Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

10
Rapport over de impact van de genderquota voor kandidatenlijsten op de verkiezing van het Vlaams Parlement van 25 mei 2014 1. Situering Bij de eerste rechtstreekse verkiezing van het Vlaams Parlement (in 1995) werden 103 mannen en 21 vrouwen (=19,3%) verkozen. De verklaring voor dit onevenwicht is niet ver te zoeken: vrouwen waren sterk ondervertegenwoordigd op de kandidatenlijsten en stonden bovendien vaak op onverkiesbare plaatsen. Dit gold ook voor de federale kamers en de andere deelstaatparlementen. Om de deelname van vrouwen aan de politieke besluitvorming te stimuleren werden vanaf de jaren ’90 wettelijke genderquota voor de kandidatenlijsten ingevoerd. Dit verliep in 3 fasen: in 1999 mocht, naar het voorbeeld van de regeling die in 1994 ingevoerd was voor de federale parlementsverkiezingen 1 , elke kandidatenlijst in totaal (gespreid over de ef- fectieven en opvolgers) niet meer kandidaten van hetzelfde geslacht bevatten dan tweederde van het theoretisch maximumaantal 2 3 ; sinds 2004 mag zowel op de effectieve als op de opvolgerslijsten het verschil tussen het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één 4 ; sinds 2009 mogen bovendien de eerste twee kandidaten op een lijst niet van het- zelfde geslacht zijn 5 . Parlementen verplicht om impact van genderquota te evalueren Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat maatregelen ten gunste van één specifieke categorie van personen geen schending vormen van het gelijkheidsbeginsel indien ze tot doel hebben een bestaande ongelijkheid te verhelpen en bovendien slechts (tijdelijk) van toepassing zijn tot het door de wetgever beoogde doel bereikt is. 6 Het opleggen van gen- derquota voor de lijstvorming is een dergelijke tijdelijk geoorloofde maatregel. Om te beoordelen of de genderquota nog noodzakelijk zijn om het beoogde doel, met name een betere doorstroming van vrouwen naar de parlementen, te bereiken, moeten de deel- staatparlementen binnen 6 maanden na hun installatie de gevolgen van bovenvermelde quotaregeling evalueren. 7 De bijzondere wetgever heeft echter in het midden gelaten wat de parlementen met hun evaluaties moeten doen. De evaluatierapporten die het Vlaams Parlement naar aanleiding van de verkiezingen van 2004 en 2009 liet maken, werden telkens bekendgemaakt via de website van het Vlaams Parlement. 1 Wet van 24 mei 1994 tot bevordering van een gelijke verdeling van mannen en vrouwen op de lijsten van kandidaten voor de verkiezingen (de zgn. wet “Tobback-Smet”). 2 Het theoretisch maximumaantal kandidaten is gelijk aan de som van het aantal te verkiezen zetels en het maximumaantal toegelaten kandidaat-opvolgers. Een onvolledige lijst kon bijgevolg nog steeds voor 100% uit kandidaten van hetzelfde geslacht bestaan. Anderzijds kon een partij ervoor kiezen om bijvoorbeeld een exclu- sief mannelijke lijst van kandidaat-titularissen en een exclusief vrouwelijke lijst van kandidaat-opvolgers voor te dragen. 3 De impact van deze regeling was verwaarloosbaar. Bij de verkiezingen in 1999 werden slechts 24 vrouwen verkozen, nauwelijks 3 meer dan in 1995. 4 Artikel 28, vijfde lid BWHI. 5 Artikel 28, zesde lid BWHI. 6 Arbitragehof 27 januari 1994, nr. 9/94, overw. B.6.2. 7 Artikel 21 Bijz.W. 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving.

description

Het Vlaams Parlement heeft het hoogst aantal vrouwelijke verkozenen in Europa. De verkiezingen van 25 mei 2014 waren voor het Vlaams Parlement aanleiding voor een onderzoek naar: - de toepassing van de wettelijke genderregeling - de impact daarvan op de samenstelling van het Vlaams Parlement. Die genderregeling heeft tot doel het aantal vrouwelijke verkozenen te verhogen. Uit het rapport blijkt dat het aantal vrouwelijke verkozenen verkiezing na verkiezing toeneemt. Zo steeg het aantal vrouwelijke verkozenen voor het Vlaams Parlement van slechts 21 leden of 19,3% bij de eerste rechtstreekse verkiezing in 1995 tot 55 of 44,4% in 2014. Met 44,4% vrouwelijke leden bekleedt het Vlaams Parlement zelfs een absolute toppositie in Europa.

Transcript of Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

Page 1: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

Rapport over de impact van de genderquota voor kandidatenlijsten

op de verkiezing van het Vlaams Parlement van 25 mei 2014

1. Situering

Bij de eerste rechtstreekse verkiezing van het Vlaams Parlement (in 1995) werden 103

mannen en 21 vrouwen (=19,3%) verkozen. De verklaring voor dit onevenwicht is niet

ver te zoeken: vrouwen waren sterk ondervertegenwoordigd op de kandidatenlijsten en

stonden bovendien vaak op onverkiesbare plaatsen. Dit gold ook voor de federale kamers

en de andere deelstaatparlementen. Om de deelname van vrouwen aan de politieke

besluitvorming te stimuleren werden vanaf de jaren ’90 wettelijke genderquota voor de

kandidatenlijsten ingevoerd. Dit verliep in 3 fasen:

in 1999 mocht, naar het voorbeeld van de regeling die in 1994 ingevoerd was voor de

federale parlementsverkiezingen1, elke kandidatenlijst in totaal (gespreid over de ef-

fectieven en opvolgers) niet meer kandidaten van hetzelfde geslacht bevatten dan

tweederde van het theoretisch maximumaantal2 3;

sinds 2004 mag zowel op de effectieve als op de opvolgerslijsten het verschil tussen

het aantal kandidaten van elk geslacht niet groter zijn dan één4;

sinds 2009 mogen bovendien de eerste twee kandidaten op een lijst niet van het-

zelfde geslacht zijn5.

Parlementen verplicht om impact van genderquota te evalueren

Het Grondwettelijk Hof is van oordeel dat maatregelen ten gunste van één specifieke

categorie van personen geen schending vormen van het gelijkheidsbeginsel indien ze tot

doel hebben een bestaande ongelijkheid te verhelpen en bovendien slechts (tijdelijk) van

toepassing zijn tot het door de wetgever beoogde doel bereikt is.6 Het opleggen van gen-

derquota voor de lijstvorming is een dergelijke tijdelijk geoorloofde maatregel. Om te

beoordelen of de genderquota nog noodzakelijk zijn om het beoogde doel, met name een

betere doorstroming van vrouwen naar de parlementen, te bereiken, moeten de deel-

staatparlementen binnen 6 maanden na hun installatie de gevolgen van bovenvermelde

quotaregeling evalueren.7 De bijzondere wetgever heeft echter in het midden gelaten wat

de parlementen met hun evaluaties moeten doen. De evaluatierapporten die het Vlaams

Parlement naar aanleiding van de verkiezingen van 2004 en 2009 liet maken, werden

telkens bekendgemaakt via de website van het Vlaams Parlement.

1 Wet van 24 mei 1994 tot bevordering van een gelijke verdeling van mannen en vrouwen op de lijsten van kandidaten voor de verkiezingen (de zgn. wet “Tobback-Smet”). 2 Het theoretisch maximumaantal kandidaten is gelijk aan de som van het aantal te verkiezen zetels en het maximumaantal toegelaten kandidaat-opvolgers. Een onvolledige lijst kon bijgevolg nog steeds voor 100% uit kandidaten van hetzelfde geslacht bestaan. Anderzijds kon een partij ervoor kiezen om bijvoorbeeld een exclu-sief mannelijke lijst van kandidaat-titularissen en een exclusief vrouwelijke lijst van kandidaat-opvolgers voor te dragen. 3 De impact van deze regeling was verwaarloosbaar. Bij de verkiezingen in 1999 werden slechts 24 vrouwen

verkozen, nauwelijks 3 meer dan in 1995. 4 Artikel 28, vijfde lid BWHI. 5 Artikel 28, zesde lid BWHI. 6 Arbitragehof 27 januari 1994, nr. 9/94, overw. B.6.2.

7 Artikel 21 Bijz.W. 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving.

Page 2: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

2

Deelstaatparlementen sinds 2012 bevoegd inzake genderquota

De Grondwet bepaalt uitdrukkelijk dat de wet- en decreetgever bevoegd zijn om, elk

binnen de grenzen van hun materiële bevoegdheid, de gelijke toegang van mannen en

vrouwen tot verkiezingsmandaten en openbare ambten te bevorderen (artikel 11bis

Gw).8 Het kiesstelsel van de deelstaatparlementen is in beginsel een bevoegdheid van de

bijzondere wetgever.9 De genderquota voor de kandidatenlijsten (incl. de evaluatieplicht)

maken deel uit van het kiesstelsel en werden bijgevolg door de bijzondere wetgever

vastgelegd.10 In dat opzicht was het niet vanzelfsprekend dat de deelstaatparlementen

belast werden met de evaluatie. Zij waren immers niet bevoegd om enig gevolg te geven

aan de eventuele conclusies van hun evaluatie.

Sinds 2012 zijn de deelstaatparlementen, in het kader van hun constitutieve autonomie,

echter wel bevoegd om de bestaande regeling inzake evenwichtige vertegenwoording bij

bijzonder decreet te wijzigen, aan te vullen, te vervangen of op te heffen (art. 28,

zevende lid BWHI). Nu de deelstaatparlementen zelf bevoegd zijn om de genderquota te

wijzigen, is het logisch dat de evaluatie door hen wordt uitgevoerd.

2. Genderevenwicht in het Vlaams Parlement na de verkiezingen van 25 mei

2014

Naar aanleiding van de verkiezingen van 25 mei 2014 wordt voor de derde keer een rap-

port uitgebracht over de toepassing van de wettelijke genderregeling en de impact daar-

van op de samenstelling van het Vlaams Parlement. In 2004 werd de evaluatie in op-

dracht van het Vlaams Parlement uitgevoerd door prof. Stefaan Fiers (KULeuven), in

2009 door prof. Petra Meier en mevrouw Sandra Sliwa (Universiteit Antwerpen). Voort-

bouwend op de methodologie die in 2004 uitgewerkt werd door prof. Fiers en in 2009

gevolgd werd door prof. Meier, hebben de diensten van het Vlaams Parlement dit keer

zelf een aantal gegevens verwerkt. Het consequent hanteren van dezelfde methodologie

laat toe om de gegevens van de verschillende stembusgangen met elkaar te vergelijken.

In het voorliggende rapport wordt een antwoord geformuleerd op de volgende vragen:

1. Hoeveel mannelijke en vrouwelijke lijsttrekkers waren er bij de verkiezing van het

Vlaams Parlement op 25 mei 2014?

2. Hoeveel mannelijke en vrouwelijke eerste opvolgers waren er bij de verkiezing van

het Vlaams Parlement op 25 mei 2014?

3. Hoeveel mannen en vrouwen bekleedden een verkiesbare plaats bij de verkiezing van

het Vlaams Parlement op 25 mei 2014?

4. Hoeveel mannen en vrouwen werden op 25 mei 2014 verkozen tot lid van het Vlaams

Parlement?

Belangrijke noot: het onderstaande cijfermateriaal heeft enkel betrekking op de lijsten

van de partijen die uiteindelijk vertegenwoordigd zijn in het Vlaams Parlement. Indien

men een antwoord wil op de vraag in welke mate genderquota een impact hebben op de

evenwichtige samenstelling van het parlement zijn de data die betrekking hebben op de

talrijke kleine lijsten die geen enkele kans maken op een verkozene niet relevant. Het

verwerken van deze gegevens zou de analyse van de impact van de genderquota ver-

troebelen.

8 Artikel 11bis Gw. 9 Art. 115, § 1 en 118, § 1 Gw. 10 Bijz.W. 2 maart 2004 houdende verschillende wijzigingen van de kieswetgeving.

Page 3: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

3

2.1 Aantal mannelijke en vrouwelijke lijsttrekkers

2004 2009 2014 mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen totaal

18-30 j. 11 0 0 0

31-40 j. 6 6 12

41-50 j. 7 8 15

51-60 j. 6 0 6

> 61 j. 2 0 2

Totaal 26

(83,9%)

5

(16,1%)

33

(76,7%)

10

(23,3%)

21

(60%)

14

(40%)

35

Vergeleken met 2004 en 2009 is het aantal vrouwelijke lijsttrekkers sterk gestegen tot

40%. In de leeftijdscategorie van 18 tot 50 jaar is er zelfs een (minimaal) overwicht aan

vrouwelijke lijsttrekkers. In de leeftijdscategorie vanaf 51 jaar is er geen enkele vrouwe-

lijke lijsttrekker.

Een factor die mogelijk mee een invloed heeft gehad op de stijging van het aantal vrou-

welijke lijsttrekkers is de recente wetgeving die schijnkandidaturen moet tegengaan. Bij

samenvallende verkiezingen kan men als kandidaat slechts voor één parlement voorge-

dragen worden. Ook een dubbele voordracht als titularis en opvolger is verboden. Tot

slot verliezen parlementsleden die tijdens hun parlementair mandaat deelnemen aan de

verkiezingen van een ander parlement hun zittende mandaat zodra ze voor het andere

parlement verkozen worden. Al deze maatregelen leiden ertoe dat de politieke partijen

hun stemmenkanonnen, die nog steeds overwegend mannelijk zijn, niet langer op ver-

schillende lijsten kunnen uitspelen. Het aantal personen dat een lijst trekt, neemt daar-

door toe. De instroom van nieuwe (jonge) lijsttrekkers lijkt een gunstige evolutie ten

voordele van vrouwen met zich meegebracht te hebben. Na de uitstroom van de oudere

generatie van uitsluitend mannelijke lijsttrekkers, zou dit globaal tot een grotere pariteit

moeten leiden.

2.2 Aantal mannelijke en vrouwelijke eerste opvolgers

Dit rapport heeft uitsluitend betrekking op de partijen/lijsten die bij de verkiezingen van

25 mei 2014 minstens één zetel behaald hebben. Voor het merendeel van deze partijen

speelt de mogelijkheid van regeringsdeelname mee bij het opstellen van de kandidaten-

lijsten. Hoe groter de kans op regeringsdeelname, hoe strategischer de positie van eerste

opvolger.

2004 2009 2014 mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen totaal

18-30 j. 4 1 5

31-40 j. 11 6 17

41-50 j. 4 3 7

51-60 j. 5 0 5

> 61 j. 1 0 1

Totaal 22

(71%)

9

(29%)

34

(79,1%)

9

(20,9%)

25

(71,4%)

10

(28,6%)

35

11 De leeftijdscategorieën in deze en de volgende tabellen zijn gebaseerd op de geboortedatum van de kandi-

daten op de dag van de verkiezingen.

Page 4: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

4

Van alle gegevens in dit rapport vertoont het aantal eerste opvolgers het grootste gen-

deronevenwicht. Slechts 10 op 35 eerste opvolgers is vrouw. Anderzijds blijken vrouwe-

lijke eerste opvolgers een grotere kans te maken om meteen na de verkiezingen te zete-

len in het Vlaams Parlement. Van de 11 verkozenen die lid geworden zijn van de Vlaam-

se, Brusselse of federale regering werden er 6 vervangen door een mannelijke eerste

opvolger en 5 door een vrouwelijke eerste opvolger. De helft van de vrouwelijke eerste

opvolgers is dus (quasi) onmiddellijk na de verkiezingen in het parlement beland, bij de

mannelijke eerste opvolgers is dat slechts voor 24% het geval.

2.3 Aantal mannen en vrouwen die een verkiesbare plaats bekleedden

Onder verkiesbare plaatsen worden het aantal verkiesbare plaatsen bovenaan een lijst

verstaan dat gelijk is aan het aantal zetels dat deze lijst heeft behaald bij de vorige ver-

kiezingen vermeerderd met één. Bovendien wordt ook de eerste opvolgersplaats be-

schouwd als een verkiesbare plaats.12

2004 2009 2014 mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen totaal

18-30 j. 2 11 9 6 9 5 14

31-40 j. 26 29 30 32 35 31 66

41-50 j. 42 17 49 22 35 27 62

51-60 j. 42 7 32 14 23 11 34

> 61 j. 6 2 6 1 6 0 6

Totaal 118

(64,1%)

66

(35,9%)

126

(62,7%)

75

(37,3%)

108

(59,3%)

74

(40,7%)

182

Het percentage vrouwen op verkiesbare plaatsen op de kieslijsten voor het Vlaams Par-

lement is licht gestegen van 35,9% in 2004 naar 37,3% in 2009 tot 40,7 % in 2014.

Hoewel vrouwen de helft van de kandidaten op de lijsten uitmaken, nemen ze echter nog

steeds niet de helft van de verkiesbare plaatsen in.

De uitsplitsing naar leeftijdscategorieën laat zien dat de achterstand van vrouwen voor-

namelijk toe te schrijven is aan hun ondervertegenwoordiging bij de oudere generaties

van verkiesbare kandidaten. Van de 40 verkiesbare kandidaten ouder dan 50 jaar zijn er

slechts 6 vrouw.

De tussencategorie van 31 tot 50 jaar vertoont de grootste pariteit: 54,7% van de ver-

kiesbare kandidaten is mannelijk, 45,3% is vrouwelijk. Indien bij deze generatie van

kandidaten bij de volgende verkiezingen de huidige genderverhouding gelijkaardig blijft,

wordt de ondervertegenwoordiging van vrouwen bij de oudste leeftijdscategorie geleide-

lijk ongedaan gemaakt.

Tot slot valt op dat in de jongste leeftijdscategorie opnieuw, net zoals in 2009, een man-

nelijke overwicht bestaat. De genderquota lijken in eerste instantie een gunstig effect te

hebben voor de vrouwen die op het ogenblik van de invoering van die quota (2004) hun

intrede maakten in de politiek. Deze generatie van vrouwelijke politici heeft intussen

haar plaats veroverd in het parlement. Voor jongere vrouwen lijkt het opnieuw minder

evident om een verkiesbare plaats te krijgen.

12 De definitie van verkiesbare plaatsen wordt overgenomen uit de evaluatierapporten van 2004 en 2009. Het gebruik van dezelfde parameters laat toe om het cijfermateriaal van de afgelopen 3 verkiezingen te vergelijken.

Page 5: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

5

2.4 Aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten die verkozen zijn tot lid van het

Vlaams Parlement

2004 2009 2014 mannen vrouwen mannen vrouwen mannen vrouwen totaal

18-30 j. 0 6 4 3 5 4 9

31-40 j. 14 19 10 21 16 21 37

41-50 j. 34 8 30 18 29 21 50

51-60 j. 30 4 25 9 14 9 23

> 61 j. 6 3 4 0 5 0 5

Totaal 84

(67,7%)

40

(32,3%)

73

(58,9%)

51

(41,1%)

69

(55,6%)

55

(44,4%)

124

Deze tabel heeft betrekking op de kandidaten die op de dag van de verkiezingen verko-

zen verklaard zijn door het hoofdbureau van de kieskring. Ook de verkozen kandidaten

die onmiddellijk na hun verkiezing hun mandaat verzaakt hebben, werden dus meege-

teld.

Voor de vijfde keer op rij is het aantal vrouwelijke verkozenen toegenomen. Net zoals in

2004 en 2009 zijn in de leeftijdscategorie van 18 tot 40 jaar vrouwen beter vertegen-

woordigd dan mannen, al wordt het verschil steeds kleiner. In de leeftijdscategorie van

41 tot 50 jaar is er een mannelijk overwicht, maar ook daar wordt de kloof tussen het

aantal mannen en vrouwen kleiner. In de hoogste leeftijdscategorie (vanaf 51 jaar) zijn

vrouwen nog steeds sterk ondervertegenwoordigd. Het totaal aantal verkozenen ouder

dan 50 is echter sterk verminderd. De vrouwelijke ondervertegenwoordiging bij de oude-

re verkozenen heeft bijgevolg een relatief beperkte impact op het globale beeld. Naarma-

te de generaties waar wel een grotere pariteit bestaat opschuiven naar de hogere leef-

tijdscategorieën zal deze impact nog geringer worden.

Opvallend is dat in verhouding tot het aantal verkiesbare plaatsen vrouwen relatief mak-

kelijker verkozen lijken te raken dan mannen. Van de 74 vrouwelijke kandidaten op een

verkiesbare plaats zijn er 55 verkozen, dit is 74,3%. Van alle mannen op een verkiesbare

plaats is slechts 63,9% verkozen (69 van de 108).

Het is moeilijk om een eenduidige verklaring te vinden voor dit verschil. Het is alleszins

niet zo dat vrouwen vaker dankzij hun voorkeursstemmen vanop een ‘niet verkiesbare’

plaats verkozen worden. Van de 8 parlementsleden die verkozen zijn buiten de nuttige

lijstvolgorde zijn er slechts 2 vrouw.13 Het markante verschil tussen het percentage van

verkiesbare plaatsen en het percentage verkozenen maakt vooral duidelijk hoe moeilijk

het is om de werkelijk verkiesbare plaatsen te definiëren.

3. Vergelijking met andere parlementen

Ter illustratie worden in onderstaande tabel de genderverhoudingen in de overige Belgi-

sche parlementen en in een aantal naburige nationale parlementen14 weergegeven.

13 Op 25 mei 2014 werden de volgende kandidaten buiten de nuttige lijstorde verkozen: Phillipe Muyters, Ludo

Van Campenhout, Lieven Dehandschutter, Herman De Croo, Daniel Termont, Willy Segers, Tine Van Der Vloet en Sabine de Bethune. 14 Bron: website van de Interparlementaire Unie (http://www.ipu.org/wmn-e/classif.htm).

Page 6: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

6

Stand van zaken op 1 november 2014

Percentage

vrouwelijke

parlementsleden

Percentage

mannelijke

parlementsleden

Belgische parlementen

Vlaams Parlement 44,4% 55,6%

Waals Parlement 42,7% 57,3%

Brussels Hoofdstedelijk Parlement 41,6% 58,4%

Parlement Duitstalige Gemeenschap 28% 72%

Kamer 39,3% 60,7%

Senaat15 50% 50%

Buitenlandse parlementen16

Zweden 43,6% 56,4%

Finland 42,5% 57,5%

Spanje 39,7% 60,3%

Noorwegen 39,6% 60,4%

Denemarken 39,1% 60,9%

Nederland 38,7% 61,3%

Duitsland 36,5% 63,5%

Oostenrijk 32,2% 67,8%

Italië 31,4% 68,6%

Frankrijk 26,2% 73,8%

Verenigd Koninkrijk 22,6% 77,4%

Conclusie

Het aantal vrouwelijke verkozenen voor het Vlaams Parlement is voor de vijfde verkie-

zing op rij gestegen. 55 vrouwelijke kandidaten (44%) werden rechtstreeks verkozen

voor het Vlaams Parlement. Exact evenveel vrouwen zetelen ook effectief in het Vlaams

Parlement. De vervanging van de verkozenen die lid geworden zijn van een regering

heeft dus niet tot verschuivingen aanleiding gegeven. Met 44% vrouwelijke leden be-

kleedt het Vlaams Parlement een absolute toppositie in Europa en de rest van de wereld.

Vooral de generatie van vrouwelijke politici die in de politiek gestapt is op het ogenblik

van de invoering van de genderquota lijkt ten volle te genieten van de wettelijke quota-

regeling. De (gedeeltelijke) inhaalbeweging die deze generatie de afgelopen 10 jaar ge-

maakt heeft, blijft vooral henzelf ten goede komen. De jongere generatie van vrouwen

heeft het daarentegen opnieuw iets moeilijker om haar plaats op te eisen.

Tot slot een algemene opmerking. De parlementaire plicht om de impact van de gender-

quota te evalueren is ingegeven door het principe dat genderquota slechts geoorloofd

zijn tot hun beoogde doel bereikt is. Het benaderen van een beoogd doel volstaat even-

wel niet om te concluderen dat de tijdelijke gunstmaatregelen overbodig zijn geworden.

Het grotere genderevenwicht in het parlement bewijst in de eerste plaats dat genderquo-

ta een reële impact hebben op het aantal vrouwelijke verkozen, niet dat genderquota

overbodig geworden zijn. In welke mate de wettelijke genderquota geleid hebben tot een

andere cultuur waarbij de kandidatenlijsten ook zonder wettelijke verplichtingen een gro-

tere genderpariteit zouden vertonen, is moeilijk te beoordelen.

15 In de Senaat zetelen exact evenveel mannen (30) als vrouwen (30). Wat de door de parlementen aangewe-zen deelstaatsenatoren betreft is er een licht vrouwelijk overwicht (27 vrouwen tegenover 23 mannen). Bij de gecoöpteerde senatoren is er een mannelijk overwicht (7 mannen tegenover 3 vrouwen). De Senaat is overi-gens het enige parlement waar quota gelden voor de samenstelling van de assemblee: maximum tweederde van de senatoren mag van hetzelfde geslacht zijn (art.67, § 3 Gw.). 16 Voor landen met een bicameraal systeem hebben de percentages betrekking op de ‘lower houses’ (Neder-landse Tweede Kamer, House of Commons in het VK, Duitse Bundestag, …).

Page 7: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

7

Page 8: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

8

Page 9: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

9

Page 10: Rapport genderevenwicht Vlaams Parlement

10