Ontwikkelingseducatie & wereldburgerschap bij...

54
mei 2012 Vakverdieping aardrijkskunde | Mariska Grievink Ontwikkelingseducatie & Wereldburgerschap …………bij kleuters

Transcript of Ontwikkelingseducatie & wereldburgerschap bij...

mei 2012

Vakverdieping aardrijkskunde | Mariska Grievink

Ontwikkelingseducatie &

Wereldburgerschap …………bij kleuters

Samenvatting Wat moeten de leerlingen met aardrijkskunde leren? Waarom moeten ze dat leren? Waarom is aardrijkskunde zo belangrijk? Wat wil men bereiken met een aardrijkskunde les? Wat wordt er uiteindelijk van de kinderen verwacht? Aardrijkskunde is een breed begrip. Bij aardrijkskunde leren kinderen spannende en boeiende dingen over de aarde. Vanuit de nieuwsgierigheid ontstaan er vragen. Aardrijkskunde heeft onder andere als doel bij te dragen aan de vorming van personen. Van kinderen wordt al vroeg verwacht dat ze kritisch en zelfstandig zijn, het vak aardrijkskunde kan hierbij een grote rol spelen. Volwassenen en kinderen kunnen met behulp van aardrijkskunde een mening vormen over de verschillen in hun eigen omgeving, Europa en de wereld. Het helpt volwassenen en kinderen nadenken over wat, waarom en hoe iets gebeurt in de wereld (Berg et al., 2009). De wijze waarop een leerkracht aardrijkskunde geeft, heeft veel invloed op het leren en het onthouden van de gegeven lesstof. Bij dit vak leren leerlingen dus niet alleen hoe de wereld in elkaar zit, maar ook hoe men daar dan achter kan komen. De aarde blijft veranderen en door hierover na te denken, komen ze steeds meer over de aarde te weten (Berg et al., 2009). “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”, of te wel ‘Doe anderen nooit aan, wat je niet zou willen dat ze jou aandoen’ (Prior & Walraven, 2009). Wereldburgerschap gaat om zorgen voor anderen, ook al wonen zij ergens anders. Er moet respect en medeleven naar elkaar getoond worden, deze twee punten zijn van essentieel belang in ons voortbestaan. Door op school aandacht te besteden aan wereldburgerschap, leren de kinderen goed met elkaar om te gaan, ook al voelt dit niet altijd even prettig (Prior & Walraven, 2009). Ontwikkelingseducatie, heeft te maken met de opvoeding tot wereldburger (Achten, 2011). Wat is een wereldburger? Iedereen is een wereldburger. Er hoeft geen wereldreis gemaakt te worden om een wereldburger te zijn. De wereld begint eigenlijk al bij het opstaan ’s morgens. Wereldburgerschap is, een verband leggen tussen jezelf en anderen. Bij wereldburgerschap moeten wij er ons van bewust zijn, dat de wereld niet ophoudt bij onze eigen omgeving. Wij respect hebben voor elkaar, waar ter wereld de mensen ook wonen, wat kunnen de consequenties zijn van de manier waarop wij hier leven ten opzichte van mensen uit de Derde Wereld landen. Dat er niemand buitengesloten mag worden, en we bereidt moeten zijn om alle mensen te helpen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen, dat zij er zelf achter komen welke plaats zij innemen in de samenleving(Prior & Walraven, 2009). De beelden uit de Derde Wereld, die de kinderen te zien krijgen, lijken veel op elkaar. Ontwikkelingseducatie moet er voor zorgen, dat daar verschil in komt. Ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap zijn van essentieel belang op de basisschool, het zorgt er voor dat kinderen het gewekte subjectieve beeld, om kunnen zetten naar een meer objectief beeld (Vervoorn, 2009). Niet alleen de kinderen leren anders kijken naar ontwikkelingslanden, maar de leerkracht zelf, zal ook zijn houding moeten veranderen ten opzichte van de Derde Wereld (NCDO, 2007). De rol van de leerkracht bij ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap is een begeleidende, uitdagende en stimulerende rol.

Kinderen leren door middel van spelen. Spelenderwijs leren ze vaardigheden, die nodig zijn om zich verder te ontwikkelen. In de theorie van Groos staat dat kinderen in het spel vaardigheden oefenen die zij later nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij (Alkema, van Dam, Kuipers, Lindhout, & Tjerkstra, 2009).

Een echte methode voor zowel ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap is er niet. Vaak worden deze onderwerpen apart behandeld of geïntegreerd in andere onderwerpen en/of thema’s. Bij de combinatie van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie is het belangrijk, dat de leerkracht dicht bij de belevingswereld blijft. De belevingswereld van kinderen is groter, dan alleen het leven thuis, op school of in de buurt. Op allerlei manieren kan wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie de wereld van het kind binnen komen (NCDO, 2007).

1

Samenvatting Blz. 1

Inhoudsopgave Blz. 2

Inleiding Blz. 3

Wat is aardrijkskunde Blz. 4 t/m 6

Wat is ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap Blz. 7 en 8

Wat is het belang van ontwikkelingseducatie Blz. 9 en wereldburgerschap

Wat is de rol van de leerkracht bij Blz.10 ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap

Hoe leren kinderen in de onderbouw Blz.11 t/m 13

Hoe worden er in de verschillende “onderbouw” methodes Blz. 14 t/m 16 onderwerpen aangeboden die betrekking hebben op ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap

Praktijkonderzoek + verantwoording lessenserie Blz. 17 t/m 19

Visie Blz. 20

Conclusie Blz. 21

Bronnenlijst Blz. 22 en 23 Bijlage:

Kerndoelen Oriëntatie op jezelf en de wereld Blz. 24 t/m 26 Werkplan vakverdieping aardrijkskunde Blz. 27 t/m 36 Lessenserie Blz. 37 t/m 48 Evaluaties lessen Blz. 49 t/m 52

2

Inleiding Bij aardrijkskunde leren kinderen spannende en boeiende dingen over de aarde. Volwassenen en kinderen willen graag weten hoe de aarde in elkaar zit. Vanuit de nieuwsgierigheid ontstaan er vragen. De vragen die bij kinderen opkomen kunnen te maken hebben met Nederland, maar ook met het buitenland. Bijvoorbeeld: Waarom heeft Robin een bruine huidskleur? Robin is geadopteerd uit Thailand. Kinderen zijn benieuwd hoe de mensen daar leven, gaan kinderen daar ook naar school en hoe ziet een huis er daar uit enz. De reden voor dit onderzoek is ook, om er achter te komen hoe een leerkracht in de groepen 1 en 2, wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie makkelijker vorm kunnen geven door gebruik te maken van prentenboeken/ films en foto’s. De onderzoeksmethodes die voor dit onderzoek gebruikt gaan worden zijn: interview, methode analyse en een documentanalyse. Er worden twee leerkrachten van de onderbouw geïnterviewd over wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie. Met dit interview wordt het werken en denken over wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie in kaart gebracht. In de methode analyse wordt er gekeken welke thema’s er in de verschillende onderbouw methodes worden aangeboden met betrekking tot wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie. Voor dat de conclusie uitgesproken kan worden, is het belangrijk om te weten wat de school al doet aan wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie. De zoekmachines die gebruikt zijn voor dit onderzoek zijn: Google, Bing, Davindi, Scholar Google en het Bicat KCO. Voor het vinden van informatie over wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie zijn de volgende zoektermen gebruikt: Aardrijkskunde, wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie. Aan het einde van dit onderzoek kan er antwoord gegeven worden op de hoofdvraag: Hoe kunnen leerkrachten ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap makkelijker vormgeven door gebruik te maken van prentenboeken/ films en foto’s in groep 1 en 2.

3

Wat is aardrijkskunde Vragen die leerkrachten voorafgaande van een aardrijkskundeles moeten stellen zijn: Wat moeten de leerlingen met aardrijkskunde leren? Waarom moeten ze dat leren? Waarom is aardrijkskunde zo belangrijk? Wat wil men bereiken met een aardrijkskunde les? Wat wordt er uiteindelijk van de kinderen verwacht? Bij aardrijkskunde leren kinderen spannende en boeiende dingen over de aarde. Volwassenen en kinderen willen graag weten hoe de aarde in elkaar zit. Vanuit de nieuwsgierigheid ontstaan er vragen. Aardrijkskunde heeft onder andere als doel bij te dragen aan de vorming van personen. Van kinderen wordt al vroeg verwacht dat ze kritisch en zelfstandig zijn, het vak aardrijkskunde kan hierbij een grote rol spelen. Volwassenen en kinderen kunnen met behulp van aardrijkskunde een mening vormen over de verschillen in hun eigen omgeving, Europa en de wereld. Aardrijkskunde helpt volwassenen en kinderen nadenken over wat, waarom en hoe iets gebeurt in de wereld (Berg et al., 2009).

Bij aardrijkskunde is het belangrijk dat het aansluit op de kerndoelen. Er zijn in totaal 20 doelen, die weer onderverdeeld zijn in thema’s: mens en samenleving, natuur en techniek, ruimte en tijd. Bij mens en samenleving is het belangrijk, rekening te houden met de ander. Kinderen leren hoe ze zich moeten gedragen in de samenleving, dat zij respect moeten hebben voor elkaar, dat er verschillende culturen zijn in de wereld en leren zij hoe er mee om te gaan. Bij natuur en techniek, leren de kinderen o.a. relaties leggen tussen planten en dieren. Voorbeeld: welke planten komen waar op aarde voor, waar worden deze voor gebruikt en onder welke omstandigheden groeien deze planten. Kinderen leren ook oplossingen te bedenken voor technische problemen en dat de stand van de aarde ten opzichte van de zon onze dag en nacht bepaald. Bij het thema ruimte leren de kinderen o.a. relaties leggen met de omgeving waarin zijzelf wonen ten opzichte van iemand uit bijv. Afrika. Bij het thema tijd, komt de geschiedenis om de hoek kijken. Hierbij leren kinderen gebruik te maken historische bronnen. Tevens leren zij de kenmerken van de tien tijdvakken van het vak geschiedenis. Ze leren vergelijkingen maken, bijv. hoe boeren zich nu in leven houden ten opzichte van vroeger (SLO,2006).

De kerndoelen zijn een leidraad voor het onderwijs. Leerkrachten houden zich vast aan deze kerndoelen. Ze kiezen ervoor om de inhoud niet precies uit te werken, zo kunnen zij ook nog zelf invulling geven aan het onderwijs. Als er op de televisie bijvoorbeeld een ramp is gebeurd, kunnen leerkrachten deze gebeurtenis bespreken en behandelen in de aardrijkskunde les (Baltus et al., 2007).

Kinderen leren de wereld al ontdekken bij het open doen van een deur. De wereld waarin ze zich dan bevinden, is hun eigen omgeving. Ze ontdekken geleidelijk de omgeving om hen heen. Dit gebeurt door de dagelijkse rituelen. Ze staan op, gaan naar school, van school naar het voetbalveld, af en toe met mama samen boodschappen doen, ze gaan op schoolreis, familie bezoeken in een andere plaats enz. Zo krijgen kinderen de gelegenheid, om ook andere gebieden te verkennen.

Tevens wordt er in de maatschappij aandacht besteed aan hoe men het beste om kan gaan met de aarde, dit draagt bij aan burgerschap. Aardrijkskunde is dus veel meer dan topografie alleen (Berg et al., 2009). Bij aardrijkskunde leren leerlingen relaties leggen tussen bepaalde gebieden. Hoe kan het dat een gebied verandert?, Waardoor komt deze verandering tot stand.

Op het internet, in de krant maar vooral op televisie krijgen kinderen vaak te maken met de wereld. Dit gebeurt o.a. door het kijken naar deze programma’s en tv zenders: het (jeugd)journaal, schooltv, het Klokhuis, Discovery Channel en National Geographic. Door op het internet te kijken, de krant te lezen en televisie te kijken, zien kinderen dat de wereld op geen enkele plek hetzelfde is. Ze leren dat natuur niet zo maar ontstaat, de mens en de natuur spelen hierbij een belangrijke rol. Ze leren tevens dat

4

overstromingen en aardbevingen te maken kunnen hebben met de veranderingen in het klimaat.

Bij het lesgeven van aardrijkskunde, wordt er uitgegaan van 3 kerncompetenties. Deze kerncompetenties zal een leerkracht gebruiken om de vraagstukken te visualiseren. De competenties waar men gebruik van maakt zijn: geografisch wereldbeeld, kennis en inzicht in ruimtelijke vraagstukken en de geografische benadering (Verheij & Notte, 2011). Bij geografische benadering, is het o.a. belangrijk dat er goede vragen gesteld kunnen worden met behulp van de geografische vierslag. Waarnemen/beschrijven, herkennen, verklaren en waarderen. De vraagstellingen die hier gesteld worden zijn o.a.: Wat ziet men? Waar ziet men het? Hoe ziet het eruit? Heeft men dat ergens anders ook gezien? Hoe komt dat? Waarom gebeurt het, waarom juist daar? Waarom niet ergens anders? Wat vind men ervan? Wat vinden anderen ervan? Kan het ook anders? Belangrijk is dat leerlingen, de geografisch werkwijzen beheersen. Ze moeten dingen kunnen vergelijken, relaties kunnen leggen en verschijnselen kunnen benoemen. Wanneer een leerling de verschillende klimaten kan aanwijzen op de wereldkaart, dan heeft deze leerling een goed geografisch wereldbeeld. Wanneer een leerling kan vertellen, waar de milieu vervuiling het grootst is en wat wij er tegen kunnen doen, dan heeft deze leerling kennis en inzicht in ruimtelijke vraagstukken. Wanneer een leerling uit zich zelf vragen stelt over het hoe en waarom op aarde, heeft deze leerling een goede geografische benadering. Deze leerling stelt vragen, maar gebruikt hierbij verder nog geen verdiepende vormen ( Verheij & Notte, 2011).

Het vak aardrijkskunde hebben kinderen al vaak al vanaf hun tiende jaar. Op het voortgezet onderwijs, kan aardrijkskunde een keuze vak worden, het is dan niet meer verplicht. Er zijn twee soorten aardrijkskunde: wetenschappelijke geografie en schoolaardrijkskunde (Berg et al., 2009). Geografie betekent: de wetenschap van het aardoppervlak. Bij wetenschappelijke geografie, leren kinderen verschillen in culturen, fauna en flora, het beschrijven en ontstaan van landschappen en het verkeer op een andere plaats in de wereld. Ze krijgen op de lagere school globale wetenschappelijke geografie. Schoolaardrijkskunde, is aardrijkskunde die in een betekenisvolle leeromgeving gegeven wordt. Schoolaardrijkskunde en wetenschappelijke geografie hebben veel met elkaar te maken. Dit wordt deels bepaald door de leerkracht en de interesses van de leerlingen, daarbij is het belangrijk dat er goed en voldoende leermateriaal aanwezig is.

Schoolaardrijkskunde besteedt aandacht aan: ontwikkelingen die zich in de maatschappij voordoen (bijv. de globalisering), hoe leren kinderen en wat moeten ze leren, ontwikkelingen in de wetenschap (bijv. de klimaatverandering). Topografie hoort ook bij schoolaardrijkskunde. Topografie op de basisschool begint bij Nederland. De provincies komen eerst aan bod, met de daarbij behorende belangrijkste steden en wateren. Inzoomen heet dat. Zijn alle provincies geweest, dan zoomen ze uit naar Europa (Berg et al., 2009). Kinderen kijken ongemerkt verder dan dat zij eigenlijk beseffen. Bij inzoomen wordt er eerst gekeken naar de eigen omgeving, daarna wordt er een klein stukje uitgezoomd, dan wordt er gekeken naar Nederland. Vanuit Nederland kan er verder uitgezoomd worden, namelijk Europa en de wereld (Verheij & Notte, 2011). Geografisch wereldbeeld, kennis en inzicht in ruimtelijke vraagstukken en geografische benadering, wordt ook wel het geografisch besef genoemd. Met geografisch besef wordt bedoeld dat men met een combinatie van kennis en een bepaalde manier van denken, tot een goed wereldbeeld komt.

De wijze waarop een leerkracht aardrijkskunde geeft, heeft veel invloed op het leren en het onthouden van de gegeven lesstof. Aardrijkskunde lijkt op de basisschool meer een begrijpend lezen les. Leerlingen moeten de tekst lezen en de daarbij behorende vragen maken (Starrenburg, n.d.). Een aardrijkskunde les kan spannend en onderzoekend zijn. Wanneer leerkrachten dit kunnen bereiken bij de leerlingen, dan weten ze een maand later nog wat ze geleerd hebben. Niet in details, maar in grove lijnen (Berg et al., 2009).

De visie op aardrijkskunde is heel verschillend. Aardrijkskunde heeft zich in de loop der jaren namelijk sterk ontwikkeld, met name op het gebied van leren van plaatsen en

5

landen. Aardrijkskunde, geschiedenis en natuur waren verplicht op de lagere school net als rekenen, lezen en schrijven. Aardrijkskunde was vroeger van groot belang, omdat dit bijdroeg aan het groter worden van de handel in de wereld. Van der Vaart (1990, zoals beschreven in van der Schee, 2009) geeft aan dat het vormen van een eigen wereldbeeld, een belangrijke doelstelling is van het aardrijkskunde onderwijs. De tekst die vroeger in de aardrijkskunde boeken stond, zijn feiten uit die tijd. En feiten veranderen snel. Kijk naar de klimaatverandering nu. De schrijvers van aardrijkskunde methodes vinden het belangrijk, dat kinderen geografische begrippen en regels leren kennen, maar ze moeten ook een eigen wereldbeeld kunnen creëren. Bij aardrijkskunde leren leerlingen dus niet alleen hoe de wereld in elkaar zit, maar ook hoe men daar dan achter kan komen. De aarde blijft veranderen en door hierover na te denken, komen ze steeds meer over de aarde te weten (Berg et al., 2009).

6

Wat is ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap? Bij aardrijkskunde is het belangrijk dat het aansluit op de kerndoelen. Er zijn in

totaal 20 doelen, die weer onderverdeeld zijn in thema’s: mens en samenleving, natuur en techniek, ruimte en tijd. Bij mens en samenleving is het belangrijk, rekening te houden met de ander. Kinderen leren hoe ze zich moeten gedragen in de samenleving, dat zij respect moeten hebben voor elkaar, dat er verschillende culturen zijn in de wereld en leren zij hoe er mee om te gaan. Bij natuur en techniek, leren de kinderen o.a. relaties leggen tussen planten en dieren. Voorbeeld: welke planten komen waar op aarde voor, waar worden deze voor gebruikt en onder welke omstandigheden groeien deze planten. Kinderen leren ook oplossingen te bedenken voor technische problemen en dat de stand van de aarde ten opzichte van de zon onze dag en nacht bepaald. Bij het thema ruimte leren de kinderen o.a. relaties leggen met de omgeving waarin zijzelf wonen ten opzichte van iemand uit bijv. Afrika. Bij het thema tijd, komt de geschiedenis om de hoek kijken. Hierbij leren kinderen gebruik te maken historische bronnen. Tevens leren zij de kenmerken van de tien tijdvakken van het vak geschiedenis. Ze leren vergelijkingen maken, bijv. hoe boeren zich nu in leven houden ten opzichte van vroeger (SLO,2006).

De kerndoelen zijn een leidraad voor het onderwijs. Leerkrachten houden zich vast aan deze kerndoelen. Ze kiezen ervoor om de inhoud niet precies uit te werken, zo kunnen zij ook nog zelf invulling geven aan het onderwijs. Wanneer er op de televisie bijvoorbeeld een ramp is gebeurd, kunnen leerkrachten deze gebeurtenis bespreken en behandelen in de aardrijkskunde les (Baltus et al., 2007).

Ontwikkelingseducatie, heeft te maken met de opvoeding tot wereldburger (Achten, 2011). Wat is een wereldburger? Iedereen is een wereldburger. Er hoeft geen wereldreis gemaakt te worden om een wereldburger te zijn. De wereld begint eigenlijk al bij het opstaan ’s morgens. Wereldburgerschap is, een verband leggen tussen jezelf en anderen. Bij wereldburgerschap moeten wij er ons van bewust zijn, dat de wereld niet ophoudt bij onze eigen omgeving. Wij respect hebben voor elkaar, waar ter wereld de mensen ook wonen, wat kunnen de consequenties zijn van de manier waarop wij hier leven ten opzichte van mensen uit de Derde Wereld landen. Dat er niemand buitengesloten mag worden, en we bereidt moeten zijn om alle mensen te helpen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen, dat zij er zelf achter komen welke plaats zij innemen in de samenleving. Belangrijk hierbij is, dat de school stimulerend werkt (Prior & Walraven, 2009).

Op het internet, in de krant maar vooral op televisie krijgen kinderen vaak te maken met de wereld. Dit gebeurt o.a. door het kijken naar deze programma’s en tv zenders: het (jeugd)journaal, schooltv, het Klokhuis, Discovery Channel en National Geographic. Door op het internet te kijken, de krant te lezen en televisie te kijken, zien kinderen dat de wereld op geen enkele plek hetzelfde is. Ze leren dat natuur niet zo maar ontstaat, de mens en de natuur spelen hierbij een belangrijke rol. Ze leren tevens dat overstromingen en aardbevingen te maken kunnen hebben met de veranderingen in het klimaat (Baltus et al., 2007).

De beelden uit de Derde Wereld, die de kinderen te zien krijgen, lijken veel op elkaar. Ontwikkelingseducatie moet er voor zorgen, dat daar verschil in komt. Ontwikkelingseducatie kan van meerdere kanten belicht worden, multiperspectivisch kijken. Dat wil zeggen, dat er gekeken kan worden vanuit de economische, sociale, politieke, culturele, individuele, ruimtelijke, historische en de natuurlijke kant . Dit zijn aspecten waarin landen zich onderscheiden. Hoe houdt men zich in leven? Wat zijn de familierelaties? Hoe gaat men om met macht en machteloosheid? Hoe drukt een mens zich uit op het gebied van kunst en religie? Hoe gaan de mensen met gevoelens en emoties om? Hoe zag het er vroeger uit? Hoe gebruiken de mensen de omgeving? Ontwikkelingseducatie helpt volwassenen en kinderen, zich te vormen tot wereldburgers (Vervoorn, 2009).

7

Bij ontwikkelingseducatie moet rekening gehouden worden met de 3 didactische principes (Dekkers, 1989):

Aansluiten bij ervaringen van de leerlingen. Ze leren veel nieuwe dingen op school en deze informatie kunnen ze gebruiken bij de informatie die zij al hebben. Hebben zij zich daadwerkelijk verdiept in andere culturen?

De leerlingen de mogelijkheid geven, om ook andere activiteiten te ondernemen. Alleen van lezen en luisteren wordt er niet zo veel geleerd. Ze moeten ook dingen ervaren. Ze kunnen bijvoorbeeld een maquette bouwen van een woonhuis in Afrika of een interview houden met iemand die ontwikkelingswerk doet. Daar leren kinderen nog meer van.

Zorgen dat leerlingen zich veilig voelen en zo hun mening durven geven over de Derde Wereld.

8

Wat is het belang van wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie Wereldburgerschap op school begint bij het samen spelen, werken en leren. Een

regel die in elke religie terug komt is: “Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet”, of te wel ‘Doe anderen nooit aan, wat je niet zou willen dat ze jou aandoen’ (Prior & Walraven, 2009). Wereldburgerschap gaat om zorgen voor anderen, ook al wonen zij ergens anders. Er moet respect en medeleven naar elkaar getoond worden, deze twee punten zijn van essentieel belang in ons voortbestaan. Door op school aandacht te besteden aan wereldburgerschap, leren de kinderen goed met elkaar om te gaan, ook al voelt dit niet altijd even prettig (Prior & Walraven, 2009). Wereldburgerschap en het ontwikkelen van sociale competentie hebben over de hele wereld gezien veel overeenkomsten. Bij sociale competentie, ontwikkelen kinderen houdingen (gedragingen), vaardigheden, kennis en ze leren reflecteren. Dit gebeurt niet alleen in hun eigen omgeving, maar ook wereldwijd. Sociale competentie wordt door kinderen spelenderwijs geleerd. Ze leren bewust en verantwoordelijk omgaan met zichzelf en met de mensen om hen heen, bewust en verantwoordelijk deelnemen aan de samenleving, dichtbij en wereldwijd (mondiaal component). Hierdoor groeit de sociale en mondiale competentie. Het werken aan de sociale en mondiale competentie wordt ook wel burgerschap (eigen omgeving) en wereldburgerschap (hele wereld) genoemd. Wereldburgerschap op school, laat de kinderen inzien dat zij, hoe klein zij ook zijn, deel uit maken van de wereld, het functioneren van deze kinderen kan invloed kan hebben op het functioneren van de wereld (NCDO, 2007). Bij het ontwikkelen van de sociale competentie en wereldburgerschap, is het belangrijk dat kinderen zelf de verantwoordelijkheid krijgen over hun gedrag en dat leerkrachten hen de ruimte bieden dit te ontwikkelen. Hoe groter de rol is van de kinderen, des te sterker de betrokkenheid wordt en hoe duurzamer de opbrengst. Er zijn vijf verschillende niveaus van betrokkenheid (Prior & Walraven, 2009): Vertegenwoordigd: De leerkracht bepaalt, de leerlingen voeren uit. Geraadpleegd: de leerkracht bepaalt, leerlingen hebben inbreng en voeren dit uit. Actief betrokken: de leerkracht heeft de regie in handen, maar de kinderen worden overal bij betrokken ten aanzien van de activiteit. Mede-eigenaar: de leerlingen zijn samen met de leerkracht verantwoordelijk voor hun eigen handelen. Eigenaar: iedereen is zelf verantwoordelijk voor zijn of haar eigen handelen. Leerkrachten geven kinderen steeds meer verantwoordelijkheid voor hun eigen activiteiten, daarmee streven zij naar de hoogst mogelijke vorm van betrokkenheid. Wanneer leerkrachten de sociale en mondiale competentie willen bevorderen, moeten zij rekening houden met de drie basisbehoeften (NCDO, 2007): Autonomie: ruimte en verantwoordelijkheid krijgen. De kerndoelen die bij dit punt horen zijn 38, 47, 52 en 56, deze komen aan de orde wanneer kinderen, kennis maken met cultureel erfgoed (kerndoelen zie bijlage 1). Relatie: welkom voelen, erbij horen, samen spelen en samen werken. De kerndoelen die bij dit punt horen zijn 39, 47 en 49 (kerndoelen zie bijlage 1). Competentie: ervaren dat het mogelijk is en waardering krijgen voor de prestaties. De kerndoelen die bij dit punt horen zijn 36, 47 en 49 (kerndoelen zie bijlage 1). Ontwikkelingseducatie heeft te maken, met het onderwijs, over de Derde Wereld landen. Ontwikkelingseducatie, in combinatie met wereldburgerschap, levert een positieve bijdrage aan de wereld om ons heen. Kinderen leren bij ontwikkelingseducatie, te kijken door een positieve bril. Het beeld dat kinderen krijgen van de Derde Wereld, is erg vertekend. Er komt vaak alleen maar negatief nieuws op televisie, in kranten of op internet. Ontwikkelingseducatie in combinatie met wereldburgerschap, zorgt ervoor dat kinderen inzicht krijgen, dat er in andere landen ook kinderen spelen, naar school gaan, werken en plezier kunnen hebben net zoals kinderen in Nederland. Ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap zijn van essentieel belang op de basisschool, het zorgt er voor dat kinderen het gewekte subjectieve beeld, om kunnen zetten naar een meer objectief beeld (Vervoorn, 2009).

9

Wat is de rol van de leerkracht bij ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap? Leerkrachten werken elke dag aan wereldburgerschap, bewust of onbewust. Wanneer

er iets in de klas of in de groep voorkomt, grijpt de leerkracht dit aan om aandacht te besteden aan wereldburgerschap of ontwikkelingseducatie. Een aantal voorbeelden van wat er in de klas kan gebeuren of ontstaan:

Youseff heeft een trucje van zijn opa geleerd In de methode van geschiedenis komt armoede naar voren Er was gisteren een tsunami in Japan. Naar aanleiding van de tsunami in Japan. Hoe houden de mensen zich nu in leven? Hoe gaat men met de macht om in een oorlogsland? Hoe zag Nederland er vroeger uit. De buurman van Piet komt uit Irak. Ons fruit komt uit de Derde Wereld.

Hoe komen kinderen nu aan kennis over de wereld? Veel lessen, liedjes, verhalen, projecten en werkstukken kunnen veel verschillende thema’s hebben die men kan koppelen aan wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie. Bij wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie leren kinderen bepaalde houdingen en vaardigheden. Deze vaardigheden en houdingen kunnen de kinderen zich eigen maken en zo vormen zij hun eigen mening en kijk op de wereld. Kinderen leren dat zij respect moeten hebben voor anderen. De taak van de leerkracht is om dit samen met de kinderen te oefenen (Prior & Walraven, 2009). Wanneer leerkrachten aandacht besteden aan ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap, leren zij de kinderen breder en anders te kijken naar de wereld. Het begint bij hun eigen belevingswereld, vanuit daar wordt het steeds breder en groter. Leerkrachten kunnen kinderen op twee manier helpen, de wereld te ontdekken: procesgericht en productgericht (NCDO, 2007). Bij procesgerichte activiteiten leren kinderen door te doen, maar bovenal samen. Nellestijn geeft aan: “Burgerschap leer je door te doen” (Nellestijn, 2008, p. 8).Bij productgerichte activiteiten liggen de uitkomsten al vast. Kinderen moeten bijvoorbeeld kennis over het aardoppervlak hebben, het juiste antwoord op de vraag of de goede oplossing zoeken. Wanneer leerkrachten aandacht besteden aan wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie, komen zowel proces als productgerichte activiteiten aan bod (NCDO, 2007). Ontwikkelingseducatie kunnen leerkrachten op twee manieren aan de orde laten komen namelijk impliciet en expliciet. Impliciet wil zeggen dat, leerkrachten bij de onderwerpen als: wonen, voeding, werken en landbouw de koppeling kunnen leggen met de Derde wereld. Expliciet wil zeggen, dat de leerkracht in één of meerdere lessen, thema’s of projecten de leefwijze van mensen uit de Derde Wereld centraal laten staan (Vervoorn, 2009). Leerkrachten moeten kinderen de ruimte geven, om zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun gedrag. Doordat kinderen meer ruimte krijgen, ontwikkelen zij de sociale en mondiale competentie. Des te groter de betrokkenheid, hoe duurzamer het leren. Wanneer leerkrachten de sociale competentie willen bevorderen, moeten zij rekening houden met autonomie, relatie en competentie (NCDO, 2007). Wat van essentieel belang is, is dat kinderen vaardigheden moeten leren, die het omgaan met anderen respectvol maken. Hierbij kan gedacht worden aan: omgaan met verschillen, inleven in een ander en opkomen voor elkaar. Leerkrachten stimuleren de ontwikkeling van de sociale competentie, door kinderen in samenwerkingsopdrachten telkens in andere groepjes, andere rollen en wisselende mate van verantwoordelijkheid te geven. Leerkrachten kunnen kinderen helpen om aan hun competenties te werken, door beroep te doen op de verschillende soorten van meervoudige intelligenties en ze te laten reflecteren op hun eigen ontwikkeling. Op een andere manier naar de wereld kijken, is bij ontwikkelingseducatie van groot belang. Niet alleen de kinderen leren anders kijken naar ontwikkelingslanden, maar de leerkracht zelf, zal ook zijn houding moeten veranderen ten opzichte van de Derde Wereld (NCDO, 2007). De rol van de leerkracht bij ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap is een begeleidende, uitdagende en stimulerende rol.

10

Hoe leren kinderen Voordat kinderen naar de basisschool gaan zijn ze voortdurend bezig met de wereld

om hen heen te ontdekken. Ze leren door middel van spelen. Spelenderwijs leren ze vaardigheden, die nodig zijn om zich verder te ontwikkelen. Langeveld (1981, zoals beschreven in Alkema, van Dam, Kuipers, Lindhout, & Tjerkstra, 2009) geeft aan dat wanneer een kind ziek is, het niet speelt. Net zo min als een kind dat honger of dorst heeft. Een kind speelt pas, wanneer het zich lichamelijk veilig en geborgen voelt. In de huidige maatschappij gaat het “spelen” er af bij kleuters. Ze moeten namelijk al vroeg presteren. In de theorie van Groos staat dat kinderen in het spel vaardigheden oefenen die zij later nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij (Alkema, van Dam, Kuipers, Lindhout, & Tjerkstra, 2009).

Zoals Fisser aangeeft zijn dit een aantal vragen, die de kinderen stellen als zij iets nieuws tegen komen in de maatschappij: “Waarom?, Hoe moet dat?, Hoe gaat dat?, Hoe heet dat?, Wat is dit?” (Fisser, 2009, p. 3). Elke dag komen kinderen met dingen in aanraking, die zij interessant vinden. Dit geeft hen motivatie om iets nieuws te leren. Ze zijn nieuwsgierig en willen er graag zelf achter komen hoe iets kan of hoe iets moet. In de praktijk worden kinderen vaak afgeremd in hun nieuwsgierigheid. Zij klimmen graag in bomen, spelen graag met anderen buiten, doen vaak dingen die niet mogen enz. Kinderen zijn actief. Wanneer zij dingen doen die niet mogen, wordt er vaak tegen ze gezegd: “Niet doen, dat is gevaarlijk”, “ Niet aankomen, dat is vies”, “Oppassen als je naar buiten gaat”, “Pas op je schoenen als je in de zandbak gaat spelen”, dit schrikt kinderen vaak af. Wanneer kinderen het de volgende keer weer doen, dan denken ze vaak terug aan wat papa, mama, juf of de oppas gezegd heeft. Kinderen onderzoeken, stellen vragen en verwonderen zich over van alles, hierdoor leren zij. Vanaf het moment dat kinderen geboren worden, begint hun leertraject. Ze willen weten hoe iets kan en waarom iets op een bepaalde manier moet. Tijdens het onderzoeken, komen ze er achter hoe iets werkt of moet. Door de lichtschakelaar eerst aan en dan weer uit te doen, leert de peuter over oorzaak (hoe iets kan gebeuren?) en gevolg (wat er na komt, lamp uit of aan). Het kind vraagt aan de vader hoe dat kan. De vader legt dan uit hoe dit in zijn werk gaat. Hierop zal het kind weer reageren. Het kind is dus onderzoekend aan het leren. Wanneer een kind iets zoets eet, bijvoorbeeld suikerspin leert hij/zij dat het de smaak is van zoet. Wanneer kinderen een kachel zien, zeggen zij vaak al au. Ze weten dat de kachel warm is en ze er dus niet aan mogen komen. Niet alle ouders geven antwoord op vragen van kinderen waarom iets is en hoe iets kan. Sommige ouders ervaren het vragen stellen van hun kinderen als vervelend. Door in te gaan op vragen van de kinderen of de kinderen het zelf te laten ontdekken, zijn kinderen niet meer lastig. Ze zijn nieuwsgierig, ze willen erachter komen hoe iets functioneert (Fisser, 2009).

In het onderwijs speelt het begrip “activiteit” een grote rol. Door middel van een activiteit kunnen veel dingen geleerd worden. Een leerkracht ziet niet alleen de verschillen in leren, maar ook de verschillen in spelen, bij kinderen. De interesses van kinderen zijn verschillend en hierdoor leren en spelen de kinderen anders. Er kan op verschillende manier geleerd worden. Er kan geleerd worden: uit een boekje, onderzoekend, stap voor stap wat uitgelegd krijgen ect. De manier waar op men leert is verschillend, iedereen heeft dus een verschillende leer/speel stijl. Wanneer leerkrachten een optimaal leerproces willen bereiken, is het belangrijk dat ze een rijke en krachtige leeromgeving creëren. Dat wil zeggen, een omgeving die veilig en uitnodigend is, voor veel prikkels zorgt, en kinderen de ruimte laat zelf dingen te ontdekken en op te lossen (Alkema, Van Dam, Kuipers, Lindhout, & Tjerkstra, 2009).

Leerkrachten moeten zorgen dat onderwijsactiviteiten gevarieerd zijn, zo sluiten ze aan bij de verschillende leerstijlen van kinderen. Belangrijk is dat kinderen betrokken raken bij de les, laat ze met eigen ideeën komen. Ze moeten gemotiveerd zijn om te leren. De motivatie is belangrijkste bij het hele leerproces, wanneer er geen motivatie is, steken de zij er ook niet altijd wat van op. Er zijn twee vormen van motivatie: intrinsieke en extrinsieke. Gagne, (2009, zoals beschreven in Alkema, Van Dam, Kuipers, Lindhout, &

11

Tjerkstra, 2009) geeft aan dat bij intrinsieke motivatie, de leerling graag iets wil weten, iets doen, een doel wil bereiken en wil samenwerken. Extrinsieke motivatie wil zeggen dat het kind de motivatie haalt uit bijvoorbeeld een cijfer voor een toets of een straf die het kreeg.

Wetenschappers vinden dat spelen een belangrijke rol speelt bij de leerontwikkeling van kleuters. Leerkrachten moeten hierin een begeleidende rol hebben. Wat is nu eigenlijk leren? Leren is het koppelen van nieuwe informatie aan oude informatie. Wanneer kinderen iets nieuws leren, dan zoeken zij in hun geheugen naar informatie die er mee te maken heeft. Door oude en nieuwe informatie te koppelen krijgt de nieuwe informatie meer betekenis. Wat is nu eigenlijk spelen? Spelen levert een positieve ervaring, het is leuk en kan spannend zijn voor kinderen. Bij spelen bepalen kinderen zelf wat ze doen, hoe ze het doen en waarmee ze spelen. Kinderen hebben tijdens het spelen met bepaald materiaal veel fantasie. Ze geven bijvoorbeeld aan een deken de betekenis tent. Wanneer ze buiten op de fiets zitten met de kar of in het huisje spelen dan heeft het spel vaak ook een rol. Ze spelen bijvoorbeeld vader en moedertje of politie en boef. Het huisje kan dienen als een gevangenis. De fietsen dienen als motor van de politie enz. Ze gaan met behulp van hun fantasie helemaal op in hun activiteit. Motivatie en stimulatie is hierbij erg belangrijk. Volwassenen proberen zich in te leven in het spel van de kinderen doormiddel van vragen te stellen tijdens het spel. Dat kinderen van nature spelen, is niet helemaal waar. Ze hebben volwassenen nodig, zij maken de activiteiten interessanter voor de kinderen. Daardoor worden ze nieuwsgierig en willen weten hoe iets moet of iets kan. Jonge kinderen leren het meest van spelactiviteiten. De activiteiten moeten dichtbij hun belevingswereld liggen en ze moeten met elkaar samen kunnen werken. Wanneer ze samen spelend leren, leren ze ook van elkaar. Wanneer er door de leerkracht te veel gestuurd wordt, neemt het spelen af. Het begint op werken te lijken. Volgens Janssen-Vos leidt spelen tot werken en werkactiviteiten lokken weer uit tot spelactiviteiten ( Janssen-Vos, 1992, p. 301-304).

Er zijn verschillende spelvormen: manipulerend spel, rollenspel, contructiespel en thematisch spel (Janssen-Vos, 2004). Bij manipulerend spel gaat het erom dat kinderen plezier hebben in het spelen. Bij manipulerend spel krijgen voorwerpen een betekenis. Een doos wordt bijvoorbeeld een huis. Kinderen vinden het interessant wat er in hun omgeving gebeurt, ze kunnen het nog niet werkelijk naspelen, vandaar dat het in een spelvorm gebeurt. Wanneer kinderen de mogelijkheid krijgen om het spel te manipuleren, komt het rollenspel om de hoek kijken. Bij manipulerend spel letten de kinderen vaak nog op het materiaal waarmee ze spelen. Wanneer een leerkracht met de kinderen een bouwwerk maakt, spelen ze met blokken. Het materiaal heeft niet een echte rol.

Bij rollenspel is dat wel het geval. Wanneer een kind een blokje tegen het oor houdt, wordt er een telefoongesprek gevoerd. De huishoek is omgetoverd tot ziekenhuis, er hangen kaartjes met daarop een aantal rollen afgebeeld: een dokter, zuster, patiënt enz. Ook is er concreet materiaal aanwezig zoals: spuiten, potjes, verband etc. Leerkrachten stimuleren rollenspel door middel van kritische vragen te stellen aan kinderen tijdens het spel. Kinderen gaan daarover dieper nadenken en het rollenspel breidt zich uit (Janssen-Vos, 2004).

Het manipuleren van spelmateriaal is bij constructie spel ook belangrijk. Jonge kinderen maken graag hutten, ze pakken een kar en leggen daar het materiaal in wat zij denken nodig te hebben. Ook in de klas als kinderen bouwen met blokjes kan en mag bijna alles van de leerkracht. Voor kinderen is het uitdagend en spannend om hoge torens te bouwen. Vaak als ze een hoge toren hebben gebouwd, moet de leerkracht even kijken. Dit stimuleert de kinderen. Wanneer een toren omvalt is dat niet erg, het hoort erbij. Er zijn verschillende soorten materialen beschikbaar, waarmee men constructie spel kunt uitlokken. Denk bijvoorbeeld aan een plastic fles, wat kan er allemaal gemaakt worden van en met een plasticfles? Wat kan er gemaakt worden met papier, schaar en lijm? Kinderen vinden het interessant om dit zelf te ontdenken i.p.v. dat ze dit aangeleverd krijgen. De rol van de leerkracht bij constructiespel is dat zij praten met de kinderen over wat ze

12

tijdens het spel zijn tegengekomen, zijn ze nog ergens tegen aan gelopen, hoe zijn de kinderen tot een oplossing gekomen.

Thematisch spel, is spel met een thema. Is dit thema een timmerman, dan leest de leerkracht een boek over dit beroep voor. Na het voorlezen van het boek, stelt de leerkracht een aantal vragen. Het idee om een timmerman uit te nodigen, kan dus vanuit de kinderen zelf komen. Dit kan een vader of oom van een kind zijn. Deze timmerman, wordt dan door de kinderen uitgenodigd om iets meer te vertellen over het beroep en eventuele vragen van hen te beantwoorden. Het blijkt dat goed onderwijs vraagt om een zinvolle samenhang in het activiteitenaanbod die de kinderen elke dag krijgen voorgeschoteld (Pompert, 2003, zoals beschreven in Janssen-Vos, 2004). De samenhang in de activiteiten is nodig om kinderen geïnteresseerd en gemotiveerd te houden. Thema’s en verhalen bieden een prachtige uitkomst, om betekenisvolle activiteiten te ontwerpen. “Leren spelen, om te laten spelen” (Janssen-Vos, 2004).

Om nu een koppeling te maken met ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap in combinatie met hoe kinderen leren, is het belangrijk aan te sluiten bij de ervaringen van kinderen en ze daarbij een actieve rol te geven in de vorm van spelactiviteiten en verhalen of prentenboeken (Vervoorn, 2009). Bij aardrijkskunde kan er zowel impliciet als expliciet aandacht worden besteed aan ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap. Impliciet wil zeggen dat er aandacht besteed kan worden aan onderwerpen die betrekking hebben op de leefwijze en de infrastructuur in de Derde Wereld. Hoe houden de mensen zich in leven, wat verbouwen ze, hoe wonen de mensen, hoe verplaatsen de mensen zich etc. Een leerkracht kan dit naar de klas vertalen door projectmatig bijvoorbeeld een poppenhoek of de klas een buitenlands tintje te geven. Doormiddel van bovenstaande opsommingen, prikkelen leraren de leerlingen in hun ontwikkeling. Expliciet wil zeggen dat er in bepaalde thema’s, lessen of projecten de leefwijze van mensen in de Derde wereld centraal staat. Er kan gedacht worden aan een jongen die uit de Derde wereld komt die bij jouw als leerkracht in de klas zit, hierdoor wordt er aangesloten bij de leefwereld van de kinderen. Met behulp van actuele gebeurtenissen en ervaringen, kunnen ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap op elk gewenst moment de klas binnengehaald worden (Vervoorn, 2009).

13

Hoe worden er in de verschillende “onderbouw” methodes, onderwerpen aangeboden die betrekking hebben op ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap.

Een echte methode voor zowel ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap is er niet. Vaak worden deze onderwerpen apart behandeld of geïntegreerd in andere onderwerpen en/of thema’s.

Een veel gebruikte methode voor het onderdeel burgerschap is “Leefstijl”. Leefstijl is een programma dat kinderen helpt de sociaal-emotionele vaardigheden te ontwikkelen. Een aantal vaardigheden die kinderen ontwikkelen is: samen spelen, samenwerken, praten, luisteren, rekening houden met elkaar, zelfvertrouwen opdoen, gevoelens leren uiten, omgaan met verschillen en conflicten oplossen. Door aandacht te besteden aan de sociaal emotionele ontwikkeling, worden kinderen zich bewust van waarden en normen. De sociaal emotionele ontwikkeling speelt een grote rol bij (wereld)burgerschap. De vaardigheden die zij leren, zijn van essentieel belang bij het functioneren in de maatschappij (Edu’Atief, 2008).

De methode kleuterplein is een methode speciaal gemaakt voor groep 1 en 2. Met behulp van deze methode ervaren de kleuters hoe de wereld om hen heen functioneert (Malmberg, 2012a). Deze methode heeft veel te bieden met betrekking tot alle vakken van de basisschool: taal/lezen, woordenschat, rekenen, motoriek, wereldoriëntatie, sociaal emotionele ontwikkeling en muziek. Deze vakken worden bij de kleuters, spelenderwijs aangeboden. Bij wereldoriëntatie wordt er aandacht besteed aan: hier ben ik, hier wonen wij en de wijde wereld. Hierbij houden zij rekening met de leerlijnen van Oriëntatie op jezelf en de wereld van SLO (2006). Er zijn 16 verschillende thema’s in deze methode te vinden. Deze thema’s zijn weer onderverdeeld in 2 categorieën, namelijk seizoenen en ontdek de wereld. Onder de categorie seizoenen vallen de volgende thema’s: thuis, vakantie, een heel jaar rond, het weer, sneeuw en ijs, familie, alles groeit en op de boerderij. Onder de categorie ontdek de wereld vallen de volgende thema’s: water, eten, gezondheid, post, bouwen, winkel, dieren en kunst. Elk thema duurt ongeveer 4 weken. Er worden 8 thema’s per leerjaar aangeboden (Malmberg, 2012b).

Bij de combinatie van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie is het belangrijk, dat de leerkracht dicht bij de belevingswereld blijft. Zo is het gemakkelijker voor het kind om te reageren en voor de leerkracht, om het uit te voeren. De belevingswereld van kinderen is groter, dan alleen het leven thuis, op school of in de buurt. Op allerlei manieren kan wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie de wereld van het kind binnen komen. Hieronder volgen een aantal voorbeelden:

De buurvrouw komt uit Irak. Ze gaan op reis naar Egypte. Hassan doet mee aan de ramadan. Stephanie ziet in het jeugdjournaal dat er oorlog is in Joegoslavië. De vader van Robbin komt uit Afrika. De sinaasappels komen uit Mexico.

Wanneer leerkrachten uit gaan van de belevingswereld van kinderen, betekent dat ze ook aandacht besteden aan wereldburgerschap. Werken aan wereldburgerschap wil zeggen, dat je samen viert en rouwt, liedjes zingt, spelletjes te speelt, boeken of gedichten te leest en voorlezen, projecten organiseren, inzamelingsacties houden en gesprekken voeren over het jeugdjournaal van de vorige dag enz. (NCDO, 2007). Zij kunnen kiezen uit de acht thema’s van de canon voor wereldburgerschap (Prior & Walraven, 2009). Deze onderwerpen zijn breed ingedeeld en voor iedere bouw aantrekkelijk te maken. De acht thema’s zijn: identiteit, diversiteit, globalisering, duurzaamheid, verdeling, mensenrechten, mondiale betrokkenheid en vrede en conflict (Prior & Walraven, 2009).

14

Leerkrachten kunnen met betrekking tot mondiale betrokkenheid en vrede & conflict aandacht besteden aan de volgende vragen: - Ruzie

Waarover hebben kinderen ruzie? Waarover kunnen landen ruzie hebben? Hoe kunnen ruzies opgelost worden? Wat kan Nederland doen, wanneer andere landen ruzie hebben? De doelen voor wereldburgerschap kunnen variëren. Deze doelen worden onderverdeeld in light, medium en strong. Light de activiteit die geven word is kennisgericht, de leerlingen worden door de leerkracht gestimuleerd om meer van de wereld te weten te komen. Medium de activiteit is gericht op het ervaren en onderzoeken, kinderen leren dat zij respect moeten hebben voor de aarde en de mensen die daar op wonen. Strong de activiteit is competentiegericht,dat wil zeggen dat de zij houdingen, vaardigheden en reflecties ontwikkelen die zij nodig

hebben om in de samenleving te kunnen functioneren(NCDO, 2007).

.

Wat hebben arme landen niet,

dat rijke landen wel hebben?

Waarom hebben arme landen dat

niet? Hoe kan dat? Mogen mensen

die in Nederland wonen, alles

zeggen wat zij maar willen?

Mogen mensen die bijv. in Afrika

wonen ook alles zeggen wat zij

willen? Wat kunnen kinderen in

arme landen niet doen, wat

kinderen in rijke landen wel

kunnen doen? Wat zit er in het

trommeltje dat meegenomen is

naar school? Waar komt het eten

uit het trommeltje vandaan? Hoe

is het eten in het trommeltje

gemaakt? Wat voor een kleren

hebben wij aan? Waar komen de

kleren vandaan? Hoe worden

deze kleren gemaakt? Waarvan

worden de kleren gemaakt? Hoe

kan het licht uit en aan gaan?

Waar komt onze elektriciteit

vandaan? Welke soorten energie

zijn er? Wat voor een effect

hebben deze energieën op ons

milieu? (NCDO, 2007).

Wie ben ik? Hoe ga ik om met anderen en hoe gaan zij met mij om? Wat maakt ieder kind nu zo bijzonder? Wat maakt ieder kind, zo als hij of zij nu is. Hoe zou het leven dat een kind hier heeft, er uit hebben gezien, wanneer het in Afrika zou zijn geboren. Wat zijn de verschillen tussen Hakan en Melissa? Een jongen of meisje zijn, wat betekent dat op verschillende plaatsen in de wereld? Hetero of homo zijn, kan dat overal in de wereld? Hoe gaan kinderen om met mensen die een ander geloof en cultuur hebben? Hoe gaan kinderen om met mensen die een beperking hebben? Wanneer men goed met zichzelf om kan

gaan, levert dit een grote bijdrage aan

wereldburgerschap (NCDO, 2007).

Waar komen onze kleren vandaan? Hoe kan het dat er ’s winters ook aardbeien zijn? Waarom verhuizen mensen? Hoe komt het dat hier ziektes uitbreken, die vroeger niet voorkwamen? Hoe had men vroeger contact met mensen uit een ander land? Hoe gaan we om met de natuur? Hoe komt het dat de aarde zich steeds verder opwarmt? Wat kunnen we er tegen doen?

Voor een betere toekomst moeten de mensen en de overheid bewuste keuzes maken, al zijn deze niet altijd makkelijk (NCDO,

2007).

)

(NCDO, 2007)

15

Leraren die aandacht willen besteden aan wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie moeten rekening houden met de leeftijd van de kinderen (NCDO, 2007). Leerkrachten in de onderbouw, kunnen de lessen aanpassen aan het niveau dat zij graag willen behandelen. Ze kunnen ook prentenboeken als uitgangpunt nemen. Voorbeeld van een prentenboek is: “Wonen er beren in Afrika”, via dit prentenboek kan er ook aandacht besteed worden aan hoe mensen in Nederland wonen, ten opzichte van mensen in Afrika. Voorbeelden van andere prentenboeken die te gebruiken zijn bij wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie zijn o.a.: “De generaal”, “De koning die alleen maar van paars hield”, “Ik wil die”, “Kikker en de vreemdeling”, “Jacobus”, “De verjaardag van Lonneke de heks”, “Waarom jij er bent”, “De koning zonder kroon”, “Tapir Tass zoekt” en “Waar is Jamela” (Bas, 2009).

Niet alleen prentenboeken zijn geschikt om een les over wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie te geven, maar ook foto’s en afbeeldingen. Voor de groepen 1 en 2 moeten de activiteiten laagdrempelig zijn en dicht bij de belevingswereld van de kinderen passen (NCDO, 2007). Op de website van klassetv kunnen leerkrachten van elke willekeurig bouw lesideeën, filmpjes, foto’s en nog veel meer digitaal materiaal downloaden. Met klassetv kunnen leerkrachten op een eenvoudige manier hun lessen nog leuker en leerzamer maken. Op klassetv zijn per les videoclips te vinden die aansluiten op de methodes die in het basisonderwijs gebruikt worden (KlasseTV, 2012). Schooltv heeft digitale lesprogramma’s op internet staan. Deze programma’s zijn voor de kinderen herkenbaar en daardoor laagdrempelig (SchoolTV, n.d.). Verder zijn er in de onderbouw methodes geen specifieke lessen met betrekking op ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap. Deze twee onderwerpen kunnen geïntegreerd worden in thema’s die leerkrachten aan de orde laten komen. Activiteiten die onder andere geschikt zijn voor kinderen in de onderbouw met betrekking tot wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie zijn liedjes zingen, verhaaltjes luisteren, spelletjes uit verschillende landen doen en vieringen vieren uit verschillende landen (NCDO, 2007).

16

Praktijkonderzoek Het interview heeft verschillende doelen. Allereerst om te kijken hoe de stageschool momenteel werkt aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie en op welke manier deze onderwerpen vaker aan de orde kunnen komen. Voor het onderzoek is het van belang, te weten wat wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie inhoud. Dit is uitgezocht aan de hand van een literatuurstudie. Verder is het goed om te weten of de ondervraagde leerkrachten gebruik maken, van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie in groep 1 en 2. Wanneer dat het geval is, dan is het interessant te weten hoe de leerkrachten deze lessen verzorgen en of zij dit op een andere/makkelijkere manier willen invullen.

In het interview dat er gehouden is, kwamen de volgende onderwerpen aan bod:

Wereldburgerschap Ontwikkelingseducatie Methode/bronnenboek Aparte vakken Thema’s/onderwerpen van activiteiten Schoolbreed activiteiten Andere/makkelijkere invulling

Voor het onderzoek is het belangrijk te weten, of de leerkrachten kennis hebben van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie, hoe er momenteel wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie gegeven word, welke onderwerpen/thema’s er behandeld worden en of zij een andere/makkelijkere invulling willen zien. Met behulp van het interview, zal in de tabel aangegeven worden welke resultaten er behaald zijn. Aan het einde, zullen de verschillende antwoorden samengevat worden en de conclusie er uit gehaald worden. Resultaten van de interviews

Interview vragen

Leerkracht 1: Uschi van Ooik

Leerkracht 2: Mariëlle Gerritsen

1. Wat versta je op school onder wereldburgerschap?

Leefstijl, dat iedereen anders is. Dat er verschillende landen, culturen en gewoonten zijn (A).

Omgaan met elkaar, leerlingen als onderdeel in het geheel. (school, groep enz.) (A).

2. Op welke manier werken jullie aan wereldburgerschapvorming?

Er wordt gewerkt vanuit een methode, thema planning of soms gebeurt het spontaan. Soms word er een foto, afbeelding of prentenboek gebruikt (C).

Er worden meestal kringactiviteiten gegeven n.a.v. leefstijl of een bepaalde gebeurtenis (C).

3. Wordt wereldburgerschapvorming als een apart vak gegeven of is het verweven in andere vakken?

Het is verweven in vele activiteiten(D).

Valt onder leefstijl. Soms valt het binnen een thema. Wereldoriëntatie (D).

4. Wordt wereldburgerschapvorming gegeven vanuit een

Er wordt gewerkt vanuit een methode, thema planning of

Leefstijl methode (C).

17

methode/ bronnenboek?

soms gebeurt het spontaan (C).

5. Welke onderwerpen/ thema’s komen aan bod bij wereldburgerschapvorming?

Anders zijn, bang, pesten, gevoelens, verhoudingen enz. (E).

Omgaan met elkaar, thuis/school, regels en afspraken (E).

6. Op welke of een andere manier zouden jullie wereldburgerschap vorm willen geven?

Zo als het nu gaat vind ik het prima (G).

We werken thematisch, dus het zou binnen thema’s kunnen passen. Bijvoorbeeld door een land centraal te stellen (G).

7. Wat verstaan jullie op school onder ontwikkelingseducatie?

Werken en leren over een bepaald onderwerp (B).

Leerlingen kennis laten maken met andere landen en culturen (B).

8. Op welke manier werken jullie aan ontwikkelingseducatie?

We werken met thema’s. Soms word er een foto, afbeelding of prentenboek gebruikt (C).

Thematisch, land centraal (C).

9. Wordt ontwikkelingseducatie gegeven vanuit een methode/ bronnenboek?

Ontwikkelingseducatie word gegeven vanuit bronnenboeken (C).

Nee, ontwikkelingseducatie word niet gegeven vanuit een methode of bronnenboek (C).

10. Welke onderwerpen/ thema’s komen aan bod bij ontwikkelingseducatie?

Wij hebben een jaarplanning. De onderwerpen/thema’s die o.a. aan de orde komen zijn: seizoenen, feesten, lichaam, dieren enz. (E).

Welke onderwerpen er aan bod komen, ligt helemaal aan het thema dat wij op dat moment behandelen. Bijvoorbeeld wat zijn de gewoontes, leefomstandigheden en kleding (E).

11. Wordt ontwikkelingseducatie als een apart vak gegeven of is het verweven in andere vakken?

Het is verweven in vele activiteiten(D).

Het is geen apart vak, het is verweven in vele andere activiteiten, bijvoorbeeld in een thema (D).

12. Zijn er (schoolbreed) activiteiten rondom ontwikkelingseducatie? Zo ja, welke en hoe zijn deze vormgegeven?

Ja, het thema Kunst (F).

Kan per schooljaar verschillen, afhankelijk van themakeuze (F).

13. Op welke of een andere manier zouden jullie

Vaker activiteiten die schoolbreed

Nee.

18

ontwikkelingseducatie vorm willen geven?

georganiseerd en uitgevoerd worden.

Code A: Wereldburgerschap Code B: Ontwikkelingseducatie Code C: Methode/bronnenboek Code D: Aparte vakken Code E: Thema’s/onderwerpen van activiteiten Code F: Schoolbreed activiteiten Code G: Andere/makkelijkere invulling Wat mij eigenlijk opvalt aan de interviews is dat, de termen ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap bij de leerkrachten bekend zijn. Zij omschrijven deze termen als: omgaan met elkaar en kennis op doen van andere culturen. Ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap worden niet als een apart vak gegeven. Deze twee “vakgebieden” zijn geïntegreerd in de thema’s die zij gedurende het schooljaar behandelen. Dit doen zij vaak aan de hand van een prentenboek en de methode leefstijl. De thema’s die aan de orde komen, verschillen per schooljaar. Er worden af en toe schoolbrede activiteiten georganiseerd, de ene leerkracht wil dit wel vaker en de andere leerkracht ziet het niet zitten. De geïnterviewde leerkrachten zouden ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap, niet op een andere en of makkelijkere manier willen invullen.

Verantwoording lessenserie Aardrijkskunde heeft onder andere als doel bij te dragen aan de vorming van personen (Berg et al., 2009). Vanuit hier zijn de lessen leefstijl en slavernij ontstaan. Het doel van deze les was om een goede samenwerking tot stand brengen met leerlingen en tussen de leerlingen onderling, ze ervaren op speelse wijze hoe het is om de baas te zijn en hoe het voelt om te gehoorzamen aan een baas. Kinderen leren de wereld al ontdekken bij het open doen van een deur. De wereld waarin ze zich dan bevinden, is hun eigen omgeving. Ze ontdekken geleidelijk de omgeving om hen heen. Dit gebeurt door de dagelijkse rituelen. Ze staan op, gaan naar school, van school naar het voetbalveld, af en toe met mama samen boodschappen doen, ze gaan op schoolreis, familie bezoeken in een andere plaats enz. Zo krijgen kinderen de gelegenheid, om ook andere gebieden te verkennen (Berg et al., 2009). Van kinderen wordt al vroeg verwacht dat ze kritisch en zelfstandig zijn, het vak aardrijkskunde kan hierbij een grote rol spelen. Volwassenen en kinderen kunnen met behulp van aardrijkskunde een mening vormen over de verschillen in hun eigen omgeving, Europa en de wereld (Berg et al., 2009). Kinderen leren hoe ze zich moeten gedragen in de samenleving, dat zij respect moeten hebben voor elkaar, dat er verschillende culturen zijn in de wereld en leren zij hoe er mee om te gaan. Voorbeeld: welke planten komen waar op aarde voor, waar worden deze voor gebruikt en onder welke omstandigheden groeien deze planten. Kinderen leren ook oplossingen te bedenken voor technische problemen en dat de stand van de aarde ten opzichte van de zon onze dag en nacht bepaald. Bij het thema ruimte leren de kinderen o.a. relaties leggen met de omgeving waarin zijzelf wonen ten opzichte van iemand uit bijv. Afrika (SLO,2006). Vanuit hier is de les over de leefwereld van Maalik ten opzichte van de leefwereld hier ontstaan. Tijdens deze les leerden en ervaarden de kinderen hoe het is om in een ander land te wonen en hoe de omgeving en het huis van iemand anders eruit ziet. Aan het einde van de les konden de kinderen benoemen waarom ze in Afrika minder kleren aan hadden dan in Nederland. Aan het einde van de les, moesten de kinderen een tekening maken van hun eigen huis. Ontwikkelingseducatie, heeft te maken met de opvoeding tot wereldburger (Achten, 2011). Daarom heb ik gekozen om deze lessen op deze manier te geven. De kinderen vonden het leuke en leerzame lessen.

19

Visie Vragen die ik mijzelf gesteld heb, bij het vormen van mijn visie op het gebied van aardrijkskunde zijn: Wat is aardrijkskunde? Wat is het belang van aardrijkskunde? Wat is de rol van de leerkracht? Hoe leren kinderen? Wat moeten de kinderen leren? Deze vragen heb ik mijzelf gesteld, om mijn visie makkelijk en overzichtelijk op papier te krijgen. Door op het internet te kijken, de krant te lezen en televisie te kijken, zien kinderen dat de wereld op geen enkele plek hetzelfde is. Ze leren dat natuur niet zo maar ontstaat, de mens en de natuur spelen hierbij een belangrijke rol. Ze leren tevens dat overstromingen en aardbevingen te maken kunnen hebben met de veranderingen in het klimaat. Aardrijkskunde heeft onder andere als doel bij te dragen aan de vorming van personen. Van kinderen wordt al vroeg verwacht dat ze kritisch en zelfstandig zijn, het vak aardrijkskunde kan hierbij een grote rol spelen. Zij kunnen met behulp van aardrijkskunde een mening vormen over de verschillen in hun eigen omgeving, Europa en de wereld. Aardrijkskunde helpt kinderen nadenken over wat, waarom en hoe iets gebeurt in de wereld (Berg et al., 2009). Wat ik belangrijk vind bij dit vak, is dat de lessen die gegeven gaan of moeten worden aansluiten bij de belevingswereld van de kinderen. De wijze waarop een leerkracht aardrijkskunde geeft, heeft veel invloed op het leren en het onthouden van de gegeven lesstof (Starrenburg, n.d.). Hoe komen kinderen nu aan kennis over de wereld? Veel lessen, liedjes, verhalen, projecten en werkstukken kunnen veel verschillende thema’s hebben die men kan koppelen aan aardrijkskunde. Wanneer leerkrachten aandacht besteden aan aardrijkskunde, leren zij de kinderen breder en anders te kijken naar de wereld. Het begint bij hun eigen belevingswereld, vanuit daar wordt het steeds breder en groter (NCDO, 2007). Bij aardrijkskunde leren leerlingen dus niet alleen hoe de wereld in elkaar zit, maar ook hoe men daar dan achter kan komen. De aarde blijft veranderen en door hierover na te denken, komen ze steeds meer over de aarde te weten (Berg et al., 2009). Wanneer een leerling de basisschool verlaat, moet de school ervoor gezorgd hebben dat zij een brede basis van het vak aardrijkskunde hebben meegegeven. Elke dag komen kinderen met dingen in aanraking, die zij interessant vinden. Dit geeft hen motivatie om iets nieuws te leren. Ze zijn nieuwsgierig en willen er graag zelf achter komen hoe iets kan of hoe iets moet. In de praktijk worden kinderen vaak afgeremd in hun nieuwsgierigheid. Door in te gaan op vragen van de kinderen of de kinderen het zelf te laten ontdekken, zijn kinderen niet meer lastig. Ze zijn nieuwsgierig, ze willen erachter komen hoe iets functioneert (Fisser, 2009). In het onderwijs speelt het begrip “activiteit” een grote rol. Doormiddel van een activiteit kunnen veel dingen geleerd worden. Een leerkracht ziet niet alleen de verschillen in leren, maar ook de verschillen in spelen, bij kinderen. De interesses van kinderen zijn verschillend en hierdoor leren en spelen de kinderen anders. Er kan op verschillende manier geleerd worden. Er kan geleerd worden: uit een boekje, onderzoekend, stap voor stap wat uitgelegd krijgen ect. De manier waar op men leert is verschillend, iedereen heeft dus een verschillende leer/speel stijl. Wanneer leerkrachten een optimaal leerproces willen bereiken, is het belangrijk dat ze een rijke en krachtige leeromgeving creëren. Dat wil zeggen, een omgeving die veilig en uitnodigend is, voor veel prikkels zorgt, en kinderen de ruimte laat zelf dingen te ontdekken en op te lossen (Alkema, Van Dam, Kuipers, Lindhout, & Tjerkstra, 2009). Ik sta volledig achter deze manier van werken, omdat dit de manier van werken van mij gaat worden als leerkracht in de toekomst. Ik ben een voorstander van ontwikkelinggericht onderwijs, omdat de kinderen een grote inbreng hebben in het onderwijs dat de leerkracht gaat geven. Denk bijvoorbeeld aan een Thais jongentje die in je klas komt, hij kan geen Nederlands enz. Maak een thema rondom deze leerling (leefomstandigheden, werken, wonen enz.). Zo komen de kinderen meer te weten van deze leerling en deze leerling komt meer te weten van onze cultuur. De rol van de leerkracht bij aardrijkskunde is een begeleidende, uitdagende en stimulerende rol.

31

20

Conclusie Het laatste stuk van dit belangrijke verslag, het beantwoorden van de hoofdvraag. De hoofdvraag bij dit onderzoek is: Hoe kunnen leerkrachten ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap vormgeven door gebruik te maken van prentenboeken/ films en foto’s in groep 1 en 2. Ik ben er achtergekomen dat aardrijkskunde een breed begrip is. Bij aardrijkskunde leren kinderen spannende en boeiende dingen over de aarde. Vanuit de nieuwsgierigheid ontstaan er vragen. Aardrijkskunde heeft onder andere als doel bij te dragen aan de vorming van personen. Van kinderen wordt al vroeg verwacht dat ze kritisch en zelfstandig zijn, het vak aardrijkskunde kan hierbij een grote rol spelen. Volwassenen en kinderen kunnen met behulp van aardrijkskunde een mening vormen over de verschillen in hun eigen omgeving, Europa en de wereld. Aardrijkskunde helpt volwassenen en kinderen nadenken over wat, waarom en hoe iets gebeurt in de wereld (Berg et al., 2009). Kinderen leren hoe ze zich moeten gedragen in de samenleving, dat zij respect moeten hebben voor elkaar, dat er verschillende culturen zijn in de wereld en leren zij hoe er mee om te gaan. Wat de leerkrachten de leerlingen aanbied is o.a. waar planten waar op de aarde voorkomen, leren oplossingen te bedenken voor technische problemen, relaties leggen met de omgeving waarin zijzelf wonen ten opzichte van iemand uit bijv. Afrika (Slo,2006). Kinderen leren doormiddel van spelen. Spelenderwijs leren ze vaardigheden, die nodig zijn om zich verder te ontwikkelen. In de theorie van Groos staat dat kinderen in het spel vaardigheden oefenen die zij later nodig hebben om te kunnen functioneren in de maatschappij (Alkema, van Dam, Kuipers, Lindhout, & Tjerkstra, 2009). Leerkrachten behandelen wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie niet als een apart vak, maar het is geïntegreerd in de thema´s die zij gedurende het schooljaar behandelen. Er word niet specifiek aandacht besteed aan één van de thema’s. De onderdelen die behandeld worden en terug kunnen komen in bepaalde thema’s zijn: wereldwijd leren omgaan met elkaar, waarden en normen leren hanteren, de leefgewoontes vergelijken van mensen uit bijvoorbeeld Afrika en mensen uit Nederland enz. Wereldburgerschap en ontwikkelingseducatie worden vaak aangeboden aan de hand van een prentenboek of een gedichtje. Tijdens de lessenserie ben ik er achtergekomen, dat kinderen geïnteresseerd zijn wanneer je een les geeft die met een ander land te maken heeft. Ook bijpassend beeldmateriaal spreekt de kinderen erg aan. Wat mij het afgelopen jaar op viel is dat (wereld)burgerschap veel meer aan de orde komt in de verschillende thema’s dan ontwikkelingseducatie. In mijn verdere loopbaan als leerkracht zou ik wanneer dat mogelijk is, vaker een les ontwikkelingseducatie willen geven met behulp van beeldmateriaal, omdat kinderen dit erg leuk vinden. Ze krijgen daardoor een andere kijk op de wereld en zien/leren dat iedereen gelijk is, maar niet iedereen het zelfde in zijn bezit heeft.

21

Bronnenlijst: Internet site:

Achten, D. (2011). Ontwikkelingseducatie begrippen en concepten. Verkregen op 1 november, 2011, van http://diplomatie.belgium.be/nl/binaries/ontwikkelingseducatie_tcm314-129332.pdf

Edu’Actief, (2008). Wat is leefstijl. Verkregen op maandag 19 maart, 2012, van http://www.leefstijl.nl/over-leefstijl.html

Edukans, (2006). Wat is schoenmaatjes?. Verkregen op 10 november, 2011, van http://www.edukans.nl/scholenacties/schoenmaatjes/wat-is-schoenmaatjes/

Fisser, P. (2009). Natuurlijk nieuwsgierig. Verkregen op 10 november, 2011, van http://users.gw.utwente.nl/fisser/Publications_files/Natuurlijk%20nieuwsgierig%20-%20Rede.pdf

Genderen, A.J. van. (2006). Burgerschapsvorming al op de basisschool. Verkregen

op 14 december, 2011, van http://www.pedagogiek.net/content/artikel.php?contentID=1423&subname=Onderwijs&sectieNR=1&&rubriekID=3

KlasseTV, (2012). KlasseTV: voor het hele basisonderwijs. Verkregen op 16 april,

2012, van http://www.klassetv.nl/klantenservice/wat-is-klassetv/

Malmberg, (2012a). Kleuterplein: Informatiebrochure. Verkregen op 3 mei, 2012, van http://www.malmberg.nl/Malmberg/Bekijk-de-brochure-van-Kleuterplein.htm

Malmberg, (2012b). Kleuterplein: Geïntegreerde methode voor groep 1 en 2.

Verkregen op 3 mei, 2012 van http://www.malmberg.nl/Basisonderwijs/Methodes/Kleuters-en-peuters/Kleuterplein.htm

NCDO, (2007). De wereld wordt kleiner als je groter wordt. Verkregen op 28

september, 2011, van http://www.basisschool.wereldburgerschap.nl

NCDO, (2010). Basisonderwijs. Verkregen op 10 november, 2011, van http://www.wereldburgerschap.nl/wereldburgerschap-in-de-klas/dossiers/basisonderwijs_3/

NCDO, (2010). Visie. Verkregen op 1 november, 2011, van

http://www.wereldburgerschap.nl/wat-is-wereldburgerschap/visie/

NCDO, (2010). Wereldburgerschap algemeen. Verkregen op 1 november, 2011, van http://www.wereldburgerschap.nl/wat-is-wereldburgerschap/veel-gestelde-

vragen-faq/wereldburgerschap-algemeen/

Schippers, K. (1936). De ontdekking. Verkegen op 15 januari, 2012, van http://www.muurgedichten.nl/schippers.html

22

SchoolTV, (n.d). Leerling groep 1-2. Verkregen op 5 april, 2012, van http://www.schooltv.nl/1-2

Starrenburg, B. (n.d.). Wat is nu goed aardrijkskunde onderwijs? Verkregen op 5

december, 2011, van http://www.dos-hsmarnix.nl/pages/opleidingsschool_publicatie.php?groep_id=128&school_id=6&pub_id=457

Vervoorn, L. (2009). 'Spelenderwijs de wereld rond'. Verkregen op 2 november,

2011, van http://www.jufleonie.nl/Projecten/Projecten/spelenderwijs%20de%20wereld%20rond.htm

Boek:

Alkema E., Van Dam E., Kuipers J., Lindhout C., Tjerkstra W. (2009). Meer dan Onderwijs. Assen: Van Gorcum.

Baltus, R., Bleeker, H., Broere,R., Denissen, M., Gooijer, R. de., Greven, J.,

Kabout-Drenth, R., Koene, J., Lauret, J., Lisle, H., Manen, T. van., Notté, H., Potjegort, A., Praamsma, J.M., & Verheij, J.K. (2007). Aardrijksunde is overal. Rosmalen: Uitgeverij Cantal bv.

Berg, G., van den, Bosschaart, A., Kolkman, R., Pauw, I., Schee, J., van der., & Vankan, L. (2009). Vakdidactiek aardrijkskunde. Enschede: Ipskamp Drukkers B.V.,

Blokhuis, J. (2004). Aardrijkskunde praktijkboek. Groningen: Wolters-Noordhoff.

Dekkers, A., Grote, H., Kingma, R., & Greven, J. (1989). Anders leren kijken naar

de Derde Wereld. Enschede: Instituut voor Leerplanontwikkeling.

Janssen-Vos, F. (2004). Spel en ontwikkeling. Assen: Van Gorcum bv.

Prior, F. & Walraven, G. (2009). De wereld wordt kleiner als je groter wordt. Nieuwkoop: Ecodrukkers.

Artikelen:

Bas, J. de. (2009). Burgerschapsvorming bij het jonge kind. Het Jonge Kind, jaargang 36, 12-15.

Nellestijn, B. (2008). Burgerschap leer je door te doen. Zone, jaargang 7, 8.

SLO, (2006). Kerndoelen oriëntatie op jezelf en de wereld. Kerndoelen Primair

onderwijs, april 2006, 47-57.

Janssen-Vos, F. (1992). Spel en spelen. De wereld van het jonge kind, juni, 301-304.

23

24

Mens en samenleving 34 De leerlingen leren zorg te dragen voor de lichamelijke

en psychische gezondheid van henzelf en anderen.

35 De leerlingen leren zich redzaam te gedragen in sociaal

opzicht, als verkeersdeelnemer en als consument.

36 De leerlingen leren hoofdzaken van de Nederlandse en

Europese staatsinrichting en de rol van de burger.

37 De leerlingen leren zich te gedragen vanuit respect voor

algemeen aanvaarde waarden en normen.

38 De leerlingen leren hoofdzaken over geestelijke stromingen

die in de Nederlandse multiculturele samenleving een belangrijke rol spelen, en ze leren respectvol om te gaan met verschillen in opvattingen van mensen.

39 De leerlingen leren met zorg om te gaan met het milieu.

Natuur en techniek 40 De leerlingen leren in de eigen omgeving veel voorkomende

planten en dieren onderscheiden en benoemen en leren hoe ze functioneren in hun leefomgeving.

41 De leerlingen leren over de bouw van planten, dieren en

mensen en over de vorm en functie van hun onderdelen.

42 De leerlingen leren onderzoek doen aan materialen en

natuurkundige verschijnselen, zoals licht, geluid, elektriciteit, kracht, magnetisme en temperatuur.

43 De leerlingen leren hoe je weer en klimaat kunt beschrijven

met behulp van temperatuur, neerslag en wind.

44 De leerlingen leren bij producten uit hun eigen omgeving

relaties te leggen tussen de werking, de vorm en het materiaalgebruik.

45 De leerlingen leren oplossingen voor technische problemen

te ontwerpen, deze uit te voeren en te evalueren.

46 De leerlingen leren dat de positie van de aarde ten opzichte

van de zon, seizoenen en dag en nacht veroorzaakt.

25

Ruimte 47 De leerlingen leren de ruimtelijke inrichting van de eigen

omgeving te vergelijken met die in omgevingen elders, in binnen- en buitenland, vanuit de perspectieven landschap, wonen, werken, bestuur, verkeer, recreatie, welvaart, cultuur en levensbeschouwing. In ieder geval wordt daarbij aandacht besteed aan twee lidstaten van de Europese Unie en twee landen die in 2004 lid werden, de Verenigde Staten en een land in Azië, Afrika en Zuid-Amerika.

48 Kinderen leren over de maatregelen die in Nederland

genomen worden/werden om bewoning van door water bedreigde gebieden mogelijk te maken.

49 De leerlingen leren over de mondiale ruimtelijke spreiding

van bevolkingsconcentraties en godsdiensten, van klimaten, energiebronnen en van natuurlandschappen zoals vulkanen, woestijnen, tropische regenwouden, hooggebergten en rivieren.

50 De leerlingen leren omgaan met kaart en atlas, beheersen

de basistopografie van Nederland, Europa en de rest van de wereld en ontwikkelen een eigentijds geografisch wereldbeeld.

Tijd 51 De leerlingen leren gebruik te maken van eenvoudige

historische bronnen en ze leren aanduidingen van tijd en tijdsindeling te hanteren.

52 De leerlingen leren over kenmerkende aspecten van de

volgende tijdvakken: jagers en boeren; Grieken en Romeinen; monniken en ridders; steden en staten; ontdekkers en hervormers; regenten en vorsten; pruiken en revoluties; burgers en stoommachines; wereldoorlogen en Holocaust; televisie en computer.

53 De leerlingen leren over de belangrijke historische personen

en gebeurtenissen uit de Nederlandse geschiedenis en kunnen die voorbeeldmatig verbinden met de wereldgeschiedenis.

26

27

Werkplan vakverdieping zaakvakken

2011-2012

algemene gegevens

Naam: Mariska Grievink

Klas: VR3A

Gekozen vakverdieping: Aardrijkskunde

Persoonlijke leerdoel gekoppeld aan de vakcompetenties of gericht op ontwikkeling van eigen kennis

Nieuwe materialen en middelen uit het vakgebied gericht en effectief inzetten waarmee beredeneerd rekening wordt gehouden met verschillen in leerstijlen, interesses, leertempo en leervermogen van de leerlingen de student past leerstrategieën als o.a. meervoudige intelligentie, denkvaardigheden toe waardoor leerlingen met verschillende leerstijlen, interesses, leertempo en leervermogen beter tot hun recht komen. Met deze vakverdieping wil ik er achter komen hoe ik straks als leerkracht wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2. Voldoende = Er wordt een lesgegeven waarbij er een beroep word gedaan op de interesses en de fantasieën van de kinderen. Kinderen hebben een eigen inbreng tijdens de les. Goed= Er wordt een lesgegeven waarbij er een beroep word gedaan op de interesses en de fantasieën van de kinderen. Kinderen hebben een eigen inbreng tijdens de les. De leerkracht gebruikt verschillende coöperatieve werkvormen.

Persoonlijke leerdoel gekoppeld aan de vakcompetenties of algemene competenties

Met leerlingen situaties problematiseren om vragen, problemen en/of uitdagingen te formuleren de student stimuleert de leerlingen over een gebied of verschijnsel na te denken vanuit het multiperspectivisch kijken waarbij “botsende” perspectieven het uitgangspunt zijn. Met deze vakverdieping wil ik er achter komen hoe ik straks als leerkracht wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2. Voldoende = Aan het einde van deze vakverdieping weet ik naar aanleiding van de bestudeerde theorie hoe ik wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2 Goed = Aan het einde van deze vakverdieping weet ik naar aanleiding van de bestudeerde theorie hoe ik

28

wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2. En heb ik al minimaal 2 lessen gegeven, met behulp van prentenboeken/ films en foto’s.

Korte beschrijving van het gekozen onderwerp:

Ontwikkelingseducatie in de onderbouw (kleuters)

Probleemstelling:

Met dit onderzoek wordt onderzocht hoe leerkrachten ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap aan kunnen bieden in groep 1 & 2 en hoe dat dan vormgegeven kan worden. Bij aardrijkskunde leren kinderen spannende en boeiende dingen over de aarde. Volwassenen en kinderen willen graag weten hoe de aarde in elkaar zit. Vanuit de nieuwsgierigheid ontstaan er vragen. Aardrijkskunde heeft onder andere als doel bij te dragen aan de vorming van personen. Van kinderen wordt al vroeg verwacht dat ze kritisch en zelfstandig zijn, het vak aardrijkskunde kan hierbij een grote rol spelen. Volwassenen en kinderen kunnen met behulp van aardrijkskunde een mening vormen over de verschillen in hun eigen omgeving, Europa en de wereld. Aardrijkskunde helpt volwassenen en kinderen nadenken over wat, waarom en hoe iets gebeurt in de wereld (Berg et al., 2009). Er hoeft geen wereldreis gemaakt te worden om een wereldburger te zijn. De wereld begint eigenlijk al ’s morgens bij het opstaan. Wereldburgerschap is een verband leggen tussen jezelf en anderen. Een klein kind denkt nog dat de wereld allemaal uit kleine stukjes grond bestaat. Ze kennen nog niet zo heel veel mensen, alleen de mensen om hen heen. De rest van de mensen zijn vreemden. Hoe ouder mensen worden, hoe meer ze ontdekken van de wereld. Bij wereldburgerschap gaat het er om dat de wereld niet ophoudt bij hun eigen omgeving, respect hebben voor elkaar. Respect moeten mensen hebben ongeacht waar ze wonen, wat de consequenties kunnen zijn van wat er allemaal in andere landen gebeurt, niemand mag buitengesloten worden. Volwassenen en kinderen moeten bereidt zijn om elkaar te helpen (Prior & Walraven, 2009). Als leerkrachten op school aandacht besteden aan wereldburgerschap, leren kinderen omgaan met zichzelf, anderen en de omgeving (NCDO, 2007). Waarom wereldburgerschap op de basisschool? Burgerschap moet kinderen kennis laten maken met de wereld dichtbij en veraf, van vroeger en nu. Ook worden de kinderen voorbereid op de samenleving, niet iedereen is hetzelfde. Er zijn heel veel verschillen op de wereld. De basis van wereldburgerschap begint met het samen spelen, werken, leren en leven. Kinderen zijn de hele dag bezig met de wereld om hen heen te ontdekken. Ze willen graag weten hoe iets kan, waarom dat daar zo gaat en niet zoals bij ons. Er kan op veel manieren aandacht besteedt worden aan wereldburgerschap. Bij kleuters is het belangrijk om dichtbij de belevingswereld te blijven bij het onderwerp wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie. Aan de hand van een prentenboek kan een thema opgezet worden. De dierentuin, kijk waar de verschillende dieren vandaan komen, houdt een kringgesprek met de kinderen. Ook kan er gekeken worden naar een interculturele voorstelling. In de klas kunnen er speciale thematafels gemaakt worden die te maken hebben met wereldburgerschap. Zo zijn er veel mogelijkheden om wereldburgerschap bij kleuters aan de orde te laten komen (Bas, 2009).

29

Praktische relevantie: De leerkrachten kunnen met deze informatie en materialen ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap aanbieden in groep 1 en 2.

Onderzoeksvragen

a. Literatuurstudie

Voor het maken van een literatuurstudie gebruik je termen om er achter te komen wat belangrijke informatie is. Deze termen zijn voor dit literatuur onderzoek gebruikt:

- Aardrijkskunde - Wereldburgerschap - Ontwikkelingseducatie

Bij dit onderzoek zijn de volgende zoekmachines gebruikt:

- www.google.nl - www.bing.nl - www.davindi.nl - www.scholar.google.nl - Bicat KCO

Bronnen worden wel gelezen als het erkende bronnen zijn. Dus bronnen van bijvoorbeeld een professor, een erkende methode (Schatkist) of een wetenschapper. Op deze manier weet je, dat dit een betrouwbare bron is. Ook mag het artikel niet ouder zijn dan 25 jaar.

Hoe kunnen leerkrachten ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap vormgeven door gebruik

te maken van prentenboeken/ films en foto’s in groep 1 en 2

1. Wat is aardrijkskunde? 2. Wat is wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie? 3. Wat is het belang van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie?

(algemeen en onderbouw) 4. Wat is de rol van de leerkracht bij wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie?

(algemeen en onderbouw) 5. Hoe leren kinderen in de onderbouw? 6. Welke thema’s worden er in de verschillende “onderbouw” methodes aangeboden die

betrekking hebben op ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap. 7. Wat doet de stageschool momenteel al aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie?

b. Onderzoeksmethode

Interview leerkrachten groep 1 en 2 (wat doen ze aan ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap Methode analyse (welke thema’s worden er in de verschillende “onderbouw” methodes aangeboden m.b.t. ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap) Documentanalyse, wat is er op de basisschool al aanwezig

Bronnen

30

1 Bas, J., de. (2009) Burgerschapsvorming bij het jonge kind. Het Jonge Kind, jaargang 36, 12-15

2 Berg, G., van den, Bosschaart, A., Kolkman, R., Pauw, I., Schee, J., van der, Vankan, L. (2009). Vakdidactiek aardrijkskunde. Enschede: Ipskamp Drukkers B.V.,

4 Ncdo, (2007). De wereld wordt kleiner als je groter wordt. Verkregen op 28 september, 2011, van http://www.basisschool.wereldburgerschap.nl/motieven/omgaan-met-jezelf-en-anderen/

5 Prior, F., Walraven, G. (2009). De wereld wordt kleiner als je groter wordt. Nieuwkoop: Ecodrukkers.

31

Planning van het onderzoek Opmerkingen

19 september ‘11

Begin maken met het werkplan Bronnen zoeken ontwikkelingseducatie Bronnen zoeken wereldburgerschap Wat is ontwikkelingseducatie (begin) Wat is wereldburgerschap (begin)

22 september ‘11

Opzetje werkplan klaar Bronnen zoeken ontwikkelingseducatie Bronnen zoeken wereldburgerschap Bronnen zoeken wat is aardrijkskunde

26 september ‘11

Verder werken met het werkplan/verbeteren Begin maken met wat is aardrijkskunde

28 september ‘11 Feedback Rianne gevraagd

29 september ‘11

Begin maken met wat is ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap

3 oktober ‘11

Verder wat is ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap

6 oktober ‘11

Mail Rianne terug gekregen/bekeken

10 oktober ‘11

Werkplan afmaken/verbeteren na feedback van Rianne Begin deelvraag 1: wat is aardrijkskunde

14 oktober ‘11 Met van alles en nog wat bezig

Herfstvakantie

24 oktober ‘11 Deelvraag 1 : wat is aardrijkskunde

Met van alles en nog wat bezig

7 november ‘11 Deelvraag 2: Wat is wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie Deelvraag 3: Wat is het belang van

32

wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie

10 november ‘11 Deelvraag 4: Wat is de rol van de leerkracht bij wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie? (in groep 1 en 2) Deelvraag 5: Hoe leren kinderen in de onderbouw?

15 november ‘11 Deelvraag 7: Welke thema’s worden er in de verschillende “onderbouw” methodes aangeboden die betrekking hebben op ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap.

17 november ‘11 Interview deelvraag 8 voorbereiden

21 november ’11 Afnemen van het interview deelvraag 8: Wat doet de stageschool momenteel al aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie? Verwerken van het interview deelvraag 8: Wat doet de stageschool momenteel al aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie?

33

Uitwerking van de hoofd- en deelvragen

Hoofdvraag 1 Hoe kunnen leerkrachten ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap vormgeven door gebruik te maken van prentenboeken/ films/ foto’s/ verschillende spelvormen (misschien drama) in groep 1 en 2.

Welke onderzoeksactiviteiten ga je ondernemen voor iedere deelvraag?

Wat is de opbrengst of het resultaat van iedere deelvraag?

Deelvragen 1

Wat is aardrijkskunde?

Literatuuronderzoek

Dat ik weet wat aardrijkskunde nu precies is.

2

Wat is wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie?

Literatuuronderzoek

Dat ik weet wat wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie is en wat daar allemaal mee te maken heeft.

3

Wat is het belang van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie? (in groep 1 en 2)

Literatuuronderzoek

Dat ik weet wat het belang is van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie in groep 1 en 2, dat ik er later rekening mee kan houden.

4

Wat is de rol van de leerkracht bij wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie? (in groep 1 en 2)

Literatuuronderzoek

Dat ik weet als leerkracht weet wat mijn rol is bij wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie is.

5 Hoe leren kinderen in de onderbouw?

Literatuuronderzoek Dat ik weet als leerkracht hoe kinderen in de onderbouw leren. Naar aanleiding van deze informatie kan ik mijn lessen hierop aanpassen.

6

Welke thema’s worden er in de verschillende “onderbouw” methodes aangeboden die betrekking hebben op ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap.

Literatuuronderzoek, methodeanalyse

Dat ik weet wat er in de “onderbouw” methodes allemaal al aan de orde komt m.b.t wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie.

34

7 Wat doet de stageschool momenteel al aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie?

Interview, documentanalyse Dat ik weet wat de stage school al doet aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie. Waar kan/moet ik nog aandacht aan besteden.

Waarom zijn deze vragen voor jezelf interessant en relevant?

Deze vragen zijn interessant en relevant, omdat ik het idee heb dat er weinig aandacht besteed wordt aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie in groep 1 en 2. Voordat ik een product kan maken moet ik eerst weten wat nu precies aardrijkskunde is, wat is wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie, wat is het belang van wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie(in groep 1 en 2), wat is de rol van de leerkracht bij wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie(in groep 1 en 2), worden er eisen gesteld aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie, wat voor een onderwerpen vallen onder wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie, welke thema’s worden er in de verschillende “onderbouw” methodes aangeboden die betrekking hebben op ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap, wat doet de stageschool momenteel al aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie. Met deze informatie kan ik activiteiten ontwerpen/bedenken die leerkrachten helpt om meer aandacht te besteden aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie in groep 1 en 2.

Waarom zijn deze vragen voor anderen interessant en relevant?

Onderbouwleerkrachten van andere basisscholen kunnen hier ook baat bij hebben. Het kan zijn dat deze leerkrachten ook weinig aandacht besteden aan wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie.

Wat zijn de beoogde uitkomsten en opbrengsten van jouw onderzoek?

De leerkrachten kunnen met deze informatie en materialen wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie meer toepassen in groep 1 en 2.

35

Overleg met de begeleidende docent

Overleg vakdocent via

intekenlijst in de elo

(VR3 vakverdieping

zaakvakken intekenlijst)

Ik mail mijn begeleidend docent wanneer ik een afspraak wil maken voor feedback of wanneer ik vragen heb over een onderwerp.

Overige opmerkingen

Vastgesteld op: dd-mm-jjjj

Handtekening student

Handtekening docent

46

36

Lesvoorbereiding Ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap Zakelijke gegevens naam student: Mariska Grievink stageschool: OBS Op Koers Iselinge klas: Vr3a mentor/mentrix: Uschi van Ooik datum: 13-02-’12 aantal leerlingen: 23 tijd: 9.00 – 9.45 uur groep:1/2 Inhoudelijke gegevens vak of vormingsgebied: Ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap. Ontwikkelingseducatie, heeft te maken met de opvoeding tot wereldburger (Achten, 2011). Wat is een wereldburger? Iedereen is een wereldburger. Er hoeft geen wereldreis gemaakt te worden om een wereldburger te zijn. De wereld begint eigenlijk al bij het opstaan ’s morgens. Wereldburgerschap is, een verband leggen tussen jezelf en anderen. Bij wereldburgerschap moeten wij er ons van bewust zijn, dat de wereld niet ophoudt bij onze eigen omgeving. Wij respect hebben voor elkaar, waar ter wereld de mensen ook wonen, wat kunnen de consequenties zijn van de manier waarop wij hier leven ten opzichte van mensen uit de Derde Wereld landen. Dat er niemand buitengesloten mag worden, en we bereidt moeten zijn om alle mensen te helpen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen, dat zij er zelf achter komen welke plaats zij innemen in de samenleving. Belangrijk hierbij is, dat de school stimulerend werkt (Prior & Walraven, 2009). Op het internet, in de krant maar vooral op televisie krijgen kinderen vaak te maken met de wereld. Dit gebeurt o.a. door het kijken naar deze programma’s en tv zenders: het (jeugd)journaal, schooltv, het Klokhuis, Discovery Channel en National Geographic. Door op het internet te kijken, de krant te lezen en televisie te kijken, zien kinderen dat de wereld op geen enkele plek hetzelfde is. Ze leren dat natuur niet zo maar ontstaat, de mens en de natuur spelen hierbij een belangrijke rol. Ze leren tevens dat overstromingen en aardbevingen te maken kunnen hebben met de veranderingen in het klimaat (Baltus et al., 2007). De beelden uit de Derde Wereld, die de kinderen te zien krijgen, lijken veel op elkaar. Ontwikkelingseducatie moet er voor zorgen, dat daar verschil in komt. Ontwikkelingseducatie kan van meerdere kanten belicht worden, multiperspectivisch kijken. Dat wil zeggen, dat er gekeken kan worden vanuit de economische, sociale, politieke, culturele, individuele, ruimtelijke, historische en de natuurlijke kant . Dit zijn aspecten waarin landen zich onderscheiden. Hoe houdt men zich in leven? Wat zijn de familierelaties? Hoe gaat men om met macht en machteloosheid? Hoe drukt een mens zich uit op het gebied van kunst en religie? Hoe gaan de mensen met gevoelens en emoties om? Hoe zag het er vroeger uit? Hoe gebruiken de mensen de omgeving? Ontwikkelingseducatie helpt volwassenen en kinderen, zich te vormen tot wereldburgers (Vervoorn, 2009). Activiteit: Voor kleuters is het thema slavernij nog te abstract. Maar in hun belevingswereld speelt 'de baas zijn' een grote rol. De kinderen spelen een spel. Ze ervaren hoe het is om de baas te zijn en ook hoe het voelt om te gehoorzamen aan een baas. Kringgesprek De baas spelen, doel is: De kinderen voeren een gesprek over het thema “ de baas spelen”. Voorlezen van het sprookje Assepoester. Daarna vertellen ze wie er de baas speelt en wat ze daarvan vinden. Bewegingsactiviteit Wie is de baas?, doel is: De kinderen verkennen op speelse wijze hoe het is om de baas te zijn en ook hoe het voelt om te gehoorzamen aan een baas.

Componenten van de les Beginsituatie van de leerlingen:

Er zitten 7 kinderen in groep 1, waaronder 2 meisjes en 5 jongens. L (m,1) en W (j,1) en St (m,1) zijn pas op school.

37

L (m,1) is vanaf de herfstvakantie op school. W (j,1) is vanaf november 2011 op school. St (m,1) vanaf januari 2012 Er zitten 16 kinderen in groep 2, waaronder 9 meisjes en 7 jongens. De kinderen hebben al wel vaker een kringgesprek over een bepaald onderwerp

gehad, maar nog nooit van mij. De kinderen zijn al vaker in aanraking geweest met het begrip “de baas spelen”,

niet in een lesvorm, maar in spelvorm (wanneer kinderen bijvoorbeeld buiten spelen).

Je (j,2), Le (j,2), Ri (j,2), Jo (j,1) en Ri (j,1) zijn druk in de gymzaal. Van te voren zijn er afspraken gemaakt m.b.t. hun gedrag in de gymzaal. 1x waarschuwen mag nog de tweede keer zitten zij aan de kant. Na afloop even een kort gesprekje (mocht het voorkomen). Vraag van te voren aan deze kinderen of zij nog weten wat de afspraken zijn.

De kinderen weten waar zij moeten gaan staan/zitten al zij de speelzaal in komen, achter de lijn.

W (j,1) vindt het allemaal nog spannend in de speelzaal. De ene keer doet hij wel mee de andere keer kijkt hij liever. Wanneer hij liever kijkt, probeer samen met hem dingen te gaan doen, wil hij dit niet, niet gaan pushen.

Jor (j,1) is grof in zijn bewegingen: slaan, schoppen, duwen enz. Hij is ook af en toe dwars. Word het te erg, aan de kant zetten en hem daar later op aanspreken.

Ri (j,2) luistert niet altijd goed, oorzaak kunnen de oren zijn. Hij weet vaak niet wat hij moet doen, ondanks de uitleg. Hij doet maar wat en

begint dan vaak de clown uit te hangen. Je (j, 2) wil nog wel eens de clown uit gaan hangen in de gymzaal. Le (j,2) is heel beweeglijk in de gymzaal. Hij kijkt vaak niet wat hij aan het doen

is, daardoor lijkt het soms mis te gaan, maar het gaat meestal goed. Let hierop! Ja (j, 1) is erg beweeglijk, valt veel. De speelzaal bevindt zich schuin tegenover het klaslokaal. De lampen zijn aan. De ramen zijn dicht. De banken staan tegen de muur.

Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

Met leerlingen situaties problematiseren om vragen, problemen en/of uitdagingen te formuleren de student stimuleert de leerlingen over een gebied of verschijnsel na te denken vanuit het multiperspectivisch kijken waarbij “botsende” perspectieven het uitgangspunt zijn.

Algemeen doel over alle vakverdieping lessen, m.b.t. aardrijkskunde:

Met deze vakverdiepingsopdracht wil ik er achter komen hoe ik straks als leerkracht wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2.

Lesdoelen proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

Tijdens de les leren en ervaren de kinderen het verkennen op speelse wijze hoe het is om de baas te zijn en ook hoe het voelt om te gehoorzamen aan een baas (procesdoel,vaardigheidsdoel).

Aan het einde van de les kunnen de kinderen benoemen hoe iemand zich voelt, waarover iemand de baas speelt (productdoel, vaardigheidsdoel/kennisdoel).

38

lesfase

tijd

didactische route (wat doen de leerlingen?) leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

15

minuten

De leerlingen luisteren naar de vragen die de juf stelt. X De leerlingen beantwoorden gerichte vragen die de leerkracht stelt. X De leerlingen vertellen hun ervaringen over de baas spelen. X

Ik vraag de kinderen of ze weten wat het betekent om 'de baas de spelen'. Ik leg uit dat er een verschil bestaat tussen 'de baas zijn' en 'de baas spelen'. De juf is de baas in de klas. De juf bepaalt wat er gebeurt. Wie is er de baas van de school dan? Meester Rob. Als kinderen met elkaar spelen, is er niet één de baas. Toch gedragen kinderen zich regelmatig wel zo. Dat gedrag wordt dan 'de baas spelen' genoemd. Ik vertel dat iedereen wel eens de baas speelt. Kinderen, maar ook volwassenen spelen wel eens de baas over anderen. De meeste mensen, dus ook kinderen, vinden het niet fijn als iemand de baas over ze speelt. Ze voelen zich dan overdonderd, gekleineerd of minderwaardig. - Bespreek de volgende vragen met de kinderen:

Hoe merk je dat iemand de baas wil spelen? (hard praten, in de rede vallen, steeds aan het woord willen zijn, ruw aanraken) Wat vind je vervelend aan dat gedrag? Hoe voel jij je, als iemand de baas over je speelt? (rustig, onrustig, boos, verdrietig, bang enzovoort) Wat doe je, als een kind de baas over je speelt? (hetzelfde gedrag vertonen, naar een volwassene gaan om je te beklagen, negeren, boos worden,

De leerlingen zitten allemaal op de bank in de speelzaal Materialen: banken

39

De leerlingen luisteren naar de vragen die de juf stelt. X De leerlingen beantwoorden gerichte vragen die de leerkracht stelt. X De leerlingen vertellen hun ervaringen over de baas spelen. X

niets) Speel jij wel eens de baas over andere kinderen? Kun je uitleggen waarom je dat doet? Zijn papa en mama ook de baas? Waarom?

- Het is niet de bedoeling dat kinderen in dit kring gesprek elkaar “de schuld” gaan geven. Elk kind speelt wel eens de baas. Het gaat er in deze activiteit om dat de kinderen hun eigen gevoelens helder maken door ze uit te spreken. Ook kunnen de kinderen zich herkennen in de opmerkingen van klasgenoten. Let erop dat er geen oordeel wordt uitgesproken over de gevoelens die de kinderen benoemen.

kern

15 minuten

De leerlingen luisteren naar het verhaal dat de leerkracht voorleest. X De leerlingen beantwoorden gerichte vragen die de leerkracht stelt. X

In de kern ga ik het verhaal van Assepoester voorlezen. Hier speel”de baas spelen” ook een rol. Waar gaat dit verhaal over? Wie speelt hier de baas? Wat vind je er van? Hoe zou Assepoester zich voelen? Wat zou jij er tegen doen? We gaan kort in gesprek over dit verhaal.

De leerlingen zitten allemaal op de bank in de speelzaal Materialen: Verhaal van Assepoester

afsluiting

10 minuten

De leerlingen lopen allemaal door de ruimte. X De leerlingen voeren de opdracht uit die de andere leerling (de baas) hun verteld.

Ik vertel de kinderen dat wij een spel gaan spelen. Daarbij lopen ze op allerlei manieren in een kring. Het spel heet Wie is de baas? Steeds mag een ander kind de baas zijn. De baas zegt hoe de kinderen moeten lopen. Bijvoorbeeld: met de armen in de lucht, met hele grote stappen, op de hurken, hand in hand enzovoort.

De leerlingen lopen allemaal door de speelzaal. Materialen: Trommel met een stokje.

40

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? Ik evalueer mijn persoonlijke- en lesdoelen met mijn mentor, uit die feedback kan ik mijn eventuele nieuwe doelen halen.

X De leerlingen stoppen met lopen, huppelen of rennen enz. wanneer de trom klinkt. X

- De kinderen gaan in een kring staan. - Gebruik het volgende rijmpje om de baas aan te wijzen: iene miene mutten tien pond grutten tien pond kaas iene miene mutten speelt de baas - Laat de baas voordoen hoe er gelopen moet worden. - De andere kinderen lopen nu op dezelfde wijze in de kring. Gebruik een trommel om het tempo aan te geven. - Als de trom stopt, staan de kinderen stil. Er wordt een nieuwe baas aangewezen. - Na afloop evalueren wij het spel. Hoe vonden de kinderen het om te gehoorzamen aan de baas? Stel deze vraag juist aan kinderen die de neiging hadden om hun eigen plan te trekken. Vraag de kinderen ook hoe ze het vonden om zelf de baas te zijn. Hoe was het om in het midden van de kring te staan? Werd je er verlegen van of vond je het juist spannend?

41

Lesvoorbereiding Ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap Zakelijke gegevens naam student: Mariska Grievink stageschool: OBS Op Koers Iselinge klas: Vr3a mentor/mentrix: Uschi van Ooik datum: 26-02-’12 aantal leerlingen: 23 tijd: 8.50 – 9.15 uur groep:1/2

Inhoudelijke gegevens vak of vormingsgebied: Leefstijl, sociaal emotionele ontwikkeling. Activiteit: gedichtje gesprekje. Uitbeelden van dingen die kinderen goed kunnen. Gesprekje over of jij iemand anders iets kan leren.

Componenten van de les beginsituatie van de leerlingen:

Er zitten 7 kinderen in groep 1, waaronder 2 meisjes en 5 jongens. L (m,1) en W (j,1) en St (m,1) zijn pas op school. L (m,1) is vanaf de herfstvakantie op school. W (j,1) is vanaf november 2011 op school. St (m,1) vanaf januari 2012 Er zitten 16 kinderen in groep 2, waaronder 9 meisjes en 7 jongens. De leerlingen zijn gewend om een les te in de grote kring. De kinderen hebben al vaker een sociaal emotionele les gehad, maar nog nooit van

mij. De kring is opgesteld in een u vorm rondom de tafels. De juf zit aan de raam kant, met de rug naar het raam. De leerlingen zitten om en om, jongen – meisje – jongen – meisje. De helpende handen zitten naast de juf. Ri (j,2) luistert niet altijd goed, oorzaak kunnen de oren zijn, oorontsteking. Hij weet vaak niet wat hij moet doen, ondanks de uitleg. Hij doet maar wat en

begint dan vaak de clown uit te hangen. Li (m,1) praat wel eens door je heen, wanneer er een verhaaltje voorgelezen

wordt. Le (j,2) is heel beweeglijk in de kring. Ja (j, 1) is erg beweeglijk, valt veel. De ramen staan open. De lampen zijn aan.

Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

Een goede samenwerking tot stand brengen met leerlingen en tussen kinderen onderling Inter-persoonlijk competent deeltaak 82

Enthousiast, nieuwsgierig en met een hoge verwachting over kinderen spreken en handelen pedagogisch competent deeltaak 88.

Lesdoelen proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

Tijdens de les leren en ervaren de kinderen hoe trots zijn voelt en waar je allemaal trots op kunt zijn. (procesdoel,vaardigheidsdoel).

Aan het einde van de les kunnen de kinderen benoemen waar zij trots op zijn (productdoel, vaardigheidsdoel/kennisdoel).

42

lesfase

tijd

didactische route (wat doen de leerlingen?) leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

7 minuten

De leerlingen luisteren naar het gedichtje dat de juf voorleest. X De leerlingen beantwoorden gerichte vragen die de leerkracht stelt. X De leerlingen vertellen hun ervaringen over trots zijn. X

In de kern lees ik het volgende gedichtje voor: Ik ben trots, trots op mij. ja, ik ben trots, en wat ben jij? Ik ben trots, trots op mijn bruine haren, ben jij ook trots, trots op je blonde haren? Ik ben trots, trots op mijn blauwe ogen, ben jij ook trots, trots op je bruin ogen? Ik ben trots, trots op mijn leuke gezicht, ben jij ook trots, trots op je lieve gezicht? Ik ben trots, trots op mij, ja, ik ben trots, en wat ben jij? Daarna gaan we in gesprek over waar over iedereen trots is.

De leerlingen zitten allemaal op hun eigen stoel in de kring om de tafels, de hulpjes zitten de juf. Materialen: gedichtje

43

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? Ik evalueer mijn persoonlijke- en lesdoelen met mijn mentor, uit die feedback kan ik mijn eventuele nieuwe doelen halen.

kern

10 minuten

De leerlingen luisteren naar het gedichtje dat de leerkracht voorleest. X De leerlingen beantwoorden gerichte vragen die de leerkracht stelt, doormiddel van bewegingen te doen. X De leerlingen bedenken zelf nog dingen die zij kunnen. X

In de kern ga ik na aanleiding van het gedichtje: Ik ben echt wel trots op mij!, de volgende vragen stellen: Wie kan er tot tien tellen? Wie kan één minuut stil zijn? Wie kan er een liedje zingen? Wie kan op zijn tenen lopen? Wie kan op zijn hakken lopen? Wie kan er op één ben staan? Wie kan er hinkelen? Wie kan er twee talen spreken? Bijv. goedemorgen in andere taal. Wie kan het alfabet opzeggen? Wie kan nog iets bedenken wat je al kunt?

De leerlingen zitten allemaal op hun eigen stoel in de kring om de tafels, de hulpjes zitten de juf. Materialen: Gedichtje, ik ben echt wel trots op mij! Foto trots meisje Time timer (vraag 1 minuut stil zijn)

afsluiting

8 minuten

De leerlingen luisteren naar de vragen die de leerkracht stelt. X De leerlingen beantwoorden de gerichte vragen. X De leerlingen bedenken zelf hoe zij dingen die zij nog niet kunnen, wel kunnen leren. X

Zeggen dat ik trots op de kinderen ben. We gaan over het volgende in gesprek: Ken jij iemand die heel veel dingen kan die jij nog niet kunt? Vertel eens wie dit is en wat deze persoon kan. Kun jij die dingen ook leren? Hoe denk jij dat je die dingen kunt leren? Waar ben jij trots op?

De leerlingen zitten allemaal op hun eigen stoel in de kring om de tafels, de hulpjes zitten de juf. Materialen: Vragen

44

Lesvoorbereiding Ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap Zakelijke gegevens naam student: Mariska Grievink stageschool: OBS Op Koers Iselinge klas: Vr3a mentor/mentrix: Uschi van Ooik datum: 12-03-’12 aantal leerlingen: 23 tijd: 8.45 – 9.15 uur groep:1/2

Inhoudelijke gegevens vak of vormingsgebied: Ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap. Ontwikkelingseducatie, heeft te maken met de opvoeding tot wereldburger (Achten, 2011). Wat is een wereldburger? Iedereen is een wereldburger. Er hoeft geen wereldreis gemaakt te worden om een wereldburger te zijn. De wereld begint eigenlijk al bij het opstaan ’s morgens. Wereldburgerschap is, een verband leggen tussen jezelf en anderen. Bij wereldburgerschap moeten wij er ons van bewust zijn, dat de wereld niet ophoudt bij onze eigen omgeving. Wij respect hebben voor elkaar, waar ter wereld de mensen ook wonen, wat kunnen de consequenties zijn van de manier waarop wij hier leven ten opzichte van mensen uit de Derde Wereld landen. Dat er niemand buitengesloten mag worden, en we bereidt moeten zijn om alle mensen te helpen. Het is belangrijk voor de ontwikkeling van kinderen, dat zij er zelf achter komen welke plaats zij innemen in de samenleving. Belangrijk hierbij is, dat de school stimulerend werkt (Prior & Walraven, 2009). Op het internet, in de krant maar vooral op televisie krijgen kinderen vaak te maken met de wereld. Dit gebeurt o.a. door het kijken naar deze programma’s en tv zenders: het (jeugd)journaal, schooltv, het Klokhuis, Discovery Channel en National Geographic. Door op het internet te kijken, de krant te lezen en televisie te kijken, zien kinderen dat de wereld op geen enkele plek hetzelfde is. Ze leren dat natuur niet zo maar ontstaat, de mens en de natuur spelen hierbij een belangrijke rol. Ze leren tevens dat overstromingen en aardbevingen te maken kunnen hebben met de veranderingen in het klimaat (Baltus et al., 2007). De beelden uit de Derde Wereld, die de kinderen te zien krijgen, lijken veel op elkaar. Ontwikkelingseducatie moet er voor zorgen, dat daar verschil in komt. Ontwikkelingseducatie kan van meerdere kanten belicht worden, multiperspectivisch kijken. Dat wil zeggen, dat er gekeken kan worden vanuit de economische, sociale, politieke, culturele, individuele, ruimtelijke, historische en de natuurlijke kant . Dit zijn aspecten waarin landen zich onderscheiden. Hoe houdt men zich in leven? Wat zijn de familierelaties? Hoe gaat men om met macht en machteloosheid? Hoe drukt een mens zich uit op het gebied van kunst en religie? Hoe gaan de mensen met gevoelens en emoties om? Hoe zag het er vroeger uit? Hoe gebruiken de mensen de omgeving? Ontwikkelingseducatie helpt volwassenen en kinderen, zich te vormen tot wereldburgers (Vervoorn, 2009). Activiteit: Prentenboek voorlezen Kring gesprek Teken je eigen huis (evt. afmaken tijdens de werkles of ’s middags tijdens de inloop) Componenten van de les beginsituatie van de leerlingen:

Er zitten 7 kinderen in groep 1, waaronder 2 meisjes en 5 jongens. L (m,1) en W (j,1) en St (m,1) zijn pas op school. L (m,1) is vanaf de herfstvakantie op school. W (j,1) is vanaf november 2011 op school. St (m,1) vanaf januari 2012 Er zitten 16 kinderen in groep 2, waaronder 9 meisjes en 7 jongens. De kinderen hebben al wel vaker een kringgesprek over een bepaald onderwerp

gehad.

45

De kinderen hebben nog nooit een les ontwikkelingseducatie gehad met behulp van een prentenboek.

W (j,1) vindt niet altijd leuk om mee te doen, hij zegt dat hij moe is of geen zin heeft. Probeer hem toch erbij te betrekken, onderhand moet hij gewoon mee doen.

Jor (j,1) is grof in zijn bewegingen: slaan, schoppen, duwen enz. Hij is ook af en toe dwars. Word het te erg, aan de kant zetten en hem daar later op aanspreken.

Ri (j,2) luistert niet altijd goed, oorzaak kunnen de oren zijn. Hij is geopereerd aan zijn oren, i.v.m. kunst gehoorbeentjes.

Hij weet vaak niet wat hij moet doen, ondanks de uitleg. Hij doet maar wat en begint dan vaak de clown uit te hangen.

Le (j,2) is heel beweeglijk. Hij kijkt vaak niet wat hij aan het doen is, daardoor lijkt het soms mis te gaan, maar het gaat meestal goed. Let hierop! Ook lijkt het of hij niks mee krijgt, wanneer hij andersom zit, maar dit is wel het geval.

Ja (j, 1) is erg beweeglijk, valt veel. De lampen zijn aan. De ramen zijn dicht. De kring is opgesteld in een rondje. De leerkracht zit aan de raam kant, met de rug naar het raam. Wij zitten met zijn achten om de tafel in het midden van de klas.

Doelen persoonlijk leerdoel (gericht op competenties):

Met leerlingen situaties problematiseren om vragen, problemen en/of uitdagingen te formuleren de student stimuleert de leerlingen over een gebied of verschijnsel na te denken vanuit het multiperspectivisch kijken waarbij “botsende” perspectieven het uitgangspunt zijn.

Algemeen doel over alle vakverdiepings lessen, m.b.t. aardrijkskunde:

Met deze vakverdiepingsopdracht wil ik er achter komen hoe ik straks als leerkracht wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2.

Lesdoelen proces-/productdoelen; kennis-, vaardigheids-, vormingsdoelen:

Tijdens de les leren en ervaren de kinderen hoe het is om in een ander land te wonen. Hoe de omgeving en het huis van iemand eruit ziet (procesdoel,vaardigheidsdoel).

Aan het einde van de les kunnen de kinderen benoemen waarom ze in Afrika minder kleren aan hebben dat in Nederland.

Aan het einde van de les hebben de kinderen allemaal een tekening gemaakt van hun eigen huis en de omgeving. (productdoel, vaardigheidsdoel/kennisdoel).

46

lesfase

tijd

didactische route (wat doen de leerlingen?) leerstof leerling leefwereld

interventies van de leerkracht

organisatie en hulpmiddelen

inleiding

7 minuten

De leerlingen luisteren naar het verhaal dat de leerkracht voorleest. X De leerlingen bekijken de plaatjes die de leerkracht laat zien. X

Als inleiding ga ik het prentenboek ”Wonen er beren in Afrika? voorlezen. Maalik woont met zijn familie in een klein dorpje op de savanne in Afrika. Op een dag rijdt een jeep met toeristen het dorp binnen. Wanneer de mensen uitstappen, ziet Maalik dat er een klein meisje bij is dat in haar armen een diertje heeft. Zo’n diertje heeft hij nog nooit gezien! Wanneer Maalik ontdekt dat het meisje haar dier bij het vertrek vergeten is, rent hij dwars door de savanne heen om het haar te brengen. Zou hij nog op tijd komen?

Wij zitten met zijn allen in de kring. Materialen: Prentenboek: Wonen er beren in Afrika?

kern

15 minuten

De leerlingen luisteren naar de vragen die de leerkracht stelt. X De leerlingen beantwoorden gerichte vragen die de leerkracht stelt over het verhaal. X

In de kern gaan wij in gesprek over het verhaal. Ik laat de plaatjes nog een keer zien en stel de volgende vragen: Hoe ziet het huis van Maalik eruit? Zien onze huizen er ook zo uit? Waarom zou Maaliks huis er zo uit zien Hoe ziet de weg er bij Maalik uit? Hoe ziet de weg er bij ons uit? Waarom hebben die mensen veel kleren aan? Waarom zouden Maalik en zijn familie niet zo veel kleren aan hebben? Lopen wij ook tussen de dieren? Wat voor een dier heeft het meisje bij zich? Waarom zou Maalik het diertje niet kennen? Waarom maken die mensen zoveel foto’s? Wat is er met het beertje aan de hand?

Wij zitten met zijn allen in de kring. Materialen: Prentenboek: Wonen er beren in Afrika?

47

Hoe evalueer je om na te gaan hoe de kinderen het gedaan hebben? Ik evalueer mijn persoonlijke- en lesdoelen met mijn mentor, uit die feedback kan ik mijn eventuele nieuwe doelen halen.

Wat gaat Maalik proberen? Is het Maalik gelukt om het beertje terug te geven? Wat heeft Maalik van het meisje gekregen?

afsluiting

8 minuten

De leerlingen luisteren allemaal naar de opdracht die zij van de leerkracht krijgen. X De leerlingen voeren de opdracht uit die de leerkracht hen vertelt. X De leerlingen maken allemaal een tekening van hun huis en de omgeving. X

Als afsluiting wil ik de kinderen hun eigen huis laten tekenen. Hoe ziet hun huis en de omgeving eruit. (evt. afmaken tijdens de werkles of ’s middags tijdens de inloop)

De leerlingen zitten allemaal aan hun eigen tafel. Materialen Tekenblaadjes Kleurpotloden

48

Lesevaluatie Slavernij Naam: Mariska Grievink Iselinge klas: VR3a Stageschool: OBS Op Koers Mentor/Mentrix: Uschi van Ooik Aantal leerlingen: 23 Tijd: 09.00 – 09.45 uur Groep: 1 / 2 d Datum les: maandag 13 februari

Vak of vormingsgebied: Ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap

Activiteit: Kringgesprek over de baas zijn/spelen

Sprookje over de baas zijn Assepoester

Bewegingsspel de baas zijn/spelen

Gekozen competentie/deeltaak: Met leerlingen situaties problematiseren om vragen, problemen en/of uitdagingen te formuleren de student stimuleert de leerlingen over een gebied of verschijnsel na te denken vanuit het multiperspectivisch kijken waarbij “botsende” perspectieven het uitgangspunt zijn. Algemeen doel over alle vakverdiepings lessen, m.b.t. aardrijkskunde: Met deze vakverdiepingsopdracht wil ik er achter komen hoe ik straks als leerkracht wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2. Terugblik op de activiteit Wat wilde ik? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Wat denk ik dat de leerlingen wilden, deden, dachten, voelden? Ik heb vanmorgen een les burgerschap gegeven. Het ging over de baas spelen. Als eerste opmerking voor mezelf is dat ik het de volgende keer op de dagritme kaarten moet laten zien dat ik wat met de kinderen ging doen. Mijn mentor wilde de werkles uitleggen, en toen kwam ik er tussendoor met mijn activiteit. Dit gaf mij een onrustig en onduidelijk gevoel naar de klas en mentor toe. Een goed verbeter punt voor de volgende keer. Het kring gesprek liep naar mij idee wel aardig. De kinderen wisten goed te verwoorden wie de baas was op school, in de klas en thuis. Ik had misschien dieper in kunnen gaan op de baas van Varsselveld, Nederland enz. Er kwamen namelijk reacties van kinderen over een burgemeester. Het verhaal van Assepoester was een vrij lang verhaal. Ik merkte dat veel kinderen begonnen te bewegen. Volgende keer toch sprookje nog korter maken. Voor een korte sprookjes werd ik getipt op: Marianne Busser of Dick Bruna. Voor het verhaal was ik helemaal vergeten om er plaatjes bij te zoeken. Dat vond ik erg vervelend. Wanneer ik er plaatjes bij doe, is het nog duidelijker voor de kinderen waar het verhaal over gaat. Het spel was ik deed, met betrekking tot de baas spelen, ging redelijk goed. Alleen had ik er meer van verwacht. Of ik te moeilijk daarover dacht weet ik niet, maar mijn gevoel zei dat het niet lekker liep. Over het algemeen had ik het idee, dat ik meer uit deze activiteit kon halen. Heb ik mijn persoonlijke leerdoelen en lesdoelen behaald? Uit welk leerling gedrag kan ik dat afleiden? Welke essentiële aspecten hebben er voor gezorgd dat ik de doelen wel of niet heb behaald?1 Ik vind niet dat deze les geslaagd is. Het “botsende” is niet echt naar voren gekomen. Misschien heb ik wel het verkeerde doel bij deze les gesteld.

49

Welke alternatieven kan ik ontwikkelen om de doelen beter of op een andere manier te behalen? Welke competentie/deeltaak hoort daarbij? Hoe pas ik in het vervolg mijn lesvoorbereiding hier op aan? 1= Mijn activiteiten duidelijk maken op de dagritme kaarten 2= In gaan op reacties 3= Plaatjes bij een verhaal, spreekt nog meer aan 4= Zorgen voor meer rust tijdens de les In hoeverre ga ik aan de hand van deze activiteit en de daarbij gemaakte koppeling tussen theorie en praktijk mijn manier van werken aanpassen? Ik ga met behulp van deze feedback en terugblik van mijzelf, het de volgende les waar het allemaal toe te passen is, toepassen. Wat is een kansrijke situatie om de bedachte alternatieven uit te proberen? In een volgende les

50

Lesevaluatie Wonen er beren in Afrika?

Naam: Mariska Grievink Iselinge klas: VR3a Stageschool: OBS Op Koers Mentor/Mentrix: Uschi van Ooik Aantal leerlingen: 23 Tijd: 08.45 – 09.15 uur Groep: 1 / 2 d Datum les: maandag 12 maart

Vak of vormingsgebied: Ontwikkelingseducatie/wereldburgerschap

Activiteit:

Prentenboek voorlezen Kring gesprek Teken je eigen huis (evt. afmaken tijdens de werkles of ’s middags tijdens de

inloop)

Gekozen competentie/deeltaak: Met leerlingen situaties problematiseren om vragen, problemen en/of uitdagingen te formuleren de student stimuleert de leerlingen over een gebied of verschijnsel na te denken vanuit het multiperspectivisch kijken waarbij “botsende” perspectieven het uitgangspunt zijn. Algemeen doel over alle vakverdiepings lessen, m.b.t. aardrijkskunde: Met deze vakverdiepingsopdracht wil ik er achter komen hoe ik straks als leerkracht wereldburgerschap/ontwikkelingseducatie makkelijker of meer kan toepassen in groep 1 en 2. Terugblik op de activiteit Wat wilde ik? Wat deed ik? Wat dacht ik? Wat voelde ik? Wat denk ik dat de leerlingen wilden, deden, dachten, voelden? Ik heb vanmorgen een les ontwikkelingseducatie gegeven met behulp van een prentenboek. Ik ben naar de bieb geweest om te kijken of ik een leuk boek kon vinden. Ik heb 3 boeken gehaald die met ontwikkelingseducatie te maken hebben. Uiteindelijk heb ik gekozen voor het boek: Wonen er beren in Afrika? Dit ging over een jongen die ik Afrika woonde. Op een dag kwamen er een aantal toeristen op bezoek. Het boek laat zien hoe de omgeving er daar uit ziet en hoe de mensen daar leven, hoe ze gekleed zijn enz. Een leuk boek voor een kringgesprek.

Als allereerste heb ik de hulpjes ergens anders neergezet, zodat iedereen het boek goed

kon zien. Hier over had ik een goed gevoel. Toen heb ik het boek schuin gehouden en de

tekst voorgelezen, dat was af en toe best nog lastig, ondanks dat ik het meerdere malen

had doorgelezen. Ik had het idee dat dit niet storend was bij de kinderen. Zo nu en dan

heb ik tussendoor een vraag gesteld. Dit wisten de kinderen goed te beantwoorden. Toen

het boek uit was, heb ik samen met de kinderen gesproken over het boek.

- Hoe ziet het huis van Maalik eruit?

- Zien onze huizen er ook zo uit?

- Waarom zou Maaliks huis er zo uit zien

- Hoe ziet de weg er bij Maalik uit?

- Hoe ziet de weg er bij ons uit?

51

- Waarom hebben die mensen veel kleren aan?

- Waarom zouden Maalik en zijn familie niet zo veel kleren aan hebben?

- Lopen wij ook tussen de dieren?

- Wat voor een dier heeft het meisje bij zich?

- Waarom zou Maalik het diertje niet kennen?

- Waarom maken die mensen zoveel foto’s?

- Wat is er met het beertje aan de hand?

- Wat gaat Maalik proberen?

- Is het Maalik gelukt om het beertje terug te geven?

- Wat heeft Maalik van het meisje gekregen? Naar aanleiding van deze vragen kon ik kijken of de kinderen het verhaal gevolgd hadden. Als afsluiting heb ik de kinderen hun eigen huis laten tekenen met de daarbij behorende omgeving. Groep 2 moest er van mij woordjes (dak, boom enz.) bij schrijven. Zo is de differentiatie binnen de groep te zien. Ik vond het een leuke les om te geven. Ik heb er een goed gevoel aan over gehouden. Misschien dat ik de volgende keer, mocht ik daar aan kunnen komen materialen uit een ander land mee kan nemen. Dit spreekt de kinderen nog meer aan. Heb ik mijn persoonlijke leerdoelen en lesdoelen behaald? Uit welk leerling gedrag kan ik dat afleiden? Welke essentiële aspecten hebben er voor gezorgd dat ik de doelen wel of niet heb behaald? Ik vind dat deze les geslaagd is. Ik had bij deze les meer het idee dat ik ontwikkelingseducatie heb gegeven. De andere les was meer gericht op wereldburgerschap. Nu wil ik nog een combinatie maken van beide. De lesdoelen zijn wel behaald. Ik vond dat de kinderen rustig in de kring zaten te luisteren. Kinderen kregen te zien hoe Maalik in Afrika woonde. Na aanleiding van het boek, heb ik een kringgesprek gehouden. De kinderen konden de vragen die ik had gesteld goed beantwoorden. Ook waren de kinderen enthousiast aan het tekenen van hun huis. Welke alternatieven kan ik ontwikkelen om de doelen beter of op een andere manier te behalen? Welke competentie/deeltaak hoort daarbij? Hoe pas ik in het vervolg mijn lesvoorbereiding hier op aan? Een persoonlijk doel is nu een les te ontwerpen die zowel ontwikkelingseducatie en wereldburgerschap bevat. Nu heb ik het idee dat ik twee aparte lessen heb geven. Eigenlijk moet het in combinatie met elkaar. In hoeverre ga ik aan de hand van deze activiteit en de daarbij gemaakte koppeling tussen theorie en praktijk mijn manier van werken aanpassen? Ik ga met behulp van deze feedback en terugblik van mijzelf, het de volgende les waar het allemaal toe te passen is, toepassen. Wat is een kansrijke situatie om de bedachte alternatieven uit te proberen? In een volgende les

52

de ontdekking

als je goed om je

heen kijkt

zie je dat alles

gekleurd is

(Schippers, 1936)

53