PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

33
JEUGDWERKLOOSHEID Inleiding De jeugdwerkloosheid is zeer conjunctuurgevoelig. Bij elke ernstige economische dip geniet deze thematiek dan ook van een hernieuwde aandacht. Dan mag het niet verwonderen dat de financieel-economische crisis in 2009 en het huidige ‘double dip- scenario’ dat zich ontrolt, deze problematiek terug prominent onder de aandacht brengt. In deze nota wordt summier de arbeidsmarktpositie van jongeren geschetst. Het eerste luik opent met de jeugdwerkloosheidsgraden, de basis is de EAK (Enquête naar de arbeidskrachten). Deze cijfers zijn interessant omwille van de Europese vergelijkingsbasis. Vervolgens wordt ingezoomd op de werkzaamheid van jongeren en de evolutie ervan. De arbeidsmarktpositie van jongeren kan immers niet gereduceerd worden tot de werkloosheid alleen. De werkzaamheid bij jongeren is laag, dat is niet alarmerend als dat het gevolg is van een langere schoolloopbaan. Een ander verhaal is het wanneer de werkzaamheid van jongeren daalt door een economische terugval zoals recent in 2009. Dit luik baseert zich op de EAK. Gezien het hier een steekproef betreft zorgen de kleine aantallen voor de Duitstalige Gemeenschap voor een te grote foutenmarge. De analyse in het eerste luik beperkt zich daarom tot de drie Gewesten. Het tweede luik focust op de jeugdwerkloosheid. De cijfergegevens zijn ingezameld bij Actiris, ADG, FOREM en VDAB 1 en vanaf hier wordt de thematiek in het Duitstalige landsgedeelte wel afzonderlijk benaderd. De evolutie van de jeugdwerkloosheid is sterk conjunctuurgedreven, dat hangt nauw samen met volgende elementen: - Wanneer de aanwervingen haperen worden vooral de jongeren getroffen. Zo remt een volledige of gedeeltelijke wervingsstop de jongeren af in hun zoektocht naar een (eerste) baan; - Wanneer bedrijven afslanken verliezen uitzendkrachten of werknemers met een tijdelijk arbeidscontract vaak als eerste hun werk: uitzendwerk betekent niet alleen een soepele aanwerving maar ook een vlugge afdanking (bij einde contract), volgens het principe ‘fast in, fast out’. Dat is nefast voor jongeren want in alle flexibele statuten zijn ze oververtegenwoordigd - Ook bij harde ontslagen komen de jongste leeftijdsgroepen via ‘last in, first out’ het eerst in het vizier. 1 ACTIRIS is de Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, ADG verzorgt deze publieke dienstverlening in het Duitsprekende landsgedeelte, Forem neemt deze taak op in de rest van Wallonië en VDAB is haar Vlaamse tegenhanger. 1

Transcript of PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Page 1: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

JEUGDWERKLOOSHEID

Inleiding

De jeugdwerkloosheid is zeer conjunctuurgevoelig. Bij elke ernstige economische dip geniet deze thematiek dan ook van een hernieuwde aandacht. Dan mag het niet verwonderen dat de financieel-economische crisis in 2009 en het huidige ‘double dip-scenario’ dat zich ontrolt, deze problematiek terug prominent onder de aandacht brengt. In deze nota wordt summier de arbeidsmarktpositie van jongeren geschetst. Het eerste luik opent met de jeugdwerkloosheidsgraden, de basis is de EAK (Enquête naar de arbeidskrachten). Deze cijfers zijn interessant omwille van de Europese vergelijkingsbasis. Vervolgens wordt ingezoomd op de werkzaamheid van jongeren en de evolutie ervan. De arbeidsmarktpositie van jongeren kan immers niet gereduceerd worden tot de werkloosheid alleen. De werkzaamheid bij jongeren is laag, dat is niet alarmerend als dat het gevolg is van een langere schoolloopbaan. Een ander verhaal is het wanneer de werkzaamheid van jongeren daalt door een economische terugval zoals recent in 2009. Dit luik baseert zich op de EAK. Gezien het hier een steekproef betreft zorgen de kleine aantallen voor de Duitstalige Gemeenschap voor een te grote foutenmarge. De analyse in het eerste luik beperkt zich daarom tot de drie Gewesten. Het tweede luik focust op de jeugdwerkloosheid. De cijfergegevens zijn ingezameld bij Actiris, ADG, FOREM en VDAB1 en vanaf hier wordt de thematiek in het Duitstalige landsgedeelte wel afzonderlijk benaderd. De evolutie van de jeugdwerkloosheid is sterk conjunctuurgedreven, dat hangt nauw samen met volgende elementen:

- Wanneer de aanwervingen haperen worden vooral de jongeren getroffen. Zo remt een volledige of gedeeltelijke wervingsstop de jongeren af in hun zoektocht naar een (eerste) baan;

- Wanneer bedrijven afslanken verliezen uitzendkrachten of werknemers met een tijdelijk arbeidscontract vaak als eerste hun werk: uitzendwerk betekent niet alleen een soepele aanwerving maar ook een vlugge afdanking (bij einde contract), volgens het principe ‘fast in, fast out’. Dat is nefast voor jongeren want in alle flexibele statuten zijn ze oververtegenwoordigd

- Ook bij harde ontslagen komen de jongste leeftijdsgroepen via ‘last in, first out’ het eerst in het vizier.

1 ACTIRIS is de Brusselse gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling, ADG verzorgt deze publieke dienstverlening

in het Duitsprekende landsgedeelte, Forem neemt deze taak op in de rest van Wallonië en VDAB is haar Vlaamse tegenhanger.

1

Page 2: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Conjunctuur is echter niet de enige verklarende factor: als de cijfers belicht worden over een langere periode winnen demografie, migratie en arbeidsmarktparticipatie aan gewicht. Daarnaast is de evolutie deels seizoensgebonden: jonge schoolverlaters bieden zich massaal aan in juli, augustus en september en stromen dan geleidelijk uit in de daaropvolgende maanden. Klassiek bereikt de jeugdwerkloosheid een dieptepunt in juni wanneer het aandeel van de jongeren in wachttijd minimaal is. In deze bijdrage wordt de evolutie over langere en kortere termijn geschetst. Voor de langere termijn wordt teruggekeken tot 2000, de korte termijn zoomt in op de periode 2008 – 2011. Op korte termijn worden alle maanden beschouwd, als ijkpunt voor de langere termijn wordt enkel de toestand per eind juni als uitgangspunt genomen. In een derde luik wordt het profiel van de jonge werkzoekende uitgetekend. De kenmerken van de jonge werkzoekenden worden uitgetekend uit via volgende lijnen: geslacht, categorie, studies, werkloosheidsduur en nationaliteit. De cijfers geven de toestand weer per eind juni 2011. In een vierde luik beschrijven de vier instellingen – Actiris, ADG, Forem en VDAB – in een eigen bijdrage de specifieke jeugdwerkloosheidsproblematiek in hun ambtsgebied.

2

Page 3: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

1. Socio-economische positie van jongeren 1.1. Twee op drie van de jongeren volgt onderwijs

De grote meerderheid van de jongeren tussen 15 en 24 jaar is nog schoolgaand: iets meer dan twee derden zijn (nog) niet beroepsactief of aanwezig op de arbeidsmarkt. Door de nog stijgende scholarisatie is dit aandeel het afgelopen decennium zelfs nog vrij sterk gestegen, van bijna 65% in 2000 tot 67,5% in 2010 (België). Bij de vrouwen ligt dit aandeel een stuk hoger (70%) dan bij de mannen (65%).

Het aandeel schoolgaande jeugd is veruit het grootst in het Brusselse gewest (72,5%) tegenover 66% in het Vlaamse en 69% in het Waalse gewest. Uiteraard wijst dit niet noodzakelijk op een hoger studieniveau na afstuderen, het kan ook te maken hebben met meer jaren ‘zittenblijven’ om een bepaald studieniveau te behalen.

Het aandeel werkenden in de totale populatie jongeren, de werkzaamheidsgraad, is gedaald van 29% in 2000 naar nog slechts 25% in 2010 (België). Bij de mannen ligt het hoger (27%) dan bij de vrouwen (23%), uiteraard de keerzijde van de langere scholarisatie bij de vrouwen. Het Vlaamse gewest tekent met bijna 29% veruit de hoogste werkzaamheidsgraad op bij de jongeren. In het Waalse gewest is dit slechts 22% en nog veel lager in het Brusselse gewest dat nauwelijks 17% werkende jongeren telt.

Het aandeel werklozen wordt hier berekend op de totale populatie jongeren waardoor dit lager uitvalt dan de administratieve werkloosheidsgraad, berekend op de beroepsbevolking (werkenden en werkzoekenden) Het aandeel werklozen bedroeg in 2010 7,3% in België, hoger bij de mannen (7,9%) dan bij de vrouwen (6,7%). Het aandeel werklozen ligt het laagst in het Vlaamse gewest (5,3%), ongeveer de helft van het aandeel werklozen in het Waalse (9,4%) en het Brusselse gewest (10,9%).

Figuur: De socio-economische activiteit van de jongeren (15-24 jaar) in 2000 en 2010, Vlaanderen

Vlaams Gewest

33,7% 28,8%37,1%

30,6% 30,1% 26,9%

4,3%5,3%

4,2%5,6% 4,3%

5,0%

62,1% 65,9%58,6%

63,8% 65,6% 68,1%

2000 (716.000) 2010 (734.000) 2000 (365.000) 2010 (373.000) 2000 (351.000) 2010 (361.000)

Totaal Mannen Vrouwen

Werkend Werkloos Niet‐beroepsactief

Het voorbije decennium steeg het aandeel schoolgaande jeugd van 62,1% naar 65,9% in Vlaanderen. Dat is een positieve evolutie gezien diploma’s en kwalificaties steeds belangrijker worden op de arbeidsmarkt. Het aandeel van werkloze jongeren nam toe met

3

Page 4: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

één procentpunt, de keuze van de vergelijkingsbasis – de hoogconjunctuur van 2000 versus de uitloper van de financiële crisis in 2010 – heeft daar mee debet aan. De werkzaamheidsgraad van de Vlaamse jongeren is laag en dalend door het hoge en stijgende aandeel scholieren en studenten. Bovendien combineren de Vlaamse jongeren zelden hun studies met een baan.

Figuur: De socio-economische activiteit van de jongeren (15-24 jaar) in 2000 en 2010, Wallonië Waals Gewest

23,5% 22,0%28,2% 24,6%

18,6% 19,3%

8,7% 9,4%7,6% 10,5%

9,9% 8,3%

67,8% 68,6% 64,2% 64,9%71,5% 72,4%

2000 (410.000) 2010 (447.000) 2000 (209.000) 2010 (227.000) 2000 (201.000) 2010 (220.000)

Totaal Mannen Vrouwen

Werkend Werkloos Niet‐beroepsactief

En Wallonie, la part de jeunes actifs diminue sensiblement entre 2000 et 2010. Cette tendance s’explique par deux phénomènes. D’une part, un allongement de la durée des études lié, entre autres, à la réforme de Bologne, vient grossir les rangs des non-actifs sur le marché de l’emploi. D’autre part, le taux de demande d’emploi global ainsi que le taux de demande d’emploi des jeunes a connu une forte progression entre 2003 et 2006 (+2,2 points de pourcent entre juin 2003 et juin 2006). Ce retard s’est rétabli en 2007-2008, mais la crise économique et financière a poussé à nouveau les chiffres à la hausse en 2009 et 2010. En 2011, la situation est revenue à son niveau d’avant-crise.

Figuur: De socio-economische activiteit van de jongeren (15-24 jaar) in 2000 en 2010, Brussels H. Gewest

Brussels H Gewest

20,2% 16,6% 21,4% 17,8% 19,1% 15,4%

9,0%10,9%

10,3%12,0% 7,7%

9,8%

70,8% 72,5% 68,2% 70,2% 73,2% 74,8%

2000 (118.000) 2010 (134.000) 2000 (58.000) 2010 (65.000) 2000 (60.000) 2010 (68.000)

Totaal Mannen Vrouwen

Werkend Werkloos Niet‐beroepsactief

4

Page 5: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Uit bovenstaande grafiek blijkt dat het Brussels Gewest van de drie Gewesten het hoogste aandeel jongeren (15-24 jaar) telt die nog studeren. Uit cijfers van 2010 (FOD Economie – ADSEI (EAK), berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid) blijkt dat jongeren van 15 tot 24 jaar 12,1% van de totale Brusselse bevolking vertegenwoordigen. 72,5 % van hen is inactief, de meesten van hen studeren nog (88,7%). Dit fenomeen wordt zoals aangehaald versterkt door de verlenging van de studies en, zeker voor Brussel, het zittenblijven waardoor jongeren later op de arbeidsmarkt belanden. Het aandeel werkenden blijft doorheen de tijd normaal vrij stabiel. Voor Brussel blijkt echter dat de cijfers sterk kunnen fluctueren van het ene jaar op het andere. Zo was het aandeel voor 2009 bijvoorbeeld nog 19,1%

1.2. Jongeren nog nauwelijks aanwezig in de betaalde arbeid

Door de ontgroening en de vergrijzing is het aandeel van de jongeren in de bevolking op beroepsactieve leeftijd (15-64 jaar) sterk gedaald. In 1983 hadden ze in België nog een aandeel van ongeveer 24%. Gedurende de jaren ’80 en begin de jaren ’90 is dit gedaald naar minder dan 20% en dan vrijwel stabiel gebleven (18,3% in 2010). Door hun lange scholarisatie zijn ze uiteraard sterk ondervertegenwoordigd in de werkende bevolking, met een aandeel van iets meer dan 15% in 1983. In figuur 2 is te zien dat hun aandeel in de werkende bevolking ook na de ‘ontgroeningsfase’ nog is blijven dalen tot nog slechts 7,5% in 2010. De verhouding tussen hun aandeel in de werkende en dit in de totale bevolking geeft een indicatie van de over- of ondervertegenwoordiging in de werkende bevolking. De ondervertegenwoordiging van de jongeren is sterk toegenomen: in 1983 bedroeg de indicator nog 0,63, in 2010 is deze gedaald naar iets meer dan 0,41.

Deze cijfers verschillen in 2010 relatief weinig tussen het Vlaamse en Waalse gewest, waar het aandeel van de jongeren in de werkende bevolking ook iets minder dan 8% bedraagt. Hun aandeel in de bevolking op beroepsactieve leeftijd ligt iets hoger in het Waalse gewest (19%). In het Brusselse gewest hebben de jongeren ongeveer hetzelfde aandeel in de bevolking (18%), maar hun aandeel in de werkende bevolking bedraagt nauwelijks 5%. Hierdoor komt de indicator voor de ondervertegenwoordiging in de werkende bevolking (tegenover hun aandeel in de bevolking) op slechts 0,27.

Figuur: Het aandeel van de jongeren (15-24 jaar) in de totale en de werkende bevolking (1983-2010), Vlaanderen

Vlaams Gewest

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

0,0

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

0,7

Aandeel in werkenden Aandeel in bevolking Verhouding (rechteras)

5

Page 6: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Figuur: Het aandeel van de jongeren (15-24 jaar) in de totale en de werkende bevolking (1983-2010), Brussels H. Gewest

Brussels H Gewest

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

1983 1984 1985 1986 1987 1988 1989 1990 1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010

0,0

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

0,7

Aandeel in werkenden Aandeel in bevolking Verhouding (rechteras)

Figuur: Het aandeel van de jongeren (15-24 jaar) in de totale en de werkende bevolking (1983-2010), Wallonië

0%

5%

10%

15%

20%

25%

30%

1983 1985 1987 1989 1991 1993 1995 1997 1999 2001 2003 2005 2007 2009

0,0

0,1

0,2

0,3

0,4

0,5

0,6

0,7

Aandeel in werkenden Aandeel in bevolking Verhouding (rechteras) Het aandeel van de jongeren in de werkende bevolking stijgt in Wallonië (7,6%) en Vlaanderen (7,7%) licht uit boven het Belgisch gemiddelde (7,5%). In het Brussels Gewest krimpt hun aandeel tot 4,9%. Figuur: Het aandeel van de jongeren (15-24 jaar) in werkende bevolking (België, 1983 – 2010) 1983 2000 2005 2006 2007 2008 2009 2010Vlaams Gewest 16,3% 9,7% 8,8% 8,8% 8,5% 8,5% 7,8% 7,7%Waals Gewest 14,5% 8,0% 7,6% 7,6% 7,8% 7,5% 7,5% 7,5%Brussels H Gewest 10,7% 6,4% 5,9% 6,4% 6,0% 6,2% 5,6% 4,9%België 15,2% 8,9% 8,2% 8,3% 8,1% 8,1% 7,5% 7,5%

6

Page 7: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

1.3. NEET-jongeren

NEET staat voor ‘not in employment, education or training’. Het aantal jongeren dat niet werkt noch in opleiding of vorming is, beliep in 2010 10,9%. In 2008 waren er dat 10,1%. Tussen de gewesten zijn er grote verschillen: In Vlaanderen zijn er 6,3% NEET-jongeren, in het Waals Gewest 14,6% en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 16,3%.

Le public NEET en Wallonie est principalement constitué par des personnes n’ayant pas terminé leur scolarité. Contrairement aux autres régions du pays, les jeunes femmes sont proportionnellement les plus nombreuses dans ce public.

Actiris constateert dat een deel van deze groep zich in de marge van de arbeidsmarkt bevindt. Een ander deel behoort tot werkloosheidscategorieën die buiten de internationale definities vallen, maar die eventueel wel zijn ingeschreven als werkzoekende bij de openbare tewerkstellingsdiensten. Tabel: Aandeel NEET-jongeren in de leeftijdsgroep 15-24 jaar naar geslacht (België en de gewesten; 2010)

(%) Mannen Vrouwen Totaal 2010 Totaal 2008 Vlaams Gewest 8 7,4 7,5 6,3Waals Gewest 14 14,9 14,6 14,6Brussels H. Gewest 17 17 17 16,3 België 11 10,9 10,9 10,1

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK (Bewerking Departement WSE/Steunpunt WSE) 1.4. Ongekwalificeerde uitstroom Elk jaar verlaten heel wat jongeren de schoolbanken zonder diploma van het hoger secundair onderwijs. Deze jongeren worden beschouwd als onvoldoende gekwalificeerd om sterk te staan op de arbeidsmarkt. In 2010 bedroeg het aandeel vroegtijdige schoolverlaters in België 11,9%. De ongekwalificeerde uitstroom is hoger bij jongens dan bij meisjes. In 2010 bedroeg de ongekwalificeerde uitstroom bij jongens 13,8% en bij meisjes 10%. De verschillen tussen de Gewesten zijn eveneens frappant.

7

Page 8: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Tabel: Ongekwalificeerde uitstroom naar geslacht (België en de gewesten; 2010) (%) Mannen Vrouwen Totaal 2010

Vlaams Gewest 11,4 7,7 9,6Waals Gewest 15,9 11,5 13,7Brussels H. Gewest 20,4 16,5 18,4 België 13,8 10 11,9

Bron: FOD Economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK (Bewerking Departement WSE/Steunpunt WSE) L’enseignement technique et professionnel en communauté française est marqué par une proportion non négligeable d’élèves « en retard ». Dans ces filières, la majorité des élèves ont un an de retard (redoublement) minimum. En technique de qualification, la proportion des élèves avec deux ans de retard dépasse systématiquement les 20 %. Ces retards se traduisent par un décrochage fréquent. En effet, ces jeunes laissent tomber l’enseignement et viennent grossir les rangs des demandeurs d’emploi peu qualifiés. Durant l’année scolaire 2007-2008, ce sont 14 155 jeunes qui ont quitté l’enseignement secondaire avant terme2. Le faible niveau de qualification de la demande d’emploi en Wallonie n'est pas le résultat du ralentissement économique de 2008. Ce constat est posé depuis plusieurs années. Il n'est cependant pas étonnant, dans la mesure où disposer d'un diplôme augmente fortement les chances d'insertion à l'emploi et donc la sortie de la demande d'emploi. Ainsi, le risque d’enlisement dans le chômage pour les personnes les moins qualifiées est bien réel. 1.5. Werkloosheidsgraden De werkloosheidsgraden 15-24 jaar, berekend op basis van de EAK-gegevens, signaleren grote verschillen tussen de gewesten. In Vlaanderen komt de werkloosheidsgraad uit op 15,6%, deze stijgt tot 30% in Wallonië en bereikt een dramatisch niveau (39,7%) in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De werkloosheidsdruk voor de Belgische jongeren (22,4%) situeert zich boven het Europese gemiddelde (EU-27 20,8%, EU-15 20,1%). Mannen Vrouwen Totaal Vlaams Gewest 15,4 15,8 15,6Waals Gewest 29,9 30,1 30,0Brussels H. Gewest 40,4 38,9 39,7België 22,4 22,4 22,4 EU-27 21,5 20,0 20,8EU-15 21,0 19,2 20,1Bulgarije 24,1 21,7 23,2

2 IWEPS, La situation des jeunes en Belgique francophone. Photographie statistique, 2010, p.16-22.

8

Page 9: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Tsjechië 18,2 18,5 18,3Denemarken 15,8 11,7 13,8Duitsland 10,9 8,8 9,9Estland 35,2 nb 32,9Ierland 33,7 21,1 27,5Griekenland 26,7 40,6 32,9Spanje 43,2 39,8 41,6Frankrijk 21,9 23,3 22,5Italië 26,8 29,4 27,8Cyprus 16,0 17,2 16,7Letland 35,4 33,5 34,5Litouwen 38,5 30,8 35,1Luxemburg nb nb nbHongarije 27,9 24,9 26,6Malta nb nb 13,0Nederland 8,8 8,6 8,7Oostenrijk 8,9 8,8 8,8Polen 22,4 25,4 23,7Portugal 21,2 23,7 22,4Roemenië 22,3 21,8 22,1Slovenië nb nb 14,7Slovakije 34,6 31,9 33,6Finland 23,8 19,0 21,4Zweden 26,6 23,7 25,2VK 21,5 17,3 19,6 Kroatië nb nb 31,5Turkije 19,2 20,7 19,7Ijsland 18,4 14,1 16,2Noorwegen 11,0 7,5 9,3Zwitserland 7,3 8,4 7,9 Bron: FOD Economie - Algemene Directie Statistiek - EAK, Eurostat LFS (Bewerking Steunpunt WSE/Departement WSE)

9

Page 10: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

2. Evolutie van de jeugdwerkloosheid De cijfers betreffen de niet-werkende werkzoekenden (NWWZ). De NWWZ omvatten naast de werkzoekenden met een uitkeringsaanvraag o.a. ook de jongeren in wachttijd en de vrijwillig ingeschreven werkzoekenden. Juni is het observatiemoment. Het effect van de jongeren in wachttijd is dan minimaal: de nieuwe generatie schoolverlaters doet pas in juli haar intrede. Grafiek: NWWZ min 25 jaar, in juni, naar gewest, juni 2010 = 100

NWWZ, min 25 jaar, juni 2010 = 100

0

50

100

150

200

250

2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011

VDAB Actiris ADG Forem

In 2000 piekt de conjunctuur en is de jeugdwerkloosheid laag. De conjunctuurommekeer in 2001 was bruusk: de aanslagen van 11 september hadden een verlammend effect op de arbeidsmarkt. De stijging van de jeugdwerkloosheid houdt aan tot 2004 (VDAB), 2005 (Actiris), 2006 (Forem) en 2007 (ADG). In 2008 zoekt de jeugdwerkloosheid terug lagere niveaus op. In de loop van 2008 verslechtert de economische situatie wat zich vertaalt in oplopende jeugdwerkloosheid in 2009. Dit is een jaar later doordat de werkloosheid immers met enige vertraging reageert op de conjunctuur. Het onverwachte snelle economische herstel stuurt de jeugdwerkloosheid in 2010 terug lager. De vrees leeft dat deze daling van korte duur zal zijn gezien de versombering van het economische klimaat. Tabel: NWWZ min 25 jaar, in juni, naar gewest, 2000 - 2011

VDAB Actiris ADG Forem jun/00 30491 12488 216 48517jun/01 32495 12424 187 46462jun/02 37650 13811 241 46720jun/03 45180 14805 339 51093jun/04 47029 15057 407 54107jun/05 45642 15256 438 51981jun/06 41381 14856 457 55678jun/07 30575 14006 463 48008

10

Page 11: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

jun/08 29528 12850 414 44694jun/09 40096 14331 435 48631jun/10 39206 15478 436 46962jun/11 34079 13585 399 44223

Kenmerkend voor de evolutie van de jeugdwerkloosheid is de jaarlijkse oprisping in de cijfers in juli, augustus en september wanneer de pas afgestudeerde jongeren zich dan massaal inschrijven als werkzoekende en ook door de jonge uitzendkrachten die in de periode van collectieve sluiting van bedrijven terug werkloos worden. Grafiek: NWWZ min 25 jaar, 2008 - 2011, naar gewest

NWWZ, min 25 jaar, 2008 - 2011, januari 2008 = 100

0,0

50,0

100,0

150,0

200,0

jan/08

apr/0

8jul

/08ok

t/08

jan/09

apr/0

9jul

/09ok

t/09

jan/10

apr/1

0jul

/10ok

t/10

jan/11

apr/1

1jul

/11

VDAB Actiris ADG Forem

De seizoenseffecten tekenen zich het felst af in Vlaanderen en in het Duitstalige landsgedeelte, minder in Wallonië en zeer beperkt in Brussel. De kansen op werk voor de jonge schoolverlaters zijn er lager. En Wallonie, si les jeunes ont été les plus touchés par la crise économique, il s’agit également du public qui a connu les plus fortes diminutions du volume de réserve de main d’œuvre depuis avril 2010. De même, les demandeurs d’emploi orientés vers les secteurs manufacturiers, de l’intérim, de la construction ou encore du commerce, après avoir connu des hausses importantes en 2009, ont été parmi les premiers à bénéficier de la reprise économique. Certains de ces secteurs, tels l’intérim, ou le commerce sont des employeurs importants pour le public jeunes3. On remarque également une variation saisonnière moins prononcée en Wallonie qu’en Flandre. Cela s’explique en partie par le fait que la situation wallonne est plus inélastique que l’économie flamande. Les variations saisonnières dues notamment au travail temporaire sont moins forte au sud de la frontière linguistique. 3 Le Forem, L’insertion des jeunes demandeurs d’emploi wallons sortis de l’enseignement en 2010, 2011, p. 30-32.

http://www.leforem.be/endirect/chiffres-et-analyses/publications-et-commentaires/marche-de-l-emploi-wallon/analyse-insertion-des-jeunes-demandeurs-d-emploi-wallons-2010.html

11

Page 12: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

3. Kenmerken van de jeugdwerkloosheid Het profiel van de jonge werkzoekende in de vier gewestinstellingen wordt hierna geschetst naar geslacht, categorie werkloosheidsduur en nationaliteit. De indelingen worden summier gehouden. De cijfers geven de situatie weer per eind juni 2011. 3.1. Geslacht Grafiek: NWWZ min 25 jaar, juni 2011, naar gewest en geslacht

NWWZ, min 25 jaar, toestand eind juni 2011

05000

100001500020000250003000035000400004500050000

M 18921 6.946 196 22701

V 15158 6.639 203 21522

Totaal NWWZ 34079 13.585 399 44223

VDAB Actiris ADG Forem

De jeugdige arbeidsreserve in Vlaanderen, Wallonië en Brussel omvat meer mannen dan vrouwen. Dat is uitgesproken het geval in Vlaanderen (55,5%). In het Duitstalige landsgedeelte is het aandeel van meisjes (50,9%) in de jeugdwerkloosheid het grootst. Tabel : NWWZ min 25 jaar, juni 2011, aandelen naar geslacht en gewest Geslacht VDAB Actiris ADG Forem M 55,5% 51,1% 49,1% 51,3% V 44,5% 48,9% 50,9% 48,7% Totaal NWWZ 100,0% 100,0% 100,0% 100,0%

Contrairement aux autres catégories d’âge, les hommes sont davantage représentés chez les demandeurs d’emploi wallons de moins de 25 ans. C’est une tendance relativement récente puisqu’avant 2005, les jeunes femmes étaient plus représentées. C’est à partir de 2008 que les hommes sont apparus majoritaire de façon continue. La crise économique et financière de 2008-2009 a plus durement frappé les jeunes hommes. En effet, les secteurs les plus durement touchés par la récession (industrie, construction, intérim) étaient

12

Page 13: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

davantage des secteurs masculins. Et si en 2010, on voit une baisse plus significative du chômage du côté des hommes de moins de 25 ans (- 2,3 % pour les hommes contre - 0,3 % pour les femmes), le niveau d’avant-crise n’a été atteint qu’en 2011. 3.2. Categorie De NWWZ omvatten de werkzoekenden met een uitkeringsaanvraag (WZUA), de jongeren in wachttijd en groep overige. De WZUA’s en de jongeren in wachttijd vormen de grootste groepen. Tabel: NWWZ min 25 jaar, juni 2011, naar gewest en categorie Categorie VDAB Actiris ADG Forem WZUA 16863 7.156 258 31075 Jongere in wachttijd 8299 3.028 88 8950 Overige 8917 3.401 53 4198 Totaal NWWZ 34079 13.585 399 44223 Categorie VDAB Actiris ADG Forem WZUA 49,5% 52,7% 64,7% 70,3% Jongere in wachttijd 24,4% 22,3% 22,1% 20,2% Overige 26,2% 25,0% 13,3% 9,5% Totaal NWWZ 100,0% 100,0% 100,0% 100,0%

3.3. Studies De jonge werkzoekenden worden ingedeeld in drie studieniveaus, zijnde hoog-, midden en laaggeschoold. Tabel: NWWZ min 25 jaar, juni 2011, naar gewest en studies Studies VDAB Actiris ADG Forem Laag 19575 7.537 197 24343 Midden 11397 5.228 135 16814 Hoog 3107 820 31 3066 Totaal NWWZ 34079 13585 399 44223

Tengevolge een grote migrantenpopulatie telt het Brussels Hoofdstedelijk Gewest veel jongeren die hun studies in het buitenland hebben gedaan en waarvoor in België geen erkenning bestaat. Doordat het grootste deel van deze jongeren hun studies secundair onderwijs wel hebben beëindigd in het buitenland, worden ze in de categorie ‘middengeschoold’ opgenomen. In veel gevallen blijken deze personen in de praktijk echter niet sterk te staan op de arbeidsmarkt met een diploma dat in België niet erkend is. Beaucoup de jeunes en Communauté germanophone suivent le système d'apprentissage des classes moyennes. Cette formation s'avère très efficace sur le marché du travail, mais n'est pas reconnu dans le système d'éducation. Ces jeunes sont donc dans le tableau, considérés comme "peu qualifiante", à moins qu'ils aient obtenu le certificat d'études secondaires supérieures avant d'entamer un apprentissage (ce qui par ailleurs est de plus

13

Page 14: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

en plus souvent le cas). Or, en Communauté germanophone, il n'y a pas de formation (à part les études supérieures) qui mène aussi vite à l'emploi que la l'apprentissage des classes moyennes, ce qui est démontré par notre étude sur les sortants de l’école. Du point de vue de l'insertion sur le marché d'emploi, cette formation est donc considéré à tort comme étant "peu qualifiante". En Wallonie, la proportion des demandeurs d’emploi avec un faible niveau scolaire atteint presque 50 % chez les moins de 25 ans mais est moins élevée chez les jeunes que dans les autres catégories d’âge. La répartition par niveau d’études des jeunes est assez stable dans le temps, ce qui n’est pas le cas pour les demandeurs d’emploi âgés de 25 à 49 ans. En effet, pour cette dernière catégorie d’âge, la proportion des personnes moins scolarisées a fortement baissé en dix ans (de 66% en janvier 2000 à 53 % en janvier 2010) au profit surtout du niveau moyen de scolarité. Verrassend is dat in Vlaanderen, ondanks de lange leerplicht, meer dan de helft van de werkzoekende jongeren toch laaggeschoold is. Dit hoge aandeel gaat terug op een reeks elementen:

- laaggeschoolde jongeren vinden moeilijker een eerste baan; de studie schoolverlaters (2008-2009) toont dat het studieniveau een kritische succesfactor is: het aandeel van de laaggeschoolde jongeren in de schoolverlaterspopulatie bedroeg 15,3%, maar bij de opvolging een jaar later hadden ze reeds een aandeel van 35%;

- laaggeschoolde jongeren lopen ook achteraf een groter risico om werkloos te zijn en te blijven;

- de leerlingen uit het deeltijds onderwijs zonder baan (ongeveer 4000 groot)verschijnen in deze cijfers;

- elk jaar verlaten heel wat jongeren de schoolbanken zonder diploma van het hoger secundair onderwijs; deze ongekwalificeerde uitstroom vormt veelal het startpunt van een latere problematische arbeidsloopbaan.

3.4. Werkloosheidsduur Qua werkloosheidsduur is de verdeling de volgende: <1 jaar, 1 tot 2 jaar, >2 jaar. Opvallend is het hoge aandeel zeer langdurige jonge werkzoekenden voor het Brussels Gewest) (19,1%). Tabel : NWWZ min 25 jaar, juni 2011, naar gewest en werkloosheidsduur Werkloosheidsduur VDAB Actiris ADG Forem <1 jaar 25231 8.083 321 27997 1 - 2 jaar 5572 2.909 54 8818 >2 jaar 3276 2.593 24 7408 Totaal NWWZ 34079 13.585 399 44223 Werkloosheidsduur VDAB Actiris ADG Forem <1 jaar 74,0% 59,5% 80,5% 63,3% 1 - 2 jaar 16,4% 21,4% 13,5% 19,9% >2 jaar 9,6% 19,1% 6,0% 16,8% Totaal NWWZ 100,0% 100,0% 100,0% 100,0%

14

Page 15: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

En toute logique, les jeunes demandeurs d’emploi wallons ont une durée d’inoccupation plus courte que les demandeurs d’emploi plus âgé. Néanmoins, la proportion de jeunes demandeurs d’emploi inoccupés depuis plus d’un an tend à diminuer dans le temps (de 43 % en 2000 à 37 % en 2010), suivant ainsi la tendance en Wallonie, où excepté pour le plus de 50 ans, la durée d’inoccupation suit une courbe décroissante. De tabel toont aan dat de jongerenwerkloosheid voor Brussel niet enkel kan verklaard worden door moeilijkheden die verband houden met onderwijs en opleiding. Enerzijds stellen we dus vast dat de zeer hoge eisen op het vlak van kwalificatie in Brussel in tegenstelling staan tot de kwalificaties en talenkennis die een groot deel van de jongeren hebben verworven. Iets meer dan de helft van de Brusselse arbeidsplaatsen zijn ingevuld door hooggeschoolde werknemers. Anderzijds vertoont de jongerenwerkloosheid ook een structureel kenmerk, dat eerder verklaard kan worden door de internationale, stedelijke context van Brussel. Hierbij spelen fenomenen zoals: de discriminatie bij aanwerving, concurrentiële druk op de Brusselse arbeidsmarkt door een hoge inkomende pendel, onvoldoende toename van de werkgelegenheid om een sterk toenemende jongerenpopulatie in Brussel te compenseren, 3.5. Nationaliteit Gezien de impact van de migratie worden de jonge werkzoekenden geventileerd naar nationaliteit met volgende indeling: Belgen, overige EU27, nationaliteit van buiten de EU27. Personen van vreemde herkomst die de Belgische nationaliteit hebben verworven worden gerubriceerd bij de Belgen. Tabel: NWWZ min 25 jaar, juni 2011, naar gewest en nationaliteit Nationaliteit VDAB Actiris ADG Forem Belgen 29405 10.547 299 41079 Overige EU27 1655 1.140 59 1537 Nationaliteit buiten EU27 3019 1.898 41 1607 Totaal NWWZ 34079 13.585 399 44223 Nationaliteit VDAB Actiris ADG Forem Belgen 86,3% 77,6% 74,9% 92,9% Overige EU27 4,9% 8,4% 14,8% 3,5% Nationaliteit buiten EU27 8,9% 14,0% 10,3% 3,6% Totaal NWWZ 100,0% 100,0% 100,0% 100,0%

En Wallonie, la proportion de jeunes demandeurs d’emploi de nationalité étrangère est plus faible que dans les autres régions. La proportion d’étrangers est plus importante dans les autres catégories d’âge. Il faut tenir compte du fait qu’il est question de nationalité et non d’origine géographique. En effet, la plupart des immigrés de la deuxième et de la troisième génération ont acquis la nationalité belge. Het Brussels Gewest heeft de hoogste concentratie aan allochtonen van het land. 36% van de buitenlanders van buiten de EU27 woont in het Brussels Gewest. Terwijl slechts een

15

Page 16: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

kleine 8% van de totale bevolking met de Belgische nationaliteit in Brussel woont (FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie – EAK gegevens 2008). Bovendien is het aantal naturalisaties de laatste jaren enorm gestegen. Deze nationaliteitswijzigingen hebben de samenstelling van de Brusselse bevolking de laatste jaren aanzienlijk veranderd. De afgelopen tien jaar hebben bijna 150.000 inwoners van het Brusselse Gewest de Belgische nationaliteit verworven. La part élevée de personnes de nationalité EU27 en CG s'explique par la présence de beaucoup des citoyens allemands en CG, vu la situation frontalière de la CG. Environ 15 à 16% des DEI en CG sont de nationalité allemande, la part parmi les jeunes étant un peu plus basse (11 à 12%).

VDAB definieert allochtone werkzoekenden als werkzoekenden die een huidige of vorige nationaliteit hebben van buiten de EU-27 of de EVA-landen. De VDAB krijgt deze gegevens uit het Rijksregister. Hierdoor kunnen nieuwe Belgen met een vorige nationaliteit uit een niet EU-land als ‘allochtoon’ gedetecteerd worden. Vlaanderen telt 7.949 allochtone werkzoekenden. Dit is bijna één op vier (23%) van de geregistreerde arbeidsreserve. Volgens nationaliteit waren er dat slechts 3.019. 3.6. Aandeel jeugdwerkloosheid in de totale werkloosheid De jeugdwerkloosheid staat voor 19,3% van de werkzoekenden in het ambtsgebied van ADG, 18,7% bij VDAB, 16% bij Forem en 13% bij Actiris. Tabel: NWWZ min 25 jaar, juni 2011, naar gewest en leeftijd Leeftijd VDAB Actiris ADG Forem Min 25 jaar 34079 13.585 399 44223 25 - 50 jaar 97113 71.164 1388 130991 Plus 50 51318 19.625 711 54058 Totaal NWWZ 182510 104.374 2498 229272 Leeftijd VDAB Actiris ADG Forem Min 25 jaar 18,7% 13,0% 16,0% 19,3% 25 - 50 jaar 53,2% 68,2% 55,6% 57,1% Plus 50 28,1% 18,8% 28,5% 23,6% Totaal NWWZ 100,0% 100,0% 100,0% 100,0%

La proportion de jeunes demandeurs d’emploi reste très importante en Wallonie avec 19,3 % de l’ensemble des demandeurs d’emploi même si cette proportion à tendance à diminuer avec le temps. En effet, les moins de 25 ans représentait un quart des demandeurs d’emploi wallons en 2000.Depuis 2003, ce sont les demandeurs d’emploi de plus de 50 ans qui ont connu la plus forte progression (+ 250 % entre janvier 2003 et janvier 2010).

16

Page 17: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

4. Specifieke jeugdwerkloosheidsproblematiek In dit vierde luik beschrijven de vier instellingen – Actiris, ADG, Forem en VDAB – in een eigen bijdrage de specifieke jeugdwerkloosheidsproblematiek in hun ambtsgebied. 4.1. Specifieke jeugdwerkloosheidsproblematiek in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest

4.1.1 Demografie en jongerenwerkloosheid De demografische evolutie en de hoge werkloosheidsgraad zijn twee specifieke thema’s die we nader dienen te bekijken als we de jongeren op de Brusselse arbeidsmarkt bespreken. In de loop van de laatste jaren konden we in het Brussels Gewest een sterke groei van de bevolking op beroepsactieve leeftijd vaststellen. In 2009 tellen we 226.217 jongeren van 15 tot 29 jaar, een vermeerdering van 12,8% tussen 2000 en 2009. In tegenstelling tot de andere gewesten van het land, verjongt de Brusselse bevolking. Volgens de vooruitzichten van het Federaal Planbureau voor de periode van 2007 tot 2060 zal de Brusselse bevolking jonger worden. De andere twee gewesten daarentegen, zullen met een min of meer uitgesproken veroudering te maken krijgen. Bovendien zal het aantal Brusselse jongeren van 15 tot 24 jaar het komende decennium toenemen, terwijl deze leeftijdsklasse in Wallonië en in Vlaanderen respectievelijk zal stabiliseren en inkrimpen. In Brussel dragen zowel het geboortecijfer als het migratiesaldo bij tot de demografische groei. De gevolgen hiervan zullen in de komende jaren voelbaar worden op de arbeidsmarkt. Brussel zal door de stijging van het aanbod aan arbeidskrachten immers vermoedelijk met een verhoging van de werkloosheid te kampen krijgen. In vergelijking met de andere gewesten van het land, kent Brussel nu reeds de hoogste werkloosheidsgraad bij de min-25 jarigen. Bij de jongeren van 15 tot 24 jaar, ligt de werkloosheidsgraad lager bij de vrouwen dan bij de mannen. Dit was eveneens het geval in 2000 voor de leeftijdscategorie 25 tot 29 jaar. De laatste jaren zien we niettemin dat de werkloosheidsgraad van jonge vrouwen in de leeftijdsklasse 25 tot 29 jaar zodanig is toegenomen dat deze in 2009 de werkloosheidsgraad van de mannen van dezelfde leeftijd overstijgt. 4.1.2. Meerdere factoren die de jongerenwerkloosheid verklaren Het hoge werkloosheidscijfer bij jongeren van minder dan 25 jaar is door meerdere factoren te verklaren. Deze factoren hebben te maken met opleiding, zoals falen op school, dualisering van het onderwijs in Brussel, maar ook door de eisen op het gebied van kwalificatie en ervaring. Enerzijds stellen we vast dat de dualisering in het onderwijs zeer uitgesproken is in het Brussels Gewest. Ondanks het feit dat we een algemene

17

Page 18: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

stijging van het kwalificatieniveau van de Brusselse bevolking vaststellen en het aandeel laaggeschoolden bij de jongeren in dalende lijn zit, is de schoolachterstand groter in Brussel dan in de andere gewesten en meer jongeren haken af en komen vroegtijdig op de arbeidsmarkt zonder enig diploma. Anderzijds kent Brussel sterk toegenomen kwalificatievereisten. Het aandeel hooggeschoolde werknemers is over een periode van 20 jaar gestegen van 36% naar 55%, terwijl dit aandeel voor de rest van het land 40% bedraagt.

Laten we eerst kijken naar de scholingsgraad, die fundamenteel is voor de analyse van de werkloosheid. Ongeveer zes op tien van de werkzoekenden jonger dan 25 jaar in Brussel is laaggeschoold, 49 % beschikt ten hoogste over een diploma van het lager secundair onderwijs en 11 % valt onder “andere studies” (jaargemiddelde 2010). Dit laatste cijfer laat vermoeden dat bij de jongeren veel immigranten van de eerste generatie zijn, aangezien het studies betreft waarvoor het diploma niet erkend is in België. Deze multiculturele context die eigen is aan een internationale grootstad als Brussel wekt de bezorgdheid over een grotere discriminatie bij aanwerving.

Voorts merken we op dat de categorie 25 tot 29 jarigen sprekender is voor de arbeidsmarkt. Bij de jongeren onder 25 jaar is een groot deel nog aan het studeren en deze jongeren komen later dan anderen op de arbeidsmarkt terecht. Hierdoor is het aandeel hooggeschoolden ook voor Brussel veel groter bij de 25-29 jarigen (19,2%) dan bij de min-25 jarigen (7,1%).

We zien bovendien een andere verdeling van de inactiviteitsduur van de werkzoekenden jonger dan 30 jaar naargelang de scholingsgraad. Om preciezer te zijn, 52,6% van de jongeren van minder dan 30 jaar die laaggeschoold zijn, verzeilt in de langdurige werkloosheid. Bij universitairen is dit 29,8%; 47,6% van hen is kort werkloos. Hoe hoger het behaalde diploma, hoe minder lang de werkloosheidsperiode is. Het verband tussen het studieniveau en de werkloosheidsduur in dus omgekeerd evenredig.

Een diploma is dan wel een voordeel om tot de arbeidsmarkt toe te treden, maar naast een diploma is talenkennis in het Brussels Gewest – nog meer dan in de andere gewesten – een enorme meerwaarde op de arbeidsmarkt. Op basis van de gegevens van ACTIRIS is het mogelijk om het kennisniveau van de tweede landstaal van de ingeschreven werkzoekenden te evalueren, in dit geval per 31 januari 2010. Ongeveer 17% van alle niet‐werkende werkzoekenden (NWWZ) bevestigt dat ze een gemiddelde mondelinge kennis van de andere landstaal hebben. Bij de jongeren van minder dan 25 jaar is dit percentage lager (bijna 13%) terwijl dit bij de 25‐ tot 29‐jarigen een beetje hoger is (meer dan 19%).

De kennis van de tweede landstaal neemt overigens toe met het studieniveau. Wanneer we het niveau van de talenkennis en de scholingsgraad van de NWWZ vergelijken, dan merken we namelijk dat de NWWZ die slechts een diploma van het lager onderwijs

18

Page 19: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

hebben, systematisch het laagste niveau van talenkennis hebben (volgens hun eigen verklaringen).

Tot slot zijn de sociaal‐ruimtelijke tegenstellingen in het Brussels Gewest erg uitgesproken. Het verschil in de werkloosheidsgraad van jongeren uit de zuidoostelijke en noordwestelijke gemeenten is zeer groot. Het blijkt dat het aandeel laaggeschoolde jonge werkzoekenden heel wat groter is in de noordwestelijke gemeenten van het Brussels Gewest, en meer bepaald in de wijken van de "arme sikkel"4. Dit is de zone waar sinds meerdere decennia economisch gezien de meest kansarme bevolking leeft. De hooggeschoolde werkzoekenden wonen veel vaker in de meer gegoede wijken in het zuidoosten van het Gewest.

In het Brussels Gewest vinden we het grootste aandeel jonge laaggeschoolde NWWZ in de gemeenten van de eerste kroon, namelijk Anderlecht, Brussel, Sint‐Jans‐Molenbeek, Sint‐Joost‐ten‐Node en Schaarbeek. In al deze gemeenten wonen bovendien heel wat jonge werkzoekenden met een inactiviteitsduur van meer dan een jaar; hun aandeel ligt hoger dan het gewestelijke gemiddelde van 38,4%. De meest opgeleide jonge NWWZ met een korte inactiviteitsduur situeren zich vaker in de gemeenten van de tweede kroon.

Wat betreft de nationaliteit merken we overigens dat het weer dezelfde gemeenten zijn, samen met Koekelberg en Sint‐Gillis, waar het percentage buitenlanders van buiten de Europese Unie bij de jonge werkzoekenden het grootst is. Tabel: Kenmerken en administratieve werkloosheidsgraad van jonge NWWZ (< 25 jaar) volgens verblijfsgemeente (jaargemiddelde 2010) Totaal

NWWZ Jonge

NWWZ (< 25 jaar)

Geslacht Inactiviteits-duur

Scholings-graad

Nationaliteit Jongeren- werkloos- heidsgraad

Aantal Aantal % vrouwen % 1 jaar en

+

% Laag % EU-27 % niet-EU-27

%

Anderlecht 11.869 1.915 50,0 39,5 62,8 8,5 13,2 33,2 Oudergem 1.722 259 46,5 33,0 50,6 5,9 6,9 24,4 Sint‐Agatha‐Berchem 1.869 306 51,9 34,2 59,7 6,7 7,4 28,4 Brussel 16.947 2.534 45,7 40,3 63,2 6,8 13,5 32,8 Etterbeek 3.864 547 48,1 36,1 53,1 9,7 10,4 28,2 Evere 3.061 527 47,6 36,8 58,9 4,5 9,8 29,7 Vorst 5.357 751 51,5 38,4 60,5 12,8 12,1 32,6 Ganshoren 1.920 274 50,2 38,6 53,8 8,0 8,6 25,9 Elsene 7.593 883 48,7 35,4 54,5 9,9 12,0 27,3 Jette 4.270 658 48,6 36,6 57,7 6,1 10,6 29,5 Koekelberg 2.243 322 52,2 39,9 61,2 10,3 15,2 33,2 Sint‐Jans‐Molenbeek 11.293 1.959 48,7 43,6 66,2 7,4 13,7 40,0 Sint‐Gillis 6.081 745 50,0 35,8 61,1 16,9 15,2 33,3 Sint‐Joost‐ten‐Node 3.943 639 46,5 41,6 70,8 6,2 17,7 37,9 Schaarbeek 14.292 2.361 51,2 41,7 63,4 6,4 15,6 35,5

4 Deze zone omvat de gemeenten van de eerste kroon in het noorden en het westen, die tot de armste gemeenten van het Brussels

Gewest behoren en die een sikkel rond het centrum vormen. De wijken van de arme sikkel zijn: * in de vijfhoek, de wijken ten westen van de noord-zuidas en de Marollen; * het oosten van Anderlecht en Sint-Jans-Molenbeek (tussen de spoorweg en het kanaal); * in het noorden, de gemeente Sint-Joost, het westen van Schaarbeek en de industriële zones langs het kanaal; * in het zuiden, laag-Sint-Gillis en laag-Vorst.

19

Page 20: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Ukkel 4.513 603 46,0 28,7 51,4 10,9 4,8 24,6 Watermaal‐Bosvoorde 1.349 187 42,1 25,4 47,7 3,9 3,4 25,3 Sint‐Lambrechts‐Woluwe 2.631 401 47,3 27,9 45,7 5,4 6,1 23,7 Sint‐Pieters‐Woluwe 1.573 210 49,5 21,4 41,4 6,8 4,4 19,8 Brussels Gewest 106.390 16.079 48,7 38,4 60,6 8,1 12,5 31,8 Bron: Actiris, berekeningen Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

De bovenstaande tabel legt de in het Brussels Gewest waargenomen sociaal-ruimtelijke segregatie bloot. Bepaalde gemeenten hebben een hogere werkloosheidsgraad dan het gemiddelde. De meest kwetsbare bevolking op de arbeidsmarkt komt uit deze kansarmere gemeenten. Daarenboven krijgen de bewoners van de sociaaleconomisch achtergestelde wijken vaker te maken met etnische discriminatie bij aanwerving. 4.1.3 Besluit Hoewel de verjonging van de bevolking zeker een troef is voor Brussel, houdt dit ook uitdagingen in op het vlak van opleiding, de strijd tegen de werkloosheid en de toegang tot een kwaliteitsvolle arbeidsplaats, aspecten die bij jongeren allemaal zeer nauw met elkaar verbonden zijn. In bovenstaande analyse kwamen meerdere factoren aan bod die de hoge jongerenwerkloosheid in het Brussels Gewest in een ruimere context plaatsen. In deze beknopte analyse kwamen echter nog niet alle aspecten aan bod en bovendien spelen er factoren die van toepassing op de Brusselse werkzoekenden uit alle leeftijdscategorieën. Zo is er bijvoorbeeld niet ingegaan op de concurrentiële druk die er op de Brusselse arbeidsmarkt rust door een hoge inkomende pendelgraad vanuit Vlaanderen en Wallonië. Voor meer specifieke informatie over de situatie van de Brusselse jongeren op de arbeidsmarkt, verwijzen wij u door naar de publicatie “ Statistisch portret van de Brusselse jongeren bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt”, gerealiseerd door het Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid, dat beschikbaar is via het gedeelte “Arbeidsmarkt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest” op de website van Actiris.

20

Page 21: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

4.2. Specifieke jeugdwerkloosheidsproblematiek in het Duitstalige landsgedeelte Le chômage des jeunes Le nombre de jeunes chômeurs en Communauté germanophone a augmenté de manière significative depuis l’année 2001. Cependant, il faut reconnaître que l’année 2001 a été l’année où le chômage a atteint son niveau le plus bas depuis 1990, avec un taux de chômage global de 4,8% en CG. Le taux de chômage des jeunes s’est élevé alors à 5,0%. Sur le graphique sont repris les chiffres du chômage du mois de juin de chaque année, comparés à la population active tel que calculé par l’IWEPS (jusque 2002)5 et le Steunpunt WSE (depuis 2003). Cependant, comparé aux autres régions belges, c’est la CG qui affiche le taux de chômage des jeunes le plus bas avec 13,8% en moyenne 2010, sur base des sources administratives (Flandre : 15,9%, Wallonie 33,5% et Bruxelles 37,0%).

De manière globale, le taux de chômage des jeunes a connu la même évolution que le taux de chômage dans son ensemble, c.à.d. une hausse pendant le ralentissement économique suivant la crise de 2001, une baisse en 2007/2008 (uniquement en 2008 pour les jeunes, sauf si on regarde la moyenne annuelle, qui a baissé en 2007 également) suite à la reprise de la conjoncture, et une nouvelle augmentation suite à la crise financière et économique débutant fin 2008. L’emploi des jeunes étant plus réactif à des évolutions de la conjoncture, et s’agissant de nombres plus petits et donc plus volatils, les variations du taux de chômage des jeunes ont été plus prononcées que dans la moyenne. Encore en 2011, le chômage des jeunes baisse plus vite que le chômage dans son ensemble. Ce qu’il faut noter par ailleurs, c’est que la Communauté germanophone a connu ces dernières années – contrairement à la Flandre par exemple – une augmentation de population dans la tranche d’âge des 15 à 24 ans.

5 La méthode de calcul de la population active a été changée en 2003 et la série est en principe interrompue. Ici

cependant, nous avons corrigé rétroactivement une des modifications majeures, c.à.d. nous avons pris en considération la moyenne annuelle des chômeurs et non pas le nombre de la fin du mois de juin.

21

Page 22: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

De la même manière, la population active des jeunes a encore continué à croître légèrement, alors que l’évolution est déjà à la baisse dans les autres régions, et ce particulièrement en Flandre. Le pronostic démographique de la DGSIE nous montre cependant que la CG est en train de rejoindre les autres régions en ce qui concerne la baisse du nombre de jeunes, et que cette baisse va même être plus forte que dans les autres régions. Jusqu’ici par contre, des cohortes plus nombreuses de jeunes sont arrivées sur le marché d’emploi et leur intégration n’a pas été sans heurts, comme le démontre l’évolution du nombre de chômeurs jusqu’en 2010. Le profil6 du chômage des jeunes nous montre qu’il s’agit essentiellement d’un chômage de courte durée (60% des jeunes sont au chômage depuis moins de 6 mois, 80% depuis moins d’un an). La part des sous-qualifiés (niveau primaire ou secondaire inférieur) est au même niveau (42%) que pour le chômage total. La proportion des personnes avec un niveau de qualification moyen (secondaire supérieur) est plus élevée que dans la moyenne (35% versus 23%). Il y a moins de jeunes demandeurs d’emploi hautement qualifiés ou issus d’un apprentissage des classes moyennes. Ce dernier élément constitue d’ailleurs une particularité en Communauté germanophone. La part des jeunes en CG qui suit le système d'apprentissage des classes moyennes ("leertijd") est nettement plus élevée que dans les autres régions du pays. Cette formation s'avère d’ailleurs très performante sur le marché du travail, mais n'est pas reconnu dans le système d'éducation formel. Ces jeunes sont donc, si on applique le classement du VDAB, considérés comme "laaggeschoold", à moins qu'ils aient obtenu le certificat d'études secondaires supérieures avant d'entamer un apprentissage (ce qui par ailleurs est de plus en plus souvent le cas). Or, en CG, il n'y a pas de formation (à part les études supérieures) qui mène aussi vite à l'emploi que l'apprentissage des classes moyennes, ce qui est démontré par notre étude sur les jeunes sortants de l’école. Du point de vue de l'insertion sur le marché d'emploi, cette formation est donc considérée à tort comme étant "peu qualifiante".

Par ailleurs, depuis mai 2009 en CG, les jeunes ayant obtenu le certificat d'études secondaires inférieurs et ayant terminé avec succès un apprentissage des classes moyennes, peuvent désormais obtenir le certificat de la 6ème année de l'enseignement secon-daire professionnel.

6 Moyennes annuelles de 2010

22

Page 23: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Ceci leur ouvre donc même la voie (s'ils réussissent la 7ème année du professionnel) vers certaines études supérieures. Conclusion La situation des jeunes sur le marché du travail en Communauté germanophone n’est certes pas dramatique, même s’ils subissent de manière plus forte que les autres groupes d’âge les aléas de l’évolution conjoncturelle. Les jeunes disposant d’une bonne formation - y inclus l’apprentissage des classes moyennes - ont des très bonnes chances de trouver un emploi dans un délai raisonnable, et ce d’autant plus facilement qu’ils sont mobiles et bilingues ou plurilingues. Dans un avenir proche, ces jeunes seront même encore convoités davantage, vu l’évolution démographique qui connaîtra un « taux de remplacement » (nombre des 15-24 ans / nombre des 55-65 ans) décroissant de manière assez dramatique. Le phénomène des « fonctions critiques » risque donc de s’aggraver d’année en année. Le défi par contre, c’est d’amener un maximum de jeunes vers ce niveau de qualification suffisante. Car il est vrai que les jeunes sans qualification, sans diplôme valorisé sur le marché du travail, sont dans une situation bien plus désavantageuse. Une comparaison ponctuelle (situation début octobre 2011) des jeunes demandeurs d’emploi sous-qualifiés (définis ici comme étant les personnes disposant au maximum d’un certificat d’études secondaires inférieures) avec les jeunes DEI qualifiés (y inclus les apprentis) nous montre des différences de profil significatives. Souvent, les sous-qualifiés cumulent en plus d’autres obstacles à l’intégration sur le marché du travail, comme une durée du chômage plus longue, des connaissances linguistiques moindres et une mobilité réduite. Par ailleurs, il est intéressant de noter la proportion des sexes très différente entres les deux populations observées. DEI < 25 ans (octobre 2011) sous-qualifiés qualifiés sexe hommes 59% 39% femmes 41% 61% durée du chômage < 1 an 78% 90% > 1 an 22% 10% „allochtones“7 21% 9% connaissance des langues allemand inexist. ou peu 15% 9% moyen 6% 2% bon à très bon 78% 89% français inexist. ou peu 47% 23% moyen 12% 8% bon à très bon 40% 67% Pas de permis de conduire 52% 18%

Le vrai défi est donc de mettre tout en œuvre pour qu’un maximum de jeunes puisse acquérir les compétences nécessaires à l’intégration sur le marché de l’emploi, y compris les compétences sociales. Pour l’Arbeitsamt, il s’agira de prendre en charge de façon prioritaire les jeunes en manque de diplôme/de qualification et de réelle perspective professionnelle, pour éviter que ces jeunes ne s’enlisent dans un chômage de longue durée.

7 Ici défini de manière approximative comme les personnes ayant une langue maternelle autre que l’allemand, le

français, le néerlandais ou le luxembourgeois.

23

Page 24: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

4.3. Specifieke jeugdwerkloosheidsproblematiek in Wallonië L’analyse de la situation des jeunes demandeurs d’emploi wallons tiendra en deux temps. Tout d’abord, une attention sera accordée à l’évolution et à la dynamique de demande d’emploi chez les jeunes demandeurs d’emploi. Ensuite seront présentés les principaux enseignements de l’étude du Forem sur l’insertion des demandeurs d’emploi sortis des études. 4.3.1. La demande d’emploi des jeunes en Wallonie En juin 2011, on dénombre 44 223 jeunes demandeurs d’emploi inoccupés (DEI). Parmi ceux-ci se trouvent 40 025 jeunes demandeurs d’emploi demandeurs d’allocation et jeunes en stage d’attente en Wallonie auxquels s’ajoutent les demandeurs d’emploi inscrits obligatoirement et les demandeurs d’emploi inscrits librement. Entre juin 2003 et juin 2011, le nombre de jeunes demandeurs d’emploi a baissé de 13 % en Wallonie. De toutes les catégories d’âge, ce sont les jeunes demandeurs d’emploi qui connaissent les évolutions les plus contrastées en cours d’année. Ainsi, le taux administratif de demande d’emploi des jeunes de moins de 25 ans présente de fortes variations saisonnières8. En règle générale, son niveau le plus bas se situe en juin. Ensuite, l’arrivée des jeunes sortant de l’enseignement le fait remonter jusqu’en septembre ou octobre où il attient son pic. Ces jeunes par la suite intègrent progressivement l’emploi.

Evolution du taux de demande d'emploi des jeunes en Wallonie

0,0%

5,0%

10,0%

15,0%

20,0%

25,0%

30,0%

35,0%

40,0%

45,0%

janv

-03

juil-

03

janv

-04

juil-

04

janv

-05

juil-

05

janv

-06

juil-

06

janv

-07

juil-

07

janv

-08

juil-

08

janv

-09

juil-

09

janv

-10

juil-

10

janv

-11

<25 ans 25-49 ans >=50 ans

Source et calculs : Le Forem Le taux de demande d’emploi des jeunes est en croissance de 2003 à 2006 (pour atteindre 35,6 % en juin 2006). Jusqu’en 2008, il diminue pour atteindre presque 27,3 % en juin. La crise économique et financière se fait alors ressentir fortement en 2009. Son impact a été plus durement ressenti par les jeunes que par les autres catégories d’âge. Néanmoins, la reprise conjoncturelle actuelle semble être profitable aux moins de 25 ans et en juin 2011, le taux de demande d’emploi pour cette catégorie d’âge est revenu à son niveau d’avant-crise (27,4 %) soit un niveau bas par rapport à 2003 mais qui reste élevé par rapport à la Flandre. Au niveau local, les évolutions sont plus contrastées. En juin 2011, les directions régionales (D.R.) où le taux de demande d’emploi pour les jeunes est le plus élevé sont celles de Mons (36,1 %), La Louvière (30,7 8 Le taux de demande d’emploi en Wallonie rapporte le nombre de DEI à la population active calculée par le Steunpunt

WSE pour l’IWEPS (dernière estimation disponible, moyenne 2009).

24

Page 25: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

%) et Charleroi (33,9 %). Si Mons et La Louvière peinent à retrouver leur niveau d’avant-crise, Charleroi enregistrent un résultat le plus bas pour les moins de 25 ans. A Charleroi, la diminution entre juin 2009 et juin 2011 est même assez remarquable (-10,4 %). A l’inverse, les D.R. de Mouscron, Tournai, Nivelles, Arlon, Namur, Huy et Verviers se situent sous la moyenne wallonne. C’est à Nivelles et à Arlon que le taux de demande d’emploi des moins de 25 ans est le plus bas. Paradoxalement, ces deux directions régionales sont celles, avec La Louvière, dont le niveau est le plus élevé par rapport à celui de 2008 (+ 4,5 % à Nivelles et + 5,1 % pour Arlon de juin 2008 à juin 2011). Les effets de la reprise pour les jeunes dans ces sous-régions traditionnellement plus performantes au plan économique apparaissent comme plus limités que dans les autres sous-régions. Direction Régionale Juin 2003 Juin 2004 Juin 2005 Juin 2006 Juin 2007 Juin 2008 Juin 2009 Juin 2010 Juin 201101 - DR Mouscron 26,3% 28,8% 30,5% 30,4% 26,3% 24,2% 26,0% 25,7% 24,3%02 - DR Tournai 28,8% 30,8% 29,0% 32,7% 27,7% 24,9% 27,4% 26,0% 24,3%03 - DR Mons 39,8% 38,5% 38,7% 40,7% 36,4% 34,4% 37,8% 37,4% 36,1%04 - DR La Louvière 33,0% 34,8% 33,5% 36,9% 31,5% 28,9% 32,4% 31,7% 30,7%05 - DR Charleroi 37,3% 38,6% 37,3% 40,2% 36,3% 34,9% 37,8% 36,4% 33,9%06 - DR Nivelles 22,1% 24,3% 23,3% 24,6% 20,9% 19,7% 20,7% 21,6% 20,6%07 - DR Namur 29,3% 31,9% 29,0% 29,9% 26,6% 24,6% 27,4% 26,2% 24,1%08 - DR Arlon 20,5% 22,3% 21,4% 24,1% 21,5% 19,5% 22,6% 22,4% 20,5%09 - DR Huy 27,9% 29,2% 28,2% 32,7% 27,3% 25,2% 26,0% 25,9% 25,0%10 - DR Liège 33,4% 33,9% 33,1% 36,2% 31,1% 29,4% 33,5% 31,2% 29,5%11 - DR Verviers 27,0% 27,3% 26,1% 29,3% 25,4% 23,7% 26,3% 24,8% 23,0%Total 30,0% 31,3% 30,1% 32,6% 28,5% 26,6% 29,4% 28,4% 26,8% Sources et calculs : Le Forem Cette amélioration pourrait-elle être le fruit des divers dispositifs d’insertion ou d’accompagnement des jeunes ? Le chômage des jeunes est en effet l’objet de toute une série de mesures de la part des services publics de l’emploi belges depuis 2000 avec le « Plan Rosetta ». En 2007, l’instauration en Wallonie de Jobtonic (accompagnement des jeunes demandeurs d’emploi) et d’une série d’aides à l’embauche au fédéral ou en région (Aides à la promotion de l’emploi, Activa Start et Plan Win Win en 2008) auraient-ils accentué le mouvement ? Le lancement de l’accompagnement individualisé avec un conseiller référent en 2010 vient parachever l’ensemble des mesures et aides à l’attention des jeunes. Lier directement ces mesures à la diminution du chômage des moins de 25 ans nécessiterait évidemment des analyses plus poussées. Néanmoins, on peut constater que l’amplification des mesures à l’égard de ce public-cible coïncide avec une amélioration des résultats des jeunes sur le marché de l’emploi La dynamique de la demande d’emploi chez les jeunes En complément de la statistique habituelle qui vient d’être envisagée, il est pertinent d’éclairer le nombre de personnes qui, durant une période écoulée, sont entrées ou ont quitté la demande d’emploi. La mesure de la dynamique de demande d’emploi permet ainsi de rendre compte, année après année et mois par mois des mouvements (entrées et sorties) des demandeurs d’emploi. Ces mouvements peuvent être de nature différente : première inscription (après études ou non) et réinscription, à la suite d’un emploi ; sorties vers l’emploi, la formation ou autre type de sorties (demandeurs d’emploi âgés, dispense sociale ou familiale, maladie, motif inconnu, etc.). Au niveau annuel, on remarque un ralentissement des sorties des jeunes demandeurs d’emploi inoccupés (DEI) en 2009, couplé avec des entrées qui n’ont pas faibli, ce qui a logiquement provoqué une hausse de la demande d’emploi chez les jeunes. Cette baisse des sorties est supportée uniquement par les sorties vers l’emploi (- 9,2 % par rapport à 2008). On peut ici percevoir les effets directs de la crise : les jeunes ont connu plus de difficultés d’embauche en 2009. La reprise est déjà tangible en 2010 avec un nombre de sorties vers l’emploi légèrement supérieur à celui de 2008 qui correspond à une hausse de 10,6 % par rapport à 2009.

25

Page 26: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Dynamique de l'emploi des DEI de moins de 25 ansSorties / Entrées

34.020

32.224

32.135

50.755

51.770

49.668

-56.109

-49.832

-54.870

-16.102

-16.089

-14.553

3.286

3.109

3.314-9.413

-10.967

-10.774

-100.000 -80.000 -60.000 -40.000 -20.000 0 20.000 40.000 60.000 80.000 100.000

2010

2009

2008

Inscription après études

Première inscription

Réinscription

Emploi

Formation

Autres sorties

Sources et calculs : Le Forem Le turnover mensuel de la demande d’emploi9 permet de constater que les mouvements d’entrées et de sorties dans la demande d’emploi des jeunes sont plus élevés en moyenne que pour l’ensemble des demandeurs d’emploi : 26,6 % pour les moins de 25 ans contre 18,3 % pour l’ensemble des DEI.

Sources et calculs : Le Forem

Turn over des moins de 25 ans et de l'ensemble des DEI

0,0%

5,0%

10,0%

15,0%

20,0%

25,0%

30,0%

35,0%

40,0%ja

nv-0

9

mar

s-09

mai

-09

juil-

09

sept

-09

nov-

09

janv

-10

mar

s-10

mai

-10

juil-

10

sept

-10

nov-

10

janv

-11

mar

s-11

mai

-11

Jeunes Total DEI

Linéaire (Jeunes) Linéaire (Total DEI)

Des courbes de tendance montrent que la dynamique de la demande d’emploi est généralement orientée à la hausse depuis 2009. Ces courbes permettent également de constater que le turnover des jeunes augmente plus rapidement que pour l’ensemble des DEI. Cela peut être interprété comme un signe que la reprise a davantage produit un impact sur les mouvements des jeunes que sur l’ensemble des demandeurs d’emploi. Ces mouvements peuvent notamment traduire une reprise de l'activité intérimaire depuis 2009, activité fort représentée auprès des jeunes Ces observations confirment que si l’activité d’intermédiation du service public de l’emploi est justifiée, elle doit réserver particulièrement une place de choix pour les publics « jeunes ». 4.3.2 L’insertion des jeunes demandeurs d’emploi sortis de l’école Depuis 2007, Le Forem étudie la transition emploi-études des jeunes demandeurs d’emploi. En 2010, le parcours des personnes de moins de 25 ans inscrits pour la première fois entre juin et octobre a été analysé. 4.3.2.1 Le taux d’insertion à l’emploi En 2010, 57 % des jeunes ont connu une insertion à l’emploi endéans les 6 mois après leur inscription, soit un taux identique à celui observé en 2009. Ce statu quo, traduit une stabilisation après une perte de 3 points de pourcent enregistrée entre 2008 et 2009, au moment de la crise financière et économique. Si les effets de

9 Le turn-over est calculé sur base des mouvements d’entrées et de sorties des demandeurs d’emploi, il permet de mesurer la dynamique de la demande d’emploi à l’aide de la formule : (taux d’entrée + taux de sortie)/2 où le taux d’entrée est égal au nombre d’entrées dans la demande d’emploi dans le mois rapporté au stock de la demande d’emploi en fin de mois et où le taux de sortie correspond au nombre de sorties de la demande d’emploi dans le mois rapporté au stock de la demande d’emploi en début de mois.

26

Page 27: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

la crise expliquaient le recul observé en 2009, la reprise qui s’en est suivie n’explique pas pour autant la stabilisation du taux en 2010. En effet, la reprise économique ne produit un effet tangible sur le chômage des jeunes qu’à partir de décembre 2010 (un taux de demande d’emploi de 32,3 % soit inférieur au niveau de 2008 qui était de 34,7 %), soit à la fin de la période d’observation de l’étude. Les effets de la reprise ne devraient être visible que pour l‘analyse de l’insertion des jeunes demandeurs d’emploi en 2011, pour autant que la crise ne connaisse pas une seconde vague. Une analyse plus fine du taux d’insertion en fonction du niveau d’études permet de dresser plusieurs constats. Tout d’abord, en 2010, le taux d’insertion moyen a augmenté davantage chez les personnes faiblement qualifiées par rapport à 2009, porté par l’intensification de l’activité intérimaire, après deux ans de recul pour ces profils spécifiques. Ce taux reste néanmoins près de 10 points de pourcent inférieur à celui constaté en 2007 en ce qui concerne les jeunes issus du primaire ou du secondaire de base.

Evolution du taux d'insertion selon le niveau d'études

40%

48%

58%

69%

76%

64%

61%

35%

44%

58%

67%

78%

64%

60%

28%

39%

54%

67%

76%

64%

57%

29%

41%

56%

69%

76%

61%

57%

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90%

Primaire + Sec. debase

Sec. 2e deg.

Sec. 3e deg.

Apprentissage

Bac

Master

Total cohorte

20102009

20082007

En outre, les taux d’insertion de l’apprentissage est en hausse. Le taux d’insertion de 2010 pour les jeunes sortis d’un système en alternance est revenu à son niveau de 2007. Les résultats des bacheliers sont identiques au niveau de 2008, ce qui pourrait confirmer le besoin de main-d’œuvre qualifiée sur le marché du travail.

e de jeunes demandeurs d’emploi avait « bien résisté » à la crise économique et financière

ndis qu’en période de reprise, les plus fortes progressions seraient constatées chez les moins ualifiés.

’études secondaires énérales reste en dessous de la moyenne du secondaire de troisième degré avec 52 %.

.3.2.2 Résultats par options

ions critiques sont elles qui connaissent les meilleurs taux d’insertion et les insertions les plus durables.

En revanche, le taux d’insertion de détenteurs d’un Master connaît le résultat le plus bas depuis 2007 alors que cette catégoride 2008-2009. Bien que des analyses complémentaires et davantage de recul soient requis pour confirmer cette hypothèse, un effet d’éviction habituellement observé en période de basse conjoncture pourrait être déduit de cette observation (c’est-à-dire que l’insertion des personnes qualifiées se ferait au détriment des personnes moins qualifiées). Taq Des disparités de taux d’insertion existent au sein du niveau secondaire de troisième degré. Ainsi les personnes qui terminent des études secondaires techniques qualifiantes (7ème ou complémentaire) connaissent un taux d’insertion (65 %) proche des personnes qui terminent un contrat d’apprentissage tandis que le taux d’insertion des personnes qui s’inscrivent avec un diplôme dg 4 Un même niveau d’études peut regrouper des filières avec des résultats d’insertion fort contrastés. Une tendance semble se dégager : les études en lien avec des métiers en pénurie ou des fonctc

27

Page 28: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Ainsi, par exemple, l’électricité industrielle, l’éducation physique et corporelle, la mécanique,

e degré et l’apprentissage, la couverture-ardoiserie, la boucherie-harcuterie, le chauffage central, la conduite de poids lourds, la manutention d’engin de chantier, le dessin

rement les niveaux d’études supérieurs. Il s’agit des agrégés de enseignement secondaire inférieur en littérature et en sciences-mathématiques, des instituteurs primaires t pré-scolaires et, moins directement, des masters en éducation physique et corporelle et des masters en

les parcours d’insertion. Si le taux

mmes diplômés de l’enseignement unes femmes. D’autre part, en ce qui

e l’ingéniorat et de l’informatique ndeurs d’emploi. Du côté des jeunes

Un taux d’insertion propre aux options

l’électromécanique et la construction métallique figurent parmi les options avec les plus hauts taux d’insertion pour le secondaire deuxième degré, soit au-dessus de 49 %. Pour l’enseignement secondaire de 3èmcassisté par ordinateur, l’électronique de garage et les soins infirmiers sont parmi les options avec des taux d’insertion au-dessus de 70%. Pour l’enseignement supérieur (Bac et Master), ce sont les ingénieurs en électricité et en construction et les pharmaciens qui obtiennent les meilleurs résultats, soit une insertion dans plus de 8 cas sur 10. Les métiers liés à l’enseignement constituent une autre tendance parmi les options avec un taux d’insertion élevé. Ces métiers concernent prioritail’esciences mathématiques et statistiques. 4.3.2.2 Focus sur les différences entre genres Cette année, l’analyse s’est penchée sur les différences entre genres dans

issent. D’une part, les jeunes horimaire, secondaire et de l’apprentissage s’insèrent mieux que les je

truction, de l’automobile, dstent des études fortement représentées par les jeunes hommes dema

pharmacie), la petite enfance, le secrétariat.

d’insertion global par genre est similaire auprès du public jeune suivi, des différences apparaissent quand le niveau d’études est pris en compte. Deux situations bien distinctes apparapconcerne les études supérieures, l’écart devient très faible (pour les Master) ou est à l’avantage des jeunes femmes (en ce qui concerne les Bac). Ces différences s’expliqueraient, en partie, par l’orientation vers des filières scolaires qui continue d’être fortement connotée en fonction des genres. En effet, en calculant un taux de féminisation moyen par niveau d’études puis en catégorisant une option plutôt féminine ou masculine, des constantes apparaissent10. Les orientations relatives aux secteurs de la consrefemmes, se retrouvent les soins aux personnes (coiffure, esthétique), le médical (soins infirmiers,

fortement masculines et féminin

es a été ensuite calculé. Il montre des écarts encore plus marqués que ceux observés globalement entre les différents niveaux d’études. En dehors des Bacs où les options massivement choisies par les femmes présentent un taux d’insertion supérieur à celles plébiscitées par les hommes, partout ailleurs, l’écart se creuse à l’avantage des

10 Quand une option obtient un taux de féminisation inférieur à la moyenne du niveau d’études moins un écart type, elle

est considérée comme fortement masculine. A l’inverse, lorsqu’une option obtient un taux de féminisation supérieur à la moyenne du niveau d’études plus un écart-type, elle est considérée comme fortement féminine.

30,14%

48,62%

58,91%

74,58%

77,91%

71,32%

67,91%

74,80%

0,00% 10,00% 20,00% 30,00% 40,00% 50,00% 60,00% 70,00% 80,00% 90,00%

Masc

m

s

Fem

Masc

Fem

Masc

Fem

Masc

58,91%

63,78%

Fe

Ma c

Fem Seco

2nd

dendai

regr

éSe

cond

aire

3èm

e de

gré

ppre

ntis

sage

Bac

M

aste

rA

28

Source et calculs : Le Forem

Taux d’insertion par niveau d’études des options fortement masculines et féminines

Page 29: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

options fortement masculines, allant de près deème

5 points de pourcent (secondaire 3ème degré) à plus de 18 oints de pourcent (secondaire 2 degré).

lines en ce qui concerne le secondaire 2ème degré, le secondaire 3ème degré et apprentissage.

udes, les options avec un faible taux ’insertions sont plutôt celles fréquentées par les jeunes femmes.

’écart hommes-femmes se réduit pour les études supérieures (Bac et Master).

p Les options avec des taux d’insertion fortement au-dessus de la moyenne sont également les options fortement mascul’ Les options menant à des métiers en pénuries (électricité, mécanique, métiers du bâtiment…) sont davantage plébiscités par des garçons. Pour ces niveaux d’étd L

29

Page 30: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

4.4. Specifieke jeugdwerkloosheidsproblematiek in Vlaanderen Pijnpunten De Vlaamse jeugdwerkloosheid is in de Belgische context gunstig, toch blijven er hardnekkige pijnpunten:

- De Vlaamse jeugdwerkloosheid treft in het bijzonder de laaggeschoolde jongeren; - Vele jongeren blijven werkloos door een weinig arbeidsmarktgerichte

studiekeuze; - Allochtone jongeren zijn oververtegenwoordigd; - De jeugdwerkloosheid is geografisch geconcentreerd.

Tabel: NWWZ, min 25 jaar, naar kenmerken (Vlaams gewest; juni 2011) Mannen Vrouwen Totaal AandeelStudies Laaggeschoold 11.907 7.668 19.575 57%Middengeschoold 5.953 5.444 11.397 33%Hooggeschoold 1.061 2.046 3.107 9%Werkloosheidsduur < 1 jaar 13.408 11.823 25.231 74%1 tot 2 jaar 3.370 2.202 5.572 16%>= 2 jaar 2.143 1.133 3.276 10%Nationaliteit EU 17.145 13.915 31.060 91%Niet-EU 1.776 1.243 3.019 9%Origine Autochtonen 14.561 11.569 26.130 77%Allochtonen 4.360 3.589 7.949 23%

Lage scholing 57% van de jonge werklozen zijn laaggeschoold. Dat is verrassend gezien de verlenging van de leerplicht.

De uitgangspositie van deze jongeren is ongunstig, de ‘Studie schoolverlaters’ van de VDAB toont dit goed aan op basis van de restpercentages nog werkzoekenden een jaar na het verlaten van de school. In het laatste onderzoek (schoolverlaters van juni 2008, opgevolgd in juni 2009) bleek juist één derde van de laaggeschoolden een jaar na het verlaten van de school nog werkzoekend te zijn. Uiteraard is dit uitzonderlijk hoog door de toenmalige crisis, maar ook bij hoogconjunctuur blijft meer dan één op vijf (22,6% in 2008) van de laaggeschoolde schoolverlaters werkzoekend. De meesten onder hen hebben wel een (eerste) werkervaring achter de rug maar dit helpt niet om langere tijd aan het werk te blijven. De laaggeschoolden zijn met ongeveer 15% wel een minderheid in de totale groep schoolverlaters, maar jaarlijks bedraagt deze ‘ongekwalificeerde uitstroom’ toch nog meer dan 11.500 personen11. 11 Het aantal laaggeschoolde schoolverlaters bedroeg de laatste vijf jaar (2004-2008) gemiddeld 11.738 personen, een

aantal dat nauwelijks een dalende tendens vertoont (12.008 in 2004 en 11.723 in 2008).

30

Page 31: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Verkeerde studiekeuze Maar ook bij de middengeschoolden blijft er nog een belangrijk deel lange tijd werkzoekend na de studies. In 2009 bedroeg het restpercentage bijna 15%, uiteraard ook veel hoger dan het jaar ervoor (9,7%). Bij de hooggeschoolden zijn de restpercentages veel lager, nog 7% in 2009 en amper 5% in 2008.

Een van de oorzaken van de moeilijke arbeidsmarktintrede ligt in een verkeerde studiekeuze bij vele jongeren. Uit een analyse12 van de studierichtingen die schoolverlaters de laatste vijf jaar gevolgd hebben is gebleken dat de studiekeuze in het secundair onderwijs nog zeer traditioneel en weinig gediversifieerd blijft.

Binnen het TSO en BSO is de (grote) meerderheid van de schoolverlaters afkomstig van slechts drie studiegebieden: Personenzorg, Handel en Mechanica-elektriciteit. Er blijkt zelfs een toename te zijn van het aandeel schoolverlaters voor de ‘zachte’ studiegebieden Handel en Personenzorg, maar een daling voor het ‘harde’13 studiegebied Mechanica-elektriciteit. Daarnaast blijft ook de tweedeling in de studiekeuze tussen jongens en meisjes onverminderd verder bestaan, waarbij vrouwen nauwelijks kiezen voor de traditioneel mannelijke (technische) studiegebieden met doorgaans betere arbeidskansen. Algemeen stelt men een daling of een stabilisatie vast van de ‘harde’ technische richtingen, zoals Mechanica-elektriciteit, Hout en ook Bouw dat de laatste jaren amper 1.000 schoolverlaters aflevert. Het minder ‘kansrijke’ studiegebied Handel levert veel meer schoolverlaters af dan de studiegebieden Mechanica-elektriciteit en Bouw. De studiekeuze blijft sterk bepaald door het slechte imago van vele technisch- industriële beroepen met ‘vuil en zwaar werk’. Zo blijkt het ook moeilijk om de studiekeuze te oriënteren naar groeisectoren en kansrijke beroepen, zoals het studiegebied ‘Koeling en warmte’ met slechts 400 afgestudeerden in 2008, waarvan slechts een kleine minderheid (12%) op technisch secundair (TSO3) niveau.

Allochtone jongeren VDAB definieert allochtone werkzoekenden als werkzoekenden die een huidige of vorige nationaliteit hebben van buiten de EU-27 of de EVA-landen. De VDAB krijgt deze gegevens uit het Rijksregister. Hierdoor kunnen nieuwe Belgen met een vorige nationaliteit uit een niet EU-land als ‘allochtoon’ gedetecteerd worden. Vlaanderen telt 7.949 allochtone werkzoekenden. Dit is bijna één op vier (23%) van de geregistreerde arbeidsreserve.

12 VDAB Ontcijfert nr. 21, Te lage uitstroom uit technische studierichtingen. 2010. 13 Onder ‘harde’ verstaan we in het algemeen de studiegebieden en –richtingen die aansluiting geven op (technisch-)

industriële beroepen, terwijl de ‘zachte’ eerder voorbereiden op (zorgende) dienstenberoepen.

31

Page 32: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

Geografische concentratie/mismatch Een ander kenmerk is de geografisch sterke concentratie van de jeugdwerkloosheid. De tabel hierna geeft de werkloosheidsgraden naar leeftijd en gemeente weer. De tabel is gerangschikt naar werkloosheidsdruk van de jongeren, Antwerpen torst met 24,86% de hoogste werkloosheidsdruk bij de jongeren. Tabel: Top 20 van de gemeenten met de laagste werkloosheidsdruk bij de jongeren

LEEFTIJD < 25 jaar

25 tot 50 jaar

>= 50

jaar

TOTAALGEMEENTE

% % % % ANTWERPEN 24,86 13,91 13,36 14,98MAASMECHELEN 22,27 10,59 14,09 12,71RONSE 21,71 11,11 13,13 12,74GENK 20,88 10,41 12,19 12,04GENT 20,62 10,39 10,25 11,39WILLEBROEK 19,9 7 9,24 8,76HOUTHALEN-HELCHTEREN

19,83 6,95 9,73 9,06

MECHELEN 18,78 7,99 8,71 9,27OOSTENDE 17,85 9,99 11,06 11,06HEUSDEN-ZOLDER 17,77 6,51 7,89 8,08ZUTENDAAL 17,73 5,74 7,74 7,36BERINGEN 17,48 6,06 7,5 7,61BOOM 17,43 7,05 9,41 8,59TURNHOUT 17,41 9,27 12,09 10,81SPIERE-HELKIJN 17,34 6,47 6,91 7,9EEKLO 17,34 6,27 10 8,24TIENEN 17,32 6,12 7,13 7,31ZELZATE 17,25 6,26 11,11 8,44TEMSE 16,94 5,7 7,83 7,3LANAKEN 16,9 6,57 9,45 8,29 TOTAAL 13,45 5,62 7,64 6,84

Antwerpen voert de lijst aan: Antwerpen die de belangrijkste Vlaamse tewerkstellingspool is, is paradoxaal ook de stad met de hoogste werkloosheid. De werkzoekendensituatie is er sterk verweven met de allochtonenproblematiek en de stadsvlucht van inwoners met een kansrijke arbeidsmarktpositie. De initiële instroom van gastarbeiders in de jaren zestig en begin jaren zeventig kwam op gang als antwoord op de vraag naar laag gekwalificeerde arbeiders. De sterk teruglopende vraag naar deze profielen stuit nu op een groeiende groep laaggeschoolde werkzoekenden. Aan de snelle

32

Page 33: PV jongeren2011 versie def 20111202 - Synerjob

toename van de laaggeschoolde arbeidsreserve hebben zowel de zwakke schoolse output als de continue instroom van allochtonen debet. Ook de andere gemeenten met veel werkloze jongeren tellen relatief veel jongeren van allochtone origine. Veelal zijn het gemeenten en steden met een industrieel verleden die de voorbije decennia veel laaggeschoolde banen verloren zagen gaan door het sluiten van de mijnen, scheepswerven, steenbakkerijen, meubelindustrie, enz.

33

y15.

De al ongunstige situatie in deze steden komt in de volgende jaren verder onder druk door de verwachte snelle bevolkingsgroei14 en ook door de geringe emancipatiekracht van het Vlaamse onderwijs zoals bleek uit de Pisa2009-surve De snelle bevolkingsgroei steunt ondermeer op de migratie en de grotere vruchtbaarheid van allochtone gezinnen. Kenmerkend voor allochtone gezinnen is hun zwakke sociaal-economische positie. De ongunstige startpositie van kinderen uit deze gezinnen wordt weinig uitgevlakt wordt door het Vlaamse onderwijs: de Pisa-onderzoeken stellen telkens een correlatie vast tussen de sociaal-economische thuissituatie van leerlingen en hun schoolse prestaties. Het doorbreken van de cirkel en het ontwikkelen van competenties en talenten van deze jongeren is nochtans het spoor om deze jongeren beter te wapenen voor de arbeidsmarkt.

Bron: Studiedienst van de Vlaamse Regering, SVR-projecties van de bevolking en de huishoudens voor Vlaamse steden en gemeenten, 2009-2030

14 http://www4.vlaanderen.be/dar/svr/Pages/2011-01-24-studiedag-projecties.aspx 15 http://www.pisa.ugent.be/nl/resultaten/vlaanderen/pisa2009vl/sociale-ongelijkheid