RAAD VAN - eumonitor.nl file5722/07 cs/mg dg e ii nl raad van de europese unie brussel, 9 februari...
Transcript of RAAD VAN - eumonitor.nl file5722/07 cs/mg dg e ii nl raad van de europese unie brussel, 9 februari...
5722/07 CS/mg
DG E II NL
RAAD VAN DE EUROPESE UNIE
Brussel, 9 februari 2007 (OR. en)
5722/07
ANTIDUMPING 6 COMER 13 ASIE 9
WETGEVINGSBESLUITEN EN ANDERE INSTRUMENTEN Betreft: VERORDENING VAN DE RAAD tot instelling van een definitief
compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar
aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op
grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97
5722/07 CS/mg 1
DG E II NL
VERORDENING (EG) Nr. …/2007 VAN DE RAAD
van
tot instelling van een definitief compenserend recht
op polyethyleentereftalaat (PET)
uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek
bij het vervallen van maatregelen op grond van
artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming
tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn1 (hierna
"de basisverordening" genoemd), en met name op artikel 18,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende
beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese
Gemeenschap2, en met name op artikel 14, lid 1,
Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,
1 PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG)
nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12). 2 PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG)
nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).
5722/07 CS/mg 2
DG E II NL
Overwegende hetgeen volgt:
A. PROCEDURE
1. Geldende maatregelen
(1) Op 30 november 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2603/20001 een definitief
compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat (hierna “PET”
genoemd) uit India, Maleisië en Thailand (hierna “de betrokken landen” genoemd) (hierna
“het oorspronkelijke onderzoek” genoemd). Deze maatregelen zijn gebaseerd op een
onderzoek met het oog op compenserende maatregelen dat is ingeleid op grond van artikel
10 van de basisverordening. Tegelijk heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2604/20002
een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van PET uit bovengenoemde
landen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een antidumpingonderzoek dat is ingeleid op
grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 384/96.
(2) De wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2604/2000 waren het resultaat van hetzij nieuwe
onderzoeken op grond van artikel 11, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 384/96,
hetzij prijsverbintenissen die zijn aanvaard overeenkomstig artikel 8, lid 1, van die
verordening.
(3) Voorts heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1467/20043 een definitief antidumpingrecht
ingesteld op PET uit Australië en de Volksrepubliek China (hierna “VRC” genoemd) en de
procedure betreffende de invoer van PET uit Pakistan beëindigd.
1 PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1.
2 PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG)
nr. 1646/2005 (PB L 266 van 11.10.2005, blz. 10). 3 PB L 271 van 19.8.2004, blz. 1.
5722/07 CS/mg 3
DG E II NL
(4) Op 11 oktober 2005 heeft de Raad het niveau van de compenserende maatregelen bij de
invoer van PET uit India gewijzigd1. Deze wijzigingen waren het resultaat van een
versneld nieuw onderzoek op grond van artikel 20 van de basisverordening.
2. Verzoek om een nieuw onderzoek
(5) Na de publicatie van het bericht dat de maatregelen binnenkort zouden vervallen heeft de
Commissie op 30 augustus 2005 een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek van de
geldende maatregelen op grond van artikel 18 van de basisverordening (hierna “nieuw
onderzoek bij het vervallen van de maatregelen” genoemd).
(6) Het verzoek werd op 30 augustus 2005 ingediend door het Polyethylene Terephthalate
(PET) Committee of Plastics Europe (hierna “de indiener” genoemd) namens producenten
die een groot deel (in dit geval meer dan 90%) van de totale productie van PET in de
Gemeenschap vertegenwoordigen.
(7) De reden voor het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of
herhaling van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.
(8) Na overleg met het raadgevend comité heeft de Commissie vastgesteld dat er voldoende
bewijsmateriaal was om op grond van artikel 18 van de basisverordening een nieuw onder-
zoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, en heeft daarom op 1 december 2005
dit nieuwe onderzoek geopend2.
1 PB L 266 van 11.10.2005, blz. 1.
2 PB C 304 van 1.12.2005, blz. 4.
5722/07 CS/mg 4
DG E II NL
(9) Voorafgaand aan de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maat-
regelen en overeenkomstig artikel 22, lid 1, en artikel 10, lid 9, van de basisverordening
heeft de Commissie de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijs-
materiaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase
overheid uitgenodigd voor overleg teneinde de situatie in verband met de inhoud van de
klacht op te helderen en gezamenlijk tot overeenstemming te komen. De Indiase overheid
heeft echter niet op dit overlegaanbod geantwoord.
3. Parallelle onderzoeken
(10) Op 1 december 2005 heeft de Commissie op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening
(EG) nr. 384/961 ook een nieuw onderzoek geopend naar de antidumpingmaatregelen die
van toepassing zijn bij de invoer van PET uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek
Korea, Thailand en Taiwan2. Tegelijk is op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening
(EG) nr. 384/96 een tussentijds onderzoek geopend dat beperkt was tot dumping bij de
invoer van PET uit de Republiek Korea en Taiwan3.
4. Onderzoektijdvak van het nieuwe onderzoek
(11) Het nieuwe onderzoek had betrekking op de periode van 1 oktober 2004 tot en met
30 september 2005 (hierna “het nieuwe onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar
de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de
periode van 1 januari 2002 tot het eind van het nieuwe onderzoektijdvak (hierna “de
beoordelingsperiode” genoemd).
1 PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG)
nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17). 2 PB C 304 van 1.12.2005, blz. 9.
3 PB C 304 van 1.12.2005, blz. 9.
5722/07 CS/mg 5
DG E II NL
5. Bij het onderzoek betrokken partijen
(12) De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van het
exporterende land, de importeurs de producenten in de Gemeenschap, de gebruikers en de
indiener in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van
de maatregelen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt
schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde
termijn een verzoek indienen om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom
met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.
(13) Aangezien in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
een groot aantal Indiase producenten/exporteurs, producenten in de Gemeenschap en
importeurs waren vermeld, werd overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening
besloten te onderzoeken of een steekproef moest worden gebruikt. Om de Commissie in
staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te
stellen, heeft de Commissie bovengenoemde belanghebbenden overeenkomstig artikel 27
van de basisverordening verzocht binnen 15 dagen na de inleiding van de onderzoeken
contact met haar op te nemen en de in het bericht van inleiding gevraagde gegevens te
verstrekken.
(14) Na onderzoek van de verstrekte gegevens en gezien het geringe aantal Indiase pro-
ducenten/exporteurs dat zich bereid verklaarde mee te werken, werd besloten dat een
steekproef van Indiase producenten/exporteurs niet nodig was.
(15) Na onderzoek van de door de producenten in de Gemeenschap en de importeurs verstrekte
gegevens en gezien het relatief geringe aantal reacties, werd besloten dat voor geen van
deze categorieën een steekproef nodig was.
5722/07 CS/mg 6
DG E II NL
(16) Bijgevolg werden vragenlijsten gestuurd naar alle bekende producenten/exporteurs in het
betrokken land, importeurs, toeleveranciers, producenten in de Gemeenschap en
gebruikers.
(17) Op de vragenlijst zijn antwoorden ontvangen van drie Indiase producenten, twaalf
producenten in de Gemeenschap, één importeur, één toeleverancier en tien ver-
werkers/gebruikers.
(18) De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar onderzoek nodig achtte, verzameld en
geverifieerd en heeft controlebezoeken gebracht aan de volgende bedrijven:
1. Producenten in de Gemeenschap
Voridian BV (Nederland)
M & G Polimeri Italia Spa (Italië)
Equipolymers Srl (Italië)
La Seda de Barcelona SA (Spanje)
Novapet SA (Spanje)
Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal)
Selenis Itália Spa (Italië)
Toeleveranciers in de Gemeenschap:
Interquisa SA (Spanje)
Niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap:
5722/07 CS/mg 7
DG E II NL
Global Services International SRL (Italië)
Gebruikers in de Gemeenschap:
Coca Cola Enterprises Europe Ltd (België)
2. Indiase overheid
Ministerie van Handel, New Delhi
Overheid van Maharashtra, directoraat Industrie, Mumbai
3. Producenten/exporteurs in India
SENPET Ltd, Calcutta (voordien Elque Polyesters Limited)
Futura Polyesters Limited, Chennai (voordien Futura Polymer Limited)
Pearl Engineering Polymers Limited, New Delhi
B. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
1. Betrokken product
(19) Het betreft hetzelfde product als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk PET met een
viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit het
betrokken land. Het wordt momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.
5722/07 CS/mg 8
DG E II NL
2. Soortgelijk product
(20) Evenals bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat het betrokken product
(PET) dat in het betrokken land wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt
wordt verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en toepassingen heeft
als PET dat door de producenten in de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht.
Daarom wordt geconcludeerd dat alle soorten PET met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of
meer als soortgelijk producten in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening
beschouwd moeten worden.
C. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING
OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING
I. Voortzetting van subsidiëring – Inleiding
(21) Op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en de antwoorden op de
vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan
subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:
1. Subsidieregelingen die in het kader van het oorspronkelijke onderzoek zijn onderzocht
Voor het gehele land geldende regelingen
a) Duty Entitlement Passbook-regeling (DEPBS)
b) Regeling vrijstelling inkomstenbelasting (ITES)
c) Regeling exportbevordering kapitaalgoederen (EPCGS)
d) Regeling exportproductiezones (EPZ)/bijzondere economische zones
(SEZ)/exportgerichte bedrijven (EOU)
5722/07 CS/mg 9
DG E II NL
2. Subsidieregelingen die niet in het kader van het oorspronkelijk onderzoek zijn onderzocht
Voor het gehele land geldende regelingen
e) Regeling voorafgaande vergunningen (ALS)
f) Regeling exportkredieten (vóór en na verzending) (ECS)
Regionale regelingen
g) Regeling vrijstelling omzetbelasting van Gujarat (GSTIS)
h) Regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Gujarat (GEDES)
i) Stimuleringsregeling van West-Bengalen (WBIS)
j) Pakket stimuleringsmaatregelen (PSI) van de overheid van Maharashtra
(22) Regeling a) en de regelingen c) tot en met e) zijn gebaseerd op de Wet ontwikkeling en
regeling van de buitenlandse handel van 1992 (nr. 22 van 1992), die op 7 augustus 1992 in
werking is getreden (hierna “Wet buitenlandse handel” genoemd). Deze wet geeft de
Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid.
Deze worden samengevat in documenten over het in- en uitvoerbeleid (sinds 1 september
"buitenlandse-handelsbeleid" genoemd) die het ministerie van Handel om de vijf jaar
uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Een van deze documenten is relevant voor
het nieuwe onderzoektijdvak, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van
1 september 2004 tot en met 31 maart 2009 (hierna "document in- en uitvoerbeleid
2004-2009" genoemd). Voorts heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en
uitvoerbeleid in de periode 2004-2009 vastgesteld in het Handboek van procedures,
1 september 2004 tot en met 31 maart 2009, deel I (hierna "HOP I 2004-2009" genoemd).
Het Handboek van procedures wordt ook regelmatig bijgewerkt.
5722/07 CS/mg 10
DG E II NL
(23) Regeling b) is gebaseerd op de Wet inkomstenbelasting van 1961, die jaarlijks bij de
Begrotingswet wordt aangepast.
(24) Regeling f) is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Bankwet van 1949, die de
Reserve Bank of India machtigt handelsbanken instructies over exportkredieten te geven.
(25) Regeling g) wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op het beleid ter
stimulering van de industrie in Gujarat; Regeling h) is gebaseerd op de Wet elektriciteits-
heffing van Bombay van 1958.
(26) De onder j) genoemde regeling wordt beheerd door de deelstaat Maharashtra en is
gebaseerd op de resoluties van het departement Industrie, energie en arbeid van de over-
heid van Maharashtra.
(27) De onder i) genoemde regeling is ingesteld bij mededeling nr. 588-CI/H van het
departement Handel en industrie van de overheid van West-Bengalen van 22 juni 1999
(WBIS 1999), laatstelijk vervangen door mededeling nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van
24 maart 2004 (WBIS 2004).
(28) Na de mededeling van de bevindingen over de vermoede subsidiëring betwistte de Indiase
overheid opnieuw dat deze regelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen en
herhaalde zij haar bedenkingen over de berekening van de subsidiebedragen. Voorts
betoogde de Indiase overheid opnieuw dat het in dit geval niet waarschijnlijk was dat de
subsidiëring zou worden voortgezet. Deze reactie bevatte echter geen nieuwe argumenten
die de conclusies van deze verordening zouden wijzigen.
5722/07 CS/mg 11
DG E II NL
II. Voor het gehele land geldende regelingen
1. Duty Entitlement Passbook-regeling (DEPBS)
a) Rechtsgrondslag
(29) De DEPBS is beschreven in punt 4.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en
in de hoofdstukken 4.3 en 4.4 van het HOP I 2004-2009.
(30) Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader
van de DEPBS voordelen te hebben verkregen die aanleiding geven tot compenserende
maatregelen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder
te onderzoeken.
2. Regeling vrijstelling inkomstenbelasting (ITES)
(31) Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader
van de ITES voordelen te hebben verkregen die tot compenserende maatregelen aanleiding
geven. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te
onderzoeken.
3. Regeling exportbevordering kapitaalgoederen (EPCGS)
a) Rechtsgrondslag
(32) De EPCGS is beschreven in hoofdstuk 5 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009
en hoofdstuk 5 van het HOP I 2004-2009.
b) In aanmerking komende ondernemingen
(33) Voor deze regeling komen exporteurs/producenten, exporteurs/handelaren die banden
hebben met ondersteunende fabrikanten en dienstverleners in aanmerking.
5722/07 CS/mg 12
DG E II NL
c) Toepassing in de praktijk
(34) Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en –
sedert april 2003 – tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen
lagere rechten of een nulrecht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na
betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Om de verplichting tot uitvoer na
te komen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde
periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.
(35) De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse
markt aankopen. In dat geval mag de binnenlandse fabrikant de onderdelen die nodig zijn
om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, vrij van rechten invoeren. Ook wanneer een
binnenlandse producent kapitaalgoederen levert aan een EPCGS-vergunninghouder, kan
dit worden gelijkgesteld met export.
d) Conclusie over de EPCGS
(36) In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder
a) ii), en lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage
van de Indiase overheid aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien heeft de
exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen omdat zijn liquiditeit door
het niet betalen van rechten is verbeterd.
(37) Bovendien is de EPCGS rechtens afhankelijk van exportprestaties, aangezien vergun-
ningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uit-
voer te verplichten. Deze regeling wordt derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te
geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de
basisverordening.
5722/07 CS/mg 13
DG E II NL
(38) Deze regeling kan dus niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling
voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, punt 1, onder a) ii), van de
basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toegelaten regelingen zoals
bepaald in bijlage I, punt i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de
vervaardiging van het exportproduct.
e) Berekening van het subsidiebedrag
(39) Geen van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, heeft tijdens het onderzoek-
tijdvak kapitaalgoederen aangekocht. Eén onderneming bleef echter voor het bij het
oorspronkelijke onderzoek vastgestelde bedrag vrijgesteld van rechten op kapitaalgoederen
die zij vóór het onderzoektijdvak had gekocht. Het tijdens het nieuwe onderzoektijdvak
verkregen subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening
berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden
over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn van de
producent/exporteur voor die goederen. Overeenkomstig de vaste praktijk werd het aldus
berekende bedrag aan het nieuwe onderzoektijdvak toegerekend en gecorrigeerd door de
toevoeging van de rente over het nieuwe onderzoektijdvak om het volledige voordeel in
die periode vast te stellen. De kosten voor het verkrijgen van de subsidie werden overeen-
komstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afge-
trokken en het resulterende bedrag diende als teller van de breuk. Overeenkomstig artikel
7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de uit-
voer in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie afhankelijk was van export-
prestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveel-
heden. De onderneming die van de regeling gebruik is blijven maken, heeft een subsidie
van 0,38% ontvangen.
5722/07 CS/mg 14
DG E II NL
4. Regeling exportkredieten (ECS)
a) Rechtsgrondslag
(40) Deze regeling is beschreven in Master Circular IECD nr. 5/04.02.01/2002-03 (export-
kredieten in buitenlandse valuta) en Master Circular IECD nr. 10/04.02.01/2003-04
(exportkredieten in roepies) van de Reserve Bank of India (hierna “RBI” genoemd), die
alle handelsbanken in India hebben ontvangen.
b) In aanmerking komende ondernemingen
(41) Voor deze regeling komen producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs in aan-
merking. Eén van de ondernemingen die aan het onderzoek meewerkten, bleek van de ECS
gebruik te hebben gemaakt.
c) Toepassing in de praktijk
(42) In het kader van deze regeling stelt de RBI vast welke maximumrentetarieven (in Indiase
roepies en in vreemde valuta) handelsbanken exporteurs mogen aanrekenen voor export-
krediet. Doel is ervoor te zorgen dat deze exporteurs tegen internationaal concurrerende
tarieven exportkrediet kunnen verkrijgen. Er zijn twee soorten exportkrediet, namelijk
exportkrediet voorafgaand aan verzending (“voorschot aan de exporteur”), dat wordt
verstrekt ter financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of ver-
zending van goederen vóór de uitvoer, en exportkrediet na verzending, waarbij bedrijfs-
kapitaal wordt verschaft ter financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De
RBI geeft de banken ook instructie om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor
exportfinanciering beschikbaar te houden.
5722/07 CS/mg 15
DG E II NL
(43) Dankzij deze Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkrediet verkrijgen
tegen een voordeliger rentetarief dan bij gewoon handelskrediet (kaskrediet), waarvoor
louter marktvoorwaarden gelden.
d) Conclusie over de ECS
(44) Ten eerste kunnen de voordelige rentetarieven voor exportkredieten overeenkomstig de
Master Circulars van de RBI leiden tot lagere rentekosten voor de exporteur dan bij een
marktconforme lening; in dat geval verkrijgt de exporteur een voordeel in de zin van
artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Alleen voor meewerkende exporteurs waarvoor
daadwerkelijk een dergelijk verschil in rentetarieven werd vastgesteld, werd geconcludeerd
dat zij een voordeel hadden ontvangen. De verschillen in rentetarieven tussen de kredieten
die overeenkomstig de Master Circulars van de RBI werden verleend en commerciële
"kaskredieten" kunnen niet worden verklaard door een louter marktconform gedrag van de
handelsbanken.
5722/07 CS/mg 16
DG E II NL
(45) Ten tweede – en ondanks het feit dat de voordelige ECS-kredieten door handelsbanken
worden verleend – komt dit voordeel neer op een financiële bijdrage van de overheid in de
zin van artikel 2, lid 1, onder iv), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan
en valt dus onder de definitie van “overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening.
Deze bank is voor 100% in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het over-
heidsbeleid (bijvoorbeeld het monetaire beleid) na en de bestuursleden worden door de
Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen aange-
zien de handelsbanken zich aan de instructies van RBI moeten houden, onder meer de in de
Master Circulars van de RBI opgelegde maximumrentetarieven voor exportkredieten en de
instructie van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet
voor exportfinanciering moeten bestemmen. Hierdoor zijn handelsbanken ertoe verplicht
een functie te vervullen die is vermeld in artikel 2, lid 1, onder a) i), van de basis-
verordening, in dit geval de verstrekking van exportkredieten tegen gunstige voorwaarden.
Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van kredietverlening
onder bepaalde voorwaarden zou normaliter een overheidstaak zijn en deze praktijk ver-
schilt in werkelijkheid niet van de praktijken die overheden normaliter toepassen (zie
artikel 2, lid 1, onder a) iv), van de basisverordening). Deze subsidie wordt geacht
specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de
gunstige rentetarieven uitsluitend gelden voor de financiering van exporttransacties en dus
van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basis-
verordening.
5722/07 CS/mg 17
DG E II NL
e) Berekening van het subsidiebedrag
(46) Het subsidiebedrag is het verschil tussen de rente die is betaald voor exportkrediet dat in
het nieuwe onderzoektijdvak is gebruikt en de rente die de betrokken onderneming voor
een gewoon handelskrediet zou hebben betaald. Dit subsidiebedrag (de teller van de breuk)
is omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de
noemer van de breuk), overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, aangezien
de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde,
uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De onderneming die van de ECS gebruik heeft
gemaakt, heeft een subsidie van 0,1% ontvangen.
5. Regeling exportgerichte bedrijven (EOUS)/Regeling bijzondere economische zones (SEZS)
(47) Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader
van de SEZS voordelen te hebben verkregen die tot compenserende maatregelen aan-
leiding geven. Wel hebben twee Indiase ondernemingen met de status van exportgericht
bedrijf in het nieuwe onderzoektijdvak subsidies ontvangen die tot compenserende maat-
regelen aanleiding geven. De onderstaande beschrijving en beoordeling betreft dus uit-
sluitend de EOUS.
a) Rechtsgrondslag
(48) De EOUS is beschreven in hoofdstuk 6 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009
en in het HOP I 2004-2009.
5722/07 CS/mg 18
DG E II NL
b) In aanmerking komende ondernemingen
(49) Met uitzondering van zuivere handelsmaatschappijen komen alle ondernemingen die zich
er in beginsel toe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren,
voor de EOUS in aanmerking. Industriële ondernemingen moeten evenwel een minimum-
bedrag (10 miljoen Indiase roepies) in vaste activa investeren om voor de EOUS in aan-
merking te komen.
c) Toepassing in de praktijk
(50) Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld, kunnen exportgerichte bedrijven
zich om het even waar in India bevinden of worden gevestigd.
(51) In een aanvraag om als exportgericht bedrijf te worden erkend, moeten gegevens voor de
komende vijf jaar worden verstrekt over onder meer de geplande productie, de verwachte
exportwaarde en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs. Als de autoriteiten de
aanvraag aanvaarden, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de
onderneming meegedeeld. De erkenning als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar. De
overeenkomst kan worden verlengd.
(52) Een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven is overeenkomstig het
document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 dat hun deviezenrekening een positief saldo
moet vertonen, d.w.z. dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode
(vijf jaar) groter moet zijn dan de totale waarde van hun invoer.
5722/07 CS/mg 19
DG E II NL
(53) Exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende voordelen:
i) vrijstelling van invoerrechten op alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen,
grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, de productie of
de verwerking of die in verband daarmee worden gebruikt;
ii) vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;
iii) terugbetaling van de nationale omzetbelasting op plaatselijk aangekochte goederen;
iv) de mogelijkheid een deel van de productie (maximaal 50% van de f.o.b.-waarde van
de export) op de binnenlandse markt te verkopen, mits hun deviezenrekening na
betaling van verlaagde rechten (accijnzen op afgewerkte producten) een positief
saldo vertoont;
v) gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen
aangekochte brandstof;
vi) vrijstelling van de inkomstenbelasting op de exportwinsten overeenkomstig afdeling
10 B van de Wet inkomstenbelasting voor een periode van tien jaar vanaf het begin
van de activiteiten van de onderneming, maar uiterlijk tot het einde van het boekjaar
2010;
vii) zij mogen voor 100% in buitenlandse handen zijn.
(54) Ondernemingen die in het kader van deze regelingen werkzaam zijn, staan overeenkomstig
afdeling 65 van de Douanewet onder toezicht van douaneambtenaren.
5722/07 CS/mg 20
DG E II NL
(55) Overeenkomstig punt 6.11.1 van HOP 2004-2009 zijn deze bedrijven wettelijk verplicht
een betrouwbare boekhouding te voeren van alle ingevoerde goederen, van het gebruik dat
daarvan is gemaakt en van de uitgevoerde goederen. Deze boekhouding moet periodiek
aan de bevoegde autoriteiten worden voorgelegd in de vorm van driemaandelijkse en jaar-
lijkse voortgangsverslagen.
(56) Overeenkomstig punt 6.11.2 van HOP I 2004-2009 wordt echter van een exportgericht
bedrijf niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met uitvoer, overdracht naar
andere bedrijven, verkoop op de binnenlandse markt tegen lagere rechten of voorraden.
(57) Bij binnenlandse verkoop wordt de verzending van de goederen door de producent zelf
geregistreerd. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douane- of accijns-
ambtenaar die permanent in dat bedrijf aanwezig is, toe op de verzending van de goederen.
(58) Twee van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, hebben van de EOUS gebruik-
gemaakt. Deze exporteurs hebben in het kader van deze regeling grondstoffen en kapitaal-
goederen vrij van rechten ingevoerd, goederen vrij van accijnzen aangekocht op de
binnenlandse markt, de omzetbelasting terugbetaald gekregen en een deel van hun
productie op de binnenlandse markt afgezet. Een van deze exporteurs heeft de regeling ook
gebruikt om de accijnzen op brandstof die hij bij binnenlandse oliemaatschappijen had
gekocht, gedeeltelijk terugbetaald te krijgen. Deze exporteurs hebben dus gebruikgemaakt
van alle voordelen die in overweging 53 onder de punten i) tot en met v) zijn opgesomd.
Uit het onderzoek bleek dat zij evenwel geen gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling
van inkomstenbelasting voor exportgerichte bedrijven.
5722/07 CS/mg 21
DG E II NL
d) Conclusie over de EOUS
(59) De voor exportgerichte bedrijven geldende vrijstelling van twee soorten invoerrechten (het
“basisdouanerecht” en het “bijzonder aanvullend douanerecht”) en de terugbetaling van de
omzetbelasting zijn financiële bijdragen van de Indiase overheid in de zin van artikel 2, lid
1, onder a) ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en
bovendien verkrijgt het exportgerichte bedrijf een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2,
van de basisverordening, aangezien dit bedrijf over meer liquide middelen beschikt
wanneer het geen rechten behoeft te betalen en het de omzetbelasting terugbetaald krijgt.
(60) Door de vrijstelling van accijnzen en het invoerrechtenequivalent (“aanvullend douane-
recht”) derft de Indiase overheid evenwel geen inkomsten. Eventueel betaalde accijnzen en
aanvullende douanerechten kunnen immers later weer van toekomstige betalingen worden
afgetrokken (het zogenaamde “CENVAT-mechanisme”). Deze rechten zijn dus niet
definitief. Door het “CENVAT”-mechanisme wordt alleen op de toegevoegde waarde een
definitief recht geheven, maar niet op de inputs.
(61) Bijgevolg zijn alleen de vrijstelling van het basisdouanerecht en het bijzonder aanvullend
douanerecht, de gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse olie-
maatschappijen aangekochte brandstof en de terugbetaling van de omzetbelasting subsidies
in de zin van artikel 2 van de basisverordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van export-
prestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compen-
serende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor
deze regelingen in aanmerking te komen, moet een exportgericht bedrijf zich overeen-
komstig punt 6.1 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 tot export verplichten.
5722/07 CS/mg 22
DG E II NL
(62) Een van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, beweerde dat de Commissie wat
betreft de beoordeling van de vrijstelling van rechten op grondstoffen van haar redenering
in het oorspronkelijke onderzoek was afgeweken, en dat alleen eventueel teveel terug-
betaalde bedragen aanleiding geven tot compenserende maatregelen. In antwoord daarop
zij opgemerkt dat in het oorspronkelijke onderzoek bij de beoordeling van het bedrag dat
aanleiding geeft tot compenserende rechten is nagegaan of de EOUS een geoorloofde
terugbetalingsregeling is “zonder vooruit te lopen op de vraag of de regeling een terug-
betalingsregeling voor inputs is overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening”1.
In het kader van dit nieuwe onderzoek is de hele regeling, inclusief het controlesysteem,
grondig onderzocht.
(63) Uit het onderzoek bleek dat deze subsidies niet kunnen worden beschouwd als een toelaat-
bare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs als bedoeld in artikel 2,
lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij voldoen namelijk niet aan de strikte criteria
van bijlage I, punten h) en i), bijlage II (omschrijving en voorwaarden van de terug-
betalingsregeling) en bijlage III (omschrijving en voorwaarden van de terugbetalings-
regeling vervangende inputs) van de basisverordening. De terugbetaling van omzet-
belasting of de vrijstelling van invoerrechten bij de aankoop van kapitaalgoederen is reeds
in strijd met de voorwaarden voor toegestane terugbetalingsregelingen, aangezien deze
goederen niet verbruikt worden tijdens het productieproces zoals vereist in bijlage I,
punt h), (terugbetaling van omzetbelasting) en i) (kwijtschelding van invoerheffingen).
1 Overweging 26 van Verordening (EG) nr. 2603/2000 (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1).
5722/07 CS/mg 23
DG E II NL
(64) Bovendien is niet aangetoond dat de Indiase overheid over een systeem of procedure
beschikt om effectief te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en/of omzet-
belasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt
(bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen
voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Er wordt alleen
gecontroleerd of de deviezenrekening een positief saldo vertoont, niet of de ingevoerde
goederen worden gebruikt voor de productie van uitgevoerde goederen.
(65) Een exportgericht bedrijf mag een belangrijk gedeelte van zijn productie, namelijk
maximaal 50% van zijn jaaromzet, op de binnenlandse markt verkopen. De wet verplicht
de onderneming dus niet om de totale productie uit te voeren. Bovendien wordt deze
binnenlandse verkoop door de onderneming zelf geregistreerd, zonder toezicht of controle
door een overheidsambtenaar. Bijgevolg worden de entrepots van exportgerichte bedrijven
minstens ten dele niet fysiek gecontroleerd door de Indiase overheid. Onder deze om-
standigheden zijn extra controles op de regeling voor de terugbetaling van rechten nodig,
met name om het verband tussen de rechtenvrije inputs en de exportproducten te kunnen
vaststellen.
5722/07 CS/mg 24
DG E II NL
(66) Wat deze extra controles betreft, wordt eraan herinnerd dat de wet op geen enkel ogenblik
van een exportgericht bedrijf vereist dat alle ingevoerde goederen in verband worden
gebracht met het overeenkomstige eindproduct. Slechts indien dit werd gecontroleerd,
zouden de Indiase autoriteiten over voldoende gegevens over de uiteindelijke bestemming
van inputs beschikken om effectief te kunnen nagaan of er niet méér omzetbelasting en
invoerrechten zijn kwijtgescholden dan er inputs voor de productie van exportproducten
zijn gebruikt. De maandelijkse aangiften voor de belastingen op de binnenlandse verkoop
door het bedrijf zelf, die periodiek door de Indiase overheid worden gecontroleerd, zijn
daartoe ontoereikend. Bovendien zijn de maandelijkse belastingaangiften bedoeld voor de
controle op de accijnzen, niet voor de controle op de bestemming van de inputs. Bedrijfs-
interne controlesystemen, waartoe geen wettelijke verplichting bestaat, volstaan op zich
niet, omdat een systeem voor de controle op de terugbetaling van rechten door de overheid
moet worden ontworpen en toegepast en niet aan het initiatief van de betrokken onder-
nemingen mag worden overgelaten. Uit het onderzoek bleek dus dat een exportgericht
bedrijf overeenkomstig het document in- en uitvoerbeleid expliciet niet het verband hoeft
aan te tonen tussen de inputs en het afgewerkte product, en dat er geen effectief, door de
Indiase overheid opgezet controlemechanisme aanwezig was waarmee kon worden vast-
gesteld welke inputs bij de productie van de exportproducten werden verbruikt en in welke
hoeveelheden.
(67) De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte
inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II,
punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Evenmin toonde zij aan dat er
niet teveel was kwijtgescholden.
5722/07 CS/mg 25
DG E II NL
(68) De bewering van een van de meewerkende exporteurs dat de Commissie wat betreft de
beoordeling van de vrijstelling van rechten op grondstoffen van haar redenering in het oor-
spronkelijke onderzoek was afgeweken en dat alleen eventueel teveel terugbetaalde
bedragen aanleiding geven tot compenserende maatregelen, wordt bijgevolg verworpen.
e) Berekening van het subsidiebedrag
(69) Omdat er geen sprake is van een toegestane regeling voor terugbetaling van rechten op
inputs of vervangende inputs, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding
gevende voordeel derhalve uit de kwijtschelding van het gehele bedrag aan rechten dat
normaliter bij invoer verschuldigd zou zijn geweest (basisdouanerecht en bijzonder aan-
vullend douanerecht), de terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaat-
schappijen aangekochte brandstof en de terugbetaling van de omzetbelasting in het nieuwe
onderzoektijdvak.
i) Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht), terug-
betaling van omzetbelasting op grondstoffen en terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse
oliemaatschappijen aangekochte brandstof
(70) Het subsidiebedrag voor als exportgericht bedrijf erkende exporteurs is berekend op basis
van het bedrag aan niet-betaalde invoerrechten (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend
douanerecht) op de ingevoerde materialen voor het exportgerichte bedrijf als geheel, de
terugbetaalde omzetbelasting en de terugbetaalde accijnzen op bij binnenlandse oliemaat-
schappijen aangekochte brandstof, dit alles in het nieuwe onderzoektijdvak. De kosten
voor het verkrijgen van de subsidie werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van
de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken en het resulterende bedrag diende
als teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit
subsidiebedrag toegerekend aan de waarde van de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak
(de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet
van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De aldus
berekende subsidiemarges voor de twee bedrijven bedroegen respectievelijk 0,9% en 5,8%.
5722/07 CS/mg 26
DG E II NL
ii) Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht) op
kapitaalgoederen
(71) Kapitaalgoederen worden niet fysiek in de eindproducten verwerkt. Overeenkomstig
artikel 7, lid 3, van de basisverordening werd het voordeel voor de onderzochte onder-
nemingen berekend door het bedrag van de niet-betaalde invoerrechten toe te rekenen aan
de termijn die voor de onderzochte ondernemingen de normale afschrijvingstermijn voor
deze goederen is. Als normale afschrijvingstermijn werd de werkelijke afschrijvingstermijn
van de twee meewerkende exporteurs, namelijk 18 jaar, als referentie genomen. Het aldus
berekende bedrag werd aan het nieuwe onderzoektijdvak toegerekend en gecorrigeerd door
de toevoeging van rente voor dit tijdvak om het volledige voordeel voor de ontvanger vast
te stellen. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit
subsidiebedrag omgeslagen over de exportomzet in het nieuwe onderzoektijdvak (de
noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet
van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De aldus
berekende subsidiemarges voor de twee bedrijven bedroegen respectievelijk 1,8% en 0,4%.
(72) De totale subsidiemarges voor de betrokken bedrijven in het kader van de EOUS bedragen
dus respectievelijk 2,7% en 6,2%.
5722/07 CS/mg 27
DG E II NL
6. Regeling voorafgaande vergunningen (ALS)
a) Rechtsgrondslag
(73) Deze regeling is beschreven in de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.1.14 van het document in-
en uitvoerbeleid 2004-2009 en de hoofdstukken 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I
2004-2009.
b) In aanmerking komende ondernemingen
(74) De ALS bestaat uit zes subregelingen die hieronder nader worden beschreven. Deze sub-
regelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten/exporteurs en
handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aan-
merking voor de ALS voor fysieke uitvoer en voor de ALS voor jaarlijkse behoeften.
Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen
in aanmerking voor de ALS voor toeleveranciers. Toeleveranciers van in punt 8.2 van het
document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 vermelde categorieën “met uitvoer gelijkgestelde
verkoop”, zoals toeleveranciers van exportgerichte bedrijven, komen in aanmerking voor
de ALS voor “met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Toeleveranciers van producenten/
exporteurs komen in aanmerking voor de voordelen van “met uitvoer gelijkgestelde
verkoop” in het kader van de regeling “advance release order” (ARO) en voor de regeling
“back to back inland letter of credit”.
c) Toepassing in de praktijk
(75) Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:
i) fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling
mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten
worden ingevoerd. Het exportproduct moet “fysiek” worden uitgevoerd, d.w.z. het
Indiase grondgebied verlaten. In de vergunning is vermeld welke producten kunnen
worden ingevoerd, hoeveel moet worden uitgevoerd en om welk exportproduct het
gaat;
5722/07 CS/mg 28
DG E II NL
ii) jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning houdt geen verband met een bepaald
exportproduct, maar met een ruimere groep exportproducten (bijvoorbeeld
chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder mag – tot een zekere
maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden – alle soorten
input die bij de vervaardiging van een tot de groep behorend exportproduct worden
gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij mag naar believen elk product dat onder de
productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt, uitvoeren;
iii) toeleveranciers: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn
één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De
fabrikant/exporteur vervaardigt het halffabrikaat. Hij mag vrij van rechten inputs
invoeren en daarvoor een voorafgaande vergunning voor toeleveranciers krijgen. De
uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te
voeren;
iv) met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een toe-
leverancier vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging
van goederen die hij zal verkopen als "met uitvoer gelijkgestelde verkoop" aan
categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met g), i) en j), van
het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009. De afgewerkte producten hoeven met
andere woorden het land niet te verlaten, maar worden wegens de status van de
verbruiker met uitgevoerde goederen gelijkgesteld. Dit omvat ook levering aan een
exportgericht bedrijf of aan een vergunninghouder in het kader van de regeling
Exportbevordering en kapitaalgoederen;
5722/07 CS/mg 29
DG E II NL
v) ARO: de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het
binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij
gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen
beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de daarin
vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen van
met uitvoer gelijkgestelde verkoop overeenkomstig punt 8.3 van het document in- en
uitvoerbeleid 2002-2007 (d.w.z. de voorafgaande vergunning voor toe-
leveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met
uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de
ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de toeleverancier in
plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen
is mogelijk voor zowel binnenlandse als ingevoerde inputs;
vi) back to back inland letter of credit: deze subregeling heeft ook betrekking op binnen-
landse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een
bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse
leverancier. De bank boekt op de vergunning de rechtstreekse invoer af, maar slechts
voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aange-
kocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op
de voordelen van met uitvoer gelijkgestelde verkoop overeenkomstig punt 8.3 van
het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 (voorafgaande vergunning toe-
leveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met
uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).
5722/07 CS/mg 30
DG E II NL
(76) Eén meewerkende exporteur bleek in het nieuwe onderzoektijdvak vergunningen te hebben
verkregen voor slechts drie subregelingen, namelijk voor i) fysieke uitvoer, v) ARO en iv)
met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de sub-
regelingen voor ii) jaarlijkse behoefte, iii) toeleveranciers en vi) “back to back inland letter
of credit” aanleiding geven tot compenserende maatregelen.
(77) Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder
wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren
waaruit het gebruik van de onder de vergunning vallende ingevoerde goederen blijkt
(hoofdstuk 4.30 en aanhangsel 23 van het HOP I 2004-2009); hij moet met andere
woorden een verbruiksregister (“aanhangsel 23-register”) bijhouden. Sinds mei 2005 moet
het aanhangsel 23-register niet alleen door het bedrijf worden bijgehouden, maar ook
worden medeondertekend door een registeraccountant en bij de Indiase overheid worden
ingediend. De verplichting om het aanhangsel 23-register in te dienen, geldt voor ver-
gunningen die na de inwerkingtreding van de nieuwe voorschriften in mei 2005 zijn ver-
leend. Aangezien in het nieuwe onderzoektijdvak nog geen verslag over deze vergun-
ningen hoefde te worden uitgebracht, kon niet worden gecontroleerd hoe dit nieuwe
systeem in de praktijk werd toegepast.
(78) Voor de bovengenoemde subregelingen i), iv) en v) stelt de Indiase overheid in de ver-
gunning de omvang en de waarde vast van zowel de toegelaten invoer als de verplichte
uitvoer (of de met uitvoer gelijkgestelde verkoop). Bovendien moeten de transacties op het
moment van in- of uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden genoteerd.
Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regelingen mogen worden ingevoerd
baseert de Indiase overheid zich op “standaard input-outputnormen” (SION’s). Er zijn
SION’s vastgesteld voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, en deze
zijn gepubliceerd in het HOP II 2004-2009.
5722/07 CS/mg 31
DG E II NL
(79) Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het export-
product worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de
afgifte van de vergunning (18 maanden met twee eventuele verlengingen van telkens zes
maanden).
(80) Een vergunninghouder die inputs in eigen land wil aankopen in plaats van deze recht-
streeks in te voeren, kan deze aankopen met “advance release orders” (ARO’s). De ver-
gunningen worden dan beschouwd als ARO’s voor de leverancier wanneer deze de des-
betreffende producten levert.
(81) In het kader van dit onderzoek werd vastgesteld dat de meewerkende exporteur in het
kader van de diverse subregelingen op basis van SION’s meer inputs vrij van rechten had
ingevoerd dan nodig was om het exportproduct te vervaardigen. De SION’s voor het
betrokken product waren dus niet correct.
d) Conclusie
(82) De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii),
en artikel 2, lid 2, van de basisverordening, d.w.z. een financiële bijdrage van de Indiase
overheid waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.
(83) Verder is fysieke uitvoer in het kader van de ALS rechtens van uitvoerprestaties afhanke-
lijk; bijgevolg wordt deze regeling overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basis-
verordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te
geven. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder zich tot uit-
voer te verplichten.
5722/07 CS/mg 32
DG E II NL
(84) Met uitvoer gelijkgestelde verkoop in het kader van de ALS is de facto afhankelijk van
exportprestaties. Van deze regeling werd slechts door één onderneming in beperkte mate
gebruikgemaakt, en alleen voor leveringen aan exportgerichte bedrijven of bedrijven in
bijzondere economische zones, categorieën die beide vermeld zijn in punt 8.2, onder b),
van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007. Deze onderneming verklaarde dat haar
afnemers het betrokken product uiteindelijk uitvoerden. Doel van een exportgericht bedrijf
of een bedrijf in een bijzondere economische zone is uitvoer, zoals bepaald in punt 6.1 van
het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007. Een binnenlandse leverancier geniet dus de
voordelen van de ALS-subregeling “met uitvoer gelijkgestelde verkoop” omdat de Indiase
overheid anticipeert op inkomsten die een exportgericht bedrijf/bedrijf in een bijzondere
economische zone later bij uitvoer verwerft. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van
de basisverordening wordt een subsidie geacht van exportprestaties afhankelijk te zijn als
uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van
exportprestaties afhankelijk is, in feite aan bestaande of verwachte exportinkomsten is
gebonden.
(85) In dit geval maakte de meewerkende onderneming geen gebruik van een voorafgaande
vergunning om inputs vrij van rechten in te voeren. Wel verkreeg de onderneming een
voordeel door de vergunningen om te zetten in ARO’s voor de aankoop van grondstoffen
bij binnenlandse toeleveranciers. Bij deze regeling wordt de toeleverancier vrijgesteld van
rechten en heffingen in plaats van dat de rechten aan de exporteur worden terugbetaald of
kwijtgescholden. De vrijstelling van rechten en heffingen is mogelijk voor zowel binnen-
landse als ingevoerde inputs. Uit het onderzoek bleek dat er een belangrijk prijsverschil
was tussen de grondstoffen die in het kader van de ARO-regeling bij de binnenlandse
onafhankelijke toeleverancier waren gekocht en de grondstoffen die zonder dergelijke
vergunning bij een binnenlandse toeleverancier waren gekocht. Dankzij de vrijstelling van
rechten en heffingen kon de toeleverancier de betrokken onderneming een lagere prijs aan-
rekenen voor de grondstoffen. De onderneming kon een duidelijk onderscheid maken
tussen de aankoopprijs van dezelfde grondstoffen die met, respectievelijk zonder gebruik-
making van de vergunning waren aangekocht. De onderneming definieerde het aldus ver-
kregen voordeel als het prijsverschil tussen met ARO’s betaalde leveringen en zonder een
dergelijke vergunning betaalde leveringen.
5722/07 CS/mg 33
DG E II NL
(86) Geen van de drie subregelingen waarvan in dit geval gebruik werd gemaakt, kan worden
beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs in
de zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), van de basisverordening. Zij beantwoorden namelijk
niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, punt i), bijlage II (richtsnoeren inzake het
verbruik van inputs in het productieproces) en bijlage III (richtsnoeren om vast te stellen of
terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs exportsubsidies zijn) van de basis-
verordening. De Indiase overheid heeft laten weten dat het systeem sinds mei 2005 is
gewijzigd; deze wijzigingen waren echter niet van invloed op de regelingen tijdens het
nieuwe onderzoektijdvak, aangezien het nieuwe controlesysteem nog niet volledig werd
toegepast. Uit het onderzoek bleek dat de Indiase overheid het controlesysteem misschien
wel heeft gewijzigd, maar niet daadwerkelijk heeft toegepast in het nieuwe onderzoektijd-
vak. De Indiase overheid paste evenmin procedures toe om te bevestigen of, en in welke
mate, inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II,
punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor ver-
vangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). De SION’s voor het
betrokken product waren niet voldoende nauwkeurig en hielden een overschatting van het
verbruik van grondstoffen in. Uit het onderzoek bleek dat de SION’s worden aangepast om
een beter beeld te geven van het verbruik van inputs; deze nieuwe SION’s waren in het
nieuwe onderzoektijdvak echter nog niet van toepassing. Er werd dus bevestigd dat de
SION’s zelf niet gebruikt kunnen worden om het werkelijke verbruik te controleren,
aangezien de Indiase overheid aan de hand van deze zeer genereuze normen niet met
voldoende nauwkeurigheid kan controleren hoeveel inputs werkelijk verbruikt werden bij
de vervaardiging van de exportproducten. Bovendien heeft de Indiase overheid de in het
nieuwe onderzoektijdvak gebruikte vergunningen niet effectief gecontroleerd aan de hand
van een correct gevoerd verbruiksregister ("aanhangsel 23-register", voordien
"aanhangsel 18"). De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de
gebruikte inputs, hoewel dit vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II,
punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Evenmin toonde zij aan dat er
niet teveel was kwijtgescholden.
5722/07 CS/mg 34
DG E II NL
(87) Deze drie subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.
e) Berekening van het subsidiebedrag
(88) Omdat er geen sprake is van een toegestane regeling voor terugbetaling van rechten op
inputs of vervangende inputs is het subsidiebedrag, zoals aangetoond door de onder-
neming, vastgesteld op basis van het prijsverschil tussen dezelfde grondstoffen die met,
respectievelijk zonder de vergunning zijn aangekocht.
(89) Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omge-
slagen over de totale waarde van de uitvoer (de noemer van de breuk), aangezien de
subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde,
uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.
(90) Eén onderneming heeft in het nieuwe onderzoektijdvak van deze regeling gebruikgemaakt
en ontving subsidies ter waarde van 20,9%.
III. Regionale regelingen
1. Regeling vrijstelling omzetbelasting van Gujarat (GSTIS) en Regeling vrijstelling elek-
triciteitsheffing van Gujarat (GEDES)
(91) Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader
van de GSTIS of de GEDES voordelen te hebben verkregen die aanleiding geven tot
compenserende maatregelen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze
regelingen verder te onderzoeken.
5722/07 CS/mg 35
DG E II NL
2. Stimuleringsregeling van West-Bengalen (WBIS)
(92) Deze regeling wordt beschreven in mededeling nr. 588-CI/H van het departement Handel
en industrie van de overheid van West-Bengalen van 22 juni 1999 (WBIS 1999), laatstelijk
vervangen door mededeling nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van 24 maart 2004 (WBIS
2004). Ondernemingen die van deze regeling gebruik maken, krijgen uitstel van betaling
van de omzetbelasting, subsidies voor de installatie van kapitaalgoederen en ontwik-
kelingssteun. Uit het onderzoek bleek dat één onderneming in het verleden van deze
regeling gebruik heeft gemaakt. Het effect van deze voordelen in het nieuwe onderzoek-
tijdvak was echter verwaarloosbaar. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht
deze regeling verder te onderzoeken.
3. Pakket stimuleringsmaatregelen (PSI) van de overheid van Maharashtra
a) Rechtsgrondslag
(93) Om bedrijven aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Maharashtra te
vestigen, verleent de overheid van die deelstaat sinds 1964 voordelen aan nieuwe fabrieken
die zich in deze gebieden vestigen. Deze regeling is sinds de invoering ervan verscheidene
malen gewijzigd. De “regeling 2001” liep van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2006 en
werd vervolgens met een jaar verlengd tot en met 31 maart 2007. Het PSI van Maharashtra
bestaat uit verschillende subregelingen; de belangrijkste daarvan zijn: i) terugbetaling van
de octrooibelasting/invoerbelasting, ii) vrijstelling van elektriciteitsheffing en iii) vrij-
stelling van de plaatselijke omzetbelasting (afgeschaft op 24.10.2004). Uit het onderzoek
bleek dat slechts één subregeling door één van de meewerkende producenten/exporteurs
was gebruikt, namelijk de vrijstelling van plaatselijke omzetbelasting.
5722/07 CS/mg 36
DG E II NL
b) In aanmerking komende ondernemingen
(94) Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen in minder ontwik-
kelde gebieden investeren door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige
investeringen te doen voor de uitbreiding of diversifiëring van bestaande fabrieken. Deze
gebieden zijn op grond van hun economische ontwikkeling in verschillende categorieën
ingedeeld (bv. weinig ontwikkelde gebieden, minder ontwikkelde gebieden en minst ont-
wikkelde gebieden). De voornaamste criteria voor het toekennen van voordelen zijn het
gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen.
c) Toepassing in de praktijk
(95) De subregeling vrijstelling van plaatselijke omzetbelasting, die in oktober 2004 afliep,
hield in dat bepaalde bedrijven geen omzetbelasting op hun verkoop hoefden te betalen. In
aanmerking komende bedrijven waren ook vrijgesteld van betaling van de plaatselijke om-
zetbelasting op de aankoop van goederen bij een leverancier die zelf voor de regeling in
aanmerking kwam. Terwijl de vrijstelling met betrekking tot de verkooptransactie het in
aanmerking komende verkopende bedrijf geen voordeel oplevert, levert de vrijstelling met
betrekking tot de aankooptransactie het in aanmerking komende kopende bedrijf wel voor-
deel op. Uit het onderzoek bleek dat de onderneming in kwestie tot 24 oktober 2006 vrijge-
steld was van omzetbelasting.
d) Conclusie
(96) In het kader van het PSI van de overheid van Maharashtra worden subsidies verleend in de
zin van artikel 2, lid 1, onder a) ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De hier-
boven onderzochte subregeling is een financiële bijdrage van de overheid van Maharashtra,
aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien verleent de vrijstelling of terugbetaling
de onderneming voordeel, aangezien haar liquiditeit hierdoor verbetert.
5722/07 CS/mg 37
DG E II NL
(97) Alleen ondernemingen die geïnvesteerd hebben in bepaalde geografische gebieden die
onder de jurisdictie van de staat van Maharashtra vallen, komen voor de subregeling in
aanmerking. Ondernemingen die buiten deze gebieden zijn gevestigd, komen niet in aan-
merking. Het niveau van het voordeel is afhankelijk van het gebied in kwestie. De regeling
is specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basis-
verordening en geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.
e) Berekening van het subsidiebedrag
(98) Wat de vrijstelling van omzetbelasting betreft, wordt het subsidiebedrag berekend op basis
van het bedrag aan omzetbelasting dat in het nieuwe onderzoektijdvak verschuldigd zou
zijn geweest, maar in het kader van deze regelingen niet werd betaald. Aangezien de vrij-
stelling van omzetbelasting op 24.10.2004 is afgeschaft, is alleen rekening gehouden met
de niet-betaalde omzetbelasting tussen 1.10.2004 en 24.10.2004, d.w.z. de periode die
binnen het nieuwe onderzoektijdvak viel. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basis-
verordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de totale
omzet van de onderneming in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie niet
afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde
of vervoerde hoeveelheden. In het nieuwe onderzoektijdvak heeft slechts één onderneming
van deze subregeling gebruikgemaakt; het ontvangen subsidiebedrag was echter verwaar-
loosbaar, namelijk minder dan 0,1%.
IV. Totaal bedrag van de tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies
(99) De overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding
gevende subsidies bedroegen voor de onderzochte producenten/exporteurs 2,7% tot 20,9%
van de waarde.
5722/07 CS/mg 38
DG E II NL
(100) Hoewel er in verhouding tot de uitvoer naar de Gemeenschap veel ondernemingen aan het
onderzoek meewerkten, hebben verscheidene producenten/exporteurs geen medewerking
verleend, waaronder de producent/exporteur die in het oorspronkelijke onderzoek de
hoogste subsidiemarge bleek te hebben. De productiecapaciteit en de productie van de
Indiase producenten die niet aan het onderzoek meewerkten, is aanzienlijk en het is waar-
schijnlijk dat deze producenten/exporteurs minstens in dezelfde mate van de onderzochte
subsidieregelingen gebruik zullen blijven maken als bij het oorspronkelijke onderzoek is
vastgesteld.
REGELING DEPBS ITES EPGS EOU ALS ECS GSTIS GEDES WBIS PSI Totaal
ONDERNEMING % % % % % % % % % % %
Senpet (voordien
Elque) nul nul nul 2,7 nul nul nul nul nul nul 2,7
Futura nul nul nul 6,2 nul 0,1 nul nul nul nul 6,3
Pearl nul nul 0,3 nul 20,6 nul nul nul nul neg. 20,9
V. CONCLUSIES
(101) Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het
waarschijnlijk was dat de subsidiëring zou worden voortgezet of herhaald indien de thans
geldende rechten zouden vervallen.
5722/07 CS/mg 39
DG E II NL
(102) In de overwegingen 21 tot en met 100 werd uiteengezet dat de Indiase exporteurs van het
betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak nog steeds voordelen hebben verkregen
door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maat-
regelen. Bij dit nieuwe onderzoek werden, met uitzondering van één producent/exporteur,
zelfs hogere subsidiemarges vastgesteld dan bij het oorspronkelijk onderzoek. In het kader
van de subsidieregelingen worden nog steeds voordelen toegekend en niets wijst erop dat
deze regelingen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft. Bij gebrek aan informatie
over hoe de wijziging van het systeem voor de controle op de ALS in de praktijk zal
worden toegepast, kunnen geen conclusies worden getrokken over het mogelijke effect van
deze wijziging. Onder deze omstandigheden blijven de exporteurs van het betrokken
product subsidies ontvangen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Iedere
exporteur bleek voor diverse subsidieregelingen in aanmerking te zijn gekomen. Derhalve
werd het redelijk geacht te concluderen dat de subsidiëring in de toekomst waarschijnlijk
zal worden voortgezet.
(103) Aangezien gebleken is dat de subsidiëring in het nieuwe onderzoektijdvak werd voortgezet
en waarschijnlijk ook in de toekomst zal worden voortgezet, hoeft niet te worden onder-
zocht of de subsidiëring waarschijnlijk zal worden hervat.
D. OMSCHRIJVING VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
1. Productie in de Gemeenschap
(104) PET wordt in de Gemeenschap door de volgende ondernemingen vervaardigd:
twaalf producenten die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
hebben verzocht of dat verzoek steunden en die aan het onderzoek hebben meegewerkt (zie
overweging 107);
twee producenten die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
hebben verzocht, maar niet aan dit onderzoek hebben meegewerkt;
5722/07 CS/mg 40
DG E II NL
één in de Gemeenschap gevestigd filiaal van een Koreaanse producent dat aan het onder-
zoek heeft meegewerkt en het verzoek heeft gesteund.
(105) De PET-productie van al deze ondernemingen vormt de totale productie van de Gemeen-
schap in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.
2. Bedrijfstak van de Gemeenschap
(106) De Commissie heeft onderzocht of de meewerkende producenten in de Gemeenschap die
om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben verzocht of dat ver-
zoek steunden, een groot deel van de PET-productie in de Gemeenschap vertegen-
woordigen. Deze producenten vertegenwoordigen 88% van de totale productie van PET in
de Gemeenschap. De producenten in de Gemeenschap die geen volledige medewerking
verleenden, werden niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap gerekend. Voor de
Commissie vormen de twaalf producenten in de Gemeenschap die volledige medewerking
verleenden, dus de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel
10, lid 8, van de basisverordening. In de oorspronkelijke onderzoeken vertegenwoordigde
de bedrijfstak van de Gemeenschap ruim 85% van de toenmalige PET-productie in de
Gemeenschap.
(107) De volgende twaalf producenten in de Gemeenschap vormen de bedrijfstak van de
Gemeenschap:
Voridian BV (Nederland)
M & G Polimeri Italia Spa (Italië)
Equipolymers Srl (Italië)
La Seda de Barcelona SA (Spanje)
Novapet SA (Spanje)
Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal)
5722/07 CS/mg 41
DG E II NL
Aussapol SpA (Italië)
Advansa Ltd (VK)
Wellman BV (Nederland)
Boryszew subsidiary Elana Wse (Polen)
V.P.I. SA (Griekenland)
SK Eurochem Sp.Z. o.o. (Polen)
E. SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT
1. Verbruik op de communautaire markt
(108) Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van het verkoopvolume van
de bedrijfstak van de Gemeenschap, schattingen van de verkoop door andere producenten
in de Gemeenschap op de EG-markt op basis van gegevens die bij het indienen van de
klacht zijn verstrekt, en de gegevens van Eurostat over de totale invoer uit derde landen in
de Gemeenschap.
5722/07 CS/mg 42
DG E II NL
(109) Tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak is het verbruik van het betrokken product in
de Gemeenschap voortdurend gestegen tot in totaal 2 400 000 ton in het nieuwe onder-
zoektijdvak. De totale stijging over die periode bedroeg 18%. Deze stijging was deels het
gevolg van nieuwe toepassingen (waaronder bier- en wijnflessen) en deels van het toe-
nemende verbruik in de toetredingslanden.
Tabel 1 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Verbruik in de
Gemeenschap (ton)
Index
2 041 836
100
2 213 157
108
2 226 751
109
2 407 387
118
2. Invoer uit India
2.1 Volume, marktaandeel en prijzen van de invoer
5722/07 CS/mg 43
DG E II NL
(110) Van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak is de totale invoer uit India met 13%
gestegen. De invoer is tussen 2002 en 2003 met 17% gedaald, in 2004 weer met
100 procentpunten gestegen en in het nieuwe onderzoektijdvak weer met ongeveer
70 procentpunten gedaald tot ongeveer 6 800 ton. De invoerprijzen stegen in 2003 met
5 procentpunten, in 2004 met 3 procentpunten en in het nieuwe onderzoektijdvak met
7 procentpunten. Deze prijsstijgingen stemmen slechts gedeeltelijk overeen met de sterke
stijging van de grondstoffenprijzen. Het marktaandeel van de invoer uit India bleef
gedurende de hele beoordelingsperiode relatief klein, namelijk 0,3% in 2002, 0,2% in
2003, 0,5% in 2004 en 0,3% in het nieuwe onderzoektijdvak.
Tabel 2 2002 2003 2004 Nieuw onder-
zoektijdvak
India
Volume (ton)
Index
Prijs (EUR/ton)
Index
Marktaandeel
6 046
100
883
100
0,3%
4 999
83
930
105
0,2%
11 079
183
955
108
0,5%
6 831
113
1018
115
0,3%
5722/07 CS/mg 44
DG E II NL
3. Invoer uit andere landen
(111) Het volume van de invoer uit andere derde landen is in de beoordelingsperiode met 25
procentpunten gestegen. De grootste stijging werd in 2003 genoteerd, toen de invoer met
41 procentpunten steeg. Na de instelling van antidumpingmaatregelen tegen uitvoer uit
China in 2004 nam de invoer af met 14 procentpunten in 2004 en nog eens met 2 procent-
punten in het nieuwe onderzoekstijdvak. Het marktaandeel ontwikkelde zich in dezelfde
zin, van 15,9% in 2002 tot 20,6% in 2003, 18,5% in 2004 en 16,9% in het nieuwe onder-
zoektijdvak. Door het toegenomen verbruik steeg het marktaandeel van de invoer minder
dan de invoer in absolute cijfers. De invoerprijzen waren tussen 2002 en 2004 gemiddeld
altijd lager dan de EG-prijzen. Alleen in het nieuwe onderzoektijdvak waren de invoer-
prijzen iets hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
5722/07 CS/mg 45
DG E II NL
Tabel 3 2002 2003 2004 Nieuw onder-
zoektijdvak
Volume (ton)
Index
Gemiddelde prijs (EUR/ton)
Index
Marktaandeel
Voornaamste exporteurs
Korea
Pakistan
China
VS
Taiwan
324 749
100
869
100
15,9%
113 685
28 558
47 875
20 570
42 136
456 499
141
821
94
20,6%
129 188
83 208
131 343
16 105
36 986
411 020
127
907
104
18,5%
139 296
55 125
49 678
49 763
16 796
406 562
125
1061
122
16,9%
127 734
73 426
72 814
50 393
29 382
F. ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP
1. Voorafgaande opmerkingen
(112) Voor het nieuwe onderzoek werd aanvankelijk overwogen een steekproef van producenten
in de Gemeenschap samen te stellen. Omdat het aantal producenten niet al te groot was,
werd echter besloten alle producenten in het onderzoek op te nemen en werd de schade
beoordeeld aan de hand van de gegevens die voor de hele bedrijfstak van de Gemeenschap
zijn verzameld.
5722/07 CS/mg 46
DG E II NL
(113) Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle
relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de
Gemeenschap van invloed waren.
2.1. Productie
(114) De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de periode van 2002 tot en met
het nieuwe onderzoektijdvak met 20% gestegen, van ongeveer 1 465 000 ton in 2002 tot
ongeveer 1 760 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De jaarlijkse stijging bedroeg
4,8% in 2003 en 4,6% in 2004. In het nieuwe onderzoektijdvak was er een sterke stijging
met 150 000 ton, d.w.z. 10,8%. Deze stijging was het gevolg van het herstructurerings-
proces in de bedrijfstak, dat tot doel had de productiekosten beter te beheersen en zo meer
profijt te trekken van het toenemende verbruik op de communautaire markt. Zoals reeds
vermeld nam het verbruik tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak met 19% toe (van 2
miljoen ton in 2002 tot 2,4 miljoen ton in het nieuwe onderzoektijdvak).
Tabel 4 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Productie (ton)
Index
1 464 522
100
1 534 480
105
1 602 086
109
1 760 828
120
2.2. Productiecapaciteit en bezettingsgraad
5722/07 CS/mg 47
DG E II NL
(115) De productiecapaciteit steeg in de periode van 2002 tot en met het nieuwe onderzoek-
tijdvak met 22%, van ongeveer 1 760 000 ton in 2002 tot ongeveer 2 156 000 ton in het
nieuwe onderzoektijdvak. De stijging deed zich vooral in het nieuwe onderzoektijdvak
voor. Ten opzichte van 2004 steeg de productiecapaciteit toen met 300 000 ton, d.w.z.
16,7%. Deze sterke stijging van de productiecapaciteit liep gelijk met de stijging van de
productie in dezelfde periode (zie overweging 114). De stijging van de productiecapaciteit
was het gevolg van extra investeringen in productielijnen teneinde profijt te trekken van de
groeiende markt. De bezettingsgraad steeg in 2003 met 4 procentpunten, bleef in 2004 op
hetzelfde niveau en daalde in het nieuwe onderzoektijdvak met 5 procentpunten tot 82%.
De daling tussen 2004 en het nieuwe onderzoektijdvak was het gevolg van de sterke
stijging van de productiecapaciteit in die periode. Ten opzichte van 2004 was er in het
nieuwe onderzoektijdvak dus een hoger productievolume maar een lagere bezettingsgraad.
Tabel 5 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Productiecapaciteit (ton)
Index
1 760 332
100
1 762 378
100
1 848 315
105
2 156 294
122
Bezettingsgraad
Index
83%
100
87%
105
87%
104
82%
98
2.3. Verkoop en marktaandeel
5722/07 CS/mg 48
DG E II NL
(116) De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg tussen 2002 en het nieuwe
onderzoektijdvak met 21% in volume. In 2003 steeg de verkoop met 2%, in 2004 met 8
procentpunten en in het nieuwe onderzoektijdvak met 11 procentpunten. Ondanks de
stijging van de verkoop ten gevolge van het toenemende verbruik daalde het marktaandeel
van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2003 met 4 procentpunten. Daarna volgde een
geleidelijke stijging met 5 procentpunten in 2004 en 1 procentpunt in het nieuwe onder-
zoektijdvak.
Tabel 6 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Verkoop in de EG (ton)
Index
1 306 768
100
1 333 976
102
1 438 883
110
1 586 902
121
Marktaandeel 64% 60% 65% 66%
2.4. Groei
(117) In het algemeen steeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de
beoordelingsperiode met 2%, wat minder is dan de groei van het verbruik op de gehele
markt.
2.5. Werkgelegenheid
(118) De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de beoordelings-
periode met 18%. De stijging was het sterkst in 2003 (11 procentpunten) en 2004 (6
procentpunten). In het nieuwe onderzoektijdvak bleef de werkgelegenheid stijgen, maar
slechts met 2 procentpunten. De stijging met 18% over de hele beoordelingsperiode hangt
samen met de stijging van de productie met 20%.
5722/07 CS/mg 49
DG E II NL
Tabel 7 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Aantal werknemers
Index
1 010
100
1 124
111
1 170
116
1 190
118
2.6. Productiviteit
(119) De productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (de productie in ton per werk-
nemer per jaar) is over de hele beoordelingsperiode genomen gestegen. De productiviteit
daalde in 2003 met 6% ten opzichte van 2002, bleef in 2004 op hetzelfde niveau en steeg
in het nieuwe onderzoektijdvak met ruim 8% ten opzichte van 2004, terwijl de productie
sterk was gestegen.
Tabel 8 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Productiviteit
(ton/werknemer)
Index
1 450
100
1 365
94
1 369
94
1 480
102
2.7. Lonen
(120) De productie van PET-snippers is een kapitaalintensieve bedrijfstak. De loonkosten hebben
dus slechts een beperkt effect op de productkosten. In de beoordelingsperiode stegen de
lonen met 12% terwijl de totale productiekosten met 20% stegen. Ook de loonkosten per
geproduceerde ton zijn een belangrijke indicator. In de beoordelingsperiode zijn deze
kosten met 6% gedaald.
5722/07 CS/mg 50
DG E II NL
Tabel 9 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Lonen (miljoen EUR)
Index
Lonen per geproduceerde
ton (EUR)
Index
62,3
100
44,4
100
63,0
101
42,9
96
66,3
106
43,6
98
69,5
112
41,9
94
2.8. Verkoopprijzen en factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap
(121) In het nieuwe onderzoektijdvak steeg de verkoopprijs per eenheid van 924 euro per ton tot
1 058 euro per ton. De algemene tendens was een stijging (met 15% over de hele periode).
Deze stijging was voor een groot deel het gevolg van de stijging van de grondstoffen-
prijzen, die dan weer het gevolg was van de stijging van de aardolieprijs. De bedrijfstak
van de Gemeenschap kon de stijging van de grondstoffenprijzen moeilijk op de afnemers
afwentelen door de stijging volledig door te berekenen in de verkoopprijzen. De prijs van
de grondstoffen was namelijk sterker gestegen dan de prijs van PET. Om zijn marktaandeel
te behouden kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen slechts licht verhogen,
waardoor deze prijzen onder druk kwamen.
Tabel 10 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Gewogen gemiddelde prijs
(EUR/ton)
Index
924
100
902
98
1006
109
1 058
115
5722/07 CS/mg 51
DG E II NL
2.9. Productiekosten van de belangrijkste grondstoffen
(122) Om 1 ton PET te produceren, zijn 850 kg gezuiverd tereftalaatzuur (PTA) en 350 kg mono-
ethyleenglycol (MEG) (de belangrijkste grondstoffen) nodig. Tussen 2002 en het nieuwe
onderzoektijdvak is de prijs van PTA en MEG sterk gestegen, respectievelijk met 67% tot
770 euro per ton en met 31% tot 721 euro per ton (gemiddelde in het nieuwe onderzoek-
tijdvak). In het derde kwartaal van 2005 is de PTA-prijs licht gedaald tot 700 euro per ton
en is de MEG-prijs stabiel gebleven. Deze grondstoffen worden echter vooraf gekocht op
grond van langetermijncontracten. Ondanks de lichte daling van de PTA-prijs aan het
einde van het nieuwe onderzoektijdvak ondervond de bedrijfstak van de Gemeenschap in
de beoordelingsperiode dus nog steeds de gevolgen van de sterk gestegen kosten. Boven-
dien zijn de prijzen van de grondstoffen voor de PET-productie door de situatie op de
wereldmarkt voor aardolie onderhevig aan onvoorspelbare veranderingen; waarschijnlijk
zullen deze prijzen echter hoog blijven. Al deze factoren hebben de PET-producenten in de
Gemeenschap kwetsbaarder gemaakt. Aangezien de belangrijkste grondstoffen wereldwijd
worden verhandeld, zouden de grondstoffenprijzen echter een even grote invloed op de
Indiase producenten/exporteurs moeten hebben.
5722/07 CS/mg 52
DG E II NL
Tabel 11
Gemiddelde prijs (EUR/ton)
2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
- PTA
Index
- MEG
Index
460
100
551
100
566
123
550
100
718
156
650
118
770
167
721
131
(123) Ter vergelijking was de gemiddelde eenheidsprijs per geproduceerde ton PET-snippers in
de bedrijfstak van de Gemeenschap als volgt:
Tabel 12 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Gewogen gemiddelde prijs
(EUR/ton)
Index
899
100
918
102
1013
113
1092
121
(124) Zoals aangegeven in de tabellen 11 en 12 is de prijs van de belangrijkste grondstoffen in de
beoordelingsperiode voortdurend gestegen (met 67% voor PTA en 31% voor MEG),
terwijl de algemene productiekosten slechts met 21% stegen. Zoals blijkt uit tabel 10 zijn
de prijzen echter slechts met 15% gestegen omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap de
stijging van de grondstoffenprijzen moeilijk op de afnemers afwentelen kon door deze
stijging volledig door te berekenen in de verkoopprijzen.
5722/07 CS/mg 53
DG E II NL
2.10. Voorraden
(125) Over de hele beoordelingsperiode, d.w.z. tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak, zijn
de voorraden met 10% gedaald. Aangezien de PET-markt seizoensgebonden is, kunnen de
voorraden, net als in het oorspronkelijke onderzoek, echter niet als een relevante indicator
worden beschouwd. In verhouding tot de productie maken de voorraden 5 à 6% van de
output uit.
Tabel 13 2002 2003 2004 Nieuw onder-
zoektijdvak
Voorraden (ton)
Index
101 554
100
110 695
109
90 422
89
91 123
90
2.11. Winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom
(126) De winstgevendheid van de verkoop is de winstmarge die wordt gegenereerd door de
verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap. Het rendement van de totale activa
en de kasstroom konden alleen worden gemeten op het niveau van de kleinste groep
producten waarvan het betrokken product deel uitmaakt, overeenkomstig artikel 8, lid 8,
van de basisverordening. Bovendien is het rendement van investeringen berekend aan de
hand van het rendement van de totale activa, aangezien dit laatste voor de analyse van de
tendensen relevanter wordt geacht.
Tabel 14 2002 2003 2004 Nieuw onderzoek-
tijdvak
Winstmarge vóór belastingen
op verkoop in de Gemeen-
schap
2,7%
-1,8%
-0,7%
-3,2%
Rendement van de totale
activa
2,0% -1,4% -0,6% -2,4%
Kasstroom (% van de totale
verkoop)
18,1% 5,5% 10,1% -2,6%
5722/07 CS/mg 54
DG E II NL
(127) Toen de prijzen vanaf 2002 onder druk kwamen te staan en de invoer met dumping uit de
VRC, Taiwan, Maleisië, Korea en Australië (tot 2004) alsook de gesubsidieerde invoer uit
India sterk toenamen, verslechterde de financiële situatie van de bedrijfstak van de
Gemeenschap; in 2003 werd verlies gemaakt. In 2004 was er een lichte verbetering dankzij
de antidumpingmaatregelen tegen de VRC en Australië; in het nieuwe onderzoektijdvak
nam het verlies weer toe tot -3,2%. Er is dus een duidelijke dalende tendens.
(128) Het rendement van investeringen en de kasstroom vertoonden een soortgelijke tendens,
namelijk een relatief goede situatie in 2002, een scherpe verslechtering in 2003, een licht
herstel in 2004 en een verdere verslechtering in het nieuwe onderzoektijdvak.
2.12. Investeringen en vermogen om kapitaal aan te trekken
Tabel 15 2002 2003 2004 Nieuw onder-
zoektijdvak
Investeringen (x 1 000 EUR)
Index
31 779
100
42 302
133
63 986
201
50 397
159
(129) De investeringen waren deels gericht op een grotere productiecapaciteit en deels op een
verbetering van het productieproces. De meeste uitgaven werden gedaan in 2004 en in het
nieuwe onderzoektijdvak, toen de productiecapaciteit steeg. Doel was bij een stijgend
verbruik het marktaandeel te behouden. De huidige situatie van de bedrijfstak van de
Gemeenschap en de ontwikkeling van de EG-markt en de wereldmarkt voor PET wijzen
echter op een gebrek aan winstgevendheid, wat niet aanzet tot grote investeringen. Hoewel
de producenten in de Gemeenschap in sommige gevallen kapitaal hebben kunnen aan-
trekken (met name van gelieerde ondernemingen), was het gebrek aan winstgevendheid
van PET niet bevorderlijk voor investeringen en werd de beslissing in sommige gevallen
uitgesteld.
5722/07 CS/mg 55
DG E II NL
2.13. Omvang van de werkelijke subsidiemarge
(130) Aangezien de PET-markt zeer prijsgevoelig is, kunnen de gevolgen van de omvang van de
werkelijke subsidiemarge bij invoer uit India voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet
als verwaarloosbaar worden beschouwd. Deze indicator is relevanter om de waarschijn-
lijkheid van voortzetting van de schade te beoordelen. Indien de maatregelen vervielen,
zouden het volume en de prijzen van de gesubsidieerde invoer waarschijnlijk opnieuw een
niveau bereiken dat een belangrijk effect op de omvang van de subsidiemarge heeft.
2.14 Herstel van de gevolgen van eerdere subsidiëring
(131) Bovengenoemde indicatoren wijzen weliswaar op een lichte verbetering van de eco-
nomische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap dankzij de instelling van defini-
tieve compenserende maatregelen in 2001, maar laten ook zien dat de bedrijfstak van de
Gemeenschap nog steeds zwak en kwetsbaar is.
3. Conclusie over de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap
5722/07 CS/mg 56
DG E II NL
(132) Door de voortdurende stijging van het verbruik, die deels het gevolg was van nieuwe
toepassingen (waaronder bier- en wijnflessen) en deels van het toenemende verbruik in de
toetredingslanden, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap de productiecapaciteit en de
productie opdrijven om geen marktaandeel te verliezen. Daartoe zijn in 2004 en in het
nieuwe onderzoektijdvak belangrijke herstructureringen doorgevoerd en zijn verscheidene
producenten meermaals van eigenaar veranderd. Tegelijk werd het aantal productielijnen
meestal uitgebreid om in te haken op het stijgende verbruik en om schaalvoordelen te
creëren. Een aantal economische indicatoren, namelijk het verbruik, de productiecapaciteit,
de productie, de verkoop in de Gemeenschap en de werkgelegenheid, vertoonde dus een
positieve tendens. In de beoordelingsperiode steeg bovendien ook de verkoopprijs. Boven-
genoemde herstructureringen konden het effect van de voortdurende sterke stijging van de
grondstoffenprijzen in de beoordelingsperiode echter niet compenseren. De hogere grond-
stoffenprijzen konden niet voldoende aan de afnemers worden doorberekend om een
zekere winstmarge te behouden. Daardoor verslechterde de winstmarge aanzienlijk, van
+2,7% in 2002 tot -3,2% in het nieuwe onderzoektijdvak. Het rendement van de inves-
teringen en de kasstroom vertoonden eveneens een negatieve tendens.
(133) Dit viel samen met de lage prijzen bij invoer uit het betrokken land, die duidelijk bij-
droegen aan de druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Aangezien het
volume aan gesubsidieerde invoer in het kader van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen
van de maatregelen echter gering was, wordt eerder naar de waarschijnlijkheid van voort-
zetting van de schade gekeken. Ondanks de schijnbaar positieve ontwikkeling van de pro-
ductie, de verkoop en de verkoopprijs is de algemene financiële situatie van de bedrijfstak
van de Gemeenschap namelijk verslechterd, wat blijkt uit de negatieve ontwikkeling van
de winstmarge (van 2,7% winst in 2002 tot 3,2% verlies in het nieuwe onderzoektijdvak),
de uitvoer, de productiekosten, het rendement van investeringen en de kasstroom.
5722/07 CS/mg 57
DG E II NL
(134) Een vergelijking van bovengenoemde tendensen met de tendensen die zijn beschreven in
de verordeningen waarbij voorlopige en definitieve compenserende maatregelen werden
ingesteld, levert eveneens gemengde resultaten op. Qua marktaandeel verloor de bedrijfs-
tak van de Gemeenschap tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak 1 procentpunt,
terwijl hij in de vier jaar voorafgaand aan de instelling van de definitieve compenserende
maatregelen bijna 5 procentpunten had gewonnen. Anderzijds was de winstgevendheid van
bedrijfstak van de Gemeenschap in het nieuwe onderzoektijdvak minder negatief dan vóór
de instelling van definitieve compenserende maatregelen. Hoewel de schade-indicatoren
dus een aantal positieve tendensen tonen, is de situatie van de bedrijfstak van de Gemeen-
schap dus nog steeds ver van het niveau dat te verwachten was als hij zich van de in de
oorspronkelijke onderzoeken vastgestelde schade had hersteld.
(135) Derhalve kan worden geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeen-
schap licht is verbeterd ten opzichte van de periode vóór de instelling van maatregelen,
maar dat hij nog steeds zeer zwak en kwetsbaar is. Door de prijsdruk ten gevolge van de
invoer uit het betrokken land kon de bedrijfstak van de Gemeenschap bovendien de
stijging van de grondstoffenprijzen niet volledig doorberekenen.
G. WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE
Verhouding tussen volume en prijs van de uitvoer naar derde landen en volume en prijs van
de uitvoer naar de Gemeenschap
5722/07 CS/mg 58
DG E II NL
(136) De gemiddelde prijs bij uitvoer uit India naar niet-EU-landen was aanmerkelijk lager dan
de gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap, en tevens lager dan de prijzen op de
binnenlandse markt. De verkoop van de Indiase exporteurs aan niet-EU-landen betrof aan-
zienlijke hoeveelheden, namelijk meer dan 95% van hun totale uitvoer. Derhalve werd
geoordeeld dat indien de maatregelen vervielen, dit voor de Indiase exporteurs een aan-
moediging zou zijn om een aanzienlijk deel van hun uitvoer te verleggen van andere derde
landen naar de meer aantrekkelijke EG-markt, en prijzen aan te rekenen die – zelfs ver-
hoogd – waarschijnlijk nog steeds lager zouden zijn dan de huidige prijzen bij uitvoer naar
de Gemeenschap.
Productiecapaciteit, onbenutte capaciteit en voorraden
(137) Zoals vermeld in overweging 140 hebben de Indiase producenten/exporteurs het potentieel
om hun uitvoer naar de Gemeenschap op te voeren. De Indiase productiecapaciteit is
namelijk sterk toegenomen, van 330 000 ton in 2003 tot 600 000 ton in 2005. Volgens de
marktprognoses kan de productiecapaciteit in 2008 met nog eens 220 000 ton stijgen. In
2005 bedroeg de binnenlandse verkoop 220 000 ton en de uitvoer 290 000 ton (waarvan
6 831 ton naar de Gemeenschap). Op basis van de beschikbare gegevens bedraagt de over-
capaciteit momenteel gemiddeld 90 000 ton; dit is aanzienlijk, namelijk ongeveer 4% van
het huidige verbruik in de Gemeenschap. Deze raming wordt bevestigd door de resultaten
van de meewerkende Indiase producenten, die een aanzienlijke overcapaciteit hadden.
(138) Wat de voorraden betreft, bleek uit het onderzoek dat de meewerkende Indiase produ-
centen geen voorraden van betekenis hadden. Daarbij zij echter opgemerkt dat het voor-
raadniveau geen zinvolle factor is aangezien de PET-markt seizoensgebonden is.
5722/07 CS/mg 59
DG E II NL
(139) Hoewel de uitvoer naar de Gemeenschap laag was, wordt dus geconcludeerd dat het risico
bestaat dat de uitvoer in aanzienlijke mate naar de Gemeenschap zal worden verlegd.
Conclusies
(140) De Indiase producenten hebben dus het potentieel om hun uitvoer naar de Gemeenschap te
verhogen en/of hun uitvoer naar de Gemeenschap te verleggen. Uit het onderzoek bleek dat
de meewerkende producenten/exporteurs het betrokken product tegen lagere prijzen ver-
kopen dan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Waarschijnlijk zullen zij deze lage prijzen
blijven aanrekenen of zelfs verlagen tot het niveau dat voor de rest van de wereld geldt (zie
overweging 137), onder meer om het marktaandeel terug te winnen dat zij in de periode
vóór de instelling van de maatregelen hadden. Een dergelijk prijsbeleid, gekoppeld aan het
vermogen van de Indiase exporteurs om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken
product op de EG-markt aan te bieden, zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de
prijzen op de EG-markt nog verder worden gedrukt, met naar verwachting ongunstige
gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
(141) Zoals hierboven uiteengezet blijft de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zwak
en kwetsbaar. Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap met een verhoogde invoer van
gesubsidieerde producten uit India te maken krijgt, zal dit waarschijnlijk leiden tot een
verslechtering van zijn verkoop, marktaandeel en verkoopprijzen en bijgevolg tot een
verslechtering van zijn financiële situatie tot het niveau dat bij het oorspronkelijke onder-
zoek werd vastgesteld. Op basis hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat het vervallen
van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de
reeds zwakke situatie van de producenten in de Gemeenschap en dat deze opnieuw en zelfs
nog meer schade zal lijden.
5722/07 CS/mg 60
DG E II NL
(142) Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat de invoerprijzen op de EG-markt bij het ont-
breken van antisubsidiëringsmaatregelen waarschijnlijk nog lager zouden zijn omdat de
Indiase producenten waarschijnlijk zouden proberen hun marktaandeel te vergroten. Een
dergelijk prijsbeleid, gekoppeld aan het vermogen van de producenten/exporteurs in het
betrokken land om aanzienlijke hoeveelheden PET op de EG-markt aan te bieden, zou zeer
waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen nog verder worden gedrukt, met naar ver-
wachting ongunstige gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP
1. Inleiding
(143) Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening werd onderzocht of de handhaving van
de bestaande antisubsidiëringsmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de
Gemeenschap. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een
beoordeling van de verschillende betrokken belangen. Dit onderzoek betreft een situatie
waarin reeds antisubsidiëringsmaatregelen van toepassing zijn, zodat kan worden onder-
zocht of de huidige maatregelen eventueel ongunstige gevolgen voor de betrokkenen
hebben.
(144) Op deze basis werd onderzocht of er, ondanks de conclusie over de waarschijnlijkheid van
voortzetting of herhaling van schadeveroorzakende subsidiëring, dwingende redenen zijn
om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is de maat-
regelen te handhaven.
2. Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap
(145) Zoals hierboven vermeld zal de schadeveroorzakende subsidiëring naar alle waarschijn-
lijkheid worden voortgezet als de maatregelen worden ingetrokken. Alle producenten in de
Gemeenschap, op twee na, hebben volledige medewerking verleend en hebben verklaard
de huidige maatregelen te steunen.
5722/07 CS/mg 61
DG E II NL
(146) Als de antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van invoer uit India worden voortgezet,
zou de bedrijfstak van de Gemeenschap beter in staat zijn een redelijke winstmarge te
behalen; op korte en middellange termijn is het immers waarschijnlijk dat de bedrijfstak
van de Gemeenschap dan zijn verkoopvolume kan opdrijven, met schaalvoordelen tot
gevolg, en tegelijk zijn verkoopprijzen licht kan verhogen tot een toereikende winstmarge
wordt bereikt. Hoewel de gesubsidieerde invoer uit India in het nieuwe onderzoektijdvak
gering en dus niet erg schadelijk was, zou deze invoer de situatie van de bedrijfstak van de
Gemeenschap waarschijnlijk negatief beïnvloeden indien de antisubsidiëringsmaatregelen
werden ingetrokken. Deze maatregelen zijn dus essentieel voor de levensvatbaarheid van
de producenten van PET-snippers in de Gemeenschap, die al sinds jaren nadeel onder-
vinden van gesubsidieerde invoer uit India.
3. Belang van de importeurs
(147) Weinig importeurs/handelaren werkten aan het onderzoek mee en geen van de mee-
werkende importeurs voerde in uit India. Aangezien de verkoop in volume van de mee-
werkende importeurs 5% van het verbruik in de Gemeenschap uitmaakte, kunnen zij echter
als representatief worden beschouwd. Hoewel zij constant goede financiële resultaten
boeken, zouden zij liever op een markt met nulrechten werken.
(148) Uit het onderzoek bleek dat er ook nog kan worden ingevoerd uit andere landen waarvoor
geen antisubsidiërings- of antidumpingmaatregelen gelden, namelijk Mexico, Brazilië, de
VS, Turkije, Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië. De importeurs/handelaren kunnen dus een
beroep doen (of overschakelen) op een groot aantal alternatieve bronnen.
5722/07 CS/mg 62
DG E II NL
(149) Aangezien de importeurs weinig gevolgen ondervinden van de bestaande maatregelen,
wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande compenserende maatregelen ten
aanzien van invoer uit India evenmin een negatief effect van betekenis op de importeurs in
de Gemeenschap zou hebben.
4. Belang van de verwerkers/gebruikers
(150) De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar 47 bekende verwerkers/gebruikers.
Slechts tien daarvan, die samen weinig representatief zijn, hebben daarop geantwoord. Uit
de antwoorden op de vragenlijst blijkt dat de meewerkende verwerkers/gebruikers in het
onderzoektijdvak ongeveer 20% van het totale PET-verbruik in de Gemeenschap
vertegenwoordigden. In het onderzoektijdvak kochten zij 95% van hun PET bij
producenten in de Gemeenschap; de rest voerden zij in uit andere landen dan het betrokken
land. Er werd een aantal argumenten tegen de instelling van rechten aangevoerd.
(151) Vijf verwerkers (die PET-snippers omzetten in voorvormen en “bottle grade” PET en 10%
van het verbruik vertegenwoordigen) hebben op de vragenlijst geantwoord. De prijs van de
PET-snippers maakt ongeveer 55% van de prijs van hun eindproduct (vooral voorvormen)
uit. De hoeveelheden die zij uit India en andere derde landen invoerden, bleken verwaar-
loosbaar. Toch waren zij tegen de handhaving van de rechten, met als argument dat deze
maatregelen de prijzen in Europa kunstmatig zouden kunnen opdrijven.
5722/07 CS/mg 63
DG E II NL
(152) Vijf gebruikers, die ongeveer 10% van het verbruik vertegenwoordigen, verstrekten vrij
onvolledige gegevens. Dat de grote gebruikers weinig medewerking verleenden, komt
waarschijnlijk doordat pas twee jaar geleden nog een onderzoek naar de invoer van PET uit
de VRC, Australië en Pakistan is verricht. De PET-prijs maakte 6 à 7% van de totale
kosten uit, wat vrij beperkt is. Hoewel de gebruikers, net als de verwerkers, niet uit India
bleken in te voeren, waren ook zij tegen de instelling van rechten met als argument dat
deze maatregelen de prijzen in Europa kunstmatig zouden kunnen opdrijven.
(153) Vermits de financiële situatie van de afnemers, in tegenstelling tot die van de bedrijfstak
van de Gemeenschap, vrij goed is, voerde geen van de verwerkers/gebruikers aan dat de
handhaving van de huidige rechten zou leiden tot banenverlies of delokalisering van de
productie.
(154) Bovendien heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn output aangepast aan het toege-
nomen verbruik, zodat de niet-benutte productiecapaciteit naar alle waarschijnlijkheid kan
volstaan om een verminderde invoer te compenseren.
(155) Aangezien er ook nog kan worden ingevoerd uit andere landen waarvoor geen anti-
subsidiërings- of antidumpingmaatregelen gelden, namelijk Mexico, Brazilië, de VS,
Turkije, Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië, kunnen de gebruikers in de Gemeenschap dus
ook een beroep doen (of overschakelen) op andere toeleveranciers van het betrokken
product.
(156) Wat de prestaties van de gebruikers betreft, bleek uit het onderzoek dat de meewerkende
gebruikers in de beoordelingsperiode een stijgende omzet, stabiele werkgelegenheid en
over het algemeen stijgende winstmarges kenden. Derhalve werd geconcludeerd dat zij
geen negatieve gevolgen van de antisubsidiëringsmaatregelen hadden ondervonden.
5722/07 CS/mg 64
DG E II NL
(157) Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande anti-
subsidiëringsmaatregelen ten aanzien van invoer uit India geen negatieve gevolgen van
betekenis zou hebben voor de situatie van de gebruikers in de Gemeenschap.
5. Belang van de toeleveranciers
(158) De toeleveranciers van grondstoffen (MEG, PTA, DMT en IPA, allemaal naftaderivaten),
spraken duidelijk hun steun uit voor de maatregelen en werkten goed mee. De handhaving
van de maatregelen zou hun ten goede komen aangezien deze waarschijnlijk zou leiden tot
een herstelbeweging en betere prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap.
6. Conclusie over het belang van de Gemeenschap
(159) Rekening houdend met alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen
dwingende redenen zijn om de huidige antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van India
niet te handhaven.
5722/07 CS/mg 65
DG E II NL
I. COMPENSERENDE MAATREGELEN
(160) Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en over-
wegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te
handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De
Indiase overheid had bedenkingen bij de schade; volgens haar was niet aangetoond dat de
bedrijfstak van de Gemeenschap schade bleef ondervinden en was de druk van de invoer
uit India niet de reden waarom de Europese producenten de stijging van de grondstoffen-
prijzen niet volledig doorberekenden in hun verkoopprijs. Er zij eraan herinnerd dat de
financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in bovenstaande analyse
is vermeld, is verslechterd en dat de lage prijzen van de invoer uit het betrokken land, zoals
in overweging 127 is toegelicht, duidelijk hebben bijgedragen tot de neerwaartse druk op
de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Aangezien het volume aan gesubsi-
dieerde invoer in het kader van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen
echter gering was, moest de waarschijnlijkheid van voortzetting worden onderzocht. Zoals
vermeld in overweging 127 werd geconcludeerd dat de goedkope invoer uit India zou toe-
nemen indien de maatregelen werden ingetrokken, met negatieve gevolgen voor de situatie
van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts beweerde een Indiase exporteur dat het
niet waarschijnlijk was dat India zijn uitvoer naar de Gemeenschap zou verleggen indien
de maatregelen werden ingetrokken. Deze exporteur voerde aan dat de opkomende
markten aantrekkelijker waren dan de EG-markt, dat de Indiase vraag snel groeide en dat
er dus geen extra productiecapaciteit was. Uit het onderzoek op bedrijfsniveau bleek er
echter, ondanks de stijgende vraag op de Indiase markt, nog extra capaciteit te zijn, wat
door marktonderzoek werd bevestigd. Daarom wordt geconcludeerd dat geen van de
reacties op de mededeling van de bevindingen van de Commissie aanleiding gaf om de
conclusies in deze verordening te wijzigen.
5722/07 CS/mg 66
DG E II NL
(161) Uit het bovenstaande volgt dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op
PET-snippers uit India moeten worden gehandhaafd, als bepaald in artikel 21, lid 2, van de
basisverordening. Deze maatregelen bestaan in specifieke rechten.
(162) De bij deze verordening vastgestelde compenserende rechten voor individuele onder-
nemingen zijn in overeenstemming met de situatie die bij dit onderzoek voor de mee-
werkende exporteurs werd vastgesteld. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op
het betrokken product dat door deze ondernemingen, dus door de specifiek genoemde
rechtspersonen, wordt vervaardigd. Indien het betrokken product is geproduceerd door
andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde
ondernemingen, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek
genoemde ondernemingen, komt de invoer niet voor deze rechten in aanmerking en is het
recht van toepassing dat geldt voor “alle andere ondernemingen”.
(163) Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele compenserende rechten (bij-
voorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe
fabriek of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie1 worden gericht en
vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over de wijzigingen in de activi-
teiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop
en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of oprichting van een fabriek of
handelsmaatschappij hebben geleid. Zo nodig zal de verordening na overleg in het Raad-
gevend Comité dienovereenkomstig worden gewijzigd door een aanpassing van de lijst van
de ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn.
1 Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, J-79 5/17, B-1049 Brussel.
5722/07 CS/mg 67
DG E II NL
(164) Voor een goede toepassing van het compenserend recht moet het residuele recht niet alleen
van toepassing zijn op de niet-medewerkende exporteurs, maar ook op ondernemingen die
het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak niet hebben uitgevoerd. Wanneer
laatstgenoemde ondernemingen echter voldoen aan de voorwaarden van artikel 20 van de
basisverordening, kunnen zij overeenkomstig dat artikel een verzoek om een nieuw onder-
zoek indienen teneinde hun situatie individueel te laten onderzoeken,
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleen-
tereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5,
ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit India.
5722/07 CS/mg 68
DG E II NL
2. Tenzij anders bepaald in artikel 2 bedraagt het compenserend recht, dat van toepassing is
op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande
ondernemingen vervaardigde producten, als volgt:
Land Onderneming Compenserend
recht (EUR/ton)
Aanvullende
Taric-code
India Reliance Industries Limited 41,3 A181
India Pearl Engineering Polymers Ltd 31,3 A182
India Senpet Ltd 22,2 A183
India Futura Polyesters Ltd 0 A184
India South Asian Petrochem Ltd 106,5 A585
India Alle andere ondernemingen 41,3 A999
3. Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer werden gebracht en de
douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93
van de Commissie1, verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te
betalen prijs, wordt het bedrag van het compenserend recht, berekend op grond van boven-
genoemd bedrag, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk
betaalde of te betalen prijs overeenstemt.
4. In afwijking van leden 1 en 2 is het definitief compenserend recht niet van toepassing op
ingevoerde producten die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.
5. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
1 PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG)
nr. 2286/2003 (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).
5722/07 CS/mg 69
DG E II NL
Artikel 2
1. De ingevoerde producten zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde compenserende
recht indien zij vervaardigd worden door de in lid 3 vermelde ondernemingen en bij uit-
voer rechtstreeks geleverd (d.w.z. gefactureerd en verzonden) worden aan een onder-
neming die optreedt als importeur in de Gemeenschap, indien zij onder de juiste aan-
vullende Taric-code worden aangegeven en indien verder aan de voorwaarden van lid 2
wordt voldaan.
2. Bij indiening van het verzoek om de goederen in het vrije verkeer te brengen, is de vrij-
stelling van het recht afhankelijk van de overlegging aan de douanediensten van de
betrokken lidstaat van een geldige verbintenisfactuur die door de in lid 3 genoemde
exporterende ondernemingen is opgesteld en die de in de bijlage bij deze verordening
vermelde gegevens bevat. Om van het recht vrijgesteld te zijn, moeten de bij de douane
aangegeven en aangeboden goederen voorts precies overeenstemmen met de omschrijving
op de verbintenisfactuur.
5722/07 CS/mg 70
DG E II NL
3. Ingevoerde producten die vergezeld gaan van een verbintenisfactuur worden onder de
volgende aanvullende Taric-codes aangegeven:
Land Onderneming Aanvullende Taric-code
India Pearl Engineering Polymers Ltd A182
India Reliance Industries Ltd A181
India South Asian Petrochem Ltd A585
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het
Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel,
Voor de Raad
De voorzitter
5722/07 CS/mg 1
BIJLAGE DG E II NL
BIJLAGE
Gegevens die moeten worden vermeld op de in artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur:
1. Nummer van de verbintenisfactuur.
2. De aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde
goederen aan de grens van de Gemeenschap (zoals in de verordening vermeld).
3. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:
– het productcodenummer (PRC), zoals vermeld in de door de producent/exporteur
aangeboden verbintenis;
– de GN-code;
– de hoeveelheid (in aantal eenheden).
4. De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:
– de prijs per eenheid;
– de betalingsvoorwaarden;
– de leveringsvoorwaarden;
– het totale bedrag aan kortingen en rabatten.
5. De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger
is van de factuur.
5722/07 CS/mg 2
BIJLAGE DG E II NL
6. De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld en de
hiernavolgende ondertekende verklaring:
"Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeen-
schap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en onder de
voorwaarden van de verbintenis die is aangeboden door … [naam van de onderneming], en die door
de Europese Commissie bij Besluit 2000/745/EG is aanvaard. Ik verklaar dat de gegevens in deze
factuur volledig en juist zijn."