Oordelen in gerechtigheid
-
Upload
arensattic -
Category
Documents
-
view
48 -
download
0
description
Transcript of Oordelen in gerechtigheid
1
Oordelen in gerechtigheid
Handelingen 17:30-31
“Met voorbijzien dan van de tijden der onwetendheid beveelt God nu aan de
mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren, omdat Hij een dag heeft bepaald,
waarop Hij het aardrijk in gerechtigheid zal oordelen door een man die Hij
[daartoe] heeft bestemd, waarvan Hij aan allen zekerheid heeft gegeven door Hem
uit [de] doden op te wekken”
De goede tijding van het wereldeinde
Volgens de katholieke traditie die spreekt in de tekst van het Dies Irae is de
oordeelsdag een moment in de toekomst, waarbij alle mensen die ooit hebben
geleefd voor de Rechter zullen verschijnen en over elk van hen vonnis wordt
geveld, in overeenstemming met hun levenswandel. Dat vonnis zal ieders
bestemming (“eeuwig wel of eeuwig wee”) voor altijd vastleggen. Het zal een
vreselijke dag zijn omdat velen onherroepelijk aan eeuwige wanhoop worden
prijsgegeven.
Als kind viel het mij al op dat er in sommige Bijbelteksten anders tegen de
oordeelsdag wordt aangekeken. Volgens het boek der Psalmen is die dag
aanvankelijk misschien angstaanjagend, maar uiteindelijk een dag van vreugde,
niet alleen voor Israël maar ook voor de volken!
Toen Paulus zei dat God de volken oproept om zich te bekeren en “een dag heeft
bepaald, waarop Hij het aardrijk in gerechtigheid zal oordelen door een man die Hij
[daartoe] heeft bestemd”, citeerde hij de zesennegentigste psalm:
“Geeft de HERE, gij geslachten der volken,
geeft de HERE heerlijkheid en sterkte.
Geeft de HERE de heerlijkheid van zijn naam,
brengt offer en komt in zijn voorhoven.
Buig u neder voor de HERE in heilige feestdos,
beef voor zijn aangezicht, gij ganse aarde.
Zegt onder de volken: De HERE is Koning,
vast staat nu de wereld, zodat zij niet wankelt;
Hij zal de volken richten in rechtmatigheid.
De hemel verheuge zich, de aarde juiche,
de zee bruise en haar volheid,
het veld en al wat daarop is, verblijde zich;
dan zullen alle bomen des wouds jubelen
voor de HERE, want Hij komt,
want Hij komt om de aarde te richten;
2
Hij zal de wereld richten in gerechtigheid
en de volken in zijn trouw” (Psalm 96:7-13)
In zijn toespraak op de Areopagus heeft de apostel wellicht ook gedacht aan de
achtennegentigste psalm:
“Juicht de HERE, gij ganse aarde,
breekt uit in gejubel en psalmzingt.
Psalmzingt de HERE met de citer,
met de citer en met luide zang,
met trompetten en met bazuingeschal;
juicht voor de Koning, de HERE.
De zee bruise en haar volheid,
de wereld en wie erin wonen;
dat de stromen in de handen klappen,
de bergen tezamen jubelen
voor het aangezicht des HEREN, want Hij komt
om de aarde te richten;
Hij zal de wereld richten in gerechtigheid
en de volken in rechtmatigheid” (Psalm 98:4-9)
De verschijning van God om de wereld te richten is in Psalm 96 en 98 een
aanleiding tot uitbundige vreugde - voor de hele mensheid en zelfs voor de
planten- en dierenwereld en de levenloze natuur. Zo is het ook in Psalm 67:
“Dat de volken U loven, o God;
dat de volken altegader U loven.
Dat de natiën zich verheugen en jubelen,
omdat Gij de volken in rechtmatigheid richt
en de natiën op aarde leidt.
Dat de volken U loven, o God,
dat de volken altegader U loven” (Psalm 67:4-6)
Wanneer de HERE verschijnt om “de wereld te oordelen in gerechtigheid, en de
natiën te richten in rechtmatigheid” (Psalm 9:9) dan zal dit aanvankelijk wel
dramatische gevolgen hebben. “Goddelozen” worden te gronde gericht. Hun naam
wordt uitgewist “voor altoos en immer”. De vijanden verdwijnen, hun steden
worden verwoest, en zelfs hun gedachtenis zal vergaan (Psalm 9:6-7). Met volken
die God en zijn Gezalfde hebben gehaat en bestreden zal het slecht aflopen (Psalm
9:16-18, Psalm 110:1). Maar de ootmoedigen en de armen zullen de aarde beërven
(Psalm 9:19). De messiaanse Koning die God heeft aangesteld zal “de ellendigen
recht verschaffen”, “de armen redden”, “zich over de geringen ontfermen en hen
3
van druk en geweld verlossen en bevrijden”. De verdrukkers zal Hij voorgoed
verbrijzelen (Psalm 72:2-4, 12-14).
Omdat de komst van God om de wereld te oordelen tot gevolg heeft dat er een
einde wordt gemaakt aan het onrecht dat in de wereld heerst, zagen de
psalmdichters naar die komst uit en riepen ze God in hun liederen op om spoedig
te komen.
“Laat de boosheid der goddelozen een einde nemen,
maar bevestig Gij de rechtvaardige,
Gij, die hart en nieren toetst,
rechtvaardige God” (Psalm 7:10)
“Sta op, o God, richt de aarde,
want Gij bezit alle volken” (Psalm 82:8)
“Verhef U, Richter der aarde,
breng vergelding over de hovaardigen.
Hoelang nog zullen de goddelozen, o HERE,
hoelang nog zullen de goddelozen juichen?” (Psalm 94:2-3)
“O HERE, uw naam is tot in eeuwigheid,
HERE, uw gedachtenis is van geslacht tot geslacht.
Want de HERE doet zijn volk recht,
over zijn knechten ontfermt Hij zich” (Psalm 135:13-14)
Deze passages uit de Hebreeuwse Schriften vormden de achtergrond van Paulus’
toespraak op de Areopagus. We moeten ze in gedachten houden om te voorkomen
dat we de woorden van de apostel verkeerd verstaan.
Bekeren
De weergave van Handelingen 17:30 in Nederlandse Bijbels is door de vertalers
met hun eigen opvattingen ingekleurd. En die opvattingen kwamen overeen met de
katholieke traditie. Verrassend genoeg is de oude Statenvertaling het meest
objektief, terwijl moderne vertalingen meer van de oorspronkelijke Griekse tekst
afwijken.
Volgens de Telosvertaling zei Paulus tegen de Atheners:
“Met voorbijzien dan van de tijden der onwetendheid beveelt God nu aan de
mensen, dat zij zich allen overal moeten bekeren”
4
Het werkwoord “moeten” ontbreekt in de Griekse tekst. En het werkwoord dat
Lukas voor “bevelen” gebruikt (paranggelloo) betekent letterlijk “erbij
boodschappen”. De Schepper, die de volken lange tijd op hun eigen wegen liet gaan
(Handelingen 14:16) en hen tastend naar zich liet zoeken (vs.27), spreekt nu tot die
volken en laat onder hen een boodschap verkondigen. Omdat het God is die
spreekt, behoren de volken te luisteren. Maar het woord dat Paulus gebruikte is
niet het normale woord voor “bevelen”. De oude Statenvertaling is heel
nauwkeurig, want die geeft vers 30 als volgt weer:
“God dan, de tijden der onwetendheid overzien hebbende, verkondigt nu allen
mensen alom, dat zij zich bekeren”
Het woord dat Paulus voor bekeren gebruikt is het Griekse werkwoord metanoeo.
Letterlijk betekent dat “omdenken”, dat wil zeggen: “anders gaan denken”, “tot
ander inzicht komen”, “tot inkeer komen”, of “heroverwegen”. Gezien het
voorafgaande bedoelde de apostel, dat de volken die eeuwenlang in duisternis
hadden gedwaald hun Schepper mochten gaan vereren in plaats van de afgoden.
Dat nieuwe inzicht zou bevrijdend werken, want afgoden en hun beelden horen
niet en zien niet. Ze kunnen hun vereerders niet helpen of bijstaan. De levende God,
de Heer van hemel en aarde, kan dit wél. Bovendien leidt afgodendienst tot
uitbuiting, slavernij en onrecht (Romeinen 1:22-32), terwijl de dienst van de
Schepper de mens vrijmaakt.
De weergave “alle mensen moeten zich overal bekeren” is even misplaatst als: “al
onze werknemers moeten een jaarsalaris in ontvangst nemen”, of “al onze
werknemers moeten betaald met vakantie gaan”. De meeste werknemers zouden
zo’n boodschap met plezier ontvangen!
Paulus’ woorden hebben dezelfde klank als de oproep van de psalmdichter in
Psalm 96:
“Geeft de HERE, gij geslachten der volken,
geeft de HERE heerlijkheid en sterkte!...”
De volken worden opgeroepen om ontzag te hebben voor hun Schepper:
“Beef voor zijn aangezicht, gij ganse aarde”.
Maar het gaat daarbij om een verwachtingsvol “beven”, een aanleiding tot
feestvreugde, omdat de volken hun Maker hebben leren kennen:
“Buig u neder voor de HERE in heilige feestdos...
De hemel verheuge zich, de aarde juiche,
de zee bruise en haar volheid,
5
het veld en al wat daarop is, verblijde zich!...”
Geen angst maar vertrouwen
Wanneer Paulus zegt dat God “een dag heeft bepaald, waarop Hij het aardrijk in
gerechtigheid zal oordelen”, dan knoopt hij aan bij wat hij in het voorafgaande had
gezegd. De God die via Zijn gezant tot de Atheners spreekt is de Schepper, die de
mensheid heeft gemaakt om op de continenten te wonen, terwijl Hij de bepaalde
tijden en de grenzen van hun woonplaatsen heeft vastgesteld (vs.26). Die God zal
“het aardrijk” gaan oordelen. Als Paulus de Atheners voorhoudt dat God “uit één
[het] hele mensengeslacht heeft gemaakt om op [het] hele aardoppervlak te
wonen” (vs.26), dan gebruikt hij voor “aardoppervlak” het Griekse woord gee, dat
wil zeggen: de droge aarde, het land. Mensen zijn gemaakt om op het land te
wonen, ze zijn niet bestemd voor een zwemmend bestaan in de zee. Maar wanneer
Paulus zegt dat God het “aardrijk” zal gaan oordelen (vs.31), dan gebruikt hij het
woord oikoumenee, dat wil zeggen de bewoonde aarde: de mensenwereld of de
samenleving. In vers 31 heeft Paulus het over een oordeel over mensen en hun
onderlinge verhoudingen.
Met zijn aankondiging van het komend oordeel speelde de apostel niet in op de
neiging van mensen om bezorgd te zijn over hun toekomst, zich opportunistisch te
gedragen en te kiezen voor hun eigen lijfsbehoud. Hij bedoelde niet, dat de
Atheners voor de hemelse rechter bang moesten zijn en zich ijlings moesten
bekeren om te voorkomen dat ze keihard zouden worden aangepakt. Paulus gaf
van zijn bedoelingen de volgende samenvatting:
“Ik heb van wat nuttig was niets nagelaten te verkondigen en te leren in het
openbaar en in de huizen, terwijl ik zowel aan Joden als Grieken de bekering tot God
en het geloof in onze Heer Jezus betuigde” (Handelingen 20:21)
Geloof (d.w.z. vertrouwen) in de Heer Jezus is iets anders dan angst voor de Heer
Jezus. De opgestane Messias had tegen Paulus eens gezegd:
“Daartoe ben Ik je verschenen, om je voor te bestemmen tot een dienaar en getuige
zowel van wat je <van Mij> hebt gezien als dat waarin Ik je zal verschijnen, terwijl
Ik je wegneem uit het volk en uit de volken, tot welke Ik je zend om hun ogen te
openen, opdat zij zich bekeren van [de] duisternis tot [het] licht, en van de macht van
de satan tot God; opdat zij vergeving van zonden en een erfdeel onder de geheiligden
ontvangen door het geloof in Mij” (Handelingen 26:16-18)
Toen Jezus Zijn gezant instructies gaf vanuit de hemel, had Hij al over bekering en
geloof gesproken, hoewel Hij destijds een ander woord voor “bekering” had
gebruikt. Heidenvolken mogen zich “afwenden” van de duisternis (Gr. epistrephoo)
en zich wenden tot het licht. God bevrijdt hen uit de macht van de satan zodat ze
Hem gaan toebehoren. In plaats van slaven van de Boze mogen ze vrije burgers
6
worden in Zijn komend rijk. Wie zijn vertrouwen vestigt op de uit de doden
opgestane Messias wordt van zijn zonden bevrijd en ontvangt een “erfdeel onder
de geheiligden”. Voor “erfdeel” gebruikte Jezus het woord kleros, dat “lotsdeel”
betekent. Wie zich “omdraait” zal in Zijn rijk dat komt een “lotsdeel” hebben, zoals
de Israëlieten een lotsdeel ontvingen in het beloofde land nadat Jozua hen daar had
gebracht. De Rechter die komt en in de oikoumenee gerechtigheid tot stand zal
brengen is al ons vertrouwen waard. Hij is de enige die ons “vergeving van zonden”
kan schenken, dat wil zeggen: ons uit de greep van onze zonden kan bevrijden. Het
Griekse woord aphesis, dat met “vergeving” is vertaald, betekent letterlijk
wegzending in vrijheid (vgl. Lukas 4:18-19).
Zekerheid geven
Waarom Paulus de opstanding van Christus noemt, is voor moderne lezers niet
onmiddellijk duidelijk. Waarvan heeft God aan allen “zekerheid gegeven” door
Jezus uit de doden op te wekken? In de oorspronkelijke tekst staat voor
“zekerheid” het woord pistis, dat op andere plaatsen met “geloof” is vertaald.
Vanwege de opstanding van Christus is er iets “geloofwaardig” geworden, maar
wàt? Blijkt uit het feit dat God zijn Zoon uit de doden heeft opgewekt, dat Hij de
door God aangewezen Rechter is? Of blijkt daaruit, dat God het aardrijk zal gaan
oordelen in gerechtigheid?
Gezien het feit dat Paulus zich niet richtte tot Joden maar tot Grieken ligt de tweede
verklaring het meest voor de hand. Uit de opstanding van Christus blijkt dat God
het aardrijk zal gaan oordelen in gerechtigheid. Tegen Joden had Paulus kunnen
zeggen: “De opstanding van Jezus bewijst dat Hij de Messias is. Want van de
Messias is geprofeteerd dat Hij op de troon van David zal zitten gedurende de hele
toekomstige eeuw. Dat is alleen maar mogelijk voor een nakomeling van David die
met een onvergankelijk leven uit de doden is opgestaan”. Grieken hadden echter
geen Messiasverwachting en geen besef van een toekomstige gouden eeuw. De
meeste Grieken geloofden niet in een toekomstig oordeel waarbij alle onrecht in de
wereld rechtgezet zou worden. Ze geloofden, om een woord van Schiller te
gebruiken, dat “de wereldgeschiedenis het wereldgericht is”.
Tegen zúlke mensen zei Paulus dat God een dag heeft bepaald waarop Hij het
aardrijk in gerechtigheid zal oordelen. En dat Hij heeft aangetoond dat die
boodschap geloofwaardig is door een man uit de doden op te wekken. In de
oorspronkelijke Griekse tekst staat voor “opwekken” het werkwoord anistemi, dat
wil zeggen: “doen opstaan”. Uit de opstanding van Jezus blijkt dat de geschiedenis
van een mens tussen zijn geboorte en zijn overlijden niet de hele geschiedenis van
die mens is.
Handelingen 17:31 is in de meeste Bijbelvertalingen nogal vrij weergegeven. De
vertalers hebben aan de oorspronkelijke tekst allerlei woorden toegevoegd. In de
7
Statenvertaling wordt dit aangegeven door de betreffende woorden schuin te
drukken:
“Daarom dat Hij een dag gesteld heeft, op welken Hij den aardbodem
rechtvaardiglijk zal oordelen, door een Man, dien Hij daartoe geordineerd heeft,
verzekering daarvan doende aan allen, dewijl Hij Hem uit de doden opgewekt
heeft”
De woorden “daartoe” en “daarvan” ontbreken in de Griekse tekst. Daar staat
letterlijk:
“Daarom wijst Hij aan een dag waarin Hij oordeelt het aardrijk in gerechtigheid, in
een man die Hij markeert geloof verschaffende aan allen door Hem te doen opstaan
uit de doden”
De vertalers hebben “in een man die Hij markeert” opgevat als een mededeling dat
die man namens God op de dag die komt het aardrijk zal gaan oordelen. Dat laatste
is wel waar (zie Mattheüs 25:31-46) maar het is de vraag of Paulus het tegen zijn
Griekse hoorders heeft gezegd. Wanneer we aan de tekst van Handelingen 17:31
niets toevoegen, dan zei Paulus op de Areópagus alleen maar, dat God in een man
die Hij markeert (Gr. horizoo, d.w.z. “binnen het gezichtsveld plaatst”) aan alle
mensen geloof verschaft (van zijn voornemen om het aardrijk in gerechtigheid te
gaan oordelen) door die man te doen opstaan uit de doden.
Jezus fungeert voor alle mensen als toonbeeld van de gerechtigheid van God, als
bewijs van het feit dat God het onrecht in de wereld zal gaan rechtzetten. Tijdens
zijn korte, vergankelijke bestaan oogstte Hij alleen maar vijandschap, onbegrip en
onrecht van de kant van de aardse machthebbers. Uiteindelijk werd Hij op
gruwelijke en beestachtige wijze ter dood gebracht. Maar God zette dat ontzaglijke
onrecht recht door Hem uit de doden op te wekken, en te bekleden met
onvergankelijke heerlijkheid. Zo bewees God dat Hij als ultieme Rechter het laatste
woord heeft en over de mensenwereld een rechtvaardig oordeel zal vellen.
In het boek Handelingen wordt er telkens opnieuw op gewezen dat God Zijn
gerechtigheid toonde door Christus uit de doden op te wekken. In de vertaling van
het NBG luiden die passages als volgt:
“Israëlitische mannen, luister naar deze woorden: Jezus, de Nazarener, een man die
u van Godswege aangewezen is door krachten, wonderen en tekenen, die God in
uw midden door Hem gedaan heeft, zoals u ook zelf weet, deze Jezus... hebt u
gevangen genomen en door de handen van onrechtvaardigen aan het kruis
gespijkerd en gedood. God heeft Hem echter doen opstaan...” (Handelingen 2:22-
24)
8
“Deze Jezus heeft God doen opstaan... Laat dan heel het huis van Israël zeker weten
dat God Hem tot Here en Christus gemaakt heeft, namelijk deze Jezus, die u
gekruisigd hebt” (Handelingen 2:32,36)
“De Vorst van het leven hebt u gedood, die God uit de doden opgewekt heeft,
waarvan wij getuigen zijn” (Handelingen 3:15).
“Laat het dan bij u allen en bij heel het volk Israël bekend zijn dat door de naam van
Jezus Christus, de Nazarener, die u gekruisigd hebt maar die God uit de doden
opgewekt heeft, dat door Hem deze man hier gezond voor u staat” (Handelingen
4:10)
“De God van onze vaderen heeft Jezus opgewekt, die u omgebracht hebt door hem
aan een hout te hangen; deze Jezus heeft God door zijn rechterhand verhoogd tot
een Vorst en Zaligmaker; om Israël bekering te geven en vergeving van zonden”
(Handelingen 5:30-31)
“Zij hebben Hem gedood door Hem aan een hout te hangen. Deze heeft God
opgewekt op de derde dag” (Handelingen 10:39-40)
“Hoewel zij geen reden voor Zijn dood vonden, vroegen zij Pilatus Hem te laten
doden... Maar God heeft Hem uit de doden opgewekt...” (Handelingen 13:27-30)
Paulus knoopte bij dit onderwijs van Petrus en de overige apostelen aan door tegen
de Griekse filosofen op te merken, dat God zekerheid heeft gegeven van zijn
voornemen om het aardrijk in gerechtigheid te gaan oordelen door een man uit de
doden op te wekken - als toonbeeld voor allen.
Samenvatting
1. De mededeling dat God een dag heeft bepaald waarop Hij het aardrijk zal gaan
oordelen wordt doorgaans als een schrikbeeld opgevat. Dat Paulus eraan toevoegt
“in gerechtigheid” ziet men daarbij over het hoofd. Men beseft niet dat de apostel
deze toekomstverwachting ontleende aan het boek der Psalmen, Psalm 96 in het
bijzonder. In die psalm is de komst van God om de aarde te richten geen dreigend
doembeeld aan de horizon, maar juist een vreugdevol perspectief. Heel de
schepping zal uiteindelijk jubelen van vreugde en zich over Gods komst verblijden.
2. De oproep van Paulus aan zijn Griekse hoorders om zich te bekeren, is dus geen
“last minute appèl” om zich ijlings in veiligheid te brengen, maar een uitnodiging
van de Schepper van hemel en aarde om Hem te gaan dienen en vereren.
Eeuwenlang had God de volken tastend naar zich laten zoeken. Hun verering van
afgoden en beelden was beslist afkeurenswaardig, want ze hadden kunnen weten
dat er maar één God was. Maar de Schepper zag daaraan voorbij, Hij negeerde hun
falen om Hem te zoeken. Nu de volheid des tijds was aangebroken en Christus was
gekomen, openbaarde God zich door (bij monde van Paulus) tegen de volken te
9
gaan spreken. Dat was voor hen een geweldige eer, en een geweldige kans om hun
Schepper te leren kennen. Want de kennis van de Ene maakt vrij.
3. Van het feit dat God de mensenwereld zal gaan oordelen en al het onrecht in die
wereld zal gaan rechtzetten heeft Hij aan alle mensen zekerheid verschaft door één
man als toonbeeld uit de doden op te wekken.
* * * * * * *
Eindnoot: “De goede tijding van het wereldeinde” is de titel van een boek dat in de vorige
eeuw werd geschreven door een Franstalige Zwitser (Charles Brütsch, La Bonne Nouvelle
de la Fin du Monde, Delachaux et Niestlé, S.A., Neuchâtel 1959)