Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

76
Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium Vogel- en Habitattoets Projectdirectie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium

Transcript of Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Page 1: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Projectdirectie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium

Postbus 299

NL- 4600 AG Bergen op Zoom

Jacob Obrechtlaan 3

NL - 4611 AP Bergen op Zoom

T +31 (0)164 212 800

F +31 (0)164 212 801

I www.proses.nl

E [email protected]

Ontwikkelingsschets2010 Schelde-estuarium

Vogel- en Habitattoets

Projectdirectie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium

Sch

eld

e-e

stu

ari

um

Vo

ge

l- e

n H

ab

ita

tto

ets

On

twik

ke

lin

gss

che

ts 2

01

0

Page 2: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Colofonuitgave De Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium - Vogel- en Habitattoets - is een uitgave

van de Projectdirectie Ontwikkelingsschets Schelde-estuarium (ProSes)opdrachtgever Technische Scheldecommissiesamenstelling ProSes

redactie adviezen Jos Lammers, Delftvormgeving en opmaak strictly personal

fotografie Bart Lasuy, Corrie de Jongh, Paul van der Lugt, Ludo Goossens,het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Getty Images

figuren strictly personal m.m.v. Harm Verbeek, Ministerie van de Vlaamse GemeenschapAfdeling Waterwegen en Zeewezen, Ecoconsult, Consortium Arcadis Technum

oplage 2000 stuksBrussel / Den Haag, januari 2005

ProSesPostbus 2994600 AG Bergen op Zoomwww.proses.be / www.proses.nl

contactpersoon Harm Verbeekdocbase 17111

bijlage 3 Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden

Page 3: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

januari 2005

Ontwikkelingsschets2010 Schelde-estuarium

Vogel- en Habitattoets

Page 4: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets
Page 5: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Inhoudsopgave

1 Project en doelstelling 5

1.1 Status rapport 5

1.2 Algemeen 6

1.3 Vogel- en Habitatrichtlijn 6

1.4 Veiligheid van het Schelde-estuarium 7

1.5 Toegankelijkheid van het Schelde-estuarium 7

1.6 Natuurlijkheid van het Schelde-estuarium 8

2 Effectenanalyse Ontwikkelingsschets 2010 11

2.1 Effecten van verruiming vaargeul 11

2.1.1 Locatie 11

2.1.2 Omvang en aard van de werkzaamheden 11

2.1.3 Beschermde habitats en soorten 11

2.1.4 Effecten op natuurwaarden 12

2.1.5 Conclusies effecten van verdieping en verruiming 17

2.1.6 Weging van de effecten/toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn 17

2.1.7 Voorzorgsbeginsel 18

2.2 Effecten van veiligheidsmaatregelen 19

2.2.1 Aard, omvang en locatie van de werkzaamheden 19

2.2.2 Beschermde habitats en soorten 20

2.2.3 Effecten op natuurwaarden 22

2.2.4 Conclusies 29

2.2.5 Weging van de effecten/toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn 29

2.3 Effecten van maatregelen voor natuurontwikkeling 29

2.3.1 Aard, omvang en locatie van de werkzaamheden 29

2.3.2 Beschermde habitats en soorten 31

2.3.3 Effecten op (bestaande) natuurwaarden 32

2.3.4 Conclusies 34

2.3.5 Weging van de effecten/toetsing aan de Vogel- en Habitatrichtlijn 34

2.4 Effecten van het integrale pakket 35

2.4.1 Effecten op habitats 35

2.4.2 Effecten op soorten in de Westerschelde en in het grensgebied 35

2.4.3 Effecten op soorten in de Zeeschelde 36

2.4.4 Conclusies van effecten integrale pakket 36

2.5 Mitigatiemaatregelen 39

2.5.1 Maatregelen om ‘robuuste’ natuur te krijgen 39

2.5.2 Verbeteren stortstrategie 39

2.5.3 Flexibiliteit stortstrategie 39

2.5.4 Samenvatting mitigatie en instandhouding 40

3 Alternatievenafweging 41

3.1 Plaats en betekenis van alternatieven 41

3.1.1 Onderzochte alternatieven voor toegankelijkheid en nulalternatief 41

3.1.2 Alternatieve havens voor containervervoer 42

3.1.3 Conclusie alternatief voorhavens 42

3.1.4 Varianten voor mate van verruiming 43

3.1.5 Conclusies varianten voor verruiming 43

3.2 Samenvatting alternatievenweging 43

4 Dwingende reden van groot openbaar belang 45

4.1 Algemeen 45

4.2 Ontwikkelingen in de containersector 45

4.3 Verruiming van de vaargeul 45

4.4 Positie haven van Antwerpen in het Trans-Europees Netwerk (TEN) 45

4.5 Kosten en baten van verruiming 46

4.6 Conclusies 48

5 Eindbeoordeling 49

5.1 Instandhoudingsverplichting 49

5.2 Uitkomsten van de passende beoordeling 50

6 Nadere informatie 53

Bijlage 1

Reservering voor toekomstige compensaties 54

Bijlage 2

Kwalificerende soorten en habitats per speciale beschermingszone 56

Bijlage 3

Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden binnenzijde omslag

3 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 6: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

De Vogel- en Habitattoets is een zelfstandig leesbaarrapport. Dit rapport vormt een bijlage bij de Ontwik-kelingsschets 2010 Schelde-estuarium en maakt eronderdeel van uit.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 4

Page 7: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

1.1 Status rapportHet voorliggend rapport Vogel- en Habitattoets inzakede projecten en maatregelen uit de Ontwikkelingsschets2010 Schelde-estuarium is een bijlage bij deze Ontwik-kelingsschets, waarover de regeringen van Vlaanderenen Nederland in januari 2005 hebben besloten, enmaakt er een zelfstandig onderdeel van uit.

De Vogel- en Habitattoets bevat de afweging tussen debelangen van het project Ontwikkelingsschets en dievan de beschermde natuur. De Europese Vogel- enHabitatrichtlijn stelt zo’n afweging verplicht in artikel 6van de Habitatrichtlijn, waarin het zogenoemde ‘voor-zorgbeginsel’ is verwoord: geen ingrepen in bescherm-de natuur, tenzij er sprake is van bijzondere ennauwkeurig omschreven omstandigheden. De toets diein het kader van de Ontwikkelingsschets is uitgevoerd,is een beoordeling of dit voorzorgbeginsel volgens derichtlijn is gehanteerd.

De conclusie daaruit is, dat de in de Ontwikkelings-schets genomen besluiten over de verruiming vande vaargeul, de besluiten over de veiligheid en debesluiten over de natuurlijkheid, in overeenstem-ming zijn met de richtlijn.

Als zodanig vormt deze beoordeling tevens de verant-woording van de politieke besluiten die over de Ont-wikkelingsschets zijn genomen. De verantwoordelijkeHabitatautoriteiten, resp. de Administratie Milieu-,Natuur-, Land- en Waterbeheer in Vlaanderen en hetMinisterie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in

Nederland, zullen de Europese Commissie van de voor-liggende Habitattoets in kennis stellen.

De resultaten van deze toets zullen zoveel mogelijkmede ten dienste staan van de nog komende juridischevervolgbesluiten gericht op de uitvoering van de Ont-wikkelingsschets. Benadrukt wordt dat de plannen indeze fase op eenstrategisch niveauzijn onderzocht. Depassende beoorde-ling1 op grond vanhet strategischemilieueffectenrap-port en de milieuef-fectenrapportage opplanniveau voor deactualisatie van hetSigmaplan zal dusmoeten worden ver-fijnd in de projectfa-sen. Binnen demilieueffectenrapportage op planniveau én de milieu-effectrapportage op projectniveau dient de nodigeaandacht te worden gegeven aan het bepalen van deeffecten op de aanwezige ‘Natura 2000’-waarden.

In de plan- en projectfase zal op basis van het hiervooraangeduide gedetailleerder vervolgonderzoek en eendaarbij passende nieuwe beoordeling in het kader vande Vogel- en Habitarichtlijn, een definitieve beslissingworden genomen over de uitvoering van de maatrege-len. De Europese Commissie zal daarop formeel worden

5 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

1 Project en doelstelling

1) Een onderzoek naar de effecten van plannen en projecten op speciale beschermingszones

Page 8: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

gemeld welke concrete uitvoeringsbeslissingen zijngenomen en hoe die beslissingen zijn verantwoord.

Als bijlage 1 is een uiteenzetting over reserveringenvoor toekomstige compensaties opgenomen. Dit isgeen onderdeel van de toets, maar is hier toegevoegdmet het oog op het belang van besluit 3.g uit de Ont-wikkelingsschets. De toepassing van deze reserveringzal door de habitatautoriteiten in beide landen geza-menlijk worden bepleit bij de Europese Commissie.

1.2 AlgemeenDe regeringen van Nederland en Vlaanderen hebben in2002 met elkaar afgesproken om een Ontwikkelings-schets 2010 Schelde-estuarium op te stellen. Deze Ont-wikkelingsschets 2010 bestaat uit een samenhangendpakket van maatregelen en projecten voor het Schelde-estuarium. Rond 2010 zullen de maatregelen zijn uitge-voerd of is de aanleg gestart. De maatregelen zijngericht op het verbeteren van de veiligheid tegen over-stromen, de toegankelijkheid van de Scheldehavensvoor zeeschepen en de natuurlijkheid van het estu-arium.

De Ontwikkelingsschets vloeit voort uit de in 2001door beide landen vastgestelde LangetermijnvisieSchelde-estuarium. Beide regeringen hebben vervol-gens met elkaar afgesproken om op basis van de Lan-getermijnvisie de hiervoor genoemde gezamenlijkeOntwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium op testellen. Deze afspraak is vastgelegd in het Memoran-dum van Vlissingen van 4 maart 2002. De uitvoering vandeze afspraak is opgedragen aan een speciaal in hetleven geroepen tijdelijke Vlaams-Nederlandse Project-directie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium (Pro-Ses).

De regeringen van beide landen hebben eind 2004 eenbesluit genomen over de Ontwikkelingsschets 2010Schelde-estuarium. Dat wil zeggen dat de regeringenbeslissingen hebben genomen over nut en noodzaakvan de maatregelen en projecten uit in de Ontwikke-lingsschets. Dat besluit heeft een strategisch karakter.De formeel juridische besluiten, de concrete begren-zing en vormgeving van de geselecteerde maatregelenen projecten komen aan de orde in de vervolgprocedu-res.

De besluiten over projecten en maatregelen uit de Ont-wikkelingsschets zijn onderbouwd met de uitkomstenvan onderzoek naar onder meer de effecten van demaatregelen op het milieu (strategisch milieueffecten-rapport voor de Ontwikkelingsschets en milieueffec-tenrapportage op planniveau voor de Actualisatie vanhet Sigmaplan) en de effecten op de kosten en debaten (maatschappelijke kosten-batenanalyses).

1.3 Vogel- en HabitatrichtlijnOmdat verschillende projecten en maatregelen uit deOntwikkelingsschets 2010 zijn gesitueerd binnen ofgrenzen aan speciale beschermingszones (SBZ) in hetkader van de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn, zijndeze daaraan getoetst2. Het strategische milieueffec-tenrapport heeft daarvoor de benodigde informatieover effecten van maatregelen op de natuur (habitatsen soorten) verschaft. Ook de milieueffectenrapportageop planniveau opgemaakt in het kader van de actuali-satie van het Sigmaplan (zie verder onder ‘Veiligheid’)levert de nodige input.

In de Vogel- en Habitattoets wordt nader ingegaan opde resultaten van het onderzoek in het licht van debeschermde ‘Natura 2000’-waarden. De Vogel- en Habi-tattoets bevat tevens de afweging die op grond van

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 6

2) Bovendien is bijzondere aandacht vereist voor de relevante soorten uit Bijlage IV van de Habitatrichtlijn (in Vlaanderen vertaald in Bijlage III bij het decreet natuurbehoud). Dezesoorten verdienen ook buiten de speciale beschermingszones bescherming

Page 9: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

deze resultaten is gemaakt. Zo bepalen de Europeserichtlijnen onder meer dat de lidstaten passende maat-regelen, zowel beheers- als beschermingsmaatregelen,moeten treffen voor de bescherming, instandhoudingen het herstel van de aangewezen gebieden (zie artikel6 leden 1 en 2 van de Habitatrichtlijn; artikel 3 en 4 vande Vogelrichtlijn). Voor plannen en projecten dieimpact kunnen hebben op deze aangewezen gebie-den, dient bovendien een strikt toetsingskader te wor-den gevolgd (zie artikel 6 leden 3 en 4 van deHabitatrichtlijn). De passende beoordelingsplicht uitartikel 6 lid 3 van de Habitatrichtlijn, komt erop neerdat voor de verschillende plannen en projecten moetworden onderzocht of deze significante gevolgen kun-nen hebben op de aangewezen speciale beschermings-zones (SBZ). Eventuele mitigerende maatregelenmoeten daarbij reeds opgenomen worden in het pro-jectontwerp.

1.4 Veiligheid van het Schelde-estuarium

Het probleemDe huidige kans op overstromingen als gevolg vanstormvloeden bedraagt op de minst beschermdegebieden in het Zeescheldebekken ongeveer 1/70 jaar.Dit veiligheidsniveau in het Vlaamse deel van de getij-gebonden Schelde is onvoldoende. In Nederland wordtthans voldaan aan de wettelijke eis van 1/4.000 jaar.Dit wordt voldoende geacht. Op de lange termijn (meerdan 30 jaar) zullen de verwachte zeespiegelrijzing enklimaatverandering (onder meer verandering in fre-quentie en intensiteit van stormvloeden) tot een afna-me van het veiligheidsniveau in beide landen leiden.

DoelIn de Langetermijnvisie is het volgende streefbeeldvoor veiligheid geformuleerd: maximale veiligheid iseen belangrijke bestaansvoorwaarde voor beidelanden.

Onderzoek naar oplossingsmogelijkhedenVerschillende soorten maatregelen zijn denkbaar ombij te dragen aan het streefbeeld voor veiligheid zoalsdat is geformuleerd in de Langetermijnvisie. Voor deOntwikkelingsschets zijn als bouwstenen van dergelijkemaatregelen onderzocht: een stormvloedkering bijOosterweel, lokale dijkverhogingen, de aanleg van deOverschelde en het creëren van ruimte voor de rivier.Het creëren van ruimte voor de rivier kan worden ver-wezenlijkt door deaanleg van gecontro-leerde overstro-mingsgebieden(GOG), gecontroleer-de gereduceerdgetijdengebieden(GGG) of ontpolde-ringen. Op de aard,omvang en locatievan de voorgenomenmaatregelen wordtin hoofdstuk 2 inge-gaan.

Het onderzoek naar veiligheidsmaatregelen op Vlaamsgrondgebied heeft plaatsgevonden binnen het kadervan de actualisatie van het Sigmaplan, waarvoor eenafzonderlijke milieueffectenrapportage op planniveauen maatschappelijke kosten-batenanalyse zijn opge-maakt.

1.5 Toegankelijkheid van hetSchelde-estuarium

Het probleemOp welke wijze kunnen de transportstromen van metname containergebonden goederen van en naar deAntwerpse regio en het achterland, zoals die thansplaatsvinden via de Westerschelde, ook in de toekomst

7 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 10: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

worden afgewikkeld (inclusief de verwachte schaalver-groting in de scheepvaart en de groei van die trans-portstromen) op een kostenefficiënte manier en met zomin mogelijk negatieve effecten op de natuur, hetmilieu en de ruimtelijke structuur?

DoelIn de Langetermijnvisie is als beleidsdoel geformuleerddat de toegang tot de Scheldehavens, als trekpaardvoor de welvaart, in 2030 is geoptimaliseerd in over-eenstemming met de sociaal-economische ontwikke-ling en in balans met het instandhouden van hetnatuurlijke estuariene systeem en de veiligheid tegenoverstromingen.

De Westerscheldeverbindt de Schelde-havens met de openzee. De vaargeulwordt, conform degemaakte afsprakenin het Verruimings-verdrag van 1995,permanent op diepte(11,85 meter diep-gang bij een kielspe-ling van 12,5%)gehouden voor dezeevaart.

Voor de haven van Antwerpen is vastgesteld dat, doorde aanwezigheid van plaatselijke ondiepten in de vaar-geul, de getijonafhankelijke toegang van schepen meteen grotere diepgang dan 11,85 meter problematischis. Bij verdere schaalvergroting en grotere diepgang inde containervaart nemen de wachttijden voor het getij,de aanloopweerstand, voor rederijen toe om goederenvia de Antwerpse haven te laten verschepen.

In dat geval zullen transportstromen van met namecontainergebonden goederen van en naar de Antwerp-se regio en het achterland naar andere havens wordenverlegd. Uit het onderzoek blijkt dat bij het ontbrekenvan aanvullende maatregelen, containerschepen zullenuitwijken naar havens buiten het Schelde-estuarium(zie ook hoofdstukken 3 en 4).

Onderzoek naar oplossingsmogelijkhedenAls gevolg van deze ontwikkelingen zal de haven vanAntwerpen in de toekomst onvoldoende kunnen inspe-len op de vereisten van de container(lijn)vaart en devereisten van mainport voor Vlaanderen en haar ach-terland. Er is dan ook onderzoek gedaan naar een ver-ruiming van de vaargeul naar de haven van Antwerpen,die de randvoorwaarde schept om de aanloopweer-stand van Antwerpen op een aanvaardbaar niveau tehouden. Ten behoeve van deze verruiming zijn verschil-lende varianten onderzocht, met name een verruimingvoor een getijonafhankelijke vaart met een diepgangvan 13,10 meter en 12,50 meter (de uitkomsten van ditonderzoek zijn geïnterpoleerd naar 12,80 meter con-form het memorandum van Vlissingen).

Verder is nagegaan of de havens van Zeebrugge enVlissingen voor het containervervoer een alternatiefkunnen bieden voor een verruiming van de vaargeulnaar Antwerpen.

1.6 Natuurlijkheid van hetSchelde-estuarium

Het probleemDoor verschillende oorzaken, waaronder de vele men-selijke ingrepen, zijn er grote veranderingen opgetre-den in het ecosysteem van het Schelde-estuarium. Zo isde verhouding van de arealen van verschillende habi-tats gewijzigd. Zones van ondiep water zijn afgenomen,plaatranden zijn versteild, kortsluitgeulen raken opge-

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 8

Page 11: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

vuld, plaatsystemen zijn meer gestroomlijnd en groteren hoger geworden, slikken zijn verkleind en soms ookverlaagd en diep water is uitgebreid en dieper gewor-den. Mede daardoor zijn ecologische waarden van hetestuarium achteruit gegaan. Uit de resultaten van deberekeningen van de natuurlijkheid van het Schelde-estuarium blijkt bijvoorbeeld dat de natuurlijkheids-graad, in 1900 gesteld op 100, in 1999 was gedaaldnaar gemiddeld ongeveer 70 (Nederland en Vlaanderensamen) De natuur van het Schelde-estuarium mistdaardoor de ‘robuustheid’ om voldoende weerstand tekunnen bieden aan ingrepen op die natuur, ook als dieop zichzelf beperkt van aard zijn. Met andere woorden:de huidige staat van instandhouding van het estu-arium, in de zin van de Habitatrichtlijn, is niet gunstig,waardoor behoud van de huidige toestand dus geenoptie is en herstel noodzaak wordt.

DoelHet streefbeeld voor natuurlijkheid uit de Langeter-mijnvisie luidt: het estuarien ecosysteem is gezonden dynamisch.

Onderzoek naar oplossingsmogelijkhedenHet streven is om de vastgestelde negatieve evolutiesom te buigen in een opwaartse trend, zodat hetbehoud van het estuariene ecosysteem, met al zijntypische habitats en levensgemeenschappen, kan wor-den verzekerd. Ecologisch onderzoek3 wijst uit datdaartoe vooral meer ruimte aanwezig moet zijn voormorfologische, chemische en biologische processen.

Het natuurherstel moet zowel in de Westerschelde alsin de Zeeschelde plaatsvinden. Bij het onderzoek daar-naar is gekozen voor een aanpak waarbij enkele maat-regelen zijn geselecteerd die voor het effectenonder-zoek als voorbeelden kunnen dienen. In paragraaf 2.3.1wordt de aard, locatie en omvang van de voorgenomennatuurmaatregelen nader besproken.

9 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

3) Zie hiervoor het rapport ‘Voorstel voor natuurontwikkelingsmaatregelen’. In deze studie wordt uitgebreid ingegaan op de fysische, chemische en biologische knelpunten in hetsysteem en worden oplossingen aangereikt

Page 12: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 10

Page 13: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

2.1 Effecten van verruiming vaargeul

2.1.1 LocatieDe verruiming van de vaargeul bestaat uit een verdie-ping van de lokale ondiepten in de Westerschelde ende Beneden-Zeeschelde (tot 500 meter opwaarts Deur-ganckdok) én een verbreding van de vaargeul tot 370meter in de Beneden-Zeeschelde op het traject van deEuropaterminal tot 500 meter opwaarts van het Deur-ganckdok.

2.1.2 Omvang en aardvan de werkzaamheden

De vaargeul in de Beneden-Zeeschelde wordt verbreedtot 370 meter. De vaargeul in de Westerschelde en deBeneden-Zeeschelde wordt ter plaatse van de lokaleondiepten verdiept voor een van het getij onafhankelij-ke vaart met een diepgang van 13,10 meter met eenkielspeling van 12,5%4. Dit resulteert in een minimum-diepte van het vaarwater van 14,7 meter (GLLWS)5. Debaggerspecie die vrijkomt bij de verdieping van devaargeul in de Westerschelde heeft een volume vancirca 7 miljoen m3. De baggerspecie die vrijkomt bij deverruiming van de vaargeul in de Beneden-Zeescheldeheeft eveneens een volume van circa 7 miljoen m3. Hetonderzoek naar de kwaliteit van de baggerspecie uit deWesterschelde toont voorlopig geen beperkingen aanvoor het terugstorten ervan in het systeem zelf, in zeeof in de monding. Over de kwaliteit van de baggerspe-cie uit de Beneden-Zeeschelde zijn nog onvoldoendegegevens beschikbaar6. In het kader van de nog uit tevoeren milieueffectenrapportage op projectniveau zul-

len een bemonstering en analyse van de kwaliteit vande aanlegbaggerspecie worden uitgevoerd, zowel in deBeneden-Zeeschelde als in de Westerschelde. Over deexacte locaties waar de baggerspecie gestort of gebor-gen zal worden, is momenteel nog geen besluit geno-men.

2.1.3 Beschermde habitats en soortenDe werkzaamheden voor verruiming worden uitge-voerd in of nabij de in het kader van de Vogel- enHabitatrichtlijn aangewezen speciale beschermingszo-nes (zie bijlage 2 voor een overzicht van alle specialebeschermingszones gelegen binnen het projectgebiedvan de Ontwikkelingsschets). In het gedeelte van hetSchelde-estuarium waar de verruiming van de vaargeulis voorzien, gaat het om de volgende speciale bescher-mingszones:1 Het Habitatrichtlijngebied Westerschelde (NL 9803061-

gebied 73). Inclusief het Verdronken Land van Saef-tinghe. Gelegen in de provincie Zeeland op hetgrondgebied van de gemeenten Borsele, Hulst,Kapelle, Reimerswaal, Terneuzen, Sluis, Veere en Vlis-singen. Oppervlakte: 42840 ha.

Belangrijkste gebied voor:Habitattype1130 estuaria1330 Atlantische schorren met kweldergras-

vegetatie (Glauco-Puccinellietalia maritimae)

11 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

2 Effectenanalyse Ontwikkelingsschets 2010

4) Deze kielspeling is nodig om de nautische veiligheid te waarborgen; hieraan kan dan ook in de huidige stand van zaken niet worden getornd5) Gemiddeld Laag Laagwater Spring; referentievlak van de zeekaarten dat slechts uitzonderlijk en gedurende zeer korte tijd wordt onderschreden6) Zie ook S-MER, Hoofdrapport, Hfdst. 6.2.2. p. 69 (Voor de complete referentie van alle genoemde rapporten: zie bijlage 7 van het bijlagenrapport)

Page 14: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Verder aangemeld voor:Habitattype2110 embryonale wandelende duinen2120 wandelende duinen op de strandwal met

Helm (Ammophilia arenaria; z.g. witte duinen)2160 duinen met duindoorn2190 vochtige duinvalleien1310 eenjarige pioniersvegetaties van slik- en

zandgebieden met zeekraal (Salicornia sp.)en andere zoutminnende soorten

1320 schorren met slijkgrasvegetatie(Spartinion maritimae)

Soort1014 nauwe korfslak1095 zeeprik1099 rivierprik1103 fint1365 zeehond1903 groenknolorchis

De Westerschelde(exclusief het Ver-dronken Land vanSaeftinghe) kwalifi-ceert ook als Vogel-richtlijngebiedvanwege het in inter-nationaal opzichtvoorkomen vanbelangrijke aantallengrauwe gans, berg-eend, scholekster,kluut, bontbekple-vier, zilverplevier,

kanoetstrandloper, drieteenstrandloper, bontestrandloper, rosse grutto, wulp, tureluur, grote stern,visdief en dwergstern. Het afzonderlijkeVogelrichtlijngebied Verdronken Land van Saefting-he kwalificeert als zodanig vanwege het voorkomenin bepaalde aantallen van kleine zilverreiger, lepe-laar, grauwe gans, bergeend, smient, pijlstaart enslechtvalk.

2 Het Vogel- en Habitatrichtlijngebied Beneden-Zeeschelde:Het gaat hier om het Vogelrichtlijngebied 3.6 Schor-ren en Polders van de Beneden-Schelde en Habitat-richtlijngebied BE2300006 (1-56) Schelde- enDurme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent.De belangrijkste redenen van aanwijzing c.q. aanmel-ding van deze gebieden (bescherming van soortenen habitats) worden beschreven bij effecten van vei-ligheidsmaatregelen (zie 2.2.2), en meer uitgebreid inbijlage 2. De te beschermen waarden (soorten enhabitats) die daar worden vermeld dienen ookbeschermd te worden in het kader van maatregelenvoor verruiming van de vaargeul.

2.1.4 Effecten op natuurwaarden

Effecten op diversiteit ecosystemen (natuur en habi-tattypen)7 - Westerschelde

Bestaande stortstrategieDe voorspellingen bij verruiming tot een diepgang van13,10 meter (met de huidige stortstrategie) op basisvan de morfologische modelberekeningen en hetwaterbewegingsmodel geven aan dat voor de laagdy-namische ondiep watergebieden en de intergetijden-gebieden de veranderingen klein zullen zijn.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 12

7) De ecologische effecten worden het best voorspeld aan de hand van veranderingen in de voor het functioneren van het estuarium belangrijkste habitattypen. Vanuit de ecologie(met name het bodemleven en daarvan afhankelijke vissen en vogels) zijn de laagdynamische ondiep watergebieden en intergetijdengebieden het meest interessant. Het zijndan ook in essentie deze gebieden die beschermd zijn als habitattypen onder de Habitatrichtlijn. Lage dynamiek is gekoppeld aan een bepaalde snelheid van de waterstromingen resulteert in slibrijke, voedselrijke ondiep watergebieden en intergetijdengebieden. De arealen van de leefgebieden (geulen, ondiep water, platen, slikken en schorren) kun-nen veranderingen ondergaan als gevolg van bepaalde menselijke ingrepen, autonome ontwikkelingen (zowel met een natuurlijke oorzaak als ten gevolge van eerdere ingre-pen) of natuurlijke fluctuaties

Page 15: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Afhankelijk van de gekozen gebiedsbegrenzingen (are-aal) in de huidige situatie zijn de veranderingen in hetzoute deel (monding tot Hansweert) mogelijk signifi-cant (maximale toename hoogdynamisch intergetij-dengebied met 112 ha; een afname van het areaal laagdynamisch gebied van maximaal 2%8). In het brakkedeel zijn de veranderingen in ondiep water positief enneutraal in het intergetijdengebied (de oppervlaktenaan hoogdynamische natuurtypen nemen af (maximaal90 ha)9. Dit komt slechts voor een deel ten goede aanlaagdynamische gebieden (ca. 20%)10. Dit zou een ver-lies betekenen van 0,9 % van het areaal aan laagdyna-misch intergetijdengebied van de specialebeschermingszone (SBZ) Westerschelde.

Verbeterde stortstrategieIn plaats van de handhaving van de oude stortstrategiewordt echter gekozen voor een verbeterde stortstrate-gie (zie verder bij paragraaf 2.5 onder mitigatiemaatre-gelen). Uit het onderzoek blijkt dat, bij toepassing vaneen verbeterde stortstrategie, de negatieve effectenten opzichte van de referentiesituatie erg gering zijn11.Verandering (aanpassing leidend tot morfologischeverbetering) van de stortstrategie (meer naar oost,meer in de hoofdgeul) zal in het zoute deel leiden totverdere achteruitgang van het areaal laagdynamischondiep water, maar tot ombuiging van de achteruit-gang in het laagdynamische intergetijdengebied. Voorhet brakke deel is de uitwerking andersom: daar zal deverandering van de stortstrategie juist tot een afnamevan het laagdynamische intergetijdengebied leiden12.De absolute voor- of achteruitgang in arealen valt niet

te voorspellen, maar zal waarschijnlijk niet zeer grootzijn13. De relatieve veranderingen in oppervlaktennatuurtypen geven voor het westelijk deel een maxi-maal verlies aan ondiep water van 71 ha, waarvan 13 halaagdynamisch14. Boven gemiddeld laagwater nemende laagdynamische arealen toe15. In het oostelijk deelvan de Westerschelde (tussen Hansweert en de grens)nemen de oppervlakten hoogdynamisch intergetijden-gebied enigszins toe, net zoals het laagdynamischondiep water, maar nemen laagdynamische oppervlak-ten boven gemiddeld laagwater enigszins af (maximaal35 ha)16. In het westelijke (zoute) deel zou het areaallaagdynamisch ondiep water enigszins afnemen en hetareaal laagdynamisch intergetijdengebied enigszinstoenemen, terwijl in het oostelijke (brakke) deel de ten-dens tegengesteld is.

Wat het geheel der – ecologisch waardevolle – laagdy-namische gebieden betreft, bedraagt aldus de relatievemaximale afname in procenten ten gevolge van eenverdieping tot 13,10 meter over de periode tot 2010locatiespecifiek (oostelijk deel Westerschelde) 0,7%, en0,2% binnen de speciale beschermingszone Wester-schelde17. Het vastgestelde percentage aan verande-ring is afhankelijk van de uitgangscijfers die wordengebruikt.

Een andere benadering om eventuele effecten in beeldte brengen is via het natuurlijk functioneren van hetestuarium. Daarbij is gebruik gemaakt van een rangor-demodel waarin mogelijke graadmeters voor natuur-lijkheid hiërarchisch zijn geordend. Graadmeters voor

13 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

8) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6.4.1., p. 74; S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.4. p. 18 en tabel p. 16, NOP-2 laatste kolom;9) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6.4.1. p. 73; S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.2. p. 16

10) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6.4.1. p. 73; S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.2. p. 1611) Zie ook S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.4. p. 4612) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4. p. 15 e.v.13) De beschermde duin-habitattypen (2110, 2120, 2160) ondergaan geen invloed van een verruiming en werden dan ook niet nader betrokken in het onderzoek14) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.2. p. 16 tabel NOP-2 eerste kolom15) Idem16) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.2. p. 16 tabel NOP-3 eerste kolom17) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.4. p. 19 tabel NOP-3 en speciale beschermingszone Westerschelde; ook S-MER Hoofdrapport Hfdst 6.4.2. p.76

Page 16: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

verruiming vormden daarbij bodemmorfologie, ver-houding tussen fysiotopen (morfologie), graadmetersvoor hydrodynamiek en de zoutgradiënt (waterkwali-teit)18. Uit dit onderzoek blijkt dat, als gevolg van deverruiming, geringe effecten optreden in de hydrody-namische graadmeters en in de ligging van de zoutgra-diënt. Ook binnen de laag morfologie is een nauwelijkswaarneembaar effect op de verhouding tussen fysioto-pen te zien. De verruiming heeft naar verwachtinggeen invloed op de overige graadmeters. Samenvat-tend blijkt dat verruiming van de vaargeul ten opzichtevan het nulalternatief hoegenaamd geen veranderin-

gen teweeg brengtin de op deze wijzegeoperationaliseerdenatuurlijkheid vanhet Schelde-estu-arium, noch in posi-tieve noch innegatieve zin19. Daar-bij past de conclusievan de second opi-niongroep, die demorfologische stu-dies heeft beoor-deeld, namelijk dathet systeem al der-

mate uit evenwicht is dat een relatief kleine ingreep alsde voorgestelde verdieping het kunstmatig in standgehouden evenwicht niet verder verstoort20.

OnzekerhedenDe voormelde effectbevindingen moeten wordenbezien in het licht van het strategisch karakter van hetonderzoek en de onzekerheden die daarmee gepaardgaan. Uitgangspunt voor de beschrijving van de effec-

ten is de bodemligging van 2001 (huidige toestand),zoals in het morfologische onderzoek gebruikt. Onze-kerheden (fluctuaties) in de huidige toestand wordenop nul gesteld, hoewel momenteel daarvoor nog ver-schillende cijfers worden gehanteerd (afhankelijk vande begrenzingen). Het morfologisch onderzoek rekentvoor de verschillende ingrepen een nieuwe bodem uit.De marges in de berekende arealen voor die toestandzijn 1 à 2% van de totale oppervlakte. Een waterbewe-gingsmodel rekent vervolgens via gemiddelde waters-tanden fysiotopen uit. Het voorspellen of een ondiepwatergebied of intergetijdengebied hoog- of laagdyna-misch wordt, is nu modelmatig bepaald via de terplaatse berekende gemiddelde stroomsnelheid. Dezemethode is nog niet gekalibreerd en kent daarom eenonzekerheid. Over de ontwikkeling van de schorren konmet de huidige beschikbare middelen geen modelma-tig onderbouwde uitspraak gedaan worden.

De tijdshorizon van deze keten van effectvoorspellin-gen is relatief kort, namelijk van 2001 tot 2010. Het lan-getermijnkarakter van morfologische ontwikkelingen inaanmerking genomen, is dit vanuit ecologisch oogpuntwellicht té kort21.

In het strategisch milieueffectenrapport wordt bena-drukt dat de resultaten van de morfologische en hydro-dynamische berekeningen een richting van effecten opecologisch belangrijke gebieden aangeven. Onzekerhe-den over de effecten van verruiming op langere termijnop de natuur blijven in deze strategische fase bestaan.De onzekerheden en de omgang ermee, komen verdernog aan bod in paragraaf 2.1.7 (Voorzorgsbeginsel).

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 14

18) S-MER Natuur Deelrapport 1, Hfdst. 3.3.2. p. 15-1719) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 4.4. p. 61 en tabellen 8-8 t.e.m. 8-10 in bijlagen20) Brief Second Opinion morfologisch onderzoek juni 2004, p. 4.21) S-MER, Natuur deelrapport 3; blz 10

Page 17: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Effecten op diversiteit ecosystemen(natuur en habitattypen) - Beneden-ZeescheldeDe verwachting op basis van expert judgement22 is datde effecten van vaargeulverruiming ten opzichte vanhet nulalternatief in de Zeeschelde gering zijn en in deorde van enkele hectares per deelgebied liggen. Derichting van de effecten is vergelijkbaar met de effec-ten in de Westerschelde tussen Hansweert en de grens(oostelijk deel)23. Dit betekent dat in het verruimingsal-ternatief waarbij de huidige stortstrategie wordt toege-past, de gemiddelde waterstand ten opzichte van hetnulalternatief mogelijk iets zal toenemen met alsmogelijk gevolg een afname van de oppervlakten inter-getijdengebied24. Het maximale negatieve effect voorde hele Zeeschelde betreft enkele tientallen hectarenverlies aan intergetijdengebied als gevolg van een ver-hoogde waterstand (bestaande stortstrategie). Bij deverruiming met een verbeterde stortstrategie– de optiewaartoe is besloten – treedt een omgekeerd, geringereffect op (de totale oppervlakte intergetijdengebiedneemt mogelijk iets toe)25. De aanname hierbij is dateen stijging in waterpeil leidt tot omzetting van schor-ren in slikken en van slikken in ondiepwatergebied.

Doordat voor de Zeeschelde morfologische bereke-ningsmodellen ontbreken, zijn de ecologischeeffectvoorspellingen met grotere onzekerheid omge-ven26.

Op basis van de graadmeters voor natuurlijkheid geldtdezelfde conclusie als voor de Westerschelde, namelijk

dat de verruiming van de vaargeul geen veranderingenteweeg brengt in de op deze wijze geoperationaliseer-de natuurlijkheid van het Schelde-estuarium, noch inpositieve noch in negatieve zin27. Gewogen naar hetVlaamse toetsingskader uit artikel 36ter van hetdecreet natuurbehoud, is er geen betekenisvolle aan-tasting van de natuurlijke kenmerken van het gebied.

Effecten op de diversiteit van soortenUit voornoemd onderzoek naar effecten van verrui-ming op arealen van relevante natuurtypen is geblekendat de verschillen ten opzichte van het nulalternatiefzeer gering zijn, metname in het verrui-mingsalternatiefwaarbij een verbeter-de bagger- en stort-strategie wordttoegepast. Vanwegede thans voorspeldegeringe omvang vaneffecten op de are-alen is het volgensde onderzoekers nietzinvol om uitsprakente doen over eventu-ele effecten op soor-ten, zelfs als uitgegaan wordt van een ‘worst case’scenario, waarbij het maximaal mogelijke effect opwaardevolle natuurtypen als uitgangspunt isgenomen28. Niet enkel is de causale relatie tussen ver-

15 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

22) De verbreding van de vaargeul in de Beneden-Zeeschelde is wel meegenomen in de eendimensionale modellen, maar omdat deze modellen slechts morfologisch kunnen reke-nen tot de Belgisch-Nederlandse grens, konden geen morfologische uitspraken gedaan worden. Wel is in de Zeeschelde morfologisch gerekend met het 3-D model, echter opkorte termijn, zonder onderhoudsbaggerwerk te verrekenen en zonder dat het model gevalideerd is. Deze resultaten konden daardoor enkel vergelijkend worden gebruikt.

23) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.3. p. 1724) Idem25) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.3. p. 1826) Advies Commissie m.e.r. van 25-11-2004, onderdeel 4.2. Effectbeschrijving Natuur; de Commissie is niettemin van mening dat voor een strategisch MER de gegeven informatie

toch voldoende tot ruim voldoende is. De ontbrekende kennis kan en zal immers bij het projectbesluit nog worden ingevuld27) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 4.4. p. 6128) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6.4.2. p. 75; S-MER Natuur, Deelrapport 3, Hfdst. 3.4. p. 46, Hfdst. 3.6. p. 54. Omdat geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van

het gebied wordt vastgesteld, zullen volgens het S-MER dus ook de leefgebieden van de gekwalificeerde soorten, en bijgevolg deze soorten zelf, geen gevoelige wijzigingenondergaan

Page 18: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

ruiming en wijzigende arealen daarvoor te zwak,bovendien berust het voorkomen van soorten op eencomplex geheel van diverse beïnvloedende factoren enomstandigheden.

Niettemin zijn waar mogelijk effecten van verruimingop soorten in beeld gebracht29. Uit dit effectenonder-zoek naar soorten blijkt dat over de periode 2001-2010de effecten van verruiming op vissen, aan intergetij-dengebieden gebonden niet broedende watervogelsen zeehonden30, voorzover deze konden wordenbepaald, naar alle waarschijnlijkheid beperkt zijn3132.De voorspelde geringe veranderingen in oppervlaktenvan de natuurtypen die voor deze groepen belangrijkzijn, liggen hieraan opnieuw ten grondslag. Voor broe-dende soorten als de grote stern (broedvogel HoogePlaten) kan detailonderzoek meer informatie opleve-ren.

Ten aanzien van terrestrische soortgroepen wordtgeconcludeerd dat effecten van verruiming naar ver-wachting verwaarloosbaar of niet te bepalen zijn33.

Het onderzoek heeft zich gericht op aandachtssoortenvoor de diverse soortgroepen34. Een aandachtssoort iseen soort die op nationale en/of internationale schaalals bedreigd wordt beschouwd en voorkomt op natio-nale en internationale rode lijsten, lijsten van interna-tionale richtlijnen en conventies, doelsoorten

Handboek Natuurdoeltypen en dergelijke. Door deeffecten op deze aandachtssoorten te onderzoeken, isoptimaal rekening gehouden met de soorten uit Bijla-ge I van de Vogelrichtlijn en Bijlage II van de Habitat-richtlijn, alsook met de rodelijst-soorten die voorkomenin het studiegebied35. Het ontbreken van rode lijstenvoor soortgroepen die van grote betekenis zijn in estu-aria, zoals bodemdieren, is als leemte in de kennis mee-genomen en kan in de projectfase nader aan bodkomen36.

Betreffende de soorten van communautair belang zoalsopgenomen in Bijlage IV van de Habitatrichtlijn – inVlaanderen vertaald in Bijlage III bij het decreet natuur-behoud – is voornamelijk te wijzen op de algemenebevindingen ten aanzien van terrestrische soortgroe-pen (effecten van de verruiming zijn verwaarloosbaarof niet te bepalen). Verruiming beïnvloedt nu eenmaalniet de landbiotopen van de Bijlage IV-soorten. Tenaanzien van libellen kan worden gespecificeerd datdeze nauwelijks voorkomen in de Nederlandse deelge-bieden van het studiegebied. Ook otters komenmomenteel niet voor in het studiegebied. De groen-knolorchis staat uitsluitend binnendijks in de specialebeschermingszone Westerschelde (bij Breskens) enwordt niet beïnvloed.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 16

29) Voor de methodiek, zie onder meer S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.2. p. 42 e.v.30) Effecten van verruiming op het aantal, in het studiegebied verblijvende zeehonden hangen samen met de aanwezigheid van geschikte werp-, zoog- en rustgebieden in het stu-

diegebied. In de huidige situatie zijn dat de Hooge Platen, Middelplaat, Molenplaat en de Platen van Valkenisse/Zimmermangeul. De geringe effecten van verruiming op arealenintergetijdengebied in aanmerking genomen én de onzekerheden in de betreffende effectvoorspelling is het niet goed mogelijk uitspraken te doen over eventuele indirecteeffecten van morfologische veranderingen op zeehonden. Aangezien het aantal en de ligging van platen door verdieping van de vaargeul naar alle waarschijnlijkheid niet zullenveranderen, zijn belangrijke negatieve effecten op zeehonden echter niet te verwachten.

31) Dit geldt ook voor de afgeleide effecten van verruiming. Wat betreft geluid is op te merken dat de oppervlakte habitatgebied die invloed ondervindt van geluid als gevolg vande toegenomen containerscheepvaart max. 5% toeneemt volgens de 40 db(A) contour, maar gelijk blijft of afneemt binnen de 50 db(A) contour. De effecten naar fauna zullenverwaarloosbaar zijn op het niveau van het estuarium (zie S-MER Hoofdrapport Hfdst. 6.4.2. p. 75 en S-MER Deelnota Geluid). Bovendien is op te merken dat hier enkel de con-tainervaart in beeld is gebracht. De verwachting is dat het aantal containerschepen toeneemt, maar de totale scheepvaart niet

32) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.9. p. 5833) O.m. S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.3. p. 4634) Zie onder meer S-MER Natuur Deelrapport 1, Hfdst. 3.2. p. 13 e.v.35) Idem36) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 12.2.3. p. 151

Page 19: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

2.1.5 Conclusies effecten van verdiepingen verruiming

Samenvattend kunnen op grond van de uitgevoerdemodelberekeningen de volgende effecten van verrui-ming van de vaargeul op de voor Vogel- en Habitat-richtlijn belangrijke natuurwaarden worden verwacht37:• de verwachte effecten van de verruiming tot 13,10

meter op ecologisch waardevolle arealen zijn gering;• een verbeterde stortstrategie en het ontwikkelen

van ‘robuuste natuur’ komen naar voren als meestgeschikte instrumenten om de – geringe – effectenvan de verruiming verder te reduceren of op te van-gen (betreffende mitigatie; zie hiervoor paragraaf2.5);

• locatiespecifiek kunnen voor de Westerscheldebepaalde tendensen worden waargenomen, die elkop zich echter relatief gering zijn en tussen de deel-gebieden onderling (westelijk vs. oostelijk deel Wes-terschelde) tegengestelde trends tonen; betreffendede Zeeschelde zijn de eventuele effecten niet metzekerheid te voorspellen, maar zijn naar verwachtingeen nog geringere afgeleide van de effecten in (hetoostelijk deel van) de Westerschelde;

• gelet op de thans voorspelde geringe omvang vaneffecten op arealen tot 2010, die de leefgebiedenvan beschermde soorten vormen (bijlage I van deVogelrichtlijn; bijlage II en IV van de Habitatrichtlijn),kunnen geen betekenisvolle effecten op deze soor-ten worden vastgesteld; naar alle waarschijnlijkheiden voorzover deze konden worden bepaald, zijn deeffecten op soorten beperkt.

2.1.6 Weging van de effecten / toetsing aande Vogel- en Habitatrichtlijn

Bij de beoordeling van de effecten, spelen vooral even-tuele effecten van verruiming op de arealen laag dyna-mische ondiepwatergebieden enintergetijdengebieden een rol. Deze vertegenwoordi-gen de belangrijkste natuurlijke kenmerken van hetgebied. Dit zijn immers de delen van het estuarium dieals ecologisch meest waardevol worden gekwalificeerd,vanwege de relatief hoge biomassa aan bodemdierendie hier wordt bereikt. Bodemdieren vormen eenbelangrijke component in het voedselweb van estuaria,omdat ze in feite de schakel vormen tussen de primaireproductie (fytoplankton) en de organismen hoger in devoedselketen, zoals vissen en vogels38. In die zin gevende evoluties inzake waardevolle arealen indirect ookeen beeld van de mogelijke effecten op beschermdesoorten39, die daar hun leef-, broed- of foerageergebiedvinden.

Zoals uiteengezet in paragraaf 2.1.4. blijken de negatie-ve effecten ten opzichte van het nulalternatief geringop het gebied van waardevolle arealen, in die zin datde orde van grootte van de verschillen, zelfs bij maxi-male bandbreedte, zowel locatiespecifiek als voor hetgehele gebied beneden 1% blijft40. Volgens het beoor-delingkader van het Project Mainportontwikkeling Rot-terdam41 en andere gehanteerde beoordelingskaderskan geen van de effecten als significant worden beoor-deeld.

Op grond van het onderzoek naar de effecten van ver-ruiming van de vaargeul (met toepassing van de verbe-terde stortstrategie, zie paragraaf 2.5.2 en met deontwikkeling van robuuste natuur, zie paragraaf 2.5.1)

17 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

37) zie onder meer S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6.4. p. 73 e.v.; S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.4. p. 18 e.v.38) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.4.4. p. 1839) o.m. S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.2.2. p. 43; Hfdst. 3.9. p. 5840) zie bv. S-MER Hoofdrapport Hfdst. 6.4.2. p. 7641) Project Mainport Rotterdam; rapport ‘Uitwerking Vogel- en Habitatrichtlijn’

Page 20: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

op de natuurlijke kenmerken van het gebied, met inbe-grip van de habitattypen en soorten beschermd onderde Vogel- en Habitatrichtlijn, is de schade die eventueelaan de betrokken speciale beschermingszones kanworden aangericht zó gering dat de bewindsliedenbesluiten deze, in acht genomen het hierna beschrevenonzekerheidsmanagement, als niet-significant aan temerken.

2.1.7 VoorzorgsbeginselVanwege onzekerheden in de voorspellingsmethodenzijn de effecten met marges weergegeven in de ecolo-gische onderzoeksrapporten. De belangrijkste bronnenvan onzekerheden zijn de voorspellingen van morfolo-gische veranderingen en van ecologische effectrelaties.Binnen de marges is telkens uitgegaan van het maxi-male effect (worst case)42.

De morfologische effectvoorspelling en de resulteren-de effectschattingen zijn getoetst door onafhankelijkedeskundigen. De uitkomst van de hydrodynamische enecologische studies zijn begeleid door werkgroepen,bestaande uit ter zake deskundigen. De meest repre-sentatieve (natuur)organisaties in Vlaanderen enNederland waren vertegenwoordigd in deze werkgroe-pen.

Uit expert judgement blijkt dat verder aanvullendonderzoek in deze strategische fase weinig van de nogbestaande onzekerheden kan wegnemen. Veel positie-ve bijdragen aan de instandhouding van de natuur-waarden van de speciale beschermingszone en hettegengaan van negatieve effecten worden verwacht

van het verbeteren van de stortstrategie, die dan ookals projectgebonden mitigatiemaatregel is opgeno-men. Een andere maatregel, die mede als mitigatie-maatregel is opgenomen43, is de uitvoering van hetpakket van maatregelen voor natuurontwikkeling44. Devoorstellen voor besluiten over natuurlijkheid zijngetoetst op hun ecologische bijdrage45. De bevindin-gen uit die ecologische toets en de aanbevelingen vande onderzoekers zijn nadien verwerkt in een aangepastnatuurpakket. De uitvoering van dit pakket zal er toebijdragen dat de natuur van het Schelde-estuarium vol-doende ‘robuustheid’ krijgt om weerstand te kunnenbieden aan ingrepen op die natuur. Dat geldt dan duszeker voor een verruiming, waarvan de effecten zoalsbesproken zeer beperkt zijn.

In de project- en inrichtingsfase zal, op gedetailleerderniveau dan nu voor de strategische fase is gedaan,extra onderzoek nodig zijn om de ontwikkeling van deecologisch meest interessante gebieden concreter tekunnen voorspellen. Dit betreft vooral het onderscheidtussen hoog- en laagdynamische gebieden en de ont-wikkeling van schorareaal (schortypen 1310, 1320 en1330)46.

In het onderzoek naar de effecten van de verruiming isin de eerste plaats de periode 2001-2010 in beschou-wing genomen. Deze tijdshorizon is relatief kort. Geletop de onzekerheden in de voorspellingsmethoden, kanniet uitgesloten worden dat op langere termijn alsnogbepaalde effecten zichtbaar worden. Daarom is de evo-lutie op lange termijn meegenomen als leemte in dekennis47. Gezien de beperkte effecten die in het habi-

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 18

42) Zie bv. S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.4. p. 46 en de tabellen p. 16-1743) In de projectfase zal gedetailleerder worden onderzocht in welke mate het natuurpakket een mitigerende (of compenserende) functie moet krijgen. Het resultaat daarvan kan

zijn dat er een juridische samenhang ontstaat tussen de uitvoeringsbesluiten over de verruiming en dat deel van de natuurontwikkeling dat nodig is voor mitigatie en/of com-pensatie

44) Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium – voorstellen voor besluiten; Rapport ProSes, september 2004, nr 1491745) Toets van de ecologische bijdrage van de voorgestelde maatregelen46) Zie S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 11.4.2. p. 14847) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 11.4.2. p. 148

Page 21: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

tatgebied zijn bepaald, is het echter wel mogelijk omdeze onderzoeksbeperking als aanvaardbaar tebeschouwen (zie ook monitoring, hieronder)48. De voor-liggende Vogel- en Habitattoets is uitgevoerd op strate-gisch niveau .Op dat niveau is geconcludeerd datverruiming van de vaargeul, mits de eerder genoemdemitigatiemaatregelen worden genomen, in overeen-stemming is met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Op pro-jectniveau zal gedetailleerder moeten wordenonderzocht of, ook op dat detailniveau, nog steeds kanworden voldaan aan de voorwaarden van de Vogel- enHabitatrichtlijn

Indien uit het vervolgonderzoek in de project- ofinrichtingsfase toch lokaal significante negatieve effec-ten zouden blijken, dan zullen alsnog mitigerendeen/of compenserende maatregelen worden getroffen49.Vooraleer effectief de ‘spa in de grond’ kan (a fortiori:vooraleer enig effect kan optreden), zal het projectinderdaad ook in de project- of inrichtingsfase passendbeoordeeld moeten worden. Verder zal tijdens en na deverruiming een intensief evaluatie- en monitoringspro-gramma worden uitgevoerd om eventuele effecten opde natuur op de langere termijn in beeld te kunnenkrijgen. Via monitoring, gekoppeld aan een flexibelebagger- en stortstrategie (zie paragraaf 2.5.3), wordtook bijgestuurd indien hieraan behoefte blijkt tebestaan.

2.2 Effecten van veiligheidsmaatregelen

2.2.1 Aard, omvang en locatievan de werkzaamheden

De besluiten over veiligheid tegen overstromenbestaan uit verschillende projecten om de veiligheidtegen overstromen te verbeteren. Gezien de relatie tus-sen deze projecten en de doelstellingen van het Sigma-plan50, is bij de besluiten aansluiting gezocht op dehoofdlijnen van het programma zoals dat momenteelwordt geactualiseerd en de daarin gehanteerde termij-nen.

De veiligheid tegenoverstromen in hetZeescheldebekkenwordt verzekerddoor de realisatievóór 2030 van eencombinatie van loka-le verhogingen vande waterkeringen ende aanleg vangecontroleerde over-stromingsgebieden(GOG) 51.De bewindslieden kiezen ervoor om een zo grootmogelijk deel van de gecontroleerde overstromingsge-bieden in te richten als natuurgebied. De precieze lig-ging van de gecontroleerde overstromingsgebieden zalin de verdere uitwerking van het geactualiseerde Sig-

19 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

48) S-MER Hoofdrapport Hfdst. 12.2.3. p. 15149) zie ook S-MER Hoofdrapport Hfdst. 6.11.1 p. 82; t.a.v. van de voorwaarde van gelijktijdigheid inzake de realisatie van compensaties, kan worden opgemerkt dat, in het negatieve

scenario dat in een vervolgfase alsnog significant negatieve effecten zouden voorspeld, ook dan voldaan kan worden aan deze voorwaarde. Er wordt namelijk vereist dat com-pensaties verwezenlijkt zijn uiterlijk op het ogenblik dat de schadelijke effecten zich voordoen. Als deze effecten zich al zouden voordoen, zullen het wellicht langetermijneffec-ten zijn. Ook het MOVE-onderzoek stelde geen kortermijneffecten vast

50) Het Sigmaplan uit 1977 bevat een groot aantal werken om de veiligheid tegen overstromingen te verbeteren. Deze werken zijn inmiddels vrijwel voltooid. Aangezien de bereikteveiligheid nog niet voldoende is, wordt momenteel een actualisatie van het Sigmaplan opgesteld

51) Een gecontroleerd overstromingsgebied (GOG) is een gebied dat op gecontroleerde wijze als wateropvanggebied kan dienen bij extreem hoge waterstanden

Veiligheidszones VlaanderenVeiligheidszones VlaanderenVeiligheidszones Vlaanderen

zone 1

zone 2

zone 3zone 4

Page 22: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

maplan ten laatste op 1 juli 2005 door de Vlaamseregering worden bepaald.

Inrichting van GOG’s als natuurgebied gebeurt doormiddel van een gecontroleerd gereduceerd getij (GGG –estuariene natuur)52 of door een inrichting en beheerals wetland of andere natuur. De keuze uit beide moge-lijkheden wordt bepaald door de bijdrage aan de eco-logische doelstellingen op de gegeven locatie.

De verhoging van de waterkeringen zal met nameplaatsvinden in stedelijke gebieden zoals de stad Ant-werpen, andere woonkernen en industriegebiedenlangs de rivier. De precieze ligging van de oever-gedeelten die worden verhoogd, zal in de verdere uit-werking van het geactualiseerde Sigmaplan wordenbepaald. De exacte combinatie moet namelijk gevon-den worden via een stapsgewijze optimalisatieproce-dure waarbij op systematische wijze de vele mogelijkevarianten worden vergeleken.

Vlaanderen streeft er sterk naar om in 2010 van devoorziene 1000 ha gecontroleerd overstromingsgebiedin de zone van de Zeeschelde tussen Rupelmonde enDendermonde + Rupel en Durme 200 ha gerealiseerdof in uitvoering te hebben en dit gebied in te vullenmet minimaal 150 ha estuariene natuur. Voor de zonevan de Zeeschelde tussen Dendermonde en Gent

streeft Vlaanderen er sterk naar om in 2010 van devoorziene 400 ha gecontroleerd overstromingsgebiedminimaal 80 ha gerealiseerd of in uitvoering te hebbenen dit gebied in te vullen met minimaal 60 ha anderenatuur zoals wetland. De precieze locaties, waar dezenatuurinvulling zal plaatsvinden, zijn uiterlijk 1 juli 2005gekend.Bij de selectie van projecten krijgen projecten die eenhoge bijdrage aan veiligheid en natuurlijkheid bieden,prioriteit.

2.2.2 Beschermde habitats en soortenDelen van de locaties waar overstromingsgebieden zijnvoorzien, liggen in of grenzen aan speciale bescher-mingszones (SBZ) in het kader van de Vogel- enHabitatrichtlijn. Een algemeen overzicht van de specia-le beschermingszones is te vinden in bijlage 2. Vanuithet oogpunt veiligheid zijn voornamelijk relevant:• Vogelrichtlijngebied 3.5. Durme en de Middenloop van

de Schelde. Totale oppervlakte 4.190 ha. Gelegen inde gemeenten Berlare, Bornem, Buggenhout, Den-dermonde, Hamme, Lokeren, Sint-Amands, Temse,Waasmunster, Wichelen en Zele. De speciale bescher-mingszone is in het bijzonder aangewezen53 vanwe-ge de aanwezigheid van stromende en stilstaandewaters, met hun oevervegetatie en hun slikplaten, inhet zoetwatergetijdengebied; het gebied bevattevens rietvelden, zeggevelden en moerassen.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 20

52) Een gecontroleerd gereduceerd getij gebied (GGG) is een inrichtingsvariant van een gecontroleerd overstromingsgebied. In een overstromingsgebied met GGG wordt ook onder‘dagelijkse’ omstandigheden water ingelaten door een reguleerbare verbindingen met de rivier, waardoor een gedempt getij ontstaat in het overstromingsgebied

53) Besluit van de Vlaamse regering dd. 17 oktober 1988, gepubliceerd Belgisch Staatsblad 29 oktober 1988

laag water vloed vol uitloop

Page 23: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Belangrijkste redenen voor aanwijzing waren:- broedende Bijlage I-soorten zoals blauwborst (60

tot 70 broedparen) en ijsvogel (5 tot 10 broedpa-ren);

- verder nog een redelijk aantal niet-broedende Bij-lage I-soorten.

Internationaal belang wat betreft watervogels:slobeend (800).

Het aanwijzingsbesluit uit 1988 werd in 1998 uitge-breid met een gecontroleerd overstromingsgebiedKruibeke-Bazel-Rupelmonde.

• Vogelrichtlijngebied 3.6 Schorren en Polders van deBeneden-schelde. Totale oppervlakte 7.085 ha. Hetovergrote deel van het Antwerpse havengebied opde linkerscheldeoever valt binnen de perimeter vanhet Vogelrichtlijngebied 3.6. gelegen in de gemeen-ten Antwerpen, Beveren, en Sint-Gillis-Waas. De spe-ciale beschermingszone werd in 198854 in hetbijzonder aangewezen vanwege de aanwezigheidvan slikken en brakwaterschorren, dijken, kreken enhun oevervegetatie.

Belangrijkste redenen voor aanwijzing waren:- de broedende Bijlage I-soort kluut (350 broedge-

vallen met maximum van 1.800);- eveneens een groot aantal watervogels met inter-

nationaal belangrijke aantallen, namelijk rietgans,kolgans, grauwe gans, bergeend, krakeend en slo-beend.

Recent werden voor dit Vogelrichtlijngebied 3.6.instandhoudingsdoelstellingen opgesteld.

• Habitatrichtlijngebied BE 2300006 (1-56) Schelde- enDurme-estuarium van de Nederlandse grens tot Gent.Totale oppervlakte 6.006 ha. Gelegen in de gemeen-ten Antwerpen, Berlare, Beveren, Bornem, Dender-monde, Destelbergen, Duffel, Hamme, Kruibeke,Laarne, Lier, Lokeren, Mechelen, Melle, Niel, Puurs,Schelle, Sint-Amands, Temse, Waasmunster, Wetteren,Wichelen, Willebroek, Zele, Zwijndrecht. Het gebiedvalt voor een groot deel samen met de hiervoorgenoemde Vogelrichtlijngebieden en omvat enkelebijkomende buiten- en binnendijkse gebieden. Hetgebied sluit aanbij het Nederland-se Westerschelde-gebied (metdaarin het Ver-dronken Land vanSaeftinge). Zowelbrak- als zoetwa-tergetijdengebie-den wordenaangeduid. Despeciale bescher-mingszone is voor-gesteld in 1996(aangepast in2001), maar slechts tegenstelbaar door het besluitvan 24 mei 2002, gepubliceerd in het Belgisch Staats-blad op 17 augustus 2002.

Het gebied is voorgesteld voor de volgende habitats,vissen en amfibieën, telkens met vermelding van hunNatura 2000-code, waarbij het teken ‘*’ aangeeft dathet een prioritaire habitat of soort betreft in de zinvan voormelde Richtlijn:

21 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

54) Besluit van de Vlaamse regering dd. 17 oktober 1988, gepubliceerd Belgisch Staatsblad 29 oktober 1988; gewijzigd bij besluit dd. 23 juni 1998, B.S. 29 oktober 1988

Page 24: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Habitattype1130 estuaria1140 bij eb droogvallende slikwadden

en zandplaten1310 éénjarige pioniersvegetaties van slik- en

zandgebieden met Salicorniasoorten enandere zoutminnende planten

1320 schorren met slijkgrasvegetaties (Spartinion)1330 Atlantische schorren

(Glauco-Puccinellietalia maritimae)2310 Psammofele heide met Calluna- en Genista-

soorten2330 open grasland met Corynepherus- en

Agrostis-soorten op landduinen3150 van nature eutrofe meren met vegetatie van

het type Magnopotamium of Hydrochariton4030 droge heide (alle subtypen)6410 grasland met molinia op kalkhoudende

bodem en kleibodem (EU-Molinion)6430 voedselrijke ruigten6510 laaggelegen, schraal hooiland (Alopecurus

pratensis, Sanguisorba officinalis)9160 eikenbossen van het type

Stellario-Carpinetum91EO* alluviale bossen met Alnion glutiosa en

Fraxinus excelsior (Alno-Padion, Alno incanae,salicion albae);

Soorten1149 Cobitis taenia (kleine modderkruiper),1099 Lampetra fluviatilis (rivierprik)1166 Triturus (kamsalamander).

Op Nederlands grondgebied is er het eerder genoem-de Vogel- en Habitatrichtlijngebied van de Westerschel-de alsmede het afzonderlijke VogelrichtlijngebiedVerdronken Land van Seaftinghe. Op Vlaams grondge-bied zijn er nog de kleinere speciale beschermingszo-nes De Kuifeend en Blokkersdijk (Vogelrichtlijngebied),

het valleigebied tussen Melsbroek, Kampenhout, Kor-tenberg en Veltem, de Demervallei, bos- en heidege-bied ten oosten van Antwerpen, valleigebied van deKleine Nete met aangrenzende brongebieden, moeras-sen en heiden, bovenloop van de Grote Nete met Zam-melsbroek, Langdonken en Goor, bossen van hetzuidoosten van de Zandleemstreek, historische forten-gordels van Antwerpen als vleermuizenhabitat (Habita-trichtlijngebieden). Deze laatste specialebeschermingszones zijn niet of slechts voor eenbeperkt deel binnen het eigenlijke studiegebied van deactualisatie van het Sigmaplan gelegen. Waar relevantwordt er wel op ingegaan.

2.2.3 Effecten op natuurwaarden

Dijkverhoging en / of nieuwe dijken

Effecten op natuur en habitattypenDijkverhogingen hebben geen positieve invloed op hetareaal natuur in het bekken van de Zeeschelde. Anderepositieve milieueffecten zijn er evenmin te verwachten.Locaties waar nieuwe dijken worden aangelegd ofbestaande dijken worden verhoogd zijn in deze fasevan planvorming nog niet concreet aan te geven maarzullen zich voornamelijk in stedelijke en geïndustriali-seerde gebieden bevinden. De eventuele effectenervan op de natuur en in het bijzonder op de kwalifice-rende soorten en habitats van de speciale bescher-mingszones zijn nog niet aan te geven, al blijkt uit hetmilieueffectenrapportage op planniveau voor het Sig-maplan dat ten gevolge van dijkverhogingen geen fun-damentele wijzigingen aan de huidige biotopenworden aangebracht55. In de project- of inrichtingsfasezullen de (vermoedelijk geringe) effecten nader inkaart worden gebracht.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 22

55) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.4. p. 114 - versie augustus 2004 (voor de complete referentie van alle genoemde rapporten: zie bijlage 7 van het bijlagenrapport)

Page 25: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Aangezien enkele van de mogelijke locaties voor nieu-we dijken als speciale beschermingszone in de zin vande Habitatrichtlijn zijn aangeduid, is niet uit de sluitendat voor de aanleg van nieuwe dijken een beperkteoppervlakte aan beschermde habitats zouverdwijnen56. Of dit het geval is blijft een leemte in dekennis die moet worden ingevuld in de milieueffecten-rapportage op projectniveau57. Ook eventuele tijdelijkrustverstoring tijdens de werken moet in een milieuef-fectenrapportage op projectniveau in beschouwingworden genomen58.

Effecten op soortenEr kan aangenomen worden dat de voorziene dijkver-hogingen geen significant effect zullen hebben op desoorten van Bijlage IV van de Habitatrichtlijn die in hetstudiegebied voorkomen59. Er worden namelijk geenfundamentele wijzigingen aan de huidige biotopenaangebracht. De dijkverhogingen zorgen daarentegenvoor een versterking van de verbindingswaarde van debestaande dijken60. Wezenlijke effecten op andere soor-ten zijn evenmin aan te duiden61.

Ruimte voor de rivier door gecontroleerde overstro-mingsgebieden (GOG)

Effecten op natuur en habitattypenBij de gecontroleerde overstromingsgebieden wordtalleen bij hoge waterstanden, die gepaard gaan metstormvloeden, tijdelijk ruimte aan de rivier gegeven. Eris dus geen invloed op de normale getijdendynamieken er ontstaat geen bijkomend intergetijdengebied. Bijhet inwerkingtreden van de gecontroleerde overstro-mingsgebieden kan wel slib terechtkomen in de overs-

tromingsgebieden en daar bezinken. Dit kan door accu-mulatie aanleiding geven tot een vermindering van debodemkwaliteit. Door de verwachte verbetering van dewaterkwaliteit en uiteindelijk ook de sedimentkwaliteitvan de Zeeschelde en haar zijrivieren neemt het belanghiervan op lange termijn (enkele decennia) af.

Sporadische overstromingen door oppervlaktewatervanuit de Schelde, met de bijhorende aanvoer van nut-riënten, zullen vermoedelijk geen aanleiding geven totbelangrijke biotoopwijzigingen. Uit een analyse vanbestaande biotopenblijkt immers datdeze grotendeels zijnaangepast aan natteen voedselrijkeomstandigheden.

Op zichzelf draagthet planalternatiefwaarbij gecontro-leerde overstro-mingsgebiedenworden aangelegd,dus weinig bij aanhet herstel van denatuurlijke dynamiek van het Schelde-estuarium. Dit iszeker het geval indien de bestemming van de huidigelandbouwgebieden ongewijzigd blijft ten opzichte vande huidige bestemming. Indien ervoor geopteerdwordt om in deze binnendijkse gebieden aan beheers-landbouw te doen of om deze gebieden als wetland inte richten, kan de ecologische waarde van het estu-arium wél vergroten en kunnen er zich in deze gebie-

23 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

56) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 107 & Hfdst. A.7. p. 12257) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.7. p. 12258) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.3. p. 120 & Hfdst. A.7. p. 12259) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.4. p. 11460) Idem61) Mogelijk zal in de projectfase wel rekening te houden zijn met de eventuele aanwezigheid van (overwinterende) rugstreeppadden in het dijklichaam

Page 26: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

den ook voedselrijke ruigten (6430) gaanontwikkelen62.

Effecten op soortenDe aanleg van gecontroleerde overstromingsgebiedenis gunstig voor de soorten die akkers en graslanden alsfoerageergebied gebruiken. Wanneer de weilandenonder water komen te staan, zullen zij tijdelijk een aan-trekkingskracht uitoefenen op soorten die gebondenzijn aan vochtige en/of overstroomde weilanden, zoalskemphaan, slobeend en pijlstaart63.

Ook kunnen bepaal-de kleine land-schapselementenblijven bestaan diebelangrijk zijn vooronder meer vleer-muizen en amfi-bieën. De inrichtingvan gecontroleerdeoverstromingsgebie-den zal dan ookgeen significanteffect hebben op devoorkomende vleer-muissoorten en amfi-

bieën (bijlage IV van de Habitatrichtlijn). Er wordengeen ingrijpende veranderingen uitgevoerd aan deecologische kwaliteit van deze gebieden64.

Op basis van een aantal beschermingsmaatregelen(verbinding met rivieren, zuiveren van de benedenlo-pen, opheffen van fysieke barrières, en dergelijke) kun-

nen de planalternatieven waarbij gecontroleerde overs-tromingsgebieden worden aangelegd een positieveimpact hebben op de onder de Habitatrichtlijnbeschermde vissoorten. Deze positieve impact zal zichenkel voordoen indien het overstromingsgebied alswetland wordt aangelegd. Bij de inrichting van eenoverstromingsgebied dient bijgevolg rekening gehou-den te worden met deze vissoorten en de verbindingtussen het overstromingsgebied en de Schelde. In demilieueffectenrapportage op projectniveau dient meeronderzoek gedaan te worden naar welke vissoorteneffectief voorkomen en kunnen voorkomen en waarwelke visdoorgangen moeten worden voorzien65.

Ruimte voor de rivier door gecontroleerdgereduceerd getij gebieden (GGG)

Effecten op natuur en habitattypenBij de inrichting van gecontroleerd gereduceerd getijgebieden worden gebieden weer onder dagelijksegetijdeninvloed gebracht. Aldus wordt bijgedragen aanhet herstel van de natuurlijke dynamiek van de Schel-de, omdat ruimte wordt gegeven aan de fysische enchemische processen die typisch zijn voor een estu-arium en aanleiding geven tot creatie van de onder deVogel- en Habitatrichtlijn beschermde habitats66.

Door sedimentatie in de gecontroleerd gereduceerdgetij gebieden zal slib aan de waterloop onttrokkenworden, vooral in de eerste jaren na aanleg. Dit kan eengunstig effect hebben op de turbiditeit67 (en dus hetlichtklimaat en de primaire productie) van de water-loop en zal vooral resulteren in het ontstaan van groteoppervlakten jonge slikken en schorren, in het bijzon-

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 24

62) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 11063) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.2. p. 11964) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.5. p. 11465) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.2. p. 11366) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6.4. p. 66.67) Vertroebeling van het water door opgeloste zwevende stoffen

Page 27: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

der brak- en zoetwaterschor68. Een verhoogde zuurstof-aanrijking en stikstofverwijdering resulteren in een ver-betering van de waterkwaliteit en daarmee in meerkansen voor de ontwikkeling van een evenwichtig eco-systeem69. Een potentieel aandachtspunt is de moge-lijkheid van opeenhoping van verontreinigende stoffenin deze gebieden70.

De inrichting van een gebied met gecontroleerd gere-duceerd getij heeft als gevolg dat de bestaande vege-tatie in dit gebied zo goed als volledig verdwijnt71. Ditbetekent geen nettoverlies aan natuur, omdat er opdeze plaatsen nieuwe vegetaties tot ontwikkeling zul-len komen72. Hoe deze habitatontwikkeling precies zalevolueren is moeilijk te voorspellen. Dit zal onder meerafhangen van de plaats in het estuarium, de morfolo-gisch evolutie in het gebied en het gevoerde beheer73.In elk geval wordt de uitbreiding van het areaal brak-en zoetwaterschorren, beschermd onder de Habitat-richtlijn, als een zeer positieve evolutie aanzien. Indiengeen beheer wordt ingesteld, kan zich wilgenvloedbosontwikkelen in de zoetwaterzone (een prioritair habi-tat)74. De globale impact van gecontroleerd geredu-ceerd getij gebieden op dit habitattype wordt alspositief aangezien. Door dijkverplaatsingen bij de reali-sering van de overstromingsgebieden zal de versnippe-ring van de huidige alluviale bossen verdwijnen en zaler een betere uitwisseling tussen deze gebieden kun-nen plaatsvinden75.

De inrichting van gebieden met gecontroleerd geredu-ceerd getij zal tevens een gunstige invloed hebben opde beschermde habitattypen Estuaria (1130), bij ebdroogvallende slikwadden en zandplaten (1140), eenja-rige pioniersvegetatie van slik en zandgebieden metSalicorniasoorten en andere zoutminnende planten(1310) en schorren met slijkgrasvegetatie (1320)76.

Effecten op soortenHierboven is uiteengezet dat gecontroleerd geredu-ceerd getij gebieden kunnen bijdragen tot het herstelvan de natuurlijke dynamiek van het estuarium, in hetbijzonder in de intergetijdengebieden. Hierdoor kun-nen opnieuw kraam- en kinderkamers voor marienevissoorten ontstaan, foerageer- en broedgebieden voor(water)vogels en een habitat voor typische slikken- enschorrenplanten77.

De inrichting met gecontroleerd gereduceerd getij zalover het algemeen een positief effect hebben opbepaalde broedende en niet-broedende Bijlage I-soor-ten van de Vogelrichtlijn. Slikken zullen aantrekkelijkzijn voor allerlei waad- en watervogels. Schorren kun-nen dienst doen als rust-, foerageer-, rui- en broedge-bied voor allerlei andere vogelsoorten78.De zoetwaterschorgebieden die beheerd worden en uituitgestrekte rietvelden zullen bestaan, zullen voorna-melijk typische vogelsoorten voor vochtige habitats(moerassen) aantrekken (blauwborst, rietzanger, bos-rietzanger, rietgors, kleine karekiet, roerdomp, bruinekiekendief, waterral). Ook steltlopers en eenden (kluut,

25 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

68) Zie hiervoor ook uitgebreider Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6. Fauna en Flora p. 60 e.v.69) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.2. p. 47 e.v.70) Zie ook Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.3. Bodem p. 5171) Alhoewel moeilijk te voorspellen valt wat er zal gebeuren met de bestaande voedselrijke ruigten, zie plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 11072) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6. p. 6173) Zie Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6.3. p. 6374) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6. p. 64 ; Bijlage C, Hfdst . A.5.1. p. 11075) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 111.76) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 11177) Hoewel minder uitgesproken dan bij volledige dijkverplaatsingen (ontpolderingen); zie Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 11278) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6.3. p. 63

Page 28: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

steltkluut, kemphaan, bergeend, smient, wintertaling)zullen een positief effect ondervinden79.

In de zoetwaterschorren komt net als in de brakwater-schorren kreekontwikkeling voor. Een kenmerkendevissoort voor dit ecotoop is de fint, die in het zoetwa-tergetijdengebied opgroeit en getijdenwerking nodigheeft om te paaien80.

Omdat bestaande kleine landschapselementen enwaterpartijen kunnen verdwijnen, kan de inrichtingmet gecontroleerd gereduceerd getij een effect heb-ben op Bijlage IV-soorten (Habitatrichtlijn) als vleermui-zen en amfibieën. Een aantal soorten is immersgehecht aan lijnvormige landschapselementen (nodigals stepping stones) en is afhankelijk van waterplassenvoor het vinden van voedsel en voor hunvoortplanting81. Het valt echter zeer moeilijk in teschatten wat het effect op deze vleermuizen en amfi-bieën zal zijn van de inrichting met gecontroleerdgereduceerd getij. Op basis van de gegevens op de Bio-logische Waarderingskaart is het immers onmogelijkeen exacte schatting te maken van de totale oppervlak-te kleine landschapselementen die zal verdwijnen.Aangenomen dat het verlies aan kleine landschapsele-menten aanzienlijk zal zijn, is zeer moeilijk in te schat-ten in hoeverre dit tot een significant effect zal leidenvoor de populaties van de kamsalamander, de rug-streeppad en de vleermuizensoorten van Bijlage IV.Dit is momenteel nog een leemte in de kennis, die inde toekomst moet worden ingevuld82.

Andere Bijlage IV-soorten (dieren en planten) komenniet voor in het studiegebied en zullen dus geen signi-ficante effecten ondervinden. Op basis van de biotoop-

eisen van deze soorten wordt bovendien verwacht datdeze ook in de toekomst niet zullen voorkomen binnenhet gebied. Specifiek wat de otter betreft, kan ermomenteel geen uitspraak worden gedaan over hetfeit of deze soort al dan niet terug kan worden ver-wacht binnen het studiegebied83.

Effecten per speciale beschermingszone(Habitatrichtlijngebieden)Voornoemde effecten op habitats en soorten (niet-vogels) zijn het meest relevant voor het Habitatricht-lijngebied BE230006 (Schelde- en Durme-estuariumvan de Nederlandse grens tot Gent), dat zich uitstrektover een groot deel van het studiegebied. De uitvoe-ring van de planalternatieven waarbij overstromingsge-bieden worden aangelegd, zullen de grootste impacthebben op dit gebied. Deze voornamelijk positieveeffecten worden hier niet integraal hernomen. Welwordt nogmaals benadrukt dat door de uitvoering vande planalternatieven waarbij ruimte voor de rivierwordt gecreëerd, de natuurlijke dynamiek van de Schel-de enigszins hersteld kan worden. Met name bij deinrichting met gecontroleerd gereduceerd getij komenbepaalde gebieden die binnendijks gelegen zijn, ondergetijdeninvloed te staan. Een aantal beschermde habi-tats (estuaria, bij eb droogvallende slikwadden enzandplaten, eenjarige pioniersvegetatie van slik enzandgebieden met Saliconiasoorten en andere zout-minnende planten, schorren met slijkgrasvegetatie) zul-len, in min of meerdere mate, tot ontwikkeling komen.Hierdoor zullen onder meer foerageer- en broed-gebieden voor (water)vogels en een habitat voor typi-sche slikken- en schorrenplanten ontstaan. De impactop dit Habitatrichtlijngebied is dus positief. Ook de pri-oritaire habitat Alluviale bossen met Alnion glutinosa

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 26

79) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6.3. p. 64; Bijlage C, Hfdst. A.6. p. 116-12080) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6.3. p. 6481) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.5. p. 11482) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.5. p. 11583) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.3. p. 113

Page 29: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

en Fraxinus excelsior zal, bij een gecontroleerd geredu-ceerd getij een eerder positieve impact ondervinden.

Een aandachtspunt schuilt in de evolutie van het habi-tattype 3150 beschermd in het HabitatrichtlijngebiedSchelde- en Durme-estuarium van de Nederlandsegrens tot Gent, dat over een beperkte oppervlakte(1,717 ha) kan voorkomen in het plangebied84. Bijgecontroleerd gereduceerd getij kunnen de eigen-schappen van deze plassen na verloop van tijd volledigveranderen. Wel kunnen in laaggelegen delen nieuweoppervlaktewateren ontstaan die zich ontwikkelen tothet beschermde habitattype 3150. Deze evoluties moe-ten worden gemonitord85. Ook de invloed van veilig-heidsmaatregelen op het habitattype voedselrijkeruigten (6430) moet worden gemonitord. Verwachtwordt dat het uiteindelijk effect eerder positief dannegatief zal zijn86. In de gecontroleerde overstromings-gebieden is de ontwikkeling van nieuwe voedselrijkeruigten in elk geval waarschijnlijk (zie hoger).

In andere Habitatrichtlijngebieden worden geen signi-ficante (negatieve) effecten verwacht. Dit geldt ookvoor het Nederlandse Habitatrichtlijngebied Wester-schelde. Door de inrichting van Hedwige- en Prosper-polder87 kan er wel een groot aaneengesloten slikken-en schorrengebied ontwikkeld worden in de nabijheidvan het Verdronken Land van Saefthinge, waardoorsoorten die daar voorkomen een groter foerageerge-bied kunnen gebruiken. Uitwisseling tussen beidegebieden kan optreden en bijdragen tot de natuurlijk-heid van het Schelde-estuarium en de uitbreiding vanhet areaal slikken en schorren in het Schelde-estu-

arium. Negatieve grensoverschrijdende effecten zijnbijgevolg niet te verwachten.

Een detailopmerkingmoet nog wordengemaakt ten aanzienvan het Fort vanSteendorp, onder-deel van het Habitat-richtlijngebiedBE2100045 Histori-sche fortengordelsvan Antwerpen. Alshet nabijgelegenSchouselbroek meeaangewezen wordtals gecontroleerdoverstromingsgebied (eventueel ingericht met gecon-troleerd gereduceerd getij), kan er tijdens de uitvoeringvan de werken verstoring optreden voor de aanwezigevleermuizenpopulatie88. Onzekerheden zijn de vraag ofhet gebied effectief wordt opgenomen in de actualisa-tie van het Sigmaplan, wat het verwachte omgevings-geluid zal zijn en wat het effect van rustverstoring is opeen vleermuispopulatie. Met dit aandachtspunt dientalleszins rekening te worden gehouden bij de verdereuitwerking van maatregelen89.

Effecten per speciale beschermingszone(Vogelrichtlijngebieden)Voor het Vogelrichtlijngebied De Kuifeend en Blokkers-dijk worden, onder meer omwille van de grote afstandtot het projectgebied, geen negatieve effecten ver-wacht90. De uitvoering van de planalternatieven waarbij

27 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

84) Zie hiervoor de detailinzet in Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 10985) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 10886) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 11087) Ook de Doelpolder wordt ingericht met het oog op de ontwikkeling van estuariene natuur, doch dit als één van de natuurcompensatiegebieden voorzien in het nooddecreet van

14 december 2001, goedgekeurd in het kader van de aanleg van het Deurganckdok.88) 89) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.1. p. 107

90) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.1., p. 116

Page 30: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

gecontroleerd gereduceerd getij gebieden en interge-tijdengebieden door dijkverplaatsing worden aange-legd, kan wel een positief effect hebben op bepaaldebroedende en niet-broedende Bijlage I-soorten vanBlokkersdijk. De ontwikkeling van vochtige habitats zougunstig zijn voor onder meer rietvogels (blauwborst,bruine kiekendief, roerdomp) en steltlopers (kluut,steltkluut, kemphaan)91.

In het Vogelrichtlijngebied Schorren en polders van deBeneden-Schelde kunnen, ter hoogte van het linkeroe-vergebied (Hedwige-, Prosper-, Doelpolder), wordenpositieve effecten verwacht op de ontwikkeling van debeschermde habitats en soorten92. Met name debeschermde habitats slikken en brakwaterschorren zul-len zich in de gecontroleerd gereduceerd getij gebie-den ontwikkelen (bij dijkverplaatsing na verloop vantijd ook kreken en oevervegetaties, eveneensbeschermd binnen deze speciale beschermingszone)93.Dit zal een positief effect hebben op de Bijlage I-vogelsgebonden aan vochtige habitats. In het bijzonder zijnde slikken van belang voor de meest opvallende broed-vogel binnen de Schorren en polders van de Beneden-Schelde, namelijk de kluut94. Soorten die in dezespeciale beschermingszone momenteel nog niet broe-den en opgenomen zijn in Bijlage I kunnen misschienop termijn wel voorkomen95. Het verlies van de huidigeakkers en graslanden die momenteel als foerageerge-bied worden gebruikt, wordt als een gering negatiefeffect beschouwd. In de omgeving liggen namelijk nogvoldoende akkers en weilanden, die als foerageerge-bied kunnen fungeren96. Bij de aanlegwerken zal in een

beperkte zone (langsheen de dijktracés) een tijdelijkerustverstoring kunnen optreden. Omdat op dit niveaunog geen detailgegevens beschikbaar zijn, zal diteffect, en eventuele mitigerende maatregelen, aan bodmoeten komen op projectniveau97.

Voor het Vogelrichtlijngebied Durme en de Midden-loop van de Schelde gelden gelijksoortige conclusies.De beschermde habitats en soorten worden positiefbeïnvloed. Wat betreft habitats gaat hier dan ondermeer om – internationaal unieke – zoetwaterschorrenin plaats van brakwaterschorren98. De gunstige effectenop de belangrijkste Bijlage I-soorten binnen deze spe-ciale beschermingszone zijn reeds beschreven (blauw-borst voornamelijk bij de gecontroleerd gereduceerdgetij-variant, slobeend voornamelijk in de gecontroleer-de overstromingsgebieden). Het effect op debeschermde ijsvogel is moeilijk te bepalen. Bepaaldewaterpartijen zullen verloren gaan, andere zullen ont-staan; er zal een tijdelijk negatief effect kunnen zijnvoor de ijsvogel99.

Het Vogelrichtlijngebied Westerschelde (incl. het Zwinen het Verdronken Land van Saeftinghe) is op relatiefgrote afstand van de geplande werkzaamheden gele-gen. Er worden geen significante directe of indirectenegatieve effecten verwacht. De planalternatievenwaarbij meer ruimte voor de rivier wordt gecreëerd, inhet bijzonder in het grensgebied, kunnen wel een posi-tieve invloed op bepaalde, binnen de Westerscheldebeschermde Bijlage I-soorten hebben. Er ontwikkeltzich immers een groter foerageergebied100. Op termijn

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 28

91) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.1., p. 11792) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.2., p. 11793) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.2., p. 11894) Idem95) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.2., p. 119; de lepelaar broedt sinds kort reeds binnen de speciale beschermingszone Schorren en polders van de Beneden-Schelde,

met name in de Verrebroekse plassen96) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.2., p. 11997) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.2., p. 117-118

98) 99) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.3., p. 120100) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.6.4., p. 121

Page 31: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

kan er een groter aaneengesloten Vogelrichtlijngebiedworden gecreëerd.

2.2.4 ConclusiesVan de veiligheidsmaatregelen tegen overstromen inde Zeeschelde is er enige kans op effecten voor denatuur als gevolg van werkzaamheden in de vorm vanaanleg van nieuwe dijken of verhoging van bestaandedijken. De in de projectfase uit te voeren beoordelingzal daarover meer duidelijkheid moeten verschaffen(leemte in de kennis). Ook het effect van tijdelijke rust-verstoring zal op dat niveau bekeken moeten worden.

Vooral de inrichting van gecontroleerd gereduceerdgetij gebieden en in minder mate de inrichting vangecontroleerde overstromingsgebieden als wetlandzullen tot een significante wijziging van de huidigevegetaties leiden. Er wordt echter verwacht dat dezeinrichtingsvarianten leiden tot een herstel van fysischeen chemische processen die typisch zijn voor een estu-arium en bovendien leiden tot een herstel van demeeste van voor de Vogel- en Habitatrichtlijn relevantehabitats. De impact van deze maatregelen op debeschermde natuurwaarden (habitats en soorten) wor-den dan ook positief ingeschat101. Ze leveren een bij-drage aan Natura 2000. Op te merken valt dat lokaalwel enkele knelpunten kunnen optreden indien deactuele habitats of soorten waardevol, beschermd enniet verenigbaar zijn met deze inrichtingsvormen. Ditheeft onder meer betrekking op de aanwezige soortenvan Bijlage IV van de Habitatrichtlijn, voornamelijkvleermuissoorten. Deze aspecten dienen verder onder-zocht te worden wanneer de ingrepen (en inrichtings-vormen) voor het definitieve plan uitgewerktworden102.

2.2.5 Weging van de effecten / toetsing aande Vogel- en Habitatrichtlijn

Projectie op artikel 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn (enartikel 3 en 4 van de Vogelrichtlijn) van de hiervoorgeformuleerde conclusies over de verwachte effectenvan de veiligheidsmaatregelen, geeft dat de maatrege-len bestaande uit de aanleg van nieuw intergetijdenge-bied gezien worden als plannen of projecten die directverband houden met het beheer van het gebiedgericht op het houden van de speciale beschermings-zone in een gunstige staat van instandhouding. Voor deandere veiligheidsmaatregelen – de aanleg van dijkenen gecontroleerde overstromingsgebieden – zal dit opprojectniveau moeten worden onderzocht.

Als maatregelen die bijdragen tot instandhouding enherstel van de beschermde estuariene natuurwaarden,zullen deze maatregelen als zodanig dan ook princi-pieel buiten het bereik van artikel 6.3 (passende beoor-deling) kunnen blijven, aangezien zij verband houdenmet of noodzakelijk zijn voor het beheer van de specia-le beschermingszones. Niettemin is in het kader vanhet milieueffectenrapportage op planniveau Sigmaplanuitgebreid ingegaan op de effecten van elk planalter-natief op de habitats en soorten beschermd door deEuropese richtlijnen. Er is dus wel een beoordeling opplanniveau uitgevoerd.

2.3 Effecten van maatregelen voornatuurontwikkeling

2.3.1 Aard, omvang en locatievan de werkzaamheden

Ter realisering van het streefbeeld natuurlijkheid uit deLangetermijnvisie Schelde-estuarium is voor de perio-de tot 2010 voorzien in de ontwikkeling van een aan-zienlijk pakket nieuwe estuariene natuur en andere

29 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

101) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.7., p. 122102) Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.7., p. 122

Page 32: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

natuur zoals wetlands. Uitgangspunt is dat optimalisa-tie van de natuurlijke processen zal leiden tot herstelvan habitats en populaties. De belangrijkste factor voorde optimalisatie van bijna alle natuurlijke processen inhet estuarium, is ruimte. Voldoende ruimtelijke uitbrei-ding van het estuarium zal via procesherstel haast allebelangrijke habitattypen kunnen opleveren, de nu nogsteeds voortschrijdende degradatie van het natuurlijksysteem stoppen en op termijn leiden tot herstel enverbetering. Door in te zetten op voldoende ruimteworden willekeurige keuzes voor arealen met specifie-ke habitattypen of soorten bovendien vermeden.

De nieuwe estuarie-ne natuur wordt ver-spreid gerealiseerdlangs de Zeescheldeen de Westerschelde.Langs de Zeescheldewordt deze, waarmogelijk, gereali-seerd in combinatiemet maatregelenvoor veiligheid(ruimte voor derivier).

In de Westerschelde worden de volgende drie ecologi-sche zones onderscheiden:1 mondingsgebied (inclusief Zwin):

Vlakte van de Raan tot Vlissingen;2 zone Vlissingen – Hansweert;3 zone Hansweert – grens

(inclusief Hedwige- en Prosperpolder)

In zone 1 moet er aandacht worden geschonken aanhabitat voor vis en benthos en het creëren van schor.Maatregelen die hiertoe bijdragen zijn het ‘landin-waarts verplaatsen van dijken’ en het herstellen van het

contact tussen de zee en het achterland. Beschermingen uitbreiding van natuurlijke habitats heeft hier priori-teit. In zone 1 wordt tot 2010 minimaal 120 ha en maxi-maal 260 ha nieuwe estuariene natuur gerealiseerd dievoldoet aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

In zone 2 moet de optimalisatie van de fysische proces-sen prioriteit krijgen: het verhogen van de getijden-energiedissipatie en het uitbreiden van hetmeergeulenstelsel. Het herstel en de uitbreiding vanhabitats voor benthos en voor jonge vis en garnaal zijnbelangrijk. Dit zijn vooral de laagdynamische ondiep-watergebieden, slikken en schorren. Aandacht moetook uitgaan naar het verbeteren van de primaire pro-ductie en de ontwikkeling van het zoöplankton.In zone 2 wordt tot 2010 minimaal 225 ha en maximaal275 ha nieuwe estuariene natuur ontwikkeld die vol-doet aan de eisen van de Vogel- en Habitatrichtlijn.

In zone 3 prevaleren dezelfde aspecten als aangegevenin zone 2. In het grensgebied moet de aandacht vooraluitgaan naar energiedissipatie, primaire productie enzoöplankton, condities voor benthos en het uitbreidenvan de arealen slik, schor en ondiepwatergebied. Hierworden maatregelen om de zuurstofhuishouding teherstellen geleidelijk belangrijker. De prioriteit in dezezone ligt in de impact op de fysische processen en opherstel en uitbreiding van laagdynamische habitats.Gezien de breedte van de rivier ter plaatse heeft de uit-breiding van estuariene natuur heeft hier relatief veelbelang. Het ‘landwaarts verplaatsen van dijken’ scoorthier als maatregel het best. In zone 3 wordt tot 2010minimaal 520 en maximaal 600 ha nieuwe estuarienenatuur ontwikkeld die voldoet aan de eisen van deVogel- en Habitatrichtlijn.

Concreet worden voor de drie ecologische zones in deWesterschelde nu al aangewezen:

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 30

Ecologische zones WesterscheldeEcologische zones WesterscheldeEcologische zones Westerschelde

zone 1 zone 2 zone 3

Page 33: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

• maatregelen in de rivier die gekoppeld kunnen wor-den aan de uitvoering van de verruiming en anderewerken (voorbeelden : alternatieve bagger- en stort-strategie, morfologisch beheer via onder meer hetaanleggen of wegnemen van kribben en het verdie-pen of verondiepen van geulen);

• in het mondingsgebied: vergroting van het Zwin inde vorm van het landinwaarts verplaatsen van dijkenin een gedeelte van de Willem-Leopoldpolder enaanwijzing tot zeereservaat en speciale bescher-mingszone van de Vlakte van de Raan;

• in het grensgebied: ontwikkeling van intergetijden-gebied in de Hertogin Hedwigepolder en het noor-delijk gedeelte van de Prosperpolder (440 ha,waarvan 295 ha op Nederlands en 145 ha op Vlaamsgrondgebied);

Voor de Zeeschelde wordt tot de volgende natuur-maatregelen besloten, die direct verband houden metde verbetering van de ecologische kwaliteiten van hetestuarium:• aanmelding van speciale beschermingszone in het

kader van de Habitatrichtlijn van de vaargeul opVlaams grondgebied;

• herstellen of verbeteren van de migratiemogelijkhe-den voor vissen van en naar het estuarium;

• inrichten van circa 600 ha wetland in de KalkenseMeersen;

• ontwikkelen van natuur in reeds bestaande gecon-troleerde overstromingsgebieden (circa 125 ha) eninrichten van natuur (minimaal 150 ha estuarienenatuur en minimaal 60 ha andere natuur zoals wet-land) in nog aan te duiden en in te richten gecontro-leerde overstromingsgebieden uit de actualisatie vanhet Sigmaplan op zodanige wijze dat ze maximaalbijdragen aan het streefbeeld natuurlijkheid uit deLangetermijnvisie;

• diverse, lokaal ondersteunde projecten, onafhankelijkvan het Sigmaplan, die substantieel bijdragen aan deestuariene kwaliteit.

Uiterlijk 1 juli 2005worden alle natuur-projecten aangewe-zen die vóór 2010gerealiseerd kunnenzijn of op dat ogen-blik in ieder geval inuitvoering kunnenzijn. De projectengericht op estuarienenatuurontwikkeling,die uiterlijk in 2010worden gerealiseerdof in uitvoering zijngenomen, zijn of worden zodanig geselecteerd datdeze een bijdrage leveren aan de instandhoudings-doelstellingen voor de speciale beschermingszones, dieuiterlijk 1 juli 2005 geformuleerd zullen worden.

HabitatreserveEen deel van de maatregelen en projecten kan wordenaangeduid als habitatreserve; dat wil zeggen dat zeonder voorwaarden kunnen worden beschouwd alsreservering voor eventueel noodzakelijke toekomstigecompensaties(zie verder bij hoofdstuk 6).

2.3.2 Beschermde habitats en soortenDelen van de locaties waar ontwikkelingen voor nieu-we getijdennatuur zijn voorzien liggen in of grenzenaan speciale beschermingszones in het kader van deVogel- en Habitatrichtlijn. Deze gebieden zijn, met dete beschermen habitats en soorten, al besproken bij2.1.3 en 2.2.2. Daarom wordt hier volstaan met een ver-wijzing daarnaar.

31 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 34: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

2.3.3 Effecten op (bestaande)natuurwaarden

De effecten van nieuwe natuurmaatregelen op debestaande natuurlijke waarden van het estuarium zijnonderzocht aan de hand van enkele voorbeelden. Dezevoorbeelden zijn representatief voor de maatregelenvoor natuurontwikkeling waarvoor tot 2010 is gekozen.

UitgangspuntenAls primair uitgangspunt voor het selecteren van allemaatregelen inzake toegankelijkheid, veiligheid ennatuurlijkheid is gehanteerd: het instandhouden van defysieke systeemkenmerken van het estuarium. Daar-voor is het nodig de huidige staat van instandhoudingte verbeteren en de natuur van het estuarium robuus-ter te maken.

De noodzakelijke robuustheid van het natuurlijk systeemen de goede staat van instandhouding kunnen in hoofd-

zaak worden bereiktdoor de natuur vanhet estuarium meerruimte te bieden(‘ruimte voor derivier’). Door meerruimte in het estu-arium te scheppenvoor procesherstel(chemische, morfolo-gische en biologi-sche processen)ontstaan er weermeer van elkaar ver-schillende habitats

van hoge kwaliteit in wisselende oppervlakte en opverschillende tijden en plaatsen. Het gevolg is dat ereen toename plaatsvindt van natuurlijke processen diede natuur in stand houden en versterken die voor hetestuarium kenmerkend is. Door procesherstel zullen

dus nieuwe natuurwaarden ontstaan die op den duurbeter zullen aansluiten bij de fysieke systeemkenmer-ken van het estuarium. Plaatselijk kan dat natuurlijkproces ten koste gaan van nu aanwezige habitats.

Aangezien procesherstel leidt tot het herstel en/of cre-atie van ecologisch waardevolle habitats, zullen denieuwe natuurmaatregelen veeleer procesgericht wer-ken dan wel rechtstreeks habitatgericht.

Ook maatregelen gericht op integraal morfologischbeheer kunnen een meerwaarde bieden op het vlakvan de natuurlijkheid van het estuarium. Deze maatre-gelen voegen zich bij de maatregelen gericht op hetbieden van ruimte voor procesherstel en spelen hiertevens op in. Een flexibele stortstrategie die werkt metde rivier en niet tegen de rivier is hierbij een belangrijkaandachtspunt.

NatuurontwikkelingsplanDe hiervoor genoemde uitgangspunten op het gebiedvan ‘ruimte voor de rivier’ zijn ontleend aan het rapport‘Voorstel voor natuurontwikkelingsmaatregelen’ dat inopdracht van ProSes ten behoeve van de invulling vanhet thema natuurlijkheid in de Ontwikkelingsschets isopgesteld door onderzoekers van drie samenwerkendeonderzoekinstituten in Nederland en in Vlaanderen(Rijksinstituut voor Kust en Zee, Instituut voor Natuur-behoud en Universiteit van Antwerpen). Het door henopgestelde studierapport bevat de voorstellen voornatuurontwikkeling, gericht op procesherstel, die aande basis hebben gestaan van de voor 2010 geselecteer-de natuurmaatregelen. De totstandkoming van dit rap-port en de selectie van natuurmaatregelen voor deOntwikkelingsschets is begeleid door een specialebegeleidingsgroep bestaande uit deskundigen uit dekringen van de betrokken overheden, de natuurorgani-saties, de landbouw, de visserij en de recreatie.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 32

Page 35: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Effecten van natuurontwikkelingAlle onderzochte voorbeeldprojecten hebben een dui-delijk waarneembare invloed op meerdere graadmetersvoor natuurlijkheid, die zodanig groot is dat de natuur-lijkheid als geheel in alle gevallen toeneemt103. De loca-tie van de natuurmaatregel bepaalt in hoge mate deeffecten104. De projecten hebben naar verwachting,zeker per saldo, geen negatieve effecten op de natuur-lijkheid tot gevolg105.

In het strategische milieueffectenrapport en de deel-studies die eraan ten grondslag liggen, zijn in de eersteplaats de ‘bruto-effecten’ van de voorbeeldprojecten opde bestaande habitats en soorten bestudeerd. Vervol-gens is concreet aandacht besteed aan de ‘netto-effec-ten’ van de onderzochte voorbeeldprojecten op deoppervlakten hoogdynamisch en laagdynamisch inter-getijdengebied (voor de Westerschelde) en oppervlakteintergetijdengebied (voor de Zeeschelde). De winst enverliesrekening voor mogelijke natuurontwikkeling inde verschillende voorbeeldgebieden in Nederland enVlaanderen is significant positief106. Uit de resultatenblijkt dat bij uitvoering van alle projecten ten opzichtevan wat gewonnen wordt een zeer gering areaal aanbeschermde habitattypen verloren gaat. Bovendien zalin alle projecten het verlies vooral bestaan uit ecolo-gisch minder waardevolle, ‘cultuurlijke’ natuurtypen107.

Ervan uitgaande dat het nieuw gevormde laagdynami-sche intergetijdengebied een hoge biomassa aanbodemdieren zal herbergen, zal dezelfde significantpositieve tendens zich ook naar kwalificerende soorten

vertalen. De substantieel positieve effecten op estuarie-ne soortgroepen ten gevolge van natuurontwikkelingin de voorbeeldgebieden komen naar voren uit hetecologisch onderzoek. Dit geldt met name voor de opintergetijdengebied foeragerende watervogels (steltlo-pers en dergelijke) en vissen108. Specifieke verschillenzijn er wel naargelang de inrichtingsvarianten meerontpolderd gebied, gecontroleerd overstromingsge-bied en/of wetland bevatten. Zo zullen bepaalde vogelsdie foerageren op weilanden en schorren (bijvoorbeeldganzen) in eerste instantie achteruitgaan indien ont-polderd wordt ten koste van weiland. Wetlandcreatiebinnen gecontroleerde overstromingsgebieden zal hiertegenover staan. Met name kleine arealen moeras,bloemrijk grasland en ruigte dragen bijzonder bij toteen minder sterke afname van de diversiteit van aan-dachtssoorten109. Ook inzake broedvogels kunnen opkorte termijn relatief veel soorten verdwijnen omdatterrestrische biotopen verdwijnen en hiervoor in eersteinstantie nauwelijks areaal terugkeert in de vorm vanschorren. Op langere termijn ontwikkelen zich middel-hoge en hoge schorren, waardoor zich substantiëleaantallen broedvogels kunnen vestigen en de balansook hier positief uitpakt110.

Aangezien het soortenonderzoek is uitgevoerd aan dehand van de voorspelling van effecten op aandachts-soorten, zijn ook de effecten op rode-lijstsoorten waarmogelijk in beeld gebracht. Globaal genomen zijn ookvoor deze laatste de resultaten (middellange en langetermijn) positief. Wel is opnieuw te wijzen op de leemtein de kennis die bestaat ten gevolge van het ontbreken

33 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

103) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 4.5.1. p. 62104) Idem; ook S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 7.2.3. p. 92.105) Zie onder meer S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.5.3. p. 32; Hfdst. 4.5. p. 62-63106) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.5.3. p. 32, met Tabel 2-14107) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.5.3. p. 32; Hoofdrapport Hfdst. 7.2.3. p. 91108) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.1. p. 47109) Een aandachtssoort is een soort die op nationale en/of internationale schaal als bedreigd wordt beschouwd en voorkomt op nationale en internationale rode lijsten, lijsten van

internationale richtlijnen en conventies, doelsoorten Handboek Natuurdoeltypen, etc. (S-MER Hoofdrapport), Bijlage 3). Deze definitie refereert dus ook duidelijk naar debeschermde soorten uit de bijlagen bij de Vogel- en Habitatrichtlijn, zie. S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.2. p. 52.

110) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.2. p. 52; Hfdst. 3.5.1. p. 49

Page 36: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

van rode lijsten voor soortgroepen die van grote bete-kenis zijn in estuaria, zoals bodemdieren111.

Welbepaalde soorten van communautair belang opge-nomen in Bijlage IV bij de Habitatrichtlijn (kamsala-mander, rugstreeppad, vleermuizen) kunnen negatiefworden beïnvloed door natuurmaatregelen112. Hetteruggeven van ruimte aan de rivier zal niet voor alleaandachtssoorten gunstig werken. Hier wordt verwe-zen naar de significant positieve eindbalans voor denatuur. Bovendien zal de inrichting met gecontroleerdgereduceerd getij, die in de plaats komt van ontpolde-ringen, de afname van bepaalde Bijlage IV-soorten miti-geren. Door het terrestrisch karakter van bepaaldedeelgebieden te behouden, wordt de afname gerin-ger113.

De positieve bijdrage van het voorgenomen pakket aannatuurmaatregelen en –projecten schuilt tevens in denetwerkfunctie die Natura 2000 beoogt te vervullen. Deverschillende speciale beschermingszones zijn metname niet enkel op zich belangrijk en beschermings-waardig, maar maken elk ook onderdeel uit van hetcoherente netwerk dat Natura 2000 beoogt te zijn. Indie zin kan het grootschalige project ter hoogte van deHertogin Hedwige- en Prosperpolder een erg waarde-volle schakelfunctie vervullen tussen het VlaamseVogelrichtlijngebied 3.6. ‘Schorren en polders van deBeneden-Zeeschelde’ en het Nederlandse Vogel- enHabitatrichtlijngebied ‘Verdronken Land van Saeftinge’.Minstens een deel van de natuurmaatregelen en –pro-jecten versterken de netwerkfunctie door als ‘steppingstone’ te fungeren.

2.3.4 ConclusiesVan de maatregelen voor natuurontwikkeling in hetSchelde-estuarium zijn geen significant negatieveeffecten te verwachten op bestaande natuurwaarden.Als gevolg van procesherstel kunnen plaatselijk nu aan-wezige habitats veranderen of zelfs verdwijnen. Dateventueel lokale negatieve gevolg voor de korte ter-mijn wordt geheel en ruimschoots goedgemaakt doorhet behoud en herstel van de fysieke systeemkenmer-ken als basisvoorwaarde voor ecologisch herstel enbehoud op de langere termijn. De balans voor debeschermde habitattypen is dan ook significant posi-tief114. Daarbij komt het effect van samenhangendenatuur, die de netwerkfunctie van Natura 2000 in hetScheldegebied aanzienlijk kan versterken.

2.3.5 Weging van de effecten / toetsingaan de Vogel- en Habitatrichtlijn

Uit het onderzoek blijkt dat de balans voor debeschermde habitattypen significant positief is.

Vanwege de positieve effecten op beschermde natuur,zoals aan de orde in artikel 6.1 en 6.2 van de richtlijn,kunnen de voorgenomen projecten voor natuurontwik-keling gezien worden als plannen die direct verbandhouden met het beheer van het gebied gericht op hethouden van de speciale beschermingszone in een gun-stige staat van instandhouding. De natuurprojecten en–maatregelen, beogen een bijdrage te leveren tot hetombuigen van de geleidelijk voortschrijdende degra-datie van het natuurlijke systeem. Dergelijke ontwikke-ling van een robuuster natuurlijk systeem spoort metde primaire doelstelling van de Vogel- en Habitatricht-lijn om een gunstige staat van instandhouding te ver-wezenlijken binnen afgebakende specialebeschermingszones. Een versterkt estuarien systeem

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 34

111) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 12.2.3. p. 151112) O.m. S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.1. p. 49113) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.2. p. 52114) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 7.2.3. p. 91; Hfdst. 7.3.3. p. 97-98; Hfdst. 7.4.3. p. 101

Page 37: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

zal tevens meer weerstand bezitten tegen mogelijke(toekomstige) ingrepen in dit systeem.

Vooruitlopend op een formele vaststelling van deinstandhoudingsdoelstellingen voor de specialebeschermingszones in de Zeeschelde, zijn de natuur-maatregelen daarom te beschouwen als beheersmaat-regelen als bedoeld in artikel 6.1 en 6.2 van deHabitatrichtlijn115.

Als zodanig blijven deze maatregelen dan ook buitenhet bereik van artikel 6.3 (passende beoordeling), aan-gezien zij verband houden met of noodzakelijk zijnvoor het beheer van de speciale beschermingszones.

2.4 Effecten van het integrale pakket

2.4.1 Effecten op habitatsEen combinatie van verruiming van de vaargeul (toteen getijonafhankelijke vaardiepte van 13,10 metermet toepassing van de verbeterde stortstrategie) incombinatie met maatregelen voor veiligheid en voornatuurontwikkeling heeft, blijkens het verrichte onder-zoek, geen negatieve effecten op de ecologisch meestwaardevolle natuurtypen. Weliswaar neemt in de gehe-le Westerschelde de oppervlakte laag dynamisch inter-getijdengebied in het hoofdwatersysteem inoppervlakte iets af ten gevolge van verdieping (zieparagraaf 2.1. voor de orde van grootte), maar dit gerin-ge effect wordt gemitigeerd door toepassing van eenverbeterde stortstrategie en verder ruimschoots onge-daan gemaakt door de winst in oppervlakte nieuwintergetijdengebied als gevolg van de veiligheidsmaat-regelen en de natuurmaatregelen116.

De beperkte afname in de oppervlakte laag dynamischintergetijdengebied die met name in het zoute deelvan de Westerschelde ten goede komt aan hoog dyna-misch intergetijdengebied is een gevolg van de toege-nomen komberging van de Westerschelde. Deze neemtenigszins toe als gevolg van veranderingen in het stro-mingspatroon die weer samenhangen met de verdie-ping van de vaargeul, maar vooral door het toevoegenvan nieuw intergetijdengebied aan het systeem117.

2.4.2 Effecten op soorten in de Wester-schelde en in het grensgebied

Vanwege de directe band tussen beschermde habitatsen beschermdesoorten, liggen de vaststellingen inzake soorten in delijn met de conclusies betreffende de effecten van hetintegrale pakket op habitats (globale effecten positief,winst voor voornamelijk de watergebonden soorten).Door de ontwikkeling van nieuwe natuurgebieden ont-staat een fors areaal laag dynamisch intergetijdenge-bied en op iets langere termijn ook schor. Hetintergetijdengebied vormt potentieel leef- en foera-geergebied voor steltlopers, riet- en moerasvogels endergelijke. Bij het omzetten van polders in intergetij-dengebieden gaan echter rust- en foerageergebiedenvoor vogels van weilanden en schorren verloren. Ditkan worden opgevangen door de inrichting van wet-lands. Bepaalde terrestrische soorten (voornamelijk uitbijlage IV van de Habitatrichtlijn) kunnen op de kortetermijn achteruitgaan door natuurmaatregelen die hunbiotopen aantasten ten voordele van ecologisch meerwaardevolle biotopen118. Dit is onvermijdelijk bij uit-breiding van de estuariene invloeden. Globaal geno-men zullen, zeker op langere termijn, de effecten voorde kwalificerende soorten significant positief zijn.

35 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

115) Passende maatregelen moeten ervoor zorgen dat de kwaliteit van de natuurlijke habitats en de habitats van soorten in de speciale beschermingszones niet verslechtert en datgeen storende factoren optreden voor de soorten waarvoor de zones zijn aangewezen

116) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.6. p. 32-33; zie ook Hfdst. 4.6 p. 64 en Tabel 4-6 p. 65117) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 2.6. p. 33118) o.m. plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.5.5. p. 114-115

Page 38: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

De effecten van het integrale pakket (verruiming incombinatie met maatregelen voor veiligheid en natuur-lijkheid) op soorten zijn, vanwege de geringe omvangvan effecten van verruiming van dezelfde orde vangrootte als de in paragraaf 2.3.3 beschreven effectenvan de natuurmaatregelen119.

2.4.3 Effecten op soorten in de ZeescheldeVoor de onderzochte voorbeeldgebieden in de Zee-schelde (Durmevallei, Kalkense Meersen) is de verwach-ting dat een groot aantal soorten en soortgroepenzullen kunnen profiteren van een breed palet aanmaatregelen over een groot areaal (Durmevallei: 500 –750 ha; Kalkense Meersen: 450 tot 500 ha)120. Nu aan-wezige soorten zullen zich kunnen handhaven en zul-len in de meeste gevallen hun biotoop zien toenemenof verbeteren (onder meer beschermde broedvogels,zoogdieren, vissen). De vestiging van nieuwe soortenzou relatief beperkt blijven121. Vanwege de beperkin-gen van het onderzoek gaat het hier slechts om schat-tingen122.

Het is duidelijk dat voornamelijk een forse toenamevan brak- en zoetwater getijdengebieden (waaronderde vorming van nieuwe zoetwaterschorren) gunstig zalwerken voor gevestigde en nieuwe aandachtssoorten,in het bijzonder watergebonden bijlage I-vogelsoorten.Omdat de concrete locaties van de gecontroleerd gere-duceerd getij gebieden nog niet bekend zijn, is de pre-cieze invloed ervan op verschillende kwalificerendesoorten nu nog niet nauwkeurig aan te geven. In deproject- of inrichtingsfase zal dit wel dienen te gebeu-ren.

2.4.4 Conclusies van effectenintegrale pakket.

Gemengd planDe Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium kan,in het licht van de bepalingen van de Vogel- enHabitatrichtlijn, beschouwd worden als een zoge-noemd gemengd plan.• Enerzijds kan de Ontwikkelingsschets worden gezien

als een op het natuurbehoud gericht beheersplan.Daaronder vallen de maatregelen voor natuuront-wikkeling en de veiligheidsmaatregelen in de Zee-schelde, voorzover die betrekking op gecontroleerdgereduceerd getij gebieden, het landwaarts verplaat-sen van dijken of voor natuur beheerde wetlands.

• Anderzijds bevat de Ontwikkelingsschets maatrege-len voor verruiming van de vaargeul die niet directverband houden met of nodig zijn voor het beheervan het gebied (als speciale beschermingszone vanhet Europese natuurnetwerk Natura 2000).

Passende beoordelingOp grond van de richtlijnen moet een niet op natuur-behoud gerichte component van een (gemengd) planof project dat gedeeltelijk op beheer met het oog opnatuurbehoud is gericht, in voorkomend geval tochpassend beoordeeld worden, rekening houdend metde instandhoudingsdoelstellingen van het gebied (arti-kel 6.3). Die plicht tot passende beoordeling moet uit-wijzen of die component van het plan significantegevolgen kan hebben voor de betrokken specialebeschermingszones.

In hoofdstuk 2.1 (samen te lezen met 2.5) is aangege-ven dat, op grond van de best beschikbare weten-schappelijke kennis en inzichten, en rekening houdend

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 36

119) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.6 p. 54120) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.3. e.v., p. 52 e.v.121) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.3. e.v., p. 53 e.v.122) S-MER Natuur Deelrapport 3, Hfdst. 3.5.3. p. 52

Page 39: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

met het voorzorgsbeginsel, de schade aan de natuurdoor verruiming als niet-significant kan worden aange-merkt, mits de nodige mitigerende maatregelen wor-den toegepast. In verband daarmee kan een verderebeoordeling overeenkomstig artikel 6.4 van de Habitat-richtlijn achterwege blijven. Tegelijkertijd is geconclu-deerd dat er, op dit strategisch niveau, nog bepaalderestonzekerheden blijven (leemten in de kennis)123

waarmee in het kader van het vervolgonderzoek in deproject- of inrichtingsfase én in het evaluatie- en moni-toringsprogramma124 zal worden omgegaan. Ook demitigatie, door middel van een verbeterde en flexibelestortstrategie125 en het ontwikkelen van nieuwe natuur,waardoor het estuariene systeem robuuster en dusminder kwetsbaar wordt, draagt bij tot het beheersenvan deze restrisico’s. Indien op grond van het vervolg-onderzoek en de monitoring alsnog, op lokaal niveau,waarneembare effecten, of kansen daarop, zouden blij-ken, kan de toepassing van artikel 6.4 van de Habitat-richtlijn wel aan de orde zijn. Mocht in die situatieblijken dat schade aan beschermde natuur gecompen-seerd moet worden, dan is het nog steeds mogelijk aande voorwaarde van gelijktijdigheid te voldoen126.

In verband daarmee is er, volledigheidshalve, voorgekozen om voor díe onderdelen van de Ontwikke-lingsschets die niet louter op natuurbehoud zijngericht, de verruiming van de vaargeul, een volledige‘Vogel- en Habitattoets’ op planniveau uit te voeren. Indeze fase is reeds onderzoek gebeurd naar het bestaanvan eventuele alternatieve oplossingen en naar dwin-gende redenen van groot algemeen belang, hoewel detoepasselijkheid van artikel 6 lid 4 Habitatrichtlijn in dit

stadium niet is gebleken. Op de informatie uit dezetoets kan dan eventueel later worden ‘teruggegrepen’voor het uitvoeren van de habitattoets in de project- ofinrichtingsfase of in de vergunningsfase.

Deze beoordeling overeenkomstig artikel 6.4 van deHabitatrichtlijn wordt hierna in de hoofdstukken 3 en 4beschreven. In hoofdstuk 5 wordt een globale eindaf-weging gemaakt.

Veiligheids- en natuurmaatregelen zijn eveneens opstrategisch niveau passend beoordeeld (artikel 6 lid 3van de Habitatrichtlijn)127, hoewel is gebleken dat dezein essentie verband houden met het beheer eninstandhouding van het gebied (artikel 6, leden 1 en 2van de Habitatrichtlijn). Dit heeft te maken met delokale knelpunten die op projectniveau kunnen blijkenvoor bepaalde beschermde habitats en soorten (voor-namelijk bijlage IV-soorten uit de Habitatrichtlijn), endie in die fase dienen te worden onderzocht, verholpenen/of gemitigeerd128.

Cumulatieve effectenUit het onderzoek is gebleken dat er in het plan alsgeheel geen maatregelen of projecten zijn die elkaarsnegatieve effecten op beschermde natuurwaarden ver-sterken. Integendeel maken de maatregelen die gerichtzijn op het beheer en de instandhouding van hetgebied, het estuariene systeem minder kwetsbaartegen ingrepen. Dit laat onverlet dat andere projectenof maatregelen die plaatsvinden in het Schelde-estu-arium, zoals dijkversterkingen of het baggeren en stor-

37 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

123) Zie hiervoor S-MER Hoofdrapport, Hfdst.en 11 en 12124) Zie S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 12.3 p. 152-153125) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6.11.1 p. 82; lokale knelpunten, die eventueel bij detailonderzoek in een milieueffectrapportage op projectniveau worden vastgesteld, kunnen op dat

moment met een lokale maatregel worden gemitigeerd126) Er wordt op grond van artikel 6 lid 4 Habitatrichtlijn met name vereist dat compensaties zijn verwezenlijkt uiterlijk op het ogenblik dat significant schadelijke effecten zich voor-

doen127) Zie onder meer Plan-MER Sigma Bijlage C, Hfdst. A.2, p. 94128) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6.4. p. 66

Page 40: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

ten van zand en slib uit havens, cumulatieve effectenteweeg kunnen brengen.

Het ecologisch onderzoek levert in dit stadium geenexpliciete uitspraken op over cumulatieve effecten tenaanzien van eerdere of andere projecten in en om hetSchelde-estuarium. Indien het geheel van maatregelenen projecten uit de Ontwikkelingsschets het streef-beeld natuurlijkheid uit de Langetermijnvisie echterdichterbij kunnen brengen, gaat van dit geheel eenversterkende invloed uit op het estuarium. In die zin isde vrees voor negatieve effecten die elkaar versterken

relatief. Bovendienwordt, binnen hetluik natuurlijkheid,het streefbeeld afge-zet tegen het verle-den, aangezienuitgegaan wordt vaneen geleidelijk neer-waartse trend in hetestuarium die gedu-rende decenniawordt waargenomenen waaraan binnende Langetermijnvisieeen halt moet wor-

den toegeroepen. Het wegwerken van die negatievetrend houdt dus per definitie een omgang met het ver-leden in. Uitgangspunt daarbij is dat aan de waargeno-men degraderende trend een complex geheel vanoorzaken ten grondslag ligt, waarvan de relatieve waar-de en de onderlinge beïnvloeding nog niet voldoendeanalytisch onderzocht en moeilijk wetenschappelijk teplaatsen is. Het onderkennen en tegengaan van dezetrend levert meer toegevoegde waarde op dan het iso-

leren van effecten om een cumulatieve beoordeling tekunnen doorvoeren.

In de afgelopen jaren is het project Deurganckdokgerealiseerd in het gebied van de Zeeschelde. De (rela-tief beperkte) baggerwerken die hiermee verband hou-den zijn in kaart gebracht maar vereisten op zich geencompenserende maatregelen (milieueffectenrapporta-ge Linkerscheldeoever – Deurganckdok, conform ver-klaard 5 oktober 2001). Wel is eencompensatieprogramma opgesteld en uitgevoerd datnaast de effecten van het Deurganckdok ook de cumu-latieve effecten ten gevolge van de aanleg en exploita-tie van het Verrebroekdok afdekte. Wat deWesterschelde Containerterminal (WCT) betreft, is opte merken dat deze door de uitspraak van de Neder-landse Raad van State dd. 16 juli 2003 niet meer bij deautonome ontwikkeling is meegenomen129. In het stra-tegische milieueffectenrapport is dan ook de mogelijk-heid van wel of geen containeroverslag in Vlissingenopen gehouden130. Voor de mate waarin de twee scena-rio’s zijn meegenomen (met en zonder majeure nieuwevoorziening voor containeroverslag in Vlissingen) in demilieueffecten, is te verwijzen naar het strategischmilieueffectenrapport131. Mogelijk vormt dit een aan-dachtspunt op projectniveau.

Indien redelijkerwijze haalbaar, kan een cumulatievebenadering wel een aandachtspunt vormen in de pro-jectfase. Met betrekking tot de voorgenomen verrui-mingsmaatregel, staat vermoedelijk geen vergelijkbaarbagger- en stortprogramma met vergelijkbare effectenop stapel.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 38

129) Zie onder meer S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 3.3.2 p. 30 en Hfdst. 3.5 p. 39-40130) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 3.3.2 p. 30131) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 3.5 p. 39-40

Page 41: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

2.5 Mitigatiemaatregelen

2.5.1 Maatregelen om robuuste natuurte krijgen.

Er is voor gekozen om de natuur van het Schelde-estu-arium in een ‘goede staat van instandhouding’ te bren-gen. Het maatregelenpakket voor de invulling van hetthema natuurlijkheid uit de Ontwikkelingsschets (zieparagraaf 2.3.1) is mede met dat doel vastgesteld. Denatuur wordt met dat maatregelenpakket voldoende‘robuust’ gemaakt om weerstand te kunnen bieden aaningrepen op die natuur. Dat geldt dan dus zeker vooreen verruiming132, waarvan de effecten zoals bespro-ken zeer beperkt zijn.

2.5.2 Verbeteren stortstrategieUit het morfologisch onderzoek is gebleken dat destortstrategie voor baggerspecie, die sedert de verdie-ping tot 48 voet van 1997-1998 wordt toegepast, nietideaal is. Bij een rigide voortzetting ervan, wat uiteraardniet realistisch is, leidt dat op termijn tot ongewenstesituaties. Daarom is gezocht naar een verbeterde stort-strategie, waarbij deze ongewenste ontwikkelingenniet optreden. Ook in geval van niet verdiepen, vraagtde huidige stortstrategie om aanpassing. In de praktijkvinden nu reeds beperkte aanpassingen van de stort-strategie plaats. In 2003 zijn aldus een aantal wijzigin-gen doorgevoerd ten opzichte van de stortstrategie diegebruikt is om de effecten te voorspellen in het nulal-ternatief133.

Een verbeterde stortstrategie betekent in hoofdzaakdat meer specie in de vaargeul wordt gestort en min-der in de nevengeulen dan nu het geval is en dat meerspecie in het middendeel en het oostelijk deel van deWesterschelde wordt gestort dan nu. Modelresultaten

van het toepassen van deze verbeterde stortstrategielaten een grotere stabiliteit van het meergeulensys-teem zien, maar geven ook aan dat wel een lichte toe-name van het onderhoudsbaggerwerk (als gevolg vanhet meer storten in het hoofdvaarwater) en een lichteafname van laagdynamische gebieden in het oostelijkdeel van de Westerschelde te verwachten zijn. Op dezepunten is verdere verbetering nodig. Het verbeteren vande stortstrategie is dan ook een voortdurend proces.

2.5.3 Flexibiliteit stortstrategieErvaring en onderzoek laten zien dat het storten vanbaggerspecie invloed heeft op de stabiliteit van hetmeergeulensysteem. Het is daarom van het grootstebelang dat de morfologische evolutie van het systeemnauwlettend gevolgd wordt en dat de stortstrategieaan deze waarne-mingen wordt aan-gepast. Eendynamisch geulsys-teem vraagt om eenflexibele stortstrate-gie, waarbij eerderpro-actief dan reac-tief wordt opgetre-den: de toegepastestortstrategieënmoeten positieveontwikkelingen voorveiligheid, toeganke-lijkheid en natuurlijk-heid stimuleren. Dit betekent ook dat deWVO-vergunningen134 de nodige soepelheid in zichmoeten dragen om deze flexibiliteit toe te laten. Hier-mee kan vermeden worden dat de dynamiek van hetmeergeulensysteem door juridische beperkingen zou

39 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

132) In de projectfase zal worden onderzocht in welke mate het natuurpakket een mitigerende (of compenserende) functie moet krijgen. Het resultaat kan dus zijn dat er een juridi-sche samenhang ontstaat tussen de uitvoeringsbesluiten over de verruiming en dat deel van de natuurontwikkeling dat nodig is voor mitigatie en/of compensatie

133) S-MER, Hoofdrapport, blz. 66134) Benodigde vergunningen in het kader van de Wet verontreiniging oppervlaktewater

Page 42: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

worden aangetast. Een flexibele stortstrategie houdtbovendien in dat alternatieve stortstrategieën, zoalsbijvoorbeeld voorgesteld door het PAET135 , onderzochten uitgetest moeten worden ten bate van de instand-houding van het meergeulenstelsel in de Westerschel-de. In het algemeen moet een integraal morfologischbeheer ondersteunend werken voor het systeem.

2.5.4 Samenvatting mitigatieen instandhouding

• Wat morfologische effecten betreft, blijkt een verrui-ming tot 13,10 meter mogelijk, gekoppeld aan detoepassing van een verbeterde en flexibele stortstra-tegie en de uitvoering van een pakket aan maatrege-len om de natuur ‘robuuster’ te maken136. Deecologische137 en hydraulische effecten (voorspeldtot 2010) blijken dan zeer gering te zijn. De verrui-ming wordt ook gekoppeld aan continue morfologi-sche en ecologische monitoring en onderzoek.

• Lokale knelpunten die eventueel in een meer gede-tailleerde milieueffectenrapportage worden vastge-steld ten aanzien van maatregelen voor veiligheid,toegankelijkheid of natuurontwikkeling, kunnen opdat ogenblik met een lokale maatregel wordengemitigeerd138 en desnoods gecompenseerd.

• Het maatregelenpakket voor natuur is er mede opgericht om de natuur van het Schelde-estuariummeer ‘robuust’ te maken, waardoor deze minderkwetsbaar wordt voor ingrepen. De gunstige staatvan instandhouding, vereist door de Europese richt-lijnen, kan op die wijze worden gerealiseerd.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 40

135) Port of Antwerp Expert Team - groep deskundigen, die in opdracht van het Gemeentelijk Havenbedrijf Antwerpen ideeën over de morfologie van de Schelde nader uitwerken entoetsen

136) Voor dat deel van de natuurontwikkeling dat nodig is voor mitigatie en het toepassen van het voorzorgsbeginsel zijn de besluiten over verruiming en natuur onverbrekelijk metelkaar verbonden. Deze koppeling van maatregelen is straks (in de projectfase) m.a.w. juridisch noodzakelijk als er, ook na vervolgonderzoek, onzekerheden over effecten van deverruiming op de natuur blijven bestaan

137) Met inbegrip van de areaalvermindering van kwalificerende habitats138) O.m. S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6.11.1 p. 82; Plan-MER Sigma Hfdst. 5.6.4. p. 66 ; te denken is in de eerste plaats aan Bijlage IV-soorten, waar ‘maatwerk’ in de projectfase voor

eventuele mitigatie kan zorgen

Page 43: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

3.1 Plaats en betekenis van alternatievenVoor het hoe en waarom van Hoofdstuk 3 (en Hoofd-stuk 4) is te verwijzen naar hetgeen uiteengezet is inparagraaf 2.4.4. onder Passende beoordeling (voorlaatsteen laatste alinea). Een volledige beoordeling op strate-gisch niveau, inclusief onderzoek naar mogelijke alter-natieven en dwingende redenen van groot algemeenbelang, laat toe een globale eindafweging door te voe-ren in de Ontwikkelingsschets.

Bij het ontwerpen van maatregelen om de toegang totde havens van het Schelde-estuarium te verbeteren,zijn, mede in het licht van artikel 6 van de Habitatricht-lijn, verschillende alternatieven onderzocht. Doel hier-van was onder meer om te achterhalen of detoegankelijkheidsdoelstelling uit de Ontwikkelings-schets gerealiseerd kan worden zonder schade teberokkenen aan beschermde natuurwaarden, in het bij-zonder de natuurwaarden van de speciale bescher-mingszones Westerschelde, Schorren en Polders van deBeneden-Zeeschelde, Schelde- en Durme-estuarium vande Nederlandse grens tot Gent.

De centrale vraag waarop in het onderzoek een ant-woord moest worden gevonden is of er alternatieveoplossingen bestaan die geen of een geringere aantas-ting van de natuurwaarden van de speciale bescher-mingszones inhouden. In feite gaat het hier om eendubbele vraag:1 Is het andere plan / project probleemoplossend;

dat wil zeggen verwezenlijkt het de achterliggendedoelstelling?

2 Indien dit zo is, heeft het dan minder nadelige gevol-gen voor de ‘Natura 2000’-doelstelllingen?

De resultaten van het uitgevoerde onderzoek naaralternatieven worden hierna op hoofdlijnen weergege-ven139.

3.1.1 Onderzochte alternatieven voortoegankelijkheid en nulalternatief

De volgende alternatieven zijn onderzocht:1 nulalternatief;2 varianten voor mate van verruiming;3 ontwikkelen van voorhavens.

NulalternatiefHet nulalternatief omvat de ontwikkelingen die zichvoordoen zonder de uitvoering van het project, metname geen verbeteringswerken ten behoeve van detoegankelijkheid van de havens in het Schelde-estuarium. Dit geeft aanleiding tot het uitwijken vancontainerschepen naar havens buiten het estuarium,met name Rotterdam.

Binnen het kader van de probleemstelling en de daar-aan gekoppelde geografische ruimte waarbinnen eenoplossing voor de toegankelijkheid van de Scheldeha-vens moet worden gezocht, is de haven van Rotterdamniet als redelijk alternatief te beschouwen. Er van uit-gaande dat een oplossing dient te worden gevondenom containers op een kostenefficiënte en milieuvrien-delijke wijze van en naar de Antwerpse regio en het

41 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

3 Alternatievenafweging

139) Zie Verruiming van de vaarweg van de Schelde, een maatschappelijke kosten- batenanalyse, CPB en VITO, augustus 2004, en de alle daarmee gerelateerde deelstudies. Dit hoofd-stuk moet dan ook tegen de achtergrond van deze studies worden begrepen. Zie ook S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 3.3 p. 25-32

Page 44: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

achterland te kunnen vervoeren, is de Rotterdamsehaven daarvoor geen alternatief.

In de situatie waarin de vaargeul naar Antwerpen nietverruimd wordt, zal een groot aantal containers met alsherkomst en bestemming het achterland van Ant-werpen worden afgehandeld via Rotterdam140. In ver-gelijking met de situatie bij verruiming leidt dit tot eenwelvaartsverlies in Europa, Nederland en Vlaanderen.Dit welvaartsverlies is gelijk aan de netto maatschappe-lijke baten, het batig saldo van de verruiming.

3.1.2 Alternatieve havensvoor containervervoer

Nagegaan is of de havens van Zeebrugge en Vlissingeneen alternatief kunnen bieden voor het verruimen vande vaarweg. Vlissingen heeft op dit moment geen con-taineroverslag van betekenis. Er zijn evenwel plannenvoor het realiseren van containeroverslagvoorzienin-gen, maar het is nog niet duidelijk welk plan daadwer-kelijk zal worden uitgevoerd. Tevens ontbreken één ofmeerdere (succes)factoren141 waardoor de realisatievan een containeroverslagcapaciteit ter hoogte vanVlissingen slechts beperkt succes zal kennen als alter-natief voor overslag in Antwerpen. Containeroverslag-capaciteit ter hoogte van Vlissingen is bijgevolg geenreëel alternatief is voor de verruiming van de vaargeul.Studies in het kader van de maatschappelijke kosten-batenanalyses laten zien dat Vlissingen eerder met Rot-terdam zal concurreren dan met Antwerpen.Niettegenstaande bovenstaande bevindingen, dient teworden opgemerkt dat er geen analyses uitgevoerdzijn met als doel uitspraken te doen over de mate van

succes van een mogelijk verdere ontwikkeling van Vlis-singen op zichzelf. Uitspraken daarover zijn daarom indit kader niet aan de orde.

Zeebrugge heeft de laatste jaren wel aan belanggewonnen in de containeroverslag. Toch blijft het aan-deel binnen de Hamburg – Le Havre range beperkt. Opbasis van de studies in het kader van de maatschappe-lijke kosten-batenanalyses kan aangenomen wordendat het aandeel van de haven in de totale containero-verslag in de range ook op korte en middellange ter-mijn beperkt zal blijven. De geplandecapaciteitsuitbreidingen in Zeebrugge zullen weliswaarde mogelijkheden voor containeroverslag vergroten,maar de onzekerheid blijft groot of de markt bereid zalzijn om de transportstromen van andere havens af teleiden naar Zeebrugge.

3.1.3 Conclusie alternatief voorhavensTegen deze achtergrond is het niet reëel te veronder-stellen dat Zeebrugge en Vlissingen op (de korte totmiddellange) termijn de rol van Antwerpen in de Ham-burg - Le Havre range kunnen overnemen als alterna-tief voor verruiming. Zelfs bij een breed gedragen enbeleidsmatig te ondersteunen keuze om terminals inde containeroverslag zeewaarts mogelijk te maken,moet eraan worden getwijfeld of de overige Schelde-havens zonder verruiming voldoende kritische massakunnen generen om een evenwichtige marktverdelingtussen havens in het Schelde-estuarium en Rotterdamte behouden. Rotterdam zal immers met de uitbreidingvan de Maasvlakte een sterke marktpositie innemen.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 42

140) Uit de maatschappelijke kosten-batenanalyse is gebleken dat zonder de verruiming het marktaandeel van Rotterdam binnen Nederland en Vlaanderen oploopt van 55% totmeer dan 70%. Gegeven het deels overlappende verzorgingsgebied en de relatief korte afstand tussen deze havens kan dit tot marktdominantie in de regio leiden. Rotterdamals oplossing draagt aldus niet bij aan het behoud van de mainportfunctie van Antwerpen als haven van internationaal belang in het trans-Europees netwerk(Beschikking 1346/2001/EG, ter wijziging van Beschikking 1692/96/EG ten aanzien van zeehavens, binnenhavens en intermodale terminals)

141) Als succesfactoren is voornamelijk te denken aan 1) een goede maritieme toegankelijkheid, aangepast aan de ontwikkelingen in de (container)scheepvaart 2) de beschikbaar-heid van aanlegplaatsen en havencapaciteit om ontwikkelingen in de groei van goederenoverslag te kunnen opvangen 3) ladinggenererend vermogen, d.i. de potenties om vol-doende goederenstromen uit het achterland aan te bieden waardoor retourlading aan reders en verladers aangeboden kan worden 4) een gunstige ligging ten opzichte vanconsumenten en producenten en ten opzichte van belangrijke scheepvaartroutes en 5) operationele betrouwbaarheid, snelheid en flexibiliteit. Zie Voorhavens in de praktijk:quick scan, IBM, 2004

Page 45: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Daarmee is tevens een antwoord gegeven op de bij 3.1geformuleerde vraag (1) of het alternatief voorhavensprobleemoplossend is. Dat is niet het geval. De vraag ofvoorhavens als alternatief voor verruimen van de vaar-geul kunnen worden beschouwd, is dus ontkennendbeantwoord. Het is daarom niet nodig om in te gaan opde vraag (2) of voorhavens minder nadelige gevolgenhebben voor Natura 2000-gebieden.

In geval het alternatief voorhavens wél probleemoplos-send zou zijn geweest, dan is niet zeker dat dit alterna-tief minder nadelige gevolgen zou hebben voor Natura2000. Zowel Vlissingen als Zeebrugge grenzen aan spe-ciale beschermingszones volgens de Vogel- en Habitat-richtlijn. Uitbreiding van havenfaciliteiten envervoerslijnen naar het achterland ten gevolge vancontaineroverslag zal daar leiden tot een directe ofindirecte (tengevolge van externe werking) ingreep inde speciale beschermingszones. Deze maatregelen zou-den dus evenzeer de passende beoordeling ex artikel6.3 moeten ondergaan en, bij significante effecten, aande voorwaarden van artikel 6.4 moeten wordengetoetst. Zoals gezegd is deze beoordeling hier nietmeer aan de orde.

3.1.4 Varianten voor mate van verruimingVoor de toegankelijkheid van de havens in het Schelde-estuarium is, naast het nulalternatief een verruimingvan de vaargeul naar de haven van Antwerpen (Deur-ganckdok) onderzocht voor een getijonafhankelijkevaart met een diepgang van 13,10 meter en 12,50meter142. Deze laatste optie is onderzocht omdat eenverschil in diepgang van 30 cm (tussen 13,10 en 12,80meter) te klein is om uitspraken te kunnen doen overde morfologische en ecologische effecten. De effectenvan een diepgang van 12,80 meter (zoals genoemd inhet memorandum van Vlissingen) zijn geïnterpoleerd

tussen beide onderzochte diepgangen. In het onder-zoek is uitgegaan van de beschreven diepgang plus12,5% kielspeling.

3.1.5 Conclusies varianten voor verruimingVoor de maatschappelijke kosten en baten op Europeesniveau is verruiming tot 13,10 meter te verkiezenboven een beperktere verruiming van bijvoorbeeld12,50 meter of 12,80 meter. Verruiming tot 13,10 meterdraagt zowel bij aan de welvaart van Vlaanderen alsaan die van Nederland. Vanuit binationaal perspectief(Nederland en Vlaanderen) is het project maatschappe-lijk rendabel in 2008. Met verruiming tot 13,10 meterkan Antwerpen op termijn haar marktaandeel in deHamburg – Le Havre range behouden. De baten zijn bij13,10 meter 2,5 tot 4 keer hoger dan de bijkomendekosten. Eenzelfde beeld geldt voor een verruiming tot13,10 meter ten opzichte van de verruiming tot 12,80meter.

De effecten van de twee verruimingsvarianten (12,50meter en 13,10 m) op de natuur daarentegen laten wei-nig tot geen verschil zien143.

3.2 Samenvatting alternatievenwegingUit de beschouwing en afweging van de mogelijkealternatieve oplossingen is gebleken dat:• Het beschouwde nulalternatief, waarbij de haven van

Rotterdam het merendeel van de containerstromenzal ontvangen, is om diverse, hierboven genoemderedenen niet als alternatief te beschouwen.

• Een (verdere) ontwikkeling van de mogelijkheden totcontainerafhandeling in de voorhavens Zeebruggeen Vlissingen zal niet of nauwelijks van invloed zijnop de containerstromen waar Antwerpen zich opricht. Het ontwikkelen van containeroverslag in de

43 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

142) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 3.3.3 p. 31 e.v.143) S-MER Hoofdrapport, Hfdst. 6 p. 65 e.v.

Page 46: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

voorhavens is daarmee geen alternatief voor verrui-ming van de vaargeul naar Antwerpen.

• Er kan, gegeven een aantal onzekerheden, geen ver-schil in ecologische effecten worden aangetoondtussen de verschillende verdiepingsvarianten. Vanuiteconomisch oogpunt is een verruiming van de vaar-geul tot 13,10 meter te prefereren boven eenbescheidenere verruiming van 12,50 meter of 12,80meter. De geformuleerde probleemstelling wordtvanuit een afweging van kosten en baten het bestopgelost bij een verruiming tot 13,10 meter.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 44

Page 47: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

4.1 AlgemeenZoals uiteengezet onder paragraaf 1.4, is het vertrek-punt bij het thema toegankelijkheid de wens het zee-gaande goederenvervoer te laten plaatsvinden op demeest kostenefficiënte, milieu- en ruimtevriendelijkewijze.

Daarbij werd vastgesteld dat de toegankelijkheid vande haven van Antwerpen onder toenemende drukkomt te staan door de beperkte diepgang ten gevolgevan plaatselijke ondiepten in de vaarweg. Ontwikkelin-gen in de containervaart spelen hierbij een belangrijkerol.

Nadat in het vorige hoofdstuk werd vastgesteld dat ergeen alternatieve oplossingen mogelijk zijn om tege-moet te komen aan de probleemstelling, wordt hiernaingegaan op de dwingende redenen van groot open-baar belang om te kiezen voor de voorgestelde verrui-ming van de vaargeul.

4.2 Ontwikkelingen in de containersectorIn de containervaart tekenen zich de laatste jaren enke-le belangrijke tendensen af:• Groei van het transport van en naar West-Europa. Het

vervoer van containers van en naar de havens in deHamburg – Le Havre range is in de periode 1990 –2000 gestegen met gemiddeld 7,5% per jaar144. Voorde periode 2000 – 2010 wordt een groei van 3 tot5,5% per jaar verwacht en 2 tot 4% voor de periode2010 – 2030, afhankelijk van de ontwikkelingen in dewereldeconomie145.

• Schaalvergroting van schepen in de containervaart.Prognoses wijzen uit dat reders bij internationaalcontainervervoer steeds meer gebruik willen makenvan grotere containerschepen, met een diepgangvan meer dan 12 tot 13 meter.

• Reders hanteren strikte vaarschema’s om kosten tebesparen. Voor het varen van en naar de havens inWest-Europa wil men derhalve zo min mogelijkafhankelijk zijn van belemmeringen zoals de maritie-me toegang.

4.3 Verruiming van de vaargeulDe verruiming schept de randvoorwaarde om naar ver-wachting de aanloopweerstand van Antwerpen voorcontainerrederijen het komende decennium op eenaanvaardbaar niveau te houden. De kwaliteit van deachterlandverbindingen van Antwerpen is zodanig ofzal dat worden dat de extra groei van het goederenver-keer als gevolg van de verruiming kan worden opvan-gen.

4.4 Positie van de haven van Antwerpenin het Trans-Europees Netwerk (TEN)

Uit Beschikking 1346/2001/EG, ter wijziging vanBeschikking 1692/96/EG ten aanzien van zeehavens,binnenhavens en intermodale terminals, blijkt dat dehaven van Antwerpen beschouwd wordt als haven vaninternationaal belang in het Trans-Europees NetwerkTransport (TEN-T). Binnen dit netwerk worden infrast-ructuurprojecten van gemeenschappelijk belanggeacht wanneer ze betrekking hebben op: de aanleg enhet onderhoud van alle onderdelen van het algemene

45 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

4 Dwingende reden van groot openbaar belang

144) Havenbedrijf Rotterdam N.V. / Port information desk145) Verruiming van de vaarweg van de Schelde, een maatschappelijke kosten-batenanalyse, CPB ism Vito, 2004

Page 48: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

voor alle transportgebruikers toegankelijke transportsys-teem binnen het havengebied en van de verbindingenmet het nationale en internationale verkeersnet. Hieron-der vallen :• de ontsluiting en het onderhoud van terreinen voor

commerciële en andere havenverwante doeleinden;• aanleg en onderhoud van weg- en spoorverbindingen;• aanleg en onderhoud, inclusief uitbaggeren, van toe-

gangswaterwegen en overige wateroppervlakten;• aanleg en onderhoud van navigatie-, verkeers-,

beheers-, communicatie- en informatiesystemen in dehaven en de toegangswegen.

In het licht van deze beschikking kan de verruimingvan de vaargeul naar Antwerpen als infrastructuurpro-ject van gemeenschappelijk belang worden gezien.

De uitvoering van het project stelt de haven van Ant-werpen in staat om haar rol en positie als internatio-naal verbindingspunt tussen de wereldmarkten enNoordwest-Europa in het Trans-Europees NetwerkTransport (TEN-T) te vervullen en zodoende op eengunstige en duurzame wijze bij te dragen tot de doel-stellingen van het Europees Vervoersbeleid zoals ver-woord in het Witboek146 van de Europese Commissie.Belangrijke aandachtspunten daarbij zijn :

• het verbeteren van de multimodale bereikbaarheidbinnen het havennetwerk;

• het opvangen van de toenemende vervoersvraag opeen minder milieubelastende wijze147;

• het bewerkstelligen van de modal shift naar mindermilieubelastende vervoersmodi148.

Door het project zal de haven van Antwerpen haarmarktpositie op de korte termijn verbeteren en op lan-gere termijn kunnen behouden. Behoud van marktposi-tie van de haven van Antwerpen is van belang voor dewelvaart in het algemeen en de werkgelegenheid vanVlaanderen in het bijzonder.

4.5 Kosten en baten van verruimingDe maatschappelijke kosten-batenanalyse laat voor devarianten zonder Vlissingen zien dat de verruiming tot13,10 meter maatschappelijk rendabel is, bij alle voorhet onderzoek beschouwde groeiscenario’s149, discon-tovoeten150 en bij alle varianten voor de kosten. Wordtcontaineroverslag in Vlissingen gerealiseerd tot eenniveau van 3,6 miljoen TEU151 in 2030, dan kunnen debaten van verruiming ongeveer twee procent lager uit-komen, maar blijft het project maatschappelijk renda-bel.

Met verruiming zal het marktaandeel in de container-sector van Antwerpen in de Hamburg-Le Havre range

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 46

146) Witboek, Het Europees vervoersbeleid tot het jaar 2010: tijd om te kiezen, 2001147) Voor de Ontwikkelingsschets is dit punt niet van toepassing omdat het voordeel van de vermindering van de emissies van andere vervoersmodi (weg, rail en binnenvaart) glo-

baal te niet wordt gedaan door het nadeel van de toename van de emissies van de zeescheepvaart 148) Idem als bij voetnoot 146149) Global competition, European coordination en Divided Europe150) Met een hoogte van 3, 4 en 7%151) Voor Vlissingen is in de analyse een variant opgenomen waarin arbitrair aangenomen is dat daar in 2030 bij hoge economische groei een overslag bereikt is van 3,6 miljoen TEU

per jaar. Deze aanname is gemaakt om vast te stellen of en in welke mate containeroverslag in Vlissingen van invloed is op de baten van verruiming. Hoewel de cijfers arbitrairzijn, zijn ze wel verdedigbaar. De oorspronkelijke plannen voor de WCT waren aldus de provincie Zeeland gebaseerd op een containeroverslag van circa 3 miljoen TEU in 2020. Nade recente studies naar de WCT is dat getal teruggebracht tot circa 2,3 miljoen TEU in 2020. Gelet op de thans (eind 2004) lopende studies naar een aangepast ontwerp (leeskortere kade) zal dat getal nog enigszins naar beneden bijgesteld moeten worden. De diverse WCT-onderzoeken hebben geen van alle de periode na 2020 beschouwd. Uitgaan-de van een overslag van 2,3 miljoen TEU in 2020 en een jaarlijkse groei van 2,5 procent zou in 2030 een overslag van 3 miljoen TEU bereikt worden. Bij een groei van 3,5 procent(overeenkomend met de gemiddelde prognoses) zou in 2030 een overslag van 3,3 miljoen TEU worden bereikt. Dit is een gering verschil met de door het CPB veronderstelde 3,6miljoen TEU in 2030. Indien de containeroverslag in Vlissingen lager wordt dan is verondersteld in de studies voor de Ontwikkelingsschets, dan zal de invloed op de uitkomstenvan de kosten-batenanalyses geringer zijn. Bij alle onzekerheden, inherent aan lange termijn verkenningen, zijn de verschillen tussen de door ProSes gehanteerde cijfers en dievan de provincie Zeeland niet van betekenis voor de besluitvorming

Page 49: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

op de korte termijn met 3 tot 4 procentpunten toene-men, van een marktaandeel van 21% in 2001 tot 24 à25% in 2010. Op de lange termijn zal door de schaalver-groting van de (container)schepen het marktaandeelvan Antwerpen weer teruglopen tot ongeveer het hui-dig niveau. Zonder verruiming zal het marktaandeelvan Rotterdam kunnen oplopen van ruim 31% in 2001tot ruim 40% in 2030. Ook met verruiming zal hetmarktaandeel van Rotterdam toenemen, tot circa 35%in 2030.

De maatschappelijke kosten-batenanalyse geeft ophoofdlijnen de volgende conclusie over verruiming vande vaargeul tot 13,10 meter:• Verruiming van de vaargeul draagt bij aan de wel-

vaart van Europa, Vlaanderen en Nederland;• Het project is al in 2008 maatschappelijk rendabel

voor Europa, Vlaanderen en Nederland. De Europesetransportbaten van een verruiming tot 13,10 meterin 2030 (discontovoet 4%) variëren van 1,5 tot 2,2miljard euro, afhankelijk van het economische groei-scenario. Voor Vlaanderen liggen deze tussen de 0,7en 1,1 miljard euro, voor Nederland tussen de 0,4 en0,6 miljard euro152. Vanuit Europees perspectief zijnde externe effecten153 per saldo 0. Voor Vlaanderenzijn de externe effecten van transport licht negatief(0,1 miljard euro) als gevolg van de extra doorvoerbij verruiming. Voor Nederland zijn deze nihil (0).

• Verruiming tot 13,10 meter ineens is te prefererenboven een beperkte verruiming tot 12,50 meter of12,80 meter. Een vergelijking tussen een verruimingtot 13,10 meter en een van 12,50 meter leert dat debijkomende jaarlijkse rentelasten van de aanlegkos-ten en onderhoudskosten bij 13,10 meter hoger zijndan bij 12,50 meter, maar de bijkomende baten diedaar tegenover staan zijn 2,5 tot 4 keer hoger dandeze bijkomende kosten. Eenzelfde beeld geldt voor

13,10 meter ten opzichte van de verruiming tot12,80 meter.

• De baten voor Zeeland zijn geschat op basis van hetaandeel van Zeeland in de totale hoeveelheid contai-ners en op het deel van de Nederlandse bevolkingdat woont in Zeeland. Op basis hiervan is geconclu-deerd dat de netto contante waarde van de directetransportbaten voor Zeeland ligt tussen 8 en 24 mil-joen euro.

In de maatschappelijke kosten-batenanalyse op hoofd-lijnen is echter geen rekening gehouden met indirecteeffecten, de eventuele gevolgen van toegenomentransportstromen voor het achterland en de onzeker-heden bij de bepa-ling van de externeeffecten. Voorts isaangenomen dat ergeen welvaartscon-sequenties zijn diegerelateerd zijn aanhet switchen vanreders van Rotter-dam naar Antwerpenen vice versa. Tevensis in het onderzoekverondersteld dat demarginale kosten enmarginale opbreng-sten van containeroverslag in deze havens met elkaarin evenwicht zijn. De onderzoekers verwachten even-wel dat deze effecten geringe invloed hebben op deuitkomst van de analyse.

47 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

152) Voor de Provincie Zeeland zijn de baten berekend op een netto contante waarde van 8 - 24 miljoen euro153) Externe effecten betreffen de impact op ongevallen, lucht, klimaat, geluid, congestie en diverse

Page 50: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

4.6 ConclusiesGelet op het belang van het behoud van Antwerpen alsEuropese mainport in de Hamburg – Le Havre range,gelet op de specifieke problematiek van de haven vanAntwerpen, gelet op de ontwikkelingen in de container-vaart, gelet op de afwezigheid van alternatieven en dewenselijkheid om de multimodale bereikbaarheid bin-nen het havenonderzoek (TEN-T) te verbeteren, geletop de positieve uitkomsten van de maatschappelijkekosten- en batenanalyse van de verruiming voor zowelNederland als Vlaanderen, noodzaakt dit de afweging temaken dat de verruiming van de vaarweg in de Wester-schelde en in de Beneden-Zeeschelde als maritiemetoegangsweg van en naar de Scheldehavens, in het bij-zonder naar de haven van Antwerpen, een project iswaarvoor ‘dwingende redenen van groot openbaarbelang’ gelden in de zin van artikel 6.4 van de Habitat-richtlijn.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 48

Page 51: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

5.1 InstandhoudingsverplichtingGunstige staat van instandhoudingDe opdracht van de Vogel- en Habitatichtlijn aan de lid-staten is ervoor te zorgen dat de in het kader van hetEuropese natuurnetwerk ‘Natura 2000’ aangewezen c.q.aangemelde speciale beschermingszones in een ‘gun-stige staat van instandhouding’ blijven en dat, als datnog niet het geval is, die goede staat van instandhou-ding wordt hersteld.

Natuur nog onvoldoende robuustUit het onderzoek naar de invulling van het themanatuurlijkheid ten behoeve van de Ontwikkelingsschetsis gebleken dat in het Schelde-estuarium die gunstigestaat van instandhouding nog in aanzienlijke matemoet worden gerealiseerd. In de probleemstellingwordt gesignaleerd dat de ecologische waarden vanhet estuarium al gedurende decennia geleidelijk ach-teruit gaan. De huidige staat van instandhouding moetverbeteren en de natuur van de Schelde moet voldoen-de ‘robuust’ worden om weerstand te kunnen biedenaan ingrepen op die natuur.

Opdracht LangetermijnvisieDe opdracht uit de Langetermijnvisie Schelde-estu-arium is om op zoek te gaan naar een integraal maatre-gelenpakket voor veiligheid, toegankelijkheid ennatuurlijkheid onder de randvoorwaarde dat de fysiekesysteemkenmerken van het estuarium in stand wordengehouden. Dit sluit geheel aan bij het doel van deVogel- en Habitatrichtlijn om de instandhouding en hetbeheer van de aangeduide speciale beschermingszo-nes te waarborgen. Het belang is daarmee geschetstom de passende beoordeling van het maatregelenpak-

ket en de daarin vervatte individuele maatregelen uitde Ontwikkelingsschets binnen de context van dezeprimaire doelstelling van de Langetermijnvisie te plaat-sen.

InstandhoudingsdoelstellingenMet het onderdeel natuurlijkheid uit de Ontwikkelings-schets wordt vooruitgelopen op de door de Nederland-se en Vlaamse overheid op te makeninstandhoudingsdoelstellingen. Daarbij is belangrijkdat de opmaak van de instandhoudingsdoelstellingeneen proces van voortschrijdend inzicht is, waarvan inde loop van het besluitvormingstraject reeds gebruikkan worden gemaakt. De betrokken Nederlandse enVlaamse administraties engageren zich om uiterlijk 1juli 2005 de gemeenschappelijke instandhoudingsdoel-stellingen te formuleren. Deze zullen zodanig concreetzijn dat hieruit ondubbelzinnig af te leiden is hoeveelnatuur met welke kwaliteit aan het natuurlijke systeemvan het estuarium moet worden toegevoegd om dezedoelstellingen te kunnen realiseren.

ReferentiekaderDe passende beoordeling, zoals in deze Vogel- en Habi-tattoets wordt beschreven, is daarom, bij het ontbrekenvan formele instandhoudingsdoelstellingen voor despeciale beschermingszones in het Schelde-estuariumals referentiekader, uitgevoerd aan de hand vanbestaande kennis en inzichten en de informatie uit hetrapport Voorstel voor natuurontwikkelingsmaatregelen.In de loop van het vervolgtraject kan van voortschrij-dend inzicht en van de formele instandhoudings-doelstellingen gebruik worden gemaakt.

49 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

5 Eindbeoordeling

Page 52: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Afspraken over behoud van samenhangHet behoud van het integrale karakter van het maatre-gelenpakket uit de Ontwikkelingsschets, en in het bij-zonder het belang van het behoud van de samenhangtussen de maatregelen tot verruiming van de vaargeulen de natuurmaatregelen, is van belang. Er is dan ookop politiek niveau samen over besloten.

5.2 Uitkomsten van de passendebeoordeling

ContextConform de bepalingen in artikel 6 van de Habitatricht-lijn is een passende beoordeling gemaakt, rekeninghoudend met het voorzorgsbeginsel en de onzekerhe-den verbonden aan morfologische en ecologischevoorspellingen. Deze passende beoordeling is primairgericht op de maatregelen tot verruiming van de vaar-geul, maar moet worden geplaatst in de context vanhet integrale maatregelenpakket voor veiligheid, toe-gankelijkheid en natuurlijkheid uit de Ontwikkelings-schets. Ze kan daardoor ook niet los worden gezien vanhet streven naar een gunstige staat van instandhou-ding conform artikel 3 en 4 van de Vogelrichtlijn enartikel 6.1 en 6.2 van de Habitatrichtlijn.

Beoordeling in de planfaseDe passende beoordeling voor de verruiming en ver-dieping van de vaargeul heeft plaatsgevonden op plan-niveau.

Aangezien ook de besluitvorming thans op strategischniveau heeft plaatsgevonden, kon ook de passendebeoordeling in principe slechts op hoofdlijnen gebeu-ren. Dit neemt niet weg dat er uitdrukkelijk voor geko-zen is om reeds in deze fase zoveel als mogelijkgegevens in kaart te brengen.

Het voorgaande betekent ook dat nog een passendebeoordeling zal moeten worden uitgevoerd in de for-mele vervolgstappen: de project- of inrichtingsfase. Deuit de beoordeling in de planfase verkregen informatiekan hierin worden geïntegreerd.

Voor de veiligheidsmaatregelen in de Zeeschelde, voor-zover deze betrekking hebben op gecontroleerd gere-duceerd getij gebieden in combinatie metnatuurontwikkeling, alsook voor de overige maatrege-len voor estuariene natuurontwikkeling in de Wester-schelde en in de Zeeschelde, is de verwachting datdeze een bijdrage leveren aan de goede staat vaninstandhouding en het daarop gerichte beheer van hetgebied als onderdeel van Natura 2000154, en dus in eer-ste instantie onder artikel 6.1 en 6.2 van de Habitat-richtlijn (en de gelijksoortige bepalingen uit deVogelrichtlijn) ressorteren. Niettemin zijn de veilig-heidsmaatregelen in de mate van het mogelijke155,beoordeeld in de zin van artikel 6.3 van de Habitat-richtlijn. Ondanks de globale positieve inschatting, zijnlokale knelpunten voor bepaalde gekwalificeerde soor-ten en habitats niet uit te sluiten. Er blijven hier bepaal-de leemten in de kennis die in vervolgfasen zullenmoeten worden onderzocht.

AfwegingConform de bepalingen in artikel 6 van de Habitatricht-lijn is voor de maatregelen en projecten in de Ontwik-kelingsschets een zogenoemde passende beoordelinggemaakt. Deze passende beoordeling is primair gerichtop de verruiming van de vaargeul, maar moet wordengeplaatst in de context van het integrale maatregelen-pakket voor veiligheid, toegankelijkheid en natuurlijk-heid uit de Ontwikkelingsschets. Ze kan daardoor nietlos worden gezien van het fundamenteel streven naareen gunstige staat van instandhouding conform artikel

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 50

154) Plan-MER Sigma, Hfdst. 5.6.4 p. 66 : ‘Er wordt (…) verwacht dat deze inrichtingsvarianten zullen leiden tot een herstel van fysische en chemische processen die typisch zijn vooreen estuarium en tot een herstel van de meeste voor de Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn relevante habitats.’

155) Precieze inrichtingsvarianten en/of locaties zijn in deze fase niet steeds gekend

Page 53: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

4 van de Vogelrichtlijn en artikel 6.1 van de Habitat-richtlijn156.

Als referentiekader voor de beantwoording van devraag of met dat integrale maatregelenpakket eengezond en dynamisch estuarien ecosysteem dichterbijwordt gebracht, is het streefbeeld voor natuurlijkheiduit de Langetermijnvisie gebruikt. Met dat streefbeelden met de voor 2010 geplande maatregelen voornatuurontwikkeling, wordt tevens vooruitgelopen open richting gegeven aan de formele vaststelling van deinstandhoudingsdoelstellingen.

De Ontwikkelingsschets 2010 kan, in het licht van debepalingen van de Vogel- en Habitatrichtlijn,beschouwd worden als een zogenaamd ‘gemengd’plan:• Enerzijds kan de Ontwikkelingsschets worden gezien

als een op het natuurbehoud gericht beheersplan.Daaronder vallen de maatregelen voor natuuront-wikkeling en de veiligheidsmaatregelen in de Zee-schelde, voorzover die betrekking hebben opgecontroleerd gereduceerd getij gebieden, het land-waarts verleggen van dijken of voor natuur beheer-de wetlands.

• Anderzijds bevat de Ontwikkelingsschets maatrege-len voor verruiming van de vaargeul die niet directverband houden met of nodig zijn voor het beheervan het gebied (als speciale beschermingszone vanhet Europees natuurnetwerk Natura 2000).

Passende beoordelingOp grond van de richtlijnen moet een niet op natuur-behoud gerichte component van een (gemengd) planof project dat gedeeltelijk op beheer met het oog opnatuurbehoud is gericht, in voorkomend geval tochpassend beoordeeld worden, rekening houdend met

de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied (arti-kel 6.3). Die plicht tot passende beoordeling moet uit-wijzen of die component van het plan significantegevolgen kan hebben voor de betrokken specialebeschermingszones.

Op grond van de best beschikbare wetenschappelijkekennis en inzichten, en rekening houdend met hetvoorzorgbeginsel, merken de bewindslieden de schadeaan de natuur door verruiming als niet-significant aan,mits de nodige mitigerende maatregelen worden toe-gepast. In verband daarmee kan een verdere beoorde-ling overeenkomstig artikel 6.4 van de Habitatrichtlijnachterwege blijven. Tegelijkertijd is geconcludeerd dater, op dit strategisch niveau, nog bepaalde restonzeker-heden blijven (leemten in de kennis) waarmee in hetkader van het vervolgonderzoek in de project- ofinrichtingsfase én in het evaluatie- en monitoringspro-gramma zal worden omgegaan. Ook de mitigatie(beperking van schade aan beschermde natuur) doormiddel van een verbeterde en flexibele stortstrategieen het ontwikkelen van nieuwe natuur waardoor hetestuariene systeem robuuster en dus minder kwetsbaarwordt, dragen bij tot het beheersen van deze restrisi-co’s. Indien op grond van het vervolgonderzoek en demonitoring alsnog, op lokaal niveau negatieve effectenof kansen daarop zouden blijken, kan de toepassingvan artikel 6.4 van de Habitatrichtlijn wel aan de ordezijn. Mocht in die situatie blijken dat schade aanbeschermde natuur gecompenseerd moet worden, danis het nog steeds mogelijk om dat volgens de bepalin-gen van de richtlijn te doen.

In verband daarmee is er, volledigheidshalve, voorgekozen om voor die onderdelen van de Ontwikke-lingsschets die niet louter op natuurbehoud zijngericht, de verruiming van de vaargeul, een volledige

51 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

156) Artikel 6 van de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EEG) en de artikelen 3 en 4 van de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EEG) verplichten tot het waarborgen van de instandhoudingvan de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna van de speciale beschermingszones in het Schelde-estuarium (‘Natura 2000‘- gebied)

Page 54: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Vogel- en Habitattoets op planniveau uit te voeren. Opde informatie uit deze toets kan dan eventueel wordenteruggegrepen voor het uitvoeren van de habitattoets inde project- of inrichtingsfase of in de vergunningsfase.

Op grond van deze afweging is vastgesteld dat het inte-grale maatregelenpakket van de Ontwikkelingsschets,met inbegrip van de maatregel tot verruiming van devaargeul, wordt uitgevoerd zonder over het geheelbeschouwd schade toe te brengen aan de te bescher-men natuurwaarden. Bovendien wordt de natuur vanhet Schelde-estuarium in een gunstigere staat vaninstandhouding gebracht en wordt de realisering van

het streefbeeldnatuurlijkheid uit deLangetermijnvisiedichterbij gebracht.

InspraakGelet op de bepalin-gen in artikel 6 vande Habitatrichtlijn,heeft de passendebeoordeling van deprojecten en maatre-gelen uit de Ontwik-kelingsschets, eenopenbare inspraak-procedure doorlo-

pen. Deze inspraakmogelijkheid werd gehouden in deperiode van 15 september tot 15 oktober 2004 inVlaanderen en in Nederland. Hieraan was een informa-tiecampagne verbonden. De inspraak was gericht opde Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium; voorstel-len voor besluiten en op de daarvoor uitgevoerdeonderbouwende studies, waaronder de strategischmilieueffectenrapportage, waarin de effecten vanmaatregelen op natuurwaarden zijn onderzocht.De uitkomsten van deze effectenbeoordeling waren in

bijlage 4 van eerder genoemde ambtelijke versie vande Ontwikkelingsschets integraal weergegeven.

Voorzover de inspraakreacties betrekking hadden opde passende beoordeling, waren deze overwegendgericht op de gevolgen van de verdieping van de vaar-geul in de Westerschelde en de Beneden-Zeescheldeen de verbreding van de vaargeul in de Beneden-Zee-schelde. De reacties betroffen vooral de restonzekerhe-den rond de morfologische en ecologischeveranderingen die zich in het estuarium kunnen voor-doen. Naar aanleiding van deze reacties is geconsta-teerd dat deze restonzekerheden niet of niet volledigop het strategisch niveau van de Ontwikkelingsschetsen op het strategisch niveau van de daaraan ten grond-slag liggend onderzoek en studie kunnen wordenopgelost. Getracht moet worden om die restonzekerhe-den weg te nemen in het kader van de nog uit te voe-ren vervolgstudies, waaronder demilieueffectrapportage op projectniveau. Op strate-gisch niveau worden zij meegenomen als leemten inde kennis.

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 52

Page 55: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Nadere informatie over het Project Ontwikkelings-schets 2010 Schelde-estuarium is op de volgendemanieren verkrijgbaar:

• Bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschapt.a.v. de inspecteur-generaal, Ir. J.H.A.M. Van HoofLoodsgebouwTavernierkaai 3Antwerpen 2000 – Belgiëtel (+32) 3 2220857fax (+32) 3 [email protected]

• Bij het ministerie van Verkeer en WaterstaatDirectoraat-Generaal Watert.a.v. Jhr. Mr. C.H.V. de VilleneuvePostbus 209062500 EX Den Haag – Nederlandtel. (+3170) 3519034fax (+3170) [email protected]

• Bij het ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,Administratie van Milieu-, Natuur-, land- en waterbe-heer in Vlaanderent.a.v. Dhr. K. De SmetGraaf de FerrarisgebouwKoning Albert II-laan 20 – Bus 8Brussel 1000 – Belgiëtel (+32) 2 5537683fax (+32) 2 [email protected]

• Bij het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedsel-kwaliteitDirectie Zuidt.a.v. Dhr W. van ZandbrinkPostbus 61115600 HC Eindhoven – Nederlandtel (+3140) [email protected]

• Bij de Projectdirectie uitvoering ontwikkelingsschetsSchelde-estuarium (ProSes2010)Postbus 299NL 4611 AP Bergen op Zoom,tel +31 (0)164-212800;fax +31 (0)[email protected] / [email protected] / www.proses2010.nl

53 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

6 Nadere informatie

Page 56: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

1.1 InleidingDe Ontwikkelingsschets streeft ernaar de natuur van deSchelde voldoende ‘robuust’ te maken ter ondersteu-ning van het Natura 2000-netwerk. In het licht van deLangetermijnvisie is aldus sprake van een duidelijketoevoeging aan de kwaliteit van de estuariene natuur-lijkheid van het gebied, zodat er voldoende weerstandis tegen ingrepen in die natuur.

Het aantal gebieden dat in de toekomst een rol kanspelen als eventueel compensatiegebied neemt daar-door af. Niettemin is, gelet op de economische functiesbinnen het gebied, niet uit te sluiten dat in de toe-komst behoefte is aan ruimte voor natuurcompensatie.Voorkomen moet worden dat dit aanleiding kan zijnvoor terughoudendheid bij het inrichten van gebiedenmet hoge natuurwaarden. Eveneens moet voorkomenworden dat eventuele toekomstige natuurcompensa-ties straks ad hoc en versnipperd over niet of nauwe-lijks met elkaar samenhangende locaties zoudenmoeten worden gerealiseerd. In plaats daarvan wordtgestimuleerd dat toekomstige compensaties, voorzoverdeze nodig zouden blijken, worden gerealiseerd alsonderdeel van robuuste samenhangende natuur, pas-send in het Europese natuurnetwerk ‘Natura 2000’.

Gebieden toevoegen aan de habitatreserveOmdat in de toekomst, zelfs met een staat van instand-houding die aanmerkelijk gunstiger is, ingrepen denk-baar blijven die toch afbreuk zouden doen aan hetvereiste beschermingsniveau binnen de specialebeschermingszones, is besloten dat een habitatreservekan worden gecreëerd waaraan gebieden kunnen wor-den toegevoegd. Mogelijke pluspunten zijn dat in hetkader van toekomstige Ontwikkelingsschetsen eventu-eel met meer durf ingezet wordt op het ontwikkelen

van nieuwe natuur en dat een samenhangende visieinzake eventuele toekomstige compensaties kan wor-den ontwikkeld. Verder zouden bedrijven en overhe-den, indien nodig, gebruik kunnen maken van zulkereserve zonder zich te moeten specialiseren in eenmaterie die niet tot de eigen kernactiviteit behoort.

1.2 UitgangspuntenVoor het functioneren van een habitatreserve zijn devolgende uitgangspunten relevant :• De natuurlijke waarden van het Schelde-estuarium

zijn hoog; zij moeten worden behouden en waarmogelijk verder worden versterkt (Europees netwerkNatura 2000, Langetermijnvisie Schelde-estuarium).

• De zeehavens in het Schelde-estuarium en de aandie zeehavens gerelateerde ondernemingen zijn vansubstantieel belang voor de economie, werkgelegen-heid en welvaart van de regio; hun concurrentieposi-tie moet worden gewaarborgd.

• Uitbreidingen van havens, aan havens gerelateerdeondernemingen en andere bedrijfsactiviteiten bin-nen het Schelde-estuarium zijn van belang met hetoog op de economische ontwikkeling.

• Schade aan de natuur van het estuarium moet metkracht worden voorkomen. De Europese Vogel- enHabitatrichtlijn en nationale natuurregelgevingdwingen daartoe.

• Indien ingrepen afbreuk zouden doen aan het instand te houden beschermingsniveau, zijn dezeenkel toelaatbaar om dwingende redenen van grootopenbaar belang, bij gebreke aan alternatieven enonder strikte randvoorwaarden (mitigatie en com-pensatie).

• Compensatie moet plaatsvinden met toepassing vanhet voorzorgbeginsel. Dat wil zeggen dat, gegevende tijd die nodig is om nieuwe natuur te ontwikkelen

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 54

bijlage 1 Reservering voor toekomstige compensaties

Page 57: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

en gegeven de onzekerheden of het daadwerkelijklukt om de natuur die verloren is gegaan opnieuw teontwikkelen, vereist wordt dat een areaal aan natuurwordt ontwikkeld dat zo groot is dat geen risico’sworden gelopen. In de praktijk betekent dit dat inwerkelijkheid kan worden overgecompenseerd(compensatie inclusief voorzorg).

• Indien, ondanks een robuustere estuariene natuur, inde toekomst een compensatieplicht rijst, is het wen-selijk dat deze wordt geïmplementeerd vanuit eenglobale visie, tijdig en samenhangend kan wordenverwezenlijkt en bestaat uit de ‘goede soort’ natuur.

1.3 Gemaakte afsprakenMet betrekking tot deze reservering worden de volgen-de afspraken gemaakt:• Gebieden waarvan de inrichting leidt tot een hogere

natuurlijkheid van het Schelde-estuarium,wordenbeschouwd als reservering voor eventueel noodza-kelijke toekomstige compensaties, voor zover de juis-te soort natuur in de reserve aanwezig is.

• Gebieden die worden ingericht vanwege mitigatie /compensatie dragen per saldo niet bij aan de natuur-lijkheid en kunnen daarom niet worden toegevoegdaan de reserve.

• Indien, in het licht van een volledig uitgevoerdeHabitattoets, behoefte is aan compensatie kan deoverheid of het bedrijf dat voor de compensatie ver-antwoordelijk is, voor een bedrag dat gelijk is aan degeraamde kosten van die compensatie een beroepdoen op een passend deel van de reserve (‘compen-satiefonds’). Deze reserve wordt in eerste instantiebedoeld voor activiteiten in het kader van de Lange-termijnvisie.

• De overheid die de reserve beheert, dient het verkre-gen budget te benutten voor verdere natuurontwik-keling in het Schelde-estuarium. Het resulterendenatuurgebied kan worden toegevoegd aan de reser-ve.

• De provincie Zeeland is uitgenodigd om, samen metde Administratie Waterwegen en Zeewezen, dezeprincipes als beheerder van de reserves uit te werkenen toe te passen.

• Op deze wijze wordt gestimuleerd dat toekomstigecompensaties worden gerealiseerd als onderdeel vanrobuuste samenhangende natuur, passend in hetnetwerk van Natura 2000, in plaats van niet of nau-welijks samenhangende locaties. Voor diverse over-heden en bedrijven betekent het dat men zich nietbehoeft te specialiseren in een materie die nietbehoort tot de kernactiviteit. Bij compensaties dienthet voorzorgbeginsel te worden toegepast en wordtgevraagd bij het vaststellen van het budget hierruimhartig mee om te gaan. Deze constructie zal persaldo leiden tot een toevoeging aan de natuurlijk-heid van het Schelde-estuarium.

55 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 58: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Vogelrichtlijngebieden Vlaanderen

Schorren en Polders van de Beneden-ScheldeGebiedscode BE 3.6Volgnummer 13Oppervlakte 7085 haLengtegraad 4°15'0'' E

Breedtegraad 51°19'0'' N

SoortenPopulatie-grootte

min max seizoenAalscholver - 45 Wintergast of doortrekkerAalscholver - 45 Zomer- of wintergastBergeend - 4000 Wintergast of doortrekkerBlauwborst - 26 BroedvogelBlauwe reiger - 100 Wintergast of doortrekkerBruine kiekendief - 4 BroedvogelDodaars - 55 Wintergast of doortrekkerFuut - 90 Wintergast of doortrekkerGoudplevier - 2000 (2 bp) Zomer- of wintergastGrauwe gans - 440 Wintergast of doortrekkerGrutto - 800 Wintergast of doortrekkerKemphaan - 1400 Zomer- of wintergastKleine zwaan - 32 Wintergast of doortrekkerKleine zwaan - 32 Zomer- of wintergastKluut - 1800 (350 bp) Zomer- of wintergastKnobbelzwaan - 55 Wintergast of doortrekkerKolgans - 3000 Wintergast of doortrekkerKrakeend - 230 Wintergast of doortrekkerKuifduiker - - Zomer- of wintergastKuifeend - 850 Wintergast of doortrekkerMeerkoet - 2300 Wintergast of doortrekkerNonnetje - 85 Wintergast of doortrekkerParelduiker Zomer- of wintergastPijlstaart - 240 Wintergast of doortrekker

Regenwulp - - Wintergast of doortrekkerRietgans - 800 Wintergast of doortrekkerRoodkeelduiker - 4 Zomer- of wintergastSlobeend - 1700 Wintergast of doortrekkerSmient - 3000 Wintergast of doortrekkerTafeleend - 450 Wintergast of doortrekkerWilde eend - 6230 Wintergast of doortrekkerWilde zwaan - 4 Zomer- of wintergastWintertaling - 3200 Wintergast of doortrekkerWulp - 140 Wintergast of doortrekker

HabitatAkkerArtificiële landschappenGetijdenrivierenMoerasgebiedenOverige urbane en industriele zonesRuderaal landSlikken en schorrevlakte

LandgebruikLandbouwNatuurbehoud en onderzoekUrbanisatie, industrie en transport

BedreigingenIndustrialisatie en urbanisatieInfrastructuur algemeenLandbouwintensificatieVerstoring van vogels

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 56

bijlage 2 Kwalificerende soorten en habitats per speciale beschermingszone

Page 59: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Durme en Middenloop van de ScheldeGebiedscode BE 3.5Volgnummer 12Oppervlakte 4190 haLengtegraad 4°6'0'' E

Breedtegraad 51°3'0'' N

SoortenPopulatie-grootte

min max seizoenAalscholver - 3 Zomer- of wintergastAalscholver - 3 Wintergast of doortrekkerBergeend - 630 Wintergast of doortrekkerBlauwborst 60 70 BroedvogelBlauwe kiekendief - 10 Zomer- of wintergastBlauwe reiger - 100 Wintergast of doortrekkerBosruiter 5 10 Zomer- of wintergastBruine kiekendief 3 5 (1 bp) Zomer- of wintergastDodaars - 45 Wintergast of doortrekkerFuut - 45 Wintergast of doortrekkerGrutto - 150 Wintergast of doortrekkerIjsvogel 5 10 BroedvogelKemphaan 40 50 Zomer- of wintergastKleine zwaan - 4 Zomer- of wintergastKleine zwaan - 4 Wintergast of doortrekkerKnobbelzwaan - 10 Wintergast of doortrekkerKrakeend - 20 Wintergast of doortrekkerKuifeend - 70 Wintergast of doortrekkerMeerkoet - 1250 Wintergast of doortrekkerNonnetje - - Wintergast of doortrekkerPijlstaart - 90 Wintergast of doortrekkerPorseleinhoen - - Zomer- of wintergastPurperreiger - 5 Zomer- of wintergastRoerdomp 4 5 (1 bp) Zomer- of wintergastSlobeend - 800 Wintergast of doortrekkerSmient - 180 Wintergast of doortrekkerTafeleend - 300 Wintergast of doortrekkerVelduil 2 3 Zomer- of wintergastVisdief - 10 Zomer- of wintergast

Wilde eend - 7100 Wintergast of doortrekkerWilde zwaan - 10 Zomer- of wintergastWintertaling - 1500 Wintergast of doortrekkerWitoogeend - - Zomer- of wintergastWoudaapje - 2 BroedvogelZwarte stern - 10 Zomer- of wintergastZwarte wouw - 1 Broedvogel

HabitatArtificiële landschappenGemengd bosGetijdenrivierenMoerasgebiedenStilstaand zoetwaterWouden en bossen

LandgebruikLandbouwNatuurbehoud en onderzoekToerisme en recreatie

BedreigingenBouw en impact van dijken en stuwenInfrastructuur algemeenLandbouwintensificatie

Kuifeend and BlokkersdijkGebiedscode BE 2.2Volgnummer 2Oppervlakte 192 haLengtegraad 4°21'0'' E

Breedtegraad 51°16'0'' N

SoortenPopulatie-grootte

min max seizoenAalscholver - 40 Wintergast of doortrekkerAalscholver - 40 Zomer- of wintergastBergeend - 270 Wintergast of doortrekker

57 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 60: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Blauwe reiger - 40 Wintergast of doortrekkerBruine kiekendief - 2 BroedvogelDodaars - 200 Wintergast of doortrekkerFuut - 120 Wintergast of doortrekkerKleine zwaan - 3 Zomer- of wintergastKleine zwaan - 3 Wintergast of doortrekkerKnobbelzwaan - 60 Wintergast of doortrekkerKrakeend - 1220 Wintergast of doortrekkerKuifduiker - - Zomer- of wintergastKuifeend - 1150 Wintergast of doortrekkerMeerkoet - 2580 Wintergast of doortrekkerNonnetje - 60 Wintergast of doortrekkerPijlstaart - 450 Wintergast of doortrekkerRoerdomp - 2 BroedvogelRoodkeelduiker - - Zomer- of wintergastSlobeend - 1400 Wintergast of doortrekkerSmient - 330 Wintergast of doortrekkerTafeleend - 1400 Wintergast of doortrekkerWilde eend - 1900 Wintergast of doortrekkerWilde zwaan - 9 Zomer- of wintergastWintertaling - 1340 Wintergast of doortrekkerWulp - - Wintergast of doortrekker

HabitatAkkerArtificiële landschappenMoerasgebiedenOevervegetatieOverige urbane en industriele zonesRuderaal landStilstaand zoetwaterWouden en bossen

LandgebruikLandbouwNatuurbehoud en onderzoekToerisme en recreatieUrbanisatie, industrie en transport

BedreigingenIndustrialisatie en urbanisatieInfrastructuur algemeenOpvulling van moerassige gebieden

Het ZwinGebiedscode BE 3.3Volgnummer 10Oppervlakte 1914 haLengtegraad 3°21'0'' E

Breedtegraad 51°20'0'' N

SoortenPopulatie-grootte

min max seizoenCorncrake - - Zomer- of wintergastAalscholver - 50 Wintergast of doortrekkerAalscholver - 50 Zomer- of wintergastBergeend - 1100 Wintergast of doortrekkerBlauwborst - - BroedvogelBlauwe kiekendief - 24 Zomer- of wintergastBlauwe reiger 150 Wintergast of doortrekkerBosruiter - 60 Zomer- of wintergastBrandgans - 3800 Wintergast of doortrekkerBruine kiekendief - - BroedvogelCasarca - 2 Zomer- of wintergastDodaars - 30 Wintergast of doortrekkerDougalls stern - 1 BroedvogelDrieteenstrandloper - 25 Wintergast of doortrekkerDwerggans - - Zomer- of wintergastDwergstern - 200 (x bp) Zomer- of wintergastFuut - 20 Wintergast of doortrekkerGoudplevier - - Zomer- of wintergastGrote stern - - Zomer- of wintergastGrutto - 40 Wintergast of doortrekkerIJsduiker - - Zomer- of wintergastKemphaan - 1200 Zomer- of wintergastKleine rietgans - 50 Wintergast of doortrekkerKleine zilverreiger - 3 (1bp) Zomer- of wintergast

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 58

Page 61: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Kleine zwaan - 60 Wintergast of doortrekkerKleine zwaan - 60 Zomer- of wintergastKluut - 540 (70 bp) Zomer- of wintergastKnobbelzwaan - 2 Wintergast of doortrekkerKolgans - 4000 Wintergast of doortrekkerKraanvogel - - Zomer- of wintergastKrakeend - 100 Wintergast of doortrekkerKuifduiker - - Zomer- of wintergastKuifeend - 40 Wintergast of doortrekkerKwak - - BroedvogelLepelaar - 30 Zomer- of wintergastMeerkoet - 1250 Wintergast of doortrekkerMorinelplevier - 25 Zomer- of wintergastNonnetje - 200 Wintergast of doortrekkerNoordse stern - 1 BroedvogelOoievaar - - BroedvogelPijlstaart - 250 Wintergast of doortrekkerPorseleinhoen - - Zomer- of wintergastPurperreiger - 26 Zomer- of wintergastRalreiger - - Zomer- of wintergastRegenwulp - 950 Wintergast of doortrekkerReuzestern - Zomer- of wintergastRietgans - 1300 Wintergast of doortrekkerRode wouw - - Zomer- of wintergastRoerdomp - 10 Zomer- of wintergastRoodhalsgans - - Zomer- of wintergastSlechtvalk - - Zomer- of wintergastSlobeend - 280 Wintergast of doortrekkerSmelleken - 7 Zomer- of wintergastSmient - 9500 Wintergast of doortrekkerSteenloper - 170 Wintergast of doortrekkerSteltkluut - - BroedvogelTafeleend - 45 Wintergast of doortrekkerVelduil - 11 (x bp) Zomer- of wintergastVisarend - 3 Zomer- of wintergastVisdief - 370 BroedvogelWespendief - - Zomer- of wintergastWilde eend - 4500 Wintergast of doortrekkerWilde zwaan - 20 Zomer- of wintergast

Wintertaling - 730 Wintergast of doortrekkerWitoogeend - - Zomer- of wintergastWoudaapje - - Zomer- of wintergastWulp - 1800 Wintergast of doortrekkerZwarte ooievaar - 2 Zomer- of wintergastZwarte stern - - Zomer- of wintergastZwarte wouw - - Zomer- of wintergastZwarte zeeëend - 180 Wintergast of doortrekkerZwartkopmeeuw - 15 Broedvogel

HabitatAanplantingenAkkerArtificiële landschappenKustduinen en strandenMoerasgebiedenOverblijvende teelten, boomgaardenSlikken en schorrevlakteWouden en bossenZilte schorren

LandgebruikLandbouwNatuurbehoud en onderzoekToerisme en recreatie

BedreigingenKanalisatieLandbouwintensificatieNatuurlijke effectenOntwateringRecreatie en toerisme

59 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 62: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Habitatrichtlijngebieden Vlaanderen

Schelde- en Durmeëestuarium, van de Nederlandsegrens tot Gent

Gebiedscode BE2300006Oppervlakte 6005 haLengtegraad 4°14'0'' E

Breedtegraad 51°8'0'' N

Habitats1130 Estuaria

Prioritair neeOppervlakte ca 10%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

1140 Bij eb droogvallende slik-wadden en zandplaten

Prioritair neeOppervlakte ca 6%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

1310 Eénjarige pioniersvegeta-ties van slik- en zandge-bieden met Salicornia-soorten en anderezoutminnende planten

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

1320 Schorren met slijkgrasve-getaties (Spartinion)

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

1330 Atlantische schorren(Glauco-Puccinellietaliamaritimae)

Prioritair neeOppervlakte ca 3%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

2310 Psammofiele heide metCalluna- en Genista-soorten

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 60

Page 63: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

2330 Open grasland met Cory-nephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

3150 Van nature eutrofe merenmet vegetatie van het typeMagnopotamium ofHydrocharition

Prioritair neeOppervlakte ca 3%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

4030 Droge heide(alle subtypen)

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

6410 Grasland met Molinia opkalkhoudende bodem enkleibodem (Eu-Molinion)

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit voldoendeAlgemeen goed

6430 Voedselrijke ruigtenPrioritair nee

Oppervlakte ca 3%Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%

Behoud goedRepresentativiteit zeer goed

Algemeen goed

6510 Laaggelegen, schraal hooi-land(Alopecurus pratensis,Sanguisorba officinalis)

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

9160 Eikenbossen van het typeStellario-Carpinetum

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

91E0 Overblijvende of relictbos-sen op alluviale grond(Alnion glutinoso-incanae)

Prioritair jaOppervlakte ca 5%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud matige tot slecht

Representativiteit zeer goedAlgemeen goed

61 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 64: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Vissen1099 Lampetra fluviatilis -

RivierprikPopulatie ca 100% >= p > 15%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen goed

1149 Cobitis taenia - Kleine modderkruiper

Populatie ca 100% >= p > 15%Behoud goedIsolatie populatie (bijna) geïsoleerd

Algemeen goed

Amfibieën en reptielen1166 Triturus cristatus -

KamsalamanderPopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen goed

Valleigebied van de Kleine Nete met brongebieden,moerassen en heiden

Gebiedscode BE2100026Oppervlakte 4884 haLengtegraad 5°5'0'' E

Breedtegraad 51°15'0'' N

Habitats2330 Open grasland met Cory-

nephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen goed

3110 Mineraalarme oligotrofewateren van de Atlanti-sche zandvlakten metamfibische vegetatie: Lo-belia, Littorellia en Isoëtes

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen goed

3130 Oligotrofe wateren vanhet Middeneuropese enperi-alpiene gebied metLittorella- of Isoëtes-vege-tatie of met eenjarigevegetatie op drooggeval-len oevers(Nanocyperetalia)

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 62

Page 65: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

3260 Drijvende Ranunculus-vegetatie van submontaneen planitaire rivieren

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

4010 Noordatlantische vochtigeheide met Erica tetralix

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

4030 Droge heide (alle subtypen)

Prioritair neeOppervlakte ca 3%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

6230 Soortenrijke heischralegraslanden op armebodems

Prioritair jaOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

6430 Voedselrijke ruigtenPrioritair nee

Oppervlakte ca 5%Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%

Behoud goedRepresentativiteit zeer goed

Algemeen goed

7140 Overgangs- en trilveenPrioritair nee

Oppervlakte ca 1%Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%

Behoud zeer goedRepresentativiteit zeer goed

Algemeen zeer goed

7150 Slenken in veengronden(Rhynchosporion)

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

7210 Kalkhoudende moerassenmet Cladium mariscus enCarex davalliana

Prioritair jaOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen goed

63 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 66: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

7230 Alkalisch laagveenPrioritair nee

Oppervlakte ca 2%Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%

Behoud goedRepresentativiteit zeer goed

Algemeen goed

91E0 Overblijvende of relictbos-sen op alluviale grond(Alnion glutinoso-incanae)

Prioritair jaOppervlakte ca 5%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen goed

Vissen1096 Lampetra planeri -

BeekprikPopulatie ca 100% >= p > 15%

Behoud goedIsolatie populatie (bijna) geïsoleerd

Algemeen goed

1145 Misgurnus fossilis - Grote modderkruiper

Populatie ca 100% >= p > 15%Behoud goedIsolatie populatie (bijna) geïsoleerd

Algemeen goed

1149 Cobitis taenia - Kleine modderkruiper

Populatie ca 100% >= p > 15%Behoud goedIsolatie populatie (bijna) geïsoleerd

Algemeen goed

1163 Cottus gobio - Rivierdonderpad

Populatie ca 100% >= p > 15%Behoud goedIsolatie populatie (bijna) geïsoleerd

Algemeen goed

Amfibieën en reptielen1166 Triturus cristatus -

KamsalamanderPopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen goed

Invertebraten1042 Gevlekte witsnuitlibel

Populatie ca 100% >= p > 15%Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd,

maar aan de rand van hetverspreidingsareaal

Algemeen goed

Planten1903 Liparis loeselii -

GroenknolorchisPopulatie ca 100% >= p > 15%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd,

maar aan de rand van hetverspreidingsareaal

Algemeen zeer goed

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 64

Page 67: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

1831 Luronium natans - Drijvende waterweegbree

Populatie ca 15% >= p > 2%Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen zeer goed

Bovenloop van de Grote Nete met Zammelsbroek,Langdonken en Goor

Gebiedscode BE2100040Oppervlakte 4307 haLengtegraad 5°11'0'' E

Breedtegraad 51°9'40'' N

Habitats2310 Psammofiele heide met

Calluna- en Genista-soor-ten

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

2330 Open grasland met Cory-nephorus- en Agrostis-soorten op landduinen

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

3130 Oligotrofe wateren vanhet Middeneuropese enperi-alpiene gebied metLittorella- of Isoëtes-vege-tatie of met eenjarigevegetatie op drooggeval-len oevers(Nanocyperetalia)

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

3150 Van nature eutrofe merenmet vegetatie van het typeMagnopotamium ofHydrocharition

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit voldoendeAlgemeen goed

3260 Drijvende Ranunculus-vegetatie van submontaneen planitaire rivieren

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen goed

65 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 68: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

4010 Noordatlantische vochtigeheide met Erica tetralix

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

4030 Droge heide(alle subtypen)

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

6230 Soortenrijke heischralegraslanden op armebodems

Prioritair jaOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

6410 Grasland met Molinia opkalkhoudende bodem enkleibodem (Eu-Molinion)

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

6430 Voedselrijke ruigtenPrioritair nee

Oppervlakte ca 15%Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%

Behoud goedRepresentativiteit goed

Algemeen goed

6510 Laaggelegen, schraal hooi-land (Alopecurus praten-sis, Sanguisorba officinalis)

Prioritair neeOppervlakte ca 10%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

7210 Kalkhoudende moerassenmet Cladium mariscus enCarex davalliana

Prioritair jaOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

9120 Beukenbossen van hettype met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten(Ilici-Fagetum)

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen goed

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 66

Page 69: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

9160 Eikenbossen van het typeStellario-Carpinetum

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

9190 Oude zuurminnendebossen met Quercus roburop zandvlakten

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

91E0 Overblijvende of relictbos-sen op alluviale grond(Alnion glutinoso-incanae)

Prioritair jaOppervlakte ca 12%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

Vissen1096 Lampetra planeri -

BeekprikPopulatie ca 100% >= p > 15%

Behoud goedIsolatie populatie (bijna) geïsoleerd

Algemeen goed

1149 Cobitis taenia - Kleine modderkruiper

Populatie ca 100% >= p > 15%Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen goed

Amfibieën en reptielen1166 Triturus cristatus -

KamsalamanderPopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen goed

Planten1831 Luronium natans -

Drijvende waterweegbreePopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen zeer goed

Bossen van het zuidoosten van de ZandleemstreekGebiedscode BE2300044Oppervlakte 1793 haLengtegraad 4°15'0'' E

Breedtegraad 50°57'30'' N

Habitats2310 Psammofiele heide met

Calluna- en Genista-soorten

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

67 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 70: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

4010 Noordatlantische vochtigeheide met Erica tetralix

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit voldoendeAlgemeen goed

4030 Droge heide (alle subtypen)

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

6410 Grasland met Molinia opkalkhoudende bodem enkleibodem (Eu-Molinion)

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen goed

6430 Voedselrijke ruigtenPrioritair nee

Oppervlakte ca 1%Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%

Behoud zeer goedRepresentativiteit zeer goed

Algemeen zeer goed

6510 Laaggelegen, schraal hooi-land (Alopecurus praten-sis, Sanguisorba officinalis)

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

9120 Beukenbossen van hettype met Ilex- en Taxus-soorten, rijk aan epifyten(Ilici-Fagetum)

Prioritair neeOppervlakte ca 18%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

9130 Beukenbossen van hettype Asperulo-Fagetum

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

9160 Eikenbossen van het typeStellario-Carpinetum

Prioritair neeOppervlakte ca 4%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 68

Page 71: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

91E0 Overblijvende of relictbos-sen op alluviale grond(Alnion glutinoso-incanae)

Prioritair jaOppervlakte ca 5%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

Amfibieën en reptielen1166 Triturus cristatus -

KamsalamanderPopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen goed

Planten1614 Apium repens -

Kruipend moerasschermPopulatie ca 100% >= p > 15%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd,

maar aan de rand van hetverspreidingsareaal

Algemeen zeer goed

Historische fortengordels van Antwerpen alsvleermuizenhabitat

Gebiedscode BE2100045Oppervlakte 359 haLengtegraad 4°29'0'' E

Breedtegraad 51°13'0'' N

Zoogdieren1318 Myotis dascyneme -

MeervleermuisPopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd,

maar aan de rand van hetverspreidingsareaal

Algemeen goed

Duingebieden inclusief IJzermonding en ZwinGebiedscode BE2500001Oppervlakte 3737 haLengtegraad 2°50'0'' E

Breedtegraad 51°12'30'' N

Habitats1130 Estuaria

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

1140 Bij eb droogvallende slik-wadden en zandplaten

Prioritair neeOppervlakte ca 12%

Rel. oppervlakte 15% >= p > 2%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

69 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 72: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

1310 Eénjarige pioniersvegeta-ties van slik- en zandge-bieden met Salicornia-soorten en anderezoutminnende planten

Prioritair neeOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

1320 Schorren met slijkgras-vegetaties (Spartinion)

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

1330 Atlantische schorren(Glauco-Puccinellietaliamaritimae)

Prioritair neeOppervlakte ca 2%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

2110 Embryonale wandelendeduinen

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

2120 Wandelende duinen op destrandwal met Ammophilaarenaria (witte duinen)

Prioritair neeOppervlakte ca 13%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

2130 Vastgelegde duinen metkruidvegetaties (grijze duinen)

Prioritair jaOppervlakte ca 21%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

2150 Eu-atlantische vastgeleg-de ontkalkte duinen (Galluno-Ulicetea)

Prioritair jaOppervlakte ca 1%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

2160 Duinen met Hippophaerhamnoides

Prioritair neeOppervlakte ca 17%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit zeer goedAlgemeen zeer goed

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 70

Page 73: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

2170 Duinen met Salix arenariaPrioritair nee

Oppervlakte ca <1%Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%

Behoud zeer goedRepresentativiteit zeer goed

Algemeen zeer goed

2180 Beboste duinen van hetAtlantische kustgebied

Prioritair neeOppervlakte ca 17%

Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%Behoud zeer goed

Representativiteit voldoendeAlgemeen zeer goed

2190 Vochtige duinvalleienPrioritair nee

Oppervlakte ca 1%Rel. oppervlakte 100% >= p > 15%

Behoud zeer goedRepresentativiteit zeer goed

Algemeen zeer goed

3140 Kalkhoudendeoligo-mesotrofe waterenmet benthischeCharaceeënvegetatie

Prioritair neeOppervlakte ca <1%

Rel. oppervlakte 2% >= p > 0%Behoud zeer goed

Representativiteit goedAlgemeen zeer goed

Amfibieën en reptielen1166 Triturus cristatus -

KamsalamanderPopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen goed

Invertebraten1014 Nauwe korfslak

Populatie ca 100% >= p > 15%Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd

Algemeen zeer goed

Planten1614 Apium repens -

Kruipend moerasschermPopulatie ca 15% >= p > 2%

Behoud goedIsolatie populatie niet geïsoleerd,

maar aan de rand van hetverspreidingsareaal

Algemeen zeer goed

71 | ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets

Page 74: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Habitatrichtlijngebieden Nederland

NL9803061: Westerschelde gebied 73- 42840 haBelangrijkste gebied voor:Habitattype1130 Estuaria1330 Atlantische schorren met kweldergrasvegeta-

tie (Glauco-Puccinellietalia maritimae)

Verder aangemeld voor:Habitattype2110 Embryonale wandelende duinen2120 Wandelende duinen op de strandwal met

Helm (Ammophilia arenaria; z.g. witte duinen)2160 Duinen met duindoorn2190 Vochtige duinvalleien1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en

zandgebieden met Zeekraal (Salicornia sp.)en andere zoutminnende soorten

1320 Schorren met slijkgrasvegetatie(Spartinion maritimae)

Soort1014 Nauwe korfslak1095 Zeeprik1099 Rivierprik1103 Fint1365 Zeehond1903 Groenknolorchis

NL3000027: Zwin gebied 78 - 95 haBelangrijkste gebied voor:Habitattype 1310 Eenjarige pioniersvegetaties van slik- en

zandgebieden met Zeekraal (Salicornia sp.)en andere zoutminnende soorten

2110 Embryonale wandelende duinen

Verder aangemeld voor:Habitattype 1320 Schorren met slijkgrasvegetatie (Spartinion

maritimae)1330 Atlantische schorren met kweldergrasvegeta-

tie (Glauco-Puccinellietalia maritimae)2120 Wandelende duinen op de strandwal met

Helm (Ammophila arenaria; z.g. witte duinen)2130* Vastgelegde kustduinen met kruidvegetatie

(grijze duinen)2160 Duinen met Duindoorn

(Hippophaë rhamnoides)

Soort 1166 Kamsalamander

ontwikkelingsschets • vogel- en habitattoets | 72

Page 75: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Colofonuitgave De Ontwikkelingsschets 2010 Schelde-estuarium - Vogel- en Habitattoets - is een uitgave

van de Projectdirectie Ontwikkelingsschets Schelde-estuarium (ProSes)opdrachtgever Technische Scheldecommissiesamenstelling ProSes

redactie adviezen Jos Lammers, Delftvormgeving en opmaak strictly personal

fotografie Bart Lasuy, Corrie de Jongh, Paul van der Lugt, Ludo Goossens,het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Getty Images

figuren strictly personal m.m.v. Harm Verbeek, Ministerie van de Vlaamse GemeenschapAfdeling Waterwegen en Zeewezen, Ecoconsult, Consortium Arcadis Technum

oplage 2000 stuksBrussel / Den Haag, januari 2005

ProSesPostbus 2994600 AG Bergen op Zoomwww.proses.be / www.proses.nl

contactpersoon Harm Verbeekdocbase 17111

bijlage 3 Vogel- en Habitatrichtlijn gebieden

Page 76: Ontwikkelingsschets - Vogel- en Habitattoets

Projectdirectie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium

Postbus 299

NL- 4600 AG Bergen op Zoom

Jacob Obrechtlaan 3

NL - 4611 AP Bergen op Zoom

T +31 (0)164 212 800

F +31 (0)164 212 801

I www.proses.nl

E [email protected]

Ontwikkelingsschets2010 Schelde-estuarium

Vogel- en Habitattoets

Projectdirectie ontwikkelingsschets Schelde-estuarium

Sch

eld

e-e

stu

ari

um

Vo

ge

l- e

n H

ab

ita

tto

ets

On

twik

ke

lin

gss

che

ts 2

01

0