Rapportage nulmeting

52
1 Nulmeting orkesten Deelrapportage 1 Onderzoek prestatiemodellen orkesten Piet van Gennip Johan Posseth Bastiaan Vinkenburg 30 maart 2011

description

rapportage nulmeting orkesten 2010

Transcript of Rapportage nulmeting

Page 1: Rapportage nulmeting

1

Nulmeting orkesten Deelrapportage 1 Onderzoek prestatiemodellen orkesten

Piet van Gennip Johan Posseth Bastiaan Vinkenburg

30 maart 2011

Page 2: Rapportage nulmeting

2

Nulmeting orkesten Deelrapportage 1 Onderzoek prestatiemodellen orkesten Inhoud Pagina

1.! Inleiding 3!1.1! Achtergrond 3!1.2! Doelstelling van de nulmeting 3!1.3! Uitgangspunten gegevensverzameling 3!1.4! Aanpak 4!1.5! Analysemodel nulmeting 5!

2.! Activiteiten & resultaten 7!2.1! Activiteiten 7!2.2! Resultaten 13!

3.! Formatie, kosten en inzet musici 21!3.1! Formatie 21!3.2! Kosten 26!3.3! Inzet musici 29!

4.! Capaciteitsbenutting, efficiëntie en kosteneffectiviteit 36!4.1! Capaciteitsbenutting 36!4.2! Efficiëntie I: inzet van diensten ten behoeve van concerten 39!4.3! Efficiëntie II: kosten per activiteit 42!4.4! Kosteneffectiviteit: inzet van middelen gerelateerd aan bereik 44!

Bijlage 1 - Overzicht orkesten, steden, zaalcapaciteit en bezetting 51!

Page 3: Rapportage nulmeting

3

1. Inleiding

1.1 Achtergrond

Op verzoek van de minister van OCW heeft de Raad voor Cultuur advies uitgebracht over het orkestenbestel. Het advies is positief over de toekomst van de symfonische muziek, maar pleit voor een drastische innovatie van het huidige orkestenbestel om de huidige orkestcapaciteit beter te benutten. Tegen deze achtergrond heeft het ministerie van OCW Berenschot gevraagd om een concrete uitwerking van verschillende prestatiemodellen te onderzoeken.

De prestatiemodellen bieden idealiter verschillende combinaties van artistiek en maatschappelijk relevante activiteiten en koppelen die aan gezonde en duurzame orkestorganisaties. De modellen passen in een samenhangend landelijk stelsel en geven inzicht in het noodzakelijke subsidieniveau per organisatie. De modellen sluiten aan op de verschillende behoeften in de rebehoefte van de relevante samenwerkingspartners, zoals opera- en dansgezelschappen. Daarnaast anticiperen de modellen op samenwerking tussen orkesten onderling en tussen orkesten en andere partners in het bestel waar dat artistiek gewenst is of aangewezen vanuit een oogpunt van doelmatige inzet van middelen.

De eerste stap in het onderzoek naar prestatiemodellen is een nulmeting van de huidige activiteiten, de daarvoor ingezette orkestcapaciteit en de daarvoor benodigde financiële middelen, in het bijzonder de subsidies. In deze rapportage presenteren wij de uitkomsten van de nulmeting.

1.2 Doelstelling van de nulmeting

De nulmeting geeft antwoord op de volgende vraag:

Welke combinaties van activiteiten zijn er in 2009 door de verschillende orkesten verricht en in welke mate doen deze een appel op de beschikbare orkestcapaciteit en financiële middelen?

Doel is om inzicht te krijgen in de activiteiten die door de orkesten uitgevoerd worden, welke resultaten daarmee behaald worden en wat de kosten daarvan zijn in termen van personeel en materieel. In eerste instantie betreft het een inventarisatie en een overzicht. Op basis van de beschikbare gegevens is het vervolgens ook mogelijk de orkesten te vergelijken en te ordenen, ook op het gebied van effectiviteit en efficiëntie. De complete vragenlijst is als bijlage beschikbaar.

1.3 Uitgangspunten gegevensverzameling

Bij de uitvoering van de nulmeting hebben wij de volgende uitgangspunten gehanteerd:

Meetbaar en toerekenbaar. Belangrijk is dat de gegevens beschikbaar zijn en toerekenbaar aan de orkesten. Om die reden hebben wij in deze nulmeting ten aanzien van de prestaties alleen cijfers over aantallen activiteiten en het publieksbereik opgevraagd. We hebben in deze fase geen effectmeting verricht naar, bijvoorbeeld, maatschappelijke impact.

Aansluiten bij beschikbare gegevens. Wij hebben zoveel aansluiting gezocht bij beschikbare gegevens, zoals jaarverslagen en bestaande rapportages aan het ministerie, informatie uit de financiële en personeelsadministratie en het planningsysteem (OPAS).

Page 4: Rapportage nulmeting

4

Uniformiteit en consistentie. Van belang is dat de gegevens uniform en consistent gemeten worden. Wij hebben dat geborgd door:

Het opstellen van een begrippenlijst.

Het organiseren van een instructiebijeenkomst voor de orkesten. Tijdens deze bijeenkomst hebben wij de methode toegelicht en, samen met de contactpersonen van de orkesten, de begrippen aangescherpt.

Het ondersteunen bij het verzamelen en verwerken van de gegevens (helpdesk).

Het valideren van de gegevens op basis van een individueel gesprek per orkest.

Ondanks onze zorgvuldige werkwijze blijven er verschillen in de betekenis van gegevens per orkest bestaan. Elk orkest is uniek, bijvoorbeeld als het gaat om het verzorgingsgebied, het takenpakket en (artistieke) ambities. Ook is de wijze waarop orkesten hun uren en kosten toewijzen in sommige gevallen verschillend. De nulmeting kan daar niet volledig recht aan doen. Waar bekend hebben wij hier een toelichting op gegeven.

Geen inventarisatie van artistieke kwaliteit. De nulmeting beperkt zich tot kwantitatieve gegevensverzameling. De artistieke kwaliteit van de activiteiten laten wij, conform de aan ons gestelde onderzoeksvraag, buiten beschouwing.

1.4 Aanpak

Wij hebben de volgende onderzoekaanpak gevolgd, in vier stappen:

1. Voorbereiding. In overleg met de klankbordgroep en het ministerie hebben wij vastgesteld welke gegevens opgevraagd worden. Wij hebben daarbij zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande bronnen.

2. Instructiebijeenkomst. Om te zorgen dat gegevens door alle partijen op dezelfde manier werden aangeleverd en dat er eenduidigheid werd gecreëerd over het gehanteerde begrippenkader, hebben wij met de administrateurs van alle orkesten een gezamenlijke bijeenkomst gehouden.

3. Gegevensverzameling. In deze fase hebben wij bij de orkesten de gegevens verzameld op basis van een elektronisch vragenformulier. Wij hebben de gegevens gecontroleerd op volledigheid en consistentie. Met alle orkesten is een gesprek gevoerd om de gegevens te toetsten. Vervolgens hebben wij de orkesten een of meer keren opnieuw benaderd om gegevens aan te vullen of te verduidelijken.

4. Analyse en rapportage. De resultaten van de nulmeting hebben wij geanalyseerd en vastgelegd in dit conceptrapport. Na bespreking met de klankbordgroep zullen wij een eindrapport over de nulmeting opstellen.

Page 5: Rapportage nulmeting

5

1.5 Analysemodel nulmeting

Dit rapport is ingedeeld aan de hand van het systeemmodel dat wij hebben gebruikt voor het structureren van de nulmeting zelf. Het model biedt eveneens de structuur voor het vormgeven van de prestatiemodellen die in fase 2 van het onderzoek worden opgesteld. Onderstaand lichten we het model toe, en geven we aan hoe het wordt toegepast voor rapportage over de nulmeting.

Middelen

Input

Inzet middelen

Throughput

Activiteiten

Output

Resultaten

Outcome

Zuinigheid

Benutting capaciteit

Doelmatigheid van prestaties

Efficiëntie

Doelmatigheid van effecten

Kosten effectiviteit

Het model is onder te verdelen in twee delen. Het eerste deel is de ruggengraat van het model en betreft de bovenste, blauwe vier blokken: middelen, inzet middelen, activiteiten en resultaten. Deze blokken kunnen worden beschouwd als beschrijvend. Zij geven een objectief beeld van de situatie in 2009 per orkest. Deze gegevens zijn in hoofdstuk 2, Activiteiten en resultaten, en hoofdstuk 3, Formatie, kosten en inzet musici, van deze rapportage in beeld gebracht voor de afzonderlijke orkesten.

Het tweede deel bestaat uit de onderste, rode blokken: zuinigheid, doelmatigheid van prestaties en doelmatigheid van effecten. Deze blokken plaatsen de gegevens uit de hoofdstukken 2 en 3 in een perspectief van doelmatigheid en doeltreffendheid. Dit perspectief leidt in hoofdstuk 4 tot een ordening van de orkesten: meer of minder doeltreffend, meer of minder doelmatig en dergelijke. Wij geven telkens waar dit relevant is oorzaken en nuanceringen voor de verschillen aan. De ordening is geen waardering en zeker geen oordeel. Er kunnen immers valide redenen zijn waarom het ene orkest minder doeltreffend, doelmatig etc. is dan een ander orkest. Om te komen tot een waardering van de orkesten langs deze ordening dient de context van ieder orkest te worden meegewogen. Bijvoorbeeld: een orkest kan minder bereik hebben omdat het minder zalen tot zijn beschikking heeft, het minder inwoners heeft in zijn verzorgingsgebied of omdat er minder concerten kunnen worden gegeven omdat er meer gereisd moet worden.

Het doel van deze rapportage is om inzicht te verschaffen in de huidige situatie bij de orkesten en de oorzaken van de verschillen te duiden. We zullen in de volgende hoofdstukken bij ieder van de blokken toelichten hoe het model wordt toegepast op de orkesten. In de bijlage staat algemene informatie over de orkesten, standplaatsen, concertpodia en de capaciteit en bezetting daarvan.

Page 6: Rapportage nulmeting

6

Het is in een aantal gevallen niet mogelijk gebleken alle informatie exact en volledig onderling vergelijkbaar te verzamelen, te analyseren en te presenteren. In het bijzonder moet worden opgemerkt dat het Metropole Orkest qua type werkzaamheden dusdanig afwijkt van de overige onderzochte orkesten dat vergelijking op veel plaatsen niet goed mogelijk is. Het verschil tussen de lichte muziekpraktijk waarin het Metropole Orkest opereert en de klassieke praktijk is daarvoor de verklaring. Deze nulrapportage geeft daardoor slechts een beperkt beeld van het Metropole Orkest.

Tevens dient de lezer in ogenschouw te nemen dat de door de minister aangewezen taken van de orkesten verschillen. Dit is van grote invloed op de activiteiten en resultaten van de orkesten, evenals de interne organisatie van orkesten. Zo genereren de orkesten met een grote begeleidingstaak (Nederlands Philharmonisch Orkest en Holland Symfonia) relatief minder eigen inkomsten omdat zij

externe begeleidingspartners aan capaciteit overlaten. De omroeporkesten dienen hier met name genoemd te worden, aangezien zij een mediataak hebben. Hun opdracht is niet om bezoekers te bereiken maar juist veel luisteraars. Dit zien we gereflecteerd worden in lagere aantallen concerten, lagere bezoekersaantallen, lage eigen inkomsten etc.

De gerapporteerde cijfers geven slechts enkele cijfermatige perspectieven op de situatie bij de orkesten. Er is echter veel meer informatie beschikbaar. De volledige informatie staat ter beschikking aan de opdrachtgever.

De nulmeting moet dan ook worden gezien als de meest haalbare inventarisatie van prestaties in het huidige orkestenbestel. Wij menen dat, ondanks onvermijdelijke onvolkomenheden, hiermee een goede basis is gelegd voor het ontwikkelen van prestatiemodellen voor een toekomstig orkestenbestel.

Page 7: Rapportage nulmeting

7

2. Activiteiten & resultaten

2.1 Activiteiten

De activiteiten zijn feitelijk de prestaties die de orkesten leveren. Een andere benaming is output. We onderscheiden de volgende soorten activiteiten:

Concerten (dit betreft de uitvoeringen; repetities tellen hierbij niet mee),

Begeleidingen (dit betreft de uitvoeringen; repetities tellen hierbij niet mee),

Activiteiten ten aanzien van educatie en outreach, en

Activiteiten betreffende talentontwikkeling en repertoirevernieuwing.

In deze paragraaf brengen we voor ieder orkest per soort activiteit het aantal activiteiten in beeld. Hierin zijn alle activiteiten van de orkesten meegenomen voor zover die worden onderscheiden door de orkesten. Het gaat hier om het aantal activiteiten; iedere activiteit telt één keer mee, of het nu een symfonisch concert van 2 uur of een workshop van een half uur betreft. In hoofdstuk 3 wegen we de duur van de activiteiten en de inzet van de musici ten aanzien van de activiteiten mee.

De weergegeven activiteiten betreffen het seizoen 2008/2009 of het jaar 2009. Indien voor een bepaald orkest de cijfers over het jaar 2009 niet beschikbaar waren, zijn de activiteiten van het seizoen 2008/2009 weergegeven1. Indien een orkest de activiteiten in zowel seizoen als jaar heeft opgegeven, is gekozen voor de periode waarin de meeste concerten plus begeleidingen voorkwamen2. In Grafiek 1 zijn de activiteiten van de orkesten weergegeven. We maken daarbij onderscheid tussen concerten, begeleidingen, educatie & outreach en talentontwikkeling & repertoirevernieuwing.

Concerten

Allereerst beschouwen we de concerten. Dit zijn de concerten in alle type bezettingen, zowel met grote bezetting als bijvoorbeeld kamermuziekconcerten. De educatieve concerten, al dan niet uitgevoerd in symfonische bezetting, vallen onder de educatieve activiteiten3. In Grafiek 2 zijn alleen 1 Overigens zijn de verschillen tussen het aantal activiteiten per jaar en per seizoen over het algemeen niet groot. Uitzonderingen daarop zijn: het Limburgs Symfonie Orkest, waar het seizoen 2008/2009 samenviel met het jubileum van het orkest, met meer activiteiten in het seizoen t.o.v. het jaar tot gevolg. Het Rotterdams Philharmonisch Orkest had zoals eerder opgemerkt in deze periode minder concerten dan gebruikelijk vanwege de verbouwing van concertzaal De Doelen.

2 Bij het Nederlands Philharmonisch Orkest is het aantal concerten en begeleidingen in seizoen 2008/2009 hoger dan in 2009, maar de overige activiteiten (met name educatie en outreach) in 2009 zeer veel hoger dan in het seizoen. Daarom is voor dit orkest voor concerten en begeleidingen het seizoen gekozen, en voor de overige activiteiten het jaar.

3 Dit betekent voor Holland Symfonia dat 42 symfonische educatieve concerten niet in beeld zijn gebracht bij concerten maar bij educatieve activiteiten.

Page 8: Rapportage nulmeting

8

de concerten en begeleidingen per orkest weergegeven. In totaal hebben de dertien orkesten 1.007 concerten gegeven. We zien dat het aantal concerten per orkest behoorlijk verschilt, van 40 door de Radio Kamer Filharmonie, tot 127 door het Koninklijk Concertgebouw Orkest. Het gemiddelde ligt op 77 concerten.

Begeleidingen

Onder begeleidingen verstaan we begeleiding van operagezelschappen, balletgezelschappen, koren en theaterprojecten. Begeleidingen van koren tellen alleen mee als begeleiding indien het koor het orkest hiertoe inhuurt, c.q. optreedt als opdrachtgever. Als het een productie van het orkest betreft waarbij tevens een koor optreedt, wordt dit gezien als concert.

In totaal hebben de dertien orkesten 295 begeleidingen uitgevoerd. Uit de grafieken valt af te lezen dat de orkesten allemaal begeleidende activiteiten uitvoeren. De mate waarin verschilt echter sterk. In Grafiek 3 is per orkest getoond hoe het aantal concerten zich verhoudt tot het aantal begeleidingen. Beide aantallen worden daartoe in percentages weergegeven, waarbij het totaal aan concerten en begeleidingen per orkest optelt tot 100%. We zien terug dat de orkesten met een grote begeleidingstaak relatief veel begeleidingsactiviteiten ontplooien. Holland Symfonia begeleidt met name het Nationaal Ballet en heeft met een aantal van 89 de meeste begeleidingsactiviteiten, het Radio Filharmonisch Orkest met 5 het minst (het Metropole Orkest buiten beschouwing gelaten, aangezien haar begeleidingsactiviteiten afwijken van die van de klassieke orkesten).

Grafiek 1 Aantal activiteiten

!

"!

#!!

#"!

$!!

$"!

%!!

&'()*+,*(

-*.*/*010(.*(

213)4,0*565'3,+*4)7

84/*(,'(,90::*/0(.

Page 9: Rapportage nulmeting

9

Grafiek 2 Aantal concerten en begeleidingen

!

"!

#!

$!

%!

&!!

&"!

&#!

'()*+,-+)

.+/+0+121)/+)

Grafiek 3 Procentuele verdeling concerten en begeleidingen

!3

&!3

"!3

4!3

#!3

5!3

$!3

6!3

%!3

7!3

&!!3

.+/+0+121)/+)

'()*+,-+)

Page 10: Rapportage nulmeting

10

Concerten plus begeleidingen

Kijken we naar de som van concerten en begeleidingsactiviteiten, dan zien we dat deze in grote lijnen gelijk is voor de regionale orkesten, het Residentie Orkest en het Rotterdams Philharmonisch Orkest. Het Orkest van het Oosten4 valt daar iets buiten met relatief iets minder concerten en begeleidingen (93), het Noord Nederlands Orkest zit van deze orkesten juist aan de bovenkant met 116 uitvoeringen.

Het Koninklijk Concertgebouw Orkest, Holland Symfonia en Het Nederlands Philharmonisch Orkest, drie relatief grote orkesten, hebben een vergelijkbaar niveau van aantal concerten en begeleidingen (tussen de 135 en 138). De orkesten van het MCO hebben weinig concerten en begeleidingen ten opzichte van de overige orkesten (circa 50 per orkest).

Educatie en outreach

Activiteiten ten aanzien van educatie en outreach worden eveneens door alle orkesten ondernomen. Het Nederlands Philharmonisch Orkest heeft de meeste van deze activiteiten ontplooid in de beschouwde periode. Dat komt met name door een hoger dan gemiddeld aantal concerten door ensembles op scholen en in de wijk. Holland Symfonia heeft met 42 symfonische kinderconcerten en symfonische concerten op scholen de meeste symfonische educatieve activiteiten ontplooid. Het Brabants Orkest en het Noord Nederlands Orkest hebben het minst aantal activiteiten op dit gebied.

Talentontwikkeling en repertoirevernieuwing

De weergave van talentontwikkeling in de grafiek geeft een sterk wisselend beeld. Dat heeft verschillende oorzaken. Sommige orkesten hebben de gerelateerde activiteiten talentontwikkeling ondergebracht bij educatie omdat de scheidslijn niet altijd even scherp is. Andere orkesten hebben (nog) relatief weinig activiteiten ten aanzien van talentontwikkeling, weer andere orkesten registreren deze niet afzonderlijk (Orkest van het Oosten) of zagen geen kans de betreffende informatie tijdig op te leveren (Noord Nederlands Orkest). Het Gelders Orkest en het Residentie Orkest ondernemen de meeste activiteiten ten aanzien van talentontwikkeling en repertoirevernieuwing. Beide orkesten werken intensief samen met conservatoria, Het Gelders Orkest geeft veel instrumentale workshops op scholen. Opgemerkt dient te worden dat de activiteiten Talentontwikkeling en repertoirevernieuwing doorgaans weinig inzet van musici betreft. Deze worden door een of enkele musici verzorgd, waardoor het aantal activiteiten erg hoog kan zijn maar de inzet op deze activiteiten laag.

Regionale spreiding van concerten

In Figuur 1 is het aantal concerten weergegeven dat de orkesten in seizoen 2008/2009 gaven in de diverse vaste concertzalen. Het gaat daarbij om symfonische concerten exclusief begeleidingen en educatieve concerten. Zalen waar op jaarbasis maar één of twee keer wordt gespeeld zijn buiten

4 Vermeld moet worden dat 2009 geen representatief jaar was voor het Orkest van het Oosten vanwege maar 1 opera in dat kalenderjaar die uitsluitend is uitgevoerd in de standplaats in plaats van op verschillende plekken in het land.

Page 11: Rapportage nulmeting

11

beschouwing gelaten.5 Uit de figuur blijkt dat de spreiding van de steden waar met enige regelmaat wordt opgetreden door de orkesten redelijk goed is. Wat opvalt is dat de provincie Zeeland door geen van de onderzochte orkesten is aangedaan.

5 Als voorbeeld: de Stadsgehoorzaal in Leiden was gesloten gedurende het seizoen 2008/2009. Als deze zaal wel in gebruik was geweest, was deze speelstad van onder andere Holland Symfonia wel terug te zien in de figuur.

Page 12: Rapportage nulmeting

12

Figuur 1

Page 13: Rapportage nulmeting

13

2.2 Resultaten

Bezoekers

De bezoekers betreffen alle fysieke bezoeken aan uitvoeringen van zowel concerten als begeleidingen. Deelnemers aan activiteiten gericht op educatie, outreach en talentontwikkeling scharen wij ook onder bezoekers6. Wat er niet onder valt is het bereik via audiovisuele kanalen en kanalen van nieuwe media. Lang niet alle orkesten beschikken over betrouwbare informatie betreffende dit bereik. Daarom is gekozen die informatie niet mee te nemen in de rapportage. Daarmee wordt overigens een belangrijk deel van het bereik van de omroeporkesten niet inzichtelijk gemaakt, aangezien zij verreweg het grootste bereik hebben via de radio.

In Grafiek 4 is het aantal bezoekers weergegeven per activiteit per orkest. De weergegeven bezoekersaantallen betreffen het jaar 2009. Indien voor een bepaald orkest de cijfers over het jaar niet beschikbaar waren, zijn de bezoekersaantallen van het seizoen 2008/2009 weergegeven. Alleen het Brabants Orkest, het Gelders Orkest, het Limburgs Symfonie Orkest en het Koninklijk Concertgebouw Orkest hebben een noemenswaardig aantal deelnemers aangegeven voor de activiteiten van talentontwikkeling.

Hoewel bezoekersaantallen gecorrigeerd kunnen worden voor demografische gegevens, opleidingsniveau, inkomensniveau etc. hebben we dit niet nader onderzocht.

Grafiek 4 Aantal bezoekers per soort activiteit

!

"!!!!

#!!!!!

#"!!!!

$!!!!!

$"!!!!

%!!!!!

&'()*+,*(

-*.*/*010(.*(

213)4,0*56573,+*4)8

94/*(,'(,:0;;*/0(.

Het totaal aantal bezoekers over alle orkesten is ruim 1,35 miljoen. Kijken we naar de bezoekers aan concerten, dan verschillen deze sterk per orkest. Het Limburgs Symfonie Orkest heeft het kleinste

6 We realiseren ons dat het hier niet unieke bezoekers betreft; één unieke bezoeker kan meer activiteiten hebben bezocht, die alle meetellen. Een houder van een abonnement met 7 concerten telt als 7 bezoekers.

Page 14: Rapportage nulmeting

14

aantal bezoekers aan concerten met circa 39.000 bezoekers in 2009. De provincie Limburg is ook een kleiner verzorgingsgebied en heeft zalen met een kleinere capaciteit dan elders. Dit aantal was overigens in het seizoen 2008/2009 fors hoger (in totaal bijna 50.000), voornamelijk vanwege het feit dat dit seizoen samenviel met het jubileum van het orkest. Bij drie andere orkesten zien we eveneens een groter aantal bezoekers in het seizoen 2008/2009 dan in het jaar: het Gelders Orkest (circa 6,5% hoger), het Residentieorkest (circa 7,5% hoger) en het Nederlands Philharmonisch Orkest (circa 8,5% hoger). Het Koninklijk Concertgebouw Orkest had het grootste aantal bezoekers, te weten bijna 250.000.

Figuur 2 is het bereik weergegeven dat samenhangt met het aantal concerten in de zalen zoals weergegeven in Figuur 1. Daarbij dient opgemerkt te worden dat het bereik van het Rotterdams Philharmonisch Orkest lager is dan gebruikelijk vanwege de verbouwing van zijn vaste concertzaal in De Doelen.

De aantallen bezoekers aan begeleidingen verschillen aanzienlijk tussen de orkesten. Analoog aan het groot aantal begeleidingen is het bereik het hoogst bij het Holland Symfonia (ruim 93.000). Het Brabants Orkest bereikt het minste aantal bezoekers met begeleidingen (ruim 5.600). Van het Radio Filharmonisch Orkest zijn geen bezoekersaantallen van de begeleidingen bekend. Kijkend naar het bezoek aan educatie & outreach zien we het grootste aantal bezoekers bij Holland Symfonia (bijna 27.000). Dit is voornamelijk vanwege het grote aantal bezoekers van schoolconcerten en kinderconcerten (in totaal bijna 24.000). De minste bezoekers voor educatie & outreach zien we bij de omroeporkesten. Het aantal bezoekers van talentontwikkeling is het grootst bij het Gelders Orkest (ruim 7.200), vooral vanwege het zeer grote aantal deelnemers aan workshops op scholen (ruim 6.500).

In Grafiek 5 zijn voor ieder orkest de gemiddelde bezoekersaantallen per enkele activiteit weergegeven. Deze cijfers zijn gelijk aan de aantallen bezoekers uit grafiek 4 gedeeld door het aantal activiteiten uit grafiek 1, per soort activiteit. Te zien valt dat het Koninklijk Concertgebouw Orkest per concert het grootst aantal bezoekers heeft (1.960). Ook voor begeleidingen trekt het Koninklijk Concertgebouw Orkest het grootste aantal bezoekers aan per begeleiding (1.565). Het Noord Nederlands Orkest trekt het meeste bezoekers per educatieve & outreach activiteit (685), dit vanwege de hoge opkomst bij kinderconcerten in de concertzaal. Het beeld wordt enigszins vertekend doordat bij sommige specifieke activiteiten bijzonder veel bezoekers zijn geweest en waardoor het gemiddelde zeer hoog is. Een voorbeeld is een succesvol outdoor concert van Holland Symfonia waarbij circa 15.000 bezoekers waren. Daarom zijn de grafieken met aantallen bezoekers nogmaals weergegeven, maar dan gecorrigeerd voor outdoor concerten (zie Grafiek 6 en Grafiek 7). Een nadere uitwerking staat tevens in hoofdstuk 4 onder de analyse van effectiviteit.

Page 15: Rapportage nulmeting

15

Grafiek 5 Aantal bezoekers per enkele activiteit

!

"!!

#!!!

#"!!

$!!!

$"!!

%&'()*+)'

,)-).)/0/'-)'

102(3+/)45462+*)3(7

83.)'+&'+9/::)./'-

Grafiek 6 Aantal bezoekers gecorrigeerd voor outdoor concerten

!

"!!!!

#!!!!!

#"!!!!

$!!!!!

$"!!!!

%&'()*+)'

,)-).)/0/'-)'

102(3+/)45462+*)3(7

83.)'+&'+9/::)./'-

Page 16: Rapportage nulmeting

16

Grafiek 7 Aantal bezoekers per enkele activiteit, gecorrigeerd voor outdoor concerten

!

"!!

#!!

$!!

%!!

&!!!

&"!!

&#!!

&$!!

&%!!

"!!!

'()*+,-+)

.+/+0+121)/+)

324*5-1+67684-,+5*9

:50+)-()-;1<<+01)/

Page 17: Rapportage nulmeting

17

Figuur 2

Page 18: Rapportage nulmeting

18

Opbrengsten

Ook de opbrengsten van de orkesten beschouwen we als resultaten. We spreken hier over opbrengsten, maar evengoed zou de term inkomsten gebruikt kunnen worden. We maken onderscheid tussen directe en indirecte opbrengsten. Direct opbrengsten zijn publieksinkomsten, inkomsten uit sponsoring (de direct aan activiteiten gerelateerde sponsoring en de algemene sponsoring zijn bij elkaar opgeteld) projectsubsidies etc. De indirecte opbrengsten betreffen subsidies en overige bijdragen zoals bijdragen van vriendenverenigingen en donateurs. Dit is de indeling die ook het ministerie van OCW hanteert bij de verantwoording.

Hierbij dient opgemerkt te worden dat de omvang van (met name eigen) inkomsten afhankelijk is van de aangewezen taak van orkesten. Orkesten die veel begeleidingen verzorgen hebben relatief weinig eigen inkomsten omdat de publieksinkomsten van begeleidingen toekomen aan de begeleidingspartners. Dit zien we met name in de cijfers van Holland Symfonia (zie onder). Daarnaast geldt dat de omroeporkesten primair voor de radio en minder voor bezoekers in zalen spelen, wat eveneens resulteert in lagere publieksinkomsten. Ook dit komt naar voren uit de cijfers.

De verschillende soorten opbrengsten van de orkesten zijn weergegeven in Grafiek 8. Dit betreft de opbrengsten uit het jaar 2009. Daaruit blijkt dat vrijwel alle orkesten opbrengsten uit alle genoemde bronnen hebben. Een uitzondering daarop is Holland Symfonia, dat geen opbrengsten uit sponsoring heeft. De totale opbrengsten wisselen sterk tussen de orkesten. Het Koninklijk Concertgebouw Orkest

Het d door het Limburgs Symfonie

Orkest met aan opbrengsten.

Duidelijk is dat de subsidies (rijkssubsidies, provincie subsidies, gemeentesubsidies en overige subsidies) de grootste inkomsten vormen voor de orkesten, gevolgd door de publieksinkomsten en daarna de overige indirecte inkomsten, bestaande uit met name algemene sponsoring, rentebaten, bijdragen van vriendenverenigingen en donateurs. Het Koninklijk Concertgebouw Orkest ontvangt de meeste subsidie ( 5,6 mln.) gevolgd door het Limburgs Symfonie Orkest Koninklijk Concertgebouw Orkest haalt ook de

Metropole Orkest het minst (607.000), gevolgd door het Limburgs Symfonie Orkest

( 05.000). Dit grote verschil wordt niet alleen veroorzaakt door het verschil in bezoekers in Nederland, maar vooral ook door de hoge opbrengsten uit buitenlandse concerten door het Koninklijk Concertgebouw Orkestorkesten liggen

Bij sponsoring zien we hetzelfde patroon: Koninklijk Concertgebouw Orkest Limburgs Symfonie Orkest De omroeporkesten worden niet gesponsord. Dit hangt samen met het feit dat sponsoring zich moeilijk verhoudt tot de mediataken die deze orkesten verrichten. Kijken we naar het aantal sponsoren per orkest, dan zien we hierin interessante verschillen. Het Koninklijk Concertgebouw Orkest ontvang haar relatief grote sponsorbedrag van in totaal 8 sponsoren, terwijl het Limburgs Symfonie Orkest door 26 sponsoren wordt gesteund. Het gemiddelde aantal sponsoren (excl. de omroeporkesten) is 25.

Page 19: Rapportage nulmeting

19

De weergave in Grafiek 9 corrigeert voor schaaleffecten door per orkest de procentuele opbouw van de opbrengsten weer te geven. Daaruit blijkt onder meer dat het gemiddelde percentage aan subsidies meer dan 75% van de inkomsten betreft. Tevens blijkt dat het Limburgs Symfonie Orkest en Holland Symfonia in relatie tot de totale opbrengsten de meeste subsidie ontvangen (bijna 90%) en het Koninklijk Concertgebouw Orkest het minst (iets meer dan 50%). Naast bezoekersaantallen is ook de mix van activiteiten hier debet aan.

In Grafiek 10 is hetzelfde plaatje nogmaals weergegeven maar dan zonder de subsidies. Hieruit komt naar voren dat bijvoorbeeld Het Gelders Orkest 30% van haar niet-subsidie inkomsten uit sponsoring

Dit is overigens grotendeels het resultaat van de (over het algemeen tweejaarlijkse) tournee naar Japan waaraan de hoofdsponsor heeft bijgedragen.

Voorts blijkt dat de omroeporkesten van hun niet-subsidie inkomsten een relatief groot deel aan overige directe inkomsten genereren. Dit betreft inkomsten uit optredens voor radio en televisie, en zijn te beschouwen als bijdrage in de kosten van de orkesten (versterking etc.). Deze inkomsten komen overigens niet ten goede aan de orkesten zelf, maar worden geboekt als inkomsten van de omroepen. Voor de vergelijkbaarheid zijn deze inkomsten toegerekend aan de drie omroeporkesten.

De overige indirecte opbrengsten van de omroeporkesten zijn in relatie tot de totale inkomsten relatief gering. Dit komt doordat deze orkesten geen inkomsten genieten uit bijdragen van vrienden, donateurs etc. Dit is bij de overige orkesten wel het geval.

Grafiek 8 Opbrengs

!

"#$$$#$$$%

&$#$$$#$$$%

&"#$$$#$$$%

'$#$$$#$$$%

'"#$$$#$$$%

($#$$$#$$$%

)*+,-./%012342+*35

)*+,-./%67,+*5

)*+,-./%189:*,;4*3;2<4.,3

=3>*+#/%67,+*5

=3>*+#/%?+27*3-*,%,3%27,+*5,%4894*>*,

=3>*+#/%@,<,,3.,4894*>*,

=3>*+#/%A*B;44894*>*,

Page 20: Rapportage nulmeting

20

Grafiek 9 Verdeling van de opbrengsten naar de verschillende bronnen

!"

#!"

$!"

%!"

&!"

'!"

(!"

)!"

*!"

+!"

#!!"

,-./0123456786.-79

,-./0123:;/.-9

,-./01235<=>-/?8-7?6@81/7

A7B-.C23:;/.-9

A7B-.C23D.6;-70-/3/736;/.-9/38<=8-B-/

A7B-.C23E/@//71/8<=8-B-/

A7B-.C23F-G?88<=8-B-/

Grafiek 10 Verdeling van de opbrengsten exclusief subsidies

!"

#!"

$!"

%!"

&!"

'!"

(!"

)!"

*!"

+!"

#!!"

,-./0123456786.-79

,-./0123:;/.-9

,-./01235<=>-/?8-7?6@81/7

A7B-.C23:;/.-9

Page 21: Rapportage nulmeting

21

3. Formatie, kosten en inzet musici

3.1 Formatie

Dit hoofdstuk heeft tot doel inzicht te geven in de middelen van de orkesten en de wijze waarop deze worden ingezet. Bij middelen maken we onderscheid tussen formatie en kosten. De formatie bestaat uit primaire formatie, oftewel formatie die actief is in het primaire proces (musici, artistieke zaken, inspectie etc.), en formatie die het primaire proces aanstuurt (zakelijke leiding) en ondersteunt (personeelszaken, marketing etc.), kortom de overhead. In Grafiek 11 is voor ieder orkest de omvang van de formatie weergegeven in fte. Het betreft de gemiddelde formatie gedurende het jaar 2009, en is inclusief vacatures waarvoor geworven wordt7. De totale formatie verschilt sterk tussen de orkesten. Het Koninklijk Concertgebouw Orkest heeft de grootste formatie met ruim 150 fte, het Metropole Orkest heeft de kleinste formatie met bijna 58 fte, daarna komt de Radio Kamer Filharmonie met bijna 72 fte.

Formatie musici

Kijken we naar de formatie musici, dan zien we dat de omvang varieert van bijna 47 fte voor het Metropole Orkest (en daarna bijna 60 fte voor de Radio Kamer Filharmonie) tot 120 fte voor het Koninklijk Concertgebouw Orkest.

Binnen de formatie onderscheiden we naast musici ook artistieke functies en overheadfuncties. Wanneer we kijken naar de percentuele aantallen (Grafiek 12) zijn de verschillen tussen de orkesten minder groot dan in absolute cijfers. Dit betekent dat de verhouding van het aantal fte´s tussen de drie soorten functies bij de orkesten niet veel verschilt. In Grafiek 12 is te zien dat de formatie musici uitgedrukt als percentage van de totale formatie bij het Rotterdams Philharmonisch Orkest en bij het Koninklijk Concertgebouw Orkest het laagst is (78%) en bij het Orkest van het Oosten en het Noord Nederlands Orkest het hoogst met circa 85%.

Artistieke functies

Onder artistieke functies verstaan we de artistieke leiding en artistiek adviseurs, medewerkers educatie, medewerkers planning/productie, medewerkers orkestinspectie, medewerkers bibliotheek en overig personeel. Dit zijn dus alle functies die niet behoren tot de musici en ook niet tot de standaard overheadfuncties. We zien in Grafiek 118 dat naast het Koninklijk Concertgebouw Orkest (13 fte) ook het Holland Symfonia (12 fte), het Nederlands Philharmonisch Orkest (13 fte) en het Rotterdams (12 fte) een relatief grote formatie hebben op dit vlak. Gemiddeld over de orkesten is deze formatie ruim 8,5 fte.

7 Er is voor gekozen om niet alle vacatures weer te geven. Sommige orkesten kiezen er voor om niet alle formatie volledig met vaste medewerkers op te vullen om op die manier meer flexibiliteit te realiseren in de bedrijfsvoering.

8 De cijfers van de omroeporkesten zijn inclusief de NAT formatie voor artistieke functies.

Page 22: Rapportage nulmeting

22

Grafiek 11 Aantal fte per soort functie

!

"!

#!

$!

%!

&!!

&"!

&#!

'()*+*

,-.*).*/01/21324/-)./(2*25

67/-8/94:(2+.*/)

Grafiek 12 Verdeling van de formatie naar type functie

!;

&!;

"!;

<!;

#!;

=!;

$!;

>!;

%!;

?!;

&!!;

67/-8/94:(2+.*/)

,-.*).*/01/21324/-)./(2*25

'()*+*

Page 23: Rapportage nulmeting

23

De opwaartse afwijking van enkele orkesten wordt onder meer verklaard door de relatief grote formatie op educatie van het Rotterdams Philharmonisch en het Nederlands Philharmonisch Orkest, de relatief grote formatie voor orkestinspectie bij het Koninklijk Concertgebouw Orkest en met name

- Holland Symfonia en het Nederlands Philharmonisch Orkest. Deze laatste twee orkesten hebben op deze functies een grotere werklast vanwege het feit dat zij regelmatig twee producties tegelijkertijd hebben draaien, met meer planning etc. tot gevolg. Tot slot heeft het Koninklijk Concertgebouw Orkest tevens iets meer bodes dan gemiddeld. De laagste formatie op de artistieke functies zien we terug bij het Limburgs Symfonie Orkest: 5,5 fte.

Overheadfuncties

Tot slot gaan we in op de formatie voor overhead. Onder overhead vallen de volgende functies: directie, management, ondersteuning directie/management, secretariaat, personeelszaken, financiën/bedrijfsvoering, marketing/communicatie/PR/verkoop/sponsoring, facilitaire zaken en overig. Dit is het type (staf)functies dat je in vrijwel alle soorten professionele organisaties aantreft.

De omvang van de overheadfuncties in absolute termen verschilt tussen de orkesten: het Koninklijk Concertgebouw Orkest , hoofdzakelijk vanwege het feit dat de internationale activiteiten om meer ondersteuning op de overhead vragen. Daarnaast is er meer dan gemiddelde inzet op facilitaire ondersteuning. Het Limburgs Symfonie Orkest en het Orkest van het Oosten9 hebben beide iets meer dan 7 fte aan overhead.

Wat betreft de taakverdeling tussen de omroeporkesten en NAT (NTR, Avro en Tros) het volgende.

Gezamenlijk produceren de NAT omroepen de series van de omroeporkesten (Vrijdag van Vredenburg, de NTR Zaterdagmatinee, het Zondagochtend Concert en de Magische Muziek Fabriek). Een groot deel van artistieke taak ten aanzien van de omroeporkesten wordt verricht door NAT. Ook taken op het gebied van Sales en Marketing (boeken van zalen, verkopen van kaartjes, bepalen van ticketprijzen e.d.) zijn ondergebracht bij NAT en niet bij de MCO-orkesten. Deze taakverdeling wordt in het kader op de volgende pagina uitgewerkt. De overheadformatie van de omroeporkesten is inclusief de overhead van NAT.

De verschillen tussen de orkesten zijn kleiner als wordt gekeken naar de overheadformatie als percentage van de totale formatie. Het Koninklijk Concertgebouw Orkest heeft met 13% de grootste overheadformatie, het Noord Nederlands Orkest met bijna 7% de kleinste.

Opmerkelijk is dat de orkesten die twee (of meer) producties tegelijkertijd kunnen realiseren geen eenduidig beeld geven in de relatieve omvang van de overhead. De omroeporkesten hebben gezamenlijk circa 7,8% overhead (inclusief de overhead van de NAT). Dat is relatief weinig in vergelijking met de andere orkesten, maar de MCO orkesten hebben bijvoorbeeld geen inzet op sponsoring, wat het beeld neerwaarts vertekent. Holland Symfonia en het Nederlands Philharmonisch Orkest laten geen lager dan gemiddelde overhead zien. Er blijkt over-all dus geen duidelijke aanwijzing te zijn voor schaalvoordelen. Sommige orkesten spreken op onderdelen juist van

9 Hierbij is voor het Orkest van het Oosten rekening gehouden met kosten van uitbesteding op de overhead; deze kosten zijn vertaald naar formatieplaatsen.

Page 24: Rapportage nulmeting

24

schaalnadelen, bijvoorbeeld omdat orkestvergaderingen en groepsvergaderingen twee keer zo vaak plaatsvinden als bij orkesten die slechts géén twee producties tegelijkertijd kunnen realiseren.

Overigens zijn er behoorlijke verschillen tussen de orkesten als het gaat om de formatie op marketing/communicatie/PR. Dit hangt samen met de impliciete taakverdeling tussen podia en orkesten. Als orkesten op basis van eigen risico in een zaal spelen (wat vaak gebeurt in de standplaats), zijn ze zelf verantwoordelijk voor de zaalbezetting, en wordt het orkest geprikkeld tot het voeren van marketing. Indien orkesten op basis van uitkoop in een zaal spelen (wat over het algemeen vaak gebeurt buiten de standplaats, waar het betreffende podium doorgaans een beter beeld heeft van de doelgroep dan het orkest) zijn de orkesten niet primair verantwoordelijk voor de zaalbezetting, en hoeven zij minder marketinginzet te tonen. De regionale orkesten spelen relatief vaker in zalen buiten de standplaats en op basis van uitkoop10. Zij beperken, ook bij gebrek aan budget, de marketinginspanningen, wat je terugziet in een relatief kleinere formatie op marketing/communicatie/PR.

10 Het Orkest van het Oosten is hierop een uitzondering en speelt buiten de standplaats wel voor eigen risico en rekening.

Page 25: Rapportage nulmeting

25

Ten slotte hechten wij er sterk aan te vermelden dat de orkesten allemaal een zeer kleine overheadformatie hebben, als wordt vergeleken met organisaties in andere sectoren. Ten opzichte van de sectoren waarvan Berenschot de overhead heeft gebenchmarkt (circa 1.300 organisaties) hebben de orkesten de laagste overhead. Hoewel een lage overhead vanuit kostenoogpunt aantrekkelijk schijnt, impliceert een lage overhead vaak ook een grote werkdruk om de dagelijkse zaken gaande te houden. De tijd ontbreekt om te investeren in innovatie en externe oriëntatie.

Taken en formatie MCO en NAT

De NAT voert taken uit ten aanzien van het MCO. Zo neemt NAT een deel van de artistieke zaken voor de omroeporkesten voor haar rekening. 5,5 fte houdt zich bezig met programmering en productie. Daarbij kunt u denken aan het programmeren voor de orkesten en alles wat daarmee samenhangt, zoals bestuderen van nieuw repertoire, overleg met orkesten en partners, maar ook het contacteren en begeleiden en de zakelijke afhandeling van solisten en overige productie ten aanzien van de orkesten, etc.

Naast deze activiteiten neemt NAT een deel van de beheeractiviteiten voor zijn rekening, waarvoor 3 fte is aangesteld. Dan gaat het bijvoorbeeld om marketing, pr, communicatie en een deel van de administratie. In onderstaande tabel leest u hoe de formatie is verdeeld over de 3 orkesten en NAT. Daarbij wordt opgemerkt dat de formatie ten aanzien van de overige delen van het MCO (Groot Omroepkoor en Bibliotheek) achterwege is gelaten.

Radio Filharmonisch Orkest

Radio Kamer Filharmonie

Metropole Orkest

Inzet NAT

Totaal MCO + NAT

Artistieke Zaken 4,26 3,83 1,81 5,50 15,40

Musici 108,35 55,10 46,90 210,35

Ondersteunend 3,50 3,00 3,88 10,38

Beheer 6,97 5,02 4,97 3,00 19,96

TOTALE FORMATIE (incl. vacatures) 123,08 66,95 57,56 8,50 256,09 Ter verdieping richten we onze focus op de beheertaken. Om deze goed te kunnen vergelijken zijn in onderstaande tabel de beheertaken uitgedrukt in een percentage van de totale formatie.

Radio Filharmonisch

Orkest Radio Kamer Filharmonie

Metropole Orkest

Totaal MCO +

NAT Directie, management 0,5% 0,9% 2,1% 0,9%

Ondersteuning directie/management 0,5% 0,6% 0,6% 0,5%

Secretariaat 0,8% 1,5% 1,7% 1,2%

Personeelszaken 0,7% 0,8% 0,8% 0,7%

Financiën/bedrijfsvoering 1,0% 1,3% 1,3% 1,5%

Marketing/communicatie/PR/verkoop/sponsoring 0,5% 0,6% 0,6% 1,3%

Facilitaire zaken 1,6% 1,8% 1,6% 1,6%

Overig

Totaal Beheer 5,7% 7,5% 8,6% 7,8%

Page 26: Rapportage nulmeting

26

3.2 Kosten

Ten aanzien van de kosten wordt, conform de verantwoording aan het ministerie van OCW, onderscheid gemaakt tussen activiteitenlasten en beheerlasten. Zowel de activiteitenlasten als de beheerlasten hebben een personeel deel en een materieel deel. In Grafiek 13 en Grafiek 14 zijn deze vier kostensoorten per orkest weergegeven. Onderstaand lichten we deze nader toe.

Grafiek 13 Omvang van de kosten per kostensoort

!

"#$$$#$$$%

&#$$$#$$$%

'#$$$#$$$%

(#$$$#$$$%

)$#$$$#$$$%

)"#$$$#$$$%

)&#$$$#$$$%

)'#$$$#$$$%

*+,#-%./0123//4

*+,#-%56,/07//4

8/9#-%./0123//4

8/9#-%56,/07//4

Grafiek 14 Verdeling van de kosten naar kostensoort

$:

)$:

"$:

;$:

&$:

<$:

'$:

=$:

($:

>$:

)$$:

8/9#-%56,/07//4

8/9#-%./0123//4

*+,#-%56,/07//4

*+,#-%./0123//4

Page 27: Rapportage nulmeting

27

Personele activiteitenlasten

Onder de personele activiteitenlasten vallen de salarissen van de formatie musici, de artistieke

kosten van het vaste orkest vormen gemiddeld genomen een kleine 50% van de totale kosten van een orkest. Inclusief honoraria aan remplaçanten en dirigenten, plus 63%. Als we daarbij dan ook de personele kosten van de artistieke functies voegen, en tevens de overige personele kosten zoals kosten instrumenten, reis- en verblijfkosten etc. dan bedragen de totale personele activiteitenlasten gemiddeld circa 70% van de totale kosten van een orkest, zoals te zien is in Grafiek 14. In Grafiek 15 zijn de personele activiteitenlasten verdeeld naar kosten voor musici vast orkest, dirigenten, solisten en remplaçanten. De lasten voor musici vast orkest zijn overal tussen 70% en 82%. Kosten voor dirigenten lopen behoorlijk uiteen, voor solisten zijn de verschillen zelfs zeer groot.

De personele activiteitenlasten11 hangen direct samen met de omvang van het orkest. Deze lasten zijn het hoogst voor het Koninklijk Concertgebouw Orkest mln.) en het laagst voor het Metropole

Limburgs Symfonie Orkest 6 mln.) Wanneer we Grafiek 13 en Grafiek 11 met elkaar vergelijken zien we dat de omvang van het orkest niet alle verschillen in personele activiteitenlasten verklaart. Een andere belangrijke factor is het bedrag aan personele kosten per musicus van de vaste formatie (exclusief vacatures), wat neerkomt op het bruto salaris plus werkgeverslasten. Dit bedrag ligt bij het Koninklijk Concertgebouw Orkest op bijna 88.000 per musicus, en is het laagst bij het Limburgs Symfonie Orkest (bijna 52.500), gevolgd door het Noord

.300). Gemiddeld is het circa 60.000. De hoge personele kosten van het Koninklijk Concertgebouw Orkest vallen onder meer te verklaren uit hogere salarissen, onkostenvergoedingen bij de tournees, winstdelingsregeling voor de musici en afkoop van rechten voor uitzendingen en opnames.

11 Het Rotterdams Philharmonisch Orkest heeft geen personele kosten van concertmeesters en solo cellisten opgegeven.

Page 28: Rapportage nulmeting

28

Grafiek 15 Nadere verdeling personele activiteitenlasten

!"

#!"

$!"

%!"

&!"

'!"

(!"

)!"

*!"

+!"

#!!"

,-./0123

4/5/623123

7289.:;:3123

<=0/;/

Materiële activiteitenlasten

De materiële activiteitenlasten bestaan uit kosten gerelateerd aan de voorbereiding en uitvoering door de orkesten (waaronder zaalhuur, kosten bladmuziek, reis en transportkosten), de kosten voor publiciteit die is toe te rekenen aan specifieke producties c.q. activiteiten en de afschrijvingen van instrumenten. Wat opvalt zijn de hoge materiële activiteitenlasten bij het Koninklijk Concertgebouw Orkest nwege twee grote tournees in 2009) en relatief hoge kosten voor zaalhuur voor uitvoeringen. Het Orkest van het Oosten heeft de laagste materiële activiteitenlasten met bijna 550.000, voornamelijk vanwege lage kosten voor zaalhuur en zeer lage kosten voor specifieke publiciteit.

De beheerlasten vallen eveneens uiteen in personele en materiële lasten. De personele beheerlasten bestaan uit de kosten voor de beheerformatie. Deze lasten lopen parallel aan de omvang van de overheadformatie. Deze lasten zijn daarmee tevens het hoogst voor het Koninklijk Concertgebouw Orkest Dit is echter exclusief toerekening van de beheerformatie van NAT (zie onder overhead in paragraaf 3.1). Van de niet-omroeporkesten heeft het Orkest van het Oosten de laagste personele beheerlasten 67.000).

De materiële beheerlasten bestaan uit huur van het kantoor en overige huisvestingskosten, algemene communicatie en representatiekosten, automatiseringskosten, kosten inhuur ondersteuning etc. Deze

Koninklijk Concertgebouw Orkest 320.500 bij het Limburgs Symfonie Orkest. Met name de huisvesting-gerelateerde kosten variëren sterk. De huur van

Limburgs Symfonie Orkest tot ruim Koninklijk Concertgebouw Orkest. Ook de overige materiële beheerlasten lopen sterk

uiteen vanwege kosten inhuur juridische expertise, representatiekosten etc.

Page 29: Rapportage nulmeting

29

3.3 Inzet musici

Tijdsbesteding van ingezette uren

Het doel van deze paragraaf is om op hoofdlijnen een beeld te geven van de relatieve tijdsbesteding in seizoen 2008/2009 aan de verschillende activiteiten door musici. Vanwege verschillende (hieronder genoemde) redenen betreft het slechts een grofmazige indicatie.

In Grafiek 16 is de gemiddelde tijdsbesteding, uitgedrukt in diensten, berekend over alle orkesten weergegeven. Dit is de besteding van de ingezette diensten van de musici van het vaste orkest vermeerderd met de diensten van remplaçanten (niet-ziekte) en verminderd met de dienstenkortingen voor aanvoerders etc. Het gaat hier om de tijd die door de werkgever is ingezet en dus is het forfait niet meegenomen. Daar komen wij in hoofdstuk 4 op terug.

Grafiek 16 Tijdsbesteding musici over ingezette diensten

Uit deze grafiek kunnen we het volgende aflezen:

56% van de ingezette tijd wordt besteed aan repetities, 29% aan uitvoeringen. Dit is een overschatting ten opzichte van de werkelijk hieraan bestede tijd. Immers, de minimale werkzaamheid per dagdeel volgens de orkesten cao is 3 uur. Dat betekent dat wanneer aan een werkzaamheid (repetitie of concert) minder tijd wordt besteed dan drie uur, er toch drie uur wordt toegekend. In deze percentages zit ook de tijd voor roulatievrij. Wanneer bij uitvoeringen de drie uur wordt overschreden, dan schrijft de orkesten cao voor dat daarvoor 1,5 dienst wordt toegekend, onafhankelijk van het feit of deze 1,5 uur ook volledig wordt volgemaakt.

Educatie & outreach betreft gemiddeld 2% van de tijdsbesteding. Dit is een benadering. Immers, veel orkesten registreren (een deel van) hun educatieve activiteiten niet apart als dienst. Deze activiteiten zijn bijvoorbeeld gekoppeld aan de gangbare activiteiten, worden direct afgerekend

Page 30: Rapportage nulmeting

30

met de musici of worden ingepast in resterende uren. De daadwerkelijke inzet op educatieve activiteiten is daarmee onvoldoende inzichtelijk. Wel duidelijk is dat de inzet op educatieve activiteiten relatief gering is.

Reizen + overig betreft 10% van de inzet, waarvan 90% voor reizen en 10% voor overig zoals compensatiediensten. Hoewel alle orkesten gehouden zijn aan de cao voorschriften ten aanzien van reizen, en dit ook in acht nemen, wordt met reistijd door de orkesten zeer verschillend omgegaan. Sommige orkesten reizen veel en registreren de reistijd. Een voorbeeld daarvan is Holland Symfonia. Voor andere orkesten geldt dat de reistijd (deels) binnen de bovengenoemde drie uur valt. Dit is het geval als de concertlocatie dicht bij de thuisbasis ligt en de duur van het concert niet buitengewoon lang is. De drie uur worden dan wel geregistreerd en toegerekend aan de betreffende activiteit/het betreffende project, maar niet aan de reistijd die daarbinnen valt.

Orkesten waarvoor de dienstenlimiet van 280 diensten per jaar geldt en die tevens aanzienlijk reizen, registreren wel de betreffende dienst maar niet de reistijd. Zij constateren op basis van een inschatting vooraf dat het totaal aan activiteiten op seizoenbasis binnen het maximum van 1070 uur zullen vallen, waardoor de noodzaak tot bijhouden van reistijd vervalt. De feitelijke reistijd wordt ook dan vaak niet geregistreerd. Alle orkesten registreren reizen wel als dienst als het een reisdag betreft waarop geen andere activiteit dan reizen plaatsvindt. Dit is meestal het geval op tournees, en geldt daarmee met name voor het Koninklijk Concertgebouw Orkest.

Conclusie hiervan is dat reistijd in de grafiek is onderschat.

Reserve betreft gemiddeld 3% van de ingezette tijdsbesteding. Reserve betekent dat musici worden ingepland voor een bepaald project, maar alleen in actie komen in het geval een collega ziek wordt. Het argument voor het hanteren van reservediensten is artistiek en tweeledig: 1) de vrijvallende plek wordt opgevuld zodat de gewenste bezetting wordt gerealiseerd en 2) er wordt geen remplaçant maar een musicus in vaste dienst ingeschakeld, waardoor de vaste orkestklank beter behouden blijft. Dit betekent wel dat een musicus wordt ingeroosterd voor een geheel project waarbij de kans relatief klein is dat hij ook daadwerkelijk in actie zal komen. Niet alle orkesten hanteren overigens dergelijke reservediensten.

In Grafiek 17 is de tijdsbesteding van musici per orkest weergegeven. Daarbij dienen nog de volgende orkest-specifieke opmerkingen gemaakt te worden:

Reistijd wordt door het Gelders Orkest en het Limburgs Symfonie Orkest niet separaat bijgehouden. Deze uren zitten in de weergegeven tijd besteed aan repetities en concerten.

Het Radio Filharmonisch Orkest en de Radio Kamer Filharmonie beschikken over musici die inzetbaar zijn in beide orkesten. De capaciteit van beide orkesten zijn daardoor tot op zekere hoogte te beschouwen als communicerende vaten.

Page 31: Rapportage nulmeting

31

Grafiek 17 Tijdsbesteding musici per orkest

!"

#!"

$!"

%!"

&!"

'!"

(!"

)!"

*!"

+!"

#!!"

,-.-/0-

,-12-345460-/17

89:;<=1-4>46:=/-<;?

@1=06-/137-3

,-A-=1=1-.

Uit Grafiek 17 kunnen de volgende conclusies worden getrokken:

De grootste inzet vindt bij alle orkesten plaats op repetities, gevolgd door uitvoeringen.

Het aandeel repetities in de totale tijdsbesteding wisselt sterk tussen de orkesten, van minder dan 40% van de inzet bij Holland Symfonia tot iets meer dan 70% bij de klassieke omroeporkesten. Verklaringen hiervoor zijn onder meer dat het Holland Symfonia relatief veel reist en relatief veel voorstellingen heeft per project. De (klassieke) MCO orkesten geven aan relatief veel te repeteren vanwege enerzijds hun relatief complexe repertoire en anderzijds vanwege het feit dat het hun opdracht middels concerten in zalen, waarvoor één concert per productie volstaat.

Het aandeel uitvoeringen in de tijdsbesteding van de beschikbare capaciteit varieert tussen circa 15% bij het Radio Filharmonisch Orkest (te verklaren vanuit bovengenoemde reden) tot ruim 35% bij het Nederlands Philharmonisch Orkest. Dit laatste lijkt voornamelijk vanwege de vele begeleidingsactiviteiten waarbij relatief veel uitvoeringen zijn ten opzichte van het aantal repetities.

Zoals duidelijk wordt in de grafiek ontbreekt bij veel orkesten de inzet op educatie en outreach, zoals eerder opgemerkt. Dit geldt ook voor reizen.

De grafiek laat tevens zien dat niet alle orkesten reservediensten inzetten, en dat orkesten die dat wel doen variëren in de mate waarin ze dat doen.

Page 32: Rapportage nulmeting

32

Concerten versus begeleidingen

In Grafiek 18 is voor ieder orkest aangegeven hoe de inzet op concerten zich verhoudt tot de inzet op begeleidingen, uitgedrukt in diensten van 3 uur. Deze verhoudingen volgen het patroon van de activiteiten. Met andere woorden, orkesten die relatief veel begeleidingsactiviteiten doen zetten daar (logischerwijs) ook veel op in. De begeleidingsprofielen van het Holland Symfonia en het Nederlands Philharmonisch Orkest komen duidelijk uit de grafiek naar voren.

Grafiek 18 Inzet concerten vs. Begeleidingen

!

"!!!

#!!!!

#"!!!

$!!!!

$"!!!

%!!!!

&'()*+,*(

-*.*/*010(.*(

Wanneer deze grafiek met inzet wordt vergeleken met de aantallen uitvoeringen in Grafiek 2 (namelijk concerten en begeleidingen, uitgedrukt in aantal activiteiten) valt op dat het Gelders Orkest relatief veel inzet heeft op begeleidingen in verhouding tot het aantal uitvoeringen begeleiding. Dit valt te verklaren doordat bij de inzet in onderstaande grafiek de reistijd is meegenomen voor het Gelders Orkest, en deze reistijd voor begeleidingen relatief lang is. Tevens valt op dat het Radio Filharmonisch Orkest eveneens relatief veel inzet heeft op begeleidingen in relatie tot het aantal begeleidingsactiviteiten. Met andere woorden, begeleidingsactiviteiten van het Radio Filharmonisch Orkest kosten relatief meer inzet per activiteit dan bij andere de orkesten.

In Grafiek 19 en Grafiek 20 is de verdeling van de tijdsinzet in diensten tussen repeteren en uitvoeren weergegeven voor respectievelijk concerten en begeleidingen. Daaruit valt op te maken dat er bij concerten verhoudingsgewijs meer inzet is op repetities dan bij begeleidingen het geval is. Met andere woorden: relatief meer repetitie en minder uitvoering bij concerten dan bij begeleidingen. Dit valt te verklaren uit het feit dat bij begeleidingen er relatief meer uitvoeringen zijn per project dan bij concerten. Het duidelijkst komt dit naar voren bij het Holland Symfonia. Dit geldt echter niet voor alle

Page 33: Rapportage nulmeting

33

orkesten: bij het Orkest van het Oosten12, het Noord Nederlands Orkest, het Koninklijk Concertgebouw Orkest en het Radio Filharmonisch Orkest is er bijna geen verschil of wordt er bij begeleidingen iets meer ingezet op repetities.

Grafiek 19 Inzet uitvoeringen vs. repetities: concerten

!"#!"$!"%!"&!"'!"(!")!"*!"+!"

#!!"

!"#$%&'%#

,-./012-3413

5161.-.-17

Grafiek 20 Inzet uitvoeringen vs. repetities: begeleidingen

!"#!"$!"%!"&!"'!"(!")!"*!"+!"

#!!"

(%)%*%+,+#)%#

,-./012-3413

5161.-.-17

12 Overigens moet worden vermeld dat het jaar 2009 voor het Orkest van het Oosten wat betreft begeleidingen niet representatief is. Er vond slechts een operabegeleiding plaats, waarmee niet werd rondgereisd.

Page 34: Rapportage nulmeting

34

Inzet voor verschillende bezettingen

We hebben gekeken naar het aantal activiteiten, gerelateerd aan de omvang van de bezetting, en naar de inzet voor die activiteiten. Het betreft de bezettingen voor zowel concerten13 als begeleidingen, niet voor overige soorten activiteiten. Grafiek 21 geeft per orkest weer hoe de activiteiten naar bezetting waren verdeeld in 2008/2009 of 200914.

Grafiek 21 Activiteiten verdeeld naar bezetting

!"

#!"

$!"

%!"

&!"

'!"

(!"

)!"

*!"

+!"

#!!"

,-./0121(!

3/44.-567781(!121*!

967781*!12

In Grafiek 22 is vervolgens de inzet voor repetities en uitvoeringen samen weergegeven naar bezetting, zowel voor concerten als begeleidingen. Met andere woorden, deze grafiek geeft weer hoeveel van de inzet is gegaan naar activiteiten met een grote bezetting (groter dan 80), activiteiten met een middelgrote bezetting (60 tot 80) en activiteiten met een bezetting kleiner dan 60. Het is logisch dat de inzet voor activiteiten met een grote bezetting relatief hoger is dan het aantal activiteiten. Als voorbeeld: het Koninklijk Concertgebouw Orkest werkt bij 61% van zijn concerten en begeleidingen in een grote bezetting, maar zet daar 72% van de inzet op in.

13 Dit betreft de standaard symfonische concerten en de concerten in kleinere bezetting. Niet meegenomen zijn concerten in het buiten(land), gratis lunchconcerten en overige concerten.

14 Indien een orkest de activiteiten in zowel seizoen als jaar heeft opgegeven, is gekozen voor de periode waarin de meeste concerten plus begeleidingen voorkwamen, conform de weergegeven activiteiten in grafiek 1.

Page 35: Rapportage nulmeting

35

Grafiek 22 Inzet naar bezetting

!"

#!"

$!"

%!"

&!"

'!"

(!"

)!"

*!"

+!"

#!!"

,-./0121(!

3/44.-567781(!121*!

967781*!12

De Radio Kamer Filharmonie en het Metropole orkest spelen vanwege hun relatief kleine formatie geen enkele keer met een grote bezetting, hierop is dan ook geen inzet. Het Gelders Orkest, het Limburgs Symfonie Orkest en Holland Symfonia hebben relatief weinig inzet op grote bezetting, en relatief veel op middelgrote bezetting. Dit past ook bij de relatief kleinere vaste formatie aan musici die deze regionale orkesten tot hun beschikking hebben. Het Orkest van het Oosten heeft een relatief kleine vaste formatie maar speelt toch vaak in grote bezetting. Dit is dan ook terug te zien in de relatief hoge personele activiteitenlasten zoals blijkt uit Grafiek 14 en in het bijzonder de relatief hoge kosten van remplaçanten voor dit orkest, die worden weergegeven in Grafiek 15.

Uitgezonderd de Radio Kamer Filharmonie en het Metropole Orkest hebben de orkesten relatief weinig inzet op activiteiten met kleine bezetting. De drie grootste orkesten zonder begeleidingsprofiel hebben aangegeven zelfs geen enkele inzet op kleine bezetting te hebben. Aangezien deze orkesten (uitgezonderd het Koninklijk Concertgebouw Orkest) wel hebben aangegeven enkele activiteiten met kleine bezetting te hebben ondernomen, betekent dit dat deze activiteiten geen diensten toegewezen hebben gekregen, zoals eerder ook opgemerkt.

Page 36: Rapportage nulmeting

36

4. Capaciteitsbenutting, efficiëntie en kosteneffectiviteit

4.1 Capaciteitsbenutting

Onder capaciteitsbenutting verstaan we de mate waarin de beschikbare capaciteit daadwerkelijk wordt ingezet. Vertrekpunt daarbij is de inzetbaarheid van een tutti speler met een voltijds dienstverband van 38 uur per week, conform de orkesten-cao 2009. In onderstaande Grafiek 23 is de relatieve verdeling van deze 38 uur over de verschillende activiteiten weergegeven. Het gaat daarbij om de gemiddelde besteding van alle musici15 over alle orkesten in seizoen 2008/2009.

Grafiek 23 Benutting capaciteit

!!"#$"

%"&"

!"#$%%&#'()*+*)&%"&%

'()*+*,,*-./0/.1,*1,

2345/1,

6*7*48*

9*4:1*7

Van de totale capaciteit is het forfait niet beschikbaar voor het orkest om in te zetten. De totale voor het orkest beschikbare capaciteit is dus de totale capaciteit minus het forfait. Het verschil tussen beschikbare capaciteit en ingezette capaciteit kan beschouwd worden als niet benutte capaciteit of verlies. Het blijkt in de praktijk vaak niet mogelijk om alle beschikbare capaciteit ook daadwerkelijk in te zetten voor het behalen van resultaten. Van invloed op de omvang van het verlies is onder meer het aantal activiteiten van een orkest, de instrumentele bezetting van de verschillende activiteiten, het aantal verschillende soorten activiteiten, de mate waarin een orkest in staat is om verschillende producties tegelijkertijd uit te voeren etc. Ook is ziekte een factor die hierbij een rol speelt. Als een musicus zich gedurende de voorbereiding van een productie ziek meldt, en vervolgens gedurende de

15 Inclusief aanvoerders, concertmeesters etc. De aanname daarbij is dat hun relatieve tijdsbesteding gelijk is aan die van tutti spelers.

Page 37: Rapportage nulmeting

37

productie weer beter is, kan hij/zij vaak niet alsnog worden ingezet vanwege het missen van repetities en de reeds ingeschakelde vervanging met remplaçanten.

Uit deze grafiek kunnen we het volgende aflezen:

37% van de tijd (14 uur per week) wordt besteed aan het forfait. Het forfait betreft tijd voor zelfstudie, voorbereiding orkestpartijen, instrumentenbeheer etc. Aan dit onderdeel wordt meer tijd besteed dan aan ieder van de afzonderlijke andere taken.

Gemiddeld wordt 55% van de tijd toegerekend aan de verschillende orkesttaken (repetities, uitvoeringen, educatie, CD opnamen etc.). Dit is de geregistreerde ingezette capaciteit. Dit wil overigens nog niet zeggen dat deze tijd ook daadwerkelijk is besteed aan repetities, uitvoeringen etc. Een dienst duurt immers ten minste 3 uur, zoals ook is uiteengezet in hoofdstuk 3 paragraaf inzet musici. Het is wel de tijd die is toegerekend aan deze taken.

Aan reservediensten wordt ongeveer 2% van de tijd gespendeerd. Deze tijd wordt niet aangewend voor daadwerkelijke repetities, uitvoeringen etc. Zie daarvoor ook hoofdstuk 3 paragraaf inzet musici.

Het verlies aan capaciteit is gemiddeld 6%. Het verlies is het verschil tussen de totaal beschikbare capaciteit (diensten vast orkest plus diensten remplaçanten voor versterking minus dienstenkortingen voor aanvoerders e.d.) en de totaal ingezette capaciteit. De totaal beschikbare capaciteit van het vaste orkest is verschillend voor de verschillende orkesten, afhankelijk van de cao en de (spreiding van de) activiteiten van de orkesten:

Voor het Brabants Orkest, het Gelders Orkest, Limburgs Symfonie Orkest, het Orkest van het Oosten, het Noord Nederlands Orkest en Holland Symfonia is gerekend met 1070 uur per fte. Voor deze orkesten is niet het dienstencriterium van 280 diensten per jaar, maar het urencriterium van 1070 zoals genoemd in de cao van toepassing. De reistijd van deze orkesten valt daarmee binnen deze 1070 uur.

Voor het Residentie Orkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en het Nederlands Philharmonisch Orkest is gerekend met 280 diensten, 3 uur per dienst. Voor deze orkesten is niet het urencriterium van 1070 uur per jaar maar het dienstencriterium van 280 diensten per jaar van toepassing. De reistijd van deze orkesten (uitgezonderd reizen voor tournees) valt daarmee buiten deze 280 diensten en dus buiten de berekening van de beschikbare capaciteit, maar nog altijd binnen de grens van 1070 uur per jaar. Vanwege het dienstencriterium is de maximale beschikbare capaciteit per fte in deze gevallen 840 uur per fte, en dus lager dan bij de orkesten die te maken hebben met het urencriterium van 1070 uur.

Voor het Koninklijk Concertgebouw Orkest is gerekend met 320 diensten van 3 uur per fte, zoals van toepassing volgens de cao van dat orkest. Hiervan zijn 65 reisdiensten en 255 speeldiensten. Alleen reizen ten behoeve van tournees vallen binnen genoemde 65 reisdiensten. Overige reistijd valt buiten de berekening van de capaciteit.

Voor de omroeporkesten is gerekend met 910 uur per fte, zoals van toepassing volgens de cao van de omroeporkesten. De reistijd valt buiten deze uren, en dus buiten de berekening van de capaciteit. Ook voor deze orkesten geldt dat de maximaal beschikbare capaciteit lager is dan voor de eerstgenoemde orkesten die 1070 uur per fte op jaarbasis beschikbaar hebben.

Page 38: Rapportage nulmeting

38

Binnen het verlies aan capaciteit zit tevens de door de orkestleden gespendeerde tijd die niet wordt geregistreerd. Deze tijd is echter te verwaarlozen. Voorbeelden daarvan zijn:

tijd besteed aan educatieve activiteiten die niet in diensten worden bijgehouden en waarvoor niet separaat wordt betaald bovenop het salaris

tijd besteed aan overige activiteiten die niet in diensten worden uitgedrukt, zoals in sommige gevallen kamermuziekactiviteiten.

In Grafiek 24 is de benutting van de capaciteit per orkest weergegeven. Daarbij dient het volgende te worden opgemerkt:

Het Radio Filharmonisch Orkest en de Radio Kamer Filharmonie beschikken over musici die inzetbaar zijn in beide orkesten. De capaciteit van beide orkesten zijn daardoor tot op zekere hoogte te beschouwen als communicerende vaten. Daardoor is het ook mogelijk dat de Radio Kamer Filharmonie een negatief verlies heeft, zoals (ten dele) blijkt uit onderstaande grafiek waarin de inzet bij dit orkest niet optelt tot 100%.

De omvang van het verlies tot slot verschilt zeer sterk tussen de orkesten, variërend van 30% van de beschikbare capaciteit bij het Limburgs Symfonie Orkest tot vrijwel niets bij het Nederlands Philharmonisch Orkest en negatief bij de Radio Kamer Filharmonie. Uit gesprekken met orkesten bleek dat er verschillen zijn tussen hoe wordt omgegaan met de capaciteit. Sommige orkesten redeneren vanuit de programmering en constateren dat er in het betreffende jaar relatief weinig van de capaciteit is benut. Andere orkesten redeneren vanuit de capaciteit en proberen deze zo creatief en breed mogelijk in te zetten.

Grafiek 24 Benutting capaciteit per orkest in diensten van 3 uur

!"#$$$%

!%

!"#$$$

!&$#$$$

!&"#$$$

!'$#$$$

!'"#$$$

!($#$$$

!("#$$$

!)$#$$$

!)"#$$$

*+,-.+/

0+/+,1+

234+5+66+!7.+3/6+3

Page 39: Rapportage nulmeting

39

Uit Grafiek 24 blijkt het verlies aanzienlijk te verschillen tussen de orkesten. Het Brabants Orkest, het Limburgs Symfonie Orkest en het Noord Nederlands Orkest hebben de grootste verliezen, tussen de circa 22% en de circa 30% van de inzetbare capaciteit16.

Reserve is in de grafiek eveneens weergegeven. Het inzetten van reservediensten is zoals eerder opgemerkt volgens orkesten zelf een artistieke keuze. Deze keuze resulteert er echter wel in dat er capaciteit onbenut blijft. Bij het Brabants Orkest, het Residentie Orkest, het Rotterdams Philharmonisch Orkest en de Radio Kamer Filharmonie gaat het om 8 tot 9% van de ingezette diensten excl. reserve.

4.2 Efficiëntie I: inzet van diensten ten behoeve van concerten

Onder de efficiëntie verstaan we in dit onderzoek de mate waarin orkesten in staat zijn de inzet van musici te benutten voor uitvoeringen. Eerder bleek al dat orkesten efficiënter zijn in begeleidingen dan in concerten, doordat bij begeleidingen gemiddeld meer uitvoeringen per productie worden gegeven. Dit was zichtbaar in Grafiek 19 en Grafiek 20. De begeleidingen worden door de te begeleiden partners gepland. Orkesten bepalen wel zelf de planning van concerten. We kijken daarom voor het beoordelen van efficiëntie naar de concerten.

Daarmee blijft de efficiëntie van overige activiteiten (begeleidingen zoals genoemd, maar ook educatie) buiten beeld. Voor orkesten die relatief veel begeleidingen doen (Nederlands Philharmonisch Orkest en vooral Holland Symfonia) wordt daarmee een beperkt beeld geschetst. Enerzijds omdat het geven van concerten slechts een deel is van de activiteiten van deze orkesten (voor Holland Symfonia circa 30% van de symfonische activiteiten), anderzijds omdat het meest efficiënte deel van de activiteiten van deze orkesten buiten beeld blijft.

Eerst beschouwen we het aantal concerten per productie. Ook kijken we naar de verhouding tussen inzet van musici voor repetities en voor symfonische concerten in middelgrote en grote bezetting. Beide factoren vertonen enig verband met de mate waarin een orkest in de eigen standplaats speelt. Dit wordt in Grafiek 25 in beeld gebracht. De regionale orkesten en Holland Symfonia spelen slechts 32% tot 55% in de eigen standplaats, de andere orkesten 89% of meer. Opgemerkt wordt dat de klassieke omroeporkesten zowel Utrecht als Amsterdam als hun standplaats zien.

16 Inmiddels zijn het Brabants Orkest en het Limburgs Symfonie Orkest sinds het aantreden van een nieuwe directeur overgegaan op een andere wijze van planning waarbij capaciteitsbenutting voorop staat.

Page 40: Rapportage nulmeting

40

Grafiek 25 Aandeel van symfonische concerten in standplaats

Wij brengen in Grafiek 26 het aantal standaard symfonische concerten per productie in beeld, wat ongeveer neerkomt op het aantal keer dat eenzelfde programma achter elkaar wordt uitgevoerd. Het blijkt dat de orkesten die meer in de regio spelen rond de 3 concerten per productie geven en de orkesten die vooral in de standplaats spelen iets meer dan 2. Het Nederlands Philharmonisch Orkest, dat vooral in Amsterdam speelt, vormt een uitzondering en haalt een gemiddelde van 2,6 concerten per productie. De klassieke omroeporkesten spelen maximaal anderhalf concert per productie. Dit is ook consistent met hun opdracht: alles wat de orkesten produceren komt live of semi-live op de radio. Met andere woorden, deze orkesten spelen niet primair voor bezoekers in zalen maar voor luisteraars op de radio. Concerten van de omroeporkesten worden daarom doorgaans maar één keer uitgevoerd.

Grafiek 26 Aantal concerten per productie

Page 41: Rapportage nulmeting

41

Vervolgens tonen we in Grafiek 27 de verhouding tussen tijd besteed aan repetities en concerten. We beschouwen hiertoe het aantal diensten dat wordt besteed aan repetities ten behoeve van concerten en diensten voor de concerten zelf. Opgemerkt wordt dat ingezette diensten niet per definitie overeenkomen met bestede uren. In de eerste plaats valt sterk op dat de omroeporkesten veel meer repetities per concert inzetten dan alle andere orkesten. Zoals eerder aangegeven hangt dit volgens de orkesten samen met het complexe repertoire dat meer voorbereidingstijd vergt, en dat bovendien minder vaak wordt uitgevoerd, zoals uit Grafiek 26 is gebleken.

Als een nauwkeurige analyse wordt gemaakt van de overige orkesten, valt het op dat het Residentie Orkest en het Rotterdams Philharmonisch beide bijna 2,0 repetities per concert inzetten. De meeste orkesten die meer in de regio spelen, repeteren minder per concert, tussen de 1,55 en 1,75. Het Orkest van het Oosten vormt hierop een uitzondering, met 2,4 repetities per concert. Ook het Nederlands Philharmonisch Orkest repeteert relatief weinig per concert. Holland Symfonia repeteert relatief iets meer per concert met 2,2 repetities. Het Koninklijk Concertgebouw Orkest besteedt echter slechts 1,28 repetities per concert, terwijl het aantal concerten per productie niet zo hoog is.

Grafiek 27 Repetities per concert, uitgedrukt in diensten

Belangrijkste conclusie is dat de omroeporkesten waar het gaat om inzet van tijd ten behoeve van concerten aanzienlijk minder efficiënt werken. Dit is consistent met hun opdracht om radio uitzendingen te verzorgen, waarvoor één optreden per project volstaat. We trekken ook voorzichtig de conclusie dat een orkest dat vaker buiten de standplaats speelt, op dit punt in enige mate efficiënter werkt dan een orkest dat vooral in de standplaats speelt. Dit wordt door beide bovengenoemde effecten veroorzaakt, namelijk meer concerten per productie en minder repetitietijd per concert. Ook kan een efficiënte sturing hierbij een rol spelen. Het Nederlands Philharmonisch Orkest geeft aan dat dit de reden is waarom zij relatief weinig repeteren per concert. Deze causaliteit is echter op basis van

Page 42: Rapportage nulmeting

42

voorliggend onderzoek niet vast te stellen. Overigens willen we hier nogmaals benadrukken dat het alleen de efficiëntie van concerten betreft, en niet van de overige activiteiten.

4.3 Efficiëntie II: kosten per activiteit

In deze paragraaf geven we een beeld van de kostenefficiëntie van orkesten, oftewel de kosten per activiteit. De kosten per activiteit zijn als volgt berekend:

1. De vaste kosten (personele kosten musici, personele kosten artistieke ondersteuning, materiële activiteitenlasten en beheerlasten) zijn evenredig verdeeld over het totaal aantal diensten17

2. Daarbij worden specifiek aan de betreffende activiteit toe te rekenen kosten opgeteld. Feitelijk geldt dit alleen voor de personele kosten voor dirigenten, solisten en remplaçanten: deze worden geheel toegerekend naar de diensten besteed aan concerten, aangezien deze kosten bij begeleidingen worden gefinancierd door de begeleidingspartners.

3. Het aantal diensten besteed aan de betreffende activiteit18 wordt vermenigvuldigd met de kosten per dienst zoals hierboven onder 1. en 2. berekend.

4. De zo ontstane totale kosten per soort activiteit wordt gedeeld door het aantal activiteiten per soort.

We nemen daarbij alleen de concerten en de begeleidingen in ogenschouw, aangezien de wijze van toerekening van diensten bij educatie & outreach activiteiten erg verschilt, en hier bij activiteiten ten aanzien van talentontwikkeling & repertoirevernieuwing vrijwel geen sprake van is.

Onderstaand zijn de kosten per activiteit per orkest weergegeven. Opvallend is dat deze kosten sterk verschillen per orkest. Dit heeft enerzijds te maken met het aantal activiteiten (bij de omroeporkesten relatief laag), de personele inzet bij de activiteiten (groter bij orkesten met een grotere formatie, zoals het Concertgebouw Orkest en het Rotterdams) en de kostenniveaus (bij het Concertgebouw Orkest relatief hoog) per orkest. Van het Radio Filharmonisch Orkest zijn de beschikbaar gestelde cijfers van begeleidingen niet adequaat.

17 Hierbij zijn de kosten voor het jaar 2009 gebruikt en het aantal diensten van seizoen 2009/2009. De aanname hierbij is dat de totale kosten en de totale ingezette diensten niet sterk verschillen tussen jaar en seizoen, zodat de kosten per dienst voor jaar en seizoen gelijk zijn.

18 De diensten en de onder punt 4 genoemde activiteiten komen voor ieder orkest overeen voor wat betreft de gekozen periode (seizoen 2008/2009 of jaar 2009, zie hiervoor ook alinea 2.1 Activiteiten).

Page 43: Rapportage nulmeting

43

Grafiek 28 Kosten per activiteit19

!

"#$###%

&##$###%

&"#$###%

'##$###%

'"#$###%

()*+,-.,*

/,0,1,232*0,*

In onderstaande grafiek zijn de publieksinkomsten alleen per concert weergegeven. De publieksinkomsten komen bij begeleidingen immers niet ten goede aan de orkesten. De publieksinkomsten per concert liggen gemiddeld genomen op 15% van de totale kosten per concert, en laten eveneens een groot verschil zien tussen de verschillende orkesten.

19 Zoals eerder opgemerkt heeft Holland Symfonia relatief veel symfonische educatieve & outreach activiteiten. Indien de kosten solisten, dirigenten en remplaçanten niet alleen aan de concerten maar ook aan begeleidingen en educatieve & outreach activiteiten worden toegerekend, dalen voor Holland Symfonia de kosten per concert tot

85.000en stijgen de kosten per begeleiding

Page 44: Rapportage nulmeting

44

Grafiek 29 Publieksinkomsten per concert

!

"#$###%

&#$###%

'#$###%

(#$###%

)#$###%

*#$###%

+#$###%

,#$###%

-#$###%

./012345264785936

4.4 Kosteneffectiviteit: inzet van middelen gerelateerd aan bereik

In deze slotparagraaf wordt een beeld gegeven van de kosteneffectiviteit van de orkesten. Wij brengen in beeld hoe de kosten voor de concerten te relateren zijn aan bezoekers van die concerten. We beschikken ook over de gegevens van andere activiteiten, maar die worden hier niet getoond. De relatie tussen kosten en bezoekers is immers het meest direct bij concerten. Bij begeleidingen bijvoorbeeld spelen ook de kosten van de betreffende begeleidingspartner mee, maar die hebben we niet in beeld gebracht. Naast de kosten tonen we tevens de mate waarin met de concerten directe inkomsten worden gerealiseerd, uitgedrukt per bezoeker, met name publieksinkomsten en inkomsten uit directe sponsoring. Hoewel effect doorgaans ook een kwalitatief element kent (effect wordt ook wel gezien als het product van aantal en impact), is in dit onderzoek alleen het kwantitatieve deel in ogenschouw genomen. Grafiek 30 toont de verdeling van de kostensoorten per concertbezoeker voor alle orkesten. Deze kosten zijn in vier stappen berekend:

1. Alle vaste kosten worden evenredig toegerekend aan alle diensten van de musici (zie ook stap 1 onder alinea 4.3). Wat resulteert zijn de verschillende vaste kosten per dienst.

2. De personele kosten voor dirigenten, solisten en remplaçanten worden volledig toegerekend aan de diensten van musici die worden ingezet op concerten (zowel repetities als uitvoeringen, zie ook stap 2 onder alinea 4.3).

3. De bovenstaande kosten per dienst, vermenigvuldigd met het aantal diensten voor concerten, geeft de totale kosten voor de concerten weer.

4. Vervolgens worden deze totale kosten gedeeld door het totaal aantal bezoekers van concerten. Wat resulteert zijn de kosten ten aanzien van concerten per bezoeker van concerten.

De kosten voor de vaste orkestmusici vormen gemiddeld de helft van de totale kosten van een concert. In Grafiek 31 staan alle opbrengsten per concertbezoeker weergegeven. Deze worden op

Page 45: Rapportage nulmeting

45

dezelfde wijze berekend als bij de kosten het geval is. Echter, in plaats van vaste kosten worden nu de niet aan specifieke uitvoeringen gerelateerde opbrengsten over de diensten verdeeld.

We zien dat de kosten per concertbezoeker 6) iets hoger zijn dan de opbrengsten per bezoeker . Dit heeft te maken met de wijze waarop de subsidie per bezoeker is berekend. De subsidie

wordt allereerst toegerekend aan de diensten van de musici. Zodoende krijgt een activiteit met meer inzet een groter deel van de subsidie toegerekend. Vervolgens wordt de totale aan concerten toegerekende subsidie gedeeld door het aantal bezoekers. Daarbij geldt: hoe meer bezoekers, hoe minder subsidie per bezoeker. Als voor concerten per bezoeker de opbrengsten lager liggen dan de kosten, dient dit bij de overige activiteiten (niet-concerten) gecompenseerd te worden door hogere opbrengsten (subsidie) en lagere kosten per bezoeker. Subsidie per bezoeker ligt hoger wanneer er gegeven het aantal ingezette diensten per activiteit er minder bezoekers zijn, wat gemiddeld genomen het geval is bij bijvoorbeeld begeleidingen.

Grafiek 30 Kosten per concertbezoeker - gemiddeld over alle orkesten

!"#

$$#

%#

&!#

&'#

!"#$%&'(%)'*"&*%)$+%,"%-%)

()*+,-).)#/,+0)-#12+343

5,+0)-#63*37)-08#+,.3+0)-#,9)*3763*)40

5,+0)-#:*03+03)/)#.)363-78;*,62403)8#;.<--3-7#)-#,9)*37),-6)*+0)2-3-7

=<0)*3>.)#<403930)30)-.<+0)-

?)@))*+/,+0)-

Page 46: Rapportage nulmeting

46

Grafiek 31 Opbrengsten per concertbezoeker - gemiddeld over alle orkesten

!"#

$%$&#

$%''#

(%))#$)%(*#

!"#$%&'()%&*"%$*+,&+%$)#%-,%.%$

+,-./0/1

23415161#.786.89/64

:9/16016#;#086<=1,9.

>?19/41#/6@85.=16

A,-3/1@./6@85.=16#16#8?19/410/91B=1#/6@85.=16

Vervolgens hebben we gekeken naar dezelfde kosten voor de concerten, gemiddeld per bezoeker, voor de verschillende orkesten, absoluut en relatief. Dit wordt in de volgende grafieken getoond.

Page 47: Rapportage nulmeting

47

Grafiek 32 Kosten per concertbezoeker - per orkest20

!

"#$

%#$

&#$

'#$

(#$

)#$

*#$

+#$

,#$

"##$

-./012.3.$4105.2$670898

:105.2$;8/8<.25=$013805.2$.2$1>./8<.;8/.95.$4105.2

:105.2$?/58058.4.$3.8;82<=$@/1;7958.@3?2282<$.2$1>./8<

A.B../04105.2

C?5./8D3.$?958>85.85.23?05.2

Het Nederlands Philharmonisch Orkest is het goedkoopst per concertbezoeker. Dit komt met name door de relatief hoge bezoekersaantallen per concert, immers, de kosten per concert zijn niet bijzonder laag (zie Grafiek 28). De omroeporkesten en Holland Symfonia zijn per concertbezoeker aanzienlijk kostbaarder dan de overige orkesten.

Wanneer bovenstaande kosten per concertbezoeker per orkest worden gecorrigeerd voor de outdoor concerten (deze vertekenen de aantallen bezoekers per concert behoorlijk), dan ontstaat het beeld per orkest zoals in onderstaande grafiek weergegeven. Bij met name het Orkest van het Oosten en Holland Symfonia stijgen de kosten per bezoeker na correctie aanzienlijk. De bezoekers van outdoor concerten maken voor deze orkesten een relatief groot deel uit van de totale bezoekers aan concerten.

20 Zoals eerder opgemerkt betreffen de activiteiten van Holland Symfonia slechts voor een klein deel concerten. In de gehanteerde methodiek zijn de kosten voor dirigenten, solisten en remplaçanten geheel toegerekend aan alleen de diensten ingezet voor concerten. Daarmee geeft de grafiek voor Holland Symfonia een scheef beeld. Indien de genoemde kosten aan alle diensten worden toegerekend (wat voor Holland Symfonia verdedigbaar is)

- -.

Page 48: Rapportage nulmeting

48

Grafiek 33 Kosten per concertbezoeker per orkest, gecorrigeerd voor outdoor concerten

!

"#$

%#$

&#$

'#$

(##$

)*+,-.*/*$0-,1*.$23,454

6-,1*.$74+48*.19$,-/4,1*.$*.$-:*+48*74+*51*$0-,1*.

6-,1*.$;+14,14*0*$/*474.89$<+-73514*</;..4.8$*.$-:*+48

=*>**+,0-,1*.

?;1*+4@/*$;514:41*41*./;,1*.

We hebben in Grafiek 34 ook de verdeling van de kosten per orkest weergegeven, zodat onderlinge vergelijking beter mogelijk is. Hiervoor maakt het niet uit of voor outdoor wordt gecorrigeerd.

Grafiek 34 Verdeling van kosten per concertbezoeker - per orkest

#A

(#A

"#A

B#A

%#A

C#A

&#A

D#A

'#A

E#A

(##A

?;1*+4@/*$;514:41*41*./;,1*.

=*>**+,0-,1*.

6-,1*.$;+14,14*0*$/*474.89$<+-73514*</;..4.8$*.$-:*+48

6-,1*.$74+48*.19$,-/4,1*.$*.$-:*+48*74+*51*$0-,1*.

)*+,-.*/*$0-,1*.$23,454

Page 49: Rapportage nulmeting

49

Ten slotte hebben we de opbrengsten per concertbezoeker per orkest in beeld gebracht. Hierin is de verhouding goed te zien tussen de gemiddelde prijs van een concertkaartje plus overige directe bestedingen van bezoekers (donkergroen) en de subsidie die daar per orkest nog wordt bijgelegd (blauw). Te zien valt dat de verhouding tussen publieksinkomsten en subsidie hier hoger ligt dan weergegeven in Grafiek 8. Dit is te verklaren uit het feit dat de publieksinkomsten bij concerten groter zijn dan bij de andere activiteiten.

Voorts blijkt dat de kosten per concertbezoeker hoger zijn dan de opbrengsten per bezoeker. Dit komt voornamelijk door het feit dat de kosten voor dirigenten, solisten en remplaçanten

Verder is te zien dat de inkomsten uit private bron, zoals sponsoring en vrienden & donateurs zelfs voor een zeer succesvol orkest als het Koninklijk Concertgebouw Orkest in geen enkele verhouding staan tot de overige opbrengsten en de kosten.

Grafiek 35 Opbrengsten per concertbezoeker - per orkest

!

"#$

%#$

&#$

'#$

(##$

("#$

(%#$

(&#$

)*+,-.-/

0*+1-/2,-3245,6/3

718/5/3/$,943,4:-38

;:-/3./3$<$.43=6/*:,

>?/:-8/$-3245,6/3

Nuancering op deze vergelijking tussen kosten en opbrengsten van de orkesten per bezoeker is dat bezoekersaantallen voor de concerten worden beïnvloed door onder meer de zaalcapaciteit die orkesten ter beschikking hebben en het verzorgingsgebied dat wordt bediend. Overigens is het bereik van orkesten groter dan de getelde bezoekers. Zeker ook omdat hier buiten beschouwing is gebleven in welke mate orkesten bereik hebben via de media, vooral de omroeporkesten. Het aantal luisteraars per uitvoering via de media ligt vele malen hoger dan het aantal bezoekers in de zaal, en de kosten per bereikte luisteraar is daarmee veel lager.

In onderstaande grafiek zijn de opbrengsten per concertbezoeker gecorrigeerd voor outdoor concerten.

Page 50: Rapportage nulmeting

50

Grafiek 36 Opbrengsten per bezoeker per orkest, gecorrigeerd voor outdoor concerten

!

"#$

%#$

&#$

'#$

(##$

("#$

(%#$

(&#$

)*+,-.-/

0*+1-/2,-3245,6/3

718/5/3/$,943,4:-38

;:-/3./3$<$.43=6/*:,

>?/:-8/$-3245,6/3

De Raad voor Cultuur heeft dan ook een goed punt als de orkesten in de toekomst moeten worden beoordeeld op het totale bereik, meer dan alleen fysieke bezoekers van orkestactiviteiten. In de prestatiemodellen voor het toekomstig orkestenbestel zal dit worden meegenomen.

Page 51: Rapportage nulmeting

51

Bijlage 1 - Overzicht orkesten, steden, zaalcapaciteit en bezetting

Orkest Stad/concertzaal Capaciteit Bezoek Zaalbezetting

Noot 1 2 3 4KCO Amsterdam 1.950 156.500 90%

Het Brabants Orkest Eindhoven 1.250 25.500 76%

Den Bosch 800 10.500 86%

Breda 650 9.000 85%

Tilburg 750 6.500 57%

Het Limburgs Symfonie Orkest Maastricht 900 18.000 86%

Sittard 650 3.500 57%

Heerlen 1.050 4.500 52%

Venlo 750 4.000 71%

Kerkrade 633 1.500 68%

Rotterdams Philharmonisch Orkest Rotterdam 2.100 117.500 69%

Het Gelders Orkest Arnhem 900 15.000 73%

Nijmegen 1.450 11.500 50%

Apeldoorn 1.200 9.000 61%

Doetinchem 850 2.000 49%

Zutphen 600 2.000 61%

Ede 250 500 77%

Residentie Orkest Den Haag 1.900 58.500 58%

Orkest van het Oosten Enschede 1.050 19.000 62%

Zwolle 950 6.500 45%

Deventer 750 3.000 38%

Nederlands Philharmonisch Orkest Amsterdam (CGB) 1.950 75.000 80%

Amsterdam (MG a't IJ) 711 4.000 70%

Utrecht 1.550 2.500 33%

Voor vervolg: zie volgende pagina

Page 52: Rapportage nulmeting

52

Orkest Stad/concertzaal Capaciteit Bezoek Zaalbezetting

Noot 1 2 3 4Noord Nederlands Orkest Groningen 1.150 25.000 72%

Leeuwarden 950 7.000 49%

Drachten 850 6.000 51%

Hoogeveen 800 2.500 39%

Emmen 650 1.500 44%

Stadskanaal 650 2.000 92%

Meppel 450 1.000 66%

Holland Symfonia Haarlem 1.050 12.000 68%

Amsterdam 1.950 5.000 45%

Alkmaar 550 4.000 66%

Almere 850 1.500 50%

Utrecht 1.550 1.500 29%

Radio Filharmonisch orkest Amsterdam (CGB) 1.950 37.000 76%

Amsterdam (MG a't IJ) 711 1.000 56%

Utrecht (Vredenburg) 1.550 15.500 72%

Radio Kamer Filharmonie Amsterdam (CGB) 1.950 37.000 76%

Amsterdam (MG a't IJ) 711 500 21%

Utrecht 1.550 14.500 63%Noten1: Onderstreept: standplaats; overige: 90% meest bespeelde zalen2: Capaciteit van de zaal3: Totaal bezoek gedeeld door aantal voorstellingen4: Gemiddelde zaalbezetting over alle concerten (excl. Begeleidingen)