rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij...

60
rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland Uitgevoerd door Tilburg University bij gelegenheid van het 85-jarig bestaan van de Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland

Transcript of rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij...

Page 1: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

rapport

Onderzoek naar Consumentenkrediet

in Nederland…

Uitgevoerd door Tilburg Universitybij gelegenheid van het 85-jarig bestaan van de

Vereniging van Financieringsondernemingen in Nederland

Page 2: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant
Page 3: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

Onderzoek naar

Consumentenkrediet in Nederland

26 september 2013

Page 4: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

2

INHOUD

1   Achtergrond ................................................................................................................. 3  1.1   Leeswijzer .............................................................................................................. 3  1.2   Samenvatting en conclusies ................................................................................... 4  

2   Ontwikkelingen in consumentenkrediet ......................................................................... 6  2.1   Waarom nemen consumenten krediet? ................................................................... 7  2.2   Het leen ”proces” ................................................................................................... 7  2.3   Cognitieve en redeneerfouten ................................................................................ 9  2.4   Externe omstandigheden ...................................................................................... 13  2.5   Economische factoren .......................................................................................... 15  2.6   Technologische en marktfactoren ......................................................................... 18  2.7   Sociale factoren ................................................................................................... 19  

3   De rol van consumentenkrediet .................................................................................. 28  3.1   Introductie ............................................................................................................ 28  3.2   Aanpak ................................................................................................................ 28  3.3   Gegevens ............................................................................................................ 29  3.4   Resultaten ............................................................................................................ 33  3.5   Consumptief krediet beïnvloedt consumptie van duurzame goederen en diensten 36  

4   De toekomst voor consumentenkrediet ....................................................................... 39  4.1   Economische impact ............................................................................................ 40  4.2   Zorgplicht ............................................................................................................. 40  4.3   Financiële geletterdheid ....................................................................................... 42  4.4   Werking van de sector .......................................................................................... 42  

Bijlage 1: Geraadpleegde literatuur .................................................................................. 45  Bijlage 2: Uitgebreide analyseresultaten ........................................................................... 49  Bijlage 3: Onderzoeksteam, begeleidingscommissie en geïnterviewde personen .............. 53  Bijlage 4: Eindnoten ......................................................................................................... 54  

Page 5: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

3

1 Achtergrond

De VFN viert in oktober 2013 haar 85-jarig jubileum. De leden van de VFN hebben de afgelopen

jaren grote veranderingen doorgemaakt, mede doordat regelgeving is aangescherpt en er

steeds meer wordt gewerkt met gedragscodes. De perceptie over consumentenkrediet bij

beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant hellen. De

recente financiële crisis speelt hierbij een belangrijke rol. De VFN heeft daarom de wens

uitgesproken om onderzoek door de Universiteit van Tilburg uit te laten voeren naar de recente

ontwikkelingen in de markt voor consumentenkrediet, inclusief de discussie met beleidsmakers

en toezichthouders, om zo een stimulans te geven aan een veranderingsproces dat door de

VFN reeds in gang is gezet.

De meeste onderzoeken en publicaties naar de rol van consumentenkrediet zijn vanuit wet- of

regelgevend kader ontwikkeld. Over de ontwikkeling en verandering van het belang van

consumentenkrediet zijn minder studies voorhanden. Dit onderzoek wil de kennis hierover

aanvullen.

1.1 Leeswijzer Het rapport is een basis voor de dialoog tussen VFN en haar stakeholders. Concreet betekent

dit:

• In hoofdstuk 2: een overzicht waarbij de ontwikkelingen die betrekking hebben op de

verlening van consumentenkrediet in Nederland worden geanalyseerd en waarin de

gedragsveranderingen van de aanbieders, consumenten en toezichthouders worden geduid.

• In hoofdstuk 3: de resultaten van een aantal empirische analyses die de rol van

kredietverlening in de (macro) economie onderbouwen en over de tijd heen volgen.

• In hoofdstuk 4: een discussiestuk over de resultaten van het onderzoek, aangevuld met

interviews die schetsen welke ontwikkelingen het Nederlandse consumentenkrediet kan

doormaken in de nabije toekomst.

Page 6: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

4

1.2 Samenvatting en conclusies

• Verstrekking van nieuw consumptief krediet heeft een positief effect op de groei van de

consumptie. Echter, de huidige fase van ontschulden ofwel deleveraging door consumenten zal

een negatief effect hebben op de groei van de consumptie.

• Door de economische crisis en snel oplopende werkloosheid ontstaan er toenemende problemen

van betalingsachterstanden over de kredieten die in het verleden zijn verstrekt, waarbij niet alleen

de gezinnen met lagere inkomens maar juist ook de gezinnen met twee inkomens, door

werkloosheid en/of echtscheiding, worden geraakt.

• Sinds 2007 zijn er gesprekken tussen marktpartijen om betalingsachterstanden beter in kaart te

kunnen brengen. Dit heeft bijgedragen aan recente initiatieven van marktpartijen die door het

Ministerie van SZW aangespoord worden om betalingsachterstanden van alle schulden in kaart

te brengen (energie, telefoon, belastingen e.d.). Dit sluit aan bij de behoefte van de sector om

achterstanden beter te registreren.

• In 2008 heeft de VFN samen met overige marktpartijen en de AFM een gedragscode gelanceerd

om overcreditering te voorkomen. Met deze gedragscode heeft de sector haar zorgplicht

uitgebreid.

• Bij de invulling van de zorgplicht speelt de afruil tussen de privacy van de klant enerzijds en de

bescherming van de klant anderzijds een belangrijke rol in het kader van een beleid van

verantwoord lenen. Het zal een uitdaging zijn om in de toekomst steeds een goede balans hierin

te vinden.

• Vergroting van financiële kennis en financiële geletterdheid bij kredietnemers is van groot belang.

Tegelijkertijd is het niet realistisch om te veronderstellen dat het overgrote deel van de

Nederlandse bevolking het gewenste niveau kan bereiken.

• Advisering en een ambitieuze invulling van de zorgplicht zullen van steeds groter belang worden.

Met name is hierbij van belang een meer intensieve dialoog met kredietnemers over hun

“leencarrière” om bewust lenen te stimuleren. Te denken valt hierbij aan een grotere

bewustwording over het feit dat ook aflossingsvrij en doorlopend krediet vanaf een bepaalde

leeftijd geleidelijk zal moeten worden afgelost. Ook een betere bewustwording van de financiële

lasten verbonden aan bijvoorbeeld (extra) kinderen zal van belang kunnen zijn.

• Verdere beleidsmaatregelen moeten in de toekomst getoetst worden op pro-cycliciteit en

doelmatigheid. Veel goed bedoeld beleid heeft nu op korte termijn een averechts effect. Zo werkt

het aanscherpen van de normen voor kredietverlening extra negatief uit voor consumptie tijdens

een periode van een grote crisis. Daarnaast is er het effect van financiële uitsluiting: de

maatregelen zijn bedoeld voor de consumenten met een hoog risico op betalingsachterstanden,

maar zorgen er ook voor dat grote aantallen huishoudens lastiger krediet kunnen krijgen terwijl zij

prima hun financiële huishouden op orde hebben.  

Page 7: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

5

DEEL 1

LITERATUURONDERZOEK

Page 8: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

6

2 Ontwikkelingen in consumentenkrediet

“[H]ousehold finance […] has attracted much recent interest but still lacks definition and status

within our profession.” John Campbell (2006)

Samenvatting

• Onderzoek naar hoe consumenten financiële beslissingen nemen is in opkomst; onderzoek naar

het keuzegedrag van consumenten als ze krediet opnemen is echter beperkt.

• Vergroting van financiële kennis en financiële geletterdheid bij consumenten is van groot belang.

Tegelijkertijd is het niet realistisch om te veronderstellen dat het overgrote deel van de

Nederlandse bevolking het gewenste niveau kan bereiken.

• Wet- en regelgeving houden hier in toenemende mate rekening mee. Door bijvoorbeeld het

introduceren van gedragscodes breidt de sector haar zorgplicht gestaag uit.    

Financieel onderzoek naar hoe consumenten financiële beslissingen nemen is lang een

onderbelicht onderwerp geweest. Mede door de recente crisis is het belang van financiële

producten die aan consumenten geleverd worden, de beslissingen die consumenten nemen en

de relaties die deze producten hebben met financiële markten aan het licht gekomen (Tufano,

2009). De laatste jaren komt deze tak van onderzoek dan ook langzaam op gang1. Dit uit zich

met de oprichting van internationale organisaties zoals het Franse ‘Institut de l’Education

Financière du Public’ en nationale platforms zoals CentIQ - bekend van “Wijzer in Geldzaken” -

met als doel het financieel inzicht van consumenten te verkennen en verhogen. De meeste

aandacht in deze nieuwe tak van onderzoek gaat daarbij uit naar hoe consumenten kapitaal

opbouwen en verdelen over vermogenscategorieën, risico’s beheren, kennis hebben van

inkomsten en uitgaven, en spaarzin. Er wordt echter nog steeds betrekkelijk weinig onderzoek

gedaan naar het leengedrag van consumenten.

Dit hoofdstuk brengt de wetenschappelijk literatuur over consumentenkrediet sinds 2000 in

kaart. Wat weten we over de rol van kredietverlening in het algemeen en kredietverlening aan

huishoudens in het bijzonder? Dit vraagstuk is voor bedrijven en (centrale) banken grondig

uitgewerkt vanwege hun cruciale rol voor kredietverlening. Echter voor huishoudens is dit

minder het geval. In tegenstelling tot de macro-economie, waarbij vaak kennis van financiën en

de economie genoeg is om een beeld te schetsen, is het voor consumentenfinanciën niet

genoeg om enkel naar die factoren te kijken (Tufano, 2009). Dit hoofdstuk zal de economische,

sociale en politieke factoren in kaart brengen die relevant zijn voor de ontwikkeling van het

consumentenkrediet.

Page 9: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

7

2.1 Waarom nemen consumenten krediet?

Voordat we ons bezig kunnen houden met de ontwikkelingen die van belang zijn geweest voor

het consumptief krediet in Nederland, is het belangrijk om eerst te kijken welke factoren het

(gebruik van) consumptief krediet beïnvloeden. We benoemen relevante wetenschappelijke

literatuur over consumentengedrag en consumptief krediet en beschrijven wat er bekend is over

de relatie tussen consumentengedrag en consumentenkrediet.

Het belang van kredietverlening aan bedrijven is over het algemeen genomen goed in kaart

gebracht. Leningen maken het opstarten van en groei in bedrijven mogelijk. Immers, zonder

leningen is het vaak onmogelijk voor startende bedrijven om hun startinvesteringen te doen

(inkoop goederen, panden, meubelen en dergelijke). Ook is groei niet altijd mogelijk zonder

toegang tot vreemd vermogen. Een omzetgroei leidt vaak in eerste instantie tot een

kostenverhoging door bijvoorbeeld de behoefte aan extra personeel en machines, zonder dat de

inkomsten direct meegroeien. Facturen kunnen pas binnen een termijn van bijvoorbeeld drie

maanden betaald worden. Vreemd vermogen voor bedrijven betekent de mogelijkheid om deze

periode van geldtekort te kunnen overbruggen.

Voor consumenten is het echter niet zo simpel om te verklaren waarom ze gebruik maken van

krediet. Tegenwoordig hebben leningen voor consumenten niet meer enkel het doel om

financieel beter te worden, door bijvoorbeeld een eigen bedrijf te beginnen of te investeren in

een opleiding. Onderzoek heeft verschillende motieven voor het gebruik van consumptief

krediet aangetoond2. Motieven voor het lenen van geld zijn het voorzien in of verbetering van

iemands leefstijl, het naar voren halen van consumptie, verbetering van de eigen status, of

realisatie van toekomstverwachtingen. Maar ook zelfcontrole kan een motief voor lenen zijn, of

wordt lenen ingezet om spaartegoeden intact te houden.

Onder leningen die bedoeld zijn om iemand zijn of haar leefstijl te kunnen laten behouden,

vallen leningen die bedoeld zijn om een tijdelijke terugval in het inkomen te compenseren of om

te gaan met tegenslagen en financiële crises(Kemleitner en Kirchler, 2007). In het verlengde

van het behouden van de leefstijl liggen leningen die gedaan worden om het spaartegoed intact

te laten. Het realiseren van toekomstverwachtingen zien we vooral bij studenten. Studenten

lenen vaak geld omdat ze verwachten in de toekomst meer geld te verdienen3. Niet alleen

bepalen de toekomstige inkomsten of mensen een dergelijke lening afsluiten of niet, onderzoek

heeft ook aangetoond dat mensen die optimistisch zijn over de toekomst ook meer geld lenen

dan pessimisten (Brown et al, 2005; Van Raaij, 1990).

2.2 Het leen ”proces”

Naast redenen waarom mensen besluiten gebruik te maken van consumptief krediet, zijn er in

de literatuur ook modellen ontwikkeld die de stappen beschrijven die consumenten in meer of

Page 10: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

8

mindere mate doorlopen als ze besluiten een consumentenkrediet te nemen. Kemleitner and

Kirchler (2007) ontwikkelden een van de meest complete modellen op dit gebied. Hun model

ziet het gebruik van consumentenkrediet niet als een losstaande beslissing, maar als een

proces dat begint bij nadenken over het aanschaffen van een product of dienst en eindigt bij het

terugbetalen van de lening. Dit model kan als een mooie rode lijn dienen voor het volgen van de

ontwikkelingen in de consumptieve kredieten in Nederland in de afgelopen jaren. Figuur 1 geeft

de drie delen van dit model weer.

Het eerste deel omvat de processen die spelen voordat men krediet opneemt. Als eerste

ontstaat er behoefte aan een bepaald goed of dienst. Deze behoefte in combinatie met

marktinformatie zorgt voor het verlangen naar een product of dienst. Afhankelijk van het type

goed of dienst wordt er vervolgens gebruikgemaakt van een uitgebreid beslissingsproces of

niet. Voor gebruikelijke aankopen (zoals tandenborstels) en spontane aankopen (in gevallen dat

er snel aan de behoefte wordt toegegeven, bijvoorbeeld een nieuwe trui) is het niet nodig om

gebruik te maken van een uitgebreid beslissingsproces. Kemleitner and Kirchler (2007) geven

aan dat mensen meestal alleen gebruik maken van krediet wanneer deze aankopen gedaan

worden via creditcard of wanneer mensen rood staan en het toch noodzakelijk is om dit goed te

kopen. Voor goederen die in het uitgebreid beslissingsproces terecht komen, geldt dat er een

keus gemaakt moet worden over welk goed en welke manier van financiering de voorkeur krijgt

(Kemleitner en Kirchler, 2007, p. 269).

De uiteindelijke beslissing kan drie vormen aannemen. Men kan (1) besluiten dat het product of

de dienst niet is te veroorloven of niet noodzakelijk genoeg is en vervolgens het product in het

geheel niet meer kopen, (2) besluiten te sparen totdat het goed betaalbaar wordt en tegen die

tijd opnieuw beginnen met het beslissingsproces of (3) besluiten dat men het product direct

nodig heeft om vervolgens het product direct aan te schaffen. Wanneer dit laatste het geval is,

moeten mensen nog een financieringskeuze maken. Men kan er voor kiezen om eigen

vermogen in te zetten voor de aanschaf, of om het op krediet aan te schaffen.

Wanneer mensen ervoor kiezen om gebruik te maken van krediet, komt men in het tweede deel

van het model terecht. Het nemen van beslissingen met betrekking tot krediet hoeft niet altijd

een ingewikkeld proces te zijn waarbij mensen naar de bank gaan, zich laten inlichten en

vervolgens een contract tekenen. Het kan ook zijn dat mensen bij een aankoop direct een

lening afsluiten (bijvoorbeeld bij de aanschaf van een auto) of dat mensen de mogelijkheid

gebruiken om rood te staan op hun bankrekening of gebruik maken van een creditcard. Dit zijn

allen vormen van spontane financiële keuzes. Het alternatief is de uitgebreide zoektocht naar

krediet. Zoals consumenten uitgebreid kunnen onderzoeken naar welk product of merk hun

voorkeur uitgaat, zo kunnen consumenten zich ook bezig houden met het verkrijgen van krediet.

Page 11: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

9

Ze kunnen informatie opvragen bij financiële instellingen, alternatieven onderzoeken en

vervolgens een geïnformeerde beslissing nemen. Als men eenmaal een product of goed heeft

gekocht en (gedeeltelijk) gefinancierd met een lening, volgt het derde en laatste deel van het

model; het terugbetalen van de lening.

Figuur 1. Een procesmodel van kredietgebruik en de relatie met consumentengedrag (overgenomen uit Kemleiter en Kirchler, 2007).

2.3 Cognitieve en redeneerfouten

Zoals Kemleitner en Kirchler’s model aangeeft, is het maken van keuzes een complex proces.

De consument doorloopt in zijn keuzeproces echter niet (bewust) alle stappen, maar neemt

sluipwegen. In de wetenschap worden deze aangeduid als heuristics. Het voordeel hiervan is

duidelijk: we zijn in staat om binnen een tiende van een seconde te beslissen. Dit is vooral

belangrijk in levensbedreigende situaties waarin we snel moeten kunnen kiezen om bepaalde

zaken te vermijden of te benaderen. Denk bijvoorbeeld aan de natuurlijke flight-or-fight reactie

die opgeroepen wordt in geval van gevaar. Zulke reacties zijn in een complexe omgeving echter

ook een nadeel omdat zij kunnen leiden tot (denk)fouten en ons minder rationeel kunnen maken

dan we zelf denken.

Er zijn meerdere factoren in de literatuur bekend die kunnen leiden tot niet optimaal rationele

(financiële) denkwijzen van consumenten. De voor het onderzoek meest relevante factoren zijn

Page 12: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

10

doeltreffendheid en (4) mentale boekhouding. In de volgende paragraven zullen deze factoren

besproken worden.

Financiële geletterdheid. Al vanaf ongeveer 1950 zijn er wetenschappelijke werken

bekend waarin onderzoek werd gedaan naar het verbeteren van financiële keuzes door

middel van financiële educatie4. De term financiële geletterdheid werd echter pas

geïntroduceerd in 1997 en omvatte de mogelijkheid om kennis en vaardigheden te

gebruiken om iemand zijn of haar financiële bronnen efficiënt te laten gebruiken en zo

een financieel zekere toekomst te creëren (Hastings, Madrian, en Skimmyhorn, 2013).

Door de jaren heen is de term financiële geletterdheid op verschillende manieren

gebruikt. Hastings et al. (2013) beschrijft dat de term gebruikt is om de kennis van

financiële producten te testen (bijvoorbeeld ‘wat is het verschil tussen een aandeel en

een obligatie?’), de kennis van financiële concepten te testen (bijvoorbeeld inflatie),

wiskundig of cijfermatig inzicht te testen of te testen hoe mensen financiële uitgaven

plannen.

De Gier, Verschoor, Frijns, en Lehnert (2007) maken onderscheid tussen objectieve en

subjectieve onderzoeken naar financiële geletterdheid. Objectieve onderzoeken, onder

andere gedaan in de Verenigde Staten en Zuid-Korea, toetsten aan de hand van vragen

letterlijke kennis van financiële producten, concepten en cijfermatig inzicht. Subjectieve

onderzoeken, onder andere gedaan in Australië, Japan en het Verenigd Koninkrijk,

vragen deelnemers om hun financiële kennis zelf te beoordelen. De Gier et al. zelf

gebruikten een combinatie van beide methoden om financiële geletterdheid in

Nederland te testen.

Het algemene beeld dat de gedane onderzoeken geven, is dat consumenten over het

algemeen financieel ongeletterd zijn (De Gier et al., 2007; Gathergood, 2011).

Financiële ongeletterdheid brengt het tweede deel van Kemleitner en Kirchler’s model in

het geding. Wanneer consumenten over onvoldoende financiële kennis beschikken om

een uitgebreide zoektocht naar krediet te beginnen, zullen ze eerder geneigd zijn tot het

maken van spontane financiële keuzes. Dit kan leiden tot suboptimale financiering voor

de consument, waarbij consumenten te hoge rentes kunnen betalen, te lang afbetalen of

zelfs in de financiële problemen kunnen komen waardoor ze niet meer in hun standaard

levensbehoeften kunnen voorzien.

Financiële ongeletterdheid is niet alleen een probleem voor consumenten. Het kan ook

een belemmering zijn voor economische groei. Marktwerking en concurrentie zijn

namelijk in het geding als mensen niet de juiste kennis en bekwaamheid bezitten om

Page 13: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

11

hun financiële zaken te regelen. Wanneer financieel geletterde mensen vraag creëren

naar producten die efficiënt voorzien in hun financiële behoeften, zullen financiële

instellingen elkaar beconcurreren met producten die consumenten in hun behoefte

voorzien (Braunstein en Caroly, 2002). Wanneer mensen financieel ongeletterd zijn en

het eerste beste product nemen dat hun aangeboden wordt, is deze concurrentie en

ontwikkeling in marktproducten niet nodig en is er sprake van inefficiënte marktwerking

in de financiële sector.

Er zijn een aantal manieren onderzocht om consumenten financieel geletterd te maken5.

Zo kan educatie leiden tot hogere geletterdheid, maar ook het geven van (eenvoudige)

informatie over producten kan helpen. Een derde optie om financiële geletterdheid aan

te pakken, is om mensen te beschermen tegen verkeerde keuzes. Het ontwikkelen van

gedragstoezicht is hier een voorbeeld van. De Vereniging van Financierings-

ondernemingen spreekt hierbij over verantwoord lenen. Hieronder verstaan ze dat lenen

verantwoord is als (1) het geleende geld niet wordt gebruikt om andere gaten te vullen,

(2) als er geen betalingsachterstanden zijn, (3) als de mogelijkheid blijft om te sparen

voor onvoorziene uitgaven, (4) als er een plan is om het geleend bedrag makkelijk af te

kunnen lossen en (5) als er niet impulsief (binnen een dag) wordt besloten tot een

lening (VFN, 2012).

Wanneer financiële instellingen aan deze eisen voldoen (door middel van zorgplicht),

worden financieel ongeletterde mensen beschermd doordat ze minder gemakkelijk

leningen af kunnen sluiten die hen in de problemen kunnen brengen.

Zelfbeheersing. Ook al kan zorgplicht voor banken en andere financiële instellingen

mooie resultaten hebben voor de financiële omstandigheden van consumenten, het

hoeft niet voldoende te zijn om mensen extern te beschermen tegen financieel

schadelijk gedrag. Het is belangrijk dat consumenten ook zelf bereid zijn acties te

ondernemen om zichzelf uit de financiële problemen te houden. Deze houding is

belangrijk, al is het maar dat financiële problemen ontstaan doordat mensen meer geld

uitgeven dan ze ontvangen.

Zelfbeheersing is dus ook een belangrijk aspect in het onderzoek naar hoe

consumenten omgaan met krediet. Zo hebben bijvoorbeeld verschillende studies

beargumenteerd dat gebrek aan zelfbeheersing een mogelijke uitleg is voor creditcard

schulden en of roodstanden. Gathergood (2011) heeft het verband onderzocht tussen

zelfbeheersing en hoge schulden in het Verenigd Koninkrijk. Hij vond dat mensen met

weinig zelfbeheersing vaker gebruik maakten van duur krediet (d.w.z. krediet met hoge

rentes) dat snel beschikbaar was en dat ze ook gevoeliger reageerden op financiële

Page 14: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

12

schokken (zoals verlies van een baan). Net als financieel ongeletterde mensen, zijn

mensen met weinig zelfbeheersing dus geneigd om de uitgebreide zoektocht naar

krediet over te slaan en eerder tot (wellicht duurdere) spontane financiële beslissingen

te komen.

Beheersingsoriëntatie. Consumenten kunnen verschillend denken over wat voor

controle ze hebben over bepaalde uitkomsten in hun leven. Deze gedachte wordt in de

psychologie aangeduid als beheersingsoriëntatie (in het Engels aangeduid als ‘locus of

control’). Mensen kunnen een interne of externe beheersingsoriëntatie hebben. Een

interne oriëntatie wil zeggen dat men gelooft dat hij of zij zelf verantwoordelijk is voor de

uitkomst van bepaalde zaken. Zoals het woord ‘extern’ al aangeeft, is men met een

externe oriëntatie ervan overtuigd dat externe zaken de uitkomsten bepalen. Hierbij valt

bijvoorbeeld te denken aan geluk of toeval.

Met betrekking tot consumptief krediet houdt beheersingsoriëntatie in dat consumenten

geloven of ze zelf verantwoordelijk zijn voor hun schulden of niet. Studies hebben

aangetoond dat mensen die geloven dat gebeurtenissen in hun leven afhangen van

externe omstandigheden en toeval (externe beheersingsoriëntatie) hogere schulden

hebben (Livingstone en Lunt, 1992; Tokunaga, 1993) en minder geneigd zijn om hun

financieel gedrag te veranderen (Danes en Rettig, 1993). Mensen met een interne

beheersingsoriëntatie worden gelinkt met minder verlangen naar politieke interventie (in

financiële markten), grotere kennis van de partij (banken) waarmee ze zaken doen,

hogere spaartegoeden en andere motieven om te sparen dan mensen met een externe

oriëntatie (Sakalaki, Richardson, en Bastounis, 2005).

Het effect van gedragstoezicht op de beheersingsoriëntatie van consumenten is nog niet

duidelijk. Het zou kunnen dat gedragstoezicht meer effect heeft op mensen met een

externe oriëntatie, omdat de externe factoren veranderen; kredietverstrekkers worden er

immers deels verantwoordelijk voor dat consumenten de lening kunnen terug betalen en

in hun levensonderhoud kunnen blijven voorzien. Het is ook mogelijk dat

gedragstoezicht de oriëntatie in zijn geheel verandert. Mensen die het idee hebben dat

hun eigen handelen geen effect heeft op de hoogte van de leen- en spaartegoeden,

krijgen wellicht het idee meer controle over hun financiële toekomst te hebben met het

invoeren van meer gedragstoezicht.

Mentale boekhouding. Mentale boekhouding is een fenomeen dat voor het eerst werd

genoemd door Tversky en Kahneman (1984). Het houdt in dat mensen cognitieve

voorstellingen creëren waarin ze de reeks van financiële transacties waarmee ze

geconfronteerd worden, beheren. Mentale boekhouding maakt ook gebruik van

Page 15: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

13

heuristics om de keuzes makkelijker en sneller te laten verlopen. Deze heuristics zorgen

ervoor dat mensen anders omgaan met verschillende vormen van inkomsten en

uitgaven. Volgens Ranyard en Craig (1995) kan mentale boekhouding als een belangrijk

referentiekader fungeren voor consumenten die hun kredietopties evalueren. Ze

onderscheiden twee soorten mentale voorstellingen van krediet. Men kan krediet

evalueren aan de hand van een terugkomende begrotingsperiode of als totaal. De

eerste manier houdt in dat mensen de looptijd van een lening zien als een reeks

losstaande eenheden (begrotingsperioden). Men behandelt dan alle inkomsten en

uitgaven in die bepaalde periode alsof ze gelijktijdig plaatsvinden. De andere manier

houdt in dat mensen de lening zien als de som van toekomstige betalingen (zonder deze

te verdisconteren) plus het geleende bedrag.

2.4 Externe omstandigheden

Het zijn niet alleen consumenten zelf (en hun denkwijzen) die kunnen leiden tot een

suboptimale keus in gebruik van consumptief krediet. Ook de omgeving kan zorgen voor een

niet perfecte context waarin financiële keuzes gemaakt moeten worden. Financiële uitsluiting en

keuzemogelijkheden zijn factoren met een goed onderbouwde wetenschappelijke achtergrond.

Financiële uitsluiting. Financiële uitsluiting is een onderzoeksgebied dat de laatste

jaren steeds meer aandacht krijgt. Tot financiële in- en uitsluiting behoren aspecten die

de toegang tot kapitaal bepalen. In essentie houdt de term financiële uitsluiting in dat

sommige sociale groepen geen toegang hebben tot het financiële systeem (Carbo,

Gardener, en Molyneux, 2007). Onderzoek hierin houdt zich bezig met de vraag in

hoeverre men toegang heeft tot financiële middelen als krediet, verzekeringen,

automatisch afschrijven en lopende rekeningen. Het omvat dus allerlei zaken: van het

kunnen openen van een rekening tot de aanwezigheid van pinautomaten om geld op te

nemen. 98,9 procent van de Nederlanders gaven in 2001 aan toegang te hebben tot het

openen van een persoonlijke rekening (Carbo et al., 2007). Deze studie beperkt

financiële uitsluiting dan ook tot de mogelijkheid tot het verkrijgen van een lening. In

andere woorden, kredietuitsluiting (zie ook Nieri, 2007). Concreet betekent dit de vraag

of mensen die willen investeren (bijvoorbeeld in bedrijven of in een opleiding) dit ook

kunnen doen omdat ze toegang hebben tot consumptieve leningen en wat de gevolgen

hiervan zijn.

Het kan zijn dat niet iedereen gelijke toegang heeft tot leningen. Dit kan vele gevolgen

hebben, onder andere dat mensen die ideeën hebben en het liefst investeringen willen

aanwenden, de mogelijkheid niet hebben. Terwijl mensen die geen behoefte hebben

aan het starten van nieuwe bedrijven de mogelijkheid wel hebben door hun privé

Page 16: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

14

kapitaal. Het is daarmee duidelijk dat financiële exclusie een groter probleem vormt voor

armere mensen dan voor welvarendere mensen (Anand en Lea, 2011).

Het probleem van financiële exclusie hoeft niet alleen te liggen in letterlijk de

mogelijkheid tot het verkrijgen van geld. Het kan ook zijn dat men, in combinatie met

gebrek aan financiële geletterdheid, verschillende tarieven moet betalen voor het

verkrijgen van leningen en geld. Zo kan het zijn dat mensen met een lager inkomen een

hogere rente moeten betalen om het extra risico op betalingsachterstand te dekken.

Financiële (on)geletterdheid is hierbij vaak een aanvullend probleem. Een voorbeeld

hiervan is rood staan en het hebben van creditcard schulden. Wanneer men geld tekort

komt aan het einde van de maand en extra geld nodig heeft om deze periode te

overbruggen, kan men ervoor kiezen om een korte tijd rood te staan. Huishoudens staan

dan vaak rood omdat ze geen lening af willen sluiten (terwijl het wel een vorm van

lening is), en onderschatten vaak de rente die ze moeten betalen (GfK, 2013).

Huishoudens die dit wel beseffen (in andere woorden: gezinnen met een hogere

financiële geletterdheid), zullen eerder geneigd zijn om een persoonlijke lening af te

sluiten om eventuele tekortkomingen te overbruggen. Deze mensen zullen dus tegen

een lager tarief kunnen lenen. Oftewel, mensen die dit beseffen, kunnen zichzelf

toegang verschaffen tot goedkoper (en waarschijnlijk ook hoger) krediet. Hierdoor

ontstaan er dus scheve verhoudingen in tarieven voor consumptief krediet en daarmee

ook scheve verhoudingen in wat mensen met een vergelijkbaar inkomen aan het eind

van de maand overhouden.

Kredietuitsluiting hoeft niet altijd negatief uit te pakken voor consumenten. Sommige

consumenten kunnen zelfs voordeel halen uit gebrek aan toegang tot (dure) leningen.

Gathergood (2011) beargumenteert bijvoorbeeld dat geen toegang tot krediet als rood

staan of krediet via een creditcard voordelig kan zijn voor mensen met een gebrek aan

zelfbeheersing. Immers, als consumenten geen toegang hebben tot spontaan krediet

(wat vaak op korte termijn beschikbaar is, maar wel tegen een hogere rente), worden ze

eerder gedwongen om het ingewikkeldere en uitgebreidere proces van de zoektocht

naar krediet te doorlopen. In tegenstelling tot het aanpakken van financiële

ongeletterdheid (waarbij men gebruik kan maken van voorlichting en zorgplicht) kan het

als beleidsmogelijkheid afdoende zijn om mensen met weinig zelfbeheersing af te

schermen van vormen van spontaan krediet, of op zijn minst de drempels voor het

afsluiten hiervoor te verhogen.

Financiële keuzes. Onderzoek uit het verleden heeft aangetoond dat het hebben van

keuzes positieve emotionele en motiverende consequenties heeft. Deze bevindingen

Page 17: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

15

hebben geleid tot de algemene gedachten dat meer keus altijd beter is (Iyengar en

Lepper, 2000). Echter kan het hebben van te veel keuzes ook nadelige gevolgen

hebben. Iyengar en Lepper (2000) vonden in hun studie bijvoorbeeld dat wanneer

mensen de keus kregen uit 24 soorten jam (in plaats van zes) wel meer van de jam

proefden, maar uiteindelijk minder vaak ook daadwerkelijk een jam kochten. Ook waren

studenten eerder bereid om een opstel voor bonuspunten te schrijven wanneer ze de

keus kregen uit zes onderwerpen in plaats van 30.

Voor consumptief krediet kan te veel keus betekenen dat consumenten eerder besluiten

geen lening meer te nemen. Iyengar, Jiang en Huberman (2004) hebben onderzoek

gedaan naar 401(k) pensioenfondsen in de Verenigde Staten. Uit hun onderzoek bleek

dat 75 procent van de mensen deel namen aan dit plan wanneer ze enkel keus hadden

uit twee fondsen. Wanneer men keus had uit 59 fondsen, daalde dit percentage naar 60

procent. Dit resultaat zou ook andersom kunnen werken. Wanneer mensen te veel keus

hebben in de leningen die ze kunnen nemen, kan het zijn dat men er toch eerder voor

kiest om de aankoop uit te stellen of te betalen met spaargelden.

Te veel keus kan er ook toe leiden dat consumenten het overzicht verliezen. Dit kan

weer verscheidene gevolgen met zich meebrengen. Zo kan dit leiden tot een lagere

financiële geletterdheid. Het kan mensen te veel tijd en energie kosten om zich te

verdiepen in financiële producten. Ook kunnen consumenten meer gebruik gaan maken

van heuristics, zoals mentale boekhouding. Wellicht kunnen consumenten de vele

keuzes niet verwerken. Dit kan leiden tot het maken van een shortlist van producten.

Hierdoor kunnen ze sommige producten, die misschien goedkoper zijn of beter bij hun

wensen passen, over het hoofd zien. Ten slotte kan ook de beheersingsoriëntatie

veranderen. Consumenten worden wellicht zo overweldigd door de keuzemogelijkheden

dat ze niet meer het idee hebben dat ze er zelf controle over hebben. Hierdoor kan hun

beheersingsoriëntatie verschuiven van intern naar extern.

2.5 Economische factoren

De markt voor consumptief krediet heeft zich in de afgelopen jaren gestabiliseerd. Het uitstaand

consumptief krediet per eind 2012 bedroeg zo’n 16,9 miljard euro. Hoewel het uitstaand krediet

relatief stabiel bleef, nam het verstrekte krediet echter af; in 2012 daalde het verstrekt krediet

met 14% naar 4,5 miljard euro. Het CBS maakt in haar rapportage over verstrekte kredieten

onderscheid tussen consumptief krediet en roodstand bij banken. De roodstand bij de banken is

de laatste jaren licht toegenomen, en bedroeg eind 2012 10,2 miljard euro6.

Page 18: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

16

Het aandeel van banken en financieringsmaatschappijen in het totaal uitstaande consumptief

krediet is verreweg het grootste (andere marktpartijen zijn bijvoorbeeld gemeentelijke

kredietbanken en postorderbedrijven). Gemiddeld gezien is het marktaandeel 43 procent voor

banken en 50 procent voor financieringsmaatschappijen over de periode van januari 2000 tot en

met mei 2013. Door de jaren heen is deze samenstelling wel veranderd. Het aandeel van

banken was in januari 2000 41 procent van de totaal uitstaande schuld. In de periode van

januari 2000 tot december 2003 is dit aandeel met ruim 24 procent gestegen naar 51 procent

van het totaal. In de periode van december 2003 tot januari 2011 is dit percentage weer

gedaald met ruim 38 procent naar 33 procent van het totaal, en in de periode van januari 2011

tot mei 2013 is dit percentage redelijk stabiel rond de 35 procent gebleven.

De verandering in marktaandeel wordt vooral veroorzaakt door het veranderende aandeel van

financieringsmaatschappijen. Het aandeel van financieringsmaatschappijen was 50 procent in

januari 2000. In december 2003 is dit aandeel met 20 procent gedaald naar 40 procent van het

totaal. In de periode van december 2003 tot januari 2011 is dit percentage weer gestegen met

bijna 53 procent (naar 61 procent van het totaal). In de periode van januari 2011 tot mei 2013 is

dit percentage redelijk stabiel rond de 58 procent gebleven.

Het CBS maakt verder onderscheid tussen drie verschillende categorieën

financieringsmaatschappijen: (1) dochters van banken, (2) autodealers en (3) overige

maatschappijen. Onder de laatste categorie vallen instellingen die zijn gekoppeld aan een

verzekeringsbedrijf of die krediet afsluiten voor eigen rekening en risico. Een deel van de

stijging in het percentage voor rekening van banken wordt opgevangen door een daling in het

percentage van dochters van banken, opgenomen in de stijging van

financieringsmaatschappijen in het algemeen. Zo is in de periode van december 2003 tot juni

2008 het aandeel van dochters van banken in het totaal uitstaand bedrag van

financieringsmaatschappijen gedaald van 44 procent in december 2003 tot 25 procent in juni

2008 (een daling van ruim 43 procent). Dit percentage is echter wel weer gestegen naar 40

procent in januari 2011.

Ontwikkelingen in rentetarieven

In de Nederlandse wetgeving is een maximaal rentepercentage vastgesteld dat

kredietverstrekkers mogen vragen. Voor consumptief krediet is dit het wettelijke

rentepercentage voor niet-handelstransacties plus een verhoging van 12 procent (AFM, 2013).

Sinds 1992 is er een daling te zien in het maximale toegestane rentepercentage voor

consumptieve leningen. Deze rentevoet is gedaald van 24 procent in 1992 tot 15 procent in

20137.

Page 19: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

17

Vanaf 2007 is het flitskrediet in opkomst; kredieten die korter zijn dan drie maanden

(Rijksoverheid, 2013). De snelle toegang tot krediet is aantrekkelijk voor een groep

consumenten. Men hoeft immers maar een e-mail of sms te versturen om hiertoe toegang te

krijgen, en er wordt bovendien geen BKR toetsing uitgevoerd. Deze opkomst leidt tot

problemen. Deze kleine leningen met zeer korte looptijd vallen aanvankelijk niet onder het

toezicht van de AFM en de aanbieders kunnen daardoor veel hogere rentes berekenen (Van

Aartrijk, 2008). De rente die in rekening gebracht wordt, bedraagt hierdoor soms wel 20 procent

per maand, terwijl de maximale wettelijke rentepercentage in diezelfde periode vastgesteld is op

18 procent per jaar (Wierstra, 2008). Ook hoeft er voor flitskredieten geen BKR toets te worden

gedaan (Van de Kerkhof, 2009). De VFN kaart dit probleem voor het eerst aan in 2008, wat leidt

tot een politieke discussie. Op 1 juli 2011 is een nieuwe wet in werking getreden waardoor de

toegestane maximum rente ook geldt voor de zogenoemde flitskredieten (Rijksoverheid, 2013).

Ontwikkelingen in schuldsaneringen

In 1997 is het slagingspercentage van schuldbemiddeling tussen schuldenaar en schuldeiser

afgenomen van 50 procent in 1992 naar 28 procent in 1997 (Jungmann, 2006). De overheid

roept De Wet Schuldsanering voor Natuurlijke Personen (WSNP) in het leven als stimulans voor

schuldeisers om vaker over te gaan tot een vrijwillige schikking met de schuldenaar8. Men nam

aan dat consumenten afgeschrikt zouden worden door justitiële bemiddelingen in het geval dat

er geen schikking werd getroffen tussen de schuldenaar en schuldeiser en zo een stimulans

zou creëren om tot vrijwillige schikkingen over te gaan. Echter blijkt in 2004 dat de WSNP

averechts effect heeft gehad. Het slagingspercentage is in 2004 verder gedaald naar 9 procent

(Jungmann, 2006).

Jungmann geeft drie redenen voor dit effect. Ten eerste bleek de tussenkomst van justitie niet

onaantrekkelijk voor mensen, maar juist een makkelijke oplossing. Ten tweede ging de overheid

ervan uit dat de wet zou leiden tot meer onderhandeling tussen schuldeiser en schuldenaar. De

wet leidde echter vaak juist tot voorstellen van de schuldenaar waar de schuldeiser vervolgens

enkel met een ‘ja’ of een ‘nee’ op kon antwoorden. In het geval van een ‘nee’ werd de gang

naar de rechtbank in gang gezet. De derde reden is dat de kans tot een schikking is afgenomen

door andere omstandigheden. In de periode van 1998 tot 2004 is, in tegenstelling tot het

inkomen, de hoeveelheid schulden sterk toegenomen. Hierdoor wordt het deel dat een

schuldenaar kan terug betalen bij een schikking aanzienlijk kleiner, tot ergernis van de

schuldeneiser. Ook is de hoeveelheid schuldeisers per schuldenaar toegenomen. Dit laatste

verkleint ook de kans op een schikking, aangezien alle schuldeisers in moeten stemmen met de

schikking.

Page 20: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

18

In de periode van 2004 tot en met 2010 is er echter een verbetering opgetreden in het

slagingspercentage van de wettelijke schuldsaneringen. In 2007 steeg het percentage naar 22

procent, om vervolgens verder te stijgen naar 38 procent in 2010 (NVVK 2010, 2011)

Als we kijken naar het slagingspercentage die in 2007 opgestart zijn met saneringskredieten,

schuldbemiddelingen en herfinancieringen, met een looptijd van maximaal 3 jaar, dan zien we

dat het slagingspercentage 70 procent is in 2010, en stabiel is in de jaren erna (NVVK 2012,

2013).

2.6 Technologische en marktfactoren De snelle technologische ontwikkelingen in de afgelopen jaren hebben voor veel veranderingen

gezorgd in het financiële wezen van Nederland. In 1997 richt Het Nationaal Instituut voor

Budgetvoorlichting (Nibud) haar website op (Brabants Dagblad, 1997). Op deze website kunnen

consumenten informatie vinden over budgetteren en hun financiële kennis testen en verbeteren.

Door het openen van deze website krijgen consumenten makkelijker toegang tot informatie die

hun financiële geletterdheid kan verbeteren.

Makkelijker toegang tot informatie blijkt ook nodig. De ontwikkeling van technologie en

marktinnovatie, gecombineerd met toegenomen competitie (door deregulering van financiële

markten waardoor non-banken financiële diensten aan zijn gaan bieden (de Gier et al, 2007)

hebben sinds de eeuwwisseling gezorgd voor een financiële industrie met een geavanceerd,

breed aanbod aan verschillende diensten en veel aanbieders voor deze diensten (Braunstein en

Welch, 2002). Deze ontwikkeling werd versterkt door ontwikkelingen in telecommunicatie die

voor het ontstaan hebben gezorgd van financiële producten die aangepast zijn aan de wensen

van de consumenten (de Gier et al, 2005).

Het ontstaan van financiële producten als woekerleningen, toegang tot krediet voor jongere

populaties (zoals creditcards voor studenten en studentenleningen) en meer

verantwoordelijkheid voor eigen investeringen en pensioenplannen (door de vergrijzing en

veranderingen in pensioenvoorzieningen) in combinatie met hogere consumentenschulden en

lage spaarcijfers, hebben een gevoel van urgentie toegevoegd aan de discussie rond financiële

geletterdheid (Braunstein en Welch, 2002; de Gier et al., 2007).

Communicatie en innovaties aan aanbodzijde zorgen tegelijkertijd voor een toename in

beschikbare informatie voor de consument (Braunstein en Welch, 2002). Om effectief gebruik te

maken van deze informatie is ook enige mate van financiële geletterdheid nodig. Consumenten

moeten immers kunnen bepalen of informatie relevant is en beoordelen of de informatie van

een betrouwbare bron komt.

Page 21: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

19

Ook voor de financiële instellingen verandert de manier van zaken doen door technologische

ontwikkelingen. Door het gebruik van uitgebreide databases met daarin karakteristieken en

voorkeuren van huishoudens, kunnen financiële instellingen producten en doelgerichte

marketing toepassen die speciaal aan de wensen van de consument zijn aangepast (Braunstein

en Welch, 2002). Deze ontwikkeling zorgt voor meer concurrentie en betere diensten voor de

consumenten, maar verkeerd gebruik maakt consumenten ook kwetsbaar. Vooral voor

consumenten met minder financiële kennis kunnen twijfelachtige marketing en verkoop

technieken ervoor zorgen dat ze producten aanschaffen die ze niet nodig hebben of die niet

goed inspelen op hun persoonlijke situatie.

Een andere verandering is de manier waarop financiële instellingen producten en diensten

verwerken (Braunstein en Welch, 2002). De instellingen maken gebruik van databases en

statistische modellen om risicoprofielen van consumenten te schetsen. Deze profielen worden

vervolgens gebruikt om te bepalen hoeveel uit te lenen en tegen welke kosten. Dit kan bij

consumenten tot kredietuitsluiting leiden; de persoonlijke aandacht vermindert waardoor

financieel ongeletterde mensen het systeem niet weten te gebruiken en beïnvloeden. Hierdoor

kunnen de kosten voor leningen hoger uitvallen dan voor mensen die het systeem wel

begrijpen.

De toegenomen concurrentie door niet-banken zorgt voor de derde verandering. Banken gaan

mee met de niet-banken en beginnen met het aanbieden van producten buiten de normale

gereguleerde bankenstructuur (Braunstein en Welch, 2002). Voor consumenten betekent deze

ontwikkeling dat ze bewuster de markt op moeten gaan en zich moeten realiseren dat ze niet

altijd dezelfde bescherming en rechten krijgen die ze bij traditionele bankproducten wel

genieten.

Als reactie op al deze innovaties wordt op 10 november 2006 het platform CentiQ opgericht (De

Gier, Verschoor, Frijns, en Lehnert, 2007). Dit platform heeft als doel het financieel inzicht en

financiële bewustzijn van consumenten te onderzoeken en te verhogen. Onderzoeken van dit

platform zullen samen met onderzoeken van het Nibud gebruikt worden bij de ontwikkelingen in

sociale factoren, in de volgende paragraaf.

2.7 Sociale factoren Lange tijd zijn economie en psychologie als een gescheiden tak in de wetenschap gezien. Een

voorbeeld hiervan is de Prospect Theory ontwikkeld door Kahneman en Tversky in 1979. Een

recente ontwikkeling is dat deze takken steeds meer samengetrokken worden. Dat zien we in

de ontwikkeling van gedragseconomie en economische psychologie. Deze ontwikkeling heeft

ervoor gezorgd dat er steeds meer onderzoeken zijn gedaan naar sociale factoren in het

economisch handelen van de mens. Onderwerpen die aan bod gekomen zijn, zijn onder andere

Page 22: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

20

consumenten- en spaargedrag, bestedingsgedrag en keuzegedrag. Echter, de ontwikkelingen

van sociale aspecten met betrekking tot het consumenten krediet (vooral voor Nederland) zijn

nog niet grondig uitgewerkt. De volgende paragraven beschrijven de ontwikkelingen in sociale

factoren met betrekking tot consumentenkrediet.

Financiële verwachtingen

Zoals eerder besproken, lenen mensen niet alleen om te blijven voorzien in hun levensbehoefte

of deze te verbeteren. Een van de redenen waarom mensen een lening afsluiten is omdat ze

denken dat ze het in de toekomst beter gaan hebben en dus ook geen moeite zullen hebben om

deze lening terug te betalen. Vooral met het oog op de crisis is het belangrijk om te kijken naar

hoe deze verwachtingen zich hebben ontwikkeld in de afgelopen jaren.

Jongeren waren gunstig gestemd over hun toekomst in 2011. Ook al maakte 53 procent van de

jongeren tussen 12 en 24 jaar zich zorgen over de economische toekomst van Nederland, over

hun eigen toekomst waren ze positiever. Exact de helft was positief tot heel positief over de

verwachting van de eigen geldzaken in 2012 en 33 procent was noch positief, noch negatief

over zijn of haar eigen financiële toekomst. Maar liefst 62 procent van de jongeren dacht

makkelijk aan een baan te komen en de meeste jongeren verwachten 1.500 tot 5.000 euro netto

per maand te verdienen op 35-jarige leeftijd en 44 procent van de jongeren verwachtte later

meer geld te besteden te hebben dan hun ouders nu doen tegenover 33 procent dat verwachtte

hetzelfde als hun ouders te verdienen (Nibud, 2012).

Ontwikkelingen in financiële geletterdheid

Bij een onderzoek van CentiQ naar financiële geletterdheid onder mensen, gaf 38 procent van

de consumenten aan over onvoldoende kennis over financiële producten te beschikken in 2007

(CentiQ, 2007). Deelnemers aan het onderzoek werden ook onderworpen aan een feitelijke

kennistest. Hierin werden vragen gesteld over zaken als rente en inflatie. Van de zes vragen die

men kreeg, had 58 procent van de ondervraagden minder dan drie vragen goed. Mensen gaven

in 2007 ook aan dat ze weinig behoefte hadden om hun financiële kennis te vergroten; 45

procent gaf aan niet veel moeite te willen doen hiervoor en 59 procent gaf aan niet of te weinig

geïnteresseerd te zijn in nieuwe financiële producten. In het onderzoek maakt CentiQ

onderscheid tussen zes clusters mensen en hun financiële gedragingen. Twee van deze

clusters omvatten een lage tot zeer lage financiële geletterdheid. Ze noemen deze clusters (1)

financieel ongeletterd en (2) financieel laconiek. In 2007 zit 20 procent van de consumenten in

een van deze twee clusters.

In 2009 is er een nieuw onderzoek gedaan door CentiQ naar het financieel inzicht van

Nederlandse consumenten (CentiQ, 2009). Hierbij scoorden mensen niet veel beter, zo niet

slechter op de kennisvragen. Het onderzoek omvatte dit keer vijf (in plaats van zes) kennis

Page 23: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

21

vragen. Vragen die aan bod kwamen, waren: ‘Wat is volgens u de gemiddelde rente die u moet

betalen bij rood staan op uw betaalrekening?’ en ‘Wat is volgens u de gemiddelde rente die u

moet betalen bij een persoonlijke lening/consumptief krediet?’. Van de ondervraagden had 18

procent slechts één antwoord goed, 47 procent had twee of drie antwoorden goed en 35

procent had slechts één vraag fout. Een later onderzoek van CentiQ komt met meer details over

de kennis naar rentestanden. Consumenten die wel eens rood stonden dachten dat de rente bij

roodstand gemiddeld 8,6 procent was, terwijl in werkelijkheid de rente in die periode rond de 15

procent lag. Consumenten die wel eens persoonlijke leningen afsloten dachten gemiddeld dat

de rente voor persoonlijke leningen 9,1 procent was, terwijl dit feitelijk rond de 7,0 procent lag.

Onderzoek van CentiQ in 2010 voegt hier nog aan toe dat van de consumenten in bezit van een

klantenkaart9 slechts 30 procent beseft dat er rente in rekening wordt gebracht voor aankopen

met deze kaart en hiervan weet bijna de helft niet hoe hoog deze rente is (CentiQ, 2010). De

gemiddeld ingeschatte rente onder consumenten die wel denken te weten hoe hoog de rente is,

is 10 procent. Ook in 2010 blijven mensen de rentetarieven onderschatten die voor roodstand

gerekend worden. Het verschil tussen vermoede rente en werkelijke rente wordt wat kleiner;

consumenten denken gemiddeld dat ze hierover 7,3 procent rente moeten betalen terwijl de

rentestand in werkelijkheid 13 procent was.

Een in 2009 uitgevoerd onderzoek suggereert daarnaast dat mannen een stuk financieel

geletterder zijn dan vrouwen. Ze scoren hoger op de kennisvragen en op de zelfbeeld vragen.

Het verband tussen geslacht en resultaat is hoger bij de kennisvragen. Jongeren onder de

dertig jaar scoren het laagst van alle leeftijdsgroepen en onderschatten zichzelf vaker, blijkt uit

vragen naar hun zelfbeeld. Ook is er een relatie tussen inkomen en werk. De groep die

beneden modaal verdient, heeft ook het laagste kennisniveau.

Er zijn verschillende maatregelen genomen, zowel privaat als publiek, maar ook nationaal als

Europees, om meer informatie beschikbaar te maken zodat mensen financieel geletterder

kunnen worden. Buiten dat er al een bepaalde mate van financiële geletterdheid aanwezig moet

zijn om gebruik te kunnen maken van deze informatie, brengt het verschaffen hiervan nog extra

moeilijkheden met zich mee. Door te veel informatie kunnen mensen het overzicht verliezen.

Begin 2009 gaf 24 procent van de mensen aan niet te weten welke informatie betrouwbaar en

onafhankelijk is. Dit steeg tot 30 procent in 2010. Ook gaven consumenten aan dat ze door de

bomen het bos niet meer zagen (17 procent in 2009 en 21 procent in 2010), ze veel

tegenstrijdige informatie kregen (16 procent in 2009 en 19 procent in 2010) en informatie die ze

kregen moeilijk vonden (12 procent in 2009 en 19 procent in 2010). Slechts 14 procent van de

consumenten in 2009 en 12 procent in 2010 gaf aan graag meer informatie te willen hebben

over hoe ze met schulden om moeten gaan. Er was meer vraag naar informatie over

belastingen (64 procent in 2009 en 53 procent in 2010), de werking van financiële producten

Page 24: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

22

(53 procent in 2009 en 49 procent in 2010) en hoe men met zijn of haar vermogen omgaan kon

(43 procent in 2009 en 37 procent in 2010). Er is niet gemeten of mensen behoefte hadden aan

meer informatie over leningen (welke leningen ze het beste kunnen nemen voordat ze schulden

maken).

Ontwikkelingen in zelfbeheersing

Vanaf 1998 is Nederland meer en meer getransformeerd naar een maatschappij waarin

kredieten en consumeren een belangrijke rol spelen. Het inkomen is relatief gelijk gebleven,

maar de schulden zijn sterk toegenomen (WSNP monitor 0). Mede door de crisis komt er echter

een ommekeer in deze transformatie. Vanaf 2009 begint sparen de norm te worden en

bezuinigen mensen liever dan dat ze geld lenen (Verhue, Koenen & Kalmthout, 2011).

In 2011 geeft 84 procent van de consumenten aan dat ze liever sparen dan geld lenen en

slechts 10 procent van de mensen geeft aan dat ze vaak dingen kopen zonder na te denken of

ze er wel geld voor hebben (met andere woorden; ze maken gebruik van spontaan krediet in het

geval dat hun eigen krediet ontoereikend is). Slechts 5 procent geeft aan liever op krediet te

kopen dan te wachten tot ze het geld zelf bij elkaar gespaard hebben.

Toch komt dit er in de werkelijkheid niet altijd van. Ook al geeft 39 procent van de consumenten

aan dat ze eigenlijk vrijwel nooit geld te kort hebben, 22 procent van de consumenten zegt nog

steeds gebruik te maken van roodstand in het geval dat men geen geld meer heeft. Hier staat

tegenover dat 35 procent aangeeft geld op te nemen van de spaarrekening en 33 procent geeft

aan ook daadwerkelijk te bezuinigen in het geval van geldtekort. Ongeveer dezelfde cijfers zijn

ook voor 2012 te zien.

Ontwikkelingen in beheersingsoriëntatie In 2009 gaf 80 procent van de consumenten aan dat hun kennis en gevoel over de financiële

situatie van het huishouden goed tot zeer goed is en maar liefst 82 procent gaf aan dat ze het

idee hebben hun financiële situatie meestal tot altijd onder controle te hebben (Veldkamp,

2009). Dit resultaat is mede te verklaren doordat mensen over het algemeen regelmatig op hun

bankrekening keken, een duidelijk beeld van hun uitgaven hadden en een redelijk tot goed

gevoel hadden van de hoogte van het bedrag op hun lopende rekening. Wel is het financieel

zelfvertrouwen gekoppeld aan leeftijd. Jongeren hebben een relatief laag zelfvertrouwen en

ouderen een relatief hoog zelfvertrouwen (Veldkamp, 2009). Ook het inkomen is van belang;

hoe meer men verdient, hoe zelfverzekerder men blijkt. Dit beeld wordt herbevestigd in 2012,

toen 82 procent van de consumenten aangaf dat hun kennis en gevoel over de financiële

situatie goed tot zeer goed is (Verhue, Koenen, en Van Kalmthout, 2011; Veldkamp, 2012).

Toch weet 36 procent van die groep niet preciezer dan op 500 euro nauwkeurig in te schatten

Page 25: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

23

wat op de betaalrekening staat. In de periode van 2009 tot 2012 geeft twee derde van de

mensen ook aan dat ze zich in het algemeen zeker voelen over het maken van belangrijke

financiële keuzes (Veldkamp, 2012).

Kennis en gevoel over de financiele situatie van het huishouden kan verder toenemen als er

sprake is van meer financiële geletterdheid, maar dit kent echter ook zijn grenzen. Nadelen van

het vergroten van financiële geletterdheid zijn bijvoorbeeld dat mensen het idee hebben dat ze

overspoeld worden door informatie. Mensen krijgen te veel informatie van telecom- en

energieleveranciers en vinden informatie over pensioenen en verzekeringen onduidelijk.

Mensen krijgen meer informatie te verwerken dan vroeger; hierdoor ontsnapt post aan de

aandacht en is het voor mensen niet heel duidelijk of er actie verwacht wordt.

Zo gaf 23 procent van de bevraagde consumenten aan in 2009 dat ze teveel informatie hadden

over financiële producten en daardoor de bomen het bos niet meer zagen (Veldkamp, 2012). Dit

zorgt ervoor dat mensen minder het gevoel krijgen dat ze controle hebben over hun eigen

financiële producten en situatie. Wel lijkt het aantal consumenten dat de informatie als teveel

ervaart af te nemen; in 2012 daalt het percentage naar 18 procent, van 21 procent in 2010.

Deze daling kan misschien verklaard worden omdat het percentage consumenten dat naar

informatie zoekt afneemt (van 65 procent in 2009 tot 50 procent in 2012; Veldkamp, 2012). Ook

dit kan een gevolg zijn van het verschaffen van te veel informatie; men houdt simpelweg op met

informatie zoeken.

Wet- en regelgeving

Tot aan de eeuwwisseling werd er weinig gedaan aan (gedrags)toezicht op de consumptieve

markt. In 1995 was het de Economische Controle Dienst (ECD) die de financiële

dienstverleners controleerde. Echter ging het hier voornamelijk om banken en minder om

andere kredietverstrekkers (Rombouts, 1995). De ECD hield zich ook niet zo zeer bezig met

gedragstoezicht, maar meer met fraudezaken. Volgens Rombouts (1995) besteedde de ECD

ongeveer 80 procent van zijn tijd aan opsporing van fraudezaken en slechts 20 procent aan

controle. Ook was de instelling onderbezet; volgens toenmalig ECD-directeur Schouten zou het

‘geen enkele moeite kosten, het dubbele aantal mensen aan het werk te zetten’ (Rombouts,

1995). Veel van de fraudezaken die bij de ECD aan het licht kwamen, waren malafide

organisaties die een vergoeding vroegen om mensen te helpen bij schuldsanering. De Wet op

het Consumentenkrediet verbiedt dit. Kenmerkend van het gebrek aan toezicht is wel dat het

niet duidelijk was over hoeveel malafide stichtingen het ging en wat de schade was van deze

praktijken (Vaessen, 1996).

De wet die op dat moment bestaat, komt ook onder druk te staan. Het kabinet wil maatregelen

treffen om de administratieve lastendruk in het land te verminderen met ongeveer 10 procent

(Leerink, 1995). Het plan is om onder andere een lichtere vorm van de Wet op het

Page 26: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

24

Consumentenkrediet te introduceren (NRC Handelsblad, 1995). Pas rond de eeuwwisseling

komen er veranderingen in (toezicht) regelgeving met betrekking tot het consumptief krediet.

Allereerst kondigt minister Zalm in 1999 maatregelen aan als reactie op de hoge aantallen

leningen en de hoeveelheid geld in de economie. Zo wil hij geld lenen minder aantrekkelijk

maken door de renteaftrek van consumptief krediet volledig af te schaffen in 2001 (Bueters en

Smits, 1999). Ook breidt minister Zalm de bevoegdheden van De Nederlandsche Bank uit,

zodat deze adequater de consumenten kan beschermen. Vanaf 2000 mag DNB verstrekkers

van consumptief krediet ook preventief controleren in plaats van pas te reageren na klachten

van gedupeerde consumenten (Van Vegchel, 2000). Bovendien krijgt DNB de mogelijkheid om

malafide bedrijven harder aan te pakken door ze bijvoorbeeld een dwangsom op te leggen.

Ook wordt in 1998 de Wet Schuldsaneringen voor Natuurlijke Personen (WNSP) ingevoerd. De

wet wordt in het leven geroepen om burgers met problematische schulden de mogelijkheid te

bieden met een schone lei de toekomst in te gaan. De overheid wil drie zaken bereiken met de

wet: (1) ze wil voorkomen dat natuurlijke personen voor de rest van hun leven worden

achtervolgd door schuldeisers, (2) ze wil een stimulans creëren voor schuldeisers om vaker tot

een vrijwillige schikking over te gaan en daarmee (3) het aantal faillissementen van natuurlijke

personen terugdringen (bron WNSP monitor 0). Een nulmeting in 2004 komt tot de conclusie dat

de WNSP in die huidige vorm niet werkt; doelen twee en drie van de wet worden niet

waargemaakt10. Voor het derde punt geldt dat de schuldsanering vaak voor schuldenaars niet

vol te houden is (WNSP monitor 0, 2005). Dit komt omdat schuldenaren vaak niet beseffen wat

voor verplichtingen de wet met zich meebrengt, waardoor ze uiteindelijk alsnog in een

faillissement terecht komen.

In 2001 gaat het controlesysteem voor consumptief krediet compleet op de schop. Vanaf mei is

het toezicht op consumentenkrediet niet langer meer de verantwoordelijkheid van het ministerie

van Economische Zaken, maar gaat dit toezicht naar De Nederlandsche Bank (Drillenburg,

2001). Door deze verschuiving van toezicht, bestaat de Raad van Financiële Toezichthouders

(RTF) nu uit drie instanties; (1) DNB, (2) Stichting Toezicht Effectenverkeer (STE) en (3) de

Pensioen- en Verzekeringskamer. De hele raad houdt zich ook bezig met een financiële

bijsluiter. Deze ontwikkelingen zijn pas het begin van de algehele herziening van de Wet op het

Consumentenkrediet. In hetzelfde jaar nog, krijgt Zalm toestemming van het kabinet om het

toezicht op de effectenbeurs uit te breiden naar alle financiële instellingen (Het Financieele

Dagblad, 2001b). Hiermee wordt een begin gemaakt met gedragstoezicht voor consumptief

krediet. Dit toezicht wordt toegewezen aan de STE, die omgevormd wordt tot de Autoriteit

Financiële Markten (Het Financieele Dagblad, 2001a). Een van de eerste zaken waar de nieuwe

autoriteit zich mee bezig houdt, is het introduceren van de financiële bijsluiter op 1 januari 2002

(Coenraadts, 2001; Het Financieele Dagblad, 2002b). Deze bijsluiter is bedoeld om meer

Page 27: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

25

transparantie te creëren en de financiële geletterdheid van consumenten te verhogen door

informatie te verschaffen over rendementen, risico’s en kosten bij complexe financiële

producten (AFM, 2013).

De volgende ontwikkeling in de zorgplicht komt op het moment dat naast de Wet op het

Consumentenkrediet de Wet Financiële Dienstverlening (WFD) in 2004 wordt geïntroduceerd.

De nieuwe wet verzwaart de zorgplicht door het verplichtstellen van het inwinnen van informatie

over de kennis, ervaring, doelstellingen en risicobereidheid van de klant met betrekking tot

advisering over het krediet (Slagter, 2003). De AFM wordt verantwoordelijk voor het naleven

van de nieuwe wet. Ook worden tussenpersonen onder deze wet getoetst aan de hand van vier

criteria; (1) transparantie, (2) deskundigheid, (3) integriteit en (4) financiële zekerheid. De

nieuwe wet gaat wel gepaard met de angst voor een toename van administratieve lastendruk

(Harmsen, 2003).

Een ander wet- en regelgevingstraject wordt door de eerder besproken flitskredieten in

versnelling gebracht vanaf 2007. Dit krediet viel niet onder het toezicht van de AFM, waardoor

er geen wettelijk maximum rentepercentage gold en mensen niet getoetst hoefden te worden bij

het BKR om toegang te hebben tot dit krediet. In 2008 kaartte de VFN het probleem aan, wat

leidde tot een politieke discussie (Van Aartrijk, 2008). Minister Bos (toenmalige Minister van

Financiën) wil de maximale rente voor flitskredieten gelijkstellen aan de maximale wettelijke

rente voor het overige consumptief krediet (Wierstra, 2008). Deze aanpassing vloeit voort uit de

Europese richtlijn voor consumentenkrediet (Aangenomen in 2007; Van de Kerkhof, 2009).

De wet die in de zomer van 2010 zou worden ingevoerd, loopt vertraging op, waardoor

woekerbedrijven door kunnen blijven gaan met het aanbieden van flitskrediet (Dohmen, 2010;

Giebels, 2010; Rotteveel, 2010). Uiteindelijk wordt de nieuwe regelgeving pas op 1 juni 2011

ingevoerd (Reijgersberg, 2011). De invoering van de wet leidt tot creativiteit onder aanbieders

van flitskrediet. Zo beginnen bedrijven leningen zonder rente te geven, maar moet er wel

betaald worden voor bijvoorbeeld het ontvangen van het afschrift van de lening of voor het snel

verwerken van de lening als er spoed is voor het verkrijgen van het geld (Gualthérie van

Weezel, 2011). De rente kan zo nog steeds oplopen tot 28 procent (Het Financieele Dagblad,

2011). De AFM stelt een onderzoek in naar de aanbieders. Dit werkt. Na een jaar zijn twaalf van

de vijftien onderzochte bedrijven gestopt met het aanbieden van flitskrediet (Den Hollander,

2012).

Wet- en regelgeving op Europees niveau

Toezicht op en regelgeving over consumentenkrediet op Europees niveau wordt vanaf de jaren

‘90 ontwikkeld. In 1996 komt de Europese Commissie met plannen om kosten voor

Page 28: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

26

consumentenkrediet makkelijker te kunnen vergelijken tussen Europese landen (Van Lierop,

1996). Concreet betekent dit dat de EU de al bestaande Annual Percentage Rate of Charge

(APRC) gaat laten gelden voor landen waarvoor deze nog niet geldt, zoals Duitsland en

Frankrijk, en hiervan een uniforme formule maakt. Uiteindelijk zou de APRC de totale kosten

van leningen voor consumenten moeten weergeven. Deze nieuwe regulering zou moeten

zorgen voor meer transparantie op de consumptieve kredietenmarkt en kan enigszins

beschouwd worden als een onderdeel van Europees gedragstoezicht. De APRC zou er namelijk

voor moeten zorgen dat er geen verborgen kosten meer zijn.

In 2002 neemt de EU een voorstel aan voor een nieuwe richtlijn voor consumentenkrediet. De

vergelijking tussen aanbieders in Europa moet toenemen door consumenten meer inzicht te

laten krijgen in de condities van kredieten (Het Financieele Dagblad, 2002). Een van de

veranderingen is ook het recht om binnen twee weken na het accepteren van een lening er

alsnog, zonder opgave van reden en kosten, vanaf te zien.

Page 29: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

27

DEEL 2

ONDERZOEK NAAR DE ROL VAN CONSUMENTENKREDIET

Page 30: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

28

3 De rol van consumentenkrediet

Samenvatting

• Verstrekking van nieuw consumptief krediet heeft een positief effect op de groei van de

consumptie, blijkend uit een empirische analyse voor Nederland over de periode 1998-2012.

• De resultaten suggereren dat het de consumptie van duurzame goederen enerzijds en de

consumptie van diensten anderzijds is die beïnvloed wordt door consumptief krediet. Er is geen

significant verband tussen de verstrekking van consumptief krediet en de consumptie van

voeding- en genotsmiddelen of overige goederen.

• De financiële crisis van 2007-2008 met de daarmee gepaard gaande grote recessie, heeft in de

analyse geen doorslaggevende impact gehad op de relatie tussen verstrekt krediet en

consumptie.

• Echter, de huidige fase van ontschulden ofwel deleveraging door consumenten zal een negatief

effect hebben op de groei van de consumptie.  

3.1 Introductie

Welk effect heeft de verlening van consumentenkrediet op economische groei? Dit deel van het

onderzoek bestaat uit een aantal empirische analyses die de rol van kredietverlening in de

(macro) economie onderbouwt en over een aantal jaren volgt. Het aantal analyses hiernaar is

relatief beperkt, en dit onderzoek draagt bij aan inzicht hierover. We richten ons op de

beantwoording van twee vragen. Allereerst wordt onderzocht wat, op een geaggregeerd niveau,

de bijdrage van consumptief krediet is aan de (groei) van de Nederlandse economie.

Vervolgens onderzoeken we welke vorm van consumptie van de huishoudens hiermee wordt

gefinancierd. Daarnaast speelt de vraag in hoeverre kredietverlening procyclisch werkt (waarbij

het de toename maar ook afname van economische groei versterkt), of anticyclisch (waarbij het

de toename maar ook afname van economische groei dempt). Passen huishoudens hun

financiering aan op de economische omstandigheden, of hebben zij een bestedingspatroon in

gedachte die los staat van de stand van de economie, en zoeken zij daar financiering bij?

3.2 Aanpak Om het belang van consumentenkrediet te bepalen, moeten we vooraf keuzes maken over wat

we precies willen onderzoeken. Idealiter schat men wat de impact is van consumentenkrediet

op het BBP. De onderzoeksliteratuur laat echter zien dat een rechtstreekse schatting van het

effect van consumentenkrediet op het BBP haken en ogen heeft. Eenvoudiger is daarom een

analyse van de impact op consumptie. Met consumptie bedoelen we de totale consumptie van

ingezeten huishoudens in Nederland. Deze consumptie is de belangrijkste component van het

Page 31: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

29

BBP. In 2012 vormde de totale consumptie in Nederland meer dan 45% van het BBP.

Bovendien hangt de groei van BBP sterk samen met die van consumptie. In Figuur 1 tonen we

de groei van consumptie en BBP per kwartaal en is de samenhang duidelijk zichtbaar11.

Figuur 1: Groei van het BBP en groei van de consumptie tussen 1998 en 2012, in procentpunten, op kwartaalbasis.

Als startpunt voor een analyse van de impact van consumentenkrediet beschouwen we een

model waarbij consumptie in een bepaalde periode verklaard wordt door het beschikbare

inkomen, consumentenkrediet, en allerlei andere zogenaamde variabelen die een effect kunnen

hebben op consumptie en daarom meegenomen moeten worden in de analyse12. In de eerste

plaats zijn we geïnteresseerd in de coëfficiënt voor het consumentenkrediet. Om een gevoel te

krijgen hoe groot deze coëfficiënt is, zullen we deze schatten in modellen waarbij we variëren

met de variabelen, maar ook met de verschillende soorten consumentenkrediet.

3.3 Gegevens

De data die we gebruiken werden verzameld en gepubliceerd door het Centraal Bureau voor

Statistiek (CBS); deze informatie is publiek beschikbaar. Het CBS maakt onderscheid tussen

twee soorten data: (1) aflopend krediet en (2) doorlopend krediet. Tot januari 2006

onderscheidde het CBS nog een derde soort consumptief krediet: spaar- en leenkrediet.

Page 32: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

30

Sindsdien wordt spaar- en leenkrediet bij doorlopend krediet ondergebracht. Om deze reden

werken we enkel met aflopend en doorlopend krediet13. In de periode voor 2006, voegen we de

beschikbare data over spaar- en leenkrediet bij doorlopend krediet om een consistente

vergelijking mogelijk te maken.

Het is verder relevant om het totale kredietsaldo in de analyse op te splitsen naar (nieuw)

verstrekt krediet en het nog uitstaande saldo. Beide vormen van krediet hebben namelijk niet

hetzelfde effect op consumptie. Het totale uitstaande saldo hangt immers van een hele

geschiedenis af waarin andere macro-economische variabelen ook een rol in spelen zoals de

rentestand of bijvoorbeeld de conjunctuur. Bovendien heeft consumptie hiermee al voor een

belangrijk deel plaatsgevonden. Door gebruik te maken van nieuw verstrekt krediet krijgen we

een zuivere schatting van het effect van extra kredietverstrekking op consumptie.

In onze analyse maken we geen gebruik van het verstrekte krediet, maar wel van het verstrekte

krediet als fractie van het uitstaande saldo aan consumptief krediet. Dit weerspiegelt namelijk

de relatieve kredietgroei beter14.

Figuur 2: Groei van verschillende vormen van krediet, in percentagepunten, op kwartaalbasis.

Om een idee te krijgen van deze vormen van consumptief krediet bekijken we deze variabelen

in een grafiek. In Figuur 2 hebben we de ontwikkeling van doorlopend krediet, aflopend krediet

Page 33: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

31

en totaal krediet (de som van beiden) afgebeeld. Krediet is hier uitgedrukt als een ratio van

verstrekt krediet over uitstaand krediet (zie eerder) en heeft een interpretatie analoog aan een

groeivoet. Wat opvalt is dat de kredietverstrekking van aflopend krediet voor 2004 lager lag dan

de kredietverstrekking van doorlopend krediet. Daarnaast merken we een dalende tendens,

waarbij aflopend krediet een grillig patroon vertoont.

Figuur 3: Gemiddelde ontwikkeling van aflopend, doorlopend en totaal consumptief krediet, als percentage van het BBP. Krediet wordt uitgedrukt als een vooruitschrijdend gemiddelde van de laatste 4 kwartalen. Dit zorgt ervoor dat de grafiek er erg glad uitziet, maar heeft als voordeel dat de ratio minder beïnvloed wordt door seizoenseffecten.

Om een idee te krijgen van de relatieve omvang van de verschillende vormen van consumptief

krediet bekijken we deze variabelen in een grafiek. In figuur 3 hebben we de ontwikkeling van

het uitstaande saldo van doorlopend krediet, aflopend krediet en totaal krediet (de som van

beiden) afgebeeld. Krediet is hier uitgedrukt als een percentage van het reële BBP. Wat opvalt

in figuur 3 is dat doorlopend krediet belangrijker is dan aflopend krediet. Na jaren van gestage

groei, lijkt doorlopend krediet in uitstaand volume gestaag af te nemen sinds halverwege de

jaren 2000; aflopend krediet echter blijkt stabieler.

Page 34: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

32

In tabel 1 presenteren we een overzicht van de gebruikte macro-economische variabelen15.

Voor de analyse werken we met groeivoeten. Onze steekproef begint in het eerste kwartaal van

1998 en eindigt in het eerste kwartaal van 2012. Dit is de langst mogelijke steekproef op basis

van beschikbare CBS data. Voor langere periodes ontbreken een of meerdere variabelen, of

zijn de variabelen niet beschikbaar op kwartaalbasis16.

Naast CBS data gebruiken we ook data van De Nederlandsche Bank over de

vermogenssamenstelling van huishoudens.17 Deze data gebruiken we om de totale uitstaande

schuld aan woninghypotheken te berekenen. In onze analyse vormt dit een van de controle

variabelen. Dit geeft twee variabelen: woninghypotheken bij monetair-financiële instellingen en

woninghypotheken via special purpose vehicles. Samen vormen de variabelen meer dan 90%

van de woninghypotheken in Nederland.

Variabele Gemiddeld Minimum Maximum Std. Dev.

Consumptie* 0,30 -1,34 2,23 0,75 Consumptie van duurzame goederen* -0,37 -7,28 5,72 2,27 Consumptie van voedings- en genotmiddelen*

0,17 -2,30 3,83 1,39

Consumptie van diensten* 0,46 -1,61 2,62 0,90

Totaal consumptief krediet** 3,62 1,98 5,49 0,87

Aflopend krediet** 3,58 2,04 5,54 0,75

Doorlopend krediet** 3,66 1,97 6,02 1,02 Roodstand op betaalrekeningen*

1,02 -11,02 9,42 4,34

Woninghypotheken, MFI* 1,01 -11,87 12,69 3,26

Woninghypotheken, SPV* 7,60 -17,04 70,48 14,21 Bruto Binnenlands Product (BBP)*

0,37 -2,27 1,68 0,73

Beloning van werknemers 0,36 -1,46 2,59 0,97

Werkloosheidspercentage 3,98 2,50 5,63 0,87

Inflatie 2,15 0,30 4,77 0,95 Tabel 1: Variabelen die in de analyse gebruikt worden. Variabelen met * zijn uitgedrukt in groeivoeten. Variabelen met ** zijn uitgedrukt als verstrekt krediet in periode t gedeeld door het totaal uitstaande krediet in periode t-1.

Het is belangrijk om voor ogen te houden dat het hier gaat om kwartaaldata die, op

werkloosheid en inflatie na, allen getransformeerd zijn zoals eerder beschreven (zie ook de

voetnoot bij de tabel). We nemen consumptie als voorbeeld. Tabel 1 geeft een gemiddelde van

0,3. Dit betekent dat gedurende de periode van onze steekproef, consumptie per kwartaal met

gemiddeld 0,3 procent is toegenomen. Een minimum van -1,34 komt zo overeen met een

afname van 1,34 procent in een kwartaal. Tabel 1 geeft een overzicht voor consumptie en drie

Page 35: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

33

interessante deelcategorieën. Consumptie van duurzame goederen, consumptie van diensten

en consumptie van voedings- en genotsmiddelen. De kredietvariabelen die we analyseren zijn

totaal krediet, doorlopend en aflopend krediet. Het gaat telkens om verstrekt krediet zoals

boven geargumenteerd. Als controlevariabele hebben we daarnaast ook roodstand op

betaalrekeningen. Roodstand omvat het totaal aan debetstanden op de laatste dag van de

maand op particuliere betaalrekeningen. De variabele gebruiken we hier als een proxy voor de

financiële gezondheid van de Nederlandse huishoudens. Twee andere interessante

controlevariabelen hebben te maken met de schuld aan woninghypotheken van Nederlandse

huishoudens. Andere controlevariabelen zijn inflatie, werkloosheid en salarissen (beloning van

werknemers). Ten slotte gebruiken we ook het BBP. In de analyse die volgt maken we steeds

gebruik van reële waarden.

3.4 Resultaten

Een eerste reeks resultaten van de analyse geven we weer in Tabel 218. In Tabel 2 spitsen we

ons eerst toe op het totale verstrekte krediet. We tonen een reeks schattingen waarbij we

telkens de opgenomen controlevariabelen variëren. We zijn vooral geïnteresseerd in de rij

totaal consumptief krediet, en verstrekt krediet. Wat opvalt, is dat in alle zes specificaties

(kolommen) de schattingen vrij nauwkeurig zijn en ook de grootte van de parameters stabiel is.

Alleen in kolom zes zien we een opvallend andere geschatte coëfficiënt, maar de R2 Statistiek

(een maat voor verklarende kracht) suggereert dat dit model een minder goede specificatie is

en dat BBP een erg belangrijke variabele is, zoals te verwachten was. De variabelen die

woninghypotheken reflecteren hebben enige impact op consumptie.

Tot hiertoe hebben we krediet als een variabele beschouwd. In Tabel 3 maken we nu een

onderscheid tussen verstrekt aflopend en verstrekt doorlopend krediet. We merken dat de

geschatte coëfficiënt voor doorlopend krediet nauwkeurig geschat is en dat de grootte vrij

stabiel is in de verschillende specificaties. De coëfficiënt voor aflopend krediet lijkt minder van

belang. De grootte van de geschatte parameter varieert sterk en we schatten deze in 3 van de 5

specificaties met een grote foutenmarge. Indien gecombineerd met doorlopend krediet wordt de

geschatte parameter kleiner. Wanneer we woningkredieten als controle variabele opnemen dan

lijkt verstrekt aflopend krediet bijna geen impact meer te hebben op consumptie.

Page 36: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

34

Tabel 2: Laat de resultaten zien als consumptie verklaard wordt door verschillende manieren van consumptief en andere verklarende variabelen. Model 1 is het uitgangspunt, vervolgens wordt bij elk ander model “gevarieerd” met de variabelen, om zo te kijken wat statistisch beter verklaart. De R2 laat de totale verklarende waarde van het model zien. In de bijlage staan de uitgebreide modelresultaten.

Consumptie Variabelen (1) (2) (3) (4) (5) (6) Totaal consumpt. krediet

-0,02

- - - - -

Totaal consumpt. krediet, verstrekt

0,36***

0,33***

0,36***

0,34***

0,34***

0,44***

Roodstand - - - -0,01 - - Woning-hypotheken, MFI

- - - - -0,06***

-

Woning-hypotheken, SPV

- - - - -0,00 -

BBP 0,53*** 0,53*** 0,51*** 0,54*** 0,63*** - Beloning - - - - - 0,13 Werkloosheid - - 0,00 - - - Inflatie - - -0,00 - - - Constante -0,01*** -0,01*** -0,01** -0,01** -0,01*** -0,01*** Adj.R2 56,9% 57,5% 56,3% 57,2% 62,0% 36,8% Significantieniveaus : * : 10% ** : 5% *** : 1%

Tabel 3: Laat de resultaten zien als consumptie verklaard wordt door verschillende manieren van consumptief krediet en andere verklarende variabelen. Het verschil met tabel 2 is dat in deze tabel krediet wordt opgesplitst naar aflopend en doorlopend krediet. Model 1 is het uitgangspunt, vervolgens wordt bij elk ander model “gevarieerd” met de variabelen, om zo te kijken wat statistisch beter verklaart. De R2 laat de totale verklarende waarde van het model zien. In de bijlage staan de uitgebreide modelresultaten.

Consumptie Variabelen (1) (2) (3) (4) (5) (6) Aflopend krediet, verstrekt

0,26*** - 0,16* 0,16 0,14 0,03

Doorlopend krediet, verstrekt

- 0,27*** 0,23***

0,25***

0,24*** 0,29***

Roodstand - - - - -0,00 - Woning-hypotheken, MFI

- - - - - -0,06***

Woning-hypotheken, SPV

- - - - - -0,00

BBP 0,63*** 0,54*** 0,52*** 0,51*** 0,53*** 0,63*** Werkloosheid - - - 0,00 - - Inflatie - - - 0,00 - - Constante -0,00*** -0,00*** -0,01*** -0,01** -0,01*** -0,01*** Adj.R2 50,8% 56,3% 57,7% 56,4% 57,1% 61,7% Significantieniveaus : * : 10% ** : 5% *** : 1%

Page 37: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

35

Vervolgens bekijken we de resultaten van een analyse met enkele deelcomponenten van

consumptie. Tabel 4 laat resultaten zien met alleen BBP en woninghypotheken als

controlevariabelen. Het opnemen van andere controlevariabelen heeft geen substantiële impact

op de resultaten die we hier presenteren. Tot nu toe bleek het vooral doorlopend krediet dat van

belang is en dat is ook nu zo. Net zoals voorheen is deze parameter het belangrijkst. We

onderscheiden vier deelcategorieën, namelijk duurzame consumptiegoederen, voedings- en

genotsmiddelen, diensten en overige goederen.

Tabel 4: Laat de resultaten zien als de vier belangrijkste categorieën van consumptie verklaard worden door consumptief krediet en andere verklarende variabelen. Het bovenste deel van Tabel 4 gebruikt totaal verstrekt consumptief krediet als verklarende variabele. In het onderste deel van de tabel wordt de analyse herhaald en wordt krediet opgesplitst in aflopend en doorlopend krediet. In de bijlage staan de uitgebreide modelresultaten. Consumptie

van duurzame goederen

Consumptie van voedings- en genotmidd.

Consumptie van Diensten

Consumptie van Overige goederen

Variabelen (1) (3) (5) (7) Totaal consumptief krediet, verstrekt

0,69** -0,00 0,31** 0,07

Woninghypotheken, MFI

-0,15* -0,07 -0,02 -0,05

Woninghypotheken, SPV

-0,01 0,00 0,00 0,00

BBP 1,61*** 0,48 0,60*** 1,30** Constante -0,03*** 0,00 -0,00** -0,00 Adj. R2 32,7% -1,2% 40,7% 5,5% Consumptie

van duurzame goederen

Consumptie van voedings- en genotmidd.

Consumptie van Diensten

Consumptie van Overige goederen

Variabelen (2) (4) (6) (8) Aflopend krediet, verstrekt

-0,29 -0,20 -0,12 0,19

Doorlopend krediet, verstrekt

0,79** 0,10 0,35** -0,02

Woninghypotheken, MFI

-0,18** -0,08 -0,03 -0,04

Woninghypotheken, SPV

-0,02 -0,00 0,00 0,00

BBP 1,66*** 0,51* 0,62*** 1,27** Constante -0,02* 0,00 -0,00 -0,00 Adj. R2 33,2% -2,2% 41,5% 3,8% Significantieniveaus : *: 10% **: 5% ***: 1%

Page 38: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

36

3.5 Consumptief krediet beïnvloedt consumptie van duurzame goederen en diensten

Wat zeggen deze analyses? De resultaten suggereren dat de consumptie van duurzame

goederen en de consumptie van diensten beïnvloed worden door consumptief krediet. Voor

consumptie van voedings- en genotsmiddelen of overige goederen vinden we een erg lage

verklaringskracht van het model (de adjusted R2). Dit wijst erop dat we geen verband vinden

tussen de verstrekking van consumptief krediet, en de consumptie van voedings- en

genotmiddelen en overige goederen.

Het CBS gebruikt duurzame goederen voor een ruime categorie goederen zoals voertuigen,

huishoudelijke apparaten, kleding of wooninrichting. Diensten definieert het CBS als niet

tastbare producten zoals horeca, handel, transport, zorg en overheid. Dit is een erg ruime

categorie die zaken omvat zoals horeca, transport, reisbureaus, post, telecommunicatie, of

uitgaven in gezondheidszorg en welzijnszorg.

Dat de consumptie van duurzame goederen positief beïnvloed wordt door consumptief krediet

terwijl de consumptie van voedsel nauwelijks wordt beïnvloed, lijkt een intuïtief resultaat. Laten

we nu trachten de schattingen te interpreteren.

In Tabel 4, bovenste paneel, zien we in kolom 1 dat de schatting voor totaal verstrekt

consumptief krediet ongeveer 0,7 bedraagt. Dit betekent dat we in een kwartaal waarin het

verstrekt consumptief krediet 1% procent is van de uitstaande kredieten, we een consumptie

aan duurzame goederen verwachten die ongeveer 0,7% hoger ligt dan wanneer er geen groei in

consumptief krediet is. Tabel 1 leert dat verstrekt consumptief krediet (na transformatie)

minimaal 2 en 5,5 gemiddeld is. Dit suggereert een bijdrage van minimaal 1,4% en gemiddeld

ongeveer 3,85%

Ook de consumptie van diensten wordt op een vergelijkbare manier beïnvloed als de

consumptie van duurzame goederen. Dat de consumptie van duurzame goederen het meest

gevoelig blijkt, stemt overeen met recente literatuur die stelt dat de consumptie van duurzame

goederen het meest gevoelig is voor economische schokken19. Dat de consumptie van voedsel

en gerelateerde zaken weinig onderhevig is aan korte termijn fluctuaties in macro-economische

variabelen, ligt ook in de lijn van verwachtingen. Nederland is een welvarend land met een

uitgebreid sociaal vangnet.

De uitsplitsing in doorlopend en aflopend krediet toont dat het effect van consumptief krediet

voornamelijk komt door doorlopend krediet waar we een effect van bijna 0,8 schatten voor

duurzame goederen. Voor diensten vinden we een kleiner effect van consumptief krediet.

Opvallend is dat de effecten van doorlopend en aflopend krediet soms in tegengestelde richting

werken. Echter, deze schattingen zijn zo onzuiver dat we hier weinig waarde aan kunnen

hechten. Eerder vonden we dat de kredietverstrekking met doorlopend en aflopend krediet

gemiddeld 3,6% van het uitstaande doorlopend of aflopend krediet bedraagt. De tweede kolom

van Tabel 4 leert dat de verstrekking van aflopend krediet weinig impact heeft op consumptie.

Voor doorlopend krediet schatten we echter een bijdrage van bijna 2,9% aan de consumptie van

Page 39: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

37

duurzame goederen in een kwartaal met een gemiddelde verstrekking van doorlopend krediet.

Voor de consumptie van diensten vinden we dat een kredietverstrekking van 3,6% geassocieerd

is met een groei in consumptie van diensten met iets meer dan 1,2%. Dit zijn effecten per

kwartaal en cumulatief vertegenwoordigen deze een substantiële impact op consumptie.

Het is belangrijk om bij bovenstaande resultaten op te merken dat we geen strikte causale

interpretatie aan onze resultaten toekennen. Dat betekent niet dat de conditionele effecten die

we verkrijgen in onze empirische analyse minder correct zouden zijn. Daarnaast vinden we dus

een positief effect van consumptief krediet.

Er kan opgemerkt worden dat de financiële crisis van 2007-2008 met daarmee gepaard gaande

grote recessie, een impact kan gehad hebben op de relatie tussen verstrekt krediet en

consumptie. Ter controle herhalen we daarom enkele schattingen maar beperken we de

steekproef nu tot de periode tussen het eerste kwartaal van 1998 en het tweede kwartaal van

2007. We eindigen dus onze steekproef voor het begin van de crisis van 2007-2008. De

resultaten van deze oefening zijn weergegeven in tabel 5 in de appendix. De verwachte impact

zien we niet terug.

Consumptie is een van de meest belangrijke macro-economische componenten. Huishoudens

geven om wat ze met hun inkomen kunnen doen, wat en hoeveel ze kunnen consumeren. In

onze steekproef vinden we dat, ceteris paribus, de verstrekking van consumptief krediet

samenhangt met een toename in consumptie van duurzame goederen en diensten. Dit effect

wordt vooral gedreven door de verstrekking van doorlopend krediet.

Page 40: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

38

DEEL 3

INTERVIEWS: DE TOEKOMST VOOR CONSUMENTENKREDIET

Page 41: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

39

4 De toekomst voor consumentenkrediet

Samenvatting

• Verstrekking van nieuw consumptief krediet heeft een positief effect op de groei van de

consumptie. Echter, de huidige fase van ontschulden ofwel deleveraging door consumenten zal

een negatief effect hebben op de groei van de consumptie.

• Door de economische crisis en snel oplopende werkloosheid ontstaan er toenemende problemen

van betalingsachterstanden over de kredieten die in het verleden zijn verstrekt, waarbij niet alleen

de gezinnen met lagere inkomens maar juist ook de gezinnen met twee inkomens, door

werkloosheid en/of echtscheiding, worden geraakt.

• Sinds 2007 zijn er gesprekken tussen marktpartijen om betalingsachterstanden beter in kaart te

kunnen brengen. Dit heeft bijgedragen aan recente initiatieven van marktpartijen die door het

Ministerie van SZW aangespoord worden om betalingsachterstanden van alle schulden in kaart

te brengen (energie, telefoon, belastingen e.d.). Dit sluit aan bij de behoefte van de sector om

achterstanden beter te registreren.

• In 2008 heeft de VFN samen met overige marktpartijen en de AFM een gedragscode gelanceerd

om overcreditering te voorkomen. Met deze gedragscode heeft de sector haar zorgplicht

uitgebreid.

• Bij de invulling van de zorgplicht speelt de afruil tussen de privacy van de klant enerzijds en de

bescherming van de klant anderzijds een belangrijke rol in het kader van een beleid van

verantwoord lenen. Het zal een uitdaging zijn om in de toekomst steeds een goede balans hierin

te vinden.

• Vergroting van financiële kennis en financiële geletterdheid bij kredietnemers is van groot belang.

Tegelijkertijd is het niet realistisch om te veronderstellen dat het overgrote deel van de

Nederlandse bevolking het gewenste niveau kan bereiken.

• Advisering en een ambitieuze invulling van de zorgplicht zullen van steeds groter belang worden.

Met name is hierbij van belang een meer intensieve dialoog met kredietnemers over hun

“leencarrière” teneinde bewust lenen te stimuleren. Te denken valt hierbij aan een grotere

bewustwording over het feit dat ook aflossingsvrij en doorlopend krediet vanaf een bepaalde

leeftijd geleidelijk zal moeten worden afgelost. Ook een betere bewustwording van de financiële

lasten verbonden aan het hebben van (extra) kinderen zal van belang kunnen zijn.

• Verdere beleidsmaatregelen moeten in de toekomst getoetst worden op pro-cycliciteit en

doelmatigheid. Veel goed bedoeld beleid heeft nu op korte termijn een averechts effect. Zo werkt

het aanscherpen van de normen voor kredietverlening extra negatief uit voor consumptie tijdens

een periode van een grote crisis. Daarnaast is er het effect van financiële uitsluiting: de

maatregelen zijn bedoeld voor de consumenten met een hoog risico op betalingsachterstanden,

maar zorgen er ook voor dat grote aantallen huishoudens veel moeilijker moeilijk krediet kunnen

krijgen terwijl zij prima hun financiële huishouden op orde hebben.  

Page 42: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

40

Tussen juli en eind september 2013 zijn interviews gehouden met organisaties die direct of

indirect betrokken zijn bij consumentenkrediet, zoals het BKR, Nibud, AFM en VFN zelf. Tevens

is gesproken met de financiële woordvoerders van een aantal politieke partijen20. De

gesprekken zijn benut om meer duiding te krijgen bij de literatuur- en empirische analyse vanuit

de optiek van de praktijk en beleidsmakers. Als hoofdbevindingen van de empirische analyse en

gehouden interviews worden hieronder de volgende aspecten bediscussieerd.

4.1 Economische impact Verstrekking van nieuw consumptief krediet heeft een positief effect op de groei van de

consumptie, blijkend uit een empirische analyse voor Nederland over de periode 1998-2012.

Echter, de huidige fase van ontschulden ofwel deleveraging door consumenten zal een negatief

effect hebben op de groei van de consumptie.

Door de economische crisis en snel oplopende werkloosheid ontstaan er toenemende

problemen van betalingsachterstanden over de kredieten die in het verleden zijn verstrekt,

waarbij niet alleen de gezinnen met lagere inkomens maar juist ook de gezinnen met twee

inkomens, door werkloosheid en/of echtscheiding, worden geraakt.

Meer dan enkele jaren geleden zijn de verschillende vormen van kredietverstrekking

communicerende vaten geworden. Betalingsachterstanden bij consumentenkrediet ontstaan

vaak pas nadat rekeningen van energie en telefoon reeds een tijd niet zijn betaald.

Sinds 2007 zijn er gesprekken tussen marktpartijen om betalingsachterstanden beter in kaart te

kunnen brengen. Dit heeft bijgedragen aan recente initiatieven van marktpartijen die door het

Ministerie van SZW aangespoord worden om betalingsachterstanden van alle schulden in kaart

te brengen (energie, telefoon, belastingen e.d.). Dit sluit aan bij de behoefte van de sector om

achterstanden beter te registeren.

4.2 Zorgplicht De literatuurstudie laat zien dat de beperkingen van de consument in het beslissingsproces hem

of haar belet een goede keuze te maken. Zorgplicht van aanbieders van financiële producten is

dus van groot belang. De zorgplicht is de afgelopen decennia niet alleen geëxpliciteerd, maar

qua reikwijdte steeds verder opgerekt. Dit proces zal aanhouden.

Overcreditering van consumptief krediet was in het verleden een probleem. De aanbieders

redeneerden niet vanuit zorgplicht, maar vanuit de risicoruimte die de eigen balans gaf voor

kredietgroei. Consumenten konden zo vrijwel altijd een lening krijgen bij diegene die het

Page 43: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

41

soepelste verstrekte. Het voorgaande heeft de VFN, overige marktpartijen en de AFM ertoe

aangezet om in 2008 samen een gedragscode te lanceren waarbij leennormen worden

gebaseerd op voorbeeldbegrotingen van het Nibud en waarbij de AFM deze gedragscode als

een minimum beschouwt.

Deze marktdisciplinering kwam overigens in eerste instantie niet vanuit de kredietaanbieders

zelf. Schuldhulpverlening kwam al eerder met signalen dat er structurele problemen ontstonden.

Sinds de jaren ’90 waren de distributievormen voor consumentenkrediet veranderd. De

klantenkaart en het winkelen via internet kwamen in opkomst, maar ook nieuwe uitgaven ten

behoeve van items zoals mobiele telefoons. Geld is in die zin ook meer onzichtbaar dan een

aantal jaren geleden met de opkomst van electronisch bankieren.

Met de gedragscode zou je kunnen stellen dat de sector haar zorgplicht heeft uitgebreid. Dit is ook

een bewustwordingstraject dat zowel de kredietnemers als de aanbieders van consumentenkrediet

helpt. Voor de financiële aanbieder is de toenemende aandacht voor verantwoord lenen en het

centraal stellen van het klantbelang een win-win situatie. Enerzijds kan de onderneming duidelijk laten

zien dat het de organisatie ernst is met het verantwoord ondernemerschap doordat de zorgplicht

explicieter vorm wordt gegeven. Maar ook financieel gaat de onderneming er op vooruit doordat

risico’s en toekomstige probleemgevallen worden ingeperkt. Het voorgaande is natuurlijk ook in het

belang van de klant zelf.

 

Het paradoxale is dat waar de kredietsector meer verantwoordelijkheid neemt, de overheid juist meer

verantwoordelijkheden bij de consumenten neerlegt. Het stelsel van zorgtoeslagen zorgt er

bijvoorbeeld voor dat mensen in eerste instantie een hoger netto inkomen hebben, maar tegelijkertijd

ook meer moeten reserveren. In de kinderopvang is dat niet anders. Dat vergt hele andere

vaardigheden van mensen. Gemeenten doen hier al het nodige aan. Bij de bijstandsuitkeringen en

AOW kunnen premies voor zorgverzekeringen worden ingehouden. Verder heeft een commissie

recentelijk een forse vereenvoudiging ten aanzien van zorgtoeslagen voorgesteld.

Bij de invulling van de zorgplicht speelt steeds de afruil tussen de privacy van de klant enerzijds en de

bescherming van de klant anderzijds een belangrijke rol in het kader van een beleid van verantwoord

lenen. Het zal een uitdaging zijn om in de toekomst steeds een goede balans hierin te vinden.

 

Zorgplicht wordt steeds vaker in rechtszaken getoetst. Er wordt met terugwerkende kracht meer van

aanbieders verwacht om klanten te adviseren en te helpen, juist ook nadat ze in problemen zijn

gekomen. De sector moet een duidelijk antwoord vinden op de grotere rol van de civielrechtelijke

zorgplicht.

Page 44: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

42

4.3 Financiële geletterdheid Vergroting van financiële kennis en financiële geletterdheid bij kredietnemers is van groot

belang. Tegelijkertijd is het niet realistisch om te veronderstellen dat het overgrote deel van de

Nederlandse bevolking het gewenste niveau kan bereiken.

Advisering en een ambitieuze invulling van de zorgplicht zullen van steeds groter belang

worden. Met name is hierbij van belang een meer intensieve dialoog met kredietnemers over

hun “leencarrière” teneinde bewust lenen te stimuleren. Te denken valt hierbij aan een grotere

bewustwording over het feit dat ook aflossingsvrij en doorlopend krediet vanaf een bepaalde

leeftijd geleidelijk zal moeten worden afgelost. Ook een betere bewustwording van de financiële

lasten verbonden aan ingrijpende gebeurtenissen zoals het hebben van (extra) kinderen zal van

belang kunnen zijn.

Ten slotte behoeven uitstaande en toenemende bedragen aan studiefinanciering meer

aandacht.

4.4 Werking van de sector De markt voor kredietverlening wordt steeds sterker gereguleerd. Je kan niet alles aan de markt

overlaten als het om financiële producten gaat. De consument kan zijn keuzes niet altijd overzien.

Idealiter zou de consument een complete marktpartij moeten zijn, maar dat is hij niet. De overheid

heeft hier dus een rol te spelen. Het hoogst haalbare is consumenten bewust maken van wat ze niet

weten zodat ze dan beter advies kunnen inwinnen.

Normering en toezicht kunnen de dienstverlening helpen, maar stellen paradoxaal genoeg niet altijd

de klant centraal als de normen op elkaar worden gestapeld. Zo zijn er vanuit banken en

kredietverleners minder prikkels om maatwerk te leveren vanwege strenge en homogene normen van

met name de AFM. Bovendien is er een dijk-op-dijk effect: bruto normering van hypotheken zorgt

samen met netto toetsing van consumentenkrediet voor een onnodig restrictief beleid.

Vanuit het oogpunt van financiële planning is het van groot belang om integrale financiële informatie te

betrekken bij advisering en toetsing. Recente initiatieven zoals vanuit het ministerie van SZW

verdienen toepassing. Medewerking van banken is hierbij cruciaal (hypotheekinformatie,

roodstanden). Houding, inzicht en handelingsmogelijkheid zijn belangrijke toetsstenen.

De verschuiving van persoonlijke leningen naar roodstanden bij banken roept vragen op of hier

sprake is van verantwoord lenen. Tevens hebben de banken een informatievoordeel en een

mogelijkerwijs oneigenlijk concurrentievoordeel aangezien het krediet aan de bancaire

betaalrekening is gekoppeld.

Page 45: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

43

Verdere beleidsmaatregelen moeten in de toekomst getoetst worden op pro-cycliciteit en

doelmatigheid. Veel goed bedoeld beleid heeft nu op korte termijn een averechts effect. Zo werkt het

aanscherpen van de normen voor kredietverlening extra negatief uit voor consumptie tijdens een

periode van een grote crisis. Daarnaast is er het effect van financiële uitsluiting: de maatregelen zijn

bedoeld voor de consumenten met een hoog risico op betalingsachterstanden, maar zorgen er ook

voor dat grote aantallen huishoudens veel moeilijker moeilijk krediet kunnen krijgen terwijl zij prima

hun financiële huishouden op orde hebben.

Page 46: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

44

BIJLAGEN

Page 47: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

45

Bijlage 1: Geraadpleegde literatuur

AFM. (2013). Wat moet ik weten over rente? Retrieved 6 september from

http://www.afm.nl/nl/consumenten/producten/lening/kennis/rente.aspx

Anand, P., en Lea, S. (2011). The psychology and behavioural economics of poverty. Journal of

Economic Psychology, 32, 284-293.

Bachmann, Rudiger, Berg, Tim en Sims, Eric (2012) Inflation expectations and readiness to

spend: Cross-sectional evidence. NBER working paper

Braunstein, S., en Caroly, W. (2002). Financial literacy: An overview of practice, research, and

policy. Federal Reserve Bulletin, 88(11), 445-457.

Carbo, S., Gardener, E. P. M., en Molyneux, P. (2007). Financial exclusion in Europe. Public

Money & Management, 27(1), 21-27.

Carroll, Christopher, Fuhrer, Jeffrey en Wilcox, David (1994), Does Consumer Sentiment

Forecast Household Spending? If so, Why? American Economic Review vol.84

Carruthers, B. G., en Kim, J.-C. (2011). The sociology of finance. Annual Review of Sociology,

37, 239-259.

CBS. (2013). Consumptief krediet. In Centraal Bureau voor de Statistiek (Ed.).

Danes, S. M., en Rettig, K. D. (1993). The role of perception in the intention to change the

family financial situation. Journal of Family and Economic Issues, 14(4), 365-389.

De Gier, H. G., Verschoor, W. F. C., Frijns, B. P. M., en Lehnert, T. (2007). Verslag

vooronderzoek financieel inzicht en ontwikkeling vragenlijst: ITS, Radboud Universiteit

Nijmegen.

De Nederlandsche Bank. (2013). Monetaire en financiële statistieken Nederland. In De

Nederlandsche Bank Eurosysteem (Ed.).

Den Hollander, E. (2012, 10 augustus). Over en uit met flitskrediet, Algemeen Dagblad.

Dohmen, J. (2010, 30 november). Flitskrediet nog ongemoeid, Elsevier.

Page 48: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

46

Enders, Walter (2009), Applied Econometric Time Series, Wiley.

Gathergood, J. (2011). Self-control, financial literacy and consumer over-indebtedness. Journal

of Economic Psychology(33), 590-602.

Giebels, R. (2010). 1000 Procent rente geen bezwaar: Rijk/Dom, de Volkskrant, 29 september.

Gualthérie van Weezel, T. (2011). 'Geen leenrente', maar intussen, de Volkskrant, 9 november.

Hastings, J. S., Madrian, B. C., en Skimmyhorn, W. L. (2013). Financial Literacy, Financial

Education, and Economic Outcomes. Annual Review of Economics, 5(1), 347-373. doi:

doi:10.1146/annurev-economics-082312-125807

Het Financieele Dagblad. (2011). AFM pakt aanbieders van flitskrediet aan, Het Financieele

Dagblad, 19 december.

Huyghebaert, Nancy (2012), Studie naar het belang van consumentenkrediet en het hypothecair

krediet voor de Belgische economie. Mimeo, BVK.

Iyengar, S. S., en Lepper, M. R. (2000). When choice is demotivating: Can one desire too much

of a good thing? Journal of Personality and Social Psychology, 79(6), 995-1006.

Iyengar, S. S., Jiang, W., en Huberman, G. (2004). How much choice is too much?

Contributions to 401(k) retirement plans. In O. S. Mitchell en S. P. Utkus (Eds.), Pension Design

and Structure: New Lessons from Behavioral Finance (pp. 83-96). New York: Oxford University

Press Inc.

Jones, B. D. (1999). Bounded Rationality. Annual Review of Political Science, 2, 297-321.

Jungmann, N. (2006). De WSNP: Bedoelde en onbedoelde effecten op het minnelijk traject.

P.hD., Leiden University, Leiden.

Kahneman, D., en Tversky, A. (1979). Prospect theory: An analysis of decision under risk.

Econometrica, 47(2), 263-292.

Kemleitner, B., en Kirchler, E. (2007). Consumer credit use: A process model and literature.

Revue Européenne de Psychologie Appliquée, 57, 267-283.

Page 49: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

47

Lea, S. E. G., Webley, P., en Walker, C. M. (1995). Psychological factors in consumer debt:

Money management, economic socialization, and credit use. Journal of Economic Psychology,

16, 681-701.

Livingstone, S. M., en Lunt, P. K. (1992). Predicting personal debt and debt repayment:

Psychological, social and economic determinants. Journal of Economic Psychology, 13, 111-

134.

Nieri, L. (2007). Access to credit: The difficulties of households. In L. Anderloni, M. D. Braga en

E. M. Carluccio (Eds.), New Frontiers in Banking Services: Emerging Needs and Tailored

Products for Untapped Markets (pp. 107-140). New York: Springer Berlin Heidelberg.

Pars, M. (2009). Bos prijst flitskrediet onterecht uit de markt, Het Financieele Dagblad, 24

september.

Ranyard, R., en Craig, G. (1995). Evaluating and budgeting with instalment credit: An interview

study. Journal of Economic Psychology, 16, 449-467.

Ranyard, R., Hinkley, L., Williamson, J., en McHugh, S. (2006). The role of mental accounting in

consumer credit decision processes. Journal of Economic Psychology, 27, 571-588.

Reijgersberg, S. (2011). AFM en NIBUD waarschuwen voor flitskredieten, Algemeen

Nederlands Persbureau (ANP), 22 juli.

Rijksoverheid. (2013). Wat is de maximale rente? Retrieved 9 september from

http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/bescherming-van-consumenten/vraag-en-

antwoord/wat-is-kredietvergoeding-en-wat-is-het-maximale-kredietvergoedingspercentage.html

Rotteveel, M. (2010). Vrij spel voor woekeraars: Flitsleningen geen controle, Dagblad De Pers,

1 november.

Sakalaki, M., Richardson, C., en Bastounis, M. (2005). Association of economic internality with

saving behavior and motives, financial confidence, and attitudes toward state intervention.

Journal of Applied Social Psychology, 35(2), 430-443.

Tokunaga, H. (1993). The use and abuse of consumer credit: Application of psychological

theory and research. Journal of Economic Psychology, 14(285-316).

Page 50: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

48

Tufano, P. (2009). Consumer finance. Annual Review of Financial Economics, 1, 227-247.

Tversky, A., en Kahneman, D. (1984). Rational choice and the framing of decisions. Journal of

Business, 59(4), S251-S278.

Van Aartrijk. (2008). 'Beteugel woekerrente op flitskrediet', Algemeen Nederlands Persbureau

(ANP), 25 maart.

Van de Kerkhof, J. (2009). Europese richtlijn financiën blokkeert flitslening, Nederlands

Dagblad, 10 juli.

Veldkamp. (2009). Publieksmonitor wijzer in geldzaken: CentiQ, Wijzer in Geldzaken.

Veldkamp. (2012). Publieksmonitor wijzer in geldzaken: CentiQ, Wijzer in Geldzaken.

Vereniging van Financiersondernemingen in Nederland. (2012). Introductie. Uitleg Leenvormen

[Video]. Den Haag: VFN.

Verenigingsbureau NVVK. (2009). Schuldhulpverlening nieuwe stijl: Van zelfregulering tot

certificering Schuldverlening Den Haag.

Verenigingsbureau NVVK (2010). Hulp onder druk: Schuldhulpverlening ten tijde van

economische crisis. Den Haag.

Verenigingsbureau NVVK (2011). Schulden, het kan iedereen overkomen: Nieuwe aanpak

loont. Den Haag.

Verenigingsbureau NVVK (2012). Jaarverslag 2011: Verbinden en vernieuwen. Den Haag.

Verenigingsbureau NVVK (2013). Jaarverslag 2012: Kwaliteit en innovatie. Den Haag.

Verhue, D., Koenen, B., en Van Kalmthout, R. (2011). Publieksmonitor Wijzer in geldzaken:

Wierstra, R. (2008). Flitskrediet aangepakt, De Telegraaf, 15 september.

Page 51: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

49

Bijlage 2: Uitgebreide analyseresultaten

Uitgebreide versie van Tabel 2: Laat de resultaten zien als consumptie verklaard wordt door verschillende manieren van consumptief en andere verklarende variabelen. Model 1 is het uitgangspunt, vervolgens wordt bij elk ander model “gevarieerd” met de variabelen, om zo te kijken wat statistisch beter verklaart. De R2 laat de totale verklarende waarde van het model zien.

Consumptie Variabelen (1) (2) (3) (4) (5) (6)

Totaal cons. krediet

-0.0278 (0.0490)

- - - - -

Totaal cons. krediet, verstrekt

0.3624*** (0.0915)

0.3391*** (0.0813)

0.3693*** (0.0938)

0.3490*** (0.0824)

0.3439*** (0.0887)

0.4492*** (0.1030)

Roodstand - - - -0.0121 (0.0149)

- -

Woninghypotheken, MFI

- - - - -0.0643*** (0.0208)

-

Woninghypotheken, SPV

- - - - -0.0016 (0.0045)

-

BBP 0.5378*** (0.0981)

0.5383*** (0.0975)

0.5168*** (0.1059)

0.5406*** (0.0978)

0.6355*** (0.0904)

-

Beloning -

- - - - 0.1381 (0.0922)

Werkloosheid - -

0.0005 (0.0010)

- - -

Inflatie - -

-0.0001 (0.0009)

- - -

Constant -0.0122*** (0.0033)

-0.0113*** (0.0060)

-0.0140** (0.0070)

-0.0115** (0.0029)

-0.0113*** (0.0030)

-0.0138*** (0.0037)

Adj.R2 56.9% 57.5% 56.3% 57.2% 62.0% 36.8% Breusch-Godfrey Serial Correlation LM Test

Obs*R2 3.705 3.111 3.141 2.830 5.516 1.720 P(χ4

2) 0.447 0.539 0.534 0.587 0.238 0.787 Significantieniveaus : * : 10% ** : 5% *** : 1%

Page 52: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

50

Uitgebreide versie van Tabel 3: Laat de resultaten als als consumptie verklaard wordt door verschillende manieren van consumptief en andere verklarende variabelen. Het verschil met tabel 2 is dat in deze tabel krediet wordt opgesplitst naar aflopend en doorlopend krediet. Model 1 is het uitgangspunt, vervolgens wordt bij elk ander model “gevarieerd” met de variabelen, om zo te kijken wat statistisch beter verklaart. De R2 laat de totale verklarende waarde van het model zien. Consumptie Variabelen (1) (2) (3) (4) (5) (6) Aflopend krediet, verstrekt

0.2649*** (0.0966)

- 0.1605* (0.0954)

0.1614 (0.0990)

0.1436 (0.1032)

0.0314 (0.0939)

Doorlopend krediet, verstrekt

- 0.2771*** (0.0703)

0.2345*** (0.0737)

0.2564*** (0.0855)

0.2462*** (0.0786)

0.2981*** (0.0868)

Roodstand - - - -

-0.0073 (0.0162)

-

Woninghypotheken, MFI

- - - - - -0.0671*** (0.0220)

Woninghypotheken, SPV

- - - - - -0.0023 (0.0048)

BBP 0.6310*** (0.0993)

0.5497*** (0.0983)

0.5285*** (0.0976)

0.5158*** (0.1059)

0.5311*** (0.0985)

0.6361*** (0.0920)

Werkloosheid - -

- 0.0006 (0.0010)

- -

Inflatie - -

- 0.0000 (0.0009)

- -

Constant -0.0089*** (0.0034)

-0.0092*** (0.0025)

-0.0133*** (0.0035)

-0.0165** (0.0074)

-0.0131*** (0.0036)

-0.0108*** (0.0034)

Adj.R2 50.8% 56.3% 57.7% 56.4% 57.1% 61.7% Breusch-Godfrey Serial Correlation LM Test Obs*R2 0.618 3.109 3.693 3.665 3.639 5.753 P(χ4

2) 0.961 0.540 0.449 0.453 0.457 0.218 Significantieniveaus : * : 10% ** : 5% *** : 1%

Page 53: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

51

Uitgebreide versie van Tabel 4: Laat de resultaten zien als de vier belangrijkste categorieën van consumptie verklaard worden door consumptief krediet en andere verklarende variabelen. Het bovenste deel van Tabel 4 gebruikt totaal verstrekt consumptief krediet als verklarende variabele. In het onderste deel van de tabel worden de analyse herhaald en wordt krediet opgesplitst in aflopend en doorlopend krediet. In de bijlage staan de uitgebreide modelresultaten. Consumptie

van duurzame goederen

Consumptie van voedings- en genotmidd.

Consumptie van Diensten

Consumptie van Overige goederen

Variabelen (1) (3) (5) (7) Totaal cons. krediet, verstrekt

0.6939** (0.3644)

-0.0082 (0.2892)

0.3151** (0.1376)

0.0729 (0.5318)

Woninghypotheken, MFI

-0.1504* (0.0855)

-0.0737 (0.0679)

-0.0248 (0.0323)

-0.0592 (0.1248)

Woninghypotheken, SPV

-0.0127 (0.0184)

0.0013 (0.0146)

0.0064 (0.0070)

0.0061 (0.0269)

BBP 1.6140*** (0.3715)

0.4858 (0.2948)

0.6024*** (0.1402)

1.3022** (0.5421)

constant -0.0330*** (0.0121)

0.0009 (0.0096)

-0.0094** (0.0046)

-0.0048 (0.0177)

Adj. R2 32.7% -1.2% 40.7% 5.5% Breusch-Godfrey Serial Correlation LM Test Obs*R2 9.842 17.046 1.426 9.330 P(χ4

2) 0.043 0.002 0.840 0.0534 Consumptie

van duurzame goederen

Consumptie van voedings- en genotmidd.

Consumptie van Diensten

Consumptie van Overige goederen

Variabelen (2) (4) (6) (8) Aflopend krediet, verstrekt

-0.2937 (0.3829)

-0.2062 (0.3067)

-0.1268 (0.1441)

0.1906 (0.5658)

Doorlopend krediet, verstrekt

0.7914** (0.3541)

0.1043 (0.2836)

0.3506** (0.1333)

-0.0205 (0.5233)

Woninghypotheken, MFI

-0.1832** (0.0899)

-0.0895 (0.0720)

-0.0387 (0.0338)

-0.0471 (0.1328)

Woninghypotheken, SPV

-0.0205 (0.0196)

-0.0024 (0.0157)

0.0031 (0.0074)

0.0089 (0.0289)

BBP 1.6683*** (0.3751)

0.5158* (0.3004)

0.6277*** (0.1412)

1.2705** (0.5543)

constant -0.0254* (0.0137)

0.0045 (0.0110)

-0.0060 (0.0052)

-0.0084 (0.0203)

Adj. R2 33.2% -2.2% 41.5% 3.8% Breusch-Godfrey Serial Correlation LM Test Obs*R2 10.084 16.544 1.141 10.003 P(χ4

2) 0.039 0.002 0.888 0.040 Significantieniveaus : * : 10% ** : 5% *** : 1%

Page 54: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

52

Tabel 5. Herschatting resultaten voor een kortere tijdreeks, 1999Q1-2007Q2.

Totaal consumptie

Consumptie van duurzame goederen

Consumptie van voedings- en genotmidd.

Consumptie van Diensten

Consumptie van Overige goederen

Variabelen (1) (3) (5) (7) (9) Totaal cons. krediet, verstrekt

0.3049* (0.1504)

0.3075 (0.5924)

-0.0244 (0.4285)

0.5253*** (0.1724)

0.2810 (0.6710)

Woninghypotheken, MFI

-0.0445 (0.0361)

0.0101 (0.1422)

-0.0379 (0.1029)

-0.0462 (0.0414)

-0.0126 (0.1611)

Woninghypotheken, SPV

-0.0021 (0.0053)

-0.0214 (0.0207)

0.0044 (0.0150)

0.0038 (0.0060)

0.0067 (0.0235)

BBP 0.7164*** (0.1832)

18648** (0.7215)

0.8189 (0.5218)

0.3569* (0.2100)

0.9749 (0.8172)

constant -0.0105* (0.0056)

-0.0201 (0.0220)

-0.0019 (0.0159)

-0.0150** (0.0064)

-0.0131 (0.0249)

Adj. R2 41.6% 15.4% -3.7% 30.3% -5.3% Breusch-Godfrey Serial Correlation LM Test Obs*R2 2.852 5.153 7.826 2.190 4.308 P(χ4

2) 0.583 0.272 0.098 0.701 0.366 Totaal

consumptie Consumptie van duurzame goederen

Consumptie van voedings- en genotmidd.

Consumptie van Diensten

Consumptie van Overige goederen

Variabelen (2) (4) (6) (8) (10) Aflopend krediet, verstrekt

0.1254 (0.2120)

-0.8314 (0.8231)

-0.1373 (0.6077)

0.2662 (0.2416)

1.5148 (0.9103)

Doorlopend krediet, verstrekt

0.2313 (0.1413)

0.5653 (0.5487)

0.0266 (0.4052)

0.3702** (0.1611)

-0.2384 (0.6069)

Woninghypotheken, MFI

-0.0382 (0.0429)

-0.0873 (0.1667)

-0.0523 (0.1231)

-0.0287 (0.0489)

0.1414 (0.1844)

Woninghypotheken, SPV

-0.0014 (0.0059)

-0.0324 (0.0229)

0.0028 (0.0169)

0.0057 (0.0067)

0.0242 (0.0254)

BBP 0.6621*** (0.2268)

2.3963** (0.8807)

0.9008 (0.6503)

0.2365 (0.2586)

0.0565 (0.9741)

constant -0.0122 (0.0073)

-0.0009 (0.0282)

0.0009 (0.0208)

-0.0187** (0.0083)

-0.0465 (0.0312)

Adj. R2 40.4% 16.1% -7.2% 29.7% 0.4% Breusch-Godfrey Serial Correlation LM Test Obs*R2 2.832 5.388 8.008 2.409 4.703 P(χ4

2) 0.586 0.250 0.091 0.661 0.319 Significantieniveaus : * : 10% ** : 5% *** : 1%

De Tabel in de appendix toont resultaten die in lijn liggen met de eerder gepresenteerde

resultaten. Een opmerkelijk verschil is dat enkele van de eerdere vaststellingen nu niet meer

significant blijken. De reden hiertoe is dat het inkorten van de steekproef gepaard gaat met een

verlies aan vrijheidsgraden. De grootte en het teken van de parameters die we eerder als

belangwekkend hebben aangeduid zijn gelijkaardig. Echter, doordat we minder observaties

hebben, is er tevens sprake van minder zuivere schattingen.

Page 55: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

53

Bijlage 3: Onderzoeksteam, begeleidingscommissie en geïnterviewde personen

1. Onderzoeksteam Tilburg University, CentER Applied Research:

• Prof. Dr. Harald Benink, onderzoeksleider

• Prof. Dr. Alfred Slager

• Louis Raes, MSc

• Raul Lopez, MSc, student assistent

2. Begeleidingscommissie VFN:

• Drs. Jan Speksnijder, bestuurslid VFN, CEO ALFAM Consumer Credit,

• Drs. Kees Droppert, voorzitter VFN, CEO Credit Agricole Consumer Finance

Netherlands

• Drs. René Koopman, Directeur Krediet.nl

• Timo Brinkman, MSc, beleidsmedewerker VFN

3. Voor dit rapport zijn interviews gehouden met:

• Drs. Marcel Warnaar, senior wetenschappelijk medewerker Nibud en drs. Gerjoke

Wilmink, directeur Nibud, op 8 juli 2013

• Drs. Kees Droppert, voorzitter Vereniging Financieringsmaatschappijen Nederland

(VFN), op 11 juli 2013

• Drs. Ruud de Hollander, RA, hoofd toezichtgroepen financiele ondernemingen, en

Jeroen Gevaert, senior toezichthouder AFM, op 20 augustus 2013

• Drs. Henk Nijboer, lid Tweede Kamer PvdA-fractie, op 21 augustus 2013

• Peter van den Bosch, MBA, RA, directeur BKR, op 26 augustus 2013

• Mark Harbers, lid Tweede Kamer VVD-fractie, op 19 september 2013

• Dr. Eddy van Hijum, lid Tweede Kamer CDA-fractie, op 19 september 2013

Page 56: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

54

Bijlage 4: Eindnoten

1 Voor een overzicht zie Carruthers en Kim (2011). 2 Voor een overzicht zie Kemleitner en Kirchler (2007). 3 Zie Kemleitner en Kirchler (2007); Lea, Webley, en Walker (1995). 4 Voor een overzicht zie Hastings, Madrian en Skimmyhorn (2013). 5 Voor een overzicht, zie wederom Hastings et al. (2013). 6 Zie bijvoorbeeld het jaarverslag van de VFN 2012, Consumptief Krediet in Cijfers, pagina 23.

Te raadplegen op

http://www.vfn.nl/assets/uploads/files/Jaarverslagen/Jaarverslag%20VFN%202012.pdf 7 De Nederlandsche Bank, 2013 8 Zie ook de politieke ontwikkelingen op nationaal niveau, later in dit artikel. 9 24 procent van de Nederlanders, van winkels waaronder bijvoorbeeld Wehkamp, Gamma en

de Bijenkorf 10 Zie voor redenen waarom het tweede doel niet waargemaakt wordt de sectie over

economische ontwikkelingen. 11 Een standaardmodel van consumptie modelleert consumptie meestal als functie van

besteedbaar inkomen. We beschikken slechts over kwartaaldata vanaf 2005 en dus is deze

variabele niet bruikbaar voor onze analyse. Als alternatief gebruiken we BBP. Voor de periode

waarin we beide variabelen observeren, vinden we dat ze een correlatie hebben van meer dan

96% . BBP is daarmee een goed alternatief voor besteedbaar inkomen.

12 In formulevorm: Waarbij de consumptie in periode t een functie is van

(beschikbaar) inkomen Y, consumentenkrediet K en controlevariabelen Z. In wat volgt zullen we

verschillende specificaties schatten waarbij we telkens andere controlevariabelen beschouwen.

De modellen die we schatten zijn lineair. Deze keuze vormt een compromis tussen flexibiliteit

en eenvoudigheid van interpretatie. 13 Het CBS definieert consumptief krediet als volgt: ”Tot het consumptief krediet worden alle

krediettransacties met een looptijd van drie maanden of langer gerekend, waaraan de

kredietgever deelneemt in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf en waarbij de kredietnemer

een natuurlijk persoon is”. Het CBS sluit ook kredieten uit zoals polis- of effectenbeleningen om

zo nauw mogelijk aan te sluiten bij de definities in de Wet op het consumentenkrediet (Wck,

Stb. 1990, 395). Deze wet is in 2005 opgegaan in de Wet financiële dienstverlening (Wfd).

Hoewel het CBS tracht om de intentie van de wetgever te volgen in haar data verzameling zijn

er afwijkingen in de statistische waarneming. Deze kunnen opgevraagd worden bij het CBS.

Aflopend krediet is dan krediet dat in zijn geheel ter beschikking wordt gesteld en (vermeerderd

met kosten) in een vast aantal termijnen wordt afgelost. Prominente voorbeelden van dit type

krediet zijn persoonlijke leningen, huurkoop en afbetaling.

Page 57: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant

55

Doorlopend krediet omvat dan krediet waarbij wordt overeengekomen tot welk bedrag men naar

behoefte geld kan opnemen (limietbedrag). De kredietnemer lost periodiek het debetsaldo

vermeerderd met de kosten af. Afgeloste bedragen kunnen opnieuw worden opgenomen.

Voorbeelden van dit soort krediet zijn winkelpassen en klantenkaarten. Vanaf 2006 omvat dit

ook spaar- en leenkrediet. Bij deze kredietvorm wordt met de lening een kapitaalverzekering

afgesloten. Naast de verschuldigde rente betaalt de kredietnemer periodiek een premie voor de

verzekering. 14 We krijgen dit door de volgende transformatie uit te voeren: verstrekt krediet in periode t

delen door het uitstaand krediet in de vorige periode, t-1. We rekenen dus met een percentage

berekend op basis van de totale uitstaande kredieten. 15 In de empirische analyse transformeren we macro-economische variabelen die onderhevig

zijn aan een trend. Deze praktijk is gangbaar en dient om de variabelen stationair te maken, zie

ook Enders (2009). Stationaire variabelen zijn noodzakelijk om een correcte analyse uit te

voeren. In het bijzonder nemen we de logaritme van de eerste verschillen van de variabelen

met een trend. Dat betekent dat we geen gebruik maken van de consumptie in periode t op

zich, maar wel gebruik maken van log(Consumptie periode t – Consumptie periode t-1). Het

voordeel van deze transformatie is dat we de resultaten kunnen interpreteren als groeivoeten

(procent groei per kwartaal). 16 We hebben geëxperimenteerd met het interpoleren van jaarlijkse data, maar een dergelijke

aanpak resulteert onvermijdelijk in het maken van extra assumpties die we in deze

beleidsoefening liefst zo min mogelijk maken. 17 Deze data zijn publiek beschikbaar via: http://www.statistics.dnb.nl/huishoudens/index.jsp 18 Het regressiemodel dat we schatten heeft de volgende vorm:

log 𝐶𝐶! − log 𝐶𝐶!!! =  𝛼𝛼 + 𝛽𝛽 ∗ log 𝑌𝑌! − log 𝑌𝑌!!! + 𝛾𝛾 ∗ (𝑉𝑉𝑉𝑉!/𝑈𝑈𝑈𝑈!!! + 𝛿𝛿 ∗ 𝑍𝑍! + 𝑢𝑢! ,

Waarbij C staat voor consumptie, Y voor BBP, VK voor verstrekt krediet, UK voor uitstaand

kredietsaldo. De vector Z bevat de overige controle variabelen waarvan sommige variabelen

ook als groeivoeten zijn opgenomen. We zijn vooral geïnteresseerd in de γ parameter. Dit

regressiemodel wordt als een minimalistische specificatie van de consumptiefunctie gezien. Een

gelijkaardige specificatie werd eerder gebruikt in academische studies, zie bijvoorbeeld Carroll

et al. (1994) en studies naar de impact van krediet zoals Huyghebaert (2012). De storingsterm

is mogelijk serieel gecorreleerd. Dit is een technische aangelegenheid die een dynamische

specificatie zou kunnen motiveren. In onze analyse hebben we echter geen evidentie gevonden

dat seriële correlatie een rol speelt en aldus lijkt bovenstaand model voldoende om de

belangrijkste effecten te omvatten. 19 Zie Bachmann, Berg en Sims (2011) 20 Gesproken is met Mark Harbers (VVD), Eddy van Hijum (CDA) en Henk Nijboer (PvdA).

Page 58: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant
Page 59: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant
Page 60: rapport Onderzoek naar Consumentenkrediet in Nederland · De perceptie over consumentenkrediet bij beleidsmakers, toezichthouders en het publiek blijft echter naar de kritische kant