Ouders als partners betrekken in de buitenschoolse opvang
Transcript of Ouders als partners betrekken in de buitenschoolse opvang
Ouders als partners betrekken in de
buitenschoolse opvang
Hoe kan een buitenschoolse opvang een warme band creëren
tussen ouders en kinderbegeleiders in het belang van het
welbevinden van het kind?
Bachelorproef ingediend voor het behalen van het diploma
Bachelor Pedagogie van het Jonge Kind
Melina Roovers
2015-2016
Interne promotor: Geert De Raedemaeker
Externe promotor: Lies Elsen
Erasmushogeschool Jette Departement EDU
Laarbeeklaan 121
1090 Jette
Ouders als partners betrekken in de
buitenschoolse opvang
Hoe kan een buitenschoolse opvang een warme band creëren
tussen ouders en kinderbegeleiders in het belang van het
welbevinden van het kind?
Abstract
Ouders als partners betrekken in de buitenschoolse opvang
MELINA ROOVERS | Erasmus Hogeschool Brussel, België
Doel
Ouderbetrokkenheid en –participatie zijn actuele thema’s binnen de
kinderopvangsector. Het is echter geen vanzelfsprekendheid en bovendien ook
contextgebonden. Het doel van deze bachelorproef was om het op zoek gaan
naar een methode om een warme band tussen de kinderbegeleiding en de
ouders te creëren.
Theoretisch kader
Het betrekken van ouders in de kinderopvang heeft tal van voordelen. Zo is het
bevorderlijk voor het welbevinden en de ontwikkeling van de kinderen wanneer
ouders en kinderbegeleiders voldoende met elkaar in dialoog gaan, elkaar als
partners in opvoeding zien, etc. Voor het werkveld is het geen evidentie om een
visie en beleid rond dit thema uit te werken. Het is een proces van lange adem
dat stapsgewijs vorm wordt gegeven.
Methode
De literatuurstudie vormde de basis voor dit onderzoek. Om deze kracht bij te
zetten, werden verschillende fasen van het actieonderzoek doorlopen. Zo
zorgden de enquêtes voor een globaal beeld over het thema en gingen de
semigestructureerde interviews dieper in op de gegevens die hieruit naar boven
kwamen. Het hele proces werd ondersteund door het op regelmatige basis
voeren van individuele en gezamenlijke coachingsgesprekken met de
kinderbegeleiders.
Resultaten/conclusie
Door de focusgroepen kwam er bij de teams zowel een visie als enkele concrete
ideeën tot stand. Het onderzoek bood meer inzicht in het thema bij de teams en
een concrete visie en enkele ideeën werden uitgewerkt. Er werd een goede basis
gelegd, waardoor de teams verder zelfstandig aan de slag kunnen met het
verder creëren van een warme band met de ouders.
Sleutelwoorden: ouderbetrokkenheid, warme band, dialoog, welbevinden
kinderen, initiatief buitenschoolse opvang
Involving parents in after-school care
MELINA ROOVERS | Erasmus University College of Brussels, Belgium
Goal
Partental involvement and participation are topical issues within the childcare
sector. It’s not something obvious and it is also highly dependent on the context.
The purpose of this bachelor thesis was to find a method to create a warm
relationship between childcare and parents.
Theoretical framework
Involving partens in the childcare has many advantages. When parents and child
caretakers go into dialogue sufficiently, see each other as parents in education,
etc. it contributes to the well-being and development of the children. It’s not just
a matter of creating a vision and a policy around these subject. It’s a long
process, step by step to a satisfying result.
Method
This research was based on a study of literature. To invigorate the theory,
multiple phases of the action research were used. The surveys offered a global
view on the topic while the semi-structured interviews made it possible to go
deeper into the date that emerged from the surveys. This entire process was
supported by frequent coaching sessions with child caretakers, both individually
and collectively.
Results/conclusions
Through the focus groups the teams were able to develop both a vision and
some practical ideas. The study offered more insight into the topic for the teams,
leading into the development of a specific vision and the elaboration of some
ideas. A good basis has been created, allowing the teams to continue their work
independently towards the further creation of a warm relationship with their
parents.
Keywords: parental involvement, warm relationship, dialogue, well-being
children, out of school care initiative
“Great works are performed not by strength but by perseverance.”
- Samual Johnson
I
Woord vooraf
De kinderopvangsector, het werken met en rond kinderen, het werken vanuit
ieders krachten, evenals het inspelen op de noden en behoeften van het
werkveld zijn voor mij belangrijke aspecten. Het zijn stimulansen waaruit ik
tijdens deze stage- en onderzoeksperiode kracht en voldoening putte. Het was
voor mij dan ook een meerwaarde om voor deze bachelorproef rond een thema
te kunnen werken dat vanuit het werkveld zelf kwam. Het onderzoeksthema en
de onderzoeksvraag kwamen hierdoor tot stand.
Ik wil dan ook in eerste instantie mijn externe promotor, Lies Elsen, bedanken
voor de gastvrijheid, de vele tips, begeleiding en de gekregen kans om binnen
Landelijke Kinderopvang Kortenberg praktijkervaring op te doen. De
kinderbegeleiding van de buitenschoolse opvanglocaties de Regenboog en
Everberg wil ik daarnaast ook bedanken voor hun medewerking aan dit
onderzoek. Zonder hen had deze bachelorproef immers niet tot stand kunnen
komen.
Bedankt aan Geert de Raedemaeker en Kaat Verhaeghe voor de ondersteuning
van dit proces. De mensen die voor mij tijd konden vrij maken om mij te woord
te staan, Reninka Vanden Dorpe en de ouders van opvanglocatie de Regenboog,
wil ik bij deze ook bedanken. Tot slot wil ik dan ook nog Thomas Versteele
bedanken voor het nalezen van dit werkstuk. In het geval ik iemand ben
vergeten, weet dat ik jou ook erg dankbaar ben voor elke geleverde bijdrage.
II
Inhoudsopgave
Lijst van figuren ......................................................................................... 1
Lijst van grafieken ...................................................................................... 1
Inleiding .................................................................................................... 2
1. Literatuur ............................................................................................. 4
1.1. Ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie ........................................... 4
1.2. Ouderbetrokkenheid ........................................................................ 4
1.2.1. Algemeen .................................................................................... 4
1.2.2. Vertaling naar de praktijk van de kinderopvang ................................ 5
1.2.3. Verschillende aspecten van ouderbetrokkenheid ............................... 6
1.2.4. Is de ouderbetrokkenheid wenselijk, praktisch en doeltreffend? ......... 9
1.2.5. Misvattingen .............................................................................. 10
1.3. Ouderparticipatie .......................................................................... 10
1.3.1. Algemeen .................................................................................. 10
1.3.2. Participatiepiramide .................................................................... 11
1.3.3. Participatievormen ...................................................................... 12
1.3.4. Vaderparticipatie ........................................................................ 15
1.4. Ouderbetrokkenheid en communicatie ............................................. 17
1.4.1. Algemeen .................................................................................. 17
1.4.2. De cirkel van vertrouwen ............................................................. 17
1.4.3. Het pedagogisch raamwerk .......................................................... 18
1.4.4. Warme band .............................................................................. 18
1.4.5. Anderstaligheid .......................................................................... 19
1.5. It takes a village to raise a child ...................................................... 20
1.6. Ouders en kinderbegeleiders als partners in opvoeding ...................... 21
1.6.1. Oudercontacten ter illustratie ....................................................... 21
III
1.7. Samenwerking tussen school en opvang .......................................... 22
1.8. Ouderbetrokkenheid en het welbevinden van de kinderen .................. 23
1.8.1. De impact van ouderbetrokkenheid op de kinderen ......................... 23
2. Theoretisch kader ................................................................................ 25
3. Onderzoekscontext .............................................................................. 26
3.1. Inleiding ...................................................................................... 26
3.2. Initiatief buitenschoolse opvang (IBO) ............................................. 26
3.3. Landelijke Kinderopvang Stekelbees vzw .......................................... 26
3.3.1. Korte voorstelling ....................................................................... 26
3.3.2. Ouderbetrokkenheid ................................................................... 27
4. Methodologie: Actieonderzoek .............................................................. 29
4.1. Verklaring keuze ........................................................................... 29
4.2. Verloop actieonderzoek .................................................................. 29
4.2.1. Analyse ..................................................................................... 29
4.2.2. Ontwikkelen en plannen .............................................................. 30
4.2.3. Verklaring keuze dataverzamelingstechnieken ................................ 30
4.2.4. Samenvattend ........................................................................... 33
5. Resultaten .......................................................................................... 35
5.1. Inleiding ...................................................................................... 35
5.2. Ouderbetrokkenheid en –participatie ............................................... 35
5.3. Participatieniveau .......................................................................... 40
5.4. Communicatie ............................................................................... 42
5.5. Warme band ................................................................................. 44
5.6. Welbevinden kinderen .................................................................... 46
5.7. Samenwerking tussen school en opvang .......................................... 46
6. Conclusie en discussie.......................................................................... 48
6.1. Inleiding ...................................................................................... 48
IV
6.2. Conclusie ..................................................................................... 48
6.3. Discussie ...................................................................................... 49
6.3.1. Knelpunt ................................................................................... 49
6.3.2. Onderzoekscontexten .................................................................. 49
6.3.3. Proces in ontwikkeling ................................................................. 49
6.4. Aanbevelingen .............................................................................. 50
6.4.1. Opvangteams van Stekelbees de Regenboog en Everberg ............... 50
6.4.2. Landelijke Kinderopvang vzw en initiatieven buitenschoolse opvang.. 51
6.4.3. Gemeente ................................................................................. 52
6.4.4. Vlaamse overheid. ...................................................................... 53
Bibliografie .............................................................................................. 54
Bijlagen ......................................................................................................
1
Lijst van figuren
Figuur 1 Meaningfulness of parental involvement in early childhood
education: desirability, practicality, effectuality .......................... 8
Figuur 2 Participatiepiramide ................................................................ 11
Figuur 3 Cirkel van vertrouwen ............................................................. 17
Figuur 4 Fasen actieonderzoek, gebaseerd op de cyclus van Strien ........... 34
Lijst van grafieken
Grafiek 1 Tevredenheid ouders over de ouderbetrokkenheid in de opvang
(de Regenboog) ..................................................................... 36
Grafiek 2 Tevredenheid ouders over de ouderbetrokkenheid in de opvang
(Everberg) ............................................................................. 37
Grafiek 3 Het participatieniveau volgens de ouders in de opvang aanwezig
(de Regenboog) ..................................................................... 40
Grafiek 4 Het participatieniveau dat de ouders in de opvang wensen te
bereiken (de Regenboog) ........................................................ 41
Grafiek 5 Het participatieniveau volgens de ouders in de opvang aanwezig
(Everberg) ............................................................................. 41
Grafiek 6 Het participatieniveau dat de ouders in de opvang wensen te
bereiken (Everberg) ................................................................ 42
2
Inleiding
Ouderbetrokkenheid en –participatie zijn thema’s die al enkele jaren leven in de
media, de praktijk en de literatuur. Zo zijn er momenteel enkele tendensen die
sterk in de samenleving aanwezig zijn en die een verband hebben met de
ouderbetrokkenheid en -participatie in de opvang.
Zo kwam er herhaaldelijk in het nieuws dat vele ouders met een grote tijdsdruk
kampen, waardoor de combinatie werk en gezin vaak moeilijk is voor hen.
Hierdoor pleit men voor flexibelere werkuren met mogelijks een beter evenwicht
tussen werk en gezin tot gevolg. Het nieuwe decreet Kinderopvang van Baby’s en
Peuters, evenals het pedagogisch raamwerk van Kind en Gezin spelen op deze
thema’s in. Ook de projecten ‘partners in opvoeding’, die het centrum voor
Vernieuwing in de Basisvoorzieningen voor Jonge Kinderen (VBJK) in enkele
Brusselse kinderopvangcentra uitvoerden, tonen de maatschappelijke relevantie
van ouderbetrokkenheid aan.
In samenspraak met IBO Kortenberg ontstond de keuze om te werken rond de
thema’s ‘ouderbetrokkenheid’ en ‘ouderparticipatie’. Uit observaties en
gesprekken met het team (verantwoordelijke en kindbegeleiders) kwam sterk
naar voren dat zij momenteel het warme contact met de ouders missen en het
jammer vinden dat deze zo weinig betrokken zijn. Ouders komen vaak in alle
haast hun kinderen afhalen, zonder eens te polsen hoe het opvangmoment is
verlopen, of dat alles goed is gegaan met hun kinderen, etc. Het is daarom een
relevant en interessant thema om onderzoek rond te doen.
In eerste instantie zal het een meerwaarde voor IBO Kortenberg betekenen,
maar ook andere opvanginitiatieven kunnen hier baat bij hebben. Het zijn
immers thema’s die in vele kinderopvanginitiatieven leven, waar ze nog mee
“worstelen” en/of vragen rond hebben. Het is daarom zinvol om iets concreets
voor de bredere praktijk betreffende kinderopvang (andere buitenschoolse
opvanginitiatieven, kinderdagverblijven, etc.) uit te werken.
De bachelorproef bestaat uit zes hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk bevat de
literatuurstudie, waarin begrippen zoals ouderbetrokkenheid en –participatie,
communicatie, it takes a village to raise a child, partners in opvoeding en
welbevinden nader worden toegelicht. In het tweede hoofdstuk volgt hiervan een
schematische weergave. De onderzoekscontext wordt in het derde hoofdstuk
nader toegelicht. Er wordt enerzijds verduidelijkt wat het initiatief buitenschoolse
opvang (IBO) is en anderzijds wordt er een globaal beeld van de organisatie
Landelijke Kinderopvang vzw weergegeven.
Het vierde hoofdstuk biedt een antwoord op de aspecten die betrekking hebben
op de methodologie. Het onderzoek wordt hier nader toegelicht, alsook de
gebruikte dataverzamelingstechnieken. Het vijfde hoofdstuk biedt een uitvoerige
bespreking van de resultaten die uit de diverse dataverzamelingstechnieken
3
voortvloeiden. De bekomen resultaten worden aan de hand van de
wetenschappelijke literatuur onderbouwd. Het zesde en laatste hoofdstuk biedt
een antwoord op de onderzoeksvraag. In het luik discussie worden vervolgens de
pijnpunten binnen dit onderzoek besproken en tot slot volgen de aanbevelingen
op micro-, meso- en macroniveau. Tot slot volgt de bibliografie met een
overzicht van al de geraadpleegde bronnen en enkele bijlagen.
4
1. Literatuur
1.1. Ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie
Ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie zijn begrippen die vaak samen
voorkomen. Toch zijn deze begrippen in de literatuur van elkaar te
onderscheiden.
“Ouderbetrokkenheid is elke vorm van bezorgdheid om, interesse in en
ondersteuning van het eigen kind” (Cel ouderbetrokkenheid, z.d.). Het betekent
een gedeelde verantwoordelijkheid van zowel ouders als opvang voor een
succesvolle ontwikkeling van kinderen. Het voornaamste doel van dergelijke
betrokkenheid is dat de ouders zich geroepen voelen om actief deel te nemen
aan het leer- en ontwikkelingsproces van hun kinderen (Hilando, Kallemeyn &
Philips, 2013). Om van ouderbetrokkenheid te kunnen spreken en een gedeelde
verantwoordelijkheid te bekomen, dient er een goede wederzijdse relatie tussen
de ouders en de kinderbegeleiding te zijn (Kruispunt Migratie-Integratie, 2016).
Hiervoor toont de opvang de nodige inspanningen en voorziet allerlei activiteiten
om aldus de betrokkenheid van de ouders te bevorderen (Deboutte, 2004).
Ouderbetrokkenheid of het actief betrekken van ouders bij de opvoeding van hun
kind(eren) kan een mogelijke basis zijn voor ouderparticipatie. Ouderparticipatie
is in principe een visuele weergave van ouderbetrokkenheid (Cel
ouderbetrokkenheid, z.d.) en kan in verscheidene vormen voorkomen (Overmaat
& Boogaard, 2004). Het omvat alle inzet (initiatieven of acties) die de organisatie
doet om de ouders bij de organisatie te betrekken (Deboutte, 2004). Het doel
hiervan is dat de ouders een actieve rol kunnen innemen in bepaalde situaties
die zich in de opvang voordoen (Oostdam & de Vries, 2014, p.17).
1.2. Ouderbetrokkenheid
1.2.1. Algemeen
Ouderbetrokkenheid is een onderwerp dat de laatste jaren meer aandacht krijgt.
Zo werd het bijvoorbeeld opgenomen in het nieuwe decreet Kinderopvang van
Baby’s en Peuters (Kind en Gezin, 2016). Vanaf april 2016 dient iedere
groepsopvang verplicht een kwaliteitsbeleid te volgen. Kort samengevat wil dit
zeggen dat de kinderopvang brainstormt over wat ze wil bereiken en op welke
manier ze dit tracht te verwezenlijken. Voornoemde gebeurt zowel op
pedagogisch vlak als op vlak van ouderbetrokkenheid. Het doel is dat de
kinderopvang haar werking planmatig evalueert en verbetert. Zo kan
kinderopvang inzetten op kwaliteit (Kind en Gezin, 2016).
Ouderbetrokkenheid is ook bij onze buurlanden actueel. Zo zijn de Franse
‘crèches parentales’ een mooi voorbeeld van het actief inzetten op
ouderbetrokkenheid. De kinderdagverblijven hebben namelijk een grote ervaring
5
in het bevorderen van de betrokkenheid van ouders binnen de opvang. Ze
onderscheiden hierbij drie niveaus: onderhandeling, participatie en
betrokkenheid. Belangrijk bij deze niveaus is dat zij elkaar opvolgen. Zo kan
bijvoorbeeld de tweede fase niet succesvol zijn als de basis bij de eerste fase niet
voldoende is gelegd (Vandenbroeck, 2013).
Vaak spreken we over ouderbetrokkenheid, maar een belangrijk aandachtspunt
hierbij is dat dit eigenlijk een eng begrip is. Zo dragen niet alleen ouders zorg
voor hun kind, maar in vele gevallen ook de grootouders, pleegouders, voogden,
oudere broers of zussen, etc. Het is daarom aan te raden om het ruimer te
bekijken, namelijk als ‘familiebetrokkenheid’ (Hilando, V. A. & Kallemeyn, L. &
Philips, L. 2013).
1.2.2. Vertaling naar de praktijk van de kinderopvang
Een visie rond ouderbetrokkenheid uitwerken en deze in de praktijk
implementeren, of kortom: investeren in ouderbetrokkenheid, is maatwerk
waarbij de betrokkenen stap voor stap te werk dienen te gaan (Van den Berg et
al., 2013, p.26). Om zo succesvol mogelijk te werk te gaan is het belangrijk om
niet alleen te focussen op het opvangteam, maar ook om de ouders vanaf het
begin van de uitwerking van een visie rond ouderbetrokkenheid te betrekken
(Van den Berg et al., 2013, p. 36).
Niet alleen het hebben van een gedragen visie inzake ouderbetrokkenheid is
essentieel, ook het creëren van een ‘samen-cultuur’ is een streefdoel. Het is een
cultuur waar ouders en het opvangteam met elkaar praten, ze als partners
samenwerken en beiden experts zijn die verschillende perspectieven met elkaar
delen (Van den Berg et al., 2013, p. 38). Kinderbegeleiders die vanuit dergelijke
‘samen-cultuur’ werken, willen door middel van het stellen van open vragen de
bevindingen, gevoelens en gedachtegang van de ouders nagaan (Van den Berg
et al., 2013, p. 39).
Het doorlopen van het proces om tot het niveau van betrokkenheid te komen
begint kleinschalig. Een belangrijke eerste stap die aan de basis ligt bij het
uitbouwen van een relatie met ouders in de kinderopvang is dat zij zich welkom
voelen (Van den Berg et al., 2013, p.12). Essentieel hierbij is dat het team van
de opvang hier bewust mee aan de slag gaat en het een routine in hun werking
wordt. Hierbij rekening houdend met de mogelijkheden van de opvang, de
wensen van het team en (in de mate van het mogelijke) de verwachtingen van
de ouders betreffende ouderbetrokkenheid. Zo is de kans reëler dat het een
gedragen concept wordt waar iedereen achter staat (Van den Berg et al., 2013,
p. 15).
Om rekening te kunnen houden met de wensen en verwachtingen van de ouders
is het raadzaam om wenmomenten te voorzien. Bij dergelijke wenmomenten
overloopt iemand van het opvangteam samen met de ouders de
6
(opvoed)gewoontes van zowel het kind als van de ouders. Zo kunnen ze samen
tot een gunstige invulling hiervan in de opvang komen (De Kimpe, 2009).
Verder spelen ook vele kleine dagelijkse handelingen en ontmoetingen een
cruciale rol. De breng- en haalmomenten zijn hiervoor een ideale gelegenheid.
Niet in elke kinderopvang biedt dit evenveel kansen. Een mogelijkheid hiertoe is
het creëren van ‘ochtend- of avondcircuits’. Hier ga je de ruimte van de kinderen
herindelen, zodat de ouders genoodzaakt zijn om zich doorheen de leefgroep te
verplaatsen om hun kinderen te brengen en/of te halen. Ook evenementen zoals
koffieochtenden behoren tot de mogelijkheden (Vandenbroeck, 2013).
Belangrijk bij deze kleine ontmoetingen is dat de begeleiding effectief tijd maakt
om naar de ouders te luisteren. Ouders waarderen het immers wanneer je hen
een luisterend oor aanbiedt en hen verder helpt met praktische hulp en/of tips
(De Kimpe, 2009).
Kolle 37, een Berlijns project van het netwerk spel en cultuur biedt een antwoord
op het creëren van dergelijke ontmoetingen. De werking richt zich tot kinderen
van zes tot twaalf jaar die als gelijken worden behandeld en zoveel mogelijk door
de begeleiding bij de vorming van het aanbod worden betrokken. De grote
meerderheid van het aanbod is gratis en bovendien werkt de organisatie aan de
hand van vrijwillige bezoeken. Iedereen is vrij om te bepalen wanneer hij/zij
tijdens de openingsuren langskomt, alsook naar waar zijn/haar voorkeur uitgaat
(Kolle 37, 2013).
Oorspronkelijk was de vestigingsplaats van Kolle 37 een ontmoetingsplaats voor
geïnteresseerde buurtbewoners. Dit aspect werd behouden, waardoor sinds de
opening van het huis opbouwwerk uitdrukkelijk tot het concept behoort. Het
biedt immers mogelijkheden tot ontmoeting en vormt een uitgangspunt voor
allerlei acties (Kolle 37, 2013).
Het huis is niet alleen voor de kinderen en de begeleiding toegankelijk, ook
ouders of volwassenen in het algemeen zijn hier welkom, bijvoorbeeld voor het
bezichtigen van werken van de kinderen. Voor hen worden er eveneens
evenementen georganiseerd, deze vinden voornamelijk ’s avonds en in de
weekenden, buiten de educatieve werkingen, plaats. Het is met andere woorden
een ontmoetingsplaats voor mensen van alle generaties. Dergelijke
ontmoetingen dragen bij tot het bekomen van wederzijds begrip (Kolle 37,
2013).
1.2.3. Verschillende aspecten van ouderbetrokkenheid
Binnen het proces van ouderbetrokkenheid zijn er drie onderwerpen te
onderscheiden, dit blijkt onder andere ook uit onderzoek van Jan Peeters:
kinderbetrokkenheid, opvangbetrokkenheid en beleidsbetrokkenheid. Bij
kinderbetrokkenheid staat het eigen kind centraal in de opvang. Vele ouders
7
hebben interesse in de beleving van hun kind, hoe het zich voelt in de opvang.
Tot de opvangbetrokkenheid behoort alles wat de ouders bezighoudt en te
maken heeft met de groep waarin hun kind zit. Kinderbegeleiders kunnen ouders
hier bijvoorbeeld betrekken bij hand- en spandiensten of uitnodigen om mee te
werken binnen de opvang (BOinK, z.d.). Het benutten van ouders door het
uitvoeren van hand- en spandiensten kan omwille van een tweetal redenen. Zo
kunnen ouders met bepaalde talenten, zoals bijvoorbeeld grimmeren, gitaar
spelen, ballon plooien, etc. worden ingezet om een bepaalde activiteit vorm te
geven. Hiertoe behoren ook ouders die als extra hulp worden ingeschakeld,
bijvoorbeeld tijdens een uitstap, het mee begeleiden van een grote activiteit, en
zo meer (Schreurder, Boogaard, Fukkink, Hoex, 2011, p. 93-94).
Beleidsbetrokkenheid, tot slot, betreft al datgene wat ouders bezighoudt
betreffende de gehele kinderopvang en hoe deze wordt georganiseerd, ook wel
het beleid van de opvang genaamd. Het beleidsgericht werken omvat vaak maar
een klein aantal ouders, vermits weinigen zich hiertoe geroepen voelen (BOinK,
z.d.).
De drie voornoemde onderwerpen zijn in te vullen naargelang de opvanglocatie
en de noden van het opvangteam. De wensen van de desbetreffende ouders
mogen hierbij niet uit het oog worden verloren. Het is dus best mogelijk dat in
opvanglocatie X enkel sprake is van kinderbetrokkenheid, terwijl er in
opvanglocatie Y sprake is van kinder-, opvang- en beleidsbetrokkenheid.
Hiervoor bestaan er geen kant-en-klare methoden en/of afspraken, dit moet
situatie per situatie worden bekeken.
Een in Nieuw-Zeeland gangbaar concept om de ouderbetrokkenheid in de
kinderdagverblijven te bevorderen, is ‘whanaungatanga’. Het begrip komt neer
op de menselijke relaties en verduidelijkt lokaal gesitueerde betekenissen in
ouderbetrokkenheid. Het betekent het bereiken en ondersteunen van relaties
(Zhang, 2015).
Er vallen binnen dit concept een drietal dynamieken van ouderbetrokkenheid te
onderscheiden. Een eerste is het hanteren van een opendeurenbeleid. Het doel
hiervan is om maximaal op ouderbetrokkenheid in te spelen. Via dit beleid
kunnen de ouders op ieder moment de opvang binnenstappen om te observeren.
(Zhang, 2015). Het principe is gelijkaardig aan de vrijwillige bezoeken die in het
Berlijnse Kolle 37 worden toegepast (Kolle 37, 2013).
Een tweede zijn de oudergeleide dynamieken. Hieronder verstaan ze enerzijds
het geloof dat de ouders hebben over hun eigen vermogen om hun kind(eren) te
ondersteunen en anderzijds het inzicht van de ouders in hun eigen
verantwoordelijkheden ten aanzien van hun kind(eren). Tot slot zijn er nog de
kindgeleide dynamieken, die het karakter (genegenheid, interesses en
vermogen) en de persoonlijkheid (lichamelijke en sociaal-emotionele kwaliteiten)
omvatten (Zhang, 2015).
8
Bovenstaande dynamieken triggeren, activeren en motiveren
ouderbetrokkenheid. ‘Wenselijkheid’ is hierbij het allerbelangrijkste aspect.
Hiermee bedoelen ze dat het noodzakelijk is om zinvol aan ouderbetrokkenheid
te kunnen doen. Het moet met andere woorden iets gewild, nodig en geliefd zijn
en dit zowel bij de kinderbegeleiders, de ouders als bij de kinderen (Zhang,
2015).
Activiteiten die door verschillende betrokkenen een meerwaarde betekenen, zijn
in drie categorieën onder te verdelen. De ‘home-based involvement’ komt
overeen met het thuis leren waarbij ouderschap, speelgoed en spel, boeken en
verhalen, nummers en letters en gemeenschap de voornaamste aspecten zijn.
De tweede categorie, ‘home-centre conferencing’ is vergelijkbaar met
communicatie in zijn totaliteit en vormt een waardevolle vorm van
betrokkenheid. In de ‘Centre-based involvement’ is het vrijwilligerswerk
opgenomen, waarbij allerlei handelingen komen kijken: observeren, deelnemen,
spel, ouderschap, huishouden, etc. (Zhang, 2015).
De figuur hieronder geeft de bovenstaande tekst samenvattend weer. Het model
biedt een conceptueel kader dat als illustratie kan dienen om de zinvolheid van
ouderbetrokkenheid in de kinderopvanginitiatieven aan te geven (Zhang, 2015).
Figuur 1: Meaningfulness of parental involvement in early
childhood education: Desirability, practicality and effectuality
9
Om na te gaan of ouderbetrokkenheid betekenisvol is, kan het opvangteam zich
drie cruciale vragen stellen: ‘Is het wenselijk?’, ‘Is het praktisch?’, ‘Is het
doeltreffend?’. Idealiter is het om op alle vragen een positief antwoord te
bekomen (Zhang, 2015).
1.2.4. Is de ouderbetrokkenheid wenselijk, praktisch en
doeltreffend?
Ouderbetrokkenheid in de kinderopvang is geen vanzelfsprekendheid en een veel
gestelde vraag in verband met dit thema is: ‘Wat te doen als ouders niet
betrokken blijken te zijn?’. Er kunnen diverse redenen zijn waarom ouders niet
kunnen of betrokken willen zijn (Van den Berg et al, 2013, p.19). Zo durft
bijvoorbeeld niet elke ouder initiatief te nemen om iemand van het team aan te
spreken. Mogelijke redenen hiervoor kunnen zijn: de persoonlijkheid van de
ouders, tijdsgebrek van zowel de ouders als het team, gemoedstoestanden, een
groot personeelsverloop, taalbarrières, etc. Wanneer de (dagelijkse) informatie-
uitwisseling uitblijft, gaat er immers belangrijke informatie verloren (De Weyer &
Van Laere, 2009).
Binnen een IBO kan de begeleiding vaststellen dat vele ouders voornamelijk met
de school gegevens over hun kinderen uitwisselen en dat de buitenschoolse
opvang pas op de tweede plaats komt te staan. Hier mag zeker niet uit het oog
worden verloren dat dit geen uitzonderlijke situaties zijn. Niet elke ouder heeft
immers behoefte om met de kinderbegeleiding te bespreken wat hun kind in de
opvang heeft gedaan, sommigen gaan ervan uit dat hun kind dit zelf wel aan hen
zal vertellen. Ouders vinden dit daarom niet onbelangrijk of zijn niet noodzakelijk
ongeïnteresseerd, maar niet elke ouder heeft hiertoe dezelfde behoefte. In
dergelijke gevallen is het belangrijk dat ouders en het opvangteam weten hoe,
waar en wanneer ze elkaar kunnen bereiken. Verder is het noodzakelijk dat het
team inspeelt op de behoeften van de ouders, door het verlenen van een andere
aanpak naar ouders toe die meer behoefte hebben aan het uitwisselen van
gegevens en dergelijke (Schreurder et al., 2011, p. 237).
Er kunnen hierbij vier grote groepen van belemmeringen worden onderscheiden:
ouderfactoren, kindfactoren, ouder-kinderbegeleider factoren, sociale factoren
(Hornby & Lafaele, 2011).
Onder ouderfactoren verstaan we het geloof van ouders in de
ouderbetrokkenheid. Zo zijn er bijvoorbeeld ouders die ervan overtuigd zijn dat
het voldoende is om hun kinderen enkel naar de opvang te brengen, zonder dat
zij contacten leggen met het opvangteam en bij de opvang betrokken worden.
Ouders vinden de manier waarop zij tot ouderbetrokkenheid worden uitgenodigd
belangrijk. De houding van de kinderbegeleiders speelt hierbij een cruciale rol.
Een positieve, uitnodigende houding spreekt immers aan. Iedereen draagt
voortdurend zijn eigen rugzakje met zich mee, gevuld met levenservaringen, dit
10
is ook het geval bij de ouders en dus niet onbelangrijk om rekening mee te
houden bij het aangaan van contacten. Tot slot behoren ook de klasse, etniciteit
en het geslacht van de ouders onder de ‘ouderfactoren’ (Hornby & Lafaele,
2011). Zo zijn er bijvoorbeeld laaggeletterde ouders die niet betrokken durven te
zijn en elke situatie vermijden waarbij ze moeten lezen en/of schrijven (Van den
Berg et al., 2013, p.19).
De leeftijd, talenten en gedragsproblemen zijn aspecten die behoren tot de
kindfactoren. Niet elk kind vindt het prima dat zijn/haar ouders met hem/haar
mee naar school gaan, dit is verschillend naargelang de leeftijd van het kind.
Oudere kinderen hebben hier meer moeite mee dan jongere kinderen. De
talenten van de kinderen zijn vaak een ijsbreker om contacten met de
begeleiding en de ouders aan te gaan. Gedragsproblemen, echter, kunnen in
tegenstelling tot de talenten voor een terughoudendheid van de ouders zorgen.
In dergelijke gevallen zijn ouders vaak “bang” voor wat ze te horen gaan krijgen
(Hornby & Lafaele, 2011).
Ouder-kinderbegeleider factoren omvatten het gedrag dat zowel de ouders als de
kinderbegeleiders stellen, hoe zij zich tegenover elkaar gedragen en de gebruikte
taal (spreken zij dezelfde taal of zijn er taalbarrières?) (Hornby & Lafaele, 2011).
Sommige ouders zijn bijvoorbeeld niet betrokken, omdat ze teleurgesteld zijn in
de kinderbegeleider (Van den Berg et al., 2013, p. 19). Een vierde groep van
mogelijke belemmeringen is die van sociale factoren die de historische
achtergrond en demografische, politieke en economische factoren van de
betrokkenen omvatten (Hornby & Lafaele, 2011).
1.2.5. Misvattingen
Er bestaan vele misvattingen waarom slechts een beperkt aantal ouders
betrokken is. Te vaak gaat de kinderopvang er (onterecht) van uit dat de
oorzaak bij de ouders ligt, zoals desinteresse van de ouders ten aanzien van de
opvang en/of hun kinderen. Een cruciale stap om als opvangteam in dergelijke
situaties te zetten, is het uitzoeken wat de interesses van de ouders zijn. Zo kan
je activiteiten en dergelijke voorzien die hen boeien en waarbij de kans groter is
dat zij hieraan zullen deelnemen (De Kimpe, 2009).
1.3. Ouderparticipatie
1.3.1. Algemeen
Het is niet effectief om allerlei activiteiten voor ouders op te richten als zij niet bij
de opvang van hun kinderen worden betrokken. Alvorens met dergelijke
activiteiten te starten, is het aldus nodig om een goede basis inzake
ouderbetrokkenheid binnen de opvang uit te bouwen. Hier mogen geen
overhaaste stappen worden gezet, indien de organisatie een zo effectief
mogelijke ouderparticipatie wenst te bekomen (De Kimpe, 2009).
11
De Kimpe (2009) stelt dat hoe meer je ouders bij de werking van de opvang
betrekt, des te rijker en veelzijdiger de werking. Hoe meer de ouders zich
gewaardeerd voelen, hoe groter hun motivatie is om te participeren. Twee niet te
vergeten stappen in heel het participatiegebeuren zijn dat je enerzijds goed
communiceert en duidelijke afspraken maakt met de ouders, zodat zij weten wat
er precies van hen wordt verwacht en dat de opvang anderzijds de ouders ook
waardeert voor hun inzet (Overmaat & Boogaard, 2004).
1.3.2. Participatiepiramide
Een vaak voorkomende figuur binnen ouderparticipatie is de participatiepiramide
van Godderis (2007). De figuur richt zich voornamelijk tot ouderparticipatie in
het onderwijs, maar kan evengoed gebruikt worden binnen de
kinderopvangsector.
De piramide kadert zowel belemmerende als stimulerende factoren binnen
ouderparticipatie. Het principe van deze piramide is dat iedere ouder op elk
niveau kan binnenkomen of uitvallen. De verschillende fasen dienen immers niet
stapsgewijs te worden doorlopen om een zo optimaal mogelijke ouderparticipatie
te bekomen (Godderis, 2007).
De piramide onderscheidt vier niveaus. Het interesseniveau vormt de basis voor
ouderparticipatie. Tot dit niveau behoren ouders die onder andere interesse
tonen in de organisatie, maar bovenal in het handelen en het welbevinden van
hun kinderen. Het communicatieniveau houdt het uitwisselen van gegevens
tussen ouders en kinderbegeleiders in, alsook het onderhouden van de
Figuur 2: Participatiepiramide (Godderis, 2007)
12
contacten. Tot het aanwezigheidsniveau behoren ouders die daadwerkelijk fysiek
aanwezig zijn in de organisatie. Ouders die niet alleen fysiek aanwezig willen
zijn, maar ook actief willen deelnemen behoren tot slot tot de actieve participatie
(Dialoog Academie, z.d.).
Er zijn overeenkomsten met de begrippen van Jan Peeters inzake
ouderbetrokkenheid, die reeds in ‘1.2.3 De verschillende aspecten van
ouderbetrokkenheid’ werden besproken. De aspecten die Peeters hierbij
onderscheidt, namelijk kinder-, opvang- en beleidsbetrokkenheid, komen in de
participatiepiramide van Godderis terug in de overkoepelende term ‘actieve
participatie’. De basis van de piramide, het interesseniveau, zie je bovendien ook
terugkomen met wat Peeters onder kinderbetrokkenheid verstaat, namelijk dat
vele ouders interesse hebben in de beleving van hun kind (BOinK, z.d.).
1.3.3. Participatievormen
Jan Peeters onderscheidt vier categorieën binnen ouderparticipatie. De eerder
vermelde drie onderwerpen inzake ouderbetrokkenheid (kinder-, ouder- en
beleidsbetrokkenheid) kan je hieraan koppelen. De mate waarin en het niveau
waarop een ouder bereid is deel te nemen aan de opvang komt tot uiting in de
verschillende soorten categorieën van ouderparticipatie (Van den Berg et al.,
2013, p.31) (BOinK, n.d.).
Een eerste categorie is die van het meeleven, waarbij de ouders actief
geïnteresseerd zijn in het hele gebeuren binnen de opvang en hoe hun kind zich
daar bij voelt. Deze ouders hechten waarde aan een goede communicatie en
informatie-uitwisseling met het opvangteam. Een tweede is die van het
meedoen, waarbij ouders graag hun handen uit de mouwen steken. Meedenken
is een derde categorie, deze bevat ouders die graag inspraak hebben,
bijvoorbeeld over de inrichting van een snoezelruimte. Tot slot heb je ook nog
ouders die willen meebeslissen over het beleid van de kinderopvang, dit is
meestal een kleine groep ouders die hiervoor interesse heeft (BOinK, n.d.) (Van
den Berg et al., 2013, p.31).
Aansluitend bij de vier categorieën van Jan Peeters hanteren Van den Berg et al.
(2013, p. 32-33) vijf participatievormen, die hieronder worden verduidelijkt. De
categorieën en de participatievormen kunnen ook worden gekoppeld aan de
inzichten van De Kimpe (2009).
Het niveau van samenleven ontstaat wanneer ouders en kinderbegeleiders met
elkaar in contact komen en elkaar beter leren kennen. Het opbouwen van een
vertrouwensrelatie is hier essentieel. Een eerste stap hiertoe is het welkom heten
van de ouders in de opvang, bijvoorbeeld tijdens het intakegesprek. Ouders
dienen hier een drempel te passeren, wat niet voor elke ouder even evident is.
13
Een eerste te zetten stap is om er als opvangteam voor te zorgen dat iedere
ouder en ieder kind, ongeacht hun achtergrond, cultuur en taal zich in de opvang
welkom voelt. Mogelijkheden om de vertrouwensrelatie verder op te bouwen
en/of in stand te houden, zijn: inloopmomenten, koffieochtenden, het stellen van
vragen, informele gesprekken tijdens het brengen en halen van de kinderen.
Zoals hierboven reeds kort werd aangehaald dienen de ouders een bepaalde
drempel te passeren wanneer zij met hun kind naar de kinderopvang wensen te
gaan. Opvanginitiatieven dienen zich hiervan bewust te zijn en het nodige te
doen om deze drempels zo veel mogelijk weg te werken. Er kan hier een
onderscheid worden gemaakt tussen formele en informele drempels. Onder
formele drempels worden onder andere de verschillende gebruikte procedures,
de wachtlijsten, administratie en dergelijke verstaan. Informele drempels zijn
een weergave van onder andere de manier waarop de opvanginitiatieven zich
bekend maken, de manier waarop zij met de ouders communiceren, het
gehanteerde taalgebruik, de samenstelling van het opvangteam, enzovoort.
De manier waarop de opvang ouders betrekt bij het reilen en zeilen wordt ook
verstaan onder het niveau van samenleven. Een toegankelijke manier om
hiermee aan de slag te gaan, is door middel van verhalen en foto’s. Zo kan je op
een laagdrempelige manier, waarbij je bijna alle ouders betrekt, met elkaar in
dialoog gaan.
Het niveau van samen weten omvat het beschikbaar stellen van al de praktische
informatie van de organisatie voor de ouders, wat de basis voor
ouderbetrokkenheid en partnerschap vormt. Hulpmiddelen hiertoe zijn:
nieuwsbrieven, sms-berichten en website.
In het derde niveau, het niveau van samen werken, gaan de ouders en het
opvangteam samen aan de slag. De ouders bieden hier een ondersteunende rol
door het verlenen van hulp bij allerlei activiteiten. Voorbeelden hiervan zijn:
feesten, voorlezen, hand- en spandiensten en doemiddagen.
Hier worden ouders niet enkel als gebruikers van de kinderopvang, maar ook als
partners beschouwd. Wanneer ouders in de opvang een ondersteunende rol
kunnen vervullen, biedt dit gelegenheid tot het leggen van contacten met leden
van het opvangteam, alsook met andere ouders. Het biedt dus met andere
woorden een gelegenheid tot het uitwisselen van ervaringen en informatie.
Ouders die meedenken en adviezen geven over opvanggerelateerde zaken,
behoren tot het niveau van samen denken. Het samen denken hoeft niet
noodzakelijk op grootschalig vlak te gebeuren. Belangrijk hierbij is om niet alleen
rekening te houden met de wensen en behoeften van de ouders, maar ook met
die van het team. Denk hierbij aan het praktisch mee vormgeven van uitstappen,
feesten, inhoudelijke taken en afspraken en thematische ouderavonden.
14
Tot het niveau samen beslissen, tot slot, behoren ouders die mee adviezen
geven, mee denken of –beslissen over onder andere het opvangbeleid en
praktische zaken. Door ouders een grote stem in je opvang te geven, creëer je
een groter draagvlak voor je beleid en zorg je voor een kwaliteitsvollere opvang
op maat. Een voorbeeld dat tot dit niveau kan behoren, is het inzetten van
ouders die zich ontfermen over nieuwe en/of anderstalige ouders die het
Nederlands (nog) niet machtig zijn.
Ook Ellie Kuipers (2002) geeft vijf mogelijke niveaus van participatie weer. De
benamingen zijn anders, maar de inhoud komt in grote mate overeen, met
uitzondering van enkele aspecten. Een eerste participatieniveau is dat van
informeren of mee weten. In deze fase worden ouders als volwaardige partners
beschouwd. Je informeert de ouders of je krijgt informatie van hen. Ouders
worden beluisterd, hun stem wordt gehoord, etc. Ouders krijgen informatie die
hen aanbelangt, zij moeten op de hoogte zijn van wat er allemaal in de
kinderopvang gebeurt.
Het tweede niveau is dat van consulteren of meedenken. In deze fase vraag je
raad aan de ouders over bepaalde aspecten van de kinderopvang, je vraagt hen
naar hun mening en probeert er in de mate van het mogelijke rekening mee te
houden. Dit kan gaan over wat er goed gaat in de kinderopvang, wat er minder
goed gaat, over wat er allemaal kan veranderen, etc. Ouders worden
gestimuleerd om hun visies uit te drukken.
In het derde niveau, het niveau van overleggen of meepraten overleg je met
ouders, maak je samen plannen, enzovoort. Er wordt betekenis gegeven aan de
mening van de ouders.
Ouders participeren bij het niveau van meebeslissen actief bij het nemen van
beslissingen. In tegenstelling tot de vorige niveaus, waar er geen expliciete
rekening wordt gehouden met de benadering van de ouders, worden ouders hier
wel actief betrokken op het moment dat de beslissingen worden genomen.
Het niveau van beslissen of meedoen, het vijfde niveau tot slot, omvat ouders
die alleen en op zelfstandige basis beslissingen nemen. Hier gaat het mee mogen
beslissen niet om een gunst, het is vanzelfsprekend dat ze deel uitmaken van het
beslissend orgaan. Ouders worden er niet toe verplicht, zij kunnen ook kiezen om
geen verantwoordelijkheid op te nemen.
De verschillende participatievormen zoals hierboven beschreven volgen elkaar
op, maar zijn niet volgens een bepaalde volgorde samengesteld. Het is belangrijk
om voor ogen te houden dat deze delen samen een geheel vormen, vermits ze
allemaal even belangrijk zijn en daardoor niet geheel los van elkaar kunnen
worden gezien (De Kimpe, 2009).
15
De participatiepiramide van Godderis (2007), die reeds werd besproken, vormt
een link met de participatieniveaus. De verschillende niveaus kunnen worden
onderverdeeld in de bovenste laag van de piramide, namelijk de actieve
participatie. De andere lagen van de piramide vormen de basis om dergelijke
participatieniveaus te bekomen.
Er zijn allerlei mogelijkheden om aan ouderparticipatie te doen. Het kunnen
zowel de ouders zelf als de begeleiders van de kinderopvang zijn die de noden
betreffende ouderparticipatie aankaarten. Net zoals vastgesteld bij de
ouderbetrokkenheid is het participatieniveau ook hier afhankelijk van de
opvangcontext en de doelgroep. Het is belangrijk om steeds voor ogen te houden
dat ouders of begeleiders van IBO X andere verwachtingen kunnen hebben dan
ouders of begeleiders van IBO Y. Deze verwachtingen dienen naargelang de
opvangcontext te worden ingevuld. Met andere woorden: je moet iedere
opvangcontext apart bekijken en kijken wat de mogelijkheden zijn om bepaalde
verwachtingen te kunnen invullen (De Weyer & Van Laere, 2009).
Zo kan voldoende informatie-uitwisseling met aandacht voor het persoonlijke
contact een belangrijke aspect zijn dat ouders tijdens een bevraging aangeven.
Een ander belangrijk aspect dat tot ouderparticipatie behoort, is het op diverse
manieren in contact brengen van ouders, kinderen en begeleiders (De Weyer &
Van Laere, 2009).
Samenvattend komt het erop neer dat al deze participatievormen in het centrum
van de eerder besproken figuur 1 ‘Meaningfulness of parental involvement in
early childhood education: desirability, practicality and effectuality’ terug te
vinden zijn. Het komt er namelijk op aan dat zowel de kinderbegeleiders, de
ouders als de kinderen een invloed op dit hele proces hebben. Het handelen van
al deze betrokkenen geeft op zijn beurt vorm aan de organisatie zelf, dit bepaalt
de sfeer en bovenal of er al dan niet betrokkenheid en participatie ontstaat. De
opvangcultuur die hierdoor ontstaat, heeft bovendien impact op zowel het
welbevinden en de sociale ontwikkeling van de kinderen, de opvoedervaring en
netwerking van de ouders en op de motivatie van de kinderbegeleiders (Zhang,
2015).
1.3.4. Vaderparticipatie
Kinderopvanginitiatieven slagen er nog onvoldoende in om vaders bij de
kinderopvang te betrekken. Uit verschillende onderzoeken blijkt dat de effecten
van vaderparticipatie en –betrokkenheid erg groot zijn (Demuynck, 2006).
Zo omschreven Riley & Shalala (2000) het belang van vaderbetrokkenheid als
volgt: “(…) even very young children who have experienced high father
involvement show an increase in curiosity and in problem solving capacity. Highly
involved fathers also contribute to increased mental dexterity in children,
increased empathy, less sterotyped sexrole beliefs and greater self-control”.
16
Een Australisch meetinstrument dat hiervoor werd ontwikkeld, is het ‘Principles
of Father-Inclusive Practice’. Het omvat negen principes die je als professional, in
de brede zin van het woord, kan toepassen. De principes zijn:
1. Father Awareness: stilstaan bij de rol die vaders in de opvoeding van hun
kinderen opnemen en welke impact dit heeft op de ontwikkeling van
kinderen.
2. Respecting Fathers: respect hebben voor belevingen, ervaringen, talenten
en capaciteiten van vaders.
3. Equity and Access: vaders als gelijkwaardige ouders benaderen, waarbij er
voor hen een zo toegankelijk mogelijke dienstverlening en ondersteuning
wordt voorzien.
4. Father’s Strenghts: vaders aanspreken op hun krachten en welke invloed
dit heeft op de ontwikkeling van hun kinderen.
5. Advocacy and Empowerment: vaders positief benaderen, hen empoweren
in hun rol als betrokken ouder.
6. Practioners’ Strengths: professionals tot inzicht brengen dat het voor hen
belangrijk is om ook voldoende aandacht aan de vaders te besteden.
Hiervoor hebben ze speciale kwaliteiten, vaardigheden en kennis nodig.
7. Partnerships with Fathers: vaders als gelijke opvoedpartners.
8. Recruitment and Training: bij de werving, training en ondersteuning van
het opvangpersoneel rekening houden met o.a. een evenwichtige
sekseratio.
9. Research and Evaluation: onderzoeken en evalueren of de opvang erin is
geslaagd om vaders voldoende te betrekken.
De vraag die hierbij kan worden gesteld, is welke elementen typisch zijn voor
vaders. Rekening houdend met de bovenstaande principes kan er worden
geconcludeerd dat voor vaders de father awareness en recruitment and training
kenmerkend zijn. Het is immers belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat
vaders ook een belangrijke rol spelen in de opvoeding en de ontwikkeling van de
kinderen. Ook het team kan idealiter uit zowel mannen als vrouwen bestaan. Er
kan met andere woorden het best een quota rond worden gevormd. Wanneer het
team ook uit mannelijke collega’s bestaat is het voor de vaders laagdrempeliger
om naar de opvang te komen en kan dit bovendien ook de vaderbetrokkenheid
en –participatie bevorderen (Oostdam & de Vries, 2014, p.93-94).
Wanneer je het belang van vaderparticipatie en de meerwaarde ervan inziet, is
het nog geen evidentie om dit zomaar in de praktijk te integreren. Het is iets wat
17
niet vanzelf tot stand komt, maar waar extra inspanningen voor nodig zijn en
waar het hele team achter dient te staan (Demuynck, 2006).
1.4. Ouderbetrokkenheid en communicatie
1.4.1. Algemeen
Om een zo goed mogelijke werking te bekomen, is voldoende contact tussen
ouders en het opvangteam aangewezen. Hiervoor dienen ze elkaar te leren
kennen, maar bovenal elkaar te leren verstaan. Een goede communicatie vormt
dus met andere woorden de basis van dit hele gebeuren (Ten Brinke, 2006).
1.4.2. De cirkel van vertrouwen
Dialoog vormt een brug tot ouderbetrokkenheid, vermits je hierdoor in de
ouderrelatie en in het vertrouwen investeert. Een instrument dat je hiervoor kan
gebruiken, is de cirkel van vertrouwen (Van den Berg et al. 2013, p. 48).
De cirkel bevat vier onderdelen met elk zijn specifieke functie, maar die elkaar
steeds beïnvloeden. Informatie en uitleg geven dient zowel door de ouders als
door de kinderbegeleiding op regelmatige basis te gebeuren. Het uitgangspunt
hier is dat zowel de ouders als de kinderbegeleiders elk hun expertise hebben en
dat beiden van elkaar kunnen leren (De Kimpe, 2009). Beide partijen moeten
aan elkaar al het noodzakelijke meedelen, zodat zij hiermee rekening kunnen
houden en er zo nodig op kunnen anticiperen. Het uitwisselen van informatie is
Figuur 3: Cirkel van vertrouwen
18
in het belang van het welbevinden van de kinderen (Van den Berg et al. 2013, p.
43).
Kinderbegeleiders die naar de ouders toe duidelijk communiceren wat er van hen
wordt verwacht, is een voorbeeld van structuur bieden. De kinderbegeleiders
kunnen respect voor autonomie naar voren laten komen door de ouders als
individuen en in hun totaliteit (gewoontes, gedrag, opvoedmethoden, etc.) te
respecteren (Van den Berg et al. 2013, p. 44-46).
Emotioneel ondersteunen, tot slot, stimuleert in zekere mate de
vertrouwensrelatie met ouders. Het is voor de kinderbegeleiding de kunst om bij
moeilijke situaties correct te reageren en een steun voor de ouders te zijn (Van
den Berg et al. 2013, p.46).
1.4.3. Het pedagogisch raamwerk
Het belang van een goede communicatie tussen ouders en het team van de
kinderopvang is ook opgenomen in het pedagogisch raamwerk van Kind en Gezin
(2014). Hierin ligt de nadruk op het respect dat het team dient te hebben voor
de opvoeding van de ouders. Om dit te kunnen waarmaken, dient het team te
investeren in een voortdurende dialoog met de ouders. Het pedagogisch
handelen van de kinderbegeleiders kan immers niet los worden gezien van de
opvoedideeën en –principes van de ouders, zij dienen deze samen vorm te
geven. Er ligt een sterke nadruk op het uitgaan van de krachten van de ouders,
waarbij de kinderbegeleiders hen als eerste opvoeders van hun kind(eren) blijven
beschouwen (Kind en Gezin, 2014).
De kinderbegeleiders nemen ook een belangrijke opvoedkundige rol in de
ontwikkeling van de kinderen in. De kinderen brengen bovendien tal van uren in
de kinderopvang door. Het is daarom niet meer dan logisch dat zowel de
begeleiders van de kinderopvang als de ouders voldoende tijd nemen om met
elkaar in dialoog te treden en eventuele vragen en zorgen te delen. Kortom,
wederkerige relaties zijn hier belangrijk. Voor ouders betekent de kinderopvang
vaak, naast materiële, ook informationele, emotionele en sociale steun (Kind en
Gezin, 2014).
1.4.4. Warme band
Bij het aangaan van een dialoog is het voor beide partijen aangenaam als er
tussen hen een warme band bestaat. Ouders hechten hier veel belang aan. Zo
kan een vader het bijvoorbeeld essentieel vinden dat er een goede communicatie
is tussen het team van de kinderopvang en de ouders. Als hij zijn kind ophaalt,
wil hij graag horen wat zij in de opvang heeft meegemaakt. Hij vindt een echt
gesprek een meerwaarde, want op die manier krijg je zowel verbaal als non-
verbaal veel informatie. Hij geeft aan dat die gesprekken niet lang hoeven te zijn
en dat ze bovendien de relatie met de begeleiders bevorderen. Het is fijn als de
19
ouders de mensen die mee voor hun kinderen zorgen beter leren kennen. Het
geeft immers vertrouwen wanneer de begeleiders voldoende tijd besteden aan
het persoonlijke contact met de ouders (Van Laere & Rutgeerts, 2015).
Wanneer het contact met de kinderbegeleiders en de ouders goed verloopt
binnen een kinderopvang ziet het team hier de voordelen van in en dit zowel
voor de kinderen, de ouders als voor zichzelf. Het vraagt de inspanningen en
communicatievaardigheden, maar het biedt een grote meerwaarde wat ook de
job boeiender maakt (Delvou, 2015).
Het is belangrijk dat de ouders zich veilig en welkom voelen in de opvang, maar
dit is echter geen evidentie (Oostkamp & de Vries, 2014, p. 83). Een aanzet
hiertoe is het hebben van een open houding naar de ouders toe, interesse te
tonen en hen op een respectvolle en gelijkwaardige manier te behandelen
(Schreurder et al., 2011, p.90). Hiertoe behoren ook het organiseren van diverse
activiteiten, ouders vertrouwd maken met de opvang en het team en zo
laagdrempelig mogelijk werken. Er mag niet worden vergeten om regelmatig
eens terug te blikken op dit proces en hierbij voldoende te reflecteren (Oostkamp
& de Vries, 2014, p. 83).
1.4.5. Anderstaligheid
Taal- en cultuurverschillen vormen in de praktijk vaak een heikel punt binnen de
communicatie tussen ouders en medewerkers van de kinderopvang. Dergelijke
obstakels kunnen een nefaste invloed hebben op het creëren van een warme
band tussen hen. Vele ouders weten vaak niet wat de opvang van hen verwacht
(Ten Brinke, 2006).
De kans bestaat hierdoor dat de meegedeelde informatie van de opvang niet
door alle gezinnen wordt begrepen, met alle gevolgen van dien. Het is daarom
aan te raden dat dergelijke communicatie in meerdere talen of op verschillende
manieren (pictogrammen, gebaren, foto’s, etc.) gebeurt. In het belang van de
kinderen is het immers noodzakelijk dat het opvangteam en de ouders elkaar
goed begrijpen (Peleman & Boudry, 2014). Om de kinderen zo goed mogelijk in
hun ontwikkeling te kunnen ondersteunen, is een regelmatige en doeltreffende
communicatie tussen ouders en kinderbegeleiders aangewezen (Ten Brinke,
2006).
Ten Brinke (2006) formuleerde enkele aanbevelingen voor ouders en de
organisatie om elkaar beter te kunnen verstaan. Zo raadt ze een regelmatig en
goed contact tussen ouders en de organisatie in kwestie aan, vermits dit de
afstemming van wederzijdse verwachtingen inzake de opvoeding van de
kinderen bevordert. Ze vestigt ook de aandacht op het feit dat er niet
verondersteld mag worden dat alle ouders die Nederlands spreken dit ook
effectief als eerste taal gebruiken. Er mag dus niet zomaar van worden uitgegaan
dat deze ouders steeds alles hebben begrepen. Aandacht voor non-verbale
20
signalen, verschillen in waarden en normen, alertheid en geduldigheid blijven
steeds aangewezen. Zij raadt daarom aan om (belangrijke) opvanggerelateerde
schriftelijke informatie zowel in het Nederlands als in de moedertaal van de
ouders in kwestie mee te geven.
1.5. It takes a village to raise a child
Ouders zijn de eerste opvoeders van hun kinderen, maar zeker niet de enigen.
Tegenwoordig lijken ouders meer op zichzelf te zijn aangewezen wanneer het op
opvoeden aankomt, terwijl er vaak wel een netwerk van familie, vrienden,
kennissen, vrijwilligers en buren beschikbaar is. De Nederlandse Raad voor
Maatschappelijke Ontwikkeling en Raad voor Volksgezondheid en Zorg kwamen
bovendien beiden tot de conclusie dat gezinnen steeds minder beroep doen op
een sociaal netwerk (Nederlands Jeugdinstituut, 2010).
De informele vormen van steun moeten bovendien meer in de kijker worden
gezet, want interactie tussen ouders is immers een van de voornaamste
aspecten van opvoedingsondersteuning. Ouderschap is tenslotte niet neutraal,
vermits het in bijzondere omstandigheden, met bepaalde normen en waarden
plaatsvindt (Geens & Vandenbroeck, 2013).
Het concept ‘It takes a village to raise a child’ is dan iets waar terug meer belang
aan dient te worden gegeven. Het is oorspronkelijk een oude Afrikaanse
uitspraak, die tot de dag van vandaag nog steeds belangrijk is. De sociale
omgeving is van belang voor het opgroeien van kinderen. Het zijn dus met
andere woorden niet alleen de ouders, maar de combinatie van de ouders en een
breder sociaal netwerk die bijdragen aan de opvoeding van de kinderen
(Nederlands Jeugdinstituut, 2010).
Voornoemde kan worden omschreven als de ‘village’ (of de sociale
opvoedomgeving), waar er sprake is van een onderlinge betrokkenheid tussen
mensen en waarin zij samen verantwoordelijkheid nemen voor het opvoeden en
de ontwikkeling van kinderen. Dergelijk concept biedt tal van voordelen. Zo is er
sprake van medeopvoeders, ervaren ouders steun bij onzekerheden en/of vragen
en/of problemen in de opvoeding, kunnen ouders beroep doen op anderen indien
nodig, etc. Een ‘village’ heeft bovendien ook een gunstige invloed op de
ontwikkeling, het latere leven en het al dan niet voorkomen van problematisch
gedrag bij kinderen (Nederlands Jeugdinstituut, 2010).
Kinderopvanginitiatieven kunnen een belangrijke rol vervullen in de ‘village’. Zo
kunnen zij er zelf deel van uitmaken door sterk op zowel ouder- als
kinderparticipatie in te zetten. Ouders en begeleiders van de kinderopvang
worden als partners beschouwd, die beide bijdragen aan de opvoeding van de
kinderen. Het is bovendien ook belangrijk om een veilige en positieve omgeving
te creëren waar er mogelijkheden zijn tot ontmoeting, dialoog en
netwerkvorming (Nederlands Jeugdinstituut, 2010).
21
1.6. Ouders en kinderbegeleiders als partners in
opvoeding
De kinderbegeleiders van de opvang kunnen als medeopvoeders worden gezien,
want samen met de ouders voeden zij de kinderen op, er is dus sprake van een
gedeelde opvoeding (Rutgeerts, 2015). Een principe dat tot het derde
participatieniveau, het niveau van samen werken, behoort (Van den Berg et al.,
2013, p. 32-33). Volgende Petersen is dit soort bondgenootschap vandaag de
grote kracht van de kinderopvang (Rutgeerts, 2015).
Ouders en kinderbegeleiders kunnen er samen voor zorgen dat de ontwikkeling
van de kinderen in kwestie zo optimaal mogelijk verloopt. Als
opvoedingspartners kunnen zij voor een gunstige omgeving zorgen, die zowel
thuis als in de opvang gelijkaardig is. Zo voorkomt men dat beide
opvoedomgevingen twee geheel verschillende leefwerelden voor de kinderen
worden (Oostdam & de Vries, 2014, p.79).
Voornoemde kan onder de maatschappelijke pijler ‘pedagogische functie’ van de
kinderopvang worden geplaatst. Binnen deze pijler is het onder andere belangrijk
dat het team van de kinderopvang de ouders voldoende betrekken, zodat ze de
opvoedingsverantwoordelijkheden met elkaar kunnen delen (De Weyer & Van
Laere, 2009).
Ook de projecten ‘Partners in opvoeding’, die het VBJK in enkele Brusselse
kinderopvangcentra uitvoerden, tonen de maatschappelijke relevantie van
ouderbetrokkenheid aan. Het doel van dergelijke projecten is de
kinderopvanginitiatieven te helpen groeien in de opvoedingsondersteuning die zij
aan de gezinnen bieden. Bij opvoedingsondersteuning heeft men onder andere
aandacht voor: de toegankelijkheid, de samenwerking tussen ouders en
kinderbegeleiders, de ouderbetrokkenheid en –participatie en het creëren van
een ontmoetingsplaats voor kinderen én hun ouders. VBJK ging tijdens dit
project samen met enkele Brusselse kinderopvangcentra met drie grote
onderwerpen aan de slag: het nagaan van de huidige opvoedingsondersteunende
rol, het in kaart brengen van inspirerende praktijken over het versterken van de
opvoedingsondersteunende rol, het formuleren van verbetervoorstellen en het
samen ontwikkelen van een draaiboek voor vernieuwende praktijken (Rutgeerts
& Vervaet, 2014).
1.6.1. Oudercontacten ter illustratie
Oudercontacten vinden niet alleen plaats tussen leerkrachten en ouders, maar
kunnen ook door de kinderopvang georganiseerd worden. Het heeft allerlei
doelen. Zo bevorderen ze het creëren van een positieve sfeer en een wederzijds
vertrouwen tussen het team van de kinderopvang en de ouders. Het biedt
daarnaast een gelegenheid om de verschillende visies op elkaar af te stemmen
22
en te bespreken. Het derde doel bevat het voldoende kunnen uitwisselen van
belangrijke informatie over het kind (Schreurder, Boomgaard, Fukkink & Hoex,
2011, p. 92).
Er zijn verschillende mogelijkheden waarop de oudercontacten binnen de
kinderopvang kunnen worden georganiseerd. Ze hoeven niet noodzakelijk groots
gezien te worden, het is afhankelijk van de organisatiecontext welke vorm kan
worden toegepast. Zo kunnen er korte informele gesprekken plaatsvinden
wanneer ouders hun kinderen komen brengen of ophalen. Op zulke momenten
wordt de belangrijkste informatie, alsook de gebeurtenissen van die dag
uitgewisseld. Jaarlijks kan er een- of tweemaal een tienminutengesprek worden
ingelast, waarbij het gedrag en het welbevinden van de kinderen worden
besproken. Ook gezellige bijeenkomsten behoren tot een mogelijke vorm van
oudercontacten binnen de kinderopvang. Denk hier bijvoorbeeld aan een
barbecue, een koffieklets, een voorstelling, een tentoonstelling, etc. waar ouders
en kinderbegeleiders informeel met elkaar informatie kunnen uitwisselen.
(Schreurder, et al., 2011, p. 239).
1.7. Samenwerking tussen school en opvang
Het is in ieders belang wanneer scholen en de buitenschoolse opvanginitiatieven
met elkaar samenwerken, zij hebben namelijk heel wat
gemeenschappelijkheden: leren binnen en buiten de school, ontwikkelingskansen
aanbieden, inspelen op de heersende noden van de samenleving, etc. (Peleman
& Boudry, 2014).
Om het met de woorden van Peleman & Boudry (2014) te zeggen: “Hoe beter je
samenwerkt, hoe beter je elkaars werking kent en hoe meer je ieders expertise
respecteert en waardeert. De scholen en de opvang kunnen formele
overlegmomenten organiseren, zoals teamvergaderingen, overleg binnen de
Brede School of ouderavonden. De leraren en begeleiders kunnen samen een
gemeenschappelijke pedagogische visie ontwikkelen en studiedagen organiseren.
Beide organisaties werken tenslotte met eenzelfde groep kinderen en hun gezin.
[…] Maar ook de dagelijkse informele contacten tussen leerkrachten en
medewerkers van een buitenschoolse opvang zijn een meerwaarde. Zo krijgen
leerkrachten en begeleiders informatie over de belevingen van kinderen in de
klas of in de opvang.”
De buitenschoolse opvang en de basisschool zijn twee aparte organisaties, maar
desondanks kunnen zij niet volledig los van elkaar worden gezien. Zij hebben
hiervoor te veel gemeenschappelijkheden. Zoals uit het citaat van Peleman en
Boudry (2014) blijkt, krijgen de buitenschoolse opvang en de aangrenzende
basisscholen dezelfde gezinnen over de vloer. Een goede samenwerking tussen
beide, waarbij de nodige contacten worden gelegd en de belangrijkste zaken
gecommuniceerd, komt het welbevinden van de kinderen ten goede.
23
Dergelijke samenwerking kan bovendien een antwoord bieden op het feit dat
ouders een onderscheid dreigen te maken tussen de school en de opvang. Zo
zijn zij bijvoorbeeld eerder geneigd om voornamelijk met de school gegevens
over hun kinderen uit te wisselen. De opvang komt hiervoor pas op de tweede
plaats te staan (Schreurder et al. 2011, p. 237).
Beide organisaties kunnen bovendien ook de handen in elkaar slaan om bepaalde
zaken vorm te geven. Zo kunnen ze op gezamenlijke tijdstippen oudercontacten
organiseren, waar de ouders zowel bij de opvang als bij de school terecht kunnen
voor het uitwisselen en bespreken van bepaalde informatie (Schreurder et al.
2011, p. 91). Zo is het bijvoorbeeld ook een meerwaarde voor zowel de kinderen
als de ouders wanneer zij met de opvanglocatie kunnen kennismaken op het
moment dat zij hun kind(eren) in de school inschrijven (De Kimpe, 2009).
Net zoals in de opvang kan de school een beleid rond ouderbetrokkenheid en –
participatie opzetten. De participatiepiramide van Godderis (2007) biedt hier een
antwoord op. Het richt zich voornamelijk tot het onderwijs, maar net doordat er
grote gelijkenissen zijn tussen de school en de buitenschoolse opvang kan deze
piramide in beide instanties worden toegepast.
Om een participatiecultuur in de scholen te bekomen, kunnen ook hier de
verschillende participatievormen die bij de buitenschoolse opvang van toepassing
zijn, zoals beschreven door Peeters, Kuipers, Van den Berg et al. worden
geraadpleegd. Het principe is hetzelfde, alleen de context is anders, maar deze
vormen kunnen naargelang de context en de behoeften van de betrokkenen
worden ingevuld.
1.8. Ouderbetrokkenheid en het welbevinden van de
kinderen
1.8.1. De impact van ouderbetrokkenheid op de kinderen
Ouderbetrokkenheid heeft een gunstig effect op het welbevinden van de
kinderen. Het effect van ouderparticipatie blijkt daarentegen geringer te zijn
(Van den Berg et a., 2013, p.21).
Dagelijks komen de kinderen, ouders en kinderbegeleiders van de buitenschoolse
opvang met elkaar in contact. Het is daarom belangrijk dat deze contacten goed
en zinvol verlopen (Delvou, 2015), ook al is dit niet altijd even evident door
bijvoorbeeld uiteenlopende ideeën en meningen van ouders en kinderbegeleiders
over de kinderen. In dergelijke situaties dient er een manier te worden gevonden
waarop beiden kunnen samenwerken. Een mogelijkheid hiertoe is het centraal
zetten van het welbevinden van de kinderen, want uiteindelijk willen zowel de
ouders als de kinderbegeleiding het beste voor hen (Schreurder et al., 2011, p.
89).
24
De contacten die ouders en kinderbegeleiders met elkaar hebben, blijken een
invloed te hebben op het welbevinden van de kinderen. Voor het geven van
vertrouwen is het belangrijk dat de kinderen kunnen zien dat de ouders en het
team van de opvang respectvol met elkaar omgaan en samenwerken (Delvou,
2015). Zo ontstaat er een aangename sfeer waarin de kinderen zich veilig voelen
(Schreurder et al., 2011, p. 90-91). Bovendien is voor hen loyaliteit aan de
leefwereld erg belangrijk en om dit te kunnen realiseren is het aangewezen dat
hun ouders en het team van de opvang op een correcte manier met elkaar in
dialoog gaan (Rutgeerts, 2015).
Niet alleen in de kinderopvang is het betrekken van ouders belangrijk.
Ouderbetrokkenheid op school heeft een positieve impact op het welbevinden
van de kinderen. Zo is ouderbetrokkenheid tijdens ‘early childhood programs’
belangrijk (Hilando, Kallemeyn, & Philips, 2013). Dergelijke betrokkenheid kan
bovendien voor kleuters uit lage inkomensgezinnen een beschermde factor zijn
die zowel op cognitief als op emotioneel vlak veerkracht biedt (Waanders,
Mendez, & Downer, 2007).
Het betrekken van ouders is bijzonder belangrijk om de kinderen uit de lage
inkomensgezinnen zoveel en zo optimaal mogelijk onderwijskansen te bieden.
Wanneer leerkrachten en ouders met elkaar in dialoog gaan, komen de
leerkrachten meer te weten over de socio-culturele context waarin de kinderen
leven. Hierdoor kunnen zij het onderwijs op maat van deze kinderen afstemmen
(Waanders, Mendez, & Downer, 2007). Kortom, ouderbetrokkenheid kan voor
een bescherming bieden tegen onder andere gedragsproblemen of schoolfalen.
Het bevordert de relatie tussen leerkrachten en ouders, alsook de
schoolaanwezigheid van de kinderen, attitudes, gedragingen, (mentale)
gezondheidstoestand van de kinderen, etc. (Hornby & Lafaele, 2011).
Ook in Nieuw Zeeland werd de rol van ouderbetrokkenheid betreffende het
welbevinden van kinderen vastgesteld. Het verbeteren van onderwijsresultaten,
verbeteringen in de houding, gedrag en schoolaanwezigheid, verbeteringen in
hun mentale gezondheid zijn positieve aspecten die hierbij worden ondervonden
(Hornby & Witte, 2010).
Ouderbetrokkenheid heeft niet alleen een positieve invloed op het welbevinden
van de kinderen, maar ook op de ouders en de kinderbegeleiders. Voor de
ouders betekent het een bevordering van de leerervaring en hun netwerken.
Voor de kinderbegeleiders stimuleert het de motivatie en het kunnen innemen
van meerdere rollen (Zhang, 2015).
25
2. Theoretisch kader
26
3. Onderzoekscontext
3.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt eerst en vooral het begrip IBO verduidelijkt, samen met
de maatschappelijke functies die hiermee verbonden zijn. In het tweede deel
wordt de organisatie die aan dit onderzoek deelnam kort voorgesteld. Er volgt
vervolgens een kleine weergave over het thema ouderbetrokkenheid dat binnen
deze organisatie van toepassing is.
3.2. Initiatief buitenschoolse opvang (IBO)
Initiatief Buitenschoolse Kinderopvang is groepsopvang die voor
basisschoolkinderen van tweeënhalf tot twaalf jaar voor en na schooltijd, op
woensdagnamiddag, op schoolvrije dagen en gedurende schoolvakanties wordt
georganiseerd (Kind en Gezin, 2014). Dergelijke opvang wordt voorzien in de
daarvoor voorziene ruimtes, dit kan in het schoolgebouw zelf of in een apart
gebouw dicht bij de school. De IBO’s kunnen door Kind en Gezin worden erkend
en gesubsidieerd, maar dit is niet altijd het geval. Sommige IBO’s kunnen
namelijk ook van de gemeenten afhankelijk zijn.
De buitenschoolse opvang in Vlaanderen en Brussel vervult enkele
maatschappelijke functies die onder een drietal pijlers worden onderveeld.
Idealiter worden deze drie met elkaar verweven en wel om een zo kwalitatief
mogelijke kinderopvang te bekomen. De eerste of de economische functie biedt
een evenwicht voor de ouders in het werk- en gezinsleven, dankzij de
buitenschoolse opvang kunnen ouders buitenshuis gaan werken. Het creëren van
gelijke arbeidskansen voor zowel mannen als vrouwen is een voornaam
onderdeel van deze functie. De tweede of de pedagogische functie omvat drie
belangrijke deelelementen, namelijk: de kinderen krijgen de mogelijkheid om
zelf invulling te geven aan hun vrije tijd en dit ter bevordering van hun spel- en
ontplooiingskansen; de opvang biedt een sociale experimenteerruimte; ouders
zijn zoveel mogelijk betrokken, opvoeding is een gedeelde verantwoordelijkheid.
De derde of sociale functie speelt in op het creëren van een meer rechtvaardige
samenleving waarbij kinderen deel kunnen uitmaken en mee vorm geven aan de
samenleving, o.a. door kinderparticipatie (De Weyer & Van Laere, 2009).
3.3. Landelijke Kinderopvang Stekelbees vzw
3.3.1. Korte voorstelling
De buitenschoolse opvang van Landelijke Kinderopvang Stekelbees te Kortenberg
biedt voor- en naschoolse werkingen voor alle schoolgaande kinderen uit de
gemeentescholen. Zij bieden tijdens de vakantieperiodes enkel opvang aan de
kleuters, de gemeente voorziet dan opvang voor de kinderen van de lagere
school (Landelijke Kinderopvang vzw, 2015).
27
Binnen Landelijke Kinderopvang Kortenberg zijn er vier opvanglocaties, namelijk:
Everberg, de Regenboog, Klimop en Boemerang onder leiding van een voltijdse
en een halftijdse verantwoordelijke. Samen maken er zo een 1.145 gezinnen
gebruik van deze opvanglocaties. De locaties Everberg en de Regenboog
maakten deel uit van dit onderzoek en worden hieronder verder toegelicht
(Landelijke Kinderopvang vzw, 2015).
Everberg is een door Kind en Gezin erkende opvanglocatie met een
maximumcapaciteit van zesendertig kinderen. De kinderen worden dagelijks
opgevangen door drie vrouwelijke en een vrouwelijke kinderbegeleiders met een
leeftijdscategorie tussen zeventwintig en vijfendertig jaar. Door de erkenning
staat Kind en Gezin ook in voor de financiering van deze opvang en Landelijke
Kinderopvang zorgt voor de nodige financiële aanvullingen (Landelijke
Kinderopvang vzw, 2015). Opvanglocatie Everberg beschikt over een eigen
locatie waarin zij de kinderen kunnen opvangen, deze is gelegen naast de vrije
basisschool De Negensprong. Er zijn aparte ruimtes voorzien voor de kleuters en
de lagere schoolkinderen. De kleuters worden in de ruimtes beneden opvangen,
terwijl de ruimtes voor de kinderen van de lagere school boven zich op de
bovenverdieping bevinden.
De Regenboog is een gemelde opvanglocatie met zeven vrouwelijke
kinderbegeleiders met een leeftijdscategorie tussen twintig en zevenvijftig jaar.
Een gemelde opvang houdt in dat deze niet door Kind en Gezin is erkend, maar
dat de gemeente opvang voorziet. In tegenstelling tot de erkende opvang staat
er bij een gemelde opvanglocatie geen limiet op het aantal kinderen dat dagelijks
van de opvang gebruik kan maken. In dit geval staat de gemeente in voor de
financiering van deze locatie. Eveneens voorziet Landelijke Kinderopvang hier de
nodige financiële aanvullingen (Landelijke Kinderopvang vzw, 2015). Deze
opvanglocatie beschikt niet over een eigen locatie waarin zij de kinderen kunnen
opvangen. Zij kunnen met de kinderen terecht in ruimtes van de basisschool De
Regenboog. Ook hier zijn er aparte ruimtes voorzien voor de kleuters en de
lagere schoolkinderen. De kleuters worden opgevangen in het onthaalklasje,
terwijl de kinderen van de lagere school in de eetzaal worden opgevangen.
3.3.2. Ouderbetrokkenheid
De missie van deze organisatie luidt als volgt: “Kinderopvang op maat van
kinderen en ouders, op maat van medewerkers en partners. Kinderopvang
duurzaam, creatief en vernieuwend met een open blik op de wereld.
Kinderopvang waar iedereen zichzelf kan zijn, verbonden met elkaar en met de
organisatie waar afspraken ondersteuning bieden. Kinderopvang waar ieder kan
groeien, bouwend aan de maatschappij van morgen.” Het is een overkoepelende
visie waar onder andere ook aandacht wordt geschonken aan ouders. Hierdoor
vormt het een eerste uitgangspunt inzake ouderbetrokkenheid (Landelijke
Kinderopvang vzw, 2015).
28
Landelijke Kinderopvang Stekelbees werkte zijn pedagogische visie uit aan de
hand van acht ankers. Een van deze ankers staat voor ‘Ouders zijn de eerste
opvoeders!’. Hiermee bedoelen ze dat ze de band tussen ouder en kind
accepteren, samen met de ouders praten over de opvoeding van hun kind(eren),
aan wederzijds respect en vertrouwen werken, ervoor zorgen dat alle ouders zich
welkom voelen in de opvang, een open communicatie hanteren en in woord en
beeld over de opvangdag vertellen (Landelijke Kinderopvang vzw, 2015).
Zij werken ook steeds aan de hand van strategische doelen om hun werking te
optimaliseren. Een van deze doelen die voor 2015-2020 werd opgesteld, is dat
alle ouders en kinderen welbevinden en betrokkenheid in de kinderopvang
ervaren (Landelijke Kinderopvang vzw, 2015).
In het huishoudelijk reglement staat ook te lezen dat de betrokkenheid van
kinderen én ouders hen nauw aan het hart ligt en dat er hiervoor plaatselijke
initiatieven worden genomen. De ouders hebben tijdens de openingsuren van de
opvang ook toegang tot de lokalen waar de kinderen worden opgevangen. De
mening van de ouders is van belang en deze word ook regelmatig bevraagd
(voornamelijk via enquêtes). Indien ouders met vragen of opmerkingen zitten,
wordt hiervoor de nodige tijd vrijgemaakt en kunnen zij steeds bij de
kinderbegeleiding of de verantwoordelijke terecht (Landelijke Kinderopvang,
2015).
29
4. Methodologie: Actieonderzoek
4.1. Verklaring keuze
De methode die het beste bij dit onderzoek aanleunde, was actieonderzoek. In
dit onderzoek ging de onderzoeker gedurende twaalf weken samen met het
opvangteam van de Regenboog aan de slag. Het uitgangspunt was een
heersende nood die het team voordien had aangegeven, een situatie waar zij
graag verandering in zouden zien.
Het doel van dergelijk onderzoek was dat de onderzoeker ondersteuning bood
aan het team, waarbij het team uiteindelijk zelf de touwtjes in handen bleef
houden. Bepaalde inzichten en theorieën werden aangereikt, het team leerde
reflecteren en kritisch nadenken, alsook om samen tot een visie rond
ouderbetrokkenheid en de hierbij horende ideeën te komen.
Bij dit soort onderzoek staat het cyclische proces centraal. De verschillende fasen
worden meerdere malen doorlopen om een zo optimaal resultaat te bekomen.
Kortom, het is en altijd durend proces.
4.2. Verloop actieonderzoek
4.2.1. Analyse
De eerste stap binnen dit onderzoek betrof participerende observaties in de
leefgroep van de Regenboog. Hier nam de onderzoeker als volledig participant
deel aan de werkingen. Er werd breed geobserveerd: de werking in zijn geheel,
zoals spelaanbod, kinderparticipatie, ouderbetrokkenheid, ouderparticipatie,
omgang van de kindbegeleiders met de kinderen, contacten tussen de kinderen
onderling, contacten tussen de teamleden, relatie tussen verantwoordelijke en
kindbegeleiders, etc. .
Uit de participerende observaties kwamen verschillende aspecten naar boven. In
de volgende stap werden deze met de verantwoordelijke besproken. In overleg
kwam uiteindelijk een onderzoeksthema tot stand. Nadien werden de
bevindingen van de kindbegeleiders betreffende dit thema tijdens de werkingen
bevraagd. Om zo een eerste zicht te krijgen op hun beleving hierbij en of het
realistisch en haalbaar was om rond dit thema onderzoek te voeren.
Het onderzoeksthema betrof het werken rond ouderbetrokkenheid en
–participatie. De probleemstelling die tijdens de observaties en gesprekken met
de verantwoordelijke en de kinderbegeleiders naar boven kwam, was het gemis
van het warme contact met de ouders. De onderzoeksvraag kwam aan de hand
van dit probleem tot stand: “Hoe kan een buitenschoolse opvang een warme
band creëren tussen ouders en kinderbegeleiders?”
30
4.2.2. Ontwikkelen en plannen
Na het bepalen van het onderzoeksthema en bijkomende onderzoeksvragen was
het belangrijk om relevante wetenschappelijke literatuur te raadplegen om het
thema te kunnen verdiepen. De onderzoeker stelde vast dat zij door de
dataverzamelingstechnieken een antwoord op de deelvragen en de
onderzoekvraag wilde bekomen.
In de implementatiefase ging de onderzoeker samen met het team concreet aan
de slag. De verschillende dataverzamelingstechnieken werden uitgevoerd en er
werden acties in de praktijk geïmplementeerd. De implementatiefase gaf
duidelijkheid inzake het goed begrijpen en concretiseren van de methodes om
het warme contact met de ouders te bevorderen.
4.2.3. Verklaring keuze dataverzamelingstechnieken
Documentonderzoek en literatuurstudie
Om de visie van Landelijke Kinderopvang Stekelbees betreffende
ouderparticipatie en –betrokkenheid te kennen, was het relevant om aan
documentonderzoek te doen. Er werden documenten geraadpleegd die de
organisatie hiervoor opstelde, namelijk het document met de missie, visie,
doelstellingen en strategieën, datgene met de strategische doelen voor 2015-
2020 en het huishoudelijke reglement.
Voor een sterke opbouw van het gehele onderzoek was het raadplegen van
wetenschappelijke literatuur belangrijk. Hierdoor ontstond er een voldoende
basis en kennis over het thema, alsook nieuwe inzichten en uitgangspunten.
Het documentonderzoek bood een antwoord op de deelvraag: “Wat is de visie
van Landelijke Kinderopvang Stekelbees betreffende ouderbetrokkenheid en –
participatie?”. De literatuurstudie zorgde op zijn beurt voor een antwoord op de
vraag: “Welke invloed heeft een warme band tussen ouders en kinderbegeleiders
op het welbevinden van de kinderen?”.
Enquêtes
De kinderbegeleiders van de Regenboog en Everberg, alsook de ouders die van
deze opvanglocaties gebruik maken, namen deel aan de enquêtes. De enquêtes
werden eerst door de kinderbegeleiding ingevuld. Hiervoor werd ruimte voorzien
voor het begin van een teamvergadering. Bij het team van de Regenboog namen
ze alle zeven deel en bij het team van Everberg drie van de vier
kinderbegeleid(st)ers.
De ouderenquêtes werden via mail naar 232 ouders van opvanglocatie Everberg
en 421 ouders van opvanglocatie de Regenboog verstuurd. Er werd rekening
gehouden met het feit dat niet elke ouder over een e-mailadres beschikte,
31
waardoor er ook schriftelijke enquêtes in de opvanglocaties werden meegegeven
aan de ouders die dit wensten.
De respons op de enquêtes was jammer genoeg niet hoog. Slechts elf ouders
van opvanglocatie Everberg vulden de enquête in. Hier werd er geen gebruik
gemaakt van de papieren versies. In opvanglocatie de Regenboog gaven
negenendertig ouders respons op de digitale enquêtes en twee op de papieren
versies. In totaal namen hier eenenveertig ouders aan de enquête deel.
Het documentonderzoek en de literatuurstudie vormde de inspiratie voor de
opbouw en verdieping van de enquêtes. De enquêtes waren op hun beurt het
startpunt voor de andere dataverzamelingstechnieken.
Na het afnemen van de enquêtes van de kinderbegeleiding verkreeg de
onderzoeker een antwoord op de volgende deelvragen: “Wat verstaat het team
onder een warme band met ouders?” en “Wat zijn de verwachtingen van het
team?”. De ouders gaven met het invullen van de enquêtes een antwoord op de
vraag wat zij onder een warme band met de kinderbegeleiders verstaan.
Semigestructureerde interviews
Een eerste semigestructureerde interview werd afgenomen bij een lid van de
werkgroep gelijke kansen van de gemeenteschool de Regenboog te Kortenberg.
Het op een zo laag mogelijke manier communiceren met anderstalige ouders is
een van de kernaspecten van deze werkgroep. Voor het onderzoek, maar ook
voor de werkgroep van de IBO an sich bood dit interview een meerwaarde om
inzicht te krijgen op het op een laagdrempelige manier communiceren met
anderstalige gezinnen.
Ouders van beide opvanglocaties konden via de enquêtes aangeven of ze al dan
niet bereid waren om aan een diepgaander interview deel te nemen. Enkel twee
ouders, een mama van dertig en een papa van vierenvijftig jaar, van
opvanglocatie de Regenboog waren hiertoe bereid.
Gezien het grote aantal ouders dat van beide opvanglocaties gebruik maakt,
waren twee deelnemende ouders zeer gering. Hierdoor sprak de onderzoeker
tijdens werkbezoeken enkele ouders aan om op die manier meer ouders bij de
semigestructureerde interviews te kunnen betrekken. Deze actie was echter
zonder resultaat. Wegens het geringe aantal deelnemers aan deze
dataverzamelingstechniek dient er rekening te worden gehouden met de
objectiviteit ervan.
De semigestructureerde interviews gingen dieper in op de persoonlijke
belevingen en bevinden van de ouders betreffende dit onderwerp. De selectie
hiervoor gebeurde door middel van de vooraf afgenomen enquêtes, omdat het
niet mogelijk was om alle ouders te interviewen.
32
Er werd ook bij de verantwoordelijke een semigestructureerd interview
afgenomen. Het interview gaf een duidelijker beeld over haar visie op
ouderbetrokkenheid en –participatie, evenals haar verwachtingen hieromtrent.
De verantwoordelijke nam deel aan de focusgroepen, maar door dergelijk
interview kon ze haar eigen mening over dit onderzoeksthema concreet
toelichten. Ze gaf zelf aan dat ze dit tijdens de focusgroepen niet kon doen,
omdat dit mogelijks voor terughoudendheid bij de kinderbegeleiding kon zorgen.
Het doel van deze interviews was om verder te bouwen op het
documentonderzoek en de enquêtes van de ouders. Het bood een verdieping op
de enquêtes, doordat zowel de ouders als de verantwoordelijke hun persoonlijke
meningen, noden en belangen verder konden toelichten.
Door het afnemen van al deze semigestructureerde interviews werd er een
antwoord bekomen op de volgende deelvragen: “Wat zijn de verwachtingen van
de verantwoordelijke?”; “Wat verstaan de ouders onder een warme band met de
kinderbegeleiders?”; “Hoe kunnen de kinderen worden betrokken bij het creëren
van een warme band tussen hun ouders en het team?”; “Welke invloed heeft een
warme band tussen ouders en kinderbegeleiders op het welbevinden van de
kinderen?”.
Focusgroepen
In de focusgroepen werd een focus op het thema ouderbetrokkenheid en –
participatie gelegd. De verantwoordelijke en de kinderbegeleiders van
opvanglocaties de Regenboog (zeven deelnemende kinderbegeleiders en de
verantwoordelijke) en Everberg (vier deelnemende kinderbegeleiders en de
verantwoordelijke) namen hieraan deel. Voor elk van deze opvanglocaties
werden telkens twee aparte focusgroepen voorzien. Er konden wegens
tijdsgebrek geen externen deelnemen.
De focusgroepen werden in twee delen opgedeeld. In het eerste deel kregen de
teamleden een terugkoppeling van de, tot op dat moment verzamelde gegevens,
waarna ze nadien zelf aan de slag gingen met het brainstormen om zo tot een
definitie te komen waar het hele team achter stond. In het tweede deel gingen
de teamleden aan de slag met het uitdrukken van hun verwachtingen
betreffende ouderbetrokkenheid en –participatie in de praktijk. Daarnaast
kwamen ze ook tot concrete voorstellen om dit in de praktijk te implementeren.
Met de bekomen resultaten van de focusgroepen kreeg het onderzoek meer vorm
en konden de teams hiermee concreet aan de slag in de praktijk. Belangrijk
hierbij was dat iedereen op een en dezelfde lijn stond en zich kon vinden in de
genomen beslissingen.
33
Coachingsgesprekken
Er werden op regelmatige basis coachingsgesprekken ingepland, zodat er
mogelijkheid tot terugkoppeling was. Meningen, bezorgdheden, vragen,
bevindingen, etc. konden tijdens dergelijke gesprekken met elkaar worden
gedeeld. Het belang lag in het samen vormgeven van een bepaald proces. De
coachingsgesprekken vormden een vervolg op de focusgroepen, vermits de visie
en ideeën in de praktijk werden uitgevoerd en via de coachingsgesprekken
verder werden ondersteund en opgevolgd.
4.2.4. Samenvattend
De voornoemde informatie betreffende de aan bod gekomen fasen uit het
onderzoek worden in figuur 4 schematisch voorgesteld. De figuur is gebaseerd
op de cyclus van Strien die typerend is voor actieonderzoek. De verschillende
fasen werden in functie van dit onderzoek vormgegeven.
34
Figuur 4: Fasen actieonderzoek, gebaseerd op de cyclus van Strien
35
5. Resultaten
5.1. Inleiding
Het vijfde hoofdstuk biedt een uitvoerige bespreking van de resultaten die uit de
gezette stappen voortvloeiden. De bespreking gebeurt op een thematische wijze,
rekening houdend met de thema’s die tijdens de dataverzamelingstechnieken
aan bod kwamen.
5.2. Ouderbetrokkenheid en –participatie
De verantwoordelijke wil idealiter alle ouders en kinderen leren kennen, zodat ze
de ouders voldoende informatie kan meegeven en de kinderen bij naam kan
aanspreken. Dergelijke informatie-uitwisseling speelt een cruciale rol tijdens de
kleine dagelijkse ontmoetingen, bijvoorbeeld tijdens de breng- en haalmomenten
(Vandenbroeck, 2013).
Ze vindt het ook belangrijk dat ze er vanaf de eerste stap bij is om hen een
rondleiding te geven, gerust te stellen en voor te stellen aan de
kinderbegeleiding. Voor haar zijn dit allemaal aspecten om een goede basis
inzake ouderbetrokkenheid te bekomen. Het zich als ouders welkom voelen in de
opvang vormt immers een belangrijke eerste stap in het uitbouwen van een
relatie met ouders (Van den Berg et al., 2013). Het invoeren van wenmomenten
waarbij de ouders samen met de verantwoordelijke of een begeleider elkaars
wensen en verwachtingen kunnen bespreken, behoort hier eveneens toe (De
Kimpe, 2009).
De meerwaarde van een goed uitgebouwde ouderbetrokkenheid en –participatie
is volgens haar dat je dan veel meer te weten komt. Zaken die sommige ouders
vergeten door te geven en wat daardoor de nodige problemen met zich
meebrengt, zijn: allergieën, een bepaalde aanpak van de kinderen,
adreswijzigingen en nieuwe telefoonnummers.
“En da vind ik een gemiste kans. We proberen wel goed te communiceren met
de ouders en de school, ma ik heb het gevoel da als ge ne goeie band hebt met
de ouders da ze da automatisch meer zouden doen. Ik denk dan da we meer te
weten zouden komen over de kinderen en dan daardoor ook beter kunt inspelen
op de kinderen en waardoor gij ook ne betere band hebt met de kinderen.”
De visie van de verantwoordelijke op de meerwaarde van een goede
ouderbetrokkenheid en –participatie in de opvang sluit aan bij de inleidende
definiëring uit de literatuurstudie waarbij wordt vermeld dat ouderbetrokkenheid
elke vorm van bezorgdheid om, interesse in en ondersteuning van het eigen kind
is (COB, z.d.) en dat het een succesvolle ontwikkeling van de kinderen bevordert
wanneer de ouders en de begeleiding van de opvang een gedeelde
verantwoordelijkheid toepassen (Hilando, Kalleymeyn & Philips, 2013).
36
In beide opvanglocaties maken ze geen onderscheid tussen vaders en moeders.
De verantwoordelijke merkt desondanks op dat toch eerder de moeders bij de
opvang betrokken is. Ze wil graag de vaders meer bij de opvang betrekken en
hoopt dit te kunnen doen wanneer ze bepaalde projecten gaan uitvoeren
(tuinproject Everberg) en/of activiteiten gaan organiseren (barbecue). In
dergelijke gevallen zullen ze de ouders op hun talenten, capaciteiten en krachten
aanspreken (Riley & Shalala, 2000).
Tot slot gaf de verantwoordelijke nog aan dat zijzelf en haar kinderbegeleiding
zeker open staan voor het concreter uitwerken van een beleid rond
ouderbetrokkenheid en –participatie, maar dat dit niet steeds van een leien dakje
loopt.
“Dus de wil is er wel, ma het is gewoon nie gemakkelijk om de weg te vinden
tussen niemand tegen het hoofd stoten, niemand op de tenen trappen en het
goede doen en da maakt het moeilijk.”
De kinderbegeleiders gaven aan ouderbetrokkenheid en –participatie belangrijk
te vinden. Het bevordert een goede werking van de opvang, alsook de opbouw
van een vertrouwensband en het voorkomt misverstanden tussen ouders en de
opvang. Voor hen is het creëren van een warme band tussen de ouders en de
kinderbegeleiding belangrijk, evenals het creëren van ruimte voor een babbel,
het krijgen van begrip en respect van ouders, ouders inzicht geven in het reilen
en zeilen van de opvang en info geven over de kinderen. Al deze factoren zorgen
mee voor een optimale werking binnen de opvang (De Kimpe, 2009), dit in het
voordeel van zowel de ouders als het opvangteam (Delvou, 2015). Ze dragen
bovendien ook bij aan het creëren van een ‘samen-cultuur’ (Van den Berg et al.,
2013, p. 38).
Grafiek 1: Tevredenheid ouders over de ouderbetrokkenheid in de opvang (de
Regenboog)
37
Grafiek 2 Tevredenheid ouders over de ouderbetrokkenheid in de opvang (Everberg)
Net zoals de kinderbegeleiding werd ouderbetrokkenheid in de opvang over het
algemeen door de ouders belangrijk tot heel belangrijk bevonden. De meningen
van de ouders over de tevredenheid in verband met de ouderbetrokkenheid in de
opvang waren, zoals uit bovenstaande grafieken af te leiden, verdeeld. Zij
verschilden echter niet zozeer met de van de kinderbegeleiding.
Van de vijftig deelnemende ouders gaven er negen aan hieronder mee nadenken,
input geven en samen beslissen te verstaan. Voor acht deelnemers was het op
de hoogte zijn van het reilen en zeilen van de opvang belangrijk. Hierbij
aansluitend gaven zeven ouders aan dat feedback en informatie uitwisseling van
de kinderen belangrijk is. Een goede communicatie en een goed contact met de
kinderbegeleiding werd door vier deelnemers belangrijk bevonden. Twee
deelnemende ouders gaven aan interesse te hebben in activiteiten tijdens de
opvang. Een ouder gaf het maken van goede afspraken aan. Een andere ouder
verstond hieronder het regelmatig vragen naar de meningen van de ouders over
de opvang en tot slot gaf een ouder een overleg tussen de verantwoordelijke
en/of de kinderbegeleiding aan. Het overige aantal van de deelnemende ouders
had hier geen mening over.
De kinderbegeleiding van de Regenboog was van mening dat er een groot
verschil merkbaar was in het contact met de ouders van de vakantiewerkingen
en de dagelijkse werkingen. De vakantiewerkingen verliepen helemaal anders,
hier toonden de ouders meer betrokkenheid en bleven ze al eens staan voor een
babbel.
Ook de verantwoordelijke gaf hier aan niet tevreden te zijn over de basis binnen
deze locatie. Net zoals de kinderbegeleiding merkte ze de grote verschillen
38
tijdens de dagelijkse werkingen en de vakantiewerkingen op. De oorzaak van
deze minder goede basis lag volgens haar de erg grote opvang met een groot
aantal kinderen, de frequente wissel in personeel en het feit dat de school zelf
wat weigerachtig tegenover de opvang staat. Al deze factoren beïnvloeden
volgens haar op een negatieve manier de band tussen de begeleiding en de
ouders.
“In de Regenboog ben ik nie tevreden over de basis eigenlijk. Tijdens de
vakantie, als we alleen de kleuters opvang, da zijn dan ook wel altijd dezelfde die
komen, die ken ik wel en die kent de begeleiding goe. En die ouders zeggen ook
al wel eens iets meer of die blijven staan voor een praatje. Maar ik denk dat het
de grootte van de opvang, het aantal kinderen dat er zit en de wissel in de
begeleiding zorgen ter voor da onze band daar nie goed is me de ouders.”
Het team ging daarom aan de slag om hier een antwoord op te kunnen bieden.
Om de visie rond ouderbetrokkenheid en –participatie vorm te geven, kwamen
ze allen samen tot een definitie, die later in de opvang voor de ouders visueel
zichtbaar werd gemaakt.
“Door ouderbetrokkenheid komt er respect en met respect kan je elkaar beter
leren kennen en zo leren de ouders de werking beter kennen. Zo leren de ouders
en de kinderbegeleiding samenwerken waardoor er meer betrokkenheid en meer
tijd komt.”
Bij IBO Everberg was de vaststelling dat de praktijk nog niet volledig op de visie
van Landelijke Kinderopvang was afgestemd. Er was al wel een bepaalde basis
gelegd waarop kon worden verder gebouwd. Er was voornamelijk nood aan
eenduidigheid over de verwachtingen van het team inzake het thema.
De verantwoordelijke beaamde dat er op zich wel een goede minibasis in de
opvang aanwezig was, maar dat het beter kon. Er worden in deze IBO wekelijks
ongeveer dezelfde groep kinderen opgevangen, waardoor iedereen de kinderen
en hun ouders kent. In deze locatie is er gelegenheid om op frequente basis een
babbel met de ouders te doen. Sommigen onder hen tonen ook al een bepaalde
mate van engagement, bijvoorbeeld wanneer er wordt gevraagd om bepaalde
zaken mee te brengen. Er is dus sprake van een goede relatie. De grootte van de
opvang speelt hier volgens de verantwoordelijke zeker een rol in. Het vormt een
positief aspect in het uitbouwen van een beleid rond ouderbetrokkenheid en –
participatie als er reeds een goede wederzijdse relatie tussen de ouders en de
kinderbegeleiding werd bekomen (Kruispunt Migratie – Integratie, 2016).
Om de reeds bestaande minibasis binnen deze IBO te kunnen uitbouwen, gaven
zij vorm aan hun visie rond ouderbetrokkenheid en –participatie. Hiervoor
stelden zij samen de volgende definitie op:
39
“Ouderparticipatie betekent voor ons met de ouders samen te werken in een
sfeer van vertrouwen, respect en betrokkenheid, waarbij we voldoende info
krijgen en geven over de werking, het kind en anderen met een gezond
evenwicht.”
Met de bekomen informatie en resultaten in het achterhoofd werden er
vervolgens ideeën en voorstellen uitgewisseld. De focus lag hier op het bekomen
van een consensus over het in de praktijk vormgeven van deze definities. De
teams besloten om verschillende stappen te ondernemen. Een eerst stap was het
creëren van een “Stekelbeesboom”, een boom met foto’s van de teamleden en
de bijbehorende inlichtenfiches (zie foto in bijlagen).
De teams kwamen vervolgens ook tot het idee om vanaf september een week
van de kinderbegeleiding in te voeren. Hieronder verstaan ze het nemen van
foto’s van de verschillende activiteiten die tot hun job behoren. Van al deze foto’s
zullen er collages worden gemaakt en deze zullen met de ouders via de
Facebookgroep en/of via de Nieuwsbrief worden gedeeld. Ook de kinderen
kunnen hierbij worden betrokken. Zo kunnen zij als reporters worden
ingeschakeld die de kinderbegeleiders interviewen en verslagen maken. Het biedt
een antwoord op de wensen van ouders om te weten wie tot het team behoort
en wat het takenpakket van de begeleiding precies inhoudt.
Er kwam tijdens het onderzoek ook naar boven dat een samenwerking met het
oudercomité goed zou zijn om de ouderbetrokkenheid in de opvang meer vorm
te geven. De verantwoordelijke zal hier dan ook de nodige contacten leggen om
er vanaf het nieuwe schooljaar deel van te kunnen uitmaken.
Binnen de Regenboog werd besloten om de focus meer te leggen op de ouders
van de kleuters, vermits zij tijdens de vakantiewerkingen meer betrokkenheid
tonen dan de ouders van de lagere schoolleerlingen. Als er met deze ouders
reeds een warme band wordt opgebouwd, kan deze doorheen de verdere jaren
worden meegenomen. Het wil echter niet zeggen dat het team geen grotere
betrokkenheid met de andere ouders, integendeel, maar in functie van de
toekomst zal er een andere basis worden gelegd.
Binnen IBO Everberg kwam het idee om te werken met ouders met talenten. De
aanleiding hiertoe was een uitspraak van kinderbegeleidster M:
“Tien procent van de ouders geeft aan dat ze mee betrokken willen worden. Ik
wil daar toch iets mee doen. Het is dan misschien in het begin maar vijf man da
komt, maar naarmate kunnen dat er meer zijn. Het is belangrijk om volgens een
stappenplan te werken, bijvoorbeeld een driejarenplan.”
Al deze voorstellen zullen de basis verder versterken en zullen vanaf september
2016 concreet in de praktijk vorm krijgen, behalve de boom die reeds eerder
werd uitgewerkt. Vanaf dat schooljaar zullen ze een heel jaar rond dit thema
40
werken. Het zal bovendien als een extra topic op de teamvergaderingen worden
toegevoegd.
5.3. Participatieniveau
De verantwoordelijke is van mening dat het participatieniveau in beide
opvanglocaties zeker tot het niveau van meebeslissen en meedoen mag geraken.
Bij het niveau van meebeslissen dacht ze aan praktisch haalbare zaken, zoals
bijvoorbeeld een ouder met het voorstel om een pyjamadag te organiseren. Het
niveau van meedoen zou ze heel graag bereiken. Ze wil dit vorm geven door
middel van het tuinproject in opvanglocatie Everberg of het organiseren van een
Vlaamse kermis in beide opvanglocaties. Ze benadrukte wel dat ze hier
momenteel nog niet klaar voor zijn, maar dat hier stapsgewijs naartoe zal
moeten worden gewerkt.
Het hele proces zal rustig opgebouwd worden, wat aansluit met wat De Kimpe
(2009) hierover schreef. Het is noodzakelijk om een goede basis inzake
ouderbetrokkenheid binnen de opvang uit te bouwen, alvorens met activiteiten te
starten. Er mogen hier dus met andere woorden geen overhaaste stappen
gebeuren, indien je een zo effectief mogelijke ouderparticipatie wenst te
bekomen.
Grafiek 3: Het participatieniveau volgens de ouders in de opvang aanwezig (de
Regenboog)
41
Grafiek 4: Het participatieniveau volgens de ouders in de opvang aanwezig (Everberg)
De meningen van de ouders, zoals uit bovenstaande grafieken is af te leiden,
waren eerder verdeeld bij het beantwoorden van de vraag welk
participatieniveau in de opvang aanwezig was. Zo gaf de grote meerderheid,
namelijk dertig van de vijftig deelnemende ouders, aan dat volgens hen het
participatieniveau mee weten in de opvang van toepassing was. Het niveau
waarin er voldoende informatie wordt uitgewisseld en de ouders als volwaardige
partners worden beschouwd (Ellie Kuipers, 2002).
Binnen de Regenboog kwam het niveau ‘meedoen’ niet aan bod. Bij IBO
Everberg was dit het niveau van ‘meedenken’.
Grafiek 5: Het participatieniveau dat de ouders in de opvang wensen te bereiken (de
Regenboog)
42
Grafiek 6: Het participatieniveau dat de ouders in de opvang wensen te bereiken
(Everberg)
Om een duidelijk beeld te scheppen van de verwachtingen van de ouders inzake
ouderparticipatie en om hier bij de uitwerking rekening te kunnen houden, werd
hen ook gevraagd welk participatieniveau ze in de opvang wilden bereiken. Ook
hier waren de meningen verdeeld. Uit grafieken 5 en 6 is af te leiden dat, in
tegenstelling tot grafieken 3 en 4, hier een minder duidelijke overheersing is van
het niveau mee weten. Er is een gelijkmatigere verdeling tussen de andere
participatieniveaus. In de Regenboog werd ondanks de grote verschuiving het
niveau ‘mee weten’, waarbij de ouders als volwaardige partners worden
beschouwd (Ellie Kuipers, 2002) nog het meeste aangeduid. In IBO Everberg
nam het niveau van ‘meepraten’, waarbij de mening van de ouders telt (Ellie
Kuipers, 2002), de bovenhand.
Ook bij de kinderbegeleiding waren de meningen verdeeld. Zo gaven drie
kinderbegeleidsters van de Regenboog aan dat het niveau van mee weten in de
opvang van toepassing was, twee kinderbegeleidsters vonden dat het niveau van
meedenken van toepassing was en drie anderen het niveau van meepraten.
Binnen IBO Everberg gaf iedere kinderbegeleid(st)er een ander niveau aan,
namelijk: mee weten, meepraten en meedoen. Het is realistisch dat de
verwachtingen en noden van de betrokkenen kunnen verschillen. In dergelijke
gevallen moet iedere opvangcontext apart worden bekeken en worden nagegaan
wat de mogelijkheden zijn om bepaalde verwachtingen in te vullen (De Weyer &
Van Laere, 2009).
5.4. Communicatie
De onderzochte locatie ‘de Regenboog’ kent een divers aantal gezinnen,
ongeveer veertig procent is de Nederlandse taal helemaal niet of in beperkte
mate machtig (Landelijke Kinderopvang, 2016). De verantwoordelijke gaf aan
43
dat deze ouders vaak niet of niet volledig worden bereikt. Om die reden werd het
deel ‘communicatie’ in dit onderzoek mee opgenomen. Taal- en
cultuurverschillen die een heikel punt binnen de communicatie tussen ouders en
het opvangteam vormen, kunnen namelijk een nefaste invloed hebben op het
creëren van een warme band tussen hen (Ten Brinke, 2006).
Indien er sprake is van taalbarrières is het aan te raden om de communicatie in
meerdere talen of op verschillende manieren (pictogrammen, gebaren, foto’s,
etc.) mee te geven (Peleman & Boudry, 2014). Het is ook volgens Ten Brinke
(2006) aan te raden om belangrijke opvanggerelateerde schriftelijke informatie
zowel in het Nederlands als in de moedertaal van de ouders in kwestie mee te
geven.
Enkele van de bovenvernoemde aspecten komen terug in de werking van de
werkgroep. Zo zijn ze in eerste instantie gestart met het duidelijker en op een
laagdrempelige manier communiceren, zowel mondeling als schriftelijk. Bij
schriftelijke communicatie is het steeds belangrijk om de nodige aandacht te
schenken aan de lay-out en ook om gebruik te maken van een eenvoudig en
duidelijk taalgebruik, zonder hierbij teveel uitleg ineens te geven. Zij maken ook
steeds gebruik van pictogrammen. Indien nodig voegen zij aan de Nederlandse
brief ook een brief in een andere taal toe en geven dit enkel aan de ouders in
kwestie mee. Een anderstalige brief mag immers nooit alleen worden
meegegeven. In de richtlijnen van het ministerie staat dat dit is toegestaan,
maar enkel als het om belangrijke informatie gaat.
“We zijn veel duidelijker beginnen te communiceren, ook altijd met het gebruik
van pictogrammen.”
De werkgroep heeft een document met de veelgebruikte pictogrammen
opgesteld. Iedere werknemer maakt van deze pictogrammen gebruik om de
eenduidigheid hierin te bewaken. Het document werd bovendien in het begin van
het schooljaar aan alle ouders meegegeven.
“En we hebben daar dan wel voor gezorgd, we hebben een document van die
pictogrammen en dat gebruiken we nu, […] maar we willen dan ook dat de
leerkrachten dezelfde gebruiken. In het begin van het jaar hebben we dat dan
meegegeven aan de ouders van dit zijn de pictogrammen die wij gebruiken.”
Voor wat de mondelinge communicatie betreft, dient de opvang een eenvoudig
taalgebruik toe te passen dat niet te kinderachtig of te simpel is. Het gebruik van
gebaren kan hierbij ondersteuning bieden. Figuurlijk taalgebruik dient te worden
vermeden, omdat dit door de ouders in kwestie niet begrepen of verkeerd kan
worden geïnterpreteerd. Het rechtstreeks of persoonlijk aanspreken van deze
ouders heeft vaak wel een positiever effect dan het schriftelijk meedelen van de
communicatie. Dit laatste komt overeen met het regelmatige en goede contact
44
tussen ouders en de organisatie, een aanbeveling van Ten Brinke (2006) om
elkaar beter te kunnen verstaan.
De verantwoordelijke gaf aan dat haar communicatie naar de ouders toe beter en
minder uitgebreid kon. Verder gaf ze aan dat ze bij de schriftelijke communicatie
beter pictogrammen zouden gebruiken, maar dat is geen evidentie. Ze hebben al
iets dergelijks geprobeerd en dit was niet bij alle ouders in goede aarde gevallen.
Ze gaven destijds de aangepaste communicatie met pictogrammen aan elke
ouder mee, waardoor vele Nederlandstalige ouders hier opmerkingen over
gaven. Zij voelden zich hierdoor belachelijk en dom.
“Het is hier een heel gevoelig publiek en alles wat je doet voor anderstaligen
word je op afgestraft, dus we zijn daar heel zoekend in.”
5.5. Warme band
De verantwoordelijke was van mening dat vooral de ‘nieuwere’ begeleiding nood
had aan een warmere band met de ouders. Het was namelijk opvallend dat de
ouders zich steeds tot dezelfde, vertrouwde kinderbegeleiders wenden. Zij gaf
aan dat de nieuwe kinderbegeleiders hun plekje bij de ouders nog dienen te
verdienen. Hier kan een link worden gelegd met wat Ten Brinke (2006) hierover
schreef, namelijk dat het hebben van een goed contact tussen ouders en het
opvangteam aangewezen is om een zo goed mogelijke werking te bekomen.
Hiervoor dienen ze elkaar te leren kennen.
Op de vraag hoe hier toe te komen, reageerde ze dat ze vooral moesten blijven
verder doen zoals ze bezig waren: vriendelijk, beleefd, behulpzaam en
respectvol. Met het terug actiever maken van de Facebookpagina en het creëren
van bekendheid door het leggen van de nodige contacten bij het oudercomité en
het inzicht geven van de jobinhoud van de kinderbegeleiding zou dit volgens
haar stilaan groeien.
Een warm contact betekent voor ouder 1 het door de kinderbegeleiding
gecontacteerd worden als er iets is, als er veranderingen zijn, kortom: op alle
vlakken. Hij gaf hierbij aan dat dit reeds het geval was.
De vertrouwelijkheid vormt voor hem de basis om deze band te kunnen
opbouwen. Ouders geven hun kinderen tenslotte in de handen van andere
mensen, dus hiervoor is het creëren van een beetje vertrouwen toch
noodzakelijk en dit werkt in twee richtingen.
Voor uuder 2 is warme band een persoonlijke aanpak, waarbij de
kinderbegeleiders zelf de stap naar de ouders zetten om hen aan te spreken over
het verloop van die dag. Dergelijke gesprekken hoeven zeker geen tien minuten
te duren, maar dit persoonlijke contact is wel nodig, zeker als er problemen zijn
of specifieke punten die open moeten kunnen worden besproken.
45
“Het is echt, denk ik, een kleine moeite om te zeggen van deze week is het goed
geweest of hij heeft het goed gedaan deze week.”
Voornoemde behoort tot het onderdeel ‘informatie en uitleg geven’ van de cirkel
van vertrouwen. Het geven van informatie en uitleg dient zowel door de ouders
als door de kinderbegeleiding op regelmatige basis te gebeuren (De Kimpe,
2009). Beide partijen moeten aan elkaar het noodzakelijke meedelen, zodat zij
hiermee rekening kunnen houden en zo nodig hierop kunnen anticiperen. Het
uitwisselen van informatie is in het belang van het welbevinden van de kinderen
(Van den Berg et al., 2013, p. 43).
Opmerkelijk is dat deze meningen in grote lijnen overeenkomen met het
voorbeeld dat door Van Laere & Rutgeerts (2015) werd gegeven, namelijk dat
een vader het bijvoorbeeld essentieel vindt dat er een goede communicatie
tussen hem en het team is. Het is voor hem fijn de mensen die mee voor zijn
kind zorgen beter te leren kennen, dit geeft immers vertrouwen.
Ouder 1 kon geen aanvullingen geven waardoor de band tussen ouders en
kinderbegeleiders nog meer kon worden versterkt. Zelf had hij geen nood om
meer te participeren binnen de opvang. Hij was van mening dat de begeleiding
beter weet wat ze moeten doen. Hij benadrukte hier wel dat dit daarom niet zo
voor andere ouders het geval is. Niet iedere ouder heeft hiertoe dezelfde
behoefte (Schreurder et al., 2011, p. 237).
De tip die ouder 2 meegaf om deze band te versterken, was om als
kinderbegeleider oogcontact te maken met de ouders, hen te begroeten, aan te
spreken en/of verder te helpen. Zij gaf aan niet bij elke kinderbegeleider een
band te hebben, enkel met diegenen die voornoemde tips in hun werking
toepassen. Het maken van oogcontact met de ouders die toekomen, hoe klein
ook, stelt hen gerust. Deze geruststelling sluit aan bij het feit dat ouders zich in
de opvang veilig en welkom dienen te voelen om een warme band tussen hen en
het opvangteam te kunnen creëren (Oostkamp & de Vries, 2014, p. 83).
“Dat is klein oogcontact als je toekomt, maar da stelt gerust.”
De kinderbegeleiding gaf aan dat er zowel afremmende als bevorderlijke
elementen zijn betreffende het creëren van een warme band met de ouders.
Aspecten die voor hen nadelig zijn om een warme band te bekomen, zijn: de
onvriendelijkheid van de ouders, de onwetendheid van het takenpakket van de
kinderbegeleiders en het onderscheid tussen school- en vakantiedagen. De
elementen die daarentegen een positieve invloed hebben om een warme band te
bekomen, zijn: vriendelijkheid, feedback en info geven door de ouders en een tof
contact met de ouders hebben.
46
5.6. Welbevinden kinderen
Het antwoord dat ouder 1 gaf op de vraag waarom volgens hem het warme
contact tussen de ouders en de opvang een invloed heeft op het welbevinden van
de kinderen, sluit aan bij wat Rutgeerts (2015) onder een gedeelde opvoeding
verstaat. Ze zijn partners en dragen samen bij aan het welbevinden en de
ontwikkeling van de kinderen.
“Ze ondersteunen een beetje de leerkrachten eigenlijk hé. Het is van int begin,
van als ge uw kind op school afzet eigenlijk da ze, ja, opvoeding krijgen, da ze
regels krijgen. Das zo het verlengde van de opvoeding van de ouders en ook van
de leerkrachten eigenlijk, das een verlengstuk eigenlijk hé.”
De mening van ouder 2 was dat het contact tussen de ouders en het opvangteam
wel ergens een invloed op de kinderen heeft. Als een ouder en een
kinderbegeleider aan het praten zijn en lachen, dan heeft dit een positieve
invloed op de kinderen in kwestie. Zo creëren ze een gevoel van vertrouwen. De
kinderen zien immers bij dergelijke situaties dat de ouders en het team
respectvol met elkaar omgaan (Delvou, 2015). Zeker kinderen van de lagere
school zijn hier, volgens haar, vatbaarder voor.
Op de vraag hoe de kinderen meer konden worden betrokken bij het versterken
van de band tussen de ouders en het opvangteam kon ouder 1 niet meteen een
antwoord bedenken. Hij was eerder van mening dat je kinderen moet begeleiden
en niet teveel los dient te laten.
Ouder 2 dacht hier aan het organiseren van een buitenspeeldag of een
kinderfeestje, waarbij ouders, kinderen en het opvangteam samen iets kunnen
doen. De kinderen kunnen dit dan organiseren, bijvoorbeeld een spel. Hier
mogen zij dan in zekere mate kiezen wat hun ouders en de kinderbegeleiders. Zo
worden er ook mogelijkheden gecreëerd om met elkaar te communiceren.
5.7. Samenwerking tussen school en opvang
De werkgroep gelijke kansen en de ouderraad zijn projecten, zoals ‘klassikale
oudercontacten’ aan het begin van het nieuwe schooljaar en een welkomteam
voor de nieuwe en anderstalige ouders, aan het uitwerken. Er werd
geconcludeerd dat er hiervoor met de bijbehorende opvang kon worden
samengewerkt om dit mee vorm te geven (Schreurder et al. 2011, p. 91.). Het is
tenslotte, gezien de gemeenschappelijkheden, in ieders belang wanneer
dergelijke samenwerking wordt vormgegeven (Peleman & Boudry, 2014).
“Moest da welkomteam van de ouderraad er komen dan zou die eigenlijk ook wel
kunnen samenwerken me de opvang.”
47
De verantwoordelijke staat zeker open voor deze samenwerking, zij is hier al een
tijdje vragende partij naar. Hier lijkt geen vordering in te komen door het contact
met de school. In vergelijking met vroeger is er een betere band in opbouw.
Vooral met de directie en de kleuterjuffen begint het contact beter te lopen,
voornamelijk omdat de opvang blijft communiceren en de school begrijpt dat zij
het beste met de kinderen voor hebben. Door dergelijke dagelijkse informele
contacten krijgen de leerkrachten en de begeleiders informatie over de
belevingen van de kinderen in de klas of de opvang (Peleman & Boudry, 2014).
Het contact met de lagere school blijft echter moeilijk verlopen.
Het team van de Regenboog gaf aan dat het deugd doet wanneer de
leerkrachten hen aanspreken en ze een ‘Goedemorgen’ krijgen. Zij beaamden
ook een beter contact met de kleuterjuffen te hebben. Ze vinden het jammer dat
er sprake is van eenrichtingsverkeer. Zij dienen telkens de eerste stap te zetten
en het duurt lang alvorens ze respect en erkenning van de leerkrachten krijgen.
Ze hebben bovendien ook het gevoel soms wel tot de school te behoren en soms
ook niet.
Het team van Everberg gaf aan een goede samenwerking met de leerkrachten en
een goed contact met de directie te hebben en dat alle belangrijke informatie
wordt doorgegeven. Er kwam slechts een negatief aspect aan bod en dat was dat
de school wat meer aandacht moet hebben voor het sluiten van de poort.
Ouder 1 gaf aan dat hij dergelijke samenwerking belangrijk vindt, omdat de
opvang een verlengstuk van de school is. Hierdoor vindt hij het belangrijk dat de
opvang in de school zelf is.
Ook ouder 2 gaf aan dat ze een goede samenwerking tussen de school en de
opvang belangrijk vindt, dat ze praktisch op elkaar zijn ingestemd en goede
afspraken maken. Een betere samenwerking kan door middel van de ouderraad
tot stand worden gebracht.
48
6. Conclusie en discussie
6.1. Inleiding
In dit hoofdstuk wordt bij de conclusie een antwoord geboden op de
onderzoeksvraag. Een kritische kijk op dit onderzoek is terug te vinden bij de
discussie. Tot slot volgen de aanbevelingen voor diverse betrokken partijen.
6.2. Conclusie
De resultaten die uit dit onderzoek zijn voortgevloeid, bieden een antwoord op de
onderzoeksvraag: “Hoe kan een buitenschoolse opvang een warme band creëren
tussen ouders en kinderbegeleiders in het belang van het welbevinden van het
jonge kind?”.
In eerste instantie dient de buitenschoolse opvang te zorgen voor een
welkomstgevoel bij de ouders wanneer deze voor het eerst met hun kind(eren)
naar de opvang komen. De verantwoordelijke vervult hierin een eerste
belangrijke stap door hen te begroeten, een rondleiding te geven en hen gerust
te stellen. Het hele team dient de contacten met de ouders te onderhouden, dit
door oogcontact met hen te maken, hen te begroeten, te communiceren,
persoonlijke contacten te leggen en/of hen verder te helpen. Al deze factoren
zorgen voor geruststelling bij de ouders en brengen een sfeer van vertrouwen
voort bij zowel de kinderbegeleiders, de ouders als de kinderen. De
vertrouwelijkheid van zowel de ouders als van de kinderbegeleiders vormt op zijn
beurt de basis om een warme band te kunnen opbouwen.
Het is belangrijk dat het creëren van die warme band stapsgewijs gebeurt,
zonder het nemen van overhaaste beslissingen. Het uitwerken van een beleid
hier rond, rekening houdend met de verwachtingen van zowel de ouders als van
het opvangteam, vormt een cruciale stap. Om zoveel mogelijk ouders te kunnen
bereiken, is het belangrijk om, in de mate van het mogelijke, rekening te houden
met hun wensen en behoeften. Bovendien is het ook belangrijk om voor een
aangepaste communicatie te zorgen om ook de anderstalige ouders bij het hele
opvanggebeuren te kunnen betrekken. Het bevorderen van een goede relatie en
samenwerking met de scholen, alsook met de oudercomités speelt hierin een niet
te vergeten rol. Niet alleen om de contacten met de ouders te bevorderen, het
komt voornamelijk het welbevinden van de kinderen ten goede. De
buitenschoolse opvang kan nu eenmaal niet los van de bijbehorende school
worden gezien, vermits beide heel wat gemeenschappelijkheden hebben.
Hierdoor kunnen zij in bepaalde situaties hun krachten bundelen en hier samen
een antwoord op bieden, wat voor iedereen gunstig is.
49
6.3. Discussie
6.3.1. Knelpunt
Een knelpunt binnen dit onderzoek was dat niet alle ouders werden bereikt. Er
kwam weinig respons op zowel de enquêtes als op de semigestructureerde
interviews. Het feit dat er hiervoor zowel schriftelijk als mondeling een oproep
werd gedaan, bleek weinig effect te hebben. Een mogelijke oorzaak hiervan
kunnen de taalbarrières zijn, waardoor een groot aantal gezinnen zich hierdoor
niet betrokken voelde. Het was, wegens het heersende gemeentebeleid, niet
mogelijkheid om de communicatie in het Engels of het Frans te doen, waardoor
er niet aan deze nood kon worden voldaan. Verder kan hier de vraag worden
gesteld of het al dan niet te maken heeft met de geringe betrokkenheid binnen
de opvanglocaties.
6.3.2. Onderzoekscontexten
Het onderzoek werd in twee verschillende onderzoekscontexten uitgevoerd,
namelijk: een grote gemelde en een kleine erkende opvang. Het was niet de
bedoeling om deze locaties met elkaar te vergelijken, vermits het heel andere
contexten betreft. Desondanks kan er toch worden gesteld dat over het
algemeen dezelfde aspecten in verband met ouderbetrokkenheid en –participatie,
en dan meer bepaald het creëren van een warme band, in beide locaties naar
boven kwamen. Het feit dat het om een kleine erkende of een grote gemelde
opvang gaat, blijkt hier geen grote invloed op te hebben.
6.3.3. Proces in ontwikkeling
Gedurende dit onderzoek werden de eerste stappen gezet in het uitbouwen van
een goede basis naar ouderbetrokkenheid en –participatie. Het is hier echter
belangrijk dat deze stappen verder dienen te worden opgevolgd en dat het
geheel verder wordt vormgegeven. Het is immers een proces in ontwikkeling.
Hierdoor konden niet alle stappen van het actieonderzoek worden doorlopen,
zoals het voeren van evaluatie, bijvoorbeeld. Er werden echter wel door beide
teams gedragen visies ontwikkeld en enkele concrete stappen uitgewerkt. Ook de
implementatiefase werd bereikt en wel door het tot stand brengen van een
‘Stekelbeesboom’ (zie foto in bijlage), waarbij de opvang een antwoord bood op
de vraag van de ouders wie er allemaal tot het team behoort (wie is wie?).
50
6.4. Aanbevelingen
6.4.1. Opvangteams van Stekelbees de Regenboog en Everberg
6.4.1.1. Communicatie
Het is als opvang belangrijk om de ouders te laten kennismaken met de
jobinhoud van de kinderbegeleiding en hen voldoende te informeren over het
reilen en zeilen van de opvang. Ouders geven namelijk aan momenteel
onvoldoende van deze kwesties op de hoogte te zijn. Nochtans zijn dit
belangrijke zaken die aan de basis van ouderbetrokkenheid liggen. Er dient
daarom een methode te worden bedacht waarop deze informatie op een leuke en
originele manier aan de ouders kan worden meegedeeld.
De opvang besteedt idealiter voldoende aandacht aan de communicatie ten
opzichte van de anderstalige gezinnen. Een laagdrempelige schriftelijke en
mondelinge communicatie met een aangepast taalgebruik is hier een must. Het
gebruik van pictogrammen maakt de schriftelijke communicatie duidelijker. Het
is belangrijk dat er een lijst met pictogrammen wordt opgesteld met een
overzicht van de door de opvang gebruikte pictogrammen en dat deze lijst
consequent wordt toegepast. Bovendien dient deze lijst ook te worden
meegegeven aan de anderstalige ouders die geen of moeilijk Nederlands kunnen.
Het opvangteam mag de aangepaste schriftelijke communicatie enkel aan de
anderstalige ouders, die hier nood aan hebben, meegeven. Het is heel belangrijk
om hier voldoende aandacht aan te schenken en hierin een systeem rond uit te
werken, want momenteel is dit niet het geval en zorgt dit voor de nodige
strubbelingen bij de andere ouders.
6.4.1.2. Kinderparticipatie
In een buitenschoolse opvang is het belangrijk dat de kinderen voldoende
kunnen participeren, dit op zoveel mogelijk verschillende vlakken. De uitwerking
van een beleid rond ouderbetrokkenheid en –participatie biedt hier zeker kansen
toe. Het is een meerwaarde als de kinderbegeleiding deze kansen benut en de
kinderen hier vanaf het begin voldoende bij betrekt. Maak duidelijke afspraken
en laat de kinderen hier mee over brainstormen, voorstellen doen, dingen
uitwerken, etc. Kortom, werk vanuit de krachten van het kind. Hierdoor creëer je
niet alleen voor het team, maar ook voor de kinderen een gedragen beleid. De
kinderen maken tenslotte een groot deel uit van de opvang, zij brengen hier
behoorlijk wat uren van hun kindertijd door. Reden te meer dus om hen hier bij
te betrekken en hun stem hierin te laten horen. Tot slot is er een grotere kans
dat de ouders meer betrokken willen zijn en willen participeren bij de opvang als
zij merken dat dit samen door hun kinderen wordt vormgegeven.
51
6.4.2. Landelijke Kinderopvang vzw en initiatieven buitenschoolse
opvang
6.4.2.1. Hechte samenwerkingsverbanden met scholen
Uit het onderzoek kwam meerdere malen naar boven dat een goede
samenwerking tussen de buitenschoolse opvang en de aangrenzende
basisscholen van groot belang is. Het leggen en onderhouden van de nodige
contacten is nodig om een efficiënte werking tussen beide te bekomen. De
buitenschoolse opvang en de school hebben namelijk heel wat
gemeenschappelijkheden ten aanzien van de kinderen. Het is dan ook in het
belang van het welbevinden van deze kinderen dat beide partners hun handen in
elkaar slaan en voldoende communiceren en ervaringen en kennis met elkaar
uitwisselen.
Een hechte samenwerking tussen school en opvang zorgt voor een goede
ondersteuning van zowel de kinderen als hun ouders. Door samen te werken
kunnen zij hun krachten bundelen en samen projecten vormgeven. Zo kan
bijvoorbeeld de buitenschoolse opvang van de Regenboog betrokken worden bij
het project ‘Welkomteam’ dat basisschool de Regenboog wil opstarten. Het biedt
een meerwaarde voor de ouders als beide instanties hier samen vorm aan geven,
vermits er zo stabiliteit en een grotere ondersteuning wordt geboden.
Er zijn allerlei mogelijkheden om tot deze samenwerking te komen. Eerst en
vooral is het aan elkaar voorstellen een cruciale stap. Het kennen van elkaars
organisatie, teamleden en werking is positief voor het uitbouwen van een sfeer
van vertrouwen, respect en appreciatie. Een andere mogelijkheid is door het
inlassen van vaste overlegmomenten die op regelmatige basis plaatsvinden, bij
voorkeur maandelijks. De verantwoordelijke, kinderbegeleiders, directeur,
leerkrachten en dergelijke kunnen hieraan deelnemen. Al deze betrokkenen
kunnen tijdens zo een overlegmoment onder andere de volgende zaken met
elkaar bespreken: kinderen met zorgbehoeften, kinderen die bepaalde
gedragingen stellen en dienen te worden opgevolgd, kwetsbare gezinnen, het
maken van bepaalde afspraken, uitwisselen van ideeën inzake projecten, etc.
6.4.2.2. Pedagogische visie
Momenteel kan er worden geconcludeerd dat de pedagogische visie betreffende
ouderbetrokkenheid en –participatie die door Landelijke Kinderopvang vzw werd
opgesteld niet door alle opvanglocaties kan worden toegepast. Het is daarom
belangrijk om als organisatie een pedagogische visie op te stellen die door alle
opvanglocaties kan worden nagestreefd.
Het is hiervoor belangrijk dat er voldoende met de praktijk wordt afgetoetst, dat
er wordt nagegaan wat al dan niet haalbaar is binnen de desbetreffende
opvanglocaties. Het is immers van belang dat deze visie door de betrokken
52
teams van de buitenschoolse opvang wordt gedragen. Indien de praktijk
aangeeft dat zij de door Landelijke Kinderopvang vooropgestelde visie niet of niet
volledig kan nastreven, dient deze hier de nodige ondersteuning voor te bieden,
alsook de verwachtingen en haalbaarheid nogmaals na te gaan.
Er mag niet worden vergeten dat het een proces is dat stapsgewijs vorm krijgt
en waarin alle betrokkenen moeten worden gehoord. Een pedagogische visie die
bottum-down wordt vastgelegd en waarbij de praktijk geen inspraak krijgt en
bijgevolg niet aan kan voldoen, biedt geen meerwaarde voor de werking en het
contact met de ouders. Er worden dan verwachtingen gecreëerd die niet ingelost
kunnen worden en tot de nodige frustraties leiden. De boodschap luidt om
bottum-up te werken, af te toetsen en bij te sturen, waarbij communicatie een
onmisbaar element is.
6.4.3. Gemeente
6.4.3.1. Taalbeleid
Taal vormde tijdens dit onderzoek een grote belemmering. In de gemeente
Kortenberg geldt het principe dat alle communicatie, zowel schriftelijk als
mondeling, enkel in het Nederlands dient te gebeuren. Ook binnen de
buitenschoolse opvang en de basisschool is deze regel van toepassing, dit terwijl
er anderstalige gezinnen die de Nederlandstalige taal nog (niet) machtig zijn van
deze organisaties gebruik maken.
Een cruciale vraag die hier kan worden gesteld is, hoe we dan moeten tegemoet
komen aan het welbevinden van deze kinderen? Wat als er belangrijke zaken aan
de ouders dienen te worden meegedeeld, maar de ouders begrijpen de
Nederlandse taal niet goed? Het belang van het kind dient ten alle tijden voorop
te worden gesteld, zeker in bedreigende situaties. Hier mag de taal absoluut
geen barrière vormen.
De taalprincipes die de gemeente Kortenberg hanteert zijn bovendien
tegenstrijdig met deze van de Vlaamse overheid, meer bepaald het Vlaamse
Ministerie van Onderwijs. Zij stellen dat de anderstalige communicatie samen
met de Nederlandstalige kan worden meegedeeld. De Nederlandstalige
communicatie primeert, maar daarnaast kan er wel aandacht worden geschonken
aan de anderstalige gezinnen door hen bijvoorbeeld dezelfde communicatie in
hun eigen taal te bezorgen. Bovendien dient het om belangrijke communicatie te
gaan en enkel aan de gezinnen die hier nood aan hebben te worden
meegegeven.
Een aanbeveling die hier kan worden gegeven, is om dit principe ook op
gemeentelijk niveau door te trekken. De Nederlandse taal mag inderdaad voorop
worden gesteld, maar het belang van de kinderen staat hier nog altijd boven.
Indien nodig dient het gebruik van ook een andere taal mogelijk te worden
53
gemaakt, zodanig dat iedere ouder op de hoogte is van de situatie betreffende
zijn/haar kind en hierin de nodige stappen kan zetten.
6.4.4. Vlaamse overheid.
6.4.4.1. Pedagogische coaches
Een conclusie die uit het onderzoek voortvloeit, is dat de verantwoordelijken van
de initiatieven buitenschoolse opvang met overvolle agenda’s kampen, waardoor
zij zich vaak enkel tot de basis kunnen beperken. Het uitwerken van een beleid
rond ouderbetrokkenheid en -participatie, bijvoorbeeld, komt op de to do list te
staan en zijn minder prioritair.
Zij geven ook aan dat ze te nauw betrokken partij zijn, waardoor het hen vaak
mist aan objectiviteit en een frisse blik. Ze staan meestal ook te dicht bij hun
kinderbegeleiding, waardoor deze dit eerder als extra werk dan een meerwaarde
voor hun werking beschouwen. Voor hen is het een must wanneer zij beroep
kunnen doen op iemand die niet of minder vertrouwd is bij de opvang, zodat
deze objectiever is en met een andere, frisse kijk met het team aan de slag kan
gaan.
Een laatste aanbeveling die hier kan worden gedaan, en die een antwoord biedt
op de vraag van vele verantwoordelijken, is het invullen van de noden aan
pedagogisch coaches. Het invullen van deze functies biedt een grote meerwaarde
voor de praktijk. Grote organisaties, zoals Landelijke Kinderopvang vzw, die vele
opvanglocaties onder zich hebben, zouden hier mits voldoende financiële
ondersteuning (subsidies) beroep op kunnen doen.
54
Bibliografie
BOinK. (z.d.). Ouderbetrokkenheid. Gedownload op 9 december 2015, van
http://www.boink.info/media/f2d08317/Ouderbetrokkenheid%20def.pdf
COB. (z.d.). Ouderbetrokkenheid als basis. Geraadpleegd op 28 april 2016, van
http://www.ouderbetrokkenheid.be/sites/default/files/pdf/Participatiehuis%20en
%20Ouderbetrokkenheid%20als%20basis.pdf
Deboutte, G. (2004). Doet iedereen mee? Participatie als hefboom voor GOK.
Geraadpleegd op 28 april 2016, van
http://www.steunpuntgok.be/downloads/conferentie_2004_kadertekst_ouderbet
rokkenheid.pdf
Delvou, M. (2015). Vroeg begonnen is half gewonnen. Kiddo, 6(5), 20-22.
Demuynck, K. (2006). Ouderparticipatie ook voor vaders! Brochure. Gent: VBJK.
De Kimpe, C. (2009). Kinderopvang met sociale functie. Amsterdam: SWP.
De Weyer, W. & Van Laere, K. (2009). Buitenschoolse opvang in en met de
buurt. Drie casestudies van Brusselse IBO’s met nest- en webfunctie (XYZ-
principe). Gent – Brussel: VBJK vzw – VGC
Dialoog Academie. (z.d.). Interculturele ouderparticipatie. Zo doe je dat! Auteur.
Rotterdam: Platform INS.
Godderis, M.A. (2007). Participatiepiramide brengt allochtone oudersparticipatie
in kaart. School en Samenleving, 16, 113-132.
Geens, N. & Vandenbroeck, M. (2013). Early childhood education and care as a
space for social support in urban contexts of diversity. Early Childhood Research
& Practice, 21 (3), 407-419.
Hilando, V. A. & Kallemeyn, L. & Philips, L. (2013). Examining Understandings of
Parent Involvement in Early Childhood Programs. Early Childhood Research &
Practice, 15 (2), 1-9.
Hornby, G. & Lafaele, R. (2011). Barriers to parental involvement in education:
an explanatory model. Educational Review, 63 (1), 37-52.
Hornby, G. & Witte C. (2010). Parent Involvement in Inclusive Primary Schools in
New Zealand: Implications for Improving Practice and for Teacher Education.
International journal of whole schooling, 6 (1), 27-38.
Kind en Gezin. (2014). Een pedagogisch raamwerk voor de kinderopvang van
baby’s en peuters. Brussel: Kind en Gezin.
Kind en Gezin. (2014). Jaarverslag kinderopvang 2014. Brussel: Kind en Gezin.
55
Kind en Gezin. (2016). Transitie decreet – Decreet in het kort. Geraadpleegd op
zondag 7 februari 2016, van http://www.kindengezin.be/kinderopvang/sector-
babys-en-peuters/transitie-decreet/decreet-in-het-kort/#Kinderopvang-is-goed-
voor
Kolle 37. (2013). ASP Kolle 37 – Konzept. Geraadpleegd op 25 april 2016, van
www.kolle37.de/konzept/leitbild.
Kruispunt Migratie-Integratie. (2016). Ouderbetrokkenheid. Geraadpleegd op 28
april 2016, van http://www.kruispuntmi.be/thema/gelijke-
onderwijskansen/ouderbetrokkenheid
Kuipers, E. (2002). Wat doen jullie op het gebied van kinderparticipatie? Kiddo 3
(3), 12-14.
Landelijke Kinderopvang vzw. (2015). Huishoudelijk Reglement Buitenschoolse
Opvang Stekelbees. Wijgmaal. Auteur.
Landelijke Kinderopvang vzw. (2015). Missie, visie, doelstellingen en strategie
[Databestand]. Auteur.
Landelijke Kinderopvang vzw. (2015). Strategische doelen 2015-2020.
[Databestand]. Auteur.
Landelijke Kinderopvang vzw. (2015). Kinddossiers. [Databestand]. Auteur.
Nederlands Jeugdinstituut. (2010). De kracht van de pedagogische civil society.
Brochure. Utrecht: auteur. Wat doen jullie op gebied van kinderparticipatie?
Kiddo, onbekend (3), 12-14.
Oostdam, R., & de Vries, P. (2014). Samen werken aan leren en opvoeden.
Bussum: Coutinho.
Overmaat, M. & Boogaard, M. (2004). Neemt ouderparticipatie af? Amsterdam:
SCO-Kohnstamm Instituut.
Peleman, B. & Boudry, C. (2014). Knopjesman. Handleiding. Gent: VBJK vzw.
Riley, R.W. & Shalala, D.E. (2000). A Call to Commitment: Fathers’ Involvement
in Children’s Learning. Jessup: U.S. Department of Education/U.S. Department of
Health and Human Services.
Rutgeerts, E. (2015). Opvoeden is opvoeden tot gemeenschap. Kiddo, 16 (6),
16-17.
Rutgeerts, E. & Vervaet, V. (2014). Kinderopvang en ouders: partners in
opvoeding. Eindrapport. Gent: VBJK.
56
Schreurder, L., Boomgaard, M., Fukkink, R. & Hoex, K. (2011). Pedagogisch
kader kindercentra 4-13 jaar. Amsterdam: Reed Business.
Ten Brinke – van der Graaf, C. (2006). Elkaar verstaan. Maatwerk, 7, 170-172.
Van den Berg, I. Christiaanse, H., Dankers, L., Groot-Ketelaars, E. (2013).
Succes! met ouders. Werken met ouderroutines in onderwijs en opvang.
Nederland: Cedin BV.
Vandenbroeck, M. (2013). De blik van de Yeti. Amsterdam: SWP.
Van Laere, L. & Rutgeerts, E. (2015). Digitale heen-en-weersystemen. Kiddo, 16
(6), 23-25.
Waanders, C., & Mendez, J.L., & Downer, J.T. (2007). Parent characteristics,
economic stress and neighborhood context as predictors of parent involvement in
preschool children’s education. Journal of School Psychology, unknown (45),
619-636.
Zhang, Q. (2015). Defining ‘meaningfulness’: Enabling preschoolers to get the
most out of parental involvement. Australasian Journal of Early Childhood, 40
(4), 112-120.
Bijlagen
Enquête kinderbegeleiders
1. Wat versta je onder ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie?
2. Is ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie belangrijk voor jou? Waarom wel/niet?
3. a) Hoe tevreden ben je over de ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie in de
opvang?
- 1. Helemaal niet tevreden – 2. Niet tevreden – 3. Tevreden – 4. Heel tevreden –
b) Licht toe waarom.
4. Hieronder kan je de verschillende participatieniveaus terugvinden, m.a.w. wat
mogen ouders in de opvang doen. Duid aan welk participatieniveau bij jou in de
opvang van toepassing is.
Mee weten
Meedenken
Meepraten
Meebeslissen
Meedoen
5. Wat zijn je verwachtingen over ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie in de
opvang? Wat wil je doen?
6. Welke ideeën heb je om aan ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie te doen?
Extra informatie bij de verschillende participatieniveaus (vraag 4)
1. Mee weten
In deze fase worden ouders als volwaardige partners beschouwd. Je informeert de ouders
of je krijgt informatie van hen. Ouders worden beluisterd, hun stem wordt gehoord, etc.
Ouders krijgen informatie die hen aanbelangt, zij moeten op de hoogte zijn van wat er
allemaal in de kinderopvang gebeurt.
2. Meedenken
Je vraagt raad aan de ouders over bepaalde aspecten van de kinderopvang, je vraagt
hen naar hun mening en probeert er in de mate van het mogelijke rekening mee te
houden. Dit kan gaan over wat er goed gaat in de kinderopvang, wat er minder goed
gaat, over wat er allemaal kan veranderen, etc. Ouders worden gestimuleerd om hun
visie uit te drukken.
3. Meepraten
Je overlegt met ouders, maakt samen plannen, doet voorstellen. Er wordt aan de mening
van ouders betekenis gegeven.
4. Meebeslissen
Ouders participeren actief bij het nemen van beslissingen. Bij de vorige niveaus wordt er
geen expliciete uitspraak gedaan over de mate waarin – bij een beslissing – rekening
wordt gehouden met de benadering van de ouders. Hier worden ze wel actief betrokken
op het moment dat de beslissingen worden genomen.
5. Meedoen
De ouders nemen alleen en zelfstandig beslissingen. Hier gaat het mee mogen beslissen
niet om een gunst, hier is het vanzelfsprekend dat ze deel uitmaken van het beslissend
orgaan. Zij beslissen mee, nemen mee verantwoordelijkheid. Ouders worden hier niet toe
verplicht, zij kunnen er ook voor kiezen om geen verantwoordelijkheid op te nemen.
Enquête ouders
Toelichting:
“Beste ouders
Ik ben Melina, derdejaarsstudente Pedagogie van het jonge kind aan de Erasmus
Hogeschool Brussel. Ik loop momenteel mijn afstudeerstage van 15 februari tot en met
20 mei 2016 als pedagogisch coach in IBO Kortenberg. Ik zal tijdens deze stageperiode
een bachelorproef schrijven met als thema ‘ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie’.
Om dit alles te kunnen realiseren en om een zo goed mogelijk resultaat te bekomen, zal
ik hierbij ook de ouders betrekken. Een eerste aanzet hiertoe is het invullen van een
korte vragenlijst (enquête) om zo een idee te krijgen hoe jullie naar ‘ouderbetrokkenheid
en ouderparticipatie’ kijken en wat jullie verwachtingen zijn. Hierdoor kan er een basis
voor het onderzoek worden gevormd, waarmee er nadien in de opvang verder mee aan
de slag kan worden gegaan. Mag ik daarom vragen of jullie de bijgevoegde vragenlijst
willen invullen a.u.b.?
Alvast bedankt!
Met vriendelijke groeten
Melina Roovers”
1. Wat verstaat u onder ouderbetrokkenheid in de opvang?
2. Hoe belangrijk vindt u ouderbetrokkenheid in de opvang?
1 2 3 4 5
Helemaal niet belangrijk Heel belangrijk
3. Hoe tevreden bent u momenteel over de ouderbetrokkenheid in de opvang?
1 2 3 4 5
Helemaal niet tevreden Heel tevreden
4. Welk niveau van betrokkenheid is er momenteel in de opvang?
Mee weten
Meedenken
Meepraten
Meebeslissen
Meedoen
Andere:…
5. Welk niveau van betrokkenheid wilt u bereiken in de opvang?
Mee weten
Meedenken
Meepraten
Meebeslissen
Meedoen
Andere:…
6. Welke ideeën of tips heeft u om de ouderbetrokkenheid in de opvang te
verbeteren?
7. Bent u bereid om aan een interview dat dieper op deze enquête ingaat, deel te
nemen? Zo ja, gelieve uw klantnummer hieronder in te vullen of een mail te
sturen naar [email protected] waarin u laat weten dat u
graag wil deelnemen aan een interview.
Geïnformeerde toestemming werkgroep gelijke kansen
Titel en korte beschrijving van het onderzoek:
Het interview kadert in een onderzoek naar het creëren van een warme band tussen
ouders en kindbegeleiders in de opvang, dit in functie van mijn bachelorproef. De focus
ligt in dit semigestructureerde interview op het communiceren met anderstalige
gezinnen om zo inzicht te krijgen op mogelijke methodieken. Dit interview dient als
exploratie in functie van het creëren van een warme band tussen ouders en
kindbegeleiders in de opvang, met hierbij ook de nodige aandacht voor de anderstalige
gezinnen.
Naam + contactgegevens onderzoeker:
Melina Roovers, studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel
Methodologie van het onderzoek:
Semigestructureerd interview
Duur van het onderzoek:
Ongeveer 60 minuten
Vertrouwelijkheid en anonimiteit
Ik begrijp dat een geluidsopname of bewerking daarvan uitsluitend voor analyse zal
worden gebruikt. Er werd mij echter verzekerd dat alle onderzoeksgegevens zorgvuldig
achter slot bewaard zullen worden, dat gegevens op een volledig anonieme wijze
verwerkt zullen worden en dat de vertrouwelijkheid van het onderzoek steeds
gewaarborgd is. De opname van het interview wordt binnen zes maanden vernietigd, het
uitgetypte interview na twee jaar.
Vrijwilligheid en rechten
Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. Ik ben er verder ook van op de hoogte
dat ik op het even welk ogenblik en voor om het even welke reden mijn vrijwillige
deelname aan dit onderzoek mag stopzetten en dat ik steeds om meer inlichtingen
betreffende het onderzoek kan vragen.
Voor eventuele vragen, klachten, etc. weet ik dat ik na mijn deelname terecht kan bij:
Melina Roovers, Studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel,
Ik heb bovenstaande informatie gelezen en begrepen en heb antwoord gekregen op al
mijn vragen betreffende dit onderzoek. Ik stem toe deel te nemen.
Datum:
Naam en handtekening deelnemer Naam en handtekening student
Interviewvragen werkgroep gelijke kansen
(semigestructureerd interview)
1. Ik heb vernomen dat jullie deel uitmaken van de werkgroep gelijke kansen.
a. Wat houdt deze werkgroep precies in?
b. Hoe is deze werkgroep tot stand gekomen?
c. Welke functies zijn er binnen de werkgroep en wat houden deze in (wie
doet wat)?
d. Wat is jullie streefdoel?
e. Wat zijn de belangrijkste aspecten van deze werkgroep? Kunnen jullie deze
kort even toelichten?
f. Hoe gaan jullie concreet aan de slag in de praktijk?
2. De school (Regenboog) kent een divers publiek. Hoe slagen jullie erin om de
anderstalige ouders via schriftelijke communicatie te bereiken, zodoende dat voor
hen alles begrijpbaar is?
3. Binnen Landelijke Kinderopvang beschikken wij over Engels- en Franstalige
inschrijvingsdocumenten. Door de afspraken binnen de gemeente communiceren
wij enkel met Nederlandstalige inschrijvingspapieren. Hoe verloopt bij jullie de
inschrijving met anderstalige ouders?
4. Welke tips kunnen jullie aan Ibo Stekelbees meegeven om op een laagdrempelige
manier met alle ouders te kunnen communiceren?
5. Zijn er nog aspecten die ik zeker niet uit het oog mag verliezen wanneer ik tijdens
mijn onderzoek ook de anderstalige ouders wil bereiken? Zo ja, welke?
Geïnformeerde toestemming ouders (semigestructureerd
interview)
Titel en korte beschrijving van het onderzoek:
Het interview kadert in een onderzoek naar ouderbetrokkenheid en –participatie in de
buitenschoolse kinderopvang, dit in functie van mijn bachelorproef. Het doel van dit
semigestructureerde interview is om dieper in te gaan op enkele vragen in verband met
het creëren van een warme band tussen de ouders en de kinderbegeleiders. Dit
interview dient als exploratie in functie van het uitwerken van een visie rond
ouderbetrokkenheid en het meer vormgeven in de praktijk. De mening van de ouders is
hiervan een onderdeel en is de focus van dit interview.
Naam + contactgegevens onderzoeker:
Melina Roovers, studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel
Methodologie van het onderzoek:
Semigestructureerd interview
Duur van het onderzoek:
Ongeveer 30 minuten
Vertrouwelijkheid en anonimiteit
Ik begrijp dat een geluidsopname of bewerking daarvan uitsluitend voor analyse zal
worden gebruikt. Er werd mij echter verzekerd dat alle onderzoeksgegevens zorgvuldig
achter slot zullen worden bewaard, dat gegevens op een volledig anoniemen wijze
verwerkt zullen worden en dat de vertrouwelijkheid van het onderzoek steeds
gewaarborgd is. De opname van het interview wordt binnen zes maanden vernietigd, het
uitgetypte interview na twee jaar.
Vrijwilligheid en rechten
Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. Ik ben er verder ook van op de hoogte
dat ik op het even welk ogenblik en voor om het even welke reden mijn vrijwillige
deelname aan dit onderzoek mag stopzetten en dat ik steeds om meer inlichtingen
betreffende het onderzoek kan vragen.
Voor eventuele vragen, klachten, etc. weet ik dat ik na mijn deelname terecht kan bij:
Melina Roovers, studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel,
Ik heb bovenstaande informatie gelezen en begrepen en heb antwoord gekregen op al
mijn vragen betreffende dit onderzoek. Ik stem toe deel te nemen.
Datum:
Naam en handtekening deelnemer Naam en handtekening student
Interviewvragen ouders (semigestructureerd interview)
1. Wat verstaat u onder een warme band met de kindbegeleid(st)ers in de opvang?
2. Heeft u momenteel een (goede) band met de begeleiding van de opvang?
a. Zo ja, wat was voor u de basis om deze band op te bouwen?
b. Zo nee, waaraan ligt dit volgens u?
3. Hoe zou de band tussen u als ouder en de kinderopvang (nog meer) kunnen
verbeteren?
4. Een warme band tussen ouders en kindbegeleid(st)ers heeft een invloed op het
welbevinden van het kind. Hoe ziet u dit?
5. Hoe kunnen volgens u de kinderen worden betrokken bij het creëren van een
warme band tussen de ouders en de kinderbegeleiding?
6.
a. Is het voor u belangrijk dat de school en de opvang samenwerken in
verband met ouderbetrokkenheid? Waarom wel/niet?
b. Hoe kan die samenwerking worden vormgegeven?
Geïnformeerde toestemming focusgroepen
Titel en korte beschrijving van het onderzoek:
De focusgroepen kaderen in een onderzoek naar het creëren van een warme band
tussen ouders en kindbegeleiders in de opvang, dit in functie van mijn bachelorproef. De
focus ligt in deze focusgroepen op het vormgeven van een definitie betreffende
ouderparticipatie en –betrokkenheid, alsook het stilstaan bij de verwachtingen van het
team en het uitwerken van ideeën. De focusgroepen dienen als vertrekpunt om nadien
in de praktijk concreet aan de slag te kunnen gaan.
Naam + contactgegevens onderzoeker:
Melina Roovers, studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel
Methodologie van het onderzoek:
Focusgroep
Duur van het onderzoek:
Ongeveer 60 minuten
Vertrouwelijkheid en anonimiteit
Ik begrijp dat een geluidsopname of bewerking daarvan uitsluitend voor analyse zal
worden gebruikt. Er werd mij echter verzekerd dat alle onderzoeksgegevens zorgvuldig
achter slot bewaard zullen worden, dat gegevens op een volledig anonieme wijze
verwerkt zullen worden en dat de vertrouwelijkheid van het onderzoek steeds
gewaarborgd is. De opname van het interview wordt binnen zes maanden vernietigd, het
uitgetypte interview na twee jaar.
Vrijwilligheid en rechten
Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. Ik ben er verder ook van op de hoogte
dat ik op het even welk ogenblik en voor om het even welke reden mijn vrijwillige
deelname aan dit onderzoek mag stopzetten en dat ik steeds om meer inlichtingen
betreffende het onderzoek kan vragen.
Voor eventuele vragen, klachten, etc. weet ik dat ik na mijn deelname terecht kan bij:
Melina Roovers, Studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel,
Ik heb bovenstaande informatie gelezen en begrepen en heb antwoord gekregen op al
mijn vragen betreffende dit onderzoek. Ik stem toe deel te nemen.
Datum:
Naam en handtekening deelnemer Naam en handtekening student
Geïnformeerde toestemming verantwoordelijke
(semigestructureerd interview
Titel en korte beschrijving van het onderzoek:
Het interview kadert in een onderzoek naar ouderbetrokkenheid en –participatie in de
buitenschoolse kinderopvang, dit in functie van mijn bachelorproef. Het doel van dit
semigestructureerde interview is om dieper in te gaan op enkele vragen in verband met
het creëren van een warme band tussen de ouders en de kinderbegeleiders om zo een
kijk te krijgen op de mening van de verantwoordelijke. Het interview biedt
ondersteuning bij de uitwerking van dit onderzoek.
Naam + contactgegevens onderzoeker:
Melina Roovers, studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel
Methodologie van het onderzoek:
Semigestructureerd interview
Duur van het onderzoek:
Ongeveer 60 minuten
Vertrouwelijkheid en anonimiteit
Ik begrijp dat een geluidsopname of bewerking daarvan uitsluitend voor analyse zal
worden gebruikt. Er werd mij echter verzekerd dat alle onderzoeksgegevens zorgvuldig
achter slot bewaard zullen worden, dat gegevens op een volledig anonieme wijze
verwerkt zullen worden en dat de vertrouwelijkheid van het onderzoek steeds
gewaarborgd is. De opname van het interview wordt binnen zes maanden vernietigd, het
uitgetypte interview na twee jaar.
Vrijwilligheid en rechten
Mijn vragen zijn naar tevredenheid beantwoord. Ik ben er verder ook van op de hoogte
dat ik op het even welk ogenblik en voor om het even welke reden mijn vrijwillige
deelname aan dit onderzoek mag stopzetten en dat ik steeds om meer inlichtingen
betreffende het onderzoek kan vragen.
Voor eventuele vragen, klachten, etc. weet ik dat ik na mijn deelname terecht kan bij:
Melina Roovers, Studente Pedagogie van het jonge kind Erasmus Hogeschool Brussel,
Ik heb bovenstaande informatie gelezen en begrepen en heb antwoord gekregen op al
mijn vragen betreffende dit onderzoek. Ik stem toe deel te nemen.
Datum:
Naam en handtekening deelnemer Naam en handtekening student
Semigestructureerd interview – verantwoordelijke IBO
Kortenberg
1. Wat versta jij onder ouderbetrokkenheid en –participatie in de buitenschoolse
kinderopvang? Hoe zou jij dit als coördinator van een team aanpakken?
2. Wat is volgens jou de meerwaarde van een goede ouderbetrokkenheid en –
participatie voor de kinderen? Hoe zou jij dit als coördinator van een team
aanpakken?
3. Hoe loopt dit momenteel binnen IBO Kortenberg en Everberg? Wat loopt goed,
wat kan beter? Hoe zou jij dit als coördinator van een team aanpakken?
4. De kinderbegeleiding gaf aan dat ze een warme band met de ouders willen
bekomen, hoe zie jij dit? Hoe zou jij dit als coördinator van een team aanpakken?
5. Wat is volgens jou nodig om deze band te bevorderen? Hoe zou jij dit als
coördinator van een team aanpakken?
6. Hoe kunnen volgens jou de kinderen worden betrokken bij de uitwerking hiervan?
Hoe zou jij dit als coördinator van een team aanpakken?
7. Welk niveau van ouderparticipatie wil jij bereiken binnen je opvangteam (mee
weten, meedenken, meepraten, meebeslissen, meedoen) en waarom? Hoe zou jij
dit als coördinator van een team aanpakken?
8. Hoe wil je concreet tot dit niveau komen? Hoe betrek je de ouders, het team en
de kinderen hierbij? Hoe zou jij dit als coördinator van een team aanpakken?
9. Vaak zijn vooral moeders nauw betrokken bij de initiatieven van de kinderopvang,
merk je dit ook binnen IBO Kortenberg? Hoe gaan jullie hiermee om? Hoe jij dit
als coördinator van een team aanpakken?
10. IBO Kortenberg kent een divers publiek met veel anderstalige gezinnen. Hoe ga je
om met die anderstaligheid? Wat loopt goed, wat kan beter? Hoe zou jij dit als
coördinator van een team aanpakken?
De Stekelbeesboom