Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

20
Achtergrondnotitie Mei 2016 Steven van Weyenberg

Transcript of Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Page 1: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Achtergrondnotitie Mei 2016

Steven van Weyenberg

Page 2: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Deel I: Problemen van het huidige pensioenstelsel

Schijnzekerheid tegen een hoge prijs

Veel mensen hebben door de manier waarop in het verleden gecommuniceerd is, een te

rooskleurig beeld van hun pensioen gekregen. Verwachtingen en realiteit lopen echter

uiteen. Mensen zijn ervan uitgegaan dat ze na hun pensioen konden rekenen op een

inkomen van 70 procent van hun laatstverdiende loon, dat bovendien zou meestijgen met de

inflatie. In de praktijk is hier allang geen sprake meer van. Veel pensioenfondsen zijn de

laatste jaren overgegaan op een middelloonstelsel, waarbij de pensioenuitkering niet uitgaat

van het laatstverdiende maar van iemands gemiddelde loon over de hele loopbaan. Toen als

gevolg van de financiële crisis de buffers van de pensioenfondsen verdampten, bleken de op

het oog harde toezeggingen van een pensioenuitkering een lege huls. Niet alleen kon de

toezegging van een geïndexeerd pensioen niet worden waargemaakt, veel pensioenfondsen

zagen zich gedwongen om de pensioenuitkering te korten. Dit heeft - terecht - vooral bij

ouderen tot veel onbegrip geleid. Nieuwe financiële spelregels moeten dit in de toekomst

voorkomen, en pijn eerlijk tussen de generaties verdelen, maar leiden ook tot hogere

buffereisen. Of deze buffereisen en spelregels genoeg zijn, valt te bezien. Op dit moment

heeft het grootste deel van de Nederlandse pensioenfondsen een dekkingsgraad onder de

100%. Door de nieuwe financiële spelregels heeft men hierdoor nog niet hoeven te korten,

maar de vraag is hoe lang dit nog zo zal zijn.

Daar komt bij dat het stelsel slechts nominale zekerheid belooft. Met (veronderstelde)

97,5 procent zekerheid wordt een nominaal pensioen gegarandeerd. Indexatie is dus

allerminst zeker. Dat is problematisch, want aan enkel een nominaal pensioen heb je niet

veel: alleen een geïndexeerd pensioen waarborgt écht toekomstige koopkracht. De nominale

zekerheid is bovendien duur1. Pensioenfondsen moeten altijd het nominale bedrag kunnen

uitkeren, en beleggen hierdoor relatief defensief. Omdat het pensioengeld in één pot zit,

wordt het ook niet op maat belegd. Met het geld van jongeren wordt langdurig te weinig

risicovol belegd, terwijl gepensioneerden relatief veel risico lopen. Dit maakt de kans op een

geïndexeerd pensioen kleiner. Zolang men blijft vasthouden aan een collectieve

pensioenpot, is er ook geen weg uit deze beleggingsspagaat.

1 CPB, Risicoverdeling bij hervorming van het aanvullend pensioen, 30 maart 2011

Page 3: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Geen individuele pensioenspaarpotten en ondoorzichtige herverdeling tussen

generaties

Het is op dit moment onmogelijk na te gaan hoe groot je eigen pensioenspaarpot eigenlijk

precies is. Dat komt doordat in het huidige stelsel geen eigendomsrechten zijn vastgelegd.

Je pensioenpremie komt in één grote pot terecht en daar staat een 'claim' van jou op die pot

tegenover. Welk deel van die pot van jou is, is echter onbekend. Daarom zijn allerlei

ingewikkelde rekenregels nodig over hoe pensioenfondsen moeten omgaan met de

pensioenpot, waar tegelijkertijd geld binnenkomt via de pensioenpremie van werkenden, en

geld wordt uitgekeerd aan gepensioneerde deelnemers. Hierdoor is het generatieconflict

ingebakken. Gepensioneerden vrezen dat ze te stevig worden gekort in slechte tijden, terwijl

jongeren en werkenden juist bang zijn dat er straks onvoldoende voor hen over blijft.

Hierdoor staat het vertrouwen in het huidige stelsel enorm onder druk.

Discontinuïteits- en bestuurlijk risico: eindeloos veranderende spelregels

Pensioen is in principe een redelijk eenvoudig financieel product. Er stroomt premie in, die

wordt belegd over verschillende categorieën, en na vele jaren inleggen en beleggen kan er

jarenlang pensioen uitgekeerd worden. Om pensioen eenvoudig te houden, moet men de

regels niet te ingewikkeld maken, en vooral: niet te vaak veranderen. Pensioenen zijn

immers lange termijn beleggingen, en gedijen het best bij langdurig beleid, dat jaar na jaar

zowel meevallers als schokken op gelijkende manieren verdeelt.

Helaas heeft Nederland de afgelopen decennia geenszins een stabiel pensioenbeleid

gekend. In de jaren tachtig en negentig, toen de pensioenfondsen nog dekkingsgraden

kenden van 200%, is er helaas niet wijs geld opzij gezet. In plaats daarvan werden er

premievakanties gegeven, en voerde men allerhande regelingen in, waarbij er extra geld uit

de pot werd uitgekeerd, in de verwachting van winsten die nog komen gingen (het ging

immers fantástisch).

Toen in 2008 de beurzen crashten, raakten vele pensioenfondsen in zwaar weer: zij

hadden veel te weinig aan risicobeheersing gedaan. In plaats van het beleid te wijzigen, ging

men er in de daaropvolgende jaren vanuit dat de beurs weer omhoog zouden schieten. Dit

gebeurde helaas veel minder dan men dacht. Hierdoor kwamen vele fondsen jaar na jaar in

een steeds slechtere situatie. Een goed voorbeeld is het verloop van de rente, dat

desastreus is geweest voor vele pensioenfondsen. Een grote groep fondsbestuurders nam

jarenlang aan dat deze niet onder de 4% zou kunnen dalen. Toen dit gebeurde, verwachte

men een snelle stijging.2 Deze bleef uit: de rente daalde naar 3%. Ook dit zou het ‘absolute

minimum’ zijn. Daarom besloten vele fondsen het risico niet af te dekken: de bodem was

2 Zo schreven AbvaKabo FNV-onderhandelaars bij de gemeenten in 2009 aan hun leden: ”Bovendien is er geen probleem met het pensioenstelsel. Als de rente met 2 procent stijgt – en dat op niet al te lange termijn gebeurt – dan stijgt de dekkingsgraad van het ABP met 30 procent.”

Page 4: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

immers bereikt. Dit proces herhaalde zich bij een rente van 2%. Inmiddels is de rente

gedaald tot 1% - en nog steeds gelooft het leeuwendeel dat hij ‘nu wel weer zal gaan stijgen’.

Waar risicobeheersing achterbleef, bleef lobby dat echter niet. Zo zijn de financiële

spelregels omtrent pensioen sinds de crisis al vijf keer gewijzigd. Het wijzigen van de regels

kan makkelijk, door de grote intransparantie die het systeem kent. Waar men volgens oude

regimes diende te korten, diende dat volgens het nieuwe steevast niet. Hierdoor zijn keer op

keer herverdelingen tussen generaties ontstaan. Deze spelregelwijzigingen zijn funest

geweest voor het vertrouwen in het stelsel: keer op keer heeft de burger het gevoel dat er

met cijfers gegoocheld wordt. Daarin heeft de burger volledig gelijk.

Dynamische arbeidsmarkt

Ons pensioenstelsel stamt uit de jaren ’50, toen de meeste werknemers veertig jaar lang

voor dezelfde baas werkten. Als iemand al van baas wisselde, bleef hij bijna altijd in dezelfde

sector werken. Zo is ons sectoraal geregelde pensioenlandschap ontstaan.

De arbeidsmarkt van nu lijkt weinig op die van vroeger. Slechts een enkeling werkt zijn hele

leven op dezelfde plaats. De meeste mensen veranderen in hun leven een aantal maal van

arbeidsvorm en aantal arbeidsuren. Ook is gaan werken in een andere sector, of in het

buitenland, niet ongewoon. Op zulke dynamiek is het pensioenstelsel echter niet ontworpen.

Wisselen van baan betekent meestal ook het wisselen van een pensioenfonds. Daarom

hebben de meeste mensen anno 2016 bij verschillende pensioenfondsen pensioenrechten

opgebouwd. Dat is voor zowel pensioenfonds, als voor de werknemer, uiterst onhandig. Een

simpele oplossing – het opgebouwde vermogen uit het oude pensioenfonds meenemen naar

het nieuwe – is vaak niet mogelijk of niet verstandig, en gaat sowieso gepaard met

ingewikkelde berekeningen en hoge kosten. Kleine pensioenen worden vaak afgekocht in

plaats van overgedragen. Als gevolg hiervan krijgt de werknemer wel snelle winst, maar

bouwt hij niets op voor zijn oude dag. Aangezien het aantal werkenden dat geen plaats heeft

in het huidige pensioenstelsel met de dag groter wordt, is organisatie op bedrijfs- en

sectorniveau achterhaald.

Eenheidsworst zonder keuzevrijheid

Het Nederlandse pensioenstel is gebouwd op een one-size-fits-all-benadering. Hoewel

deelnemers minstens een dag per week voor hun pensioen werken, kunnen ze bijvoorbeeld

niet hun eigen pensioenfonds of beleggingsbeleid kiezen, bepalen hoe veel premie ze willen

inleggen, of aangeven welke hoeveelheid pensioen voor hen voldoende zou zijn. Al deze

punten kunnen erg van persoon tot persoon verschillen. Het is bijvoorbeeld goed voor te

stellen dat iemand met een afgelost huis, genoeg heeft aan een lager pensioen. Hetzelfde

geldt voor iemand die na pensionering aan de slag wil als ZZP’er.

Page 5: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Door het gebrek aan keuzevrijheid sparen we nu ook zeer veel voor ons pensioen, terwijl we

in eerdere levensfases soms erg krap zitten. In figuur 1 zie je hier een goed voorbeeld van.

Dit figuur laat het besteedbaar inkomen over de levensloop zien van een voorbeeld-gezin

bestaande uit twee werkende ouders met twee kinderen en een eigen huis. Na pensionering

is het besteedbaar inkomen stukken hoger dan in het ‘spitsuur’ van het leven tussen 30 en

40 jaar.

Ook blijkt uit onderzoek dat de helft van de Nederlanders eigenlijk te veel spaart voor

hun pensioen. Daar staat tegenover dat 20% van de Nederlanders te weinig pensioen

opbouwt gegeven hun verwachte bestedingspatroon na pensionering3. Hierdoor is er sprake

van een suboptimale spreiding van consumptie over het leven. Sommige mensen sparen

veel te veel, en anderen juist veel te weinig. Meer maatwerk en eigen keuzes zouden hierbij

uitkomst kunnen bieden, zoals ook het CPB onlangs concludeerde.4

Figuur 1: Fluctuaties in bestedingsruimte over levensloop (bron: Miljoenennota 2015)

Noot: de figuur is een illustratie met een voorbeeld tweeverdienershuishouden waarbij één partner anderhalf keer modaal

verdient en de ander modaal. De volwassenen in het huishouden zijn geboren rond 1980 en vallen onder de nieuwe AOW-

regels. Het huishouden heeft twee kinderen en een koophuis met een hypotheek van 300 duizend euro. Deze wordt in dertig

jaar geheel afgelost. Voor de inkomensontwikkeling is bij beide partners gerekend met een gemiddeld carrièrepatroon en

arbeidsaanbodbeslissingen die veelal samengaan met het zorgen voor jonge kinderen. Het vrij besteedbaar inkomen toont het

3 M. Knoef, K. Goudswaard, J. Been en K. Caminada, ‘Veel variatie in de pensioenopbouw van Nederlandse Huishoudens’, Netspar Brief, april 2015 4 CPB Policy Brief – Raming CEP 2016

Page 6: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

inkomen met inbegrip van de kind regelingen (heffingskortingen en toeslagen) en na aftrek van woonuitgaven en uitgaven aan

kinderopvang, maar voor vaste lasten (zoals gas, water, licht en verzekeringen).

Naast de mate van pensioenopbouw, hebben mensen ook geen zeggenschap over waar hun

geld in belegd wordt. Een vegetariër investeert verplicht in de bio-industrie, een pacifist in de

wapenindustrie. Ook kan een deelnemer niet kiezen voor een beleggingsprofiel dat aansluit

bij zijn of haar risicobereidheid. Onderzoek toont aan dat de mogelijkheid tot het maken van

dergelijke keuzes zowel het vertrouwen als positieve emoties bij een product als pensioen

sterk kunnen vergroten. Aangezien een groot pensioenfonds deze keuzes makkelijk kan

bieden, is het de vraag waarom de pensioenspaarder in zo’n stijf keurslijf gedrukt wordt.

Oneerlijke en illusoire doorsneesystematiek

In tegenstelling tot wat je zou denken, betalen mensen geen actuarieel ‘faire’ premie in ons

pensioenstelsel. Bij zo’n premie levert iedere euro die je erin legt, ook een logische

hoeveelheid rechten op. In plaats daarvan kennen we in Nederland de doorsneesystematiek.

Hierin betaalt iedereen evenveel premie, en krijgt daarvoor evenveel pensioenrechten. Dit

lijkt op het eerste gezicht eerlijk, maar is het niet. Een euro van een 25-jarige kan immers

veel langer renderen dan een euro van iemand van 64.

De doorsneesystematiek was vroeger geen groot probleem: als iemand zijn hele leven bij

hetzelfde pensioenfonds zit, betaalt hij op jonge leeftijd te veel, maar profiteert hij op hogere

leeftijd. Onderstaand voorbeeld laat dit goed zien.

Box: de werking van de doorsneepremie

De onderstaande tabel laat zien hoe de ingelegde premie zich voor een fictieve deelnemer

zich verhoudt tot de opgebouwde pensioenrechten. Voor jongere deelnemers zijn de

ingelegde premies fors hoger dan het opgebouwde pensioenrecht. Het verschil tussen

premie en opgebouwde rechten neemt af naarmate de deelnemer ouder wordt en slaat op

een zeker moment om ten gunste van opbouw.

Leeftijd Ingelegde

premie (op

leeftijd)

Opbouw

pensioenrecht

(op leeftijd)

Cumulatief

ingelegde

premie

Cumulatief

opgebouwde

pensioenrechten

25 2.907 1.376 2.907 1.376

35 4.361 2.774 45.653 25.239

45 5.617 4.802 120.276 78.105

55 6.444 7.402 230.937 174.640

66 - - 408.785 363.926

Page 7: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Noot: Het rekenvoorbeeld is ontleend aan J. Parlevliet en Th. Kooiman, 'De vermogensopbouw van huishoudens:

is het beleid in balans?' , DNB Occasional Studies, 2015. Aannames: de deelnemer begint op zijn 25e met

werken en gaat naar verwachting op zijn 67e met pensioen; startsalaris is €30.000; hij ontvangt t/m zijn 40e 2,5%

reële loonsverhoging, daarna 1%; de rekenrente bedraagt 3%, de inflatie is 0%; jaarlijkse franchise: €13.192.

Berekeningen gaan uit van een nominaal recht. Het verschil tussen de cumulatief ingelegde premie en de

cumulatief opgebouwde pensioenrechten is 11%. Door de doorsneesystematiek krijgt iedere werknemer minder

pensioenrecht, dan waarvoor hij heeft ingelegd. Het CPB becijferde dit verschil op 8%, door een andere

aannames te gebruiken.

Vandaag de dag werken mensen niet meer hun hele leven op dezelfde plek: ze wisselen

vaak van baan, en slechts een enkeling zit zijn leven lang bij hetzelfde pensioenfonds. Als

iemand op zijn 45e begint als ZZP’er, wordt de situatie schrijnend: hij gaat nooit zijn te veel

aan ingelegde premie terugkrijgen. Volgens berekeningen van het CPB zal hij een derde

minder pensioen ontvangen, dan waar hij voor betaald heeft5. Omgekeerd ontvangt een

werknemer die pas in de tweede helft van zijn loopbaan pensioen gaat opbouwen in een

pensioenfonds bij pensionering een pensioenuitkering die eigenlijk 20 procent te hoog is

gegeven de premies die hij heeft betaald.

De doorsneesystematiek heeft zodoende een belemmerende werking op de

arbeidsmobiliteit van werknemers, sluit slecht aan bij de veranderende arbeidsmarkt en leidt

tot (vooraf voorspelbare) oneerlijke uitkomsten. Berekeningen van het Centraal Planbureau

laten daarnaast zien dat de doorsneesystematiek leidt tot een aanvullend pensioen dat 8

procent lager is dan in een zuiver actuarieel neutrale regeling zonder impliciete herverdeling6

(wat beschreven is in de tabel op de voorgaande bladzijde).

Tot slot is de doorsneesystematiek een sta-in-de-weg voor alle pensioeninnovatie,

zoals persoonlijke pensioenpotten en het mogelijk maken van meer keuzevrijheid. Door de

doorsneesystematiek zit er namelijk een onbetaalde rekening in het pensioenstelsel:

jongeren betalen te veel pensioenpremie, in de hoop dat in de toekomst anderen dat weer

voor hen gaan doen. Daarmee zit er 'omslagfinanciering' in ons stelsel van aanvullende

pensioenen verstopt, waarbij de inleg van de een de uitkering van de ander is. Hierdoor

worden jongeren bij keuzevrijheid gestimuleerd zo min mogelijk pensioen op te bouwen. Door

voor de vrijheidsgraad in plaats van het pensioen te kiezen, zorgen ze immers voor dat het

geld bij henzelf terecht komt, en niet bij de oudere generatie. Omdat door de

doorsneesystematiek er flink wat rechten worden herverdeeld, is het toekennen van concrete

eigendomsrechten onmogelijk, en daarmee ook het vormgeven van persoonlijke

pensioenpotten.

5 CPB, Eindrapportage ‘Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek’, 28 oktober 2013 6 CPB, Eindrapportage ‘Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek’, 28 oktober 2013

Page 8: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Macro-economisch onevenwicht

Het Nederlandse pensioenstel is ook vanuit macro-economisch oogpunt kwetsbaar. Zo werkt

het stelsel procyclisch – het versterkt schommelingen in de economie. In tijden van recessie,

lage beurskoersen en lage rentestanden worden pensioenfondsen gedwongen te korten

en/of premies te verhogen. Dat is voor zowel de koopkracht van de werkenden als die van de

ouderen slecht. Ook maakt het arbeid voor werkgevers duurder en verdiept daarmee de

periode van laagconjunctuur.

Ook is het feit dat een groot deel van de Nederlanders te veel spaart voor zijn

pensioen vanuit macro-economisch oogpunt niet optimaal. Tegenover deze gedwongen,

bevroren tegoeden staan namelijk hoge schulden, voornamelijk in de vorm van hypotheken.

Hierdoor hebben Nederlandse huishoudens lange balansen, wat ze extra gevoelig maakt

voor conjuncturele schommelingen.

Bovendien is één van de oude stuurmaatregelen van pensioen, de premie, de

afgelopen jaren ‘bot’ geworden. Vroeger kon een pensioenfonds een tekort relatief makkelijk

oplossen door de pensioenpremie iets te verhogen – er waren immers genoeg werkenden

ten opzichte van het aantal gepensioneerden. Door de vergrijzing kan dit echter niet meer: er

zijn steeds meer gepensioneerden per werkende. Daarnaast zijn de pensioenpremies nu

door de rentestand historisch hoog – zie figuur 2. Naast het feit dat het verhogen van de

premie weinig problemen zou oplossen, zou het mogelijk zelfs arbeid te duur kunnen maken.

Daarnaast is het huidige pensioensysteem fiscaal gezien zo complex dat dit niet enkel leidt

tot hogere uitvoeringskosten, maar ook verstoringen in de hand werkt.

Page 9: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Figuur 2: Gestegen levensverwachting en pensioenpremies (bron: Miljoenennota 2015)

Figuur 3: Pensioenvermogens en schuld van Huishoudens - Nederland is aanvoerder. (bron:

Parlevliet en Kooiman, 2015)

Page 10: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Deel II: Naar een nieuw pensioenstelsel

De zwakke kanten van het Nederlandse pensioenstelsel worden steeds pregnanter. De roep

om hervorming heeft daarom ook een grote weerklank in de maatschappij. Van

wetenschappers en DNB tot sociale partners en jongerenorganisaties: allen pleiten ze voor

een grondige verbouwing om ons pensioenstelsel sterker en toekomstbestendig te maken.

Het is dus de hoogste tijd niet enkel over stelselhervorming te praten, maar het stelsel ook

daadwerkelijk te hervormen. Hierbij staat voor D66 voorop dat mensen meer baas moeten

worden over hun eigen pensioen.

Om het ideaal van D66 - mensen die baas zijn over eigen pensioen – werkelijkheid te

maken, moet er flink wat gebeuren. De intransparante collectieve pensioenpotten moeten

plaatsmaken voor inzichtelijke persoonlijke pensioenpotten. Ook moet er meer ruimte komen

voor maatwerk, zowel in de keuze voor beleggingsprofielen en pensioenfondsen, als in de

aansluiting op onder andere woning en zorg. De doorsneesystematiek moet worden

afgeschaft. Daarnaast moeten we ook afstappen van de schijnzekerheid van een ‘zeker’

pensioen: als deze al bestaat, dan is het enkel omdat hier zeer hoge kosten tegenover staan.

Bij deze hervormingen moeten we het kind echter niet met het badwater weggooien.

De elementen die het Nederlandse pensioenstelsel tot één van de beste ter wereld maken,

moeten zeker behouden blijven. Zo blijft pensioensparen voor werknemers verplicht, en

handhaven we de AOW als basisoudedagvoorziening. De goede delen van collectiviteit –

collectief beleggen en het delen van risico’s waarvan is aangetoond dat delen meerwaarde

oplevert – blijft tevens de norm. Ook de pensioenambitie blijft intact: een

koopkrachtbestendig pensioen. Om hier dichterbij te geraken dan we nu zijn, gaan

pensioenfondsen een op de deelnemer afgestemd lifecycle beleggingsbeleid voeren.

Box: Europa

Bij modernisering van ons pensioenstelsel wil D66 ook aandacht voor mensen die ervoor

kiezen een langere periode in een ander land te wonen en te werken. Werken in een ander

land mag niet leiden tot onherstelbare gaten in de opbouw van pensioen. Een Europees

‘pensioenvolgsysteem’, waarmee je vanuit het buitenland zicht blijft houden op je lopende

pensioenregeling in je thuisland, kan daarbij een nuttig instrument zijn. Ook kan Europese

regelgeving een steun in de rug zijn voor goede communicatie naar deelnemers, waar ze in

Europa dan ook pensioen opbouwen. Europese regelgeving kan bovendien waarborgen dat

pensioenfondsen verantwoord met pensioengeld van deelnemers omgaan.

D66 vindt dat Nederland, net als andere Europese lidstaten, zelf over de inrichting van haar

pensioenstelsel beslist. Binnen de Eurozone zijn toekomstbestendige pensioenstelsels

essentieel voor de stabiliteit van onze gezamenlijke munt. Daarom hebben lidstaten zich in

Page 11: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

het Stabiliteits- en Groeipact verplicht om pensioenstelsels toekomstbestendig en betaalbaar

te maken. Een toekomstbestendig pensioenstelsel houdt wat D66 betreft rekening met

nieuwe arbeidspatronen en een evenredige belasting van verschillende generaties. In

binnen- en buitenland zien wij meer en meer individuele pensioenoplossingen, waarbij

mensen zelf op een eigen rekening sparen voor hun pensioen. Een beter erkende interne

markt voor financiële dienstverlening zal de kwaliteit en prijs van dit soort producten

verbeteren. Dat brengt een gezond pensioensysteem dichterbij.

Bij de invoering van een nieuw pensioenstelsel spelen in de transitiefase ook

Europeesrechtelijke vragen, bijvoorbeeld omtrent “invaren” van eerder opgebouwde

pensioenaanspraken. Zie daarvoor de slotparagraaf van deze notitie.

De bovenstaande visie sluit ook aan bij het advies van de Sociaal-Economische Raad over

de toekomst van het pensioenstelsel7. De SER concludeerde in het advies dat aanpassing

en versterking van het stelsel nodig is, gezien de economische ontwikkelingen (crisis),

demografie (vergrijzing), de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt (meer dynamiek, toename

ZZP’ers) en behoefte van mensen (meer transparantie en keuzevrijheid). De SER

onderzoekt in haar advies vier verschillende varianten voor een toekomstig pensioenstelsel,

waarbij ze de variant van persoonlijke pensioenvermogens met collectieve risicodeling een

interessante optie noemt die verder moet worden uitgewerkt. Deze optie lijkt sterk op het

stelsel zoals D66 dat voor ogen heeft, waarbij wat ons betreft de collectieve risicodeling zich

beperkt tot de biometrische risico’s (het langlevenrisico). Dat is SER-variant IV-A. We kiezen

voor deze variant omdat de meerwaarde van het collectief delen van andere soorten risico’s

maar in beperkte mate is aangetoond, maar wel een groot discontinuïteitsrisico met zich

meebrengt. Ook staat het haaks op de principiële keuze om risico’s niet te delen met

toekomstige generaties. Voor D66 is die keuze wezenlijk. Wij vinden het vanuit democratisch

oogpunt niet te verdedigen dat generaties die nog geen stem hebben, verplicht moeten

deelnemen en zodoende rekeningen naar hen kunnen worden doorgeschoven.

In het vervolg van deze notitie presenteert D66 10 concrete bouwstenen die de

burger meer de baas gaan maken over eigen pensioen. Het is daarnaast belangrijk de

hervorming van het pensioenstelsel niet geïsoleerd te bekijken, daar deze hervorming grote

raakvlakken heeft met de hervorming van het belastingstelsel, en de andere vraagstukken

rondom sparen voor de ‘oude dag’, zoals zorg en wonen.

7 Sociaal-Economische Raad, Advies Toekomst Pensioenstelsel, Advies 2015/01, 20 februari 2015

Page 12: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

De 10 bouwstenen van het nieuwe pensioenstelsel

A. De basis: individuele pensioenpotten

1. Individueel pensioenvermogen in individuele pensioenpotten

D66 wil dat individuele pensioenrechten helder worden vastgelegd door het introduceren van

individuele pensioenpotten (bijvoorbeeld in de vorm van individuele pensioenrekeningen). Zo

weten mensen precies hoeveel pensioenvermogen ze tot dat moment hebben opgebouwd.

Ingelegde premies worden direct toegevoegd aan iemands individuele pensioenvermogen,

net als behaalde rendementen. Eventuele verliezen worden ervan afgetrokken. Doordat er

niet langer sprake is van één geheel met één dekkingsgraad, maar van afzonderlijke

pensioenpotten, kunnen pensioenfondsen hun beleggingsstrategie en de bijbehorende

risico’s beter per generatie afstemmen: risicovoller aan het begin, meer zekerheid naarmate

pensioendatum nadert (life-cycle beleggingsstrategie).8 Zo stappen we af van een stelsel

waarin nominale zekerheid voorop staat, en hoeven de we de dure rekening hiervan niet

meer te betalen. Ook komt er zo een einde aan de beleggingsspagaat: het probleem dat

ontstaat door het verschil in het optimale risicoprofiel voor jongeren en ouderen. Hierdoor

wordt de kans op een hoger, geïndexeerd pensioen groter.9 Juridisch gezien gaan we naar

uitvoering door een soort coöperatieve pensioenverzekering, waarbinnen deelnemers

individueel beschikkingsrecht hebben over hun pensioenspaarpot.10

Voor de deelnemer is het individuele pensioenpot zeer inzichtelijk. De toezeggingen

en risico’s worden duidelijk gecommuniceerd. Hierdoor worden er geen verwachtingen

gewekt die naderhand niet waar gemaakt kunnen worden – zoals nu wel het geval is.

Pensioenfondsen zullen nooit meer een tekort hebben: tegenvallers worden immers direct

verwerkt in het individuele pensioenvermogen. Zo verdwijnen ingewikkelde rekenregels, die

voor ‘eerlijke’ herverdelingen zouden moeten zorgen. Ook verdwijnt het discontinuïteitsrisico

en het bestuurlijke risico. De spelregels voor pensioen zijn voor ieder duidelijk, en de regels

zijn niet meer zo vormgegeven dat men door ze aan te passen ‘virtueel’ geld kan creëren. 11

Hierdoor komt er ook een einde aan de discussie tussen jong en oud, die in het collectieve

systeem beide het gevoel hebben gedupeerd te worden.

Een bijkomend voordeel van individuele pensioenpotten, is dat ze het fiscale stelsel

rondom pensioen zeer zullen versimpelen. Op dit moment wordt met premiestaffels en

maximale opbouwpercentages de pensioeninleg berekend. D66 wil dat in de toekomst iedere

werkende hetzelfde percentage van zijn inkomen mag gebruiken voor pensioenopbouw.

8 L. Bovenberg en T. Nijman, ‘Persoonlijke pensioenrekeningen met risicodeling’, NEA Paper 56, 2014. 9 Zie bijvoorbeeld C. van Ewijk en C. Teulings, ’Nieuw pensioencontract onvermijdelijk’, CPB Policy Brief 2011-01. Er komt bij individuele pensioenpotten een einde aan de spagaat tussen nominale zekerheid en reële ambitie (geïndexeerd pensioen) 10 Zoals in G. Bos en M. Pikaart, “Duurzame pensioenen from scratch”, NEA Paper 41, 2011. 11 Zie bijvoorbeeld R. Gradus en H. van Meerten, ‘Brief nieuw pensioenstelsel is goede eerste stap, maar laat nog veel open’, Pensioen Magazine, 2015.

Page 13: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

De overgang naar individuele pensioenpotten zal niet gemakkelijk zijn. Een mogelijkheid zal

hierbij invaren van het oude naar het nieuwe stelsel zijn. D66 is van mening dat de situatie

waarin twee verschillende pensioensystemen naast elkaar bestaan, sowieso moet worden

voorkomen. Op dit moment wordt in wetenschappelijke kring onderzocht hoe en onder welke

voorwaarden deze transitievraagstukken zo goed mogelijk kunnen worden vormgegeven.

2. Collectieve uitvoering en risicodeling

D66 wil dat pensioenfondsen12, net zoals nu, collectief gaan beleggen. Dit is één van de

sterke kanten van het huidige pensioenstelsel: het houdt de kosten laag, en biedt

schaalvoordelen. Dat men kiest voor individuele pensioenpotten is hierbij geen probleem:

over de gehele populatie zal er immers voor de deelnemers in dezelfde assets belegd

moeten worden. Ook blijft solidariteit tussen vrouwen en mannen behouden. De premie blijft

voor beiden, ondanks het feit dat vrouwen gemiddeld langer leven dan mannen, en dus

gemiddeld langer van hun pensioen genieten, gelijk.

Naast collectief beleggen, wordt er ook gekozen om de risico’s waarvan collectieve

deling meerwaarde oplevert, te blijven delen. De belangrijkste hiervan is het samen sparen

naar de gemiddelde levensverwachting, zonder te weten wie er eerder of later dood gaat (het

microlanglevenrisico). Ook het macrolanglevenrisico, het risico dat een hele generatie ouder

wordt dan gedacht, wordt gedeeld binnen leeftijdscohorten of herverzekerd. Als na

pensionering een generatie ouder gaat worden dan verwacht, krijgen zij een lagere uitkering.

Daarnaast blijven ook de risico’s die gepaard gaan met vroegtijdig overlijden

(nabestaandenpensioen) en arbeidsongeschiktheid gedeeld.

Van sommige risico’s die nu collectief gedeeld worden, is het verstandiger ze niet te

delen. De winst uit intergenerationele risicodeling met toekomstige generaties wordt geschat

op maximaal 1%13. Deze risicodeling brengt tegelijk substantiële politieke risico’s en grote

generatiediscussies met zich mee – er is een grote kans dat je toekomstige generaties

opzadelt met onbetaalde rekeningen. Dit laatste is voor D66 onbespreekbaar: daarom kiezen

wij niet voor intergenerationele risicodeling met toekomstige generaties. Dit zou bovendien

complexe rekenregels van weleer terugbrengen, waar we juist vanaf willen.

3. Pensioenambitie: een koopkrachtbestendig pensioen

Een pensioenambitie, die lager is dan een koopkrachtbestendig pensioen, is weinig

waardevol. Voor pensioen, dat je pas in de toekomst gaat ontvangen, maakt het immers niet

uit wat je nú met het geld kan kopen, maar alleen wat je hier in de toekomst van kan kopen.

Daarom moet men ook de nominale garantie bij pensioensparen loslaten: hij kost bakken

12 Waar pensioenfondsen staat, kan men ook andere pensioenuitvoerders lezen, zoals verzekeraars en PPI’s. 13 C. van Ewijk, M. Lever, J. Bonenkamp en R. Mehlkopf, ‘Pensioen in discussie. Risicodeling moeilijker/ keuze binnen grenzen’, CPB/Netspar, 2014

Page 14: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

met geld, en je hebt er weinig aan. In plaats daarvan moet men de pensioenambitie

definiëren in koopkrachttermen. Door middel van lifecycle-beleggingsbeleid in zowel op- als

uitkeringsfase zal de kans op het geïndexeerde pensioen worden vergroot.

Het lifecycle-beleggingsbeleid zal in de beleggingsopbrengsten een zeker tegenwicht bieden

tegen de inflatie. Dit tegenwicht kan versterkt worden door het op ruime schaal beleggen in

geïndexeerde beleggingsvormen. In andere landen is het uitgeven van index linked bonds al

normaal. D66 wil nagaan hoe de belemmeringen hiervoor in Nederland kunnen worden

opgeheven.

4. Doorbeleggen na pensioendatum

Na pensioendatum leeft de gemiddelde mens nog 20 jaar. Om een goed pensioenresultaat

te behalen moet er ook in deze jaren rendement behaald worden. Recent is door de wet

“Verbeterde Premieovereenkomst” de mogelijkheid gecreëerd om door te beleggen na

pensionering. Deze systematiek zal bij de invoering van individuele pensioenpotten de norm

worden. Door het doorbeleggen wordt de te verwachten uitkering hoger: het wordt immers

ook mogelijk om rendement op het opgebouwde pensioenvermogen te maken ná

pensionering. Tegenover dit extra rendement staat uiteraard wel een extra risico. Er bestaat

dus ook een kans dat hierdoor de uitkering lager wordt. Gemiddeld leidt door beleggen naar

verwachting wel tot een hogere pensioenuitkering.

B. Baas over eigen pensioen(fonds): flexibiliteit en keuzevrijheid

5. Zelf kiezen beleggings- en risicoprofiel

D66 wil dat mensen baas zijn over hun eigen pensioen. Dat betekent vrijheid om te kiezen

voor een pensioenopbouw die past bij jouw wensen, voorkeuren en levensstijl. Uit onderzoek

van het SCP blijkt dat hier ook grote behoefte aan is: bijna driekwart van de werkenden wil

zelf kunnen bepalen met welk risico hun pensioengeld wordt belegd.1415 Ook wil een ruime

meerderheid kunnen bepalen waar hun pensioengeld in wordt belegd. Dit is niet vreemd:

veel jongeren geven aan groen te willen beleggen, omdat voor hen niet enkel de grootte van

de pensioenpot over vijftig jaar uitmaakt, maar ook de staat van de wereld over vijftig jaar.

Mensen moeten daarom kunnen kiezen uit een aantal verschillende

gestandaardiseerde pensioenregelingen met uiteenlopende beleggings- en risicoprofielen.

Zo is het voor een huisbezitter verstandig om anders te beleggen, dan voor iemand die

14 SCP, Pensioenen: solidariteit en keuzevrijheid. Opvattingen van werkenden over aanvullende pensioenen, augustus 2015. 15 Een onderzoek van Netspar (Keuzevrijheid in Pensioen, H. van Dalen & K. Henkens, 29 maart 2016) liet een kleinere vraag naar keuzevrijheid zien, rond de 20%. Dit betrof echter mensen die zeker wisten dat zij van keuzevrijheid gebruik willen maken. D66 meent dat als 20% van de samenleving wil kunnen kiezen, en een groot deel dit nog niet zeker weet, het geen reden is om geen keuzevrijheid in te voeren. Het merendeel van de samenleving zal namelijk de voordelen van keuzevrijheid pas zien, als zij deze heeft.

Page 15: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

huurt. Ook kan een deelnemer zo kiezen voor duurzaamheid, of juist voor een ‘ouderwetse’

mix van grote bedrijven gaan. Om de deelnemer te helpen kiezen tussen risico- en

beleggingsprofielen kan het pensioenfonds een online test afnemen waarin de

risicobereidheid en beleggingsvoorkeuren gemeten worden. Dit wordt in de modernere DC-

regelingen al veelvuldig gedaan. Ook moet er voldoende informatie verstrekt worden over de

inhoud en gevolgen van de keuzes die de deelnemer maakt. Hiervoor is goed toezicht nodig.

Er zal natuurlijk ook een aanzienlijke groep mensen zijn die geen keus kan of wil

maken. Voor hen zijn goede ‘default’-opties nodig. Deze groep zal waarschijnlijk aanzienlijk

zijn: onderzoek toont aan dat de meeste mensen in pensioen kiezen voor de default. Toch

gaan ook zij er door de keuzemogelijkheden op vooruit. Het is namelijk niet het maken van

de keuze waardoor mensen zich gelukkig en ‘in control’ voelen, maar de mogelijkheid ervan.

6. Kiezen eigen pensioenfonds

Het huidige systeem, waarin deelnemers niet hun pensioenfonds mogen kiezen, is hopeloos

verouderd. In de toekomst zitten mensen niet meer vast aan het verplichte pensioenfonds

van hun werkgever of sector. Zo wordt het mogelijk dat mensen die van baan wisselen bij

hetzelfde, door hen gekozen pensioenfonds kunnen blijven en niet te maken krijgen met

ingewikkelde vraagstukken zoals het al dan niet kiezen van waardeoverdracht. Kortom: de

mens moet zich niet schikken naar de instituties, maar andersom.

Pensioen blijft in het nieuwe systeem onderdeel van de arbeidsvoorwaarden die

werkgevers en werknemers onderling afspreken. Het enige verschil is dat de

pensioenbijdrage niet langer wordt gestort bij een door cao-partijen bepaalde uitvoerder,

maar door eentje die door de werknemer zelf is gekozen16.

D66 gaat ervan uit dat door invoering van het bovenstaande systeem, het aantal

pensioenfondsen zal inkrimpen (consolideren) en dat er meer standaardisatie tussen

pensioencontracten zal plaatsvinden. Dit zal zorgen voor minder regels, inzichtelijker

pensioen en lagere uitvoeringskosten. Zo zal het verschil in franchise (het bedrag waaronder

je geen pensioen spaart, wat het AOW-equivalent is, maar vreemd genoeg per

pensioenfonds verschilt), grootte van de grondslag (het bedrag waarover je pensioen spaart,

waar vakantiegeld bijvoorbeeld óók deel van kan uitmaken) en de aard van het

nabestaandenpensioen verdwijnen. Hierdoor kunnen mensen heldere keuzes maken tussen

verschillende pensioenaanbieders. Ook ontstaat er door een keuzesysteem in te voeren,

druk op de pensioenuitvoerders om goed, eerlijk en begrijpelijk over het pensioen richting de

deelnemers te communiceren. Natuurlijk moet er wel goede regelgeving komen, die er voor

een eerlijke markt tussen pensioenfondsen zorgt. Het is niet de bedoeling dat zij grote

16 Vanzelfsprekend worden pensioenfondsen hierdoor in de toekomst ook niet meer ‘per definitie’ door sociale partners bestuurd.

Page 16: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

marketingkosten gaan maken, om zo zoveel mogelijk deelnemers aan te trekken. De

toezichthouders AFM en DNB zullen toezien op de regelgeving voor een eerlijke markt

tussen pensioenfondsen.

7. Meer maatwerk in pensioenopbouw

Zo veel als er mensen zijn, zijn er verschillende pensioenwensen. Toch kent ons systeem op

dit moment een one-size-fits-all. Door de veranderde arbeidsmarkt past dit kader nagenoeg

niemand. Hierdoor zijn er zowel grote groepen mensen die veel te veel pensioen opbouwen

(de ouderen van nu zijn na pensionering zelfs veelal rijker dan daarvoor!) en mensen die

veel te weinig pensioen opbouwen. Deze overvloed aan verplicht sparen leidt met name voor

mensen in het spitsuur van het leven – de periode tussen dertig en veertig – tot flinke

financiële knellingen, zonder dat hier een goede reden voor is. Daarom acht D66 meer

keuzevrijheid noodzakelijk. De verschillende vormen van keuzevrijheid moeten echter wel in

samenhang beschouwd worden, zodat per saldo altijd een goed pensioen resteert.

Bij deze keuzevrijheid kan men zich verschillende zaken voorstellen. D66 denkt hierbij in het

bijzonder aan een premievakantie van vijf jaar. Tijdens deze premievakantie moet de premie

ingezet worden om andere financiële doelen op te vangen. Zo zou de vrijkomende

pensioenpremie gebruikt kunnen worden voor aflossen van een hypotheek, in lijn met de

plannen van het RMU. 17 Dit is goed te verdedigen, omdat een afgeloste hypotheek na

pensionering lagere woonlasten betekent18. Ook zou een beginnend ondernemer of ZZP’er

zou de opt-out bijvoorbeeld kunnen gebruiken in de eerste jaren van de oprichting van zijn

bedrijf. Na deze eerste – altijd moeilijkere – jaren is het bedrijf stabiel, en kan de ondernemer

of ZZP’er aan zijn persoonlijke financiën gaan denken. Het aantal jaar waarin men een

dergelijke opt-out mogelijk maakt, moet natuurlijk niet te groot zijn. Anders komt het

opbouwen van een goed aanvullend pensioen in de knel. Ook zal goede

informatievoorziening omtrent zo’n opt-out noodzakelijk zijn.

Daarnaast denkt D66 aan het verlagen van de grens tot waar men verplicht is

pensioen te sparen. Vroeger was er geen grens, en bouwde ieder over zijn gehele salaris

pensioen op. Een aantal jaar geleden werd er bij honderd duizend euro een grens gesteld:

van het salaris daarboven mogen mensen zelf betalen of ze pensioen sparen nuttig vinden,

of het liever aanwenden voor een ander doel. Hoewel het belang van de verplichtstelling

voor D66 voorop staat – zonder verplichtstelling komt er van sparen niets terecht – is de

hoogte ervan voor D66 bespreekbaar. Een logisch maximum zou hierbij het maximum

17 De RMU stelt voor om de mogelijkheid te creëren om het werknemersdeel pensioenpremie in te zetten voor aflossing eigen woning (RMU, Nota arbeidsvoorwaardenbeleid 2015, hoofdstuk 3.4). In het Pensioenakkoord van december 2013 dat o.a. D66 met het kabinet heeft gesloten is afgesproken om deze keuzemogelijkheid mogelijk te maken en daartoe een verkenning te starten naar de vraag hoe dit op korte termijn kan worden geregeld. 18 Men zou zelfs kunnen overwegen een gemaximeerd deel van het reeds opgebouwde pensioenvermogen in te zetten voor aflossing van een huis. Dat is nu onmogelijk omdat er geen individuele pensioenpotten zijn, en ons stelsel de doorsneesystematiek kent.

Page 17: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

dagloon zijn. D66 wil dit maximum vormgeven door een opt-out te bieden voor het bedrag

boven het maximum dagloon.

Deze flexibiliteiten, gecombineerd met het feit dat iemand door werkloosheid een tijd

lang geen pensioen kan opbouwen, kunnen ervoor zorgen dat er een behoefte ontstaat om

op een later moment inhaalpremie te betalen. Ook hier wil D66 de mogelijkheid voor

invoeren.

8. Meer maatwerk in de uitkeringsfase

Ook in de uitkeringsfase kent het Nederlandse pensioenstelsel op dit moment een one-size-

fits-all. In deze fase kan men ook verscheidene keuzevrijheden invoeren. Op dit moment zijn

er al mensen die kiezen voor hoog-laag constructies in de uitkeringsfase, omdat zij vlak na

pensionering meer geld willen uitgeven, dan twintig jaar later. Deze flexibiliteit zou vergroot

kunnen worden door mensen in gelegenheid te stellen om op het moment van pensionering

ervoor te kiezen in één keer een – gemaximeerd – bedrag op te nemen uit hun

pensioenvermogen. 19 Dit gemaximeerde bedrag zou rond de 10% van het opgebouwde

pensioenvermogen kunnen liggen. Tegenover een dergelijke opname staat natuurlijk wel een

lagere pensioenuitkering.

C. Pensioen voor alle werkenden bereikbaar

9. Meer ruimte voor pensioenopbouw voor zelfstandigen en werkenden in de ‘witte vlek’.

D66 wil dat zelfstandigen zelf kunnen beslissen of zij sparen voor pensioen. Nu wordt deze

keuze de facto voor hen gemaakt: aansluiten bij hun oude fonds (vrijwillige voortzetting) is

ingewikkeld. Ook is het stelsel zeer slecht ingericht voor mensen met wisselend

werkverband. Zelfstandigen behoren vaak tot deze groep, daar zij zowel veel wisselen

tussen sectoren, als voor wie zij werken: dan weer vast, dan weer voor zichzelf. Hierdoor

bouwt meer dan de helft van de zelfstandigen geen pensioen op.20 Naast zelfstandigen is er

ook een groeiend pensioenprobleem onder flexwerkers: zij hebben wel een baan, maar

velen van hen bouwen geen pensioen op.

Een one-size-fits-all oplossing zou wat betreft pensioen echter niet voor zelfstandigen

passen. De groep is namelijk uiterst divers: van mensen die minder verdienen dan de

franchise, en voor wie AOW al voldoende is om 70% van het laatstverdiende loon te

realiseren, tot ZZP’ers met topinkomens, die de eigen boontjes goed gedopt hebben. Tot

deze conclusie kwam ook de SER, die daarom verplichte deelname voor ZZP’ers zoals

19In verschillende landen bestaat d mogelijkheid om een gemaximeerd bedrag op te noemen uit de pensioenpot al. In Denemarken bijvoorbeeld wordt 15 procent als een bedrag ineens uitgekeerd. In Zwitserland hebben deelnemers wettelijk het recht om minstens een kwart van het opgebouwde vermogen als een uitkering ineens op te nemen. Ook in Australië en Nieuw-Zeeland is een opname ineens toegestaan (M. Lever, E. Ponds, R. Cox en M. García Huitrón, ‘Internationale vergelijking van kapitaal gedekte pensioenstelsels / Keuzevrijheid kan ruimer, risicodeling internationaal verschillend’, Netspar Brief, juni 2015). 20 Enquête ING Ondernemerspanel en ZZP Barometer

Page 18: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

werknemers die nu kennen, afwees. 21 Tegelijk moet men het probleem niet onderschatten.

Uit een onderzoek van de ministeries van SZW, EZ en Financiën blijkt dat meer dan een

kwart van de zelfstandigen na pensionering wordt geconfronteerd met een inkomensval van

meer dan 50%.22

D66 wil daarom zelfstandigen niet dwingen om pensioen op te bouwen, maar verleiden

dit te doen in een systeem dat beter bij hen past. Individuele pensioenpotten zouden door de

aard van de het werkverband van zelfstandigen stukken beter passen dan een sectoraal

verplicht stelsel. Ook kan juist voor zelfstandigen maatwerk een uitkomst bieden: door een

flexibele premie inleg mogelijk te maken, komen zelfstandigen niet in de knel, als de

inkomsten een maand tegenvallen.

Op dit moment bestaat het systeem van individuele pensioenpotten echter nog niet. Om

zelfstandigen ook in het huidige systeem en de transitiefase te verleiden pensioen op te

bouwen wil D66 een aantal veranderingen doorvoeren. Hierdoor krijgen zelfstandigen meer

ruimte hun pensioenopbouw vrijwillig voor te zetten bij een pensioenfonds wanneer zij van

werknemer de stap zetten naar het ZZP-schap. Deze veranderingen zijn :

Borgen dat pensioenfondsen de optie van vrijwillige voortzetting allemaal gaan

aanbieden.

De begrenzing van (maximaal) 10 jaar voor vrijwillige voortzetting bij een

pensioenfonds beëindigen.

Zelfstandigen de ruimte geven om bij vrijwillige voortzetting pensioen op te bouwen

over een lager inkomen dan het laatstverdiende loon als werknemer. Veel

pensioenfondsen bieden deze mogelijkheid niet, hoewel de wetgeving dat niet in de

weg staat.

Kijken of de huidige termijn van 9 maanden waarbinnen een zelfstandige moeten

kiezen voor vrijwillige voortzetting bij het oude pensioenfonds een knelpunt vormt.

Eerder regelde D66 al dat deze termijn van 3 naar 9 maanden werd gebracht.

Met deze maatregelen verwacht D66 dat meer zelfstandigen vrijwillig pensioen gaan

opbouwen.

Naast zelfstandigen kent Nederland de zogenaamde witte vlek: bedrijfstakken zonder

pensioenfonds. De werknemers in deze bedrijven bouwen maar in beperkte mate pensioen

op, daar hen vaak geen regeling wordt aangeboden. Ook voor hen wordt pensioen

opbouwen makkelijker als er persoonlijke pensioenpotten komen, en werknemers hun eigen

pensioenfonds mogen kiezen. In plaats van een apart product in de derde pijler kan iemand

dan (door)sparen in de eigen pensioenpot.

21 Onderzoek “Pensioen van zelfstandigen”, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, 2013 22 Rapport ‘Pensioen van zelfstandigen’ (januari 2013)

Page 19: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

D. Afschaf doorsneesystematiek: de eerste transitiehorde

10. Afschaf doorsneesystematiek

De doorsneesystematiek, waarin jong en oud dezelfde premie betalen en hiervoor dezelfde

rechten terugkrijgen klinkt in eerste instantie heel eerlijk, totdat je beseft dat geld van

jongeren veel langer kan renderen dan van ouderen. Door dezelfde rechten toe te kennen,

schuif je geld van jong naar oud. Op microniveau kleeft er een naar risico aan: zodra je een

jaar niet meer ‘ouderwets’ vast werkt ben je een dief van je eigen portemonnee. Je hebt dan

immers toen je jonger was geld ingelegd, dat je later niet terugkrijgt. Op macroniveau kleven

er ook flinke problemen aan. Zo leidt de doorsneesystematiek volgens berekeningen van het

CPB tot een 8% lagere pensioenuitkomst.23

Ook legt de doorsneesystematiek een slot op het systeem: het maakt keuzevrijheid

en individuele pensioenpotten onmogelijk. Daarom wil D66 dat de doorsneesystematiek

wordt afgeschaft, en vervangen wordt door degressieve opbouw. Hierin legt iedere

pensioendeelnemer een bepaald percentage van zijn inkomen in. Dit kan voor jonge

deelnemers langer renderen dan voor oudere, zodat een deelnemer op jonge leeftijd meer

pensioen opbouwt per ingelegde euro.

Hiermee kiest D66 expliciet niet voor een andere mogelijk opbouwstelsel: de

progressieve premie. Bij een progressieve premie bouwt ieder elk jaar dezelfde rechten op,

doordat iedere generatie zijn prijs voor deze rechten betaald. Voor ouderen is de prijs van

deze rechten stukken hoger dan voor jongeren, waardoor de premie voor ouderen significant

hoger zou zijn dan voor jongeren. Hierdoor ontstaat er leeftijdsdiscriminatie op de

arbeidsmarkt, en dat acht D66 een te groot risico.

Aan de afschaf van de doorsneesystematiek kleeft een flinke prijs. Er zit door de

doorsneesystematiek namelijk een forse onbetaalde rekening in ons stelsel (in feite is het

een stuk omslagfinanciering in ons kapitaal gedekte stelsel). Deze rekening loopt volgens

schattingen uiteen van 25 miljard euro (Actuarieel Genootschap) tot 100 miljard euro (CPB).

De grootte van de schuld hangt voor een groot deel af van de rentestand. Hoe lager de

rente, hoe lager de kosten. Aangezien de rente op dit moment zeer laag is, is dit het

uitgelezen moment de stap te zetten.24 Desalniettemin is het een grote stap, en moet de

rekening ervan eerlijk door zowel de generaties als werkgevers, werknemers en regering

gedeeld worden. Hiermee voorkomen we misstanden zoals die bij de aflossing van

VUT/prepensioen, waar jongeren na een zeer lange overgangsperiode de rekening van

miljarden euro’s betalen, zonder dat zij ooit van VUT of prepensioen kunnen genieten.

23CPB, Eindrapportage ‘Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek’, 28 oktober 2013. 24 CPB, Eindrapportage ‘Voor- en nadelen van de doorsneesystematiek’, 28 oktober 2013.

Page 20: Pensioen-achtergrondnotitie-1(687 KB) pdf

Tot slot: transitie ingewikkeld, maar geen excuus voor uitstel

De hervormingen die D66 wil doorvoeren om het pensioenstelsel weer bij maatschappij en

arbeidsmarkt te laten passen, zijn groot. Om tot deze hervormingen te komen, moet er flink

wat worden aangepast. Aan deze aanpassingen zitten belangrijke en omvangrijke juridische,

budgettaire en financiële consequenties. Zo zal men een oplossing moeten vinden voor het

invaren van al opgebouwde pensioenrechten. Ook zal men de doorsneesystematiek moeten

afschaffen, waarbij een forse rekening moet worden betaald.

Bovenstaande transitievraagstukken mogen echter geen reden zijn op onze handen

te blijven zitten. Zonder hervormingen zal de functionaliteit en het draagvlak voor het huidige

stelsel blijven afnemen. Aangezien het stelsel flinke herverdelingen bevat, is het niet vreemd

te stellen dat het stelsel zonder hervormingen op de lange termijn zal worden afgeschaft, dan

wel haar verplichtende karakter zal verliezen. We moeten de transitie dus aandurven. Bij

deze transitie staat een evenwichtige verdeling van mogelijke kosten tussen generaties

centraal. Ook moet er flink wat tijd voor worden uitgetrokken – een stelsel met miljoenen

deelnemers, dat 1300 miljard bevat, hervorm je niet van de ene op de andere dag.

Hoewel het tijd en geld zal kosten, zullen de opbrengsten van de hervormingen groot

zijn: Nederland zal weer het beste pensioenstelsel ter wereld hebben. Daarom ziet D66 de

hervormingen van het pensioenstelsel met vertrouwen tegemoet. Er is nu lang genoeg

gewacht: het is tijd om te beginnen aan dit pensioenstelsel.