Revalidata 156

48
in dit nummer: Afscheid Lily Heijnen als lid van de raad van bestuur Afscheidssymposium Cor Muskee The continuing story: USER als uitkomstmeting van klinische revalidatie MPK Verstrekking: 10 jaar ervaring met een gestandaardiseerde werkwijze Eerste verslag Werkgroep Parkinson en aanverwante Bewegingsstoornissen De ideale opleiding, gedachtes vanuit de kerngroep 156 32e jaargang AUGUSTUS 2010

Transcript of Revalidata 156

in dit nummer:

Afscheid Lily Heijnen als lid van de raad van bestuur

Afscheidssymposium Cor Muskee

The continuing story:USER als uitkomstmeting van klinische revalidatie

MPK Verstrekking: 10 jaar ervaring met een gestandaardiseerde werkwijze

Eerste verslag Werkgroep Parkinson en aanverwante Bewegingsstoornissen

De ideale opleiding, gedachtes vanuit de kerngroep

15632e jaargang

AUGUSTUS 2010

revalidata 156 | augustus 2010 1Inhoudsopgave

Colofon Revalidata is een mededelingen- en informatieperiodiek van

de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) en

verschijnt als regel in de even maanden van het jaar.

De reDactie worDt gevormD Door Drs. G.A. Balk, drs. B. Drentje, prof. dr. P.H.T.G. Heuts,

drs. E.A.C. Jacobs.

einDreDactie Drs. B. Drentje

reDactieaDresInge Zweerts de Jong

Postadres:

UMCG, Centrum voor Revalidatie

t.a.v. mw. P.H. Zweerts de Jong

Postbus 30.001

9700 RB Groningen

Tel.: 050 - 361 22 95

E-mail: [email protected]

Uitgever, aDvertenties en abonnementen DCHG medische communicatie

Hendrik Figeeweg 3G-20

2031 BJ Haarlem

Tel: (023) 551 48 88

Fax: (023) 551 55 22

E-mail: [email protected]

Internet: www.dchg.nl

opmaak DCHG, Haarlem

voorpLaatDe Vaas, Jurjen de Haan, olieverf op doek, 145 x 100 cm,

particuliere collectie.

abonnement Jaarabonnement � 70,00.

Schriftelijke opzegging ten minste 4 weken voor het eind

van de termijn. Daarna worden abonnementen automatisch

verlengd. Revalidata verschijnt zesmaal per jaar.

inzenDing kopij Per e-mail met attachments.

Complete tekst met eventuele afbeeldingen of tabellen

in de tekst aanleveren. Teksten in Word (niet in pdf).

Daarnaast tevens figuren, foto’s of andere afbeeldingen

ook los van de tekst aanleveren als jpg of tiff.

Nummers Kopijsluiting Week van

in 2010/2011 datum verschijnen

157 1 september 42

158 1 november 50

159 1 januari 7

160 1 maart 15

Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toe-

stemming van de uitgever of de hoofdredacteur. De uitgever is

niet aansprakelijk voor de inhoud van deze uitgave.

ISSN 1383-3464

In dit nummerafscheid ‘Patiënten hebben mij geleerd hoe belangrijk goed communiceren is’ 2

Afscheidssymposium Cor Muskee 4

onDerzoek en pUbLicatiesThe continuing story: USER als uitkomstmeting van klinische revalidatie 6

MPK Verstrekking: 10 jaar ervaring met een gestandaardiseerde werkwijze 10

van De gremiaEerste verslag Werkgroep Parkinson en aanverwante Bewegingsstoornissen 16

De ideale opleiding, gedachtes vanuit de kerngroep 18

Jaarverslag van de WPN 2009 20

Strategisch beleid WPN 2009-2013 25

Verslag bijeenkomst sectie Kinderrevalidatiegeneeskunde 27

promotieGoal Attainment Scaling in de kinderrevalidatie, een waardevol instrument voor uitkomstmeting 28

actUeeLBetere psychosociale kankerzorg door nieuwe richtlijn 30

Vroegtijdig voorspellen van de lange termijn uitkomst na een beroerte: de EPOS studie 31

Forse investering in het revalidatie onderzoek en verbetering van de revalidatiebehandeling: het IIe programma Revalidatieonderzoek 32

naDer bekekenOpeningssymposium ‘Kennisontwikkeling in de voetzorg’ 38

Aankondiging richtlijn bijeenkomst ‘osteoporose en fractuurpreventie’ 39

Derde ALS-congres 41

signaLementenEn de nieuwe naam is: Reade 42

persberichtRevalidatierobots Het Roessingh gaan het land in 43

Uniek in Europa: Eerste patiënten Het Roessingh beginnen met revalidatie thuis 44

2 revalidata 156 | augustus 2010

Mariëtte Seijsener, Staffunctionaris Communicatie, RC De Trap-

penberg, Huizen

afscheId

den. En men vroeg mij na mijn artsexamen terug te komen.‘Het werken in een multidisciplinair team met patiënten waar je lang-duriger contact mee hebt, bleek me goed te liggen. De ligging was een bijkomend voordeel: ook als ik dienst had kon ik er op de fiets of op mijn IJslandse paard naar toe. Het maakte indruk toen ik bij een brandoefening aan gegaloppeerd kwam (terwijl de directie in geen velden of wegen te bekennen was)’.

speciaLisatie‘Hemofilie is zeldzaam en de pati-enten en verpleging wisten er veel meer van dan ik. Dus goed luiste-ren, de hulpvraag achterhalen en kijken wat je samen met de ver-pleging, fysio en maatschappelijk werk voor iemand kunt doen, dat heb ik in de hemofilie kliniek goed geleerd. Uiteindelijk ben ik na zes jaar in opleiding gegaan als reva-lidatiearts. Ik wilde meer kunnen doen voor de hemofiliepatiënten

Hij staat te trappelen en zal het fijn vinden als ze per 1 juni meer tijd heeft: Safir, het IJslandse paard van Lily Heijnen. Formeel zal ze pas per 1 december gebruikmaken van de OBU. Maar ook daarna zal Lily blijven werken als revalidatiearts. Een gesprek over de combinatie van het werken als arts en bestuur-der en de keuze voor de revalidatiegeneeskunde: ‘De wisselwerking tussen lichaam en psyche blijft me boeien.’

Afscheid Lily Heijnen als lid van de raad van bestuur:

‘Patiënten hebben mij geleerd hoe belangrijk goed communiceren is’Mariëtte Seijsener

Haar intense nieuwsgierig-heid naar ‘de werking van het menselijk lijf en de geest’ heeft haar doen kiezen voor de studie geneeskunde: ‘Ik vond alle vakken leuk, maar vooral het houdings- en bewegingsapparaat en de psy-che van de mens interesseerden me. Daarbij lag samenwerken en coördineren me van jongs af aan. Met die combinatie kom je wel uit op de revalidatiegeneeskunde.’De eerste kennismaking met de revalidatie kwam niet tijdens de studie maar door de cursus ‘Instructrice paardrijden voor gehandicapten’. ‘Zo kwam ik con-creet met revalidatie in aanraking, want die cursus werd onder meer in het Bio-revalidatiecentrum gegeven.’

hemofiLiekLiniek bUssUm ‘In de wachttijd tussen de co-schappen kon ik onder supervisie werken in de Buitenkliniek ‘Oud-Bussum’, waaraan een kliniek voor hemofiliepatiënten was verbon-

Lily Heijnen met IJslander Safir: ‘Ik verheug me op de ritten met hem’.

Op 1 juni jl. stopte Lily Heijnen met haar taken als lid van de Raad van Bestuur van De Trappenberg.Wel zal ze best nog wel en tijdje doorwerken als revalidatiearts.Ter gelegenheid van dit afscheid werd een boekje uitgegeven met als titel: ‘Wie is de Baas’, met als subtitel ‘constructief omgaan met conflicten’.Diverse auteurs hebben een bijdrage geleverd aan dit interessante boekje waaraan met name is meegewerkt door het Expertisecentrum voor Communicatie, Leiderschapsontwikkeling, Asses-ment en Samenwerking van het UMCG (Harry van de Wiel, ea). In dit boekje wordt duidelijk gemaakt dat het de moeite loont om te investeren in heldere communicatie ter preventie van conflicten.Ook op het afscheidssynposium op 11 juni werd op ludieke wijze aandacht besteed aan dit onderwerp. Er waren voordrachten die met de nodige humor waren voorzien, onder andere van Harry van de Wiel zelf, maar ook van Margreet van Roest, ervarings-deskundige en van Woet Gianotten, revalidatie-seksuoloog. Vanzelfsprekend had Lily ‘het laatste woord’, waarna de gezellige receptie volgde.Ter gelegenheid van het afscheid van Lily werd een interview geplaatst in Intercom, het huisblad van De Trappenberg. Dit interview vind u hiernaast afge-drukt in Revalidata.

3revalidata 156 | augustus 2010 afscheId

mensen. Daar moet je als bestuur-der het goede voorbeeld geven’

Jouw achtergrond ligt in De Trap-penberg. Was het lastig om be-stuurder te worden van KBCZ-De Trappenberg?‘Nee, het was voor mij een nieuwe uitdaging om het vertrouwen winnen van twee organisaties met andere specialisten (longartsen en kinderartsen) waar veel moest gebeuren. Maar ook hier gaat het om patiënten weer zo goed mogelijk te laten participeren. Dus heel herkenbaar en ik kon er veel enthousiasme voor opbrengen’.

Ter afsluiting van ons gesprek vraag ik Lily hoe haar nabije toekomst eruitziet. Ze zal meer tijd hebben om samen met haar part-ner te reizen, vrienden en familie eindelijk eens te bezoeken en voor haar hobby’s (paardrijden, hard-lopen, zeilen en schaatsen). En ze blijft consulent bij de van Creveld Kliniek en ook internationaal be-trokken bij de zorg voor hemofilie patiënten. ‘ Mijn vak als revalidatie-arts wil ik nog niet missen’.

Tenslotte nog één prangende vraag: wat is er zo bijzonder aan IJslandse paarden? Lily (lachend): ‘IJslanders zijn mak-kelijk te houden, ze zijn bestand tegen allerlei weersomstandig-heden en staan het liefste buiten. Over het algemeen hebben ze een leuk karakter, een beetje eigenwijs.Dus duidelijk communiceren en consequent zijn is belangrijk. En ze hebben vijf gangen: bij tolt tillen ze alle benen – net als in stap – om de beurt op en sommige pony’s kunnen dit net zo snel als een galopperende pony. Als ruiter lijkt het dan of je op een soort massa-gekussentje zit. Prettig voor je rug en je kunt een heel ontspannen rit in je ‘leunstoel’ maken. Daar verheug ik me op.’

sche staf is van groot belang voor de kwaliteit en veiligheid in de instelling.’ In de afgelopen jaren heeft ze gewerkt als revalidatie-arts, opleider én bestuurder, maar ze geeft toe dat deze combinatie zwaar is. Lily: ‘60 procent werken als bestuurder en 40 procent als revalidatiearts was in De Trap-penberg te doen zolang ik niet ook nog een extra team waarnam vanwege een vacature. En dat deed ik dus regelmatig: naast het neuroteam heb ik een mytyl-schoolteam, jongvolwassenen, en de dependance in Almere erbij gedaan. En daarnaast consulten en het diabetisch voeten spreek-uur in het ziekenhuis. Voordeel voor je bestuursfunctie is wel dat niemand je iets wijs kan maken. Want je kent de ‘tent’ van binnen en van buiten’ . Het uitwerken van de fusie met behandelcentrum Heideheuvel en het Nederlands Astmacentrum in Davos vraagt zoveel tijd dat die combinatie nauwelijks meer mogelijk is. Ik heb het volgehouden omdat ik graag mijn herregistratie als revalidatie-arts wilde halen. Daarna hadden we helaas vacatures en dus heb ik de combi nog even volgehouden tot het moment van mijn afscheid als bestuurder.’

Wat vind je belangrijk als bestuur-der?‘Goed luisteren, zorgen dat je op de hoogte bent en duidelijk com-municeren: zeggen wat je doet en doen wat je zegt. Ook duidelijk zijn over wat je van medewerkers verwacht en nagaan of ze het be-grepen hebben. En mensen com-plimenteren als ze het goed doen. Dat laatste daar ben ik van nature niet goed in, dat vraagt aandacht. Besturen is eigenlijk niet veel anders dan wat je als revalidatie-arts doet. En fouten en klachten liggen meestal op het gebied van communicatie en bejegening van

met destijds zoveel beperkingen in het dagelijks leven’En l’histoire se répète: na mijn jaar kinderrevalidatie in De Trappen-berg vroeg men mij om als ik klaar was terug te komen. En zo werd ik op in 1983 revalidatie arts in De Trappenberg en tegelijk consulent in de Van Creveld Kliniek die intus-sen naar het UMCU verhuisd was.

Een andere groep patiënten die haar bijzondere interesse heeft, zijn mensen met een beroerte. In De Trappenberg werd gekozen voor het werken vanuit diagnose-gebonden teams wat impliceerde dat alle medewerkers een keuze moesten maken. Lily was toen al zorgmanager en revalidatiearts en vond dat haar fulltime werkende collegae de eerste keuze moesten hebben. Ze werd ingedeeld bij het neuro team en werd geïntrigeerd door afasie patiënten. ‘Ik vond en vind het een uitdaging om met een team van behandelaars te kij-ken hoe je met deze mensen kunt communiceren en of je ze ondanks hun beperkingen toch nog een stap vooruit kunt helpen.’ Haar ambitie om de behandeling van patiënten met een beroerte te verbeteren, resulteerde onder meer in het voorzitterschap van de Werkgroep CVA Nederland en de oprichting van het Kennisnetwerk CVA Nederland.

revaLiDatiearts en bestUUrDerHet duaal besturen van een zorg-instelling, met een bedrijfsecono-misch georiënteerde bestuurder en een inhoudelijk bestuurder met een medische achtergrond, is volgens Lily enorm belangrijk: ‘We zijn een medisch-specialistisch bedrijf waar het gaat om de patiënt. De medisch specialisten zijn eindverantwoordelijk voor de behandeling. Een goede samen-werking tussen bestuur en medi-

4 revalidata 156 | augustus 2010

De impact van Cor Muskee op de Pijnrevalidatiegeneeskunde is groot. Niet alleen in de noorde-lijke regio van het land, maar ook landelijk. Samen met wijlen prof.dr. Lugwig Göeken zijn zij 25 jaar geleden gestart om meer inzicht te krijgen in het geheim van de aspecifieke chronische lage rug-klachten. De klinische kennis van Cor was daarbij van grote waarde. Cor zelf heeft niet zo veel mee gepubliceerd aan wetenschap-pelijke publicaties, maar staat met een goede geregelde patiënten-zorg ten aanzien van patiënten met lage rugpijn wel aan de basis van de latere publicaties vanuit de afdeling Revalidatiegeneeskunde (meer dan 60 publicaties met impactfactor, 5 promoties en nog 10 onderweg). Vijftien jaar geleden is op de afde-ling onder het speerpunt Pijn en Arbeid het volgende probleem gesteld: Voor het goed uitvoeren van arbeidsrevalidatie is inzicht

Radiologie).

Ten aanzien van de patiëntenzorg is Cor allereerst na zijn studie Geneeskunde aan de Rijksuniversi-teit Groningen, huisarts geworden in Winschoten. Omdat hij toch meer oplossingen zocht voor zijn patiënten met chronische lage rugklachten, die hij veelvuldig zag in Winschoten ten gevolge van de strokartonindustrie, ging hij de opleiding tot revalidatiearts volgen bij prof. Willem Eisma van 1 januari 1979 tot 1 januari 1983. Na zijn opleiding tot revalidatiearts ging hij twee jaar werken bij de Stichting Manuele Geneeskunde te Eindhoven. Daarna werd hij de eerste revalidatiearts in het Sche-perziekenhuis Emmen. Hij heeft daar de afdeling volledig vanaf nul opgebouwd. Nadien is hij ook gaan werken in Beatrixoord te Haren en in het AZG, nu het UMCG geheten. In Beatrixoord en op de polikliniek Revalidatiegenees-kunde AZG is hij begonnen met het opzetten van de pijnpoli en de

Op vrijdag 4 juni 2010, op de dag dat collega Cor Muskee 65 jaar werd, hebben velen afscheid geno-men van Cor Muskee, revalidatiearts van de afdeling Revalidatiegeneeskunde, Centrum voor Revalidatie, UMCG. In de uitnodiging stond: ‘Cor heeft de fundamen-ten voor de huidige pijnrevalidatie gelegd en het concept uitgedragen. Na 25 jaar in de pijnrevalidatie te hebben gewerkt, gaat hij nu met pensioen’. Er waren sprekers vanuit de Stichting Manuele Ge-neeskunde Eindhoven, prof. Peter Heuts, hoogleraar Revalidatiegeneeskunde VU, drs. Rina Warmerdam, revalidatiearts van Het Roessingh te Enschede en enkele lokale sprekers. Het was een zeer succesvol afscheidssymposium.

Verder met Pijnrevalidatie

Afscheidssymposium Cor MuskeeJ.H.B. Geertzen

afscheId

nodig over de belastbaarheid voor arbeid. De vraag was dan ook; hoe stel je belastbaarheid van mensen met chronische aspecifieke klach-ten aan het bewegingsapparaat vast? In 1999 startte het landelijke Loba-dis programma met als Gronings thema: ‘Assessment of work related disability’. Mede op basis van de klinische input van Cor heeft het speerpunt nationale en interna-tionale erkenning gekregen, met name op het gebied van de ‘functi-onal capacity evaluation’ (FCE). Cor vervlocht zijn klinische kennis ook met het onderwijs. Niet alleen onderwijs aan medisch studenten en ook Groningse co-assistenten, maar met name op het gebied van de Manuele Geneeskunde. Vele revalidatieartsen hebben de cursus Manuele Geneeskunde in Eindhoven gevolgd en hebben Cor daar als een zeer enthousiast en gedreven docent leren kennen. En als je dan niet de cursus in Eindhoven had gevolgd, hebben alle revalidatieartsen die de laatste 30 jaar zijn opgeleid in Nederland, Cor Muskee goed leren kennen tijdens de basiscursus Houding en Beweging in Groningen. Zoals tijdens het symposium gememo-reerd werd: ‘Je stond bij Cor zo in je onderbroek’. Cor was ook altijd aanwezig bij de georganiseerde borrel en natuur-lijk de bekende barbecue en boot-tocht op het Paterswoldsemeer (het Nova Zembla effect).Regionaal was Cor met name be-kend door zijn prachtige presenta-ties, altijd goed gewaardeerd met vele mooie foto’s bij de zoge-naamde RORR avonden (Revalida-tie, Orthopedie, Reumatologie en

Prof.dr. Jan H.B. Geertzen, Hoofd afdeling Revalidatiegeneeskunde,

Centrum voor Revalidatie, UMCG

Cor Muskee

5revalidata 156 | augustus 2010

Al met al verliest de afdeling Re-validatiegeneeskunde Groningen door de pensionering van Cor een zeer gedreven patiëntendokter. We wensen Cor een goede toe-komst toe en hij zal zich voegen bij de steeds groter wordende ‘oude wijze revalidatieartsen club’.

het Poliklinisch Diagnostisch en Behandel Centrum. Patiënten konden verwezen worden door huisartsen en werden één keer in de week door hem gezien en bij mogelijk specifieke klachten door een reumatoloog, orthopeed of neuroloog. De patiënt had dan binnen een week een volledige diagnose en behandelplan.

pijnprogramma’s: ‘Rugschool op maat’ en ‘Verder met pijn’. Cor was een trendsetter in Nederland ten aanzien van de zogenaamde behandel- en diag-nostiekstraat. Momenteel bestaan er mammapoliklinieken, maar ook Dupuytrenstraten en heupstraten etc. In de beginjaren 90 had Cor al een zogenaamde straat, geheten

afscheId

6 revalidata 156 | augustus 2010

Mw. drs. M. Willems, projectleider, Revalidatiecentrum De Hoog-

straat, Utrecht

S. Berdenis van Berlekom, MBA, directeur zorg en innovatie, Revali-

datiecentrum De Hoogstraat, Utrecht

Dr. F. van Asbeck, revalidatiearts, Revalidatiecentrum De Hoog-

straat, Utrecht

Dr. M. Post, senioronderzoeker, Revalidatiecentrum De Hoogstraat,

Utrecht

als indicator te gebruiken is het nodig minimaal gegevens te heb-ben bij opname en ontslag. Over 2009 is van 266 van de 417 (64%) in dat jaar ontslagen klinische revalidanten zowel bij opname als ontslag een USER afgenomen. Van de anderen ontbrak meestal het ontslagformulier. In het begin van 2009 werd de USER nog minder consequent afgenomen. Daar-naast ontbreken een aantal ont-slagformulieren door plotselinge overplaatsing naar het ziekenhuis. Tenslotte is er een aantal men-sen, dat binnen een week weer ontslagen werd, waardoor er van hen geen USER formulieren zijn ingevuld.

eerste resULtatenMobiliteit, zelfverzorging en cognitieIn Tabel 1 staan van deze 266 reva-lidanten de gemiddelde scores per DBC hoofddiagnose weergegeven voor mobiliteit, zelfverzorging en cognitie, zowel bij opname als ont-slag. Verder vermeldt de tabel het percentage vooruitgang tijdens de klinische opname.

Wat de tabel duidelijk laat zien, is dat revalidanten van vrijwel alle diagnosegroepen (veel) hoger scoren bij ontslag. De meeste vooruitgang wordt behaald op het domein mobiliteit. Met name patiënten met de diagnose dwars-laesie, neurologie en amputatie, boeken veel vooruitgang. De eni-ge diagnosegroep, die nauwelijks verbetering laat zien, is chronische pijn. Bij deze diagnosegroep zijn de scores bij opname al hoog en verandert er tijdens opname

In Revalidata is de laatste jaren veel geschreven over indicatoren en het meten van de uitkomsten van revalidatie. Revalidatie Nederland en de Vereniging van Revalidatieartsen adviseren hun leden om ervaring op te doen met de Utrechtse Schaal voor de Evaluatie van klinische Revalidatie (USER) als uitkomstmaat. In de Hoogstraat wordt sinds 2008 de USER gebruikt. In dit artikel presenteren we onze eerste praktijkervaringen.

The continuing story:USER als uitkomstmeting van klinische revalidatie M. Willems, S. Berdenis van Berlekom, F. van Asbeck, M. Post

USER bij alle klinisch opgenomen volwassen revalidanten af, in ieder geval bij opname en ontslag en in sommige teams vaker.

De Hoogstraat heeft begin dit jaar voor het eerst de USER gegevens over een jaar gebundeld. Het doel van deze bijdrage is om verschil-lende mogelijkheden te laten zien om USER als uitkomstmaat te pre-senteren en daarmee meer inzicht te verschaffen in de bruikbaarheid van de USER voor dit doel.

wat meet De User?De USER meet in objectieve termen het functioneren van de revalidant op het gebied van mo-biliteit, zelfverzorging en cognitie. De som van de score voor mobili-teit en zelfverzorging is een maat voor zelfstandigheid. Daarnaast worden subjectieve aspecten als stemming, vermoeidheid en pijn gemeten. De resultaten van de subjectieve aspecten vallen buiten het kader van dit artikel. We zullen daarover op een ander moment berichten.Uit onderzoek blijkt dat de USER voldoet aan de psychometrische eisen van een meetinstrument en daarmee toepasbaar is in zowel onderzoek als de klinische prak-tijk.3 De USER is bruikbaar voor volwassen klinisch opgenomen revalidanten van verschillende diagnosegroepen.4

beschikbare gegevens De USER wordt in De Hoog-straat door een verpleegkundige afgenomen en in het programma Klinilyzer ingevoerd. Om de USER

onderzoek en publIcatIes

Revalidatie Nederland (RN) en de Vereniging van Revalidatieartsen (VRA) willen met behulp van uit-komstindicatoren de samenleving inzicht geven in de meerwaarde van revalidatiezorg en deze op niveau houden en verbeteren. De USER is in de basisset prestatie-indicatoren voor revalidatie op-genomen als uitkomstmaat voor zelfstandigheid. Zelfstandigheid in ADL en mobiliteit is voor verreweg de meeste klinische revalidatiepa-tiënten een belangrijk behandel-doel en om die reden een logische uitkomstmaat.1,2 Het advies van RN en de kwali-teitscommissie en bestuur van de VRA aan hun leden om ervaring op te doen met de USER heeft ertoe geleid, dat momenteel zo’n 10 revalidatiecentra bezig zijn met de invoering. De Hoogstraat gebruikt het meetinstrument sinds 2008. Verpleegkundigen nemen de

7revalidata 156 | augustus 2010

De maximale verbetering is 58 punten. Dit is een vrouw van 45 jaar, die revalideert na verwijdering van een meningeoom, gecom-pliceerd met een hydrocephalus.

groot is, zowel bij opname als bij ontslag. Tenslotte is te zien, dat de mediaan van de ontslagsco-res voor alle diagnosegroepen, behalve dwarslaesie, rond de 60 punten ligt. Kennelijk is dit een mate van zelfstandigheid waarop ontslag naar huis voor de meeste revalidanten aan de orde is.

Een weergave van USER scores als in grafiek 1 heeft als nadeel, dat je niet kunt zien wat de variatie is in vooruitgang. Sommige revali-danten gaan sterk vooruit, terwijl anderen nauwelijks veranderen in score of zelfs lagere scores heb-ben bij ontslag. Om meer inzicht te geven in deze spreiding zijn in grafiek 2 de revalidanten ingedeeld naar hun verandering in zelfstandig functioneren. Om een verschilscore te kunnen interpreteren hebben wij gebruik gemaakt van Cohen’s Effect Size (ES). De ES wordt bere-kend door de verschilscore te delen door de standaarddeviatie van de opnamescore. Volgens Cohen betekent een ES van 0,2 een kleine verandering, van 0,5 een middel-matig grote verandering en van 0,8 een grote verandering. Toegepast op de score voor zelfstandigheid betekent een verschil van 3 punten een kleine, een verschil van 7 pun-ten een middelmatig grote, en een verschil van 14 punten een grote verandering. Uit grafiek 2 blijkt, dat de meeste revalidanten, 43%, sterk vooruit gaan tijdens klinische opname.

weinig tot niets. Dit is te verklaren doordat de doelstellingen voor revalidatie bij deze groep vooral gericht zijn op doelen, die de USER niet meet. Voor De Hoogstraat is dit een extra argument om mee te doen aan het project Nederlandse Dataset Pijnrevalidatie om vast te kunnen stellen of andere meetin-strumenten beter het effect van pijnrevalidatie kunnen aantonen (http://www.revalidatie-innovatie.nl/projecten/nederlandse_data-set_pijnrevalidatie).

Wat verder opvalt, is dat de scores voor het domein cognitie bij alle diagnosegroepen bij opname hoog zijn. Dit is voor de meeste diagnosegroepen niet verrassend, maar opvallend is wel dat ook bij de diagnosegroep ‘hersenen’, waar je veel cognitieve beper-kingen verwacht, de score bij opname relatief hoog is (37 van de 50 punten) en dat de cognitiesco-res van deze patiënten gedurende opname wel vooruit gaan, maar minder dan je zou verwachten (14%). Om die reden hebben we ook alleen revalidanten met een lage score (< 35 punten) bij opname geanalyseerd. Je ziet dan een ander beeld. Deze groep blijkt gemiddeld genomen veel meer te verbeteren (61% in plaats van 14%). Dit is interessant, omdat dit de groep is waar cognitieve revali-datie zich met name op richt. ZelfstandigheidDe som van mobiliteit en zelfver-zorging is een indicator voor hoe zelfstandig iemand in ADL functi-oneert. Deze score is minimaal 0 en maximaal 70 en is ons inziens bruikbaar als de kwaliteitsindicator score voor zelfstandigheid. De verandering in zelfstandigheid tijdens de klinische revalidatie hebben wij op twee manieren in beeld gebracht. In grafiek 1 zijn per DBC hoofddiagnose de scores bij opname en ontslag weergege-ven. Deze grafiek maakt duidelijk, dat de scores bij ontslag meestal hoger zijn dan die bij opname. Verder laat deze grafiek goed zien, dat de spreiding van scores

onderzoek en publIcatIes

 

Tabel 1. USER mobiliteit, zelfverzorging en cognitie. Revalidanten met ontslagdatum in 2009.

Grafiek 1: Score voor zelfstandigheid bij opname en ontslag naar DBC hoofddiagnose.

Grafiek 2: Toename van zelfstandigheid tussen opname en ontslag.

8 revalidata 156 | augustus 2010onderzoek en publIcatIes

omdat mevrouw zich daar op had ingesteld. Het belangrijkste revalidatiedoel was conditieop-bouw, maar achteraf gezien had dit prima poliklinisch gekund.

concLUsieDe belangrijkste meerwaarde van het afnemen van de USER is, dat we er resultaten van klinische revalidatie mee in beeld kunnen brengen. Het zal voor geen enkele zorgverlener een verrassing zijn dat de meeste revalidanten voor-uitgaan in zelfstandigheid. We zien dat dagelijks om ons heen, maar met de USER wordt deze vooruitgang in cijfers uitgedrukt, en daarmee vergelijkbaar tus-sen diagnosegroepen, teams en centra en worden de resultaten van revalidatie ook zichtbaar voor andere mensen binnen en buiten het revalidatiecentrum. De volgende stap is om van deze resultaten te komen tot verbeteringen van de zorg. De scores geven ons inziens daartoe voldoende aanknopingspunten. Dit jaar zullen revalidatieartsen en behandelaars de resultaten in De Hoogstraat bespreken, interprete-ren en zo mogelijk verklaren.

del en ik wil naar huis kunnen gaan’. Na 2 maanden is deze man ontslagen naar een verpleeghuis. De USER score voor zelfstandig-heid was bij opname zeer laag (19 van de 70 punten) en is tijdens de revalidatie niet verbeterd. Het is natuurlijk interessant om nu samen met de betrokken behan-delaars te kijken of we hier voor de toekomst van kunnen leren: Hadden we kunnen voorspellen dat deze revalidant weinig voor-uit zou gaan? Had deze revalidant opgenomen moeten worden in een revalidatiecentrum? Hadden we eerder de revalidatie kunnen beëindigen? Ook zijn er revalidanten, die bij opname al zeer hoog scoren, waarvan je je achteraf gezien kan afvragen of je die had moeten opnemen of dat poliklinische re-validatie voldoende was geweest. Een voorbeeld is een vrouw, die opgenomen is, nadat een tumor in haar nek is verwijderd. Bij opname scoort ze al 69 van de 70 punten op zelfstandigheid. Bij navraag blijkt dat ze in de 3 weken wachttijd voor opname onverwachts sterk is opgeknapt. Opname is toch doorgegaan,

Haar revalidatiedoelen zijn het optimaliseren van de ADL zelfstan-digheid, met vooral aandacht voor het handhaven van de continen-tie. Volgens haar USER scores is dat gelukt. Bij opname scoort ze 12 punten voor mobiliteit en zelfverzorging. Ze kan dan alleen zelfstandig eten en drinken. Twee maanden later, bij ontslag, scoort ze het maximum van 70 punten. Zeven van de 10 ‘topscoorders’ zijn afkomstig uit de diagnosegroep ‘hersenen’.

Er zijn ook revalidanten, die nauwelijks vooruit gaan tijdens revalidatie of zelfs achteruit gaan. Dit zijn in totaal 71 van de 266 revalidanten (27%). Deels is dit verklaarbaar, doordat ook revalidanten met andere behan-deldoelen dan het verbeteren van de ADL zelfstandigheid zijn opgenomen. Zo hebben 5 van de 11 revalidanten, die bij ontslag lager scoren dan bij opname, de diagnose chronische pijn. Ook zijn er revalidanten, die niet of nauwelijks vooruitgaan op de USER, maar waarvan je desondanks kunt concluderen dat revalidatie is geslaagd. Een voorbeeld is een vrouw met een hoge dwarslaesie. Ze scoort bij opname zeer laag op zelfstandig-heid (20 van de 70 punten). Zes maanden later bij ontslag scoort ze nauwelijks hoger. Ondanks dat deze vrouw nog steeds sterk hulpafhankelijk is, is het be-handelteam zeer tevreden. Het behandelteam heeft veel tijd en energie gestoken in het aanpas-sen van het huis, het aanvragen van hulpmiddelen en het regelen van hulp thuis. Daardoor is het gelukt om haar naar haar eigen huis te ontslaan.

Maar de meeste revalidanten hebben wel behandeldoelen op gebied van verbeteren van de ADL zelfstandigheid. Zo is er bij-voorbeeld een man opgenomen na een ischemisch cva, met als revalidatiedoelen ‘Ik wil kunnen opstaan, ik wil lopen, eventueel met behulp van een hulpmid-

brUikbare terUgrapportage is De UitDagingAfnemen van de USER is één ding, de resultaten op groepsniveau op een heldere en inzich-telijke wijze terugrapporteren naar het eigen centrum en naar andere betrokken organisa-ties is een volgende uitdaging. Voor zover wij weten zijn er nog geen revalidatiecentra die gegevens over uitkomsten terug rapporteren naar de eigen instelling en andere betrok-kenen. Ook moet daarmee nog de nodige ervaring worden opgedaan. USER scores kunnen op verschillende manieren worden gepresenteerd: bijvoorbeeld als een verschilscore of als percentage vooruitgang. Daarnaast is bijvoorbeeld nog niet duidelijk hoeveel punten ver-schil ‘veel’ of ‘enige’ vooruitgang in zelfstandigheid betekent. Het doel van deze bijdrage is verschillende mogelijkheden te laten zien om USER als uitkomstmaat te presenteren.

niet aLLeen kwaLiteitsinDicatorDe USER is ook bruikbaar in de patiëntenzorg en kan dus direct meerwaarde hebben voor medewerkers en revalidanten. Als de USER regelmatig, bijvoorbeeld voor elk teamover-leg, wordt afgenomen, kan het de revalidant en het behandelteam snel en overzichtelijk inzicht geven in het verloop van de revalidatie. Een aantal teams binnen De Hoogstraat gebruikt de USER op deze manier. Ter ondersteuning van gebruik in de zorg is een digitale weergave ontwikkeld. Met behulp van grafieken en kleuren wordt visueel gemaakt hoe de revalidatie verloopt en waar nog aan gewerkt moet worden. Zo biedt het instrument ook voor individuele revalidanten houvast. Het geeft een beeld op welke gebieden ze vooruit-gang hebben geboekt en maakt duidelijk op welke punten nog vooruitgang mogelijk lijkt. Het gebruik in de zorg met directe feedback naar revalidant en behandelaar verhoogt de motivatie om de USER af te nemen met een positief effect op de toepassing van de USER als kwaliteitsindicator.

9revalidata 156 | augustus 2010 onderzoek en publIcatIes

917.4. Port I van de, Berdenis van

Berlekom S, Baines RJ, Peeters R, Sikkes R, Raats Baexk F, Schilders A, Post M. Meten = Weten: evalu-atie van vier meetinstrumenten voor uitkomsten van revalidatie. Revalidata 2007, 29, 139: 2-6.

in de uitkomst. Revalidata 2008, 30, 145: 30-32.

2. Berdenis van Berlekom S, Koppe P. To be continued, ontwikkeling van prestatie-indicatoren in de revalidatie. Revalidata 2009, 31, 152: 12-15.

3. Post M, Port I van de, Kap B, Berdenis van Berlekom S. Development and validation of the Utrecht Scale for Evaluation of clinical Rehabilitation (USER). Clin Rehabil 2009, 23, 10: 909-

Nog interessanter wordt het als de resultaten van De Hoogstraat vergeleken kunnen worden met die van volgende jaren en met die van andere revalidatiecentra. Dat zal ons helpen om meer inzicht in de effecten van de geboden zorg te krijgen en deze gericht te verbeteren.

Literatuur1. Commissie prestatie-indicatoren.

Revalidatie-indicatoren: inzicht

corresponDentieE-mail: [email protected]

10 revalidata 156 | augustus 2010onderzoek en publIcatIes

wetenschappeLijk onDerzoek: geen overtUigenD bewijsAl meerdere jaren wordt getracht om middels wetenschappelijk on-derzoek de voordelen van de MPK te objectiveren. Hierbij zijn zowel de C-leg als ook andere MPK’s bestudeerd in zeer wisselende patiëntengroepen (tabel 1). Een aantal onderzoeken bestudeerde het verschil in energieverbruik bij patiënten tussen het gebruik van de mechanische knie en de MPK3-7. Opvallend hierbij is dat er in deze studies geen overtuigend bewijs c.q. consequente vermin-dering van energieverbruik ge-vonden is ten gunste van de MPK. De onderzoeken tonen wisselen-de resultaten. De winst in energie-verbruik is vaak gering en treedt soms alleen op bij het lopen met bepaalde snelheden, bijvoorbeeld die buiten de normale loopsnel-heid van de patiënt3,5,7. Dit geldt echter niet voor alle onderzochte patiënten. Sommigen tonen geen voordeel op dit terrein. Daarnaast is er geen significant verschil in energieverbruik tussen het ge-bruik van de verschillende MPK’s aangetoond4,8. Ook het meten van cognitieve taken tijdens het lopen laat geen voordeel zien ten behoeve van de MPK (C-leg)9. Dit is merkwaardig gezien het feit dat vrijwel alle bij ons bekende patiënten de erva-ren voordelen in relatie tot het energieverbruik en aandachtsver-deling tijdens het lopen melden. Tevens geven de patiënten in meerdere studies aan deze voordelen te ervaren in combina-tie met een betere kwaliteit van leven7,10-12.Wat betreft de looptechnische

aspecten zorgt het gebruik van de C-leg voor onder andere minder valneiging van de patiënt en gemak bij het lopen op hoogte-verschillen en trappen8,10,11. Een enkele studie toont deze voorde-len echter niet13.

Nu is de vraag wie de ‘waarheid’ spreekt in relatie tot de voorde-len van de MPK, de patiënt of de wetenschapper. Ik ben geneigd om de ervaringen van de patiënt als ‘waarheid’ te beschouwen gezien het consequent melden van deze bevindingen door de patiënten. De taak van de onder-zoeker dient vervolgens te zijn om deze ervaren voordelen mid-dels adequate meetinstrumenten objectief aan te tonen. Dit lijkt tot op heden nog niet het geval te zijn en roept de vraag op of de juiste meetinstrumenten wel worden gebruikt.

inDicaties voor De mpkOmdat uit wetenschappelijk on-derzoek tot nu toe geen overtui-gend bewijs is geleverd ten gunste van de MPK, bestaat de noodzaak om grotendeels uit empirie criteria op te stellen voor de indicering van de MPK. Uit ervaring blijkt dat patiënten re-gelmatig de volgende problemen en klachten aangeven in relatie tot de tekortkomingen van hun prothese (knie):- onvoldoende snelheidsaanpas-

sing in relatie tot het (gewenste)activiteitenniveau

- lopen vraagt te veel aandacht, waardoor het moeilijk is om de aandacht te verdelen tijdens het lopen en er een verhoogd valrisico bestaat

MPK Verstrekking: 10 jaar ervaring met een gestandaardiseerde werkwijzeE.C.T. Baars

E.C.T. Baars, Revalidatiearts, Vogellanden centrum voor revalidatie,

Zwolle

inLeiDingDe microprocessor gestuurde knie (MPK) heeft in de loop der jaren een duidelijke positie verwor-ven binnen de beenprothesiologie. Aanvankelijk werd de C-leg van Otto Bock als MPK voornamelijk gepropageerd, echter sinds enige jaren is de Rheo knie van Ossur hier aan toegevoegd. Daarnaast zijn er eenvoudigere knieën met microprocessortechno-logie en beperktere functiemogelijkheden, waar-onder de IP knie van Blatchford en de Hybrid knie van Nabtesco. Tevens is er een merkbare toename van marketingactiviteiten door de producenten in relatie tot deze prothese componenten richting de zorgprofessionals en de amputatiepatiënten. Voorbeeld hiervan is de uitgebreide beschikbare in-formatie op Internet van Otto Bock en Össur1,2. Ook kunnen patiënten soms een MPK uitproberen via de producenten van deze knieën. Gesteld kan worden dat zowel de professionals in de prothesezorg als de amputatiepatiënten steeds meer ervaring opdoen met deze knie technologie. Hierbij heeft de profes-sional de taak om de gepropageerde (technische) voordelen van de MPK te vertalen naar de potentiële functionele voordelen voor de individuele patiënt. Deze inschatting dient vanzelfsprekend vooraf te gaan aan een eventuele aanvraag tot verstrekking van de knie. Een veel gehoorde ervaring van patiënten is dat het lopen met de MPK minder energie kost en dat zij tij-dens het lopen de aandacht meer op de omgeving kunnen richten. Een sluitende verklaring voor deze ervaringen ontbreekt alsnog. Daarentegen geeft een enkele patiënt aan geen voordeel van de MPK te bemerken. Mogelijk komt dit deels omdat het lopen met de MPK een aanpassing vraagt van het oude vertrouwde looppatroon met de eigen knie, hetgeen onzekerheid met zich mee kan brengen. Over het algemeen kan men uit de empirie stellen dat de MPK een waardevolle aanvulling is op het assortiment van protheseknieën.

11revalidata 156 | augustus 2010 onderzoek en publIcatIes

meerdere misstappen. Haar linker schoen is schuin afgesleten en dit geeft enige instabiliteit.

Wij concluderen dat er bij deze er-varen prothesegebruikster sprake is van een progressieve instabili-teit en onzekerheid bij het lopen buitenshuis, hetgeen is ontstaan door afname van haar lichaams-adaptatie, mede veroorzaakt door haar voortschrijdende leeftijd in combinatie met de onzekerheid die ontstaan is na het vallen. Dit heeft geresulteerd in het steeds minder vaak buiten lopen, waar-door de loopvaardigheid verder is afgenomen. Als oplossing stelden wij voor om de protheseknie te vervangen door een MPK die adaptatiemogelijk-heden heeft ten behoeve van de

moeite om de stoepdrempels over te komen en bij het lopen op onef-fen terrein is ze al enkele malen gevallen. Door deze klacht komt ze steeds minder vaak buiten. Patiënte woont zelfstandig in een seniorenflat. Ze heeft geen klach-ten van de stomp en draagt semi- orthopedisch schoeisel. Bij het lichamelijk onderzoek is de stomp gaaf, hoewel er enige ontvelling bestaat ter hoogte van de tuberaf-steuning. Patiënte draagt een prothese met een open frame koker en flexi-bele binnenkoker in combinatie met een 3R15 remknie en een vaste voet, waarmee ze al jaren naar tevredenheid heeft gefunc-tioneerd. Tijdens het onderzoek kan patiënte in de loopgang los lopen, maar maakt zij daarbij wel

- vermoeidheidsklachten bij en na het lopen

- onzekerheid en instabiliteit bij het lopen op oneffenheden

- fysieke overbelastingsklachten van onder andere de rug, heu-pen en het contralaterale been

Deze opsomming is onvolledig, maar geeft wel het klachtenveld aan van de patiënten. Ter aanvul-ling beschrijf ik de onderstaande casus.

casUsEen 79-jarige alleenstaande vrouw met een transfemorale amputatie rechts sinds 40 jaar bezoekt het prothesetechnisch spreekuur met de klacht zich steeds onzekerder te voelen bij het lopen buitenshuis. Zij loopt met een rollator en heeft

tabeL 1 : mpk stUDiesstudie Onderzoeks-

populatie n/leeftijd (jaren)

MPK onderzocht Resultaten

Buckley et al. 1997

3/39-59 IP (Blatchford) - 2 patiënten tonen kleine vermindering van energieverbruik ten gunste van de MPK

- 1 patiënt toont geen verschilChin et al. 2005

3/51-55 IP (Blatchford) - 2 patiënten tonen minder energieverbruik ten gunste van de MPK (geen significantie aangegeven)

- 1 patiënt toont geen verschilChin et al. 2006

4/17-33 IP (Blatchford)C-leg (Otto Bock)

- Geen significant verschil in energieverbruik tussen MPK’s

Orendurff et al. 2006

8/mean 48,5 C-leg (Otto Bock) - Niet significant verminderd energieverbruik met MPK

Williams et al. 2006

8/29-61 C-leg (Otto Bock) - Geen objectief verschil in het uitvoer van aandachtstaken (cognitieve performance) tussen MPK en mechanische knie

Hafner et al. 2007

21/21-77 C-leg (Otto Bock) - Betere loopfunctie met MPK (hoogteverschillen, minder valrisico)

- Grotere patiënt tevredenheid met MPKSeymore et al. 2007

13/32-75 C-leg (Otto Bock) - Klein verschil in energieverbruik ten gunste van MPK - Patiënten geven betere QoL aan met MPK

Kahl et al. 2008

19/22-83 C-leg (Otto Bock) - Betere loopfunctie met MPK (loopsnelheid, minder valrisico)

- Patiënten geven betere QoL aan met MPKJepson et al. 2008

5/29-56 Adaptive knee (Blatchford) - Geen verschil ten gusnte van MPK gebruik aangegeven

Gerzeli et al. 2009

50/mean 45.8 C-leg (Otto Bock) - Patiënten geven aan betere QoL ten gunste van MPK

Bellmann et al. 2010

9/22-49 C-leg (Otto Bock) Hybrid knee (Nabtesco) Rheo knee (Össur) Adaptive knee (Blatchford)

- Verschillen in functionele voordelen tussen MPK’s - Weinig verschil in energieverbruik tussen MPK’s

n: aantal onderzochte patiëntenIP: Intelligent ProsthesisQoL: Quality of life

12 revalidata 156 | augustus 2010

ervaringen met het protocoL

De patiëntDe ervaringen van de patiënten die het protocol hebben door-lopen zijn overwegend positief. Het stappenplan met de proef-loopsessies geeft duidelijkheid over het verloop van de indica-tiestelling en het aanvraagtraject. Patiënten waarderen eveneens de mogelijkheid om proef te lopen met de MPK en op deze wijze de eerste ervaring op te doen. Wel geven meerdere patiënten aan nerveus te zijn voor de 2e en 3e proefloopsessie en het gevoel te hebben een examen te moeten afleggen. Na afloop van de 3e sessie blijkt dit laatste doorgaans mee te vallen.

Het behandelteamIn de loop der jaren hebben wij er-varing opgedaan met dit protocol en enkele aanpassingen gedaan in de werkwijze. Om de patiënt optimaal voor te bereiden op de 2e proefloopsessie is er regelmatig looptraining gegeven vooraf aan deze sessie. Dit om de patiënt nog meer vertrouwd te laten raken met de MPK. Aanvankelijk is alleen gewerkt met de C-leg binnen het protocol, ech-

zorgverzekering. De 2e sessie vindt plaats in het revalidatiecentrum. Tijdens deze sessie kunnen zowel de patiënt als het behandelteam toelichting geven op de motivatie voor de MPK aanvraag. Tevens ziet de adviseur van de zorgverzeke-ring met eigen ogen het lopen met beide kniesystemen. Na deze ses-sie wordt de 3e sessie gepland en blijft de MPK gemonteerd, zodat de patiënt 3 weken fysiotherapeu-tische behandeling kan volgen, 2 keer in de week, om zowel verder met de MPK in de therapie te trai-nen als ervaringen op te doen in de thuissituatie. De 3e sessie heeft dezelfde samenstelling in perso-nen als de 2e , waarbij extra vaar-digheden als het traplopen, het versnellen en het lopen op ongelijk terrein beoordeeld wordt. Aan het einde van deze sessie geeft de adviseur van de zorgverzekering zijn advies. Bij een positief advies vindt de formele aanvraag van de MPK plaats. Tussen de aanvraag en de levering blijft de leen-MPK gemonteerd totdat de eigen MPK van de patiënt is geleverd. Ook krijgt de patiënt hierna aanvul-lende fysiotherapie in de vorm van looptraining ten behoeve van het optimaal leren functioneren met deze knie.

sta- en loopstabiliteit. Daarnaast is patiënte geadviseerd om looptrai-ning te volgen ter verbetering van haar vertrouwen in het lopen. Voor de indicering en verstrekking van de MPK doorliep patiënte ons MPK protocol (zie deel: ontwikke-len van protocol).Uiteindelijk kozen we voor het verstrekken van een C-leg com-pact vanwege de relatief geringe loopsnelheid van patiënte. Ze maakte geen gebruik van de snel-heidsaanpassing van de C-leg. Middels de looptraining nam haar vertrouwen in het lopen toe en leerde ze optimaal met haar MPK te functioneren.

ontwikkeLen van het protocoLBegin 2000 hebben wij in het reva-lidatiecentrum de Vogellanden te Zwolle samen met de zorgverzeke-raar een gestandaardiseerde werk-wijze ontwikkeld ten behoeve van het indiceren en verstrekken van de MPK14. Dit werd voor een groot deel geïnitieerd door de zorgver-zekeraar die meer inzicht wenste in de onderbouwing van de aan-vragen voor deze kniesystemen, mede vanwege de hoge kosten. Uiteindelijk heeft dit geresulteerd in een protocol met 3 proefloop-sessies als basis (schema).

De volgende stappen zijn in het protocol te onderscheiden. Na de globale indicering van de MPK op het reguliere prothesetechnisch spreekuur vindt de 1e proefloop-sessie plaats in de werkplaats van de instrumentmakerij. Tijdens deze sessie loopt de patiënt met zijn of haar eigen protheseknie en ver-volgens met de MPK. Hierbij krijgt de patiënt de gelegenheid om er-varing op te doen met de MPK en kan het behandelteam, bestaande uit revalidatiearts, fysiotherapeut en orthopedisch instrumentma-ker, het looppatroon beoordelen met beide kniesystemen. Indien er een positief oordeel van zowel de patiënt als het behandelteam wordt gegeven, kan de 2e proef-loopsessie worden gepland in aan-wezigheid van de adviseur van de

onderzoek en publIcatIes

Schema: MPK protocol

13revalidata 156 | augustus 2010

De zorgverzekeraar, verwachtingen en UitkomstenAanvankelijk hebben wij het proto-col alleen gebruikt bij MPK aan-vragen bij de zorgverzekeraar die mede opsteller is geweest van het protocol. Echter in de loop der tijd is deze werkwijze ook aangeboden aan alle andere zorgverzekeraars. Na vaak uitgebreide telefonische uitleg onzerzijds waren de meesten wel bereid het protocol te volgen. Enkele ware zeer enthousiast over onze werkwijze. Bij 1 patiënt was de vertegenwoordiger van de zorg-verzekeraar tijdens de 2e proefloop-sessie zo overtuigd van de indicatie voor de MPK dat al bij deze sessie een goedkeuring werd afgegeven (patiënt 1). Een andere zorgverze-keraar ging akkoord met de MPK verstrekking mits de training in ons centrum zou plaatsvinden. Deze laatste patiënt woonde ten westen van Utrecht, ruim 100 kilometer van ons centrum vandaan.

krijgen. Als vervolgens een positief oordeel bestaat bij de patiënt en het behandelteam zal het verdere protocol doorlopen worden.

Wachttijd tussen indicering en verstrekkingEen belangrijk uitgangspunt van het protocol was het bekorten van de wachttijd voor de patiënt tussen de indicering van de MPK en de verstrekking. Tabel 2 toont de patiënten die vanaf 1998 bin-nen het revalidatiecentrum de Vogellanden zijn behandeld in het kader van een MPK aanvraag. Bij de patiënten die niet volgens het protocol zijn behandeld bedraagt de gemiddelde wachttijd 8,8 maanden. Bij de patiënten die met het protocol behandeld zijn is dit 1,9 maanden. Vanzelfsprekend is er geen wachttijd genoteerd bij de 3 patiënten die een IP knie ver-strekt kregen, gezien de reguliere machtigingsaanvraag en toeken-ning.

ter de laatste jaren hebben wij ook ervaring opgedaan met de Rheo knie. Andere MPK knieën als de IP en Hybride knie doorlopen dit verstrekkingprotocol niet, omdat deze via de reguliere machtigings-aanvraag verstrekt kunnen wor-den. Wel bestaat er de behoefte binnen ons behandelteam om ook de indicering van deze knieën meer te gaan standaardiseren en zo gerichter een keuze te kun-nen maken. We merken eveneens dat de patiënt zelf vaker met het voorstel komt om een MPK te overwegen. Dit komt zowel door het contact met andere patiënten, bijvoorbeeld via de patiëntvereni-gingen voor amputatiepatiënten, als de commerciële activiteiten rondom de MPK van de produ-centen. In het geval dat het team twijfels heeft over de geschikt-heid van het MPK gebruik bij de individuele patiënt, leent het eerste deel van het protocol zich om hier meer duidelijkheid over te

onderzoek en publIcatIes

Tabel 2. Patiënten met indicatie voor MPK 1998-2009Patiënt sexe Leeftijd

(jaren)amp. oorzaak

amp. niveau

amp. zijde

MPK protocol (ja/nee)

MPK soort

amp duur (jaren)

Verstrek tijd MPK (maanden)

1 v 19 T (S) TF L j C-leg 8 1 2 m 24 TR TF R j Rheo 4 ?3 m 25 TR TF L j C-leg 12 2 4 m 32 TR TF R n C-leg 11 15 5 m 36 T (S) KE L j C-leg 5 06 m 43 T (S) KE L j C-leg 8 5 7* v 47 T (S) TF L n/j C-leg 24 28 m 53 TR TF L n C-leg 12 9 9 m 56 TR TF R n C-leg 29 610 m 58 T TF L j C-leg 21 3 11 m 58 TR TF R j C-leg 18 312 m 63 TR TF R nvt IP 48 nvt13 v 63 T (S) TF L n C-leg 11 12 14 v 67 T (S) TF R j C-leg 24 215 m 74 I TF L nvt IP 5 nvt16** m 77 TR KE R/L j C-leg

Comp.27 2/1

17 m 82 V KE R nvt IP 4 nvt18 v 84 T TF R j C-leg

Comp.46 0

19 v 86 T (S) KE R j C-leg Comp.

71 3

T: tumor; S: sarcoom; TR: trauma; V: vasculair; I: infectie; L: links; R: rechts; ?: onbekend; nvt: niet van toepassing*: patiënte 7 heeft de eerste maal het protocol niet doorlopen en de MPK werd toen afgewezen. De 2e maal, na verandering van zorg-verzekeraar en doorlopen van het protocol, is de MPK toegewezen.**: patiënt 16 heeft een dubbelzijdige knie-exarticulatie, waarvoor bdz. een C-leg compact is voorgeschreven met resp. verstrektijd 2 maanden en 1 maand.

14 revalidata 156 | augustus 2010

Literatuur/referenties:1. www.ottobock.com2. www.ossur.com3. Chin T, Sawamura S, Shiba R,

Oyabu H, Nagakura Y, Na-kagawa A. Energy expenditure during walking in amputees after disarticulation of the hip. A microprocessor-controlled swing-phase control knee versus a mechanical-controlled stance-phase control knee. J Bone Joint Surg Br. 2005 Jan;87(1):117-9.

4. Chin T, Machida K, Sawamura S, Shiba R, Oyabu H, Nagakura Y, Takase I, Nakagawa A. Compa-rison of different microproces-sor controlled knee joint on the energy consumption during walking in trans-femoral ampu-tees: intellegent knee prosthesis (IP) versus C-leg. Prosthet Orthot Int. 2006;30(1):73-80.

5. Buckley JG, Spence WD, Solomo-nidis SE. Energy cost of walking: comparison of “Intelligent Prosthesis” with conventional mechanism. Arch Phys Med Rehabil. 1997;78(3):330-3.

6. Orendurff MS, Segal AD, Klute GK, McDowell ML, Pecoraro JA, Czerniecki JM. Gait efficiency using the C-leg. J Rehabil Res Dev. 2006;43(2):239-46.

7. Seymore R, Engbretson B, Kott K, Ordway N, Brooks G, Crannell J, Hickernell E, Wheeler K. Compari-son between the C-leg micropro-cessor-controlled prosthetic knee and non-micro processor control prosthetic knees: a preliminary study of energy expenditure, ob-stacle course performance, and quality of life survey. Prosthet Orthot Int. 2007;31(1):51-61.

8. Bellmann M, Schmalz T, Blumen-tritt S. Comparitive biomechani-cal analysis of current micropro-cessor-controlled prosthetic knee joints. Arch Phys Med Rehabil. 2010;91(4):644-52.

9. Williams RM, Turner AP, Oren-durff M, Segal AD, Klute GK, Pecoraro J, Czerniecki J. Does having a computerized pros-thetic knee influence cognitive performance during amputee walking? Arch Phys Med Rehabil. 2006;87(7):989-94.

vorming rondom het individueel protheserecept.

concLUsie en aanbeveLingenMet als uitgangspunten het vergroten van de transparantie bij de indicering van de MPK en het bekorten van de aan-vraagprocedure is ons protocol opgesteld en heeft vervolgens geresulteerd in het behalen van beide doelstellingen. Echter deze verstrekking procedure is (nog) geen gemeengoed geworden en blijft de werkwijze rondom de MPK aanvraag onnodig gecompliceerd hetgeen voor ontmoediging zorgt van de patiënt en zijn behandel-team. Door de soms moeizame samenwerking tussen zorgverze-keraars en zorgprofessionals op dit terrein lijkt het gemeenschappe-lijke doel, te weten het realiseren van het beste protheserecept voor de individuele patiënt, regelmatig moeilijk bereikbaar. Immers het gezamenlijke streven dient te zijn om voor de individuele amputa-tiepatiënt geavanceerde prothe-secomponenten beschikbaar te maken en houden ten behoeve van zijn of haar optimaal functio-neren. Om dit laatste te bereiken dient de aanvraag van de MPK op een systematische en transparante wijze plaats te vinden, waarbij zowel de patiënt als het behan-delteam zo direct mogelijk hun motivatie voor deze keuze kunnen overbrengen. Dit mede gezien de tot nu toe ontbrekende weten-schappelijke bewijsvoering ter ondersteuning van de individuele MPK verstrekking. Plaatsing van de MPK binnen het functiegericht PPP protocol zou hiervoor eveneens uitkomst bieden.Natuurlijk ontslaat het voorhan-den zijn van geavanceerde en dure prothesecomponenten de zorgprofessional niet van de plicht om ook bij te dragen aan de kosten beheersing in de zorg. Reden temeer om gezamenlijk, zorg verleners en –bekostigers, voor een goede en transparante indicatiestelling van deze compo-nenten te blijven zorgen.

onderzoek en publIcatIes

In tegenstelling tot onze ver-wachtingen na het starten met het gebruik van ons protocol is de aanvraag van de MPK niet eenvoudiger geworden. Gehoopt en ook verwacht werd dat een vergelijkbaar traject zou plaats-vinden voor de MPK verstrekking als die voor de myo-electrische armprothese. Deze laatste werd aanvankelijk ook apart door de zorgverzekeraar beoordeeld, maar is al vele jaren ondergebracht in het reguliere verstrekkingproces15. De aanvraag van de MPK blijft tot nu toe helaas gescheiden van de reguliere aanvraagprocedure. Sterker nog, de indruk bestaat dat de aanvraag van de MPK eerder complexer lijkt te worden dan eenvoudiger. Vrijwel iedere zorgverzekering heeft in de loop der tijd haar eigen formulieren ontwikkeld voor de MPK aanvraag. Eén zorgverzekeraar hanteert zelfs het systeem van het verzenden van afzonderlijke vragenlijsten aan zowel de patiënt, aanvragend arts als technisch instrumentmaker, om zo tot een oordeel te komen. Tevens bemerken we dat zorgver-zekeraars aan de uitnodiging om volgens ons protocol te werken de laatste jaren wisselend gehoor gegeven. Dit laatste is moeilijk te begrijpen gezien de steeds luidere roep van de politiek en zorgverze-keraars zelf om meer transparantie in de gezondheidszorg. Een positieve ontwikkeling ten behoeve van deze transparantie is het werk van de stuurgroep protocollering en prijssystematiek pro- en orthesen (PPP) waarin een aantal zorgverzekeraars, instru-mentmakerijen en revalidatie-artsen vanuit de VRA Werkgroep Amputatie en Prothesiologie (WAP) zitting hebben16. De stuur-groep streeft juist naar het functie-gericht en transparant voorschrij-ven van prothesecomponenten en heeft een protocol opgesteld met dit doel. In de huidige versie komt de MPK niet voor, maar naar mijn mening dient dit component wel een plaats te krijgen in het pro-tocol, om zo eerlijk meegewogen te kunnen worden in de besluit-

15revalidata 156 | augustus 2010

behandelprotocol. Orthobode Nederlands Tijdschrift voor de Orthopedie. 2006;11(2): 29-32.

15. Zvw Regeling zorgverzekering Hulpmiddelenzorg, 1 januari 2010.

16. Paping M, vd Linde H. Verstrek-kingsproces van beenprothesen: voorstel voor een model in de prak tijk. Revalidata 2009, 152:33-34.

12. Gerzeli S, Torbica A, Fattore G. Cost utility analysis of knee pros-thesis with complete micropro-cessor control (C-leg) compared with mechanical technology in trans-femoral amputees. Eur J Health Econ. 2009;10(1):47-55.

13. Jepson F, Datta D, Harris I, Heller B, Howitt J, McLean J. A compa-rative evaluation of the Adaptive knee and Catech knee joints: a preliminary study. Prosthet Orthot Int. 2008;32(1):84-92.

14. Baars ECT, Roosen HJ, Lindner I. De microprocessorgestuurde knie (MPK); een verstrekkings- en

10. Hafner BJ, Willingham LL, Buell NC, Allyn KJ, Smith DG. Evaluati-on of function, performance, and preference as transfemoral am-putees transition from mecha-nical to microprocessor control of the prosthetic knee. Arch Phys Med Rehabil 2007, 88(2): 207-17.

11. Kahle JT, Highsmith MJ, Hubbard SL. Comparison of nonmicropro-cessor knee mechanism versus C-leg on Prosthesis Evaluation Questionnaire, stumbles, falls, walking tests, stair descent, and knee preference. J Rehabil Res Dev. 2008;45(1):1-14.

onderzoek en publIcatIes

corresponDentieE-mail: [email protected]

16 revalidata 156 | augustus 2010

inLeiDingDe ziekte van Parkinson is een invaliderende aan-doening met een prevalentie van 44-167 en een incidentie 5-25 per 100 000 per jaar. De prevalentie is leeftijdsafhankelijk: 1,5% boven 55 jaar en boven 85 jaar is de prevalentie voor Parkinsonisme 5% en voor de ziekte van Parkinson 3,6%. In Nederland waren er in 2007 50.000 patiënten en de verwach-ting is, dat door de veroudering van de bevolking er in 2015 70 à 80.000 zullen zijn (vgl. MS circa 15.000). De ziekte begint doorgaans tussen 50 en 70 jaar en het beloop is langzaam progressief.

kinson een optimale revalidatiege-neeskundige behandeling bieden. Zij wil hierbij nauw samenwerken met de Parkinson Vereniging (PV) van de patiënten. Ketenzorg staat centraal. diagnoses: De WPB houdt zich bezig met de neurodegenera-tieve aandoeningen. Dit betreft met name M. Parkinson en de parkinsonismen. Andere neuro-degeneratieve aandoeningen zijn de hyperkinetische bewegings-stoornissen (zoals dystonie, chorea, myoclonus, tremoren en tics), spinocerebellaire ataxie, (erfelijke) spastische paraprese en cognitieve stoornissen (dementie). Op de PV site zal volgens een vast format een lijst van alle Revalidatie instellingen in Nederland worden gezet met vermelding van lokale behandelkader (= kwaliteitseis, die de revalidatie-instellingen onderscheidend zullen maken van andere zorgaanbieders) en behandelprogramma’s.

doelen voor 2010 - Opstellen behandelkader M.

Parkinson

van de gremIa

Eerste verslag Werkgroep Parkinson en aanverwante Bewegingsstoornissen

hebben er hun bijdrage aan gele-verd, zo ook de VRA.

Oprichting Werkgroep Parkinson en aanverwante Bewegings-stoornissenOp 9 december 2008 vond in RMC Groot Klimmendaal Arnhem de eerste vergadering plaats van de VRA Werkgroep Parkinson en aanverwante Bewegingsstoornis-sen (WPB). De officiële oprichting van de WPB vond plaats tijdens de volgende vergadering op 10 februari 2009. Als bestuur werden gekozen: Ron Meijer (voorzitter), Peter Muitjens (secretaris) en Lotta de Boer (pen-ningmeester). De formele vaststelling als VRA Werkgroep geschiedde in de VRA vergadering van 17 april 2009

aantal huidige leden: 28Vergaderdata 2010: 9 maart, 18 mei, 14 september, 30 november Plaats: Revalidatie Medisch Cen-trum Groot Klimmendaal Arnhem algemene doelstelling: De WPB wil mensen met de ziekte van Par-

Pas de laatste jaren is in de Revali-datiegeneeskunde het besef door-gedrongen, dat we deze patiënten veel kunnen bieden en dat de ervaring met complexe patiënten met andere diagnosen en de mul-tidisciplinaire setting met goede outillage de Revalidatiegenees-kunde juist bij uitstek geschikt maakt om de Parkinson patiënt en diens systeem te behandelen. Ook de recente wetenschappe-lijke publicaties over de winst van het cuen en over de verbetering van de spraak door behandeling van de dysarthrie hebben hier-aan bijgedragen. Tevens is alom het besef doorgedrongen, dat Parkinson een ziekte is die alle do-meinen van het leven raakt en dat de symptomen zeker niet beperkt zijn tot motorische stoornissen en beperkingen.

Recente ontwikkelingenDe afgelopen jaren zijn naast de al bestaande richtlijnen van de verpleging en het KNGF ook de richtlijnen van ET en logo gereed gekomen. Dit jaar is daar de eerste nationale multidisciplinaire richt-lijn van het CBO voor Parkinson bijgekomen. Alle bij de zorg voor Parkinson betrokken specialismen

17revalidata 156 | augustus 2010

- Bijdrage aan VRA scholings-cursus Neurodegeneratieve aandoeningen en MS van 21-01-2010 in het UMCN Nijmegen.

Gijs Kuipers: - CBO Multidisciplinaire Richtlijn

M. Parkinson (namens VRA lid focusgroep)

interne werkgroepenWerkgroep behandelkader: Marike Harmsen, Karin Dankoor, Edwin Drossaers, Saskia BuijsmanWerkgroep klinimetrie: Ron Meijer, Jolanda van der Putten, Dorinde Oster, Martine van Egdom

Het eerste gezamenlijke Werk-groep uitje zal de deelname door WPB leden zijn aan het World Par-kinson Congress van 28-09-2010 tot 01-10-2010 in Glasgow

Namens bestuur en leden van de WPB,Dr. Ron Meijer, revalidatiearts-epide-mioloog, RMC Groot Klimmendaal Arnhem

de niet-motore problematiek. - Organisatie door de WPB van het

neurodegeneratieve stuk van de betreffende VRA scholingscursus ‘Neurodegeneratieve aandoe-ningen en MS’

- Zodra het beleid aangaande M. Parkinson voldoende in de stei-gers staat, zal aandacht geschon-ken worden aan de parkinsonis-men en in een volgende fase aan de andere neurodegeneratieve aandoeningen

deelname aan commissies/werk-groepenRon Meijer: - CBO Multidisciplinaire Richtlijn

M. Parkinson (namens VRA lid centrale werkgroep en lid focus-groep)

- Parkinson Adviesraad Zorg (multidisciplinair adviesorgaan van de Parkinsonvereniging) (voorzitter)

- Werkgroep Organisatie Wereld Parkinsondag 2011 van de Par-kinson Vereniging (lid)

- Opstellen concept kernsets klini-metrie M. Parkinson

- Realiseren landelijk dekkend netwerk van revalidatie-instel-lingen (ziekenhuizen en revali-datiecentra) met gespecialiseerd behandelprogramma voor M. Parkinson en parkinsonismen

- Vervolgdoelen- Realiseren van enkele superge-

specialiseerde instellingen met Parkinson ketenprogramma’s, inclusief een klinisch behandel-programma verdeeld over het land

- Implementatie Parkinson behan-delkader door de WPB leden in hun eigen instelling en regio

- Definitieve vaststelling en implementatieproject kernsets klinimetrie

- Vanuit de WPB opzet van weten-schappelijk onderzoek, waarbij onderzoekswensen vanuit het patiëntenperspectief van de PV belangrijk zullen zijn. Het betreft vooral participatie in het alge-meen, arbeid in het bijzonder en

van de gremIa

18 revalidata 156 | augustus 2010

sUpervisie (praktijkLeren)In principe zou een AIOS (gedeel-telijk) boventallig moeten zijn om een goede opleiding te waarbor-gen. Daarnaast zijn er een aantal andere zaken nodig voor een goede opleiding. Om te beginnen de supervisie, één van de belang-rijkste manieren om praktijkkennis op te doen. In het opleidingsplan ‘BETER’ wordt dit praktijkleren genoemd. Supervisietijd voor zowel de kliniek als polikliniek zou structureel ingepland moeten zijn, ongeacht het opleidingsjaar. Wel kan er, zoals ook in het nieuwe opleidingsplan genoemd staat, meer vrijheid van handelen komen naar mate de AIOS verder in de opleiding komt. De supervisor kan te allen tijde mee kijken indien er vragen of problemen zijn, maar bijvoorbeeld ook revalidanten voor- of nabespreken in het geval de AIOS hier behoefte aan heeft. In de supervisietijd is voldoende ruimte om differentiaal diagnosti-sche overwegingen te bespreken en het verdere beleid te bepalen. Dit zorgt voor een uitdaging en een goed leermoment voor de AIOS. Gedurende de week is er tijd om de brieven van de AIOS door te nemen. Verder worden team-besprekingen altijd samen met de supervisor gedaan, zodat de

werk en 10 uur voor verdieping. Als hierbij diensten gedraaid wor-den, hoort hiervoor compensatie te zijn. Steeds meer AIOS werken tegen-woordig parttime, hoewel het per opleidinglocatie verschilt in hoeverre dit mogelijk is. In principe zou iedere AIOS parttime moeten kunnen werken, ongeacht het opleidingsjaar of de reden van parttime werken. Bij parttime wer-ken wordt de werklast evenredig verminderd met het aantal uren, dat minder gewerkt wordt, zodat het werk van vijf dagen dus niet in vier dagen wordt gedaan. Ook administratietijd moet voldoende aanwezig zijn.

Verder dient de AIOS een stan-daard hoeveelheid tijd te krijgen om bepaalde taken uit te voeren. Ten aanzien van een eerste onder-zoek op de poli is dit een uur, voor een controle patiënt een half uur, beide inclusief tijd voor supervisie. Daarnaast is er tijd gepland voor administratie, evenredig aan het aantal patiënten, dat gezien is. Ook supervisortijd is standaard inge-roosterd: zoals eerder genoemd is dit een uur per week voor verdie-ping, met daarnaast voldoende tijd om revalidanten te bespreken of feedback te krijgen over bijvoor-beeld de administratie.Als een AIOS moeite heeft met het inplannen van zijn werkzaam-heden en daardoor structureel overwerkt, kan een cursus timema-nagement worden aangeboden.

Omdat je als AIOS regelmatig wisselt van stageplek is het goed als er bij deze overgangen en bij het begin van de opleiding een

Binnenkort zal het nieuwe opleidingsplan ‘BETER’ de opleiding tot revalidatiearts verder en nog beter vorm gaan geven. Met het nieuwe opleidingsplan is gekeken naar een optimale invulling en voor-waarden voor de opleiding. Naar aanleiding van de beleidsdag wil de kerngroep haar visie geven over welke voorwaarden aanwezig moeten zijn om het optimale uit de opleiding te halen. Anders gezegd, hoe ziet de ‘ideale’ opleiding eruit?

De ideale opleiding, gedachtes vanuit de kerngroepMarlous van Disseldorp-Voorendt, Daphne van Riet Paap, Henk Meulenbelt

AIOS feedback kan krijgen over zijn handelen, ook middels klinische praktijk beoordelingen (KPB’s). Deze KPB’s worden daarnaast ook in andere situaties structureel gebruikt. Om de kennis van de supervisor over te dragen aan de AIOS, is er per week tenminste één uur ingeroosterd voor onderwijs tussen de supervisor en AIOS, waarbij de AIOS uitgedaagd wordt zijn kennis uit te breiden.

onDerwijs (cUrsorisch Leren)Naast het praktijkleren is struc-tureel onderwijs, oftewel het cursorisch leren volgens BETER, gedurende tenminste twee uur per week voor de AIOS aanwezig. On-derwijs zou daarom ook voorrang moeten krijgen op de dagelijkse werkzaamheden voor de AIOS en hier moet dus ook voldoende tijd voor zijn. Bij het onderwijs zijn zowel AIOS als supervisoren aan-wezig. De AIOS kan het onderwijs samen met een supervisor geven, zodat er enerzijds een leermoment aanwezig is voor de AIOS, maar anderzijds ook voldoende exper-tise en verdieping gegeven kan worden over een onderwerp. Het onderwijs zou hierbij gekoppeld kunnen worden aan de basiscur-sussen, vooraf als inleiding hierop en na afloop om overgebleven vra-gen te beantwoorden. Een andere mogelijkheid is het koppelen van het onderwijs aan de themakaar-ten van BETER.

werkLastHet aantal uren, dat een AIOS werkt, is afgegrensd en hieraan moet de mate van werklast evenre-dig zijn. De richtlijn hiervoor is 48 uur per week, waarvan 38 uur voor

van de gremIa

19revalidata 156 | augustus 2010

beterpunten komen, is gedaan. Op deze manier zal de kwaliteit van de opleiding verbeteren en kunnen problemen vroegtijdig gesigna-leerd worden.

concLUsieIn dit stuk wil de kerngroep haar ideeën uitspreken over de optimale voorwaarden voor de opleiding. Zeker met het nieuwe opleidingsplan BETER is het goed om na te denken op welke manier dit het beste tot zijn recht komt. Bij een ‘ideale’ opleiding moet er voldoende tijd zijn voor supervisie, met daarnaast ook ruimte om de kennis van de supervisor over te dragen naar de AIOS. Daarnaast moet structureel onderwijs ge-waarborgd zijn. De werklast moet reëel zijn en er moet de mogelijk-heid zijn om parttime te werken. Voor onderzoek is voldoende tijd ingeroosterd en er moeten afspra-ken zijn wat de minimum eisen zijn voor het doen van onderzoek. Ook de mogelijkheid van een verdie-pingsstage geeft een kans de opleiding te verbreden. Daarnaast is het meten van de kwaliteit van de opleiding van belang om de sterke en zwakke punten te kun-nen benoemen, verbeterpunten naar voren te halen én deze terug te laten komen in evaluaties.Hopelijk inspireert bovenstaande tot het bekijken van de eigen opleiding met een frisse blik om te zien hoe ‘ideaal’ de opleiding momenteel is.

Naast het doen van onderzoek zou het leuk zijn als de AIOS ruimte kan krijgen voor een verdiepingsstage of onderwerp. Hierbij kan gedacht worden aan een externe stage (ook in het buitenland zou een optie zijn) of bijvoorbeeld aan het opzet-ten van onderwijsprogramma’s. Deze ervaringen kunnen binnen het circuit verspreid worden en zo nieuwe kennis binnen brengen.

meten van kwaLiteit van De opLeiDingOpleidingsplaatsen verschillen, het bovenstaande is dan ook een richtlijn om een kwalitatief zo goed mogelijke opleiding neer te zetten. In het nieuwe opleidingsplan is aandacht voor de kwaliteit van de opleiding. Deze kan op verschil-lende manieren gemeten worden. Ten eerste door de opleidingsvi-sitatie, welke in principe één keer per vijf jaar plaatsvindt. Daarnaast staat in het nieuwe opleidingsplan een jaarlijkse interne audit per op-leidingscircuit genoemd, waarbij aandacht is voor aspecten, zoals de personele bezetting en productie, het onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, arbeidsomstandighe-den en beoordelingsmomenten. Uit deze interne audit moeten verbeterpunten komen. In het op-leidingsplan staat echter niet ge-noemd wat er met deze verbeter-punten moet gebeuren. Zinvol zou zijn deze jaarlijks of halfjaarlijks te evalueren, bijvoorbeeld tijdens de opleidersvergaderingen en tijdens de visitatie terug te laten komen wat er met de acties, die uit de ver-

inwerkperiode plaatsvindt. Doel hiervan is het kennismaken met zowel de supervisor als de teamle-den en hun disciplines, duidelijk-heid krijgen welke taken verwacht worden van de AIOS en te weten hoe praktische zaken op de nieuwe stageplek geregeld zijn. Daarnaast is er voldoende tijd en ruimte voor een patiëntenoverdracht van de vorige AIOS.

onDerzoek en verDiepings­mogeLijkheDen Het doen van een onderzoek tijdens de opleiding is één van de voorwaarden waaraan bij de opleiding Revalidatiegenees-kunde moet worden voldaan. Een vuistregel in het verleden, die werd toegepast, is dat een AIOS een halve dag per week of een dag per twee weken had voor het doen van onderzoek. Een evaluatie, die enkele jaren geleden werd uitge-voerd door de kerngroep, had als resultaat dat er per circuit duidelijk verschillen zijn ten aanzien van de te besteden tijd voor onderzoek en welke activiteiten hieronder vallen. In sommige circuits worden ook bij- en nascholing onder deze tijd geschaard of er vindt geen compensatie plaats.Het zou wenselijk zijn om landelijk gelijke regels en eisen te hebben wat betreft het doen van onder-zoek tijdens de opleiding. Het zou daarbij prettig zijn als er de moge-lijkheid bestaat voor flexibiliteit in het opnemen van de onderzoek-tijd, bijvoorbeeld door te kunnen clusteren van onderzoeksdagen.

van de gremIa

20 revalidata 156 | augustus 2010

3. de WPN heeft vergaderd op:- 12 maart 2009- 11 juni 2009- 17 september 2009- 10 december 2009

4. de volgende onderwerpen kwamen aan de orde: WPN-niveaus De werkgroep Visie (M. Brouwer, A.M. Boonstra, H.R. Schiphorst Preuper) heeft in samenspraak met A. Köke en M. de Weerdt 75 cases laten beoordelen door 6 beoordelaars, te weten: 3 speci-alisten op het gebied van pijnre-validatie en 3 generalisten. Op de eerste vergadering in 2010 zal een uitgebreidere presentatie plaats-vinden. Voor zover bekend eind 2009 worden 12 van de 75 cases door alle 6 beoordelaars hetzelfde ingeschat qua WPN-niveau. Bij 20 cases wordt dit door 5 van de 6 beoordelaars op hetzelfde niveau ingeschat en bij 32 cases is er overeenstemming bij 4 van de 6 en bij 11 cases slechts bij 3 van de 6 beoordelaars.

Strategisch beleidsplanEr is een strategisch beleidsplan geschreven (zie bijlage). Hierin staan de doelstellingen en het beleid voor de komende jaren geformuleerd. Speerpunten voor de komende vier jaar zijn: – Het bevorderen van een goed-

1. dit jaarverslag heeft betrekking op de periode januari 2009 – december 2009

2. aantal leden vereniging en bestuur in 2009 van de Werkgroep Pijnrevalidatie Nederland. Voorzitter: A.M. BoonstraSecretaris: J.A.H. HendriksPenningmeester: A. de Frêtes.

Aantal leden: 34 gewone leden 1 buitengewoon lid, 5 postleden

Jaarverslag van de WPn 2009

ervoor zult doen. Men heeft zich afgevraagd hoe men explicieter kon werken aan het versterken van self-efficacy bij patiënten. Zij zijn tot een behandelmodule gekomen, die zij hebben vastgelegd in een ‘Handreiking voor het versterken van self-efficacy’.

12e wereldcongres IASPDiverse collega’s hebben het 12e wereldcongres voor pijn van de IASP in Glasgow bezocht in 2008.Een verslag hiervan is gedaan tij-dens de WPN-vergadering door F. van Dijk op 12 maart 2009, waarbij onder andere abstracts werden toegelicht over placebo-effecten, resilience, slaapstoornissen en het belang van slapen bij pijn, mindfull-ness, waarbij wordt verwezen naar de ’mindfull brain’ van D. Siegel.

TransformprojectA. Lettinga heeft een presentatie gehouden over het Transformpro-ject. Zij is onderzoekscoördinator voor het Centrum voor Revalida-tie van het UMC Groningen. Het Transformproject houdt in, dat men probeert de resultaten van de onderzoeken uit het Lobadis-project te vertalen naar de praktijk. Het ging daarbij om drie trials, te weten:– Het onderzoek naar de effectivi-

teit van een fysieke en cognitief gedragsmatige en gecombineer-de revalidatiebehandeling voor mensen met chronische lage rugklachten van Rob Smeets in 2006.

– Het onderzoek van de relatieve effectiviteit van gradual expo-sure in vivo ten opzichte van graded activity bij mensen met chronische lage rugklachten van de Leeuw in 2008.

– Het onderzoek gericht op de vraag bij welke chronische lage rugpijnpatiënten een nieuw ont-wikkelde cognitieve behande-ling het best werkt en waarom.

werkend multidisciplinair pijn-team in algemene ziekenhuizen met als doel dat er over 4 jaar in 80% van de algemene zieken-huizen een multidisciplinair pijnteam actief is, waarin zowel Revalidatiegeneeskunde als de Anesthesie en een psycholoog betrokken zijn.

– Het opstellen van nieuwe behandelkaders voor pijnre-validatie. Met als doel om over maximaal 4 jaar nieuwe behan-delkaders ter goedkeuring aan de VRA te kunnen aanbieden.

– Het voor iedereen beschikbaar krijgen en zo nodig actualise-ren van informatiemateriaal voor patiënten met chronische pijnproblematiek, waarbij het doel is dat over vier jaar door de WPN voorlichtingsmateriaal is samengesteld, dat voor elk revalidatieteam ter beschikking staat.

Om de betrokkenheid van de WPN-leden te vergroten bij activiteiten van de WPN zijn de volgende subcommissies opgericht: Commissie Dataset, commissie Ke-tenzorg, commissie Scholing, com-missie Teamdag, commissie Visie, commissie Algemeen Ziekenhuis, commissie Behandelkaders, com-missie Voorlichting en Patiënten-verenigingen, commissie Weten-schappelijk Onderzoek, commissie Profilering en Jaarvergadering, commissie Richtlijnen, commissie Kinderrevalidatie.Deze commissies zullen twee keer per jaar gaan rapporteren in de WPN-vergadering.

Versterken van self-efficacyC. Kraai, ergotherapeute, heeft een presentatie gegeven over het versterken van self efficacy. Self efficacy vormt een belang-rijke basis voor het handelen. Hoe meer vertrouwen je erin hebt dat je iets kunt, hoe meer moeite je

van de gremIa

21revalidata 156 | augustus 2010

De Stichting September heeft com-mentaar gevraagd op het stuk adviseurbestand pijn.Zowel inhoudelijk als qua lay-out is er commentaar gegeven, de WPN wenste zich verder echter niet aan het stuk te verbinden.

Vanuit de OPR kwam het verzoek hun aanvraag voor subsidie ter na-dere definiëring van de behandel-modules te ondersteunen vanuit de WPN. De WPN heeft dit gedaan. A.M. Boonstra zit namens de WPN in de projectgroep.

Vanuit de opleiding Geriatrie kwam het verzoek om deel te nemen aan een interactieve bijeenkomst, waarin zij meer wilde weten over hoe de Revalidatiegeneeskunde omgaat met chronische pijn. F. van Dijk, Q. van Veen en M. Brouwers hebben hier aan deel genomen op 27 november 2009.

6. LogoIn 2009 heeft de WPN een eigen logo gekregen, ontworpen door L. Knoester.

7. contacten externContacten met de OPR’sDe OPR’s hebben twee subsidie-aanvragen gedaan; één voor de implementatie van de Dataset, één voor het verspreiden van de kennis over ACT door middel van trainen van extra teachers. Verder is er vanuit de vier OPR’s een rapport geschreven over wat er is gedaan in de afgelopen periode en wat men in de komende tijd nog wil gaan doen. Dit rapport heet ‘Verder met Pijnrevalidatie’ en is ook te bekijken via de website.

Contacten met Dutch Pain Society.De NVBP is de Dutch Pain Society geworden (de Nederlandse tak van de IASP). L. Swaan in secretaris en heeft zitting in de redactie van het Pijnperiodiek.

Contacten met de IASPMeerdere WPN leden zijn tevens lid van de IASP.

enquête ontvangen, waarvan er 27 hebben gereageerd. 60% van hen maakt gebruik van tolken, 50% van de instellingen heeft al aanpassingen gedaan en 26% wil nog extra aanpassingen doen aan hun behandelprogramma voor deze doelgroep. Als aanbeveling hieruit kwam naar voren, dat voorlichting over pijn en pijnbehandeling voor alloch-tone groepen meer in eigen taal beschikbaar zou moeten zijn.

Relatie tussen psychische disstress en activiteiten niveauH.R. Schiphorst Preuper heeft een presentatie gegeven over de relatie tussen psychische disstress en activiteitenniveau. Gekeken werd naar de relatie tussen tillen en de Tampa kinesiofobieschaal bij patiënten met aspecifieke lage rugpijn, langer dan 6 weken bestaand, die ouder waren dan 18 jaar en die op de wachtlijst stonden voor een poliklinische revalidatiebehandeling. Er werd gekeken naar de relatie tussen verschillende psychologische vragenlijsten, zoals de Tampa ki-nesiofobie, de FABQ, de BDI, en de SCL-90 en de VAS scores enerzijds en de ervaren beperkingen op de RMDQ en een Functional Capacity evaluation anderzijds.

5. extern gestelde vragen aan de WPNVanuit de VRA-commissie Richtlijnen kwam opnieuw de vraag of het chronisch vermoeidheidsyndroom onder het aandachtsgebied van de WPN valt. Hierover is binnen de WPN nog geen concensus. De commissie Visie zal hier in 2010 verder mee aan de slag gaan. Vooralsnog is be-sloten, dat het chronisch vermoeid-heidssyndroom niet onder de WPN valt, maar zullen leden van de WPN wel meewerken aan de richtlijn.

Het vademecum Pijnbestrijding Anesthesiologie voor Huisartsen heeft om commentaar gevraagd op het hoofdstuk ‘Pijnrevalidatie’ via M. Schrijvers.

Lumpers en splittersF. van Dijk heeft een presentatie gehouden voortbordurend op een in 2008 gehouden presentatie door L. van Doornen over lumpers en splitters. De lumpers leggen vooral het accent op de symptomen die ver-schillende diagnosegroepen geza-menlijk hebben, de splitters wijzen vooral naar de zaken die men niet gemeenschappelijk heeft. Er zijn predisponerende factoren bepaald door genen en vroege omgeving, daarnaast uitlokkende factoren zoals stress, infectie en pijnprikkel en uiteindelijk onderhoudende factoren door een abnormale sick-ness-respons die tot stand komt, waardoor bij sommige patiënten de pijnklachten chronisch worden en bij anderen niet.

6e Europese pijncongresEen aantal leden van de WPN heeft het zesde Europese pijncongres in Lissabon bezocht. Verslag hierover is gedaan door onder andere S. Beeker. In het algemeen was het congres erg biomedisch georiënteerd, met weinig aandacht voor psychische en gedragsmatige aspecten.

Pijnrevalidatie bij allochtonenM. Sloot heeft een presentatie ge-houden over zijn onderzoek naar pijnrevalidatie bij allochtonen. Adviezen naar aanleiding van dit onderzoek zijn dat in het voortra-ject de verwachtingen van een allochtone patiënt beter moeten worden afgestemd ten opzichte van de inhoud van het behandel-programma. Verder moet men meer gebruik maken van een tolk en ook betere voorlichting naar de verwijzer over de inhoud van de behandeling geven. Daarnaast heeft Sloots een onderzoek verricht in de verschil-lende revalidatie-instellingen, in hoeverre zij aanpassingen hebben gedaan in de revalidatieprogram-ma’s voor allochtonen. Een artikel hierover zal nog gepresenteerd worden in Revalidata. Dertig instellingen hebben een

van de gremIa

22 revalidata 156 | augustus 2010van de gremIa

werkgroepen van VRA-geaccre-diteerde werkgroepen worden niet standaard geaccrediteerd. Indien de bijeenkomsten een inhoudelijk gedeelte hebben dat volgens de subwerkgroep accre-ditabel is, dient via GAIA accre-ditatie te worden aangevraagd en zal deze door de accreditatie-commissie beoordeeld worden. Degene die de bijeenkomst organiseert (vertegenwoordiger van de subwerkgroep) moet de accreditatieaanvraag via GAIA indienen (kosteloos) en achteraf de presentielijst toevoegen (in-structie hierover staat duidelijk op de VRA-website; hoofdmenu ➞ opleiding en onderzoek ➞ accreditatie ➞ informatie voor aanbieders nascholing).

Namens de WPN,

J.A.H. Hendrikssecretaris WPNKrimpen aan den IJssel, januari 2010

geen lid van de desbetreffende diagnosegebonden werkgroep waar de richtlijn logischer wijze zou thuishoren. Het is belangrijk dat dan wel (ook al in de ontwik-kelfase) regelmatig terugkoppe-ling tussen vertegenwoordiger en werkgroep plaatsvindt.

– Marketing in de revalidatie M. Leenders, sinds 1-9-2009 als

beleidsmedewerker in dienst van RN, stelt zichzelf voor. De komende tijd ligt de focus op het opstellen van een brancherap-port, managementrapportage en benchmarking.

– KennisuitwisselingI.k.v. het Innovatieprogramma Revalidatie van RN is subsidie toegekend met als doelstel-ling de ontwikkeling van een kennisportal. Indien er behoefte bij de werkgroepen bestaat zou hieraan meegedaan kunnen worden.

– AccreditatieDe bijeenkomsten van de sub-

Contacten met LoBaDisHet LoBaDis-onderzoeksproject is beëindigd.

Contacten met het VRA-bestuurOp 7 oktober 2010 hebben de WPN leden A.M. Boonstra en M. Brouwers de bijeenkomst voor geaccrediteerde werkgroepen bezocht.

Aan de orde kwam o.a.:– Richtlijnen en de rol (verantwoor-

delijkheid) van de werkgroepen daarinDe commissie richtlijnen heeft inventarisatie gemaakt van bestaande richtlijnen, die voor revalidatieartsen relevant zijn. Het is de bedoeling de verant-woordelijkheid voor ontwik-keling (en updaten) van de richtlijn zoveel mogelijk aan een werkgroep te koppelen. Bij sommige richtlijnen is de VRA-vertegenwoordiger op persoon-lijke titel benaderd en is hij/zij

25revalidata 156 | augustus 2010 van de gremIa

WPN-leden en afhankelijk van de belangstelling met tevens participatie van niet-WPN leden worden gevormd, die bezig gaat met het realiseren van dit doel.

– Het opstellen van nieuwe behan-delkaders pijnrevalidatie.Doel is om nieuwe behandel-kaders over maximaal 4 jaar ter goedkeuring te kunnen aanbie-den aan de VRAEen aanzet hiervoor is al ge-maakt door de ‘visie-werkgroep’.

– Het voor iedereen beschikbaar krijgen en zo nodig actualiseren van informatie materiaal voor patiënten met chronische pijn-problematiekOp moment gebruikt elk reva-lidatieteam zijn eigen informa-tiemateriaal. Hierdoor wordt on-voldoende gebruik gemaakt van wat reeds beschikbaar is. Ook is niet bekend of er adequaat en voldoende voorlichtingsmateri-aal beschikbaar is.Het doel voor over 4 jaar is om het aanwezige voorlichtings-materiaal centraal voor elk revalidatieteam ter beschikking te stellen. Ten tweede om dit materiaal beoordeeld te hebben op adequaatheid en volledig-heid (voor alle doelgroepen vol-doende materiaal beschikbaar?) en zo nodig een start te hebben gemaakt met nieuw voorlich-tingsmateriaal.

Vergroten betrokkenheid van de WPN-ledenEr zijn binnen de WPN enkele com-missies actief, te weten de basis-cursuscommissie en de visiegroep. Verder zijn er contactpersonen voor de diverse gremia. De leden zijn meer of minder actief in het houden van voordrachten, mee doen aan tijdelijke projecten, deel-name aan richtlijnontwikkeling en dergelijke. Zoals gebruikelijk zijn er enkele leden erg actief, meerdere leden iets actief en enkele leden

DoeLsteLLingDoel: Het bewaken en verbeteren van de kwaliteit van de revalidatie genees-kundige behandeling bij patiënten met chronische pijnklachten zich uitend in het houdings- en bewe-gingsapparaat, door middel van:– Het ontwikkelen van een geza-

menlijke visie.– Het vormen van een consensus.– Het ontwikkelen van een stan-

daardisatie van meetinstrumen-ten.

– Het bevorderen van studie en het verspreiden van kennis onder revalidatieartsen, revalida-tieartsen in opleiding, revalida-tieteamleden en verwijzers.

voorsteL voor beLeiD

inleidingIn de WPN vergadering van de-cember 2008 is besloten om een meerjarenplan op te stellen om de komende jaren richting te geven aan de activiteiten van de WPN.In het reglement staat als doelstel-ling van de WPN verwoord:

Deze doelstelling zal ook de ko-mende jaren de basis blijven voor onze activiteiten.

Beleid voor de komende jarenDe rode lijn van onze activiteiten is:– Bevorderen van het deskundig-

voorbereiDingsgroep:Sebastiaan BeekerAnnemarijke BoonstraPeter HeutsAnky HendriksTheo Semeyn

DefinitieDe WPN is een werkgroep van de VRA (Nederlandse Vereniging van Artsen voor Revalidatie en Physische Geneeskunde), die zich bezig houdt met aspecten van en rond de revalidatie geneeskundige behande-ling van patiënten met chronische pijnklachten zich uitend in het houdings- en bewegingsapparaat.

Strategisch beleid WPn 2009-20132-4-09

heidsniveau van revalidatieart-sen door onderlinge uitwisseling van kennis en het kennis nemen van nieuwe ontwikkelingen. Dit doen we o.a. door per vergade-ring één of meerdere inhoude-lijke onderwerpen te bespreken en externe deskundigen te vra-gen een voordracht te houden op een vergadering.

– Bijdrage aan de scholing van revalidatieartsen in opleiding. Dit wordt gerealiseerd door het verzorgen van de basiscursus pijn

– Bevorderen van evidence based handelen door deelname aan richtlijnontwikkeling

Naast deze algemene activitei-ten is het belangrijk om ons te centreren op enkele onderwerpen om zodoende een verdieping te krijgen in ons beleid. Beperken tot drie inhoudelijke speerpunten lijkt ons goed om de kans te vergro-ten dat het beleid succesvol is. Daarnaast lijkt het ons belangrijk om de betrokkenheid van de leden bij activiteiten door de WPN te vergroten.

Voorstel voor de drie inhoude-lijke onderwerpen– Het bevorderen van een goed-

werkend multidisciplinair pijn-team in algemene ziekenhuizen.Er zijn in de verschillende alge-mene en academische zieken-huizen al pijnteams actief. De samenstelling van de pijnteams wisselt. Vanuit wetenschap-pelijke literatuur is niet bekend wat de ideale samenstelling van een pijnteam is. Ons inziens is de minimale samenstelling van een pijnteam een pijnanaesthesio-loog en een revalidatiearts. Het doel voor over 4 jaar is dat in 80% van de algemene ziekenhui-zen een pijnteam actief is. Ter realisatie van deze doel-stelling zal een commissie van

26 revalidata 156 | augustus 2010van de gremIa

tijDsschema– In de vergadering van juni 2009

brainstormen en zo mogelijk besluitvorming over de speer-punten en het instellen van het commissiemodel.

– In september het vormen van de commissies.

– Halfjaarlijks evaluatie van het beleid.

meerdere leden bij iets betrokken zijn, men elkaar kan enthousias-meren.In de bijlage worden de commis-sies genoemd.

VRa najaarsvergaderingTen slotte: Tot nu toe heeft de WPN nog geen workshop verzorgd voor het najaarscongres van de VRA. Het voorstel is om dit te reali-seren in 2010 of 2011.

niet actief wat betreffende activi-teiten binnen de WPN en externe WPN-gerelateerde activiteiten. We denken dat de betrokkenheid kan worden vergroot door het vormen van meer commissies, waardoor ieder een bepaalde taak heeft. Naast het vergroten van de betrokkenheid heeft het als voor-delen ten eerste dat het bestuur met vragen weet tot wie zij zich kan richten en ten tweede doordat

bijLage 1.commissies

Iedere commissie heeft de taak te rapporteren betreffende ontwikkelingen aan de WPN, elke commissie kan gevraagd of ongevraagd advies geven aan de WPN en/of bestuur.

Elke commissie bestaat uit minstens twee leden.De samenstelling van de commissie vernieuwt zich regel-matig waarbij per 4 jaar minstens de helft van de leden gewisseld is en/of met minstens de helft is uitgebreid.

1. cie. datasetTaakstelling: de ontwikkelingen volgen en eventueel dege-nen die landelijk bezig zijn met de dataset, adviseren betref-fende de verdere ontwikkeling en implementeren van de dataset pijnrevalidatie.

2. cie. ketenzorgTaakstelling: het volgen van de ontwikkelingen omtrent ketenzorg bij patiënten met chronische pijn.

3. cie. scholingTaakstelling: het verzorgen van de basiscursus.

4. cie. teamdagTaakstelling: het eens per 2 jaar organiseren of laten organise-ren van een teamdag.

5. visiegroepTaakstelling: het voorbereiden van onderwerpen waarvan het belangrijk is dat de WPN zich daar een mening over vormt, ter bespreking op een WPN vergadering.

6. cie. algemene ziekenhuisafdelingTaakstelling: het bevorderen van een adequate revalidatie van chronische pijnpatiënten in algemene ziekenhuizen.Tevens het behalen van de eerste doelstelling van het

beleidsplan: over 4 jaar heeft 80% van de algemene zieken-huizen een adequaat werkend pijnteam.

7. cie. behandelkadersTaakstelling: het opstellen van nieuwe behandelkaders pijn-revalidatie, binnen 4 jaar.

8. cie. voorlichtingTaakstelling: het bereiken van het derde doel van het meer-jaren beleid: voorlichtingsmateriaal voor pijnpatiënten is geïnventariseerd en voor ieder revalidatieteam ter beschik-king. Tevens is dit materiaal beoordeeld op adequaatheid en volledigheid en zo nodig is een start gemaakt met het verkrijgen van nieuw voorlichtingsmateriaal.

9. cie. wetenschappelijk onderzoekTaakstelling: het volgen van voortgang van wetenschappelijk onderzoek binnen Nederland en als resultaten bekend zijn, regelen dat de onderzoeker een voordracht houdt op een WPN vergadering.

10. cie. profileringTaakstelling: de WPN onder de aandacht brengen en houden binnen en buiten de VRA (o.a. website).

11. cie. richtlijnenTaakstelling: als een richtlijn ter commentaar wordt aange-boden de richtlijn zelf becommentariëren of regelen dat minstens twee andere leden van de WPN dit doen.

12. cie. patiëntenverenigingenTaakstelling: het volgen van ontwikkelingen op gebied van patiëntenvereniging; indien gewenst het aanspreekpunt zijn voor patiëntenverenigingen.

13. cie. VRA vergaderingTaakstelling: het verzorgen van een workshop op de najaars-vergadering van 2010 of 2011.

27revalidata 156 | augustus 2010

welke verantwoordelijkheden de revalidatiearts daadwerkelijk op zich kan nemen, afhankelijk van de constructie waaronder de revalidatiearts is aangesteld (consulent, medebehandelaar, anderszins).

• In het middagprogramma waren er presentaties over de volgende onderwerpen:– J. Becher: ISPO richtlijn orthe-

siologie bij CP– I. Rentink: proefschrift ‘Paren-

tal adaptation in families of young children with CP’.

– A. de Kloet: inhoud van zijn lectoraat aan de Haagse Ho-geschool en NAH onderzoeks-projecten in de revalidatie.

De volgende sectiebijeenkomsten vinden plaats op vrijdag 8 oktober 2010 en dinsdag 8 februari 2011 in vergadercentrum Vredenburg te Utrecht van 10 tot 16 uur.

A.D. van Velzen, secretaris sectie Kinderrevalidatiegeneeskunde, [email protected]: M. van den Berg, [email protected]

Er was weer een goede opkomst voor de vergadering. Hieronder staan de relevante punten be-schreven, die besproken werden:

• M. v. Tol heeft overleg gehad met de voorzitter van de Neder-landse Vereniging voor Kinderfy-siotherapie (NVK). Afgesproken is, dat we meer met elkaar willen gaan samenwerken , om te beginnen door het inhoudelijk delen van kennis via de weten-schappelijke vergaderingen, zo-als bespreken van de CP richtlijn.

• De oprichting van het Landelijk Overleg Orgaan Kinderrevalida-tie (LOOK) is inmiddels definitief. De sectieleden zijn heel trots, dat deze brede samenwerking in de kinderrevalidatie nu gestalte krijgt.

• H. Dekkers heeft de nieuwe elektronische kinderstatus ge-presenteerd aan de sectieleden. In principe wordt de kinder-status gekoppeld aan het EPD, dus brede invoering hiervan is afhankelijk van de landelijke vorderingen met het revalidatie EPD.

• A. Meester lichtte de opzet van het Expertisecentrum Ontwik-kelingsondersteuning voor prematuur geboren kinderen en hun ouders toe, dat in het AMC wordt opgezet.

• D. Steenbeek lanceerde de folder over botuline toxine behandeling bij kinderen, die ge-maakt werd door de Werkgroep Spasticiteit van de Kindersectie.

Verslag bijeenkomst sectie Kinderrevalidatiegeneeskunde dd. 4 juni 2010

van de gremIa

• M. Poelma zal met de Werkgroep Behandelkader van de Kinder-sectie een algemeen behandel-kader kinderrevalidatie gaan ontwikkelen.

• Er werden twee nieuwe werk-groepen opgericht:– Werkgroep Kinderoncologie

onder leiding van F. Stoelinga– Werkgroep Spina Bifida onder

leiding van B. Ivanyi• In de rondvraag werd gespro-

ken over inzet van physician assistants en algemeen artsen in de kinderrevalidatie.

• In de rondvraag kwam ook de vraag van VISIO aan bod of meer betrokkenheid van de kinderre-validatiearts bij VISIO onderwijs wenselijk is. De kindersectie is inderdaad van mening, dat nu vaak monodisciplinair behan-deld wordt en dat een totaal visie op de functies, activiteiten en participatie, en de prognose hiervan, bij deze vaak meer-voudig complex gehandicapte kinderen ontbreekt. De kinder-revalidatiearts zou hierin een grotere rol kunnen spelen dan nu het geval is. Er moet dan wel goed gekeken worden

V R A

KINDERREVALIDATIE

28 revalidata 156 | augustus 2010promotIe

op waarmee zowel op individueel niveau als groepsniveau geme-ten kan worden bij voorkeur met non-parametrische statistiek. Met GAS wordt de relevantie van de uitkomst gekwantificeerd. In een eerste studie, verricht in revalidatiecentrum De Trappen-berg te Huizen, werd het effect van een multi-level behandeling met Botulinetoxine A (BTX-A) gemeten door het gebruik van GAS. In deze studie werd bij 11 kinderen een de-sign gebruikt waarbij op 3 doelen 6 of 8 wekelijkse metingen in een baseline fase werden vergeleken met 8 of 6 wekelijkse metingen na behandeling met BTX-A. Wekelijks gedurende deze 14 weken werd een videofragment opgenomen en gescoord in willekeurige volgorde, waarbij de beoordelaar geblindeerd was voor de volgorde. Dat leidde tot 462 video’s. De verandering tussen alle baseline- en behandelfase metingen was significant, waarbij GAS adequaat differentieerde voor klinische relevantie. Randomisatie voor de lengte van de baseline maakte inzichtelijk dat het moment van de verandering gerelateerd was aan het moment van behandeling. Deze studie heeft de interesse in het gebruik van GAS aangewak-kerd en de basis gelegd voor het verdere onderzoek in Breda.

Een kritische review van de beschikbare literatuur in 2006 leverde voor de kinderrevalidatie 9 relevante publicaties op. We concludeerden dat de kennis over de betrouwbaarheid van GAS in

Goal Attainment Scaling in de kinderrevalidatie, een waardevol instrument voor uitkomstmetingDuco Steenbeek, Marjolijn Ketelaar, Jan Willem Gorter, Krys Galama, Eline Lindeman

Met Goal Attainment Scaling (GAS) wordt de uitkomst van een behan-deling gemeten door middel van het vaststellen van de mate waarin individuele behandeldoelen wor-den behaald. Het gebruik van GAS werd onderzocht in de dagelijkse interdisciplinaire kinderrevalidatie praktijk in Revalidatiecentrum Breda.

Bij GAS worden voorafgaand aan de behandeling schalen gemaakt met een beschrijving in vrije tekst van achteruitgang (score ‘-3’), het uitgangsniveau (‘-2’), minder dan het doel (‘-1’), het doel (‘0’), iets meer dan en veel meer dan het doel (respectievelijk ‘+1’ en ‘+2’). Dit wijkt enigszins af van de origi-nele methode die in 1969 geïntro-duceerd werd in de psychiatrie, waarin nog geen sprake was van een ‘-3’score. In het proefschrift wordt GAS gebruikt om doelen op het ICF-CY activiteiten- en participatie niveau te formuleren bij kinderen met Cerebrale Parese (CP) en veranderingen over tijd te evalueren. GAS biedt de mogelijkheid om bij heterogene populaties in de revalidatie bij patiënten met uiteenlopende diagnoses, niveaus van functioneren en een diversiteit aan hulpvragen en revalidatieprogramma’s op een eenduidige wijze de uitkomst van de interventie te meten bij alle betrokken disciplines van een revalidatieteam. GAS is een voorbeeld van een generiek indivi-dueel evaluatief meetinstrument. De schalen leveren ordinale data

corresponDentie en opvragen proefschriftE-mail: [email protected]

Op dinsdag 15 juni 2010 promoveerde Duco Steenbeek op het proefschrift “Goal Attainment Scaling in paediatric rehabilitation practice” (ISBN 978-94-90791-01-8)

Duco is vanaf 1995 werkzaam als revalidatiearts, vandaag de dag als kinderrevalidatiearts in Breda. Vanaf 2002 heeft hij aan dit proefschrift gewerkt.

Als promotor trad op Eline Lindeman; de copromo-toren waren Jan Willem Gorter en Marjolein Ketelaar.

De redactie van Revalidata feliciteert de promoven-dus met het behaalde resultaat en dankt hem voor de bijgaande samenvatting die hij speciaal voor Revalidata samenstelde.

29revalidata 156 | augustus 2010 promotIe

beschouwd worden. Meten we wat we willen meten?

hoe nU verDer?Momenteel lopen er meer-dere interventie onderzoeken in Nederland bij kinderen met CP, die onze uitwerking van GAS als uitkomstmaat gebruiken. De bevindingen over het gebruik van GAS in deze studies zullen ons naar verwachting ook veel leren over het meetinstrument zelf. Toe-komstig onderzoek zal in eerste instantie gericht moeten zijn op de betrouwbaarheid van de inhoud van de schalen: in hoeverre komen de vrije teksten van GAS scha-len gemaakt door verschillende professionals die over dezelfde informatie beschikken overeen? Verder is vergelijking met andere gestandaardiseerde instrumenten en beoogde prestatie-indicatoren, zoals de USER een optie. Maar ook vergelijking met andere individu-ele instrumenten wordt aanbevo-len. Bij voorbeeld is de dynamische interactie tussen de COPM en GAS een boeiend onderwerp voor verdere ontwikkeling. De toegevoegde waarde van GAS, het meten van effectiviteit in heterogene groepen en de tevredenheid van de gebruikers motiveert nu al tot het verdere gebruik in de praktijk. Verschil-lende revalidatieafdelingen en of verschillende revalidatie set-tingen kunnen met het gebruik van GAS vergeleken worden ten einde praktische variabelen in de zorg te evalueren en uiteindelijk de kwaliteit van zorg te verbete-ren. Het proefschrift beoogt de nieuwsgierigheid te prikkelen in de toepassingsmogelijkheden van GAS. Inmiddels is in Nederland een denktank samengesteld met betrokkenen uit de kinderrevalida-tie en revalidatie voor volwassenen die tot consensus over de toepas-sing probeert te komen en tot het uitrollen van teamtrainingen in GAS. Wij hopen de discussie te voeden en implementatie in ons werkveld te stimuleren.

werkers, die leidden tot een kappa van 0,64. De inter-rater reliability van GAS in de kinderrevalidatie is goed, mits de professionals getraind zijn en er duidelijke af-spraken gemaakt zijn over de wijze van scoren. De hogere kappa op schalen, die gemaakt waren door de behandelaars zelf, is geruststel-lend met betrekking tot het bij GAS veel besproken fenomeen van ‘therapist-bias’. Het proefschrift ondersteunt de betrouwbaarheid van het professionele inzicht als belangrijkste gereedschap voor dit meetinstrument. In Hoofdstuk 6 wordt de inhoud van de GAS schalen vergeleken met de PEDI en de GMFM-66. Hiervoor werden de doelen in de GAS schalen en de items van de PEDI en GMFM-66 geclassificeerd volgens de ICF-CY. 20% van de GAS doelen, die per definitie de belangrijkste ingang voor de re-validatiebehandeling beschrijven, werden niet gedekt door de beide gestandaardiseerde instrumenten. Het volledig behalen van het be-handeldoel werd vergeleken met statistisch significante veranderin-gen op de PEDI en GMFM-66. 39 van de 64 GAS schalen werden 0 of hoger gescoord en van deze 39 schalen scoorden de 16 betrokken kinderen op de PEDI geen veran-dering op de meest geassocieerde subschaal. Wij concludeerden dat de gekozen gestandaardiseerde instrumenten en GAS comple-mentair waren in hun construct en individuele responsiviteit. Een be-langrijk deel van volledig behaalde revalidatiedoelen kan worden ge-mist als alleen gemeten wordt met gestandaardiseerde instrumenten, zelfs als de behandeldoelen wel items zijn van deze instrumenten.

Concluderend is GAS een waar-devolle aanvulling in de huidige dynamiek van de ontwikkeling van meetinstrumenten in de revalida-tie. Er blijven echter aandachtsge-bieden bij de toekomstige toepas-sing. Zo moet de inhoud van de schalen steeds opnieuw kritisch

het gebruik voor kinderen te kort schoot. Ook de toegevoegde waar-de t.o.v. bestaande instrumenten en de responsiviteit verdienden nader onderzoek.

De ervaringen met GAS in de kinderunit van het revalidatie-centrum in Breda zijn gestart met een training in de methode. Ten behoeve van een uniforme werkwijze, hebben wij criteria voor GAS schalen geïntroduceerd. Deze criteria betroffen onder meer de daadwerkelijke ordinaliteit (het ge-bruik van één enkele variabele) en SMART formulering van de doelen. Afgesproken werd om de schalen volgens het ‘can do’ principe te scoren. Hiermee beoogden wij de weergave van het professioneel inzicht in de score en toename van de betrouwbaarheid, omdat de dagelijkse grillen van kinderen (mo-tivatie, vermoeidheid, interactie) de score dan minder beïnvloedt. Het werken met GAS en de criteria werden waardevol bevonden door de teamleden en ouders. GAS bleek de transparantie van de behan-deling ten goede te komen. Het uitdenken en verwerken van een goede GAS schaal – ook na de trai-ning – kostte bij ons wel veel tijd, gemiddeld 45 minuten per schaal. Dit is waarschijnlijk aan het bewust-wordingsproces toe te schrijven bij een nieuwe werkwijze. Als GAS ge-integreerd in het behandelproces wordt toegepast, leert de ervaring dat het sneller kan.

De eerste klinimetrische eigen-schap van GAS, die wij nader beschouwd hebben, was de inter- rater reliability. Dit werd onderzocht in een studie in Breda waaraan 23 kinderen met CP en 20 therapeuten van 3 disciplines (kinderfysiotherapie, kinderergo-therapie en kinderlogopedie) deel-namen. De schalen, die gemaakt waren door behandelend thera-peuten, leidden tot een Cohen’s lineair gewogen kappa van 0,82. Daarnaast werden met dezelfde informatie schalen gemaakt door onafhankelijke onderzoeksmede-

30 revalidata 156 | augustus 2010

confronteerd met verschillende stressfactoren. Het regelmatig gebruiken van de Lastmeter is daarom nodig. De eerste keer bijvoorbeeld in het eerste vervolg-gesprek met de behandelend arts of verpleegkundige. Andere goede momenten zijn aan het begin en einde van elke behandeling; bij elk controlebezoek; bij een langdurige behandeling elke drie maanden en bij de overdracht naar de eerste lijn.

www.oncoLine.nLDe landelijke richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ is evidence based en werd ontwik-keld door de Nederlandse Vereni-ging voor Psychosociale Oncologie (NVPO), Vereniging van Integrale Kankercentra (VIKC) en KWF Kan-kerbestrijding. De richtlijn werd onlangs gepubliceerd op www.oncoline.nl. Een samenvatting-kaartje is binnenkort beschikbaar via http://detecterenpsychosocia-lezorg.ikcnet.nl.

psychosociaLe probLemen: ‘Distress’Jaarlijks krijgen maar liefst 75.000 Nederlanders de diagnose kanker. En dit aantal stijgt. Als gevolg van hun ziekte en de behandeling, ondervinden patiënten proble-men op lichamelijk, emotioneel, sociaal, praktisch en levensbe-schouwelijk gebied. Door deze distress tijdig te signaleren en te bespreken met de patiënt kan passende zorg worden gegeven waardoor ernstiger problemen worden voorkomen.

Momenteel ontbreekt structurele aandacht voor psychosociale problematiek. Dankzij de landelijke richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’ kunnen ziekenhuizen betere psychosociale zorg ge-ven aan patiënten met kanker. De Lastmeter wordt gebruikt als instrument om psychosociale proble-men op te sporen. In een gesprek met de patiënt wordt de last, problemen en zorgbehoefte bespro-ken. Op maat kan de patiënt worden bijgestaan bij allerlei problemen, van emotioneel tot praktisch of van lichamelijk tot levensbeschouwelijk. Dit resulteert in betere kwaliteit van leven en meer tevredenheid over de zorg.

Betere psychosociale kankerzorg door nieuwe richtlijn

De Lastmeter De Lastmeter is een onderdeel van de richtlijn ‘Detecteren behoefte psychosociale zorg’. Het is een vragenlijst waarmee mensen in de oncologische zorg distress bij pati-enten signaleren. Patiënten vullen zelf de Lastmeter in. Op een schaal van nul tot tien geven ze een cijfer aan hun last. Daarnaast geven zij op een standaard probleemlijst aan van welke problemen, zoals vermoeidheid of controleverlies, ze last hebben. De verpleegkundige of behandelend arts bespreken de uitkomst van de Lastmeter met de patiënt en verlenen vervolgens de juiste basale psychosociale zorg of verwijzen de patiënt door naar gespecialiseerde hulpverleners. Voor een goede afstemming en het waarborgen van continuïteit in de zorg moeten de score en het beloop van de Lastmeter toegan-kelijk zijn voor alle behandelaars.

wanneer gebrUiken?Patiënten met kanker worden op verschillende momenten ge-

actueel

   

31revalidata 156 | augustus 2010

MSc R.H.M Nijland, junior onderzoeker, VU Medisch Centrum,

Amsterdam

Dr. E.E.H. van Wegen, senior onderzoeker, VU Medisch Centrum,

Amsterdam

B.C. Harmeling- van der Wel, fysiotherapeut, Erasmus Medisch

Centrum, Rotterdam

Prof. Dr. P.H.T.G. Heuts, hoogleraar Revalidatiegeneeskunde en

afdelingshoofd Revalidatiegeneeskunde, VU Medisch centrum,

Amsterdam.

Prof. Dr. G. Kwakkel, hoogleraar Neuro-revalidatie, VU Medisch

Centrum, Amsterdam.

determinanten gemeten op de 2e, 5e en de 9e dag na de beroerte. Deze determinanten werden geselecteerd op basis van eerder prospectief cohort onderzoek (Kwakkel et al, 2003) en literatuur. Met behulp van logistiche regres-sie analyse werd een predictie model gemaakt voor het vaststel-len van de kans op terugkeer van enige arm/handvaardigheid na 6 maanden. Enige arm/handvaardig-heid werd in het EPOS onderzoek gedefinieerd als een score van 10 punten of meer op de Action Research Arm Test (ARAT).Het predictie model liet zien dat aanwezigheid van enige vin-ger extensie, gemeten met de Brunnstrom Fugl-Meyer test (score: ≥1) en willekeurige activiteit in de schouder abductoren, gemeten met de Motricity Index (score ≥ 9) binnen 72 uur, zeer bepalend zijn voor arm/handvaardigheid na 6 maanden. Wanneer een patiënt tot beide in staat was, bleek de kans op het hebben van arm/handvaar-digheid na 6 maanden 98% te zijn. Echter bij afwezigheid van beide daalde de kans tot 25%. Bij deze ongunstige prognostische groep bleken de kansen op dag 5 en 9 nog van 25% naar 14 % te gaan. De resultaten suggereren dat herstel van arm/handvaardigheid

tip voor De praktijk:Wanneer een patiënt met een beroerte binnen 72 uur na het begin in staat is tot zowel enige vingerextensie alsook willekeurige activiteit in de schouderabductoren, dan is de kans op arm/hand-vaardigheid na 6 maanden 98%. Bij afwezigheid van beide is de kans daarop slechts 25%.

Vroegtijdig voorspellen van de lange termijn uitkomst na een beroerte: de EPOS studieR.H.M Nijland, E.E.H. van Wegen, B.C. Harmeling-van der Wel, P.H.T.G. Heuts, G.Kwakkel

actueel

onDerboUwing en toeLichting:Vroegtijdige predictie van de functionele prognose na een be-roerte is van groot belang voor het formuleren van realistische doelen, alsmede voor een snel en ade-quaat verwijsbeleid van ziekenhuis stroke units naar revalidatiecentra, verpleeghuizen of naar huis. De EPOS studie (‘Early Prediction of Outcome after Stroke’) had dan ook tot doel om te onderzoeken in hoeverre binnen 72 uur na het ontstaan van de beroerte herstel van arm-handvaardigheid na 6 maanden accuraat kon worden voorspeld. Daarnaast werd onder-zocht wat het effect was van het moment van voorspellen op de accuratesse van de predictie. Hiertoe werden bij 188 patiënten met een primair ischemisch he-misferaal infarct diverse klinische

na 6 maanden reeds binnen 72 uur na ontstaan van een beroerte goed kan worden voorspeld op basis van twee simpele ‘bedside’ testen. Bovendien bleek dat een herbeoordeling op dag 5 en 9 de accuratesse van voorspelling voor de groep met een ongunstige prognose kan verbeteren.

Referenties:– Kwakkel G, Kollen BJ, van der

Grond J, Prevo AJH. Probability of regaining dexterity in the flac-cid upper limb: impact of severity of paresis and time since onset in acute stroke. Stroke 2003 September;34(9):2181-6.

– Nijland RH, van Wegen EE, Har-meling-van der Wel BC, Kwakkel G. Presence of Finger Extension and Shoulder Abduction Within 72 Hours After Stroke Predicts Functional Recovery. Early Pre-diction of Functional Outcome After Stroke: The EPOS Cohort Study. Stroke 2010 February 18.

De EPOS studie is gefinancierd door het Wetenschappelijk Col-lege Fysiotherapie (WCF nummer 33368). Dit deel van het project ontving co-financiering van ZON-MW (89000001) als deel van het EXPLICIT-stroke programma (www.explicit-stroke.nl).

32 revalidata 156 | augustus 2010actueel

direct na het optreden van de beroerte tot ongeveer een half jaar later. In de periode die daarop volgt, zijn er nog weinig gerichte voorzieningen. Er is nog onvol-doende kennis over de omvang, aard en de ernst van de psycho-sociale gevolgen en daardoor ontbreekt een adequate behande-ling. Lange termijn gevolgen zoals depressie, angst en deelname aan sociale activiteiten, worden onderschat en inadequaat be-handeld. Blijvende psychosociale problemen hebben een negatieve invloed op de sociale integratie en kwaliteit van leven. In het Restore onderzoek worden de incidentie en beloop van de lange termijn psychosociale gevolgen bestu-deerd. Maar vooral wordt het effect van interventies die gericht zijn op verbetering van behan-deling en begeleiding van deze lange termijn gevolgen geëvalu-eerd en worden de werkingsme-chanismen ervan onderzocht.

In een prospectieve cohortstudie wordt het psychosociaal functio-neren van CVA-patiënten en hun partners vanaf de opname in zes grote ziekenhuizen tot twee jaar na het CVA vervolgd, ongeacht de ontslagbestemming en aard van de behandeling. De uitkomst-maten zijn sociale integratie en kwaliteit van leven. Gemeten worden de ernst en omvang van depressie en angst (HADS), sociale activiteiten en participatie (FAI) en CVA specifieke en generieke

tieonderzoek investeerden zeven fondsen en organisaties (Prinses Beatrix Fonds, Johanna Kinder-fonds, Revalidatiefonds, Stichting Rotterdams Kinderrevalidatie Fonds Adriaanstichting, ZonMw, VRA en Revalidatie Nederland). Een stuurgroep uit de Programma Raad en de Programma Commissie vond vervolgens het VSBfonds en het Fonds NutsOhra bereid om ook financieel bij te dragen. Het VSB-fonds wilde graag één extra cluster financieren. Fonds NutsOhra was mede op eigen initiatief genegen twee extra clusters financieel te ondersteunen. Het IIe Programma Revalidatieonderzoek groeide daarmee uit tot zes clusters van elk ongeveer 1.200.000 euro.In Revalidata van oktober 2008 werd uitvoerig bericht over de inhoud van de eerste drie clusters. Het moment is nu aangebroken om de drie recent gehonoreerde clusters, gefinancierd door Fonds NutsOhra en VSBfonds inhoudelijk toe te lichten. Daarnaast kan ook de voortgang van de eerste drie clusters worden gemeld.

Drie recent gehonoreerDe cLUsters Comprehensive rehabilitation research program on successfull social reintegration and improved quality of life of stroke patients and their informal caregivers( Restore). Subsidie: VSBfonds De zorg voor CVA-getroffenen is inmiddels in Nederland vrij goed geregeld in het acute stadium

Het succes van de Programma’s Revalidatieonderzoek heb-ben de Programma Raad en de Programma Commissie ertoe gebracht om onderhandelingen te starten voor extra financiering. De organisatiestructuur en de samenwerkingsverbanden binnen de Programma’s Revalidatieonder-zoek zijn immers uniek. Belang-stelling bij meerdere financiers voor ondersteuning was daarom niet ondenkbaar. In de opbouw van het IIe Programma Revalida-

Forse investering in het revalidatie-onderzoek en verbetering van de revalidatiebehandeling: het IIe programma RevalidatieonderzoekA.J.H. Prevo en G.A.M. van den Bos

Het landelijke IIe Programma Revalidatieonderzoek (2005-2012) is een succesvol vervolg op het Ie Pro-gramma Revalidatieonderzoek. In het Ie Programma (ZonMw Stimuleringsprogramma) is alle aandacht uitgegaan naar het ontwikkelen van meetinstru-menten, de bestudering van het beloop en het bepalen van prognostische factoren (functionele prognostiek). De uitkomsten van deze onderzoeken hebben de bouwstenen opgeleverd voor het evalu-eren van de revalidatiezorg, de centrale doelstelling van het IIe Programma. De onderzoeken concentre-ren zich op het aantonen van het effect van be-handelingen in de revalidatie en het opsporen van de werkingsmechanismen daarvan. De financiële middelen van het IIe Programma waren in eerste instantie toereikend voor het realiseren van drie onderzoeksclusters (Exercise and Behavioural Therapy in Neuromuscular Diseases, Learn to Move en Explicit). Deze drie clusters zijn inmiddels van start gegaan en binnenkort kunnen de eerste resultaten worden verwacht.

Prof. dr. A.J.H. Prevo, voorzitter van de Programma Commissie van

het IIe Programma Revalidatieonderzoek

Prof. dr. G.A.M. van den Bos, voorzitter van de Programma Raad het

IIe Programma Revalidatieonderzoek

33revalidata 156 | augustus 2010 actueel

Er zijn drie niet-farmacologische behandelingen bekend, die moe-heid trachten te verminderen. In drie verschillende RCT’s worden deze drie interventies geëvalueerd, die een vermindering van moeheid beogen. Ook veranderingen in de hierboven genoemde fysiologi-sche systemen worden tijdens de behandelingen bestudeerd. Op die wijze wordt inzicht verkregen in de werkingsmechanisme van de interventies.

Ambulante MS patiënten (n=270) met een EDSS score van 6 of minder en moeheid op een score van 35 of meer op de subschaal Checklist Individual Strength (CIS) worden gerandomiseerd voor drie RCT’s. Het effect van drie inter-venties zal worden bestudeerd: Aerobe Training (AT), Energy Conservation Management (ECM) en Cognitieve Gedragstherapie (CBT). Ieder protocol bestaat uit 12 individuele therapiesessies met thuis opdrachten over een periode van vier maanden. De controle behandeling bestaat uit een informatieronde (driemaal 45 minuten) door de MS verpleegkun-dige. De primaire uitkomstmaten zijn moeheid gemeten met de CIS en participatie met de IPA vragen-lijst. Secundaire uitkomstmaten zijn Medical Outcome Study Short Form, Revalidatie Activiteiten Profiel (RAP), Fatigue Severity Scale (FSS). Het percentage patiënten met opgeheven moeheid (CIS score van minder dan 35) wordt vastgesteld. Daarnaast worden de intensiteit van dagelijkse activi-teiten gemeten met een Activity Monitor alsook de aerobe capaci-teit, diverse aspecten van coping en cognitie en de gegeven sociale support. Het werkingsmecha-nisme van de interventies wordt bestudeerd aan de veranderingen in cytokininen bloedspiegel en hypoactiviteit van de hormonale HPA axis.

Aanvrager is dr. V. de Groot van de afdeling Revalidatiegeneeskunde VUmc Amsterdam

RCT (n=106) krijgt de gebruikelijke zorg en begeleiding. Uitkomsten zijn proactieve coping (UPCC), self-efficacy (ES), FAI, LiSat-9 en SF 36 en worden vóór de behande-ling en 3, 6 en 12 maanden na de behandeling gemeten.

Indien de twee nieuwe behande-lingen positieve resultaten opleve-ren, wordt berekend of de kosten opwegen tegen de baten. De kosten van de interventies worden gerelateerd aan de verbetering in uitkomstmaten. Op die wijze ontstaat inzicht in de kostenef-fectiviteit van de interventies ten opzichte van ‘care as usual’.

De Restore programmagroep is opgebouwd vanuit 3 universitaire afdelingen Revalidatiegenees-kunde (UMC Maastricht met de afdeling Neuropsychologie, UMC St.Radboud en UMC Utrecht ). Hoofdaanvragers zijn dr. C.M. van Heugten, prof. dr. A.C.H. Geurts en dr. A. Visser-Meily. Met diverse revalidatiecentra en universitaire afdelingen wordt samengewerkt. Disabling fatigue in multiple sclero-sis occurs frequently. How should it be treated? Subsidie: Fonds NuthsOhra Moeheid is bij patiënten met multiple sclerose een belangrijk symptoom dat bij 80% van de patiënten voorkomt. Moeheid is bij multiple sclerose een bekend klinisch fenomeen, hetgeen in kli-nisch onderzoek meerdere malen werd bevestigd. De impact van moeheid is evident: het benadeelt de eigen activiteiten aanzienlijk en verhindert de deelname aan sociale activiteiten. Deze gevol-gen gelden vooral in het eerste stadium van de ziekte als de neuro-logische uitvalsverschijnselen nog relatief gering zijn. Het pathofysio-logisch mechanisme van moeheid is nog onduidelijk. Er is echter wel een associatie aangetoond tussen moeheid en de pro- en anti inflammatoire cytokines levels en veranderingen in het hormonale systeem van hypothalamus-hypo-fyse en bijnierschors (HPA-axis).

gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven (m.n. LiSat-9, SS-Qol en SF36). Deze uitkomstmaten wor-den gebruikt in alle projecten om de resultaten te kunnen vergelij-ken. Ook worden de intensiteit en aard van het zorggebruik gemeten over de periode van 2 jaar.

In een zogenaamde ‘record link-age study’ worden binnen één regio over een periode van vijf jaar gegevens over diagnostiek en behandelingen in de huisarts-praktijk en geestelijke gezond-heidszorg geregistreerd. Deze gegevens worden gerelateerd aan de stroke registratie van het betreffende academisch zieken-huis in die regio. De resultaten uit deze ‘record linkage study’ zullen in detail aantonen in welke mate sprake is van onderdiagnostiek en onderbehandeling van psychoso-ciale gevolgen na het CVA binnen de huidige zorg.

Op basis van deze cohortstudie worden 2 RCT’s uitgevoerd. Pati-enten met depressieve sympto-men en angst, aangetoond met een afkapscore op de HADS, wor-den geïncludeerd in een multicen-ter single-blind RCT (n=106). De interventie bestaat uit individuele cognitieve gedragstherapie, één keer in de week gedurende vier maanden. De controle groep heeft ‘care as usual’. De uitkomsten (HADS, FAI, LiSat-9, SF 36) worden vóór en 4, 6 en 12 maanden na behandeling gemeten.

CVA patiënten en hun part-ners met integratieproblemen, geselecteerd met afkapscores op de Lisat-9 en CLCE-24, worden behandeld met een zelfregulatie- en proactief coping programma (Self Management Treatment). De SMT-interventie bestaat uit 6 we-kelijkse groepsbehandelingen van CVA-patiënten en hun partners, 2 wekelijkse individuele behandelin-gen en een afsluitende groepsbij-eenkomst na een maand. De duur van de interventie komt hiermee op 3 maanden. De controle groep in deze multicenter single blind

34 revalidata 156 | augustus 2010actueel

(UMC Utrecht, Erasmus MC, UMC Groningen) werken in dit project samen.

voortgang van De eerste Drie cLUstersExplicit (EXplaining PLasticity After Stroke) Eén van de hoofddoelen van Explicit is om de effecten vast te stellen het vroegtijdig starten van oefentherapie of elektrotherapie van de aangedane arm. Patiënten met een relatief gunstige prog-nose voor de arm- en handfunctie (met enige initiële willekeurige strekfunctie van pols of vingers) krijgen aan het einde van de eerste week na het CVA een ‘constraint-induced movement therapy (CMT)’. Bij patiënten met een minder gunstige prognose (geen strekfunctie van pols en vingers aan het einde van de eerste week na het CVA) wordt gestart met een elektromyografisch-gestuurde elektrotherapie. Het tweede deel van Explicit tracht het werkingsme-chanisme van de behandeling op te sporen. Herstel van spierkracht, gevoel, vaardigheden en bewe-gingssturing wordt gedurende een half jaar vervolgd. Een eventuele functieverbetering van de aange-dane arm door biomechanische veranderingen in spieren wordt eveneens beoordeeld. Driemaal wordt een hersenscan (functionele MRI) gemaakt om veranderingen in hersenactiviteit te meten met het doel plasticiteit van de her-senen te onderzoeken. Verwacht wordt dat herstel van de arm en hand functie en de plasticiteit sterk wordt bepaald door het al of niet intact zijn van de corticospinale innervatie. De intactheid van deze innervatie wordt gecontroleerd met Transcraniële Magnetische Stimulatie.

Explicit is op 1 april 2008 gestart. METC goedkeuring, randomisa-tie procedure, aanmelding Trial register hebben plaatsgevonden. Het calibreren en valideren van de scans en mechanische randappa-ratuur en het scholen van thera-peuten voor CIMT en EMG-NMS

en 30 jaar na het ontstaan van de dwarslaesie).

Patiënten met de meest inactieve lijfstijl worden gevraagd deel te nemen aan de interventies. In een eerste interventiestudie wordt het effect onderzocht van zelf-management en pro-actieve coping voor actieve leefstijl tijdens een 16 weken durende training (in groepen en individueel). De con-trolegroep ontvangt uitsluitend informatie. Uitkomstmaten zijn de dagelijkse fysieke activiteiten over 5 dagen geregistreerd met een monitor, probleemoplossend ver-mogen (LSS) en pro-actieve coping (UPCC). In de tweede interventie wordt een laag intensief trainings-programma voor de bovenste ex-tremiteiten aangeboden, dat mede gericht is op efficiënt rolstoelge-bruik. Uitkomstmaten zijn onder meer enkele fysieke parameters, spierkracht en rolstoelvaardig-heden. In de derde interventie worden de onderste extremiteiten met elektro-stimulatie behandeld en de bovenste extremiteiten actief getraind met fietsbewegin-gen. Uitkomstmaten zijn fysieke parameters van de bovenste extre-miteit. Van de onderste extremi-teit worden de vasculaire functie (Doppler), huid doorbloeding en bot dichtheid vastgesteld. Bij alle interventie studies en het cross-sectioneel onderzoek worden de secundaire complicaties (mictie en defaecatie problematiek en decu-bitus) geregistreerd. Uitkomstma-ten voor alle studies zijn de actieve leefstijl (PASIPD), het ADL niveau (USER), de participatie (IMPACT), de functionele gezondheid (SIP68) en de life satisfaction (LiSat-9).

Aanvrager is prof.dr. L.H.V. van der Woude, Centrum voor Bewegings-wetenschappen, UMC Groningen.

Alle acht dwarslaesie revalidatie-centra in Nederland, Centrum voor Bewegingswetenschappen UMC Groningen, Faculteit Bewegings-wetenschappen VU Amsterdam en afdelingen Revalidatiegeneeskun-de in academische ziekenhuizen

Drie academische afdelingen Revalidatiegeneeskunde (VUmc, UMC Utrecht en Erasmus MC) par-ticiperen in dit cluster. Met diverse perifere ziekenhuizen en revalida-tiecentra wordt samengewerkt.

Active Lifestyle Rehabilitation Inter-ventions in aging Spinal Cord injury (ALLRISC).Subsidie: Fonds NutsOhraDe levensverwachting van dwarslaesie patiënten is de laatste tientallen jaren aanzienlijk verbe-terd. Een inactieve leefstijl, wellicht mede beïnvloed door definitieve rolstoelgebondenheid, en onvol-doende fysieke inspanning zijn nadelig. Mogelijk is de kans op adipositas en cardiovasculaire ziekten bij dwarslaesie patiënten groter. Conditievermindering kan bijdragen tot het ontstaan van urine- en luchtweginfecties Ook is een overbelasting van de bovenste extremiteiten door rolstoelgebruik met aanhoudende pijnklachten van schouders en armen niet ondenkbaar. Paralyse van de onderste extremiteiten kan bijdragen aan een ernstige osteoporose en het optreden van decubitus. Genoemde gevolgen kunnen participatie en kwaliteit van leven negatief beïnvloeden. Het project ALLRISC wil de leefstijl en mogelijke de-conditionering en de mogelijke negatieve gevolgen en complicaties, die vele jaren na het ontstaan van de dwarslaesie kunnen optreden, onderzoeken in samenhang met de duur, de hoogte en de compleetheid van de dwarslaesie. Het project wil in een aantal RCT’s een mogelijk positief effect aantonen van interventies, die trachten de inactiviteit en de-conditionering te doorbreken of op te heffen.

In een cross-sectioneel onder-zoek worden in eerste instantie de prevalentie en de impact van een inactieve leefstijl en de-conditionering opgespoord bij 300 dwarslaesie patiënten. Deze gegevens worden gestratificeerd naar de duur van de traumatische dwarslaesie (10-20 jaar, 20-30 jaar

35revalidata 156 | augustus 2010 actueel

interventies in revalidatiecentra en ziekenhuizen geregeld. Er is met diverse presentaties en publicaties bekendheid gegeven aan het on-derzoek. Er verschijnen regelmatig overkoepelende nieuwsbrieven. In het FSHD onderzoek zijn per april 42 patiënten geïncludeerd, in de PPS studie 26 patiënten en in de ALS studie 9 patiënten.

Aanvrager en penvoerder is prof.dr. F. Nollet, afdeling revalidatiege-neeskunde AMC Amsterdam.

Informatie over dit cluster is op te vragen bij de coördinator van het cluster, Merel Brehm ([email protected])

impLementatie van onDerzoeksresULtatenHet is belangrijk dat onderzoeks-resultaten worden verankerd in de patiëntenzorg. Vanaf 2011 zal in de eindfase van het IIe Programma speciale aandacht uitgaan naar de implementatie van de onder-zoeksresultaten in de praktijk. Daartoe is per cluster 70.000 euro gereserveerd en zullen vanuit de gesubsidieerde onderzoeksclusters aanvragen worden ingediend. Programma Commissie en Pro-gramma Raad zullen de aanvragen gaan beoordelen. Bij de uitvoering van de gehonoreerde implemen-tatie projecten zal afstemming plaatsvinden met het landelijke Revalidatie Innovatieprogramma van Revalidatie Nederland.

het iiie programma revaLiDatieonDerzoekDe noodzaak voor een IIIe Pro-gramma Revalidatieonderzoek dringt zich op. De Programma’s Revalidatieonderzoek en met name het Stimuleringsprogramma Revalidatieonderzoek van ZonMw hebben de wetenschappelijke kwaliteit van het revalidatieon-derzoek en de infrastructuur in Nederland in belangrijke mate versterkt. Er zijn universitaire kernen Revalidatiegeneeskunde opgebouwd met een adequate onderzoeksstaf. De kwaliteit van het revalidatieonderzoek is sterk

aantal geïncludeerde patiënten bedraagt 70 per maart 2010.

Aanvrager en penvoerder is prof.dr. E. Lindeman, projectleiders zijn dr. M. Ketelaar en dr. H. Reinders.

Informatie van L2M kan worden verkregen via de Nieuwsbrief Learn to Move, Revalidatiecentrum De Hoogstraat http://www.dehoogs-traat.nl/onderzoeken/onderzoek/learn_to_move_2-3

Excercise and behaviour modifica-tion in neuromuscular diseases: ef-fects on activities and quality of live.Om het functioneren van patiën-ten met neuromusculaire ziekten op een zo hoog mogelijk niveau te behouden, wordt het effect van twee vormen van behandelin-gen bestudeerd: fysieke training om de functionele capaciteit te onderhouden en cognitieve ge-dragstherapie (CBT) gericht op het bevorderen van actieve levensstijl. De interventies worden vergele-ken met de gebruikelijke zorg in drie RCT’s bij drie neuromuscu-laire aandoeningen onderzocht: Amyotrofische Lateraal Sclerose (ALS), Postpoliomyelitis Syndroom (PPS) en Fascioscapulohume-rale Dystrofie (FSHD). De primaire uitkomstmaten zijn: de mate van vermoeidheid, beperkingen in ac-tiviteiten (Sickness Impact Profile) en kwaliteit van leven (SF-36). Er zijn twee studies aan gekoppeld die dieper ingaan op de onderlig-gende werkingsmechanismen. Bij het onderzoek van de FSHD worden biomarkers in bloed, urine en de spieren van het bovenbeen onderzocht. Spierafwijkingen worden onderzocht met MTI/MRS (magnetic resonance spectro-scopy). In de PPS studie worden de onderliggende werkingsme-chanismen van fysieke training nader onderzocht met spierstimu-latie en veranderingen in aerobe capaciteit. Inmiddels zijn de METC goedkeuringen gerealiseerd, zijn onderzoeksprotocollen in detail opgesteld, heeft training van onderzoekstherapeuten plaatsge-vonden en is de logistiek van de

therapie heeft plaatsgevonden. Voordrachten en publicaties zijn in gang gezet. Per 1 april 2010 zijn 50 patiënten geïncludeerd.

Penvoerder van Explicit is prof.dr. J.H. Arendzen, de aanvrager is prof.dr. G. Kwakkel. Voor informatie kan de website www.explicit-stroke.nl worden geraadpleegd. Learn to Move (L2M): Effects of age-specific interventions to optimize performance of mobility-related activities of children and adolescents (age 0-24 years) with cerebral palsy (CP).Learn to Move bestaat uit vier onderzoeksprojecten waarin onderzoek wordt gedaan naar de effectiviteit en het werkings-mechanisme van vier leeftijds-specifieke behandelprogramma’s voor kinderen en jongeren met CP. De behandelingen beogen het optimaliseren van activiteiten, die gericht zijn op mobiliteit. Twee ontwikkelingen vormen de basis van de interventies. Een meer gezinsgerichte benadering bij jonge kinderen met de nadruk op functioneel bewegen. Bij adoles-centen en jongvolwassenen wordt een pro-actieve benadering van fysieke activiteiten benadrukt, rekening houden met verschuiving naar actieve levensstijl gedurende het leven.

METC goedkeuring voor alle deel-projecten is verkregen, trainingen van de therapeuten zijn afgrond en alle vier deel projecten zijn van start gegaan. Met aanvullende subsidie was het mogelijk in totaal 6 onderzoekers aan te stellen. Het onderzoek is al op diverse congres-sen gepresenteerd, en een aantal nieuwe artikelen en nieuwsbrie-ven zijn gepubliceerd. Een aantal wijzigingen zijn aangebracht in tijdsplanning, plan van aanpak, on-derzoekspopulatie, dataverzame-ling en instrumenten. De inclusie van jonge kinderen verloopt iets trager dan verwacht. Bij kinder-artsen en kinderfysiotherapeuten wordt extra werving ingezet. Het

36 revalidata 156 | augustus 2010actueel

nationale referenten). En- last but not least- de bereidwilligheid van inzettende organisaties om een IIIe Programma te financieren.

In dit najaar zullen Programma Raad en Programma Commissie zich beraden over het mogelijk starten van een IIIe Programma Revalidatieonderzoek. In de voor-bereiding van deze besluitvorming zal de mening van mogelijke inzet-tende organisaties en financiers ui-teraard worden gepolst. Daarnaast zal een analyse worden gemaakt van de vorderingen en ‘witte vlek-ken’ in het revalidatieonderzoek. De wil om een IIIe Programma Revalidatieonderzoek te starten zal zeker worden versterkt door de po-sitieve resultaten van de Program-ma’s Revalidatieonderzoek I en II.

de voortzetting van de samen-werking tussen onderzoekskernen en revalidatiecentra en draagt bij aan een definitieve verankering van het revalidatieonderzoek in academische ziekenhuizen en consolidatie van de academisering van de revalidatiecentra. En ten slotte creëert landelijk multicenter onderzoek kansen voor grotere cohortstudies. Anderzijds vergt het realiseren van een landelijk onder-zoeksprogramma extra inspan-ning, zoals: het schrijven van een goed onderzoeksprogramma, het in stand houden van een bestuur-lijke structuur (een inhoudelijk gerichte programmacommissie, ondersteuning van een intermedi-aire structuur, zoals ZonMw en het kunnen beschikken over een aan-zienlijke pool van internationale en

verbeterd en het onderzoek is substantieel verbreed. Samenwer-king tussen academische centra en revalidatiecentra is gegroeid en verankerd in samenwerkingsover-eenkomsten.

Een IIIe Programma Revalida-tieonderzoek is relevant indien belangrijke onderzoeksvragen binnen een breed geaccepteerd en aansprekend thema beantwoord moeten worden. Een landelijk onderzoeksprogramma biedt belangrijke voordelen. Versnip-pering van onderzoeksactiviteiten wordt voorkomen (versnippering van onderzoeksactiviteiten blok-keerde in het verleden immers het opbouwen van kwalitatief goed revalidatieonderzoek). Landelijk afgestemd onderzoek bevordert

38 revalidata 156 | augustus 2010nader bekeken

openingssymposiUm ‘kennis­ontwikkeLing in De voetzorg’

’Mensen willen vrij kunnen bewegen. Daarbij vormen voeten letterlijk de basis van het menselijke bewegingsapparaat. Soms echter is dat bewegen om uiteenlopende redenen beperkt en is specialistische zorg noodzakelijk om deze beperkingen zoveel mogelijk op te heffen of te verlichten.

Improve2Move is een kennis- en onderzoekscentrum, dat zich richt op het doen van onderzoek en ontwikkelen van kennis op het gebied van voetzorg en bewegingsproblematiek van de onderste extremiteit in relatie tot specialistische medische hulpmiddelen.

Ter gelegenheid van de officiële start van Improve2Move, Kenniscentrum voor voetzorg en bewegen, wordt op vrijdag 17 september een sympo-sium georganiseerd. Er zijn 5 interessante sprekers aanwezig (nationaal en internationaal), die een uiteenzetting geven over hun onderzoeken op het terrein van sport, diabetes en revalidatie. Zie www.improve2move.org voor het actuele programma.

Het symposium is door de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen geaccrediteerd voor 3 punten.

datum: Vrijdag 17 september 2010Plaats: Groene Hart Ziekenhuis, GoudaTijd: 14.30 – 18.40 uur

Dagvoorzitter is Ronald Brenner, revalidatiearts Sophia Revalidatie/Groene Hart Ziekenhuis.

aanmeLDing:U kunt zich aanmelden voor dit symposium door een e-mail met uw gegevens te sturen naar Rianne Cortenbach via [email protected].

Aansluitend vindt de feestelijke opening plaats van de nieuwe lokatie van Penders Voetzorg Gouda, tevens thuisbasis van Improve2Move. U heeft dan ook de mogelijkheid om het moderne onderzoekslaboratorium van Improve2Move te bekijken.

Improve2MoveKenniscentrum voor voetzorg en bewegenRonsseweg 22803 ZM Gouda

39revalidata 156 | augustus 2010 nader bekeken

aankonDiging richtLijn­bijeenkomst ‘osteoporose en fractUUrpreventie’

27 september 2010

Op maandag 27 september 2010 organiseert het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO, in samenwerking met de Nederlandse Vereni-ging voor Reumatologie, vanaf 13.00 uur in de Domus Medica, Merca-torlaan 1200, 3528 BL te Utrecht, een richtlijnbijeenkomst over de derde herziening van de richtlijn ‘Osteoporose en Fractuurpreventie’.

Voor deze bijeenkomst zijn uitgenodigd de leden van de Wetenschap-pelijke Verenigingen en andere organisaties die deelgenomen hebben aan het tot stand komen van deze richtlijn. Een overzicht hiervan kunt u vinden in de conceptrichtlijntekst die vanaf 11 augustus te downloaden is via www.cbo.nl (richtlijnen\overzicht richtlijnen).

Een multidisciplinaire werkgroep met vertegenwoordigers van een groot aantal betrokken beroepsorganisaties heeft in de afgelopen twee jaar een conceptrichtlijn opgesteld over Osteoporose en Fractuurpreventie. Er is in 2008 gestart, nadat door ZonMw subsidie was verleend aan een aantal aanvragende Wetenschappelijke Verenigingen voor het maken van een ‘evidence based richtlijn’, waarin de klinisch meest relevante vraagstellin-gen aan bod zouden komen.Uiteindelijk kwamen negen vragen naar voren, die op de bijeenkomst elk aan bod zullen komen. Na een korte inleiding van de vraagvoorzitter (5-10 minuten) is er volop gelegenheid voor discussie. De conceptrichtlijn en de discussies die tijdens de richtlijnbijeenkomst worden gevoerd, vormen de basis voor de uiteindelijk te formuleren definitieve richtlijn.

Wilt u deze bijeenkomst bijwonen? Dan kunt u zich per e-mail aanmelden via Marièlle Claessens, project-assistent/contactpersoon ([email protected]). Bij voorkeur ontvangen wij uw aanmelding vóór 13 september 2010. Deelname is gratis.

Wij hopen op uw komst en een interactieve meeting!

Prof. dr. W.F. Lems, reumatoloog VUMC Amsterdam, voorzitter richtlijnwerkgroep Osteoporose en Fractuurpreventie

AANKONDIGING RICHTLIJNBIJEENKOMST“OSTEOPOROSE EN FRACTUURPREVENTIE”

27 SEPTEMBER 2010

Op maandag 27 september 2010 organiseert het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorgCBO, in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, vanaf 13.00 uur in de Domus Medica, Mercatorlaan 1200, 3528 BL te Utrecht, een richtlijnbijeenkomst over de derde herziening van de richtlijn “Osteoporose en Fractuurpreventie”.

Voor deze bijeenkomst zijn uitgenodigd de leden van de Wetenschappelijke Verenigingen enandere organisaties die deelgenomen hebben aan het tot stand komen van deze richtlijn.Een overzicht hiervan kunt u vinden in de conceptrichtlijntekst die vanaf 11 augustus tedownloaden is via www.cbo.nl (richtlijnen\overzicht richtlijnen).

Een multidisciplinaire werkgroep met vertegenwoordigers van een groot aantal betrokkenberoepsorganisaties heeft in de afgelopen twee jaar een conceptrichtlijn opgesteld over Osteoporose en Fractuurpreventie. Er is in 2008 gestart, nadat door ZonMw subsidie wasverleend aan een aantal aanvragende Wetenschappelijke Verenigingen voor het maken vaneen “evidence based richtlijn”, waarin de klinisch meest relevante vraagstellingen aan bod zouden komen. Uiteindelijk kwamen negen vragen naar voren, die op de bijeenkomst elk aan bod zullenkomen. Na een korte inleiding van de vraagvoorzitter (5-10 minuten) is er volop gelegenheid voor discussie. De conceptrichtlijn en de discussies die tijdens de richtlijnbijeenkomst worden gevoerd, vormen de basis voor de uiteindelijk te formuleren definitieve richtlijn.

Wilt u deze bijeenkomst bijwonen? Dan kunt u zich per e-mail aanmelden via MarièlleClaessens, projectassistent/contactpersoon ([email protected]). Bij voorkeur ontvangen wij uw aanmelding vóór 13 september 2010. Deelname is gratis.

Wij hopen op uw komst en een interactieve meeting!

Prof. dr. W.F. Lems, reumatoloog VUMC Amsterdam, voorzitter richtlijnwerkgroepOsteoporose en Fractuurpreventie

AANKONDIGING RICHTLIJNBIJEENKOMST“OSTEOPOROSE EN FRACTUURPREVENTIE”

27 SEPTEMBER 2010

Op maandag 27 september 2010 organiseert het Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorgCBO, in samenwerking met de Nederlandse Vereniging voor Reumatologie, vanaf 13.00 uur in de Domus Medica, Mercatorlaan 1200, 3528 BL te Utrecht, een richtlijnbijeenkomst over de derde herziening van de richtlijn “Osteoporose en Fractuurpreventie”.

Voor deze bijeenkomst zijn uitgenodigd de leden van de Wetenschappelijke Verenigingen enandere organisaties die deelgenomen hebben aan het tot stand komen van deze richtlijn.Een overzicht hiervan kunt u vinden in de conceptrichtlijntekst die vanaf 11 augustus tedownloaden is via www.cbo.nl (richtlijnen\overzicht richtlijnen).

Een multidisciplinaire werkgroep met vertegenwoordigers van een groot aantal betrokkenberoepsorganisaties heeft in de afgelopen twee jaar een conceptrichtlijn opgesteld over Osteoporose en Fractuurpreventie. Er is in 2008 gestart, nadat door ZonMw subsidie wasverleend aan een aantal aanvragende Wetenschappelijke Verenigingen voor het maken vaneen “evidence based richtlijn”, waarin de klinisch meest relevante vraagstellingen aan bod zouden komen. Uiteindelijk kwamen negen vragen naar voren, die op de bijeenkomst elk aan bod zullenkomen. Na een korte inleiding van de vraagvoorzitter (5-10 minuten) is er volop gelegenheid voor discussie. De conceptrichtlijn en de discussies die tijdens de richtlijnbijeenkomst worden gevoerd, vormen de basis voor de uiteindelijk te formuleren definitieve richtlijn.

Wilt u deze bijeenkomst bijwonen? Dan kunt u zich per e-mail aanmelden via MarièlleClaessens, projectassistent/contactpersoon ([email protected]). Bij voorkeur ontvangen wij uw aanmelding vóór 13 september 2010. Deelname is gratis.

Wij hopen op uw komst en een interactieve meeting!

Prof. dr. W.F. Lems, reumatoloog VUMC Amsterdam, voorzitter richtlijnwerkgroepOsteoporose en Fractuurpreventie

40 revalidata 156 | augustus 2010nader bekeken

PROGRAMMA

Richtlijnbijeenkomst‘Osteoporose en Fractuurpreventie’

27 september 2010, Domus Medica te Utrecht

13.00 - 13.15 Welkomdoor de voorzitter, prof. dr. W.F. Lems

13.15 - 14.00 Vraag 1. Diagnostiek bij patiënten met een fractuurDr. S.H. van Helden, chirurg-traumatoloog, Isala klinieken Zwolle

14.00 - 14.45 Vraag 2. Diagnostiek bij patiënten zonder fractuurDr. J.P.W. van den Bergh, internist-endocrinoloog, Viecuri MC, Limburg

14.45 - 15.15 Vraag 3. Integratie valrisico in de diagnostiek en behandelingProf. dr. H.J.J. Verhaar, geriater, UMC, Utrecht

15.15 - 15.30 Pauze

15.30 - 16.00 Vraag 5. (Medicamenteuze) therapieProf. dr. P.P.M.M. Geusens, reumatoloog, UMC, Maastricht

16.00 - 16.15 Vraag 7. Co-morbiditeitDr. R.N.J.T.L. de Nijs, reumatoloog, Maxima MC, Eindhoven

16.15 - 16.30 Pauze

16.30 - 16.45 Vraag 8. Diagnostiek en behandeling osteoporose bij mannenMevr. dr. P.J.M. Elders, huisarts, VUMC, Amsterdam

16.45 - 17.00 Vraag 9. Osteoporose en arbeidDrs. M.G.C. Ligthart, bedrijfsarts, Ligthart B.V., Dinteloord

17.00 - 17.30 Vraag 6. Osteoporosebevorderende medicamentenProf. dr. P.Th.A.M. Lips, internist-endocrinoloog, VUMC, Amsterdam

17.30 - 18.00 Pauze met soep en broodjes

18.00 - 18.30 Vraag 4. Vitamine D en calciumProf. dr. P.Th.A.M. Lips, internist-endocrinoloog, VUMC, Amsterdam

19.00 Sluiting

41revalidata 156 | augustus 2010

DerDe aLs­congres8 oktober 2010, eDe

Graag nodigen wij u uit voor het derde ALS-congres georganiseerd door het ALS Centrum Nederland. Het ALS Centrum Nederland is een intensie-ve samenwerking tussen het UMC Utrecht, AMC en UMC St Radboud met als doel het stellen van de diagnose en het verbeteren van de zorg en de behandeling voor mensen met ALS en verwante ziekten in Nederland.

Het ALS Centrum Nederland is actief op het gebied van wetenschappelijk onderzoek naar de oorzaak en betere mogelijkheden voor een effec-tieve behandeling van ALS. In samenwerking met diverse internationale onderzoeksgroepen worden belangrijke resultaten bereikt maar er is nog veel werk te doen.

Per jaar bezoeken meer dan 500 patiënten verdacht van ALS de speciale ALS poliklinieken. Door het verkorten van de wachttijden en diverse activiteiten op het gebied van nascholingen voorlichting, is de duur tot het stellen van de diagnose in 5 jaar tijd teruggebracht van 16 tot 11 maanden na de eerste klachten. Deze patiënten worden verwezen naar een gespecialiseerd ALS behandelteam.

Het ALS Centrum Nederland blijft zich inzetten de kwaliteit van het stellen van de diagnose en van de zorg verder te verbeteren. Het voor-naamste wat mensen met ALS geboden kan worden blijft een optimale begeleiding en kwaliteit van zorg. Een voorwaarde hiervoor is dat profes-sionals in de zorg goed samenwerken en op de hoogte zijn van de meest recente inzichten op dit terrein.

Wij hebben voor dit congres een programma opgesteld waarin de nieuw-ste ontwikkelingen en inzichten t.a.v. de begeleiding en behandeling van mensen met ALS centraal staan. Op veler verzoek is één van de thema’s de palliatieve zorg. Het programma bestaat naast een plenair deel uit een interactief deel waarbij het mogelijk is om vooraf uw vragen in te sturen voor het panel via het aanmeldformulier op www.hoytemastichting.nl en u kunt tijdens het congres uw mening kenbaar maken met behulp van stemkastjes.

Namens alle medewerkers van het ALS Centrum Nederland en de spre-kers hopen wij u te mogen begroeten op vrijdag 8 oktober 2010 in ‘De Reehorst’ om samen met u te werken aan een nog betere behandeling van mensen met ALS in Nederland.

Met vriendelijke groet,Prof. dr. Leonard H. van den BergCoördinator ALS Centrum Nederland

Datum: Vrijdag 8 oktober 2010

Locatie: De Reehorst Hotel & Congrescentrum, Bennekomseweg 24, 6717 LM EDE

Doelgroepen:alle hulpverleners betrokken bij de zorg voor mensen met ALS. In het bijzonder de ALS-revalidatieteams en hulpverleners in de palliatieve zorg.

Informatie en aanmelden:http://www.hoytemastichting.nl/cursusaanbod/VHS1069.doc/

nader bekeken

De Reehorst Hotel & Congrescentrum, Ede

AL(le)S uit de kast

3e Nederlands ALS-congres

8 oktober 2010

ALGEMENE INFORMATIE

Plaats De Reehorst Hotel & Congrescentrum, Bennekomseweg 24, 6717 LM EDE

Telefoon 0318 - 750 300

Kosten Het cursusgeld bedraagt € 115,00. Bij de cursus-prijs inbegrepen zijn de kosten van koffie/thee/ lunch en borrel. Bij annulering tot 4 weken voor de cursusdatum bent u € 45,50 administratiekosten verschuldigd, daarna bent u het volledige cursusgeld verschuldigd. Annulering geschiedt uitsluitend schriftelijk.

Accreditatie Elke cursist ontvangt na afloop van het congres het bijbehorende certificaat. Het congres is geaccrediteerd:

VRA 5 punten•NVN 5 punten•St Adap 5 punten voor ergotherapeuten, •logopedisten en diëtistenDe Dr. G.J van Hoytema Stichting is ge-•accrediteerd door de Accreditatiecommissie van het Kwaliteitsregister V&V. Voor fysiotherapeuten is accreditatie aangevraagd.•

Aanmelden Uitsluitend via de website: www.hoytemastichting.nl

Secretariaat Het secretariaat van de Dr. G.J. van Hoytema Stichting is gevestigd op het terrein van de Universiteit Twente, gebouw ‘De Vrijhof’, kamer 311.

Dr. G.J. van Hoytema StichtingPostbus 897500 AB EnschedeTelefoon 053 – 489 24 [email protected]

Definitie Palliatieve zorg (WHO 2002)

Palliatieve zorg is een benadering die

de kwaliteit van het leven verbetert van

patiënten en hun naasten die te maken

hebben met een levensbedreigende

aandoening, door het voorkomen en

verlichten van lijden, d.m.v. vroegtijdige

signalering en zorgvuldige beoordeling

en behandeling van pijn en andere

problemen van lichamelijke, psychosociale

en spirituele aard.

Dit congres wordt mede mogelijk gemaakt door:Ipsen Farmaceutica B.V. - Hoofddorp, RTD - Arnhem, Sanofi Aventis - Gouda, George In der Maur - Groenekan, Allergan B.V. - Nieuwegein, Stichting ALS Nederland - Amsterdam

Uitnodiging A5 2010.indd 1 13-07-10 12:43:20

De Reehorst Hotel & Congrescentrum, Ede

AL(le)S uit de kast

3e Nederlands ALS-congres

8 oktober 2010

ALGEMENE INFORMATIE

Plaats De Reehorst Hotel & Congrescentrum, Bennekomseweg 24, 6717 LM EDE

Telefoon 0318 - 750 300

Kosten Het cursusgeld bedraagt € 115,00. Bij de cursus-prijs inbegrepen zijn de kosten van koffie/thee/ lunch en borrel. Bij annulering tot 4 weken voor de cursusdatum bent u € 45,50 administratiekosten verschuldigd, daarna bent u het volledige cursusgeld verschuldigd. Annulering geschiedt uitsluitend schriftelijk.

Accreditatie Elke cursist ontvangt na afloop van het congres het bijbehorende certificaat. Het congres is geaccrediteerd:

VRA 5 punten•NVN 5 punten•St Adap 5 punten voor ergotherapeuten, •logopedisten en diëtistenDe Dr. G.J van Hoytema Stichting is ge-•accrediteerd door de Accreditatiecommissie van het Kwaliteitsregister V&V. Voor fysiotherapeuten is accreditatie aangevraagd.•

Aanmelden Uitsluitend via de website: www.hoytemastichting.nl

Secretariaat Het secretariaat van de Dr. G.J. van Hoytema Stichting is gevestigd op het terrein van de Universiteit Twente, gebouw ‘De Vrijhof’, kamer 311.

Dr. G.J. van Hoytema StichtingPostbus 897500 AB EnschedeTelefoon 053 – 489 24 [email protected]

Definitie Palliatieve zorg (WHO 2002)

Palliatieve zorg is een benadering die

de kwaliteit van het leven verbetert van

patiënten en hun naasten die te maken

hebben met een levensbedreigende

aandoening, door het voorkomen en

verlichten van lijden, d.m.v. vroegtijdige

signalering en zorgvuldige beoordeling

en behandeling van pijn en andere

problemen van lichamelijke, psychosociale

en spirituele aard.

Dit congres wordt mede mogelijk gemaakt door:Ipsen Farmaceutica B.V. - Hoofddorp, RTD - Arnhem, Sanofi Aventis - Gouda, George In der Maur - Groenekan, Allergan B.V. - Nieuwegein, Stichting ALS Nederland - Amsterdam

Uitnodiging A5 2010.indd 1 13-07-10 12:43:20

42 revalidata 156 | augustus 2010

Geachte heer/mevrouw,Wij zijn verheugd u mee te delen dat onze fusieorganisatie -ontstaan uit Revalidatiecentrum Amsterdam en het Jan van Breemen Instituut -op 1 september 2010 een nieuwe naam en huisstijl in gebruik neemt. Vol trots presenteren wij u:

WaaROM eeN NieuWe NaaM?Op 31 december 2009 zijn de krachten gebundeld van Revalidatiecen-trum Amsterdam en het Jan van Breemen Instituut door een juridische fusie. Hierdoor is een professionele en vernieuwende organisatie ontstaan die hoogwaardige revalidatiegeneeskunde en reumatologie biedt én ontwikkelt. Wij stellen de mogelijkheden van de cliënt centraal en hebben als ultiem doel samen met de cliënt en zijn omgeving de best mogelijke kwaliteit van leven te bereiken.

Wat betekent ReadeAls organisatie maken we een nieuwe start en daar past een nieuwe en krachtige naam bij. We zijn op zoek gegaan naar een serieuze en posi-tieve naam, die een prettige klank heeft. Reade roept associaties op met ‘revalidatie’, ‘reumatologie’ en ‘realiseren’. Associaties waar Reade voor staat.

Wat betekent deze naamswijziging per 1 september voor u?• Eén gezamenlijk postbusadres: postbus 58271 1040 HG Amsterdam• De bezoekadressen blijven hetzelfde: locatie Overtoom 283 1054 HW

Amsterdam en locatie dr. Jan van Breemenstraat 2 1056 AB Amsterdam (dit geldt ook voor de netwerklocaties)

• Uw contactpersoon / het behandelteam blijft op hetzelfde telefoon-nummer bereikbaar

• Het e-mailadreswordt<contactpersoon>@reade.nl• Een nieuwe website: www.reade.nl

Reade gaat vol vertrouwen en enthousiasme verder met de ontwikkeling van haar diensten die er toe doen, nu en in de toekomst!

Met vriendelijke groet,

J. .M. Buijs MHA Voorzitter Raad van Bestuur

en De nieUwe naam is: reaDe

sIgnalementen

43revalidata 156 | augustus 2010

revaLiDatierobots het roessingh gaan het LanD in

Roessingh Research and Development (RRD), het onderzoekscentrum van Het Roessingh in Enschede, heeft samen met de Universiteit Twente en Baat Medical Engineering in Hengelo een revalidatierobot ontwikkeld die gebruikt kan worden bij de behandeling van CVA-patiënten. Met behulp van financiering uit het landelijke Innovatieprogramma Revali-datie van Revalidatie Nederland en ZonMw wordt deze revalidatierobot nu bij zeven revalidatiecentra in het land geplaatst en in de behandeling ingevoerd.

Jaarlijks krijgen ruim veertigduizend mensen een beroerte of CVA. Ruim de helft van deze mensen houdt daarna een beperkte armfunctie waar-door zij hun armen functioneel minder goed kunnen inzetten bij allerlei dagelijkse handelingen. Optimaal herstel van de armfunctie is essentieel voor patiënten om zo zelfstandig mogelijk te functioneren. Gebleken is dat dit bereikt kan worden door actieve doelgerichte oefeningen van de armfunctie met een hoge intensiteit. Dit soort oefeningen zijn dan ook een belangrijk onderdeel van het revalidatieproces om het herstel van de armfunctie na een herseninfarct te optimaliseren.

Deze oefeningen zijn echter niet alleen voor de patiënt maar ook voor zijn behandelaar, de fysio- of ergotherapeut, erg intensief. Daarom is in het verleden door RRD onderzocht of het ook mogelijk was deze oefeningen uit te voeren met behulp van zogenaamde revalidatierobots die de patiënt ondersteunen bij het uitvoeren van de oefeningen. De resultaten van dat onderzoek lieten zien dat robotondersteunde therapie een positief effect heeft op het herstel van de armfunctie van patiënten met een CVA.

Voor het onderzoek hebben RRD, de Universiteit Twente en Baat Medical Engineering een robotische arm ontwikkeld die het gewicht van de arm kan compenseren. Hiermee worden de bewegingen vergemakkelijkt. Het onderzoek met deze robots liet zien dat de patiënten een grotere reikwijdte wisten te bereiken, terwijl daarvoor minder spierkracht nodig was. Deze directe invloed vertaalt zich naar een groter werkbereik van de arm, zonder hulp van het apparaat, na een training van enkele weken met armondersteuning.

De deelnemende revalidatiecentra zijn Het Roessingh in Enschede, UMCG in Groningen, Sint Maartenskliniek in Nijmegen, Rijndam in Rot-terdam, De Hoogstraat in Utrecht en Revalidatiecentrum Amsterdam in Amsterdam en Groot Klimmendaal in Arnhem. De therapeuten in die centra worden opgeleid om deze robots al in een zeer vroege fase in te zetten bij de behandeling van patiënten met een beroerte. Ook zullen de therapeuten relevante gegevens van de behandelingen vastleggen die RRD gaat analyseren met als doel deze behandeling nog beter weten-schappelijk te onderbouwen.

De ontwikkelde revalidatierobot wordt inmiddels op de markt gebracht door het Zwitserse bedrijf Hocoma. Daarmee gaan deze robots niet al-leen Nederland maar ook de wijde wereld in.

persberIcht

 

Afbeeldingen van de revalidatierobot

44 revalidata 156 | augustus 2010

Uniek in eUropa: eerste patiënten het roessingh beginnen met revaLiDatie thUis

Het Roessingh in Enschede begint met een nieuwe behandelmethode waarbij poliklinische patiënten een deel van de behandeling thuis vol-gen. Met behulp van een speciaal ontwikkelde trainingswebsite kunnen de patiënten vanuit het revalidatiecentrum thuis begeleid worden bij hun oefeningen. Op maandag 5 juli hebben de eerste zeven patiënten daarvoor een notebook met webcam mee naar huis gekregen.

Op de trainingswebsite kunnen de deelnemende patiënten de oefenin-gen terugzien die zij in het revalidatiecentrum hebben geoefend. De patiënten kunnen ook oefeningen zelf opnemen met de webcam. De fysiotherapeut kan vanuit het centrum de opname bekijken en feedback geven. Bovendien kunnen de patiënten via e-mail, chat of de webcam contact onderhouden met de fysiotherapeut. Op donderdag 8 juli krijgt een tweede groep patiënten hun notebook met webcam overhandigd.

Deze innovatieve behandelmethode, die uniek is in Europa, kan ertoe bijdragen dat de zorg efficiënter wordt en de kwaliteit ervan verbetert. Bovendien hoeven de patiënten minder vaak naar het revalidatiecentrum te komen voor afspraken, waardoor de revalidatie beter is in te passen in het dagelijks leven. De methode wordt toegepast bij poliklinische groepsbehandeling voor patiënten met een longaandoening, lage rug-pijn of nek- en schouderklachten.

Dit initiatief van Het Roessingh maakt deel uit van een internationaal project ‘CLEAR’ (Clinical Leading Environment for the Assessment of Rehabilitation protocols in home care), dat gesubsidieerd wordt door de Europese Unie. Het doel van dit project is het toepassen van ICT in de zorg. Er wordt onderzocht of de revalidatiezorg meer in de thuissituatie kan plaatsvinden door gebruik te maken van internet. In totaal zijn vier verschillende centra in Europa betrokken bij dit project. Behalve Neder-land doen Polen, Italië en Spanje mee. In Nederland wordt aan dit project meegewerkt door Het Roessingh, centrum voor revalidatie, in samen-werking met Roessingh Research and Development (RRD), het onder-zoeksinstituut van Het Roessingh. Het Roessingh zet de trainingswebsite gedeeltelijk in ter vervanging van therapieën in het revalidatiecentrum. De andere deelnemende centra houden de traditionele behandelme-thode in stand, waarbij de website als aanvulling wordt gebruikt.

Tegelijk met de invoering van de trainingswebsite doet revalidatiecen-trum Het Roessingh samen met RRD onderzoek naar de werking van de website en het effect ervan op het revalidatieproces. Met de resultaten van dat onderzoek kan het centrum de methode en de website zelf zo nodig verder ontwikkelen.

persberIcht