebrengen, maar gederfde inkomsten zijn (inkomsten die je misloopt). Het is de waarde, in geld uitgedrukt, van voordelen die je misloopt.

Opportuniteitskosten zijn expliciete kosten + impliciete kosten.

Bedrijfswinst = omzet minus expliciete kosten en afschrijvingen --> in jaarrekening. Economische winst = omzet minus opportuniteitskosten. Het is vaak minder dan de boekhoudkundige winst/bedrijfswinst.

Het kapitaal van een bedrijf = de waarde van haar activa, gebouwen, gereedschappen etc.2 redenen waarom een bedrijf impliciete kosten heeft:

- Afschrijvingen.- Er wordt tijd en energie in het bedrijf gestoken wat ook ergens anders

in kan worden gestoken.Impliciete kosten van kapitaal = de opportuniteitskosten van het kapitaal dat in het bedrijf wordt gebruikt --> het inkomen dan de eigenaar kan hebben van het kapitaal als hij het anders had gebruikt.

Marginale beslissingen = beslissingen die steeds op het laatste moment worden genomen. Beslissingen over een beetje meer of een beetje minder (geld, tijd o.i.d.) t.g.v. prijsveranderingen. Marginale analyse = wanneer kosten en opbrengsten worden vergeleken om tot een beslissing te komen. De meeste economische beslissingen gaan op deze manier.Marginale kosten = extra kosten die je moet maken om iets meer van één activiteit te doen. Er is sprake van toenemende marginale kosten als elke toename van de activiteit meer kost dan het vorige activiteit afhankelijk van de hoeveelheid van deze activiteiten die reeds gedaan zijn.Marginale opbrengen = extra voordeel die je hebt bij één activiteit meer. Dat wordt vaak kleiner als je meer bij doet. Curve laat zien hoe groot het voordeel nog is i.v.m. een vorig activiteit.Optimum/ optimale hoeveelheid = als marginale opbrengsten gelijk is aan marginale kosten. De hoeveelheid die de maximaal mogelijke totale nettowinst maakt.

Either-or decisions = kies je voor het een of het ander.>> Principe van de marginale analyse zegt dat de optimale hoeveelheid de hoeveelheid is waarop marginale voordeel

lOMoARcPSD|1078435

gelijk is aan marginale kosten. Kan op elke ‘how much’ vraag worden toegepast.

lOMoARcPSD|1078435

>> Je vind de optimale hoeveelheid door de hoeveelheid net zo lang te laten stijgen tot de marginale opbrengsten, van meer, minder worden dan de marginale kosten.

Berekeningen:

Maximaliseren is afgeleide gelijkstellen aan nul. Nettowinst is gelijk aan TK (Q) = TO (Q)

Een verzonken kosten (sunk cost) = kosten die je gemaakt hebt in het verleden en die je niet meer ongedaan kan maken. Verzonken kosten moeten worden genegeerd bij het maken van beslissingen over toekomstige acties. Omdat deze reeds gedaan zijn en niet verhaalbaar zijn, hebben ze geen effect op toekomstige kosten en baten.

Gedragseconomie- Mensen maken vaak keuzes die te kort schieten aan de grootst

mogelijke economische uitkomt.- Gedragseconomie = waarom mensen soms minder-dan-perfecte keuzes maken.- Mensen houden zich consequent bezig met irrationeel gedrag (het kiezen

van een optie die de meeste voorkeur heeft, maar die hen ook slechter afmaken i.p.v. kijken naar andere beschikbare opties). Redenen:

o Bezorgdheid over eerlijkheid, bijv. bij geven van fooi of donatie.o Begrensde rationaliteit: het maken van een keuze die dichtbij is

maar niet perse een die tot de grootst mogelijke economie uitkomst leiden.

o Bereid zijn om enige economische uitkomst op te offeren om een mogelijke verlies te voorkomen.

- Economisch denken = rationeel denken.- Mensen zijn irrationeel op voorspelbare manieren.

lOMoARcPSD|1078435

- Irrationeel gedrag van mensen komt voort uit 6 fouten die ze maken bij economische beslissingen:

o Het verkeerd waarnemen van opportuniteitskosten.o Overmoedig zijn.o Onrealistische verwachtingen hebben over toekomstig gedrag.o Ongelijk verdelen van geld.o Bang zijn voor verlies.o Voorkeur hebben voor status(hoeveelheid)

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 10 – nutsmaximalisatieKerndoelen:

Budgetbeperking = Kosten van de consumptiepatroon kunnen/mogen niet zijn meer dan het totale inkomen van de consument.

Begrotingslijn: de lijn die laat zien welke consumptiepatronen er beschikbaar zijn wanneer al het inkomen uitgegeven wordt (dus afhankelijk van N). Hoe meer van het ene product, hoe minder van het andere. Het is ook de grens tussen betaalbare consumptiepatronen en onbetaalbare consumptiepatronen.

>> stijging van inkomen --> stijging budget --> de vraagcurve heeft een parallelle verchuiving naar rechts.

Prijs van product x en y → Px en Py

Aanbod van product x en y → Qx en Qy Inkomen →N

-

-

---

De economische aspecten van consumentengedrag: Hoe consumenten ervoor kiezen omhun inkomen te besteden aan goederen en diensten.Waarom consumenten keuzes maken bij het maximaliseren van het nut, een maat voor de tevredenheid van de consumptie.Hoe te marginale analyse gebruiken om het optimale verbruik bundel vinden Wat inkomen en substitutie-effecten zijnDe afleiding van de vraagcurve

VRAAGCURVEConsumptiebundel = consumptiepatroon (van een individu) = het totale verbruik van goederen endiensten van een individu.Nut = een maat voor de tevredenheid van de consument afkomstig van de consumptie vangoederen en diensten.Nutsfunctie = geeft het totale nut weer wat geproduceerd is door de consumptiepatroon. Deeenheid van utility (nut) = ‘util’ (U).

>> Utility U afhankelijk van de hoeveelheid Q --> U (Q)

Marginale nut = de verandering van het totale nu bij een consumptie van 1 activiteit meer. Marginal Utility MU = DELTA U / DELTA Q

Marginale nut curve: laat zien hoe de marginale nu afhangt van het de hoeveelheid consumptie van een goed of dienst.

Principe van de afnemende marginale nut = zegt dat elke volgende eenheid van een goed of dienst dat wordt verbruikt minder toevoegt aan de totale nut dan de vorige eenheid.

Consumptiemogelijkheden: verzameling van alle consumptiepatronen die geconsumeerd kunnen worden volgens het inkomen en de gangbare prijzen.

lOMoARcPSD|1078435

Dan:Uitgave → Px Qx + Py Qy

Budgetbeperking → Px Qx + Py Qy ≤ NBudgetline → Px Qx + Py Qy = N of Qx = (N/Px) – (Py/Px) * Qy

>> de helilng van de begrotingslijn = Py/Px

Optimale consumptiepatroon = de maximale consumptiepatroon van het totale nut gegeven door de budgetbeperking → bij het optimale verbruik is het marginale nut bij elk goed gelijk (in een grafiek is er dus een snijpunt).

Figuur Bijschrift: Figuur 10-3: Optimale Verbruik Bundle Paneel (a) toont Sammy's begrotingslijn en zijn zes mogelijkeverbruik bundels. Paneel (b) laat zien hoe zijn totale nut wordt beïnvloed door zijn verbruik bundel, die op zijn begrotingslijn moet liggen. De hoeveelheid mosselen wordt gemeten van links naar rechts op de horizontale as, en de hoeveelheid aardappelen wordt gemeten van rechts naar links. Zijn totale nut is gemaximeerd op bundel C, waar hij consumeert £ 2 van mosselen en 6 kilo aardappelen. Dit is Sammy's optimaal verbruik bundel.

Optimale verbruik is op het punt waar MUx/Px gelijk is aan MUy/Py

Het substitutie effect van de verandering in de prijs van een goed is de verandering de verbruikte hoeveelheid als een vervangend product relatief goedkoper is → dit effect is altijd negatiefHet inkomen effect van de verandering in de prijs van een goed is de verandering in de vraag als resultaat van een verandering in de koopkracht na aanleiding van verandering in de prijs (?) → het effect is negatief in geval van een normaal goed en positief in geval van een inferieur goed

Stel je voor dat P stijgt- substitutie effect: gevraagde hoeveelheid daalt → s.e. < 0- inkomen effect: koopkracht daalt

normaal goed: gevraagde hoeveelheid daalt → i.e. < 0 (altijd dalende curve)For normal goods, the income and substitution effects work in the same direction (downward sloping Demand)inferieur goed: gevraagde hoeveelheid stijgt → i.e. > 0For inferior goods, these effects work in opposite directions, (but since substitution effect is typically stronger than the income effect, still downward sloping Demand)

Indifferentiecurve in een lijn die alle verbruik bundels aangeeft, dat hetzelfde hoeveelheid totale nut voor een individu oplevert.

- Kruisen elkaar nooit- Hoe hoger een indifferentiecurve ligt, hoe hoger het nut is- Altijd een dalende lijn

lOMoARcPSD|1078435

lOMoARcPSD|1078435

- In geval van een afnemend marginaal nut is het een bolle lijn (dus gebogen richting de oorsprong)

Marginaal rate of substitutie, MRS is gelijk aan de helling de ratio van marginaal utilities-∆Qx /∆Qy = MUx / MUy

- De afvlakking van indifferentie curve wanneer je hem naar beneden plaatst naar rechts (?) Principe van diminishing marginal rate of substitution.

De budgetlijn is (Income/PM)/(Income/PR) = PR/PM

Optimale verbruik bundle van een consument is bepaald door het vinden van de hoogste indifferentiecurve (dus het hoogste nut) dat net de budgetlijn raakt.

- De tangency (raakpunt) voorwaarde: De “raakpunt voorwaarde” tussen de indifferentiecurve en de begrotingslijn is wanneer de indifferentiecurve en de begrotingslijn net raken. Het bepaalt de optimale consumptie bundel. → MUR/PR = MUM/PM

<- Reactie op prijsstijging

In geval van normale goederen In geval van inferieure goederen

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 11De productiefunctie is de relatie tussen de hoeveelheid input dat een bedrijf gebruikt en de hoeveelheid output dat een bedrijf produceert.Een fixed input is een vaste invoer waarvan de hoeveelheid wordt bepaald voor een bepaalde periode en niet gewijzigd kan worden.Een variable input is de input waarvan de hoeveelheid continu gevarieerd kan worden

De lange termijn is de periode waarin alle inputs kunnen variërenDe korte termijn is de periode waarin minstens één input is vastgelegdDe totale product curve laat die hoe het aanbod van de output afhankelijk van de variabele input (en dus voor een gegeven hoeveelheid van vastgestelde input)

The marginaal product van een input is de extra hoeveelheid die wordt geproduceerd met behulp van een extra eenheid van die input

Er is een vermindering van input bij verhoging van de hoeveelheid van de input, wanneer andere input zijnvastgelegd, dat leidt tot een daling van de marginale product.

De constante kosten zijn de kosten die onafhankelijk zijn van de hoeveelheid output → kosten van vaste invoerDe variabele kosten zijn de kosten die afhankelijk zijn van hoeveel er geproduceerd wordt → kosten van de variabele invoerDe totale kosten zijn deze twee samen → TK = CK + VK

Curve hiervan wordt steiler naarmate er meer output wordt geproduceerd als gevolg van een afnemende meeropbrengst

The total cost curve slopes upward because the number of workers employed, and hence total cost, increases as the quantity of output increases. The curve gets steeper as output increases due to diminishing returns to labor.

Waarom wordt de marginale kosten curve een steilere helling?

- Er is een daling in meeropbrengsten van de input. Als de productie toeneemt zal de marginale product van de variabele input afnemen.

- Houdt in dat er meer van de variabele input gebruikt gemaaktzal worden, voor elke toenemende output bij stijging van de productie.

- Omdat bij variabele input voor elke eenheid betaald moet worden, stijgen de kosten per eenheid ook.

Gemiddelde totale kosten → ATC = TC/Q Gemiddelde vaste (fixed) kosten → AFC = FC/Q Gemiddelde variabele kosten → AVC = VC/Q

lOMoARcPSD|1078435

Waarheden:- Waar MC en ATC elkaar kruizen is de

minimum-cost output- Wanneer de output minder is dan de

minimum-cost output, de marginale kosten zijn lager dan gemiddelde totale kosten en de gemiddelde totale kosten dalen

- Wanneer de output groter is dan de mimimum-cost output, de marginale kosten zijn hoger dan de gemiddelde totale kosten en de totale kosten zullen stijgen

Op de korte termijn zijn vaste kosten buiten controle van een ondernemingMaar op lange termijn zijn alle input variabel, dus ook de vaste kosten kunnen variëren.Bedrijven kunnen er dus voor kiezen op langer termijn hun vaste kosten te laten variëren, op basis van de verwachte productie.De lange termijn gemiddelde totale kosten geeft de relatie aan tussen output en de gemiddelde totale kosten wanneer de vaste kosten tot het minimale gemiddelde totale kosten voor elk niveau van productie heeft gekozen.

Er zijn toenemende schaalvoordelen als op lange-termijn gemiddelde totale kostprijs daalt naarmate de productie toeneemt.Er zijn afnemende schaalvoordelen als op lange-termijn gemiddelde totale kostprijs stijgt naarmate de productie toeneemt.Er zijn constante schaalvoordelen wanneer de lange-termijn gemiddelde constant is als de productie toeneemt

Hoofdstuk 12Een price-taking producer is een producent wiens daden geen effect hebben op de marktprijs van dergelijk goed.Een price-taking consumer is een consument wiens daden geen effect hebben op de marktprijs van dergelijk goed.Een absolute concurrerende markt is een markt waar alle marktdeelnemers price-takers zijn. Een absolute concurrerende industrie is een industrie waarbij alle producenten price-takers zijn.

Drie noodzakelijkheden voor absolute concurrentie:1. Veel producenten, geen van alle hebben een groot marktaandeel2. Veel consumenten3. Een industrie kan volkomen concurrerend alleen als consument alle producenten al

gelijkwaardig ziet (wanneer consumenten producten van verschillende producten zien als een zelfde goed, wordt het vaak een standardized product genoemd).

4. Alleen op langer termijn: vrij instap en uitstap binnen een markt

Winst = totale omzet (TR) – totale kosten (TC) Wanneer TR = P x QMR = dTV/dQ

lOMoARcPSD|1078435

Voor een price-taking bedrijf (hoeveelheidaanpasser, geen invloed op de prijs) is de marginale omzet = PDe optimale opbrengst regel zegt dat wist maximaal wanneer MR = MC

Winst = TR-TC = PQ-TC(Q) → bij winstmaximalisatie is dWinst / dQ = 0 en dus wanneer MC=MR

• If TR > TC, the firm makes a profit. if TR/Q > TC/Q if P > ATC

• If TR = TC, the firm breaks even. if TR/Q = TC/Q if P = ATC

• If TR < TC, the firm makes a loss. if TR/Q < TC/Q if P < ATC

Break-even prijs → P = minimale gemiddelde totale kosten ; dus 0 winst Wanneer P > minimale GTK ; de producent maakt winst

P < minimale GTK ; de producent maakt verliesP < minimale gemiddele VARIABLE kosten ; de producent maakt zoveel verlies

dat hij zal stoppen. ( de shut down price is gelijk aan de minimale gemiddelde variabele kosten)

De industriële aanbodcurve laat de relatie tussen de prijs en de totale productie van de industrie als geheel zien, dat zijn dus alle bedrijven samenDe korte-termijn-industriële aanbodcurve is de horizontale som van de individuele aanbodcurve van bedrijven

Korte termijn marktevenwicht : wanneer de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan aangeboden hoeveelheid, waarbij aantal producenten gegeven zijn.Lange termijn marktevenwicht : wanneer de gevraagde hoeveelheid gelijk is aan aangeboden hoeveelheid, met het geven dat er voldoende tijd was om toegang te nemen of de industrie te verlaten.

Drie conclusies over de kosten van de productie en de efficiëntie in de lange termijn evenwicht of volkomen concurrerende industrie:

1. In een volkomen concurrerende industrie evenwicht, hebben alle bedrijven de zelfde marginale kosten

2. In een volkomen concurrerende industrie met vrije toegang en uitgang, zal elk bedrijf nul economische winsten in het lange termijn evenwicht hebben

3. De lange termijn marktevenwicht en een volkomen concurrerende industrie zijn efficiënt: geen wederzijdse voordelige transacties worden onbenut gelaten

lOMoARcPSD|1078435

Hoofdstuk 13

Marktstructuren zijn gebaseerd op twee dimensies:1. Hoe groot de markt is, hoeveel aanbod2. Zijn de goederen homogeen of heterogeen

Monopolie: enige aanbieder van een productMarket power: vermogen om invloed op de prijs te hebben → een monopolist heeft volledige market power, wat zal leiden tot hogere prijzen en minder aanbod (winst op lange en korte termijn) Monopoliewinsten: winsten die een monopolist over en bovenop zou verdienen van bedrijven in een concurrerende markt.De winst op lange termijn kan alleen aanhouden, wanneer er een drempel is om de markt te betreden:

- Controle over natuurlijke hulpbronnen en inputs- Schaalvoordelen- Technologische superioriteit- Door de overheid gecreëerde barrières (octrooien,

auteursrechten)

Een price-taking ondernemings optimale output regel is om de output leven te produceren waarbij de marginale kosten van de laatste eenheid die geproduceerd is gelijk is aan de marktprijs → MK = P (evenwichtsprijs)Een monopolist daarentegen is de exclusieve leverancier van het goed, dus zijn vraagcurve is de markvraagcurve zelf. Een dalende lijn zorgt ervoor dat er een wig ontstaat tussen de prijs en de marginale opbrengst – de verandering in omzet doormiddel van het produceren door een extra hoeveelheid.Door een verhoging van de productie bij een monopolist zijn er twee tegengestelde effecten:

- Hoeveelheidseffect: een extra eenheid wordt verkocht, stijging van totale omzet met de prijs waartegen het goed is verkocht

- Prijseffect: Om de laatste eenheid te verkopen, moet de monopolist de marktprijs laten dalen op alle verkochten eenheden → vermindering totale omzet

Vanwege het prijseffect door de stijging van productie, ligt de marginale opbrengst curve van een onderneming met marketpower altijd onder de vraagcurve. → dus een winstmaximalisatie van monopolist zal heet outputleven kiezen waar de marginale kosten gelijk zijn als de marginale omzet, en niet aan de prijs.→ produceert minder en verkoopt tegen hogere prijs, winstop lange en korte termijn

→ MO = MK (optimale output regel voor monopolist)

Profit = TR – TC

= (PM × QM) − (ATCM × QM)

= (PM − ATCM) × QM

P = MC bij een volledig concurrerend bedrijf winstmaximalisatie van de outputP > MR = MC bij een monopolistische winstmaximalisatie van die output

• Vergeleken met een concurrerend bedrijf, een monopolist Producer lagere aanbod: QM < QC

Hanteert hogere prijs: PM > PC

Verdient winst

Door vermindering van de output en het verhogen van de prijzen, boven de marginale kosten; een monopolist vangt een deel van hetconsumentensurplus als winst veroorzaakt door de deadweight loss → omdeadweight loss te voorkomen probeert de overheid monopolie te voorkomen. Door bijvoorbeeld mededingingsrecht (antitrust)Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMA):

• ziet toe op eerlijke concurrentie in alle sectoren van de Nederlandse economie• bestrijdt partijen die kartels vormen en prijsafspraken maken• bestrijdt misbruik van economische machtsposities• toetst fusies en overnames

Kartelverbod geldt niet voor afspraken tussen beperkt aantal ondernemingen (< 9) met een geringe omzet van diensten (< 1.1 mln.) of van goederen (< 5.5 mln.)

Dit is niet zo gemakkelijk in geval van een natuurlijke monopolie

lOMoARcPSD|1078435

- een natuurlijk monopolie ontstaat wanneer de technologie schaalvoordelen heeft, zodat de gemiddelde totale kosten (ATC) dalen wanneer de productie toeneemt

- Wanneer er schaalvoordelen optreden, zullen grote producenten lagere GTK hebben dan kleine producenten → de grote producten verwijderen zou de GTM laten stijgen

- Ook wanneer er geen drempel is gecreëerd: een bestaande monopolist heeft lagere GTK dan elke kleine producenten

Maar zelfs in het geval van een natuurlijk monopolie met een grote producent, is er inefficiëntie: de producent rekent een prijs die hoger is dan de marginale kosten, en voorkomt daardoor een aantal potentieel gunstige transacties.

What can public policy do about this? There are two common answers (aside from doing nothing)1. public ownership

having the good supplied by the government or by a firm owned by the government.2. price regulation

Limits the price that a monopolist can charge

Hoofdstuk 14Oligopolie is wanneer er op een markt maar een klein aantal aanbieders zijn. Wanneer er maar twee op een markt zijn, spreken we van een duopolie

- gemeenschappelijke marktstructuur. Zelfde krachten als die leiden tot een monopolie, alleen dan zwakker

- Als producenten beseffen dat ze de marktprijzen kunnen beïnvloeden, is een industrie gekenmerkt door onvolkomen concurrentie

To get a better picture of market structure, economists often use a measure called the Herfindahl–Hirschman Index, or HHI.→ kwadraat van het aandeel, van de verkopen op de markt elke onderneming gesommeerd over de bedrijven in de industrie.BV:For example, if an industry contains only 3 firms and their market shares are 60%, 25%, and 15%, then the HHI for the industry is: HHI = 602 + 252 + 152 = 4,450In the US,

- HHI < 1,000 indicates a strongly competitive market,- - 1,000 < HHI < 1,800 indicates a somewhat competitive market,- > 1,800 indicates an oligopoly.

Duopolie:Twee bedrijven kunnen net als een monopolist beseffen, dat wanneer er minder geproduceerd wordt, de prijs omhoog zal gaan. Als gevolg hiervan kunnen ze een collusie oprichten:

- Kunnen elkaars winsten verhogen- Sterkste vorm collusie is een kartel, waarbij de bedrijven overeenkomstig de productie inperken ter bevordering van hun winsten

Een ander mogelijk gevolg is non-coöperatief gedrag, waarbij ze de effecten van hun acties op winsten van andere negeren.

Door zich te vormen als een monopolist, kunnen oligopolisten hun winsten maximaliseren, dus aantrekkelijk om een kartel te vormen. Toch heeft elk bedrijf een stimulans om vals te spelen, namelijk om meer te produceren dan afgesproken. DUSCollusie of niet-coöperatief gedrag?De laatste is een meer plausibele aanname wanneer het aantal bedrijven een groter aantal is.

lOMoARcPSD|1078435

Wanneer de beslissingen van twee of meer ondernemingen elkaars winsten sterk beïnvloeden, zijn ze in een situatie van wederzijdseafhankelijkheid.→ De studie van het gedrag in situaties van wederzijdse afhankelijkheid staat bekend als de speltheorie.De beloning, ontvangen door een speler van het spel, zoals de winst van een oligopolist, wordt pay-off genoemd. Een pay-off matrix laat zien hoe de pay-off voor elke deelnemer afhankelijk is van elkaars acties → deze matrix helpt ons met het analyseren van onderlinge afhankelijkheid.

Gevangenen-dilemma:(1) Elke speler heeft een prikkel om een actie te kiezen, die zelf ten goede komt en ten koste van de andere speler (hier: om vals te spelen)(2) Wanneer beide spelers op deze manier handelen, beide zijn slechter af dan wanneer ze verschillende acties hadden gekozenDominante strategie: is de beste actie van een spelen, ongeacht wat de andere speler voor keuze maakt.Afhankelijk van de pay-off, heeft een speler een dominante strategie, of niet.

Nash equilibrium is ook bekend als een niet-coöperatieve evenwicht:- Ontstaat wanneer beide spelers kiezen voor een actie dat eigen pay-

off maximaliseert, gegeven door acties van anderen (confess, confess)- Wanneer geen individuele speler hun eigen actie wilt veranderen

Een Nash-evenwicht is een reeks actiesDe gevangenen dilemma spel impliceert een inefficiënte Nash-evenwicht

- Spelers die niet rekening houden met hun onderlinge afhankelijkheid, gaan voor nash-evenwicht

- Maar wanneer het spel herhaaldelijk gespeeld wordt, kunnen spelers strategische gedrag aannemen; offeren korte termijn winst op, om gedrag van spelers in de toekomst beïnvloeden.

- In herhaalde gevangenen dilemma, tit for tat is vaak een goede strategie, wat leidt tot een succesvolle stilzwijgende collusie:

o Eerst coöperatief opstellen, daarna doen wat de andere speler deed in de vorige periode

o Wanneer bedrijven de productie beperken en de prijs verhogen op een manier die elkaars winst verhoogt, ook als is het niet via een formele overeenkomst, ze zijn bezig met een stilzwijgende collusie

Hoofdstuk 15Monopolistische concurrentie is een markt structuur waarin:

- Er zijn veel concurrerende producenten in de industrie- Elke producent verkoopt een gedifferentieerd (heterogeen) product

o Consumenten beschouwen producten met een onderscheid, maar tegelijkertijd worden de producten beschouwd als nauwe substituten

o Omdat er geen sprake kan zijn van stilzwijgende collusie wanneer er veel producenten zijn, is productdifferentiatie de enige manier voor monopolistische concurrerende bedrijven marktmacht te verwerven.

- Het is makkelijk toetreden en verlaten van de markt op de lange termijn

In monopolistische concurrentie zitten verschillende kenmerken van een monopolie en een volkomen concurrerende markt.- Omdat elke producent een afzonderlijk product levert, lijkt het in zekere zin op een monopolie; een dalende vraagcurve en heeft een

bepaalde marktmacht – de mogelijk binnen de grenzen om prijs te bepalen- In tegenstelling tot een pure monopolie, heeft een monopolistisch concurrerend bedrijf te maken met concurrentie: de gevraagde

hoeveelheid hangt af van de prijzen en aanbod van andere bedrijven binnen de industrie.

lOMoARcPSD|1078435

Berekening van Marginale omzet →

- Wanneer een typisch bedrijf winst draait, zullen er nieuwe bedrijven willen toetreden op de lange termijn in de zelfde branche, hierdoor zal de vraagcurve van elke bestaande firma verschuiven aan de linker kant.

- Wanneer een typische bedrijft verlies lijdt, zullen sommige bestaande bedrijven op lange termijn de markt willen verlaten, daardoor zal de vraagcurve van resterende bedrijven verschuiven naar rechts

- Op lange termijn belandt een monopolistische concurrerende industrie in een zero-profit-evenwicht: elk bedrijf draait break- even →

- De vraagcurve van een typisch bedrijf raakt de gemiddelde totale kosten curve op zijn winst-maximaliserende output.

- Op de lange termijn evenwicht van een monopolistisch concurrerende industrie, zijn er veel bedrijven, allemaal verdienen zero-profit- Prijs hoger is dan de marginale kosten, dus sommige wederzijds voordelige transacties zijn onbenut.

Hoe verhoudt dit zich tot de lange-termijn evenwicht van een typische onderneming in een perfect competitieve industrie:

- Ondernemingen in een monopolistisch concurrerende industrie overcapaciteit hebben: ze minder dan de output waarbij de gemiddelde totale kosten worden geminimaliseerd.

- Een monopolistische concurrerende onderneming rekent een te hoge prijs: P> MC, dus sommige wederzijds voordelige transacties zijn onbenut.

- De overcapaciteit van elke monopolistische concurrent impliceert onnodig dubbel dwz monopolistisch concurrerende industrieën bieden te veel variëteiten

Maar misschien wel de hogere prijs die consumenten betalen wordt enigszins gecompenseerd door de waarde die zij ontvangen van grotere diversiteit → Er is een trade-off: meer producenten betekent hogere gemiddelde totale kosten, maar ook meer diversiteit product

Verschil bij een heterogeen product, speelt advertising en merknamen een grote rol.

lOMoARcPSD|1078435

Reclame is de moeite waard alleen in sectoren waar bedrijven marktmacht bezitten:- Het doel van reclame is om mensen meer van het product te kopen tegen de momentele prijs te gaan → veranderende vraag- Om te suggereren dat het product een andere verkoper een slechte vervanger is → vraag wordt minder elastisch- Een perfect concurrerende firma, die zo veel als hij wil kan verkopen tegen de gangbare marktprijs, zou er geen prikkel om geld uit te

geven overtuigen de consument om meer te kopen.- Alleen een bedrijf dat marktmacht bezit en rekent daarvoor de prijs die hoger is dan de marginale kosten, kunnen profiteren van de

reclame

Een merk is een naam die eigendom is van een bepaald bedrijf dat zijn producten onderscheidt van die van andere ondernemingen- Aan de ene kant, merknamen creëren ongerechtvaardigde marktmacht

o Consumenten meer betalen voor de merknaam producten, hoewel deskundigen consument verzekeren ons dat de goedkopere merken zijn even goed

- Aan de andere kant, voor veel producten, de merknaam doet informatie overbrengen

Hoofdstuk 17Goederen kunnen worden ingedeeld naar twee attributen:

- of ze zijn uitsluitbaar- of ze zijn rivaal in consumptie?

Een goed is uitsluitbaar indien de leverancier van het goed voorkomt dat mensen die niet betalen het consumeert.Een goed is rivaal in het verbruik als dezelfde eenheid van het goed niet kan worden geconsumeerd door meer dan een persoon tegelijk.

Vier type goederen:1. private goederen: uitsluitbaar en rivaal in de consumptie – zoals tarwe2. Publieke goederen: zijn niet uitsluitbaar en niet rivaal in consumptie, zoals

een openbare riolen3. Gemeenschappelijke goederen: niet exclusief maar wel rivaal in

consumptie, zoals schoon water in een rivier4. Kunstmatig schaarse goederen: zijn uitsluitbaar maar niet concurrerend in

consumptie, zoals pay-per-view op kabel-tv

Goederen die zowel uitsluitbaar en rivaal zijn in het verbruik zijn private goederen → efficiënt geproduceerd en geconsumeerd in een competitieve markt.Wanneer goederen zijn niet-uitsluitbare, er is een free-rider probleem

- consumenten hebben geen prikkel om te betalen voor hun eigen gebruik en in plaats daarvan neem een gratis ritje op iedereen die niet betaalt

- leidt tot inefficiënt lage productie.

Wanneer goederen niet-rivaal zijn in de consumptie, de efficiënte prijsvorming voor consumptie is nul (sinds marginale kosten nul zijn).Als een positieve prijs is ten laste voor producent om te compenseren met de (vaste) kosten van de productie, is er inefficiënt laag consumptie

Een public good is een goed dat niet-uitsluitbaar is en niet-rivaal in de consumptie. Omdat de markt deze goederen niet zal aan bieden, zal de samenleving op een andere manier deze goederen moeten vinden.De efficiënte aangebodenhoeveelheid van een publiek goed dient te zijn zodat

- Marginale sociaal voordeel van een extra eenheid van het publiek = de marginale kosten van het voortbrengen van dat goed

- Waar marginaal sociaal voordeel de som is van het individuele marginale voordeel

Overheden gaan in kosten-batenanalyse als ze een schatting van de maatschappelijke kosten en sociale voordelen van het verstrekken van een publiek goed.Hoewel regeringen moeten vertrouwen op de kosten-baten analyse om te bepalen hoeveel van een publiek goed te leveren, is problematisch omdat mensen de neiging hebben om de waarde van het goed te overdrijven

Een gemeenschappelijke bron is niet exclusief en rivaal in de consumptie:- je kunt me niet tegenhouden van het nuttigen van het goed, en meer verbruik door mij betekent minder van het goed voor u

beschikbaar.

lOMoARcPSD|1078435

Overgelaten aan de markt, gemeenschappelijke middelen last van overmatig gebruik:- individuen gaan voorbij aan het feit dat het gebruik ervan, de hoeveelheid van het resterende voor andere aangetast wordt

Er zijn drie fundamentele manieren om mensen die gemeenschappelijke middelen gebruiken, de kosten die zij opleggen aan anderen internaliseren induceren.

- Belasting of het gebruik van de gemeenschappelijke hulpbron anders regelen- Maak een systeem van verhandelbare certificaten voor het recht om het gemeenschappelijk gebruik van hulpbronnen- Maak de gemeenschappelijke hulpbron uitsluitbare en eigendomsrechten op sommige individuen toewijzen

Een kunstmatig schaars goed is uitsluitbaar maar niet concurrerend in verbruik.Omdat het goed is niet concurrerend in de consumptie, is de efficiënte prijs voor de consument is nul. Omdat het uitsluitbaar is, rekenen verkopers een positieve prijs, die inefficiënt laag verbruik leidt.

Hoofdstuk 21Micro-economie richt zich op hoe beslissingen worden genomen door particulieren en bedrijven en de gevolgen van die beslissingen.

Macro-economie onderzoekt de totale gedrag van de economie - hoe de acties van alle personen en bedrijven in de economie inwerken om een bepaald niveau van economische prestaties als geheel te produceren.

- Voorbeeld: Totale niveau van de prijzen in de economie (hoe hoog of hoe laag ze zijn ten opzichte van de prijzen van vorig jaar) in plaats van de prijs van een bepaald goed of dienst.

In macro-economie, is het gedrag van de gehele macro-economie is inderdaad groter dan de som van de individuele acties en resultaten markt.

Voorbeeld: Paradox van spaarzaamheid:bij gezinnen en bedrijven zich zorgen maken over de mogelijkheid van economische moeilijke tijden, ze voor te bereiden door het snijden van hun uitgaven.Deze vermindering van de uitgaven drukt de economie als de consumenten minder uitgeven en bedrijven reageren door het ontslaan van werknemers.Als gevolg daarvan kunnen gezinnen en bedrijven uiteindelijk slechter af dan wanneer ze niet had geprobeerd om verantwoordelijk te handelen door te snijden hun uitgaven.

Drie van de belangrijkste zorgen van de macro-economie zijn:- De productiegroei

o korte termijn: conjunctuurcycluso lange termijn: de economische groei

- Werkloosheid- Inflatie

Twee belangrijke theorie:- Klassieke economen: In een zelfregulerende economie, problemen zoals werkloosheid worden opgelost zonder tussenkomst van

de overheid, door de werking van de onzichtbare hand.- Volgens Keynesiaanse economen, zijn economische laagconjunctuur veroorzaakt door onvoldoende uitgaven en zij kan

worden beperkt door overheidsingrijpen.

- De conjunctuur is de korte-termijn afwisseling tussen economische neergang en de economische opleving.

- Een depressie is een zeer diepe en langdurige recessie.- Recessies zijn perioden van economische neergang, wanneer

productie en de werkgelegenheid daalt.- Uitbreidingen, ook wel terugvorderingen, zijn periodes van

economische opleving wanneer productie en de werkgelegenheid stijgt.

Wat gebeurt er tijdens een conjunctuurcyclus, en wat kan er aan gedaan worden?

- De effecten van recessies en uitbreidingen op de werkloosheid- De effecten op de totale uitvoer- De mogelijke rol van het overheidsbeleid

Beleid inspanningen om de ernst van recessies verminderen heten stabilisatie beleid:- Een soort van beleid is het monetaire beleid:

o veranderingen in de hoeveelheid geld of de rente.- Een andere vorm van stabilisatie beleid is fiscaal beleid:

o veranderingen in het fiscale beleid of overheidsuitgaven, of beide.

Lange termijn economische groei is de aanhoudende opwaartse trend in de totale productie in de tijd.

lOMoARcPSD|1078435

Een land kan een permanente verhoging van de levensstandaard van haar burgers alleen door groei op de lange termijn te bereiken. Een algemene bezorgdheid van de macro-economie is dat wat de lange termijn economische groei bepaald.

Een stijgende geaggregeerde prijspeil is de inflatie. Een vallende geaggregeerde prijspeil is deflatie.De inflatie rate is de jaarlijkse procentuele verandering in de totale prijsniveau.De economie heeft prijsstabiliteit als de geaggregeerde prijspeil verandert slechts langzaam.

Een open economie is een economie die goederen en diensten handelt met andere landen.Een land loopt een tekort op de handelsbalans als de waarde van goederen en diensten gekocht van buitenlanders is meer dan de waarde van de goederen en diensten die zij verkoopt aan hen.Het loopt een handelsoverschot wanneer de waarde van goederen en diensten gekocht van buitenlanders lager is dan de waarde van de goederen en diensten die zij verkoopt aan hen.

Hoofdstuk 22Het bruto binnenlands product of bbp meet de totale waarde van alle finale goederen en diensten (dus eindproducten) geproduceerd in de economie in een bepaald jaar.

- Het is niet de waarde van intermediaire goederen (halffabrikaten) omvatten- Het negeert alle transacties waarbij geld of goederen in andere handen overgaan, maar waarin geen nieuwe goederen en diensten

worden geproduceerdo gebruikte goedereno papier transacties

BBP kan worden berekend op drie manieren:1. Tel de toegevoegde waarde van alle producenten waarde2. Tel alle uitgaven voor in het binnenland geproduceerde eindproducten.3. Tel alle inkomsten die worden uitgekeerd aan de productiefactoren

Het meten van het BBP als de totale uitgaven voor (in eigen land geproduceerde) finale goederen en diensten impliceert meten vijf componenten:BBP = C + I + G + X - IM

C = consumptie door huishoudens I = investeringenG = overheidsaankopen X = exportIM = invoer

De nationale rekeningen zijn verzamelde gegevens en gepubliceerd door de overheid, beschrijvend de verschillende onderdelen van het nationale inkomen en vermogen in de economie.CBS is verantwoordelijk voor de productie en het onderhoud van de "nationale rekeningen" die track van het bbp te houden. (zie StatLine)

- Evenzo, Eurostat voor EU

Bruto binnenlands product (BBP) is de waarde van de output geproduceerd door factoren van de productie gelegen binnen een land. Output geproduceerd door burgers van een land, ongeacht waar de output wordt geproduceerd, wordt gemeten door het bruto nationaal product (BNP).

Nominale BBP is de waarde van alle eindproducten geproduceerd in de economie in een bepaald jaar, berekend op basis van de prijzen van het jaar waarin de output wordt geproduceerd.Reële bbp is de totale waarde van de eindproducten geproduceerd in de economie in een bepaald jaar, berekend op basis van de prijzen van een gekozen referentiejaar.BBP per hoofd van de bevolking is een maat van het gemiddelde BBP per persoon, maar is op zichzelf een passend beleid doel.

BBP en sociaal welzijn:- Een toename van de vrije tijd is een toename van maatschappelijk welzijn, maar niet meegeteld in het BBP.- Nonmarket en huishoudelijke activiteiten worden niet meegeteld in het BBP, hoewel ze neerkomen op reële productie.- Maatschappij is beter af wanneer criminaliteit afneemt, maar een daling van de criminaliteit wordt niet weerspiegeld in het BBP.- BBP niet aan te passen voor de productie die het milieu vervuilt.

lOMoARcPSD|1078435

- BBP heeft niets te zeggen over de verdeling van de output.- BBP is neutraal tot de soorten goederen een economie produceert

Maatstaf voor de inflatie: Bbp-deflator = (Nom BBP / Reële BBP) (x 100)Het effect van de inflatie op het verschil tussen de twee maatregelen wordt aangetoond door een relatief hoge groei van de Britse nominale BBP in de jaren 1969-1979 en 1979-1989, in tegenstelling met een relatief lage groei van de Britse reële bbp tijdens diezelfde periode. Die jaren ervaren hoge inflatie en een gelijktijdige vertraging van de reële bbp-groei. →Dit wordt weerspiegeld doordat het nominale BBP altijd groter is dan het reële BBP.

Een manier om de inflatie te meten is het BBP-deflator gebruiken. Een andere manier is de wijziging in een prijsindexcijfer. De totale prijsniveau is een maat voor het algemene niveau van de prijzen in de economie.Om de geaggregeerde prijspeil meten, berekenen economen van de kosten van de aanschaf van een markt mand.

Inflatie is de stijging van het totale prijsniveau (per tijdseenheid)Inflatie ratio = (prijsindex in jaar 2 - prijsindex in jaar 1) / Prijsindex in jaar 1 (x 100%) Alternatieve maatregel:(Bbp-deflator in jaar 2 - bbp-deflator in jaar 1) / Bbp-deflator in jaar 1 (x 100%)

Hoofdstuk 23Werkgelegenheid is het aantal mensen die momenteel werkzaam zijn in de economie, fulltime of parttime. De werkloosheid is het aantal mensen die actief op zoek naar werk, maar op dit moment niet werkt.De beroepsbevolking is gelijk aan de som van werkgelegenheid en werkloosheid.

De arbeidsdeelname/participatiegraad is het percentage van de bevolking van 16 en ouder, dat binnen de beroepsbevolking valt

De werkloosheid ratio is het percentage van het totale aantal mensen in de beroepsbevolking die werkloos zijn.

Werkelijke werkloosheid misschien onderschatting:- Ontmoedigd werknemers zijn niet-werkende mensen die in staat zijn te

werken, maar vanwege de toestand van de arbeidsmarkt hebben opgegeven op zoek naar een baan.

- Marginaal aangesloten werknemers zou willen worden ingezet en hebben gezocht naar een baan in het recente verleden, maar zijn momenteel niet op zoek naar werk.

- Onderbezetting is het aantal mensen die in deeltijd werken omdat ze geen voltijdse baan kunnen vinden.

Werknemers die tijd doorbrengen op zoek naar werk betrokken zijn bij het zoeken naar werk

Frictiewerkloosheid werkloosheid is te wijten aan de tijd die werknemers besteden aan het zoeken naar werk.

De structurele werkloosheid is werkloosheid die ontstaat wanneer er meer mensen op zoek naar banen in een arbeidsmarkt dan er vacatures beschikbaar op het huidige loon.

Structurele werkloosheid (wellicht) veroorzaakt door:- Minimumlonen

lOMoARcPSD|1078435

- Unions - door onderhandeling voor werknemers al een onderneming collectief (collectieve onderhandelingen), kunnen vakbonden vaak winnen hogere lonen

- Efficiency loon - loon dat werkgevers boven het evenwicht uurloon ingesteld als een stimulans voor betere prestaties.

De natuurlijke werkloosheid is de normale werkloosheid rond die de werkelijke werkloosheidsgraad schommelt.- Het is de werkloosheid die het gevolg is van de gevolgen van de frictie + structurele werkloosheid.- Natuurlijke werkloosheid = frictiewerkloosheid + De structurele werkloosheid

Conjuncturele werkloosheid is een afwijking in de werkelijke snelheid van de werkloosheid van de natuurlijke snelheid.Werkelijke werkloosheid = Natuurlijke werkloosheid + conjuncturele werkloosheid

Het reële loon is het loon gedeeld door het prijsniveau- Het geeft aan de koopkracht van het loon: hoeveel je kan kopen

Reële inkomen is inkomen gedeeld door het prijsniveau.Inflatie is een stijging van het algemene prijspeil; Deflatie een daling van het algemene prijspeil.

De belangrijkste kosten van de hoge inflatie zijn:Shoe-lederen kosten zijn de gestegen kosten van de transacties als gevolg van de inflatie.(?)Menu kosten zijn de werkelijke kosten van het veranderen van een vermelde prijs.Unit-of-rekening de kosten komen voort uit de manier waarop inflatie maakt geld een minder betrouwbare meeteenheid.Inkomensverdeling effecten: (onverwachte) inflatie verschuift het inkomen van de kredietnemers aan de kredietgevers

Hoofdstuk 24De Regel van 70 vertelt ons hoe lang het duurt reële BBP per hoofd van de bevolking, of een andere variabele die geleidelijk in de tijd groeit, te verdubbelen.

If real GDP per capita grows at 1% per year, it will take 70 years to double. If it grows at 2% per year, it will take only 35 years to double.

- Arbeidsproductiviteit, vaak eenvoudigweg aangeduid als de productiviteit, is de productie per werknemer. → (Y/L)o BBP per hoofd = Y/POPsize = (Y/L) x (L/Popsize)

- Fysiek kapitaal bestaat uit door de mens gemaakte middelen, zoals gebouwen en machines.→ (K)- Menselijk kapitaal is de verbetering van de arbeidsproductiviteit door het onderwijs en kennis belichaamd in het personeelsbestand.

→ (H)- Technologie is de technische middelen voor de productie van goederen en diensten. → (T)

De totale productie functie (f) is een hypothetische functie die laat zien hoe de arbeidsproductiviteit (reëel BBP (Y) per werknemer) is afhankelijk van de hoeveelheden

- fysiek kapitaal per werknemer- menselijk kapitaal per werknemer- de stand van de techniek.

Bij de analyse van de historische economische groei, hebben economen ontdekt een cruciaal gegeven over de geraamde totale productie functie: het vertoont afnemende meeropbrengst aan fysiek kapitaal per werknemer (K / L)

In de praktijk alle factoren die bijdragen tot een hogere productiviteit stijgen tijdens groei

- zowel fysiek kapitaal en menselijk kapitaal per werknemer verhogen en technologische vooruitgang ook.

Om de effecten van deze factoren te ontwarren, gebruiken economen groeiboekhouding

- deze schat de bijdrage van elke belangrijke factor in de totale productie functie aan de economische groei.

TFP (total factor productivity) is, de productie kan worden geproduceerd met een gegeven hoeveelheid factor inputs Een toename van de TFP betekent een toename van de T of de technologische vooruitgangWanneer de totale factorproductiviteit toeneemt, kan de economie meer produceren met dezelfde hoeveelheid fysiek kapitaal, menselijk kapitaal en arbeid.

lOMoARcPSD|1078435

In tegenstelling tot vroeger, natuurlijke hulpbronnen zijn een veel minder belangrijke determinant van de productiviteit dan menselijk of fysiek kapitaal voor de grote meerderheid van de landen in de moderne wereld.Een aantal factoren beïnvloeden de verschillen tussen de landen in hun groeicijfers:

- spaar-en investeringsuitgaven- buitenlandse investeringen- onderwijs- infrastructuur- onderzoek en ontwikkeling- politieke stabiliteit- de bescherming van eigendomsrechten

Politieke stabiliteit en bescherming van eigendomsrechten zijn cruciale ingrediënten in de lange-termijn economische groei Zelfs wanneer overheden niet corrupten, kan overmatige overheidsbemoeienis een rem op de economische groei.Als grote delen van de economie worden ondersteund door subsidies van de overheid, beschermd tegen invoer of anderszins geïsoleerd van concurrentie, productiviteit neiging te lijden als gevolg van een gebrek aan prikkels.

De groeicijfers van de economisch ontwikkelde landen zijn geconvergeerd, maar niet de groeicijfers van landen over de hele wereld.Dit heeft geleid economen geloven dat de convergentie hypothese past bij de gegevens alleen als factoren die de groei beïnvloeden, zoals onderwijs, infrastructuur en gunstige beleid en de instellingen, gelijk in de verschillende landen worden gehouden.Lange termijn economische groei is duurzaam als het kan blijven in het gezicht van het beperkte aanbod van natuurlijke hulpbronnen en de gevolgen van de groei op het milieu.

- De grenzen aan de groei als gevolg van aantasting van het milieu zijn moeilijker te overwinnen, omdat ze te overwinnen vereist een effectieve overheidsingrijpen.

- De uitstoot van broeikasgassen is duidelijk gekoppeld aan de groei, en deze te beperken zal een zekere vermindering van de groei nodig hebben.

- Echter, de beste beschikbare ramingen suggereren dat een grote vermindering van de uitstoot slechts een bescheiden daling van het groeitempo zou vereisen.

- Er is brede consensus dat de overheid maatregelen om klimaatverandering en broeikasgassen aanpakken moet worden in de vorm van op de markt gebaseerde prikkels, zoals een koolstof belasting of een cap and trade-systeem.

- Het zal ook de rijke en arme landen nodig hebben om enige overeenstemming over de wijze waarop de kosten van emissiereducties zullen worden gedeeld om te komen.

Hoofdstuk 27

Dit toont conjuncturele werkloosheid-het verschil tussen de werkelijke werkloosheid en de natuurlijke snelheid-en een raming van de output gap. De output gap is afgebeeld met een omgekeerde schaal, zodat het beweegt in dezelfde richting als de werkloosheid: wanneer de output gap positief is, de werkelijke werkloosheid is lager dan de natuurlijke snelheid, als de output gap negatief is, de werkelijke werkloosheid is boven het natuurlijke tempo.

De AS-AD model combineert de short-run totale aanbod curve en de totale vraag curve. Hun snijpunt, ESR, is het punt van de korte-termijn macro-economische evenwicht waar de hoeveelheid van de totale uitvoer geëist is gelijk aan de hoeveelheid van de totale uitvoer geleverd. PE is de korte-termijn evenwicht geaggregeerde prijspeil, en YE is de kortetermijnevenwicht niveau van de totale output.

De totale vraag curve toont de relatie tussen de geaggregeerde prijspeil en de hoeveelheid van de totale uitvoer gevraagd door huishoudens, bedrijven, de overheid en de rest van de wereld.De totale vraag curve toont de relatie tussen de geaggregeerde prijspeil en de hoeveelheid van de totale gevraagde uitvoer. De curve is naar beneden hellende vanwege de rijkdom effect van een verandering in de totale prijsniveau en het rente-effect van een verandering in de totale prijsniveau.

Herschrijf:GDP = C + I + G + X – IMWaarom is C + I + G + X - IM negatief afhankelijk op het algemene prijspeil P?

lOMoARcPSD|1078435

Twee effecten van een verandering in de totale prijsniveau:1. Welvaartseffect:

een stijging van P vermindert de koopkracht van het vermogen van de consument (dus C en een deel van I valt)2. Rente-effect:

een stijging van P leidt tot meer lenen en / of minder sparen (kredietverlening) om hun transacties te doen → rente omhoog gaat → investering die ik val

De totale vraag curve verschuift als gevolg van:- veranderingen in de investeerder en verwachtingen van consumenten- rijkdom- overheidsbeleid

o begrotingsbeleido monetair beleid

Panel (a) toont het effect van gebeurtenissen die verhoging van de hoeveelheid van de totale productie eiste op een bepaald geaggregeerd niveau prijs, zoals verbeteringen in het bedrijfsleven en verwachtingen van de consument of verhoogde overheidsuitgaven. Dergelijke veranderingen verschuiving van de totale vraag bocht naar rechts, van AD1 tot AD2. Panel (b) toont het effect van de gebeurtenissen die de hoeveelheid van de totale productie afnemen eiste op een bepaald prijsniveau, zoals een daling van de welvaart veroorzaakt door een daling van de beurzen. Dit verschuift de totale-vraagcurve naar links van AD1 tot AD2.

Veranderingen in de verwachtingen- Als consumenten en bedrijven steeds meer optimistisch, de totale vraag toeneemt.- Als consumenten en bedrijven zich meer pessimistisch, de totale vraag afneemt.

Veranderingen in rijkdom- Indien de reële waarde van de bezittingen van huishoudens stijgt, de totale vraag toeneemt.- Indien de reële waarde van de bezittingen van huishoudens daalt, de totale vraag afneemt.

Fiscaal beleid- Als de overheid verhoogt uitgaven of bezuinigingen belastingen, de totale vraag toeneemt.- Als de overheid vermindert uitgaven of de belastingen verhoogt, de totale vraag afneemt.

Monetair beleid- Als de centrale bank verhoogt de hoeveelheid geld, de totale vraag toeneemt.- Als de centrale bank vermindert de hoeveelheid geld, de totale vraag afneemt

Het totale aanbod curve toont de relatie tussen de geaggregeerde prijspeil en de hoeveelheid van de totale output in de economie geleverd.De korte-termijn totale aanbod curve toont de relatie tussen de geaggregeerde prijspeil en de hoeveelheid van de totale productie op de korte termijn geleverd, de periode waarin veel productiekosten, zoals de nominale lonen liggen vast. Het is schuin oplopende omdat een hoger aggregatieniveau prijs leidt tot een hogere winst per eenheid product en hogere cumulatieve productie bepaalde vaste nominale lonen.

Twee totale aanbod curves .....:op de korte termijn, een positieve relatie tussen het algemene prijsniveau en het totale

aanbodop de middellange / lange termijn, geen relatie: is het totale aanbod vast.

Fundamentele reden voor de korte-termijn opwaartse hellende curve: veel kosten van de producenten zijn vastgesteld voor bepaalde tijd

specifiek, de nominale lonen (het bedrag in euro van het loon betaald) zijn plakkerig.Sticky lonen zijn traag om te vallen, zelfs in het gezicht van de hoge werkloosheid en langzaam stijgen, zelfs in het gezicht van een tekort aan

arbeidskrachten.

De kortetermijn totale aanbod (short-run aggregate supply, SRAS) curve verschuift wanneer er veranderingen in de productiekosten:

- grondstoffenprijzen (intermediaire goederen, energieprijzen)- nominale lonen- productiviteit

lOMoARcPSD|1078435

Panel (a): Een daling van de KT-totale aanbod: de kortetermijn totale aanbodcurve verschuift naar links van SRAS1 naar SRAS2, en de hoeveelheid van de totale productie op een bepaald geaggregeerd niveau prijs geleverd daalt.Panel (b): een stijging van de korte totale aanbod: de kortetermijn totale aanbodcurve verschuift naar rechts van SRAS1 naar SRAS2, en de hoeveelheid van de totale productie op een bepaald geaggregeerd niveau prijs geleverd stijgt.

Veranderingen in grondstoffenprijzen- Als de grondstoffenprijzen dalen, short-run totale aanbod toeneemt.- Als de grondstoffenprijzen stijgen, kortetermijn totale aanbod afneemt.

Veranderingen in de nominale lonen- Als de nominale lonen dalen, short-run totale aanbod toeneemt.- Als de nominale lonen stijgen, kortetermijn totale aanbod afneemt.

Veranderingen in productiviteit- Indien werknemers productiever worden, short-run totale aanbod toeneemt.- Als werknemers minder productief, kortetermijn totale aanbod afneemt.

Op de lange termijn, het totale aanbod verticaal is: het totale aanbod is vastgesteld op elke algemene prijspeil.Fundamentele reden: gegeven moment zijn alle prijzen (zoals lonen) worden flexibel.De productie is dan gelijk aan de productiecapaciteit (of potentiële output)de productie die wordt gerealiseerd wanneer alle productiefactoren in een land

worden gebruikt.→

De langetermijn totale aanbod curve toont de hoeveelheid van de totale uitvoer geleverd wanneer alle prijzen, met inbegrip van de nominale lonen, zijn flexibel. Het is verticaal op de potentiële productie, YP, want op de lange termijn een toename van het totale prijsniveau heeft geen effect op de hoeveelheid van de totale uitvoer geleverd.

De langetermijn totale aanbod (long-run aggregate supply , LRAS) curve verschuift wanneer er economische groei / vertragingHoe gaan we uit de korte termijn naar de lange termijn? Een economie is altijd wel ergens op zijn SRAS.Als een economie niet op de lokale en regionale overheden, zal de SRAS verschuiven. De uiteindelijke positie van SRAS wordt bepaald door AD.

Panel (a): De eerste korte totale aanbod curve is SRAS1. Op geaggregeerd niveau prijs, P1, de hoeveelheid totale productie geleverd, Y1, overschrijdt de potentiële productie, YP. Uiteindelijk zal een lage werkloosheid veroorzaken nominale lonen stijgen, wat leidt tot een verschuiving naar links van de kortetermijn totale aanbod curve van SRAS1 naar SRAS2.Panel (b): Op geaggregeerd niveau prijs, P1, de hoeveelheid van de totale productie geleverd minder is dan de potentiële productie. Dit weerspiegelt het feit dat de korte-totale aanbod curve is verschoven naar rechts, als gevolg van zowel de korte termijn aanpassingsproces in de economie en een verschuiving naar rechts van de langetermijn totale aanbod curve.

lOMoARcPSD|1078435

Een aanbod schok verschuift de korte termijn totale aanbod curve, het verplaatsen van de geaggregeerde prijspeil en de totale output in tegengestelde richtingen.Panel (a) toont een negatieve supply shock die de kortetermijn totale aanbod curve naar links verschuift, waardoor stagflatie- lagere cumulatieve productie en een hogere geaggregeerde prijspeil. Hier de kortetermijn totale aanbodcurve verschuift van SRAS1 naar SRAS2, en de economie gaat van E1 naar E2. De geaggregeerde prijspeil stijgt van P1 naar P2, en de totale productie daalt van Y1 tot Y2.Panel (b) toont een positieve voedingsspanning schok, die de kortetermijn totale aanbod curve naar rechts verschuift, het genereren van hogere totale output en een lagere totale prijsniveau. De kortetermijn totale aanbodcurve verschuift van SRAS1 naar SRAS2, en de economie gaat van E1 naar E2. De geaggregeerde prijspeil daalt van P1 naar P2, en de totale productie stijgt van Y1 tot Y2. Een gebeurtenis die de short-run totale aanbod curve verschuift is een levering schok.

Een vraagschok verschuift de totale vraag curve, het verplaatsen van de geaggregeerde prijspeil en de totale output in dezelfde richting. In paneel (a) een negatieve vraagschok verschuift de totale-vraagcurve naar links van AD1 tot AD2, waardoor de totale prijs niveau van P1 naar P2 en de totale output van Y1 tot Y2. In paneel (b) een positief vraagschok verschuift de totale vraag curve naar rechts, waardoor de totale prijs niveau van P1 naar P2 en de totale output van Y1 tot Y2.

De economie is in lange termijn macro-economische evenwicht wanneer de punt van de korte termijn macro-economische evenwicht is op de lange termijn totale aanbod curve.

Hier het punt van de korte-termijn macro-economische evenwicht ligt ook op de lange termijn totale aanbod curve, lokale en regionale overheden. Hierdoor totale reële output gelijk aan potentiële productie. De economie is in lange termijn macro- economische evenwicht in ELR.

lOMoARcPSD|1078435

Op de lange termijn de economie is zelfcorrigerend: vraagschokken hebben slechts een tijdelijk effect op de totale output. Vanaf E1, een negatieve vraagschok verschuift AD1 naar links te AD2. Op de korte termijn gaat de economie naar E2 en een recessie kloof ontstaat: het geaggregeerde prijspeil daalt van P1 naar P2, de totale productie daalt van Y1 tot Y2, en de werkloosheid stijgt. Maar op de lange termijn de nominale lonen dalen in reactie op de hoge werkloosheid, en SRAS1 verschuift naar rechts om SRAS2: cumulatieve productie stijgt van Y2 tot Y1, en de totale prijsniveau daalt weer, van P2 naar P3. De lange termijn macro- economische evenwicht uiteindelijk weer op de E3.

Een aanbod schok verschuift de korte termijn totale aanbod curve, het verplaatsen van de geaggregeerde prijspeil en de totale output in tegengestelde richtingen.

Panel (a) toont een negatieve supply shock die de kortetermijn totale aanbod curve naar links verschuift, waardoor stagflatie-lagere cumulatieve productie en een hogere geaggregeerde prijspeil. Hier de kortetermijn totale aanbodcurve verschuift van SRAS1 naar SRAS2, en de economie gaat van E1 naar E2. De geaggregeerde prijspeil stijgt van P1 naar P2, en de totale productie daalt van Y1 tot Y2.

Panel (b) toont een positieve voedingsspanningschok, die de kortetermijn totale aanbod curve naar rechts verschuift, het genereren van hogere totale output en een lagere totale prijsniveau. De kortetermijn totale aanbodcurve verschuift van SRAS1 naar SRAS2, en de economie gaat van E1 naar E2. De geaggregeerde prijspeil daalt van P1 naar P2, en de totale productie stijgt van Y1 tot Y2. Een gebeurtenis die de short-run totale aanbod curve verschuift is een levering schok.

Vanaf E1 een positieve vraagschok verschuivingen AD1 rechts om AD2, en de economie gaat naar E2 op de korte termijn. Dit resulteert in een inflatoire kloof als cumulatieve productie stijgt van Y1 tot Y2, de geaggregeerde prijspeil stijgt van P1 naar P2, en de werkloosheid daalt tot een laag niveau. Op de lange termijn, SRAS1 verschuift naar links om SRAS2 als de nominale lonen stijgen in reactie op de lage werkloosheid. Cumulatieve productie valt terug tot Y1, de geaggregeerde prijspeil stijgt weer naar P3, en de economie keert terug naar de lange termijn macro-economische evenwicht op de E3.

Er is een recessie gat wanneer cumulatieve productie lager is dan de potentiële productie. Er is een inflatoire gap wanneer cumulatieve productie boven de potentiële productie.De output gap is het procentuele verschil tussen de totale reële output en de potentiële productie.

Economie is zelfcorrigerend op de lange termijn.De meeste economen denken dat het duurt een decennium of langer John Maynard Keynes: "Op de lange termijn zijn we allemaal dood.Stabilisatie beleid is het gebruik van het overheidsbeleid om de ernst van de recessie te verminderen en in toom te sterke uitbreidingen.

Vanwege het multiplicatoreffect van overheidsaankopen (of veranderende belastingen), kan het begrotingsbeleid een krachtig instrument om recessies te bestrijden.

- als de economie eerder gesloten ...

lOMoARcPSD|1078435

Evenzo, als gevolg van het multiplicatoreffect van de investeringen, het veranderen van de rente door middel van het monetaire beleid kan ook een krachtig instrument om recessies te bestrijden.

Beleid in het gezicht van aanbodschokken:- Er zijn geen gemakkelijke beleid om de korte termijn geaggregeerde aanbodcurve verschuiven.- Beleid dilemma: een beleid dat de daling tegenwerkt in cumulatieve productie door het verhogen van de totale vraag zal leiden tot

hogere inflatie, maar een beleid dat de inflatie tegengaat door het verminderen van de totale vraag zal de output malaise verdiepen.