Rekenen · 2020. 8. 7. · Splitsen en aanvullen a Ik kan getallen tot en met 5 verdelen in 2...
Transcript of Rekenen · 2020. 8. 7. · Splitsen en aanvullen a Ik kan getallen tot en met 5 verdelen in 2...
www.gynzy.com
RekenenWerelden - Eilanden - Dorpen
Naam: _________________
Mijn doelenboekje
Om dit doelenboek te bewerken maak je een kopie naar je eigen drive.
Herkennen van hoeveelheden
a Ik kan de getallen van 1 tot en met 10 herkennen op het rekenrek.
b Ik kan de getallen van 1 tot en met 20 herkennen op het rekenrek.
c Ik kan de getallen van 1 tot en met 10 herkennen op de kralenketting.
d Ik kan de getallen van 1 tot en met 20 herkennen op de kralenketting.
e Ik kan de getallen van 1 tot en met 30 herkennen op de kralenketting.
f Ik kan bij hoeveelheden van 1 tot en met 10 aangeven hoeveel meer of minder een andere hoeveelheid is.
g ⚲ Ik kan bij hoeveelheden tot en met 20 herkennen wat evenveel is.
h ⚲ Ik kan bij hoeveelheden tot en met 10 aangeven wat de helft is.
i Ik kan gelijke en ongelijke delen van hoeveelheden tot en met 10 herkennen.
j ⚲ Ik kan de ronde getallen t/m 100 herkennen op de kralenketting.
k ⚲ Ik kan de getallen t/m 100 herkennen op de kralenketting.
Kleuren en tekenen van hoeveelheden
a ✎ Ik kan 6 tot en met 10 voorwerpen kleuren en tekenen.
b ✎ Ik kan 1 tot en met 10 voorwerpen kleuren en tekenen.
c ✎ Ik kan 11 tot en met 20 voorwerpen kleuren en tekenen.
Kennen van getallen
a ✎ Ik kan de getallen 1 tot en met 10 schrijven.
b ✎ Ik kan de getallen 11 tot en met 20 schrijven.
c Ik kan de getallen 11 t/m 20 herkennen.
d ⚲ Ik kan de getallen 11 tot en met 20 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
e Ik kan de getallen 21 tot en met 30 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
f Ik kan de getallen 31 tot en met 50 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
g ⚲ Ik kan de getallen t/m 100 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
h ⚲ Ik kan de getallen t/m 1000 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
i ⚲ Ik kan de getallen t/m 10 000 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 1
j ⚲ Ik kan de getallen t/m 100 000 herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
k ⚲ Ik kan de getallen t/m miljoen (1 000 000) herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
l ⚲ Ik kan de getallen t/m miljard (1 000 000 000) herkennen en noteren in uitgesproken en geschreven vorm.
Kennen van de betekenis van getallen
a ⚲ Ik kan aangeven welk rangtelwoord van 1 tot en met 10 past bij de afbeelding.
b Ik kan aangeven of een getal tot en met 30 even of oneven is.
c ⚲ Ik kan de betekenis van getallen uitleggen in verschillende situaties.
d ℹ�Ik weet wat de betekenis van een dozijn is.
e Ik kan cijfers en getallen tot 100 van elkaar onderscheiden.
f ⚲ Ik kan even en oneven getallen t/m 100 van elkaar onderscheiden.
g ℹ�Ik weet wat de vergelijkingstekens < en > betekenen.
h ℹ�Ik weet wat = en ≠ betekenen.
i ℹ�Ik weet wat negatieve getallen zijn en hoe deze worden weergegeven.
j Ik kan cijfers en getallen boven 100 van elkaar onderscheiden.
k ⚲ Ik kan aangeven wat de betekenis is van het getal nul in getallen t/m 10 000.
l Ik kan getallen koppelen aan een situatie.
m ℹ�Ik weet welke nullen overbodig zijn en ik kan weglaten.
n Ik kan overbodige nullen in hele getallen weglaten.
o ⚲ Ik kan een getal t/m 100 000 aan de juiste betekenis in een situatie koppelen.
p ⚲ Ik kan een getal t/m 1 000 000 aan de juiste betekenis in een situatie koppelen.
Kennen van andere telsystemen
a Ik kan de getallen 1 t/m 20 koppelen aan Romeinse cijfers.
b Ik kan rekenen met Romeinse cijfers.
c Ik kan rekenen met het Egyptisch telsysteem.
d Ik kan rekenen met een oud Grieks telsysteem.
e Ik kan rekenen met het binaire telsysteem.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 2
f Ik kan rekenen met het getalsysteem van het Land van Kwint.
g Ik kan rekenen met het Babylonisch telsysteem.
h Ik kan rekenen met het getalsysteem van de Maya’s.
i Ik kan rekenen met het hexadecimaal telsysteem.
Tellen van hoeveelheden
a Ik kan tot en met 20 voorwerpen in groepjes van 2 tellen.
b Ik kan tot en met 20 voorwerpen in groepjes van 5 tellen.
c Ik kan tot en met 20 voorwerpen in groepjes van 10 tellen.
d ⚲ Ik kan tot en met 20 voorwerpen in groepjes tellen.
e ⚲ ✎ Ik kan tot en met 20 voorwerpen tellen.
f ✎ Ik kan tot en met 20 voorwerpen in groepjes verdelen en deze tellen.
g Ik kan tot en met 20 voorwerpen in groepjes tellen waar 1 meer of minder te zien is.
h ℹ�Ik weet wat turven is, hoe je kunt turven en waarvoor je het gebruikt.
i Ik kan herkennen welk getal tot en met 20 is geturfd.
j Ik kan tot en met 50 voorwerpen in groepjes van 5 tellen.
k Ik kan tot en met 50 voorwerpen in groepjes van 10 tellen.
l Ik kan tot en met 50 voorwerpen in groepjes tellen.
m Ik kan tot en met 100 voorwerpen in groepjes van 10 tellen.
n ⚲ Ik kan tot en met 100 voorwerpen in groepjes tellen.
o ⚲ ✎ Ik kan tot en met 100 voorwerpen tellen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 3
Hoeveelheden vergelijken
a ✎ Ik kan aangeven of er te veel of te weinig voorwerpen zijn (tot en met 10).
b ⚲ Ik kan hoeveelheden van 11 tot en met 20 met elkaar vergelijken.
c ✎ Ik kan aangeven of er te veel of te weinig voorwerpen zijn (tot en met 20).
Tellen t/m 10
a ⚲ Ik kan tellen tot en met 10.
b ⚲ Ik kan terugtellen vanaf 10.
c Ik kan heen- en terugtellen tot en met 10.
d ⚲ Ik kan heen- en terugtellen tot en met 10 met sprongen van 2.
Tellen t/m 20
a Ik kan de goede volgorde van de getallen uit de telrij t/m 20 herkennen.
b ⚲ Ik kan tellen tot en met 20.
c ⚲ Ik kan terugtellen vanaf 20.
d Ik kan heen- en terugtellen tot en met 20.
e ⚲ Ik kan heen- en terugtellen tot en met 20 met sprongen van 2.
Tellen t/m 30
a Ik kan tellen tot en met 30.
b Ik kan terugtellen vanaf 30.
c Ik kan heen- en terugtellen tot en met 30.
d Ik kan heen- en terugtellen tot en met 30 met sprongen van 2 op de getallenlijn.
e Ik kan heen- en terugtellen tot en met 30 met sprongen van 2.
f Ik kan heen- en terugtellen tot en met 30 met sprongen van 5 op de getallenlijn.
Tellen t/m 50
a Ik kan heen- en terugtellen tot en met 40 met sprongen van 5.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 4
b Ik kan tellen tot en met 50.
c Ik kan terugtellen vanaf 50.
d Ik kan heen- en terugtellen tot en met 50.
e Ik kan heen- en terugtellen tot en met 50 met sprongen van 5 op de getallenlijn.
f Ik kan heen- en terugtellen tot en met 50 met sprongen van 10 op de getallenlijn.
Tellen t/m 100
a ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 met sprongen van 10 vanaf tienvouden.
b ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 met sprongen van 5 vanaf tienvouden en vijfvouden.
c ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 door het tiental.
d ⚲ Ik kan heentellen t/m 100 vanaf willekeurige getallen.
e ⚲ Ik kan terugtellen t/m 100 vanaf willekeurige getallen.
f Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 vanaf willekeurige getallen.
g ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 met sprongen van 2 vanaf willekeurige getallen.
h ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 met sprongen van 10 vanaf willekeurige getallen.
Tellen t/m 1000
a ⚲ Ik kan heen- en terugtellen door de 100 vanaf een willekeurig getal.
b ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 1000 vanaf ronde en willekeurige getallen.
c ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 1000 met sprongen van 10 door het honderdtal.
d ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 1000 met sprongen van 10 vanaf willekeurige getallen.
e ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 1000 met sprongen van 100 vanaf willekeurige getallen.
f ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 1000 met sprongen van 20, 25 en 50 vanaf willekeurige getallen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 5
Tellen t/m 10.000
a ⚲ Ik kan heen- en terugtellen door de 1000 vanaf een willekeurig getal.
b ⚲ Ik kan heen- en terugtellen door de 1000 met sprongen van 10 en 100 vanaf tien- en honderdvouden.
c ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 10 000 vanaf ronde en willekeurige getallen.
d ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 10 000 met makkelijke sprongen vanaf ronde getallen.
e ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 10 000 met moeilijke sprongen vanaf ronde getallen.
f ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 10 000 met makkelijke sprongen vanaf willekeurige getallen.
g ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 10 000 met moeilijke sprongen vanaf willekeurige getallen.
Tellen t/m 100.000
a ⚲ Ik kan heen- en terugtellen door de 10 000 vanaf een willekeurig getal.
b ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 000 vanaf ronde en willekeurige getallen.
c ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 000 met makkelijke sprongen vanaf ronde getallen.
d Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 000 met moeilijke sprongen vanaf ronde getallen.
e ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 000 met makkelijke sprongen vanaf willekeurige getallen.
f ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 100 000 met moeilijke sprongen vanaf willekeurige getallen.
Tellen t/m 1.000.000
a ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 1 000 000.
b ⚲ Ik kan heen- en terugtellen t/m 1 000 000 met verschillende soorten sprongen.
Splitsen en aanvullen
a Ik kan getallen tot en met 5 verdelen in 2 cijfers.
b Ik kan hoeveelheden aanvullen tot en met 10.
c Ik kan hoeveelheden tot en met 10 op verschillende manieren splitsen.
d ✎ Ik kan hoeveelheden tot en met 10 op verschillende manieren splitsen en kleuren.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 6
e ⚲ Ik kan getallen tot en met 9 verdelen in 2 cijfers.
f ⚲ Ik kan het getal 10 splitsen en aanvullen.
g Ik kan twee getallen tot en met 10 samennemen.
h ⚲ Ik kan de getallen tot en met 10 splitsen in een splitstabel.
i ⚲ Ik kan de getallen tot en met 10 splitsen en aanvullen.
j Ik kan aanvullen t/m 20 met hoeveelheden.
k ⚲ Ik kan het getal 20 splitsen en aanvullen.
l ⚲ Ik kan de getallen t/m 20 splitsen en aanvullen.
m ⚲ Ik kan de getallen t/m 20 splitsen in een splitstabel.
n Ik kan de getallen t/m 30 splitsen in een splitstabel.
o ⚲ Ik kan tienvouden splitsen en aanvullen.
p ⚲ Ik kan het getal 100 splitsen en aanvullen met ronde getallen.
q ⚲ Ik kan het getal 100 splitsen en aanvullen met willekeurige getallen.
r ⚲ Ik kan honderdvouden (100, 200, 300, ...) splitsen en aanvullen vanaf ronde en willekeurige getallen.
s ⚲ Ik kan het getal 1000 splitsen en aanvullen.
t ⚲ Ik kan duizendvouden (1000, 2000, 3000, ...) splitsen en aanvullen vanaf ronde en willekeurige getallen.
u ⚲ Ik kan het getal 10 000 splitsen en aanvullen.
v ⚲ Ik kan het getal 100 000 splitsen en aanvullen.
Automatiseren van splitsen
a ⚲ Ik ken de splitsingen van getallen t/m 9 uit mijn hoofd en kan dit zo snel mogelijk.
b ⚲ Ik ken de splitsingen van het getal 10 uit mijn hoofd en kan dit zo snel mogelijk.
Kennismaken met getallen
a Ik kan de getallen net boven 100 herkennen, vergelijken en plaatsen op de getallenlijn.
b Ik kan de getallen net boven 1000 herkennen, vergelijken en plaatsen op de getallenlijn.
c Ik kan miljoenen herkennen, vergelijken, ordenen en schrijven.
d Ik kan miljarden herkennen, vergelijken, ordenen en schrijven.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 7
Structureren
a Ik kan getallen tot en met 20 maken met sprongen op de getallenlijn.
b ⚲ Ik kan aangeven hoeveel tientallen en eenheden er in getallen tot en met 20 zitten.
c ⚲ Ik kan de tientallen en eenheden van getallen tot en met 20 in een TE-tabel zetten.
d ⚲ Ik kan aangeven welke waarde de cijfers in getallen tot en met 20 hebben.
e Ik kan getallen tot en met 30 maken met sprongen op de getallenlijn.
f Ik kan getallen tot en met 50 maken met sprongen op de getallenlijn.
g Ik kan aangeven welke waarde de cijfers in getallen tot en met 50 hebben.
h Ik kan de getallen tot 100 structureren op de getallenlijn.
i ⚲ Ik kan de getallen t/m 100 structureren in tientallen en eenheden.
j ⚲ Ik kan de getallen tot 100 structureren in een tabel.
k ⚲ Ik kan de waarde van cijfers in getallen tot 100 aangeven.
l ⚲ Ik kan de getallen t/m 1000 structureren in honderdtallen, tientallen en eenheden.
m ⚲ Ik kan de getallen t/m 10 000 structureren in duizendtallen, honderdtallen, tientallen en eenheden.
n ⚲ Ik kan de getallen t/m 100 000 structureren in tienduizendtallen, duizendtallen, honderdtallen, tientallen en eenheden.
o ⚲ Ik kan de getallen t/m 1 000 000 (miljoen) structureren in honderdduizendtallen, tienduizendtallen, duizendtallen, honderdtallen, tientallen en eenheden.
p ⚲Ik kan de getallen t/m 1 000 000 000 (miljard) structureren in miljoenen, honderdduizendtallen, tienduizendtallen, duizendtallen, honderdtallen, tientallen en eenheden.
Buurgetallen
a ⚲ Ik kan de buurgetallen van getallen tot en met 10 bepalen.
b ⚲ Ik kan de buurgetallen van getallen tot en met 20 bepalen.
c Ik kan de buurgetallen van getallen tot en met 50 bepalen.
d ⚲ Ik kan de buurgetallen t/m 100 bepalen.
e ⚲ Ik kan de buurgetallen van tienvouden bepalen.
f ⚲ Ik kan de buurtientallen van getallen t/m 100 bepalen.
g ⚲ Ik kan de buurgetallen van 100 t/m 1000 bepalen.
h ⚲ Ik kan de buurhonderdtallen van 101 t/m 999 bepalen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 8
i ⚲ Ik kan de buurgetallen van 1000 t/m 10 000 bepalen.
j ⚲ Ik kan de buurgetallen van 10 000 t/m 100 000 bepalen.
Getallenlijn
a ⚲ Ik kan getallen tot en met 10 plaatsen op de getallenlijn.
b ⚲ Ik kan getallen tot en met 10 ongeveer plaatsen op de getallenlijn.
c ⚲ Ik kan getallen tot en met 20 plaatsen op de getallenlijn.
d ⚲ Ik kan getallen tot en met 20 ongeveer plaatsen op de getallenlijn.
e Ik kan getallen tot en met 50 plaatsen op de getallenlijn.
f Ik kan getallen tot en met 50 ongeveer plaatsen op de getallenlijn.
g Ik kan getallen tot en met 50 tussen tientallen plaatsen.
h ⚲ Ik kan ronde getallen t/m 100 plaatsen op de getallenlijn.
i ⚲ Ik kan willekeurige getallen t/m 100 plaatsen op de getallenlijn.
j Ik kan willekeurige getallen plaatsen op een deel van de getallenlijn t/m 100.
k ⚲ Ik kan getallen globaal plaatsen op de getallenlijn t/m 100.
l ⚲ Ik kan ronde getallen t/m 1000 plaatsen op de getallenlijn.
m ⚲ Ik kan willekeurige getallen t/m 1000 plaatsen op de getallenlijn.
n ⚲ Ik kan getallen t/m 1000 globaal plaatsen op de getallenlijn.
o ⚲ Ik kan getallen t/m 10 000 plaatsen op de getallenlijn.
p ⚲ Ik kan getallen t/m 10 000 globaal plaatsen op de getallenlijn.
q ⚲ Ik kan getallen t/m 100 000 plaatsen op de getallenlijn.
r ⚲ Ik kan getallen t/m 100 000 globaal plaatsen op de getallenlijn.
s ⚲ Ik kan getallen t/m 1 000 000 (miljoen) plaatsen op de getallenlijn.
t ⚲ Ik kan getallen t/m 1 000 000 (miljoen) globaal plaatsen op de getallenlijn.
u ⚲ Ik kan getallen t/m 1 000 000 000 (miljard) plaatsen op de getallenlijn.
v ⚲ Ik kan getallen t/m 1 000 000 000 (miljard) globaal plaatsen op de getallenlijn.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 9
Springen tussen getallen
a Ik kan springen tussen twee getallen t/m 20 op de getallenlijn.
b Ik kan springen tussen twee getallen t/m 100 op de getallenlijn.
Getallen vergelijken
a Ik kan getallen tot en met 20 vergelijken.
b Ik kan getallen tot en met 20 in volgorde van klein naar groot zetten.
c ⚲ Ik kan getallen tot en met 20 vergelijken en in volgorde zetten.
d Ik kan getallen tot en met 50 vergelijken.
e Ik kan getallen tot en met 50 in volgorde van klein naar groot zetten.
f Ik kan getallen tot en met 50 vergelijken en in volgorde zetten.
g ⚲ Ik kan getallen t/m 100 vergelijken en op volgorde zetten.
h ⚲ Ik kan getallen t/m 1000 vergelijken en op volgorde zetten.
i ⚲ Ik kan getallen t/m 10 000 vergelijken en op volgorde zetten.
j ⚲ Ik kan getallen t/m 100 000 vergelijken en op volgorde zetten.
k ⚲ Ik kan getallen t/m 1 000 000 (miljoen) vergelijken en op volgorde zetten.
Getallen afronden
a Ik kan bepalen bij welk tiental een getal tot en met 50 het dichtsbij ligt.
b ⚲ Ik kan getallen tot 100 afronden op tienvouden.
c ⚲ Ik kan getallen tot 1000 afronden op tienvouden of honderdvouden.
d ⚲ Ik kan getallen tot 10 000 afronden op tienvouden of honderdvouden of duizendvouden.
e ⚲ Ik kan getallen tot 100 000 afronden op tienvouden of honderdvouden, duizendvouden of tienduizendvouden.
f ⚲ Ik kan getallen tot 1 000 000 (miljoen) afronden op tienvouden of honderdvouden, duizendvouden, tienduizendvouden of honderdduizendvouden.
g ⚲ Ik kan getallen afronden op miljoenen.
h ⚲Ik kan getallen tot 1 000 000 000 (miljard) afronden op tienvouden of honderdvouden, duizendvouden, tienduizendvouden, honderdduizendvouden of miljoenen.
i ⚲ Ik kan getallen afronden op miljarden.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 10
Kennismaken met kommagetallen
a ⚲ Ik kan aangeven wat een kommagetal is en waar je dit voor gebruikt (kennismaken).
b ℹ�Ik kan aangeven wat de waarde is van de verschillende cijfers in een kommagetal (decimalen).
c ⚲ Ik weet wat de begrippen decimaal en kommagetal betekenen.
d ℹ�Ik weet wanneer je gebruik maakt van een punt en wanneer van een komma bij getallen.
e Ik kan aangeven wat de waarde is van de nul in kommagetallen.
f ℹ�Ik weet welke nullen overbodig zijn bij een kommagetal en dat je deze kunt weglaten.
g Ik kan overbodige nullen bij kommagetallen weglaten.
Taal van kommagetallen
a ⚲ Ik kan veelvoorkomende kommagetallen herkennen en noteren.
b ⚲ Ik kan kommagetallen met 2 decimalen herkennen en noteren.
c ℹ�Ik weet hoe ik op een rekenmachine kommagetallen kan noteren.
d ⚲ Ik kan heen- en terugtellen met kommagetallen met 1 of 2 decimalen.
e ⚲ Ik kan heen- en terugtellen met kommagetallen met 3 decimalen.
Structureren van kommagetallen
a ⚲ Ik kan kommagetallen met 1 of 2 decimalen structureren in tientallen, eenheden, tienden en honderdsten.
b ⚲ Ik kan kommagetallen met 3 decimalen structureren in tientallen, eenheden, tienden, honderdsten en duizendsten.
c Ik kan kommagetallen aanvullen tot 1, 10 en 100.
Kommagetallen op de getallenlijn
a ⚲ Ik kan kommagetallen met 1 of 2 decimalen plaatsen op de getallenlijn.
b ⚲ Ik kan kommagetallen met 3 decimalen plaatsen op de getallenlijn.
c Ik kan kommagetallen met 1, 2 en 3 decimalen plaatsen op de getallenlijn.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 11
Vergelijken van kommagetallen
a ⚲ Ik kan kommagetallen met een zelfde aantal decimalen (1 of 2) vergelijken en ordenen.
b ⚲ Ik kan kommagetallen met een verschillend aantal decimalen (1 en 2) vergelijken en ordenen.
c ⚲ Ik kan kommagetallen met 3 decimalen vergelijken en ordenen.
d ⚲ Ik kan kommagetallen met 1, 2 en 3 decimalen vergelijken en ordenen.
Afronden van kommagetallen
a ⚲ Ik kan kommagetallen afronden op hele getallen.
b ⚲ Ik kan kommagetallen afronden op tienden.
c ⚲ Ik kan kommagetallen afronden op honderdsten.
d Ik kan kommagetallen op de rekenmachine afronden op helen, tienden, honderdsten en duizendsten.
Plussommen t/m 10
a Ik kan aangeven welke plussom tot en met 5 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
b Ik kan optellen tot en met 5.
c Ik kan optellen tot en met 10 via bussommen.
d Ik kan aangeven welke plussom tot en met 10 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
e Ik kan optellen tot en met 10 met het rekenrek.
f Ik kan optellen tot en met 10 door er 1 of 2 bij te doen.
g ⚲ Ik kan optellen tot 10.
h Ik kan optellen tot en met 10 met de getallenlijn.
i Ik kan optellen tot en met 10 in een schema.
j ⚲ Ik kan optellen tot en met 10.
k Ik kan dubbelsommen tot en met 10 uitrekenen.
l Ik kan optellen tot en met 10 via steeds één meer of minder.
m Ik kan optellen tot en met 10 via steeds één meer.
n Ik kan optellen tot en met 10 als de getallen wisselen van plek.
o Ik kan getallen tot en met 10 samenstellen.
p ⚲ Ik kan optellen tot en met 10 met drie of meer getallen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 12
Plussommen t/m 20
a Ik kan aangeven welke plussom tot en met 20 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
b Ik kan optellen t/m 20 via bussommen zonder overschrijding van het tiental.
c Ik kan optellen t/m 20 met de getallenlijn zonder overschrijding van het tiental.
d Ik kan optellen t/m 20 in een schema zonder overschrijding van het tiental.
e ⚲ Ik kan optellen t/m 20 zonder overschrijding van het tiental.
f Ik kan optellen t/m 20 met een hulpsom (versimpelen) zonder overschrijding van het tiental.
g ⚲ Ik kan optellen tot 20.
h Ik kan optellen t/m 20 met het getal 10 (tienstructuur).
i Ik kan optellen t/m 20 via één meer of minder met overschrijding door het tiental.
j Ik kan optellen t/m 20 via bussommen met overschrijding van het tiental.
k Ik kan optellen t/m 20 met de getallenlijn met overschrijding van het tiental.
l Ik kan optellen t/m 20 in een schema met overschrijding van het tiental.
m Ik kan handig optellen t/m 20 met drie getallen.
n ⚲ Ik kan optellen t/m 20 met overschrijding van het tiental.
o Ik kan dubbelsommen (twee dezelfde getallen) t/m 20 uitrekenen.
p Ik kan optellen t/m 20 met hulp van een dubbelsom die dicht in de buurt ligt.
q Ik kan optellen t/m 20 waarbij de getallen in de som gewisseld worden en het antwoord hetzelfde blijft.
r Ik kan optellen t/m 20 via één meer in een tabel.
s Ik kan optellen t/m 20 via steeds één meer of minder.
t Ik kan getallen t/m 20 eerlijk verdelen.
u Ik kan getallen t/m 20 samenstellen.
v ⚲ Ik kan optellen t/m 20 met drie of meer getallen.
Plussommen t/m 30
a Ik kan herhaald optellen t/m 30 door drie of meer van dezelfde getallen bij elkaar op te tellen.
b Ik kan optellen t/m 30 zonder overschrijding van het tiental.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 13
c Ik kan optellen t/m 30 met overschrijding van het tiental.
d Ik kan optellen t/m 30 met een hulpsom (versimpelen).
Plussommen t/m 50
a Ik kan dubbelsommen (twee dezelfde getallen) t/m 40 uitrekenen.
b Ik kan optellen t/m 50 met een getal kleiner dan 10 zonder overschrijding van het tiental.
c Ik kan optellen t/m 50 met een getal groter dan 10 zonder overschrijding van het tiental.
d Ik kan optellen t/m 50 met een getal kleiner dan 10 met overschrijding van het tiental.
e Ik kan optellen t/m 50 met een getal groter dan 10 met overschrijding van het tiental.
f Ik kan optellen t/m 50 met stappen van 10, 5 en 1.
Plussommen t/m 100
a Ik kan tienvouden optellen t/m 100 via de nulregel.
b ⚲ Ik kan optellen t/m 100 met een tienvoud.
c Ik kan optellen t/m 100 via rijgen zonder overschrijding van het tiental.
d ⚲ Ik kan optellen t/m 100 zonder overschrijding van het tiental.
e ⚲ Ik kan optellen t/m 100 tot een tienvoud.
f ⚲ Ik kan optellen t/m 100 met drie of meer vijf- en tienvouden.
g Ik kan handig optellen t/m 100 met drie of meer getallen.
h ⚲ Ik kan optellen t/m 100 met drie of meer willekeurige getallen.
i Ik kan optellen t/m 100 via rijgen met overschrijding van het tiental met een getal kleiner dan 10.
j Ik kan optellen t/m 100 via rijgen met overschrijding van het tiental met een getal groter dan 10.
k ⚲ Ik kan optellen t/m 100 met een getal kleiner dan 10 met overschrijding van het tiental.
l ⚲ Ik kan optellen t/m 100 met een getal groter dan 10 met overschrijding van het tiental.
m Ik kan optellen t/m 100 met een hulpsom (versimpelen).
n Ik kan optellen t/m 100 via steeds één meer of minder.
o Ik kan optellen t/m 100 door één getal rond te maken (compenseren).
p Ik kan optellen t/m 100 door beide getallen rond te maken (omvormen).
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 14
Plussommen t/m 1000
a Ik kan honderdvouden optellen t/m 1000 met de nulregel.
b ⚲ Ik kan optellen door de 100 met tienvouden t/m 1000.
c ⚲ Ik kan optellen door de 100 zonder tientaloverschrijding t/m 1000.
d ⚲ Ik kan optellen door de 100 met tientaloverschrijding t/m 1000.
e ⚲ Ik kan honderdvouden optellen t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- of honderdtal.
f ⚲ Ik kan honderdtienvouden optellen t/m 1000 zonder overschrijding van het honderdtal.
g Ik kan meerdere eenvoudige getallen optellen t/m 1000.
h Ik kan optellen t/m 1000 met de rijgstrategie zonder overschrijding van het tien- of honderdtal.
i ⚲ Ik kan optellen t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- of honderdtal, zonder honderdvouden.
j ⚲ Ik kan optellen t/m 1000 tot een honderdvoud.
k Ik kan handig meerdere getallen optellen t/m 1000.
l ⚲ Ik kan honderdtienvouden optellen t/m 1000 met overschrijding van het honderdtal.
m Ik kan optellen t/m 1000 met de rijgstrategie met overschrijding van het tien- of honderdtal.
n ⚲ Ik kan optellen t/m 1000 met overschrijding van het tiental.
o ⚲ Ik kan optellen t/m 1000 met overschrijding van het honderdtal.
p ⚲ Ik kan optellen t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
q Ik kan meerdere willekeurige getallen optellen t/m 1000.
r Ik kan optellen t/m 1000 door de som zonder honderdtallen als hulpsom (versimpelen) te gebruiken.
s Ik kan optellen t/m 1000 via steeds één meer of minder.
t Ik kan optellen t/m 1000 door eerst van één van de getallen een tien- of honderdvoud te maken.
Plussommen t/m 10.000
a Ik kan optellen t/m 10 000 met de nulregel.
b ⚲ Ik kan optellen door de 1000 t/m 10 000.
c ⚲ Ik kan optellen t/m 10 000 met eenvoudige getallen.
d ⚲ Ik kan optellen t/m 10 000 zonder overschrijding.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 15
e ⚲ Ik kan optellen t/m 10 000 met overschrijding van het duizend-, honderd- of tiental.
f Ik kan optellen t/m 10 000 via steeds één meer of minder.
g Ik kan meerdere willekeurige getallen optellen t/m 10 000.
h Ik kan optellen t/m 10 000 door eerst van één van de getallen een tien-, honderd- of duizendvoud te maken.
Plussommen t/m 100.000
a ⚲ Ik kan optellen t/m 100 000 met eenvoudige getallen.
b ⚲ Ik kan optellen t/m 100 000 met en zonder overschrijding van het tienduizend-, duizend-, honderd- of tiental.
c Ik kan meerdere getallen bij elkaar optellen t/m 100 000.
Plussommen t/m 1.000.000
a ⚲ Ik kan optellen t/m 1 000 000 met eenvoudige getallen.
b Ik kan optellen t/m 1 000 000 met en zonder overschrijding van het honderdduizend-, tienduizend-, duizend-, honderd- of tiental.
Plussommen t/m 1.000.000.000
a Ik kan optellen t/m 1 000 000 000 met eenvoudige getallen.
b Ik kan optellen t/m 1 000 000 000 met en zonder overschrijding met van het miljoen.
Automatiseren plus
a ⚲ Ik ken de plussommen tot en met 10 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
b ⚲ Ik ken de plussommen t/m 20 zonder overschrijding van het tiental uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
c ⚲ Ik ken de plussommen t/m 20 met overschrijding van het tiental uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
d ⚲ Ik ken de plussommen t/m 100 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
Schattend plus
a ⚲ Ik kan schattend optellen t/m 100.
b ⚲ Ik kan schattend optellen t/m 1000.
c ⚲ Ik kan schattend optellen t/m 10 000.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 16
d ⚲ Ik kan schattend optellen t/m 100 000.
e Ik kan schattend optellen t/m 1 000 000 (miljoen).
Optellen met kommagetallen
a ⚲ Ik kan kommagetallen met een zelfde aantal decimalen (1 of 2) bij elkaar optellen.
b ⚲ Ik kan kommagetallen met een verschillend aantal decimalen (1 en 2) bij elkaar optellen.
c ⚲ Ik kan kommagetallen met 3 decimalen bij elkaar optellen.
d ⚲ Ik kan kommagetallen met 1, 2 en 3 decimalen bij elkaar optellen.
Schattend plus met kommagetallen
a ⚲ Ik kan schattend kommagetallen met een zelfde aantal decimalen (1 of 2) bij elkaar optellen.
b ⚲ Ik kan schattend kommagetallen met een verschillend aantal decimalen (1 en 2) bij elkaar optellen.
c ⚲ Ik kan schattend kommagetallen met 3 decimalen bij elkaar optellen.
Minsommen t/m 10
a Ik kan aangeven welke minsom tot en met 5 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
b Ik kan aftrekken tot en met 5.
c Ik kan aftrekken tot en met 10 via bussommen.
d Ik kan aangeven welke minsom tot en met 10 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
e Ik kan aftrekken tot en met 10 met het rekenrek.
f Ik kan aftrekken tot en met 10 door er 1 of 2 af te halen.
g Ik kan aftrekken tot en met 10, waarbij de uitkomst 0 of 1 is.
h ⚲ Ik kan getallen tot en met 10 aftrekken van het getal 10.
i Ik kan aftrekken tot en met 10 met de getallenlijn.
j Ik kan aftrekken tot en met 10 in een schema.
k ⚲ Ik kan aftrekken tot en met 10.
l Ik kan aftrekken tot en met 10 via steeds één meer of minder.
m Ik kan aftrekken tot en met 10 als de getallen wisselen van plek.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 17
n Ik kan aftrekken tot en met 10 via de plussom met dezelfde getallen.
o ⚲ Ik kan drie of meer getallen tot en met 10 van elkaar aftrekken.
Minsommen t/m 20
a Ik kan aangeven welke minsom t/m 20 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
b Ik kan aftrekken t/m 20 via bussommen zonder overschrijding van het tiental.
c Ik kan aftrekken t/m 20 met de getallenlijn zonder overschrijding van het tiental.
d Ik kan aftrekken t/m 20 in een schema zonder overschrijding van het tiental.
e ⚲ Ik kan aftrekken t/m 20 zonder overschrijding van het tiental.
f Ik kan aftrekken t/m 20 met een hulpsom (versimpelen) zonder overschrijding van het tiental.
g Ik kan het verschil bepalen tussen twee getallen t/m 20.
h Ik kan aftrekken t/m 20 waarbij de uitkomst 0 of 1 is.
i Ik kan aftrekken t/m 20 met het getal 10 (tienstructuur).
j ⚲ Ik kan getallen t/m 20 aftrekken van het getal 20.
k Ik kan aftrekken t/m 20 via bussommen met overschrijding van het tiental.
l Ik kan aftrekken t/m 20 met de getallenlijn met overschrijding van het tiental.
m Ik kan aftrekken t/m 20 in een schema met overschrijding van het tiental.
n Ik kan handig aftrekken t/m 20 met drie getallen.
o Ik kan aftrekken t/m 20 via één meer of minder met overschrijding door het tiental.
p ⚲ Ik kan aftrekken t/m 20 met overschrijding van het tiental.
q Ik kan aftrekken t/m 20 met een omgekeerde plussom (inverse).
r Ik kan aftrekken t/m 20 via steeds één meer of minder.
s ⚲ Ik kan aftrekken t/m 20 met drie of meer getallen.
Minsommen t/m 30
a Ik kan aftrekken t/m 30 zonder overschrijding van het tiental.
b Ik kan aftrekken t/m 30 met overschrijding van het tiental.
c Ik kan aftrekken t/m 30 met een hulpsom (versimpelen).
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 18
Minsommen t/m 50
a Ik kan aftrekken t/m 50 met een getal kleiner dan 10 zonder overschrijding van het tiental.
b Ik kan aftrekken t/m 50 met een getal groter dan 10 zonder overschrijding van het tiental.
c Ik kan aftrekken t/m 50 met een getal kleiner dan 10 met overschrijding van het tiental.
d Ik kan aftrekken t/m 50 met een getal groter dan 10 met overschrijding van het tiental.
Minsommen t/m 100
a Ik kan tienvouden aftrekken t/m 100 via de nulregel.
b ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 met een tienvoud.
c ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 tot een tienvoud.
d Ik kan aftrekken t/m 100 via rijgen zonder overschrijding van het tiental.
e ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 zonder overschrijding van het tiental.
f Ik kan aftrekken t/m 100 vanaf een tienvoud met kleine verschillen.
g ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 vanaf een tienvoud.
h Ik kan aftrekken t/m 100 via aanvullen (door er een plussom van te maken).
i Ik kan het verschil bepalen tussen twee getallen t/m 100.
j Ik kan handig aftrekken t/m 100 met drie getallen.
k Ik kan aftrekken t/m 100 via rijgen met overschrijding van het tiental met een getal kleiner dan 10.
l Ik kan aftrekken t/m 100 via rijgen met overschrijding van het tiental met een getal groter dan 10.
m ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 met een getal kleiner dan 10 met overschrijding van het tiental.
n ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 met een getal groter dan 10 met overschrijding van het tiental.
o Ik kan aftrekken t/m 100 met een hulpsom (versimpelen).
p Ik kan aftrekken t/m 100 via steeds één meer of minder.
q Ik kan aftrekken t/m 100 door één getal rond te maken (compenseren).
r ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 met drie of meer getallen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 19
Minsommen t/m 1000
a Ik kan honderdvouden aftrekken t/m 1000 met de nulregel.
b ⚲ Ik kan aftrekken door de 100 met tienvouden t/m 1000.
c ⚲ Ik kan aftrekken door de 100 zonder tientaloverschrijding t/m 1000.
d ⚲ Ik kan aftrekken door de 100 met tientaloverschrijding t/m 1000.
e ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 tot een honderdvoud.
f ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 vanaf honderdtienvouden.
g Ik kan aftrekken t/m 1000 met de rijgstrategie zonder overschrijding van het tien- of honderdtal.
h ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- of honderdtal.
i Ik kan aftrekken t/m 1000 via aanvullen.
j Ik kan het verschil bepalen tussen twee getallen t/m 1000.
k Ik kan handig meerdere getallen aftrekken t/m 1000.
l ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 vanaf een honderdvoud.
m ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 vanaf hondertienvouden met overschrijding van het honderdtal.
n Ik kan aftrekken t/m 1000 met de rijgstrategie met overschrijding van het tien- of honderdtal.
o ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 met overschrijding van het tiental.
p ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 met overschrijding van het honderdtal.
q ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
r Ik kan aftrekken t/m 1000 door de som zonder honderdtallen als hulpsom (versimpelen) te gebruiken.
s Ik kan aftrekken t/m 1000 via steeds één meer of minder.
t Ik kan aftrekken t/m 1000 door eerst van één van de getallen een tien- of honderdvoud te maken.
u Ik kan meerdere getallen van een getal t/m 1000 aftrekken.
Minsommen t/m 10.000
a Ik kan aftrekken t/m 10 000 met de nulregel.
b ⚲ Ik kan aftrekken door de 1000 t/m 10 000.
c ⚲ Ik kan aftrekken t/m 10 000 met eenvoudige getallen.
d ⚲ Ik kan aftrekken t/m 10 000 zonder overschrijding.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 20
e Ik kan het verschil bepalen tussen twee getallen t/m 10 000.
f ⚲ Ik kan aftrekken t/m 10 000 vanaf duizendvouden.
g ⚲ Ik kan aftrekken t/m 10 000 met overschrijding van het duizend-, honderd- of tiental.
h Ik kan aftrekken t/m 10 000 via steeds één meer of minder.
i Ik kan aftrekken t/m 10 000 door eerst van één van de getallen een tien-, honderd- of duizendvoud te maken.
j Ik kan meerdere getallen van een getal t/m 10 000 aftrekken.
Minsommen t/m 100.000
a ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 000 met eenvoudige getallen.
b ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 000 vanaf tienduizendvouden.
c ⚲ Ik kan aftrekken t/m 100 000 met en zonder overschrijding van het tienduizend-, duizend-, honderd- of tiental.
d Ik kan meerdere getallen van een getal t/m 100 000 aftrekken.
Minsommen t/m 1.000.000
a ⚲ Ik kan aftrekken t/m 1 000 000 met eenvoudige getallen.
b Ik kan aftrekken t/m 1 000 000 met en zonder overschrijding van het honderdduizend-, tienduizend-, duizend-, honderd- of tiental.
Minsommen t/m 1.000.000.000
a Ik kan aftrekken t/m 1 000 000 000 met eenvoudige getallen.
b Ik kan het verschil bepalen tussen 2 getallen met miljoenen.
c Ik kan aftrekken met miljoenen en miljarden.
Automatiseren min
a ⚲ Ik ken de minsommen tot en met 10 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
b ⚲ Ik ken de minsommen t/m 20 zonder overschrijding van het tiental uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
c ⚲ Ik ken de minsommen t/m 20 met overschrijding van het tiental uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
d ⚲ Ik ken de minsommen t/m 100 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 21
Schattend min
a ⚲ Ik kan schattend aftrekken t/m 100.
b ⚲ Ik kan schattend aftrekken t/m 1000.
c ⚲ Ik kan schattend aftrekken t/m 10 000.
d ⚲ Ik kan schattend aftrekken t/m 100 000.
e Ik kan schattend aftrekken t/m 1 000 000 (miljoen).
Aftrekken met kommagetallen
a ⚲ Ik kan kommagetallen met een zelfde aantal decimalen (1 of 2) van elkaar aftrekken.
b ⚲ Ik kan kommagetallen met een verschillend aantal decimalen (1 en 2) van elkaar aftrekken.
c Ik kan het verschil bepalen tussen twee kommagetallen met een zelfde aantal decimalen (1 of 2).
d Ik kan het verschil bepalen tussen twee kommagetallen met een verschillend aantal decimalen (1 en 2).
e ⚲ Ik kan kommagetallen met 3 decimalen van elkaar aftrekken.
f Ik kan het verschil bepalen tussen twee kommagetallen met 3 decimalen.
g ⚲ Ik kan kommagetallen met 1, 2 en 3 decimalen van elkaar aftrekken.
h Ik kan het verschil bepalen tussen twee kommagetallen met 1, 2 en 3 decimalen.
Schattend min met kommagetallen
a ⚲ Ik kan schattend kommagetallen met een zelfde aantal decimalen (1 of 2) van elkaar aftrekken.
b ⚲ Ik kan schattend kommagetallen met een verschillend aantal decimalen (1 en 2) van elkaar aftrekken.
c ⚲ Ik kan schattend kommagetallen met 3 decimalen van elkaar aftrekken.
Plus- en minsommen t/m 10
a Ik kan optellen en aftrekken tot en met 10 door er 1 of 2 bij te doen of af te halen.
b Ik kan aangeven welke som tot en met 10 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
c Ik kan optellen en aftrekken tot en met 10 in een schema met 3 getallen.
d Ik kan optellen en aftrekken tot en met 10 via de inverse- en wisseleigenschap (omkeren van getallen).
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 22
Plus- en minsommen t/m 20
a Ik kan aangeven welke som tot en met 20 bij de afbeelding hoort en kan deze uitrekenen.
b Ik kan optellen en aftrekken t/m 20 via de inverse- en wisseleigenschap (omkeren van getallen).
c Ik kan optellen en aftrekken t/m 20 via steeds één meer of minder.
d Ik kan plus- en minsommen t/m 20 herkennen bij bussommen.
e Ik kan optellen en aftrekken t/m 20 via bussommen.
f Ik kan getallen t/m 20 verdubbelen en halveren.
g Ik kan dubbel- en halveersommen t/m 20 uitrekenen.
h Ik kan getallen t/m 20 herkennen als knooppunt.
Plus- en minsommen automatiseren
a ⚲ Ik ken de plus- en minsommen tot en met 10 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
b ⚲ Ik ken de plus- en minsommen t/m 20 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
c ⚲ Ik ken de plus- en minsommen t/m 100 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
Rekendictee plus- en minsommen
a Ik kan middels een rekendictee optellen tot en met 10.
b Ik kan middels een rekendictee aftrekken tot en met 10.
c Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken tot en met 10.
d Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken t/m 20 zonder tientaloverschrijding.
e Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken t/m 20 met tientaloverschrijding.
f Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken t/m 20 met en zonder tientaloverschrijding.
g Ik kan middels een rekendictee getallen t/m 10 dubbelen en hele getallen t/m 20 halveren.
h Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken t/m 100 zonder tientaloverschrijding.
i Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken t/m 100 met tientaloverschrijding.
j Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken t/m 100 met en zonder tientaloverschrijding.
k Ik kan middels een rekendictee optellen en aftrekken t/m 1000.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 23
Combisommen plus en min
a ⚲ Ik kan sommen t/m 20 uitrekenen met zowel plus als min in één som.
b ⚲ Ik kan sommen t/m 100 uitrekenen met zowel plus als min in één som.
c ⚲ Ik kan sommen t/m 1000 uitrekenen met zowel plus als min in één som.
d Ik kan sommen met het antwoord boven 1000 uitrekenen met zowel plus als min in één som.
Vlekkensommen plus en min
a ⚲ Ik kan optellen en aftrekken tot en met 10 met vlekkensommen.
b ⚲ Ik kan optellen en aftrekken t/m 20 met vlekkensommen.
c ⚲ Ik kan optellen en aftrekken t/m 100 met vlekkensommen.
d ⚲ Ik kan optellen en aftrekken t/m 1000 met vlekkensommen.
e Ik kan optellen en aftrekken met het antwoord boven 1000 met vlekkensommen.
Plus- en minsommen handig uitrekenen
a Ik kan handig optellen en aftrekken t/m 20 met verschillende strategieën.
b Ik kan handig optellen en aftrekken t/m 100 met verschillende strategieën.
c Ik kan handig optellen en aftrekken t/m 1000 met verschillende strategieën.
d Ik kan handig optellen en aftrekken t/m 10 000 met verschillende strategieën.
e Ik kan handig optellen en aftrekken van kommagetallen t/m 20 met 1 of 2 decimalen.
Plus- en minsommen uit het hoofd
a ⚲ Ik kan plussommen tot en met 10 uit het hoofd uitrekenen.
b ⚲ Ik kan minsommen tot en met 10 uit het hoofd uitrekenen.
c Ik kan plus- en minsommen tot en met 10 uit het hoofd uitrekenen.
d ⚲ Ik kan optellen t/m 20 via hoofdrekenen.
e ⚲ Ik kan aftrekken t/m 20 via hoofdrekenen.
f Ik kan optellen en aftrekken t/m 20 via hoofdrekenen.
g ⚲ Ik kan optellen en aftrekken t/m 100 via hoofdrekenen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 24
h ⚲ Ik kan optellen en aftrekken t/m 1000 via hoofdrekenen.
i Ik kan optellen en aftrekken t/m 10 000 via hoofdrekenen.
Verhaalsommen + -
a Ik kan optellen en aftrekken t/m 20 in verhaaltjessommen.
b Ik kan optellen en aftrekken t/m 100 in verhaaltjessommen.
c Ik kan optellen en aftrekken t/m 1000 in verhaaltjessommen.
d Ik kan optellen en aftrekken t/m 10 000 in verhaaltjessommen.
e Ik kan optellen en aftrekken t/m 100 000 in verhaalsommen.
f Ik kan optellen en aftrekken met kommagetallen in verhaalsommen.
g Ik kan optellen en aftrekken t/m 1 000 000 000 in verhaalsommen.
Plus- en minsommen kolomsgewijs
a ℹ�Ik weet hoe kolomsgewijs optellen werkt.
b Ik kan kolomsgewijs optellen t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- en honderdtal.
c ℹ�Ik weet hoe kolomsgewijs optellen met overschrijding van het tien- en honderdtal werkt.
d Ik kan kolomsgewijs optellen t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
e ℹ�Ik weet hoe kolomsgewijs aftrekken zonder overschrijding van het tien- en honderdtal werkt.
f Ik kan kolomsgewijs aftrekken t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- en honderdtal.
g ℹ�Ik weet hoe kolomsgewijs aftrekken met overschrijding van het tien- en honderdtal werkt.
h Ik kan kolomsgewijs aftrekken t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
i Ik kan kolomsgewijs optellen en aftrekken t/m 1000.
j Ik kan kolomsgewijs vlekkensommen uitrekenen t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- en honderdtal.
k Ik kan kolomsgewijs vlekkensommen uitrekenen t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
l Ik kan kolomsgewijs optellen t/m 10 000.
m Ik kan kolomsgewijs aftrekken t/m 10 000.
n Ik kan kolomsgewijs optellen en aftrekken t/m 10 000.
o Ik kan kolomsgewijs vlekkensommen uitrekenen t/m 10 000.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 25
p Ik kan kolomsgewijs optellen en aftrekken t/m 100 000.
q Ik kan kolomsgewijs vlekkensommen uitrekenen t/m 100 000.
r Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 100 bij elkaar optellen.
s Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 100 van elkaar aftrekken.
t Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 1000 bij elkaar optellen.
u Ik kan kolomsgewijs kommagetallen t/m 1000 van elkaar aftrekken.
v Ik kan kolomsgewijs vlekkensommen uitrekenen met kommagetallen.
Plus- en minsommen cijferend
a ℹ�Ik weet hoe cijferend optellen werkt.
b ⚲ Ik kan cijferend optellen t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- en honderdtal.
c ℹ�Ik weet hoe cijferend optellen met overschrijding van het tien- en honderdtal werkt.
d ⚲ Ik kan cijferend optellen t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
e ℹ�Ik weet hoe cijferend aftrekken zonder overschrijding van het tien- en honderdtal werkt.
f ⚲ Ik kan cijferend aftrekken t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- en honderdtal.
g ℹ�Ik weet hoe cijferend aftrekken met overschrijding van het tien- en honderdtal werkt.
h ⚲ Ik kan cijferend aftrekken t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
i Ik kan cijferend optellen en aftrekken t/m 1000.
j Ik kan cijferend vlekkensommen uitrekenen t/m 1000 zonder overschrijding van het tien- en honderdtal.
k Ik kan cijferend vlekkensommen uitrekenen t/m 1000 met overschrijding van het tien- en honderdtal.
l ⚲ Ik kan cijferend optellen t/m 10 000.
m ⚲ Ik kan cijferend aftrekken t/m 10 000.
n Ik kan cijferend optellen en aftrekken t/m 10 000.
o Ik kan cijferend vlekkensommen uitrekenen t/m 10 000.
p Ik kan cijferend optellen en aftrekken t/m 100 000.
q Ik kan cijferend vlekkensommen uitrekenen t/m 100 000.
r Ik kan cijferend optellen en aftrekken boven 100 000.
s ⚲ Ik kan cijferend kommagetallen t/m 100 bij elkaar optellen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 26
t ⚲ Ik kan cijferend kommagetallen t/m 100 van elkaar aftrekken.
u ⚲ Ik kan cijferend kommagetallen t/m 1000 bij elkaar optellen.
v ⚲ Ik kan cijferend kommagetallen t/m 1000 van elkaar aftrekken.
w Ik kan cijferend kommagetallen t/m 10 000 bij elkaar optellen.
x Ik kan cijferend kommagetallen t/m 10 000 van elkaar aftrekken.
y Ik kan cijferend vlekkensommen uitrekenen met kommagetallen.
Plus- en minsommen met rekenmachine
a ⚲ Ik kan de rekenmachine gebruiken om getallen t/m 1000 bij elkaar op te tellen.
b ⚲ Ik kan de rekenmachine gebruiken om getallen t/m 1000 van elkaar af te trekken.
c ⚲ Ik kan de rekenmachine gebruiken om te rekenen met kommagetallen.
d ⚲ Ik kan de rekenmachine gebruiken om te rekenen met grote getallen.
Negatieve getallen
a Ik kan het verschil bepalen tussen 2 getallen, waarvan minimaal 1 getal een negatief getal is.
b Ik kan optellen en aftrekken met negatieve getallen.
Dubbelen
a ⚲ Ik kan dubbelen t/m 20.
b Ik ken het dubbelen t/m 20 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden (geautomatiseerd).
c ⚲ Ik kan dubbelen t/m 200.
d Ik ken het dubbelen t/m 200 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
e ⚲ Ik kan dubbelen t/m 2000.
f Ik kan dubbelen met getallen boven 2000.
Tafels t/m 10
a ⚲ Ik kan vemenigvuldigen via herhaald optellen (kennismaking).
b ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 0.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 27
c ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 1.
d ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 2.
e ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 5.
f ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 10.
g ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 3.
h ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 4.
i ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 6.
j ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 7.
k ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 8.
l ⚲ Ik kan rekenen met de tafel van 9.
m Ik kan vermenigvuldigen via 1 keer meer of minder met de tafels van 1 t/m 10.
n ⚲ Ik kan rekenen met de tafels van 1 t/m 10.
Automatiseren tafels t/m 10
a ⚲ Ik ken de tafel van 2 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
b ⚲ Ik ken de tafel van 5 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
c ⚲ Ik ken de tafel van 10 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
d Ik ken de tafel van 2, 5 en 10 door elkaar uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
e ⚲ Ik ken de tafel van 3 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
f ⚲ Ik ken de tafel van 4 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
g ⚲ Ik ken de tafel van 6 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
h Ik ken de tafel van 7 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
i ⚲ Ik ken de tafel van 8 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
j ⚲ Ik ken de tafel van 9 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
k ⚲ Ik ken de tafels van 3, 4 en 6 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
l Ik ken de tafels van 7, 8 en 9 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
m ⚲ Ik ken de tafels van 1 t/m 10 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 28
Tafels van 11, 12, 15, 20, 25 en 50
a Ik kan rekenen met de tafel van 11.
b Ik kan rekenen met de tafel van 12.
c Ik kan rekenen met de tafel van 15.
d Ik kan rekenen met de tafel van 20.
e Ik kan rekenen met de tafel van 25.
f Ik kan rekenen met de tafel van 50.
g Ik ken de tafel van 11 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
h Ik ken de tafel van 12 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
i Ik ken de tafel van 15 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
j Ik ken de tafel van 25 uit mijn hoofd en kan de sommen snel beantwoorden.
Keersommen met één getal tot 100
a ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met het getal 10.
b Ik kan vermenigvuldigen met één tienvoud, met de nulregel.
c ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met een tienvoud.
d ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 100.
e Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 100 via splitsen.
f Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 100 door eerst van één van de getallen een tienvoud te maken.
g Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 100 via steeds één meer of minder.
Keersommen met twee getallen tot 100
a Ik kan vermenigvuldigen met twee tienvouden, met de nulregel.
b ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met twee tienvouden.
c Ik kan vermenigvuldigen via dubbelen en halveren.
d ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met één tienvoud en een willekeurig getal tot 100.
e Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100 via splitsen.
f Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100 door eerst van één van de getallen een tienvoud te maken.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 29
g Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100 via steeds één meer of minder.
h ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 100.
i Ik kan vermenigvuldigen op Japanse wijze.
Keersommen met een honderdvoud
a Ik kan vermenigvuldigen met één honderdvoud, met de nulregel.
b ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met één honderdvoud en een 1-cijferig getal, een tien- of honderdvoud.
c ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met één honderdvoud en een willekeurig getal tot 1000.
Keersommen met een getal tot 1000
a ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met de getallen 10, 100 en 1000.
b Ik kan vermenigvuldigen met één getal tot 1000 via splitsen.
c ⚲ Ik kan een getal tot 10 met een getal tot 1000 vermenigvuldigen.
d Ik kan vermenigvuldigen met getallen tot 1000 door eerst van één van de getallen een honderdvoud te maken.
e Ik kan vermenigvuldigen met getallen tot 1000 via steeds één keer meer of minder.
f ⚲ Ik kan een getal tot 100 met een getal tot 1000 vermenigvuldigen.
Keersommen met twee getallen tot 1000
a Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 1000 door eerst van één van de getallen een honderdvoud te maken.
b Ik kan vermenigvuldigen met twee getallen tot 1000.
Keersommen boven 1000
a Ik kan vermenigvuldigen met honderd- en duizendvouden waarbij het antwoord boven de 1000 uitkomt via de nulregel.
b ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met één duizendvoud en een 1-cijferig getal, een tien-, honderd- of duizendvoud.
c ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met één duizendvoud en een willekeurig getal.
d ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met eenvoudige getallen boven de 1000.
e Ik kan vermenigvuldigen met willekeurige getallen boven de 1000.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 30
Keersommen met drie getallen
a ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen onder de 10.
b Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan 2 getallen onder de 10 en één tienvoud.
c Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan één getal onder de 10 en twee tienvouden.
d Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan twee getallen onder de 10 en één getal onder de 100.
e Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan één tienvoud, één getal onder de 10 en één getal onder de 100.
f ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met drie tienvouden.
g Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan één getal onder de 10 en twee getallen onder de 100.
h Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan één tienvoud en twee getallen onder de 100.
i Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen onder de 100.
j Ik kan vermenigvuldigen met drie getallen, waarvan één getal onder de 1000 en twee getallen onder de 100.
Schattend vermenigvuldigen
a ⚲ Ik kan schattend vermenigvuldigen t/m 1000.
b ⚲ Ik kan schattend vermenigvuldigen t/m 10 000.
c ⚲ Ik kan schattend vermenigvuldigen boven de 10 000.
Handig vermenigvuldigen
a Ik kan handig vermenigvuldigen met één getal tot 100.
b Ik kan handig vermenigvuldigen met één getal tot 1000.
c Ik kan handig vermenigvuldigen met twee getallen tot 100.
d Ik kan handig vermenigvuldigen met kommagetallen.
e Ik kan handig vermenigvuldigen met getallen boven de 1000.
Hoofdrekenend vermenigvuldigen
a ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met de tafels via hoofdrekenen.
b ⚲ Ik kan vermenigvuldigen tot 1000 via hoofdrekenen.
c Ik kan vermenigvuldigen met getallen boven de 1000 via hoofdrekenen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 31
Keersommen met kommagetallen
a ⚲ Ik kan kommagetallen verdubbelen.
b ⚲ Ik kan een kommagetal vermenigvuldigen met 10, 100 en 1000.
c Ik kan vermenigvuldigen met kommagetallen, met de nulregel.
d Ik kan handig vermenigvuldigen met 1, 0,1 en 0,01.
e ⚲ Ik kan een kommagetal met 1 decimaal vermenigvuldigen met een ander getal.
f ⚲ Ik kan een kommagetal met 2 decimalen vermenigvuldigen met een ander getal.
g Ik kan handig vermenigvuldigen met kommagetallen via verdubbelen en halveren.
h ⚲ Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommagetal met 3 decimalen.
i Ik kan twee kommagetallen onder 1 met 1 of 2 decimalen vermenigvuldigen met elkaar.
j Ik kan kommagetallen met een gelijk aantal decimalen met elkaar vermenigvuldigen.
k Ik kan kommagetallen met een ongelijk aantal decimalen met elkaar vermenigvuldigen.
Schattend vermenigvuldigen met kommagetallen
a ⚲ Ik kan schattend vermenigvuldigen met kommagetallen met 1 of 2 decimalen.
b ⚲ Ik kan schattend een kommagetal met 3 of meer decimalen met een heel getal vermenigvuldigen.
Kolomsgewijs vermenigvuldigen
a ℹ�Ik weet hoe kolomsgewijs vermenigvuldigen werkt (kennismaking).
b Ik kan kolomsgewijs vermenigvuldigen, met een getal onder de 10 en een getal tot 100.
c Ik kan kolomsgewijs vermenigvuldigen met een getal onder de 10 en een getal tot 1000.
d Ik kan kolomsgewijs vermenigvuldigen met een tienvoud en een getal tot 1000.
e ℹ�Ik weet hoe ik kolomsgewijs twee getallen boven 10 met elkaar kan vermenigvuldigen (kennismaking).
f Ik kan kolomsgewijs twee getallen tot 100 met elkaar vermenigvuldigen.
g Ik kan kolomsgewijs vermenigvuldigen met een getal boven de 1000.
h Ik kan kolomsgewijs twee getallen tot 1000 met elkaar vermenigvuldigen.
i Ik kan kolomsgewijs vermenigvuldigen met kommagetallen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 32
Cijferend vermenigvuldigen
a ℹ�Ik weet hoe cijferend vermenigvuldigen werkt (kennismaking).
b Ik kan cijferend vermenigvuldigen, met een getal onder de 10 en een getal tot 100.
c Ik kan cijferend vermenigvuldigen, met een tienvoud en een getal tot 100.
d Ik kan cijferend vermenigvuldigen met een getal onder de 10 en een getal tot 1000.
e Ik kan cijferend vermenigvuldigen met een tienvoud en een getal tot 1000.
f ℹ�Ik weet hoe ik cijferend twee getallen boven 10 met elkaar kan vermenigvuldigen (kennismaking).
g Ik kan cijferend twee getallen tot 100 met elkaar vermenigvuldigen.
h Ik kan cijferend vermenigvuldigen, met een getal onder de 10 en een getal boven de 1000.
i Ik kan cijferend twee getallen tot 1000 met elkaar vermenigvuldigen.
j Ik kan cijferend vermenigvuldigen met kommagetallen.
Halveren
a ⚲ Ik kan halveren t/m 20.
b Ik ken het halveren t/m 20 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden (geautomatiseerd).
c ⚲ Ik kan getallen t/m 200 halveren.
d Ik ken het halveren van getallen t/m 200 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
e ⚲ Ik kan getallen t/m 2000 halveren.
f Ik kan getallen boven 2000 halveren.
Deeltafels
a ⚲ Ik kan eenvoudige deelsommen via afbeeldingen maken (kennismaking).
b ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 1.
c ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 2.
d ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 3.
e ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 4.
f ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 5.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 33
g ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 6.
h ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 7.
i ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 8.
j ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 9.
k ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafel van 10.
l ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafels van 1 t/m 10.
m ⚲ Ik ken de deeltafels van 1 t/m 10 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden (geautomatiseerd).
Delen van getallen tot 100
a Ik kan delen met rest via deeltafels met hulpsom.
b ⚲ Ik kan rekenen met de deeltafels van 1 t/m 10 met rest.
c ⚲ Ik kan getallen t/m 100 delen zonder rest.
d Ik kan getallen t/m 100 delen zonder rest, via splitsen.
e ⚲ Ik kan getallen t/m 100 delen met rest.
f Ik kan aangeven welke getallen er deelbaar zijn door een getal t/m 10.
g Ik kan getallen t/m 100 delen zonder rest via dubbelen en halveren.
Delen van getallen tot 1000
a Ik kan een getal tot 1000 delen via de nulregel.
b ⚲ Ik kan een getal t/m 1000 delen door 10.
c ⚲ Ik kan een honderdvoud delen.
d ⚲ Ik kan een tien- en honderdvoud delen.
e ⚲ Ik kan een getal tot 1000 delen door een getal onder de 10 zonder rest.
f ⚲ Ik kan een getal tot 1000 delen door een getal onder de 10 met rest.
g Ik kan een getal tot 1000 delen via de splitsen zonder rest.
Delen van getallen boven 1000
a ⚲ Ik kan een getal boven 1000 delen door een getal onder 10 zonder rest.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 34
b ⚲ Ik kan een getal boven 1000 delen door 10, 100 of 1000.
c Ik kan een getal boven 1000 delen met de nulregel.
d ⚲ Ik kan een duizendvoud delen.
e ⚲ Ik kan een honderd- en duizendvoud delen.
f ⚲ Ik kan een tien-, honderd- en duizendvoud delen.
g ⚲ Ik kan een getal boven 1000 delen door een getal onder de 1000, zonder rest.
h ⚲ Ik kan een getal boven 1000 delen door een getal onder de 1000, met rest.
i ⚲ Ik kan een tienduizendvoud delen.
j ⚲ Ik kan een tienduizend- duizendvoud delen.
k ⚲ Ik kan een eenvoudige getallen boven 1000 delen.
l Ik kan bepalen of een getal deelbaar is door een ander getal.
Schattend delen
a ⚲ Ik kan schattend getallen tot 100 delen.
b ⚲ Ik kan schattend getallen tot 1000 delen door een getal onder 10.
c ⚲ Ik kan schattend getallen tot 1000 delen.
d ⚲ Ik kan schattend getallen boven 1000 delen.
Handig delen
a Ik kan handig getallen t/m 100 delen.
b Ik kan handig getallen t/m 1000 delen.
c Ik kan handig getallen boven 1000 delen.
Hoofdrekenend delen
a ⚲ Ik kan delen t/m 1000 via hoofdrekenen.
b Ik kan delen boven 1000 via hoofdrekenen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 35
Delen met kommagetallen
a ⚲ Ik kan getallen delen door 10, 100 of 1000, waardoor de uitkomst een kommagetal is.
b Ik kan kommagetallen delen, met de nulregel.
c ⚲ Ik kan kommagetallen halveren of hele getallen halveren tot een kommagetal.
d ⚲ Ik kan kommagetallen met 1 of 2 decimalen delen door een heel getal.
e Ik kan kommagetallen delen, via vermenigvuldigen.
f Ik kan kommagetallen delen, via dubbelen en halveren.
g ⚲ Ik kan twee hele getallen delen waarbij de uitkomst een kommagetal is.
h ⚲ Ik kan een heel getal delen door een kommagetal met 1 of 2 decimalen.
i ⚲ Ik kan twee kommagetallen met 1 of 2 decimalen delen door elkaar.
Schattend delen met kommagetallen
a ⚲ Ik kan kommagetallen met 1 of 2 decimalen schattend delen door een heel getal of andersom.
b ⚲ Ik kan kommagetallen met 3 of meer decimalen schattend delen.
Kolomsgewijs delen
a Ik kan kolomsgewijs een getal tot 100 delen.
b Ik kan kolomsgewijs een getal tot 100 delen met rest.
c Ik kan kolomsgewijs een getal tot 100 delen met en zonder rest.
d Ik kan kolomsgewijs een getal tot 1000 delen.
e Ik kan kolomsgewijs een getal tot 1000 delen met rest.
f Ik kan kolomsgewijs een getal tot 1000 delen met en zonder rest.
g Ik kan kolomsgewijs een getal boven 1000 delen door een getal onder 10.
h Ik kan kolomsgewijs een getal boven 1000 delen, zonder rest.
i Ik kan kolomsgewijs een getal boven 1000 delen, met rest.
j Ik kan kolomsgewijs een getal boven 1000 delen, met en zonder rest.
k Ik kan kolomsgewijs kommagetallen delen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 36
Cijferend delen
a Ik kan cijferend een getal tot 100 delen.
b Ik kan cijferend een getal tot 100 delen met rest.
c Ik kan cijferend een getal tot 100 delen met en zonder rest.
d Ik kan cijferend een getal tot 1000 delen.
e Ik kan cijferend een getal tot 1000 delen met rest.
f Ik kan cijferend een getal tot 1000 delen met en zonder rest.
g Ik kan cijferend een getal boven 1000 delen door een getal onder 10.
h Ik kan cijferend een getal boven 1000 delen, zonder rest.
i Ik kan cijferend een getal boven 1000 delen, met rest.
j Ik kan cijferend een getal boven 1000 delen, met en zonder rest.
k Ik kan cijferend delen met als uitkomst een kommagetal.
l Ik kan cijferend kommagetallen delen.
Rekenmachine
a ⚲ Ik kan getallen t/m 1000 delen met de rekenmachine.
b ⚲ Ik kan vermenigvuldigen met de rekenmachine met getallen t/m 1000.
c ⚲ Ik kan vermenigvuldigen en delen met kommagetallen met de rekenmachine.
d Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met kommagetallen met de rekenmachine.
e ⚲ Ik kan vermenigvuldigen en delen met grote getallen met de rekenmachine.
f Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met grote getallen met de rekenmachine.
g Ik kan meerdere bewerkingen in 1 som met de rekenmachine.
h Ik kan delen met de rekenmachine met rest.
Automatiseren
a Ik ken de tafels en deeltafels van 1 t/m 10 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
b Ik ken de plus-, min-, deel- en keersommen t/m 100 uit mijn hoofd en kan ze snel beantwoorden.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 37
Rekendictee
a Ik kan middels een rekendictee de tafels van 1 t/m 10.
b Ik kan middels een rekendictee vermenigvuldigen met de deeltafels van 1 t/m 10.
c Ik kan middels een rekendictee vermenigvuldigen met de tafels en deeltafels van 1 t/m 10.
d Ik kan middels een rekendictee optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen t/m 100.
Combisommen × en :
a Ik kan rekenen met de (deel)tafels van 1 t/m 10 via de inverse relatie.
b Ik kan vermenigvuldigen en delen in 1 som via de inverse relatie.
c ⚲ Ik kan vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 100.
d ⚲ Ik kan vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000.
e Ik kan vermenigvuldigen en delen in 1 som boven 1000.
Combisommen + - × :
a Ik kan getallen t/m 100 herkennen als knooppunt.
b Ik kan getallen t/m 1000 herkennen als knooppunt.
c Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldingen en delen in 1 som t/m 100.
d Ik kan vlekkensommen met verschillende bewerkingen t/m 200 uitrekenen.
e Ik kan getallen boven 1000 herkennen als knooppunt.
f Ik kan berekenen hoeveel combinaties er mogelijk zijn.
g Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000.
h Ik kan schattend optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000.
i Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen t/m 1000.
j ⚲ Ik kan meerdere eenvoudige bewerkingen in 1 som uitrekenen.
k ⚲ Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen in 1 som t/m 1000 volgens de juiste volgorde.
l ⚲ Ik kan rekenen met meerdere bewerkingen in een context.
m Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldingen en delen in 1 som met kommagetallen.
n Ik kan complexe bewerkingen in de juiste volgorde oplossen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 38
Verhaalsommen × :
a Ik kan verhaalsommen, met de tafels van 1 t/m 10, uitrekenen.
b Ik kan verhaalsommen, met de tafels en deeltafels van 1 t/m 10 door elkaar, uitrekenen.
c Ik kan verhaalsommen, waarin vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 100, uitrekenen.
d Ik kan verhaalsommen, waarin vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 1000 uitrekenen.
e Ik kan verhaalsommen, waarin vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met kommagetallen uitrekenen.
f Ik kan verhaalsommen, waarin vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 10 000, uitrekenen.
g Ik kan verhaalsommen, waarin vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met grote getallen, uitrekenen.
Verhaalsommen + - × :
a Ik kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken en vermenigvuldigen met de tafels door elkaar voorkomen met getallen t/m 100, uitrekenen.
b Ik kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 100, uitrekenen.
c Ik kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 1000, uitrekenen.
d Ik kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met kommagetallen, uitrekenen.
e Ik kan verhaalsommen met de begrippen minimaal en maximaal uitrekenen.
f Ik kan verhaalsommen met de begrippen tot en tot en met uitrekenen.
g Ik kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met getallen t/m 10 000, uitrekenen.
h Ik kan verhaalsommen, waarin optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen door elkaar voorkomen met grote getallen, uitrekenen.
i Ik kan verhaalsommen met miljoenen in de context van het heelal uitrekenen.
Gemiddelde
a Ik kan het midden van twee tienvouden bepalen.
b ⚲ Ik kan het midden van twee getallen t/m 100 bepalen.
c ℹ�Ik weet wat het gemiddelde is en hoe je dit kunt berekenen (kennismaking).
d ⚲ Ik kan het gemiddelde van een aantal hele getallen uitrekenen.
e Ik kan bepalen welk getal er precies in het midden van twee getallen boven 1000 ligt.
f ⚲ Ik kan het gemiddelde (heel getal) van een aantal kommagetallen uitrekenen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 39
g Ik kan rekenen met het gemiddelde dat gegeven is.
h Ik kan bepalen welk getal er precies in het midden van twee kommagetallen ligt.
i ⚲ Ik kan het gemiddelde van een aantal kommagetallen uitrekenen.
Kwadrateren en worteltrekken
a ℹ�Ik weet wat grondtallen en exponenten zijn.
b Ik kan het kwadraat berekenen van getallen t/m 100.
c Ik kan de wortel berekenen van getallen.
d Ik kan de derdemachtswortel berekenen van getallen.
e Ik kan getallen opschrijven volgens de wetenschappelijke notatie met machten.
f Ik kan rekenen met machten.
Algebra
a Ik kan een getal vervangen door een letter in een som.
b ℹ�Ik weet wat de begrippen product en quotiënt betekenen.
c Ik kan keer- en deelsommen noteren met letters.
d Ik kan een som vereenvoudigen door er een formule van te maken.
e Ik kan rekenen met wiskundige formules.
Delers en veelvouden
a Ik kan priemgetallen herkennen.
b Ik kan een getal ontbinden in priemfactoren.
c Ik kan de grootste gemeenschappelijke deler (GGD) berekenen.
d Ik kan het kleinste gemeenschappelijke veelvoud (KGV) berekenen.
Waarde van geld
a ⚲ Ik kan de munten 1, 2, 5, 10 en 20 cent herkennen.
b ⚲ Ik kan de munten en biljetten tot en met 20 euro herkennen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 40
c ⚲ Ik kan de munten en biljetten die er zijn vanaf 20 euro herkennen.
d ⚲ Ik kan prijzen benoemen van veelvoorkomende dagelijkse producten.
e Ik kan de waarde benoemen van cijfers in bedragen met euro’s en centen t/m 100 euro.
f Ik kan de waarde benoemen van cijfers in kommabedragen met euro’s en centen boven 100 euro.
g Ik kan rekenen met buitenlandse valuta en de bijbehorende wisselkoers.
Bedragen opschrijven
a ⚲ Ik kan geldbedragen met alleen euro’s of centen noteren.
b ⚲ Ik kan geldbedragen met euro’s en centen noteren.
c ⚲ Ik kan geldbedragen boven 1000 euro op verschillende manieren noteren.
Geld tellen
a Ik kan geldbedragen met enkel munten tellen tot en met 20 cent.
b Ik kan geldbedragen met enkel munten tellen tot en met 50 cent.
c ⚲ Ik kan hele geldbedragen met enkel munten en biljetten tellen tot en met 10 euro.
d ⚲ Ik kan hele geldbedragen met enkel munten en biljetten tellen tot en met 20 euro.
e ⚲ Ik kan geldbedragen met enkel munten tellen t/m 100 cent.
f ⚲ Ik kan geldbedragen met enkel munten tellen t/m 2 euro.
g Ik kan hele geldbedragen met enkel munten en biljetten tellen t/m 50 euro.
h ⚲ Ik kan hele geldbedragen met enkel munten en biljetten tellen t/m 100 euro.
i ⚲ Ik kan geldbedragen met munten en biljetten tellen t/m 20 euro.
j ⚲ Ik kan geldbedragen met hele euro’s en biljetten tellen t/m 1000 euro.
k ⚲ Ik kan kommabedragen met munten en biljetten tellen t/m 100 euro.
l ⚲ Ik kan geldbedragen met munten en biljetten tellen boven 1000 euro.
Structureren van bedragen
a Ik kan bedragen tot en met 20 euro structureren.
b Ik kan bedragen t/m 50 euro structureren.
c Ik kan bedragen t/m 100 euro structureren.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 41
Gepast betalen
a Ik kan bedragen tot en met 20 cent samenstellen.
b Ik kan bedragen tot en met 50 cent samenstellen.
c ⚲ Ik kan hele bedragen tot en met 10 euro samenstellen.
d ⚲ Ik kan hele bedragen tot en met 20 euro samenstellen.
e ⚲ Ik kan bedragen t/m 100 cent met munten samenstellen.
f ⚲ Ik kan bedragen t/m 2 euro met munten samenstellen.
g ⚲ Ik kan hele bedragen t/m 100 euro met munten en biljetten samenstellen.
h ⚲ Ik kan bedragen t/m 20 euro met munten samenstellen.
i ⚲ Ik kan bedragen t/m 1000 euro met hele euro’s en biljetten samenstellen.
j ⚲ Ik kan kommabedragen t/m 100 euro met euro’s en centen samenstellen.
k ⚲ Ik kan aangeven welk bedrag handig is om bij te leggen bij het handig betalen.
Geld wisselen
a Ik kan geld wisselen tot en met 20 cent.
b ⚲ Ik kan geld wisselen t/m 2 euro.
c ⚲ Ik kan geld wisselen t/m 20 euro.
d ⚲ Ik kan geld wisselen t/m 100 euro.
e ⚲ Ik kan geld wisselen t/m 1000 euro.
Bedragen aanvullen
a ⚲ Ik kan hele bedragen aanvullen tot 10 euro.
b ⚲ Ik kan hele bedragen aanvullen tot 20 euro.
Bedragen afronden
a ⚲ Ik kan kommabedragen t/m 100 euro afronden op hele euro’s.
b ⚲ Ik kan kommabedragen t/m 20 euro afronden op 5 en 10 cent.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 42
Bedragen vergelijken
a ⚲ Ik kan hele bedragen vergelijken tot en met 10 euro.
b ⚲ Ik kan hele bedragen vergelijken tot en met 20 euro.
c ⚲ Ik kan hele bedragen vergelijken tot en met 100 cent.
d ⚲ Ik kan bedragen vergelijken t/m 2 euro.
e ⚲ Ik kan hele bedragen vergelijken t/m 100 euro.
f ⚲ Ik kan bedragen met munten en biljetten t/m 20 euro vergelijken.
g ⚲ Ik kan kommabedragen met munten en biljetten t/m 100 euro vergelijken.
Optellen van bedragen
a Ik kan voorwerpen kopen die niet meer kosten dan 20 cent.
b Ik kan voorwerpen kopen die niet meer kosten dan 50 cent.
c ⚲ Ik kan bedragen optellen met euro’s en biljetten tot en met 10 euro.
d Ik kan 3 bedragen bij elkaar optellen met euro’s en biljetten tot en met 10 euro.
e ⚲ Ik kan bedragen optellen met hele euro’s en biljetten t/m 20 euro.
f Ik kan bedragen optellen met centen t/m 100 cent.
g ⚲ Ik kan bedragen optellen met euro’s en centen t/m 2 euro.
h ⚲ Ik kan bedragen optellen met hele euro’s en biljetten t/m 100 euro.
i ⚲ Ik kan bedragen optellen met hele euro’s en biljetten t/m 1000 euro.
j ⚲ Ik kan bedragen optellen met euro’s en centen t/m 20 euro.
k ⚲ Ik kan meerdere bedragen optellen met euro’s en centen t/m 20 euro.
l ⚲ Ik kan bedragen optellen met euro’s en centen t/m 100 euro.
m ⚲ Ik kan meerdere bedragen optellen met euro’s en centen t/m 100 euro.
n ⚲ Ik kan bedragen optellen met euro’s en centen t/m 1000 euro.
o Ik kan meerdere bedragen bij elkaar optellen met euro’s en centen t/m 1000 euro.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 43
Aftrekken van bedragen
a ⚲ Ik kan bedragen aftrekken met hele euro’s en biljetten tot en met 10 euro.
b ⚲ Ik kan bedragen aftrekken met hele euro’s en biljetten t/m 20 euro.
c Ik kan bedragen aftrekken met centen t/m 100 cent.
d ⚲ Ik kan bedragen aftrekken met euro’s en centen t/m 2 euro.
e ⚲ Ik kan bedragen aftrekken met hele euro’s en biljetten t/m 100 euro.
f ⚲ Ik kan bedragen van elkaar aftrekken met hele euro’s en biljetten t/m 1000 euro.
g ⚲ Ik kan bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen t/m 20 euro.
h ⚲ Ik kan meerdere bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen t/m 20 euro.
i ⚲ Ik kan bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen t/m 100 euro.
j ⚲ Ik kan meerdere bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen t/m 100 euro.
k ⚲ Ik kan bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen t/m 1000 euro.
l Ik kan meerdere bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen t/m 1000 euro.
m Ik kan meerdere bedragen van elkaar aftrekken met euro’s en centen boven 1000 euro.
Geld teruggeven
a ⚲ Ik kan het juiste geld teruggeven bij het betalen met hele bedragen tot en met 10 euro.
b ⚲ Ik kan het juiste geld teruggeven bij het betalen met hele bedragen t/m 20 euro.
c ⚲ Ik kan het juiste geld teruggeven bij het betalen met munten t/m 2 euro.
d ⚲ Ik kan het juiste geld teruggeven bij het betalen met hele bedragen t/m 100 euro.
e ⚲ Ik kan het juiste geld teruggeven bij het betalen met kommabedragen t/m 20 euro.
f ⚲ Ik kan het het juiste geld teruggeven bij het betalen met kommabedragen t/m 100 euro.
Geld tekort
a Ik kan het verschil bepalen tussen hele bedragen tot en met 10 euro.
b Ik kan het verschil bepalen tussen bedragen t/m 20 euro.
c Ik kan het verschil bepalen tussen bedragen t/m 100 euro.
d Ik kan het verschil bepalen tussen bedragen t/m 1000 euro.
e Ik kan het verschil bepalen tussen twee bedragen boven 1000 euro.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 44
Vermenigvuldigen van bedragen
a ⚲ Ik kan kommabedragen tot 100 euro verdubbelen.
b ⚲ Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommabedrag tot 1 euro.
c ⚲ Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommabedrag tot 20 euro.
d ⚲ Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommabedrag t/m 100 euro.
e Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommabedrag t/m 1000 euro.
f Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een kommabedrag boven 1000 euro.
g Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een willekeurig kommabedrag.
h Ik kan optellen, aftrekken, vermenigvuldigen en delen met kommabedragen t/m 1000 euro.
Bedragen delen
a Ik kan munten en biljetten verdelen.
b Ik kan bedragen t/m 100 euro halveren.
c ⚲ Ik kan kommabedragen halveren.
d ⚲ Ik kan een heel bedrag delen door een kommabedrag.
e ⚲ Ik kan een heel bedrag delen door een aantal met als uitkomst een kommabedrag.
f ⚲ Ik kan een kommabedrag delen door een bedrag of door een aantal.
Schattend rekenen met bedragen
a ⚲ Ik kan schattend bedragen optellen t/m 20 euro.
b ⚲ Ik kan schattend bedragen aftrekken t/m 20 euro.
c ⚲ Ik kan schattend bedragen optellen t/m 100 euro.
d ⚲ Ik kan schattend bedragen aftrekken t/m 100 euro.
e ⚲ Ik kan schattend bedragen optellen t/m 1000 euro.
f ⚲ Ik kan schattend bedragen aftrekken t/m 1000 euro.
g ⚲ Ik kan schattend bedragen vermenigvuldigen onder 1 euro.
h ⚲ Ik kan schattend bedragen vermenigvuldigen t/m 100 euro.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 45
i ⚲ Ik kan schattend kommabedragen vermenigvuldigen t/m 1000 euro.
j ⚲ Ik kan schattend kommabedragen t/m 100 euro delen.
k ⚲ Ik kan schattend kommabedragen vermenigvuldigen boven 1000 euro.
l ⚲ Ik kan schattend kommabedragen tot en met 1000 euro delen.
Toepassingen met bedragen
a Ik kan bedragen op een betalingsoverzicht vergelijken.
b ⚲ Ik kan rekenen met geld in verhoudingen.
c Ik kan bedragen in verhouding vergelijken.
d Ik kan berekenen of er winst, verlies of quitte wordt gedraaid en hoeveel de winst of het verlies is.
e Ik kan rekenen met termijnen.
f ⚲ Ik kan de rente berekenen over een bepaald bedrag.
g Ik kan rekenen met grote ronde bedragen tot een miljard euro.
h ⚲ Ik kan het nieuwe bedrag berekenen bij een rentepercentage tot 10%.
i ⚲ Ik kan de rente van 2 of 3 geldbedragen vergelijken.
Taal van tijd & datum
a ⚲ Ik kan aangeven wat een dagdeel is en welke dagdelen er zijn.
b ⚲ Ik kan aangeven welke dagen van de week er zijn en deze in volgorde zetten.
c ⚲ Ik kan aangeven welke maanden er zijn en deze in volgorde zetten.
d ⚲ Ik kan aangeven welke seizoenen er zijn en deze in volgorde zetten.
e ⚲ Ik kan aangeven wat een minuut is en hoelang het ongeveer duurt.
f ⚲ Ik kan aangeven wat een uur is en hoelang het ongeveer duurt.
g Ik kan aangeven hoelang iets ongeveer duurt in uren en minuten.
h ⚲ Ik kan aangeven wat een seconde is en hoe lang het ongeveer duurt.
i ℹ�Ik weet wat een etmaal is.
j ℹ�Ik weet wat een kwartaal is.
k ℹ�Ik weet wat een schrikkeljaar is.
l ℹ�Ik weet wat een honderdste seconde is.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 46
Kennismaken met tijd
a ⚲ Ik kan activiteiten in de juiste volgorde zetten.
b ℹ�Ik weet wat het verband tussen een uur en een minuut is.
c ⚲ Ik weet wat het verband tussen minuten, kwartieren, halve uren en 1 uur is.
d ℹ�Ik weet wat het verband tussen een minuut en een seconde is.
e ⚲ Ik kan aangeven hoeveel dagen er in een maand zitten.
f ⚲ Ik kan aangeven hoelang een eeuw, decennia, jaar, maand, week, dag en uur duren.
g ⚲ Ik kan de juiste tijdseenheid bij een omschrijving plaatsen.
h Ik kan de tijdsduur schatten van alledaagse activiteiten.
i ⚲ Ik kan minuten naar uren en andersom omrekenen.
j ⚲ Ik kan minuten naar seconden en andersom omrekenen.
k ⚲ Ik kan dagen naar uren en andersom omrekenen.
l ⚲ Ik kan het verband tussen etmaal, kwartaal, maanden, dagen en uren aangeven.
m ⚲ Ik kan dagen, uren, minuten en seconden naar elkaar omrekenen.
n ⚲ Ik kan eeuwen, jaren, maanden, weken, dagen en uren naar elkaar omrekenen.
o Ik kan millennia, eeuwen, decennia, lustra en jaren naar elkaar omrekenen.
p Ik kan tijden op een stopwatch, met honderdste seconden, omrekenen naarminuten en seconden.
Datum en kalender
a ⚲ Ik kan een maandkalender aflezen.
b ⚲ Ik kan data op een kalender aflezen.
c ⚲ Ik kan data noteren en aflezen met cijfers.
d ⚲ Ik kan rekenen met weeknummers en dagen op een kalender.
e ⚲ Ik kan rekenen met data zonder de kalender.
f Ik kan verschillende kalenders aflezen.
g Ik kan kaarten met tijdzones erop aflezen en het tijdsverschil tussen landen en/of steden uitrekenen.
h Ik kan rekenen met verschillende kalenders en jaartellingen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 47
Rekenen met tijd
a ⚲ Ik kan berekenen hoe lang iets duurt in uren en minuten.
b ⚲ Ik kan berekenen hoe lang iets duurt in seconden en minuten.
c ⚲ Ik kan rekenen met tijd en aantallen.
d ⚲ Ik kan schatten hoe lang iets ongeveer duurt.
e ⚲ Ik kan rekenen met tijd.
f Ik kan rekenen met eeuwen.
g Ik kan rekenen met breuken en tijd.
h Ik kan rekenen met eenvoudige tijden en bedragen.
i Ik kan het verschil tussen jaartallen berekenen.
j Ik kan rekenen met tijd en geld.
k Ik kan rekenen met tijd en maten (lengte, gewicht en inhoud).
Rekenen met snelheden
a Ik kan aangeven wat langzamer of sneller gaat (introductie van snelheid).
b ℹ�Ik weet wat km/u (kilometer per uur) betekent (kennismaking).
c ⚲ Ik kan rekenen met km/u met kilometers en uren.
d Ik kan de snelheid inschatten in km/u van verkeersdeelnemers en daarmee rekenen.
e ⚲ Ik kan de gemiddelde snelheid berekenen in km/u van eenvoudige gegevens.
f ⚲ Ik kan rekenen met km/u met kilometers en minuten.
g ⚲ Ik kan de gemiddelde snelheid berekenen in km/u.
h Ik kan de gemiddelde snelheid berekenen in km/u met een rekenmachine.
i ⚲ Ik kan rekenen met m/min met meters en minuten.
j ⚲ Ik kan rekenen met m/sec met meters en seconden.
k ⚲ Ik kan m/sec, m/min en km/u naar elkaar omrekenen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 48
Stopwatch
a Ik kan de posities van minuten en seconden op een stopwatch herkennen (kennismaking).
b ⚲ Ik kan minuten en seconden op een stopwatch aflezen.
c ✎ Ik kan tijd meten met een stopwatch.
d ⚲ Ik kan rekenen met de tijden op een stopwatch.
e ⚲ Ik kan rekenen met de tijden op een stopwatch met honderdste secondes.
Klokkijken analoog
a Ik weet hoe ik op een analoge klok hele uren kan aflezen.
b ℹ�Ik kan tijdstippen met hele uren herkennen op een analoge klok.
c Ik kan tijdstippen met hele uren op een analoge klok herkennen en koppelen aan een moment.
d Ik kan vertellen wat de lange en korte wijzers aangeven op een analoge klok.
e ⚲ Ik kan hele uren aflezen op een analoge klok.
f ℹ�Ik weet hoe de lange wijzer halve uren aangeeft.
g ⚲ Ik kan halve uren aflezen op een analoge klok.
h ⚲ Ik kan kwartieren aflezen op een analoge klok.
i ⚲ Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aflezen op een analoge klok.
j Ik kan op een analoge klok aflezen hoeveel minuten het voor en over hele en halve uren is.
k ⚲ Ik kan tijden met minuten aflezen op een analoge klok.
l ⚲ Ik kan alle tijden aflezen op een analoge klok.
m Ik kan tijden met seconden aflezen op een analoge klok.
Analoge klok zetten
a ⚲ Ik kan hele uren aangeven op een analoge klok.
b ⚲ Ik kan halve uren aangeven op een analoge klok.
c ⚲ Ik kan kwartieren aangeven op een analoge klok.
d ⚲ Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aangeven op een analoge klok.
e ⚲ Ik kan tijden met minuten voor en over hele en halve uren aangeven op een analoge klok.
f ⚲ Ik kan alle tijden aangeven op een analoge klok.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 49
Verschil tussen analoge klokken
a Ik kan het tijdsverschil met hele uren later tussen twee analoge klokken berekenen.
b Ik kan het tijdsverschil met hele uren eerder tussen twee analoge klokken berekenen.
c ⚲ Ik kan het tijdsverschil met hele uren tussen twee analoge klokken berekenen.
d ⚲ Ik kan het tijdsverschil met halve uren tussen twee analoge klokken berekenen.
e ⚲ Ik kan het tijdsverschil met kwartieren tussen twee analoge klokken berekenen.
f ⚲ Ik kan het tijdsverschil met 10 en 5 minuten tussen twee analoge klokken berekenen.
g ⚲ Ik kan het tijdsverschil met minuten tussen twee analoge klokken berekenen.
h ⚲ Ik kan het tijdsverschil tussen twee analoge klokken berekenen (alle tijden).
Vroeger of later op de analoge klok
a Ik kan 1 uur later aangeven met hele uren op de analoge klok.
b Ik kan 1 uur eerder aangeven met hele uren op de analoge klok.
c Ik kan 1 uur eerder of later aangeven met hele uren op de analoge klok.
d Ik kan uren later aangeven met hele uren op de analoge klok.
e Ik kan uren eerder aangeven met hele uren op de analoge klok.
f ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met hele uren op de analoge klok.
g Ik kan 1 uur later aangeven met halve uren op de analoge klok.
h Ik kan 1 uur eerder aangeven met halve uren op de analoge klok.
i Ik kan 1 uur eerder of later aangeven met halve uren op de analoge klok.
j Ik kan 1 half uur later aangeven met halve uren op de analoge klok.
k Ik kan 1 half uur eerder aangeven met halve uren op de analoge klok.
l Ik kan 1 half uur eerder of later aangeven met halve uren op de analoge klok.
m ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met halve uren op de analoge klok.
n Ik kan 1 kwartier later aangeven op de analoge klok.
o Ik kan 1 kwartier eerder aangeven op de analoge klok.
p ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met kwartieren op de analoge klok.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 50
q ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met 10 en 5 minuten op de analoge klok.
r ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met minuten op de analoge klok.
s ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen op de analoge klok (alle tijden).
Klokkijken digitaal 00:00 t/m 12:00
a Ik weet hoe ik op een digitale klok hele uren kan aflezen.
b Ik weet wat de getallen voor en na de dubbele punt aangeven op een digitale klok (kennismaking).
c ⚲ Ik kan hele uren aflezen op een digitale klok met lage tijden.
d ⚲ Ik kan halve uren aflezen op een digitale klok met lage tijden.
e ⚲ Ik kan kwartieren aflezen op een digitale klok met lage tijden.
f ⚲ Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aflezen op een digitale klok met lage tijden.
g ⚲ Ik kan tijden met minuten voor en over hele en halve uren aflezen op een digitale klok met lage tijden.
h ⚲ Ik kan alle tijden aflezen op een digitale klok met lage tijden.
Klokkijken digitaal 12:00 t/m 24:00
a Ik kan dagdelen koppelen aan digitale tijden na 12 uur omdat de digitale klok doortelt na 12 uur (kennismaking).
b ⚲ Ik kan hele uren aflezen op een digitale klok met hoge tijden.
c ⚲ Ik kan halve uren aflezen op een digitale klok met hoge tijden.
d ⚲ Ik kan kwartieren aflezen op een digitale klok met hoge tijden.
e ⚲ Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aflezen op een digitale klok met hoge tijden.
f ⚲ Ik kan tijden met minuten voor en over hele en halve uren aflezen op een digitale klok met hoge tijden.
g ⚲ Ik kan alle tijden aflezen op een digitale klok met hoge tijden.
h ℹ�Ik weet wat de afkortingen a.m. en p.m. betekenen.
Klokkijken digitaal met dagdelen
a ⚲ Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen met hele uren.
b ⚲ Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen met halve uren.
c ⚲ Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen met kwartieren.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 51
d ⚲ Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen met 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren.
e ⚲ Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen met minuten voor en over hele en halve uren.
f ⚲ Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen (alle tijden).
g Ik kan digitale tijden met bijbehorende dagdelen aflezen met seconden.
Digitale klok zetten 00:00 t/m 12:00
a ⚲ Ik kan hele uren aangeven op een digitale klok met lage tijden.
b ⚲ Ik kan halve uren aangeven op een digitale klok met lage tijden.
c ⚲ Ik kan kwartieren aangeven op een digitale klok met lage tijden.
d ⚲ Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aangeven op een digitale klok met lage tijden.
e ⚲ Ik kan tijden met minuten voor en over hele en halve uren aangeven op een digitale klok met lage tijden.
f ⚲ Ik kan alle tijden aangeven op een digitale klok met lage tijden.
Digitale klok zetten 12:00 t/m 24:00
a ⚲ Ik kan hele uren aangeven op een digitale klok met hoge tijden.
b ⚲ Ik kan halve uren aangeven op een digitale klok met hoge tijden.
c ⚲ Ik kan kwartieren aangeven op een digitale klok met hoge tijden.
d ⚲ Ik kan 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren aangeven op een digitale klok met hoge tijden.
e ⚲ Ik kan tijden met minuten voor en over hele en halve uren aangeven op een digitale klok met hoge tijden.
f ⚲ Ik kan alle tijden aangeven op een digitale klok met hoge tijden.
Verschil tussen digitale klokken
a Ik kan het tijdsverschil in hele uren berekenen tussen twee digitale klokken met lage tijden.
b Ik kan het tijdsverschil in hele uren berekenen tussen twee digitale klokken met hoge tijden.
c ⚲ Ik kan het tijdsverschil in hele uren berekenen tussen twee digitale klokken.
d Ik kan het tijdsverschil in halve uren berekenen tussen twee digitale klokken met lage tijden.
e Ik kan het tijdsverschil in halve uren berekenen tussen twee digitale klokken met hoge tijden.
f ⚲ Ik kan het tijdsverschil in halve uren berekenen tussen twee digitale klokken.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 52
g Ik kan het tijdsverschil in kwartieren berekenen tussen twee digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
h ⚲ Ik kan het tijdsverschil in kwartieren berekenen tussen twee digitale klokken met overschrijding van het uur.
i Ik kan het tijdsverschil in 10 en 5 minuten berekenen tussen twee digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
j ⚲ Ik kan het tijdsverschil in 10 en 5 minuten berekenen tussen twee digitale klokken met overschrijding van het uur.
k Ik kan het tijdsverschil in minuten berekenen tussen twee digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
l ⚲ Ik kan het tijdsverschil in minuten berekenen tussen twee digitale klokken met overschrijding van het uur.
m ⚲ Ik kan het tijdsverschil berekenen tussen twee digitale klokken met alle tijden.
Vroeger of later op de digitale klok
a Ik kan een nieuwe tijd bepalen in hele uren op de digitale klok met lage tijden.
b Ik kan een nieuwe tijd bepalen in hele uren op de digitale klok met hoge tijden.
c ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen in hele uren op de digitale klok.
d Ik kan een nieuwe tijd bepalen in halve uren op de digitale klok met lage tijden.
e Ik kan een nieuwe tijd bepalen in halve uren op de digitale klok met hoge tijden.
f ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen in halve uren op de digitale klok.
g Ik kan een nieuwe tijd bepalen waarbij de nieuwe tijd 1 kwartier later is op de digitale klok in lage tijden.
h Ik kan een nieuwe tijd bepalen waarbij de nieuwe tijd 1 kwartier eerder is op de digitale klok in lage tijden.
i Ik kan een nieuwe tijd bepalen in kwartieren op de digitale klok zonder overschrijding van het uur.
j ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen in kwartieren op de digitale klok met overschrijding van het uur.
k Ik kan een nieuwe tijd bepalen in 10 en 5 minuten op de digitale klok zonder overschrijding van het uur.
l ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen in 10 en 5 minuten op de digitale klok met overschrijding van het uur.
m Ik kan een nieuwe tijd bepalen in minuten op de digitale klok zonder overschrijding van het uur.
n ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen in minuten op de digitale klok met overschrijding van het uur.
o ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen op de digitale klok met alle tijden.
p Ik kan een nieuwe tijd bepalen op de digitale klok met overschrijding van het etmaal.
Digitale tijden op dienstregelingen
a ⚲ Ik kan dienstregelingen aflezen en hiermee rekenen.
b Ik kan tijden invullen op dienstregelingen door het tijdsverschil of een nieuwe tijd te bepalen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 53
Analoge en digitale klokken lage tijden
a Ik kan hele uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met lage tijden.
b Ik kan halve uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met lage tijden.
c Ik kan kwartieren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met lage tijden.
d Ik kan tijden met 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met lage tijden.
e Ik kan tijden met minuten van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met lage tijden.
Analoge en digitale klokken hoge tijden
a Ik kan hele uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met hoge tijden.
b Ik kan halve uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met hoge tijden.
c Ik kan kwartieren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met hoge tijden.
d Ik kan tijden met 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met hoge tijden.
e Ik kan tijden met minuten van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten) met hoge tijden.
Analoge en digitale klokken
a ⚲ Ik kan hele uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
b ⚲ Ik kan halve uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
c ⚲ Ik kan kwartieren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
d ⚲ Ik kan tijden met 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
e ⚲ Ik kan tijden met minuten van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
f ⚲ Ik kan alle tijden van analoge en digitale klokken koppelen (aflezen en zetten).
Verschil tussen alle klokken
a ⚲ Ik kan het tijdsverschil in hele uren uitrekenen tussen analoge en digitale klokken.
b ⚲ Ik kan het tijdsverschil in halve uren uitrekenen tussen analoge en digitale klokken.
c Ik kan het tijdsverschil in kwartieren uitrekenen tussen analoge en digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
d ⚲ Ik kan het tijdsverschil in kwartieren berekenen tussen analoge en digitale klokken met overschrijding van het uur.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 54
e Ik kan het tijdsverschil in 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren berekenen tussen analoge en digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
f ⚲ Ik kan het tijdsverschil in 10 en 5 minuten voor en over hele en halve uren berekenen tussen analoge en digitale klokken met overschrijding van het uur.
g Ik kan het tijdsverschil in minuten berekenen tussen analoge en digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
h ⚲ Ik kan het tijdsverschil in minuten berekenen tussen analoge en digitale klokken met overschrijding van het uur.
i ⚲ Ik kan het tijdsverschil berekenen tussen analoge en digitale klokken met alle tijden.
j Ik kan het tijdsverschil tussen twee klokken met seconden berekenen.
Vroeger of later op alle klokken
a ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met hele uren op analoge en digitale klokken.
b ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met halve uren op analoge en digitale klokken.
c Ik kan een nieuwe tijd bepalen met kwartieren op analoge en digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
d ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met kwartieren op analoge en digitale klokken met overschrijding van het uur.
e Ik kan een nieuwe tijd bepalen met 10 en 5 minuten op analoge en digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
f ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met 10 en 5 minuten op analoge en digitale klokken met overschrijding van het uur.
g Ik kan een nieuwe tijd bepalen met minuten op analoge en digitale klokken zonder overschrijding van het uur.
h ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen met minuten op analoge en digitale klokken met overschrijding van het uur.
i ⚲ Ik kan een nieuwe tijd bepalen op analoge en digitale klokken met alle tijden.
Verschil tussen beschreven tijden
a Ik kan het tijdsverschil in hele uren uitrekenen tussen beschreven tijden.
b Ik kan het tijdsverschil in halve uren uitrekenen tussen beschreven tijden.
c Ik kan het tijdsverschil in kwartieren uitrekenen tussen beschreven tijden.
d Ik kan het tijdsverschil in 10 en 5 minuten berekenen tussen beschreven tijden.
e Ik kan het tijdsverschil in minuten berekenen tussen beschreven tijden.
f Ik kan het tijdsverschil berekenen tussen beschreven tijden (alle tijden).
Vroeger of later met beschreven tijden
a Ik kan een nieuwe tijd bepalen met hele uren bij beschreven tijden.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 55
b Ik kan een nieuwe tijd bepalen met halve uren bij beschreven tijden.
c Ik kan een nieuwe tijd bepalen met kwartieren bij beschreven tijden.
d Ik kan een nieuwe tijd bepalen met 10 en 5 minuten bij beschreven tijden.
e Ik kan een nieuwe tijd bepalen met minuten bij beschreven tijden.
f Ik kan een nieuwe tijd bepalen bij beschreven tijden (alle tijden).
Aanzichten
a ⚲ Ik kan eenvoudige aanzichten herkennen en ik weet wat het begrip aanzicht betekent.
b ⚲ Ik kan aanzichten herkennen en ik weet wat het begrip aanzicht betekent.
c ✎ Ik kan aanzichten tekenen van een voorwerp.
d ✎ Ik kan aanzichten tekenen van een bouwwerk.
Weten waar je kunt zijn
a Ik kan herkennen wat links en wat rechts is.
b Ik kan herkennen wat links en wat rechts is in verschillende posities.
c ⚲ Ik kan aan de hand van een foto bepalen vanaf welke plek deze genomen is.
d ⚲ Ik kan aan de hand van een beschrijving een plaats bepalen in een ruimte.
e Ik kan afbeeldingen met perspectief aflezen.
Kaartlezen
a ⚲ Ik kan aanzichten herkennen bij een kaart.
b Ik kan posities weergeven op een rooster.
c Ik kan een route met pijlen tekenen.
d Ik kan de lengte van een route bepalen.
e ⚲ Ik kan punten herkennen en aanwijzen op een kaart of afbeelding.
f ⚲ Ik kan een legenda aflezen.
g ⚲ Ik kan op een kaart een route aflezen.
h ⚲ Ik kan een routebeschrijving met woorden en/of pijlen volgen op een kaart of plattegrond.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 56
i Ik kan een kaart en een plattegrond aflezen.
j ⚲ Ik kan coördinaten en posities aflezen op een kaart met een raster.
k ⚲ ✎ Ik kan een route beschrijven met woorden en/of pijlen.
l Ik kan de kortste route bepalen op een kaart met hokjes.
m ✎ Ik kan een route tekenen op een rooster.
n ℹ�Ik weet wat windstreken zijn (kennismaking).
o Ik kan een windroos gebruiken om de richting te bepalen.
p ⚲ Ik kan een trein-, tram- of metrokaart aflezen.
q ✎ Ik kan een route tekenen op een kaart met schaal.
r Ik kan rekenen met kaarten en coördinaten daarbij gebruik ik parallellen enmeridianen.
Plattegronden
a ⚲ ✎ Ik kan een plattegrond tekenen.
b Ik kan de kijklijnen in een plattegrond gebruiken.
c Ik kan de plattegrond van een gebouw aflezen.
Schaduw
a ⚲ Ik kan beredeneren of een schaduw bij een object hoort.
b Ik kan doormiddel van de positie van de schaduw bepalen of het ochtend, middag of avond is.
Spiegelen
a ⚲ Ik kan een eenvoudige lijnspiegeling herkennen.
b ⚲ Ik kan symmetrieassen herkennen in figuren.
c ⚲ Ik kan (lijn)spiegeling en lijnsymmetrie herkennen.
d ⚲ ✎ Ik kan een lijnspiegling tekenen met behulp van hokjes.
e ✎ Ik kan een symmetrieas tekenen in figuren.
f ⚲ Ik kan draaisymmetrie herkennen.
g ⚲ ✎ Ik kan draaisymmetrie tekenen met behulp van patronen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 57
Verkleinen en vergroten
a ⚲ ✎ Ik kan figuren verkleinen en vergroten.
b ✎ Ik kan lijnen verkleinen en vergroten.
Omvormen
a Ik kan een figuur dat uit meerdere figuren bestaat omvormen tot een ander figuur.
b Ik kan beredeneren hoe een uitgevouwen vouwblaadje van een figuur eruitziet en andersom.
Figuren tekenen
a ✎ Ik kan een figuur natekenen op hokjes.
b ✎ Ik kan figuren tekenen met gegeven lengtes.
Bouwwerken
a Ik kan een eenvoudig bouwwerk met blokjes nabouwen aan de hand van een afbeelding.
b Ik kan aangeven welke bouwwerken hetzelfde zijn.
c ⚲ Ik kan aangeven uit hoeveel blokken een eenvoudig bouwwerk bestaat.
d ⚲ Ik kan aangeven uit hoeveel blokken een rechthoekig bouwwerk bestaat.
e ⚲ Ik kan herkennen welk eenvoudig bouwwerk te zien is op de plattegrond met hoogtegetallen.
f ⚲ Ik kan een plattegrond met hoogtegetallen maken van een eenvoudig bouwwerk.
g ⚲ Ik kan een bouwwerk met blokjes nabouwen aan de hand van een afbeelding.
h ⚲ Ik kan het aantal blokjes bepalen in een ruimtelijk figuur waarbij niet alle blokjes te zien zijn.
i Ik kan inzien uit welke onderdelen een bouwwerk bestaat.
j ⚲ Ik kan een bouwwerk koppelen aan een plattegrond met hoogtegetallen.
k ⚲ Ik kan een bouwwerk maken aan de hand van een plattegrond met hoogtegetallen.
l ⚲ Ik kan een bouwwerk maken aan de hand van aanzichten.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 58
Tangram
a Ik kan met behulp van tangrampuzzelstukjes een figuur namaken.
Patronen
a ✎ Ik kan de verschillen tussen twee afbeeldingen zoeken.
b Ik kan eenvoudige patronen aanvullen.
c ✎ Ik kan eenvoudige patronen afmaken door te tekenen.
d ⚲ ✎ Ik kan een patroon met figuren afmaken.
e ✎ Ik kan tegelpatronen afmaken.
f ✎ Ik kan de vierkleurenstelling toepassen op vlakke figuren.
Lijnen
a Ik kan rechte en gebogen lijnen herkennen.
b Ik kan loodrechte lijnen herkennen.
c ✎ Ik kan loodrechte lijnen tekenen.
d Ik kan evenwijdige lijnen herkennen.
e ✎ Ik kan evenwijdige lijnen tekenen.
Hoeken
a Ik kan hoeken herkennen en vergelijken.
b Ik kan rechte hoeken herkennen.
c ℹ�Ik weet wat de notatie is voor het aangeven van hoeken in figuren.
d ✎ Ik kan een figuur tekenen met hoeken.
e ✎ Ik kan een hoek opmeten.
f ℹ�Ik weet wat overstaande hoeken in figuren zijn.
g Ik kan berekenen hoe groot een hoek is in eenvoudige figuren.
h Ik kan werken met koershoeken en windstreken.
i Ik kan berekenen hoe groot een hoek is in complexe figuren.
j Ik kan bewijzen hoe groot een hoek is door eigenschappen van de figuur te herkennen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 59
Vlakke figuren
a Ik kan het aantal zijden van vlakke figuren bepalen.
b Ik kan een trapezium en een parallellogram herkennen.
c Ik kan bepalen hoeveel drie- en vierhoeken er maximaal in een vlak figuur zitten.
d ⚲ Ik kan punten aflezen op een kaart met coördinaten.
e ✎ Ik kan figuren tekenen op basis van gegeven coördinaten.
f Ik kan bepalen welke eigenschappen vlakke figuren hebben.
g ✎ Ik kan figuren tekenen met een passer.
Ruimtelijke figuren
a ⚲ Ik kan een bol, kubus en balk herkennen.
b ⚲ Ik kan de figuren cilinder, kegel, prisma en piramide herkennen.
c ⚲ Ik kan een uitslag koppelen aan een ruimtelijk figuur.
d ✎ Ik kan een ruimtelijk figuur maken met een uitslag.
e Ik kan de doorsnede van een object herkennen.
f ⚲ Ik kan verschillende vlakke en ruimtelijke vormen herkennen in een afbeelding.
g ℹ�Ik weet wat de zijvlakken van een figuur zijn.
h ℹ�Ik weet wat de ribben van een figuur zijn.
i ℹ�Ik weet wat de hoekpunten van een figuur zijn.
j ℹ�Ik weet wat het grondvlak van een figuur is.
k Ik kan bepalen hoeveel platte zijvlakken een figuur heeft.
l Ik kan bepalen hoeveel ribben een figuur heeft.
m Ik kan bepalen hoeveel hoekpunten een figuur heeft.
n ✎ Ik kan een 3D-figuur tekenen op een rooster.
o Ik kan bepalen hoeveel hoekpunten, ribben en/of zijvlakken (de eigenschappen)een figuur heeft.
p ✎ Ik kan de uitslag tekenen van een ruimtelijk figuur.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 60
Kennismaken met lengtematen
a ⚲ Ik kan aangeven wat: langer en korter, groter en kleiner en hoger en langer is (kennismaken met lengte).
b ⚲ Ik kan aangeven wat een meter is en hoe lang een meter ongeveer is.
c ⚲ Ik kan de lengte in meters van bekende objecten schatten.
d ⚲ Ik kan aangeven wat een centimeter is en hoe lang een centimeter ongeveer is.
e ⚲ Ik kan de lengte in centimeters van bekende objecten schatten.
f ⚲ Ik kan aangeven wat een decimeter is en hoe lang een decimeter ongeveer is.
g ⚲ Ik kan aangeven wat een millimeter is en hoe lang een millimeter ongeveer is.
h ⚲ Ik kan aangeven wat een kilometer is en hoe lang een kilometer ongeveer is.
i ⚲ Ik kan de juiste lengtemaat bepalen bij een object of omschrijving.
j ⚲ Ik kan de juiste lengte schatten van bekende voorwerpen, objecten of afstanden.
k ⚲ Ik kan aangeven wat een decameter is en hoe lang een decameter ongeveer is.
l ⚲ Ik kan aangeven wat een hectometer is en hoe lang een hectometer ongeveer is.
m ⚲ Ik kan aangeven wat het metriek stelsel van lengte is en weet hoe de relatie is tussen de verschillende eenheden.
Opmeten van lengte
a ✎ Ik kan iets opmeten met natuurlijke maten.
b ⚲ Ik kan een liniaal aflezen tot en met 20 centimeter.
c ⚲ ✎ Ik kan de lengte van eenvoudige lijnen opmeten met een meetinstrument.
d Ik kan aangeven van meerdere meetinstrumenten wanneer ze gebruikt kunnen worden.
e ⚲ Ik kan een meetinstrument (liniaal en rolmaat) aflezen in centimeter.
f ⚲ ✎ Ik kan de lengte van lijnen opmeten met een meetinstrument.
g ⚲ ✎ Ik kan de lengte van voorwerpen opmeten met een meetinstrument.
h ⚲ Ik kan een meetinstrument (liniaal en rolmaat) aflezen in millimeter.
Omrekenen van lengte
a ⚲ Ik kan centimeters (cm) omrekenen naar meters (m) en andersom.
b ⚲ Ik kan millimeters (mm) omrekenen naar centimeters (cm) en andersom.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 61
c ⚲ Ik kan centimeters (cm) omrekenen naar decimeters (dm) en andersom.
d ⚲ Ik kan decimeters (dm) omrekenen naar meters (m) en andersom.
e ⚲ Ik kan meters (m) omrekenen naar kilometers (km) en andersom.
f ⚲ Ik kan hectometers (hm) omrekenen naar meters (m), kilometers (km) en andersom.
g ⚲ Ik kan decameters (dam) omrekenen naar meters (m), hectometers (hm), kilometers (km) en andersom.
h ⚲ Ik kan lengtematen afronden op hele meters.
i Ik kan alle lengtematen naar elkaar omrekenen.
Omrekenen van lengte met kommagetallen
a ⚲ Ik kan centimeters (cm) omrekenen naar meters (m) en andersom met kommagetallen.
b ⚲ Ik kan millimeters (mm) omrekenen naar centimeters (cm), decimeters (dm), meters (m) en andersom met kommagetallen.
c ⚲ Ik kan meters (m) omrekenen naar kilometers (km) en andersom met kommagetallen.
d ⚲ Ik kan hectometers (hm) omrekenen naar meters (m), kilometers (km) en andersom met kommagetallen.
e ⚲ Ik kan decameters (dam) omrekenen naar hectometers (hm), kilometers (km), meters (m) en andersom met kommagetallen.
f Ik kan alle lengtemaken met kommagetallen naar elkaar omrekenen.
Structureren van lengtematen
a Ik kan een lengtemaat t/m 20 centimeter structureren in centimeters (cm) en decimeters (dm).
b Ik kan een lengtemaat (kommagetal) structureren in meters (m) en centimeters (cm).
c Ik kan een lengtemaat (kommagetal) structureren in millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m).
d Ik kan een lengtemaat (kommagetal) structureren in meters (m) en kilometers (km).
e Ik kan een lengtemaat (kommagetal) structureren in meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km).
Vergelijken van lengte
a ⚲ Ik kan centimeters (cm) en meters (m) vergelijken en ordenen.
b ⚲ Ik kan millimeters (mm) en centimeters (cm) vergelijken en ordenen.
c ⚲ Ik kan centimeters (cm) en decimeters (dm) vergelijken en ordenen.
d ⚲ Ik kan decimeters (dm) en meters (m) vergelijken en ordenen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 62
e ⚲ Ik kan millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m) vergelijken en ordenen.
f ⚲ Ik kan meters (m) en kilometers (km) vergelijken en ordenen.
g ⚲ Ik kan meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km) vergelijken en ordenen.
h Ik kan alle lengtematen vergelijken en ordenen.
Vergelijken van lengte met kommagetallen
a ⚲ Ik kan millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m) vergelijken en ordenen met kommagetallen.
b ⚲ Ik kan meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km) vergelijken en ordenen met kommagetallen.
Optellen en aftrekken met lengte
a ⚲ Ik kan centimeters (cm) en meters (m) bij elkaar optellen.
b ⚲ Ik kan millimeters (mm) en centimeters (cm) bij elkaar optellen.
c ⚲ Ik kan centimeters (cm) en decimeters (dm) bij elkaar optellen.
d ⚲ Ik kan decimeters (dm) en meters (m) bij elkaar optellen.
e ⚲ Ik kan centimeters (cm) en meters (m) van elkaar aftrekken.
f ⚲ Ik kan millimeters (mm) en centimeters (cm) van elkaar aftrekken.
g ⚲ Ik kan centimeters (cm) en decimeters (dm) van elkaar aftrekken.
h ⚲ Ik kan decimeters (dm) en meters (m) van elkaar aftrekken.
i ⚲ Ik kan meters (m) en kilometers (km) bij elkaar optellen.
j Ik kan meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) of kilometers (km) bij elkaar optellen.
k ⚲ Ik kan meters (m) en kilometers (km) van elkaar aftrekken.
l Ik kan meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) of kilometers (km) van elkaar aftrekken.
m Ik kan alle lengtematen bij elkaar optellen.
n Ik kan alle lengtematen van elkaar aftrekken.
Vermenigvuldigen en delen met lengte
a Ik kan centimeters (cm) en meters (m) met elkaar vermenigvuldigen en delen.
b Ik kan millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) of meters (m) met elkaar vermenigvuldigen en delen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 63
c Ik kan meters (m) en kilometers (km) met elkaar vermenigvuldigen en delen.
d Ik kan meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) of kilometers (km) met elkaar vermenigvuldigen en delen.
e Ik kan alle lengtematen met elkaar vermenigvuldigen en delen.
f Ik kan de lengte van een schuine zijde van een driehoek berekenen met de stelling van Pythagoras.
Schattend rekenen met lengte
a Ik kan schattend rekenen met millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m).
b Ik kan schattend rekenen met meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km).
Rekenen met lengte met kommagetallen
a Ik kan rekenen met centimeters (cm) en meters (m) met kommagetallen.
b Ik kan rekenen met millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m) met kommagetallen.
c Ik kan rekenen met meters (m) en kilometers (km) met kommagetallen.
d Ik kan rekenen met meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km) met kommagetallen.
e Ik kan schattend rekenen met millimeters (mm), centimeters (cm), decimeters (dm) en meters (m) met kommagetallen.
f Ik kan schattend rekenen met meters (m), decameters (dam), hectometers (hm) en kilometers (km) met kommagetallen.
g Ik kan rekenen met alle lengtematen met kommagetallen.
Lengte met schaalverhouding
a ⚲ Ik kan de schaal herkennen, weet wat dit betekent en kan de schaal met de juiste notatie weergeven.
b ⚲ Ik kan de afstand berekenen met de schaallijn in een afbeelding of plattegrond.
c ⚲ ✎ Ik kan de afstand berekenen met behulp van de schaal.
d ⚲ ✎ Ik kan de lengte berekenen met behulp van de schaal.
e ⚲ ✎ Ik kan de schaal bepalen via opmeten.
f ⚲ Ik kan de schaal, de werkelijke lengte en de getekende lengte berekenen.
g ✎ Ik kan een figuur of object op schaal tekenen.
h ✎Ik kan berekenen hoe groot de schaduw is van een object of gebouw en andersom,met verhouding.
i ✎ Ik kan berekenen hoe groot het object is door te meten, met verhouding.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 64
j Ik kan een lengte schatten op een kaart met schaal.
k ✎ Ik kan een afstandstabel maken via opmeten met schaal.
Verhoudingen met lengte
a ⚲ Ik kan rekenen met eenvoudige verhoudingen met lengtematen.
b ⚲ Ik kan de nieuwe afmeting berekenen bij het vergroten of verkleinen van platte figuren.
c ⚲ Ik kan rekenen met bedragen en lengte.
d ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen met lengtematen.
e ⚲ Ik kan rekenen met breuken met lengtematen.
f ⚲ Ik kan rekenen met percentages met lengtematen.
g Ik kan de nieuwe inhoud berekenen bij het vergroten of verkleinen van ruimtelijke figuren.
Berekenen van een omtrek
a ⚲ Ik kan aangeven wat het begrip omtrek betekent betekent (kennismaking).
b ⚲ Ik kan een eenvoudige omtrek bepalen met hokjes.
c ⚲ Ik kan een omtrek bepalen met hokjes.
d ⚲ Ik kan de omtrek van een figuur berekenen.
e ⚲ ✎ Ik kan de omtrek van een figuur berekenen door deze op te meten.
f ⚲ Ik kan de omtrek van een figuur berekenen met kommagetallen.
g ⚲ Ik kan de omtrek van een figuur op hokjes met schaal berekenen.
h ⚲ ✎ Ik kan de omtrek van een figuur berekenen door deze op te meten met schaal.
i ⚲ Ik kan de omtrek van een figuur berekenen via omrekenen van de lengtemaat.
Rekenen met omtrek
a ⚲ ✎ Ik kan de omtrek van een figuur tekenen op hokjes.
b ⚲ Ik kan de omtrek van meerdere figuren met elkaar vergelijken.
c ⚲ Ik kan rekenen met de omtrek.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 65
Kennismaken met oppervlakte
a Ik kan herkennen of een figuur ergens in past.
b ⚲ Ik kan herkennen hoeveel hokjes er in een rechthoekige oppervlakte zitten.
c Ik kan rechthoekige oppervlaktes met hokjes vergelijken.
d Ik kan herkennen hoe vaak een object in een oppervlakte past (verhoudingen).
e ✎ Ik kan figuren tekenen op hokjes.
Berekenen van een oppervlakte
a ⚲ Ik kan aangeven wat het begrip oppervlakte betekent (kennismaking).
b ⚲ Ik kan een eenvoudige oppervlakte bepalen met hokjes.
c ⚲ Ik kan een oppervlakte bepalen met hokjes.
d ⚲ Ik kan de oppervlakte van een rechthoek berekenen.
e ⚲ Ik kan de lengte en/of breedte berekenen met de oppervlakte.
f ⚲ ✎ Ik kan de oppervlakte van een voorwerp berekenen via opmeten.
g ⚲ Ik kan de oppervlakte van een figuur berekenen.
h Ik kan de oppervlakte van een ruimtelijk figuur berekenen.
i ⚲ Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur op hokjes van 1 berekenen met schaal.
j ⚲ Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur op hokjes berekenen met schaal.
k ⚲ Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur berekenen met schaal.
l Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur op hokjes berekenen in hectare met schaal.
m ⚲ Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur berekenen met kommagetallen.
n ⚲ Ik kan de oppervlakte van een eenvoudig driehoekig figuur berekenen.
o ⚲ Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur berekenen door de lengtematen om te rekenen.
p ⚲ ✎Ik kan de oppervlakte van een plattegrond of figuur met schaal berekenen doordeze op te meten.
q Ik kan de oppervlakte van complexe figuren berekenen.
r ✎ Ik kan de oppervlakte van complexe figuren berekenen door deze op te meten.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 66
Rekenen met oppervlakte
a ⚲ Ik kan de juiste oppervlaktemaat aangeven bij een voorwerp of omschrijving.
b ⚲ ✎ Ik kan de oppervlakte van een figuur tekenen op hokjes.
c ⚲ Ik kan oppervlaktes vergelijken.
d ℹ�Ik weet wat hectare (ha) en are (a) zijn.
e Ik kan de oppervlakte schatten van voorwerpen met een oppervlakte in mm2, cm2, dm2 en m2.
f ⚲ Ik kan rekenen met de oppervlakte van een figuur met hokjes.
g ⚲ Ik kan verschillende oppervlaktematen naar elkaar omrekenen.
h Ik kan de hectare en are omrekenen naar andere oppervlaktematen en andersom.
i ⚲ Ik kan rekenen met oppervlakte.
j Ik kan de bevolkingsdichtheid van een gebied berekenen.
Cirkels
a Ik kan aangeven uit welke onderdelen een cirkel bestaat en weet hoe ik π, straal en de diameter kan gebruiken om de lengte van de onderdelen te meten.
b Ik kan de omtrek en de oppervlakte van cirkels berekenen.
c Ik kan de omtrek en de oppervlakte berekenen van figuren die bestaan uit delen van cirkels.
Kennismaken met gewichtsmaten
a ⚲ Ik kan aangeven wat licht(er) en zwaar(der) is (kennismaken met gewicht).
b ⚲ Ik kan aangeven wat een kilogram is en hoe zwaar een kilogram ongeveer is.
c ⚲ Ik kan het gewicht in kilogram van bekende objecten schatten.
d ⚲ Ik kan aangeven wat een gram is en hoe zwaar een gram ongeveer is.
e ⚲ Ik kan de juiste gewichtsmaat aangeven bij bekende voorwerpen.
f ⚲ Ik kan het gewicht schatten van bekende voorwerpen.
g Ik kan aangeven wat een pond en een ons is.
h ⚲ Ik kan aangeven wat het metriek stelsel van gewicht is en weet hoe de relatie is tussen de verschillende eenheden.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 67
Opmeten van gewicht
a ⚲ ✎ Ik kan gewicht meten met behulp van een weegschaal.
b Ik kan een weegschaal aflezen tot 10 kilogram.
c ⚲ Ik kan een weegschaal aflezen in kilogram.
d ⚲ Ik kan een weegschaal aflezen in gram.
e ⚲ Ik kan een weegschaal aflezen in kommagetallen.
Omrekenen van gewichten
a ⚲ Ik kan grammen (g) omrekenen naar kilogrammen (kg) en andersom.
b ⚲ Ik kan grammen (g) omrekenen naar milligrammen (mg) en andersom.
c ⚲ Ik kan een gewicht in grammen omrekenen en afronden op hele en halve kilogrammen.
d Ik kan alle gewichtsmaten naar elkaar omrekenen.
e Ik kan een ton geld (100 000 euro) en een ton gewicht (1000 kg) omrekenen.
Omrekenen van gewichten met kommagetallen
a ⚲ Ik kan grammen (g) omrekenen naar kilogrammen (kg) en andersom met kommagetallen.
b Ik kan een gewicht (kommagetal) structureren in grammen (g) en kilogrammen (kg).
c Ik kan milligrammen (mg) omrekenen naar grammen (g) en andersom met kommagetallen.
d Ik kan alle gewichtsmaten met kommagetallen naar elkaar omrekenen.
Samenstellen van gewicht
a Ik kan gewichten samenstellen tot 1 kilogram.
b Ik kan gewichten samenstellen boven 1 kilogram.
c Ik kan gewichten samenstellen met kommagetallen.
Vergelijken van gewicht
a ⚲ Ik kan gewichten vergelijken en ordenen.
b Ik kan gewichten met kommagetallen vergelijken en ordenen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 68
Rekenen met gewicht
a Ik kan gewichten bij elkaar optellen tot en met 10 kilogram.
b Ik kan gewichten van elkaar aftrekken tot en met 10 kilogram.
c ⚲ Ik kan verschillende gewichten bij elkaar optellen.
d ⚲ Ik kan verschillende gewichten van elkaar aftrekken.
e Ik kan grammen (g) en kilogrammen (kg) met elkaar vermenigvuldigen en delen.
f Ik kan schattend rekenen met kilogrammen (kg), grammen (g) en milligrammen (mg).
g Ik kan rekenen met gewichten met kommagetallen.
h Ik kan schattend rekenen met kilogrammen (kg), grammen (g) en milligrammen (mg) met kommagetallen.
Verhoudingen met gewicht
a ⚲ Ik kan rekenen met eenvoudige verhoudingen met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg)).
b ⚲ Ik kan rekenen met bedragen en gewicht.
c ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg).
d ⚲ Ik kan rekenen met breuken met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg).
e ⚲ Ik kan rekenen met percentages met gewicht (grammen (g) en kilogrammen (kg).
Kennismaken met inhoudsmaten
a ⚲ Ik kan herkennen of ergens meer of minder inhoud in zit.
b ⚲ Ik kan aangeven waar meer en minder in zit (kennismaken met inhoud).
c ⚲ Ik kan aangeven wat een liter is en hoeveel een liter ongeveer is.
d ⚲ Ik kan aangeven wat een centiliter is en hoeveel een centiliter ongeveer is.
e ⚲ Ik kan aangeven wat een milliliter is en hoeveel een milliliter ongeveer is.
f ⚲ Ik kan aangeven wat een deciliter is en hoeveel een deciliter ongeveer is.
g ⚲ Ik kan de juiste inhoudsmaat aangeven bij een voorwerp of omschrijving.
h ⚲ Ik kan de inhoud schatten van bekende voorwerpen.
i ⚲ Ik kan aangeven wat het metriek stelsel van inhoud is en weet hoe de relatie is tussen de verschillende eenheden.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 69
Opmeten van inhoud
a ⚲ Ik kan inhoud aflezen in liters.
b ⚲ Ik kan inhoud in milliliters aflezen van een maatbeker.
c ⚲ Ik kan inhoud in centiliters aflezen van een maatbeker.
d ⚲ Ik kan inhoud in deciliters aflezen van een maatbeker.
e ⚲ ✎ Ik kan inhoud meten met behulp van een maatbeker.
Omrekenen van inhoud
a ⚲ Ik kan centiliters (cl) omrekenen naar liters (l) en andersom.
b ⚲ Ik kan deciliters (dl) omrekenen naar liters (l) en andersom.
c ⚲ Ik kan centiliters (cl) omrekenen naar deciliters (dl) en andersom.
d ⚲ Ik kan milliliters (ml) omrekenen naar liters (l) en andersom.
e ⚲ Ik kan een inhoudsmaat omrekenen en afronden op hele liters.
f Ik kan alle inhoudsmaten omrekenen naar elkaar.
g ⚲ Ik kan alle inhoudsmaten met kommagetallen naar elkaar omrekenen.
h Ik kan een inhoud (kommagetal) structureren in liters (l) en milliliters (ml).
Vergelijken van inhoud
a ⚲ Ik kan milliliters (ml) en liters (l) vergelijken en ordenen.
b ⚲ Ik kan centiliters (cl) en liters (l) vergelijken en ordenen.
c ⚲ Ik kan deciliters (dl) en liters (l) vergelijken en ordenen.
d ⚲ Ik kan centiliters (ml) en deciliters (dl) vergelijken en ordenen.
e Ik kan alle inhoudsmaten vergelijken en ordenen.
f ⚲ Ik kan alle inhoudsmaten met kommagetallen vergelijken en ordenen.
Rekenen met inhoud
a Ik kan de inhoud van maatbekers bij elkaar optellen tot en met 10 liter.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 70
b Ik kan de inhoud van maatbekers van elkaar aftrekken tot en met 10 liter.
c ⚲ Ik kan milliliters (ml) en liters (l) bij elkaar optellen.
d ⚲ Ik kan centiliters (cl) en liters (l) bij elkaar optellen.
e Ik kan deciliters (dl) en liters (l) bij elkaar optellen.
f Ik kan centiliters (cl) en deciliters (dl) bij elkaar optellen.
g Ik kan centiliters (cl) van 1 liter (l) aftrekken.
h Ik kan deciliters (dl) van 1 liter (l) aftrekken.
i Ik kan milliliters (ml) en liters (l) van elkaar aftrekken.
j Ik kan centiliters (cl) en liters (l) van elkaar aftrekken.
k Ik kan deciliters (dl) en liters (l) van elkaar aftrekken.
l Ik kan centiliters (cl) en deciliters (dl) van elkaar aftrekken.
m Ik kan alle inhoudsmaten bij elkaar optellen.
n Ik kan alle inhoudsmaten van elkaar aftrekken.
o Ik kan alle inhoudsmaten met elkaar vermenigvuldigen en delen.
p Ik kan rekenen met alle inhoudsmaten met kommagetallen.
Schattend rekenen met inhoud
a Ik kan schattend rekenen met milliliters (ml), centiliters (cl), deciliters (dl) en liters (l).
b Ik kan schattend rekenen met milliliters (ml), centiliters (cl), deciliters (dl) en liters (l) met kommagetallen.
Verhoudingen met inhoud
a ⚲ Ik kan rekenen met eenvoudige verhoudingen met inhoud (milliliters (ml), centiliters (cl) en liters (l)).
b ⚲ Ik kan rekenen met bedragen en inhoud.
c ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen met inhoud.
d ⚲ Ik kan rekenen met breuken met inhoud.
e ⚲ Ik kan rekenen met percentages met inhoud.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 71
Kubieke maten
a ⚲ Ik kan aangeven wat kubieke maten zijn (kennismaking).
b ⚲ Ik kan aangeven uit hoeveel blokken een bouwwerk bestaat.
c ✎ Ik kan de inhoud van een ruimte berekenen door het op te meten.
d ⚲ Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp waarvan de afmetingen zijngegeven.
e ⚲ Ik kan de lengte, breedte en hoogte berekenen van een voorwerp waarvan deinhoud is gegeven.
f ✎ Ik kan de oppervlakte en inhoud bepalen van een ruimte of figuur met schaal.
g Ik kan de inhoud berekenen op een rekenmachine van een voorwerp waarvan deafmetingen, met kommagetallen, zijn gegeven.
h ⚲ Ik kan de inhoud bepalen van verschillende ruimtelijke figuren.
i Ik kan de inhoud berekenen van complexe figuren waarvan de afmetingen zijngegeven.
j Ik kan de lengte, breedte en hoogte berekenen door gebruik te maken vanworteltrekken.
Kubieke maten met omrekenen
a ⚲ Ik kan kubieke maten naar elkaar omrekenen.
b ⚲ Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp door om te rekenen.
c ⚲ Ik kan de lengte, breedte en hoogte berekenen van een voorwerp door om te rekenen.
d ⚲ Ik kan de inhoud berekenen van verschillende ruimtelijke figuren door om te rekenen.
Kubieke maten met liters
a ⚲ Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp in dm3 en liters.
b ⚲ Ik kan de kubieke maten mm3, cm3, dm3 en m3 omrekenen naar liters en andersom.
c ⚲ Ik kan de inhoud berekenen van een voorwerp in kubieke maten en liters.
d ⚲ Ik kan de lengte, breedte en hoogte berekenen van een voorwerp met liters.
e ⚲ Ik kan rekenen met inhoud en kubieke maten.
f ⚲ Ik kan liters en kubieke maten vergelijken en ordenen.
g Ik kan inhouden omrekenen naar cc (kubieke centimeter; Engels: Cubic centimetre).
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 72
Kennismaken met temperatuur
a ⚲ Ik kan aangeven wat graden Celsius zijn en hoe warm bekende temperaturen ongeveer zijn (kennismaken).
b ⚲ Ik kan de juiste temperatuur schatten bij situaties.
Aflezen van temperatuur
a ⚲ Ik kan de temperatuur aflezen op thermometers in hele graden Celsius.
b ⚲ Ik kan de temperatuur aflezen op thermometers in graden Celsius met kommagetallen.
Rekenen met temperatuur
a ⚲ Ik kan rekenen (optellen en aftrekken) met temperaturen.
b Ik kan graden Celsius (oC) omrekenen naar graden Fahrenheit (oF) en andersom.
Verschillende maten
a ⚲ Ik kan bij een situatie waarin iets te meten is, de juiste eenvoudige maateenheid bepalen.
b ⚲ Ik kan bij een situatie waarin iets te meten is, de juiste maateenheid bepalen.
c ⚲ Ik kan centen, grammen en centimeters omzetten in breuken in verhouding tot 1.
d Ik kan rekenen met verhoudingen via het omrekenen van maten.
e ⚲ Ik kan rekenen met breuken via het omrekenen van maten.
f ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen via het omrekenen van maten.
g ⚲ Ik kan rekenen met breuken via het omrekenen van maten.
h ⚲ Ik kan rekenen met percentages via het omrekenen van maten.
i ℹ�Ik weet dat in de verschillende metrieke stelsels dezelfde voorvoegsels worden gebruikt en de opbouw hetzelfde is.
j Ik kan rekenen met tera, giga, mega en kilo.
k Ik kan rekenen met milli, micro en nano.
l Ik kan rekenen met zeemijlen en knopen.
m Ik kan rekenen met de Britse lengtematen (inch, voet, yard en mijlen).
n Ik kan rekenen met de Britse inhoudsmaten (pint, Quart en Gallon).
o Ik kan rekenen met de Britse gewichtsmaten (ons en pond)
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 73
p Ik kan rekenen met kJ (kilojoule) en kcal (kilocalorieën).
q Ik kan rekenen met kWu (kiloWatt per uur).
Verhoudingstabellen
a ⚲ Ik kan eenvoudige verhoudingstabellen met getallen t/m 5 invullen.
b ⚲ Ik kan eenvoudige verhoudingstabellen met getallen t/m 10 invullen.
c ⚲ Ik kan eenvoudige verhoudingstabellen met tienvouden invullen.
d ⚲ Ik kan eenvoudige verhoudingstabellen met honderdvouden invullen.
e Ik kan eenvoudige verhoudingstabellen met getallen 11, 12, 15 en 25 invullen.
f ⚲ Ik kan complexe verhoudingstabellen met t/m 10 invullen.
g ⚲ Ik kan verhoudingstabellen met 3 rijen invullen.
h Ik kan verhoudingstabellen met kommagetallen invullen.
i Ik kan complexe verhoudingstabellen met getallen t/m 100 invullen.
j ⚲ Ik kan verhoudingstabellen met 4 rijen invullen.
k Ik kan verhoudingstabellen met breuken invullen.
Kennismaken met breuken
a ⚲ Ik kan de helft herkennen in een afbeelding.
b ⚲ Ik kan een kwart herkennen in een afbeelding.
c ⚲ Ik kan anderhalf en driekwart herkennen in een afbeelding.
d ⚲ ✎ Ik kan een figuur verdelen in gelijke delen.
e ℹ�Ik weet wat breuken zijn, waar ze voor gebruikt worden en hoe je breuken noteert (betekenis).
f ℹ�Ik weet wat de teller, noemer en breukenstreep zijn en wat ze aangeven binnen een breuk.
g ⚲ Ik kan breuken herkennen en noteren.
h ⚲ Ik kan breuken aflezen in een strookmodel.
i ⚲ Ik kan eenvoudige breuken weergeven in een strookmodel.
j ⚲ Ik kan breuken aflezen in een cirkeldiagram.
k ⚲ Ik kan eenvoudige breuken weergeven in een cirkeldiagram.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 74
l Ik kan breuken herkennen in afbeeldingen.
m ⚲ Ik kan een hele splitsen en aanvullen met breuken.
n ✎ Ik kan een breuk weergeven in een eenvoudig figuur.
o ✎ Ik kan een breuk weergeven in een figuur.
p ✎ Ik kan een hele tekenen van de gegeven breuk.
Vereenvoudigen van breuken
a ⚲ Ik kan eenvoudige breuken vereenvoudigen.
b Ik kan helen omzetten in een gelijkwaardige breuk.
c ⚲ Ik kan breuken gelijknamig maken.
d ⚲ Ik kan vereenvoudigen tot een gemengde breuk.
e ⚲ Ik kan gelijkwaardige breuken herkennen.
f ⚲ Ik kan de waarde van breuken gelijk maken.
g ⚲ Ik kan complexe breuken vereenvoudigen.
Breuken op de getallenlijn
a ⚲ Ik kan eenvoudige breuken plaatsen op de getallenlijn.
b ⚲ Ik kan gemengde breuken plaatsen op de getallenlijn.
Vergelijken en schatten van breuken
a ⚲ Ik kan gelijknamige breuken vergelijken en op volgorde zetten.
b ⚲ Ik kan eenvoudige ongelijknamige breuken vergelijken en op volgorde zetten.
c ⚲ Ik kan ongelijknamige breuken vergelijken en op volgorde zetten.
d Ik kan schatten met breuken.
e ⚲ Ik kan breuken met aantallen vergelijken en op volgorde zetten.
f ⚲ Ik kan complexe breuken vergelijken en op volgorde zetten.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 75
Rekenen met breuken en aantallen
a ⚲ Ik kan een deel van een hoeveelheid uitrekenen, met eenvoudige breuken.
b ⚲ Ik kan het totaal uitrekenen aan de hand van een gegeven aantal en een eenvoudige breuk.
c ⚲ Ik kan rekenen met eenvoudige breuken en hele bedragen.
d ⚲ Ik kan een deel van een hoeveelheid uitrekenen met breuken.
e ⚲ Ik kan het totaal berekenen aan de hand van een gegeven aantal en een breuk.
f ⚲ Ik kan het ontbrekende deel van een breuk berekenen.
g ⚲ Ik kan bepalen welke breuk hoort bij de gegeven eenvoudige aantallen.
h ⚲ Ik kan bepalen welke breuk hoort bij de gegeven aantallen.
i ⚲ Ik kan een deel, het ontbrekende deel, de breuk en/of het totaal van een aantal berekenen.
Optellen en aftrekken met breuken
a ⚲ Ik kan eenvoudige gelijknamige breuken bij elkaar optellen.
b ⚲ Ik kan eenvoudige gelijknamige breuken van elkaar aftrekken.
c Ik kan breuken aanvullen tot het getal 1 en vanaf het getal 1 aftrekken tot de breuk.
d Ik kan gelijknamige breuken bij elkaar optellen en van elkaar aftrekken.
e ⚲ Ik kan breuken aanvullen tot hele getallen en vanaf hele getallen aftrekken tot de breuk.
f ⚲ Ik kan gelijknamige breuken bij elkaar optellen met overschrijding van de hele.
g ⚲ Ik kan gelijknamige breuken van elkaar aftrekken met overschrijding van de hele.
h ⚲ Ik kan ongelijknamige breuken bij elkaar optellen.
i ⚲ Ik kan ongelijknamige breuken van elkaar aftrekken.
j Ik kan breuken en kommagetallen bij elkaar optellen en van elkaar aftrekken.
Vermenigvuldigen en delen met breuken
a ⚲ Ik kan eenvoudige breuken halveren en dubbelen.
b ⚲ Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een stambreuk.
c ⚲ Ik kan een heel getal vermenigvuldigen met een breuk.
d ⚲ Ik kan een breuk vermenigvuldigen met een heel getal.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 76
e ⚲ Ik kan een heel getal delen door een heel getal met als uitkomst een breuk.
f ⚲ Ik kan een breuk vermenigvuldigen met een breuk.
g ⚲ Ik kan een getal onder 13 delen door een stambreuk.
h ⚲ Ik kan een getal onder 13 delen door een breuk.
i ⚲ Ik kan een breuk delen door een heel getal onder de 20.
j ⚲ Ik kan een breuk delen door een breuk.
k Ik kan handig breuken delen via vermenigvuldigen.
l Ik kan verbanden herkennen tussen bewerkingen met breuken.
m Ik kan breuken en kommagetallen met elkaar vermenigvuldigen en delen.
Kennismaken met verhoudingen
a ⚲ Ik kan de verschillende notaties van een verhouding herkennen en noteren.
b ⚲ Ik kan een verhouding aflezen in een cirkeldiagram.
c ⚲ Ik kan een verhouding weergeven in een cirkeldiagram.
d ⚲ Ik kan een verhouding aflezen in een strook.
e ⚲ Ik kan een verhouding weergeven in een strook.
f ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen in een cirkeldiagram.
g ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen in een strook.
h Ik kan cirkeldiagrammen en stroken met zichtbare verhoudingen aan elkaar koppelen.
Rekenen met verhoudingen en aantallen
a ✎ Ik kan aantallen kleuren in verhouding.
b ⚲ Ik kan de helft berekenen.
c ⚲ Ik kan een kwart berekenen.
d Ik kan rekenen met zichtbare verhoudingen.
e ⚲ Ik kan een deel, het ontbrekende deel, de verhouding en het totaal met aantallenberekenen.
f ⚲ Ik kan verhoudingen vereenvoudigen.
g ⚲ Ik kan een deel berekenen aan de hand van een gegeven aantal en eenverhouding.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 77
h ⚲ Ik kan het totaal berekenen aan de hand van een gegeven aantal en een verhouding.
i ⚲ Ik kan het ontbrekende deel berekenen aan de hand van een gegeven aantal en een verhouding.
j ⚲ Ik kan de verhouding bepalen aan de hand van een gegeven deel en een totaal.
k Ik kan meervoudige verhoudingen bepalen van 3 of 4 groepen.
l Ik kan berekenen hoeveel keer groter of kleiner de afbeelding is (vergrotings- of verkleiningsfactor).
m Ik kan een deel, een ontbrekend deel of een totaal berekenen op de rekenmachine.
n Ik kan rekenen met meervoudige verhoudingen.
Rekenen met verhoudingen in contexten
a Ik kan rekenen met verhoudingen in de context van benzineverbruik.
b ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen, breuken en percentages.
c Ik kan aangeven hoe tandwielen draaien en de versnelling berekenen.
Vergelijken en schatten van verhoudingen
a Ik kan schatten welke verhouding hoort bij een gegeven deel en een totaal.
b ⚲ Ik kan verhoudingen met aantallen vergelijken en ordenen.
Kennismaken met percentages
a ℹ�Ik weet wat een percentage is en hoe je deze kunt gebruiken (betekenis).
b ⚲ Ik kan aangeven wat 100% (alles), 50% (de helft) en 25% (een kwart) is (kennismaking).
c ℹ�Ik weet wat een procentteken is en waar je deze plaatst.
d ⚲ Ik kan percentages aflezen in een strook.
e ⚲ Ik kan een percentage weergeven in een strook.
f ⚲ Ik kan percentages aflezen in een cirkeldiagram.
g ⚲ Ik kan een percentage weergeven in een cirkeldiagram.
h ✎ Ik kan percentages tekenen in een cirkeldiagram.
i ✎ Ik kan een precentage weergeven in een figuur.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 78
Rekenen met percentages
a Ik kan percentages aanvullen tot 100%.
b Ik kan 1% berekenen van een aantal, via delen door 100.
c ⚲ Ik kan een deel berekenen met eenvoudige percentages.
d ⚲ Ik kan een eenvoudig percentage van een aantal aftrekken.
e ⚲ Ik kan een deel berekenen met percentages.
f ⚲ Ik kan een deel berekenen met percentages.
g Ik kan een deel berekenen, via de 1%-regel.
h Ik kan rekenen met percentages in een verhoudingstabel.
i ⚲ Ik kan het totaal berekenen van een gegeven aantal en percentage.
j ⚲ Ik kan het percentage berekenen van gegeven aantallen.
k ⚲ Ik kan een aantal berekenen nadat er percentages bij zijn gekomen of af zijn gegaan.
l Ik kan rekenen met percentages en hele getallen.
Rekenen met percentages met komma
a ⚲ Ik kan een deel berekenen met percentages met komma.
b ⚲ Ik kan het totaal berekenen van een gegeven aantal en percentage met komma.
c ⚲ Ik kan het percentage met komma berekenen van getallen.
d ⚲ Ik kan een aantal berekenen nadat er percentages met komma bij zijn gekomen of af zijn gegaan.
e Ik kan rekenen met percentages met komma.
f Ik kan rekenen met percentages op de rekenmachine.
g Ik kan een promillage (‰) uitrekenen.
Vergelijken en schatten van percentages
a ⚲ Ik kan percentages met elkaar vergelijken.
b Ik kan percentages schatten aan de hand van getallen en stroken.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 79
Rekenen met percentages en geld
a ⚲ Ik kan berekenen hoeveel euro korting je krijgt aan de hand van een totaal en een eenvoudig percentage.
b ⚲ Ik kan een eenvoudig percentage korting van een bedrag aftrekken.
c ⚲ Ik kan het percentage berekenen bij een eenvoudig deel van het totaal bedrag.
d ⚲ Ik kan de prijsverhoging of verlaging berekenen met een percentage.
e ⚲ Ik kan het percentage berekenen bij een deel van het totaal bedrag.
f ⚲ Ik kan de nieuwe prijs berekenen bij een prijsstijging of daling in percentages.
g ⚲ Ik kan de oude prijs berekenen bij een prijsstijging of daling in percentages.
h ⚲ Ik kan rekenen met geldbedragen en aanbiedingen.
i Ik kan de nieuwe prijs berekenen bij een prijsstijging of daling die volgt op een eerdere prijsstijging of daling (korting op korting).
j Ik kan verschillende geldberekeningen maken met percentages.
k Ik kan percentages, breuken en verhoudingen vergelijken en ordenen.
Omzetten van verhoudingsgetallen
a ℹ�Ik weet hoe ik verhoudingen omzet naar breuken en andersom.
b ⚲ Ik kan tienden, honderdsten en duizendsten omzetten van een kommagetal naar een breuk en andersom.
c ⚲ Ik kan eenvoudige breuken omzetten naar een kommagetal en andersom.
d ⚲ Ik kan eenvoudige breuken en percentages naar elkaar omzetten.
e ⚲ Ik kan eenvoudige percentages en verhoudingen naar elkaar omzetten.
f ⚲ Ik kan gemengde breuken omzetten naar kommagetallen en andersom.
g Ik kan breuken omzetten naar een kommagetal op de rekenmachine.
h Ik kan verhoudingen omzetten naar kommagetallen en andersom.
i Ik kan verhoudingen omzetten naar (afgeronde) kommagetallen en andersom met de rekenmachine.
j ⚲ Ik kan percentages omzetten naar kommagetallen en andersom.
k ⚲ Ik kan eenvoudige percentages, breuken en kommagetallen naar elkaar omzetten.
l ⚲ Ik kan complexe breuken omzetten naar kommagetallen en andersom.
m ⚲ Ik kan complexe breuken en percentages naar elkaar omzetten.
n ⚲ Ik kan complexe percentages met komma, breuken en kommagetallen naar elkaar omzetten.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 80
o ⚲ Ik kan complexe percentages en verhoudingen naar elkaar omzetten.
p Ik kan breuken, percentages, verhoudingen en kommagetallen naar elkaar omzetten.
q Ik kan schattend breuken omzetten naar percentages en andersom.
Vergelijken van verhoudingsgetallen
a ⚲ Ik kan breuken en percentages met elkaar vergelijken.
b ⚲ Ik kan verhoudingen en percentages met elkaar vergelijken.
c ⚲ Ik kan breuken en kommagetallen met elkaar vergelijken.
d ⚲ Ik kan kommagetallen en percentages met elkaar vergelijken.
e Ik kan verhoudingen, kommagetallen, breuken en percentages met elkaar vergelijken.
Kansen
a Ik kan de kans berekenen van een gegeven situatie.
Tabellen aflezen
a Ik kan combinaties in tabellen herkennen.
b Ik kan aangeven wat de elementen in een tabel betekenen (kennismaking).
c ⚲ Ik kan informatie aflezen uit een kleine tabel.
d Ik kan een dag- en weekrooster aflezen.
e ⚲ Ik kan informatie aflezen uit een grote tabel, met meerdere rijen en kolommen.
Tabellen maken
a ⚲ Ik kan informatie overzichtelijk ordenen en invullen in een kleine tabel.
b ⚲ Ik kan informatie overzichtelijk ordenen en invullen in een grote tabel, met meerdere rijen en kolommen.
c ✎ Ik kan informatie overzichtelijk ordenen en kan daar een kleine tabel bij maken.
d ✎ Ik kan een aantal turven in een tabel.
e ✎ Ik kan informatie overzichtelijk ordenen en kan daar een grote tabel bij maken.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 81
Rekenen met tabellen
a ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen in eenvoudige beelddiagrammen.
b ⚲ Ik kan rekenen met gegevens t/m 10 uit een tabel.
c ⚲ Ik kan rekenen met gegevens t/m 100 uit een tabel.
d ⚲ Ik kan rekenen met gegevens t/m 1000 uit een tabel.
e ⚲ Ik kan rekenen met gegevens uit een meervoudige tabel.
f ⚲ Ik kan rekenen met verhoudingen uit een beelddiagram.
g ⚲ Ik kan temperaturen aflezen uit enkelvoudige en meervoudige tabellen en hiermee rekenen.
h Ik kan afstanden aflezen uit enkelvoudige en meervoudige afstandstabellen en hiermee rekenen.
i ⚲ Ik kan rekenen met grote getallen uit een tabel.
Staafgrafieken aflezen
a Ik kan een eenvoudige staafgrafiek aflezen.
b ℹ�Ik weet wat een staafgrafiek is en hoe die is opgebouwd (kennismaking).
c ⚲ Ik kan een staafgrafiek met enkele staven aflezen.
d ⚲ Ik kan een staafgrafiek met dubbele staven aflezen.
e ⚲ Ik kan een staafgrafiek met schattend aflezen.
Staafgrafieken tekenen
a ✎ Ik kan aantallen weergeven in hokjes door deze te kleuren.
b ✎ Ik kan bij een beschrijving een staafgrafiek tekenen.
c ⚲ ✎ Ik kan bij een tabel een staafgrafiek tekenen.
d ✎ Ik kan bij een tabel een meervoudige staafgrafiek (met dubbele staven) tekenen.
Rekenen met staafgrafieken
a ⚲ Ik kan rekenen met de gegevens uit een staafgrafiek met enkele staven.
b ⚲ Ik kan rekenen met de geschatte gegevens uit een staafgrafiek.
c Ik kan het gemiddelde berekenen van de gegevens uit een staafgrafiek.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 82
d ⚲ Ik kan rekenen met de gegevens uit een staafgrafiek met dubbele staven.
e ⚲ Ik kan rekenen met de geschatte gegevens uit een staafgrafiek met dubbele staven.
f ⚲ Ik kan rekenen met de gegevens uit een staafgrafiek met grote getallen.
Lijngrafieken aflezen
a ℹ�Ik weet wat een lijngrafiek is, wat de verschillende assen zijn en hoe ik deze lijngrafiek kan aflezen (kennismaking).
b ⚲ Ik kan een lijngrafiek met een enkele lijn aflezen.
c ⚲ Ik kan een lijngrafiek met een enkele lijn schattend aflezen.
d ⚲ Ik kan een lijngrafiek met meerdere lijnen aflezen.
e ⚲ Ik kan een lijngrafiek met meerdere lijnen schattend aflezen.
Lijngrafieken tekenen
a ✎ Ik kan een lijngrafiek tekenen met de gegevens uit een tabel.
b ✎ Ik kan een lijngrafiek met meerdere lijnen tekenen met de gegevens uit een tabel.
Rekenen met lijngrafieken
a ⚲ Ik kan rekenen met de gegevens uit een lijngrafiek met een enkele lijn.
b ⚲ Ik kan rekenen met de afstand en tijd uit een lijngrafiek.
c ⚲ Ik kan rekenen met de temperaturen uit een lijngrafiek.
d ⚲ Ik kan rekenen met de geschatte gegevens uit een lijngrafiek met een enkele lijn.
e Ik kan het gemiddelde berekenen bij de gegevens uit een lijngrafiek.
f ⚲ Ik kan rekenen met de gegevens uit een lijngrafiek met meerdere lijnen.
g Ik kan rekenen met de gegevens uit een lijngrafiek met grote getallen.
h ⚲ Ik kan rekenen met de geschatte gegevens uit een lijngrafiek met een meerdere lijnen.
i Ik kan rekenen met de gegevens uit een puntengrafiek.
Cirkeldiagrammen aflezen
a ⚲ Ik kan een cirkeldiagram aflezen.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 83
Cirkeldiagrammen tekenen
a ✎ Ik kan een cirkeldiagram tekenen met de gegeven aantallen.
Rekenen met cirkeldiagrammen
a ⚲ Ik kan rekenen met de gegevens uit een cirkeldiagram.
b ⚲ Ik kan rekenen met de gegevens uit een cirkeldiagram met grote getallen.
Tabellen maken bij grafieken
a ⚲ Ik kan de gegevens van een cirkeldiagram invullen in een tabel.
b ⚲ Ik kan de gegevens van een staafgrafiek invullen in een tabel.
c ⚲ Ik kan de gegevens van een lijngrafiek invullen in een tabel.
Vergelijken van tabellen en grafieken
a Ik kan verschillende tabellen met elkaar vergelijken.
b ⚲ Ik kan tabellen en grafieken met elkaar vergelijken.
Percentages en breuken in tabellen en grafieken
a ⚲ Ik kan rekenen met percentages in tabellen en grafieken.
b ⚲ Ik kan rekenen met percentages in cirkeldiagrammen.
c Ik kan rekenen met breuken en verhoudingen in tabellen en grafieken.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 84
Getallenreeksen
a Ik kan getallenreeksen aanvullen waarbij er steeds een aantal bij komt.
b Ik kan getallenreeksen aanvullen waarbij er steeds een aantal af gaat.
c Ik kan getallenreeksen aanvullen waarbij er steeds een aantal bij komt en af gaat.
d Ik kan getallenreeksen aanvullen waarbij het getal steeds wordt vermenigvuldigd of gedeeld.
e Ik kan getallenreeksen met kommagetallen aanvullen.
f Ik kan reeksen met breuken aanvullen.
g Ik kan getallenreeksen aanvullen door zelf het verband (optellen, aftrekken, vermenigvuldigen of delen) te ontdekken.
Rekenen doelenboek januari 2021
Pagina 85