‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang'...

70
Kind en Gezin Startopleiding ‘Begeleider buitenschoolse opvangEvaluatie van 2 jaar proefproject door Kind en Gezin Sylvia Walravens 3-1-2013

Transcript of ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang'...

Page 1: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

Kind en Gezin

Startopleiding ‘Begeleider buitenschoolse opvang’ Evaluatie van 2 jaar proefproject door Kind en Gezin

Sylvia Walravens 3-1-2013

Page 2: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject
Page 3: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

3

1. Situering

In 2010 sloten VDAB, VIVO, Kind en Gezin en 15 Centra voor Volwassenenonderwijs (CVO) een

protocolovereenkomst af voor een proefproject dat vorm en inhoud geeft aan een ‘startopleiding

begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-

opleiding' genoemd).

Het proefproject liep ten einde op 31 augustus 2012. Tijd voor een evaluatie van de werking gedu-

rende de voorbije 2 jaar.

Zoals bepaald door de protocolovereenkomst staat een stuurgroep – bestaande uit vertegenwoor-

digers van de partijen die de overeenkomst hebben ondertekend – in voor de evaluatie, opvolging

en bijsturing van het proefproject. Met het oog op de evaluatie voerde Kind en Gezin twee online-

enquêtes uit. Een enquête richtte zich naar de betrokken CVO’s, de andere peilde naar de ervarin-

gen van de werkgevers.

Voorliggend rapport bevat de resultaten van de beide enquêtes (deel 1 en 2). In deel 3 zetten we

de belangrijkste conclusies op een rij.

2. Waarom dit proefproject?

2.1. Wat vooraf ging

De erkende initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO’s) zijn in de jaren negentig gestart als

tewerkstellingsprojecten voor laaggeschoolde werklozen.

Begin 20001 erkende Kind en Gezin drie opleidingsorganisaties (VCOK2, VDKO3 en Zorg-Saam)

voor het geven van de opleiding begeleider buitenschoolse opvang. Deze BKO-opleiding was een

praktijkgerichte opleiding van 225 uren, bestaande uit ongeveer 140 uren theorie en 85 uren sta-

ge. De BKO-opleiding werd door VDAB gefinancierd als beroepsopleiding en was bedoeld als een

startopleiding waarna, tijdens de tewerkstelling, verder opleiding binnen het volwassenenonder-

wijs zou volgen.

Tot 2005 was de BKO-opleiding een zeer succesvolle opleiding: groot aantal cursisten, met zeer

goede tewerkstellingspercentages. Deze resultaten waren mogelijk door het ‘gelijksporen’ van de

opleiding met de uitbreidingsgolven in de buitenschoolse opvang en de hierbij behorende vacatu-

res voor begeleiders binnen de IBO’s.

1 RVB/2000/0223/DOC.038 2 VCOK: Vormingscentrum Opvoeding en Kinderopvang 3 VDKO: Vlaamse dienst kinderopvang

Page 4: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

2.2. Anno 2009: knelpunten in de BKO-opleiding

Omdat er sinds 2006 zo goed als geen uitbreidingen van IBO’s meer geweest zijn werd de vraag

naar de BKO-opleiding steeds meer gesteld in functie van de invulling van incidentele vacatures

(vervangcontracten, opvangen van personeelsverloop) gespreid over Vlaanderen. Op basis daar-

van werd het praktisch onmogelijk om de BKO-opleidingen in te richten op de plaats waar en op

het moment dat ze nodig waren. Gelet op de beperkte mobiliteit van de doelgroep werd dit een

belangrijke kritische succesfactor.

Met op dat ogenblik alleen nog de uitbreiding binnen het kader van het Generatiepact, dat voor-

rang geeft aan kandidaten van allochtone afkomst, in het vooruitzicht werd de behoefte aan bege-

leiders met een attest van de BKO-opleiding ook voor de toekomst beperkt geraamd. Allereerst

omdat het Generatiepact de mogelijkheid open laat om gekwalificeerde begeleiders of logistieke

functies aan te werven. Ook omdat de opleidingskost voor de doelgroepwerknemer door de werk-

gever moet gedragen worden en een BKO-opleiding bij VDKO en VCOK duur was (15.000,- euro

voor een cursus waar 12 tot 16 cursisten in participeren).

In 2008-2009 sloot VDAB voor de BKO-opleiding een 2-jarige tender af met VDKO en VCOK. Deze

tender werd mede gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds (ESF), waardoor een percentage

doelgroepcursisten verplicht werd. Als gevolg daarvan, en mede gelet op de lage werkloosheids-

graad, werd de instroom voor de BKO-opleiding problematisch. De opleidingsorganisaties signa-

leerden een grotere uitval tijdens de opleiding, alsook een groter percentage cursisten dat niet

slaagt. Hierop concludeerden de betrokken opleidingsorganisaties dat de BKO-opleiding niet langer

tegemoet kwam aan de leernoden van de cursisten die werden toegeleid. Zo stelde men o.a. vast

dat kandidaten, die onvoldoende Nederlands kennen, een taalopleiding zouden moeten krijgen in

een voortraject.

De verlenging van het contract dat VDAB afsloot met VDKO en VCOK werd omwille van de hiervoor

vermelde problemen (klein aantal vacatures, spreiding van de vacatures in ruimte en tijd, de in-

en uitstroomproblemen) in vraag gesteld.

2.3. Een verkort traject binnen het volwassenenonderwijs als mogelijk alternatief

Een verkort traject binnen de opleiding ‘begeleider (buitenschoolse) kinderopvang’, georganiseerd

door de CVO’s met een bevoegdheid voor het studiegebied ‘Personenzorg’, werd onderzocht als

mogelijk alternatief.

Het verkorte traject had een aantal uitgesproken voordelen.

Het opleidingsaanbod is gespreid over Vlaanderen: 15 CVO’s organiseren de opleiding ‘bege-

leider (buitenschoolse) kinderopvang’. Het gaat om permanente en duurzame opleidingen, met

2 vaste instapmomenten per jaar (september en februari). Dit zorgt voor transparantie en

toegankelijkheid, wat de sector én geïnteresseerde kandidaat-begeleiders ten goede zou ko-

men. Een spontane instroom van kandidaten zou mogelijk worden. Maar ook werkgevers en

VDAB zouden geïnteresseerde kandidaten naar een CVO kunnen verwijzen.

De opleiding is gesubsidieerd door Onderwijs en is goedkoper voor werkgevers en cursisten.

De kwaliteitscontrole van de opleiding gebeurt door Inspectie Onderwijs en hoefde dus niet

Page 5: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

5

meer opgenomen te worden door Kind en Gezin, voor wie controle van opleidingen niet tot de

kerntaken behoort.

Er is een gegarandeerd civiel effect van de attesten voor de gevolgde modules, ze blijven altijd

geldig voor alle CVO’s, wat niet altijd het geval is met het attest van de BKO-opleiding.

De cursist wordt van meet af aan meegenomen in een opleidingstraject, waardoor de drempel

voor het volgen van verdere opleiding verlaagt. Een pluspunt zowel voor de werknemers (reële

mogelijkheden op persoonlijke groei en jobmobiliteit) en versterkend voor het imago van de

kinderopvangsector (aanzuigend effect naar werknemers met een goed potentieel).

In het voorjaar van 2010 bereikten alle betrokken partners (VDAB, VIVO, de 15 CVO’s en Kind en

Gezin) een akkoord over een protocolovereenkomst (bijlage 1) voor een 2 jaar durend proefpro-

ject dat vorm en inhoud geeft aan een verkort traject (= 'startopleiding') binnen het volwassenen-

onderwijs. De protocolovereenkomst vormt het kader voor de financiering als beroepsopleiding

door VDAB.

3. Over de 'startopleiding'

De 'startopleiding' biedt een alternatief voor de BKO-opleiding ‘begeleider buitenschoolse opvang’

aangeboden door drie door Kind en Gezin erkende opleidingsorganisaties (i.c. VCOK, VDKO en

Zorg-Saam). Ze moet een structurele oplossing bieden voor de instroom van niet gekwalificeerde

medewerkers in de buitenschoolse opvang (doelgroepwerknemers van het Generatiepact en de

lokale diensten) en het personeelsverloop.

De startopleiding is bedoeld voor twee specifieke doelgroepen:

voltijdse werkzoekenden die nog niet over een kwalificatiebewijs beschikken zoals bepaald

door de Vlaamse minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin en waarvan het de be-

doeling is dat ze tewerkgesteld worden in de buitenschoolse opvang;

deeltijdse werkzoekenden die als deeltijdse werknemer gestart zijn in een IBO in afwach-

ting van het volgende startmoment van de opleiding in het CVO.

Er werd gezocht naar een opleidingsaanbod dat qua opleidingsduur en inhoud maximaal aansluit

bij de bestaande BKO-opleiding. Op basis daarvan werden, naast de 80 uur gesuperviseerde be-

roepspraktijk (ZK5) volgende theoretische modules geselecteerd:

Zorg in de kinderopvang 1 (ZK 1);

Begeleiding van het schoolgaande kind 1 (BSK 1);

Begeleiding van het schoolgaande kind 5 (BSK 5);

Begeleiding van het schoolgaande kind 6 (BSK6).

De keuze voor deze modules betekent dat wordt afgeweken van de gebruikelijke leerlijn die de

modulaire opleiding ‘begeleider buitenschoolse kinderopvang’.

De 'startopleiding' beslaat in zijn geheel 240 uren, waarvan 160 uren theorie en 80 uren gesuper-

viseerde beroepspraktijk in een erkend initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO). Vanaf het

Page 6: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

6

schooljaar 2011-2012 werd de gesuperviseerde beroepspraktijk in functie van het VDAB-

beroepsopleidingscontract uitgebreid naar 100 uren.

Ter vergelijking:

Het opleidingsaanbod van VCOK omvatte in totaal 224 uren, waarvan 77 uren stage en

147 uren voor theorie en inoefenen van vaardigheden.

Het opleidingsaanbod van VDKO omvatten in totaal 225 uren, waarvan 90 uren stage en

135 uren theorie en inoefenen van vaardigheden.

Page 7: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

Deel 1 – Evaluatie door opleidingsverantwoordelijken CVO

Page 8: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

8

Page 9: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

9

1. Opzet van de enquête bij de CVO’s

We kozen voor een online-enquête, die focust op:

wanneer en hoe de opleiding georganiseerd werd;

de manier waarop de opleiding bekend gemaakt werd;

het profiel van de ingeschreven kandidaten;

de manier waarop de kandidaten geselecteerd werden;

de mate waarin de inhoud van de opleiding beantwoordt aan wat men nodig acht voor een

startende begeleider buitenschoolse opvang;

ervaringen rond samenwerking met VDAB en Kind en Gezin.

De volledige enquête werd opgenomen als bijlage 2.

Gelet op het beperkt aantal CVO’s dat de opleiding aanbiedt (in het totaal 15 CVO’s) bevragen we

de gehele populatie.

Op 26 april 2012 werden de opleidingsverantwoordelijken van de betrokken CVO’s via mail uitge-

nodigd om deel te nemen aan de enquête. Op deze eerste uitnodiging kregen we 1 foutmelding op

het e-mailadres van de opleidingsverantwoordelijke. Het adres werd vervangen door het algemeen

e-mailadres van het betrokken CVO.

De vraag tot deelname werd een eerste keer herhaald op 10 mei 2012. Op 21 mei 2012 ontvingen

de opleidingsverantwoordelijken een laatste herinneringsmail met de expliciete oproep om alsnog

deel te nemen gelet op het feit dat de populatie een beperkt aantal opleidingsverantwoordelijken

betrof.

2. Respons bij de opleidingsverantwoordelijken binnen de CVO’s

15 opleidingsverantwoordelijken reageerden op de uitnodiging (=100%), 13 van hen hebben de

vragenlijst volledig ingevuld.

Eén opleidingsverantwoordelijke haakte af na vraag 6. Van het betrokken CVO weten we dat de

'startopleiding' gedurende de voorbije 2 schooljaren werd aangeboden als een aparte opleiding. De

4 theoretische modules en de module gesuperviseerde beroepspraktijk werden telkens aangebo-

den in 1 semester. Cursisten volgden volle dagen stage gespreid over het gehele semester.

De tweede respondent haakte af bij vraag 32, zijnde de vraag die peilt naar het profiel van de

cursisten die de opleiding gevolgd hebben. Hoewel onvolledig ingevuld, werden de antwoorden van

deze opleidingsverantwoordelijke mee verwerkt in de resultaten van de enquête. Gelet op de ma-

nier waarop de vragenlijst werd opgebouwd kunnen de antwoorden voor deze respondent niet

gerelateerd worden aan de provincie waarin het CVO zich bevindt.

Page 10: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

10

Een overzicht van het aantal respondenten per provincie dat de enquête heeft ingevuld werd op-

genomen in tabel 1. Een totaal van 14 respondenten op 15 aangeschreven opleidingsverantwoor-

delijken brengt de totale respons op 93,3%.

Tabel 1 - Aantal respondenten per provincie

Provincie Populatie Respondenten

Antwerpen 6 5

Limburg 1 1

Oost-Vlaanderen 2 2

Vlaams-Brabant en Brussels Hoofdstedelijk Gewest 4 4

West-Vlaanderen 2 1

Provincie onbekend 1

Totaal 15 14 93,3%

3. Resultaten van de enquête bij de opleidingsverantwoordelijken

In wat volgt bespreken we stapsgewijs de resultaten van de enquête.

3.1. Waar en wanneer werd de 'startopleiding' aangeboden?

Het proefproject ging van start in september 2010. Tabel 2 geeft een overzicht van het aantal

CVO’s dat de 'startopleiding' heeft aangeboden tijdens het schooljaar 2010-2011 en tijdens het

schooljaar 2011-2012. Tijdens het schooljaar 2010-2011 hebben 9 van de 14 CVO’s de 'startoplei-

ding' aangeboden. Het daarop volgende schooljaar werd de 'startopleiding' aangeboden door alle

14 CVO’s.

Tabel 2 – Aantal CVO’s dat de 'startopleiding' heeft aangeboden resp. tijdens het schooljaar 2010-2011 en 2012-2012 (N=14)

Populatie Schooljaar 2010-2011 Schooljaar 2011-2012

Antwerpen 6 2 5

Limburg 1 1 1

Oost-Vlaanderen 2 1 2

Vlaams-Brabant en Brussel 4 3 4

West-Vlaanderen 2 1 1

Provincie onbekend 1 1

Totaal 15 9 14

Van het CVO dat de vragenlijst onvolledig invulde, en niet werd meegenomen in de verwerking,

weten we dat het de 'startopleiding' heeft aangeboden tijdens de beide schooljaren. Dit betekent

Page 11: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

11

concreet dat 10 CVO’s de 'startopleiding' hebben aangeboden tijdens het schooljaar 2010-2011 en

dat 15 CVO’s de 'startopleiding' hebben aangeboden tijdens het schooljaar 2011-2012.

Tabel 3 geeft een overzicht van de instapmogelijkheden per provincie. Doorheen de duur van

het proefproject tellen we 25 instapmogelijkheden, gespreid over de twee schooljaren.

Tabel 3 – Aantal instapmogelijkheden per provincie (N=14)

September 2010

Februari 2011

September 2011

Februari 2012

Andere(*) Totaal

Antwerpen 2 2 2 1 7

Limburg 1 1 2

Oost-Vlaanderen 1 1 1 3

Vlaams-Brabant en Brussel 2 2 3 2 9

West-Vlaanderen 1 1 2

Provincie onbekend 1 1 2

Totaal 5 5 8 6 1 25

(*) Andere = oktober 2011

Binnen elke provincie was er gedurende de hele duur van het proefproject telkens minstens 1

stapmogelijkheid. Tijdens het schooljaar 2011-2012 waren er meerdere instapmogelijkheden in

Oost-Vlaanderen (2), Antwerpen (5) en Vlaams-Brabant en Brussel (5).

Tijdens het tweede jaar van het proefproject hebben twee CVO’s de opleiding aangeboden tijdens

zowel het eerste als het tweede semester aangeboden. De 11 overige CVO’s boden de opleiding

aan in september of februari.

Op de vraag of het opleidingscentrum de 'startopleiding' ook op vraag zou kunnen inrichten, en

zodoende meerdere of andere instapmomenten mogelijk maken, antwoorden 10 van de 14 CVO’s

positief. Hoe dan ook is er in elke provincie minstens één CVO dat positief antwoordt.

3 van de 4 CVO’s die het niet haalbaar achten om een opleiding op vraag in te richten situeren

zich in Antwerpen. We noteren volgende redenen waarom het niet kan:

‘Er zijn geen extra uren voorzien in het urenpakket om de 'startopleiding' een tweede keer

in te richten op een schooljaar. De doelgroep vraagt extra zorg, waardoor de draagkracht

van het team sterk wordt belast.’

‘Ons centrum kan voor de 'startopleiding' niet meer lesuren voorzien.’

‘Het is onmogelijk om voldoende stageplaatsen te vinden in de buitenschoolse kinderop-

vang. Ervaring met 2 jaar proefproject heeft ons geleerd dat het concept niet voldoende

aangepast is aan de doegroep en de structuur staat nog steeds niet op punt. Het op punt

stellen van de startopleiding zou meer in onderling overleg tussen VDAB en de centra

moeten gebeuren.’

Een vierde CVO, buiten de provincie Antwerpen, geeft aan net te zijn gestart met de 'startoplei-

ding', waardoor een en ander nog veel organisatie vraagt. Ook heeft het CVO te weinig uren ter

beschikking om de opleiding op meer of ander instapmomenten aan te bieden.

Page 12: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

12

3.2. Onder welke vorm werd de 'startopleiding' aangeboden?

In overeenstemming met de protocolovereenkomst moeten voltijds werkzoekenden de 'startoplei-

ding' binnen 1 semester aangeboden krijgen. Het was de bedoeling dat zowel voltijdse als deeltijd-

se werkzoekenden zoveel mogelijk zouden aansluiten bij de bestaande opleidingstrajecten ‘Bege-

leider (buitenschoolse) kinderopvang’. Om dit te toetsen stelden we de CVO-

opleidingsverantwoordelijken volgende vragen:

Op welke manier werd de 'startopleiding' aangeboden?

□ Als aparte opleiding (d.w.z. de 4 theoretische modules en de module gesuperviseerde

beroepspraktijk vormden een op zichzelf staand geheel)

□ Geïntegreerd binnen de opleiding begeleider (buitenschoolse) kinderopvang (d.w.z. de

cursist die de 'startopleiding' volgt sluit aan bij de modules die georganiseerd worden

in het kader van de volledige opleiding begeleider buitenschoolse opvang.

□ Als individueel leertraject (alle modules apart, op maat van de cursist)

□ Andere, welke?

Hoe werd de module gesuperviseerde beroepspraktijk opgevat?

In hoeveel semesters kan een cursist de volledige 'startopleiding' (theorie + praktijk) doorlo-

pen?

Het resultaat vind je terug in de tabellen 4, 5 en 6. Omdat er nauwelijks verschillen zijn tussen de

manier waarop de 'startopleiding' georganiseerd werd tijdens het schooljaar 2010-2011 en het

schooljaar 2011-2012, en om het overzicht te bewaren, beperken we ons in de twee laatste tabel-

len tot de resultaten voor het laatste schooljaar.

Tabel 4 - Op welke manier werd de opleiding aangeboden? (N=14)

Schooljaar 2010-2011

Schooljaar 2011-2012

Als aparte opleiding 8 9

Geïntegreerd binnen de opleiding begeleider (buitenschoolse)

kinderopvang

1 4

Als individueel leertraject 0 0

Opleiding niet aangeboden 5

Onbekend 1

Tijdens het schooljaar 2010-2011 werd de 'startopleiding' overwegend aangeboden als een aparte

opleiding, waarbij de vier theoretische modules en de module gesuperviseerde beroepspraktijk een

geheel vormen. In één CVO sloten de cursisten aan bij het bestaand opleidingstraject ‘begeleider

(buitenschoolse) kinderopvang’.

Tijdens het schooljaar 2011-2012 stellen we vast dat nog steeds 9 van de 14 CVO’s de 'startoplei-

ding' aanbieden als een apart traject. In 4 CVO’s sluiten de cursisten aan bij modules die georga-

niseerd worden in het kader van de opleiding ‘begeleider buitenschoolse kinderopvang’. Eén van

deze CVO’s bood de 'startopleiding' tijdens het schooljaar 2010-2011 aan als een aparte opleiding

en verkoos een geïntegreerd opleiding tijdens het tweede jaar van het proefproject. Een ander

CVO bleef, na het eerste jaar van de proefperiode, de opleiding aanbieden als aparte opleiding zij

Page 13: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

13

het gespreid over twee halve opleidingsdagen i.p.v. 1 volle dag. Deze wijziging kwam er op vraag

van de cursisten die een volledige dag opleiding als te lang ervaren.

De helft van de CVO’s spreidt de gesuperviseerde beroepspraktijk over het hele semester, het

zij in halve of volle dagen. 2 CVO’s brengen alle gesuperviseerde beroepspraktijk onder in één

stageblok. 5 van de 14 CVO’s kiezen voor een andere invulling van de gesuperviseerde beroeps-

praktijk.

Tabel 5 – Overzicht per provincie van de manier waarop de gesuperviseerde beroepspraktijk georganiseerd werd in het schooljaar 2011-2012 (N=14)

Volle of halve da-

gen gespreid over 1 semester

Volle of halve da-

gen in een stage-blok

Andere Totaal

Antwerpen 2 3 5

Limburg 1 1

Oost-Vlaanderen 2 2

Vlaams-Brabant en Brussel 2 2 4

West-Vlaanderen 1 1

Onbekend 1 1

Totaal 7 2 5 14

Onder de ‘andere’ bestaat een grote diversiteit. Algemeen wordt rekening gehouden met de ei-

genheid van de buitenschoolse opvang en wordt maximaal tegemoet gekomen aan de mogelijkhe-

den van de cursist en de mogelijkheden van de werkgever.

Antwerpen: ‘2 stageblokken van 50u, 1 blok gespreid over minimum 3 tot 4 weken,

waarvan minstens 2.5 dag in vakanties (krokusvakantie + paasvakantie)’.

‘Een uurrooster werd door de verantwoordelijken van de verschillende

diensten voor buitenschoolse kinderopvang opgesteld, verspreid over het

ganse semester (afhankelijk van de noden op de dienst zelf). Elke cursist

had een andere uurrooster.’

‘1 keer per maand, 2 lestijden, in kleine groepjes, gespreid over het semes-

ter’

Oost-Vlaanderen: ‘Afhankelijk van de mogelijkheden van de cursist kon dit halve dagen

gespreid over het semester, volle dagen gespreid over het semester of

blokstages.’

‘De gesuperviseerde beroepspraktijk wordt georganiseerd ism de prak-

tijkplaats. Gelet op het feit dat het buitenschoolse opvang betreft zijn

er behalve vakantiedagen weinig volle dagen praktijk. Er wordt afge-

sproken dat de cursist zowel kennismaakt met de werking op woens-

dagnamiddagen, ochtendmomenten, avondopvang en vakantiewer-

king.’

Eén opleidingsverantwoordelijke merkt op dat 80 uur gesuperviseerde beroepspraktijk door alle

partijen als tekort wordt ervaren:

Page 14: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

14

‘De cursisten hebben eerst tijd nodig om te wennen en de manier van werken te leren

kennen. Pas vanaf dan kunnen ze 'groeien' in hun competenties. Tijdens het schooljaar

2011-2012 presteerden de cursisten 100 uur. 160 zou ideaal zijn. De cursisten hebben

dan meer tijd om te evolueren en om hun opdrachten uit te werken en uit te voeren.’

In 13 van de 14 CVO’s kan de volledige 'startopleiding' in 1 semester doorlopen worden, voor 1

CVO kan dat in 3 semesters (tabel 6).

Tabel 6 - In hoeveel semesters kan een cursist, die start tijdens het schooljaar 2011-2012, de volledige 'startopleiding' (theorie + praktijk) doorlopen? (N=14)

1 semester 3 semesters Eindtotaal

1 1

Antwerpen 5 5

Limburg 1 1

Oost-Vlaanderen 2 2

Vlaams-Brabant en Brussel 3 1 4

West-Vlaanderen 1 1

Eindtotaal 13 1 14

3.3. Hoe werd de 'startopleiding' bekend gemaakt?

Tabel 7 toont welke kanalen de CVO’s gebruiken om de 'startopleiding' bekendheid te geven. Alle

14 CVO’s, die deelnamen aan de enquête, duiden de VDAB aan als zijnde het kanaal langs waar ze

de 'startopleiding' bekend maken. 8 CVO’s maken de 'startopleiding' ook bekend via de website

van het opleidingscentrum en 6 CVO’s organiseren daarnaast nog informatiesessies. Informatie-

sessies worden georganiseerd voorafgaand aan elk instapmoment.

Een beperkt aantal CVO’s maakt de 'startopleiding' bekend bij de werkgevers (3) of maakt gebruik

van de geschreven pers.

Tabel 7 – Kanalen die gebruikt werden om de 'startopleiding' bekend te maken (N=14)

Krant Website Informatie-

sessies

Werkgevers VDAB Andere(*)

Antwerpen 1 1 5

Limburg 1 1 1 1 1

Oost-Vlaanderen 1 1 1 2 1

Vlaams-Brabant en Brussel 1 4 3 1 4 1

West-Vlaanderen 1 1 1

Onbekend 1 1

Totaal 3 8 6 3 14 3

(*)’Eigen folder opleidingsaanbod infodag CVO’; ‘PCBO - KIND en Gezin - Testcentrum Limburg - Initiatieven voor Buitenschoolse kinderopvang’ en ‘Reclame spandoeken, broodzakken, contacten met gemeentediensten die kinderopvang aanbieden’.

Page 15: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

15

3.4. Hoe werden de cursisten voor de 'startopleiding' geselecteerd?

In alle CVO’s waarvan de vragenlijst volledig werd ingevuld (N=14) werden de kandidaten vóór de

start van de 'startopleiding' onderworpen aan een kennismakingsgesprek. In meer dan de helft

van de CVO’s (N=8) legden de kandidaten ook testen af gericht naar specifiek kennis/ vaardighe-

den.

Het kennismakingsgesprek werd in 13 CVO’s opgenomen door zowel VDAB als het CVO. In hoe-

verre zij dit kennismakingsgesprek samen, dan wel elk apart, opnemen werd niet als dusdanig

bevraagd en kan uit de vragenlijst niet worden afgeleid. Eén CVO geeft aan dat de kandidaten

voor de 'startopleiding’ alleen door het CVO zelf werden onderworpen aan een kennismakingsge-

sprek.

Het kennismakingsgesprek peilt naar de:

motivatie om te werken in de kinderopvang (14 CVO’s);

emotionele draagkracht en stressbestendigheid (13 CVO’s);

verwachtingen t.a.v. de opleiding (11 CVO’s);

kennis van het Nederlands (11 CVO’s).

Andere aspecten die tijdens het kennismakingsgesprek bevraagd werden zijn: werkervaring in het

IBO; aspecten specifiek aan de opleiding (o.a. ervaring met spelen, creativiteit, …), flexibiliteit,

open leerhouding, lichamelijke geschiktheid, sterke en zwakke kanten, hoe omgaan met (o.b.v.

cases).

In 8 van de 14 CVO’s krijgen de kandidaten alvorens te starten ook tests op specifieke kennis

en vaardigheden voorgelegd. Het betreft tests die peilen naar:

de kennis van het Nederlands (8 CVO’s);

sociale vaardigheden (5 CVO’s);

arbeidsattitudes, bv. naleven van afspraken (4 CVO’s);

ICT-vaardigheden, rekenen en algemene kennis (1 CVO).

In 13 van de 14 CVO’s werden er kandidaten geweigerd op basis van het kennismakingsgesprek

en/of de testen naar specifieke kennis/vaardigheden. Belangrijkste redenen om kandidaten te

weigeren zijn:

Verkeerde verwachtingen van de opleiding (11 CVO’s);

Beperkte motivatie (10 CVO’s);

Onvoldoende kennis van het Nederlands (9 CVO’s);

Beperkte sociale vaardigheden (7 CVO’s);

Combinatie opleiding-gezin bleek niet haalbaar (6 CVO’s);

Beperkte stressbestendigheid/ emotionele draagkracht (4 CVO’s);

Zwakke arbeidsattitudes (3 CVO’s);

Statuut (1 CVO).

Het aantal kandidaten dat geweigerd werd werd niet bevraagd.

Page 16: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

16

Een meerderheid van de CVO’s (76,9%) vindt dat het kennismakingsgesprek en/of de testen op

specifieke kennis/ vaardigheden een voldoende beeld geven van wat men van de kandidaat kan

verwachten. 2 van de 13 CVO’s vinden dat dat te weinig het geval is en 1 CVO geeft aan dat de

selectie helemaal niet aangeeft wat men van de kandidaat kan verwachten.

3.5. Wat met kandidaten die beschikken over een ervaringsbewijs buitenschoolse

kinderopvang?

In 12 van de 14 CVO’s komen kandidaten met een ervaringsbewijs begeleider buitenschoolse kin-

deropvang in aanmerking voor vrijstelling van een of meerdere theoretische modules. In de twee

andere CVO’s kan dat niet.

Voor welke modules er vrijstelling wordt gegeven is in de helft van de CVO’s afhankelijk van het

profiel van de kandidaat. Welke criteria daarbij gehanteerd worden werd niet gevraagd.

In de overige 6 CVO’s krijgen kandidaten met een ervaringsbewijs begeleider buitenschoolse op-

vang automatisch vrijstelling voor een of meerder modules.

Allen geven ze vrijstelling voor de module ‘Kennismaken met kinderopvang’.

4 van de 6 CVO’s geven vrijstelling voor de modules ‘Omgaan met schoolgaande kinderen’

en ‘Spelen in de buitenschoolse kinderopvang’.

Geen van deze 6 CVO’s geeft vrijstelling voor de module ‘Observeren, rapporteren en re-

flecteren’.

3.6. Hoe werden de cursisten binnen de 'startopleiding' begeleid?

Aan de opleidingsverantwoordelijken werd gevraagd welke ondersteuning de cursisten in de 'start-

opleiding' werd aangeboden. Het resultaat werd opgenomen in Figuur 1.

Op één CVO na wordt het individueel leerproces opgevolgd via tussentijdse gesprekken met de

cursist. Een opleidingsverantwoordelijke geeft aan dat niet te doen, de cursisten genieten wel an-

dere vormen van ondersteuning waaronder:

extra uitleg door de leerkracht na de lessen;

emotionele ondersteuning door de praktijkleerkracht tijdens de supervisiemomenten;

individuele feedback en tips (via mail) m.b.t. schriftelijke taken.

In 3/4de van de CVO’s voorziet men in aangepaste opdrachten per cursist en/ of onderhoudt men

regelmatig contacten met de stagebegeleider op de werkvloer. Eén CVO volgt de cursist ook nog

verder op na het beëindigen van hun opleiding.

Page 17: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

17

Figuur 1 – Welke ondersteuning bieden jullie aan cursisten die de 'startopleiding' volgen? (N=13)

Andere vormen van ondersteuning die opleidingsverantwoordelijken aangeven zijn: taalondersteu-

ning (2), ICT-ondersteuning (1) en psychosociale begeleiding (1).

Aan opleidingsverantwoordelijken werd ook gevraagd in welke mate cursisten nood hebben aan

ondersteuning m.b.t. specifieke tekorten (bv. op het vlak van gebruik van de Nederlandse

taal, studiemethoden, …enz.). De resultaten voor deze vraag zijn terug te vinden in tabel 8.

Ruim 3/4de van de opleidingsverantwoordelijken ziet veel tot heel veel nood op het vlak van ‘Leren

leren’, ‘Problemen oplossen en informatie verwerken’, ‘Plannen en organiseren’ en ‘Werken aan

arbeidsattitudes.

1

5

10

10

12

0 2 4 6 8 10 12 14

Opvolgen van de cursist na het beëindigen van zijn/ haar opleiding

Andere

Voorzien van aangepaste opdrachten per cursist

Onderhouden van regelmatige contacten tussen school en werksituatie

Begeleiden van het individuele leerproces via tussentijdse gesprekken

Page 18: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

18

Tabel 8 - In welke mate hebben cursisten die de 'startopleiding' volgen nood aan volgende ondersteu-ning? (N=13)

Geen Beperkt Veel tot heel veel

Leren leren 0 3 10

Problemen oplossen en informatie verwerken 0 3 10

Plannen en organiseren 0 3 10

Werken rond arbeidsattitudes 1 2 10

Combinatie opleiding-werk-gezinssituatie 0 6 7

Lezen en schrijven in het Nederlands? 0 6 7

Mondeling communiceren in het Nederlands 1 7 5

3.7. Hoe werd de stage geëvalueerd?

Aan de opleidingsverantwoordelijken werd gevraagd op welke manier de stage geëvalueerd werd.

Figuur 2 geeft een overzicht van de door CVO’s gebruikte evaluatiemethodieken in het kader van

de gesuperviseerde beroepspraktijk of stage.

Op een uitzondering na wordt de gesuperviseerde beroepspraktijk in alle CVO’s geëvalueerd op

basis van functioneringsgesprekken waarbij de werkplekbegeleider, de begeleider van de school en

de betrokken cursist aanwezig zijn. In 4 CVO’s vormt een dergelijk functioneringsgesprek de enige

basis om de gesuperviseerde beroepspraktijk te evalueren. Alle andere CVO’s combineren deze

methodiek met 1 tot 3 andere vormen van praktijkevaluatie zoals:

observatie op de werkvloer door de stagebegeleider (5 CVO’s);

een of meerdere gesprekken met de cursist (7 CVO’s);

stage- of competentiegerichte opdrachten (3 CVO’s);

zelfreflectie en intervisiegesprekken (3 CVO’s).

Figuur 2 - Gebruikte methodieken voor het evalueren van de gesuperviseerde beroepspraktijk of stage (N=13)

5

5

7

12

0 2 4 6 8 10 12 14

Andere

Observatie op de werkvloer door de stagebegeleider

Op basis van een of meerdere gesprekken met

Op basis van functioneringsgesprekken waarbiij werkplekbegeleider, de begeleider van de school en de …

Page 19: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

19

Andere evaluatiemethodieken zijn:

‘Invulbundel stage.’

‘Uitgewerkte en uitgevoerde stageopdrachten, zelfreflecties en intervisiegesprekken binnen

de opleiding.’

‘Supervisieopdrachten, supervisiegesprekken.’

‘‘Kijkdoe boek’, competentiegerichte opdrachten en (intervisie)leergroep.’

‘Stageverslagen van de cursist, zelfevaluatie van de cursist en observatie door de mentor.’

3.8. Het aantal ingeschreven cursisten

Binnen de hen toegekende opleidingscapaciteit, kunnen CVO’s zelf van jaar tot jaar bepalen hoe-

veel instapmomenten en hoeveel opleidingsplaatsen zij voor de 'startopleiding' reserveren.

Tabel 9 geeft een overzicht van het aantal ingeschreven cursisten per provincie en per instapmo-

ment. Voor alle CVO’s samen werden er voor de 'startopleiding' de voorbije twee jaar 361 cursis-

ten ingeschreven. 138 cursisten schreven zich in tijdens het schooljaar 2010-2011. Met 223 cur-

sisten tijdens het schooljaar 2011-2012, werden 62,5% meer cursisten ingeschreven dan tijdens

het eerste jaar van het proefproject. Er zijn grote verschillen naar gelang de provincie. Het grootst

aantal cursisten tellen we in de provincies Antwerpen en Vlaams-Brabant en Brussel. Beide regio’s

tellen ook de meeste opleidingscentra waar de opleiding wordt aangeboden.

Tabel 9 – Het aantal ingeschreven cursisten per provincie en per instapmoment (N=14)

September 2010

Februari 2011

September 2011

Februari 2012

Andere (*)

Totaal

Antwerpen 39 24 31 18 112 31,0%

Limburg 19 20 39 10,8%

Oost-Vlaanderen 17 8 32 57 15,8%

Vlaams-Brabant en Brus-sel

12 35 44 18 109 30,2%

West-Vlaanderen 2 14 16 4,4%

Onbekend 14 14 28 7,8%

Totaal 47 91 104 101 18 361 100%

(*) Andere = oktober 2011

Gemiddeld tellen we 15 cursisten per instapmoment. Het aantal cursisten varieert sterk naarge-

lang het CVO en het instapmoment (minimum: 2 cursisten; maximum: 28 cursisten per instap-

moment).

Figuur 3 vergelijkt het aantal cursisten dat werd ingeschreven voor de BKO-opleiding georgani-

seerd door VDKO en VCOK en het aantal cursisten ingeschreven tijdens de proefperiode van de

'startopleiding'. Tijdens het tweede jaar van het proefproject is het aantal ingeschreven cursisten

quasi gelijk aan het aantal cursisten dat zich inschreef voor de BKO-opleiding.

Page 20: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

20

Figuur 3 – Het aantal ingeschreven cursisten voor de BKO-opleiding georganiseerd door het VDKO en VCOK - (*) gegevens VDAB) - vergeleken met het aantal cursisten ingeschreven voor de 'startopleiding' (

3.9. Het profiel van de ingeschreven cursisten

Figuur 4 leert ons iets over het geslacht van de cursisten. 6,9% van het aantal ingeschreven cur-

sisten behoort tot het mannelijk geslacht (N=25). Alles samen schreven zich 308 vrouwelijke cur-

sisten in voor de 'startopleiding' (85,3%). Van 28 cursisten kennen we het geslacht niet.

Figuur 4 - Aantal ingeschreven cursisten in functie van het geslacht (N= 361)

Figuur 5 geeft een indicatie van de leeftijd van de cursisten die zich inschreven voor de start op-

leiding. 38% van het aantal cursisten situeert zich binnen de leeftijdsgroep 20 tot 29 jaar

(N=137). De leeftijdsgroepen 30 tot 39 jaar (N=66) en 40 tot 49 jaar (N=56) zijn ongeveer gelijk

511

436

385430

335

235 246

138

223

Mannen25

6,9%

Vrouwen308

85,3%

Onbekend28

7,8%

Page 21: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

21

vertegenwoordigd met resp. 18,3% en 15,5% van het aantal cursisten. Ongeveer 7% van de cur-

sisten is ouder dan 50 jaar (N=25).

Van 63 cursisten kennen we de leeftijd niet, wat overeenkomt met ruim 17% van het aantal inge-

schreven cursisten.

Figuur 5 –Aantal ingeschreven cursisten in functie van de leeftijd (N=361)

Wat betreft het opleidingsniveau leert figuur 6 ons dat een kwart van de ingeschreven cursisten

geen diploma secundair onderwijs heeft. Bijna de helft (47,6%) heeft dat diploma wel, zij vormen

de grootste groep. Ongeveer 7% van de cursisten heeft een diploma dat verder gaat dan het se-

cundair onderwijs. Het gaat om 22 cursisten uit het hoger beroepsonderwijs en 3 cursisten met

een bachelor diploma. Eén cursist heeft al een ervaringsbewijs ‘begeleider buitenschoolse opvang’

op zak. Voor ongeveer 1/5de van de cursisten kennen we hun opleidingsniveau niet.

Figuur 6 - Aantal ingeschreven cursisten in functie van het opleidingsniveau (N= 361)

14

137

6656

25

63

< 20 jaar 20 - 29 jaar 30 - 39 jaar 40 - 49 jaar > 50 jaar Onbekend

Geen secundair onderwijs

N=89

24,7%

Secundair onderwijs

N= 172

47,6%

Hoger beroeps-onderwijs

N=22

6,1%

BachelorN=30,8%

MasterN= 00,0%

Ervaringsbewijs N=10,3%

OnbekendN= 7420,5%

Page 22: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

22

3.10. Over afhakers en slagers

De opleidingsverantwoordelijken werden gepeild naar het aantal afhakers en het aantal niet ge-

slaagde cursisten. We ontvingen deze gegevens voor 13 van de 14 CVO’s. Voor het schooljaar

2010-2011 en het eerste semester van het schooljaar 2011-2012 gaat het alles samen om 260

ingeschreven cursisten. De resultaten werden opgenomen in Figuur 7.

Ongeveer 1/5de van de ingeschreven cursisten haakt vroegtijdig af. We peilden bij de opleidings-

verantwoordelijken (N=13) naar de reden voor afhaken, wat leidde tot volgende resultaten:

Familiale problemen (9 CVO’s)

Niet beschikken over de juiste arbeidsattitudes (9 CVO’s)

Onvoldoende draagkracht (7 CVO’s)

Combinatie werk-opleiding-gezin niet haalbaar (7 CVO’s)

Gezondheidsproblemen (6 CVO’s)

Onvoldoende motivatie (6 CVO’s)

Opleiding bleek een te grote tijdsinvestering (4 CVO’s)

Andere redenen waarom cursisten afhaken hebben te maken met onvoldoende taalvaardigheid,

het moeilijk kunnen neerschrijven van zijn mening en het niet tijdig vinden van een stageplaats.

Een aantal van de cursisten haakt af omwille van onvoldoende draagkracht, sommigen zetten de

'startopleiding' verder onder de vorm van een individueel leertraject (d.i. gespreid over meerdere

semesters).

Figuur 7 - Aantal afhakers, resp. niet-geslaagde en geslaagde cursisten tijdens het schooljaar 2010-2011 en het eerste semester van het schooljaar 2011-2012 (N=260)

152 van de 210 cursisten die de opleiding beëindigden deden dat met succes, wat overeenkomt

met een slaagpercentage van 72,4%.

GeslaagdN=15258,5%

Niet geslaagd N=40 15,4%

Geen informatie

N=18

6,9%

Haakten afN=50

19,2%

Page 23: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

23

Niet slagen wordt door de opleidingsverantwoordelijken (N=13) in verband gebracht met:

Onvoldoende motivatie (9 CVO’s)

Beperkte of niet de juiste arbeidsattitudes (6 CVO’s)

Onvoldoende draagkracht (5 CVO’s)

Familiale problemen (2 CVO’s)

Gezondheidsproblemen (2 CVO’s)

Combinatie werk-opleiding-gezin bleek niet haalbaar (2 CVO’s)

Opleiding bleek een te grote tijdsinvestering (2 CVO’s)

Andere (6 CVO’s)

Onder de categorie ‘Andere’ vinden we nogal wat beperkingen gerelateerd aan cognitieve vaardig-

heden: nl.

‘Het startniveau van de cursisten was te beperkt.’

‘Inzichtelijk te beperkt om de theorie te studeren, opdrachten te maken + behaalde onder-

tussen het ervaringsbewijs.’

‘Onvoldoende intellectuele bagage’

‘Het studieniveau dat vereist werd voor het kunnen slagen in de theoretische modules was

onvoldoende: de cursisten die niet slaagden, hadden geen geschikte studiemethode en

konden de leerstof onvoldoende integreren. Drie cursisten kwamen ook te weinig naar de

lessen en gaven niet alle taken op tijd af. De cursisten die niet slaagden voor de stage

konden de tips en de feedback onvoldoende omzetten in concrete acties, voor hen was de

stageduur hiervoor ook te kort. Eén cursiste (zij was wel geslaagd voor de stage, maar

niet voor één theoretische module) had te kampen met grote persoonlijke problemen, had

hierdoor te weinig draagkracht.’

‘De cursist beheerste de basiscompetenties van de stage niet. De cursist beheerste de ba-

siscompetenties en eindtermen van de theoretische modules niet.’

‘De job ervaren als niet passend, onvoldoende leervermogen, taalproblemen.’

Ter vergelijking: Binnen de vroegere BKO-opleiding tellen 383 afhakers op een totaal van 2.097

ingeschreven cursisten, wat overeenkomt met 18,3% afhakers. Het aantal afhakers in de huidige

opleiding is vergelijkbaar met dat van de vroegere BKO-opleiding.

1.481 van de 1.741 cursisten die de vroegere BKO-opleiding volledig hadden afgewerkt slaagden

voor deze opleiding. Dit brengt het slaagpercentage voor de BKO-opleiding op 84,4%. Het slaag-

percentage binnen de huidige 'startopleiding' ligt meer dan tien procent lager. Het waarom valt

moeilijk te acht op basis van de enquête.

In 8 van de 14 CVO’s kregen de kandidaten, alvorens de opleiding te starten, ook tests op speci-

fieke kennis en vaardigheden voorgelegd (zie punt 3.4 op pagina 15). Tabel 10 vergelijkt het aan-

tal afhakers, resp. niet geslaagde cursisten in functie van al of niet voorafgaandelijk testen op

specifieke kennis en vaardigheden. Opvallend is dat het aantal afhakers, alsook het aantal cursis-

ten dat niet slaagt, aanzienlijk hoger ligt binnen de CVO’s waar cursisten voorafgaandelijk getest

werden.

Page 24: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

24

Tabel 10 – Afhakers, resp. niet geslaagd in functie van al of niet vooraf-gaandelijk testen van specifieke kennis en vaardigheden

Haakten af N=50

Niet geslaagd N=40

Getest 31 62,0% 33 82,5%

Niet getest 19 38,0% 7 17,5%

3.11. Hoe evalueren de opleidingsverantwoordelijken de inhoud van de opleiding?

Aan de opleidingsverantwoordelijken werd gevraagd hoe relevant de 4 theoretische modules

zijn voor een startende begeleider in de buitenschoolse opvang. Ook werd gevraagd of deze mo-

dules volstaan voor een startende begeleider. En, indien niet, welke modules bijkomend zouden

moeten aangeboden worden. Het antwoord op deze vragen werd opgenomen in Tabel 11 en figuur

8.

De modules ‘Omgaan met schoolgaande kinderen’ en ‘Spelen in de buitenschoolse opvang worden

door alle opleidingsverantwoordelijken als relevant of zeer relevant ervaren. Over de twee andere

theoretische modules zijn de meningen meer verdeeld. Zo ervaart ongeveer een kwart van de

opleidingsverantwoordelijken de module ‘Observeren, rapporteren en reflecteren’ als redelijk rele-

vant. Eén opleidingsverantwoordelijke vindt de module ‘Kennismaken met kinderopvang’ redelijk

relevant, een ander vindt deze module niet relevant voor een startende begeleider.

Tabel 11 – Hoe relevant vind je de vier theoretische modules voor een startende begeleider in de buiten-schoolse opvang (N=14)

Zeer relevant

Relevant Redelijk relevant

Niet relevant

Kennismaken met kinderopvang ( ZK1) 5 7 1 1

Omgaan met schoolgaande kinderen (BSK 1) 9 5

Spelen in de buitenschoolse opvang (BSK 5) 9 5

Observeren, rapporteren en reflecteren (BSK 6) 6 4 4

10 van de 14 opleidingsverantwoordelijken zijn van mening dat de theoretische modules niet vol-

staan voor een startende begeleider. We vroegen aan deze opleidingsverantwoordelijken welke

modules aanvullend zouden moeten aangeboden worden. Het resultaat werd opgenomen in Figuur

8.

De module ‘Begeleiding van het schoolgaande kind 8’ (BSK8) wordt daarbij het frequentst aange-

duid als zijnde een zinvolle aanvulling op de huidige 'startopleiding'. Deze module stelt zich tot

doel de cursist te leren zijn eigen visie op de buitenschoolse kinderopvang bij te sturen op basis

van een vergelijking met de pedagogische visie en het pedagogisch beleid van een organisatie

voor buitenschoolse kinderopvang. Constructief samen werken in een team is een ander aspect

wat in deze module aan bod komt.

Page 25: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

25

De modules ‘Begeleiding van het schoolgaand kind 3, 4 en 7’ worden door 6 van de 10 opleidings-

verantwoordelijken aangeduid als zijnde relevant voor een startende begeleider. Deze modules

richten zich naar:

omgaan met gevaarlijke en onverwachte situaties (BSK3);

ouderparticipatie en ouderbetrokkenheid (BSK4);

omgaan met diversiteit en met kinderen met specifieke zorgbehoeften (BSK7).

Figuur 8 - Welke theoretische modules zouden volgens jou bijkomend aangeboden moeten worden in het kader van een 'startopleiding' (N=10)

We peilden bij de opleidingsverantwoordelijken ook naar hun ervaring met de gesuperviseerde

beroepspraktijk. Meer bepaald werd gevraagd of 80 uur stage volstond, dan wel of een uitge-

breider stagepakket een meerwaarde zou kunnen betekenen.

3 van de 14 opleidingsverantwoordelijken vinden 1 module gesuperviseerde beroepspraktijk vol-

doende, 10 opleidingsverantwoordelijken zijn het daar niet mee eens en 1 opleidingsverantwoor-

delijke heeft geen mening.

Het antwoord op de vraag hoeveel bijkomende modules beroepspraktijk men dan wel noodzakelijk

acht werd opgenomen in Tabel 12. De helft van de opleidingsverantwoordelijken vindt 1 bijko-

mende module noodzakelijk, de andere helft gaat voor meer bijkomende modules.

Tabel 12 - Hoeveel bijkomende modules gesuperviseerde beroepspraktijk acht je noodzakelijk? (N=10)

Aantal

1 module 5

2 modules 2

3 modules 2

5 modules 1

2

2

2

2

6

6

6

7

0 1 2 3 4 5 6 7 8

Begeleiding van het schoolgaande kind 6

Begeleiding van het schoolgaande kind 2

Zorg in de kinderopvang 3

Zorg in de kinderopvang 2

Begeleiding van het schoolgaande kind 7

Begleiding van het schoolgaande kind 4

Begleiding van het schoolgaande kind 3

Begeleiding van het schoolgaande kind 8

Page 26: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

26

Waarom men een of meer bijkomende modules noodzakelijk acht wordt als volgt verwoord:

‘80 uur praktijk is te weinig om tot een groei- en leerproces te komen op basis van reflectie.’

‘De huidige stageperiode is te kort om de groei voldoende te evalueren en bij te sturen. Cur-

sisten geven zelf aan dat de periode te kort is om diepgaander (in)zicht te verwerven en te

"oefenen", er zou meer diepgaand met de verschillende leeftijdsgroepen kunnen gewerkt wor-

den.’

‘Voor niet-werkenden: om meer tijd te hebben om zich in te werken. Voor iedereen: om meer

thuis te komen in de stagewerking (stagekaft, portfolio, ...).’

‘Eén module is erg kort om de cursist goed te kunnen begeleiden, ondersteunen en evalueren.’

‘Om op voldoende wijze de transfer te kunnen maken tussen theorie en praktijk (en omge-

keerd) en om het integreren van vaardigheden, inzichten en houding voldoende te kunnen ga-

randeren.’

‘We hebben ervaren dat de cursisten van de startopleiding te weinig stage-ervaring hebben

kunnen opdoen. De kandidaten die nog geen enkele ervaring hadden met kinderen, waren niet

geslaagd voor hun stage. Sterkere kandidaten (dit wil zeggen: kandidaten die wel ervaring

hadden in het werken met kinderen en/of kandidaten die veel initiatieven namen en voldoende

sociaalvaardig waren) waren wel geslaagd.’

‘Onze ervaring is dat het concept van de 'startopleiding' niet geschikt is voor de doelgroep. Het

blijkt onmogelijk deze cursisten op zo'n korte tijd klaar te stomen voor het werkveld. Boven-

dien is het concept van een 'startopleiding' zeer verwarrend, zowel voor de cursisten als voor

de werkgevers (én zelfs voor het CVO). Wij zijn er dan ook van overtuigd dat enkel de volledi-

ge opleiding buitenschoolse kinderopvang van 3 semesters genoeg slaagkansen biedt.’

3.12. Welke ondersteuning hebben cursisten die de 'startopleiding' volgen nodig?

Aan opleidingsverantwoordelijken werd gevraagd in welke mate cursisten nood hebben aan onder-

steuning m.b.t. specifieke tekorten (bv. op het vlak van gebruik van de Nederlandse taal, studie-

methoden, …enz.). De resultaten voor deze vraag zijn terug te vinden in tabel 13.

Ruim 3/4de van de opleidingsverantwoordelijken ziet veel tot heel veel nood op het vlak van ‘Leren

leren’, ‘Problemen oplossen en informatie verwerken’, ‘Plannen en organiseren’ en ‘Werken aan

arbeidsattitudes.

Tabel 13 - In welke mate hebben cursisten die de 'startopleiding' volgen nood aan volgende onder-steuning? (N=13)

Geen Beperkt Veel tot heel veel

Leren leren 0 3 10

Problemen oplossen en informatie verwerken 0 3 10

Plannen en organiseren 0 3 10

Werken rond arbeidsattitudes 1 2 10

Combinatie opleiding-werk-gezinssituatie 0 6 7

Lezen en schrijven in het Nederlands? 0 6 7

Mondeling communiceren in het Nederlands 1 7 5

Page 27: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

27

3.13. Verbeterpunten m.b.t. de 'startopleiding'

In een open vraag werd aan de opleidingsverantwoordelijken gevraagd welke verbeterpunten zij

ervaren m.b.t. de 'startopleiding'.

8 van de 13 opleidingsverantwoordelijken die de vragenlijst volledig beantwoordden, maakten van

deze vraag gebruik om een aantal algemene overwegingen mee te geven. We kunnen deze over-

wegingen samen brengen in vier clusters, verder worden ze hierna zo goed als letterlijk weergege-

ven.

Knelpunten gelet op de specifieke doelgroep:

‘Ondanks een vrij goede screening en begeleiding vinden een aantal cursisten (meestal de

zwakkeren) de opleiding te zwaar, er is zeker op stage te weinig ruimte voor een langzamere

groei die sommigen wel nodig hebben. Ook het feit dat er geen herkansing bestaat of moge-

lijkheid tot spreiden van de modules, waardoor voor sommigen de druk te voelbaar is.’

‘Het is moeilijk om 70% van je leerplan te realiseren, aangezien de groep zwak is en meer uit-

leg, sturing, ... nodig heeft.’

Nood aan extra ondersteuning:

‘Voor anderstaligen is extra ondersteuning van het Nederlands absoluut nodig.’

‘Cursisten beter begeleiden in het leren leren’

‘Extra psychologische ondersteuning voor deze zwakkere groep, die doorgaans een zware rug-

zak meedraagt.’

‘Meer ruimte voor trajectbegeleiding op maat (uren-personeel), te voorzien in het pakket van

de opleiding, omdat het merendeel van deze cursisten een rugzak met zich meedraagt die in-

dividuele begeleiding vereist’.

Het concept van de 'startopleiding':

‘Het feit dat de vakken uit de startopleiding gekoppeld zijn aan het leerplan, maakt dat er vrij-

stellingen verkregen worden bij een positief resultaat. ‘

‘Met cursisten zonder vooropleiding is het onmogelijk om hetzelfde leerproces én resultaat te

behalen, vooral voor de vakken uit het derde semester 3 (BSK 1 en 5), waardoor de slaagkan-

sen kleiner worden. ‘

‘Jammer dat de VDAB sterke financiële consequenties heeft gekoppeld aan de startopleiding:

pas financiële ondersteuning na het volgen van de startopleiding, terwijl dit de leerlijn over-

hoop gooit. ‘

‘De startopleiding is als concept niet ideaal, het doorbreekt de leerlijn van de volwaardige op-

leiding ‘Begeleider in de buitenschoolse kinderopvang’. Het zorgt ook voor verwarring bij cur-

sisten en werkgevers. Bovendien is het merendeel van de cursisten, na de 'startopleiding',

Page 28: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

28

NIET KLAAR voor het werkveld. Wij pleiten dus om deze cursisten meteen toe te leiden naar

de volledige opleiding Buitenschoolse kinderopvang.’

‘Zowel bij de groep afhakers, de niet geslaagden als de geslaagden zijn er mensen (15 van de

28 die gestart zijn) die de opleiding verder zetten. Er is dus wel degelijk interesse voor het

volledige traject!’.

Bedenking m.b.t. de beoordeling van de stage door de werkgever

‘Soms hebben we ook vragen bij cursisten die gestuurd worden door de werkgever. Allereerst

m.b.t. de criteria op basis waarvan cursisten werden aangeworven, ook m.b.t. de manier

waarop de stage én de uitvoering van activiteiten op de eigen werkvloer worden beoordeeld

(de werkgever heeft er immers alle belang bij dat de cursist slaagt).’

3.14. Stellingen over de finaliteit en het opzet van de opleiding

De opleidingsverantwoordelijken werden geconfronteerd met uitspraken die gedurende het twee

jaar durende proefproject genoteerd werden. De uitspraken hielden verband met:

Het certificaat van de opleiding.

De finaliteit van de opleiding.

De vorm waaronder de opleiding wordt aangeboden.

Aan de opleidingsverantwoordelijken werd gevraagd hoe belangrijk deze uitspraken voor hen zijn.

Het resultaat werd opgenomen in Tabel 14.

Opleidingsverantwoordelijken zijn het er vrij unaniem over eens dat:

de 'startopleiding' geen eindpunt is maar doorstroming naar de opleiding ‘begeleider bui-

tenschoolse opvang mogelijk moet maken’ (N=12);

het certificaat van de opleiding in aanmerking moet komen voor tewerkstelling in de er-

kende buitenschoolse opvang (N=11).

10 van de 13 opleidingsverantwoordelijken vinden het belangrijk (N=3) tot zeer belangrijk (N=7)

dat cursisten na de 'startopleiding' verder wordt opgevolgd op de werkplek. Twee opleidingsver-

antwoordelijken hebben hierover geen mening.

Over de ander uitspraken zijn de meningen eerder verdeeld. Zo vindt ongeveer de helft van de

opleidingsverantwoordelijken het belangrijk tot zeer belangrijk dat het certificaat van de 'startop-

leiding' ook aanwijzingen bevat over de sterke en de zwakke punten en de door de cursist te be-

reiken leerdoelen. De andere helft vindt dit dan weer niet belangrijk. Één opleidingsverantwoorde-

lijke merkt daarbij op dat het behalen van de deelcertificaten betekent dat de cursist de eindter-

men en competenties voldoende beheerst ‘waardoor het absoluut niet wenselijk is om hierbij nog

een inventaris van leerpunten op te nemen’.

Evenmin is er uitgesproken eensgezindheid over de manier waarop de opleiding moet worden ge-

organiseerd (als een geheel of geïntegreerd in het geheel).

Page 29: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

29

Tabel 14 – In welke mate vinden opleidingsverantwoordelijken onderstaande uitspraken belangrijk (N=13)

Niet tot redelijk

belangrijk

Belangrijk tot zeer

belangrijk

Geen mening

De startopleiding moet resulteren in een certificaat dat

voldoet aan de regelgeving van Kind en Gezin en waar-

mee de cursist aan de slag kan in de buitenschoolse op-

vang

2 11

Het certificaat moet een inventaris bevatten van de ster-

ke en zwakke punten van de cursist.

6 6 1

Het certificaat moet een inventaris bevatten van de door

de cursist nog te bereiken leerdoelen.

6 6 1

De startopleiding is geen eindpunt maar moet een gerich-

te doorstroming mogelijk maken naar de opleiding ‘bege-

leider buitenschoolse opvang’

13

De cursist moet na het beëindigen van de startopleiding

verder worden opgevolgd op de werkplek.

1 10 2

De startopleiding moet worden aangeboden als een op

zichzelf bestaande opleiding (= alle startende cursisten

samen in een opleiding) zodat de cursisten die de start-

opleiding volgen onderling kunnen reflecteren.

5 6 2

De startopleiding moet worden aangeboden als een geïn-

tegreerde opleiding (= startende cursisten samen met al

verder gevorderde cursisten) zodat startende cursisten

kunnen leren van meer ervaren cursisten.

6 4 3

3.15. Hoe ervaren de opleidingsverantwoordelijken de samenwerking met VDAB?

We peilden de opleidingsverantwoordelijken naar hun ervaringen op het vlak van samenwerking

met VDAB aan de hand van drie open vragen:

Wat zijn voor jullie de sterke punten in de samenwerking met VDAB?

Wat zijn voor jullie de zwakke punten in de samenwerking met VDAB?

Wat verwachten jullie van VDAB?

2 van de 13 opleidingsverantwoordelijken beperken zicht tot de vermelding dat ze geen ervaring

hebben met VDAB. Het betreft een CVO in Vlaams-Brabant en Brussel en een CVO in Oost-

Vlaanderen dat net is opgestart. Wat volgt weerspiegelt de antwoorden van 11 opleidingsverant-

woordelijken.

Sterke punten in de samenwerking met de VDAB-klantenconsulenten:

De antwoorden werden opgenomen als bijlage 3. De sterke punten clusteren rond twee aspecten:

Page 30: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

30

de gezamenlijks screening van de kandidaten en de constructieve samenwerking rond het

doorverwijzen van cursisten naar opleiding;

het gezamenlijk opvolgen van de kandidaten en de mogelijkheid om samen naar een op-

lossing te zoeken voor problemen die zich stellen in het leertraject van de cursist.

8 van de 11 opleidingsverantwoordelijken ervaren beide punten als een sterkte van de samenwer-

king. Twee opleidingsverantwoordelijken merken daarbij op dat ervaring met de sector en continu-

ïteit in personeel bij VDAB kritische succesfactoren zijn om te komen tot een goede samenwerking.

Zwakke punten in de samenwerking met de VDAB-klantenconsulenten:

De antwoorden werden opgenomen als bijlage 3. Een opleidingsverantwoordelijke is van mening

dat de samenwerking geen zwakke punten heeft. Andere opleidingsverantwoordelijken wijzen op

de administratieve lasten die verbonden zijn aan het werken met VDAB-beroepsopleidingscon-

tracten (N=4). De registratie van een aantal parameters (KM-vergoeding, kinderopvang, bus-

abonnementen) komt voor het opleidingscentrum bovenop de opdrachten voor het departement

Onderwijs.

Verwachtingen t.a.v. VDAB

Voor de concrete antwoorden verwijzen we ook hier naar bijlage 3. Samengevat:

5 van de 11 opleidingsverantwoordelijken verwachten meer ondersteuning en hulp bij de

administratieve opdrachten (cliëntvolgsysteem). Eén opleidingsverantwoordelijke vraagt

een actieve inbreng van de VDAB-consulent in het organiseren van informatieavonden en

kennismakingsgesprekken.

3 van de 11 opleidingsverantwoordelijken vragen een grotere flexibiliteit en meer moge-

lijkheden om de beroepsopleiding af te stemmen op de mogelijkheden van de cursist (bv.

mogelijkheid om 'startopleiding' te spreiden over meerdere semesters; mogelijkheid om

tot een beroepsopleidingscontract voor wie na 1 semester nog niet klaar is om in te scha-

kelen als werknemer).

2 van de 11 opleidingsverantwoordelijken vragen een betere communicatie en meer duide-

lijkheid over wie wel en wie niet in aanmerking komt voor een beroepsopleidingscontract.

3.16. Hoe ervaren de opleidingsconsulenten de samenwerking met Kind en Gezin?

We peilden de opleidingsverantwoordelijken ook naar hun ervaringen op het vlak van samenwer-

king met Kind en Gezin aan de hand van drie open vragen:

Wat zijn voor jullie de sterke punten in de samenwerking met Kind en Gezin?

Wat zijn voor jullie de zwakke punten in de samenwerking met Kind en Gezin?

Wat verwachten jullie van Kind en Gezin?

Page 31: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

31

Sterke punten in de samenwerking met Kind en Gezin

8 van de 13 opleidingsverantwoordelijken geven aan dat er geen of slechts een beperkte samen-

werking is met Kind en Gezin waardoor de vraag naar sterke punten voor hen niet onmiddellijk

van toepassing is.

Voor 2 opleidingsverantwoordelijken is het bewaken van de kwaliteit van de opleiding een sterk

punt voor de samenwerking met Kind en Gezin. 1 opleidingsverantwoordelijke vermeldt de be-

kendmaking van het aanbod bij de werkgevers als een sterk punt in de samenwerking.

Zwakke punten in de samenwerking met Kind en Gezin

5 van de 13 opleidingsverantwoordelijken geven geen zwakke punten aan op basis van de vast-

stelling dat er geen of een beperkte samenwerking is met Kind en Gezin.

2 opleidingsverantwoordelijken wijzen op de onduidelijke communicatie m.b.t. de module gesu-

perviseerde beroepspraktijk. Ter info: tijdens het overleg in aanloop naar de protocolovereen-

komst werd verwezen naar de module Zorg in de kinderopvang 5, het kwalificatiebesluit4 verwijst

naar de module Zorg in de kinderopvang 4.

1 opleidingsverantwoordelijke merkt op dat de KG-lijn vaak verschillende antwoorden geeft op

vragen, een andere opleidingsverantwoordelijke vindt dat de informatiedoorstroming te kort

schiet.

Verwachtingen t.a.v. Kind en Gezin

5 van de 13 opleidingsverantwoordelijken verwachten van Kind en Gezin een duidelijke en/of een-

duidige communicatie naar de CVO’s, VDAB, cursisten en werkgevers. Deze verwachting wordt

niet verder geconcretiseerd.

3 van de 13 opleidingsverantwoordelijken zijn vragende partij om de 'startopleiding' te herdenken.

Twee van hen argumenteren de vraag op basis van volgende vaststellingen:

De 'startopleiding' doorkruist de leerlijn van de opleiding begeleider buitenschoolse kinder-

opvang. Vakken van semester 1 en 3 worden aangeboden in een semester, wat de ver-

volgopleiding bemoeilijkt en waardoor de moeilijkheidsgraad verschilt (N=1).

De module gesuperviseerde beroepspraktijk ZK4 is in de feiten een kennismakingsstage.

De competenties die men verwacht van een beginnende begeleider buitenschoolse kinder-

opvang sluit betere aan bij de module BSK9 (N=1)

1 opleidingsverantwoordelijke is vragende partij voor een duidelijk beroepscompetentieprofiel.

Een andere opleidingsverantwoordelijke verwacht van Kind en Gezin een opwaardering van het

beroep en een grotere flexibiliteit bij werkgevers om het mogelijk te maken een job in de buiten-

schoolse kinderopvang te combineren met een andere job.

4 Ministerieel besluit van 3 maart 2010 (BS 29 maart 2010) tot bepaling van de kwalificatiebewijzen voor me-dewerkers en verantwoordelijken van kinderopvangvoorzieningen

Page 32: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

32

4. De enquête bij de opleidingsverantwoordelijken samengevat

14 opleidingsverantwoordelijken binnen het CVO hebben de enquête ingevuld (1 opleidingsver-

antwoordelijke haakte halverwege af, in de mate van het mogelijke werden de antwoorden mee

genomen in de verwerking).

4.1. Het opleidingsaanbod

Het eerste jaar van het proefproject (schooljaar 2010-2011) is te beschouwen als een opstartjaar,

de 'startopleiding' werd aangeboden in 10 CVO’s. Tijdens het schooljaar 2011-2012 werd het op-

leidingsaanbod uitgebreid naar 15 CVO’s.

De CVO’s realiseren met de 'startopleiding' een opleidingsaanbod gespreid over heel Vlaanderen.

Binnen elke provincie is er minstens 1 CVO dat de 'startopleiding' aanbiedt. Tijdens het tweede

jaar van het proefproject tellen we 3 provincies met meerdere instapmogelijkheden. Het gaat om

de provincies Antwerpen (5), Oost-Vlaanderen (2) en Vlaams-Brabant en Brussel (5). De spreiding

van het opleidingsaanbod hangt samen met het aantal CVO’s dat bevoegd is om de opleiding aan

te beiden.

Twee vaste instapmomenten per schooljaar – het uitgangspunt bij de opstart van het proefproject

– werd gerealiseerd in 2 van de 15 CVO. De 11 overige CVO’s bieden de 'startopleiding' aan hetzij

in september, hetzij in februari. Wel geeft het merendeel van de CVO’s aan dat meer of andere

instapmomenten mogelijk zijn als blijkt dat daar behoefte aan is.

De manier waarop invulling wordt gegeven aan een aantal praktisch organisatorische aspecten

(spreiding van de theoretische lessen en de stage doorheen het schooljaar) is divers. Daartegen-

over staat dat de manier waarop de stage geëvalueerd wordt vrij gelijklopend is voor de verschil-

lende CVO’s. Functioneringsgesprekken waarbij de werkplekbegeleider, de begeleider van de

school en de cursist aanwezig zijn vormen de standaard.

Bij de opstart van het proefproject werd ervan uitgegaan dat zowel de voltijdse als deeltijdse

werkzoekenden zoveel als mogelijk zouden aansluiten bij de bestaande opleidingstrajecten ‘bege-

leider buitenschoolse opvang’ (artikel 4 van de protocolovereenkomst). Desalniettemin biedt het

merendeel van de CVO’s (9 van de 14) de 'startopleiding' aan als een apart opleidingstraject, wat

betekent dat de theoretische modules en de gesuperviseerde beroepspraktijk als één geheel wor-

den aangeboden.

In de meeste CVO’s (12/14) komen cursisten met een ervaringsbewijs begeleider buitenschoolse

opvang komen in aanmerking voor vrijstelling van bepaalde modules. CVO’s voeren daarbij gro-

tendeels een eigen beleid, welke vrijstelling een cursist krijgt is m.a.w. afhankelijk van het CVO.

Voor de 'startopleiding' werden in totaal 361 cursisten ingeschreven. Tijdens het tweede jaar van

het proefproject telden we 223 ingeschreven cursisten. Het aantal ingeschreven cursisten is daar-

Page 33: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

33

mee quasi gelijk aan het aantal cursisten dat in 2008, resp 2009 inschreef voor de BKO-opleiding

(235 cursisten in 2008 en 246 cursisten in 2009).

Het aantal cursisten per instapmoment schommelt naargelang het CVO en het instapmoment.

Opleidingscentra bepalen immers zelf de opleidingscapaciteit die zij voor de 'startopleiding' reser-

veren. Gemiddeld tellen we 15 cursisten per instapmoment, op niveau van de individuele CVO’s

varieert het aantal ingeschreven cursisten van minimum 2 tot maximum 28.

4.2. Bekendmaking van het opleidingsaanbod

Alle CVO’s maken hun aanbod bekend via de VDAB. Een meerderheid van de CVO’s gebruikt daar-

naast 1 of meer andere kanalen (o.a. website en informatiesessies). Een beperkt aantal maakt het

opleidingsaanbod ook bekend bij de werkgevers.

4.3. Het profiel van de ingeschreven cursisten, slagers en stoppers

Met net geen 7% van het aantal cursisten blijft het aantal mannen dat zich inschrijft voor de

'startopleiding' beperkt (ongeveer 83% zijn vrouwen, van de overige kennen we het geslacht

niet).

Ruim meer dan de helft (60%) van de cursisten is jonger dan 40 jaar.

Ongeveer een kwart van de cursisten heeft geen diploma secundair onderwijs. 25 cursisten be-

schikten reeds over een diploma hoger (beroeps-)onderwijs en één cursist had reeds een erva-

ringsbewijs op zak toen hij met de 'startopleiding' startte.

Ongeveer 1/5de van de cursisten die toegelaten werden tot de opleiding haakt voortijdig af. 9 van

de 13 bevraagde opleidingsverantwoordelijken duiden ‘familiale problemen’ en ‘het niet beschikken

over de juiste arbeidsattitudes’ aan als de belangrijkste reden voor dit vroegtijdig afhaken. Vroeg-

tijdig afhaken betekent niet altijd dat de cursist zijn opleiding volledig stopzet. Een aantal cursis-

ten zet de opleiding verder onder de vorm van een individueel traject.

72,4 % van de cursisten die de opleiding beëindigen slaagt voor alle modules. Het slaagpercenta-

ge voor de huidige opleiding ligt daarmee ruim 10% lager dan dat van de vroegere BKO-opleiding.

Opleidingsverantwoordelijken zien ‘motivatieproblemen’ (N=9), attitudeproblemen (N=6) en cog-

nitieve tekorten (N=6) als factoren bij het niet slagen voor de 'startopleiding'.

4.4. Het concept voor de 'startopleiding'

Opleidingsverantwoordelijken zijn niet onverdeeld tevreden met het concept van de 'startoplei-

ding'.

Page 34: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

34

Op enkele uitzonderingen na vinden de opleidingsverantwoordelijken de vier theoretische modules

die voor de 'startopleiding' geselecteerd werden relevant tot zeer relevant voor een startende be-

geleider.

Tegelijk vinden 10 van de 14 opleidingsverantwoordelijken de 'startopleiding' te beperkt en oorde-

len zij dat bijkomende modules noodzakelijk. Modules gericht op het ‘omgaan met gevaarlijke en

onverwachte situaties’, ‘omgaan met diversiteit en specifieke zorgbehoeften’ en ‘ouderparticipatie

en ouderbetrokkenheid’ worden benoemd als een zinvolle aanvulling op de voor de 'startopleiding'

geselecteerde modules.

Wat betreft de stage zijn 10 van de 14 opleidingsverantwoordelijken het eens dat 1 module van 80

uur stage te weinig is. Een tweede module geeft cursisten meer gelegenheid om zich in te werken,

te groeien en te leren en zou om die reden een betere keuze zijn. Dit geldt in het bijzonder voor

wie bij de start geen ervaring heeft in het omgaan met kinderen.

Opleidingsverantwoordelijken zien de samenwerking met VDAB als een belangrijke meerwaarde

omwille van de gezamenlijke screening en de opvolging van de kandidaten.

De bijkomende administratieve lasten, die het gevolg zijn van het door VDAB gebruikte cliëntvolg-

systeem, wordt door 1/3de van de opleidingsverantwoordelijken als een minpunt ervaren.

4.5. Aandacht voor de doelgroep

De CVO-opleidingsverantwoordelijken zijn van oordeel dat cursisten die 'startopleiding' volgen veel

tot heel veel nood hebben aan bijkomende ondersteuning op het vlak van ‘Leren leren’, Problemen

oplossen en informatie verwerken’, ‘Plannen en organiseren’ en ‘Werken aan arbeidsattitudes’.

Voor anderstaligen is er nood aan extra ondersteuning van het Nederlands.

‘Vroegtijdig afhaken’ en ‘niet slagen’ wordt voor deze cursisten gerelateerd aan beperkte cognitie-

ve mogelijkheden, onvoldoende taalvaardigheid en problemen om de eigen mening neer te schrij-

ven. ‘Vroegtijdig afhaken’ voor de 'startopleiding' betekent niet per definitie dat de cursist zijn

opleiding stopzet. Sommige cursisten zetten de opleiding verder onder de vorm van een geïndivi-

dualiseerd leertraject.

Voor een aantal werkzoekenden is een geslaagd starttraject dan weer een extra motivatie om het

certificerend vervolgtraject aan te vatten.

Page 35: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

Deel 2 – Evaluatie door werkgevers

Page 36: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject
Page 37: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

37

1. Opzet van de enquête bij de werkgevers

Ook hier kozen we voor een online-enquête aan de hand van Opinio. De enquête peilt naar:

de bekendheid van de 'startopleiding' bij de werkgevers;

de mate waarin de 'startopleiding' de vooropgestelde doelstellingen bereikt en tegemoet

komt aan de verwachtingen t.a.v. een opleiding voor startende begeleiders;

ervaring van de werkgever m.b.t. de manier waarop de 'startopleiding' (theoretische lessen

en gesuperviseerde beroepspraktijk) georganiseerd wordt en hun verwachtingen ter zake;

het aantal niet gekwalificeerde begeleiders dat men een opleiding wil aanbieden.

Net als bij de CVO-opleidingsverantwoordelijken verkozen we ook hier om de gehele populatie te

bevragen. De enquête werd verstuurd naar 244 organiserende besturen van buitenschoolse op-

vang. Samen organiseren zij 305 buitenschoolse opvangvoorzieningen, waaronder:

256 initiatieven voor buitenschoolse opvang (IBO);

38 buitenschoolse opvang verbonden aan een erkend kinderdagverblijf (BOKDV);

11 lokale diensten voor buitenschoolse opvang (LODIBO).

Een eerste uitnodiging werd verstuurd op 12 maart 2012. We ontvingen 5 foutmeldingen op het

gebruikte e-mailadres. De foutieve e-mailadressen werden gecorrigeerd en er werd met succes een

nieuwe uitnodiging verzonden.

Een eerste en een tweede herinnering werd verstuurd op 22 maart 2012, resp. 28 maart 2012.

De enquête werd afgesloten op 30 maart 2012.

2. Respons bij de werkgevers

182 respondenten (74,6% van het aantal organiserende besturen) hebben de vragenlijst beant-

woord, 78,6% daarvan heeft de vragenlijst volledig ingevuld (N=143).

2.1. Analyse van de niet ingevulde vragenlijsten

Meer dan de helft van de respondenten (N=25) haakt af bij het begin van de vragenlijst.

8 respondenten openden de vragenlijst en sloten hem af alvorens ook maar één vraag te

beantwoorden.

De 17 overige respondenten stopten ten laatste na het invullen van de vijfde vraag.

Van hen weten we dat er 3 zijn die de opleiding niet kennen. We weten niet of zij ja dan

neen niet gekwalificeerde begeleiders in dienst hebben.

De 14 anderen kennen de opleiding, 6 hebben niet-gekwalificeerde begeleiders in dienst die

de opleiding volgen of gevolgd hebben. Zij zien af van een verdere evaluatie van de 'start-

opleiding'.

Page 38: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

38

2 respondenten haakten af bij de vragen die peilen naar de mate waarin de opleiding beantwoordt

aan de vooropgestelde doelstelling (vraag 8 en 9). Nog eens 6 respondenten haakten af op vragen

die peilen naar de stageorganisatie (vragen 18 t.e.m. 24).

De antwoorden van deze 33 respondenten werden uit het gegevensbestand verwijderd en niet

meegenomen voor verdere verwerking.

6 respondenten hebben de signaletiek5 niet of onvolledig ingevuld. 4 ervan haakten af net voor ze

de postcode moesten ingeven. Twee daarvan lieten ons via mail weten dat het invullen van de

postcode, niet strookt met de in de uitnodiging6 beloofde anonimiteit.

De antwoorden van de 6 respondenten die alle vragen beantwoorden uitgezonderd deze van de

signaletiek werden meegenomen in de uiteindelijke analyse. Onderstaande verwerking is dan ook

gebaseerd op de antwoorden van 149 respondenten.

2.2. Respons en representativiteit

De 149 respondenten staan voor 157 van de 305 opvangvoorzieningen, wat overeenkomt met een

respons van 51,5% (Tabel 15). De respons is het hoogst in, Oost-Vlaanderen en het laagst in de

provincie Limburg.

Tabel 15 – Aantal respondenten per provincie

Populatie respondenten

Antwerpen 75 36 48,0%

Limburg 49 20 40,8%

Oost-Vlaanderen 62 38 61,3%

Vlaams-Brabant en Brussel 56 28 50,0%

West-Vlaanderen 63 33 52,4%

Provincie onbekend 0 2

Totaal 305 157 51,5%

De respons is representatief naar voorzieningstype en provincie (Tabel 16 en Tabel 17).

5 De signaletiek peilt naar: de functie van de persoon die de vragenlijst heeft ingevuld, het type opvangvoorzie-ning, de capaciteit van de opvangvoorziening, de provincie en de postcode van de hoofdvestigingsplaats. 6 ‘De bevraging gebeurt anoniem, de naam van de voorziening wordt niet gevraagd en kan dus ook niet wor-

den gekoppeld aan de antwoorden. Ze heeft bijgevolg geen gevolgen voor jouw voorziening.’

Page 39: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

39

Tabel 16 – Representativiteit naar type opvangvoorziening

Populatie Respondenten

Initiatief voor buitenschoolse opvang (IBO) 256 83,9% 128 81,5%

Buitenschoolse opvang verbonden aan een er-

kend kinderdagverblijf (BOKDV)

38 12,5% 21 13,4%

Lokale dienst buitenschoolse opvang (LODIBO) 11 3,6% 6 3,8%

Type opvangvoorziening onbekend 2 1,3%

Totaal 305 100% 157 100%

Tabel 17 –Representativiteit naar provincie

Populatie Respondenten

Antwerpen 75 24,6% 36 22,9%

Limburg 49 16,1% 20 12,7%

Oost-Vlaanderen 62 20,3% 38 24,2%

Vlaams-Brabant en Brussel 56 18,4% 28 17,8%

West-Vlaanderen 63 20,7% 33 21,0%

Provincie onbekend 2 1,3%

Totaal 305 100% 157 100%

3. Resultaten van de enquête bij de werkgevers

In wat volgt bespreken we stapsgewijs de resultaten van de enquête bij de werkgevers.

3.1. Kenmerken van de respondenten

Het merendeel van de enquêtes werd ingevuld door de coördinator (84,6%), al dan niet in de

hoedanigheid van werkplekbegeleider of, in het geval van een aantal BOKDV’s, de directie (2,7%).

Tabel 18 – Wie heeft deze vragenlijst ingevuld? (N=149)

Aantal %

De coördinator 94 63,1%

De coördinator, tevens werkplekbegeleider 32 21,5%

Directie 4 2,7%

Diensthoofd 4 2,7%

Verantwoordelijke selectie 3 2,0%

Jobcoach 2 1,3%

Regioverantwoordelijke 2 1,3%

De begeleider die aangesteld is als werkplek-

kinderbegeleider

1 0,7%

Andere(*) 3 2,0%

Onbekend 4 2,7%

Page 40: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

40

Onder de groep ‘Andere’ tellen we één dagverantwoordelijke, één hoofd personeel en één stafme-dewerker kinderopvang

Iets minder dan de helft van de respondenten (46,3%) vertegenwoordigen voorzieningen met

meer dan 100 plaatsen.

Tabel 19 – Wat is de capaciteit van alle vestigingsplaatsen samen? (N=149)

Aantal %

Minder dan 21 plaatsen(*) 3 2,0%

21 tot 49 plaatsen 27 18,1%

50 tot 100 plaatsen 48 32,2%

Meer dan 100 plaatsen 69 46,3%

Capaciteit onbekend 2 1,3%

(*)2 LODIBO en 1 BOKDV

Ruim 1/3de van de respondenten heeft niet-gekwalificeerde kindbegeleiders in dienst (37,6% -

N=56). Een ruime meerderheid van deze groep (87,5% - N=49) wil de niet-gekwalificeerde bege-

leiders een opleiding aanbieden (Tabel 20).

Tabel 20 – Aantal, resp. procentueel aantal, begeleiders dat men een opleiding wil aanbieden (N=149)

Heb je niet-gekwalificeerde kindbegeleiders in dienst?

(N=149)

Zou je niet-gekwalificeerde begeleider een opleiding willen aanbieden?

(N=56)

Ja 56 37,6% Ja 49 87,5%

Neen 7 12,5%

Neen 93 62,4%

3.2. Hoe bekend is de 'startopleiding' bij de werkgevers'?

Ongeveer 70% van de respondenten (N=104) kent de 'startopleiding' (tabel 21). Iets minder dan

de helft daarvan (47,1%) heeft kindbegeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd

hebben.

Tabel 21 – Ken je de 'startopleiding' en heb je kindbegeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of ge-volgd hebben? (N=149)

Ken je de 'startopleiding'? (N=149)

Heb je begeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben?

(N=104)

Aantal respondenten

% Aantal respondenten

% Aantal begeleiders dat 'startopleiding' volgde

Ja 104 69,8% Ja 49 47,1% 228

Neen 55 52,9%

Neen 45 30,2%

Page 41: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

41

45 respondenten (30,2%) kennen de 'startopleiding' niet. Nochtans heeft ruim een kwart van hen

(N=12) niet-gekwalificeerde kindbegeleiders in dienst en willen 11 ervan niet-gekwalificeerde be-

geleiders een opleiding aanbieden (Tabel 22).

Tabel 22 – Ken jij de 'startopleiding' en heb je niet-gekwalificeerd kindbegeleiders in dienst?(N=149)

Ken je de 'startopleiding'?

(N=149)

Niet-gekwalificeerde begeleiders in dienst?

(N=149)

Zou je niet-gekwalificeerde begelei-ders een opleiding willen aanbieden?

Ja 104 69,8% Ja 44 42,3% Ja 38 86,4%

Neen 6 13,6%

Neen 60 57,7% Totaal 44 100%

Totaal 104 100%

Neen 45 30,2% Ja 12 26,7% Ja 11 91,7%

Neen 1 8,3%

Neen 33 73,3% Totaal 12 100%

Totaal 45 100%

Respondenten die de 'startopleiding' niet kennen vinden we overwegend in Limburg en West-

Vlaanderen. Ook in Oost-Vlaanderen geven nogal wat respondenten aan dat zij de 'startopleiding'

niet kennen (Tabel 23).

Tabel 23 – Aantal en procentueel aantal respondenten dat de 'startopleiding' niet kent naar provincie (N=45)

Aantal %

Antwerpen 7 15,6%

Limburg 12 26,7%

Oost-Vlaanderen 9 20,0%

Vlaams-Brabant en Brussel 5 11,1%

West-Vlaanderen 12 26,7%

Ter vergelijking: Uit de enquête bij de opleidingsverantwoordelijken (deel 1) leren we dat drie

CVO’s in resp. Antwerpen, West-Vlaanderen en Vlaams-Brabant en Brussel zijn opleidingsaanbod

bekend maakt bij de werkgevers (tabel 7).

3.3. Hoe evalueren de werkgevers, die begeleiders in dienst hebben die de 'startop-

leiding' volgen of gevolgd hebben, de inhoud van de opleiding?

Van de respondenten (N=104) die de 'startopleiding' kennen heeft iets minder dan de helft (N=49)

kindbegeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben (Tabel 21). Aan hen werd

gevraagd de inhoud van de 'startopleiding' te evalueren.

Page 42: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

42

Samen hebben deze 49 werkgevers 228 kindbegeleiders, die de 'startopleiding' volgen of gevolgd

hebben. Hun evaluatie is m.a.w. gebaseerd op 63,2% van het aantal in de CVO’s ingeschreven

cursisten (Tabel 9).

In welke mate bereikt de 'startopleiding' de vooropgestelde doelstellingen?

De doelstellingen die overeenkomen met de verschillende modules, die deel uitmaken van de

'startopleiding', werden aan de werkgevers voorgelegd met de vraag in welke mate de 'startoplei-

ding' deze doelstellingen bereikt.

85,7% van de respondenten is van mening dat de doelstelling ‘kunnen omgaan met dagelijkse

situaties binnen de buitenschoolse opvang’, ‘voldoende’ tot ‘helemaal’ bereikt is. Deze doelstelling

wordt gerealiseerd binnen de module ‘Omgaan met schoolgaande kinderen’ (BSK1) en wordt ook

door de opleidingsverantwoordelijken algemeen als relevant tot zeer relevant ervaren voor een

'startopleiding' (Tabel 24).

Tabel 24 - In welke mate bereikt de 'startopleiding' volgende doelstellingen? (N=49)

Doelstelling Helemaal niet Te weinig Voldoende Helemaal

Kent het werkveld en heeft zicht

op de taken die van hem/ haar

verwacht worden

1 2,0% 8 16,3% 33 67,3% 7 14,3%

Kan omgaan met kinderen in da-

gelijkse situaties binnen de con-

text van de buitenschoolse kin-

deropvang

7 14,3% 29 59,2% 13 26,5%

Kan activiteiten plannen, organi-

seren en evalueren binnen de

context van de buitenschoolse

kinderopvang

1 2,0% 13 26,5% 22 44,9% 13 26,5%

Ontwikkelt zijn eigen creatieve en

expressieve mogelijkheden

14 28,6% 27 55,1% 8 16,3%

Maakt goede observaties en kan

hierover, zowel schriftelijk als

mondeling rapporteren

1 2,0% 15 30,6% 31 63,3% 2 4,1%

Werkt met stimuleringsprogram-

ma’s en raadpleegt informatie-

bronnen

3 6,1% 20 40,8% 25 51,0% 1 2,0%

Reflecteert over het eigen functio-

neren

1 2,0% 17 34,7% 28 57,1% 3 6,1%

Meer dan 80% van de werkgevers is het er ook over eens dat cursisten het werkveld ‘voldoende’

tot ‘helemaal’ kennen en een goed zicht hebben op de taken die van hem/ haar verwacht worden.

Page 43: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

43

Een van de respondenten vermeldt dit ook expliciet als zijnde een sterk punt van de 'startopleiding'

in vergelijking tot de vroegere BKO-opleiding georganiseerd door VCOK en VDKO.

‘Eénmaal ze in het werkveld stappen, weten ze echt wel wat de job inhoudt.’

Over de mate waarin cursisten activiteiten kunnen plannen, organiseren en evalueren binnen de

context van de buitenschoolse opvang is er minder eensgezindheid. Minder dan de helft van de

werkgevers (44,9%) vindt dat deze doelstelling in ‘voldoende’ mate bereikt wordt. 1/4de van de

werkgevers (26,5%) vindt dat deze doelstelling te weinig bereikt wordt terwijl een even groot aan-

tal werkgevers van mening is dat deze doelstelling helemaal bereikt wordt. Ook t.a.v. het ontwik-

kelen van de eigen creatieve en expressieve mogelijkheden zijn werkgevers minder eensgezind.

28,6% van de werkgevers vindt dat deze doelstelling te weinig bereikt wordt.

Beide doelstellingen maken deel uit van de module ‘Spelen in de buitenschoolse opvang’ (BSK 5).

Een module die door de opleidingsverantwoordelijken als ‘relevant’ tot ‘zeer relevant’ wordt gezien,

maar waarbij één opleidingsverantwoordelijke onderstaande bedenking formuleert.

‘Met cursisten zonder vooropleiding is het onmogelijk om hetzelfde leerproces en resultaat

te behalen, vooral voor de vakken uit het derde semester 3 (BSK 1 en 5), waardoor de

slaagkansen kleiner worden’.

De doelstelling ‘werken met stimuleringsprogramma’s en raadplegen van informatiebronnen’ wordt

voor 46,9% van de werkgevers helemaal niet of te weinig bereikt. Het betreft een onderdeel uit de

module ‘Observeren en rapporteren’ (BSK6). T.a.v. de twee andere doelstellingen uit deze module

‘observeren en zowel schriftelijk als mondeling rapporteren’ en ‘reflecteren over het eigen functio-

neren’ zijn de meningen verdeeld. Voor ruim de helft van de werkgevers worden deze beide doel-

stellingen ‘voldoende’ bereikt, toch vindt 1/3de van de werkgevers dat dit te weinig het geval is.

Tegelijk wordt de ‘focus op zelfreflectie’ door één van de werkgevers expliciet benoemd als een

sterk punt van de 'startopleiding', in vergelijking tot de vroegere BKO-opleiding aangeboden door

VCOK of VDKO.

Volstaan de vooropgestelde doelstellingen om te functioneren als startende kindbegeleider?

Op de vraag of de hiervoor opgesomde doelstelling volstaan om te functioneren als startende bege-

leider antwoordt 77,6% bevestigend. 11 werkgevers zijn van mening dat deze doelstellingen niet

volstaan. Aan hen werd gevraagd aan welke doelstellingen de 'startopleiding' nog meer zou moeten

voldoen. De antwoorden vind je terug in Tabel 25

Al deze respondenten zijn het er over eens dat constructief samenwerken in team een ‘zeer be-

langrijke’ doelstelling is die de 'startopleiding' zou moeten bereiken. Deze doelstelling maakt deel

uit van de module BSK8. Merk op dat 7 opleidingsverantwoordelijken deze module ook als een

belangrijke aanvulling zien van de 'startopleiding'.

Andere doelstellingen die door werkgevers als ‘belangrijk’ tot ‘zeer belangrijk’ worden aangeduid

zijn:

het adequaat reageren in gevaarlijke en onverwachte situaties en een elementaire kennis

van EHBO (N=11);

Page 44: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

44

het omgaan met diversiteit en met kinderen met specifieke zorgbehoeften (N=10).

Het betreft doelstelling gekoppeld aan resp. de module BSK 3 en BSK7. Ook deze beide modules

worden door opleidingsverantwoordelijken aangeduid als een zinvolle aanvulling op de 'startoplei-

ding'.

Tabel 25 – Aan welke doelstellingen zou de 'startopleiding' nog meer moeten voldoen? (N=11)

Niet tot redelijk

belangrijk

Belangrijk tot zeer

belangrijk

Heeft inzicht en beschikt over de vaardigheden en attitudes die nodig

zijn om de dagelijkse verzorging van kinderen adequaat uit te voeren

2 18,2% 9 81,8%

Kan een gezonde voeding bereiden en kan eet- en rustmomenten

begeleiden

7 63,7% 4 36,3%

Draagt zorg voor het leef- en woonklimaat 4 36,4% 7 63,7%

Heeft aandacht voor verschillende vormen van kinderparticipatie bin-

nen de setting van de buitenschoolse kinderopvang

3 27,3% 8 72,7%

Reageert adequaat in gevaarlijke en onverwachte situaties die zich

kunnen voordoen binnen de context van de buitenschoolse kinderop-

vang. Heeft elementaire kennis van EHBO-vaardigheden

11 100%

Onderhoudt en bouwt goede contacten op met ouders. Hij/ zij betrekt

ouders bij het opvanggebeuren en weet op welke wijze hij/zij ouders

kan ondersteunen bij opvoedingsvragen binnen de context van de

buitenschoolse kinderopvang

3 27,3% 8 72,7%

Kan omgaan met diversiteit en met kinderen met specifieke zorgbe-

hoeften

1 9,1% 10 90,9%

Stuurt zijn visie op buitenschoolse kinderopvang bij op basis van een

vergelijking met de pedagogische visie en het pedagogisch beleid van

de opvangvoorziening

5 45,5% 6 54,6%

Werkt constructief samen in een team 11 100%

Hoe beoordelen werkgevers, die begeleiders in dienst hebben die de 'startopleiding' vol-

gen of gevolgd hebben, de organisatie van de 'startopleiding'?

Aan de werkgevers met begeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben werd

gevraagd:

op welke manier de theoretische lessen gespreid werden over het schooljaar en over de

week;

op welke momenten hun begeleiders konden instappen in de opleiding.

Voor elk van deze aspecten vroegen we ook naar hun voorkeur.

Page 45: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

45

42,2% van de werkgevers geeft aan dat de theoretische lessen werden aangeboden gespreid over

1 semester (Tabel 26). Ruim een kwart van de werkgevers (N=13) geeft aan dat de theoretische

lessen voor hun cursisten gespreid werden over 2 semesters en bij 28,6% van de werkgevers

(N=14) werden de theoretische lessen voor de cursisten gespreid over meer dan 2 semesters.

Tabel 26 – Hoe werden de theoretische lessen gespreid doorheen het schooljaar en heb jij een voorkeur voor een andere organisatievorm? (N=49 – meerdere antwoorden mogelijk)

Aantal Percentage

Hoe werden/ worden theoretische lessen bij jullie begeleider(s) in oplei-

ding aangeboden?

In 1 semester 21 42,2%

Gespreid over 2 semesters 13 26,5%

Gespreid over meer dan 2 semesters 14 28,6%

Andere (weet het niet) 3 6,1%

Heb jij een voorkeur voor een andere organisatievorm van de theoretische

lessen?

Ja 9 18,4%

Neen 40 81,6%

Uit de enquête uitgevoerd bij de CVO’s onthouden we dat (op één na) alle CVO’s aangeven dat

cursisten de opleiding in 1 semester kunnen doorlopen (Tabel 6). Uit de enquête uitgevoerd bij de

werkgevers onthouden we dat dit maar zelden gebeurt. Meer dan de helft van de werkgevers geeft

aan dat de theoretische lessen gespreid werden over 2 of meer semesters.

Dat meer dan de helft van de werkgevers aangeeft dat de theoretische lessen over meerdere se-

mesters gespreid worden verklaart ook de vaak gehoorde opmerking dat de huidige 'startopleiding'

aanzienlijk langer duurt dan de vroegere BKO-opleiding georganiseerd door VCOK en VDKO.

81,6% van de werkgevers geeft aan geen voorkeur te hebben voor een andere organisatievorm.

Zij zijn m.a.w. tevreden met de manier waarop de lessen voor hun cursisten gespreid werden

doorheen het schooljaar.

9 werkgevers hebben wel een voorkeur voor een andere organisatievorm:

5 verkiezen een spreiding op maat van de werknemer (o.v.v. een individueel leertraject,

gespreid over meer dan 2 semesters);

2 werkgevers verkiezen een aanbod gespreid over 1 semester, terwijl het opleidingsaanbod

voor hun werknemers gespreid was over meerdere semesters;

2 werkgevers hebben een voorkeur voor een spreiding over 2 semesters, terwijl de 'start-

opleiding' thans wordt aangeboden in 1 semester.

71,4% van de werkgevers geeft aan dat de theoretische lessen aan hun werknemers werden aan-

geboden gedurende 1 volle dag per week. 1/5de van de werkgevers geeft aan dat deze gespreid

werden over 2 halve dagen per week (Tabel 27).

Page 46: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

46

81,6% van de werkgevers zegt geen voorkeur te hebben voor een andere spreiding van de lessen

over de week. Van de 9 werkgevers, die voorkeur hebben voor een andere spreiding, zijn er 7 die

kiezen voor 2 halve dagen per week. Het betreft werkgevers waar de 'startopleiding' nu werd aan-

geboden gedurende 1 volle dag per week.

Tabel 27 – Hoe werden de theoretische lessen gespreid over de week en heb jij een voorkeur voor een andere spreiding? (N=49 – meerdere antwoorden mogelijk)

Aantal Percentage

Hoe werden/ worden de theoretische lessen bij jullie begeleiders gespreid

over de week?

1 volle dag per week 35 71,4%

2 halve dagen per week 10 20,4%

Andere(*) 5 10,2%

Weet niet 2 4,1%

Heb jij een voorkeur voor een andere spreiding van de theoretische lessen

over de week?

Ja 9 18,4%

Neen 40 81,6%

(*) Andere: 2 volle dagen per week (2), 2 halve dagen per week, nadien 1,5 dag per week (1), meerdere mo-menten tijdens de week (1), ‘ik dacht dat ze elke ochtend wat theoretische lessen kreeg (1)

71,4% van de werkgevers geeft aan dat cursisten konden instappen in september en februari (ta-

bel 28). Op basis van de enquête bij de opleidingsverantwoordelijken konden we al vaststellen dat,

tijdens het schooljaar 2011-2012, alle CVO’s minstens één instapmoment georganiseerd hebben

(Tabel 3).

Tabel 28 - Wanneer konden jullie niet-gekwalificeerde begeleiders starten met de opleiding? (N=49 – meer-dere antwoorden mogelijk)

Provincie Alleen in februari Alleen in september In september en februari

Antwerpen 3 23,1% 1 7,7% 9 69,2%

Limburg 1 25,0% 1 25,0% 2 50,0%

Oost-Vlaanderen 2 18,2% 9 81,8%

Vlaams-Brabant en Brussel 1 7,7% 3 23,1% 9 69,2%

West-Vlaanderen 1 14,3% 6 85,7%

(leeg) 1 100,0%

Totaal 5 10,2% 9 18,4% 35 71,4%

Ruim drie kwart van de werkgevers vindt het aantal instapmomenten voldoende (Tabel 29). Eén

werkgever benoemt het beperkt aantal instapmomenten als een zwak punt van de huidige oplei-

ding en omschrijft dit als volgt:

Page 47: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

47

‘Té weinig instapmomenten op jaarbasis. Het verloop in de BKO is groot, er is een tekort

aan kandidaat-begeleiders. Meer instapsessies zouden deze tekorten kunnen aanvullen.’

De tevredenheid met het aantal instapmomenten is het grootst in Vlaams-Brabant en West-

Vlaanderen, ze is het kleinst in Oost-Vlaanderen (Tabel 29).

Tabel 29 - Wat vind je van het aantal instapmomenten (N=49)

Onvoldoende Voldoende

Antwerpen 3 23,1% 10 76,9%

Limburg 1 25,0% 3 75,0%

Oost-Vlaanderen 4 36,4% 7 63,6%

Vlaams-Brabant 2 15,4% 11 84,6%

West-Vlaanderen 1 14,3% 6 85,7%

(leeg) 0,0% 1 100,0%

Totaal 11 22,4% 38 77,6%

Op basis van de enquête bij de opleidingsverantwoordelijken tellen we in Oost-Vlaanderen één

instapmoment in:

februari 2011 (17 ingeschreven cursisten);

september 2011 (8 ingeschreven cursisten);

februari 2012 (32 ingeschreven cursisten).

Dat er in februari 2012 aanzienlijk meer cursisten werden ingeschreven heeft te maken met het feit

dat een nieuw CVO erkend werd om de opleiding begeleider (buitenschoolse) kinderopvang in te

richten. Het pas erkende CVO was goed voor 28 van de 32 ingeschreven cursisten. Eind augustus

vernamen we dat een derde CVO een aanvraag indiende om het de opleiding begeleider kinderop-

vang te mogen inrichten.

Hoe evalueren werkgevers, die begeleiders in dienst hebben die de 'startopleiding' volgen of ge-

volgd hebben, de gesuperviseerde beroepspraktijk

Op het gebied van de organisatie van de gesuperviseerde beroepspraktijk bestaat er een grote

diversiteit. Het merendeel van de werkgevers geeft aan dat de beroepspraktijk gespreid wordt over

het gehele semester, hetzij in halve dagen (44,9%) hetzij in volle dagen (20,4%). 1/10de van de

werkgevers geeft aan dat de organisatie van de gesuperviseerde beroepspraktijk werd aangepast

aan de openingsuren van de opvang.

Page 48: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

48

Tabel 30 - Hoe werd de stage georganiseerd en heb jij een voorkeur voor de manier waarop de stage georga-niseerd werd (N=49 – meerdere antwoorden mogelijk)

Aantal Percentage

Hoe wordt/werd de stage voor jullie begeleider(s) opgevat?

Volle dagen, gespreid over het gehele semester 10 20,4%

Volle dagen, in één stageblok 5 10,2%

Halve dagen, gespreid over het hele semester 22 44,9%

Halve dagen, in één stageblok 6 12,2%

Aangepast aan openingsuren van de opvang 5 10,2%

Andere(*) 4 8,2%

Heb jij een voorkeur m.b.t. de manier waarop de stage georganiseerd

wordt?

Ja 13 18,6%

Neen 36 73,5%

(*) Andere: 19u per week gemiddeld per maand.(3,48u per dag); +/- 19u per week verdeeld in ochtend- avond en woensdagnamiddagshiften; Elke dag voor en naschools, uitgezonderd lesdagen; personeelslid was ikv generatiepact tewerkgesteld als logistieke hulp. Diende beide (stage en log hulp) te combineren

Evaluatiegesprekken met de begeleider van de school en een medewerker van de opvang wordt

door de werkgevers aangegeven als zijnde de meest gebruikte evaluatiemethodiek (Tabel 31). Dit

werd ook zo aangegeven door de CVO-opleidingsverantwoordelijken.

Zes werkgevers geven aan dat evaluatiegesprekken gecombineerd worden met methodieken zoals

observatie op de werkvloer (7) en andere (3).

13 werkgevers (26,5%) verkiezen een andere evaluatiemethodiek. Iets meer dan de helft daarvan

verkiest observatie op de werkvloer i.p.v. een evaluatiegesprek.

Tabel 31 - Gebruikte evaluatiemethodieken voor de gesuperviseerde beroepspraktijk (N=49)

Aantal Percentage

Evaluatiegesprekken 42 85,7%

Observatie op de werkvloer 7 14,6%

Andere(*) 3 6,1%

(*) Andere: evaluatie door stagebegeleider en telefonisch onderhoud met stagebegeleider van de school; in een teamvergadering met de begeleidsters (zonder stagiar); peter/meterschap op de werkvloer

Bij ongeveer de helft van de werkgevers (N=25) is één persoon van de organisatie betrokken bij de

evaluatie van de begeleider in opleiding (Tabel 32). Het gaat daarbij overwegend over de coördina-

tor die al dan niet een rol opneemt als werkplekbegeleider. 20 werkgevers geven aan dat naast de

coördinator ook een begeleider betrokken is bij de evaluatie. Het gaat daarbij meestal om een be-

geleider die aangesteld is als werkplekbegeleider (N=17).

Page 49: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

49

Tabel 32 – Aantal personen betrokken bij de evaluatie van de gesuperviseerde beroepspraktijk (N=49)

Aantal Pecentage

1 persoon 25 51,0%

2 personen 20 40,8%

Meer dan 2 personen 0

Onbekend 4 8,2%

We stelden de werkgevers ook de vraag of zij suggesties hebben m.b.t. de manier waarop de stage

geëvalueerd werd. We noteren volgende reacties:

‘Observatie door opleidingsbegeleider op werkvloer is belangrijk.’

‘Een zelfevaluatie is aan te raden.’

‘Meer bezoekmomenten van de stagebegeleider van de opleiding.’

‘Extra observatie door de school op de werkvloer, om de gegeven theorie te toetsen op de

werkvloer.’

‘Vaker evaluatie. Nu is de begeleiding van school enkel voor de eindevaluatie langs ge-

weest.’

‘Vooral praktische suggesties: inschrijvingsmomenten voor school, afhaalmomenten di-

ploma's, gezamenlijke evaluatiegesprekken en vooral intervisiemomenten op school wor-

den veel te laat gecommuniceerd naar ons toe, wat problemen geeft ivm aanpassingen van

uurrooster gezien die maandelijks worden opgemaakt en waardoor we soms tekort aan be-

geleiding hebben. Dit is natuurlijk ook het geval omdat de begeleidster behalve haar stage-

contract, tevens een werkcontract heeft bij onze opvang. Maar het zou heel leuk zijn als de

school daar meer rekening mee houdt.’

‘De verwachtingen die gesteld worden van de stages tijdens de startopleiding worden niet

duidelijk gecommuniceerd.’

‘Het zou ook handig zijn moest de supervisor vanuit de school ook eens komen observeren’

‘Opleiding zou nog meer praktijkgebonden moeten zijn. Er wordt toch wel wat theoretische

achtergrond gevraagd, wat ook nodig is, maar een aantal van onze begeleiders haken hier-

door af omdat ze de theorie te zwaar vinden. Dit terwijl ze in de praktijk wel erg goed

meedraaien!’

‘Veel meer bezoek vanuit school tijdens stage. Zie vroegere VDAB-opleiding, waarbij stagi-

air echt gecoacht werd.’

‘Met een uitgebreide scorelijst is het voor elke stagebegeleider, eender wat zijn niveau is,

in principe mogelijk om een goede evaluatie te maken.’

‘Graag meer bezoek vanuit de school, bv. 2x/semester.’

‘Toch wat meer observatie door de school zelf!’

‘Meer observaties door stagebeleiders school op de werkvloer.’

‘Combinatie: observatie door de opleiding en besprekeing met stageplaats.’

‘Aan de hand van de observaties van kinderen en het invullen van ZiKO-Vlaamse overheid.’

‘De evaluatie wordt op voorhand met alle collega's die met de stagiaire gewerkt hebben be-

sproken.’

‘Er zijn grote verschillen tussen CVO Leuven, waar begeleiders in opleiding veel meer van

de praktijk hebben meegekregen t.o.v. CVO Diest. Zij zien de startopleiding slechts als

start van de volledige opleiding. Helaas kunnen we als werkgever de begeleiders niet ver-

plichten de volledige opleiding te gaan doen. Wij moeten door gebrek aan kandidaat-

Page 50: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

50

begeleiders hun wel voor alle taken kunnen inschakelen. Het is zeker geen goede zaak dat

begeleiders in opleiding hun attest halen om dan nadien eigenlijk nog een bijkomende sta-

ge te moeten gaan doen via GIB. Laat enkel personen toe aan de opleiding waarvan je

weet dat ze ook in staat zijn om die opleiding en de job nadien tot een goed einde te bren-

gen.’

Wat verwachten de werkgevers van begeleiders die de 'startopleiding' gevolgd hebben op het vlak

van stage en zelfstandig werken?

Het leerplan voor de CVO-opleiding ‘begeleider buitenschoolse opvang’ voorziet in 480 uur gesu-

perviseerde beroepspraktijk of stage gespreid over drie semesters. De 'startopleiding' omvat 80

uur stage.

De evolutie naar een competente begeleider buitenschoolse opvang doorloopt daarbij verschillende

stadia. De gesuperviseerde beroepspraktijk biedt de mogelijkheid tot individuele trajecten afge-

stemd op het beginniveau, de persoonlijke interesse, de persoonlijke ontwikkeling en competentie-

groei van de cursisten. Aan de werkgevers werd gevraagd welk stadium van competentieontwikke-

ling zij verwachten van een startende begeleider. Het resultaat werd opgenomen in Tabel 33.

Werkgevers konden meerder antwoorden geven, we kijken naar het niveau dat een begeleider, die

de 'startopleiding' beëindigd heeft, minimaal zou moeten halen.

Tabel 33 – Welk niveau van competentieontwikkeling moet een begeleider, die de 'startopleiding' beëindigd heeft, behalen? (N=49)

Minimum niveau

Verkent het werkveld, is betrokken en verleent ondersteuning aan colle-

ga’s. Hij/ zij biedt hulp en verricht eenvoudige (deel)taken onder directe

begeleiding in eenvoudige situaties.

6 12,2%

Voert eenvoudige taken uit in eenvoudige situaties, onder begeleiding op

afstand.

4 8,2%

Verricht zelfstandig taken onder begeleiding op afstand ook in minder

eenvoudige situaties.

23 46,9%

Handelt zelfstandig en maakt gebruik van collegiale steun. 16 32,7%

Bijna de helft van de werkgevers (46,9%) verwacht dat een begeleider, die de 'startopleiding' be-

ëindigd heeft, zelfstandig handelt en taken kan uitvoeren onder begeleiding op afstand ook in min-

der eenvoudige situaties.

Ongeveer een derde van de werkgevers (32,7%) verwacht van een kindbegeleider, die de 'startop-

leiding' beëindigd heeft, dat deze zelfstandig handelt, daarbij gebruik makend van collegiale steun.

D.i. wat het leerplan vooropstelt nadat de cursist 480 uur stage heeft doorlopen.

Ongeveer 12,2% van de werkgevers stelt zich tevreden met een startende begeleider die eenvou-

dige taken in eenvoudige situaties en onder begeleiding op afstand kan uitvoeren, nadat deze de

'startopleiding' heeft beëindigd.

Page 51: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

51

Huidige 'startopleiding' vergeleken met de vroegere BKO-opleiding georganiseerd door

VDKO en VCOK.

Aan de werkgevers met begeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben werd

gevraagd of zij ook ervaring hadden met de vroegere beroepsopleiding georganiseerd door VCOK

en VDKO. In een open vraag werd hen gevraagd wat de sterke en de zwakke punten zijn van de

huidige 'startopleiding' t.o.v. deze vroegere BKO-opleiding.

36 van de 49 werkgevers (73,5%) hebben ervaring met de vroegere beroepsopleiding. Na cluste-

ring (details zie bijlage 5) komen we tot onderstaande opsomming van sterke en zwakke punten

(Tabel 34).

Tabel 34 – Wat zijn voor jou de sterke, resp. zwakke punten van de huidige 'startopleiding' in vergelijking tot de vroegere BKO-opleiding georganiseerd door VCOK en VDKO (N=36)

Sterke punten Zwakke punten

Omvang van de opleiding 7 19,4% Omvang van de opleiding 8 22,2%

Civiel effect (doorstroom naar

opleiding begeleider kinderopvang

5 13,9% Observatie op de werkvloer is te

beperkt

6 16,7%

Theoretische kennis 4 11,1% Transparantie van het oplei-

dingsaanbod

3 8,3%

Opvolging van de cursisten 3 8,3% Combinatie opleiding-werk 3 8,3%

Stage terwijl de opleiding loopt 2 5,6% Te weinig gericht op de praktijk 2 5,6%

Weinig of geen sterke punten 2 5,6% Geen zwakke punten 2 5,6%

Focus op zelfreflectie 1 2,8% Opleiding te kort 1 2,8%

Opvolging van de cursisten 1 2,8%

Andere 4 11,1% Andere 6 16,7%

Leeg 12 33,3% Leeg 9 25,0%

De omvang van de 'startopleiding' wordt door 8 werkgevers benoemd als een zwak punt. De leer-

doelstellingen liggen hoog en het aandeel theorie is omvangrijk, wat de opleiding voor oudere

werknemers minder toegankelijk maakt. De duur van de opleiding schrikt mensen af, het duurt te

lang alvorens begeleiders ingeschakeld kunnen worden op het werkveld.

Tegelijk benoemen 7 werkgevers de omvang van de 'startopleiding' als een sterk punt. Zij be-

schrijven de opleiding als een compleet traject, dat toelaat onderwerpen dieper uit te werken. Dat

de 'startopleiding' een sterke theoretische onderbouw heeft wordt door 4 van de werkgevers be-

noemd.

Over de huidige opleiding:

‘Veel uitgebreider qua theorie en qua praktijk. Eenmaal ze in het werkveld stappen, weten

ze echt wel wat de job inhoudt.’

‘Instapcursus helpt mensen om te zien of de opleiding hen wel ligt - de werkvloer een or-

ganisatie is waarin zij dagelijks wensen te werken’.

Page 52: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

52

De wijze waarop de gesuperviseerde beroepspraktijk geëvalueerd wordt is voor 6 werkgevers een

zwak punt van de huidige 'startopleiding', in vergelijking tot vroegere BKO-opleiding. Bij hen leeft

de vraag naar meer stagebezoeken en meer observatie op de werkvloer. 3 werkgevers zijn het

daar niet mee eens en wijzen de goede opvolging vanuit het CVO aan als een sterk punt van de

huidige opleiding. Ook het feit dat de stage plaats vindt terwijl de opleiding nog loopt zien een aan-

tal werkgevers als een sterk punt van de huidige opleiding.

5 werkgevers benoemen het ‘civiel effect’ en de doorstroommogelijkheden naar andere opleidingen

als een sterkte van de huidige opleiding.

Het gebrek aan transparantie wordt door 3 werkgevers aangekaart:

‘Nu volgt de student de opleiding in Brugge en deze opleiding is NIET of onvoldoende

transparant. Volgens de school moeten de leerlingen de volledige opleiding volgen (Kinder-

zorg) wat voor ons als werkgever niet haalbaar is.’

‘Velen denken na de instapcursus dat ze voldoende in handen hebben en voldoende ge-

schoold zijn om al als begeleider in het IBO te werken.’

‘GROOT probleem met praktische organisatie : vb. inschrijvingsmoment en gesprekken zijn

gepland in augustus en onze bko is dan een volledige dag open ook vb. één week vooraf

pas weten van stagegesprekken, intervisiemomenten, uitstappen op school, ... en bko moet

zijn uurrooster maar aanpassen (communicatieproblemen)’

Andere uitspraken, die moeilijk gecategoriseerd kunnen worden onder de hiervoor vermelde clus-

ters:

‘Er is een intensievere begeleiding nodig zeker van de 'zwakkere' kandidaten’

‘Anderstaligen kennen te weinig Nederlands waardoor communicatie soms een probleem is.

Vanuit een taaltest blijkt of iemand de opleiding kan volgen of niet. Wij hebben de ervaring

dat mensen die nauwelijks Nederlands praten toch kunnen slagen voor die taaltest. Com-

municeren met kinderen betekent ook het onderliggende kunnen begrijpen.’

‘Volgens de begeleiding die de cursus volgden was deze te veel crèche- en te weinig BKO-

gericht van inhoud.’

3.4. Wat verwachten werkgevers die geen ervaring hebben met de 'startopleiding'

van een opleiding voor een startende begeleider?

56 werkgevers hebben niet gekwalificeerde begeleiders in dienst, 23 daarvan hebben ook begelei-

ders in dienst die de opleiding gevolgd hebben (Tabel 35). Onder punt 3.3 konden we lezen hoe zij

de 'startopleiding' evalueren en wat zij als verbeterpunten aangeven.

De overige 33 werkgevers hebben niet gekwalificeerde begeleiders in dienst en hebben geen erva-

ring met de 'startopleiding'. Van deze 33 werkgevers zijn er 26 die de niet gekwalificeerde begelei-

Page 53: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

53

ders een opleiding willen aanbieden. Aan deze werkgevers, die geen ervaring hebben met de

'startopleiding', werd gevraagd wat zij van een opleiding voor een startende begeleider verwach-

ten.

Tabel 35 – Heb je niet-gekwalificeerde begeleiders in dienst en zou je hen een opleiding aanbieden?

Ken je de 'startopleiding'?

(N=149)

Heb je begeleider in dienst die de 'start-opleiding' gevolgd hebben? (N=104)

Heb je (nog meer) niet-gekwalificeerde

begeleider in dienst? (N=149)

5, Zou je niet-gekwalificeerde begeleider een opleiding willen aan-

bieden? (N=56)

Ja 104 69,8% Ja 49 47,1% Ja 23 Ja 23

Neen 26

Neen 55 52,9% Ja 21 Ja 15

Neen 6

Neen 34

Neen 45 30,2% Ja 12 Ja 11

Neen 1

Neen 33

Totaal ‘Ja’ 56 37,6% Totaal ‘ja’ 49 87,5%

Aan welke doelstellingen zou een opleiding voor startende begeleider moeten voldoen?

Alle 26 werkgevers vinden het belangrijk tot zeer belangrijk dat een opleiding voor startende bege-

leiders ervoor zorgt dat deze begeleiders ‘kunnen omgaan met kinderen in de dagelijkse context

van een buitenschoolse opvang’ en dat zij ‘constructief kunnen samenwerken in een team’ (Tabel

36).

Zo goed als alle werkgevers (N=25), die geen ervaring hebben met de 'startopleiding', zijn het er

over eens dat ‘Adequaat reageren in gevaarlijke en onverwachte situaties en een elementaire ken-

nis van EHBO’ alsook ‘Activiteiten kunnen plannen, organiseren en evalueren’ belangrijke tot zeer

belangrijke doelstellingen zijn waaraan een opleiding voor een startende begeleider zou moeten.

Ook worden ‘Inzicht hebben en beschikken over de vaardigheden en attitudes die nodig zijn om de

dagelijkse verzorging van kinderen uit te voeren’ en ‘ouderbetrokkenheid en ouderparticipatie’ door

meer dan 90% van de werkgevers, die geen ervaring hebben met de 'startopleiding', gezien als

belangrijk tot zeer belangrijke doelstellingen voor een startende kinderbegeleider.

Page 54: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

54

Tabel 36 – In welke mate zou een opleiding voor een starende begeleider aan onderstaande doelstellingen moeten voldoen? (N=26)

Niet tot redelijk belangrijk

Belangrijk tot zeer

belangrijke

Kent het werkveld en heeft zicht op de taken die van hem/

haar verwacht worden

3 11,5% 23 88,5%

Heeft inzicht en beschikt over de vaardigheden en attitudes

die nodig zijn om de dagelijkse verzorging van kinderen ade-

quaat uit te voeren

2 7,7% 24 92,4%

Kan een gezonde voeding bereiden en kan eet- en rustmo-

menten begeleiden

15 57,7% 11 42,3%

Kan omgaan met kinderen in dagelijkse situaties binnen de

context van de buitenschoolse kinderopvang

26 100%

Draagt zorg voor het leef- en woonklimaat 4 15,4% 22 84,6%

Heeft aandacht voor verschillende vormen van kinderpartici-

patie binnen de setting van de buitenschoolse kinderopvang

4 15,4% 22 84,6%

Reageert adequaat in gevaarlijke en onverwachte situaties die

zich kunnen voordoen binnen de context van de buitenschool-

se kinderopvang. Heeft elementaire kennis van EHBO-

vaardigheden

1 3,8% 25 96,2%

Onderhoudt en bouwt goede contacten op met ouders. Hij/ zij

betrekt ouders bij het opvanggebeuren en weet op welke wij-

ze hij/zij ouders kan ondersteunen bij opvoedingsvragen bin-

nen de context van de buitenschoolse kinderopvang

2 7,6% 24 92,3%

Kan activiteiten plannen, organiseren en evalueren binnen de

context van de buitenschoolse kinderopvang

1 3,8% 25 96,1%

Ontwikkelt zijn eigen creatieve en expressieve mogelijkheden 3 11,5% 23 88,5%

Maakt goede observaties en kan hierover, zowel schriftelijk als

mondeling rapporteren

5 19,2% 21 80,8%

Werkt met stimuleringsprogramma’s en raadpleegt informa-

tiebronnen

12 46,1% 14 53,9%

Reflecteert over het eigen functioneren 3 11,5% 23 88,5%

Kan omgaan met diversiteit en met kinderen met specifieke

zorgbehoeften(*)

4 15,4% 21 80,8%

Stuurt zijn visie op buitenschoolse kinderopvang bij op basis

van een vergelijking met de pedagogische visie en het peda-

gogisch beleid van de opvangvoorziening

6 23,1% 20 76,9%

Werkt constructief samen in een team 26 100%

(*) Ontbrekende waarde voor 1 werkgever

Page 55: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

55

Meer dan 80% van de werkgevers die geen ervaring hebben met de 'startopleiding' vinden het

belangrijk tot zeer belangrijk dat een opleiding die zich richt naar startende begeleiders volgende

doelstellingen bereikt:

kennis hebben van het werkveld en zicht hebben op de taken die van een begeleider ver-

wacht worden;

ontwikkelen van eigen creatieve en expressieve mogelijkheden;

reflecteren over het eigen functioneren;

aandacht hebben voor kinderparticipatie;

zorg dragen voor het leef- en woonklimaat;

kunnen omgaan met diversiteit en met kinderen van specifieke zorgbehoeften

goede observaties kunnen maken en hierover kunnen rapporteren.

‘Gezonde voeding kunnen bereiden en eet- en rustmomenten kunnen begeleiden’ alsook het ‘Wer-

ken met stimuleringsprogramma’s en raadplegen van informatiebronnen’ wordt door ongeveer de

helft van de werkgevers ervaren als niet tot redelijk belangrijk. .

De doelstellingen die door meer dan 80% van de werkgevers, zonder ervaring met de 'startoplei-

ding', worden aangeduid als relevant voor een startende begeleider reiken veel verder dan de

'startopleiding' en bestrijken in de feiten de gehele opleiding ‘begeleider buitenschoolse opvang’.

Wat verwachten de werkgevers, die geen ervaring hebben met de 'startopleiding', op het vlak van

stage en zelfstandig werken?

Aan de werkgevers, die geen ervaring hebben met de 'startopleiding', werd ook gevraagd welk

niveau van competentieontwikkeling de begeleider die de 'startopleiding' gevolgd heeft zou moeten

halen. Werkgevers konden daarbij meerder antwoorden aanduiden. We kijken naar het minimale

niveau dat door deze werkgevers wordt aangeduid. Het resultaat werd opgenomen in Tabel 37.

Tabel 37 – Welk niveau van competentie moet een begeleider, die een 'startopleiding' beëindigd heeft, min-stens moeten behalen? (N=26)

Minimum

Verkent het werkveld, is betrokken en verleent ondersteuning aan collega’s.

Hij/ zij biedt hulp en verricht eenvoudige (deel)taken onder directe begelei-

ding in eenvoudige situaties

1 3,8%

Voert eenvoudige taken uit in eenvoudige situaties, onder begeleiding op

afstand

3 11,5%

Verricht zelfstandig taken onder begeleiding op afstand ook in minder een-

voudige situaties

15 57,7%

Handelt zelfstandig en maakt gebruik van collegiale steun 7 26,9%

Meer dan de helft van de werkgevers, die geen ervaring heeft met de 'startopleiding', verwacht dat

een begeleider die de 'startopleiding' beëindigd heeft minstens in staat is om zelfstandig taken te

verrichten onder begeleiding op afstand. Ook als het minder eenvoudige situaties betreft. Een

Page 56: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

56

kwart van deze werkgevers legt de lat nog hoger en verwacht dat een begeleider die de 'startoplei-

ding' gevolgd heeft zelfstandig kan handelen en gebruik maakt van collegiale steun.

Een kleine minderheid van de werkgevers (3,8%) is tevreden met een startende begeleider die

eenvoudige (deel)taken verricht onder directe begeleiding in eenvoudige situaties.

Wat verwachten werkgevers, die geen ervaring hebben met de 'startopleiding', van de

manier waarop een dergelijke opleiding georganiseerd wordt?

We peilden bij de werkgevers, zonder ervaring met de 'startopleiding', ook naar een aantal organi-

satorische aspecten van de 'startopleiding', nl. de manier waarop de theoretische lessen best ge-

spreid worden over de week; de manier waarop de stage best georganiseerd wordt en het aantal

instapmomenten. Het resultaat werd opgenomen in Tabel 38.

Drie kwart van de werkgevers geeft de voorkeur aan alle theoretische lessen aangeboden op een

dag. De helft van de werkgevers ziet de stage liefst georganiseerd in halve dagen, gespreid over

het hele semester (N=8) of in een stageblok (N=5). Ongeveer 60% van de werkgevers vindt het

aantal instapmomenten voldoende, toch is ruim een derde gewonnen voor meerdere instapmomen-

ten.

Tabel 38 – Wat verwachten werkgevers die geen ervaring hebben met de 'startopleiding' op het vlak van or-ganisatorische aspecten (N=26)

Organisatie van de theoretische lessen

Organisatie van de stage Instapmomenten

1 volle dag per

week

19 73,1% Halve dagen, ge-

spreid over het hele

semester

8 30,8% Meerdere instapmomen-

ten zijn nodig.

9 34,6%

2 halve dagen

per week

7 26,9% Halve dagen, in één

stageblok

5 19,2% Twee instapmomenten

(september en februari)

is voldoende.

16 61,5%

Volle dagen, ge-

spreid over het hele

semester

4 15,4% Andere(*) 1 3,8%

Volle dagen, in één

stageblok

7 26,9%

Rekening houdend

met de realiteit van

de opvang

2 7,7%

(*) Overleg met scholen dagonderwijs is nodig om concurrentie van stageplaatsen te vermijden.

16 van de 26 werkgevers (=61,5%) geeft de voorkeur aan een ‘evaluatiegesprek met de begelei-

der van de school en een medewerker van de opvang’ als evaluatiemethodiek voor de stage. On-

geveer een kwart van de 26 werkgevers zien het evaluatiegesprek graag in combinatie met ‘obser-

vatie op de werkvloer’.

Page 57: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

57

Iets minder dan de helft (46,2%) van de werkgevers vindt dat de evaluatie moet gebeuren in aan-

wezigheid van zowel de coördinator als de begeleider/werkplekbegeleider (Tabel 39). 5 van de 26

werkgevers, die geen ervaring hebben met de 'startopleiding' vinden dat de evaluatie kan gebeu-

ren enkel in aanwezigheid van een andere begeleider.

Tabel 39 – Wat is de beste manier om begeleider in opleiding te evalueren en wie zou daarbij moeten betrok-ken worden? (N=26)

Wat is de beste manier om begeleiders in opleiding te evalueren? Wie zou er moeten betrokken worden bij de evaluatie?

Een evaluatiegesprek met de stagebegeleider

van de school en een medewerker van de

opvang.

16 61,5% Coördinator 21 80,8%

Observatie op de werkvloer, door de stagebe-

geleider van de school.

4 15,4% Begeleider 5 19,2%

Combinatie van beiden 6 23,1% Beiden 12 46,2%

3.5. Stellingen over de finaliteit en het opzet van de 'startopleiding'

Ook aan de werkgevers werden een aantal stellingen/ uitspraken, die gedurende het twee jaar

durende proefproject genoteerd werden, voorgelegd. De uitspraken hielden verband met:

het certificaat van de opleiding;

de finaliteit van de opleiding;

de vorm (als aparte opleiding of geïntegreerd) waaronder de opleiding wordt aangeboden.

De stellingen werden voorgelegd aan de 49 werkgevers die begeleiders in dienst hebben die de

opleiding gevolgd hebben en aan de 26 werkgevers die geen ervaring hebben met de 'startoplei-

ding' en die niet gekwalificeerde begeleiders een opleiding willen aanbieden. Het resultaat voor de

totale groep (N=75) werd opgenomen in Tabel 40, het resultaat per subgroep werd opgenomen als

bijlage 7).

Werkgevers zijn eensgezind over het feit dat de 'startopleiding' moet resulteren in een certificaat

dat voldoet aan de regelgeving van Kind en Gezin en waarmee de cursist aan de slag kan in de

buitenschoolse opvang.

Ter vergelijking: 11 van de 13 CVO-opleidingsverantwoordelijken (84,6%) deelt deze mening.

Een grote meerderheid van de werkgevers (86,7%) vindt het belangrijk tot zeer belangrijk dat

cursisten na het beëindigen van de 'startopleiding' verder opgevolgd worden op de werkplek. Dit

geldt in het bijzonder voor werkgevers die geen ervaring hebben met de 'startopleiding'. Alle werk-

gevers uit deze groep delen dezelfde mening. Van de werkgevers die begeleiders in dienst hebben

die de 'startopleiding' gevolgd hebben is 79,6% het eens dat begeleiders die de 'startopleiding'

gevolgd hebben verder moeten opgevolgd worden op de werkplek.

Ter vergelijking: 10 van de 13 CVO-opleidingsverantwoordelijken (76,9%) is dezelfde mening toe-

gedaan.

Page 58: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

58

Tabel 40 – In welke mate vinden werkgevers onderstaande uitspraken belangrijk? (N=75)

Niet tot rede-lijk belangrijk

Belangrijk tot zeer belangrijk

Geen mening

De 'startopleiding' moet resulteren in een certi-

ficaat dat voldoet aan de regelgeving van Kind

en Gezin en waarmee de cursist aan de slag kan

in de buitenschoolse opvang

75 100,0%

Het certificaat moet een inventaris bevatten van

de sterke en de zwakke punten van de cursist

35 46,7% 37 49,3% 3 4,0%

Het certificaat moet een inventaris bevatten van

de door de cursist nog te bereiken leerdoelen

23 30,7% 47 62,7% 5 6,7%

De 'startopleiding' is geen eindpunt. De begelei-

der moet doorstromen naar de volledige oplei-

ding 'begeleider buitenschoolse opvang

27 36,0% 47 62,7% 1 1,3%

De cursist moet na het beëindigen van de

'startopleiding' verder worden opgevolgd op de

werkplek

9 12,0% 65 86,7% 1 1,3%

De cursist moet na het beëindigen van de

'startopleiding' verder worden opgevolgd in

functie van een verdere opleiding

29 38,7% 44 58,7% 2 2,7%

De 'startopleiding' moet als aparte opleiding

worden aangeboden zodat cursisten onderling

kunnen reflecteren

34 45,3% 37 49,3% 4 5,3%

De 'startopleiding' moet als een geïntegreerde

opleiding worden aangeboden zodat startende

cursisten kunnen leren van meer ervaren cur-

sisten

35 46,7% 36 48,0% 4 5,3%

Met betrekking tot de overige stellingen lijken de meningen verdeeld. Uit de analyse op niveau van

de drie subgroepen (zie bijlage 7) onthouden we een meer gediversifieerd beeld. Zo stellen we vast

dat de werkgevers die de 'startopleiding' niet kennen verhoudingsgewijs meer belang hechten aan

bepaalde stellingen:

10 van de 11 werkgevers (90,9%) vinden het belangrijk tot zeer belangrijk dat de 'startop-

leiding' geen eindpunt is, maar moet doorstromen naar de volledige opleiding 'begeleider

buitenschoolse opvang. Ongeveer de helft van de werkgevers die een begeleider in dienst

hebben die de opleiding gevolgd heeft, en 66,7% van de werkgevers die de opleiding ken-

nen maar geen begeleiders in dienst heeft die ze gevolgd hebben, deelt deze mening.

evenveel werkgevers (90,9%) vinden het belangrijk tot zeer belangrijk dat de cursist na

het beëindigen van de 'startopleiding' verder opgevolgd wordt in functie van een verdere

opleiding. In de beide andere groepen bedraagt dat aandeel ongeveer 53%.

9 van de 11 werkgevers (81,8%) vinden het belangrijk dat de 'startopleiding' wordt aange-

boden als een geïntegreerde opleiding zodat startende cursisten kunnen leren van meer er-

varen cursisten. Binnen de twee andere subgroepen zijn ongeveer 40% van de werkgevers

dezelfde mening toegedaan.

Page 59: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

59

3.6. Welke opleidingscapaciteit is er nodig op basis van de enquête bij de werkge-

vers?

Opleidingscapaciteit voor startende begeleiders

49 werkgevers geven aan dat ze niet gekwalificeerde begeleiders in dienst hebben die ze een op-

leiding willen aanbieden (Tabel 35). Aan hen werd gevraagd hoeveel begeleiders ze een opleiding

zouden willen aanbieden. Het resultaat werd opgenomen in kolom (2) van Tabel 41.

Deze 49 werkgevers hebben samen 145 begeleiders in dienst aan wie men een opleiding zou willen

aanbieden.

Tabel 41 – Raming van de opleidingscapaciteit die per provincie nodig is als men alle niet gekwalificeerde begeleiders een 'startopleiding' zou willen aanbieden vergeleken met het aantal ingeschreven cursisten tij-dens het schooljaar 2011-2012

Werkgevers Niet gekwalificeerde bege-

leiders aan wie men een opleiding wil aanbieden

Aantal inge-

schreven cur-sisten tijdens

schooljaar 2011-2012

Verschil

(1)

Enquête (2)

Geëxtrapoleerd (3)

(4)

(5)

Antwerpen 13 30 60 73 13

Limburg 4 15 30 20 -10

Oost-Vlaanderen 10 33 66 40 -26

Vlaams-Brabant en Brussel 12 35 70 62 -8

West-Vlaanderen 9 26 52 14 -38

Provincie onbekend 1 6 12 14 2

Totaal 49 145 290 223 -67

Met deze enquête bereikten we ongeveer de helft van het aantal opvangvoorzieningen (Tabel 15).

Om een correcter beeld te krijgen van de opleidingscapaciteit die nodig is om alle niet gekwalifi-

ceerde begeleiders een 'startopleiding' aan te bieden vermenigvuldigen we het aantal begeleiders

dat men een opleiding zou willen aanbieden met een factor 2. Het resultaat werd opgenomen in

kolom (3) van Tabel 41. Het totaal aantal begeleiders dat men een opleiding zou willen aanbeiden

wordt zo geraamd op 290.

Kolom (4) toont het aantal ingeschreven cursisten tijdens het schooljaar 2011-2012 (uitgaande van

Tabel 9 – enquête opleidingsverantwoordelijken). Tijdens het schooljaar 2011-2012 telden, we 223

ingeschreven cursisten.

Als we het geëxtrapoleerd aantal niet gekwalificeerde begeleiders (kolom 3) vergelijken met het

aantal ingeschreven cursisten tijdens het schooljaar 2011-2012 (kolom 4) dan laat dit een tekort

aan opleidingscapaciteit vermoeden van 67 plaatsen. Het tekort lijkt het grootst in Oost- en West-

Vlaanderen, terwijl de oefening laat vermoeden dat er in de provincie Antwerpen geen tekort zijn.

Page 60: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

60

Opleidingscapaciteit voor vervolgtrajecten

Aan de werkgevers met begeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben werd

gevraagd of ze van plan zijn de begeleiders in opleiding ook een vervolgtraject aan te bieden. We

vroegen hen ook hoeveel begeleiders in aanmerking zouden komen voor een dergelijk vervolgtra-

ject. Het resultaat werd opgenomen in tabel 42.

Tabel 42 – Ben je van plan begeleiders die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben een vervolgtraject aan te bieden? (N=49) en hoeveel begeleiders zouden het opleidingstraject verder zetten

Aantal werkgevers Aantal vervolg-trajecten

Ja 23 46,9% 61

Neen 8 16,3%

Weet nog niet 18 36,7%

Iets minder dan de helft (46,9%) van de werkgevers is van plan de begeleiders die de 'startoplei-

ding' volgen of gevolgd hebben ook een vervolgtraject aan te bieden. Deze werkgevers hebben

samen 61 begeleiders die een vervolgtraject zouden volgen.

Ruim 1/3de van de werkgevers heeft met betrekking tot het al of niet volgen van een vervolgtraject

geen beslissing genomen. Mogelijk beslist een deel van hen alsnog om de begeleiders een vervolg-

traject aan te bieden.

4. De resultaten van de enquête bij de werkgevers samengevat

149 respondenten hebben de enquête zo goed als volledig ingevuld. Zij vertegenwoordigen 157

van de 305 buitenschoolse voorzieningen, wat overeenkomt met een respons van 51,5%. De res-

pons is representatief naar provincie en naar type opvangvoorziening. De enquêtes werden over-

wegend ingevuld door de leidinggevende (coördinator of directie).

49 werkgevers evalueerden de 'startopleiding', samen hebben zij 228 begeleiders in dienst die de

'startopleiding' volgen of gevolgd hebben (d.i. 63,2% van het aantal bij de CVO’s ingeschreven

cursisten).

Aan 75 werkgevers werd gevraagd wat zij verwachten van een 'startopleiding' voor niet gekwalifi-

ceerde begeleiders. Het gaat om werkgevers met kinderbegeleiders in dienst die de opleiding vol-

gen of gevolgd hebben (N=49) en werkgevers die hun niet gekwalificeerde begeleiders een oplei-

ding zouden willen aanbieden (N=26).

Page 61: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

61

4.1 Het opleidingsaanbod.

Ongeveer drie kwart van de 49 werkgevers met begeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen

of gevolgd hebben vindt dat er voldoende instapmogelijkheden zijn. De tevredenheid is het laagst

bij de werkgevers uit Oost-Vlaanderen.

Meer dan de helft van dezelfde groep werkgevers geeft aan dat de 'startopleiding' voor hun bege-

leiders gespreid werd over twee of meer semesters. Deze vaststelling bevestigt het vaak gehoorde

signaal dat de huidige 'startopleiding' – hoewel quasi gelijk in aantal uren opleiding - langer duurt

dan de vroegere BKO-opleiding. Concreet gevolg hiervan is dat werknemers in opleiding pas na

lange tijd als begeleider kunnen ingeschakeld worden op de werkvloer.

De 49 werkgevers bevestigen de grote diversiteit op het vlak van een aantal praktisch organisatori-

sche aspecten (spreiding van de theoretische lessen en de stage doorheen het schooljaar). Zij,

noch de 26 werkgevers die geen ervaring hebben met de 'startopleiding', hebben op het vlak van

praktische organisatie eenduidige verwachtingen.

4.2 Bekendheid met het opleidingsaanbod

Ongeveer 30% van de werkgevers geeft aan de 'startopleiding' niet te kennen, hoewel een aantal

onder hen niet-gekwalificeerde kindbegeleiders in dienst heeft. Uit de enquête bij de opleidingsver-

antwoordelijken van CVO’s leren we dat deze laatste het opleidingsaanbod eerder zelden bekend

maken bij de werkgevers.

4.3 Raming van de opleidingscapaciteit voor startende begeleiders

De benodigde opleidingscapaciteit geraamd op basis van een enquête bij de werkgevers wordt ge-

raamd op 290 plaatsen. Tijdens het schooljaar 2011-2012 werden er 223 cursisten ingeschreven.

Op basis daarvan houden we rekening met een tekort van 67 plaatsen voor wat betreft de 'startop-

leiding'.

4.4 Het concept van de 'startopleiding'

Bij de werkgevers met begeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben heerst

er verdeeldheid over het concept van de 'startopleiding'. Zij zijn van oordeel dat:

Wie de 'startopleiding' gevolgd heeft, het kinderopvanglandschap kent, weet wat er van

een begeleider buitenschoolse opvang verwacht wordt en kan omgaan met dagelijkse si-

tuaties binnen de buitenschoolse opvang.

De 'startopleiding' ook nog ander doelstellingen zou moeten bereiken (m.n. constructief

samenwerken in team, adequaat reageren in zowel dagelijkse als onverwachte situaties,

Page 62: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

62

beschikken over een elementaire kennis van EHBO en omgaan met diversiteit en specifieke

zorgbehoeften).

De omvang van de 'startopleiding' tegelijk een sterk en een zwak punt is in vergelijking tot

de vroegere BKO-opleiding. Enerzijds maakt de 'startopleiding' een diepgaande theoreti-

sche onderbouw mogelijk, anderzijds is de 'startopleiding' hierdoor minder toegankelijk

voor bepaalde doelgroepen.

Wat betreft de gesuperviseerde beroepspraktijk zijn de werkgevers, met begeleiders in dienst die

de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben, vragende partij voor:

meer observatie op de werkvloer;

frequentere bezoeken van de begeleider van de school aan de werkplek;

een duidelijke communicatie van de praktische regeling en de verwachtingen die gesteld

worden aan de stage.

Werkgevers die geen ervaring hebben met de 'startopleiding' schuiven volgende doelstellingen naar

voor als zijnde belangrijk voor een 'startopleiding':

kunnen omgaan met kinderen in de dagelijkse context van een buitenschoolse opvang

activiteiten kunnen plannen, organiseren en evalueren

constructief samenwerken in een team

adequaat reageren in gevaarlijke en onverwachte situaties en beschikken over een elemen-

taire kennis van EHBO

inzicht hebben en beschikken over de vaardigheden en attitudes die nodig zijn om de dage-

lijkse verzorging van de kinderen uit te voeren

goede contacten opbouwen en onderhouden met ouders, ouders betrekken bij het opvang-

gebeuren.

De eerste twee doelstellingen zitten vervat in de huidige 'startopleiding', de overige vier doelstel-

lingen komen aan bod in de volledige opleiding begeleider buitenschoolse opvang.

Ongeacht hun ervaring met de 'startopleiding' stellen werkgevers ook opvallend hoge verwachtin-

gen waar het de competenties en de inzetbaarheid van de startende begeleider betreft. Een over-

grote meerderheid is van oordeel dat een startende begeleider taken onder begeleiding op afstand

of geheel zelfstandig moet kunnen uitvoeren ook in minder eenvoudige situaties. De verwachtingen

komen overeen met wat het leerplan vooropstelt nadat de cursist 480 uur stage heeft doorlopen.

4.5 Aandacht voor de doelgroep

Werkgevers, die begeleiders in dienst hebben die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben,

wijzen op een aantal drempels verbonden aan de 'startopleiding':

De leerdoelstellingen liggen hoog en het aandeel theorie is omvangrijk, wat de opleiding

voor oudere werknemers minder toegankelijk maakt.

Sommige doelgroepwerknemers bereiken bepaalde doelstellingen niet, m.n. ‘het plannen,

organiseren en evalueren van activiteiten’, ‘het ontwikkelen van creatieve en expressieve

Page 63: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

63

vaardigheden’ en ‘het werken met stimuleringsprogramma’s en raadplegen van informatie-

bronnen’

Zwakkere kandidaten hebben nood aan een intensievere begeleiding.

Onvoldoende kennis van het Nederlands zorgt bij een aantal doelgroepwerknemers voor

een problematische communicatie.

Page 64: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

64

Page 65: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

Deel 3 – Algemene conclusies en aanbevelingen

Page 66: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

66

Page 67: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

67

De 'startopleiding' moest een alternatief bieden voor de BKO-opleiding ‘begeleider buitenschoolse

opvang’ aangeboden door een aantal door Kind en Gezin erkende opleidingsorganisaties. De keuze

voor een 'startopleiding' binnen de CVO’s had tot doel een over Vlaanderen gespreid opleidings-

aanbod te realiseren.

Op basis van het proefproject stellen we vast dat de CVO’s er in geslaagd zijn om, binnen elke pro-

vincie minstens één instapmogelijkheid te voorzien voor de 'startopleiding'. Het aantal instapmoge-

lijkheden is het grootst in de provincie Antwerpen en in Vlaams-Brabant en Brussel. Dit hoeft niet

te verbazen gelet op het feit dat in deze regio’s ook de meeste CVO’s met een opleiding begeleider

buitenschoolse opvang gevestigd zijn.

Waar het het opleidingsaanbod betreft kunnen we concluderend dat het proefproject tegemoet aan

de vooropgestelde doelstelling en dat de 'startopleiding', mede gelet op het civiel effect ervan, een

zinvol alternatief voor vroegere BKO-opleiding.

Tegelijk stellen we vast dat het opleidingsaanbod:

onvoldoende is om tegemoet te komen aan de vraag naar opleidingstrajecten;

nog onvoldoende bekend is bij een belangrijk deel van de werkgevers.

Ook is het onderscheid tussen de 'startopleiding' en de volwaardige opleiding begeleider buiten-

schoolse opvang onvoldoende duidelijk voor zowel werkgevers als cursisten.

De 'startopleiding' moest ook een structurele oplossing bieden voor de instroom van niet gekwalifi-

ceerde medewerkers in de buitenschoolse opvang (doelgroepwerknemers van het Generatiepact en

de lokale diensten) en het personeelsverloop.

We stellen vast dat de 'startopleiding', waar het de doelgroep betreft, tegen dezelfde knelpunten

aanloopt als de vroegere BKO-opleiding. Het concept van de 'startopleiding' komt onvoldoende

tegemoet aan de leernoden van de doelgroep.

1.1. Het opleidingsaanbod komt onvoldoende tegemoet aan de vraag naar oplei-

dingstrajecten en is onvoldoende bekend bij een belangrijk deel van de werkge-

vers

Het onderzoek bevestigt de nood aan meer opleidingscapaciteit voor startende niet gekwalificeerde

begeleiders in de buitenschoolse opvang.

Op basis van de gegevens uit de enquête bij de werkgevers ramen we de benodigde oplei-

dingscapaciteit voor de 'startopleiding' tijdens het schooljaar 2012-2013 op 290 opleidings-

plaatsen.

Tijdens het schooljaar 2011-2012 telden we 223 ingeschreven cursisten (enquête oplei-

dingsverantwoordelijken CVO).

Uitgaande van deze gegevens dreigt er een globaal tekort van 70 opleidingsplaatsen, als de

opleidingscapaciteit voor de 'startopleiding' tijdens het schooljaar 2012-2013 niet wordt

uitgebreid.

Vraag en aanbod zijn een provinciaal (zelfs vaak een regionaal) gegeven.

Page 68: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

68

Op basis van de jaarlijkse registratie van het aantal niet gekwalificeerde begeleiders in de

erkende buitenschoolse opvang, lijkt het percentage niet gekwalificeerde begeleiders een in

de tijd redelijk stabiel gegeven (tabel 40). Toch blijft elke registratie een momentopname.

Meer gedetailleerde analyses tonen duidelijke verschillen op niveau van de provincies.

De opleidingscapaciteit die voorbehouden wordt voor de 'startopleiding', net als de instap-

momenten die voorzien worden, zijn eigen aan ieder individueel CVO.

30% van de werkgevers (30%) kent de 'startopleiding' niet.

Aanbevelingen

Een nauwkeurige en regelmatige monitoring van het aantal niet gekwalificeerde begeleiders

tewerkgesteld in de erkende buitenschoolse opvang is cruciaal om zicht te krijgen op de potentiële

vraag naar opleidingstrajecten. De reële vraag kan nog beter worden ingeschat als men werkge-

vers rechtstreeks bevraagt naar hun opleidingsbehoeften voor niet gekwalificeerde begeleiders.

Het tijdstip van de bevraging wordt best afgestemd op planningscyclus van de CVO’s. CVO’s kun-

nen, binnen de hen toegekende opleidingscapaciteit, immers zelf van jaar tot jaar bepalen hoeveel

instapmomenten met welke opleidingscapaciteit ze voor de 'startopleiding' voorzien.

Aangezien vraag en aanbod zeer sterk bepaald worden door regionale factoren is regionaal over-

leg tussen de verschillende betrokkenen (werkgevers, opleidingscentra, VDAB) cruciaal. Het moet

niet alleen toelaten vraag en aanbod nauwkeurig in kaart te brengen. Het kan ook bijdragen tot

een betere afstemming van het opleidingsaanbod op de vraag naar opleidingstrajecten.

Het actieplan ‘Werk maken van werk in de zorgsector’ schuift een uitbreiding van de opleidingsaca-

paciteit naar voren geschoven als een van de hefbomen om de zij-instroom van gekwalificeerde

begeleiders in de kinderopvang te garanderen. Regionaal overleg opent mogelijkheden om het

opleidingsaanbod van onderuit te laten groeien. Waar nodig kan er gezocht worden naar nieuwe

opleidingscentra die de opleiding begeleider (buitenschoolse) kinderopvang aanbieden. Op deze

manier draagt regionaal overleg bij tot het realiseren van meer opleidingscapaciteit.

Bovenlokale structuren (provinciebesturen, RESOC, SERR, POM’s, …) zouden dergelijk regionaal

overleg kunnen faciliteren en waar nodig ondersteunen. Op deze manier dragen ook zij bij tot

de realisatie van het actieplan ‘‘Werk maken van werk in de zorgsector’. De weg die het RESOC

Waas en Dender is gegaan kan hier alvast als goed voorbeeld worden meegegeven.

1.2. Het opleidingsaanbod binnen de 'startopleiding' is weinig transparant en komt

niet altijd tegemoet aan de opleidingsnoden van de doelgroep

De doelgroep waarvoor de 'startopleiding' in het leven geroepen werd heeft nood aan een geïndivi-

dualiseerd leertraject of bijkomende ondersteuning.

Zowel de CVO-opleidingsverantwoordelijken als de werkgevers wijzen op beperkingen, ei-

gen aan de doelgroep. Niet zelden staan deze beperkingen een succesvol afronden van de

Page 69: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

69

'startopleiding' in de weg. Voor een aantal cursisten vormt de beperkte kennis van de Ne-

derlandse taal een bijkomende drempel.

Deze vaststellingen liggen in het verlengde van wat de opleidingsorganisaties VCOK en VD-

KO eerder al concludeerden m.b.t. de slaagkansen van deze groep doelgroepwerknemers

voor de BKO-opleiding.

CVO’s bieden een kader waarbinnen een dergelijk geïndividualiseerd traject tot de moge-

lijkheden behoort. Binnen de contouren van de protocolovereenkomst is een geïndividuali-

seerd traject niet altijd mogelijk, omdat wie start als deeltijdse werkzoekende met een

VDAB-opleidingscontract geacht wordt de 'startopleiding' binnen één jaar na de start van

de tewerkstelling af te ronden.

Op basis van de enquêtes stelt zich de vraag: ‘moet het concept van een 'startopleiding' behouden

blijven of gaan we meteen voor het volledige opleidingstraject?’. Als het concept van een 'startop-

leiding' behouden blijft dan lijkt het zinvol om het aantal uren gesuperviseerde beroepspraktijk uit

te breiden naar 160 uur, zijnde 2 modules van telkens 80 uur praktijk.

De resultaten van de enquête uitgevoerd bij de werkgevers ondersteunt de resultaten van

de enquête uitgevoerd bij de CVO-opleidingsverantwoordelijken en plaatst vraagtekens bij

de modules die voor de 'startopleiding' geselecteerd werden. De doelstellingen die beoogd

worden met een aantal andere modules uit de opleiding ‘begeleider buitenschoolse opvang’

lijken voor de bevraagde werkgevers en de CVO-opleidingsverantwoordelijken minstens

even belangrijk. Op basis van wat werkgevers en opleidingsverantwoordelijken belangrijk

vinden voor een 'startopleiding' zouden de geselecteerd modules ook kunnen vervangen

worden door andere modules. Dat de 'startopleiding' de leerlijn van de volledige opleiding

doorbreekt maakt het extra moeilijk voor wie nog geen ervaring heeft met het werken met

kinderen.

Werkgevers lijken bovendien aan te geven dat op één na alle modules uit de opleiding ‘be-

geleider buitenschoolse kinderopvang’ belangrijk zijn ook voor een startende begeleider. Zo

ook verwacht een meerderheid van de werkgevers dat begeleiders, die de 'startopleiding'

hebben beëindigd, kunnen ingezet worden als volwaardige begeleiders.

Dat het onderscheid tussen de 'startopleiding' en de volwaardige opleiding begeleider bui-

tenschoolse opvang voor werkgevers onvoldoende duidelijk is, werd tijdens stuurgroepver-

gaderingen ook meermaals gesignaleerd vanuit de CVO’s. Tot slot wijzen ook de VDAB-

klantenconsulenten in hun evaluatie op de nood aan een transparant opleidingsconcept.

De CVO-opleidingsverantwoordelijken en de VDAB-klantenconsulenten wijzen in hun evalu-

atie op de meerwaarde van een langere stageperiode.

Werkgevers, met begeleiders in dienst die de 'startopleiding' volgen of gevolgd hebben, zijn

vragende partij voor meer observatie op de werkvloer, frequentere bezoeken van de sta-

gebegeleider van de school aan de werkplek en een duidelijke communicatie van de prakti-

sche regeling en de verwachtingen die gesteld worden aan de stage.

Aanbeveling

Gelet op de resultaten van de evaluatie kan worden overwogen om het concept van een 'startop-

leiding' los te laten in ruil voor kwalificerende trajecten in combinatie met ‘opleiding op de werk-

vloer’. Dit betekent, niet gekwalificeerde begeleiders op de werkvloer toelaten en een kwalificerend

traject uitwerken op maat van de niet gekwalificeerde werknemer.

Page 70: ‘Begeleider buitenschoolse opvang · 2021. 3. 18. · begeleider buitenschoolse kinderopvang' binnen het volwassenenonderwijs (hierna kortweg 'start-opleiding' genoemd). Het proefproject

70

Niet gekwalificeerde begeleiders toelaten als begeleider buitenschoolse opvang

Wie potentieel heeft om te werken in de kinderopvang kan aan de slag als begeleider in de buiten-

schoolse opvang en dit los van het statuut van doelgroepwerknemer. Binnen de voorziening maken

we een onderscheid maken tussen ‘begeleiders in opleiding’ (BIO) en ‘volwaardige begeleiders’.

begeleiders in opleiding (BIO) = niet gekwalificeerde begeleiders en minimaal gekwalifi-

ceerde begeleiders (zijnde BKO- of 'startopleiding');

volwaardige begeleiders = begeleiders met een volwaardige kwalificatie zoals opgenomen

in het ministerieel besluit.

Een 'startopleiding' is m.a.w. niet langer nodig en de niet gekwalificeerde medewerkers tellen mee

voor de begeleider/kind ratio.

Alternatieve piste: verplichting om 1 à 2 modules te volgen binnen CVO, met behoud van

de leerlijn die voorzien is in de opleiding begeleider buitenschoolse opvang. In dat geval te

bekijken met de CVO’s welke modules meest relevant en best haalbaar zijn.

Het toelaten van niet gekwalificeerde medewerkers op de werkvloer wordt bij voorkeur gekoppeld

aan voorwaarden.

Niet gekwalificeerde begeleiders inschakelen op de werkvloer vraagt een aanpassing van het IBO-

erkenning- en subsidiebesluit en van het MB kwalificatiebewijzen. Om te vermijden dat de continuï-

teit van het aanbod in het gedrang komt, omdat er onvoldoende gekwalificeerde begeleiders zijn, is

het belangrijk dat de 'startopleiding' blijft bestaan tot de nieuwe regelgeving in werking treedt.

Kwalificerend traject op de werkvloer op maat van de werknemer

Het behalen van een kwalificatie kan via een opleiding in het volwassenen onderwijs of via een

ervaringsbewijs.

Verder te onderzoeken welke andere kwalificerende trajecten er mogelijk zijn.

Kritische succesfactoren:

Kunnen beschikken over een beroepscompetentieprofiel, en een aangepaste standaard

voor het ervaringsbewijs, dat de complexiteit job voldoende vat om zo beter tegemoet te

komen aan maatschappelijke uitdagingen waar de kinderopvang voor staat.

Werkgevers benadrukken het belang van constructief samenwerken in team en kunnen

omgaan me diversiteit en specifieke zorgbehoeften. Deze competenties worden nu onvol-

doende gevat door de standaard, zoals eerder al mocht blijken uit de evaluatie van de

testcentra.

Duidelijke positionering van het ervaringsbewijs: eindkwalificatie of bepalen van leerpoten-

tieel?