ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die...

74
Vernieuwing van het onderwijs en jeugdbeleid in grote steden Maatschappelijke urgentie, ontwikkelingsrichting en implicaties voor het hoger beroepsonderwijs Prof. drs. A.F.D. van Veen

Transcript of ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die...

Page 1: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Vernieuwing van het onderwijs en jeugdbeleid

in grote steden

Maatschappelijke urgentie,

ontwikkelingsrichting en implicaties voor het

hoger beroepsonderwijs

Prof. drs. A.F.D. van Veen

Page 2: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Vernieuwing van het onderwijs en

jeugdbeleid in grote steden

Maatschappelijke urgentie,

ontwikkelingsrichting en implicaties voor

het hoger beroepsonderwijs

Prof. drs. Dolf van Veen

Prinect Printready Normalizer
APPLIED NORMALIZER PARAMETER PAGES: Default Size: [595.276 841.890] pts Resolution: [600 600] dpi FONTS: Embed All Fonts: Yes When Embedding Fails: Cancel with error Subset Embedded Fonts: Yes If less Than: 95 % Characters in Use COLOR IMAGES: Resample: Yes Downsample Type: Bicubic Downsample Resolution: 60 dpi Downsample Threshold: 72 dpi Encode Color Images: Yes Image Filter: ZIP Automatic: No GRAYSCALE IMAGES: Resample: Yes Downsample Type: Bicubic Downsample Resolution: 60 dpi Downsample Threshold: 72 dpi Encode Grayscale Images: Yes Image Filter: ZIP Automatic: No MONOCHROME IMAGES: Resample: Yes Downsample Type: Bicubic Downsample Resolution: 60 dpi Downsample Threshold: 72 dpi Encode Monochrome Images: Yes Image Filter: CCITTFax Encode CCITT Group: 4 ADVANCED: Compress Text and Line Art: Yes Allow PostScript File to Override Settings: Yes Preserve Level 2 copypage Semantics: Yes ASCII85 Encode Pages: No Illustrator Overprint Mode: Yes Preserve Overprint Settings: Yes Convert Gradients to Smooth Shades: No Preserve Halftone Information: No Process Prologue and Epilogue: No Transfer Functions: Preserve UCR and Black Generation: Preserve Document Structuring Conventions (DSC): Process DSC Comments: Yes Resize Page and Center Artwork for EPS: Yes Preserve EPS Information from DSC: Yes Preserve OPI Comments: No Preserve Document Information from DSC: Yes
Prinect Printready Normalizer
<< /ASCII85EncodePages false /AutoPositionEPSFiles true /AutoRotatePages /None /Binding /Left /CalGrayProfile (None) /CalRGBProfile (None) /CalCMYKProfile (None) /sRGBProfile (None) /CannotEmbedFontPolicy /Error /CompatibilityLevel 1.3 /CompressObjects /Off /CompressPages true /ConvertImagesToIndexed false /CreateJobTicket true /DefaultRenderingIntent /Default /DetectBlends false /DetectCurves 0.0000 /ColorConversionStrategy /LeaveColorUnchanged /DoThumbnails false /EmbedAllFonts true /EmbedJobOptions false /EmitDSCWarnings false /EndPage -1 /ImageMemory 524288 /LockDistillerParams true /MaxSubsetPct 95 /Optimize false /OPM 1 /ParseDSCComments true /ParseDSCCommentsForDocInfo true /PreserveCopyPage true /PreserveEPSInfo true /PreserveHalftoneInfo false /PreserveOPIComments false /PreserveOverprintSettings true /StartPage 1 /SubsetFonts true /TransferFunctionInfo /Preserve /UCRandBGInfo /Preserve /UsePrologue false /AlwaysEmbed [ true ] /NeverEmbed [ true ] /AntiAliasColorImages false /DownsampleColorImages true /ColorImageDownsampleType /Bicubic /ColorImageResolution 60 /ColorImageDepth -1 /ColorImageDownsampleThreshold 1.20000 /EncodeColorImages true /ColorImageFilter /FlateEncode /AutoFilterColorImages false /ColorImageAutoFilterStrategy /JPEG /ColorACSImageDict << /QFactor 0.76 /HSamples [2 1 1 2] /VSamples [2 1 1 2] >> /ColorImageDict << /QFactor 0.15 /HSamples [1 1 1 1] /VSamples [1 1 1 1] >> /JPEG2000ColorACSImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /JPEG2000ColorImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /AntiAliasGrayImages false /DownsampleGrayImages true /GrayImageDownsampleType /Bicubic /GrayImageResolution 60 /GrayImageDepth -1 /GrayImageDownsampleThreshold 1.20000 /EncodeGrayImages true /GrayImageFilter /FlateEncode /AutoFilterGrayImages false /GrayImageAutoFilterStrategy /JPEG /GrayACSImageDict << /QFactor 0.76 /HSamples [2 1 1 2] /VSamples [2 1 1 2] >> /GrayImageDict << /QFactor 0.15 /HSamples [1 1 1 1] /VSamples [1 1 1 1] >> /JPEG2000GrayACSImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /JPEG2000GrayImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /AntiAliasMonoImages false /DownsampleMonoImages true /MonoImageDownsampleType /Bicubic /MonoImageResolution 60 /MonoImageDepth -1 /MonoImageDownsampleThreshold 1.20000 /EncodeMonoImages true /MonoImageFilter /CCITTFaxEncode /MonoImageDict << /K -1 >> /AllowPSXObjects true /PDFX1aCheck false /PDFX3Check false /PDFXCompliantPDFOnly false /PDFXNoTrimBoxError true /PDFXTrimBoxToMediaBoxOffset [ 0.00000 0.00000 0.00000 0.00000 ] /PDFXSetBleedBoxToMediaBox true /PDFXBleedBoxToTrimBoxOffset [ 0.00000 0.00000 0.00000 0.00000 ] /PDFXOutputIntentProfile (None) /PDFXOutputCondition () /PDFXTrapped /Unknown >> setdistillerparams << /HWResolution [600 600] /PageSize [595.276 841.890] >> setpagedevice
Page 3: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Copyright © 2006 Hogeschool INHOLLAND

Alle rechten voorbehouden. Niets van deze uitgave mag worden vermenigvuldigd,

opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige

vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opname

of op enige andere manier, zonder vooraf schriftelijke toestemming van de uitgever:

Hogeschool INHOLLAND.

Voorzover het maken van kopieen uit deze uitgave is toegestaan op grond van artikel

16b en 17 Auteurswet 1912 dient men de daarvoor wettelijke vergoeding te voldoen aan

de Stichting Reprorecht, Postbus 882, 1180 AW Amstelveen. Voor het overnemen van

één of enkele gedeelte(n) uit deze uitgave in bloemlezing, readers of andere compilatie

werken dient men zich tot de uitgever te wenden.

All rights reserved. No part of this publication may be reproduced, stored in a retrieval

system, or transmitted, in any form or by any means, mechanical, photocopying,

recording or otherwise, without prior permission of the publisher.

ISBN-10: 90-77812-13-X

ISBN-13: 978-90-77812-13-6

Page 4: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Rede, uitgesproken bij de aanvaarding

van het ambt als lector

Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid

aan Hogeschool INHOLLAND

te Amsterdam/Diemen op 22 maart 2006

door

Prof. drs. A.F.D. van Veen

Page 5: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

4

Page 6: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

5

Inhoudsopgave

1. Inleiding 7

2. Het belang van krachtige zorgstructuren in het onderwijs 10

3. Schoolverbetering en risicoleerlingen in de grote steden 16

4. Het pleidooi voor zorgintegratie en brede scholen 26

5. Uitbreiding van schoolverbetering en onderwijsvernieuwing 34

6. Recent onderzoek naar samenwerking tussen de school en haar

omgeving en implicaties voor praktijkontwikkeling en beleidsvoering 39

7. Actuele ontwikkelingen in het Nederlandse jeugdbeleid en implicaties

voor het hoger beroepsonderwijs tot besluit 52

Referenties 60

Page 7: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

6

Page 8: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

1 Inleiding

De sociale, economische, culturele en demografische ontwikkelingen van de laatste

decennia hebben landelijke overheden gedwongen zich te bezinnen op de invloed van

nieuwe maatschappelijke omstandigheden op gezinnen, kinderen, jongeren en op het

onderwijssysteem. Nieuwe vormen van sociaal, onderwijs- en jeugdbeleid en aangepaste

zorgsystemen en –programma’s werden ontwikkeld om in te kunnen spelen op de maat-

schappelijke behoeften die door deze omstandigheden zijn ontstaan. De ontwikkeling van

wat wij in Nederland ‘brede scholen’ noemen en de versterking van zorgstructuren in en

om de school voor risicoleerlingen en hun gezinnen staan inmiddels in vele Westerse

landen hoog op de agenda’s van overheden en uitvoerende instellingen. Het boeken van

betere resultaten voor kinderen en jeugdigen en hun gezinnen en scholen via samen-

werking tussen het onderwijs en instellingen voor welzijn, gezondheidszorg, jeugdzorg,

veiligheid en toeleiding naar de arbeidsmarkt vormt daarin een prominent thema.

Niettegenstaande deze ontwikkelingen worden scholen in grote steden in de praktijk nog

steeds geconfronteerd met een aantal zeer ernstige problemen en uitdagingen. Motivatie-

problemen van leerlingen, ziekteverzuim van leerkrachten, voortijdig schoolverlaten, groei

van de behoefte aan speciale onderwijszorg, geweld, discriminatie, segregatie, armoede,

verzorgings- en opvoedingsproblemen in gezinnen, een rijtje vraagstukken dat moeiteloos

langer gemaakt kan worden. Ondanks de talloze programma’s, strategieën en modellen

die de laatste dertig jaar zijn ontwikkeld om scholen te ondersteunen en om leren en

lesgeven in de grote steden te verbeteren, zijn er op dit terrein per saldo nog vele verbe-

teringen noodzakelijk. Implementatiepraktijken en onderzoek hebben aangetoond dat

veranderingen in veel gevallen slechts op een mythe berusten. Deels is dat het gevolg

van een wildgroei van kortlopende projecten en het ontbreken van systematische en

geïntegreerde aanpakken, deels is dat terug te voeren op een gebrek aan leiderschap en

ondersteunend en geïntegreerd beleid voor onderwijsvernieuwing.

Ik wil hier de opvatting verdedigen dat er voor het boeken van betere resultaten voor

kinderen en jeugdigen in het grootstedelijke onderwijs behoefte bestaat aan een op

samenwerking gericht leiderschap in zowel beleid als praktijk, aangevuld met strategische

en operationele plannen. De focus mag daarbij niet beperkt blijven tot de onderwijs-

opdracht van de school, maar moet zich ook richten op het realiseren van een effectieve

en efficiënte zorgstructuur voor het onderwijs waarin de inzet van externe instellingen op

7

Page 9: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

8

het gebied van preventie, probleemtaxatie, vroegtijdige interventie en hulpverlening in

samenhang met de leerlingenzorg wordt vormgegeven. Het gaat daarbij onder meer om

een herbezinning op de maatschappelijke opdracht van het onderwijs, de verbetering van

arbeidsomstandigheden in het onderwijs, de samenwerking met ouders en professionals

in en om de school, het anders vormgeven van leiderschap en managementrollen en de

verantwoordelijkheden van de verschillende professionals en instellingen, en vooral ook

om de noodzaak tot het ontwikkelen van een betere regionale sociale infrastructuur en

geïntegreerde beleidsvoering. Tegen deze achtergrond moet de aandacht gericht zijn op

alle sociale hulpbronnen in de school, de buurt en de regio.

Op basis van de thans beschikbare kennis moeten we concluderen dat de nadruk louter

op schoolstrategieën en brede scholen weinig kans van slagen biedt. De decentralisatie

van de beleidsverantwoordelijkheid voor onderwijs, jeugdgezondheidszorg, welzijn en, zij

het in mindere mate, jeugdzorg heeft in vele Europese landen voor de gemeenten en grote

steden in het bijzonder tal van kansen gecreëerd om veranderingen door te voeren en

scholen te ondersteunen teneinde betere resultaten te boeken. Gemeenten blijken echter

grote moeite te hebben om tot een integraal en slagvaardig (jeugd)beleid te komen.

Dit geldt zowel voor de inhoudelijke sturing binnen de gemeentelijke organisatie als voor

de bestuurlijke samenwerking met uitvoerende instellingen. Voor Nederland geldt daarbij

tevens dat het onderwijs een uiterst beperkte rol heeft gespeeld in het jeugdbeleid.

De maatschappelijke behoefte aan een effectievere regionale sociale infrastructuur is

echter onverkort groot. Grote steden kunnen hierbij een cruciale rol spelen door een

nieuwe generatie van strategische en operationele antwoorden te ondersteunen.

Deze zouden zich onder meer moeten richten op het ontwikkelen, invoeren en borgen

van structurele samenwerking tussen onderwijs, bedrijfsleven, gezondheidszorg, welzijn

en jeugdzorg in scholen en netwerken van scholen, die betere scholing en

(onderwijs)zorg voor kwetsbare kinderen en jeugdigen garandeert en die gezinnen en

scholen ondersteunt.

In deze lectorale rede gaan we na welke kennis hierbij tot onze beschikking staat en

verkennen we veelbelovende praktijken die in de Verenigde Staten, Nederland en enkele

andere Europese landen zijn ontwikkeld om de problematiek van kwetsbare jongeren en

hun gezinnen en scholen aan te pakken en de maatschappelijke mogelijkheden en voor-

uitzichten van deze kinderen en jeugdigen te verbeteren. Verder zullen enkele van de

uitdagingen waarvoor scholen in grote steden, beleidsmakers en het hoger onderwijs zich

Page 10: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

9

gesteld zien, worden verhelderd. Om de weg te bereiden voor deze discussie, inventari-

seren we allereerst de beschikbare kennis en huidige trends in praktijk en beleid die ons

kunnen informeren over nieuwe strategische antwoorden. De implicaties voor het lecto-

raat Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid aan Hogeschool INHOLLAND vormen het

slotakkoord van deze beschouwing.

Page 11: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

10

2. Het belang van krachtige zorgstructuren

in het onderwijs

Twee jaar geleden vroeg een schoolleider van een vmbo-school met vijfhonderdleerlingen in een grote stad mij langs te komen omdat hij geen licht meer aan heteind van de tunnel zag. In relatief korte tijd was de school van een brede scho-lengemeenschap (vmbo, havo, vwo) met relatief goede leerprestaties veranderdin een nagenoeg zwarte vmbo-school die in zijn ogen nauwelijks meer toege-voegde waarde kon leveren, ondanks de vele inspanningen van de schoolleidingen andere medewerkers van de school. Van de 120 leerlingen die jaarlijksinstroomden woonde driekwart in een gebroken gezin, vaak alleen met demoeder. Het merendeel van deze leerlingen ontbrak het in de namiddag of deavond aan ouderlijk toezicht vanwege het feit dat moeder aan het werk was. Vancommunicatie en samenwerking met de ouders was volgens de schoolleidernauwelijks meer sprake. De school maakte zich ernstig zorgen over de gezond-heid en leerprestaties van deze kinderen en de condities waaronder zij opgroei-den. Hoewel de veiligheid in school door hem als redelijk werd betiteld, werd errond de school gedeald en werden kinderen regelmatig geïntimideerd enbedreigd. Ook verhaalde hij van de vele meisjes die hij depressief zag rondlopen,over getalenteerde leerlingen die de school niet kon bedienen, en over tal vangedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op deontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.Op mijn vraag op welke hulpbronnen hij kon rekenen vanuit de lokale overheid envanuit bestaande voorzieningen voor welzijn, jeugdzorg, leerplicht, gezondheids-zorg en veiligheid, keek hij mij vertwijfeld aan. Zeker, er werd veel gepraat over deproblemen van de leerlingen en hun gezinnen en gelukkig waren er ook instellingendie de leerlingen en de school probeerden te helpen. Punt was alleen dat opvoedings-hulp nauwelijks gerealiseerd werd, net zo min als concrete ondersteuning voor deleerlingen op school en vooral ook na schooltijd. Hij vertelde mij dat het afgelopenschooljaar de hulpverleningsinstellingen hadden besloten gezamenlijk in te zettenop opvoedingsondersteuning, maar al na enkele maanden met hun gezamenlijkeinspanningen gestaakt waren omdat zij in hun werk-tijden de moeders nietkonden bereiken en niet in staat bleken hen in de loop van de avond of in hetweekend te bezoeken.

Een directeur van een zmok-school in de Randstad voor leerlingen in de basis-schoolleeftijd verzocht ons hem te helpen de hulpverleningsinstellingen te active-ren om concrete ondersteuning te bieden voor zijn leerkrachten, de leerlingen enhun ouders. Onderzoek leerde ons dat bij een op de vijf kinderen sprake was van

Page 12: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

lopende hulpverlening van lokale instellingen of de jeugdzorg en dat bij vier op devijf kinderen eerdere hulpverlening had plaatsgevonden. Veel ouders werden doorinstellingen betiteld als ‘zorgmijders’.Bij een op de vijf kinderen werd door ons vastgesteld dat inzet van de jeugdhulp-verlening en jeugd-geestelijke gezondheidszorg geboden was en dat de helft vande gezinnen voor korte of langere tijd gebaat zou zijn bij een vorm van opvoe-dingshulp. Daarnaast stelden wij vast dat de school (voor zeer moeilijk opvoed-bare kinderen!) niet of nauwelijks kon terugvallen op advies en consultatie vanexterne instellingen en dat deze ook nauwelijks bereid bleken de scholen teondersteunen via deskundigheidsbevordering of door het bieden van schoolmaat-schappelijk werk en gezinsbegeleiding. Via extra projectmiddelen werden instellin-gen bereid gevonden hulpverlening in en om de school te bieden. In relatief kortetijd werd een groot aantal ouders betrokken bij het onderwijs van hun kinderen enbleken de zorgmijdende ouders goed te motiveren hun opvoedingsgedrag tebespreken en te veranderen. Ook werd door de jeugd-geestelijke gezondheids-zorg met succes gewerkt aan de sociale vaardigheden en agressieregulatie vanleerlingen. Met het wegvallen van de middelen vertrokken ook de hulpverlenendeinstellingen en stond de school er weer alleen voor.

11

Leerkrachten in het onderwijs krijgen regelmatig te maken met leer-, gedrags-, ontwikke-

lings- en opvoedingsproblemen van kinderen en jeugdigen waar ze niet direct een

antwoord op hebben of geen raad mee weten, ook niet met hulp van gespecialiseerde

medewerkers van de school (o.a. interne begeleider, remedial teacher, leerlingbegelei-

ders) of van het samenwerkingsverband van scholen waarbij zij zijn aangesloten. Externe

instellingen op het gebied van speciaal onderwijs, welzijn, gezondheidszorg, leerplicht,

jeugdzorg en veiligheid komen daarmee in beeld. Tegelijkertijd wordt in toenemende mate

een beroep gedaan op het onderwijs om bij te dragen aan onder meer achterstanden-

bestrijding en ontwikkelingsstimulering, gezondheidsbevordering, het voorkomen van

schooluitval, vandalismebestrijding, criminaliteitspreventie, maatschappelijke participatie

en integratie. De onderwijspraktijk laat zien dat scholen verschillende posities in kunnen

nemen als wij kijken naar de wijze waarop zij reageren op deze maatschappelijke behoef-

ten en problemen van kinderen en jeugdigen. Zo zijn er scholen die kiezen voor een

relatief smalle opvatting van hun kerntaken en hun pedagogische en maatschappelijke

functie, terwijl andere scholen vorm en inhoud geven aan een bredere taakopvatting.

Mede afhankelijk van deze keuze werken scholen meer of minder actief samen met

genoemde externe instellingen. Deze samenwerking kan verschillende vormen aan-

nemen. Het kan gaan om het ontwikkelen van goede verwijsrelaties, om het realiseren

Page 13: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

12

van consultatiemogelijkheden en deskundigheidsbevordering, maar bijvoorbeeld ook om

het verbeteren van de afstemming tussen de inzet van de school en een of meer externe

instellingen en de samenwerking in de uitvoering van de zorgverlening aan leerlingen, al

dan niet binnen de muren van de school.

Als we de opgaven waar scholen zich voor gesteld zien op ons in laten werken kunnen

we niet anders dan constateren dat deze complex zijn. De verzuchtingen van veel school-

leiders, leerlingbegeleiders en zorgcoördinatoren van scholen en coördinatoren van Weer

Samen Naar School-verbanden en samenwerkingsverbanden voortgezet onderwijs

onderstrepen dat. Het is lang niet altijd duidelijk welke taken en verantwoordelijkheden

externe instellingen hebben, wat het onderwijs redelijkerwijs kan vragen van deze voor-

zieningen qua inzet en samenwerking op het gebied van de leerlingenzorg en wie school-

leiders en coördinatoren leerlingenzorg moeten benaderen om daarover te overleggen en

afspraken te maken. Zoals hierboven al werd aangegeven hoeven deze afspraken zich

niet te beperken tot de mogelijkheden van externe instellingen om de zorgstructuur van

het onderwijs te versterken en aan te vullen in het geval van gesignaleerde gedrags-,

ontwikkelings- en opvoedingsproblemen. De samenwerking met externe instellingen kan

ook betrekking hebben op achterstandsbestrijding en ontwikkelingsstimulering, speciale

onderwijszorg c.q. orthodidactische hulp, gezondheidszorg en veiligheidsvraagstukken.

Bovendien kunnen de activiteiten op deze gebieden zich preventief richten op alle leer-

lingen of op specifieke groepen leerlingen (bijvoorbeeld risicogroepen) of zich concen-

treren op individuele of groepen leerlingen waarbij problemen al zijn gesignaleerd.

Deze omstandigheid maakt het beeld voor schoolleiders en coördinatoren op het gebied

van de leerlingenzorg nog ingewikkelder. In de praktijk kunnen zij in het verlengde hiervan

ook te maken krijgen met tal van andere lokale, regionale of thematische netwerken zoals

bijvoorbeeld wijk- of buurtnetwerken, bredeschoolnetwerken, leerplicht/rmc-netwerken,

justitienetwerken, lokale netwerken 0-12 of 12plus, netwerken van onderwijskansen-

scholen, en netwerken voor ADHD, autisme of School en Veiligheid.

De eerder onderscheiden domeinen van achterstandsbestrijding en ontwikkelingsstimule-

ring (onderwijsachterstandenbeleid en vroeg- en voorschoolse educatie) en speciale

onderwijszorg (waaronder regionale expertisecentra en leerlinggebonden financiering)

zullen de meeste schoolleiders en coördinatoren leerlingenzorg van scholen en scholen-

netwerken bekend in de oren klinken. Dat is misschien minder het geval voor het domein

van de opvoedingsondersteuning, het welzijnswerk, de jeugdzorg, de gezondheidszorg en

veiligheid. De betekenis van deze beleidsterreinen en de voorzieningen die daarmee

Page 14: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

13

verbonden zijn wordt al snel duidelijk als we denken aan de discussies die er in het

onderwijs gevoerd worden over de veilige school, de gezonde school, de brede school, de

onderwijskansenschool en de zorgzame school. De beleidsterreinen en (ontwikkelings)-

domeinen zijn bovendien niet altijd goed te scheiden. Achterstandsleerlingen zorgleer-

lingen (leerlingen in het basis- en voortgezet onderwijs die speciale onderwijszorg nodig

hebben) zijn lang niet altijd verschillende leerlingen en soms hebben deze leerlingen ook

meer of minder specialistische jeugdzorg nodig. In deze gevallen gaat het om kinderen en

jeugdigen die vanuit het perspectief van leren en ontwikkeling behoefte hebben aan

ondersteuning op meerdere gebieden. Tegen deze achtergrond zal het niet bevreemden

dat schoolleiders en coördinatoren leerlingenzorg een goede kans hebben de weg kwijt te

raken in het woud van instellingen en netwerkstructuren. Het is echter van groot belang

dat zij in het kader van de versterking van de leerlingenzorg in het onderwijs op de hoogte

zijn van de taken van deze voorzieningen en instellingen, van mogelijke vormen van

samenwerking en van de verantwoordelijkheden van gemeenten en provincies.

De versterking van de leerlingenzorg door samen te werken met externe instellingen in de

regio is geen doel op zich. Centraal staat het verbeteren van resultaten voor kinderen en

jeugdigen. Bij resultaten denken wij niet alleen aan schoolprestaties in enge zin. In het

bijzonder wordt ook gedacht aan het verbeteren van ontwikkelingskansen voor kinderen

door aandacht te besteden aan een goede samenwerking van de school met de leer- en

leefsituatie buiten de school. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om goede samenwerking met

de ouders en het bevorderen van ontwikkelingskansen in de voorschoolse periode en in

de vrije tijd (naschoolse activiteiten). Speciale aandacht moet daarbij ook uitgaan naar het

realiseren van een ‘herbergzaam’ schoolklimaat en een goede leerlingenzorg voor alle

kinderen en jeugdigen in het onderwijs, naast specifieke en geïndiceerde vormen van zorg

voor die leerlingen voor wie de ontwikkeling niet vanzelfsprekend verloopt en waarbij

handelingsverlegenheid bestaat bij leerkrachten en ouders. Scholen kunnen hier veelal

zelf, samen met natuurlijke bondgenoten in het scholennetwerk waarbij zij zijn aangesloten

en schoolnabije voorzieningen zoals de jeugdgezondheidszorg, de leerplicht en de onder-

wijsbegeleiding, vaak de nodige ondersteuning bieden. In andere gevallen is meer specia-

listische ondersteuning nodig om ontwikkeling en opvoeding weer kansen te geven. Dan is

samenwerking met andere externe instellingen in en om de school van groot belang.

Tal van vraagstukken zijn daarbij in de praktijk van alledag aan de orde. Zo is het niet

alleen vaak onduidelijk voor welke ondersteuningsbehoefte welke instellingen aangespro-

Page 15: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

14

ken kunnen worden, maar bestaat er ook onduidelijkheid over de procedures die daarbij

in het geding zijn en over de wijze waarop de samenwerking met de school in de praktijk

verloopt. Bovendien blijkt het moeilijk voor scholen om bestaande ondersteuningsmoge-

lijkheden te mobiliseren, vooral omdat het voorzieningenaanbod moeilijk te doorgronden

is en externe instellingen uit zichzelf vaak niet gericht zijn op het aangaan van structurele

relaties met scholen en op schoolgericht en schoolnabij werken. Scholen noemen in dit

verband onder meer de volgende knelpunten (Van Veen, 2005b):

• medewerkers van de school worden van het kastje naar de muur gestuurd;

• er zijn voor de school geen vaste contactpersonen bij externe instellingen;

• scholen stuiten regelmatig op lange wachttijden en –lijsten bij externe instellingen;

• externe instellingen koppelen niet of onvoldoende terug naar scholen over al dan niet

ingestelde hulpverlening;

• (be)handelingsplannen van zorginstellingen en scholen worden onvoldoende afge-

stemd en/of geïntegreerd;

• passende hulpverleningsprogramma’s ontbreken of kunnen niet flexibel, snel en in

voldoende mate worden ingezet of geactiveerd;

• externe zorginstellingen zijn niet of in onvoldoende mate beschikbaar voor scholen

voor consultatiemogelijkheden en deskundigheidsbevordering en bij crisissituaties.

Dat het hier gaat om hardnekkige knelpunten blijkt uit diverse ervaringsgegevens en

onderzoeken (Bosdriesz, Van Kessel & Van Veen, 2005; Van Veen et al., 2005a).

Gelukkig is er de afgelopen jaren in de onderscheiden onderwijssectoren vooruitgang

geboekt op het terrein van de samenwerking met externe instellingen. Deze vooruitgang

heeft kunnen plaatsvinden dankzij de inspanningen van praktijkinstellingen, lokale en

provinciale overheden. Vooral ook bestuurlijke afspraken tussen de overheden (BANS-

afspraken voor het voortgezet onderwijs), de nieuwe aanpak van het jeugdbeleid van het

kabinet (Operatie JONG en in het bijzonder het programma Zorgstructuren in en om de

School) en beleidsmaatregelen van het ministerie van OCW (veiligheidsbeleid, verster-

king leerlingenzorg, WSNS Plus, reboundvoorzieningen) leverden (extra) stimulansen en

kaders om de beoogde samenwerking te realiseren op uitvoeringsniveau en deze

bestuurlijk te verankeren. Het belang van krachtige zorgstructuren in en om de school is

inmiddels onomstreden, net als de maatschappelijke urgentie om dit thema in alle onder-

wijssectoren met kracht ter hand te nemen. Lange tijd richtte de beleidsaandacht zich

vooral op het voortgezet onderwijs. De afgelopen jaren is deze verbreed en zijn ook initia-

tieven genomen en vorderingen gemaakt op het terrein van het basisonderwijs, het

Page 16: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

15

middelbaar beroepsonderwijs (bve-sector) en het speciaal onderwijs.

Tot besluit kan worden opgemerkt dat de aandacht voor de versterking van de leerlingen-

zorg door samenwerking met externe instellingen eveneens een bijdrage heeft geleverd

aan het verbeteren van de inhoud en organisatie van de leerlingenzorg in scholen en

netwerken van scholen. In de onderwijspraktijk constateren wij, gestimuleerd door

(beleids)programma’s van het ministerie van OCW en schoolbesturen, een toenemende

aandacht voor de vastlegging van de inhoud en organisatie van de leerlingenzorg in

schoolplannen en zorgplannen van scholennetwerken, voor een betere inbedding van de

samenwerking met externe instellingen in de leerlingenzorg, voor de definiëring van taken

en verantwoordelijkheden van externe instellingen, en voor efficiency- en effectiviteits-

vergroting van het periodieke afstemmingsoverleg met externe instellingen in het zorg-

adviesteam. Referentiemodellen voor de vormgeving van de samenwerking met externe

instellingen en de inrichting van de schoolinterne en bovenschoolse leerlingenzorg zijn

inmiddels beschikbaar gekomen. Op basis hiervan kunnen scholen hun eigen (algemene

en specifieke) leerlingenzorg en de inzet van externe instellingen hierbij in kaart brengen.

Dit geldt ook voor de organisatie van het overleg en de samenwerking met externe instel-

lingen met betrekking tot de ondersteuning van vroegtijdige signalering en onderkenning,

de beoordeling/taxatie en diagnostiek van gesignaleerde problemen van leerlingen, en

de uit te voeren interventies. Het kennisbestand waarop men zich in het onderwijs kan

baseren voor de vormgeving van krachtige zorgstructuren, die volgend op de signalering

en onderkenning van problemen van jeugdigen in staat zijn tot een goede probleemtaxa-

tie te komen en snel, passende ondersteuning te bieden aan leerlingen, hun ouders en

scholen, is daarmee in relatief korte tijd snel gegroeid.

Page 17: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

16

3. Schoolverbetering en risicoleerlingen in

de grote steden

Risicoleerlingen en de uitdagingen voor onderwijsverbetering in de grote steden

De afgelopen twintig jaar zijn de inspanningen in beleid en praktijk in tal van landen en in

toenemende mate gericht op risicoleerlingen en voortijdig schoolverlaters (Levin, 1989;

Dryfoos, 1990; Pallas et al., 1989; Rumberger, 1991; Wang et al., 1995; Bradley et al.,

1997; Barnett & Boocock, 1998; Henggeler et al., 1998; Morris et al., 1999; Kinder et al.,

2000; Grobe, et al., 2001; Evans, et al., 2004; Levin, 2004). Hoewel een onevenredig

groot aantal van deze leerlingen in de grote steden woont en afkomstig is uit de lagere

inkomensgroepen en etnische minderheden (Kaufman et al., 1999; De La Rosa & Maw,

1990; Brooks-Gunn et al., 1997, 2003; Riddell, 2003; Miron & Lauria, 2005), kunnen

leerlingen van elk geslacht, ras, gezinssamenstelling of economische achtergrond tot de

groep risicoleerlingen behoren. Risicoleerlingen zijn leerlingen die op school geen succes

ervaren en die potentiële voortijdig schoolverlaters zijn. Onderwijskundigen en pedagogen

gebruiken uiteenlopende termen voor deze leerlingen (achterstandsleerlingen, kansarme

leerlingen) om de mismatch aan te duiden tussen leerlingen en de kenmerken van hun

leeromgeving die uiteindelijk leidt tot schooluitval (Deschenes, Cuban & Tyack, 2001).

Tal van onderwijskundigen en beleidsmakers hebben zich afgevraagd waarom onderwijs-

kundige interventies op basis van de aanzienlijke hoeveelheid onderzoek naar onder-

wijzen en leren uit de jaren zeventig en tachtig, zo weinig positieve effecten hebben gehad

voor risico- en achterstandsleerlingen. Het heeft lang geduurd eer het antwoord op deze

vraag kon worden gegeven, maar dat antwoord is wel ondubbelzinnig: we zijn er onvol-

doende in geslaagd de veelheid aan variabelen in kaart te brengen die van invloed zijn op

het leren. Bij het ontwerpen van leeromgevingen en vroegere interventiestudies zijn we

nauwelijks gericht geweest op vragen als: ‘Wat is er nodig om te bevorderen dat kinderen

die naar school komen in staat zijn zich te richten op leren?’ en ‘Welke factoren verhinde-

ren dat zelfs de beste en meest creatieve leraren succes boeken bij hun leerlingen?’.

Vele van deze factoren zijn de laatste vijftien jaar zichtbaar geworden. De meeste leer-,

gedrags- en emotionele problemen die op school zichtbaar worden ontstaan in situaties

waarin externe hindernissen voor leren en onderwijzen niet worden meegewogen en

waarin geen rekening wordt gehouden met verschillen tussen leerlingen die specifieke

pedagogisch-didactische aanpakken vereisen. Bovendien worden de problemen vaak

Page 18: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

groter wanneer kinderen en jongeren de frustraties die hieruit voortkomen en de ontmoe-

digende gevolgen van slechte schoolprestaties internaliseren.

De waslijst aan hindernissen waarmee kinderen en jongeren te maken kunnen hebben,

zal bekend zijn bij eenieder die woont of werkt in buurten waar vele gezinnen worstelen

met een lage inkomenssituatie. De mogelijkheden van scholen en bestaande sociale

hulpbronnen in grote steden en gedepriveerde plattelandsgebieden zijn vaak onvoldoen-

de om zelfs maar de meest basale ondersteuning en ontplooiingskansen te bieden aan

kinderen en hun gezinnen. Bovendien werpt de ontoereikende aandacht voor taal- en

culturele verschillen en voor de hoge leerlingenmobiliteit en (jeugd)werkeloosheid extra

hindernissen op voor leerprestaties en voor pogingen om ouders te betrekken bij het

onderwijs voor hun kinderen (Adelman & Taylor, 1998; Brownell et al. 2004).

In talloze studies zijn factoren geïdentificeerd die op een risicostatus wijzen en op de

mate van waarschijnlijkheid dat deze factoren zullen leiden tot voortijdig schoolverlaten

(zie Battisch et al., 1995; Bradley & Manzo, 2000; Green & Scott, 1995; Romanik &

Blazer, 1990; Rumberger, 1991, 2001; Willms, 2003). De indicatoren uit deze studies

omvatten onder meer lage leerprestaties, een laag zelfbeeld en weinig belangstelling voor

school. Een onevenredig groot aantal van deze leerlingen is van het mannelijk geslacht,

behoort tot etnische minderheden en is afkomstig uit gezinnen met een lage sociaal-

economische status. Hun ouders hebben doorgaans zelf een lage vooropleiding en

koesteren met betrekking tot onderwijs weinig verwachtingen voor hun kinderen.

Gezinsproblemen, armoede, drugsverslaving, zwangerschap op jonge leeftijd en andere

problemen kunnen een succesvolle schoolloopbaan verhinderen. Andere risicofactoren

zijn lage intelligentiescore, gering zelfbewustzijn, beperkte sociale vaardigheid en gevoel

van vervreemding. Het is vooral het gecombineerde effect van meerdere sociale, psycho-

logische, lichamelijke en opvoedkundige factoren in de eerste fase van het voortgezet

onderwijs dat leerlingen op een strategisch niveau doet belanden waarin zij een grote

kans op schooluitval hebben. De meeste operationele definities van een risicoleerling

schetsen weliswaar de gevolgen van maatschappelijke en onderwijsproblemen, maar

geven zelden aanwijzingen voor de wijze waarop leerkrachten deze problemen in de

onderwijsleersituatie kunnen hanteren. Om de leer-, gedrags- en gezondheidsproblemen

van risicoleerlingen te kunnen aanpakken en om de aansluiting van deze jongeren op de

onderwijsleersituatie te verbeteren, is een enorme hoeveelheid programma’s ontwikkeld

om succeservaringen te vergroten en voortijdig schooluitval tegen te gaan.

17

Page 19: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

18

Succesvolle programma’s voor risicoleerlingen

Op scholen zijn talloze programma’s geïmplementeerd die zich richten op risicoleerlingen

en potentiële schooluitvallers (zie Slavin, Karweit, & Madden, 1989; Madden et al., 1993;

Rumberger, 2001; Evans et al., 2004). Veel van deze programma’s echter veranderen de

structurele kenmerken van het onderwijs zonder oog te hebben voor de eigenschappen

van de lerende of voor de manier waarop leerlingen leren. Hoewel sommige onderwijs-

interventies veelbelovend zijn wat betreft het verkleinen van de prestatiekloof tussen

achterstandsleerlingen en hun meer bevoordeelde leeftijdgenoten, hebben deze program-

ma’s slechts een bescheiden impact gehad (Slavin et al., 1989; Wang, et al., 1995;

Dryfoos, 1998; Borman, G.D. et al., 2002; Slavin & Fashola, 1998). Het mislukken van

deze vernieuwingspogingen wordt toegeschreven aan onjuiste vooronderstellingen waarop

deze programma’s gebaseerd zijn, zoals tekortmodellen die zich richten op remedial hulp

(Sinclair, 1993), aan het ontbreken van een integrale aanpak van het probleem, en aan

een te sterke en eenzijdige nadruk op benaderingen die zich richten op basisvaardighe-

den (Haberman, 1991; Knapp & Shields, 1990). Programma’s die zich uitsluitend richten

op vernieuwing in de klas veronachtzamen bovendien de hierboven beschreven sociale,

emotionele en lichamelijke problemen die verhinderen dat een leerling ‘klaar’ is om te

kunnen leren.

Meer recent zijn er programma’s geïntroduceerd die in de behoeften van kinderen en

jongeren die momenteel buiten de boot dreigen te vallen trachten te voorzien via samen-

werking tussen leerkrachten, ouders en instanties op het gebied van hulpverlening en

gezondheidszorg (Dryfoos, 1994; Levin, 1994). Succesvolle programma’s van dit type

hebben gemeenschappelijke eigenschappen wat betreft organisatie, personele bezetting

en pedagogisch-didactische aanpakken (zie Epstein et al., 1993; Morely, 1991;

Rumberger, 1991, 2001). Dergelijke programma’s worden doorgaans geïmplementeerd in

een context die afwijkt van de traditionele onderwijsleersituatie. De klassen zijn bijvoor-

beeld klein, leraren zijn sterk gecommitteerd aan de filosofie en de doelstellingen van hun

programma, en omdat risicoleerlingen vaak vervreemd zijn van de school, worden in-

dringende motivatiestrategieën en geïndividualiseerde instructiemethodes gebruikt om van

de school een gunstiger leeromgeving te maken. Veel succesvolle programma’s scheiden

bovendien de risicoleerlingen van de overige leerlingen, leggen een relatie tussen werk en

onderwijs, en bieden begeleiding en hulpverlening met betrekking tot gezondheid en

welzijn van leerlingen en hun gezinnen. De programma’s zijn flexibel en omvatten een op

Page 20: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

19

maat gesneden curriculum dat aansluit bij de leerbehoefte van de individuele leerlingen.

Leerlingen worden in staat gesteld persoonlijk contact te hebben met leerkrachten en

hulpverleners die specifiek zijn toegerust voor deze taak. De scholen werken vaak samen

met de bredere sociale omgeving om risicoleerlingen te identificeren en werken actief

samen met ouders die begeleid worden om een ondersteunende rol te spelen bij het leren

en de ontwikkeling van hun kinderen (Rumberger, 2001; Stern & Wing, 2004).

Veelgebruikte strategieën in effectieve programma’s voor risicoleerlingen omvatten het

bevorderen van een positieve houding en zelfvertrouwen bij leerlingen, het motiveren tot

betere leerprestaties, het verkleinen van de klassengrootte, het stellen van heldere

doelen en expliciete regels, het flexibiliseren van programma’s middels individuele

coaching en begeleiding, en het stimuleren van respectvolle en op vertrouwen geba-

seerde relaties tussen leraren en leerlingen in een ‘herbergzame’ leeromgeving.

Niettegenstaande de aanzienlijke verschillen tussen landen op het punt van de institutio-

nele contexten, de bredere sociaal-economische structuren en de gesignaleerde proble-

men van jongeren en hun gezinnen en scholen, vormden de bovengenoemde strategieën

en programmakarakteristieken voor het werken met risicoleerlingen medio jaren negentig

het gedeelde kennisbestand van onderwijsvernieuwingsbewegingen in tal van (westerse)

landen. Daarbij werden de volgende schoolvoorwaarden geïdentificeerd om de onderwijs-

ervaringen van risicoleerlingen te verbeteren

(zie Guthrie, 1989; Ravitch & Viteritti, 2000; Van Veen, 1996, 2001):

• maak risicoleerlingen een prioriteit op school;

• kies een brede en geïntegreerde benaderingswijze;

• investeer in deskundigheidsbevordering en schoolontwikkeling;

• stel hogere verwachtingen ten aanzien van leerprestaties voor risicoleerlingen;

• verbeter de instructiekwaliteit en het leerkrachtengedrag;

• betrek het gezin, de bredere omgeving van de school en externe (welzijns- en

zorg)instellingen bij (onderwijsondersteunende) programma’s;

• coördineer het onderwijs en de begeleiding voor elke leerling;

• intervenieer in een vroeg stadium en houd de interventie vol.

Deze benaderingswijze heeft anno 2006 niets aan gebruikswaarde ingeboet en ook nu

zitten er tussen de programma’s en strategieën geen wondermiddelen. Hoewel we veel

weten over de onderdelen van succesvolle schoolverbeteringsprogramma’s (Schorr &

Schorr, 1988; Slavin, Karweit & Madden, 1989; Dryfoos, 1990, 1998; Freiberg, 1997;

Page 21: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

20

Slavin & Fashola, 1998; Borman et al., 2002), blijven vele vragen onbeantwoord. Zoals

Cuban (1989) al ruim vijftien jaar geleden in de context van de ‘effectieve school’-bewe-

ging aangaf, begrijpen we de werking van de afzonderlijke elementen die in verband

staan met effectieve scholen, maar ontbreekt het ons aan een volledig begrip van de

stappen die nodig zijn om een falende school om te vormen tot een succesvolle. De grote

vraag blijft: hoe komen we daar? We beschikken evenmin over een afdoende verklaring

voor de relatie tussen beschikbare middelen en succesvolle programma’s. De afgelopen

jaren is wel een beter begrip ontstaan van de effectiviteit van programma’s die zich rich-

ten op achterstands- en risicoleerlingen. (Dryfoos, 1998; Power et al., 2003; Osher et al.,

2004). Ook de kenmerken van scholen die een betere uitgangspositie hebben en die

aanzienlijk meer weten te bereiken dan andere zijn vastgesteld (Keys, et al., 2003;

Hopkins & Harris, 2006). Daarbij gaat het onder meer om een combinatie van middelen,

leiderschap, curriculumplanning, onderwijskwaliteit, schoolcultuur en de kwaliteit van

aanvullende programma’s voor risicoleerlingen. Verantwoordelijkheden delen en gebruik

maken van externe expertise en sociale hulpbronnen zijn van cruciaal belang voor

scholen in grote steden. Schoolverbetering is daarmee een kwestie van teamwork en

veronderstelt communicatie en samenwerking tussen leerkrachten onderling en samen-

werking met ouders, leerlingen en de bredere omgeving van de school.

Nieuwe perspectieven voor kwaliteitsverbetering van het onderwijs in grote steden

Talloze onderzoekingen in vele landen attenderen ons op de maatschappelijke gevolgen

van het feit dat het aantal risicoleerlingen de afgelopen jaren niet alleen is gegroeid, maar

dat hun relatieve achterstand ook nog eens is vergroot. Scholen in grote steden staan

hier voor een speciale uitdaging gezien de diversiteit van de problemen en achterstanden

waarmee de leerlingen en hun gezinnen kampen. Een toenemend aantal van deze

scholen wordt geconfronteerd met een hoge uitval, vervreemding bij leerlingen en leer-

krachten, gebrekkige leerprestaties en een grote mobiliteit van zowel leerlingen als

leraren, omstandigheden waarop zelfs de meest effectieve leerkrachten en scholen

slechts moeizaam invloed kunnen uitoefenen. Pogingen hier wat aan te doen worden

verder gecompliceerd door het zogenaamde Matthew-effect: leerlingen die aan het begin

van het schooljaar al achter zijn of die langzamer leren, zullen een progressief toene-

mende achterstand oplopen, als ze al op school blijven (Reynolds, 1989; Waxman, 1992).

In plaats van eenvoudigweg ‘het slachtoffer de schuld geven’ (het kind en de sociale en

culturele achtergrond van de leerling), zou men ook kunnen beweren dat het juist het

schoolsysteem, de schoolprogramma’s en de organisatorische en omgevingskenmerken

Page 22: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

21

van de school zijn die bijdragen aan de leerproblemen en geringe prestaties van leer-

lingen (Wehlage et al., 1989; Wang, 1990; Boyd, 1991; Waxman, 1992; Van Veen, 2001).

Zo bezien, suggereert de term ‘risicoschool’ dat het de school zelf is die risico loopt.

Het gaat daarbij om schoolomgevingen die:

a) leerlingen en leerkrachten vervreemden;

b) een lage kwaliteitsstandaard en een gebrekkige uitvoering van het onderwijs hebben;

c) gedifferentieerde eisen aan leerlingen stellen;

d) een hoog percentage schooluitval hebben;

e) niet tegemoet komen aan de (onderwijs)behoeften van kinderen;

f) die veel schoolverzuim en disciplinaire problemen hebben;

g) leerlingen niet adequaat voor-bereiden op de toekomst.

De problemen waarmee scholen in grote steden in landen als de Verenigde Staten,

Canada, Groot-Brittannië, Duitsland en Nederland kampen, vertonen veel overeenkom-

sten. In de toestand waarin in het onderwijs in grote steden zich thans bevindt, kunnen

we diverse omvangrijke opdrachten voor de praktijk onderscheiden (Forsyth & Tallerico,

1993; Van Veen, 1994, 2001; Ravitch & Viteritti, 2000; Riddell, 2003; Osher et al., 2004):

• het begrijpen van de grootstedelijke context en condities die de uitvoeringspraktijk

beïnvloeden of bepalen;

• het bepalen van missie, visie en doelen;

• het motiveren van kinderen tot leren en het bieden van uitdagend onderwijs;

• het betrekken van gezinnen bij het onderwijsleerproces;

• het verzamelen en benutten van informatie voor probleemoplossing en besluitvorming;

• het in het curriculum integreren in plaats van uitsluiten van zaken met betrekking tot

taal, cultuur en (leer)achterstanden;

• het focussen op leerprestaties en het tegengaan van voortijdig schoolverlaten;

• het managen van het omgaan met verschillen in de onderwijsleersituatie;

• het scheppen van een open, veilig en innovatief schoolklimaat;

• het verwerven en inzetten van (gemeentelijke) middelen en het activeren van sociale

hulpbronnen;

• het selecteren en uitvoeren van aanvullende programma’s voor risicoleerlingen;

• het aantrekken en vasthouden van gekwalificeerd personeel;

• het besturen en managen van scholen in grote steden;

• het tot stand brengen van onderwijsvernieuwing in deze scholen.

Page 23: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

22

Schoolverbetering is in hoge mate afhankelijk van zaken als kwaliteit en gelijke kansen in

het onderwijs als nagestreefde doelen. In veel landen blijkt men echter grote moeite te

hebben met de verbetering van de onderwijskansen van achterstands- en allochtone leer-

lingen, kinderen en jeugdigen die vaak afkomstig zijn uit lagere sociaal-economische

milieus. Als we in westerse landen kijken naar de omvang van de schooluitval van deze

leerlingen en het percentage van deze jongeren dat doorstroomt naar het hoger onder-

wijs, dan moeten we de conclusie trekken dat veel onderwijssystemen niet klaar zijn voor

hen. Vooral in stedelijke gebieden zijn de problemen op zowel scholen voor basis- en

voortgezet onderwijs als het middelbaar beroepsonderwijs buitengewoon ernstig. En deze

problemen blijken ook zeer hardnekkig te zijn. Er staat een enorme druk op het onder-

wijssysteem en in het bijzonder op de leerkrachten in de grote steden (Day, Van Veen &

Sim, 1997; Stoll & Myers, 1998; Bronneman-Helmers, 1999; Van Veen, 2000; Stoll,

2004). Het leveren van kwaliteit en uitgebreide zorg en het voorkomen van schooluitval

ligt onder deze omstandigheden buiten het vermogen van vele leraren en scholen.

In de grote steden in Nederland lijkt de kritische grens wat betreft het kunnen bieden van

kwalitatief goed onderwijs al overschreden te zijn. Schoolverzuim en spijbelen zijn

aanzienlijke problemen, evenals het voortijdig schoolverlaten (Van Veen & Berdowski,

2000; Van de Steeg & Webbink, 2006). Het aantal kinderen dat speciale onderwijszorg

behoeft neemt sterk toe. De absentie onder leerkrachten is eveneens hoog en de facilitei-

ten en programma’s voor speciale doelgroepen voor achterstands- en risicoleerlingen in

het voortgezet onderwijs, zijn beperkt. Deze jonge mensen lopen een verhoogd risico om

de school zonder diploma te verlaten en werkeloos te worden. In sommige etnische en

culturele minderheidsgroepen ligt de jeugdwerkeloosheid al ruim boven de dertig procent.

Voor grote aantallen jongeren vervult het onderwijs niet of nauwelijks de functie om hen

voor te bereiden op actieve deelname aan de samenleving. En de kans op werk voor

voortijdig schoolverlaters is, zo blijkt keer op keer, beperkt. Het overheersende beeld is

dat van toenemende problemen van en voor leerlingen, uitgebluste of gedesillusioneerde

leerkrachten en schoolorganisaties die onder hevige druk staan. Dit probleem wordt nog

verergerd door het feit dat het in vele steden buitengewoon moeilijk is om gekwalificeerde

leerkrachten te vinden die op deze scholen willen werken.

Het is een realiteit dat veel scholen in grote steden met kansarme en achterstandsleer-

lingen niet ontworpen en voldoende toegerust zijn om aan de ontwikkelings- en onder-

wijsbehoeften van deze kinderen en jeugdigen tegemoet te komen. Evenmin zijn hun

Page 24: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

23

leerkrachten voorbereid en opgeleid om op deze behoeften in te kunnen spelen. Soms

zijn scholen dan ook niet de juiste plek om leerervaringen op te doen. Soms zijn scholen

niet klaar voor hun klanten en wijzen ze de beschuldigende vinger naar de ouders, de

kinderen of de samenleving in het algemeen. We kunnen nog veel leren van alternatieve

benaderingen en van scholen die onder vergelijkbare omstandigheden wel successen

boeken. We moeten blijven investeren in onderwijs, maar niet noodzakelijk in traditionele

scholen. Sommige kinderen en jeugdigen leren ongeacht de leeromgeving die we hen

aanbieden, anderen vallen uit als de school geen passende leer- en leefomgeving biedt.

En voor deze laatste groep is schooluitval soms een positieve stap in de richting van een

betere toekomst en een aanzet tot schoolverbetering (Van Veen & Day, 1998).

Vele decennia lang hebben onderwijskundigen met visie geprobeerd scholen te ontwikke-

len die naar hun overtuiging effectiever, productiever en efficiënter zouden zijn in het

reageren op en tegemoetkomen aan verschillen tussen leerlingen en die betere resulta-

ten boeken. De tijdgeest en nieuwe wetenschappelijke inzichten hebben bijgedragen aan

het komen en gaan van diverse vernieuwingsbewegingen in het onderwijs, ieder met hun

eigen strategieën en modellen en een nieuw vocabulaire. De literatuur over onderwijsin-

novatie in het laatste kwart van de vorige eeuw omvat veel strategieën en modellen die

gericht zijn op het verbeteren van leren en onderwijzen, zoals curriculumontwikkeling, het

gebruik van testen, toetsen en leerlingvolgsystemen, deskundigheidsbevordering van

leerkrachten en schoolleiders, school- en organisatieontwikkeling, effectieve scholen,

decentralisatie van bestuur en management, en schoolnetwerken. Het is niet moeilijk om

andere voorbeelden toe te voegen aan deze lijst van ‘innovaties‘. Het is echter wel moei-

lijk om deze strategieën en modellen te beoordelen in termen van effectiviteit en efficiën-

tie. We hebben de neiging vele ‘bomen van vernieuwing’ te planten en we hakken ze om

als ze niet snel genoeg wortel schieten. In veel gevallen worden inspanningen niet volge-

houden en kiest men voor het inzetten van (categorale) strategieën en programma‘s om

bepaalde, vaak politiek urgente problemen op te lossen binnen het bestaande onderwijs-

systeem. Onderwijsbeleid en onderwijsstrategieën zijn, zoals uit vele studies blijkt, van

nature vaak reactief en fragmentarisch. Ook was tot diep in de jaren negentig de weten-

schappelijke aandacht voor kwetsbare kinderen en jongeren, risicogezinnen en hun scho-

len in het onderzoek dat zich richtte op effectieve scholen, kwaliteitsverbetering en onder-

wijsvernieuwing uiterst beperkt (zie Mortimore, 1996; Good¬lad's National Network on

Eduactional Renewal, 1994).

Page 25: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

24

Veel wijst er echter op dat we in een samenleving leven waarin verandering en betere

ontwikkelingskansen voor kwetsbare kinderen en jeugdigen meer mythologie dan

werkelijkheid zijn (Georgiades, 1991). Zowel de implementatiepraktijken als onderzoek

hebben aangetoond dat onderwijsverbetering voor deze leerlingen in de meeste gevallen

inderdaad slechts een mythe is. Brede, omvattende en lange termijn aanpakken – ver-

nieuwingsprogramma’s die zijn geworteld in een veranderende conceptie van onderwijs

en scholing – ontbreken meestal. Ook zijn pogingen om de beroepsopleiding en profes-

sionele ontwikkeling van leraren en het schoolmanagement te verbeteren en te onder-

steunen, opdat er op grotere schaal een betere praktijk ontstaat, eerder uitzondering dan

regel. Toch zijn er voorbeelden van goede praktijken en nieuwe concepten te vinden en is

inmiddels een indrukwekkende hoeveelheid ervaring en wetenschappelijke kennis

beschikbaar waarmee pogingen om de onderwijspraktijk opnieuw in te richten en te

verbeteren, ook voor kwetsbare en kansarme kinderen en jeugdigen en hun scholen in de

grote steden, kunnen worden ondersteund (Freiberg, 1997;Borman, 2002; Osher et al.,

2004). Scholen zijn belangrijk. Scholen leveren een ‘toegevoegde waarde’ aan het leren

van de kinderen en jeugdigen. Onderzoek heeft aangetoond dat scholen en school-

systemen wel degelijk een substantiële en blijvende positieve invloed kunnen hebben op

achterstands- en risicoleerlingen wanneer ze zich duidelijk richten op het leren.

De schoolprestaties van deze leerlingen zullen niet beter worden als er niet ook een

duidelijke verbetering is in het lesgeven en de instructiekwaliteit (Edmonds, 1986; Elmore,

1996; Haycock, 1998; Ravitch, 1998; CSRQ, 2005).

Toch blijven heel wat belangrijke vragen onbeantwoord als we ons blikveld verruimen en

ook kijken naar de parallel verlopende vernieuwingspogingen in het welzijnswerk en de

hulpverlening voor risicojongeren en hun gezinnen en scholen in het bijzonder.

We moeten meer te weten komen over de omstandigheden waarin deze risicogroepen

verkeren en over de positie en de rol van de school in het tegemoetkomen aan de

behoeften van deze kinderen en hun gezinnen. Aangetoond is namelijk dat beleids-

plannen en onderwijsprogramma's die gepland en uitgevoerd worden zonder daarbij

condities in het gezin, de school en de bredere sociale omgeving te betrekken, de leer-

prestaties van achterstands- en risicoleerlingen niet substantieel verbeteren.

Politieke directieven om het onderwijs en lesgeven op de eerste plaats te zetten kunnen

niet uitgevoerd worden wanneer leerlingen niet of nauwelijks in staat zijn tot leren omdat

aan meer basale behoeften niet is voldaan. Bij afwezigheid van aan de school verbonden

Page 26: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

25

of gerelateerde voorzieningen voor ondersteuning en hulpverlening worden toegewijde

leraren, ook al staat het niet in hun taakomschrijving, tevens maatschappelijk werkers en

zetten zij zich in voor de (geestelijke) gezondheid van hun leerlingen. Het verplaatsen van

de verantwoordelijkheid voor het lichamelijk en psychisch welzijn van de leerling naar de

vaak toch al overbelaste leerkracht is echter niet de oplossing. Als kinderen honger of

emotionele problemen hebben of ernstige gedragsproblemen vertonen die samenhangen

met de gezinssituatie dan moet er professionele zorg aanwezig zijn of geactiveerd

kunnen worden om deze leerlingen en hun gezinnen te helpen.

Ondanks het feit dat vele experts, professionals en politici al langer van mening zijn dat

goede leerprestaties niet gerealiseerd kunnen worden als dergelijke voorzieningen niet

aanwezig zijn, is er tot voor kort weinig steun geweest voor een integrale aanpak van

deze problemen. Sinds de jaren negentig hebben de voorstanders van wat wij in ons land

brede scholen noemen zowel in de Verenigde Staten als in enkele Europese landen een

groeiende aanhang gevonden naarmate leerkrachten en functionarissen op het gebied

van maatschappelijk werk en welzijn, gezondheidszorg, jeugdzorg en veiligheid zijn gaan

inzien dat partnerships met het onderwijs het meest veelbelovend zijn om resultaten te

boeken voor kinderen en jeugdigen uit lagere sociaal-economische milieus.

Page 27: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

4. Het pleidooi voor zorgintegratie en

brede scholen

Grote demografische, sociaal-economische en culturele veranderingen hebben er in tal

van westerse landen toe geleid dat overheden aandacht zijn gaan schenken aan de

invloed van nieuwe maatschappelijke realiteiten op gezinnen, kinderen en jeugdigen.

In het verlengde hiervan zijn de systemen voor maatschappelijke dienstverlening,

gezondheidszorg en hulpverlening aangepast of veranderd teneinde tegemoet te komen

aan de behoeften die deze nieuwe maatschappelijke omstandigheden met zich mee-

brengen (Hodgkinson, 1989; Mawhinney, 1995; Corrigan & Udas, 1996; Van Veen, 1996,

2001). Met de uitbreiding en toenemende professionalisering en specialisatie van het

onderwijssysteem, de gezondheidszorg, het welzijnswerk en de jeugdzorg is duidelijk

geworden dat meerdere instanties feitelijk dezelfde kinderen en gezinnen bedienen en

dat de professionele verantwoordelijkheid voor specifieke programma’s en passende

hulpverlening vaak ongecoördineerd en ondoelmatig is (Hodgkinson, 1992; Corrigan &

Bishop, 1997). Het professionaliseringsproces dat zich sinds de jaren vijftig van de vorige

eeuw in de sociale en zorgsector heeft voltrokken en dat zich kenmerkt door differentiatie,

specialisatie en arbeidsdeling, heeft een lange schaduw vooruit geworpen. Het huidige

stelsel van zorg en welzijn is gefragmenteerd en kenmerkt zich vaak door verkokering,

overlappingen, verspilling en gebrek aan coördinatie. Hierdoor kunnen grote problemen

en risico’s ontstaan, vooral voor kwetsbare kinderen en jeugdigen die naar school komen

met veelsoortige problemen die de grenzen van de conventionele stelsels voor gezond-

heidszorg, maatschappelijk werk, jeugdzorg en onderwijs doorkruisen – problemen waar-

voor de school zelf niet is toegerust om deze alleen het hoofd te bieden. Teveel van deze

kinderen vallen door de gaten tussen deze stelsels en krijgen niet de hulp die ze nodig

hebben (Kirst, 1990).

In reactie op de problematiek van ongelijkheid van kansen in de samenleving en de

gevolgen daarvan voor scholen, kinderen en gezinnen en als antwoord op de gefragmen-

teerde zorgverlening, is er in diverse landen de afgelopen jaren een belangrijke trend in

het beleid en de praktijk tot ontwikkeling gekomen die zich concentreert op het versterken

van structurele samenwerking tussen het onderwijs en voorzieningen op het gebied van

gezondheidszorg, welzijn, jeugdzorg en veiligheid en de toeleiding naar de arbeidsmarkt

en het bedrijfsleven. Er is een brede overeenstemming dat scholen nieuwe werkwijzen

26

Page 28: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

27

moeten vinden die de coördinatie en integratie van zorg bevorderen. Omdat scholen met

in principe alle kinderen en hun ouders contacten hebben en deze over een langere

periode volhouden, is de school de aangewezen plek van waaruit verschillende vormen

van ondersteuning en hulpverlening geactiveerd en waar nodig afgestemd kunnen

worden met de onderwijszorg. Waar in sommige landen, zoals de Verenigde Staten,

inmiddels gesproken kan worden van een beweging of nieuwe stroming die aangeduid

wordt onder namen als ‘Integrated services‘ of ‘New community schools‘, zien we in

landen als Engeland, Schotland, Canada, Spanje en Nederland beginnende initiatieven

op het terrein van de ontwikkeling van brede scholen en geïntegreerde dienstverlening

die in toenemende mate ondersteund worden door landelijke overheden en grote steden.

Het besef is groeiende dat de samenwerking tussen onderwijsgevenden, functionarissen

van welzijns- en zorginstellingen, cliënten, bestuurders en beleidsmakers van essentieel

belang is voor de verbetering van de prestaties van het onderwijs en de sociale en zorg-

sector voor kwetsbare kinderen en gezinnen. Vanuit deze overtuiging wordt in de boven-

genoemde landen in toenemende mate geëxperimenteerd met samenwerking tussen

instellingen, brede scholen, versterking van de zorgstructuur in en om de school, en met

scholen die zich expliciet richten op de ondersteuning van de gezinssituatie. In meerdere

landen is een integrale, gecoördineerde benadering zelfs verplicht gesteld. Er wordt geëx-

perimenteerd met aan de school gerelateerde dienstverlening, geïntegreerde dienstverle-

ning en zorgintegratie, en in toenemende mate komen er onderzoeksresultaten vrij met

betrekking tot kenmerken van de programma’s, hun gebruikswaarde en effectiviteit, en

implementatie- en managementvraagstukken (Adler & Gardner, 1994; Crowson & Boyd,

1993, 1995; Cibulka & Kritek, 1994; Dryfoos, 1994; Mawhinney, 1994; Corrigan & Udas,

1996; Dryfoos, Brindis & Kaplan, 1996; Lawson & Briar-Lawson, 1997; Atkinson, 2002;

Brabeck & Walsh, 2002; Sammons et al., 2003).

In de Verenigde Staten is deze geïntegreerde, intersectorale dienstverlening met een

prominente rol voor het onderwijs al in de jaren zeventig ontstaan. Beleidsplannen van de

federale overheid vermeldden dat kinderen en gezinnen onvoldoende werden ondersteund

vanwege de onderscheiden financieringsstromen en categorale, verkokerde beleidspro-

gramma’s van onafhankelijk opererende departementen (volksgezondheid, onderwijs,

welzijn etc.). De instituties en voorzieningen op deze terreinen werden niet gecoördineerd,

overlapten elkaar soms en werkten in het algemeen inefficiënt. (Gardner, 1999).

Samenwerking tussen de diverse departementen, het ineenschuiven van subsidiestromen

Page 29: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

28

en het integreren van programma's en diensten werd als een oplossing gezien.

Lawson & Sailor (2000) stellen dat deze beweging rond geïntegreerde dienstverlening vijf

verschillende golven omvat, die elkaar overigens niet hoeven uit te sluiten. De eerste golf

vormde zich gedurende de jaren zeventig en het begin van de jaren tachtig via ‘top down’

mandaten voor integratie. In deze zienswijze zouden structurele veranderingen en

beleidsvoornemens aan de top ‘doorsiepelen’ via het management van instellingen en de

leidinggevende laag daaronder om uiteindelijk de praktijk op de werkvloer te beïnvloeden

en veranderen.

De tweede golf ontwikkelde zich vanwege de beperkingen die men associeerde met de

‘top down’-benadering en viel samen met de decentralisatie van verantwoordelijkheden,

aansprakelijkheden en bevoegdheden naar de lagere overheden (Waldfogel, 1997).

Hiermee verbonden experimenten beogen tot een betere toegankelijkheid te komen van

de hulpverlening en vroegtijdige interventie en preventie te ondersteunen (Lawson &

Sailor, 2000). In het kader van dit beleid ontwikkelden zich de zogeheten ‘full-service’

scholen (Dryfoos, 1994) en kon de community schools movement opnieuw opbloeien

(Melaville & Blank, 1998).

In de Verenigde Staten begon de derde golf toen men op het niveau van de individuele

staten programma’s van zorg- en welzijnsinstellingen ging verbinden met scholen.

Bekende voorbeelden van dergelijke initiatieven zijn Healthy Start (Californië), Families,

Agencies and Communities Together (Utah), Caring Communities (Missouri), Step Ahead

(Indiana) en School-Based Youth Services Program (New Jersey). Een belangrijk

kenmerk van deze programma’s is het bevorderen van ‘learning readiness’ via het slech-

ten van barrières voor leren en gezonde ontwikkeling (Lawson, 1999).

De vierde golf is zich nog steeds aan het vormen. Het belangrijkste aandachtspunt

ervan is het incorporeren van de dienstverlening van zorg- en welzijnsinstellingen als

een essentieel onderdeel van de leerlingenzorg en schoolverbetering, waarmee de gren-

zen van de onderwijsvernieuwing worden verlegd (Adelman & Taylor, 1998, 2000;

Corrigan & Udas, 1996; Franklin & Streeter, 1996; Honig, Kahn & McLaughlin, 2001;

Lawson & Briar-Lawson, 1997). Gerenommeerde schoolverbeteringsprogramma’s in de

VS hebben de dienstverlening in en om de school van instellingen uit de sociale en zorg-

sector geïntegreerd in hun modellen. Voorbeelden zijn Success for All (Slavin et al., 1996),

Page 30: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

29

het School Development Program (Comer et al., 1996), Schools for the 21st Century

(Zigler, 1997) en community schools (Lawson & Briar-Lawson, 1997; Melaville & Blank,

1998; Blank, Melaville & Shah, 2003).

Lawson & Sailor (2000) omschrijven de vijfde golf als de beweging om brede zorgstruc-

turen op lokaal en regionaal niveau te ontwikkelen met als doel achterstandsgebieden te

revitaliseren door middel van het benutten van onderlinge hulp en externe sociale hulp-

bronnen, het bevorderen van actief burgerschap en samenwerkingsverbanden tussen het

hoger onderwijs, scholen, buurten en gezinnen (Adams & Nelson, 1995; Bruner &

Parachini, 1997; McKnight, 1997; Lawson, 2002).

Bovenstaande typering van uiteenlopende initiatieven die onderdeel uitmaken van de

‘brede school’-beweging in de VS, laat duidelijk zien dat de recentelijk ontwikkelde model-

len op dit terrein verschillende doelen dienen. Daartoe behoren:

• de verbetering van het zorgsysteem;

• het maximaliseren van het efficiënte gebruik van beperkte middelen;

• het verbeteren van resultaten voor kinderen en gezinnen;

• het bijdragen aan de verbetering van schoolprestaties;

• de verbetering van de werkomstandigheden, prestaties en het werkplezier van

leerkrachten en andere professionals;

• het versterken van de autonomie van gezinnen door het terugdringen van langdurige

afhankelijkheid van sociale voorzieningen;

• het versterken van het gezin en de lokale gemeenschap;

• het vergroten van de economische en sociale ontwikkeling en uitbreiding van de

werkgelegenheid voor ouders;

• het revitaliseren en ondersteunen van lokale gemeenschappen die gemeenschap-

pelijk optreden en democratische participatie mogelijk maken.

Aan deze lijst kunnen meer doelen worden toegevoegd. Het is echter belangrijk om op te

merken, dat al deze doelen verschillende belangen en agenda’s dienen en dat ze te

maken hebben met de ontwikkeling en het veranderende aanzien van de verzorgings-

staat. Integratie van voorzieningen wordt in uiteenlopende situaties en met uiteenlopende

doelen voorgesteld. Sterker nog, in het ene programma kan een doel of een combinatie

van doelen worden gezien als een strategie, in het andere als een middel.

In de Verenigde Staten en in verschillende Europese landen, waaronder Engeland en

Page 31: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

30

Nederland, wordt het denken en doen met betrekking tot de samenwerking tussen het

onderwijs en instellingen uit de sociale en zorgsector nog steeds gedomineerd door het

gedachtegoed van de ‘derde golf’. Landelijke, provinciale en gemeentelijke overheden

stimuleren en ondersteunen deze dienstverlening in en om de school vooral als strate-

gisch antwoord op a) het veranderende demografische profiel en de gerapporteerde groei

van gezondheids- en psychosociale problemen van kinderen en gezinnen, b) het

probleem dat veel kinderen en jongeren naar school komen terwijl niet voldaan is aan

(basale) voorwaarden om te kunnen leren, en c) het probleem dat vele scholen niet in

staat zijn een adequate leeromgeving te creëren waarin ook deze kwetsbare kinderen en

jongeren kans op succes hebben. In deze visie heeft het werkelijke probleem dus betrek-

king op de (ontbrekende) voorwaarden die het leren op school mogelijk maken en de

(ontbrekende) condities die de gezonde ontwikkeling van kinderen en jongeren onder-

steunen, zaken die verwijzen naar behoeften van ouders en gezinnen. Deze manier van

denken plaatst de verantwoordelijkheid voor het oplossen van deze problemen bij het

gezin en bij de aan de school verbonden zorg- en welzijnsinstanties. Leerkrachten

zouden hier niet direct bij betrokken hoeven te zijn. Het is een kwestie geworden van

‘eerst repareren, dan onderwijzen en leren’ (Honig, Kahne & McLaughlin, 2001).

Schoolleiders en onderwijsgevenden komen echter voor nieuwe uitdagingen te staan als

instanties uit de gezondheidszorg en de hulpverlening een werkplek in de school gaan

opeisen waar ze hun diensten kunnen aanbieden. Als deze zorg niet verbonden wordt

met de schoolinterne zorg voor leerlingen, kan er frictie en competentiestrijd ontstaan

tussen hulpverleners en leerkrachten. De op de school opererende zorginstanties werken

bovendien vaak samen met andere instellingen (maatschappelijke dienstverlening, jeugd-

zorg, leerplicht e.d.) om problemen aan te pakken op het gebied van bijvoorbeeld spijbe-

len en voortijdig schoolverlaten, geweld op school, en drugsmisbruik. Schoolleiders in de

grote steden worden daardoor vaak geconfronteerd met een waar slagveld van concurre-

rende instanties, projecten en samenwerkingsinitiatieven.

Voor de schoolleider, de leerlingbegeleiders en mentoren en de school als geheel is de

omslag van een leer- en leerlinggerichte benadering in de klassen- en schoolsituatie naar

een praktijk die ook het gezin, de bredere sociale omgeving en de instellingen uit de

sociale en zorgsector omvat, waarlijk revolutionair. Zoals Tyack (1992) heeft laten zien,

hebben leerlingbegeleiders van de school zich lange tijd gericht op het werken met indivi-

duele kinderen, op school, met het oog op verbetering van hun gedrag in de onderwijs-

Page 32: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

31

leersituatie en van hun schoolprestaties. Als medewerkers van de school werken zij

vanuit de missie van de school en haar verantwoordelijkheden. In Amerika en in vele

Europese landen wordt de school doorgaans gedefinieerd en gezien als een ‘stand alone’

organisatie. Het is tegen deze achtergrond niet verbazingwekkend dat de meeste school-

verbeteringsprogramma’s zich richten op veranderingen binnen de organisatie en de

nadruk leggen op strategieën als verkleining van de klassengrootte, verbetering van het

curriculum en het lesgeven, versterking van het management, verbetering van het school-

klimaat en de schoolcultuur, en meer gelegenheid voor professionele ontwikkeling van

onderwijsgevenden.

Evenmin zal het verbazing wekken dat in diverse landen sinds het midden van de jaren

negentig een geanimeerd debat wordt gevoerd over de mate waarin scholen en mede-

werkers van scholen betrokken kunnen zijn bij zorgintegratie en bij partnerships van de

school en de bredere sociale omgeving zonder hun primaire missie – onderwijs geven –

in gevaar te brengen (Elmore, 1996; Elmore & Burney, 1997; Van Veen, Day & Walraven,

1998; Ravitch, 1998; Wang & Boyd, 2000). Sommigen geloven dat onderwijsgevenden

zich moeten concentreren op het verbeteren van de wijze van lesgeven en zich niet

moeten laten afleiden door de immer toenemende lijst van nieuwe (maatschappelijke)

taken die worden toegevoegd aan hun oorspronkelijke rol en verantwoordelijkheden,

taken waar ze in hun opleiding ook niet op zijn voorbereid. Scholen zouden in deze

opvatting geen dienstverleningscentrum moeten worden van waaruit hulp aan kinderen

en gezinnen wordt geactiveerd en/of uitgevoerd. Anderen zien hier niet per se een

conflict in en argumenteren juist dat intersectorale samenwerking en geïntegreerde

dienstverlening in en om de school noodzakelijk zijn om kinderen en kansarme en kwets-

bare kinderen in het bijzonder een gezonde ontwikkeling en een succesvol onderwijs-

traject te kunnen bieden. De omstandigheid dat in die tijd wetenschappelijk onderzoek

slechts bescheiden verbeteringen in leerprestaties kon aantonen voor ‘derde golf’-

programma’s heeft een remmende werking gehad op pogingen om de vernieuwing van

de sociale en zorgsector te verbinden met schoolverbeteringsprogramma’s, en versterkte

initiatieven voor onderwijsvernieuwing waarbij de nadruk lag op hoge instructiekwaliteit en

op traditionele prestatie-indicatoren.

Ook in Nederland zijn kenmerken van deze ontwikkelingsschets zichtbaar. De ‘brede

school’-beweging is de afgelopen tien tot vijftien jaar de kinderschoenen nauwelijks

Page 33: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

32

ontgroeid en is ondanks de grote inspanningen van praktijkwerkers en de toenemende

steun van schoolbesturen en lokale overheden niet in staat gebleken het debat over

onderwijsvernieuwing fundamenteel te beïnvloeden. De ontwikkeling van brede scholen

heeft lange tijd niet of nauwelijks rugdekking gekregen van het landelijke onderwijs- en

jeugdbeleid. De resultaten van het spaarzame Nederlandse onderzoek naar brede

scholen gaven hier ook weinig aanleiding toe. Deze onderzoeken demonstreren namelijk

in het algemeen gesproken geen verbeteringen van leerprestaties. Opvallend is wel dat

de wetenschap in ons land dit onderzoeksterrein sterk verwaarloosd heeft en de uit-

voerings- en beleidspraktijk niet of nauwelijks heeft geïnformeerd over de wassende

stroom buitenlandse onderzoeksresultaten over vernieuwende aanpakken die wel impact

aantoonden. De huidige uitvoeringspraktijk is bij het uitblijven van benutting van deze

kennis en van programmatische sturing en beleidsregie aan te merken als suboptimaal.

Onderzoek van Messing & Van Veen (2003) naar brede scholen in Nederland laat zien

dat de doelen en de ingezette programma’s weinig samenhang vertonen. Veel program-

ma’s zijn bovendien niet gefundeerd in vastgestelde ontwikkelingsbehoeften van kinderen

en niet in samenhang gebracht met het curriculum. Het gaat veelal om ‘verlengde school-

dag’-activiteiten en opvang, aangevuld met programma’s die het Nederlandse achter-

standenbeleid domineren zoals taalbeleid, vroeg- en voorschoolse educatie en, in

mindere mate, de samenwerking tussen school en ouders.

Dat tegen deze achtergrond de vlam van de ‘brede school’-ontwikkeling niet gedoofd is,

is vooral te danken aan de genereuze en aanhoudende inzet van scholen en gemeenten.

Bij het ontbreken van voorbeeldprogramma’s en aanwijzingen voor het ontwerpen, invoe-

ren en management van deze programma’s en samenwerkingsinitiatieven was het

afbreukrisico hoog, ook al omdat praktijkinitiatieven in het algemeen niet voldoende

gesteund werden door begeleidend onderzoeks- en ontwikkelingswerk van instellingen uit

de verzorgingsstructuur. Het realiseren van strategische, effectieve en duurzame samen-

werkingsverbanden tussen scholen en instellingen uit de sociale en zorgsector is bijge-

volg voor veel initiatieven een te grote opgave gebleken. Een groot deel van de initiatie-

ven heeft zich verkeken op de aanzienlijke hoeveelheid tijd die nodig is om de werk-

relaties en het klimaat te scheppen dat nodig is om structurele samenwerking met de

school en intersectorale en geïntegreerde dienstverlening te ondersteunen en in praktijk

te brengen. Voor het tot stand brengen van productieve partnerships die resultaten

boeken voor kinderen en hun gezinnen is een gedragen, gemeenschappelijke doelstelling

essentieel gebleken, naast bestuurlijke inzet en samenwerking van schoolbesturen,

Page 34: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

33

uitvoerende instellingen en lokale en hogere overheden (Lawson & Sailor, 2001; Van

Veen, 2001). Ook is gebleken dat het integreren van zorg en dienstverlening, het samen-

werken zelf, en het ontwikkelen van samenwerkingsrelaties met scholen gezien moeten

worden als onderscheiden en onderling samenhangende processen. Voor de aanpak die

de ‘brede school’-beweging in Nederland van nieuwe impulsen kan voorzien richten we

onze aandacht vervolgens op modellen waarin de activiteiten van instellingen uit de

sociale en zorgsector zich nadrukkelijk verbinden met de missie, inhoud en organisatie

van het onderwijs en deze niet langer getypeerd kunnen worden als louter een aanvulling

op het onderwijsprogramma.

Page 35: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

34

5. Uitbreiding van schoolverbetering en

onderwijsvernieuwing

Een overheersend kenmerk van de ‘brede school’-beweging in Nederland en hierboven

besproken programma’s die behoren tot de derde golf is dat deze aanpakken weliswaar

in en om de school plaatsvinden en daarmee het gezicht van de school veranderen maar

dat zij feitelijk de inhoud en organisatie van leren en onderwijzen ongemoeid laten

(Tyack & Cuban, 1995; Tye, 2000). Per saldo hebben deze initiatieven meer te maken

met een reorganisatie van de sociale en zorgsector en de benutting van het onderwijs als

signaleringscontext en een locatie voor de distributie van zorg en ondersteuning.

Programma’s richten zich op het aanbrengen van condities en leervoorwaarden bij

kinderen om op school mee te kunnen komen, op aanvullingen in de sfeer van hulpver-

lening voor risicoleerlingen en hun gezinnen en op naschoolse activiteiten op het gebied

van recreatie, sport en cultuur.

‘Vierde golf’-initiatieven gaan echter verder dan aanpassing van de werkwijze en de

samenwerking van deze ‘externe’ instellingen met het onderwijs. Ze vormen een georga-

niseerde inspanning om het onderwijs ‘opnieuw uit te vinden’ en ook dienstbaar te laten

zijn voor kwetsbare en kansarme kinderen en gezinnen (Lawson & Sailor, 2001). Het gaat

daarbij niet alleen om het verdisconteren van aan school verbonden of gerelateerde hulp-

verlening in schoolverbeteringsprogramma’s - zie in de VS bijvoorbeeld Accelerated

Schools, Success for All en The Comer School Development Plan. Ook worden de taken

en verantwoordelijkheden van schoolfunctionarissen op het gebied van de leerlingenzorg

en leerlingbegeleiding herzien en worden zij betrokken bij multidisciplinaire zorgadvies-

teams die zich bezighouden met probleemtaxatie, hulpverlening en case-management.

In benaderingen die zich speciaal richten op kansarme wijken en buurten worden de

samenwerkingsinitiatieven ingezet als katalysator voor wijk- en buurtgebonden sociale

vernieuwingsagenda’s waarin een duidelijke plek is ingeruimd voor de educatie van

volwassenen en de toeleiding naar de arbeidsmarkt. Afhankelijk van de gekozen benade-

ring gelden specifieke verantwoordelijkheden en rollen voor leerkrachten, schoolhoofden,

overige professionals en ouders.

‘Vierde golf’-initiatieven hanteren een ecologisch gezichtspunt op scholen, gezinnen en de

bredere sociale omgeving. Door gebruik te maken van dit referentiekader kunnen deze

Page 36: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

benaderingswijzen ontkomen aan de beperkingen die geassocieerd worden met de school

als een op zichzelf staande organisatie waarin de leerkrachten alles alleen moeten doen

(Lawson, 2001; Lawson & Briar-Lawson, 1997). Het werk van Adelman & Taylor (1997,

1998, 2000) en Lawson (1998, 1999, 2002) in de Verenigde Staten, en het werk van Van

Veen en collega’s (1998, 1999, 2000, 2004) in Nederland, geven goede voorbeelden van

aanpakken waarin de dienstverlening van instellingen uit de sociale en zorgsector zijn

afgestemd op de schoolinterne leerlingenzorg. Planningskaders zijn hiervoor in toene-

mende mate beschikbaar (Van Veen, 2000, 2002, 2003; Bosdriesz & Van Veen, 1999;

Adelman & Taylor, 1998; Radema, Verheij & Van Veen, 2005). Deze benaderingswijzen

identificeren allereerst de factoren en krachten die het leren, de gezonde ontwikkeling en

de schoolprestaties van kinderen beïnvloeden, analyseren vervolgens de huidige proble-

men binnen de school en haar omgeving en vragen zich vervolgens af hoe professionals,

ouders en andere belanghebbenden kunnen samenwerken om drempels te slechten en

ontwikkeling en succes mogelijk te maken. Dit werk vereist infrastructurele veranderingen

voor de school, instellingen uit de sociale en zorgsector en hun samenwerkingsrelaties.

De aanname hierbij is dat schoolverbetering en schoolontwikkelingsprogramma’s pas

kunnen slagen indien ook de gezins- en bredere omgevingscontext die van invloed zijn op

het leren en de gezonde ontwikkeling van de kinderen tegelijkertijd worden aangepakt.

De rationale voor deze benaderingen die de school en haar omgeving centraal stellen, kan

als volgt worden samengevat (Lawson & Sailor, 2001; Van Veen, 2001):

• kinderen brengen minder dan 15% van hun tijd op school door;

• een zelfs nog kleiner deel van deze tijd wordt daadwerkelijk aan het leren besteed;

• sommige van de belangrijkste factoren die van invloed zijn op leren, leerprestaties,

succes en slagen op school, zijn terug te vinden in de groep leeftijdgenoten, in het

gezin en in de bredere sociale omgeving;

• omdat leerkrachten weinig tot geen invloed of controle hebben over deze buiten-

schoolse factoren en krachten, zijn hun mogelijkheden om verbetering in leerpresta-

ties te realiseren beperkt;

• leerkrachten bevinden zich in een ‘double bind’-situatie aangezien zij weinig kunnen

doen aan de buitenschoolse factoren die het leren en leerprestaties beïnvloeden,

maar daar wel verantwoordelijk voor worden gesteld en beoordeeld worden op de

mate waarin ze verbetering van leerprestaties realiseren.

In deze redenering is samenwerking dus wenselijk en zelfs noodzakelijk omdat geen

enkele beroepskracht of organisatie haar doel bereiken kan zonder de steun van andere

35

Page 37: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

professionals en instellingen. Er heerst geen monopolie op problemen; professionals en

hun organisaties werken samen uit praktische noodzaak en welbegrepen eigenbelang.

Er ontstaan nieuwe relaties en uitwisselingen, gebaseerd op doelgerichte overeenstem-

ming, evenals normen en procedures voor deze wisselwerking. Door de op school ge-

signaleerde ondersteuningsbehoeften van kinderen en gezinnen aan te pakken, kunnen

de samenwerkingspartners van de school ook hun eigen instellingsdoelen realiseren.

Dat is het wezenlijke idee achter de gedachtegang van de ‘vierde golf’-initiatieven:

gezamenlijk betere resultaten boeken voor kinderen en het belang van het ontwikkelen

van strategische banden met en op de school.

Er zijn steeds meer (onderzoeks)gegevens beschikbaar over de aard en mogelijkheden

van hulpverlening in en om scholen voor de psychische en psychosociale problemen

van kinderen en jongeren (Adelman 1995, 1996; Dryfoos, 1994, 1998; Lawson & Briar-

Lawson, 1997; Evans, 2004; Radema, Van Veen & Verheij, 2005). Leerlinggerichte voor-

zieningen en diensten van scholen (waaronder psychologen/orthopedagogen, maatschap-

pelijk werkers, remedial teachers en logopedisten) laten grote verschillen zien niet alleen

voor wat betreft de aard en omvang van ondersteuningsmogelijkheden van scholen maar

ook ten aanzien van de inbedding van deze voorzieningen in het primair proces en de

samenwerking met ouders en externe instellingen. Gegeven de schatting van het aantal

kinderen en jongeren met psychische en psychosociale problemen, en gelet op het erva-

rings- en kennisbestand die de mogelijkheden van geïntegreerde dienstverlening aantoont

om obstakels voor het leren weg te nemen en de leerprestaties en gezonde ontwikkeling

van kinderen te verbeteren (Adelman & Taylor,1998; Radema, Van Veen & Verheij, 2005),

is het verbazingwekkend te constateren dat tot voor kort structurele pogingen om de leer-

lingenzorg te verbinden met lokale en gespecialiseerde hulpverlening voor kinderen met

psychosociale problemen en hun gezinnen niet in hoog aanzien stonden binnen het

onderwijs en beleidsprogramma’s (Adelman, 1996; Bosdriesz & Van Veen, 2002; Centre

for Mental Health in Schools, 1997; Lawson & Brair-Lawson, 1997; Lawson & Sailor, 2001;

Van Veen, 1998, 1999, 2002). De dominante opvatting is nog steeds dat scholen en

schoolsystemen dergelijke activiteiten, in beleid en praktijk, behandelen als iets wat welis-

waar wenselijk, maar niet essentieel is.

Hoewel de nieuwe initiatieven op het gebied van geïntegreerde dienstverlening en brede

scholen bedoeld zijn om versnippering te voorkomen, wordt de versnippering in veel

gevallen juist vergroot omdat deze initiatieven zich concentreren op het verbinden van

36

Page 38: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

(externe) zorg met de school en de bestaande leerlinggerichte voorzieningen van scholen

en leerlingbegeleiding negeren. In de meeste gevallen wordt weinig aandacht besteed

aan het ontwikkelen van effectieve mechanismen voor de coördinatie van complemen-

taire activiteiten of het integreren van parallelle inspanningen (Adelman & Taylor, 1998;

Van Veen, 2002; Van Veen, in voorbereiding). Dit probleem wordt nog verhevigd door het

feit dat onderwijsvernieuwers er niet in geslaagd zijn de werkzaamheden van medewer-

kers van de school die de leerlingenzorg uitvoeren op een adequate wijze te positioneren.

Het werk van Adelman in de Verenigde Staten en ons eigen werk in Nederland gericht op

het verbinden van hulpbronnen van de school op het gebied van ontwikkeling, leren en

onderwijzen met sociale hulpbronnen buiten de school zoals maatschappelijk werk,

gezondheidszorg, jeugdzorg en jeugdbescherming, zijn voorbeelden van recente

modellen die schoolvernieuwing uitbreiden. Ondanks enkele verschillen, die gedeeltelijk

voortkomen uit verschillen tussen de stelsels en voorzieningen in beide landen, zijn de

basiscomponenten en structuur van deze referentiemodellen hetzelfde. Ze bieden een

omvattend en geïntegreerd continuüm van (zorg)programma’s en hulpbronnen van de

school en de lokale gemeenschap die ontwikkeling, leren en onderwijzen ondersteunen.

Het referentiemodel richt zich op preventie, vroegtijdige interventie en meer of minder

specialistische zorgverlening, alsook op de verbindingen tussen deze subsystemen en de

daartoe behorende programma’s. Het belangrijkste is echter dat dit model de huidige

nadruk op het verbeteren van onderwijzen en schoolmanagement uitbreidt met een in de

schoolorganisatie en leerlingenzorg geïntegreerde aanpak van condities die leren en

ontwikkeling belemmeren c.q. bevorderen. Deze benadering vlecht ineen wat beschikbaar

is aan leerlinggerichte voorzieningen en ondersteuningsprogramma’s op een school en/of

binnen een netwerk van scholen, integreert de hulpbronnen van het onderwijs met die

van gezinnen en de bredere sociale omgeving, en verbetert de toegang tot voorzieningen

uit de publieke sociale en zorgsector door deze zoveel als mogelijk en wenselijk is te

verbinden met programma’s in de school. Dit vereist een aanzienlijke aanpassing van de

schoolinterne leerlingenzorg. In dit proces moeten mechanismen worden ontwikkeld voor

de coördinatie en uiteindelijke integratie van deze schoolinterne activiteiten en overige

(externe) hulpbronnen (Adelman & Taylor, 1998; Van Veen, 2002). Als we de consequen-

ties van deze wijze van werken bezien, komen er veel uitdagingen bovendrijven.

Een ondersteunende en op samenwerking gerichte organisatiestructuur en –cultuur zijn

nodig met nieuwe functieomschrijvingen, ook voor het (midden)management.

Interprofessioneel en pedagogisch leiderschap zijn van groot belang, niet uitsluitend

37

Page 39: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

schoolleiderschap (Lawson, 1999; Van Veen, 2000, 2001). Deze benadering wordt in

toenemende mate gesteund door positieve onderzoeksresultaten. Gelet op de relatief

jonge en beperkte onderzoekstraditie rond dit thema in Europese landen als Nederland,

Engeland en Schotland concentreren we ons daarbij vooral op bevindingen uit onderzoek

in de VS.

38

Page 40: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

6. Recent onderzoek naar samenwerking

tussen de school en haar omgeving en

implicaties voor praktijkontwikkeling en

beleidsvoering

Het type brede scholen dat hierboven centraal staat komt steeds vaker naar voren als

een veelbelovende benadering om tegemoet te komen aan de ondersteuningsbehoeften

van kwetsbare kinderen en hun gezinnen en als strategie voor het sociaal, onderwijs- en

jeugdbeleid. Voor het onderwijs in Nederland ontbreken vooralsnog overtuigende onder-

zoeksbevindingen, deels omdat onderzoek op dit gebied nagenoeg ontbreekt en deels

omdat de verschijningsvorm van brede scholen in ons land sterk afwijkt van moderne

uitwerkingen zoals we die in de VS aantreffen, en sinds kort ook in Engeland en

Schotland. Indien voorbijgegaan wordt aan een beperkt aantal veelbelovende initiatieven

in plaatsen als onder meer Den Bosch, Rotterdam, Nijmegen, Groningen en Amsterdam,

kan gesteld worden dat proliferatie het overheersende kenmerk is van de Nederlandse

uitwerkingen. Uit eigen onderzoek (Messing & Van Veen, 2003) kan bovendien worden

vastgesteld dat de doelen die brede scholen in het basisonderwijs nastreven in beperkte

mate samenhangen met de programma’s die ingezet worden en dat een groot deel van

de programma’s aanzienlijke uitvoeringsproblemen kent en niet is gefundeerd in vast-

gestelde behoeften van kinderen en gezinnen. Bovendien valt op dat veel programma’s

los staan van het onderwijsprogramma (zie ook Emmelot & Van der Veen, 2003). Veel

schoolleiders zijn voorts van mening dat het afbreukrisico groot is, vooral omdat de finan-

ciering van programma’s een aanhoudend probleem vormt en voldoende tijd en adequate

ondersteuning vaak ontbreken om vernieuwingen vorm en inhoud te geven. Initiatieven in

ons land lijken niet of nauwelijks te profiteren van het toenemende kennisbestand dat

zich buiten Nederland ontwikkelt en dat goede aanknopingspunten biedt voor praktijk-

ontwikkeling. De jaarberichten over onze brede scholen demonstreren een oppervlakkige

benadering en weerspiegelen het gebrek aan kennisontwikkeling en –benutting.

Onderzoek naar partnerships

Tot diep in de jaren negentig was de informatie over ‘brede school’-programma’s en

–benaderingen die werden beschouwd als zijnde ‘succesvol’, onvolledig en versnipperd

39

Page 41: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

(Chaudry et al., 1991; Crowson & Boyd, 1993; GAO, 1993). Zoals Knapp (1994) in zijn

overzicht benadrukt, was de literatuur rijk aan voorkeuren en voorschriften, maar schaars

met feiten. Lopez en Weiss (1994) schreven dit niet alleen toe aan het beperkte aantal

evaluatiestudies, maar vooral ook aan uiteenlopende onderzoeksbenaderingen en

methodologische beperkingen (Gomby & Larson, 1992; Marske et al., 1992; Wehlage,

Smith, & Lipman, 1992). Longitudinale designs werden nauwelijks ingezet; casestudies

vormden de meest gebruikte onderzoeksbenadering, maar deze liepen zeer uiteen in

kwaliteit en omvang (Crowson & Boyd, 1993). Het onderzoek van ‘derde golf’-benade-

ringen richtte zich doorgaans op individuele zorgprogramma’s, geïsoleerde projecten die

geen onderdeel vormen van een brede, geïntegreerde benadering (Wang, Haertel, &

Walberg, 1993). De meeste van deze interventiestudies concentreerden zich primair op

attitudes en kennis en omvatten geen gedrags-, gezondheids- of onderwijsresultaten.

Bovendien keken slechts weinig studies naar kosten en baten, een benadering die

momenteel steeds vaker wordt benut om de beste inzet van schaarse middelen te

kunnen vaststellen. Het onderzoek naar brede scholen en partnerships tussen het onder-

wijs en de sociale en zorgsector concentreerde zich al met al lange tijd op analytische

studies met een accent op het beschrijven van de verschillende verschijningsvormen en

de verkenning van daarmee verbonden ontwikkelings-, implementatie- en beleidsvraag-

stukken (Grobe, Curnan & Melchior, 1993; Melaville & Blank, 1998, 2000, U.S.

Department of Education, 1996; Dryfoos, 1994, 1998; Schorr, 1997). Daarnaast werd

veel beschrijvend onderzoek gedaan naar bepaalde vormen van brede scholen (Ashe,

1993; U.S. Department of Education, 1996), en in toenemende mate ook evaluatieonder-

zoek (Rossman & Morley, 1995; Wagner, Newman & Golan, 1996; Academy for

Educational Development, 1997). Weinig studies richtten zich echter op het vaststellen en

vergelijken van de impact van ingevoerde strategieën en de wijze van aanpakken.

De verschillende benaderingen die we in de praktijk van deze vernieuwingsbeweging

tegenkomen aan het einde van de vorige eeuw lijken niet zozeer gebaseerd te zijn op

ervaring en onderzoeksbevindingen, maar eerder op de professionele achtergrond en

ambities van de initiatiefnemers (Merseth, Schorr & Elmore, 2000). Bijgevolg begeven

scholen, instellingen uit de sociale en zorgsector, gemeenten en andere overheden zich

op glad ijs wanneer zij beslissingen nemen over prioriteitsstellingen, uitvoeringsplannen

en middelentoewijzing.

Onze kennis van dergelijke programma’s is ook vandaag de dag verre van compleet,

vooral als we kijken naar de impact ervan op leer- en ontwikkelingsresultaten voor

40

Page 42: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

41

kinderen en jeugdigen. We weten nog niet voldoende welk type interventies en samen-

werkingsverbanden werken en welke niet. Deze omstandigheid tempert soms de experi-

menteerdrift, vooral ook omdat we weten dat deze programma’s aanzienlijke kosten met

zich meebrengen en bestuurlijke inspanningen vragen. Bovendien hebben we nog onvol-

doende weet van de voorwaarden om veelbelovende en succesvolle programma’s ook op

lange termijn kans van slagen te bieden. Evaluatie en effectonderzoek zijn daarom uiter-

mate belangrijk om ons te helpen begrijpen of en hoe deze benaderingswijzen werken.

Probleem hierbij zijn niet alleen de kosten die met dit onderzoek gemoeid zijn maar

vooral ook de complexiteit om deze samenwerkingsinitiatieven methodologisch verant-

woord te evalueren en op resultaten te onderzoeken.

Een wassende stroom onderzoekspublicaties laat echter zien dat moderne uitwerkingen

van structurele samenwerkingsverbanden tussen scholen en externe instellingen uit de

sociale en zorgsector positieve effecten sorteren. Ook werpen deze bevindingen licht op

de condities die samenhangen met impact. Een eerste voorzichtige conclusie die zich

opdringt is dat deze samenwerkingsverbanden en vroegtijdige interventies succesvol en,

op de lange termijn, kosteneffectief kunnen zijn (Schorr, 1997; CSRQ, 2005; Karoly,

Kilburn & Cannon, 2005). Aansluiting van externe instellingen bij scholen vergemakkelijkt

de toegang tot en benutting van voorzieningen voor leerlingen en hun gezinnen, speciaal

in achterstandsgebieden. Verder moedigen ze scholen aan om hun deuren te openen op

manieren die betrokkenheid van de gezinnen verhoogt en om het case-management te

verbeteren. Hatch (1998) noemt vier belangrijke voordelen voor scholen:

• verbetering van de fysieke voorwaarden en middelen die het leren ondersteunen;

• toename van het aantal mensen en het soort professionals en vrijwilligers die het

leren en de school ondersteunen;

• verbetering van de attitudes en verwachtingen van ouders, leerkrachten en leerlingen;

• verbetering van de diepgang en kwaliteit van de leerervaringen waarin leerlingen,

leerkrachten en ouders participeren.

Deze voordelen, in combinatie met een grotere arbeidssatisfactie onder professionals,

worden door talloze onderzoeken bevestigd (Dryfoos, 1998; Melaville & Blank, 1998;

Schorr, 1997).

Hieronder vatten we de bevindingen samen van recent onderzoek naar de integratie van

schoolverbeteringsprogramma’s met vernieuwingen in de sociale en zorgsector. We rich-

ten ons daarbij in het bijzonder op a) de contextuele factoren die het vermogen van

Page 43: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

scholen beïnvloeden om onderwijsvernieuwing te verbinden met pogingen van het onder-

wijs en de sociale sector gezamenlijk om de dienstverlening en hulpbronnen voor kinde-

ren en gezinnen te verbeteren, b) de impact van deze pogingen op onderwijsprestaties

en andere relevante resultaten voor kinderen en gezinnen, en c) de strategieën die

gebruikt kunnen worden door beleidsmakers en bestuurders om ervoor te zorgen dat

deze partnerships de gewenste resultaten boeken.

Evaluatieonderzoek van belangrijke benaderingen als de Children’s Aid Society

Community Schools in New York, Healthy Start School-Linked Services Initiative in

Californië en de School-Based Youth Services Program in New Jersey laten een varië-

teit aan bemoedigende en positieve effecten zien, waaronder betere leerprestaties,

toename van ouderparticipatie en verbetering van het schoolklimaat, het curriculum en

de instructiekwaliteit. Melaville & Blank (2000) onderzochten een twintigtal gerenom-

meerde programma’s en concludeerden dat slechts in zes programma’s, waaronder de

drie bovengenoemde, het verbeteren van leerprestaties en schoolverbetering de hoofd-

doelstelling vormde. Bij al deze initiatieven, die in de jaren negentig tot ontwikkeling zijn

gekomen, kon worden vastgesteld dat de aandacht voor het onderwijs en het boeken

van betere leerprestaties in toenemende mate centraal zijn komen te staan. Hoewel de

meeste benaderingen zich verbonden voelen met een bepaalde vernieuwingsbeweging,

te weten onderwijsvernieuwing, jeugdparticipatie en –beleid, buurtopbouwwerk of

vernieuwing van de sociale en zorgsector, constateerden de onderzoekers dat de

programma’s steeds meer doelen en strategieën uit de andere vernieuwingsbewegingen

incorporeren. Voor het programma in New Jersey, het eerste in de VS dat staatsbreed is

ingevoerd in en om scholen, concluderen Warren & Francsali (2000) dat dit programma

weliswaar voorziet in behoeften van jongeren op een groot aantal ontwikkelingsdomei-

nen en tevens beperkte verbeteringen in onderwijsprestaties laat zien, maar alleen

sterke onderwijsresultaten kan boeken indien ook krachtige onderwijscomponenten in

het programma zijn opgenomen. Anders gezegd: het oplossen of leren hanteren van

individuele en gezinsproblemen zijn noodzakelijke maar geen voldoende voorwaarden

om tot (betere) leerprestaties te komen. Scholen dienen de ondersteunende inzet van

de sociale en zorgsector in en om de school te verbinden met hun eigen leerlinggerichte

voorzieningen en samenwerking met ouders en vooral ook met een effectieve onderwijs-

aanpak. Interventieprogramma’s die substantiële onderwijsresultaten boeken, zoals

Caring Connection in Missouri, bevatten forse (aanvullende en geïntegreerde) onder-

wijsonderdelen voor risico- en achterstandsleerlingen die langdurig worden ingezet en

42

Page 44: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

begeleid, bovenop een breed spectrum van ondersteunende activiteiten en interventies

in het sociaal-emotionele en gezinsdomein. Deze programma’s vragen veel tijd en ener-

gie van instellingen op het punt van de samenwerking en het integreren van de inzet

van externe zorginstellingen in het onderwijs en de schoolinterne leerlingenzorg.

Ook bleek het van groot belang dat de nadruk op betere onderwijsresultaten niet leidt

tot het eenzijdig inzetten van ondersteunende zorgprogramma’s voor louter leerlingen

met leerachterstanden en –moeilijkheden.

Een andere belangrijke studie is die van Wynn, Myer & Richards-Schuster (2000).

Zij identificeerden bijna 249 programma’s die zich richten op het openbaar onderwijs in

grote steden. In de 60 brede scholen die zij nader bestudeerden stelden zij vast dat

15 procent zich exclusief richt op risicopopulaties. De meerderheid van deze samen-

werkingsverbanden richt zich op welzijnswerk, armoedebestrijding en gezondheidszorg.

Deze basiszorg wordt veelal ingezet met het doel betere voorwaarden te creëren voor de

ontwikkeling en het leren op school. Daarnaast bieden nagenoeg alle programma’s

ontwikkelingsmogelijkheden voor kinderen en gezinnen op terreinen als onderwijs,

beroepsvoorbereiding, sociale competentie en burgerschap.

Dit onderzoek leverde verder drie belangrijke bevindingen op. Allereerst werd vastge-

steld dat scholen toegankelijker en ‘herbergzamer’ zijn voor samenwerkingsinitiatieven

dan soms wordt aangenomen. In een groot aantal gevallen versterken externe organisa-

ties het leren en onderwijs op scholen en dragen zij bij aan curriculumontwikkeling en

deskundigheidsbevordering van leerkrachten. Tegelijkertijd is de beweging ook

andersom, daar waar leerkrachten de gebouwen van hun samenwerkingspartners

gebruiken en onderdelen van het curriculum samen uitvoeren of zelfs uitbesteden.

Scholen blijken voorts in toenemende mate de regie te hebben over de inzet van finan-

ciële middelen en de uitvoering van de samenwerking.

Op de tweede plaats concludeerden de onderzoekers dat samenwerkingspraktijken met

externe instellingen verbonden moeten zijn met de strategieën die de school inzet om

haar doelen en kerntaken te realiseren. De praktijk laat zien dat de aansturing van deze

initiatieven en de nagestreefde bredere invoering ervan vragen om ondersteuning van

de betrokken instellingen en uitvoerende werkers. Meer informatie, zo stellen zij, is nodig

over de condities waaronder samenwerkingspraktijken bijdragen aan betere leerpresta-

ties en de bredere ontwikkeling van kinderen, en over de impact van deze partnerships

43

Page 45: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

op het functioneren en de effectiviteit van de afzonderlijke organisaties en op de sociale

cohesie in lokale gemeenschappen. Het onderzoek wijst in de derde plaats op het

belang van een discussie over de verdeling van de maatschappelijke verantwoordelijk-

heid voor het leren en de ontwikkeling van kinderen en op de noodzaak bij deze ver-

deling niet alleen de school maar ook andere organisaties te betrekken.

Bovenstaande onderzoeksbevindingen demonstreren dat a) programma’s uit de sociale

en zorgsector die ingezet worden in en om de school en die goed geïntegreerd zijn met

de leerlingenzorg een sterk fundament bieden voor de ontwikkeling en uitvoering van

programma’s die onderwijsstrategieën omvatten om (risico)leerlingen te helpen slagen,

b) samenwerkingsprogramma’s sterk profiteren van technische en operationele onder-

steuning, in het bijzonder op het gebied van bestuurlijke rugdekking, financiering en

inbedding in de lokale infrastructuur; intermediairen kunnen hierbij een belangrijke rol

spelen, en c) dergelijke samenwerkingsverbanden tussen de school en de omgeving,

hoe goed deze ook zijn ontworpen en geïmplementeerd, geen betere onderwijsresulta-

ten boeken als de school haar kerntaken slecht uitvoert.

Implicaties voor praktijkontwikkeling en beleid

De vraag dringt zich op waarheen deze onderzoeksbevindingen ons leiden in het

aanhoudende maatschappelijke debat over het achterstandenbeleid en onderwijskan-

sen, de inrichting van het onderwijs- en jeugdbeleid en de samenwerking tussen het

onderwijs en de sociale en zorgsector. Recente onderzoeksbevindingen en ervarings-

kennis ondersteunen in sterke mate de positie dat een afgestemde en geïntegreerde

benadering van onderwijsvernieuwing, de ondersteuning van ouders, en de activering

van de bredere sociale omgeving en daarin aanwezige hulpbronnen, de beste papieren

heeft om betere (leer)prestaties te boeken voor kinderen en voortijdig schoolverlaten

tegen te gaan (Hara & Shepardson, 1998; Pittman & Cahill, 1992; Wang & Boyd, 2000;

Borman et al., 2002; Osher et al., 2004).

De opvatting van andere onderzoekers en onderwijsvernieuwers die pleiten voor een

exclusieve focus van scholen op onderwijzen en instructiekwaliteit (Merseth, Schorr &

Elmore, 2000) lijkt op het eerste gezicht hier lijnrecht tegenover te staan. De angst dat

de primaire missie van de school op de achtergrond raakt wanneer het onderwijs onder-

deel wordt van een bredere vernieuwingsbeweging, moet naar mijn mening niet te snel

van tafel worden geveegd. De huidige onderwijspraktijk in de grote steden laat zien dat

44

Page 46: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

een aanzienlijke hoeveelheid vraagstukken en problemen om directe aandacht en vooral

oplossingen vraagt. De bezorgdheid dat scholen die deze uitdagingen actief oppakken

minder goed in staat zijn zich te concentreren op verbeteringen die noodzakelijk zijn om

hun kerntaken te realiseren, is begrijpelijk en wordt ook gesteund door onderzoek. Zeker,

scholen kunnen niet compenseren voor het gebrek aan voldoende sociale hulpbronnen

en een inadequate zorgstructuur. Daar staat echter tegenover dat de rol van de school

meer kan inhouden dan een focus op kerntaken en het signaleren en bepleiten van

aandacht van ‘externe’ instellingen voor psychosociale problemen en ondersteunings-

behoeften van kinderen en hun gezinnen. Eerdergenoemde ‘vierde golf’-programma’s

demonstreren deze positie en zetten in op het optimaliseren van de kwaliteit van de

zorgstructuur van scholen en/of netwerken van scholen en verbinden en versterken

deze zorgstructuur met de inzet van externe instellingen, die veelal een bredere regio

bedienen (Van Veen, 2001, 2002; Adelman & Taylor, 1998, 2000; Bosdriesz, Van Kessel

& Van Veen, 2005). In deze benaderingen wordt afgerekend met het traditionele ver-

wijzingsmodel en bewust gekozen voor afstemming, zorgcoördinatie en samenwerking

op uitvoeringsniveau zonder daarbij afbreuk te doen aan de kerntaken van het onderwijs.

Deze samenwerking verrijkt juist het pedagogisch-didactisch handelen van leerkrachten.

In de praktijk leidt deze benadering ook tot de ontwikkeling van geïntegreerde zorg-

arrangementen, ook wel onderwijs-zorgprogramma’s genoemd, die het bijvoorbeeld

mogelijk maken dat kinderen met ernstige gedrags- en ontwikkelingsproblemen met

succes onderwijs kunnen volgen (Van Veen & Wienke, 2005; Radema, Van Veen &

Verheij, 2005). Het debat in Nederland over dit vraagstuk heeft recent weer nieuwe

impulsen gekregen door adviezen van de RMO (2001), de Onderwijsraad (2005) en de

SCP-publicatie van Turkenburg (2005).

Op de kruispunten van werelden waarin beleidsmakers, bestuurders, leerkrachten en

professionals uit de sociale en zorgsector leven, te weten scholen, instellingen en lokale

gemeenschappen, is er weinig discussie over de gewenste resultaten voor kinderen.

Wanneer het gesprek zich echter verplaatst naar actieplannen om deze resultaten te

realiseren, naar prioriteiten en de wijze waarop middelen worden ingezet en taken en

verantwoordelijkheden worden verdeeld, is onenigheid troef. Uitwerkingsplannen en

strategieën verschillen sterk en zijn vooral afhankelijk van de professionele achtergrond

van betrokken partijen. Bovendien is er weinig consensus over wie verantwoordelijk

gesteld moet worden voor het ontwerpen en implementeren van strategieën, en over de

wijze waarop de uitvoeringscoördinatie en bestuurlijke regie wordt vormgegeven.

45

Page 47: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

46

Tezamen ondermijnen deze verschillende opvattingen de collectieve effectiviteit van

plannen om betere resultaten voor kinderen te boeken. Gemeenten en hogere over-

heden kunnen in dit vraagstuk een wezenlijke bijdrage leveren, zo blijkt uit onderzoek.

Lokale overheden kunnen leiding geven aan het ontwikkelen van een gebiedsgerichte

sociale infrastructuur voor leren en ontwikkeling door middel van het stimuleren van

effectieve en functionele samenwerkingsverbanden en lokale zorgstructuren en netwer-

ken van organisaties, en door het ontwikkelen van een agenda voor de jeugd inclusief

bijbehorende doelstellingen en uitvoeringsplannen. Van groot belang blijken ook het

organiseren van innovatiekracht en implementatievoorwaarden, naast het blijven focus-

sen op het realiseren van betere prestaties voor kinderen en hun gezinnen.

Geïntegreerde dienstverlening van de sociale en zorgsector in en om de school is geen

alternatief voor onderwijsvernieuwing, maar onderdeel van een poging de sociale infra-

structuur te verbeteren. Richard Elmore’s (1996) onderzoek bevat belangrijke lessen

voor gemeenten die werk maken van vernieuwend jeugdbeleid en vooruitgang afmeten

aan betere prestaties voor kinderen en gezinnen. Er is aanzienlijk bewijs dat de verdere

verspreiding en verduurzaming van effectieve vernieuwingen minder afhankelijk is van

de kwaliteit van de vernieuwing zelf als van kenmerken van de omgevingscontext waarin

de vernieuwing wordt opgeschaald. Dit is vooral het geval in het onderwijs, waar innova-

ties die omvangrijke veranderingen verlangen in de onderwijspraktijk worden ingevoerd

op een beperkt aantal scholen voor een korte tijd. Volgens Elmore is dit een van de

redenen waarom ‘derde golf’-benaderingen zo populair zijn geworden en op grote

schaal worden geadopteerd. Hij doelt daarbij niet op de maatschappelijke urgentie gelet

op de problemen van kinderen, maar op de aantrekkelijkheid van deze benaderingen

voor scholen juist omdat ze het hart van het onderwijs niet raken. Een ander vraagstuk

dat verband houdt met bredere invoering van succesvolle programma’s is terug te

voeren tot keuzeproblemen als gevolg van het feit dat doorgaans beperkte middelen

beschikbaar zijn voor innovaties. Aangezien a) het kennisbestand over de verschillende

intersectorale benaderingen (nog) weinig overtuigende aanwijzingen geeft voor het

kiezen van een bepaalde benadering of een combinatie van onderdelen van succesvolle

programma’s, b) ook bepaalde sectorgebonden benaderingen gelegitimeerd kunnen

worden door te wijzen op betere prestaties, en c) vergelijkende studies naar de impact

van programma’s nog in de kinderschoenen staan, zijn de vrijheidsgraden voor beleids-

makers bij het maken van keuzen groot. Prioriteitsstellingen die het gevolg zijn van

vooral de portefeuilleopbouw van wethouders jeugdbeleid, bijvoorbeeld de keuze voor

Page 48: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

47

vernieuwing van de sociale en zorgsector in plaats van het versterken van de zorgstruc-

tuur van het onderwijs en de keuze van een intersectorale benadering, worden hiermee

begrijpelijk en hebben tegelijkertijd een remmend effect op vernieuwingspogingen in de

educatieve sector. Zo is het niet ondenkbaar dat in Nederland gegeven de ophanging

van het jeugdbeleid aan het ministerie van VWS en de beperkte rol die het onderwijs

heeft gespeeld en is gegeven in het jeugdbeleid en gelet op de omstandigheid dat in

een substantieel aantal gemeenten onderwijsbeleid en jeugdbeleid aan verschillende

wethouders zijn toebedeeld, het mijns inziens te rechtvaardigen pleidooi voor een

versterking van de zorgstructuur van het onderwijs door de sociale en zorgsector niet tot

een kernthema van het jeugdbeleid wordt verheven. Hiermee kunnen aanzienlijke maat-

schappelijke risico’s gemoeid zijn. Het huidige Kabinetsbeleid voor de jeugd, de Operatie

JONG, dat de beleids- en uitvoeringspraktijk inspireert en ontegenzeggelijk van nieuwe

impulsen heeft voorzien, bezint zich thans op de (toekomstige) inrichting van het jeugd-

beleid en buigt zich nadrukkelijk over het sturingsvraagstuk. Naar verwachting zullen

brede scholen, zorgadviesteams en netwerken voor Jeugd en Gezin als speerpunten

voor het jeugdbeleid naar voren worden geschoven. Het onderwijs zal daarmee voor het

eerst in Nederland een vooraanstaande plaats krijgen in het jeugdbeleid. Hiermee komt

Nederland in de voorhoede van landen (waaronder vooral ook Engeland en Schotland)

die gericht infrastructureel en intersectoraal beleid voeren, aansluiten bij veelbelovende

uitvoeringspraktijken en zich laten informeren door nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Tot besluit richten wij ons op de vraag op welke wijze de verantwoordelijkheden voor het

leren en de ontwikkeling van kinderen en voor de problemen die daarbij op kunnen

treden gedeeld kunnen worden door organisaties die deel uitmaken van de leefwereld

van kinderen en jeugdigen (zie Dryfoos, 1998; Wang & Boyd, 2000; RMO, 2001;

Turkenburg, 2005; Van Veen, in voorbereiding). Samen met het gezin en de school

dragen andere contexten en voorzieningen die jonge mensen tegenkomen in hun leven

in meer of mindere mate bij aan leren en ontwikkeling. Lange tijd is er sprake geweest

van een nogal eenzijdige nadruk op de rol van de school en werden de educatieve

mogelijkheden van andere instellingen verwaarloosd. Op basis van onderzoek kunnen

we vaststellen dat schoolfactoren toegevoegde waarde leveren voor leerlingen en dat

goede scholen essentieel zijn voor het verbeteren van de leerprestaties van risico- en

achterstandsleerlingen. Tegelijkertijd is het duidelijk geworden dat de impact van andere

contexten en voorzieningen hierop niet moet worden onderschat (Hellison & Cutford,

1997; Kahne et al., 2000; McLaughlin, 2000; Honig, Kahne & McLaughlin, 2001; Stern &

Page 49: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Wing, 2004; Bodilly & Beckett, 2005). Bovendien weten we uit onderzoek en praktijker-

varing dat er niet zoveel, wat Hopkins (1997) noemt, ‘powerful schools’ bestaan. Om

talloze redenen is het voor scholen in grote steden moeilijk om hun primaire missie te

realiseren. Het huidige kennisbestand biedt slechts in beperkte mate antwoorden die

praktijk en beleid kunnen informeren en leiden bij vernieuwingspogingen. Toch kunnen

we enkele conclusies trekken:

• ‘powerful schools’ zijn essentieel voor goede leerprestaties, in het bijzonder voor

risico- en achterstandsleerlingen;

• hoogwaardige inzet van zorg- en welzijnsinstellingen is eveneens van groot belang

om ontwikkeling en leren te ondersteunen;

• scholen (in grote steden) kunnen het zich niet langer permitteren in afzondering te

werken aan het realiseren van goede onderwijsprestaties voor alle kinderen; hoewel

de aanvullende inzet van onder meer welzijns- en zorginstellingen bijdraagt aan het

succes van kinderen op school, zullen leerresultaten alleen substantieel verbeteren

indien de school voorziet in adequate leerlingenzorg en leerlingbegeleiding en deze

afstemt en/of integreert met sociale hulpbronnen in de bredere omgeving;

• regionale, infrastructurele benaderingen zijn noodzakelijk om een krachtig netwerk

van diensten en hulpbronnen te ontwikkelen dat voorziet in basis- en aanvullende of

geïndiceerde zorg voor gezinnen en kinderen en voor ondersteuning van de profes-

sionals die in de frontlinie van onderwijs en opvoeding werken;

• instellingen en beleidsmakers hebben een belangrijke verantwoordelijkheid om

bestaande hulpbronnen toegankelijk te maken en om de inzet en kwaliteit van

programma’s en de ontwikkeling van competenties van betrokken professionals te

verzekeren; deze inspanningen omvatten eveneens de verbetering van arbeids-

omstandigheden, het vaststellen van taken en verantwoordelijkheden van betrokken

professionals en de vormgeving van de bestuurlijke en uitvoeringsregie.

Ontwikkelingen in het sociaal beleid in vele westerse landen bieden gemeenten en grote

steden in het bijzonder een voedingsbodem om actiever betrokken te worden in samen-

werkingspraktijken, waaronder die van scholen met de omgeving. Tegelijkertijd zien we

ook de intersectorale beleidsvoering wortel schieten. Veel lokale overheden verruilen hun

traditionele rol, waarin de nadruk lag op de financiering van instellingen, subsidieverstrek-

king, toezicht en controle, voor die van een actievere overheid die zich opstelt als partner

en partijen bijeenroept en probeert te binden aan een agenda, en die aandacht heeft voor

procesondersteuning, implementatiebegeleiding en de monitoring van resultaten. Deze

48

Page 50: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

ontwikkelingen nemen echter niet weg dat veel beleidsprogramma’s en vernieuwingsinitia-

tieven, ondanks het toenemende intersectorale gehalte ervan, geïsoleerd worden uitge-

voerd. Uitvoerende instellingen worden geconfronteerd met een aanzienlijk aantal catego-

rale programma’s die tegelijkertijd plaatsvinden en die gefinancierd worden uit verschil-

lende subsidiekokers. De organisatiestructuur van landelijke en lagere overheden en de

administratieve en culturele verschillen tussen de verschillende sectoren zijn hardnekkige

hindernissen gebleken voor een meer intersectorale beleidsplanning. De omstandigheid

dat het huidige beleidsklimaat kansen biedt, betekent nog niet dat steden, provincies,

scholen en instellingen uit de sociale en zorgsector de capaciteit hebben deze kansen te

benutten en om samenwerking van het onderwijs met externe instellingen, gericht op

betere (onderwijs)resultaten voor kinderen, te versterken.

Niettemin rust de belofte van deze samenwerkingsinitiatieven in belangrijke mate in het

vermogen van overheden om brede scholen en een geïntegreerde aanpak te onder-

steunen. Succesvolle en veelbelovende programma’s in grote steden suggereren dat

gemeenten deze initiatieven kunnen ondersteunen door a) het creëren van een krachtige

unit die zich uitsluitend richt op intersectorale programma’s waarbij diverse beleids-

afdelingen en samenwerkende veldpartijen betrokkenen zijn, b) het ontwikkelen en blijven

uitdragen van een visie op onderwijs- en jeugdbeleid en het welzijn van kinderen en

gezinnen, c) het verbinden van programma’s die zich richten op hulpverlening aan kinde-

ren en gezinnen en het ondersteunen van succes op school, en d) middelen en ruimte te

bieden aan scholen en hun partners in de omgeving om zelf een aanpak te ontwikkelen

die tegemoet komt aan de behoeften van deze partijen. Gelukkig zijn scholen en netwer-

ken van scholen in diverse landen in toenemende mate in staat te participeren in integrale

programma’s die een langere looptijd hebben, in plaats van elk jaar grote aantallen

subsidieaanvragen in te dienen voor categorale programma’s. Voor het ontwikkelen en

versterken van de sociale infrastructuur, lijkt het raadzaam dat lokale overheden een hoge

prioriteit geven aan programmasturing en mogelijkheden om de kennisbasis te benutten

en ervaringen uit te wisselen over goede praktijkvoorbeelden.

Onderzoek naar de wijze waarop beleidsprogramma’s worden ingezet om samenwerking

tussen de school en haar omgeving te ondersteunen is beperkt. De beschikbare literatuur

neigt te focussen op beschrijving van lokale uitvoeringsvraagstukken en problemen die

met categorale financiering te maken hebben. Beleidsmakers richten hun aandacht vooral

op achterstanden of op condities die samenwerking tussen de school en haar omgeving

49

Page 51: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

beperken. Beleidsprogramma’s van steden die partnerships tussen de school en de

sociale en zorgsector expliciet benutten om leerprestaties van kinderen te verbeteren zijn

dun gezaaid (Honig & Jehl, 2000; Van Veen, 2001). Honig, Kahne & McLaughlin (2001)

formuleren drie opdrachten voor beleidsmakers:

• Om betere leerresultaten mogelijk te maken door partnerships tussen de school en

haar omgeving moeten beleidsmakers betere leerprestaties van kinderen als primaire

doelstelling formuleren en communiceren en een onderscheid maken tussen

programma’s die zich richten op het wegnemen van condities die leren verhinderen

en programma’s die leren mogelijk maken. Goede praktijkvoorbeelden van het laatste

soort programma’s verdienen verspreiding.

• Voor het verspreiden van informatie over deze voorbeelden onder scholen verdient

het aanbeveling de principes en uitgangspunten centraal te stellen en niet zozeer de

modellen of programma’s.

• De implementatie van deze principes van ‘best practices’ verlangt van beleidsmakers

een nieuwe rol die verder gaat dan het creëren van regelvrije zones en financiering

van activiteiten. Te denken valt aan onder meer een actieve betrokkenheid bij het

zoeken naar oplossingen, het verzamelen van kennis over het probleem en de effec-

tiviteit van programma’s in de lokale context, en het bijeenbrengen van partijen die

een aandeel kunnen hebben in de uitvoering (Honig and Jehl, 2000).

Onze kennisbasis over de implementatie van stedelijke beleidsprogramma’s, de resulta-

ten die programma’s behalen, en of en hoe beleidsvoering bijdraagt aan de implementa-

tie van programma’s is, als gezegd, beperkt (Honig, Kahne & McLaughlin, 2001). Nieuwe

noties over wat leren is, waar het leren plaatsvindt en het type ervaringen dat kinderen

in staat stelt mee te doen in scholen zou het raamwerk moeten zijn van het doel, het

ontwerp en de uitvoering van samenwerkingsprogramma's (Honig & Jehl, 2000).

De huidige beleidspraktijk en onderzoeksbevindingen suggereren dat het overgrote deel

van de samenwerkingsprogramma’s tussen de school en haar omgeving niet vertrekt

vanuit dit gezichtspunt en niet gericht is op betere onderwijsresultaten.

Het beschrijven van de geschiedenis, kenmerken en verschillende fasen en gezichten

van de ‘brede school’-ontwikkeling en geïntegreerde dienstverlening is een ding. Een

andere en veel moeilijker opdracht vormt het ontwikkelen van context- en probleem-

adequate interprofessionele en intersectorale benaderingen, het ontwerpen van imple-

mentatiestrategieën, en het ontwikkelen van hulpstructuren en andere noodzakelijke

50

Page 52: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

51

condities die een impact hebben op het leren en het welbevinden van kinderen en

gezinnen alsook op de arbeidsomstandigheden van professionals die werken met risico-

kinderen en gezinnen in achterstandssituaties. Veel vragen zijn onbeantwoord en meer

zullen er opkomen als een resultaat van nieuwe experimenten en onderzoek en discus-

sies met betrokkenen. Vergelijkend onderzoek en transnationale samenwerking in onder-

zoek, beleidsanalyse en praktijkverbetering dragen alle bij aan een beter begrip van

samengestelde en geïntegreerde programma’s en hun succesvolle implementatie.

Onderzoek laat zien, zoals Day & Van Veen (2006) hebben aangegeven, dat we struikel-

blokken kunnen veranderen in een opstap naar een betere praktijk van samenwerken met

het doel leren en onderwijzen op een hoger niveau te brengen. Implementatieonderzoek

en beschrijvingen en het benoemen van de principes van goede praktijkvoorbeelden zijn

krachtige instrumenten om vernieuwingen te stimuleren in een praktijk die bol staat van

jeugd- en onderwijsproblemen. Ondersteunend en samenhangend onderwijs- en

jeugd(zorg)beleid, zowel op lokaal, als provinciaal en landelijk niveau, is essentieel om

deze pogingen voort te kunnen zetten en in de toekomst betere uitvoeringscondities te

kunnen realiseren.

Page 53: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

7. Actuele ontwikkelingen in het

Nederlandse jeugdbeleid en implicaties

voor het hoger beroepsonderwijs tot

besluit

Voordat we tot besluit van deze uiteenzetting enkele opdrachten voor het hoger onderwijs

formuleren en aandachtsgebieden voor het lectoraat Grootstedelijk Onderwijs en

Jeugdbeleid benoemen, staan we kort stil bij de ontwikkelingsgang van het jeugdbeleid in

Nederland en actuele vraagstukken die het onderwijs en de beleidsvoering van gemeen-

ten raken.

Ontwikkeling van het jeugdbeleid en actuele vraagstukken

Laten we met de deur in huis vallen: voor het eerst in de geschiedenis van het jeugd-

beleid in Nederland wordt, in de Operatie JONG, een essentiële positie toegekend aan

het onderwijs. Dit is een belangrijke constatering als we de geschiedenis van zo’n veertig

jaar jeugdbeleid in Nederland overzien (zie bijvoorbeeld: Elling, Notten & Van Veen,

1994; Van Veen, 1998; Gilsing, 2005). Waar aanvankelijk de nadruk lag op een sociaal-

pedagogische invalshoek die zich richtte op de oudere jeugd en het vrijetijdsdomein

(Klompé, 1969), zien we dat midden jaren tachtig (Brinkman en De Koning, 1984) de

beleidskijker gericht wordt op jeugdigen van 0-25 jaar. Dit gaat gepaard met een interde-

partementale verbreding van het jeugdbeleid, dat zich concentreert op het scheppen van

voorwaarden binnen de algemene beleidskaders en, via aanvullende maatregelen,

steeds meer op problematische jongeren. Deze verenging op probleemjongeren of

jongeren met problemen zet zich door in de beleidsnota Jeugd verdient de toekomst

(D’Ancona, 1993). Jeugdbeleid schuift daarmee op naar jeugdzorgbeleid en intersecto-

raal beleid op onderwerpen.

Korte tijd was er in deze periode beleidsmatig aandacht voor de samenwerking tussen

onderwijs en jeugdhulpverlening, getuige ook de discussienota van de ministeries van

WVC, Justitie en O&W in 1992, maar overheidsbeleid bleef uit. Dit hangt ook samen met

de zich toen wijzigende beleids- en besturingsfilosofie, die decentralisatie van verant-

woordelijkheden naar lagere overheden predikte. Deze visie werd ook zichtbaar in

52

Page 54: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

beleidsprogramma’s als Sociale Vernieuwing en het Grote Steden Beleid. Deze lokalise-

ring bleek niet zonder problemen, vooral omdat deze gelijktijdig op een groot aantal

beleidsterreinen werd doorgevoerd. In de tweede helft van de jaren negentig wordt een

nieuwe impuls aan het lokaal preventief jeugdbeleid gegeven. Centraal stond daarbij het

realiseren van samenhang tussen partijen op het gebied van het beleid, de regie en de

uitvoering. Voor veel gemeenten gingen deze ontwikkelingen te snel. Van samenhang

was meestentijds geen sprake. Op lokaal niveau zien we in de uitvoeringspraktijk een

projectenkermis ontstaan waarin de verschillende beleidskokers (onderwijs, welzijn,

gezondheidszorg, justitie) zichtbaar blijven en een groot aantal netwerken tot stand

komen. Rond de eeuwwisseling worden er steeds nadrukkelijker vraagtekens geplaatst bij

deze hoge ‘netwerkdichtheid’, die steeds meer als ineffectief en inefficiënt wordt gezien

(Van Veen, 1999). Het moderne beleidsjargon waarin woorden als ‘intersectoraal’,

‘afstemming’, ‘samenwerking’, ‘integratie’, ‘ketenmanagement’ en ‘integraal’ niet meer

weg te denken zijn, toont ook de behoefte om met deze fragmentatie af te rekenen.

De veelheid aan voorzieningen dat zich richt op de jeugd draagt het risico in zich dat de

jeugd alsnog tussen wal en schip kan raken. Gebleken is dat voorzieningen op het gebied

van onderwijs, jeugdgezondheidszorg, jeugdzorg, leerplicht/RMC, (school)maatschappe-

lijk werk en veiligheid onvoldoende afstemmen en te weinig samenwerken.

Het onderwijs slaagt als belangrijke vindplaats van jongeren er niet altijd in (vroegtijdige)

problemen te signaleren en ontvangt omgekeerd niet tijdig signalen van andere schakels

in de zorgketen. En indien problemen wel (tijdig) gesignaleerd worden, verlopen de

beoordeling van de problematiek en waar nodig de activering van ondersteuning en hulp-

verlening niet altijd voorspoedig en tijdig genoeg.

Bovenstaande beoordeling van de huidige situatie vormde voor het Kabinet de opmaat

voor de keuze in de Operatie JONG om nadrukkelijk in te zetten op het reduceren van

het aantal samenwerkingsverbanden en lokale/regionale netwerken en deze te positione-

ren rondom de instellingen die dicht bij de jeugdigen liggen: bij voorschoolse jeugdigen

het consultatiebureau, bij schoolgaande jeugd de school, en bij jeugdigen die niet meer

op school zitten het RMC. Voor de schoolgaande jeugd moet volgens het Kabinet het

onderwijs in de dagelijkse praktijk de verantwoordelijkheid hebben om te zorgen dat

datgene gebeurt wat nodig is om de benodigde ondersteuning te realiseren en uitval van

jeugdigen te voorkomen. Het onderwijs voert daarmee de regie op uitvoeringsniveau.

De beleidsmatig/bestuurlijke regie, waarbij in het bijzonder gemeenten een eminente rol

53

Page 55: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

spelen, moet faciliterend zijn voor het uitvoerende niveau. Beide zijn nodig om te zorgen

voor goede samenwerking in de keten en om te zorgen dat de keten in algemene zin en

per individueel geval sluitend is.

Aangezien alle kinderen en jongeren in principe naar school gaan vormt het onderwijs

volgens het Kabinet een cruciaal vertrekpunt. De ‘jongere in de school’ is in deze leef-

tijdsfase het startpunt voor ondersteuning, begeleiding en opvoeding. De school met haar

interne leerlingenzorg is een belangrijk aangrijpingspunt voor signalering, preventie en

effectieve interventie bij problemen met jongeren (en hun opvoeders). Omdat de school

die problemen niet alleen kan en moet oplossen en ook andere voorzieningen en exper-

tises nodig zijn bij de begeleiding van jongeren met gedrags- en/of leerproblemen, ligt de

focus op de aansluiting van de interne leerlingenzorg en externe zorgvoorzieningen rond

de school in een krachtige, samenhangende zorgstructuur. Het programma

Zorgstructuren in en om de School (hierna: ZioS), een van de twaalf thema’s van de

Operatie JONG, pakt juist dat thema aan en kreeg als ambitie mee om in 2007 rond

scholen een landelijk dekkend zorgnetwerk te realiseren dat voldoet aan bepaalde,

samenhangende kwaliteitseisen waarbij de aansluiting tussen de externe zorg en de

schoolinterne leerlingenzorg wordt versterkt en verankerd en wel zodanig dat vroegtijdige

signalering en effectieve interventie voor leerlingen met gedrags- en/of leerproblemen

gewaarborgd zijn en elke leerling de zorg krijgt die hij of zij nodig heeft.

De resultaten van dit beleidsprogramma zijn aanzienlijk (zie Van Veen, 2005; Van Veen &

Van der Steenhoven, 2006) en demonstreren het belang van landelijke en lokale/regionale

beleidssturing en het stellen van prioriteiten. Dit is ook noodzakelijk gelet op de (beperkte)

middelen die lokaal/regionaal beschikbaar zijn. Kiezen voor krachtige zorgstructuren in de

frontlinie van opvoeding en onderwijs dwingt tot reductie en/of herschikking van de veel-

heid aan thematische, buurt-, wijk- en regionale netwerken die de afgelopen jaren tot

ontwikkeling zijn gekomen en hebben geresulteerd in een onoverzichtelijke infrastructuur

die gekenmerkt wordt door tal van naast elkaar werkende instellingen en netwerken, in-

efficiënties, een afschuif- en verwijscultuur, en onvoldoende interventiekracht. Gelukkig

zijn in alle windstreken schoolvoorbeelden van krachtige zorgstructuren beschikbaar

waarin overheden en uitvoerende instellingen de handen ineengeslagen hebben en

resultaten hebben geboekt. Duidelijk is geworden dat de samenwerking tussen instel-

lingen in deze zorgstructuren zich niet moet beperken tot louter afstemmingsoverleggen

en consultatiemogelijkheden. Vanuit deze zorgstructuren moet namelijk snel passende

54

Page 56: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

ondersteuning gerealiseerd kunnen worden, afgestemd op de gezins- en onderwijs-

situatie. Dit vraagt in deze zorgstructuren, zeker ook in het geval van problemen die

noodzaken tot inzet vanuit verschillende instellingen, om samenwerking op uitvoerings-

niveau en coördinatie van de diagnostiek, indicatiestelling en zorgverlening. Op dit terrein

is nog een wereld te winnen.

Krachtige zorgstructuren in de frontlinie van opvoeding en onderwijs komen niet vanzelf

tot stand. De realisatie hiervan vraagt om actieve en samenwerkende overheden die met

de besturen en het management van onder meer ouder- en kindcentra en het onderwijs

afspraken maken over de vorm, inhoud en beoogde prestaties van deze zorgstructuren

en basisvoorzieningen en die bevorderen en zonodig afdwingen dat betrokken (externe)

instellingen op het gebied van welzijn, leerplicht, zorg en veiligheid de afgesproken deel-

name en inzet van functies (o.a. taken en verantwoordelijkheden op het gebied van

preventieve activiteiten, signalering, probleemtaxatie en diagnostiek en/of toeleiding naar

en activering van al dan niet geïndiceerde programma’s) in deze zorgstructuren leveren

en waar nodig verbeteren.

De ontwikkelingsrichting voor het versterken van de zorgstructuren in de betrokken onder-

wijssectoren en de opgaven voor overheden en uitvoerende instellingen zijn in het voor-

gaande kort toegelicht. Er is al veel gerealiseerd. Referentiemodellen voor de inrichting

van effectieve en efficiënte zorgstructuren zijn de afgelopen jaren beschikbaar gekomen,

net als voorbeelden van de wijze waarop overheden en veldinstellingen op dit thema

planmatig samenwerken, stappen vooruit zetten en resultaten boeken. Er is echter nog

veel werk te verzetten, waarbij de ontwikkelingsopgaven van overheden en uitvoerende

instellingen voor de zorgstructuren in de onderscheiden onderwijssectoren in kwalitatief

en kwantitatief opzicht overigens verschillen laten zien. De bevindingen stemmen opti-

mistisch, de ingeslagen weg om resultaten te boeken lijkt goed gekozen en kan rekenen

op groot draagvlak. Voortzetting van doelgerichte samenwerking, het wegnemen van

hindernissen en het realiseren van goede voorwaarden voor de uitvoeringspraktijk zijn

geboden. Aan schijnbewegingen, hoe mooi ook, en een nieuwe stroom projecten is op dit

moment geen behoefte.

In Nederland is de Operatie JONG een katalysator voor de toekomstige inrichting van het

jeugdbeleid, waarin thans het sturingsvraagstuk centraal staat en naar verwachting ook

brede scholen, zorgadviesteams en centra of netwerken voor Jeugd en Gezin als speer-

55

Page 57: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

punten voor het jeugdbeleid naar voren worden geschoven. Het onderwijs krijgt daarmee

een belangrijke positie in het jeugdbeleid. Versterking van het onderwijs door de leer-

lingenzorg te verknopen met de inzet van (andere) voorzieningen op het gebied van

onderwijs, jeugdzorg, gezondheidszorg, maatschappelijke ontwikkeling, arbeidsmarkt en

veiligheid en het benutten van deze leef- en leeromgeving voor de vroegsignalering van

problemen en het tegengaan van sociale uitsluiting, zijn ook de richtinggevende thema’s

die in landen als Engeland, Schotland en de VS de beleidsagenda domineren. Het gelijk-

tijdig doorvoeren en op elkaar betrekken van vernieuwingen in de jeugd(zorg)sector en

onderwijsvernieuwing staat daarbij centraal. Of het in Nederland op korte termijn zal

lukken deze vernieuwingsoperaties te integreren en kaders te formuleren voor integraal

onderwijs- en jeugdbeleid is echter nog de vraag. Deze aarzeling is vooral ingegeven

door de observatie dat deze vernieuwingen veelvuldig tegenover elkaar worden gesteld,

alsof het hier gaat om keuzen. Zo worden de laatste tijd nogal eenzijdig de lokale centra

of netwerken voor Jeugd en Gezin als medicijn met een breed spectrum naar voren

geschoven. Aan het maatschappelijk belang van het realiseren van een dergelijke voor-

ziening kan moeilijk voorbij worden gegaan gelet op de enorme versplintering en tekorten

in het huidige voorzieningenniveau en de mogelijkheden die betere samenwerking van

onder meer het welzijnswerk, de gezondheidszorg en de jeugdzorg voor kinderen en

gezinnen in potentie heeft. Waar het hier om gaat is echter dat het tegelijkertijd van groot

belang is met kracht de zorgstructuur van het onderwijs te versterken en deze in te

bedden in een breder infrastructureel beleid. De urgentie, het maatschappelijk belang en

de resultaten hiervan voor kinderen, gezinnen en de samenleving als geheel zijn hier-

boven uitvoerig aangegeven. Het huidige onderwijsbeleid van de minister van OCW is in

dit verband pro-actief gelet op de maatregelen die genomen zijn of in voorbereiding zijn

in het kader van onder meer het veiligheidsbeleid (o.a. versterking leerlingbegeleiding en

schoolmaatschappelijk werk, reboundvoorzieningen), het beleid gericht op het tegengaan

van voortijdig schoolverlaten, de lokale educatieve agenda en de discussie over de ‘her-

ijking van de zorg’. Anders gezegd: het is ook in Nederland van groot belang beide

vernieuwingsbewegingen te verknopen. Aanzienlijke maatschappelijke risico’s dreigen

wanneer het onderwijs in het jeugdbeleid op de reservebank wordt geplaatst.

Implicaties voor het hoger beroepsonderwijs en het lectoraat Grootstedelijk Onderwijs en

Jeugdbeleid

Duidelijk moet zijn geworden uit het voorgaande dat de structurele samenwerking tussen

voorzieningen op het gebied van onderwijs, jeugdzorg, gezondheidszorg, maatschappe-

56

Page 58: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

lijke ontwikkeling, arbeidsmarkt en veiligheid een prominent thema is in de beleids- en

uitvoeringspraktijk. We hebben in het lectoraat Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid

daarmee de wind in de rug en het gezicht naar de samenleving. Als reactie op de frag-

mentatie en verkokering en om betere resultaten te boeken voor kinderen en jeugdigen

en voor hun gezinnen en scholen wordt in toenemende mate ingezet op versterking van

de basisvoorzieningen in de frontlinie van opvoeding en onderwijs, op vroegsignalering

van problemen en het tegengaan van sociale uitsluiting. Integratie van dienstverlening,

interprofessionele samenwerking en samenhangende beleidsvoering zijn daarbij kern-

thema’s die wij ook in het lectoraat centraal stellen. Maatschappelijke problematiek, waar

deze het taakveld van afzonderlijke instellingen overstijgt, vraagt om samenwerking in de

uitvoeringspraktijk en dat stelt eisen aan professionals, management en beleid.

Omgekeerd geldt dat intersectorale voorzieningen en multidisciplinaire samenwerking de

klassieke organisatie van beleid en sturing uitdaagt. Wat opvalt in het hoger beroeps-

onderwijs is dat de aandacht voor bovenstaande thema’s in de lerarenopleidingen en de

opleidingen voor maatschappelijke dienstverlening en sociaal pedagogische hulpverlening

en beroepen in de gezondheidszorg nog beperkt is.

Het lectoraat richt zich tegen deze achtergrond op onderwijs- en jeugdvraagstukken in

(grote) steden en de sociale infrastructuur en wil door middel van onderzoek en kennis-

benutting een bijdrage leveren aan de kwaliteit van het lokaal beleid, van het manage-

ment en uitvoerende professionals in praktijkinstellingen, en vooral ook van het hoger

beroepsonderwijs. Om het vele ontwikkelingswerk te ondersteunen en betere resultaten

te boeken moeten beleidsmakers en het hoger onderwijs zich inzetten voor en verbinden

met samenwerkingspraktijken van scholen met (instellingen in) hun omgeving. Het lecto-

raat voelt zich verbonden met zogenaamde Professional Development Schools waarin

praktijkinstellingen en medewerkers en studenten van het hoger beroepsonderwijs inten-

sief samenwerken en beoogt dit concept uit te breiden tot Interprofessional Development

Schools. Onze gedachten hierover hebben we elders beschreven (Day, Van Veen & Sim,

1997; Van Veen & Day, 1998, 2006) en sluiten aan bij het werk van Corrigan & Bishop

(1997), Levine (1998), Babeck & Walsh (2002), Lawson (1999, 2002, 2006), Soska &

Johnson Butterfield (2005) en Pasque et al. (2005).

Voor het lectoraat Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid heeft de focus op interprofes-

sionele samenwerking, geïntegreerde dienstverlening en beleidsvoering een aantal impli-

caties. Kernactiviteiten voor de komende jaren vormen:

57

Page 59: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

a. Het ontwerp en de invoering en evaluatie van aanpassingen/aan-

vullingen op het curriculum van de opleidingen c.q. Schools van

Hogeschool INHOLLAND. Het gaat het daarbij om de volgende

curriculumonderdelen:

• Interprofesionele samenwerking in de zorg-en-adviesteams van het onder-wijs (Schools of Education, Social Work, Health, Economics)

• Interprofessionele samenwerking in lokale centra voor jeugd en gezin(Schools of Social Work, Health en Education)

• Zorgcoördiatie in het onderwijs (School of Health/Hogere KaderopleidingPedagogiek, School of Education)

• Onderwijs- en jeugdbeleid in grote steden (Schools of Education, Health,Social Work, Economics)

• Integraal lokaal onderwijs- en jeugdbeleid (Masters Hogere KaderopleidingPedagogiek)

• Brede School (Schools of Education, Health, Social Work)• Leerlingenzorg en leerlingbegeleiding (School of Education)• Gezinscoaching en casemanagement (School of Social Work)• Schoolmaatschappelijk werk (School of Social Work)

b. Post-hoger onderwijs opleidingen c.q. contractactiviteiten in samen-

werking met de opleidingen/Schools:

• Schoolleiders in grote steden (School of Education)• Opleiding schoolmaatschappelijk werk (School of Social Work)• Management van leerlingenzorg en leerlingbegeleiding (School of

Education)• Regievoering in onderwijs- en jeugdbeleid (alle Schools)• Gezinscoaching en casemanagement (School of Social Work)

c. (Opleidings- en contract)onderzoek:

• Studentbegeleiding en voorkomen van uitval in het hoger beroepsonderwijs(focus op studenten van allochtone afkomst; School of Economics enandere Schools)

• Schoolleiders in grote steden (School of Education, subsidie EuropeseCommissie)

• Projectenbureau Het Jonge Noorden• Aanpak voortijdig schoolverlaten (School of Economics en andere Schools)• (Inter)professional development schools• Intensieve leerlingbegeleiding en bijzondere doelgroepen (alle onderwijs-

sectoren).

58

Page 60: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

59

De kenniskring bestaat uit medewerkers van Hogeschool INHOLLAND die op boven-

genoemde thema’s onderzoeks- en ontwikkelingswerk uitvoeren, naast medewerkers van

het lectoraat en een vaste groep deskundigen uit binnen- en buitenland.

Hogeschool INHOLLAND is met zijn aandacht voor onderwijsvernieuwing en professio-

nele ontwikkeling, internationalisering en maatschappelijk ondernemerschap, en vooral

ook door haar situering, beleidsdoelen en programmering in een goede startpositie om

belangrijk onderzoeks- en ontwikkelingswerk te doen op het terrein van het lectoraat

Grootstedelijk Onderwijs en Jeugdbeleid.

Dames en heren, het is zowel een genoegen als een voorrecht om aan deze hogeschool

te kunnen werken. Ik dank u voor uw aandacht.

Page 61: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Referenties

Academy for Educational Development (1997). The New Jersey school based youth

services program: An analysis of implementation and the state policy context. New York:

Academy for Educational Development.

Adams, P. & Nelson, K. (1995). Reinventing human services: Community – and family

– centered practice. New York: Walter de Gruyter, Inc.

Adelman, H.S. (1995). Clinical psychology: Beyond psychopathology and clinical

interventions. Clinical Psychology: Science and Practice, 2, 28-44.

Adelman, H.S. (1996). Restructuring education support services and integrating

community resources. Beyond the full service school model. School Psychology Review,

25, 431-445.

Adelman, H.S., & Taylor, L. (1997). Addressing barriers to learning: Beyond school-

linked services and full-service schools. American Journal of Orthopsychiatry, 6, 108-421.

Adelman, H.S., & Taylor, L. (1998). Reframing mental health in schools and expanding

school reform. Educational Psychologist, 33(4), 135-152.

Adelman, H.S., & Taylor, L. (2000). Looking at school health and school reform policy

through the lens of addressing barriers to learning. Children’s Services: Social Policy,

Research, and Practice, 3, 117-132.

Adler, L., & Gardner, S. (1994) (Eds.), The politics of linking schools and social

services . Washington, DC & London: The Falmer Press.

Asche, J.A. (1993). Finish for the future: Exemplary partnerships for school dropout

prevention. Alexandria, VA: National Association of Partnerships in Education.

Atkinson, M., Halsey, K., Kinder, K, & Wilkin, A. (2002). An evaluation of the devolu-

tion of education welfare services in secondary schools. Slough: NFER.

Brabeck, M. & Walsh, M. (2002). The contribution of interprofessional collaboration

and comprehensive services to teaching and learning. The National Society for the Study

of Education Yearbook 2002. Chicago: University of Chicago Press.

Barnett, W.S., Boocock, S.S. (1998). Early Care and Education for children in poverty;

Promises, programs and long-term results. New York: SUNY Press.

Battistich, V., Solomon, D., Kim, D., Watson, M., & Schaps, E. (1995). Schools as

communities, poverty levels of student populations, and students’ attitudes, motives, and

performance: A multilevel analysis. American Educational Research Journal, 32(3), 627-

658.

60

Page 62: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Battistich, V., Watson, M., Solomon, D., Lewis, C., & Scaps, E. (1999). Beyond the

three R’s: A broader agenda for school reform. The Elementary School Journal, 99(5),

415-432.

Blank, M.J., Melaville, A. & Shah B.P (2003). Making the Difference: Research and

Practice in Community Schools. Washington, DC: Coalition for Community Schools.

Bodilly, S.J. & Beckett, M. (2005). Making out-of-school-time matter: Evidence for an

action agenda. Santa Monica, CA: Rand Corporation.

Borman, G.D. et al. (2002). Comprehensive school reform and achievement: A meta-

analysis. Baltimore, MD: John Hopkins University.

Bosdriesz, M. & Van Veen, A.F.D. (Red.) (1999). Samenwerking onderwijs & jeugd-

zorg; Jeugdzorgadviesteams voor het onderwijs. Utrecht: SWP.

Bosdriesz, M. & Van Veen, A.F.D. (2002). De brede school en de jeugdzorg;

Samenwerking onderwijs en jeugdzorg binnen de brede school. Utrecht: LCOJ NIZW

Jeugd.

Bosdriesz, M., Van Kessel, B. & Van Veen, A.F.D. (2005). Samenwerken in de regio.

Deel 1: Topografie van de samenwerking; Deel 2: Spoorzoeken voor de samenwerking;

Deel 3: Stappen vooruit in de samenwerking. Utrecht/Woerden: LCOJ en WSNS Plus.

Boyd, W.L. (1991). What makes ghetto schools succeed or fail? Teachers College

Record, 92, 331-362.

Bradley, R. & Whiteside-Mansell, L. (1997). Children in poverty. In T. Ammerman & M.

Hersen, Handbook of prevention and treatment with children and adolescents:

Intervention in the real world (13-58). New York: John Wiley and Sons.

Bradley, A. & Manzo, K.K. (2000). The weak link. Education Week, 20, 3-8.

Bronneman-Helmers, H.M. (1999). Scholen onder druk; Op zoek naar de taak van de

school in een veranderende samenleving. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Brooks-Gunn, J., Duncan, G.J., Lawrence, A.J. (1997). Neighborhood poverty, context

and consequences for children. Volume I. New York: Russell Sage.

Brooks-Gunn, J. (2003). Do you believe in magic?; What we can expect from early

childhood intervention programs. New York: Teachers College, Columbia University.

Brownell, M. et al. (2004). How do educational outcomes vary with socio-economic

status? Winnipeg: University of Manitoba Centre for Health Policy.

Bruner, C., & Parachini, L. (1997). Building community: Exploring new relationships

across service systems reform, community organizing, and community economic deve-

lopment. Washington, DC: Institute for Educational Leadership & Together We Can.

61

Page 63: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Chaudry, A., Maurer, K., Oshinsky, C., & Mackie, J. (1992). Service integration: An

annotated bibliography. Falls Church, VA: Mathtec.

Cibulka, J.G. & Kritek, W.J. (Eds) (1994). Coordination among schools, families and

communities: Prospects for educational reform. Albany: SUNY-Albany Press.

Comer, J., Haynes, N., Joyner, E., & Ben-Avie, M. (1996). Rallying the whole village:

The Comer process for reforming education. New York: Teachers College Press.

Corrigan, D., & Bishop, K.K. (1997). Creating Family-Centered Integrated Service

Systems and Interprofessional Educational Programmes to Implement Them. In Social

Work In Education 19 (3), 149-163.

Corrigan, D., & Udas, K. (1996). Creating collaborative, child- and family-centered

education, health and human service systems. In J. Sikula, T. Buttery, & E. Guyton (Eds).

Handbook of research on teacher education (893-921). New York: MacMillan.

Crowson, R.L., & Boyd, W.L. (1993). Coordinated Services for Children: Designing

arks for storms and seas unknown. American Journal of Education, 101(2), 140-179.

Crowson, R.L., & Boyd, W.L. (1995). The Constraints of Coordinating Services for

Children: A new institutionalism perspective. Paper presented for the Annual Meeting of

the American Educational Research Association in San Francisco.

Cuban, L. (1989). At risk students: What teachers and principals can do. Educational

Leadership, 46, 29-32.

Day, C. & Van Veen, A.F.D. (2006). Professional development and school improve-

ment: Strategies for growth. Antwerpen/Apeldoorn: Garant Publishers.

Day, C., Van Veen, A.F.D., & Walraven, G. (Eds.) (1998). Children and Youth at Risk

and Urban Education. Research, Policy and Practice. Leuven/Apeldoorn: Garant

Publishers.

Day, C., Van Veen, A.F.D., & Sim, W.K. (1997) (Eds). Teachers and Teaching:

International Perspectives on School Reform and Teacher Education. Leuven/Apeldoorn:

Garant Publishers.

De La Rosa, D. & Maw, C. (1990). Hispanic education: A statistical report 1990.

Washington, DC: Policy Analysis Center.

Deschenes, S., Cuban, L. & Tyack, D. (2001). Mismatch: Historical perspectives on

schools and students who don’t fit them. Teachers College Record, 4, 525-547.

Dryfoos, J.G. (1990). Adolescents at Risk. Prevalence and Prevention. New York:

Oxford University Press.

Dryfoos, J. (1994). Full-service schools: A revolution in health and social services for

children, youth and families. San Francisco: Jossey-Bass.

62

Page 64: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Dryfoos, J. (1998). Safe passage: Making it through adolescence in a risky society.

New York: Oxford University Press.

Dryfoos, J.G., Brindis, C. & Kaplan, D.W. (1996). Research and evaluation in school-

based health care. Adolescent Medicine, 7(2), 207-220.

Edmonds, R.R. (1986). Characteristics of effective schools. In U. Neisser (Ed.), The

school achievement of minority children. Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum.

Elling, N., Notten, A.L.T. & Van Veen, A.F.D. (1994). Terugzien voor de toekomst.

Jeugd en Samenleving, 6, 347-358.

Elmore, R.F. (1996). Getting to scale with good educational practice. Harvard

Educational Review, 66, 1-27.

Elmore, R.F. & Burney, D. (1997). Investing in teacher learning: Staff development

and instructional improvement in community school district #2, New York City.

Philadelphia: National Commission on Teaching and America’s Future, Consortium for

Policy Research in Education.

Emmelot, Y, & Van der Veen, I. (2003). Brede basisscholen uitgelicht. Amsterdam:

SCO-Kohnstamm Instituut.

Epstein, M.H., Nelson, C.M., Polsgrave, L., Coutinho, M., Cumblad, C., & Quinn, K.

(1993). A comprehensive community based approach to serving students with emotional

and behavioral disorders. Review of Educational Research,1(2), 127-133.

Evans, J., Harden, A. & Thomas, J. (2004). What are effective strategies to support

pupils with emotional and behavioural difficulties in mainstream primary schools? Journal

of Research in Special Educational Needs, 4 (1), 2-16.

Forsyth, P.B., & Tallerico, M. (Eds.) (1993). City schools leading the way. Newbury

Park, CA: Corwin Press.

Franklin, C., & Streeter, H. (1996). School reform: Linking public schools with human

services. Social Work, 40, 773-782.

Freiberg, H.J. (1997), The life-cycle of improving American inner-city elementary

schools: implications for policy and practice. In: C. Day, D. van Veen & G. Walraven.

Children and Youth at Risk and Urban Education, Research, Policy and Practice.

Leuven/Apeldoorn: Garant Publishers.

Gardner, S. (1999). Beyond collaboration to results: Hard choices in the future of

services to children and families. Fullerton, CA: Center for Collaboration for Children,

California State University.

63

Page 65: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Georgiades, W. (1991). A Dream of Tomorrow’s School, Today. In Ch. Reavis (ed.), The

Ecology of Successful Schools. One Approach to Restructuring (106-112). San Antonio:

The Watercress Press.

Gilsing, R. (2005). Bestuur aan banden; Lokaal jeugdbeleid in de greep van nationaal

beleid. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Gomby, D., & Larson, C. (1992). Evaluation of school-linked services. The Future of

Children,2(1), 68-84.

Goodlad, J. (1994). Centers for educational renewal. San Francisco: Jossey Bass.

Green, P., & Scott, L. (1995). At-risk eighth-graders four years later (NCES publication

No. 95-736). U.S. Department of Education.

Grobe, T., Niles, J. & Weisstein, E. (2001). Helping all youth succeed: Building youth

development systems in our communities. Boston, MA: Centeer for Youth Development

en Education, Commonwealth Corporation.

Grobe, T., Curnan, S.P., & Melchior, A. (1993). Synthesis of existing knowledge and

practice in the field of educational partnerships. OERI, U.S. Department of Education.

Guthrie, L.F. (1989). What schools can do for students at risk. Far West Laboratory, CA.

Hara, S., & Shepardson, B. (1998). What every educator should know about the

changing social policy landscape and efforts to ensure educational success. Washington,

DC: Council of Chief State School Officers.

Haberman, M. (1991). The pedagogy of poverty versus good teaching. Phi Delta

Kappan, 73(4), 290-294.

Halpern, R. (1999). After-school programs for low income children: Promises and

challenges. The Future of Children, 9(2), 81-95.

Hatch, T. (1998). How community action contributes to achievement. Educational

Leadership, 55(8), 16-19.

Hatcock, K. (1998). Good teaching matters. Thinking K-16, A Publication of the

Education Trust, 3(2), 1-2.

Haycock, K. (1998). Good teaching matters; How well qualified teachers can close

the gap. Washington, DC: Education Trust.

Hellison, D. & Cutford, N.J. (1997). Extended day programs for urban children and

youth: From theory to practice. In H.J. Walberg, O. Reyes & R.P. Weisberg (Eds.),

Children and youth: Interdisciplinary perspectives (223-249). Thousand Oaks, CA: Sage.

Henggeler, S.W. et al. (1998). Multisystemic treatment of antisocial behavior in chil-

dren and adolescents. New York: Guilford Press.

64

Page 66: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Hodgkinson, H.L. (1989). The Same Clients: The demographics of education and

service delivery systems. Washington, D.C.: Institute of Educational Leadership.

Hodgkinson, H.L. (1992). A Demographic Look To Tomorrow. Washington, D.C.:

Institute for Educational Leadership.

Honig, M.I., & Jehl, J.D. (2000). Enhancing federal support for connecting educational

improvement strategies and collaborative services. In M.C. Wang & W.L. Boyd (Eds.),

Improving results for children and families: Linking collaborative services with school

reform (175-197). Greenwich, Connecticut: Information Age Publishing.

Honig, M., Kahne, J., & McLaughlin, M. (2001). School-community connections:

Strengthening opportunity to learn and opportunity to teach. In V. Richardson (Ed.),

Fourth handbook of research on teaching. New York: Macmillan.

Hopkins, D. (1997). Powerful learning, powerful teaching & powerful schools.

Nottingham: The University of Nottingham.

Hopkins, D. & Harris, A. (2006). Differential Strategies for School Development. In C.

Day & D. van Veen, Professional Development and School Improvement: Strategies for

Growth. Leuven/Apeldoorn: Garant Publishers.

Kahne, J., et.al. (2000). School and after-school programs as contexts for youth deve-

lopment: A qualitative and quantitative assessment. In M.C. Wang & W.L. Boyd (Eds.),

Improving results for children and families: Linking collaborative services with school

reform (121-152). Greenwich, Connecticut: Information Age Publishing.

Karoley, L.A., Kilburn, M.R. & Cannon, J.S. (2005). Early childhood interventions:

Proven results, future promise. Santa Monica, CA: RAND.

Kaufman, P. et al. (1999). Dropout rates in the United States: 1997. Washington:

National Center for Education Statistics/OERI.

Keys, W., Sharp, C., Greene, K. & Grayson, H. (2003). Successful leadership of

schools in urban ands challenging contexts. Nottingham: National College of School

Leadership.

Kinder, K., Wilkin, A., White, R. & Kendall, S. (2000). Working to plan; An evaluation

of LEA Behaviour support plans. London: DfEE.

Kirst, M.W. (1990). Improving Children’s Services: Overcoming barriers, creating new

opportunities. Paper presented at the annual meeting of the American Educational

Research Association, Boston, USA.

Knapp, M. (1994). How shall we study comprehensive, collaborative services for chil-

dren and families? Paper prepared for the AERA/OERI conference, September, 1994.

65

Page 67: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

66

Knapp, M., & Shields, P. (1990). Better schooling for the children of poverty:

Alternatives to conventional wisdom. Berkeley, CA: McCutchan.

Lawson, H. (1998). Collaborative educational leadership for 21st century school

communities. In D. van Veen, C. Day, & G. Walraven (Eds.), Multi-service schools:

Integrated services for children and youth at risk (173-193). Leuven/Apeldoorn, The

Netherlands: Garant Publishers.

Lawson, H. (1999). Two frameworks for analyzing relationships among school

communities, teacher education, and interprofessional education and training programs.

Teacher Education Quarterly, 28(5), 9-30.

Lawson, H. (1999). Two new mental models for schools and their implications for prin-

cipals’ roles, responsibilities, and preparation. National Association of Secondary School

Principals’ Bulletin., forthcoming in December.

Lawson, H. (2002). Pursuing and scuring collaboration to improve results. In M.

Brabeck & M. Walsh (2002). The contribution of interprofessional collaboration and

comprehensive services to teaching and learning. The National Society for the Study of

Education Yearbook 2002. Chicago: University of Chicago Press.

Lawson, H.A. (2006, in druk). An appreciation of the developing model of university-

assisted community schools. Universities and Community Schools.

Lawson, H., & Briar-Lawson, K. (1997). Connecting the dots: Integrating school

reform, school-linked services, parent involvement and community schools. Oxford, OH:

The Danforth Foundation & The Institute for Educational Renewal at Miami University.

Lawson, H. & Sailor, W. (2000). Integrating services, collaborating, and developing

connections with schools. Focus on Exceptional Children, 33 (2), 1-22.

Levin, R. (Ed.) (1994). Greater than the sum: Professionals and a comprehensive

services model. Washington, D.C.: AACTE.

Levin, B. (2004). Students at risk: A review of research. Toronto: The Learning

Partnership.

Levine (1998), Professional development schools; More thane a good idea. Teachers

and Change, 6 (1), 8-20.

Lopez, M., & Weiss, H. (1994). Can we get here from there: Examining and expan-

ding the research base for comprehensive, school-linked early childhood services. Paper

prepared for the AERA/OERI conference, September, 1994.

Madden, N. A., Slavin, R. E.., Karweit, N. L., Dolan, L. J., & Wasik, B. A. (1993).

Success for all: Longitudinal effects of a restructuring program for inner-city elementary

schools. American Educational Research Journal, 30(1), 123-148.

Page 68: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Marske, C., Chimerine, C., Morrill, W., & Marks, E. (1992). Service integration

programs in community settings. Falls Church, VA: Mathtec.

Mawhinney, H.B. (1994). The institutional effects of strategic efforts in interagency

collaboration. Educational Administration Quarterly, 30(3), 324-341.

Mawhinney, H.B. (1995). Mischiefs of Faction and Redesigning the Welfare State:

Problems and Possibilities of the Coordinated Services Movement. Paper presented at the

annual meeting of the American Educational Research Association, San Francisco, USA.

McLaughlin, M. (2000). Community counts: How youth organizations matter for youth

development. Washington, DC: Public Education Network.

Melaville, A., & Blank, M. (1998). Learning together: The developing field of school-

community initiatives. Flint, MI: The Mont Foundation, The Institute for Educational

Leadership, and the National Center for Community Education.

Melaville, A.I., & Blank, M.J. (2000), Trends and lessons in school-community

initiatives. In M. C. Wang & W.L. Boyd (Eds.). Improving results for children: Linking

Collaborative services with school reform (pp.3-18). Greenwich, Connecticut: Information

Age Publishing.

Messing, C. & Van Veen, A.F.D. (2003). De jeugdzorg en de brede school. Utrecht:

LCOJ / NIZW Jeugd.

Merseth, K.K., Schorr, L.B., & Elmore, R.F. (2000). Schools, community-based inter-

ventions, and children’s learning and development: What’s the connect? In M.C. Wang &

W.L. Boyd (Eds.) (2000). Improving results for children and families: Linking Collaborative

services with school reform (pp.35-52). Greenwich, Connecticut: Information Age

Publishing.

Mirron, L. & Lauria, M. (2005). Urban schools: The new social spaces of resistance.

New York: Peter Lang.

Morely, R.E. (1991). Alternative education: Dropout prevention research reports.

Clemson, SC: National Dropout Prevention Center.

Morris, M., Nelson, J. & Stoney, S. (1999). Disadvantaged youth: A critical review of

the literature on scope, strategies and solutions. London: DfEE.

Mortimore, P. (1996). Partnership and co-operation in school improvement. Paper

presented at the ATEE-Conference 1-5 September, University of Strathclyde, Glasgow.

Onderwijsraad (2005). Bakens voor spreiding en integratie. Den Haag: Onderwijsraad.

Osher, D., Dwyer, K. & Jackson, S. (2004). Safe, supportive and successful schools:

Step by step. Longmont, CO: Sapris West Educational Services.

67

Page 69: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Pallas, A., Natriello, G., & McDill, E. (1989). The changing nature of the disadvanta-

ged population: Current dimensions and future trends. Educational Researcher, 18 (5),

16-22.

Pasque, P.A. et al. (2005). Higher Education collaboratives for community engage-

ment and improvement. Ann Arbor, MI: National Forum of Higher Education for the Public

Good.

Pittman, K.J., & Cahill, M. (1992). Pushing the bounderies of education: The implica-

tions of a youth development approach to education policies, structures, and collabora-

tions. In Council of Chief State School Officers, Ensuring student success through colla-

boration: Summer institute papers and recommendations of the council of chief state

school officers (17-28). Washington, DC: Council of Chief State School Officers.

Ponte, P. & Van Veen, A.F.D., (1994). Intensieve leerlingbegeleiding in het voortgezet

onderwijs. Leuven/Apeldoorn: Garant.

Power, S. et. al. (2003). Education in deprived areas; Outcomes, inputs and proces-

ses. London: Institute of Education, University of London.

Radema, D., Van Veen, A.F.D. & Verheij, F. (2005). Samen beter, beter samen;

Onderwijs-zorgarrangementen in het speciaal onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: garant.

Ravitch, D. (1998). A new era in urban education? Washington, DC: The Brookings

Institution.

Ravitch, D. & Viteritti, J.P. (2000). City Schools: Lessons from New York. Baltimore:

Johns Hopkins University Press.

Reynolds, M.C. (1989). Students with special needs. In. M.C. Reynolds (Ed.),

Knowledge base for the beginning teacher (pp. 129-142). Oxford: Pergamon.

Riddell, R. (2003). Schools for our cities. Urban learning in the 21st century. Stoke on

Trent: Trentham.

RMO (2001). Aansprekend opvoeden; Balanceren tussen steun en toezicht. Den

Haag: RMO.

Romanik, D., & Blazer, C. (1990). Reasons for dropping out of school and assess-

ment of risk factors: A comparison of dropouts, "at-risk", and "regular" students. Miami,

FL: Dade County Public Schools, Office of Educational Accountability.

Rossman, S.B., Morley, E. (1995). The national evaluation of cities in schools:

Executive summary. Washington, DC: The Urban Institute.

Rumberger, R. (1991). Why students drop out of school and what can be done. Paper

presented at the Council of the Civil Rights Project Forum. Cambridge, MA; Harvard

University.

68

Page 70: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Rumberger, R. (2001). Dropping out of middle school: A multilevel analysis of

students and schools. American Educational Research Journal, 32(3), 583-625.

Sammons, P., Power, S., Elliot, K., Robertson, P., Campbell, C. & Whitty, G. (2003).

Key findings of the national evaluation of the New Community Schools pilot programme

in Scotland. Edinburgh: Scottish Executive Education Department.

Schorr, L. (1997). Common purpose: Strengthening families and neighborhoods to

rebuild America. New York: Anchor Books Doubleday.

Schorr, L.B. & Schorr, D. (1988). Within our reach: Breaking the cycle of disadvantage.

New York: Anchor.

Sinclair, Robert L. (1993) The National Coalition Problem Solving Process. Workshop

presentation, National Coalition for Equality in Education Facilitators and Superintendents'

Meeting, Vail, CO, October, 1992.

Slavin, R.E., Karweit, N.L., & Madden, N.A. (1989). Effective Programs for Youth at

Risk. Boston: Allyn and Bacon.

Slavin, R., Madden, N., Dolan, L., & Wasik, B. (1996). Every child, every school:

Success for all. Thousand Oaks, CA.: Corwin Press.

Slavin, R.E. & Fashola, O.S. (1998). Show me the evidence: Proven and promising

programs for America’s schools. Thousand Oaks: Corwin Press.

Soska, T. & Johnson Butterfield, A. (Eds.) (2005). University-community partnerships:

Universities in civic engagement. Binghamton, NY: Haworth Socoal Work Practice Press.

Stallings, J. (1995). Ensuring teaching and learning in the 21st century. AERA

Presidential Address, San Francisco, CA.

Stern, D. & Wing, J.Y. (2004). Alternative learninig environments. Is there solid

evidence of positive effects for high school students? Berkeley, CA: CASN.

Stoll, L. (2004). Failing schools: Towards more differentiated understanding and

approaches to improvement. Paper presented at teh Jacob Foundation Conference on

Educational Influences (October 21-23).

Stoll, L. & Myers, K. (Eds.) (1998). No quick fixes; Perspectives on schools in

difficulty. London: Falmer.

Turkenburg, M. (2005). Grenzen aan de maatschappelijke opdracht van de school;

Een verkenning. Den Haag: Sociaal en Cultureel Planbureau.

Tyack, D. (1992). Health and social services in schools: Historical perspectives. The

Future of Children, 2(1), 19-31.

Tyack, D., & Cuban, L. (1995). Tinkering toward utopia: A century of public school

reform. Cambridge, MA: Harvard University Press.

69

Page 71: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Tye, B. (2000). Hard truths: Uncovering the deep structure of schooling. New York:

Teachers College Press.

United States Department of Education (1996). School-linked comprehensive services

for children and families: What we know and what we need to know. Washington, DC:

Department of Education.

United States Department of Education (1996). Putting the pieces together:

Comprehensive school-linked strategies for children and families. Washington, DC:

Department of Education.

United States General Accounting Office. (1993). School-linked human services:

A comprehensive strategy for aiding students at risk of school failure. Washington, DC:

Author.

Van der Steeg, M.W. & Webbink, H.D. (2006). Voortijdig schoolverlaten in Nederland:

omvang, beleid en resultaten. Den Haag: CPB.

Van Veen, A.F.D. (1994). Service integration and alternative models for coordinated

children's services. Houston: University of Houston.

Van Veen, A.F.D. (1996). Service integration and interprofessional collaboration in the

Netherlands. Paper presented at the ATEE-Conference 1-5 September, University of

Strathclyde, Glasgow.

Van Veen, A.F.D. (1998). Aanval op schoolverzuim en schooluitval: Vernieuwings-

projecten in gemeenten en beleidsmatige ontwikkelingen. Leuven/Apeldoorn: Garant.

Van Veen, A.F.D. (1999). Terugzien voor morgen: Verkennende opmerkingen over de

samenwerking tussen de jeugdzorg en het onderwijs. In M. Bosdriesz & D. van Veen,

Samenwerking onderwijs & jeugdzorg; Jeugdzorgadviesteams voor het onderwijs.

Utrecht: SWP.

Van Veen, A.F.D. (2000). European Perspectives on Integrated Services and

Interprofessional Collaboration. Paper prepared for the Annual Meeting of the American

Educational Research Association, April 24-28, New Orleans, Louisiana.

Van Veen, A.F.D. (2000). Reframing Mental Health and Youth Care in Schools and

Expanding School Reform. Paper prepared for the Annual Meeting of the American

Educational Research Association, April 24-28, New Orleans, Louisiana.

Van Veen, A.F.D. (2001). Leading cities in educational renewal. Leuven/Apeldoorn:

Garant Publishers.

Van Veen, A.F.D. (2002). De samenwerking tussen de participanten in de leerlingen-

zorg in beeld. In Doorduijn et al. Samenwerken in de uitvoering; Leerlingbegeleiding in

het voortgezet onderwijs en externe instellingen (17-25, 61-120). Antwerpen/Apeldoorn:

70

Page 72: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Garant.

Van Veen, A.F.D. (2003). Jeugdzorgadviesteams voor het basisonderwijs. In

Nederlands Tijdschrift voor Jeugdzorg, 6, 25-35.

Van Veen, A.F.D. et al.(2004). Naar structurele samenwerking tussen de leerlingen-

zorg in het basisonderwijs, het speciaal onderwijs en de jeugdzorg. Utrecht: LCOJ / NIZW

Jeugd.

Van Veen, D. (2005a). Samenwerking onderwijs, lokale voorzieningen en jeugdzorg.

Jeugd, 3, 16-31 (Den Haag: VNG-uitgeverij).

Van Veen, A.F.D. et al. (2005b). Monitor 2004 Voortgezet onderwijs en externe instel-

lingen. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Van Veen, A.F.D. (in voorbereiding). Improving the support structure for vulnerable

pupils and their teachers in Dutch secondary schools.

Van Veen, A.F.D., & Berdowski, Z. (2000). Preventie van schoolverzuim & zorg voor

risicoleerlingen. Leuven/Apeldoorn: Garant.

Van Veen, D. & C. Day (1998). Multi-Service Schools: Integrated services supporting

vulnerable children, youth and families. In D. Van Veen, C. Day, & G. Walraven (Eds.),

Multi-service schools; Integrated services for children and youth at risk (pp.7-15).

Leuven/Apeldoorn: Garant Publishers.

Van Veen, A.F.D., C.W. Day, & G. Walraven (Eds.) (1998). Multi-Service Schools;

Integrated Services for Children and Youth at Risk. Leuven/Apeldoorn: Garant Publishers.

Van Veen, A.F.D., & Day, C. (1999). Supporting urban education through multi-service

schools and interprofessional collaboration. In M. de los Angeles Martinez Ruiz & N.

Sauleda Pares (Eds.), Politica Educativa Y Social Para Jovenes en Situacion de Riesgo

(55-71). Alicante: Universidad de Alicante.

Van Veen, A.F.D. & Van der Steenhoven, P. (2006). Factsheet Leerlingenzorg en zorg-

adviesteams in het voortgezet onderwijs 2005. Utrecht: LCOJ / NIZW Jeugd.

Van Veen, A.F.D. & Wienke, D. (2005). Handreiking reboundvoorzieningen voortgezet

onderwijs. Antwerpen/Apeldoorn: Garant.

Wagner, M, Newman, L., & Golan, S. (1996). California's healthy start school-linked

services initiative: Results for children and families. Menlo Park, CA: SRI International.

Waldfogel, J. (1997). The new wave of service integration. Social Service Review, 71,

463-484.

Wang, M. (1990). Programs that promote educational equity. In H.P. Baptiste, H.C.

Waxman, J. Walker de Felix, & J.E. Anderson (Eds.), Leadership, equity, and school

effectiveness (pp. 132-154). Newbury Park, CA: Sage.

71

Page 73: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Wang, M.C., & Boyd, W.L. (Eds.) (2000). Improving results for children and families:

Linking collaborative services with school reform. Greenwich, Connecticut: Information

Age Publishing.

Wang, M.C., Haertel, G.D., & Walberg, H.J. (1993). Synthesis of research: What

helps students learn? Educational Leadership, December 1993/January 1994, 74-79.

Wang, M.C. (1995). Bridging the achievement gap in urban schools; Reducing educa-

tional segregation and advancing resilience promoting strategies. Philadelphia, PA: LSS.

Warren, C., & Francsali, C. (2000). Lessons from the evaluation of New Jersey’s

school-based youth services program. In M.C. Wang, & W.L. Boyd (Eds.), Improving

results for children and families: Linking collaborative services with school reform

(91-120). Greenwich, Connecticut: Information Age Publishing.

Waxman, H.C. (1992). Reversing the Cycle of Educational Failure for Students in At-

Risk Environments. In H.C. Waxman, J. Walker de Felix, J.E. Anderson, & H.P. Baptiste,

Students at risk in at-risk schools. Improving environments for learning. Newbury Park,

CA: Corwin Press.

Wehlage, G., Smith, G., & Lipman, P. (1992). Restructuring urban schools: The new

futures experience. American Educational Research Journal, 29(1), 55-96.

Willms, D. (2003). The hypotheses about socio-economic gradients and community

differences in childrens’s developmental outcomes. Canada: Applied Research Branch,

Human Resources Development.

Wynn, J., Meyer, S., & Richards-Schuster, K. (2000). Furthering education: The rela-

tionship of schools and other organizations. In M.C. Wang & W.L. Boyd (Eds.), Improving

results for children and families: Linking collaborative services with school reform (53-90).

Greenwich, Connecticut: Information Age Publishing.

Zigler, E. (1997). Supporting children and families in the schools: The school of the

21st century. American Journal of Orthopsychiatry, 67, 396-407.

72

Page 74: ontwikkelingsrichting en implicaties voor het · gedrags-, vrijetijds- en opvoedings-problemen die negatief inwerkten op de ontwikkeling en het leren en onderwijzen van deze kinderen.

Lectoraat Grootstedelijk Onderwijs en JeugdbeleidUrban Education and Youth Policy

www.INHOLLAND.nl/onderwijsenjeugdbeleid

Prinect Printready Normalizer
APPLIED NORMALIZER PARAMETER PAGES: Default Size: [595.276 841.890] pts Resolution: [600 600] dpi FONTS: Embed All Fonts: Yes When Embedding Fails: Cancel with error Subset Embedded Fonts: Yes If less Than: 95 % Characters in Use COLOR IMAGES: Resample: Yes Downsample Type: Bicubic Downsample Resolution: 60 dpi Downsample Threshold: 72 dpi Encode Color Images: Yes Image Filter: ZIP Automatic: No GRAYSCALE IMAGES: Resample: Yes Downsample Type: Bicubic Downsample Resolution: 60 dpi Downsample Threshold: 72 dpi Encode Grayscale Images: Yes Image Filter: ZIP Automatic: No MONOCHROME IMAGES: Resample: Yes Downsample Type: Bicubic Downsample Resolution: 60 dpi Downsample Threshold: 72 dpi Encode Monochrome Images: Yes Image Filter: CCITTFax Encode CCITT Group: 4 ADVANCED: Compress Text and Line Art: Yes Allow PostScript File to Override Settings: Yes Preserve Level 2 copypage Semantics: Yes ASCII85 Encode Pages: No Illustrator Overprint Mode: Yes Preserve Overprint Settings: Yes Convert Gradients to Smooth Shades: No Preserve Halftone Information: No Process Prologue and Epilogue: No Transfer Functions: Preserve UCR and Black Generation: Preserve Document Structuring Conventions (DSC): Process DSC Comments: Yes Resize Page and Center Artwork for EPS: Yes Preserve EPS Information from DSC: Yes Preserve OPI Comments: No Preserve Document Information from DSC: Yes
Prinect Printready Normalizer
<< /ASCII85EncodePages false /AutoPositionEPSFiles true /AutoRotatePages /None /Binding /Left /CalGrayProfile (None) /CalRGBProfile (None) /CalCMYKProfile (None) /sRGBProfile (None) /CannotEmbedFontPolicy /Error /CompatibilityLevel 1.3 /CompressObjects /Off /CompressPages true /ConvertImagesToIndexed false /CreateJobTicket true /DefaultRenderingIntent /Default /DetectBlends false /DetectCurves 0.0000 /ColorConversionStrategy /LeaveColorUnchanged /DoThumbnails false /EmbedAllFonts true /EmbedJobOptions false /EmitDSCWarnings false /EndPage -1 /ImageMemory 524288 /LockDistillerParams true /MaxSubsetPct 95 /Optimize false /OPM 1 /ParseDSCComments true /ParseDSCCommentsForDocInfo true /PreserveCopyPage true /PreserveEPSInfo true /PreserveHalftoneInfo false /PreserveOPIComments false /PreserveOverprintSettings true /StartPage 1 /SubsetFonts true /TransferFunctionInfo /Preserve /UCRandBGInfo /Preserve /UsePrologue false /AlwaysEmbed [ true ] /NeverEmbed [ true ] /AntiAliasColorImages false /DownsampleColorImages true /ColorImageDownsampleType /Bicubic /ColorImageResolution 60 /ColorImageDepth -1 /ColorImageDownsampleThreshold 1.20000 /EncodeColorImages true /ColorImageFilter /FlateEncode /AutoFilterColorImages false /ColorImageAutoFilterStrategy /JPEG /ColorACSImageDict << /QFactor 0.76 /HSamples [2 1 1 2] /VSamples [2 1 1 2] >> /ColorImageDict << /QFactor 0.15 /HSamples [1 1 1 1] /VSamples [1 1 1 1] >> /JPEG2000ColorACSImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /JPEG2000ColorImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /AntiAliasGrayImages false /DownsampleGrayImages true /GrayImageDownsampleType /Bicubic /GrayImageResolution 60 /GrayImageDepth -1 /GrayImageDownsampleThreshold 1.20000 /EncodeGrayImages true /GrayImageFilter /FlateEncode /AutoFilterGrayImages false /GrayImageAutoFilterStrategy /JPEG /GrayACSImageDict << /QFactor 0.76 /HSamples [2 1 1 2] /VSamples [2 1 1 2] >> /GrayImageDict << /QFactor 0.15 /HSamples [1 1 1 1] /VSamples [1 1 1 1] >> /JPEG2000GrayACSImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /JPEG2000GrayImageDict << /TileWidth 256 /TileHeight 256 /Quality 15 >> /AntiAliasMonoImages false /DownsampleMonoImages true /MonoImageDownsampleType /Bicubic /MonoImageResolution 60 /MonoImageDepth -1 /MonoImageDownsampleThreshold 1.20000 /EncodeMonoImages true /MonoImageFilter /CCITTFaxEncode /MonoImageDict << /K -1 >> /AllowPSXObjects true /PDFX1aCheck false /PDFX3Check false /PDFXCompliantPDFOnly false /PDFXNoTrimBoxError true /PDFXTrimBoxToMediaBoxOffset [ 0.00000 0.00000 0.00000 0.00000 ] /PDFXSetBleedBoxToMediaBox true /PDFXBleedBoxToTrimBoxOffset [ 0.00000 0.00000 0.00000 0.00000 ] /PDFXOutputIntentProfile (None) /PDFXOutputCondition () /PDFXTrapped /Unknown >> setdistillerparams << /HWResolution [600 600] /PageSize [595.276 841.890] >> setpagedevice