Over het nut van een dorpenbeleid - Landelijke Gilden · wonen. Geert Van Istendael blogt in MO*...
Transcript of Over het nut van een dorpenbeleid - Landelijke Gilden · wonen. Geert Van Istendael blogt in MO*...
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 2
Deze uitgave bevat teksten die verband houden met de studiedag van de Plattelandsacademie op
28 april 2015 te Leuven, een initiatief van Landelijke Gilden en VVSG.
Overname is toegelaten mits de juiste verwijzingen.
V.U.: Christian Stivigny, Landelijke Gilden, Diestsevest 40, 3000 Leuven.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 3
Inhoudstafel Inleiding p. 5 Piet Vanthemsche Pleidooi voor een dorpenbeleid p. 7 Karel Lhermitte Herdorpen als instrument p. 11 Filip Canfyn Dorpen als ondernemers: dreigt de scheiding of niet? P. 17 Erwin Van der Kelen Vlaanderen vergrijst, het platteland ook p. 19 Pascal De Decker Over het dorpenbeleid p. 33 Christian Stivigny Frans De Wachter
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 4
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 5
Inleiding Piet Vanthemsche Voorzitter Landelijke Gilden
In 2013 organiseerde Landelijke Gilden een plattelandsacademie met de profetische titel: ‘Willen we een dorpenbeleid?’. Hiermee gaf ze uiting aan een gevoel dat de dorpen op het platteland het moeilijk hadden. Toeslibbing, verschraling, vervreemding, verlies aan identiteit… werden genoemd. Dorpen zijn de eerste geografische samenlevingsvormen in ons land en zijn door de eeuwen heen steeds herkenbaar gebleven. Maar door de snelle en niets ontziende verstedelijking van de laatste decennia staan ze onder druk. Tot voor kort was daar weinig aandacht voor. Dorpen waren ‘gewoon’ een onderdeel van de nederzettingsstructuur op het platteland en enkel nuttig in demografische berekeningen. De vormkracht van het dorp en de kracht van de menselijke maat werden niet meegenomen in plannen of stedenbouwkundige visies. Gelukkig is dit aan het keren. De boodschap van de plattelandsacademie is aangekomen. Deskundigen beginnen te pleiten voor dorpsontwikkeling. Plannen voor ‘leefbare dorpen’ worden gemaakt binnen Leader-subsidies of PDPO. Het huidig Vlaams regeerakkoord stelt: “Wij willen een dorpenbeleid.” Een dorp is een samenspel van bewoners, gebouwen en voorzieningen. En rond die componenten zal een dorpenbeleid opgezet worden. De Plattelandsacademie op 28 april illustreert deze werkwijze met drie inleiders die vanuit hun achtergrond over ‘ruimte’, ‘wonen’ en ‘ondernemen’ de meerwaarde van een dorpenbeleid aangeven. De studiedag over het nut van een dorpenbeleid is tot stand gekomen door een samenwerking tussen Landelijke Gilden en VVSG, twee organisaties die opkomen voor de leefbaarheid van het platteland. De kennisdeling past binnen de doelstellingen van het Europees project ‘Rural Alliances’.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 6
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 7
Pleidooi voor een dorpenbeleid 1
Karel Lhermitte
Studiedienst Landelijke Gilden
Ons landschap is 100% man made. Echte natuurlandschappen ontbreken. De culturele component
overheerst. Vlaanderen is dus het Antropoceen ingegaan. Deze nieuwe geologische periode werd als
opvolger van het Holoceen benoemd door Nobelprijswinnaar Paul Crutzen omdat de invloed van de
mens zo sterk is. Dit springt het meest in het oog in de urbane landschappen gekenmerkt door een
hoge bebouwingsgraad en een hoge bevolkingsdichtheid. Onze samenleving is succesvol omdat
deze hoge dichtheden ‘leefbaar’ zijn. Er is voldoende aanvoer van voedsel en er is een goede afvoer
van afval. Het boek Hungry City (2008) van Carolyn Steel is een aanrader voor stedenbouwkundigen.
Zij vertelt hoe voedsel de stad vorm heeft gegeven, en dit waarschijnlijk ook in de toekomst zal
doen. Let maar eens op al die urban design met stadslandbouw. Als het klimaat geen roet in het eten
gooit, is voedselaanwezigheid binnen Vlaamse steden nog géén punt. De grootste struikelblok, zie
het als een uitdaging, is onze omgang met verschillen en diversiteit: jong en oud, druk en stil, arm en
rijk, vuil en schoon, snel en traag, langblijvers en nieuwkomers… Philippe Van Parijs in De Standaard
van 24 april: “Het is nodig dat meer mensen in de steden gaan wonen…, en we hebben meer dan
ooit nood aan verdraagzaamheid. Dichter bij elkaar wonen betekent nog meer rekening houden met
de anderen.“ Denk aan de recente hetze in Leuven op het Helleputteplein bij de komst van het
Wereldcafé. Gelukkig heeft Vlaanderen een stedenbeleid dat daar mee bezig is. Toch?
Wie op het metropolitane Vlaanderen inzoomt, ontdekt ook rurale landschappen. In een matrix van
vooral landbouwgebieden vormen nederzettingen de linten, knopen en massa’s in het landschap. De
ons omringende landen spreken over dorpen. Niet zo in Vlaanderen. Hier hebben we het over
woonkernen waar steden, dorpen, woonwijken – vroeger ook gehuchten – en verkavelingen
toebehoren. Herinnert u zich het zwart-wit kaartje van ADSEI van de woonkernen en de
openruimtegebieden uit de jaren negentig? Dit werd in 2011 geactualiseerd. De woonkernen nemen
26% van de oppervlakte in. In de Westhoek zijn kleine zwarte stipjes te zien. In de Vlaamse Ruit en in
de Kempen betreffen het grotere vlekken.
Op zich is die erkenning van het dorp niet zo erg. Mensen weten echt wel wanneer ze in een dorp
wonen. Geert Van Istendael blogt in MO* “Leve het dorp” (7 april 2013) en een krantenkop zegt: “Te
koop: dorp in de Achterhoek” (20 april 2013). Mensen kunnen er zich wel iets bij voorstellen. Het
dorp valt op. Onze Germaanse voorouders zagen in het vlakke land iets wat op een hoopje leek en
noemden het een ‘terp’ 2, de moedervorm van ‘dorp’. Rik Herngreen schrijft in het
1 Dit artikel is verschenen als ‘Opinie’ in het tijdschrift Ruimte 18 (2013), 20–23.
2 Nog te herkennen in (an)T(w)ERP.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 8
aanbevelenswaardige boek Dorp als daad: “Een echt dorp is een nederzetting in de vorm van een
eiland. Een complex van gebouwen, erven en collectieve en openbare ruimten, dat omsloten wordt
door een andere wereld, die er toch ook bij hoort.” En verder: “In het algemeen bestaat die
omwereld uit landbouw-, natuur- en watergebieden die worden ontsloten door een fijnmazig
netwerk van routes, maar je kunt ook veronderstellen dat voorbij de dorpsrand goed ontsloten
bedrijventerreinen liggen, of zelfs stedelijke woon- en recreatiegebieden als die morfologisch en
sociaal anders zijn.”
Dorpen dus
Sinds 1988 bestaat de Arbeitsgruppe Landentwicklung und Dorferneuerung gehuisvest in Wenen.
Hun Leitbild (streefbeeld) uit 2009 ‘Für eine nachhaltige Entwicklung europäischer Dörfer und
Landgemeinden’ is echt wel lezenswaardig. De Duitstalige Gemeenschap weet er alles over. Zij doen
al meerdere jaren mee aan de Europese wedstrijd die deze belangenorganisatie inricht. Dorpen en
dorpsgemeenschappen staan in het middelpunt. Zij krijgen een thema en moeten in hun
kandidatuur aantonen dat zij dit oppakken. Dit jaar zijn de thema’s burgerparticipatie, de relatie
tussen het dorp en de gemeente en de uitdagingen van de globalisering. Er is afwisselend een
nationale editie (dit jaar) en een Europese. Nederland en het Waalse Gewest doen mee, net zoals
grote delen van (Duitstalig) oostelijk Europa. Ik ben waarschijnlijk de enige Vlaming die al meerdere
edities heeft meegemaakt als jurylid, en ik moet toegeven, het gaat er echt professioneel aan toe.
Het jurybezoek lijkt nog het meest op de visitatiecommissie van het Stedenfonds, uiteraard
kleinschaliger. De dorpen, dikwijls bijgestaan door de lokale en regionale politiek, moeten een heel
proces van strategieopbouw doormaken, zaken realiseren en hun betrokkenheid aantonen. Tip:
bezoek tijdens de vakantie eens een ‘Siegerdorf’ zoals Sand in Taufers (Zuid-Tirol) of Koudum
(Friesland). Je zal versteld staan van de kracht van die dorpen.
Iets gelijkaardigs, maar zonder de wedstrijdformule, is te vinden in het Verenigd Koninkrijk. Ze
hebben het over Village Design en Village Planning. Regionale Leadergroepen en nationale
netwerken publiceren dikwijls good practices waar ook voor Vlaamse dorpen heel wat waardevols in
staat. Zo verscheen in 2012 een brochure over future proof dorpen in Noord-Ierland. De lijst met do’s
and don’ts over land, energie, partnerships en settlement design zijn zo over te nemen. Een leuke:
‘Trees and Business – Growing Together’. Of ‘Gaining Community Support for Renewable Energy
Schemes’ wat ze in Nieuwkapelle 3 bij Diksmuide alleen maar kunnen beamen.
Het Nederlandse Innovatienetwerk heeft ongeveer 10 jaar geleden een hele campagne gevoerd over
nieuwe dorpen met een rits aan publicaties. De basis was de achteruitgang in grote delen van het
Nederlandse platteland van de bevolking. Kon daar met een ontwerpopgave iets aan gedaan
worden? Natuurlijk waren er voor- en tegenstanders, en uiteindelijk is er géén nieuw dorp gebouwd,
maar de vakdiscussies, de ontwerpen, de argumenten over dorpen hadden tot effect dat er méér en
beter over de bestaande dorpen werd nagedacht. Men besefte ook dat dorpen, naast steden, een
eigen opdracht hadden binnen het woonbeleid. Het is ‘rust en ruimte, maar ook een bakker om de
hoek’, zoals het ergens in een titel staat. ‘Dorp als Daad’ (2004) kan je als een soort synthese
bekijken. Ook hier een lijst van 10 gouden regels, onder meer ‘geen dorp zonder landschap’, ‘houd
bedrijven in het dorp’ en ‘geen straat is standaard’. In Noord-Brabant deden ze er nog een schepje
3 Het dorp in de Westhoek met de twee windturbines van Beauvent cvba.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 9
bovenop door middelen te verstrekken aan dorpen uit het Integraal Dorps Ontwikkelings Programma
(IDOP). Hier kwam advies en uitvoering over de domeinen ruimtelijke ordening, ontwerp, welzijn,
zorg en wonen. Werkbaar? Of niet?
Dorpen bestaan dus. Ze zijn in het landschap aan te duiden. Mensen gebruiken het als
referentiekader. Je kunt er beleid voor maken. Neem Heule, een dorp op drie gemeenten (Kortrijk,
Kuurne, Lendelede) wat de bewoners niet weerhoudt om zeer participatief en constructief samen
met het beleid voor het dorpsleven te ijveren.
Waarom doen we in Vlaanderen zo weinig met die positieve elementen van dorpen? Uitzonderingen
niet te na gesproken. Bij het opbouwwerk bestaan er methodieken zoals Dorp inZICHT of
Dorpsspiegel om mensen over hun dorp te doen nadenken. Enkele wedstrijdformules zoals Buurten
op den Buiten van KBS/VLM of Dorp met toekomst van Cera – Landelijke Gilden – Vlaanderen
hebben als doelgroep dorpen en dorpsgemeenschappen. In West-Vlaanderen is er zelfs een
dorpenbeleid in opvolging van het spraakmakende onderzoek van professor Frans Thissen en Niek
De Roo in de Westhoek (1997) 4. In structuurplannen is sprake van hoofddorpen en woonkernen.
Meer niet. Buiten de aanduiding dat ze al of niet kunnen ontwikkelen (paar woningen bij,
bedrijventerrein van 5 ha…) is er weinig interpretatie van de stedenbouwkundige of sociale context.
Laat staan maatwerk. Elk dorp is uniek – net zoals elke stad en wijk– zodat copy-paste oplossingen
niet leiden tot ruimtelijke en sociale kwaliteit. Een gedegen participatietraject met de bewoners en
een sterk ruimtelijk referentiebeeld (beeldkwaliteitsplan) kunnen helpen. Dat was toch de
boodschap van zowel Ward Verbakel als Oswald Devisch op de Plattelandsacademie Landelijke
Gilden op 6 maart 2013.
Waarom geen dorpenbeleid?
Een dorp is dat ‘hoopje’ huizen waarmee mensen zich kunnen identificeren. Een stad is complexer.
Een lint en een gehucht hebben te weinig mobilisatiekracht. Is het mogelijk om een deel van de
woonkernen het predicaat ‘dorp’ te geven en daar een beleid voor uit te tekenen? Net zoals een deel
van de woonkernen het predicaat ‘stad’ hebben en daardoor met het Stedenfonds een stedenbeleid
opstellen? Vlaanderen voorziet een extra behoefte aan 330.000 woningen (of meer) binnen tien jaar
bovenop de 2,7 miljoen bestaande woningen. Ongeveer 40% zal op het platteland gerealiseerd
worden. In de toekomst groeien de dorpen dus omdat er vraag naar bouwgrond is vanuit de groei
van de bevolking en de welvaart. Helaas tonen berekeningen ook aan dat de bouwgrondreserve nog
voor méér dan 30% in linten ligt. In veel streken hinderen de bebouwde linten nu al de
plattelandsbeleving naast andere economische minwaarden: aanleg nutsvoorzieningen, onveilige
verkeerssituaties, ecologische versnippering…
Dorpsontwikkeling moet zeker hoog op de agenda. De stedenbouwkundige dimensie vormt de
basis. Naast dorpskernversterking moeten ook goede manieren om in te breiden én uit te breiden
worden gezocht. Met behulp van een beeldkwaliteitsplan zoals in Bonheiden en Landen, kan de
lokale overheid veel meer kwaliteit bij het bouwen bekomen. Ook is het Team van de Vlaamse
Bouwmeester in te schakelen. Zij bemiddelen onder meer tussen de architect en de opdrachtgever
4 Op dit moment zoekt men dit wel geografisch te verruimen naar delen van steden zodat de betrokkenen over een ‘kernenbeleid’ spreken.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 10
over de kwaliteit van de publieke ruimte. En doe iets aan die lintbebouwing! Hou visueel contact met
het open landschap.
Daarnaast is er de sociale dimensie. Het betreft een dorpsgemeenschap die moet kunnen
ontwikkelen. Daarvoor is ruimte nodig, en voldoende afspraken. De meeste dorpen, zeker die in de
schaduw van de steden, dienen alleen nog maar om in te wonen. Autogebruik is alomtegenwoordig.
Wat leefbaarheid betreft op lange termijn, denk aan de oudere bevolking, is dit geen gewenste
situatie. Door lokale activiteiten te organiseren met de bewoners, sociale zowel als economische,
kan het dorpsleven reanimeren. Creatieve oplossingen voor de verschraling van de voorzieningen
zijn gewenst. Het streefbeeld van een ‘woondorp-plus’ wenkt.
Dit is geen pleidooi om in elke kern van alles – gesubsidieerd – te organiseren. De methode bij
voorkeur is burgerparticipatie. “Met de mensen nadenken over de toestand, hen betrekken bij
beslissingen en een dorp bouwen en ontwikkelen waar de toekomstige uitdagingen een antwoord
krijgen” hoorde ik op de Plattelandsacademie. In West-Vlaanderen heeft het dorpenteam er al
ervaring mee.
Ik ga niet eindigen met een lijstje – die zijn er al genoeg – maar wel met een overweging. Moet het
dorpenbeleid niet uitmonden in integrale ontwikkeling waarbij de diverse budgetten (openbare
werken, wonen, voorzieningen, zorg, mobiliteit…) en actoren het dorp behandelen als een ‘local
brand’ met alles wat daar bij hoort?
Bibliografie
2004 – Dorp als daad. Bouwstenen voor dorpen van het oosten. Arnhem, Blauwdruk;
www.zijaanzicht.nl (pdf).
2009 – Leitbild ‘Für eine nachhaltige Entwicklung europäischer Dörfer und Landgemeinden’. Der
Europäischen ARGE Landentwicklung und Dorferneuerung op www.landentwicklung.org.
2009 – Dorpsverschraling in kleine landelijke dorpen in Vlaanderen. Oswald Devisch, An Dreesen, An
Jamers, Patrick De Groote. In: ‘De sociale staat van Vlaanderen 2009’ (pdf).
2011 – Onderzoek Omschrijving Platteland. Afdeling Mobiliteit en Ruimtelijke Planning, Universiteit
Gent. Ann Pisman, Thomas Verbeek, Griet Hanegreefs, Wouter Leus, Georges Allaert.
2012 – Future Proof Your Village. A Guide to Sustainable Local Living. Rural Network for Northern
Ireland (pdf).
2013 – Dorfwettbewerb Duitstalige Gemeenschap op www.laendlichegilden.be.
2013 – Pleidooi voor een opschaling van het lokale woonbeleid in Vlaanderen. Nick Schuermans,
Pascal De Decker, Wouter Kesbeke en Brecht Vandekerckhove; In: Ruimte & Maatschappij, 4
(3).
2013 – Studiedag: Willen we een dorpenbeleid? Plattelandsacademie van Landelijke Gilden, 6 maart,
Leuven (Ward Verbakel, Oswald Devisch, Sarah Martens, Gerd Brüls, Sofie Troch, Bern Paret;
presentaties in pdf op www.plattelandsacademie.be).
2013 – Zoektocht naar nieuwe strategieën voor Vlaamse dorpen. Bern Paret. In: Rooilijn 46 (2).
2013 – Dorpen in verandering. Frans Thissen en Maarten Loopmans. In: Rooilijn 46 (2).
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 11
Herdorpen als instrument
Filip Canfyn
Deskundige Vlaamse Woonraad, auteur
april 2015
0. INTRO
In mijn recentste boek ‘Het syndroom van verkavelingsvlaanderen’ leg ik uit en toon ik vooral aan
hoe de ruimtelijke woonstructuur in Vlaanderen ontstaan en uitgebouwd is en welke
maatschappelijke motieven voor het publieke woondiscours en het particuliere woongedrag
gebruikt werden en worden.
In deze lezing beperk ik mij tot de ruimtelijke woonaspecten en focus ik op het woonfenomeen
‘dorp’. Toch is een samenvatting van de bevindingen uit mijn boek een nuttige introductie tot mijn
beschouwingen over de ruimtelijke toekomst van het dorp binnen de Vlaamse woonstructuur. Ik
beken dat mijn samenvatting nogal kort door de bocht kan overkomen maar ik hou ervan
onmiddellijk de juiste toon te zetten en in mijn boek kunnen alle nuances gelezen worden.
Vlaanderen kan woonmatig eigenlijk in zes zones opgesplitst worden.
1. We hebben anderhalve grootstad, Antwerpen met 500.000 inwoners en Gent met 250.000
inwoners. Dat anderhalf vinden we meer dan genoeg, hoewel we ook blij zijn dat beide steden
braaf dienst doen als stockageplaats voor kwetsbaarheid en diversiteit, voor dingen, die we
graag catalogeren als grootstadproblemen.
2. We hebben elf centrumsteden, tussen ocharme 40.000 en ocharme 130.000 zielen groot. Die elf
vinden we goed, voor zover die elf maar niet uitgroeien tot nog meer grootsteden.
3. We hebben tientallen kleinsteden met 25.000 tot uitzonderlijk 45.000 ingezetenen. Zij zijn de
slimsten van de klas. Ze hebben zich in stilte opgewerkt tot de heersers van suburbanisatieland
maar willen stiekem ook centrumstad worden.
4. We hebben honderden dorpen en evenveel dilemma’s: ofwel dorp blijven maar een al dan niet
langzame dood sterven, ofwel kleinstad worden en zich scheef laten verkavelen ten behoeve van
forensen. Dorpen groeien immers buiten de dorpskern, rond dorpen en tussen dorpen, niet in
dorpen.
5. We hebben nog wat land, dat in het beste geval niét aangeraakt wordt en zichzelf mag blijven. In
het slechtste geval wordt het land gedegradeerd tot woonuitbreidingsgebied en geannexeerd
door een kleinstad, die centrumstad wil worden, of door een dorp, dat kleinstad wil worden.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 12
6. We hebben bovenal rand, noch stad noch dorp noch land maar rand. Rand is de breed
uitgesmeerde, besmettelijke resultante van de mantra’s ‘wij mogen overal bouwen’, ‘wij mogen
wonen waar we willen’, ‘wij mogen werken waar we willen’ en ‘wij moeten hierbij fiscaal
gesubsidieerd worden met onder meer een bedrijfswagen’. Ik noem dit fenomeen van die rand
met haar medeplichtige kleinsteden en dorpen ‘verkavelingsvlaanderen’.
Rand en verkavelingsvlaanderen zijn de ruimtelijke, sociologische, economische, politieke, culturele,
historische en structurele vertaling van een attitude, van een grondstroom, die gedeeld wordt door
een meerderheid van onze bestuurders en burgers.
Rand en verkavelingsvlaanderen gaan over suburbanisatie, ontstedelijking, rurbanisatie en
ontdorping, over verrommeling, wanorde, verspilling en chaos.
Rand en verkavelingsvlaanderen teren op de versmelting van kleinstad, dorp en land en knijpen zo
de keel van de stad dicht, die een vuilbak moet worden, maar ook van het dorp of het land, die hun
duurzaamheid moeten verdedigen.
Rand en verkavelingsvlaanderen betekenen een meedogenloos gevaar voor de gezondheid van
ruimtegebruik, energieverbruik en mobiliteit, en de destructiviteit van dat gevaar moet urgent
gekeerd worden.
Rand en verkavelingsvlaanderen splitsen Vlaanderen in twee, niet alleen ruimtelijk maar ook sociaal,
door een lijn te trekken van ongelijkheid tussen rand en niet-rand, tussen verkavelingsvlaanderen en
de rest, tussen rand en stad-dorp-land.
Het is in die context een beetje ridicuul overal te moeten lezen dat Vlaanderen verstedelijkt is en
zich op die manier inschrijft in de globale verstedelijking van onze aardbol.
Primo, Vlaanderen kan hoogstens verkleinstedelijkt genoemd worden.
Secundo, Vlaanderen wordt alleszins verstedelijkt in de verkeerde richting. Verstedelijking wordt
hier vereenzelvigd met bijna overal mogen bouwen en wonen en dus niet met concentratie en
densiteit. Juiste verstedelijking zou nochtans voor méér stad binnen de stad, voor méér stedelijkheid
moeten zorgen en dus niét voor meer stad bùiten de stad.
Tertio, Vlaanderen gedraagt zich hypocriet verstedelijkt. Hier heerst een traditie, die stad en
stedelijkheid gelijkschakelt met armoede en verval, die van de stad een nachtmerrie maakt voor wie
weldenkend een woning zoekt. Het status quo in verkavelingsvlaanderen spint er garen bij.
Kortom, Vlaanderen kent geen stedelijkheid, slechts een restje dorpelijkheid of landelijkheid maar
vooral veel randelijkheid.
1. AUTONOME WOONDORPEN
Laten we nu van dichtbij kijken naar het overal bouwen en wonen, naar de opname van dorp en rand
in verkavelingsvlaanderen, naar de verranding van dorp en land, naar de rurbanisatie.
Ik haal wat inspiratie bij professor Frans Thissen, de vermaarde sociaal geograaf (UAmsterdam). Die
stelt vast dat wat vroeger functioneerde als ‘autonoom dorp’ nu evolueert naar wat hij ‘woondorp’
noemt. Waar vroeger het dorp als een wereld op eigen benen fungeerde, waar je geboren werd,
opgroeide, school liep, winkelde, werkte en je sociaal web opbouwde, wordt het dorp nu je adres.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 13
Waar vroeger dorpsgebondenheid een duidelijk referentiekader bood, wordt het dorp nu beperkt
tot een losvaste locatie voor de brievenbus, in de buurt van het regionale voorzieningenaanbod. Hij
ziet dat, paradoxaal genoeg, het aantal functies in de dorpskern daalt wanneer het aantal inwoners
stijgt binnen de dorpsgrenzen.
De intocht van niet-participerende adreszoekers in dorp en land breekt niet alleen dorp en land als
autonome weefsels maar heeft ook een gevaarlijk zelfdestructief karakter. Inderdaad, de groeiende
consumentenbehoefte aan groen, rust en landelijkheid, die de ambitie van het suburbaan
woongedrag onderbouwt, en de groeiende consumentenbehoefte aan goedkopere bouwgronden,
die het rendement van het suburbaan woongedrag uitmaakt, leiden tot die slaapwijken tussen en
rond dorpen, die zowel groen, rust en landelijkheid als goedkopere bouwgronden schaars maken en
dus de opzet zelf van de rurbanisatie pijnlijk ondermijnen.
Rurbanisatie als ruimtelijke bezetting van dorp en land voor en door wonen, verstoort grondig de
leefbaarheid en het karakter van dorp en land en heeft geen binding met noch respect voor het
oorspronkelijke weefsel, dat monofunctioneel vermarkt wordt als grond en vastgoed.
Rurbanisatie noemt zichzelf graag landelijk en speelt graag met de term landelijk om te verbergen
dat al haar eigenschappen zonder meer randelijk zijn, ondanks het motto ‘wat een geluk dat we nog
de buiten hebben’.
Deze evolutie is niét goed voor Vlaanderen. Dorpen moeten zich ontwikkelen en niet alleen maar
groeien rond en tussen de feitelijke dorpen. Dorpen moeten geen brievenbussen worden. Dorpen
moeten autonome woondorpen worden, autonoom én woondorp samen, waar de woonfunctie door
een verdichtingsproces uitgebouwd wordt simultaan met een lokaal voorzieningenapparaat, dat
weer een bestaansreden en een inkomen krijgt én dat het dorp weer een identiteit geeft. Dorpen
moeten inderdaad weer geven én krijgen.
2. STRIKTE DORPSDEFINITIE
We moeten met elkaar afspreken dat we vanaf nu ‘dorp’ strikt zullen definiëren en dat we de
definitie van ‘dorp’ vanaf nu strikt zullen hanteren.
Bij een strikte definitie horen eerst en vooral de juiste vragen.
Moeten de voorzieningen het woongedrag volgen of moet het woongedrag de voorzieningen
volgen? Ik geef vier voorbeelden.
Een. Zullen we overal riolering blijven leggen en leidingen blijven trekken waar verkavelaars en
suburbane geesten woningen willen bouwen of zullen we goed uitgeruste dorpen
aanbieden en ondertussen de infrastructuur betaalbaar houden voor die dorpen?
Twee. Zullen we basismobiliteit blijven zien als openbaar vervoer, dat overal waar we wonen, dus
vooral in de rand, moet beschikbaar zijn of zullen we basismobiliteit toch eens bekijken als
openbaar vervoer, dat de dorpskernen frequent bedient en aangevuld wordt met
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 14
maatwerk voor het land? Moet openbaar vervoer randelijk wonen mogelijk maken en
ondersteunen?
Drie. Zullen we na de belbus ook nog eens de belzorg uitvinden, die de randbewoners op hun
wenken ambulant bedient of zullen we de dorpen heruitvinden als centrale dragers van een
zorgfunctie? Zullen we basiszorg inefficiënt spreiden en doen alsof we zorgen voor dorp en
land of zullen we met voorzieningen de dorpelijkheid bevorderen in plaats van de
randelijkheid te gehoorzamen?
Vier. Zullen we ons eindelijk eens zorgen maken over het onderwijs?
Vandaag daalt de populatie in de scholen van dorp en land en stijgt de populatie in de
scholen van de rand. De gemiddelde woon-school-verplaatsing stijgt, het aandeel van de
verplaatsingen van minder dan 15 minuten daalt constant. Bij kinderen van basisscholen
gaat nog slechts één op zeven te voet naar school en dat aandeel daalt, reeds één op twee
wordt met de auto gebracht en dat aandeel stijgt.
We zenden onze kinderen niet meer naar school waar we wonen, neen, we dumpen ze in
een school op de weg tussen wonen en werken. Het pendelgedrag bepaalt het
schoolgedrag van de kinderen en zo wordt de weefselverbinding tussen woon- en
schoollocatie pijnlijk verbroken.
Na café, bakker, slager en apotheker kan nu ook de school nog uit de dorpstextuur
verdwijnen.
Deze vragen tonen aan dat het geen gratuite nostalgie is maar pure noodzaak om het dorp weer tot
zijn essentie te herleiden en om de juiste redenen te versterken: het dorp moet opnieuw dorp
kunnen worden, het dorp moet zo zichzelf als dam kunnen opwerpen tegen de zogenaamde
verstedelijking van het land, tegen de onverbiddelijke verranding en tegen de valse verdorping met
woonuitbreidingen en aanleunappartementen.
In het dorp moet weer plaats gemaakt worden voor onderwijs, zorg, mobiliteit, voorzieningen en
wonen, zodat in Vlaanderen weer plaats gemaakt wordt voor het dorp en geen plaats meer
geconfisqueerd wordt door de rand.
Eigenlijk moet een dorp opnieuw bekeken worden als een gecondenseerde stedelijke kern, kleiner
qua schaal uiteraard maar even compact qua functie. Er moet een punt gezet worden achter die
misvatting dat alle dorpen een verzameling verkavelingslobben moeten worden, die knipogen naar
de rand maar het dorp zelf geen blik waard achten. Er moet komaf gemaakt worden met de
verwarring tussen dorp en rand.
We moeten ons wel niet veel illusies maken: in Vlaanderen iets wijzigen aan een heersende
ruimtelijke woonstructuur, laat staan dorpen positief discrimineren op dat vlak, zal geen sinecure
worden.
Bestuurlijk Vlaanderen heeft constant schrik van en dus geen ambitie voor een stedenbouwkundige
botsing met de brug. Spijtig genoeg kan besturen op die manier nog moeilijk sturen, tenzij richting
verkavelingsvlaanderen.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 15
3. VERSTEDELIJKING EN VERDORPING
Ik pleit in mijn boek ‘Het syndroom van verkavelingsvlaanderen’ voor verstedelijking, voor het
verdichten en ontwikkelen van stedelijke woonpolen en groeipolen in functie van het intelligent en
efficiënt omgaan met ruimte, energie en mobiliteit, om te verhinderen dat ruimte, energie en
mobiliteit opraken.
Om dezelfde evidente redenen pleit ik ook voor verdorping, beter gezegd hérdorping, dus voor
dorpskernverdichting en dorpskernontwikkeling, die gepaard gaan met een batig herstel van de
dorpsvoorzieningen, de dorpsidentiteit en het primordiale woonkarakter van het dorp zelf.
Duidelijke steden moeten, duidelijke dorpen moeten ook en duidelijke steden zijn de bondgenoten
van duidelijke dorpen. De grensvervaging van de suburbanisatie, van de verranding, van de
verkleinstedelijking, van verkavelingsvlaanderen moet door duidelijke dorpen en duidelijke steden
op zijn plaats gezet worden.
Daarom moeten we af van die onjuiste kleinschaligheidsreflex, die niet wil dat een stad echt een
stad wordt, zolang de kleinstad maar mag floreren. Dit impliciet verzet tegen een stedelijke
concentratie staat voor een impliciete promotie van een diffuse spreiding van het woningaanbod,
evenwel zonder respect voor dorp of land. De zogenaamde overal-en-nergens-verstedelijking is
geen verstedelijking maar een nefaste sluipmoordenaar van ruimte, energie en mobiliteit en van
stad-dorp-land.
Daarom moeten we ook af van die onjuiste expansie-ambitie, die de verranding de hoofdrol laat
spelen. We moeten oppassen voor het pleidooi voor fusies van gemeenten in functie van sterkere
entiteiten, die een groeiende complexiteit voor een groeiende populatie kunnen opnemen. Dit lijkt
sterk op een formaliseren en legitimeren van de suburbanisatie zonder netto-toevoeging van enige
stedelijkheid of dorpelijkheid. Kleinsteden uitbreiden met verkavelingslobben en misprezen dorpen
is het kind een andere naam geven maar wijzigt niets ten voordele van ruimte, energie en mobiliteit.
4. HERDORPING ALS INSTRUMENT
Het dorp moet weer dorp worden, moet weer verdorpt worden.
Het dorp moet meer dorpelijk worden, minder landelijk en zeker niet randelijk.
Het dorp moet zich distantiëren van de rand en een alliantie met de stad aangaan.
Het dorp moet uit de louter vrijblijvende dorpssfeer gehaald worden. Het dorp moet weer gaan voor
zichzelf en het dorp moet weer gaan over zichzelf. Voor en over identiteit, voor en over kracht. Het
dorp moet niet langer het laffe compromis zijn om de rand goed te praten en om het land in loten te
verdelen.
Dat is de essentie van hérdorping.
Wonen is de prioriteit en de premisse van die hérdorping.
Voorzieningen zijn de randvoorwaarde, groen de troef, werk de bonus maar wonen is de alfa en de
omega.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 16
Wonen wordt binnen de hérdorping stedelijk wonen, dat veel meer is dan wonen in de stad.
Stedelijk wonen gaat over compact, haalbaar en respectvol wonen in stad én dorp, stedelijk wonen
gaat over het aanpakken van de binnenkort onomkeerbare bedreiging van ruimte, energie,
mobiliteit en vooral van onze samenleving.
Wie met zijn woonwens nog verder de boer op wil moet zich in de juiste context plaatsen, moet zich
in de context van het dorp plaatsen. De woonwens mag vanaf nu niet meer opgevoerd worden als
verschoning voor de gevolgen voor de ruimtelijke woonstructuur. Vanaf nu moet respect voor de
context, dus respect voor het dorp bepalend worden.
Vandaag gaat wonen te veel over winnen, maar het dorp moet het win-winnen herstellen als
lakmoesproef voor maatschappelijke keuzes, ook rond wonen.
Die context van het dorp moet ingezet worden ten voordele van hérdorping.
Als de stad de locatie wordt van het ene uiterste, het exclusievere woonvastgoed, en van het andere
uiterste, de haalbare huisvesting, waarom zou het dorp dan niet de vindplaats bij uitstek van de
betaalbare woningen tussenin worden? Waarom zou het dorp zich niet profileren als het forum van
de beterkoopheid, nu dit argument nog kan uitgespeeld worden?
In het recente Grote Woononderzoek lezen we dat het aandeel eigenaars in nog geen tien jaar
gedaald is van bijna 75% naar iets meer dan 70%. Deze bijna 5% minder eigenaars is een historische
trendbreuk, die de vraag naar huurwoningen consistent doet groeien op een markt, die vandaag al
een ontoereikend aanbod kent.
Met zo’n duidelijke vraag kan een dorp iets doen: inzetten op betaalbaarheid, op huur en op jonge
gezinnen, die anders toch kwijtgespeeld worden aan de rand als het dorp geen alternatief biedt.
Of het nu huur of koop is, het dorp kan het verschil maken. Door niet meer vergunningsvriendelijk te
zijn voor naar zonevreemde klanten lonkende vrijstaande woningen rond het dorp of voor banale
appartementjes in het dorp. Door de kern te versterken en te verdichten met huizen voor
huishoudens, die de hérdorping daadwerkelijk willen onderschrijven. Door aanbodsturend te zijn pro
compacte, dense, grondgebonden woningen, pro rijwoningen met een kleine tuin, zowel in de
nieuwbouw- als de renovatiessector maar altijd in het hart van het dorp.
En als het dorp die beterkoopheid en die compactering nu eens proactief uitbouwt tot een unique
selling proposition, die van dat dorp een centrum en een pionier van economisch ecologisch wonen
maakt? Waarom zou hérdorping haar missie niet kunnen gebruiken als marketinginstrument en als
politieke succesfactor, die in de verf zetten dat in een dorp ruimterespect, energiezuinigheid en
mobiliteitsgezondheid geen holle woorden zijn en voor iedereen toegankelijk?
Hérdorping is niet alleen een instrument.
Hérdorping is ook een noodzaak.
Hérdorping is vooral een unieke kans, een enige opportuniteit, waar het dorp en de samenleving
alleen maar beter kunnen van worden.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 17
Dorpen en ondernemers: dreigt de scheiding of niet?
Erwin Van der Kelen Bestuurder UNIZO
23/04/2015
Inleiding
De problematiek is genoegzaam bekend maar wordt wel heel acuut. Ondernemers in dorpen staan
onder grote druk. Voor velen is het niet meer leefbaar en ze laten hun zaak over, wat echter
helemaal niet meer evident is. Het resultaat is dat een aantal zich genoodzaakt ziet te stoppen
zonder overname wat soms leidt tot grote financiële problemen. Het drama is evenwel niet enkel op
persoonlijk vlak merkbaar maar ook voor de leefgemeenschap in het dorp: leegstand, verkrotting,
achteruitgang van de leefbaarheid, want met de winkels vallen ook de ontmoetingsplaatsen weg en
blijft er geen ruimte meer voor de dagelijkse babbel, hetgeen voor veel dorpelingen - zeker in het
kader van de vergrijzing - een ramp is. Het lijkt wel een vicieuze cirkel waaruit we niet meer geraken.
De economische en sociaal-maatschappelijke meerwaarde van ondernemers in dorpen
Nochtans is de meerwaarde die ondernemers aan een dorp kunnen bieden nauwelijks te
overschatten. Het dorp Jülich-Barmen in Duitsland, niet ver van de stad Aken, is er het levend
voorbeeld van. Een inwoner zag een tiental jaren geleden met lede ogen aan dat alle ondernemers
verdwenen en ging zelf aan de slag. Hij richtte een coöperatieve op en startte een winkel waarin de
basisvoorzieningen opnieuw werden aangeboden. Het werd een succes en andere dorpen volgden
het voorbeeld. De finaliteit van het gebeuren is heerlijk helder: ‘nahversorge’. Het opnieuw
‘verzorgen’ van de buurt. Niet in de medische betekenis uiteraard maar in de ruime brede betekenis
en die is niet min: het toelaten van oudere inwoners om zo lang mogelijk in de vertrouwde omgeving
te kunnen wonen en leven, het verbeteren van de levenskwaliteit door een gedifferentieerder
aanbod, het verschaffen van nabije arbeidsplaatsen, het benutten en aanleren van nieuwe vormen
van informatie en communicatie, het verbeteren van de integratie tussen publieke, private en
burgerengagementen, het verhogen van de regionale identiteit, het betrekken van ook jonge
gezinnen bij het leven in een dorp. Je zou toch voor minder je ondernemers willen behouden, niet?
Categorieën ondernemers
In een dorp kunnen we - of zouden we moeten kunnen - de ondernemers in categorieën
onderverdelen. Er is de startende ondernemer aan huis: een hondentrimsalon (op het platteland zijn
er veel honden) kan je in een zijkamer van je living beginnen; je hebt er geen bouwvergunning voor
nodig. Andere voorbeelden zijn startende ondernemers in de digitale economie. Ten tweede is er de
ondernemer die al een tijdje bezig is en die vanuit huis opereert maar al wat meer plaats nodig heeft.
Een bedrijf in sanitaire installaties bijv. maar ook een hoeveslagerij of de buurtsuper.
Hiervoor is meestal een bestemmingswijziging nodig. Dan is er de nieuwe winkelier. Er wordt veel
over gesproken maar het nieuwe winkelen wordt vooral in de stad aangeboden en veel te weinig in
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 18
de dorpen. Reden is uiteraard het kleinere afzetgebied maar dit hoeft geen handicap te zijn als je je
onderneming maar goed in de markt positioneert. Belangrijk hierbij is dat je goed nadenkt over het
assortiment dat je wil aanbieden: het moet voldoen aan consumentenbehoeften, het moet dus
vraagverwant zijn en het moet in een passende aanbodomgeving kaderen. Daarvoor kan het zijn dat
je eerst eens moet gaan praten met andere ondernemers om samen iets op te zetten.
En dat is voor veel zelfstandigen nog dikwijls een brug te ver.
Tenslotte is er dan nog de buurtondernemer die zich vooral richt naar de lokale gemeenschap. Ook
deze ondernemer mag echter niet op zijn lauweren rusten maar moet door out-of-the box te denken
komen tot een nieuw profiel, een nieuw aanbod. Bij al deze ondernemers in een dorp ligt de focus
niet zozeer op winst maar wel op sociaal-maatschappelijke toegevoegde waarde die focust op
tewerkstelling, duurzaamheid, sociale inclusie, veiligheid. Die ondernemer is dus wel degelijk een
hoeksteen van de plattelandseconomie.
En het beleid?
Als we nu de omslag maken naar het beleid, dan is zowel op Vlaams, provinciaal als gemeentelijk
niveau weinig aandacht te zien voor ondernemers op het platteland. Een klein marktonderzoek op
het internet leert ons dat noch in het regeerakkoord, noch in de provinciale beleidsbrieven en ook al
niet in de gemeentelijke meerjarenplannen veel aandacht is voor ondernemers in de dorpen.
Nochtans is de invloed die een overheid kan hebben best wel groot. Een raad lokale economie,
aandacht voor het onthaal van nieuwe bewoners, een loket voor ondernemers, de uitstraling van de
gemeente, het opzetten en mee-organiseren van evenementen, het opzetten van inspraak en
overlegfora, het promoten van de gemeente, aandacht voor leegstaande hoevegebouwen,
aandacht voor ambachtelijke KMO’s, aandacht voor het leven in het dorp, het aantrekken van
nieuwe gezinnen enz. Dit vereist natuurlijk in de eerste plaats van de beleidmakers voldoende
inzicht in het belang van de aanwezigheid van ondernemers in het dorp.
Aanbevelingen naar het beleid en naar ondernemers
Unizo vraagt dan ook aan de beleidsmakers dat ze zouden zoveel mogelijk promotie maken,
samenwerking aan te moedigen, starters aan te moedigen en proactief te gaan benaderen, ook
bedrijven op de toeristische kaart te zetten, te zorgen voor goede mobiliteit, het imago van de
dorpen te verhogen, een goede oplossing te zoeken voor leegstaande panden, geen belastingen op
te leggen aan ondernemers.
Ondernemers moeten meer energie steken in het overtuigen van klanten waarom ze bij hen moeten
kopen en het bundelen van de krachten met andere ondernemers is van belang om bijv. samen aan
te kopen, een magazijn te delen, in te spelen op nieuwe trends, zich zelf te positioneren in de markt.
Dit kan enkel door hulp te zoeken en zich te laten coachen, opleidingen te volgen.
Conclusies
Gemeenten hebben nood aan een actief beleidsplan geënt op samenwerking, een winkelbeleid is
ook op het platteland noodzakelijk. Anderzijds moeten ondernemers zelf meer samenwerken,
nieuwe vormen van winkelen bedenken, de streekeigen identiteit in hun businessplan inbedden en
zich veel meer laten coachen.
Enkel op die manier zal de scheiding tussen dorpen en ondernemers kunnen afgewend worden en
zal blijken dat samenwerking wel degelijk kan lonen en voor een nieuwe dynamiek zorgen.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 19
Vlaanderen vergrijst, het platteland ook Vergrijzing in context5
Pascal De Decker 6 HaUS (Housing and Urban Studie) Departement Architectuur KULeuven campus Sint-Lucas [email protected] 10/04/2015
Inleiding
In deze tekst schetsen we kort achtereenvolgens (1) de bevolkingsontwikkelingen met nadruk op
het aantal en aandeel 60-plussers, (2) de mogelijke gevolgen van verouderen voor de kwaliteit van
het wonen en de zelfredzaamheid van de senior en (3) de specificiteit van het platteland. We sluiten
af met een onderzoeksvraag.
1. Bevolkingsontwikkelingen
Er komt een ‘grijze tsunami’ op ons af. Toch als we (voormalig) Itinera-onderzoeker Van Damme 7
mogen geloven. Ze wordt gevoed door meer ouderen (‘baby boomers’) die allemaal ook nog eens
langer leven. Het Planbureau raamt dat de Belgische bevolking ouder dan 60 jaar zal stijgen van
ongeveer 2.420.000 in 2010 naar een kleine 3.800.000 in 2060; of een stijging met 55%. Het is te
verwachten dat, volgens dezelfde raming, het aantal 80-plussers bijna zal verdrievoudigen: van een
goede 450.000 naar meer dan 1,1 miljoen (tabel 1; figuur 1). Men spreekt in dat geval over de
dubbele vergrijzing. Figuur 2 toont trouwens dat naar alle verwachting het aandeel 80-plussers als
gevolg van het cohorte-effect – de babyboomgeneratie schuift steeds verder door – naarmate de
tijd vordert sterker zal stijgen. Het aandeel 60-plussers evolueert van 22% in 2010 tot een verwachte
29% in 2060. Daartegenover staat dat het aandeel 20- tot 59-jarigen afneemt van 54% naar 48%.
5 Grote delen van de paragrafen 1 & 2 zijn licht aangepaste versies van een hoofdstuk dat verschijnt in Vandekerckhove, B., De Luyck, N., Volckaert, E. & P. De Decker (2015) Ook de aangespoelden blijven! Woon- en zorgperspectieven van pensioenmigranten aan de kust. Antwerpen: Garant.
6 Met dank aan Niels De Luyck Nico De Witte, Emma Volckaert & Brecht Vandekerkhove.
7 Van Damme, B. (2010) Het grijze goud. Hoe de babyboomers van ouderenzorg een succesverhaal kunnen maken. Brussel: Itinera.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 20
Tabel 1: België, bevolkingsprognoses voor verschillende leeftijdsgroepen, 2000-2060
Aantallen 2010 2020 2030 2040 2050 2060
20-59 5.865.008 5.927.368 5.844.877 5.947.216 6.090.389 6.239.643
60-80 1.958.883 2.277.543 2.630.074 2.631.833 2.561.448 2.628.093
80+ 464.304 573.218 681.547 922.303 1.133.487 1.168.056
Totaal 60+ 2.423.187 2.850.761 3.311.621 3.554.136 3.694.935 3.796.149
Aandelen
20-59 54,1 51,9 48,9 47,9 47,7 47,7
60-80 18,1 19,9 22,0 21,2 20,1 20,1
80+ 4,3 5,0 5,7 7,4 8,9 8,9
Totaal aandeel
60+
22,4 24,9 27,7 28,7 29,0 29,0
Bron: Federaal Planbureau; FOD Economie - Algemene Directie Statistiek, 2015
Figuur 1: België, bevolkingsprognoses voor de leeftijdsgroepen 20-29 en 60+, 2000-2060
Bron: Federaal Planbureau
Figuur 2: België, bevolkingsprognoses, aandeel 60+, 2000-20060
Bron: Federaal Planbureau
0
1.000.000
2.000.000
3.000.000
4.000.000
5.000.000
6.000.000
7.000.000
2000 2010 2020 2030 2040 2050 2060
20-59 totaal 60+
0
5
10
15
20
25
30
35
2000 2010 2020 2030 2040 2050 2060
60-80 80+ aandeel 60+
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 21
2. Over verouderen en wonen
2.1. Een dreigende ongepastheid van het wonen
Deze ontwikkelingen hebben belangwekkende gevolgen. De uitdagingen die de vergrijzing met zich
meebrengt, worden in de publieke opinie doorgaans gereduceerd tot de pensioenproblematiek en
de betaalbaarheid van de (gezondheids-)zorg. Over wonen en de woonomgeving – en de problemen
die daarmee gepaard kunnen gaan – wordt zelden gerept. Dit is geheel ten onrechte en zelfs
bevreemdend, gelet op het feit dat vanuit het beleid de nadruk gelegd wordt op zo lang mogelijk
thuis blijven wonen. Vertrekkend vanuit de vaststelling dat met de ouderdom de mobiliteit kan/zal
afnemen, wijzen o.a. De Decker e.a.8 en Verté e.a.9 op verschillende cruciale problematieken die met
‘het wonen’ verbonden zijn en die de zelfredzaamheid van ouderen bedreigen.
(Potentieel) onaangepast wonen en dus de problemen bij het ouder worden hebben drie dimensies.
In de eerste plaats kan de woning onaangepast worden. Onaangepaste en ontoegankelijke
woningen doen de zelfstandigheid van ouderen afnemen en dit kan een bedreiging vormen voor hun
gezondheid, hun onafhankelijkheid en hun subjectief welbevinden. Onaangepast wonen zou er ook
voor zorgen dat mensen sneller dan nodig opgenomen moeten worden in een woonzorgcentrum of
verzorgingstehuis. In eerste instantie is de onaangepastheid een gevolg van het gegeven dat
woningen vaak ontworpen werden en worden met jonge bewoners en vooral gezinnen als
uitgangspunt. Dit heeft tot gevolg dat sommige woningen, ook al zijn ze in redelijke staat, toch
onveilig voor ouderen kunnen zijn. Onderzoek toont aan dat 40% van de ouderen in ernstig
onaangepaste woningen woont en 45,5% in matig onaangepaste woningen. Deze onaangepastheid is
te herkennen aan een onvoldoende comfortabele woning, een woning in slechte staat, een woning
die moeilijk warm te stoken is, trappen in de woning, trappen om de woning te betreden, enz.
Bovendien blijkt ongeveer 4% van de ouderen niet te beschikken over een toilet in de woning en
bijna 3% niet over een bad of douche. 18% beschikt niet over centrale verwarming. Wanneer deze
percentages in absolute cijfers uitgedrukt worden, gaat het over grote aantallen. Ten slotte willen
we er ook nog op wijzen dat ongeveer een kwart van de thuiswonende ouderen minstens één keer
per jaar valt10.
De woning mag echter niet los gezien worden van de woonomgeving waarin ze zich bevindt. Voor
ouderen is dit minstens even belangrijk. Dat brengt ons bij de tweede dimensie van het onaangepast
wonen. Des te ouder men wordt, des te meer tijd men doorbrengt in zijn woning en omgeving.
Vandaar het belang om ook de kwaliteit – of het gebrek eraan – van de directe woonomgeving mee
te nemen in een analyse. Immers, ook deze kan bij het verouderen ongepast worden. De fysieke
woonomgeving speelt voor zelfstandig thuiswonende ouderen een belangrijke rol voor het
welbevinden en het behoud van onafhankelijkheid. Met de fysieke of gebouwde leefomgeving
wordt verwezen naar de zichtbare, materiële elementen van de omgeving, zoals de aanleg van
8 De Decker, P., Meeus, B., Schillebeeckx, E. & S. Oosterlynck (2013) Should I stay or should I go ? Preparing for old age in Flanders, Belgium – an exploration. Paper presented at the ENHR conference, Tarragona, June 2013.
9 Verte, D., De Witte, N. & L. De Donder (2014). Zorginnovatie: sleutel op de toekomst? In De Kock, C., Vens, E., Beljoudi, Y. & C. Van Kerckhove (red.) Ouder worden in een veranderende samenleving. Antwerpen: Garant, 135-150.
10 De cijfers komen uit De Witte, N., Smetcoren, A.-S., De Donder, L., Dury, S., Buffel, T., Kardol, T. & D. Verté (2012) Een huis? Een thuis! Over ouderen en wonen. Brugge: Vanden Broele.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 22
straten en voetpaden, de publieke ruimte, de positie van de buurt t.o.v. omliggende buurten, het
verkeer en de aanwezigheid van voorzieningen11. Volgens de WHO is de fysieke dimensie van de
buurt een essentieel aandachtspunt voor de ontwikkeling van leeftijdsvriendelijke omgevingen12.
Minister van Welzijn Vandeurzen vertaalt dit in zijn beleidsnota als volgt: “Een kwaliteitsvolle woon-
en leefomgeving bestaat uit een toegankelijke, levensloopbestendige ruimte en wijken met nabije,
bereikbare en beschikbare basisvoorzieningen, gerealiseerd in flexibele, multi-inzetbare gebouwen en
gekaderd in een sociaal aanvaardbaar beleid van stads- en dorpsvernieuwing”13 (Vandeurzen, 2014, p.
15).
Een eerste aspect van de fysieke omgeving, is de toegankelijkheid van de woonomgeving. Dat
betreft een goed begaanbare omgeving zonder obstakels, trappen of hellingen, voorzien van
voldoende veilige oversteekplaatsen en rustbanken met als doel het naar buiten komen van ouderen
te faciliteren. Ook is de aanwezigheid en bereikbaarheid en een gedecentraliseerd aanbod van
voorzieningen een cruciaal element. En dit om drie redenen14. Ten eerste vergt het een minder grote
inspanning om zich zelfstandig te verplaatsen naar basisvoorzieningen zoals bakker, slager en
kruidenier wanneer die dichtbij zijn. Ten tweede, als ze dichtbij zijn, worden ouderen ertoe aangezet
om te wandelen, wat goed is voor de gezondheid. En ten derde is een goed ontsloten omgeving
goed voor het psychisch welbevinden van de ouderen. Er wordt echter vastgesteld dat er in
Vlaanderen nog heel wat werk te verzetten is: ouderen vinden dat er te weinig rustbanken (39%),
kruidenierszaken (36%) en postkantoren (32%) in hun onmiddellijke woonomgeving zijn. Bovendien
hekelt 37% de staat van de voetpaden.
De derde dimensie kan ook als een tweede woonomgevingsdimensie worden beschouwd, al is ze
typisch voor een regio die een ruimtelijke ontwikkeling heeft gekend als Vlaanderen. Anders
gezegd, de negatieve erfenis van onze ruimtelijke ordening zoals die zich na de Tweede
Wereldoorlog heeft voorgedaan, speelt ook als we het over een onaangepaste woonomgeving voor
ouderen hebben. We zijn, gedragen door de welvaart en de drang naar een eigen woning en zonder
oog voor ruimtelijke ordening15, massaal buiten de stads- en dorpskernen gaan wonen; in weinig
compacte, maar op automobiliteit afgestemde omgevingen. We zijn het er over eens dat dit beter
kan en dat de prijs die we ervoor betaalden, betalen en nog zullen betalen hoog is: versnipperde
landschappen, vervuiling, congestie, uitgeholde steden en nauwelijks te organiseren openbaar
vervoer. En daar komen de tot op heden genegeerde effecten van de vergrijzing bovenop. Met het
ouder worden, neemt de kans toe dat het zich verplaatsen met de wagen problematisch dan wel
onmogelijk wordt. Een op dit moment nog onnoemelijk aantal Vlamingen dreigt daardoor de
eerstkomende jaren verstoken te geraken van essentiële voorzieningen zoals bakker, slager en
kruidenier. De oorzaak hiervoor is niet ver te zoeken. Ze wonen op verkeerde plekken, in een lint
langs een drukke steenweg, op een afgelegen verkaveling of een dorp dat te klein is om zijn
11
De Witte e.a., op cit.
12 WHO [World Health Organization] (2007) Global age-friendly cities: a guide. Geneva: World Health Organization.
13 Vandeurzen, J. (2014) Beleidsnota 2014-2019 Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
(http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/beleidsnota-2014-2019-welzijn-volksgezondheid-en-gezin, geraadpleegd op 13 jan. 2015).
14 Zie uitgebreid De Witte e.a., op cit.
15 De Decker, P. (2011) Understanding housing sprawl; the case of Flanders, Belgium. Environment & Planning A, 43 (7), 1634-1654.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 23
voorzieningen in economisch opzicht te behouden. Bovendien stelt zich de vraag of thuiszorg nog
realiseerbaar is in een dergelijke ruimtelijke setting.
De vaststelling dat heel wat ouderen in ongepaste woningen en woonomgevingen ouder worden,
verantwoordt een maatschappelijke bezorgdheid over hoe het verder moet. Temeer daar onderzoek
na onderzoek in binnen- en buitenland aantoont dat de ouderen zolang mogelijk in hun eigen
woning willen blijven wonen16. Ze prefereren wat in het vakjargon ‘ageing in place’ genoemd wordt.
Het is, in het zog van een algemene trend naar vermaatschappelijking van de zorg17, bovendien een
beleidsideaal geworden18. Minister Vandeurzen omschrijft het begrip vermaatschappelijking van de
zorg zoals de Strategische Adviesraad Welzijn, Gezondheid en Gezin dit in haar visienota uit 2012
doet: “Verschuiving binnen de zorg waarbij ernaar gestreefd wordt om mensen met beperkingen,
chronisch zieken, kwetsbare ouderen, jongeren met gedrags- en emotionele problemen, mensen die in
armoede leven, …., met al hun mogelijkheden en kwetsbaarheden een eigen zinvolle plek in de
samenleving te laten innemen, hen daarbij waar nodig te ondersteunen en de zorg zoveel mogelijk
geïntegreerd in de samenleving te laten verlopen. Begrippen die hierbij een rol spelen zijn onder meer
desinstitutionalisering, community care, empowerment, kracht- en contextgericht werken, vraagsturing
en respijtzorg”19. Men gaat zich met andere woorden focussen op het aanbieden van zorg in de
vertrouwde omgeving van de zorgvrager, waar men op basis van zijn vragen en rekening houdend met
zijn competenties en zijn omgeving, hem zal versterken in het opnemen van de regie in zijn leven. Deze
zorg kan bij voorkeur geboden worden door informele (niet-professionele) zorgverleners, waarbij zij
ondersteuning krijgen van formele (professionele) zorgverleners. Indien de informele zorgverlener, de
mantelzorger, er even tussenuit wil, kan de zorgvrager tijdelijk opgevangen worden in de diensten voor
respijtzorg.
De beleidsuitdagingen situeren zich dus op het vlak van het maximaal ondersteunen van mensen in
hun thuissituatie of vervangende thuissituatie, het optimaliseren van de woon- en leefomgeving, het
inzetten op actieve participatie aan de samenleving en het versterken van het sociale netwerk. Dat
dwingt tot een geïntegreerd beleid dat de maatschappij zo inricht dat mensen er zich ook effectief in
thuis voelen, zich gewaardeerd voelen en er zinvol aan kunnen bijdragen. En dat veronderstelt
duidelijke en duurzame keuzes20.
Er is echter een maar. Verté e.a. wijzen er op dat ‘ageing in place’, tegelijkertijd een beleids-
paradigma en de wens van de ouderen zelf, veronderstelt dat woning en woonbuurt aangepast zijn.
We hebben aangehaald dat dit niet steeds zo is. Bovendien stelt zich de vraag, gegeven onze
16 Maes, T., Vanden Bergh & T. Jacobs (1999). Keerpunten in de woongeschiedenis van ouderen. Enkele snapshots. In De Decker, P. (red.) Wonen onderzocht 1995-1999. Brussel: Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, 105-128; Gilleard, C., Hyde, M., & Higgs, P. (2007) The Impact of Age, Place, Aging in Place, and Attachment to Place on the Well-Being of the Over 50s in England. Research on Aging, 29 (6), 590–605; Myncke, R & Vandekerckhove, B. (2007) De toekomstige ruimtebehoefte voor ouderen in Vlaanderen. Brussel: Kenniscentrum voor een Duurzaam woonbeleid; De Witte, N., De Donder, L. & D. Verté (2014) De behoeften van ouderen: vertaling in huidig beleid. In De Kock, C., Vens, E., Beljoudi, Y. & C. Van Kerckhove (red.) Ouder worden in een veranderende samenleving. Antwerpen: Garant, 151-160; De Witte, N., e.a., op cit.; De Decker, P. (2013) Eigen woning: geldmachine of pensioensparen?, Antwerpen/Apeldoorn: Garant; Pannecoucke, I. & P. De Decker (2015) Grote Woononderzoek 2013. Deel 7. Woontevredenheid en woongeschiedenis. Brussel: Steunpunt Wonen.
17 De Decker, P., Meeus, B., Pannecoucke, I. & J. Verstraete (2014) De moeilijke oversteek. Wonen na verblijf in de bijzondere jeugdzorg, gevangenis en psychiatrie. Antwerpen: Garant.
18 Verté e.a., op cit.
19 http://jovandeurzen.be/nl/2014-de-kracht-van-het-engagement
20 http://jovandeurzen.be/sites/jvandeurzen/files/Speech%20minister_0.pdf
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 24
ruimtelijke ordening, hoe de zorg voor al die verspreid wonende ouderen georganiseerd kan
worden, wetende dat heel wat beroepen – o.a. thuiszorg – die met ouderenzorg te maken hebben
nu al knelpuntberoepen zijn en dat gespecialiseerde zorg om kosten- en efficiëntieredenen
concentratie vraagt en niet overal aanwezig kan zijn. Ageing in place zoals hierboven gedefinieerd –
het de facto blijven wonen in de gezinswoning –, lijkt o.i. op een romantisch plaatje dat lijkt voorbij
te gaan aan moeilijkheden die met ouder worden gepaard kunnen gaan: hele dag alleen zijn, geen
vrienden en kennissen noch familie in de buurt, ontbrekende of inefficiënte mantelzorg,
betaalbaarheid van de zorgverlening21.
2.2. (Oude) Vlamingen verhuizen niet graag
Vlamingen verhuizen niet graag22 en ouderen al zeker niet. De Witte e.a. stellen vast dat 60% van de
ouderen zelfstandig wilt blijven wonen. En meer recent, in het Grote Woononderzoek 2013 dat in
opdracht van de Vlaams regering is verricht, stelt zelfs 76% van de 65-plussers absoluut niet te willen
verhuizen. Slechts 10% zegt zeker of waarschijnlijk te zullen verhuizen23. Waar komt deze
defensieve houding vandaan? Hoewel meer onderzoek gewenst is, zien we op het eerste zicht drie
mogelijke verklaringen.
Een eerste is ook van toepassing op andere leeftijdscategorieën. Verhuizen is lastig en een ergerlijk
iets om te doen; het geeft problemen, is vervelend en zorgt voor stress. Mensen vermijden het of
doen het zo weinig mogelijk . Meer specifiek voor ouderen houdt verhuizen naar een serviceflat of
rusthuis doorgaans ook een afname van de beschikbare ruimte in. Dat houdt in dat soms persoonlijk
waardevolle bezittingen moeten worden achtergelaten. Men verliest wat Miller als ‘comfort of
things’ omschrijft24. Verhuizen bedreigt ook het comfort, het verstoort en de familiariteit dreigt te
verdwijnen. Dat alles kan leiden tot procrastinatie, uitstelgedrag. Mensen stellen wenselijk of
noodzakelijk gedrag uit om negatieve emoties te vermijden25.
Een tweede mogelijke reden waarom meer specifiek ouderen niet verhuizen, heeft te maken met de
beschikbaarheid van en/of bekendheid met mogelijke alternatieven. Vele ouderen twijfelen of ze
zich residentiële zorg kunnen veroorloven en of deze wel de kwaliteit kan bieden die men verwacht.
Het idee leeft enerzijds dat het legale pensioen daartoe niet voldoende zal zijn. Anderzijds toont
onderzoek aan dat de meeste formules en inzonderheid het woonzorgcentrum niet bepaald
aantrekkelijk blijken te zijn. Dit in combinatie met het bestaande tekort aan residentiële zorg, kan
een deel van de verklaring voor het niet verhuizen liggen in het feit dat hoewel sommigen ouderen
best zouden en willen verhuizen, ze niet kunnen verhuizen26.
21 Zie bijv. Van de Ven, L. (2014) Troost. Over ouderdom, zorg en psychologie. Antwerpen: Garant.
22 Meeus, B. & P. De Decker (2013) De geest van suburbia. Antwerpen: Garant; Meeus, B. & P. De Decker (2015) Staying put! The (re)production of dwelling stability in Belgium. Housing Studies DOI: 10.1080/02673037.2015.1008424
23 Pannecoucke & De Decker, op cit.
24 Miller, D. (2008) The comfort of things. Cambridge: Polity Press.
25 Wiles, J.L. et al. (2011) The meaning of ‘ageing in place’ to older people. The Gerontologist DOI:10.1093/geront/gnr098 First published online: October 7, 2011.
26 Zie o.a. De Decker , op cit.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 25
Ook een derde mogelijke verklaring heeft met financiële middelen te maken nl. met het feit dat men
nog steeds kapitaal, of de waarde die in de eigen woning vervat zit, onvoldoende gebruikt. De
waarde van de woningen is in ons land een grotendeels passief vermogen. Maar dit kan geactiveerd
worden, het vermogen van de eigen woning is een potentieel inkomen27. Er kan met de steeds
groter wordende waarde van de woning behoorlijk wat geld gemobiliseerd worden28. Men kan
bijvoorbeeld de woning verkopen en naar een ander/lager marktsegment verhuizen en het verschil
cashen; of men kan gaan huren en het kapitaal voor 100% voor iets anders gebruiken. Het is een
strategie die vaak aan pensionering gekoppeld wordt. Het lijkt voor de hand te liggen dat
bijvoorbeeld babyboomers hun suburbane villa op latere leeftijd ruilen voor een stedelijk
appartement nabij voorzieningen. Het in de woning opgehoopte kapitaal zou dus als hefboom voor
verhuis naar een aangepaste woning al dan niet met (zicht op) zorg gebruikt kunnen worden. Maar,
Naumanen & Ruonavaara benadrukken dat het idee van een woning als ‘kapitaal’ en bron voor ‘geld’
nieuw is en voor velen behoorlijk vreemd29. Voor velen is de woning en zeker de eigen woning een
soort ‘heiligdom’ dat niet vermengd moet worden met allerlei economische consideraties30.
Tegenover aging in place staat moving in time. Dat houdt in dat de (aankomende) oudere naar een
aangepaste woning en omgeving verhuist op het moment dat dit nog kan; voor het te laat is en
alleen nog het zo verafschuwde rusthuis wenkt. Verté e.a.31 wijzen er op dat verhuizen op latere
leeftijd vaak niet meer een spontane, zelfgemaakte keuze is. Ze wordt aangepraat of opgelegd door
de omgeving. Daarom is het belangrijk om ouderen te sensibiliseren die keuze vroeg genoeg te
maken, zodat ze controle kunnen behouden. Enerzijds is het aan de ouderen om zelf proactief en
anticiperend gedrag te stellen en niet af te wachten tot de keuzen gelimiteerd, onaantrekkelijk of
onrealiseerbaar zijn. Anderzijds zouden beleid, zorgorganisaties en mantelzorgers ouderen ook veel
meer de ruimte kunnen geven om die zelf-regie in handen te houden. We moeten er dus met andere
woorden voor zorgen dat er degelijke, kwalitatieve en betaalbare alternatieven zijn. Nu rest vaak
enkel het woonzorgcentrum en de wachtlijst32.
3. Vergrijzing op het platteland
Tot zover het algemene beeld. Maar de vergrijzing is niet egaal over Vlaanderen verspreid. Ze is dit
nu niet en zal dit in de toekomst ook niet zijn. Kaarten 1 t/m 6 presenteren de geografische
verfijning.
Kaart 1 geeft het aandeel 60-plussers per gemeente voor 2014 weer. De kaart illustreert
overduidelijk de unieke positie van de kust. Er is behalve aan de kust geen enkele Vlaamse
gemeenten die meer dan 34% meer dan 60-jarigen huisvest. Kaart 2 raamt het aandeel 60-plussers
27 Haffner, M.E.A. (2005) Appel voor de dorst, Vermogen van ouderen op de woningmarkt. Utrecht: NETHUR.
28 Zie o.a. De Decker, op cit
29 Naumanen, P. & Ruonavaara, H. (2005) OSIS qualitative interviews for Finland, Department of Social Research, University of Turku, Turku.
30 Zie o.a. De Decker , op cit.
31 Verte e.a., op cit.
32 De Coninck, K. (2015) Mantelzorgwoningen moeten druk op rusthuizen verlichten. De Standaard, 17 maart, 10-11.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 26
voor 2030. Als gevolg van de algemene vergrijzing waarover we het zojuist hadden, lichten nu ook
andere gemeenten op. Dit zijn in hoofdzaak niet-stedelijke en vaak landelijke gemeenten (zie bijv.
gemeenten rond Brugge, de Kempen of de Westhoek).
Voor het aandeel 80-plussers is het beeld in 2014 behoorlijk vlak. Op kaart 3 lichten weinig
gemeenten op. Op kaart 4 wordt het aandeel 80-plussers in 2030 geraamd. Mede als gevolg van een
cohorte-effect – de huidige 65-plussers van nu zijn dan 80-plussers – lichten nu heel wat gemeenten
op. De kust valt opnieuw op, maar daarnaast valt er ook in heel wat plattelandsgemeenten een
behoorlijk sterke toename van het aantal 80-plussers te verwachten.
Kaarten 5 en 6 geeft de ‘grijze druk’ weer. De grijze druk is de verhouding tussen de leeftijdsgroep
van ouderen (‘vergrijsde bevolking’) en de bevolking op beroepsactieve leeftijd, of de verhouding
van het aantal 60-plussers t.a.v. het aantal 20-59-jarigen. Kaart 5 geeft het beeld voor 2014, kaart 6
raamt het voor 2030. Het beeld sluit bij de vorige aan: een hogere grijze druk aan de kust dan in de
rest van Vlaanderen op beide meetmomenten en een hogere druk buiten de grote steden dan in de
steden.
4. Onderzoeksvraag
Hoger stelden we dat ‘ageing-in-place‘ de huidige beleidslijn is. De optie is om ouderen zolang
mogelijk thuis te laten wonen en indien zorg nodig is, om dat in de woning te doen. De optie is om
een verhuis naar een woonzorgcentrum zolang mogelijk uit te stellen. Zoals hoger ook al
aangehaald, is dit niet voor iedereen de beste optie. De Decker e.a.33 problematiseren de dominantie
van de ‘ageing-in-place’ beleidslijn om drie redenen:
1. Meer en meer ouderen zullen in onaangepaste woningen wonen,
2. Meer en meer ouderen zullen in omgevingen wonen waar niet eens basisvoorzieningen aanwezig
zijn,
3. (Gespecialiseerde) zorg zal/kan niet overal aanwezig zijn.
Als gevolg daarvan zullen vele ouderen gepaste zorg ontberen en zal hun zelfredzaamheid in gevaar
komen.
De Decker e.a. problematiseren de ‘ageing-in-place’ optie ook – en misschien zelfs vooral – omdat
de (hierboven kort geschetste) geografische dimensie ervan ontbreekt. We kunnen het aanbod aan
woonzorg op een continuüm uittekenen met aan de ene zijde zelfstandig wonen in de eigen woning
en aan het andere uiteinde zeer gespecialiseerde gerontologische zorg. Aan het ene uiteinde kan de
zorg relatief eenvoudig zijn en bijvoorbeeld niet meer zijn het thuis bezorgen van een middagmaal
of het zetten van een spuit door een thuiszorgverpleegster; aan het andere uiteinde gaat dit om
soms zeer complexe zorg in gespecialiseerde gebouwen. Daartussen zijn een brede waaier aan
woonvormen en woon-zorgcombinaties mogelijk (zie fig. 3 voor een schets).
33 De Decker e.a., op cit.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 27
In theorie kan alles overal aanwezig zijn of aangeboden worden. In de praktijk is dit niet het geval.
Nu reeds zijn essentiële basisvoorzieningen zoals kruideniers of bakkers in vele dorpen niet
aanwezig. Laat staan dat meer gespecialiseerde voorzieningen overal aanwezig kunnen zijn. Ze zijn
te duur en/of vergen (soms zeer) gespecialiseerd – en dus beperkt voorradig en duur – personeel.
Daardoor vragen ze om een centrale locatie. Bovendien zijn niet alleen (thuis)zorgverstrekkers maar
ook dokters en apothekers niet overal in voldoende mate beschikbaar. De thuiszorgzorgberoepen
zijn nu al knelpuntberoepen. Met als gevolg dat de thuiszorg meer dan waarschijnlijk niet in
voldoende mate aangeboden zal kunnen worden.
Samenvattend en scherp gesteld: als het ‘ageing in place’ beleid staat voor het ouder worden in de
eigen gezinswoning dat zullen in de nabije toekomst heel veel ouderen verstoken blijven van een
aangepaste woonzorgcombinatie. En dit probleem zal zich scherper stellen op het platteland, wat
een kwestie van aantallen zal zijn. Er wonen te weinig mensen om er voldoende gespecialiseerde
zorg in te planten en er zullen te weinig mensen zijn om in thuiszorg te voorzien.
Dit is scherp gesteld. Het is dan ook een onderzoeksvraag. De eerstkomende twee jaar loopt in
opdracht van de VLM een onderzoek naar vergrijzing, wonen en zorg op het platteland. Het is de
bedoeling om een meer verfijnd beeld van de ontwikkelingen en behoeften te kennen. Het
onderzoek zal worden uitgevoerd door het Departement Architectuur van de KU Leuven en
SUMResearch34.
34 Met als promotoren resp. P. De Decker & B. Vandekerckhove.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 28
Fig. 3. Tien woonvormen schematisch voorgesteld
Bron: Kenniscentrum Woonzorg Brussel
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 29
Kaart 1: Procentueel aantal 60-plussers 2014
Kaart 2: Procentueel aantal 60-plussers 2030
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 30
Kaart 3: Procentueel aantal 80-plussers 2014
Kaart 4: Procentueel aantal 80-plussers 2030
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 31
Kaart 5: Grijze druk 2014 (verhouding 60+ t.o.v. 20-59j.)
Kaart 6: Grijze druk 2030 (verhouding 60+ t.o.v. 20-59j.)
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 32
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 33
Over het dorpenbeleid
Christian Stivigny, directeur Landelijke Gilden
Frans De Wachter, directie-adjunct Landelijke Gilden
DORP: (bebouwde kom van een) gemeente op het platteland, kleiner dan een stad en groter dan een gehucht; in
historische zin: iedere plaats zonder grachten, muren en poorten; of de gezamenlijke bewoners van een dorp…
(Van Dale woordenboek).
In woordenboekdefinities zit juistheid (of waarheid?). Naast rust, ruimte en boerderijen wordt het
platteland getypeerd door dorpen. Als je een plattelandsbewoner vraagt van waar hij/zij afkomstig
is, krijg je meestal de naam van een dorp te horen. In de gewone leefwereld spreken we over dorpen.
Lees er de kranten op na. In de hoofden van vele beleidsmakers echter bestaan ze (nog) niet. ‘Dorp’
is géén beleidsterm uitgezonderd het ‘hoofddorp’ uit de ruimtelijke structuurplannen.
Het tij is gelukkig aan het keren. In het Groenboek van het Beleidsplan Ruimte Vlaanderen is
meermaals sprake van ‘dorpskernen’, bijvoorbeeld “Wij willen blijvend onze steden en dorpskernen
versterken door er ontwikkelingen te bundelen.” (BRV 2012, p. 19). Dit perspectief is gelukkig
doorgetrokken in het Regeerakkoord van de Vlaamse Regering 2014–2019 waar de veelzeggende
titel ‘Wij voeren een effectief dorpenbeleid’ (zie bijlage) de weg opent naar een erkenning en een
operationalisering. Landelijke Gilden is voorstander om beleidsprocessen af te stemmen op de
gewone leefwereld en stelt voor om naast het stedenbeleid ook aandacht te hebben voor een
dorpenbeleid. De eerste aanzet daarvan werd gegeven op de Plattelandsacademie Landelijke Gilden
van 6 maart 2013.
In dit artikel trachten we allereerst het begrip ‘dorp’ te duiden, of beter uiteen te splitsen in een
aantal essentiële kenmerken. Vervolgens geven we een aantal voorzetten waarmee een
dorpenbeleid rekening kan houden. Tot slot plaatsen we het dorpenbeleid in een ruimer kader.
Een dorp nader bekeken
In de eeuwen na de Romeinse overheersing kwamen Frankische families uit het oosten zich vestigen
in wat nu Vlaanderen heet. Tien tot twaalf families plaatsten hun hofsteden bij elkaar, meestal
omtuind, meestal met een open plaats, plein of dries geheten. De omgeving rondom was een
wildernis die langzaam veranderde in cultuurland. Hun rundvee, Franken zijn veehouders in
tegenstelling tot de Romeinen, vond gras in de beekvalleien. Deze families brachten het woord
‘dorp’ of ‘terp’ mee en gaven het de betekenis van “d’r op” (versta: “goed zichtbaar”). Veel
dorpsnamen vertellen nog over hun stichter(s) zoals in Gingelom ‘woning van Gangilo’ of in
Maldegem ‘woonplaats van de lieden van Madalo’.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 34
De ligging van die eerste dorpen volgt een ruimtelijke logica. Ze liggen doorgaans 4 tot 5 km uit
elkaar en nemen meestal een positie halfweg in op de flank van het dal. De afstand tussen de dorpen
verwijst naar de menselijke maat ‘een uur gaans’, de ligging op de flank combineert de optimalisatie
van de afstand naar drinkwater en de akkers met de afkeer voor overstromingen. Ingenieus, en dat
in een tijd zonder regels van ‘ruimtelijke ordening’.
In onze verdichte nevelvlekmetropool die Vlaanderen nu is, is het onderliggend netwerk van dorpen
nog herkenbaar.
Een echt dorp heeft drie kenmerken die onlosmakelijk bij elkaar horen. Die kenmerken zijn af te
leiden uit de oervorm en zijn te transponeren in een eigentijds kleedje:
een dorp is herkenbaar en rijst op uit het land;
de ligging is goed ten opzichte van voorzieningen;
in de huizen wonen huishoudens zodat burenhulp mogelijk is.
“Een echt dorp is een nederzetting in de vorm van een eiland. Een complex van gebouwen, erven
en collectieve en openbare ruimten, dat omsloten wordt door een andere wereld, die er toch
ook bij hoort. In het algemeen bestaat die omwereld uit landbouw-, natuur- en watergebieden
die worden ontsloten door een fijnmazig netwerk van routes, maar je kunt ook veronderstellen
dat voorbij de dorpsrand goed ontsloten bedrijventerreinen liggen, of zelfs stedelijke woon- en
recreatiegebieden als die morfologisch en sociaal anders zijn.” (De Nederlandse
landschapsarchitect Rik Herngreen in: Habets, 2004, p. 10)
Stedenbouw van dorpen is nog braakliggend terrein in Vlaanderen. Peter Vanden Abeele (UGent)
zei tijdens een debat: “Dorpen moeten dorpen blijven. Daar moeten we voor waken bij de
ontwikkeling van nieuwbouw in dorpen.” (Redactie Rooilijn, 2013) Ward Verbakel (ULeuven) schrijft:
“Stedenbouw op maat van de kleine dorpen is een kwestie van bouwen én niet bouwen, van open
ruimte, landschappen en gebouwde fragmenten, van participatie en lange termijnen.” (Verbakel
2013). Er is dus niets mis met nieuwbouw, vernieuwbouw, verdichting en uitbreiding maar beide
stedenbouwkundigen pleiten toch voor een overkoepelende visie om het dorp het ‘dorp’ te laten
blijven. Zelf construeerden ze tijdens hun opdrachten een beeldkwaliteitsplan ( onder meer Gooik,
Bonheiden). Nederland heeft meer ervaring op dat vlak. Apeldoorn publiceerde een heus
dorpenkookboek, een naslagwerk met recepten en ingrediënten. Enkele intrigerende citaten daaruit
(Kuijlaars & Van Oosterom, 2012):
“Wil een dorp dorps blijven, dan moet de dichtheid van bebouwing verschillen van die van de
stad”;
“Wees zuinig op de nog aanwezige weitjes en doorzichten naar het landschap buiten het dorp”.
Het boek ‘Dorp als daad’ (Habets, 2004)35 leest zelfs als een manifest. Het is de neerslag van een
onderzoek naar dorpen in het oosten van Nederland. Het team komt tot aanbevelingen die in de
Vlaamse context ook niet zouden misstaan:
“Maak niet recht wat krom is”;
“Een boom is een dorpsicoon”;
35 In het najaar nodigen we die mensen uit tijdens een Plattelandsacademie.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 35
“Geen enkel punt in het dorp ligt verder dan maximaal een half uurtje kuieren van enig ander
punt.”
De verschraling van dorpen is een feit. De meeste voorzieningen verdwijnen wegens het kwijnend
economisch draagvlak. Wat rest, zijn woondorpen waar de kwaliteit wisselend is. De automobiliteit
compenseert, recenter ook zelf-organisatie (broodmachines) en online aankopen (in stijgende lijn).
Dit neemt niet weg dat bepaalde categorieën mensen een gebrek voelen. Volgens Loopmans en
Thissen (2015, 52) hoeft die verschraling op zich de leefbaarheid niet te bedreigen. Zij stellen dat
woondorpen naast hun eigen voorzieningen, kunnen intappen op voorzieningen binnen een
dorpennetwerk. Andere strategieën zijn terug te vinden in de wereld van de vrijwilligers. Wij menen
dat het dorpenbeleid ook voor deze evolutie een aantal kansen biedt om op een slimme, innovatieve
en zelfredzame manier oplossingen te waar te maken.
De inwoners, hun cultuur en collectiviteiten bepalen in sterke mate een dorp. Hoe is de bevolking
samengesteld? Hoe divers is de bevolking naar leeftijd, gezinssamenstelling, sociale klasse,
herkomst, etniciteit, religie? Hoe is de verhouding tussen blijvers, wijkers en inwijkers? Welke
culturele tradities houden de mensen in ere? Welke activiteiten ontplooien ze? Helpen en
ondersteunen ze elkaar? Het is bekend dat bewoners van kleine dorpen zich actiever voor lokale
doelen inzetten dan bewoners van grotere dorpen en steden. Dit betekent dus dat verschillen tussen
dorpen in de mate waarin bewoners zich inzetten voor lokale doelen, ofwel de sociale vitaliteit van
een dorp, gevolgen heeft voor de leefsituatie van bewoners. (Vermeij, 2015, p. 22). Mensen maken
een dorp leefbaar, zoveel is duidelijk.
Dorpen bestaan dus, zowel in de fysieke als in de sociale wereld. Het zijn niet de dorpen waar vele
romantische verhalen de ronde over doen, het zijn ook geen autonome dorpen ‘à l’ancien régime’
maar het betreft eigentijdse dorpen waar een deel van de Vlaamse bevolking woont. Veel van die
dorpen hebben het moeilijk. Zowel hun identiteit als hun leefbaarheid worden aangetast door de
verschillende suburbanisatiegolven in ons land waar ‘verkavelingsvlaanderen’ is mee ontstaan
(Canfyn, 2014, p. 24). Prognoses vertellen dat de verneveling nog niet stopt. Zo voorziet Vlaanderen
een extra behoefte aan 330.000 woningen (of meer) binnen tien jaar bovenop de 2,7 miljoen
bestaande woningen. Ongeveer 40% zal op het platteland gerealiseerd worden. In de toekomst
groeien de dorpen dus omdat er vraag naar bouwgrond is vanuit de groei van de bevolking en de
welvaart (en het zich niet willen/kunnen vestigen in stedelijke gebieden). Helaas tonen
berekeningen ook aan dat de bouwgrondreserve nog voor méér dan 30% in linten ligt! In veel
streken verlagen de bebouwde linten nu al de plattelandsbeleving en verzwakken de dorpskern
naast andere economische minwaarden: aanleg nutsvoorzieningen, onveilige verkeerssituaties,
ecologische versnippering, aanleiding tot inefficiënt mobiliteitsgedrag …
Insteken voor een dorpenbeleid
Het woord ‘dorpenbeleid’ is vrij nieuw. Landelijke Gilden hanteert de term al enige tijd, in haar
pleidooi voor een integrale en doordachte benadering van een dorp. Als sociaal-culturele organisatie
op het platteland ontwikkelden we verschillende methoden om lokaal méér aandacht te vragen voor
het dorp: het spel ‘Dorp in de Steigers’, een fotowedstrijd ‘Dorp gekiekt’, een opendeurinitiatief
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 36
‘Dorp in de kijker’, een projectondersteuning ‘Dorp met toekomst’. Nu organiseren we studiedagen,
werken mee aan Europese projecten (Rural Alliances met een WelkomIn-onthaalpakket en een
opleiding ‘dorpscoach’) en zoeken we netwerken op van ‘welwillenden’. De aandacht is groot.
‘Dorpenbeleid’ veronderstelt ten eerste een samenhangend beleid voor een specifiek dorp, over de
grenzen van beleidsdomeinen heen en ten tweede een samenhangend beleid over de dorpen heen
(netwerkbenadering). In die zin is een dorpenbeleid op de eerste plaats een uitdaging voor het
gemeentelijke niveau. We definiëren er enkele in onze ogen noodzakelijke kenmerken van.
Integraal
Lokaal beleid is meestal sectoraal georganiseerd. Een dorp vraagt echter een integrale, sector-
overschrijdende benadering waarbij vertrokken wordt vanuit het geheel van dorpskenmerken. Wie
verschillende behoeftes, uit verschillende beleidsdomeinen, combineert, kan tot slimme (en
kostenbesparende) oplossingen komen. Voorbeelden zijn legio: als er in een dorp behoefte is aan
speelruimte voor kinderen, kan de gemeente bijvoorbeeld investeren in de aanleg van een speeltuin.
Maar efficiënter is misschien om de speeltuin van de school ook buiten de schooluren ter
beschikking te stellen. En wie weet zijn een aantal senioren wel bereid om toezicht te houden als er
een bankje bij geplaatst wordt? Als er nood is aan een nieuw schoolgebouw, kan het slimmer zijn om
met dorp en kerkfabriek in dialoog te gaan over het gebruik van de pastorij die al jaren onderbenut
wordt, dan een dure investering in nieuwbouw te doen.
Een sector-overschrijdende benadering van een dorp is dus essentieel, en wordt best voorafgegaan
door een doordachte, samenhangende visie op de sociaaleconomische en ruimtelijke ontwikkeling
van een dorp. Hoe willen we dat ons dorp eruit ziet in 2030? Welke voorzieningen hebben we nodig
in ons dorp? Hoe willen we er samenleven en wat hebben we daarvoor nodig?
Participatief
Essentieel is dat deze visie wordt opgebouwd samen met de dorpsbewoners en diverse
belanghebbenden. Bewonersgroepen, verenigingen, handelaars, rurale ondernemers, land- en
tuinbouwers… door met hen samen te werken, kan in kaart gebracht worden waar het dorp sterk in
staat, maar ook welke concrete sociaaleconomische en ruimtelijke behoeften er leven. Dit kan een
onderbouwde richting geven aan het beleid, maar ook een dynamiek op gang brengen waarbij
bewoners, verenigingen en handelaars op een creatieve manier invulling geven aan die behoeften
en zelf verantwoordelijkheid opnemen voor hun dorp. Misschien wil de café-uitbater wel een
postpunt bemannen? Of kan een bankautomaat geplaatst worden in de ingang van de parochiezaal?
Misschien kunnen boeken van de bib wel af te halen zijn op de school, op een boerderij met
thuisverkoop of is er een hotspotzone om te werken? Wie een dorp integraal en samen met haar
bewoners en verenigingen bekijkt, ontdekt misschien originele oplossingen voor behoeften die
voordien onvervuld bleven. Bijzondere aandacht moet uitgaan naar doelgroepen zoals senioren,
jongeren, kansarmen. Zij zijn niet altijd voldoende vertegenwoordigd in de bestaande
inspraakstructuren en verenigingen.
Faciliterend
Het is essentieel dat gemeentelijke overheden maximaal inzetten op hun faciliterende rol. De lokale
overheid kan binnen het bestaand juridisch kader perfect ruimte geven aan initiatieven van
verenigingen en actoren. Door de nabijheid is een dorp vaak een entiteit waarmee mensen zich sterk
verbonden voelen, en waarvoor ze zelf ook een stuk verantwoordelijkheid willen opnemen. Deze
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 37
‘collectieve zelfredzaamheid’, zoals het regeerakkoord het noemt of de ‘sociale vitaliteit’ (Thissen &
van der Meer, 2013), maakt het mogelijk om de leefbaarheid van dorpen te versterken, zonder dat
dit grote overheidsinvesteringen vraagt. Hierin is een grote rol weggelegd voor verenigingen wat
verklaart waarom het regeerakkoord spreekt over het wegwerken van de plan- en regeloverlast voor
deze verenigingen.
Gebiedsgericht - Op maat van het dorp
Elk dorp heeft een eigen historie, identiteit, leefbaarheidsprofiel, kansen en bedreigingen.
Ontwikkelen doe je met wat er voorhanden is, met stukjes en beetjes en met medeweten en
medewerking van de lokale krachten. ‘Appreciative inquiry’ is aan te bevelen als aanpak of de
methode waarbij mensen onderzoeken wat er werkt in plaats van wat er verkeerd gaat.
‘Ontwerpend onderzoeken’ is ook aan te bevelen want een dorp is een complex iets en er samen
mee bezig zijn, al doende lerend, is verrijkend voor alle partijen. Landelijke Gilden is nu samen met
het Innovatiesteunpunt de laatste hand aan het leggen aan ‘dorpsmaakwerk’ of een methodiek waar
de focus ligt op dat gebiedsgericht ontwikkelen. De testcase was Meerle bij Hoogstraten. Zo kan
bijvoorbeeld een duffe parochiezaal met bijbehorende discussies over het beheer ervan uitgroeien
tot een multifunctionele pleisterplaats in het dorp, wie weet coöperatief beheerd, met plaats voor
flexwerkers, een afhaalpunt, een leslokaal, een hoekje voor de gemeente of een andere overheid,
een trefpunt voor oud en jong. In Wuustwezel heeft de gemeente de oude gasthuishoeve in die zin
al ingericht. Door eenvoudigweg de ruimte ter beschikking te stellen, kunnen misschien een aantal
voorzieningen blijven die elk in hun eigen ruimte, niet rendabel zijn.
Dorpenbeleid als uitvoering van het stedenbeleid
Het Witboek Stedenbeleid maakt een interessante tweedeling (De Rynck, 2003, p. 93 – 94):
“Het stedelijke beleid in Vlaanderen (inclusief Brussel) zou kunnen uitgaan van Vlaanderen als
tweevoudige ruimte: enerzijds het rurale landschap met dorpen en gehuchten, landbouw-,
natuur- en recreatiegebieden, en anderzijds de netwerkstad, een geheel van grote, regionale en
kleine steden, verweven met voorsteden, lintbebouwing en verbindingsassen en hier en daar
nog wat open ruimte.”
Verder wordt er met die tweedeling niets gedaan. Vandaar dat Landelijke Gilden de draad wil
opnemen, en vooral het beleid voor de dorpen wil promoten.
De vraag stelt zich dan welke maatregelen een Vlaamse regering kan nemen om een dorpenbeleid
op gemeentelijk niveau te stimuleren of minstens mogelijk te maken. We beseffen dat de meeste
beleidsuitspraken over dorpen thuishoren in sectorale en categoriale decreten en beleidskaders.
Vooral het Vlaams woonbeleid en mobiliteitsbeleid dringen zich op.
Een aangepast woonbeleid dat kernversterking stimuleert en inzet op het vrijwaren van de open
ruimte is een essentiële voorwaarde voor het creëren van leefbare dorpen. De verdunning (‘urban
sprawl’) en verlinting van het woonpatrimonium moet tegengegaan worden. Vermits de ruimtelijke
ordeningsinstrumenten niet effectief zijn, is er meer heil te verwachten van fiscale en positief
stimulerende maatregelen uit het woonbeleid.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 38
Binnen woondorpen is de bereikbaarheid van voorzieningen m.i.v. werk, opleiding
levensnoodzakelijk. In die zin creëert het begrip ‘basisbereikbaarheid’ in het Vlaams Regeerakkoord
een belangrijke kans indien het voldoende ruim bekeken wordt. Eerder dan te vertrekken van een
rigide en afdwingbaar recht om ‘op te stappen’, zoals voorzien in het Decreet basismobiliteit, zonder
dat er is nagedacht of de buslijn die passeert je wel brengt waar je wilt zijn, redeneert
basisbereikbaarheid eerder vanuit de bestemmingsbehoefte: waar moeten bepaalde doelgroepen
vanuit bepaalde plaatsen op bepaalde tijdstippen geraken? Welke economische, bestuurlijke en
sociale functies moeten bereikbaar zijn? Die bereikbaarheid kan gecreëerd worden door een bus in
te leggen, of te werken met flexibeler vervoer, maar ook door de dienst in kwestie terug lokaal
bereikbaar te maken. Dit laatste zit vervat in het principe van de woonzorgzones waar alle diensten
waar oudere mensen beroep op willen doen, te voet (fiets) bereikbaar zijn. De diensten liggen
voldoende geconcentreerd binnen een perimeter en onderweg zijn rustpunten voorzien.
Doordat het dorpenbeleid een onderdeel is van het stedelijk beleid, mag het ook beroep doen op
alle instrumenten en expertise die daar nu voorhanden zijn. Wij citeren uit het Witboek Stedenbeleid
(2003):
“Bij de start van het stedenbeleid werd gewerkt aan een beleidsvisie voor het Vlaams
stedenbeleid met een tijdshorizon van 15 à 20 jaar. Een stad is een levend organisme, met
oneindig veel facetten. De hamvraag is hoe de leefbaarheid ervan kan worden verhoogd. Eind
2000 werd een Task Force geïnstalleerd met 14 deskundigen uit diverse disciplines. Elk van hen
schreef een tekst over zijn specifiek beleidsdomein. In het najaar van 2001 werd voor elk
beleidsdomein een workshop georganiseerd. Mandatarissen, ambtenaren, vertegenwoordigers
uit het middenveld, ervaringsdeskundigen en burgers konden hieraan deelnemen en de teksten
aanvullen en bijsturen. In 2002 distilleerde de Task Force uit al het beschikbare materiaal een
coherente visie op stedelijkheid en stedenbeleid en onderzocht ze welke praktische
maatregelen moeten worden genomen in de diverse beleidsdomeinen en op de diverse niveaus
om de steden en het leven in de steden een nieuwe dynamiek te geven. Deze visie over stad en
stedelijkheid wordt gepresenteerd in het Witboek.”
Wie wil, vervangt ‘dorp’ in de plaats van ‘stad’ en dan komen woorden en begrippen zoals
‘participatie, wijkcontract, democratie, debat, planning, fiscale instrumenten, omgang met
burgerinitiatieven, regierol, wijkbudgetten, creativiteit, openheid, openbaarheid, samenwerking’ tot
leven in dorpen. Boeiend toch?
Met uitzondering van de provincie West-Vlaanderen waar al heel wat beleidservaring zit en een
provinciaal dorpenteam de gemeenten helpt (Paret, 2013), zijn er tot nu toe niet veel ‘good
practices’ waarnaar we kunnen verwijzen. Doordat er veel Leadergroepen voor de komende
programmaperiode ‘leefbare dorpen’ hebben gekozen, veronderstellen we dat de beperkte lijst zal
aangroeien. Als uitdaging aan de aankomende beleidsverantwoordelijken formuleren we tot slot
een doelstelling voor het dorpenbeleid in Vlaanderen:
Als onderdeel van het stedelijk beleid zal Vlaanderen de leefbaarheid en de duurzaamheid van
dorpen ondersteunen onder meer door:
o de kwaliteit van de dorpsontwikkeling te bewaken;
o het duurzaam bouwen en verbouwen te promoten;
o grotere functieloze gebouwen te integreren;
o eigentijdse ontmoetingsinfrastructuur ter beschikking te stellen;
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 39
o de bereikbaarheid van voorzieningen te garanderen;
o duurzame mobiliteit te bevorderen door netwerken voor langzaam verkeer (te voet, fiets) uit
te bouwen in het dorp en tussen het dorp en zijn omgeving.
Link met het fusiedebat
Het regeerakkoord leert ons dat de Vlaamse regering de komende jaren vrijwillige fusies van
gemeenten zal stimuleren, met name door een financiële bonus en ruimere bevoegdheden te geven
aan grote en middelgrote steden en gemeenten (>25.000 inwoners). Men gaat er hierbij van uit dat
schaalvergroting sowieso een verhoogde kostenefficiëntie en professionalisering van de
dienstverlening met zich meebrengt. Het uitgangspunt van Landelijke Gilden in dit debat is dat
bestuurlijke efficiëntie moet samengaan met een optimale dienstverlening voor burgers en
ondernemers. Indien lokale beleidsmakers ervan overtuigd zijn dat een fusie of een andere vorm van
samenwerking tussen gemeenten bijdraagt aan deze bestuurlijke efficiëntie, zijn we zeker
voorstander, op voorwaarde dat de dienstverlening naar de burger door deze ingrepen
klantvriendelijker wordt. Eenvoudig gesteld: het kan beter zijn om de informaticatoepassingen van
meerdere gemeenten op elkaar af te stemmen, zodat de totale investeringskost daalt. Maar het
gevolg mag niet zijn dat mensen nog verder naar het gemeentehuis moeten rijden. Integendeel: de
gecreëerde besparing zou moeten geïnvesteerd worden in een betere dienstverlening aan de
burger.
Daarom koppelen wij het fusiedebat bewust aan het begrip dorpenbeleid: hoe groter de schaal is
waarop de gemeente georganiseerd wordt, hoe essentiëler het is dat de gemeente een doordachte
visie heeft op lokale betrokkenheid bij het beleid en dienstverlening dicht bij de burger. Een
uitgewerkt en doordacht dorpenbeleid zien we dus net als een kritische succesfactor bij
schaalvergroting. Breng die diensten waar het schaalvoordeel ontegensprekelijk speelt op hoger
niveau, om die diensten waar lokale nabijheid net belangrijk is juist dichter bij de burger te brengen.
Fusies op zich lossen dus niks op. Men moet in eerste instantie nagaan hoe men de dienstverlening
kan verbeteren en dan bekijken hoe men deze het best realiseert, op welke schaal en onder welke
samenwerkingsvorm.
Referenties:
Canfyn Filip (2014). Het syndroom van verkavelingsvlaanderen. Een radicaal pleidooi voor stedelijk
wonen. Brussel: VUBPRESS.
De Rynck F. et al. (2003). Witboek stedenbeleid. De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en
rastersteden. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Op:
http://www.thuisindestad.be/de-eeuw-van-de-stad-witboek-stedenbeleid
Habets Ad, Titia Hajonides & Sandra Schuit (2004) Dorp als daad, bouwstenen voor de dorpen van het
oosten. Arnhem: uitgeverij Blauwdruk.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 40
Kuijlaars Petra & Gerrit Van Oosterom (2012) Klein Apeldoorns dorpenkookboek. Op
http://www.apeldoorn.nl/DATA/TER/docs/politiek/plannen_projecten/welstand/documenten/
klein_apeldoorns_dorpenkookboek_1.pdf (gekeken op 23/01/2015).
Loopmans Maarten & Frans Thissen (2015) Het Vlaamse platteland als woondorpennetwerk, Lokaal
nr. 4, p.52 – 53.
Paret Bern (2013) Wonen in een dorp. Ruimte Jg. 4, nr. 18, 46 - 51.
Redactie (2013) Ouderen 2.0, verpaarding en andere dorpsfenomenen. Rooilijn Jg. 46, nr. 2, p. 142 –
145.
Thissen Frans & Marieke van der Meer (2013). Dorpen in de grensstreek van de Westhoek.
Leefbaarheid en sociale vitaliteit van grensdorpen vanuit het perspectief van jonge bewoners.
Amsterdam: Afdeling geografie, Universiteit van Amsterdam.
Vanden Abeele Peter, Filip Buyse & Frédéric Rasier (2013) Ontwerp op maat van het dorp. Ruimte Jg.
4, nr. 18, p. 52 – 55.
Verbakel Ward (2013) Als lelijkheid de context is. Ruimte Jg. 4 nr. 18, p. 42 – 45.
Vermeij Lotte m.m.v. Anja Steenbekkers (2015) Dichtbij huis. Lokale binding en inzet van
dorpsbewoners. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.
Bijlage:
In het regeerakkoord staat (p. 73):
Een dorp of woonwijk is niet te verengen tot een geheel van woningen, gebouwen en voorzieningen, het
is veeleer een leefgemeenschap van burgers met eigen specifieke lokale noden. Het dorp is het niveau
waar burgers vanuit een –soms vaag- identiteitsgevoel en een ‘gevoel van behoren tot’, zelf initiatief
(kunnen) nemen om hun omgeving zo leefbaar mogelijk te houden. Het is het niveau waarop een
participatief beleid concreet gestalte kan krijgen door ‘deze collectieve zelfredzaamheid’ vanuit de
overheid te stimuleren, te ondersteunen en te faciliteren.
Een dorpenbeleid zal bijdragen tot een eigentijds en gedragen antwoord op de uitdagingen van het
platteland.
Vlaanderen zal een dorpenbeleid voeren door te zorgen voor een aangepaste dienstverlening en het vrij
initiatief en het vrijwilligerswerk te ondersteunen. De plan- en regeloverlast voor verenigingen wordt
weggewerkt.
Over het nut van een dorpenbeleid
Plattelandsacademie Landelijke Gilden - Studiedag 28 april 2015 41
Deze studiedag werd mogelijk gemaakt met de steun van de Nationale Bank van België en het
Europese Interreg IVB-project Rural Alliances.