ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler...

13
1 Inleiding De fundamentele transities die momenteel plaats- vinden binnen een scala van bedrijfstakken con- fronteren de betrokken bedrijven met grote uit- dagingen (Bettis en Hitt, 1995). Dit artikel richt zich op de opkomst van een complex van met elkaar verbonden bedrijfstakken. Wij bestuderen welke consequenties een opkomend industrieel complex (‘emerging industrial complex’) heeft voor de kennisintegratie van bedrijven die tot dan toe binnen een van de relatief stabiele ‘oorspron- kelijke’ bedrijfstakken opereerden. Een belangrijk kenmerk van een opkomend industrieel complex is de convergentie van ver- schillende technologieën naar hybride vormen. Dit houdt onder meer in dat de grenzen van voorheen aparte en relatief onafhankelijke bedrijfstakken vervagen (Astley, 1985; Van de Ven, 1993). Een manier om dit in kwantitatieve termen weer te geven, is bijvoorbeeld de raming van interindu- striële stromen van R&D-uitgaven (Scherer, 1982). Prominente voorbeelden zijn de industriële complexen die zijn ontstaan rondom micro-elek- tronica en biotechnologie (Lundgren, 1991). Op het niveau van het individuele bedrijf bete- kent de opkomst van een industrieel complex dat de kansen voor de ontwikkeling van nieuwe busi- nesses toenemen. Om deze nieuwe kansen succes- vol te exploiteren, vormen reeds bestaande maar voor de betrokken bedrijfstak nieuwe kenniscom- ponenten de noodzakelijke ingrediënten (Pennings en Harianto, 1992). Het strategisch inzicht in de factoren die hierbij een rol spelen is echter nog relatief onderontwikkeld en verdient meer aandacht. Wij veronderstellen dat het management van organisationele vernieuwing binnen de context van een opkomend industrieel complex in elk geval gericht is op het creëren van nieuwe kennis- configuraties op basis van bestaande kennis- componenten. Deze interpretatie van de hercon- figuratie van bestaande kenniscomponenten gaat terug op Schumpeter's definitie van innovatie (1934, p.68) als ‘the carrying out of new combi- nations’ of – anders gezegd – ‘the different employment of the economic system’s existing supplies of productive means’. Verder bouwt deze interpretatie ook voort op het onderscheid dat Henderson en Clark (1990) maken in vier innova- tietypen: incrementeel, modulair, architectonisch en radicaal. In dit artikel beschouwen we de herconfiguratie van kenniscomponenten als een vorm van architectonische innovatie. In de woorden van Henderson en Clark (1990): ‘The essence of an architectural innovation is the reconfiguration of an established system to link together existing components in a new way’ (p.12). Het is duidelijk dat architectonische kennisconfiguraties aanslui- ten bij Schumpeter's definitie van innovatie als een proces van het op nieuwe manieren combineren van bestaande voorraden productiemiddelen. Ook sluit deze definitie aan bij de context van opko- mende industriële complexen, waarin voor veel ondernemingen de mogelijkheden om bestaande kenniscomponenten binnen het complex te combi- neren aantrekkelijker zijn dan het zelf ontwikke- len van nieuwe kennis. De term ‘kenniscomponenten’ wordt in dit artikel gedefinieerd als kennis die al bestaat bin- ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK 43 M AB JANUARI/FEBRUARI 2001 ORGANISATIE EN MANAGEMENT Managen van kennisintegratie in de context van een industrieel complex in ontwikkeling Dr. M. de Boer, Prof. Dr. Ing. F.A.J. van den Bosch en Prof. Dr. H.W. Volberda Dr. M. de Boer promoveerde in mei 2000 aan de Erasmus Universiteit Rotterdam op het onderwerp dat in dit artikel wordt behandeld. Hij is managing director van de Techn-O-Tape Group. Prof. Dr. Ing. F.A.J. van den Bosch en Prof. Dr. H.W. Volberda zijn als hoogle- raar Management wisselwerking onderneming/omge- ving resp. als hoogleraar Business Policy en Strategisch Management verbonden aan de vakgroep Strategie & Omgeving van de Faculteit Bedrijfskunde van de Erasmus Universiteit Rotterdam. Zij hebben het promo- tieonderzoek van Dr. De Boer begeleid.

Transcript of ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler...

Page 1: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

1 Inleiding

De fundamentele transities die momenteel plaats-vinden binnen een scala van bedrijfstakken con-fronteren de betrokken bedrijven met grote uit-dagingen (Bettis en Hitt, 1995). Dit artikel richtzich op de opkomst van een complex van metelkaar verbonden bedrijfstakken. Wij bestuderenwelke consequenties een opkomend industrieelcomplex (‘emerging industrial complex’) heeftvoor de kennisintegratie van bedrijven die tot dantoe binnen een van de relatief stabiele ‘oorspron-kelijke’ bedrijfstakken opereerden.

Een belangrijk kenmerk van een opkomendindustrieel complex is de convergentie van ver-schillende technologieën naar hybride vormen. Dithoudt onder meer in dat de grenzen van voorheenaparte en relatief onafhankelijke bedrijfstakkenvervagen (Astley, 1985; Van de Ven, 1993). Eenmanier om dit in kwantitatieve termen weer tegeven, is bijvoorbeeld de raming van interindu-striële stromen van R&D-uitgaven (Scherer,1982). Prominente voorbeelden zijn de industriëlecomplexen die zijn ontstaan rondom micro-elek-tronica en biotechnologie (Lundgren, 1991).

Op het niveau van het individuele bedrijf bete-kent de opkomst van een industrieel complex datde kansen voor de ontwikkeling van nieuwe busi-nesses toenemen. Om deze nieuwe kansen succes-vol te exploiteren, vormen reeds bestaande maarvoor de betrokken bedrijfstak nieuwe kenniscom-ponenten de noodzakelijke ingrediënten (Penningsen Harianto, 1992). Het strategisch inzicht in defactoren die hierbij een rol spelen is echter nogrelatief onderontwikkeld en verdient meer aandacht.

Wij veronderstellen dat het management vanorganisationele vernieuwing binnen de contextvan een opkomend industrieel complex in elkgeval gericht is op het creëren van nieuwe kennis-configuraties op basis van bestaande kennis-componenten. Deze interpretatie van de hercon-figuratie van bestaande kenniscomponenten gaat

terug op Schumpeter's definitie van innovatie(1934, p.68) als ‘the carrying out of new combi-nations’ of – anders gezegd – ‘the differentemployment of the economic system’s existingsupplies of productive means’. Verder bouwt dezeinterpretatie ook voort op het onderscheid datHenderson en Clark (1990) maken in vier innova-tietypen: incrementeel, modulair, architectonischen radicaal.

In dit artikel beschouwen we de herconfiguratievan kenniscomponenten als een vorm van architectonische innovatie. In de woorden vanHenderson en Clark (1990): ‘The essence of anarchitectural innovation is the reconfiguration of an established system to link together existingcomponents in a new way’ (p.12). Het is duidelijkdat architectonische kennisconfiguraties aanslui-ten bij Schumpeter's definitie van innovatie als eenproces van het op nieuwe manieren combinerenvan bestaande voorraden productiemiddelen. Ooksluit deze definitie aan bij de context van opko-mende industriële complexen, waarin voor veelondernemingen de mogelijkheden om bestaandekenniscomponenten binnen het complex te combi-neren aantrekkelijker zijn dan het zelf ontwikke-len van nieuwe kennis.

De term ‘kenniscomponenten’ wordt in ditartikel gedefinieerd als kennis die al bestaat bin-

O R G A N I S A T I E E N S T R U C T U R E R I N G • B E D R I J F S T A K

43MABJANUARI/FEBRUARI 2001

OR

GA

NIS

ATI

E E

N M

AN

AG

EM

EN

T

Managen van kennisintegratie in de context van een industrieelcomplex in ontwikkelingDr. M. de Boer, Prof. Dr. Ing. F.A.J. van den Bosch en Prof. Dr. H.W. Volberda

Dr. M. de Boer promoveerde in mei 2000 aan deErasmus Universiteit Rotterdam op het onderwerp datin dit artikel wordt behandeld. Hij is managing directorvan de Techn-O-Tape Group. Prof. Dr. Ing. F.A.J. vanden Bosch en Prof. Dr. H.W. Volberda zijn als hoogle-raar Management wisselwerking onderneming/omge-ving resp. als hoogleraar Business Policy en StrategischManagement verbonden aan de vakgroep Strategie &Omgeving van de Faculteit Bedrijfskunde van deErasmus Universiteit Rotterdam. Zij hebben het promo-tieonderzoek van Dr. De Boer begeleid.

Page 2: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

nen de oorspronkelijke bedrijfstakken die sameneen industrieel complex vormen, maar vaak onbe-kend is bij bedrijven die afkomstig zijn uit anderebedrijfstakken. Het begrip ‘architectonische ken-nis’ wordt gedefinieerd als de combinatie van ver-schillende typen van kenniscomponenten in eennieuwe kennisconfiguratie. Deze architectonischekennis dient vervolgens als basis voor het genere-ren van product-marktcombinaties (PMC’s). Weveronderstellen derhalve dat het managen vanstrategische vernieuwing binnen een opkomendindustrieel complex een proces is waarbij bestaan-de kenniscomponenten worden geïntegreerd innieuwe architectonische kennis die vervolgensweer als basis dient voor het creëren van nieuweproduct-marktcombinaties.

2 Integratie van organisatiekennis

De notie van de onderneming als een bundel ken-niscomponenten heeft recent veel aandacht gekre-gen. De opkomst van deze stroming in de litera-tuur is verbonden met de groeiende populariteitvan de resource-based view op het bedrijf (vgl.Wernerfelt, 1984) en de daaraan gerelateerdebenadering van dynamische capaciteiten (vgl.Teece et al., 1997). De groeiende literatuur overorganisatiekennis is daarnaast een indicatie voorde veranderingen van de wijze waarop organisa-ties als economische eenheden worden geïnterpre-teerd. Deze interpretatie schuift op van een pro-ductie gecentreerd naar een op ‘leren’ gebaseerdperspectief. Het laatste houdt in dat menselijkkapitaal in de vorm van kennis, vaardigheden encompetenties van mensen en teams – in plaats vankapitaalgoederen en financieel kapitaal – de kerngaat vormen om een blijvend concurrentievoor-deel te ontwikkelen (De Geus, 1998).

In de literatuur over organisatiekennis wordteen breed scala van dimensies gebruikt om de verschillende typen kennis te karakteriseren (vgl. Winter, 1987). De meest gebruikte is waar-schijnlijk de dimensie die loopt van implicietenaar expliciete kennis (vgl. Nonaka, 1994). Ditonderscheid is gebaseerd op het werk van Polanyi(1966). In dit artikel ligt de nadruk echter op eengerelateerde dimensie, namelijk die van de ken-nisintegratiehiërarchie (Grant, 1996). Onderaandeze kennishiërarchie staat persoonlijke kennis,terwijl bovenaan sprake is van architectonischekennis. De uitdaging van dit integratieproces opverschillende niveaus is het creëren van architec-tonische kennis die zo mogelijk bedrijfsspecifiekis. Dit lijkt op de ideeën die zijn ontwikkeld ondernoemers als onderscheidende capaciteiten, kern-competenties, strategische activa, enzovoorts

(vgl. Amit en Schoenmaker, 1993; Prahalad enHamel, 1990; Rumelt, 1984).

Steeds vaker wordt onderkend dat vanuit strategisch oogpunt de relaties tussen de resources– en dus ook tussen kenniscomponenten – vanwezenlijk belang zijn. Nordhaug (1993) spreekt indit verband over competentienetwerken en compe-tentieconfiguraties, terwijl Leonard-Barton (1995)de kerncapaciteit definieert als een onderling ver-bonden kennissysteem.

Om redenen van analytische eenvoud beperkenwij het uit meerdere niveaus bestaande integratie-proces tot twee niveaus. De laagste trede van dekennishiërarchie bevat drie soorten kenniscompo-nenten: kennis die is gerelateerd aan (1) producten(of diensten), (2) productieprocessen en (3) mark-ten. De bovenste trede is de architectonische kennis. Evenals in Grant (1996) wordt het kennis-integratieproces gekarakteriseerd met behulp vandrie dimensies: efficiëntie, scope en flexibiliteit.De efficiëntie van de kennisintegratie refereert aande manier waarop de architectonische kennis toe-gang verleent tot en gebruikmaakt van kennis-componenten. De scope van de kennisintegratierefereert aan de breedte van de kenniscomponen-ten waarop de architectonische kennis voortbor-duurt. De flexibiliteit van de kennisintegratie tenslotte refereert aan de mate waarin de architecto-nische kennis toegang verleent tot additionelekenniscomponenten en bestaande kenniscompo-nenten integreert.

Door het concept van de kennishiërarchie te ge-bruiken, kan er nu een conceptueel raamwerk vanhet kennisintegratieproces worden geconstrueerd.Dit raamwerk is weergegeven in figuur 1.Refererend aan de capaciteits-, vereisten-, en fit-concepten van het informatieverwerkingsper-spectief zoals ontwikkeld door onder meerGalbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler(1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context waarin eenbedrijf opereert, bepaalt het type integratieprocesdat is vereist. Dit impliceert dat de uitdaging vooreen bedrijf ligt in het voldoen aan deze voorwaar-de. Daartoe heeft een bedrijf in elk geval tweebelangrijke ontwerpvariabelen tot zijn beschik-king: de organisatievorm en de combinative capabilities. Gezamenlijk genereren de organisa-tievorm en deze capabilities de kennisintegratie-capaciteiten van een bedrijf. Bij voorkeur sluitdeze capaciteit aan bij de kennisintegratievereistendie worden gegenereerd door de fase van indu-striële ontwikkeling waarmee het bedrijf wordtgeconfronteerd. In dit artikel gaat het om deopkomst van een industrieel complex.

44 MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Page 3: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

2.1 Organisatievormen

Het conceptuele raamwerk onderscheidt organisa-tievormen als ontwerpvariabelen van kennisinte-gratie. In dit verband wordt een organisatievormbeschouwd als de infrastructuur die het procesvan kennisintegratie op een specifieke maniermogelijk maakt (Volberda, 1998). De keuze vooreen bepaalde organisatievorm heeft derhalvebelangrijke implicaties voor het vermogen van eenonderneming om het type kennisintegratieproceste genereren dat voor een bepaalde externe om-geving vereist is. We beperken onszelf hier tot vierbasisorganisatievormen, die primair de internesituatie van een bedrijf omschrijven. Dit zijn defunctionele, divisie-, matrix- en innovatieve vorm(Ansoff en Brandenburg, 1971).

Naast deze vier organisatievormen wordt in de literatuur aandacht gevraagd voor nieuwe typen organisatievormen. Voorbeelden hiervanzijn de interne-netwerkvorm (Miles en Snow,1986), de sferische vorm (Miles en Snow, 1994),de N-vorm (Hedlund, 1994), en de hypertekst-vorm (Nonaka, 1994). De meeste van deze nieuwetypen organisatievormen zijn echter nog niet voldoende onderzocht om de eigenschappen ervante beoordelen wat betreft de drie bovengenoemdedimensies van kennisintegratie. Niettemin is het conceptuele raamwerk in principe geschikt om ook deze nieuwe organisatievormen te incor-poreren. Hieronder vergelijken we de viergenoemde basisorganisatievormen in termen van hun mogelijke betekenis voor de efficiëntie,scope en flexibiliteit van het kennisintegratie-proces.

- Functionele vorm De functionele vorm is gebaseerd op een verde-ling van vergelijkbare activiteiten over functionelemanagers, een hiërarchie die bestaat uit diverseniveaus met kleine spans of control, en een matevan managementfunctionalisering die beperkt kan zijn (geen staffuncties) dan wel uitgebreid(staffuncties met formele autoriteit). Het belang-rijkste voordeel van de functionele vorm is deefficiëntie die wordt verkregen op het punt vanschaalvoordelen, overhead en vaardigheden. De scope en flexibiliteit van kennisintegratie zijnin de functionele vorm evenwel beperkt. Alleen in stabiele omgevingen met maar enkele PMC’smet een relatief lange levenscyclus is deze vormgeschikt (Krijnen, 1979). In turbulente omgevin-gen zullen er prioriteitsconflicten ontstaan, wor-den de communicatielijnen langer en neemt hetaanpassingsvermogen ten opzichte van zich wij-zigende externe omstandigheden af (Ansoff enBrandenburg, 1971). Dit leidt tot de volgende ver-onderstelling: de functionele vorm heeft een grootpotentieel voor de efficiëntie, maar een kleinpotentieel voor de scope en flexibiliteit van ken-nisintegratie.

- Divisievorm De divisievorm is gebaseerd op de groepering van activiteiten volgens product-marktcombina-ties, kent ten opzichte van de functionele vormminder hiërarchische niveaus met grotere spans of control, en een beperkte managementfunctio-nalisering in de vorm van een paar centrale staf-functies. Vanwege de vergaande autonomie van de divisies in termen van operationele beslissin-

45MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Fit

Figuur 1: Het conceptueel raamwerk van kennisintegratie

Page 4: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

gen en het directe contact met de omgeving veronderstellen we dat de flexibiliteit van kennis-integratie groter is in vergelijking met de functio-nele vorm. Voor deze toename van flexibiliteit van kennisintegratie moeten echter schaalvoor-delen worden opgeofferd. Bovendien is de scopevan kennisintegratie beperkt tot divisieniveau. De losse verbinding tussen divisies faciliteert kennisintegratie binnen de divisies, maar onder-drukt kennisintegratie tussen de divisies. Daaromis een divisievorm het meest geschikt in een dynamische omgeving met grote aantallen PMC’sdie weinig gemeenschappelijke kenmerken hebben en waarvan de levenscyclus relatief langis. Dit leidt tot de volgende veronderstelling: de divisievorm heeft een gering potentieel voorzowel de scope als de efficiëntie, maar een grootpotentieel voor de flexibiliteit van kennisinte-gratie.

- Matrixvorm De matrixvorm is gebaseerd op een duale groepe-ring van activiteiten, een duale autoriteitshiërar-chie, en een grote mate van functionalisering vanmanagementtaken. De matrix combineert hetprincipe van gespecialiseerde functionele afde-lingen en het principe van min of meer autonomeunits of divisies, en is bedoeld voor situatieswaarin een aantal (tijdelijke) divisies of autonomeunits in het leven moet worden geroepen. Hetvermogen van elke unit om de organisatievorm tekiezen die het meest geschikt is voor het projectwaaraan wordt gewerkt, faciliteert de variatie enflexibiliteit van kennisintegratie. Het gegeven datbeschikbare middelen en mensen aan verschillen-de projecten kunnen worden toegewezen, maakteen grote scope en flexibiliteit van kennisintegra-tie mogelijk. Maar, zoals Child (1984) refererendaan de matrixvorm opmerkte: ‘A purely structuraldesign will not of itself guarantee any desired pattern of behaviour.’Toch wordt de matrixvormvanwege de grote scope en flexibiliteit van kennis-integratie beschouwd als een geschikte vorm voororganisaties die opereren in omgevingen met veelnieuwe PMC’s met relatief korte levenscycli. Descope en flexibiliteit van kennisintegratie binnende matrixvorm tasten de efficiëntie echter aan. De

schaalvoordelen zullen tamelijk gering zijn omdater verschillende functies, experts en instrumentennodig zijn in de uiteenlopende tegelijk uitgevoer-de projecten, met als resultaat slechts gedeeltelijkbenutte middelen. Dit leidt tot de volgende veron-derstelling: de matrixvorm heeft een gering poten-tieel voor de efficiëntie maar een groot potentieelvoor zowel de scope als de flexibiliteit van kennis-integratie.

- Innovatieve vormAnsoff en Brandenburg (1971) stellen dat dezebasisorganisatievorm een aantal van de nadelenvan de matrixvorm tenietdoet. De matrix is name-lijk niet bruikbaar voor de meeste grote productie-bedrijven waarin schaalvoordelen belangrijk zijn,competenties relatief inflexibel zijn en producteneen lang leven zijn beschoren. Het onderliggendeprincipe van de innovatieve vorm is dat debestaande winstgevende producten en markten ineen businessgroep worden ondergebracht en datde ontwikkeling van nieuwe product- en marktpo-sities in een afzonderlijke – op teams gebaseerde –innovatiegroep wordt ondergebracht. De innovatie-groep richt zich dus op de toename van de scopeen flexibiliteit van kennisintegratie, terwijl debestaande businessgroep de efficiëntie van kennisintegratie in het oog houdt. De innovatieveorganisatievorm beschikt over een groot potentieelvoor de scope en de flexibiliteit van kennisinte-gratie en bereikt doorgaans een bevredigendniveau van kennisintegratie-efficiëntie. De matevan efficiëntie hangt af van de schaal waarop ope-raties plaatsvinden en in hoeverre nieuwe PMC’sworden overgebracht naar een nieuwe of bestaan-de divisie. We veronderstellen derhalve dat deinnovatieve vorm een groot potentieel heeft voorzowel efficiëntie, scope als flexibiliteit van ken-nisintegratie.

In elk van de hiervoor kort beschreven vier basis-organisatievormen wordt kennis op een voor die vorm karakteristieke wijze geïntegreerd(Lawrence en Lorsch, 1967). Binnen de functio-nele vorm hebben de kenniscomponenten zichaangepast aan de functionele gebieden, terwijlbinnen de divisievorm de kenniscomponenten

46 MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Functionele vorm Divisievorm Matrixvorm Innovatieve vorm

Efficiëntie van integratie H L L H

Scope van integratie L L H H

Flexibiliteit van integratie L H H H

Noot: H = hoog; L = laag

Tabel 1: Vier basisorganisatievormen en hun uitwerking op de dimensies van kennisintegratie

Page 5: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

geïntegreerd zijn in semi-autonome divisies. De matrixvorm probeert kenniscomponenten aan te passen aan functionele gebieden, maar ookom deze kennis te integreren in projectteams. De innovatieve vorm ten slotte zondert de voorinnovatie relevante kenniscomponenten af van deoperationele kernactiviteiten.

De voorgaande veronderstellingen over hetpotentieel voor kennisintegratie van de vier basis-organisatievormen zijn samengevat in tabel 1. Inons conceptuele raamwerk onderscheiden wenaast de organisatievorm tevens combinativecapabilities. Het zijn deze capabilities die deactieve exploitatie van het potentieel van het ken-nisintegratieproces door de verschillende organi-satievormen mogelijk maken.

2.2 Combinative capabilities

Zoals aangestipt is het idee achter het concept vancombinative capabilities dat de integratie van ken-nis en niet de kennis zelf de basis vormt van hetconcurrentievoordeel van een bedrijf. De specifiekeconfiguratie van kennis functioneert als een portfo-lio van opties of zogenoemde platforms (Kogut,1991), voor toekomstige ontwikkelingen van nieu-we PMC’s. Deze platforms worden opgebouwd viade combinative capabilities van een ondernemingdoor van binnen en van buiten de ondernemingkomende kenniscomponenten bijeen te voegen entoe te passen (Kogut en Zander, 1992).

De term ‘combinative’, zoals door Kogut enZander gedefinieerd, is vergelijkbaar met de term‘integratie’ zoals die wordt gebruikt door Grant(1996) en stemt overeen met de term ‘configura-tie’ zoals die wordt gebruikt door Henderson enClark (1990). Wat echter in de meeste publicatiesontbreekt, is een specificatie van de verschillendetypen combinative capabilities of integratie-mechanismen die een bedrijf tot zijn beschikkingheeft en van de invloed van deze capaciteiten op het kennisintegratieproces. We nemen in onsraamwerk drie typen combinative capabilities op,die zowel van intra- als interorganisationele aardkunnen zijn. Met andere woorden: een bedrijf datnieuwe architectonische kennis ontwikkelt, kangebruikmaken van deze capabilities om de ken-niscomponenten die zich ergens in de organisatiebevinden te integreren óf om kenniscomponentendie zich bij actoren in zijn omgeving bevinden teintegreren. Systeemcapaciteiten c.q. systeemvaar-digheden maken de creatie van nieuwe architecto-nische kennis mogelijk via formele systemen alscodes, plannen en procedures. Coördinatie-capaciteiten c.q. coördinatievaardigheden makende creatie van nieuwe architectonische kennismogelijk via managementinstrumenten als teams,

participatie en training. Socialiserende capacitei-ten c.q. socialisatievaardigheden ten slotte makende creatie van nieuwe architectonische kennismogelijk via in de loop van de tijd opgebouwdenormen en waarden.

- SysteemcapaciteitenSysteemcapaciteiten – in termen van proceduresen handboeken – worden vaak gebruikt om expli-ciete kenniscomponenten te integreren. Individuencombineren en wisselen expliciete kennis uit doorformele uitwisselingsmechanismen, zoals vast-staande procedures, jargon, codes, werkinstructiesen informatiesystemen. De herconfiguratie vanbestaande informatie door deze ex ante ontwor-pen informatieprocessystemen leidt tot nieuwearchitectonische kennis. Grant (1996) betoogt dathoe complexer een activiteit is, des te groter hetaantal locaties is waarin die activiteit moet wordenherhaald, en dat hoe bindender de performance-specificaties voor de uitkomst van die activiteitzijn, hoe meer je kunt vertrouwen op kennisinte-gratie door systeemcapaciteiten.

Hoewel de efficiëntie van kennisintegratiedoor systeemcapaciteiten groot is, zijn de scopeen de flexibiliteit van kennisintegratie veel minderbevredigend (Volberda, 1998). Systeemcapaciteitenbeschrijven de mate waarin gedrag is geprogram-meerd voorafgaand aan de uitvoering (Galbraith,1973; Khandwalla, 1977). Ze weerspiegelen demate waarin regels, procedures, instructies encommunicatie zijn vastgelegd in geschreven docu-menten of formele systemen. Een belangrijk voor-deel van systeemcapaciteiten is dat de noodzaakvan verdere communicatie en coördinatie tussenorganisatieonderdelen sterk wordt gereduceerd.Ze zorgen dus voor een ‘geheugen’ om routinesitu-aties af te handelen. Binnen zulke routinesituatiesis het gedrag van de deelnemers voorspelbaar: zijweten wat ze moeten doen en kunnen daardoorheel snel reageren. Op grond van bovenstaandeoverwegingen veronderstellen we dat systeemca-paciteiten de efficiëntie positief, maar zowel descope als de flexibiliteit van kennisintegratie nega-tief beïnvloeden.

- CoördinatiecapaciteitenTerwijl systeemcapaciteiten kennis integreren via ex ante-regels en procedures, vergroten coördi-natiecapaciteiten de kennisintegratie via relaties tussen groeps- en teamleden (Volberda, 1998). Dit refereert aan laterale manieren van coördinatiedie expliciet kunnen zijn ontworpen maar ook kun-nen zijn ontstaan uit een proces van interactie (De Leeuw en Volberda, 1996). In zo'n situatie is er geen apart informatiesysteem, maar komt de kennisintegratie voort uit een specifieke bundel van

47MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Page 6: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

relaties tussen groepsleden. Coördinatiecapaciteitennemen toe via bijvoorbeeld training en job rotation,verbindingsinstrumenten en participatie.Een organisatie kan indirecte kennisintegratiebereiken door geschoolde professionals in tehuren die verder kunnen worden getraind binnende organisatie. Opleiding en training bewerkstel-ligen indirect wat regels en procedures als onder-deel van systeemcapaciteiten direct bewerkstel-ligen: ze beheersen en coördineren de kennisbinnen het bedrijf. Professionals en vakmensenlijken op de werkvloer autonoom te handelen,maar in feite worden ze geleid door aangeleerdevaardigheden en eerder verworven kennis.Daarnaast wordt – in een turbulente omgeving –mutual adjustment (Mintzberg, 1989) de bestemanier van kennisintegratie. Dit brengt ons naarde liaisoninstrumenten voor het reguleren vanaanpassingen tussen individuen en units. Zulkeinstrumenten resulteren in laterale communicatie-vormen en gezamenlijke besluitvormingsproces-sen die dwars door de autoriteitslijnen heen gaan.Daarom decentraliseren liaisoninstrumenten dekennisintegratie zonder afgesloten units te creë-ren. Het resultaat is dat de capaciteit om informa-tie te verwerken en kennis te integreren toeneemt(Galbraith, 1973).

In situaties waarin delegatie noodzakelijk is,kan deelname aan het besluitvormingsproces dekennisintegratie voeden als tegenwicht voor dedifferentiatie die het gevolg is van delegatie(Khandwalla, 1977). Participatie beschrijft demate waarin werknemers deelnemen in hetbesluitvormingsproces. Een lage mate van partici-patie resulteert in matige kennisintegratie omdater weinig informatie wordt gedeeld en nauwelijkskennis wordt geïntegreerd. Een hoge mate vanparticipatie resulteert in rijkere architectonischekennis, gebaseerd op uiteenlopende bijdragen vande lagere echelons. We veronderstellen derhalvedat coördinatiecapaciteiten de efficiëntie negatiefbeïnvloeden, maar zowel de scope als de flexibili-teit van kennisintegratie positief beïnvloeden.

- Socialisatiecapaciteiten Behalve de directe integratie van kennis via regelsen procedures en de indirecte integratie van ken-

nis via training, liaisoninstrumenten en participa-tie, onderscheiden we een derde type van combi-native capabilities. Socialisatiecapaciteiten kun-nen kenniscomponenten integreren door brede,expliciet begrepen regels te specificeren voor dejuiste acties bij onverwachte gebeurtenissen(Camerer en Vepsalainen, 1988). Deze capacitei-ten refereren aan het vermogen van een bedrijf omeen breed gedragen ideologie voort te brengen diede organisatieleden voorziet van een identiteit enonderling gedeelde interpretaties van de werke-lijkheid. Vanuit dit perspectief komen de socia-lisatiecapaciteiten van een bedrijf voort uit de cultuur in termen van een systeem van ‘inferredideational codes lying behind the realm of obser-vable events’ (Keesing, 1974, geciteerd in Allaireen Firsirotu, 1985, p.187). Normen en waarden ineen organisatie ontstaan geleidelijk en leveren deorganisatieleden een specifieke identiteit op –doordat ze alle aspecten van het organisatielevenkleuren – en leiden tot een sociale integratie dieveel verder reikt dan de hierboven beschreven systeem- en coördinatiecapaciteiten.

Camerer en Vepsalainen (1988) betogen datsocialisatiecapaciteiten een belangrijke bijdrageleveren aan de efficiency van kennisintegratie. Zij hebben echter wel ernstige twijfels over deinvloed op de scope en de flexibiliteit van ken-nisintegratie. Socialisatiecapaciteiten kunnenmentale gevangenissen creëren waardoor externe veranderingen onvoldoende kunnen worden waar-genomen (De Leeuw en Volberda, 1996). Sterkernog: krachtige culturen leiden vaak aan xenofobie(Ouchi, 1981) – met andere woorden: ze verzettenzich tegen afwijkend gedrag, houden veranderin-gen tegen en hebben de neiging inteelt te cultive-ren. Socialisatiecapaciteiten zijn te vinden inondernemingen met een sterke identiteit, krachti-ge gedeelde waarden, een gemeenschappelijketaal en geïnstitutionaliseerde gedragspatronen.Bovendien identificeren de werknemers zich metde missie van de organisatie, dragen deze uit enperfectioneren deze verder. De onderneming kaner dus op vertrouwen dat iedereen besluiten neemtdie in het belang zijn van de organisatie. In zo’nsituatie is er weinig ruimte voor het integreren van kennis op manieren die haaks staan op de

48 MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Tabel 2: Drie basistypen combinative capabilities en hun invloed op de dimensies van kennisintegratie

Systeemcapaciteiten Coördinatiecapaciteiten Socialisatiecapaciteiten

Efficiëntie van integratie H L H

Scope van integratie L H L

Flexibiliteit van integratie L H L

Noot: H = hoog; L = laag

Page 7: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

gemeenschappelijke overtuigingen. We veronder-stellen dat socialisatiecapaciteiten de efficiëntiepositief beïnvloeden, maar zowel de scope als deflexibiliteit van kennisintegratie negatief beïnvloe-den. De veronderstellingen over de invloed van deverschillende typen van verbindende capaciteitenzijn samengevat in tabel 2.

2.3 Fasen van industriële ontwikkeling

De volgende stap in het conceptuele raamwerk isde vergelijking tussen de kennisintegratiecapaci-teit van een onderneming en de kennisintegratie-vereisten zoals die voortvloeien uit de bedrijfstak-context. Daartoe is een nadere specificatie nodigvan de implicaties van veranderingen die bedrij-ven ondergaan wanneer ze zich bewegen van eenrelatief stabiele context van één enkele volwassenbedrijfstak naar de turbulente context van eenopkomend industrieel complex. Zoals is aangege-ven in de inleiding is technologische convergentieeen belangrijk kenmerk van een opkomend indu-strieel complex. Hierdoor vervagen bedrijfstak-grenzen en ontstaan nieuwe mogelijkheden ombestaande kenniscomponenten te integreren innieuwe architectonische kennis. Deze noties kun-nen worden gecombineerd met de literatuur overde levenscycli van producten, bedrijfstakken entechnologieën (bijvoorbeeld Dosi, 1982; Tushmanen Anderson, 1986; Utterback en Abernathy, 1975).

Tijdens de eerste ontwikkelingsfasen van eenopkomend industrieel complex is de standaardisa-tie beperkt, is de onzekerheid groot en wordt ergeconcurreerd op basis van differentiatie in plaatsvan op kosten (vgl. Porter, 1980; Van den Boschen De Man, 1977). Dit leidt tot de conclusie dathet type architectonische kennis dat nodig is bin-nen een opkomend industrieel complex hoog moetscoren op zowel scope als flexibiliteit van kennis-integratie. Tegelijkertijd wordt de efficiëntie vankennisintegratie, die dominant is in de context van één enkele volwassen bedrijfstak, van minderbelang. Dit leidt tot de volgende twee veronder-stellingen. De eerste is dat in een volwassenbedrijfstak de efficiëntiedimensie van kennisinte-gratie het meest belangrijk is. Onze tweede veron-

derstelling is dat de dimensies scope en flexibili-teit van kennisintegratie het meest belangrijk zijnin een opkomende bedrijfstak. Deze veronderstel-lingen zijn schematisch weergegeven in tabel 3.Het zal duidelijk zijn dat aannames voor anderetypen (veranderingen in) contexten op soortgelijkewijze kunnen worden geformuleerd.

3 Proposities

Nu de veronderstellingen inzake de kennisinte-gratiecapaciteit en de externe vereisten ten aan-zien van kennisintegratie zijn besproken, is devolgende stap proposities te formuleren die kunnen worden gebruikt om door middel vanempirisch onderzoek het conceptuele raamwerk te illustreren. De proposities moeten wordengeformuleerd met betrekking tot enerzijds decapaciteit tot kennisintegratie die voortkomt uit de organisatievorm en de verbindende capacitei-ten en anderzijds het type kennisintegratie dat eenbepaalde industriële context vereist. We onder-scheiden twee contexten: die van een ‘matureindustry’ en van een ‘emerging industrial com-plex’. De eerste context duiden we ook wel aanmet fase 1 en de tweede met fase 2. Dit omdat wewillen analyseren hoe bedrijven die van fase 1naar fase 2 gaan, geconfronteerd worden met hetvinden van een strategische fit tussen kennisinte-gratiecapaciteit en kennisintegratievereiste. Opbasis van de veronderstellingen vervat in Tabellen1, 2, en 3 formuleren we de twee onderstaandeproposities.

- Propositie 1Bedrijven die opereren in een volwassen bedrijfs-tak (‘mature industry’) moeten in het algemeeneen functionele vorm gebruiken en óf over sys-teem- óf socialisatiecapaciteiten beschikken omde in die context vereiste kennisintegratiecapaci-teit te kunnen genereren.

- Propositie 2Bedrijven die opereren in een opkomend indu-strieel complex moeten in het algemeen eenmatrix- of innovatieve vorm gebruiken en over

49MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Volwassen bedrijfstak Opkomend industrieel complex

Efficiëntie van integratie H L

Scope van integratie L H

Flexibiliteit van integratie L H

Noot: H = hoog; L = laag

Tabel 3: Fases van industriële ontwikkeling en de implicatie voor de dimensies van kennisintegratie

Page 8: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

coördinatiecapaciteiten beschikken om de in diecontext vereiste kennisintegratiecapaciteit te kun-nen genereren.

4 Het opkomende multimediacomplex

Het voorbeeld van uitgeverijen die opereren in hetzich op dit moment ontwikkelende multimedia-complex wordt gebruikt als empirische illustratievan het conceptuele raamwerk zoals dat hierbovenis gepresenteerd. Het multimediacomplex is geko-zen omdat dit het hart vormt van het evolutionaireproces waarin technologieën vanuit verschillendebedrijfstakken convergeren. Voorbeelden van dezebedrijfstakken zijn telecommunicatie, computers,software, consumentenelektronica en uitgeverijen.Een wat ouder overzicht van dit nieuwe competi-tieve landschap is beschreven door McLaughlinen Biriny (1984). Meer recente bijdragen zijn vanAksoy (1992) en Hagel en Eisenmann (1994). Indeze context zijn traditionele uitgevers typischevoorbeelden van bedrijven die hun new business-ontwikkelingsstrategieën moeten heroverwegen.Behalve via bestaande en florerende media alsboeken, kranten en tijdschriften kan de informa-tieoverdracht nu ook plaatsvinden via een scalaaan elektronische en optische media, zoals onlinedatabases, internet, cd-rom, cd-i en audiotex. Eenopmerkelijk kenmerk van deze nieuwe media isdat de initiële ontwikkeling plaatsvond ‘buiten degrenzen van het strategische kerngebied van tradi-tionele uitgevers’ (Kist, 1987, p.4). Uitgevers ver-schuiven van een volwassen bedrijfstak naar eenopkomend industrieel complex, waarin bestaandemaar branchevreemde kenniscomponenten metbranche-eigen kenniscomponenten worden geïnte-greerd.

Om ons conceptuele raamwerk te illustreren,hebben we een aantal Nederlandse uitgeversbestudeerd die een rijke traditie kennen in folio-uitgaven. Ons onderzoek vond plaats te middenvan de verandering van een volwassen bedrijfstaknaar een opkomend industrieel complex. In onsonderzoek zijn – onder meer op grond van inter-views en bedrijfstakdata – de jaren 1995 en 1996gekozen als de periode waarin deze veranderingzich voltrok. De resultaten van de casestudies vantwee van deze ondernemingen worden hieronderbeknopt besproken. Binnen deze twee onderne-mingen zijn semi-gestructureerde interviews afge-nomen en zijn interne documenten bestudeerd omeen longitudinaal beeld te creëren van het kennis-integratieproces van begin jaren tachtig tot en met1997. In deze periode voltrok zich de transforma-tie van een foliobusiness naar een hybride busi-ness van zowel folio als nieuwe media. We duidende transformatie aan met de term mediamorfose.

Het specifieke type nieuwe architectonische ken-nis waarop beide bedrijven zich richtten, wasmediumneutraal database management, dat eenvoorwaarde is voor publishing-on-demand. Ditbetekent dat beide bedrijven de mogelijkhedenaan het ontwikkelen waren om informatie aanklanten te leveren in exact de gevraagde hoeveel-heid, het juiste formaat, via het juiste medium, ophet juiste moment enzovoort. De typen kennis-componenten die in dit geval moeten wordengeïntegreerd, zijn: kennis die is gerelateerd aan deverrijking van informatie-inhoud (productkennis),kennis gerelateerd aan het proces van informatie-verzameling, het verwerken, verfijnen, bijwerken,opslaan en distribueren (productproceskennis), enkennis gerelateerd aan de anticipatie op, interpre-tatie van, inzicht in en stimulering van de infor-matiebehoeften van klanten (marktkennis).

4.1 Het Financieele Dagblad

Het Financieele Dagblad (HFD) is een uitgevervan vooral Nederlandse financiële en business-informatie. HFD heeft een lange traditie in uit-geven, die teruggaat tot 1796. Tegenwoordigneemt HFD een speciale positie in binnen deNederlandse uitgeefwereld. Het bedrijf is nietgenoteerd aan de beurs en ondanks een reeks vanovernamepogingen kon HFD in 1996 het 200-jarig bestaan in ‘zelfstandigheid’ vieren. In 1997telde HFD 160 werknemers. Toch neemt HFD inde markt voor financiële en businessinformatieeen erg sterke positie in. De krant is de enige inzijn soort en heeft een groeiend abonneebestand.

HFD’s belangrijkste product was en is definanciële krant, vergelijkbaar met de BritseFinancial Times en het Duitse Handelsblatt. Het isde leidende financiële en businesspublicatie inNederland. Tegenwoordig is HFD in een reeksandere informatie- en communicatieactiviteitenbetrokken. De ontwikkeling van een database,onder meer gevoed door de krant, was een wezen-lijk element van HFD's strategie om een gemengdmediaportfolio te gaan creëren. Op basis van decasebeschrijving (De Boer, 2000) onderscheidenwe een fase 1 die tot 1996 loopt, waarna voorHFD fase 2 begint. In fase 1 had HFD een func-tionele vorm. Er was een scheiding tussen redac-tie-, pre-press- en marketingactiviteiten. Dit gaf dejuiste structuur voor de vereiste efficiëntiecapaci-teit, zoals gesuggereerd in propositie 1.

Na jaren van voorbereiding en experimentenmet de database, organisatievormen en combinati-ve capabilities, introduceerde HFD in 1996 eennieuwe organisatiestructuur, die overeenkomt metde innovatieve vorm. Onderdeel van de nieuwestructuur was een aparte en onafhankelijke nieuwe

50 MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Page 9: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

business development unit die verantwoordelijkwerd voor elektronische producten (zoals de data-base) en andere producten (zoals congresorganisa-tie). Het belangrijkste voordeel van deze nieuweunit was de gebundelde expertise en de focus.Vanwege de sterke inhoudelijke positie raakte deontwikkelingsunit steeds beter geëquipeerd ommet externe partners te onderhandelen. De inno-vatieve organisatievorm, zoals gesuggereerd inpropositie 2, had een positief effect op de vereistekennisintegratiecapaciteit en daarmee op zowel desnelheid als de focus van het ontwikkelingsproces.

Wat de combinative capabilities betreft vondende volgende veranderingen plaats. In fase 1gebruikte HFD weinig zogenaamde ‘hardemechanismen’ als formele planning, budgetteringen procedures. Noch de hiërarchische structuur,noch het promotiebeleid was bijvoorbeeld ergstrikt. Hetzelfde gold voor de activiteiten rond deontwikkeling van new business, die behoorlijkongestructureerd plaatsvonden. Voor een deel was dit te wijten aan de traditionele routines diealgemeen in de uitgeefbranche heersten. Er wassimpelweg geen neiging binnen HFD om zakenanders te gaan doen. Daarnaast was het bedrijfnog weinig vertrouwd met nieuwe media, waar-door het gebruik van geschikte systeemcapacitei-ten nog niet voor de hand lag. In plaats daarvanvertrouwde HFD op zijn socialisatiecapaciteiten.Vanwege zijn lange geschiedenis heeft HFD voloptijd gehad om een krachtige bedrijfscultuur te ont-wikkelen die vertrouwde op zijn gefunctionali-seerde operaties. Dit gold in het bijzonder voor deredactionele staf (journalisten en redacteuren) diebeschouwd werden als de kern van het bedrijf endie HFD’s bestaansrecht legitimeerden. In hetalgemeen lijkt in fase 1 het gebruik van combina-tive capabilities door HFD in lijn te zijn met pro-positie 1.

De database, uitgegroeid tot een strategischbelangrijk complex product, vereiste een meergeformaliseerde aanpak dan tot 1995 het geval

was. HFD gebruikte in toenemende mate systeem-capaciteiten om de activiteiten rondom de newbusiness-ontwikkelingsactiviteiten te evalueren.Een andere implicatie van HFD’s keuze om deactiviteiten rond de ontwikkeling van new busi-ness te bundelen in een semi-onafhankelijke unitis dat er uitgebreide communicatie en kennisuit-wisseling tussen de verschillende afdelingen moetplaatsvinden. Projectmanagement is in dat gevaleen geschikt managementinstrument. Een project-team brengt mensen met verschillende functioneleachtergronden samen, en dit stimuleert de integra-tie van verschillende kenniscomponenten. Tijdensfase 1 werd het instrument projectmanagementechter niet gebruikt vanwege een gebrek aan dui-delijke externe doelen. Tijdens fase 2 begon HFDgebruik te maken van projectteams die bestondenuit mensen uit de new business-groep, marketingen de redactionele staf – vooral met het oog op deverkenning van nieuwe businesskansen. Hetgebruik van coördinatiecapaciteiten in fase 2stemt overeen met propositie 2, terwijl het gebruikvan systeemcapaciteiten daarmee niet overeen-stemt. Hierop komen we nog terug. HFD’s alge-mene inzet van verbindende capaciteiten issamengevat in tabel 4.

4.2 Samsom H D Tjeenk Willink

Samsom H D Tjeenk Willink (SHDTW) was eenvan de vele business units van het Nederlandseuitgeefconglomoraat Wolters Kluwer. (Begin 1998fuseerde SHDTW met een van Wolters Kluwer'sandere business units.) De wortels van SHDTWliggen in de productie en verkoop van kantoorpro-ducten. In 1882 maakte Nicolaas Samsom –gemeentesecretaris en belastinginner – handiggebruik van zijn ervaring en startte hij een privaatbedrijf dat gemeentelijke administratieve syste-men en formulieren produceerde. Tegenwoordiggeeft SHDTW nog steeds vooral informatie vooroverheden uit. In de beschrijving en analyse van

51MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Fase 1: 1982 -1996 Fase 2: 1996-1997

Systeemcapaciteiten Behalve voor redactionele artikelen Projectmanagement richtlijnen,

nauwelijks aanwezig marketingdoelen

Coördinatiecapaciteiten Nauwelijks aanwezig Redactionele klassysteem,

projectmanagement

Socialisatiecapaciteiten Krachtige traditionele folio- Opkomst van een nieuwe

uitgavetradities mediadenkwijze

Tabel 4: HFD’s inzet van combinative capabilites

Page 10: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

SHDTW’s mediamorfose beperken we ons hier toteen typisch gemengd mediaproject, namelijk eenreferentiegids die educatieve informatie bevat. Inhet verleden werd deze gids uitgegeven in losbla-dige vorm. De laatste jaren heeft dit type mediumechter last van afnemende circulatie, wat eropwijst dat het medium het einde van zijn levens-cyclus aan het bereiken is. Vandaar dat er voor uit-gevers een algemene noodzaak is nieuwe manie-ren te zoeken om de informatie te exploiteren. De opkomst van elektronische media bood eenaantrekkelijk perspectief.

De weg naar een elektronische gids was langen vol obstakels. In 1985 werd een eerste pogingondernomen om de informatiebestanden te digita-liseren. Maar pas in de zomer van 1996 werd dedatabase operationeel. Het eerste supplement voorde folio-uitgave van de gids die is gegenereerd uitde database, werd eind 1996 geproduceerd. Heteerste elektronische product ten slotte werd in dezomer van 1997 in de markt gezet.

Een belangrijke reden waarom SHDTW er zolang over deed om een database en een nieuwmediaproduct te ontwikkelen, was dat het bedrijfmoeilijkheden ondervond om zijn organisatieken-nisconfiguratie te veranderen. In fase 1 bezatSHDTW een sterke scheiding tussen semi-onaf-hankelijke uitgeefgroepen die zich toelegden opduidelijke product-marktcombinaties. Deze struc-tuur komt overeen met de divisievorm, die overi-gens niet overeenstemt met propositie 1. Desal-niettemin kan SHDTW's divisievorm wordenverklaard in het licht van het grote aantal PMC’sin vergelijking met HFD. Toen de context echterveranderde, veranderde SHDTW zijn organisatie-vorm niet. Vandaar dat het SHDTW in fase 2 wellukte om de vereiste flexibiliteit ten aanzien vankennisintegratie te ontwikkelen maar niet om devereiste scope inzake kennisintegratie te ontwik-kelen.

Met betrekking tot de combinative capabilitiesblijkt uit de case het volgende. In fase 1 vertrouw-

de SHDTW duidelijk op socialisatiecapaciteiten.Het gebruik van deze krachtige routines gerichtop het uitgeven van traditionele folioproducten isin lijn met propositie 1. Hoewel SHDTW in fase 2coördinatiecapaciteiten inzette (zoals projectteams)om de scope en flexibiliteit te vergroten, blekendeze onvoldoende om de oude socialisatiecapaci-teiten te doorbreken. Het vasthouden aan de oudesocialisatiecapaciteiten belemmerde daarmee deontwikkeling van de vereiste kennisintegratie-capaciteit, hoewel het gebruik van coördinatie-capaciteiten in lijn is met propositie 2. SHDTW’scombinative capabilities in fase 1 en 2 zijnsamengevat in tabel 5.

5 Discussie

De veranderingen die HFD en SHDTW hebbendoorgemaakt in hun organisatievorm en combina-tive capabilities, kunnen nu worden besproken intermen van het conceptuele raamwerk. Figuur 2laat zien hoe HFD’s capaciteit tot kennisintegratieén hoe de kennisintegratievereisten zich in de loopvan de tijd ontwikkeld hebben. Figuur 3 laat ditvoor SHDTW zien.

De eerste fasen in de figuren 2 en 3 wijzenerop dat – vóór de opkomst van het multimedia-complex – vooral HFD een sterke fit met zijnomgeving vertoonde. De tweede fase in figuur 2laat zien dat de opkomst van het multimediacom-plex en de verandering van kennisintegratievereis-ten die dit veroorzaakte, grotendeels spoorden metde interne veranderingen binnen HFD. Het bedrijfheeft geleerd om te gaan met een veranderendeomgeving door de externe kennisintegratievereis-ten te internaliseren door middel van een adequateorganisatievorm en combinative capabilities. Aan de andere kant toont fase 2 in figuur 3 datSHDTW in de beschouwde periode nog geen ade-quate fit heeft bereikt met de veranderende omge-ving. In ons conceptuele raamwerk is de uitdagingvoor ondernemingen de fit met de externe (kennis)

52 MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Fase 1: 1985 -1995 Fase 2: 1995-1997

Systeemcapaciteiten Slechts gericht op de effectuering Gericht op productstandaardisatie en

van gespecificeerde winstniveaus standaardisatie van productieprocessen,

maar nog altijd in de kinderschoenen

Coördinatiecapaciteiten Nauwelijks aanwezig Projectgroepen op verschillende niveaus

Socialisatiecapaciteiten Sterke traditionele folio- Nog altijd voornamelijk gericht op

uitgavetradities folio-uitgaven

Tabel 5: SHDTW’s inzet van combinative capabilites

Page 11: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

omgeving te handhaven. Ondernemingsgedragwordt hier dus verklaard uit exogene omgevings-veranderingen (‘environmental determinism’).Een co-evolutionaire benadering van de wissel-werking tussen bedrijven en hun omgeving (Lewin& Volberda, 1999) biedt een meer omvattend verklaringsschema waarin naast ‘environmentaldeterminism’ ruimte is voor ‘managerial inten-tionality’. Zie voor een toepassing op de wissel-werking tussen bedrijven en hun kennisomgevingVan den Bosch e.a. (1999).

Al met al toont dit onderzoek naar de twee uitgevers aan dat onze aannames en propositiesplausibel zijn. De empirische analyse bracht echter nieuwe feiten aan het licht die nog buitenhet bereik van ons conceptueel raamwerk vallen.Een interessant punt dat ons raamwerk niet sugge-reert is dat HFD’s gebruik van systeemcapacitei-ten in fase 2 het kennisintegratieproces niet leek tefrustreren. In tegendeel: onze analyse van HFDlaat zien dat het gebruik van systeemcapaciteitenhet indirect mogelijk maakte de vereiste integratievan HFD’s product-, productieproces- en markt-kennis te bewerkstelligen. Het voordeel van hetgebruik van duidelijke en strikte richtlijnen voorde kennisintegratie is – zoals de studie naar HFDlaat zien – dat dit het afbraakproces van de oudesocialisatiecapaciteiten kan faciliteren. Bedrijvendie vanuit de context van een volwassen bedrijfs-tak (‘mature industry’) geconfronteerd wordenmet een opkomend industrieel complex, moeten derhalve in het algemeen hun oude socialisatie-capaciteiten kwijtraken om de ontwikkeling vanhun integratiecapaciteit niet te frustreren. Door de weerbarstigheid van socialisatiecapaciteiten isdit waarschijnlijk een lastig en tijdrovend proces.

Omdat beide ondernemingen een relatief langegeschiedenis kenden in het uitgeven van folio-producten, pasten nieuwe media niet gemakkelijkin de gevestigde raamwerken en concepten vandeze twee uitgeverijen. HFD en SHDTW betradenonbekend terrein. Gelukkig was de weerbarstig-heid van HFD's oude socialisatiecapaciteiten minstens zo sterk aanwezig bij HFD’s klanten. De meeste markten waren verre van voorbereid op penetratie door nieuwe-media-PMC's.Desalniettemin stuitte vooral SHDTW op proble-men om zich te bevrijden van de oude socialisatie-capaciteiten, die de pogingen om een adequatekennisintegratiecapaciteit tot stand te brengenfrustreerden.

De weerbarstigheid van deze oude socialisatie-capaciteiten is verbonden met het feit dat uitgevenaltijd een relatief winstgevende vorm van bedrij-vigheid is geweest, vooral op het gebied vanwetenschappelijke en professionele informatie.

53MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Figuur 3: Het conceptuele raamwerk toegepast op SHDTW

Figuur 2: Het conceptuele raamwerk toegepast op HFD

Page 12: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

Dit heeft geleid tot een krachtige en succesvollecultuur om de aandeelhouders tevreden te houdenmet almaar toenemende winsten. Deze strategi-sche focus op exploitatie belemmert evenwel veelbedrijven om de grote en onzekere investeringente doen die noodzakelijk zijn om een multimedia-uitgever te worden die over de mogelijkhedenbeschikt om op afroep te produceren waar deklant om vraagt. Ondernemingen die niet directworden geconfronteerd met de druk van de beurs,zoals HFD, zouden in principe meer oog kunnenhebben voor strategische vernieuwingen op delange termijn.

6 Conclusie

De opkomst van industriële complexen is eenbelangwekkend fenomeen. Dit vereist nieuwebegripsvorming ten aanzien van management- enorganisatievraagstukken op uiteenlopende analy-seniveaus. In dit artikel is aan de orde gesteld watde implicaties van deze fundamentele veranderingzijn voor het management van kennisintegratie ophet niveau van de individuele onderneming. Eenconceptueel raamwerk van kennisintegratie is ont-wikkeld en proposities zijn geformuleerd. Hetgepresenteerde empirisch onderzoek naar tweeNederlandse uitgevers die deel uitmaken van hetopkomende multimediacomplex illustreert hoeorganisatievormen en combinative capabilitieskunnen worden ontwikkeld om de kennisintegra-tiecapaciteit te creëren die de bedrijfstakcontextafdwingt. Niettemin is duidelijk dat vervolgonder-zoek nodig is. Zo moeten de proposities wordenonderzocht in andere soorten opkomende indu-striële complexen. Het complex dat zich ontwik-kelt rond de biotechnologie is wat dit betreft eenmogelijkheid. Ook is verder onderzoek naar deuitbreiding van het conceptuele raamwerkgewenst. Dit artikel heeft zich uitsluitend gerichtop het proces van de ontwikkeling van nieuwearchitectonische kennis. Het even belangrijke pro-ces van de benutting van deze architectonischekennis als basis voor de ontwikkeling van nieuwePMC’s is niet aan de orde gekomen, maar verdientzeker ook aandacht. De eerste stappen zijn gezet.Er moet evenwel nog veel werk worden verzet ominzicht te krijgen in het management van kennis-integratie in een opkomend industrieel complex.Gezien het feit dat in vele bedrijfstakken soortge-lijke ontwikkelingen plaatsvinden als in de multi-media sector het geval is, wordt het verkrijgen vandit inzicht onontbeerlijk!

L I T E R AT U U R

Allaire, Y. en M.E. Firsirotu, (1984), Theories ofOrganizational Culture, Organization Studies, 5, pp. 193-226.

Amit, R. en P.J.H. Schoemaker, (1993), Strategic Assetsand Organizational Rent, Strategic ManagementJournal, 14, pp. 33-46.

Ansoff, H.I. en R. Brandenburg, (1971), A Languagefor Organizational Design: parts I and II’.Management Science, August, pp. 350-93.

Astley, W.G., (1985), The Two Ecologies: Populationand Community Perspectives on OrganizationalEvolution, Administrative Science Quarterly, 30,pp. 224-41.

Bettis, R.A. en M.A. Hitt, (1995), The NewCompetitive Landscape, Strategic ManagementJournal, 16, pp. 7-19.

Boer, M. de, F.A.J. van den Bosch en H.W. Volberda,(1999), Managing Organizational KnowledgeIntegration in the Emerging Multimedia Complex,Journal of Management Studies, 36:3, pp. 379-398.

Boer, M. de, (2000), Management of Mediamorphosis,Dissertatie: Faculteit Bedrijfskunde, ErasmusUniversiteit Rotterdam.

Camerer, C. en A. Vepsalainen, (1988), The EconomicEfficiency of Corporate Culture, StrategicManagement Journal, 9, pp. 115-26.

Child, J., (1984), Organization: A Guide to theProblems and Practice, London: Harper & Row,2nd ed.

De Leeuw, A.J.C. en H.W. Volberda, (1996), On theConcept of Flexibility: a Dual Control Perspective,Omega, 2, pp. 121-39.

Dosi, G., (1982), Technological Paradigms andTechnological Trajectories: a Suggested Interpreta-tion for the Determinants and Directions of Tech-nical Change, Research Policy, 11, pp. 147-62.

Galbraith, J., (1973), Designing ComplexOrganizations, Readin, MA: Addison-Wesley.

Galbraith, J., (1977), Organization Design, Reading,MA: Addison-Wesley.

Grant, R.M., (1996), Prospering in Dynamically-Competitive Environments: OrganizationalCapability as Knowledge Integration, OrganizationScience, 7, pp. 375-87.

Hagel III, J. en T.R. Eisenmann, (1994), Navigating theMultimedia Landscape, The McKinsey Quarterly,3, pp. 39-55.

Hedlund, G., (1994), A Model of KnowledgeManagement and the N-form Corporation,Strategic Management Journal, 15, pp. 73-90.

Henderson, R.M. en K.B. Clark, (1990), ArchitecturalInnovation: the Reconfiguration of Existing ProductTechnologies and the Failure of Estabished Firms,Administrative Science Quarterly, 35, pp. 9-30.

54 MABJANUARI/FEBRUARI 2001

Page 13: ORGANISATIE EN STRUCTURERING • BEDRIJFSTAK Managen …Galbraith (1973; 1977) en Tushman en Nadler (1978), moet dit raamwerk als volgt worden geïn-terpreteerd. De industriële context

Keesing, R., (1974), Theories of Culture, AnnualReview of Anthropology, 3, pp. 73-97.

Khandwalla, P.N., (1997), The Design ofOrganizations, New York: Harcourt, Brace,Jovanovich.

Kist, J., (1987), Electronic Publishing: Looking for aBlueprint, New York: Croom Helm.

Kogut, B., (1991), Joint Ventures and the Option toExpand and Acquire, Management Science, 37,pp. 19-33.

Krijnen, H.G., (1979), The Flexible firm, Long RangePlanning, 12, pp. 63-75.

Lawrence, P.R. en J.W. Lorsch, (1967), Organizationand Environment: Managing Differentiation andIntegration, Cambridge, MA: Harvard UniversityPress.

Leonard-Barton, D., (1995), Wellsprings of Know-ledge: Building and Sustaining the Sources ofInnovation, Boston, MA: Harvard Business SchoolPress.

Lewin, A.Y. en H.W. Volberda, (1999), Prolegomenaon Co-evolution: a Framework for Research onStrategy and New Organizational Forms,Organization Science, 10, 5, pp. 519-534.

Lundgren, A., (1991), Technological Innovation andIndustrial Revolution: the Emergence of IndustrialNetworks, unpublished doctoral dissertation,Stockholm School of Economics, Stockholm.

McLaughlin, J.F. en A.E. Biriny, (1984), Mapping theInformation Business, In: Compaine, B.M. (Ed.),Understanding New Media, Cambridge, MA:Ballinger.

Miles, R.E. en C.C. Snow, (1994), Fit, Failure and theHall of Fame, New York: Free Press.

Miles. R.E. en C.C. Snow, (1986), Organizations: NewConcepts for New Forms, California ManagementReview, 27, pp. 62-73.

Mintzberg, H., (1979), The Structuring of Organiza-tions, Eaglewoord Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Mintzberg, H., (1989), Mintzberg on Management,New York: Free Press, 101.

Nonaka, I., (1994), A Dynamic Theory of Organiza-tional Knowledge Creation, Organization Science,5, pp. 14-37.

Nordhaug, O., (1993), Human Capital inOrganizations: Competence, Training andLearning, Oslo: Scandinavian University Press.

Ouchi, W.G., (1981), Theory Z: How AmericanBusiness Can Meet the Japanese Challenge,Reading, MA: Addison-Wesley.

Pennings, J.M. en F. Harianto, (1992), TechnologicalNetworking and Innovation Implementation,Organization Science, 3, pp. 356-82.

Polanyi, M., (1966), The Tacit Dimension, London:Routledge & Kegan Paul.

Porter, M.E., (1980), Competitive Strategy: Techniquesfor Analyzing Industries and Competitors, New

York: Free Press.Prahalad, C.K. en G. Hamel, (1990), The Core Com-

petence of the Corporation, Harvard BusinessReview, 68, May-June, pp. 79-91.

Prahalad, C.K. en G. Hamel, (1994), Strategy as a Fieldof Study: Why Search for a New Paradigm?,Strategic Management Journal, 15, pp. 5-16.

Rumelt, R.P., (1984), Toward a Strategic Theory of theFirm, In: Lamb, R.B. (Ed.), Competitive StrategicManagement, Eaglewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall,pp. 556-70.

Scherer, F.M., (1982), Inter-industry Technology Flowsin the United States, Research Policy, 11, pp. 227-45.

Schumpeter, J.A., (1934), The Theory of EconomicDevelopment, Cambridge, MA: Harvard UniversityPress.

Teece, D.J., G. Pisano, en A. Shuen, (1997), DynamicCapabilities and Strategic Management, StrategicManagement Journal, 18, pp. 509-34.

Tushman, M.L. en P. Anderson, (1986), TechnologicalDiscontinuities and Organization Environments,Administrative Science Quarterly, 31, pp. 439-65.

Tushman, M.L. en D.A. Nadler, (1978), InformationProcessing as an Integrating Concept inOrganizational Design, Academy of ManagementReview, 3, pp. 613-24.

Utterback, J.M. en W.J. Abernathy, (1975), A DynamicModel of Process and Product Innovation, Omega,3, pp. 639-56.

Van den Bosch, F.A.J. en A.P. de Man, (Eds), (1997),Perspectives on Strategy: Contributions to MichaelE. Porter, Boston, MA: Kluwer Academic.

Van den Bosch, F.A.J., H.W. Volberda, en M. de Boer,(1999), Co-evolution of Firm Absorptive Capacityand Knowledge Environment, OrganizationScience, 10, 5, pp. 551-568.

Van de Ven, A.H., (1993), A Community Perspectiveon the Emergence of Innovations, Journal ofEngineering and Technology Management, 10, pp.23-51.

Volberda, H.W., (1998), Building the Flexible Firm:How to Remain Competitive, Oxford: OxfordUniversity Press.

Wernerfeld, B., (1984), A Resource-Based View of theFirm, Strategic Management Journal, 5, pp. 171-80.

Winch, G. en E. Schneider, (1993), Managing theKnowledge-Based Organization: the Case ofArchitectural Practice, Journal of ManagementStudies, 6, pp. 923-37.

Winter, S.G., (1987), Knowledge and Competence asStrategic Assets, In: Teece, D.J. (Ed.), TheCompetitive Challenge: Strategies for IndustrialInnovation and Renewal, Cambridge, MA:Ballinger.

55MABJANUARI/FEBRUARI 2001