pabo2. file · Web viewpabo2.weebly.com

39
Beeldende Vorming: Beeldende begrippen: Beeldende Begrippen – Hoofdstuk 5 (blz. 110 – 133). Materiaal. Materiaal is datgene wat door een kunstenaar wordt bewerkt of verwerkt, of waarop een kunstwerk wordt aangebracht (de drager). Elk materiaal kan maar op een paar manieren worden bewerkt. Vanwege de aard en de structuur van het materiaal zijn sommige ontwerpen dus niet in een bepaald materiaal te realiseren. Materiaalstructuur. Elk materiaal heeft een eigen samenstelling of structuur. ( glad, vezelachtig, korrelig enz.) De structuur bepaalt de mogelijkheden en de beperkingen om het materiaal te bewerken of te verwerken. Gereedschap. Je gebruikt gereedschap om het materiaal te verwerken of te bewerken. Je kunt gereedschap onderdelen in: - Handgereedschap. - Machinaal gereedschap. - Digitale programma’s. Techniek. Een techniek is de beheersing van de manier en het gereedschap om materiaal te bewerken of te verwerken. Techniek kun je indelen in: - 2D – technieken: droge en natte technieken in tekenen en schilderen. - Grafische technieken. - 3D – technieken: modelleren, gieten, beeldhouwen en construeren. - Digitale technieken. Drager. Wordt in algemeen gebruikt voor papier, karton, schildersdoek etc. waarop getekend, geschilderd of gedrukt wordt. Voor 2D toepassingen. Factuur. De sporen die het gereedschap na de bewerking zichtbaar achterlaat in het oppervlak van een werkstuk, worden factuur genoemd. Textuur. Textuur is een voelbare oppervlak. 1

Transcript of pabo2. file · Web viewpabo2.weebly.com

Page 1: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Beeldende Vorming:Beeldende begrippen:

Beeldende Begrippen – Hoofdstuk 5 (blz. 110 – 133).Materiaal.Materiaal is datgene wat door een kunstenaar wordt bewerkt of verwerkt, of waarop een kunstwerk wordt aangebracht (de drager). Elk materiaal kan maar op een paar manieren worden bewerkt. Vanwege de aard en de structuur van het materiaal zijn sommige ontwerpen dus niet in een bepaald materiaal te realiseren. Materiaalstructuur.Elk materiaal heeft een eigen samenstelling of structuur. ( glad, vezelachtig, korrelig enz.) De structuur bepaalt de mogelijkheden en de beperkingen om het materiaal te bewerken of te verwerken. Gereedschap.Je gebruikt gereedschap om het materiaal te verwerken of te bewerken. Je kunt gereedschap onderdelen in:

- Handgereedschap.- Machinaal gereedschap.- Digitale programma’s.

Techniek. Een techniek is de beheersing van de manier en het gereedschap om materiaal te bewerken of te verwerken. Techniek kun je indelen in:

- 2D – technieken: droge en natte technieken in tekenen en schilderen.- Grafische technieken.- 3D – technieken: modelleren, gieten, beeldhouwen en construeren.- Digitale technieken.

Drager.Wordt in algemeen gebruikt voor papier, karton, schildersdoek etc. waarop getekend, geschilderd of gedrukt wordt. Voor 2D toepassingen. Factuur.De sporen die het gereedschap na de bewerking zichtbaar achterlaat in het oppervlak van een werkstuk, worden factuur genoemd. Textuur.Textuur is een voelbare oppervlak. Afwerking.Na de bewerking volgt meestal de afwerking. De afwerking heeft tot doel het resultaat van de bewerkingen te verfraaien en / of te beschermen, zoals schuren, polijsten, slijpen enz. Droge techniek: tekenen.Tekenen is een droge techniek, omdat het gedaan wordt met droog tekenmateriaal, zoals potlood en krijt.

Natte techniek: schilderen.Met natte materialen kun je zowel tekenen als schilderen. Grafische technieken.Kenmerkend voor grafische technieken is de reproduceerbaarheid van de tekening of schildering: een beeld kan opnieuw worden afgedrukt. Er zijn vier principes:

- hoogdruk: houtsnede, linoleumsnede.- Diepdruk: ets, kopergravure, staalgravure.- Vlakdruk: lithografie, offset.

1

Page 2: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

- Doordruk: zeefdruk. Digitale technieken.Hebben betrekking op computertoepassingen waarin geluid, stilstaande of bewegende beelden en teksten in de vorm van digitale bestanden worden gebruikt. Digitale kunst, fotografie en film. 3D – technieken: ruimtelijk vormgeven.Binnen driedimensionaal vormgeven onderscheiden we modelleren, gieten, beeldhouwen en construeren. Beeldhouwen wordt ook gebruikt als benaming voor alle technieken voor ruimtelijk vormgeven, dus ook voor boetseren of construeren.Modelleren, boetseren, plastisch vormgeven.Bij modelleren wordt zacht gemaakt of plastisch materiaal bewerkt en vervormd om in een gewenst model gebracht te worden. Dat gebeurt door kneden, indrukken, uitrekken, buigen enz. Gieten.In brons gieten → eerst een model boetseren waarvan een gitmal van kan worden gemaakt. Construeren.Bouwen, samenstellen, lijmen of lassen zijn constructietechnieken, Beeldhouwen.De basistechnieken van beeldhouwen zijn zagen, slijpen, hakken, beitelen, gutsen enz. in een vrij hard materiaal, meestal hout of natuursteen. Tekening, tekenen.Kenmerkend voor een tekening is het lineaire karakter van de afbeelding, die is opgebouwd uit lijnen, stippen, strepen of krassen. Verder is de hanteringwijze van het tekenmateriaal op de drager van belang. Je kunt tekenachtig of schetsmatig en schilderachtig tekenen. Technisch tekenen: gebruik maken van linialen, passers, driehoeken enz. Technieken zijn o.a. afhankelijk van:

- het gebruikte tekenmateriaal.- De ondergrond waarop wordt getekend.- De controle over de fijne motoriek van hand en pols- De bedoeling van de maker: precies of losjes en schetsmatig- Al dan niet verdoezelend.

Schets, schetsen.Schetsen is een losse, zoekende manier van tekenen. Een schets is meestal een opzet voor een definitieve tekening of schilderij.Tekenmateriaal.De bekendste tekenmaterialen zijn± papier als meest gebruikte drager, potlood, krijt, houtskool, stift en inkt. Arceren.Een herhaling van kleine lijntjes om een vlak te vullen. Arceringen kunnen worden gemaakt met allerlei tekenmateriaal. Er zijn verschillende soorten arceringen:

- parallel- arccering- Kruis – arcering.

Potloodtekening.Er zijn honderden verschillende soorten potloden. De stiften hebben een verschillende hardheid. H= hard. B= zacht. Er worden ook cijfers gebruikt. 5B is zachter dan een 3B. Houtskooltekening.

2

Page 3: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Houtskool dringt nauwelijks in het papier door en is daardoor gemakkelijk weg te poetsen. Vooral voor schetsen.Krijt.Er zijn verschillende soorten krijt. Met krijt kun je goed schilderachtig schetsen. Pastel.Zachter en brosser dan vetkrijt en hecht het zich niet zo goed op de ondergrond. De kleurvakken alten zich dan ook gemakkelijker vervagen of in elkaar over poetsen. Wordt vooral gebruikt voor schilderachtig tekenen, schetsen. Het materiaal waarop het wordt gebruikt bepaald mede het resultaat. Fixeren.Potlood en krijttekeningen geven af, waardoor de eigenlijke tekening vervaagt. Om dat te voorkomen moet de tekening gefixeerd worden. Het fixeermiddel bestaat meestal uit een oplossing van hars, spiritus of cellulose en een oplosmiddel dat bij het spuiten snel verdampt. Pentekeningen.Tekenen met pen en inkt leent zich goed voor schetsen en studies. Penseeltekening.Behalve met een pen kun je ook met een penseel tekenen. Hierdoor wordt het erg schilderachtig. Gewassen tekening.In een gewassen tekening wordt de inkt van sommige partijen opgelost met water of ingeschilderd met een verdunde oplossing van de tekeninkt of waterverf. Inkt.Oost – Indische inkt en sepia zijn de meest gebruikte inkten voor pen, penseel, en gewassen tekeningen. Schilderen.Schilderen is een techniek waarbij de maker verf opbrengt op een drager: de ondergrond. Bij het toepassen van schildertechniek moet je rekening houden met:

- soort verf- eventuele toevoegingen aan de verf.- Penseelvoering- Schildermateriaal.- Ondergrond of drager.- Eventueel een combinatie van technieken.

Kleuren mengen. Een belangrijk onderdeel is het mengen van kleuren. Secundaire kleuren krijg je door het mengen van twee primaire kleuren. Tertiaire kleuren ontstaan door vermenging van drie primaire kleuren met elkaar of met wit of zwart. Mengen kan op verschillende manieren:

- Opbrengen van transparante kleurlagen.Als verf dun en doorzichtig is, blijven kleuren van de onderliggende lagen doorschijnen. Ze leveren een gemengde kleur op met bovenliggende lagen.

- Mengen van pigmenten.Twee of meer kleuren door elkaar te roeren.

- Optische kleurmenging. Betrekkelijk kleine stipjes van verschillende kleuren lijken naast elkaar en van een afstand gezien één kleurvlak te vormen. Bij offsetdruk, pointillisme en weefsels wordt deze manier van mengen toegepast.

Verf.Afhankelijk van de gebruikte verfsoort onderscheiden we bijvoorbeeld:

3

Page 4: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

- gouaches: plakkatverfschilderijen.- Aquarellen ( waterverfschilderijen)- Acrylschilderijen.- Olieverfschilderijen.

Met een medium verdun je de verf. Elke verfsoort kent zijn eigen medium. Penseelvoering.Aan de penseelvoering herken je de techniek van het schilderen. Egaal schilderen.De bedoeling van egaal schilderen is dat het geschilderde vlak overal dezelfde kleur heeft. Dat kan alleen als de verf over het hele oppervlak even dik en gelijkmatig wordt opgebracht. Muurschildering.Geschilderde voorstelling op een muur. Meestal hebben muurschilderingen een decoratieve en representatieve functie, vooral al het gaat om de verfraaiing van een kamer of een hal. Fresco.Muurschildering die aangebracht is op een verse vochtige kalklaag. De techniek van het maken van verf heeft veel tijd nodig, hierdoor moest de kunstenaar een paar keer stoppen. Je kunt dus zien dat het in dele is gemaakt. Grisaille.Om op muren en plafonds de illusie van reliëfs op te roepen, schilderde men met grijze verf zgn. grisailles. Graffiti.Vooral een modern fenomeen. In de vorige eeuw overgewaaid van Amerika naar Europa. Tempera(schilderij).Gemaakt door het vermengen van droge, poedervormige pigmenten met eidooier en water. Uitgevonden in Egypte, tijdens Romeinse tijd. Om diepere kleuren te krijgen wordt tempera laag na laag aangebracht op een witte ondergrond van krijt of gips. Olieverf ( schilderij)Schilderen met olieverf werd in de 15e eeuw in Vlaanderen uitgevonden. Sterke effecten. Dekkend schilderen.Is de kleur van de onderliggende drager uiteindelijk niet meer zichtbaar. Voor deze techniek is een dekkende verf nodig. (olieverf, acrylverf enz.)Impasto, pasteus.Is en schildertechniek waarbij de verf in zeer dikke streken of klodders op het doek wordt aangebracht. De verf wordt daarvoor soms met toevoegingen verdikt. Transparant (doorzichtig) schilderen.De onderliggende kleur of de tekening blijft tijdens het transparant schilderen nog doorschemeren. Bij een aquarel blijf het wit van het papier door de kleurlagen zichtbaar. Bij glaceren met olieverf, tempera of acryl worde dunne, transparante kleurlagen over elkaar heen geschilderd. Glaceren is een oude schildertechniek. De kunstenaar begint met een gedetailleerde tekening die daarna laag voor laag wordt overgeschilderd. Schilderen moet toetsen.Een toets is een likje verf dat met een penseel wordt opgebracht. ( george seurat)Tamponneren.Manier van stempelen met een stugge, harde tamponneerkwast. De verf is dik en onverdund.

4

Page 5: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Aquarel, waterverf.Een aquarel wordt geschilderd met waterverf, verf die je kunt verdunnen met water. Bij nat – in – nat wordt het papier eerst nat gemaakt. Dit zorgt voor uitlopers en toevallige effecten. Dripping.De techniek van het druppelen werd voor het eerst toegepast door de Amerikaan Jackson Pollock. Ingewikkeld netwerk van kleurige lijnen zonder enige verwijzing naar een voorstelling.Materieschildering.Verder dan impasto. Er wordt zand, gips en / of textiel vermengd met verf. Wordt dus ruw en reliëfachtig. Combine painting.Worden ook ruimtelijke objecten in het schilderij verwerkt of wordt daarop geschilderd. Gemengde technieken.Meestal wordt er begonnen in een techniek opin een bepaald materiaal en wordt deze techniek gecombineerd met een andere techniek en één of meer andere materialen. Voorbeeld: waterverf met pastel enz. Tweeluik (diptiek), drieluik (triptiek) , veelluik ( polyptiek)Een schilderij dat uit meerdere delen bestaat. Collage.Een collage is een techniek, waarbij allerlei stukjes stof, papier, ijzerdraad, touw enz opgeplakt worden. Ook de grafische vormgeving van letters van opgeplakte stukjes drukwerk speelt een rol in de compositie. Fotomontage.Variatie op de techniek van de collage. Voor het eerst toegepast door de dadaïsten. Décollage.Werkwijze voor het maken van een décollage is eenvoudig. Je scheurt stukken van affiches, die in dikke lagen over elkaar zijn geplakt, van de muren of van reclamezuilen, zodat onderliggende affiches zichtbaar worden. Airbrush.Is een spuittechniek, waarbij een nevel van verf wordt opgespoten. Geleidelijke kleurovergangen nodig. Door het verstuiven is het beeld aan de rand onscherp. Voor scherpe begrenzingen maakt met gebruikt van sjablonen. Voor TV en films wordt het vaak gebruikt. Met Airbrus make – up wordt er een dun laagje verf over het gehele gezicht of lichaam aangebracht zodat het een egaal geheel wordt. Zo kunnen modellen en acteurs er niet alleen perfect uitzien, ze kunnen ook elke gewenste kleur krijgen. Dit wordt vaak gebruikt in theaters. Sjabloon.Scherpe begrenzingen krijg je ook met sjablonen, een uitgespaarde vorm van de voorstelling. Een sjabloon dient om de gedeelten af te dekken en niet ingekleurd of afgedrukt mogen worden. Sjablonen worden gebruikt bij schilder – en druktechnieken. Grafiek, grafische kunst, prent ( kunst)Grafiek valt op door zijn uitzonderlijk fijne tekentechniek op een klein oppervlak. Als een ontwerp wordt afgedrukt, spreek je van een afdruk of prent. Als een grafisch werkstuk door een grafisch kunstenaar in kleine oplagen wordt afgedrukt, spreek je van grafiek. Kranten, tijdschriften, boeken, stickers, bankbiljetten etc. worden in grote oplagen gedrukt door een grafisch bedrijf of drukkerij.

5

Page 6: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Grafische technieken.Vier principes:

- hoogdruk: houtsnede, linoleumsnede.- Diepdruk: ets, kopergravure- Vlakdruk: lithografie, offset, printers.- Doordruk: zeefdruk.

Dit wordt zowel artistiek als industrieel toegepast. Oplage, afdrukken.Oplage: aantal afdrukken dat gemaakt wordt. In vergelijking met de oplagen van kranten of tijdschriften, zijn de oplagen van grafiek . grafische kunst heel beperkt. De drukplaat slijt bij elke drukgang een beetje en daarom is de kwaliteit van de laatste afdruk minder dan die van de eerste afdruk. Afdrukken van beperkte oplage:

- de kunstenaar kan zijn werk aan meer afnemers verkopen.- Vanwege de oplage is grafiek goedkoper dan een uniek werk.

Beelddrager. Plaat met de afbeelding die afgedrukt wordt tijdens het drukproces heet beelddrager.Drukvorm.Een drukvorm is een beelddrager die bij hoogdruk gebruikt wordt. Een drukvorm bestaat uit hoge en lage delen. Nadat een tekening op de plaat is gemaakt, worden de delen die niet moeten worden afgedrukt weggesneden of weggestoken. De hoge delen worden ingeïnkt en kunnen op onder andere papier afgedrukt worden met behulp van een drukpers. De afdrukken zijn altijd het spiegelbeeld van de drukvorm. Bekendste vormen: houtgravure, de houtsnede en de linosnede.Hoogdruk.Is een druktechniek, waarbij alleen de hoger liggende delen van de drukvorm worden afgedrukt. Voorbeelden: houtsnede, houtgravure, linosnede en kartondruk. Kleurendruk.Er is voor elke kleur bij grafische prentkunst een afzonderlijke drukplaat nodig. De drukvormen moeten precies op elkaar aansluiten. Bij het industriële offsetdrukken kan men volstaan met vier kleuren: magenta, cyaan, geel en zwart. Drukgang.Elke keer als in het ambachtelijke drukproces van lino – en houtsnedes een kleur wordt gedrukt, noemen we dat een drukgang. Om een prent met twaalf kleuren af te drukken, heb je dus twaalf drukgangen nodig. Houtsnede.Oudste vorm van grafiek. Bij deze hoogdrukmethode wordt de voorstelling op een vrij zachte houten plaat getekend. Het hout om de voorstelling heen wordt weggestoken met speciale gutsen. Daardoor komt de beelddrager hoger en vrij te liggen. De tekening wordt nu geïnkt met een roller en vervolgens afgedrukt. Lino(leum)snede.Is een hoogdruk. Net als bij een houtsnede worden de overbodige delen weggestoken. De drukvorm is echter van linoleum en niet van hout. Houtgravure.Is grafiek volgend de hoogdrukmethode, maar is niet hetzelfde als een houtsnede. Bij een houtgravure wordt de tekening in kopshout gegraveerd. Bij een houtsnede gebeurt dit in langshout. Voor het uitsteken gebruikt de graveur een burijn. Houtgravures maken een verfijnde tekening en een grote oplage mogelijk. Daarom werden ze gebruikt voor illustraties in boeken.\ Rubbing, frottage.

6

Page 7: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Rubbing is een afdruk van het reliëf. Een rubbing maak je dor een stuk papier over het af te wrijven oppervlak te leggen en vervolgens met krijt, potlood, of een inktroller over het papier te wrijven. Tijdens het wrijven verschijnt het reliëf langzamerhand als tekening op het papier. Frottaga is het franse woord voor rubbing. Diepdruk.Diepdruk is een druktechniek, waarbij alleen de dieper liggende delen van de drukvorm worden afgedrukt. In de drukplaat worden groeven getekend of gekrast, die gevuld worden met drukinkt en vervolgens worden afgedrukt. Droge – naald – ets.Is een diepdruktechniek, waarbij met een staalhard graveerijzer een tekening in een koperen of zinken drukplaat gekrast wordt. Die spiegelglad gepolijst is. Het graveren laat oneffen randjes ( bramen) achter langs de lijnen. De plaat wordt daarna ingeinkt en de overtollige inkt wordt er afgeslagen, zodat er alleen inkt in de groeven achterblijft. De afgedrukte lijnen maken door de bramen een tere indruk. Mezzotint.Droge techniek en dus geen ets procedé. De palat wordt met een wiegijzer ruw gemaakt, dat de plaat een volledig zwart gekorrelde afdruk zou geven. Dan worden met schafijzer en schrapers zones terug glad gemaakt. De zwarte parijen worden ook nog met een droge naald of burijn bijgewerkt. De ruwe delen van de plaat houden de inkt vast. De gepolijste delen niet. Kopergravure, lijngravure.Kopergravure is voortgekomen uit de droge – naald – ets. Bij de kopergravure worden de bramen langs de groeven verwijderd. Ets.Etsen is een proces waarbij een tekening in metaal wordt uitgebeten door een zuur met het doel er een afdruk van te maken. In de afdeklaag maakt de kunstenaar de tekening die afgedrukt moet worden. Vervolgens wordt de drukplaat in een estblad gedompeld. Het zuur in dat bad bijt de weggekraste lijntjes uit in de drukplaat. Op de plaatsen waar de afdeklaag is blijven zitten, kan het zuur niet doordringen. De lijntjes worden zo in de palat geëtst. Na het bad wordt de plaat schoongemaakt, ingeïnkt en afgedrukt in een pers. Aquatint.Is een etstechniek waarin grijstonen of kleurtonen te zijn zijn, zoals bij een gewassen tekening. De grijzen ontstaan door harspoeder op de plaat te stuiven en vast te smelten. Het zuur kan alleen de etsplaat invreten op de plaat rond de harsdeeltjes. Door de duur van inbijten te varièren, krijg je lichte of donkere vlakken.Vernis – mou.Is een etstechniek waarbij de etsen nauwelijks van gewone tekeningen te onderschieden zijn. Hierbij wordt de etsplaat met kleverige lag afgedekt. Over de lak wordt een papier gelegd,, waarop met een hard potlood getekend wordt. ALs dit papier weggehaald wordt, blijft er op de plaats van d elijnen lak aan het papier kleven. Vlakdruk.Is een grafische techniek, waarbij afdrukken worden gemaakt van een vlakke drukplaat. Het gedeelte dat niet moet worden afgedrukt is inktafstotend gemaakt. De afdrukken zijn het spiegelbeeld van de voorstelling op de drukplaat. Lithografie, steendruk.Is een vlakdruktechniek, gebaseerd op het feit dat vet en water elkaar afstoten. Met vet krijt wordt een voorstelling op een glad geschuurde kalkstenen plaat getekend.

7

Page 8: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Als de steen geïnkt wordt, blijf er alleen inkt op de vette tekening zitten. Die wordt dan afgedrukt. Monoprint, monotype.Eenmalige afdruk. Op een plaat wordt met drukinkt een tekening gemaakt. Terwijl de inkt nog nat is, wordt over de tekening een stuk papier gelegd waarop de tekening wordt afgedrukt. Zeefdruk.Is een druktechniek die gebaseerd is op het doordrukprincipe. Met een stevig rubber strip met handvat, wordt de drukinkt door de zeef gedrukt. De inkt komt op het papier of de stof onder de zeef terecht, behalve op de plaatsen die afgedekt zijn door het sjabloon. Grafische vormgeving.Horen het ontwerpen van logo’s en huisstijlen, die zorgen voor de visuele identiteit van een instelling of bedrijf. Typografie.Is de vormgeving van gedrukte of not te drukken teksten. De typografie is altijd beïnvloed door stijlen in de beeldende kunst en de architectuur. Lettertype, font.Zijn soorten letters die allemaal hun eigen kenmerken hebben. Alle lettertype worden ontworpen in verschillende uitvoeringen:

- kapitaal en kleine letter- recht en schuin- mager en vet- met schreef of schreefloos.

Monogram.Een monogram is een kunstige combinatie van de beginletters van voor – en achternamen. De letters worden met elkaar vervlochten of samengevoegd tot één teken. Vaak gebruikt als handtekening of signeren.

Beeldende begrippen hoofdstuk 5 vanaf blz. 133Initiaal: De eerste letter van een naam. In de middeleeuwen waren initialen kunstwerkjes op zich.Kalligrafie: het op een extra mooie manier schrijven van letters. Beeldmerk, logo vignet: het teken waarmee instellingen, bedrijven etc. door het publiek herkend willen worden. Icoontje: tekentjes op het beeldscherm van een computer die een bepaalde functie hebben. Opmaak, lay-out: hoe de opbouw van een (grafisch) ontwerp er visueel uit ziet.Bladspiegel: verdeelt de ruimte van een pagina in een deel waar de letters staan en de witruimte of marge naast de tekst. Interlinie: de witruimte tussen regels in een tekst.DTP, opmaakprogramma’s: de grafische vormgeving van drukwerk met behulp van de computerPapyrus: De oudst bekende papiersoort die bewaard is gebleven. (komt uit Egypte) Gemaakt van platgeslagen rietstengel.Papier/karton: verschillende functies van papier: bedrukking, constructies, doorzichtigheid, verpakking en het wordt gebruikt in de wereld van de beeldende kunsten.Grafisch papier: Grafisch papier wordt gebruikt in de grafische industrie. Het papier is speciaal behandel om voor een goede hechting van de drukinkt op het papier te zorgen. Papier voor constructies: Karton wordt vaak gebruikt voor constructies. De sterkte hangt af van de dikte en de toegevoegde lijmsoort.

8

Page 9: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Verwerking van papier: kan door scheuren, knippen, snijden, ritsen, vouwen, lijmen etc.Rillen en ritsen: Bij rillen wordt papier langst een strakke lijn een stukje ingedrukt. Ritsen is een bewerking waarbij papier eerst gevouwen en daarna voorzichtig een stukje ingesneden wordt. Uitslag: Een uitslag is een ruimtelijke vorm die plat is getekend op uit- of platgevouwen papier.Papier-maché: bestaat uit papierpulp, water en behangerslijm. wordt ook gebruikt in verpakkingsindustrie, omdat het licht van gewicht is en enigszins veerkrachtig. Klei: wordt gewonnen uit rivierslib. het is kneedbaar. Als het water verdampt wordt e klei droger en harder. soorten zijn: chamotte, pottenbakkersklei, draaiklei en steengoedklei.Boetseerklei: Deze klei moet goed kneedbaar zijn, de lucht moet uit de klei gekneed worden, anders klapt het werkstuk tijdens het bakken.Kunstklei: Veel soorten kunstklei zijn op oliebasis. Deze klei is lang houdbaar en goed vervormbaar.Gietklei: Gieten is minder arbeidsintensief dan boetseren of draaien.Draaiklei: Het raaien van klei is een techniek om schalen, vazen en serviesgoed te produceren, omdat draaien altijd een ronde, symmetrische vorm oplevert. Chamotte: gemalen keramiekBakken van klei: temperatuur van ongeveer 9600, het opstoken gaat heel geleidelijk. Keramiek: gebakken kleiproductenAardewerk: gebakken keramiek, wordt gebakken bij een temperatuur van ca. 1000 graden.Faience: wit aardewerk, het lijkt op chinees porseleinTerracotta: ongeglazuurd aardewerkPorselein: keramiek gemaakt van porseleinaarde, het wordt gebakken bij een temperatuur tussen 1300 en 1600 graden.Glazuur: dunnen, glasachtige afwerklaag die op keramische producten kan worden aangebracht. Engobe: een kleuroxide dat vermengd is met vloeibaar gemaakte kei.Graffito: het kerven van een tekeningen waardoor de gekleurde laag verdwijnt en de ondergrond weer zichtbaar wordt. Raku: Japanse techniek. Keramiek wat al geglazuurd is, gaat opnieuw in de oven. Majolica: techniek waarbij versieringen met glazuur op een ondergrond van wit glazuur worden geschilderd.Craquelé: kleine haarscheurtjes in de glazuurlaag. Ze ontstaan meestal doordat keramiek en glazuur ongelijkmatig afkoelen en krimpen na het bakken. Gips: Gips kan in verschillende kwaliteiten worden verwerkt: vloeibaar, plastisch en uitgehard. Bovendien is het materiaal betrekkelijk licht. Het wordt vooral gebruikt in de beeldende kunst. Kunst, kunsthars: Kunststof en kunsthars worden door beeldhouwers vanaf de tweede helft van de twintigste eeuw gebruikt als materiaal waarmee zij hun beelden gieten. Het materiaal is minder kostbaar dan brons, maar de toepassingsmogelijkheden zijn wat uitgebreider. Edelstenen: zeldzaam, erg hard, doorzichtig en bijzondere kleuren. Zijn heel geliefd en worden vooral verwerkt in sieraden. (diamant, robijn, smaragd, saffier etc.)Natuursteen: gevonden in de natuur. Je hebt harde en zachte natuurstenen: lavasteen en graniet bijv. Marmer: tamelijk zacht en waterdoorlatend, wordt sinds klassieke oudheid door beeldhouwers gebruikt.

9

Page 10: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Baksteen en beton: Worden voornamelijk gebruikt als constructiemateriaal voor gebouwen en bestrating. Hout: natuurlijk materiaal, wordt in twee groepen verdeeld: naaldhout en loofhout, loofhout wordt vaak hardhout genoemd. Hout wordt gebruikt voor beeldhouwwerk, constructies, draaiwerk. Houtenverbinding: worden gebruikt om houten onderdelen met elkaar (stevig) te verbinden. Daarbij worden verbindende delen met kepen en sleuven als puzzelstukken in elkaar gepast. Kops- en langshout: kopshout is hout dat dwars is doorgezaagd, dit wordt gebruikt voor houtgravures. Langshout is hout dat in de lengte is gezaagd, is veel sterker dan kopshout. Plaatmateriaal: Met name voor panelen, meubels en vloeren worden vaak plaatmateriaal gebruikt, zoals: mdf, spaanplaat, triplex, multiplex, vezelplaat. Massief hout: niet samengesteld uit hout en lijm.Haaks afkorten: Hout dat onder een hoek van 90 graden is afgezaagd, noemen we haaks. Onder verstek afkorten: Materiaal onder een scherpte hoek afzagen, wordt ook onder verstek (onder een scherpe hoek) zagen genoemd. Beitelen, gutsen: beeldhouwtechnieken.(Hout) snijwerk: het hout met de hand voorzichtig bewerken met beitels en gutsen. De bewerking loopt van grof naar fijn. Frezen: machinale techniek waarbij een profiel (een reliëf in de lengte) uit hout, metaal, kunststof of steen wordt geslepen. Draaien: Bij draaien wordt hout, metaal, kunststof of klei bewerkt door het snel rond te draaien. Met draaien kun je alleen ronde vormen maken. Metaal: De meeste metalen roesten onder inlvoed van zuurstof in de lucht. Ze worden verdeeld in niet edele metalen (ijzer, zink, tin, lood en aluminium), halfedele metalen (koper, messing en brons) en edele metalen (goud zilver en alpaca). Edele metalen roesten niet. Staal: Staal is ijzer met een laag koolstofgehalte. Het is hard, taail en niet bros. De hoeveelheid koolstof bepaalt hoe hard het staal is. Blik: Blik is ijzer dat voorzin is van een dun laagje tin. Daardoor wordt het ijzer beschermd tegen roesten.Koper: Koper is een halfedel, tamelijk zacht metaal. Goed geschikt om met speciale hamers te vervormen. Metaalverbinding: Bij een metaalverbinding worden twee of meer metalen onderdelen aan elkaar vastgemaakt door lijmen, solderen, lassen, smeden, klinken, felsen of met bouten en moeren.Solderen: Solderen is een techniek om twee metalen delen van zilver, zink, verzinkt of vertind draad, koper, messing of brons blijvend met elkaar te verbinden. Het wordt gesmolten en verbindt zo de twee metalen delen met elkaar. Je kan hard solderen (hoge temperaturen) en zacht solderen (vrij lage temperaturen)Lassen: Lassen is een techniek om twee metalen delen van dezelfde soort blijven met elkaar te verbinden. Dit gebeurd door het metaal erg warm te maken, zodat het smelt.Smeden: Smeden is een oude techniek om metaal te bewerken en een andere vorm te geven. Giettechnieken: De kunstenaar maakt een model van was, daar omheen bracht hij een dikke mantel van klei aan, met enkele openingen erin: de kanalen. In een oven werd de klei gebakken: door de hitte liep en smeltende was via de kanalen uit de kleimantel. Door diezelfde kanalen werden de holle ruimten van de kleimantel volgegoten met een vloeibare metaal. Na afkoeling werd de kleimantel verwijder en kwam de bronzen vorm tevoorschijn.

10

Page 11: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

(giet) mal, matrijs: Bakvorm, om een gietmal vaker te kunnen gebruiken moet het voorwerp dat erin wordt gegoten gemakkelijk uit de vorm te halen zijn. Lossende vorm: Bij producten dien in serie gegoten worden, is het noodzakelijk om de mal opnieuw te kunnen gebruiken. Zowel de mal als het product mogen niet beschadigd worden tijdens het gietproces. Daarom bestaat een maal ui twee lossende delen. Zandgieten: men maakt gebruik van twee naadloos op elkaar aansluitende mallen: de vormkasten. Model wordt gemaakt, dit model wordt in twee of meer op elkaar gezette vormkasten in licht klevend zand ingebed. als het model uitgenomen wordt, blijft in het zand ene exacte afdruk van het model achter. Cire-perdue: Deze techniek wordt gebruikt om kleine massieve beeldjes en voorwerpjes van was in bron of zilver te gieten. methode: aan het wasmodel wordt een breeduiltopende gietprop van was bevestigd en aan het beeldje zelf enkele waskoordjes. Vervolgens gaat het geheel in een koker. De ruimte om het beeldje wordt volgegoten met hittebestendig vormmateriaal. Als het vormmateriaal is uitgehard wordt de koker verwijder. Het wassen beeldje met gietprop en waskoordjes worden uit de mantel van uitgehard vormmateriaal gestookt en gaan zo verloren. In de vrijgekomen ruimte in de gietmal wordt dan brons gegoten. Na afkoelen en uitharden van het brons wordt de mal in stukken geslagen en kan het bronzen beeldje worden afgewerkt. Gietkanalen: holle pijpen waardoor lucht kan ontsnappen tijdens het gieten en het vloeibare materiaal binnen dringt in de mal. Gietnaden: De plaats waar mallen of vormkasten gesloten zijn.Gieten in stukvorm: Het oppervlak van het origineel wordt verdeeld in stukken. Op elk deel wordt een lossende malvorm aangebracht: de stukvorm. Zo wordt het hele beeld ingepakt in een mal of mantel die uit een aantal lossende stukken bestaat. Na het drogen van de lossende stukvormen wordt de mal geopend en het originele beeld uit de mal gehaald. Was erin, laten stollen. In de gestolde was gietopeningen e.d. Er gebeurd van alles en aan het einde is de mal gereed voor het bronsgieten. Afwerken: de laatste bewerking van het oppervlak en vaan werkstuk. Doel: verfraaien, beschermen of veredelen. Enkele afwerkende technieken zijn: schuren, polijsten, slijpen, verven.Mozaïek: Mozaïek is een oude decoratieve afwerkingsvorm die meestal uitgevoerd wordt met kleien stukjes keramiek of glas ter verfraaiing en bescherming van vloeren en wanden.Inlegwerk: Inlegwerk is een manier om een hoten (of stenen) paneel te verfraaien. Houten inlegwerk is vaak geometrisch vorm, omdat hout zich daar goed voor leent.Politoeren: een ouderwetse manier om hout glad af te werken, waarbij er lak in het hout geschuurd wordt. Veredelen: Bij veredelen wordt er een beschermlaag op metaal aangebracht. Het metaal lijkt dan mooier en is beschermd tegen roest. Voorbeelden van deze techniek zijn: vergulden, verzilveren, vertinnen etc. Patina, patineren: Bij patineren werken bijtende middelen in op koper en brons, zodat het oppervlak verkleurt. Dit kan ontstaan door bijv. weersomstandigheden. Email: Bij emailleren worden metalen (of keramische) voorwerpen afgewerkt met een laagte email, waarin gesmolten glas is verwerkt. Lakken en verven: Bij lakken en verven worden houten, metalen of kunststof producten voorzien van een lak- of verflaag. Deze laag kan transparant of dekken, glanzend, satijn of mat zien. De lak of verf kan opgebracht worden met een lak- of verflaag in een dompelbad.

Beeldende begrippen:

11

Page 12: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

o Hoofdstuk 8 ArchitectuurBeeldende kunst is nauw met architectuur verweven, tot en met de negentiende eeuw.In de architectuur komt nu de internationale stijl of het modernisme tot ontwikkeling. Gebouwen worden niet langer gekenmerkt door decoraties van een bepaalde stijl. Nu sober en onversierd.Een ander aspect vormt de skeletbouw, die een vrije plattegrond van het gebouw mogelijk maakt.Daarnaast platte daken en grote ramen.

Deze stijl is ontstaan in de 19e eeuw. Architectuur was gericht op snelheid, betaalbaarheid en functionaliteit.20e eeuw : snel en efficiënt bouwen nog belangrijker : modernisme.Eind 20e eeuw : combi decoratieve elementen van vroegere stijlen en moderne gebouwen : postmodernisme.

BouwstijlManier van bouwen, kenmerkend voor een bep. tijd, cultuur of architect. Denk aan de constructie, de maten en de verhoudingen, plattegrond, materiaalgebruik, wanden, zuilen, kapitelen, timpanen en lijstwerk.

Klassiek (800 BC – 500 AC)Dorische orde, Ionische orde en Corithische orde. Verschil in zuilen. Boogconstructie en tongewelf. Frotons boven ingangen en ramen.

ClassicistischIn tijd na Grieken en romeinen gebouwd in klassieke stijl. Door de eeuwen heen zijn er steeds perioden geweest waarin deze bouwstijl opnieuw populair was.

Moors (750 – 1492)Mengeling islamitische en gotische invloeden. Ontstaan in Zuid-Spanje.Hoefijzerbogen, stalacietgewelven, vlakke decoraties in stucwerken, Arabische schrifttekens tie Allah prijzen. Rijk ajour stucwerk in moskeeën en paleizen.

Romaans (1000 – 1250)Gebouwen zware, massieve indruk. Ramen en deuren zijn klein. Rondbogen.

Gotiek (1150 – 1500)Spitsbogen, hoge ribgewelven, nadruk op hoge, verticale lijnen, uitbundig versierde portalen. Hogere gebouwen dan ooit. Luchtbogen en steunberen. Opbouw gebaseerd op de basiliek.

Renaiccance (1430 – 1550)Vernieuwing van denken. Klassieke Oudheid als inspiratiebron. Symmetrie, evenwichtige verhoudingen en een vierkant grondplan.

Barok (1600 – 1750)Overdadige kunststijl van kleur, beweging en asymmetrische versieringen. Indrukwekkende voorgevels. Uitspringende (gedraaide) zuilen en terugwijkende muren.

Neoclassicisme (1770 – 1830)Terugkeer naar klassieke, symmetrische vormen. Verlichting, wetenschap en verstand centraal.

Empire (1805 – 1815)Naam afgeleid v.d. naam van het Franse keizerrijk van Napoleon. Het oude egypte en het Romeinse Rijk belangrijke inspiratiebron.

12

Page 13: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Neostijlen (19e eeuw)Geïnspireerd op vroegere kunststijlen.

Jugendstil, Art nouveau (1890 – 1910)Decoratief. Reactie op neostijlen. Dunne vloeiende lijnen, geinspireerd op bloemen en planten. Interieurkunst en sieraden. Duur!

Bauhous (1919 – 1933) hogeschool.Eenheid tussen beeldende kunsten, architectuur en toegpaste kunst. Functionele gebouwen.

Modernisme, functionalisme (1920)Functionalisme! Geen versieringen. Concentreren op functie van het gebouw. Helder en zakelijk. Skeletbouw in beton, staal en glas. Hierdoor grotere, lichte en open ruimtes.

Hightech Technische verschijningsvorm, deze constructie wordt een stijlkenmerk.

Postmodernisme Alle stijlen, materialen en kleuren worden gecombineerd. Reactie op functionalisme. Allerlei stijlen uit het verleden combineren en daarbij gebruik maken van hedendaagse technieken en materialen.

MonumentaalIndrukwekkend of groot.

Deconstructivisme (1988)Erkaar overlappende, versplinterde en afgeschuinde vormen. Lijkt alsof ze ieder moment in kunnen storten. Verassend materiaalgebruik. Gevoel van onzekerheid, kenmerkend voor de jaren 80 en 90.

BouwwerkAlles wat door mensen gebouwd is. Onderscheid tussen;

- Huizen, kantoren, kastelen, stadions.- Bruggen, viaducten, zendmasten, enzovoort.

CentraalbouwOpgebouwd rond een centraal middelpunt. Symmetrisch naar vier zijden. In het midden een koepel.

BasiliekEen langgerekte hal met meerdere zijbeuken waar gehandeld of rechtgesproken werd. (Romeins). Gebruikt voor bijvoorbeeld een kerk.

Dom Hoofdkerk van de bisschop. Tegenwoordig iedere grote kerk of kathedraal.

MoskeePlaats waar moslims samenkomen. Symmetrisch en centraal grondplan. Geen cultusvoorwerpen. Wanden en plafonds rijk versierd met vormen uit de natuur, en de naam van Allah en teksten uit de koran.

PlattegrondDwarsdoorsnede van een bouwwerk of stad. Gebouw: muren, deuren, gangen, trappen, kamers enz. Op schaal. Hoogte van een gebouw niet te vinden.

StapelbouwVanden van gebouwen bestaan uit opgestapelde bouwmaterialen, zoals baksteen. Voor de stevigheid cement (mortel)

Schaal

13

Page 14: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Vaste verhoudingen voor het vergroten of verkleinen van ruimtelijke vormen. Schaalmodel of maquette.

Gulden snedeIdeale maatverhouding tussen twee lijnstukken. Verhouding van kortste (a) tot langste stuk (b) is gelijk aan de verhouding van langste stuk (b) tot beide stukken samen (ab).(Snap je...!:)

Constructie, bouwwijzeBouwkundige elementen worden samengevoegd tot een hecht geheel. Constructies verschillen per streek en cultuur. Materialen bepalen hoe er gebouwd wordt.

SkeletbouwGewicht van het gebouw wordt gedragen door een geraamte van pijlers en vloeren. Hout. Beton. Of staal. Wanden hebben geen dragende functie.

ModuleBelangrijk onderdeel van een groter geheel. Bijv. appartement in een etagegebouw.

VakwerkSkeletbouw met vrij fijn skelet. Houten balken en cement. Of stalen buizen.

SchaalbouwGrote ruimte wordt overkapt met een dunne ´schaal´ van gewapend beton.

OverspanningVerbinding tussen twee steunpunten. Bijvoorbeeld horizontale constructie of boog.

OverkappingRuimte wordt overdekt door een koepel, gewelf, zadeldak of schaaldak.

FunderingDe constructie waarop het gebouw rust. Stevig en goed in de grond verankerd.

PrefabVan tevoren klaargemaakt, in de fabriek. Bijvoorbeeld wanden, kozijnen of complete badkamers.

BouwelementenOnderdelen die samen een gebouw vormen, wanden, ingang, dak, versiering.

Muur, wandVerschillende functies: scheidingswanden, dragende muren (een deel van het gebouw rust erop.

Vliesgevel, gordijnmuur.Een buitenmuur, bij skeletbouw. Glas of decoratief materiaal. Geen dragende functie. Gladde, glazen oppervlakte, van buitenaf ondoorzichtig en spiegelend.

Gevel, façadeBuitenmuren van een gebouw. Indrukwekkende gevel = façade.

PilastersDecoratieve zuilen, die half uit de muur steken. Geen dragende functie.

GewelfGebogen overkapping. Druk naar beneden en opzij wordt goed opgevangen.

- Tonggewelf: halfrond.- (kruis)ribgewelf: afgeleid van de spitsboog. Ribben zijn het skelet waarop het gewelf

rust.- Latere variaties: Stergewelf. Netgewelf. Stalacietgewelf.

KoepelBolvormige overkapping. Bovenin een opening (oog)

Profiel

14

Page 15: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Stalen balk gebruikt als pijler of draagbalk.Steunbeer

Uitspringend metselwerk aan een muur dat de bogen van een gewelf steunt. Geven de muur reliëf, wordt sterker.

Stucwerk, pleisterwerkMuren en plafonds worden glad en regelmatig gemaakt met mengsel van gips, klak, zand en soms vislijm.

GeledingGroot oppervlakte wordt overzichtelijk in afzonderlijke stukken verdeeld.

Ajour, maaswerkBouwmateriaal (bijv. steen) wordt opengewerkt. Verfijnd, kantachtig.

Steen Wordt gebruikt bij stapelbouw, metselwerk en bestratingen. Duurzaam, hard en zwaar.

BaksteenGemaakt van klei, in bakvormen gebakken. Handzaam formaat. Vocht doorlatend.

NatuursteenNiet door mensen gemaakt, maar gedolven uit rotsen. Gebroken, gehakte of gezaagde blokken. Prachtige kleuren, decoratieve waarde.

MarmerKostbare natuursteen in verschillende kleuren. (gebruikt in tempels)

BetonMengsel van kiezel en cement of asfalt. Erg hard. Waterdicht. Tegels of gietbeton.

Gietijzerijzer met nog vrij grote hoeveelheid koolstof. Vrij bros, moeilijk te lassen. Eerst gebruikt voor skeletbouw, nu wordt daar staal voor gebruikt.

Gewapend betonBeton, dat van binnen versterkt is met een vlechtwerk van betonijzer (wapening). Heel sterk! Breek veel minder snel. Eerst wordt de wapening in de bekisting geplaatst, dan wordt het beton gegoten. Beton hard? Wapening word verwijderd.

MortelBindmiddel (kalk of cement) en vulstof (zand). Gebruikt voor metsel- en pleisterwerk. Wordt hard als steen.

GipsWit, bros, bouwmateriaal, water toevoegen, wordt later hard. Er kunnen allerlei vormen van gemaakt worden.

Kunststoffen Niet-natuurlijke materialen. Ter vervanging van traditionele materialen.

DakbedekkingHiermee wordt het gebouw afgedekt, zodat de regen niet binnen kan dringen. Voorbeeld: dakpannen en lei. Deze worden schuin op het dak gelegd, zodat het regenwater naar beneden kan lopen.

Hoofdstuk 9 – Design, toegepaste en industriële vormgevingToegepaste vormgeving: Door ontwerpers bedachte dingen met zowel een functionele als een esthetische kant. Het heeft in de eerste plaats een gebruiksfunctie.

Design: Van na de WOII, is verbonden met de steeds groeiende welvaart van veel mensen. Is exclusief.

15

Page 16: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

De laatste stijl met een nadrukkelijke koppeling tussen architectuur en kunstnijverheid is de Jugendstil rond 1900.Toegepaste kunstHier is toepasbaarheid/gebruiksfunctie erg belangrijk.Tot de toegepaste kunsten worden gerekend:

- architectuur, bouwkunst- edelsmeedkunst- interieurontwerp, binnenhuisarchitectuur- industriële vormgeving, design- documentaire- en productfotografie- grafische vormgeving, vormgeving van gebruiksdrukwerk- modeontwerp, vormgeving van kleding.

KunstnijverheidIs de naam die tot ca. 1960 gebruikt werd voor de vormgeving van kleinere kunstzinnige voorwerpen (sieraden, lampen). Was duur →arbeidsintensief.Binnenhuisarchitectuur, interieurarchitectuurVormgeving van het interieur van een gebouw. Sfeer en uitstraling zijn belangrijk voor een interieur.Industriële vormgeving.Is de vormgeving van industrieel gefabriceerde gebruiksvoorwerpen, veelal tegen een lage prijs en in grote aantallen (massaproductie).DesignBetekend ontwerp of ontwerpen.Het is een heel breed begrip, van internetsites tot meubels. Design is ook: exclusieve toegepaste kunst (duur). Wordt dan vaak als statussymbool gebruikt.Brand, brandingBetekend merk (engels), merk als logo van bedrijf. HuisstijlIs de vormgeving van een bedrijf of instelling waarmee het door het grote publiek herkend wil worden en zich wil onderscheiden. Denk hierbij in de eerste plaats aan een logo. Kern van een logo = kleur en vorm.TrendEen nieuwe (mode)stijl die al snel bij een grote groep populair is. StylingIs het streven naar eenheid in de vormgeving. Ook aanpassing van interieur aan de laatste modetrends is styling.AccessoireIs een klein artikel dat aan design, kleding of andere industriële producten wordt toegevoegd, omdat het mooi of handig is. AmbachtelijkAmbachtelijke producten worden in kleine oplage gemaakt. Duur →arbeidsintensief. Copyright, intellectueel eigendomJe product mag dan niet gekopieerd worden, het is van jou. Toch kopiëren is strafbaar (gebeurd veel in 3e wereld landen).ErgonomieIs de wetenschap van de mens in relatie tot een product, ruimte of werkplek. Ergonomisch ontwikkelde producten houden rekening met:

- veiligheid- gezondheid- comfort van de gebruiker.

Italian DesignIs trendgevoelig. Heeft vooral oog voor decoratieve en betekenisvolle kwaliteiten, niet zozeer functionele kwaliteiten.

16

Page 17: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Scandinavian DesignKenmerkend is sociale betrokkenheid. Ook armere mensen moeten het kunnen kopen. Dutch DesignIn de loop van de 20e eeuw opmars gemaakt. Kenmerken zijn originaliteit en eenvoudigheid.ProductieprocesIs het maken van een product. 4 fases:

1. ontwerpfase2. productiefase3. evaluatie4. eventueel re-design

PrototypeIs een proefmodel. Massaproductie, serieproductieHet gaat hier vooral om het technische productie proces van een groot aantal dezelfde producten. Machines zijn hierbij onmisbaar. Kunststoffen, plasticsKunststof en plastic hebben de laatste jaren een opmars gemaakt. Vroeger werd er veel hout en metaal gebruikt.Het zijn synthetische, en niet natuurlijke grondstoffen. Veel kunststoffen zijn moeilijk of niet afbreekbaar, en daardoor slecht voor het milieu. Ze werden ontwikkeld in tijden van grondstofschaarste, zoals in de WOII.GietenGiettechniek bestaat uit de volgende fasen:

1. Het vromen van een prototype (model)2. Het maken van een matrijs om het model. Daarbij wordt er een afdruk gemaakt van

het prototype. 3. Als de matrijs klaar is kan de productie beginnen.

Matrijs, mal, bakvormMal = is de omgekeerde (/negatieve) vorm van het product dat aan het eind van de productie uit de mal tevoorschijn komt. Belangrijk is dat de mal bestaat uit lossende vormen, anders kan het product niet uit de mal worden genomen.ConstruerenIs een andere naam voor bouwen of in elkaar zetten. (verschillende onderdelen worden tot een product samengevoegd)Gebeurd in verschillende vakgebieden, van archtitectuur tot ICT. Betekenissen van construeren zijn:

- Ontwerpen of een concept bedenken- Meten- Verbinden

FrameIs een constructie die de structuur van een vorm bepaalt en haar stevigheid geeft. WapeningIs een taai vlechtwerk of skelet dat (betrekkelijk) breekbare materialen stevigheid geeft. Wordt o.a. gebruikt in:

- Was- Gewapend beton- Gips

De wapening is na de afwerking meestal niet meer zichtbaar. De wapening vangt de druk en spanning van het materiaal op.Verbindingstechnieken

- Knopen- Houtverbindingen- Lijmen- Smeden

17

Page 18: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

- Solderen- Enzovoorts- Enzovoorts- En nog maar een keer enzovoorts :p

Elk materiaal heeft zijn eigen verbindingstechniek.Grafische industrieHier worden kranten, tijdschriften, boeken, folders, etc. op industriële wijze geproduceerd. Komt tot stand langs fotografische, gedigitaliseerde, chemische en industriële weg tot stand. Kenmerkend is dat alle drukpersen werken volgens het vlakdrukprincipe én de grote schaal waarop het geproduceerd wordt, met name bij rotatiedruk.Offset drukIs een industriële vlakdruktechniek en wordt nu vooral gebruikt in de grafische industrie.Elke kleur wordt afzonderlijk gedrukt. Het aantal kleuren dat zo’n ding kan printen, zie je aan het aantal ‘torens’. Meestal zijn dat er drie (kleuren en dus ook torens)

- Magenta- Cyaan- Geel- Als laatste ook nog zwart, al is dat niet echt een kleur (dus ja, in totaal 4 torens)

Printers en fotokopieermachinesWerken ook met vlakdruktechniek (alleen dan zonder water).Sommige werken met inkt, andere met toners. RasterIs een fijnmazige structuur die bijvoorbeeld uit puntjes of lijnen bestaat. Bij offset druk worden raster gebruikt voor het drukken van de drie afzonderlijke kleuren en de grijstinten van de zwarte inkt.

Laat maar zien:

Samenvatting Laat maar zien hoofdstuk 3

3.1 BasisplanEr kunnen vragen komen voordat je als leraar met kinderen een beeldende activiteit gaat doen:

- Wat zijn de bedoelingen van de les die ik ga geven?- Is dit een passende activiteit voor deze kinderen in deze groep?- Hoe kan ik de groepssituatie zo inrichten, dat ik met de kinderen optimaal aan het werk kan?- Hoe kan ik na afloop weten of het gelukt is wat ik wilde?

3.1.1 Wat zijn de bedoelingen van de les die ik ga geven?Op de doelstelling van je les stem je jouw activiteiten af. Om goed inzicht te krijgen op de doelstellingen van een les, die je misschien wel uit een methode haalt, kijk je of je het basisplan kunt invullen aan de hand van de gegeven lesinformatie. Door het invullen van dit basisplan kan de leraar een compleet beeld krijgen van de componenten waaruit het werkproces voor de kinderen bestaat. Als het basisplan is ingevuld kan de leraar bepalen welke de belangrijkste doelstellingen zijn. Als beginnende leraar kun je niet aan alle doelstellingen van onderstaand schema werken. Je moet kiezen.

Basisplan Doelstellingen Voorbeeld ‘dierendag’ EvaluatiecriteriaBetekenis Omgang van kinderen met De kinderen leren in deze Je kunt zien dat ieder een

18

Page 19: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

betekenissen, inhouden, sfeer, gevoelens, associaties, symboliek bij het verbeelden. De relatie tussen de vormgeving en het uitdrukken van de betrokken betekenissen.

les relaties tussen mensen en dieren.

keuze heeft gemaakt, elk kind heeft eigen ideeën en associaties. Het geeft daarmee een invulling aan het betekenisaspect rond het onderwerp

Vorm Toepassing van beeldaspecten en variaties waaruit gekozen kan worden. Aandacht voor relatie vorm en betekenis

De kinderen leren over de manier waarop je mensen en dieren samen kunt weergeven door te letten op hun plaats en houding. Ook wordt er aandacht besteed aan de weergave van de huid en de omgeving.

De beeldaspecten die zijn toegelicht, bepalen grotendeels de zeggingskracht van de werkstukken. De uitwerking ervan is in het werkstuk terug te vinden.

Materiaal Mogelijkheden om met dit materiaal tot een expressieve vormgeving te komen.

De kinderen doen ervaring op met mogelijkheden van potlood en plakkaatverf.

De mogelijkheden met het materiaal zijn goed begrepen en uitgebuit.

Beschouwing Bewust kijken naar en zien van de relatie tussen betekenis, vorm en materiaal

Ze leren dat je veel te weten kunt komen, als je goed naar een afbeelding van mensen en dieren kijkt.

Er is gebruikgemaakt van de herinneringen van het bezoek en het beeldmateriaal, de kinderen hebben goed gekeken.

Onderzoek De kinderen proberen variaties uit, onderzoeken het effect van materiaalbehandeling op de vorm en van de vormvariatie op de betekenis.

De kinderen leren dat je houdingen niet zomaar kunt tekenen, maar dat je eerst licht moet schetsen uitproberen.

De kinderen hebben van alles uitgeprobeerd. Dat kon je zien terwijl ze bezig waren, maar ook in het resultaat.

Werkwijze De manier waarop je met het materiaal en gereedschap omgaat. De wijze waarop specifieke handelingen tot een voorspeld resultaat leiden.

De kinderen leren dat je, als je licht tekent, niet steeds hoeft te gummen, dat je kleuren kunt mengen op palet en in het werk zelf.

Je kunt aan de werkstukken zien dat de kinderen de techniek, de omgang met het materiaal en gereedschap goed begrepen en toegepast hebben.

Een beeldend doel laat zien aan welke beeldaspecten je aandacht besteedt om het beeldende werkstuk te laten variëren in de Vorm. Een materiaaltechnisch doel omschrijft de werkwijze en de vaardigheid die de kinderen moeten opdoen in de omgang met het materiaal en gereedschap. Natuurlijk betekent een eenzijdige gerichtheid op een beeldend of materiaaltechnisch doel een beperking.

3.1.2 Doelstellingen als leidraad voor de evaluatieHet bepalen van bedoelingen is vooral zinvol als je na afloop ook reflecteert. Als je concrete doelen maakt, zoals bijv. ‘het goed hanteren van het gereedschap’ kun je wel controleren, maar of de

19

Page 20: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

bedoelingen op procesniveau gerealiseerd zijn kun je als leraar vooral bepalen door goed te observeren. De bedoelingen komen als het goed is terug in de nabeschouwing.

3.1.3 Doelstellingen als leidraad voor de lesfasenOp basis van de doelen bepaalt de leraar welke activiteiten van zijn kant gewenst zijn en wat daarvoor nodig is. Een leraar bepaalt op welke doelen hij bij deze les de meeste nadruk legt. De doelen die een leraar heeft met een les bepalen:

- de onderwijsinhoud en reflectievragen die h ij met de kinderen aan de orde wil stellen- de benodigdheden voor werkomgeving tijdens de les.

Je kunt een overzicht maken met de vragen voor de kinderen en de benodigdheden. Als je dit af hebt dan ga je kijken hoe je dit in een les kunt gieten.

- introductie, informatie, opdracht, instructies, uitvoering, afronding, nabeschouwing.

3.2 De context van de beeldende activiteitJe hebt altijd te maken met de context als je een activiteit met kinderen gaat beginnen. Is er voldoende materiaal, beschikbare ruimte, opstelling van kinderen en werkplek, de mogelijkheid om de leeromgeving beeldend in te richten, tijd, kennis en vaardigheden van de kinderen. Allemaal dingen waar je van te voren over na moet denken.

3.2.1 De beginsituatie van de kinderenJe moet een goed beeld van de situatie waarin je de activiteiten wilt realiseren. De situatie rond de leerlingen bij het begin van een lesactiviteit noemen we de beginsituatie. (wisten we nog niet zeker… ) Hoe kun je de beginsituatie bepalen?

- Is het plan geschikt voor kinderen van deze leeftijd en dit ontwikkelingsniveau?- Is de activiteit interessant, uitdagend en inspirerend genoeg?- Welke kennis, vaardigheden en ervaring hebben de kinderen en waar kunnen ze die

gebruiken?

Belangrijk is dat je voortbouwt op eerder opgedane kennis, vaardigheden en ervaringen of dat je die in andere situaties laten toepassen.

3.2.2 Beschikbare tijdMaak een tijdsplan waarin de verschillende lesfasen een plaats krijgen. Het kan zijn dat je een activiteit over twee of meer lessen verdeelt. Voordeel: kinderen nemen afstand en kunnen tussendoor ideeën opdoen. Nadeel: inspiratie en betrokkenheid van de kinderen kan wegzakken. 3.2.3 De plaats van de kinderen en de leraarEen kring is vaak een geschikte vorm voor een inleiding. Het vergroot de betrokkenheid. Na de oriëntatie kunnen ze dan naar hun plek en aan het werk. Beeldmateriaal is in de kring ook beter te zien. Bij het gebruik van een vaklokaal zie je vaak dat leerlingen sneller in de stemming komen. Het kan een stimulans voor beeldend werk betekenen. Helaas kun je zo’n lokaal niet tot een ‘beeldrijke leeromgeving’ inrichten want er komt steeds een nieuwe groep in.

3.2.4 Beeldmateriaal voor de oriëntatieAls je een introductie geeft voor een nieuwe activiteit dan moet je veel beeldend materiaal laten zien. Wat kun je allemaal laten zien?

- Je kunt het vooraf ophangen.- Het tonen van afzonderlijk beeldmateriaal.- Een kijktafel- Naslagwerk- Audiovisuele middelen

20

Page 21: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

- Kinderen kunnen beeldmateriaal verzamelen- Neem instructiemateriaal mee.

3.2.5 De plaats van materialen gereedschappenBekijk per activiteit welk materialen en gereedschappen je nodig hebt. De les verloopt het soepelst als het materiaal op de meest doeltreffende plaats staat. Dit kan per activiteit variëren:

- Op de tafels (kinderen kunnen direct aan het werk als het op tafel legt)- Een centrale plaats in het lokaal (er is rust in het lokaal, het onderbreekt de les als kinderen

materiaal halen.)- Een vaste plaats binnen handbereik (kinderen kunnen zelf materialen pakken, het ligt altijd

op dezelfde plek)- Kinderen nemen zelf materialen mee (het is handig als kinderen zelf wat meebrengen, dan

hoef je dat zelf niet allemaal mee te nemen.)- Zorg dat het veilig is. (bij verven een schort dragen, er moet voldoende EHBO-materialen in

het lokaal zijn)- Wanneer en hoe berg je het op? (bepaal zelf wat er moet gebeuren, wat gebeurt met de

restanten, waar moeten ze met hun werk naartoe? Etc.)

Laat maar zien hoofdstuk 4: Beeldend onderwijs in de groep: oriëntatie Je moet kinderen in een oriëntatie warm kunnen maken voor het onderwerp, informeren over de keuzemogelijkheden en instrueren over handelingen die deel uitmaken van hun beeldende activiteit.In de oriëntatiefase zien we dus 3 processen:

1. Introduceren2. Informeren3. Instrueren

4.1 IntroducerenVoornaamste doel van deze fase: kinderen in de sfeer brengen. De introductie moet kort, krachtig en verrassend zijn, moet raken en inspireren. Een paar mogelijke introducties:

4.1.1. Een beeldend verhaal:Kinderen moeten het voor zich kunnen zien, meegebrachte voorwerp kunnen het verhaal versterken/nieuwsgierigheid prikkelen.

4.1.2. Spel: aansluiting bij drama: Als leraar kun je een stukje doen, zo zet je een andere sfeer neer. Ook kinderen kun je een stukje voor laten bereiden.

4.1.3. Kijken naar een afbeelding of voorwerp: Met verwondering kijken naar een afbeelding of voorwerp dat met thema te maken heeft, kan betrokkenheid oproepen. Als het beeld of voorwerp veel met het thema te maken heeft is beschouwen eigenlijk ook al een informerende activiteit.

4.1.4. Kijken in de omgeving: aansluiting bij natuuronderwijs en aardrijkskunde: een wandeling in de buurt, het bekijken van bijv. gebouwen, natuur, straatmeubilair. Het samen kijken naar de omgeving maakt kinderen bewust van de visuele aspecten ervan.

4.1.5. Audiovisuele presentatie:- diavoorstelling: moet kort blijven, aandacht is gericht.- televisie, video of dvd: kinderen kijken dit graag. Maak wel een juiste

selectie, wat wil je laten zien/bereiken? Gerichte kijkvragen zijn goed.- internet, beamer en digibord: onderwijs kan zo aanschouwelijk en

beeldend worden. 4.1.6. Vliegende start: gelijk met de deur in huis vallen, direct met materiaal aan de slag

gaan. Als materialen nieuw zijn, zijn kinderen al ontzettend enthousiast. Nieuwe ervaringen maken veel indruk. Tijdens verkenningsproces wordt dan plaats ingeruimd voor verdere oriëntatie en specifieke instructies. Bijv. bij kleuters met brooddeeg, hogere groepen linoleum.

21

Page 22: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

4.2 InformerenNa de introductie zijn kinderen enthousiast. Je moet de aandacht dan weer richten op de informatie die dan nog volgt; wat is de bedoeling van de les, wat moeten ze nog weten voor ze aan het werk gaan.

4.2.1. Oriënteren is informerenTijdens de oriëntatiefase geef je kinderen al informatie waarmee ze straks aan de slag kunnen. Je verkent samen de keuzemogelijkheden die er zijn binnen het onderwerp, dit is erop gericht dat kinderen zelf ook mogelijkheden onderzoeken en proberen. Informatie die de leraar geeft moet goed aanschouwelijk worden ondersteund. Beelden moeten goed te zien zijn voor de kinderen, ook tijdens het werken.

4.2.2 Soorten informatieEen oriëntatie moet kort, helder en interactief zijn. Het is verstandig te zoeken naar beeldmateriaal dat weinig toelichting nodig heeft; niet alle kinderen kunnen verbale toelichting goed volgen. Ondersteuning met beelden bereikt taalzwakke kinderen, ook geeft het ruimte voor meervoudige intelligenties. Door gericht in te gaan op de beelden kun je aspecten als vorm, betekenis en materiaal aan de orde stellen.

4.2.3. Kijken met een kijkwijzerTegenwoordig is bij beeldend onderwijs kijken met kinderen en beeldbeschouwing belangrijk (ook in kerndoelen). Leraar moet kennis hebben over de beelden, maar ook veel oefening in het ‘kijken met kinderen’. Juiste vragen stellen is hierbij belangrijk, een kijkwijzer kan je hierbij helpen. Een kijkwijzer is een handleiding, een reeks vragen, die je stimuleren bewust naar het beeld te kijken. Het is belangrijk dat je met deze vragen leert spelen. Bij beeldende vorming is beschouwing meer dan ‘leren kijken’. Bij bv gaan we er meer op in wat kijken eigenlijk is:

- Wat zie je precies en hoe kun je het zien;- Hoe kun je een beeld interpreteren;- Wat doen beelden met je.

Een beschouwingsgesprek is niet eenvoudig. De afwisseling van gesloten en open vragen brengt een dynamisch proces op gang. Gesloten vragen geven houvast bij het kijken, open vragen geven kinderen de mogelijkheid hun mening te verwoorden. Maak een tijdsplan voor deze oriëntatiefase.

4.3 InstruerenInstrueren is kort en duidelijk uitleggen wat er precies van de kinderen verwacht wordt, wat ze moeten doen. Leraar denkt van te voren na over de volgorde van de instructie, er zijn verschillende mogelijkheden (o.a. opdracht als probleemstelling, instructies over gebruik van materiaal en, aanschouwelijk en interactief enz.).

4.3.1. Selectief, aanschouwelijk en interactiefKinderen kunnen niet alles onthouden, een leraar moet selectief te werk gaan -> Welke informatie is echt noodzakelijk voor de kinderen? De leerkracht komt tijdens het begeleiden op de instructie terug. Ook worden de punten uit de instructie meegenomen als kijkpunten of criteria bij de nabespreking. Vertel niet zelf alle oplossingen (als je een deelprobleem als instructie gebruikt), laat het uit de leerlingen komen, laat ze meedenken.

4.3.2. De opdracht als probleemstelling

22

Page 23: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Het maken van een beeldend werkstuk wordt een probleemoplossingsproces genoemd; kinderen krijgen wel te horen wat ze moeten doen, maar slechts gedeeltelijk hoe. De opdracht bevat een probleemstelling die op te lossen is door gebruik te maken van de gegevens uit de oriëntatiefase en richtlijnen uit de instructie. In de formulering van de opdracht is er aandacht voor betekenis: beeldende en materiaaltechnische aspecten van het werkstuk. Ook doe je een beroep op de eigen keuzes die je van de kinderen verwacht.

4.3.3. Instructies over het verloop van het werkprocesVerstandig: stapsgewijs overzicht geven van het werkproces. Zo geef je kinderen houvast. In de onderbouw zul je de mededelingen per fase moeten herhalen, in de bovenbouw kun je de stappen kort op het bord noteren.

4.3.4. Instructies over beeldende mogelijkheden.Om de kinderen het onderwerp te laten verbeelden moet de relatie tussen betekenissen en de manier waarop je die in beeld kunt brengen worden toegelicht. Dit gebeurt door in te gaan op de beeldende aspecten. De leraar toont variaties met betrekking tot beeldende mogelijkheden. (Voorbeeld: Hoeveel kleuren groen kun je bomen in het bos geven? Laat allerlei stukjes groen papier uit tijdschriften zien waarmee iets bos- of boomachtigs gemaakt is, vervolgens gaan kinderen aan de slag). Het gaat bij beeldende instructies dus vooral om de variatiemogelijkheden. Benadrukt moet worden welke speelruimte de kinderen hebben, zo worden ze aangezet tot experimenteren.

4.3.5. Instructies over het gebruik van materiaal en gereedschapAccent ligt hierbij op e meest effectieve handelingen met het materiaal en gereedschap.

- Mogelijkheden met materiaal: laat karakteristieke mogelijkheden zien. Deze instructie ligt in het verlengde van de mogelijkheden die tijdens de beeldende instructie zijn aangedragen.

- Fasevoorbeelden, instructiekaarten en voordoen: laat even zien hoe je een kwast hanteert, een koop legt enz. Dit is concreter dan een beeldende instructie. Breng waar mogelijk structuur aan, door de handelingen in stappen te delen.

4.3.6. Aanzet tot associëren, onderzoeken en uitproberen.Kauw je niet te veel voor? Dat gevaar bestaat. Leraar moet duidelijk aangeven wat de kinderen zelf moeten uitzoeken tijdens het werk. Ervaren leraren kunnen ook volgorde les omdraaien; eerst leerlingen laten experimenteren, vervolgens instructie. Instructie geen is niet slechts aangeven hoe het moet; maar vooral een aanzet tot associëren, onderzoeken en uitproberen.

4.4 Beschouwen als lesactiviteitTijdens de oriëntatie van een beeldende lesactiviteit mag de beschouwing niet te lang duren; kinderen moeten aan het werk. Samen kijken kan ook het doel van de les zijn, dan is het een beschouwingsles.

4.4.1. Leren kijkenWat wil je dat de kindren gaan zien, ervaren of opsteken? Je zult als leraar voldoende kennis en informatie moeten hebben voor een beschouwingsles, dit kun je eerst verzamelen. Probeer kennis gaandeweg te vergaderen en laat kinderen regelmatig kennismaken met een kunstenaar.

4.4.2 De kunst van kiezen

23

Page 24: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Voor beschouwingsles moet een leraar bepalen:

- Het onderwerp: sluit aan bij thema van andere vakken als dat kan. Eigen omgeving van de kinderen is ook een aantrekkelijk vertrekpunt.

- Welke beelden en kwaliteit van de beelden: voor een grote groep is groot en aantrekkelijk beeldmateriaal nodig. Kleiner beeldmateriaal -> andere organisatievorm met groepjes is een mogelijkheid.

- Gesprek of vaste vragen: voor het houden van een goed gesprek is ervaring noodzakelijk, voor zowel leerlingen als leerkracht. Voor leraar is het moeilijk om de rode draad in handen te houden. Het is daarom verstandig om te beginnen met duidelijke, van te voren opgestelde vragen (mogelijk een kijkwijzer). Klassikaal gesprek heeft nadelen: niet alle kinderen komen aan het woord, blijft iedereen wel betrokken?

- Individuele taken of groepstaken: een uitdaging voor kinderen om bijv. zelf met een kijkwijzer aan de slag te gaan.

Met de organisatie van beschouwingactiviteiten geeft de leraar vorm aan ‘mooi’ onderwijs zoals bedoeld in de kerndoelen. Er is sprake van samenhang tussen de verschillende leergebieden.

Heel veel succes met leren allemaal! Ik denk dat als je alleen de samenvatting van dit hoofdstuk leert het wel genoeg is, in het boek staat verder weinig boeiends, voor de liefhebber evt. nog wel wat voorbeelden van lessen.

Hoofdstuk 5 Beeldend onderwijs in de groep: uitvoeringOp basis van observaties van leerlingen kan de leraar tijdens de uitvoering onderwijs ‘op maat’ maken. Het doel van de leerkracht is om elk kind in de gelegenheid te stellen het werkproces op zijn of haar eigen manier te doorlopen en tot een bevredigend en succesvol einde te brengen. Tijdens observaties blijf je fysiek aanwezig. Tijdens de hele uitvoeringsfase is er een wisselwerking tussen het kind en de leraar: je observeert, reageert en begeleidt op maat. Eerste fase na de uitleg: fase van ‘aanrommelen’: de eerste handeling van elk kind is weer anders. Als leraar observeer je:

Waar de instructie niet duidelijk was Of de opdracht het juiste niveau heeft Of het geheel voldoende inspirerend is geweest Hoe het zit met verschillen tussen kinderen in de aanpak van de taak (de

belangrijkste)Hierop moet je je handelen afstemmen. Kinderen kunnen ruggesteun en stimulans goed gebruiken. Jouw hulp bestaat uit het opgang brengen van het creatieve proces. Reflectievragen (wat wil je laten zien? Hoe ziet het eruit? Heb je nog een idee?) helpen kinderen structuur aan te brengen in de keuzemogelijkheden, de eerste stappen naar het ‘doen’. Het is noodzakelijk kinderen eerst zelf bezig te laten zijn om te zien hoe ze problemen aanpakken: dus niet meteen helpen. Kinderen worden vaak al geholpen met reflectievragen. Aandacht stellen ze op prijs. Observatie kan gaandeweg overgaan in begeleiding. Begeleiden is een fijnzinnige bemoeienis met het werkproces van leerlingen met oog voor individuele verschillen. Doorgaans wordt er gelet op hoe een kind het individueel doet. Ook groepsbegeleiding is belangrijk, want er wordt vaak in groepjes gewerkt. Door te observeren kun je veel leren over groepsprocessen. Beeldende vorming is ‘ontdekkend leren’: kinderen leren er actief naar te zoeken. Een kind kan te snel klaar zijn omdat:

Het zich slecht kan concentreren

24

Page 25: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

Het weinig vertrouwen heeft in zijn eigen kunnen Het geen relatie kan leggen tussen wat het wil en hoe dat moet Het geen zin heeft Het aandacht van de leerkracht wil

Bij beeldende vorming is de vraag naar de bedoeling (wat wil je laten zien?) de belangrijkste. Ook kinderen die wel zelf een maakproces kunnen doorlopen zijn gebaat bij onderwijs op maat. Reflectiemomenten helpen kinderen verder in hun ontwikkeling omdat ze kritisch leren kijken naar samenhangen. De zone van naaste ontwikkeling is van belang. Afrondingsinstructies kun je geven als er een paar kinderen klaar zijn, bij de uitleg van de opdracht of individueel/groepsgewijs. De afrondingsinstructie geeft kinderen informatie over:

Wat ze moeten doen als ze klaar zijn Wat ze met het materiaal (resten) en gereedschap moeten doen Wat ze met de tafel moeten doen Wat de vervolgactiviteit is

Stal het werk uit.

Vlak werk tegen de muur of op een prikbord Ruimtelijk werk in de vensterbank, op een display of in de vitrine Lichter ruimtelijk werk kan opgehangen worden

Voor de liefhebbers staar er op blz. 151 van ‘Laat maar zien’ nog een samenvatting.

Hoofdstuk 6 Beeldend onderwijs in de groep: nabeschouwingNabeschouwing is een belangrijke fase in het beeldende leerproces. De leraar laat de kinderen aan het woord over de verschillende aspecten van de beeldende activiteit. Eerst worden er algemene kijkvragen gesteld, daarna kan de leraar ingaan op verschillen tussen de producten tegen de achtergrond van de beeldende en materiaaltechnische aspecten die aan de orde zijn geweest. Aan de hand daarvan kun je kijken naar de gekozen oplossingen en verschillen in betekenis. Tot slot wordt het resultaat in relatie gebracht met de motivatie van het kind. De bedoelingen van een nabeschouwing zijn als volgt:

Genuanceerd kijken Beschrijven en analyseren Relaties leggen tussen wat er te zien is en het effect daarvan (cirkelmodel) Een mening geven en beargumenteren Respect kunnen opbrengen voor de ziens- en werkwijze van een ander Nieuwe kennis en inzichten opdoen voor de volgende werkprocessen

Als je ook wil ingaan op het werkproces, is het handig om de nabeschouwing meteen na de les te doen. Nadelen daarvan zijn dat de kinderen nog niet voldoende afstand hebben kunnen nemen. Ze hebben eerst behoefte aan ontspanning. Na een pauze is de situatie voor de nabeschouwing geschikter. Het accent moet liggen op actief kijken. Het moet doelgericht en structureel verlopen. De manier van beschouwen moet gaan over de zeggingskracht en niet of de werkstukken goed of minder goed zijn. Het beoordelen staat vaak los van de nabeschouwing. Het geven van een waardeoordeel over beeldend werk is vaak moeilijk, maar noodzakelijk. Het is belangrijk dat de leraar aangeeft hoe zijn kwalificatie tot stand is gekomen. Het kunnen leveren van positieve kritiek en het kunnen beargumenteren daarvan behoren tot de belangrijkste doelen van beeldend onderwijs. Pluriformiteit is een goed streven. Het is belangrijk om kritiek in een positieve sfeer te houden. Het werk moet gepresenteerd worden: kinderen zijn trots op hun creaties. Tekeningen kunnen verzamelt

25

Page 26: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

worden in een map. Het werk zal daarin mooier uitkomen als er af en toe aandacht wordt besteed aan de presentatie. Kinderen kunnen een passe-partout maken, etc.

Voor de liefhebbers staar er op blz. 170 van ‘Laat maar zien’ nog een samenvatting.

Hoofdstuk 7 Beeldend onderwijs in de groep: evaluatie van de leraar7.1. Evalueren van product en procesOm te evalueren n.a.v. van een activiteit kijk je eerst terug naar je doelstellingen. Je kunt pas vertellen of iets (niet) goed ging als je verwachtingen had. Je evalueert tijdens de hele les, niet alleen na de les. Voor je doelstellingen betreffende het product kun je na afloop de werkstukken bekijken: productevaluatie.Het proces is ten dele af te lezen aan de producten. Voor een echte procesevaluatie kun je beter afgaan op observaties en hetgeen dekinderen er zelf over vertellen tijdens het werk en tijdens de nabeschouwing. De resultaten van het werkproces zeggen veel, maar lang niet alles. Hoe de kinderen bezig zijn geweest en de directe invloed van de leraar daarop laat het buiten beschouwing. Om daar iets over te zeggen, moet er geobserveerd worden.

7.2 Observeren en registreren naar aanleiding van het procesfasenmodelDe evaluatie van de activiteit hebben we dus tijdens de nabeschouwing bekeken in termen als leerlinggedrag, afgemeten aan het product en het proces. Maar voor leerling gedrag is de leraar ook deels verantwoordelijk. Procesfasenmodel: vooral verband tussen de handelingen v/d leraar en het gedrag v/d leerlingen. Beoordelingsformulier/observatie voor beeldende activiteiten:

1. Voorbereiding:-De activiteit is geschikt voor deze kinderen.-Beginsituatie en doelen zijn op elkaar afgestemd en gerealiseerd.-In materiaal, gereedschap, leermiddelen en opstelling is voorzien.

2. Oriëntatie (kinderen worden opgewarmd voor de activiteit. Ze krijgen informatie over de betekenissen, variatiemogelijkheden in vormgeving en instructies over materiaagebruik)

-De introductie is inspirerend.-Gaf kinderen mogelijkheid tot associëren.-Het getoonde beeldmateriaal is duidelijk.-De uitleg/informatie over het onderwerp is helder en aantrekkelijk.-De betrokken beeldaspecten zijn duidelijk geïllustreerd.-Er is plaats gemaakt voor kijken met kinderen.-De instructies zijn selectief, aanschouwelijk en interactief.-Werkproces, werkwijze, beeldende mogelijkheden.-De kinderen kunnen na de zelfstandig beginnen.

3. Uitvoering-De kinderen kunnen duidelijk met de opdracht uit de voeten.-Er is voldoende geobserveerd.-De aandacht is verdeeld over de hele groep, groepjes, individuen.-Hulp bestaat uit voordoen maar ook uit het stellen van reflectievragen.-Delen van de gegeven informatie worden toegankelijk gemaakt.-Er is in de begeleiding aandacht voor verschillen tussen kinderen.-Er is op een duidelijke manier afgerond.

4. Nabeschouwing (is een vruchtbare onderwijsactiviteit!: je kunt in één oogopslag zien met welke intensiteit er gewerkt is)

26

Page 27: pabo2.   file · Web viewpabo2.weebly.com

-Het opruimen is goed/overzichtelijk verlopen.-De werkstukken zijn voor de kinderen goed te zien.-De opdracht is herhaald, inclusief de aandachtspunten.-De kinderen krijgen tijd en richtlijnen om te kijken.-Ze zijn op een actieve wijze bij de nabeschouwing betrokken.-De kinderen krijgen de gelegenheid hun mening te geven.-Er is in opbouwende sfeer iets gezegd over de kwaliteit van het werk.-Er is aangegeven wat er met het werk moet gebeuren.

5. Evaluatie (Waarde toekennen aan je eigen prestaties.-Er is gereflecteerd op basis van leerlinggedrag (product en proces)-Er is gereflecteerd op basis van zelfobservatie (handelen in fasen)

7.3 ReflecterenBij een evaluatie gaat het om ‘in hoeverre’ de actie of opzet geslaagd is en waar bijstelling gewenst is.Reflecteren:- bezig zijn met de deelvragen, naar jezelf kijken met het oog op hoe je als leraar een volgende keer situaties moet inkleden en begeleiden.-Je kunt verbanden leggen tussen je voorbereidingen in termen van opzet en inschatting, de uitvoering met alle bijbehorende factoren en de uitvoering.-Je kunt met de informatie over je eigen handelen doelen voor jezelf bepalen voor in je pers. Ontwikkelings plan (POP):

-Wat heb je de vorige keer laten liggen?-Waar wil je bij een volgende activiteit vooral op letten of aan gaan werken?

Lang niet alles wat je als leerkracht doet en evalueert heeft te maken met het beeldend onderwijs. Het is goed om de SBL-competenties (=interpersoonlijk, pedagogisch, onderwijskundig en vakdidactisch handelen) er concreet bij te pakken en te kijken naar die aspecten van prof. Handelen:-Op welke wijze grijpen ze in elkaar?-Wat zijn de consequenties van je pedagogisch en onderwijskundig handelen uit vakdid. Oogpunt?-Hoe kun je motiveren en stimuleren?-Waar vraag je om samenwerking, aandacht en respect voor verschillen van de kinderen?Etc.

Kijken naar jezelf kan moeilijk zijn. Het is verstandig, vooral uit oogpunt van competentieontwikkeling, af en toe een camera te gebruiken. Wij hebben de neiging om succes aan eigen optreden toe te schrijven, terwijl als wij falen toeschrijven aan allerlei andere factoren. Deze factoren zoeken we het liefst buiten onszelf: attributie. Een gevaar voor je verdere ontwikkeling als leraar. Het is dus goed om ervan uit te gaan dat er in de onderwijssituatie geen externe factoren zijn.

27