Ontwikkelingen in vraag en aanbod van rondhout in...

109
A. Oosterbaan C.A. van den Berg M.J. Schelhaas Alterra-rapport 1510, ISSN 1566-7197 Ontwikkelingen in vraag en aanbod van rondhout in Nederland en aangrenzend gebied en mogelijke knelpunten en kansen voor de bos- en houtsector in de periode 2005-2025

Transcript of Ontwikkelingen in vraag en aanbod van rondhout in...

A. OosterbaanC.A. van den BergM.J. Schelhaas

Alterra-rapport 1510, ISSN 1566-7197

Ontwikkelingen in vraag en aanbod van rondhout in Nederland en aangrenzend gebied en mogelijke knelpunten en kansen voor de bos- en houtsector in de periode 2005-2025

Ontwikkelingen in vraag en aanbod van rondhout in Nederland en aangrenzend gebied en mogelijke knelpunten en kansen voor de bos- en houtsector in de periode 2005-2025

2 Alterra-rapport 1510

In opdracht van Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit

Ontwikkelingen in vraag en aanbod van rondhout in Nederland en aangrenzend gebied en mogelijke knelpunten en kansen voor de bos- en houtsector in de periode 2005-2025 A. Oosterbaan, C.A. van den Berg en M.J. Schelhaas (Alterra, Wageningen UR)

Alterra-rapport 1510 Alterra, Wageningen, 2007

4 Alterra-rapport 1510

REFERAAT A. Oosterbaan, C.A. van den Berg en M.J. Schelhaas (Alterra, Wageningen UR), 2007. Ontwikkelingen in vraag en aanbod van rondhout in Nederland en aangrenzend gebied en mogelijke knelpunten enkansen voor de bos- en houtsector in de periode 2005-2025. Wageningen, Alterra, Alterra-rapport 1510. 108 blz.; 35 fig.; 21 tab.; 67 ref. In opdracht van het Ministerie voor LNV is een verkennende studie uitgevoerd naar de vraag enhet aanbod van rondhout in de komende 20 jaar in ons land en het aangrenzende gebied vanBelgië, Nordrhein Westfalen en Niedersachsen. Als eerste stap is gekeken naar ontwikkelingen in vraag en aanbod gedurende de afgelopen 20 jaar.Vervolgens zijn voor verschillende scenario’s berekeningen gemaakt voor de te verwachten vraagen het te verwachten aanbod in de komende 20 jaar. De mogelijke kansen en knelpunten, dieverschillen in verwachte vraag en aanbod kunnen opleveren voor zowel de bossector als dehoutsector, worden besproken. Trefwoorden: rondhout, houtmarkt, vraag, aanbod, houtoogst, toekomst, zaaghout, papierhout,energiehout, houtplaten, grensstreek ISSN 1566-7197 Dit rapport is digitaal beschikbaar via www.alterra.wur.nl. Een gedrukte versie van dit rapport, evenals van alle andere Alterra-rapporten, kunt u verkrijgen bij Uitgeverij Cereales te Wageningen(0317 46 66 66). Voor informatie over voorwaarden, prijzen en snelste bestelwijze: zie www.boomblad.nl/rapportenservice.

© 2007 Alterra Postbus 47; 6700 AA Wageningen; Nederland

Tel.: (0317) 474700; fax: (0317) 419000; e-mail: [email protected] Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,fotokopie, microfilm of op welke andere wijze ook zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Alterra. Alterra aanvaardt geen aansprakelijkheid voor eventuele schade voortvloeiend uit het gebruik van de resultaten van dit onderzoek of de toepassing van de adviezen. [Alterra-rapport 1510/juni/2007]

Alterra-rapport 1510 5

Inhoud

Woord vooraf.......................................................................................................................... 7

Samenvatting ........................................................................................................................... 9

1 Inleiding .........................................................................................................................13

2 Methodiek en uitvoering van het onderzoek............................................................15

3 Ontwikkeling van vraag en aanbod in de afgelopen 20 jaar...................................19 3.1 Het potentiële aanbod van hout 19 3.2 De oogst 25 3.3 De vraag naar hout 31

3.3.1 Het totale houtverbruik 31 3.3.2 De rondhoutsector 32 3.3.3 Markttaxaties uit de rondhoutsector 35 3.3.4 Trends in het buitenland 37

3.4 Achtergronden van de trends 40 3.5 Discussie 45 3.6 Conclusies 45 4 Verwachte vraag en aanbod van rondhout in de komende 20 jaar .......................47 4.1 De vraag 47

4.1.1 Definiëring van de vraag 47 4.1.2 Scenario’s voor de vraag naar rondhout in de komende 20 jaar 47 4.1.3 De verwachte vraag naar rondhout in Nederland 48 4.1.4 De verwachte vraag naar rondhout in Nederland en de grensstreek 49

4.2 Het aanbod 50 4.2.1 Berekening 50 4.2.2 Het verwachte aanbod van hout in Nederland 54 4.2.3 Het verwachte aanbod van hout in de grensstreek 56

4.3 Vergelijking van vraag en aanbod 57 4.3.1 Totale hoeveelheid rondhout 57 4.3.2 Naaldhout en loofhout 60 4.3.3 Soort en diameter 63

5 Kansen en knelpunten voor de houtsector en boseigenaren .................................77

6 Aanbevelingen...............................................................................................................81

Literatuur ...............................................................................................................................83

Bijlage 1 Bos (x 100 ha) met productiecomponent per eigendomscategorie en diameterklasse .......................................................................................................................89

6 Alterra-rapport 1510

Bijlage 2 Ontwikkeling van de oppervlakte, voorraad en oogst (met schors) in vier perioden..........................................................................................................................91

Bijlage 3 Overzicht van beplantingen buiten bosverband..............................................93

Bijlage 4 Bevraagde vertegenwoordigers uit de rondhout verwerkende sector...........95

Bijlage 5 Capaciteit van de Duitse zaagindustrie..............................................................97

Bijlage 6 Capaciteit van de papier- en pulpfabrieken in Duitsland ...............................99

Bijlage 7 Overzicht van de vraag naar rondhout in de verschillende sectoren in het jaar 2005 ........................................................................................................................101

Bijlage 8 Kalibratie resultaten van ForGEM op opbrengsttabellen............................105

Alterra-rapport 1510 7

Woord vooraf

De uitvoering van dit project, dat werd uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van LNV, is begeleid door een klankbordgroep, bestaande uit de volgende personen: de heer C. Boon (namens AVIH en als vervanger voor de heer R. Jacobs voor VNP), de heer R. Jans (namens Unie van Bosgroepen) en de heer N. Leek (namens PHN). Namens de projectgroep wil ik hen hartelijk bedanken voor het kritisch meedenken bij deze pittige opgave om in een relatief kort tijdsbestek vraag en aanbod van Nederland en de grensstreek in beeld te krijgen, een voorspelling te geven van te verwachten ontwikkelingen hierin en vervolgens knelpunten en kansen voor de bos- en houtsector te signaleren. Anne Oosterbaan (projectleider)

8 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 9

Samenvatting

In dit rapport worden vraag en aanbod van rondhout uit het Nederlandse bos en het Duitse grensgebied en België tegen elkaar aan gelegd om na te gaan welke knelpunten en kansen voor Nederlandse boseigenaren en voor de Nederlandse houtverwerkende industrie daarbij op kunnen treden in de komende 10-20 jaar. Als eerste stap is gekeken wat de ontwikkelingen in vraag en aanbod van het Nederlandse rondhout de afgelopen 20 jaar waren en welke factoren hierbij een rol speelden. Daarna zijn voor verschillende scenario’s vraag en aanbod van rondhout uit Nederland en aangrenzend Duits gebied en België met elkaar vergeleken. Vervolgens zijn mogelijke knelpunten en kansen besproken. De houtvoorraad in het Nederlandse bos is sinds 1990 fors toegenomen van 48 miljoen tot 60 miljoen m3 spilhout met schors. Het oppervlakteaandeel loofhout is sinds 1984 gegroeid van 29 naar 45%. Ook neemt het aandeel dik hout toe. Het aandeel rechte stammen zonder gebreken en met minder dan 3 takken of zichtbare noesten > 2 cm is i.h.a. laag. Naast het bos is ook een aanzienlijke voorraad (7-10 miljoen m3) aanwezig in beplantingen buiten bosverband. Hier is in deze studie een schatting voor gemaakt. Niet bekend is hoeveel hout uit beplantingen buiten bosverband werd en wordt geoogst. In de jaren negentig werd jaarlijks ongeveer 1,25 miljoen m3 werkhout uit ons bos (grotendeels grove den, lariks en spar) geoogst, maar dat is sindsdien ongeveer met een vierde deel gedaald. De oogst is bij particuliere boseigenaren het sterkst gedaald. Belangrijkste oorzaken hiervan zijn vermoedelijk de weggevallen herbebossing-subsidie en de lage netto houtopbrengsten. Met het toenemen van de welvaart wordt steeds meer hout verbruikt, tegenwoordig ca. 14 miljoen m3 (in rondhout equivalenten). Dit komt vooral door toepassingen waarbij houtvezels nodig zijn (papier en karton). De Nederlandse papierindustrie draait echter voornamelijk op oud papier en geïmporteerde celstof. Twee hout-verbruikende fabrieken gebruiken ca. 100.000 m3 hout (fijnspar en populier). Evenals voor gezaagd hout en plaatmaterialen het geval is bestaat het grootste deel van het papier en kartonverbruik uit geïmporteerd product. De rondhouthandel en -verwerkende industrie in ons land heeft het meest behoefte aan naaldhout (fijnspar, douglas, grove den en lariks) voor zaaghout en plaatmateriaal (ca. 1 miljoen m3). Daarnaast is er momenteel een sterk groeiende vraag naar hout voor bio-energie. Tenslotte is er een kleine markt voor specifieke producten. Als we de tendensen in vraag en aanbod van de afgelopen 10-20 jaar tegenover elkaar zetten, dan komt als belangrijkste feit naar voren, dat de oogst is afgenomen, terwijl de vraag toenam. Het Nederlandse bos zou ongeveer anderhalf keer zoveel hout kunnen leveren als het momenteel doet. Volgens de houtverwerkende sector is de

10 Alterra-rapport 1510

kwaliteit van hout uit het Nederlandse bos hiervoor geen belemmering (uitgezonderd specifieke doeleinden). Desondanks kopen de Nederlandse rondhoutverwerkende bedrijven, om aan de vraag te voldoen, steeds meer grondstoffen in Duitsland en België, maar ook in Luxemburg en Frankrijk. Deze bedrijven kunnen momenteel onvoldoende of niet snel genoeg hout uit het Nederlandse bos krijgen. Als oorzaken voeren zij o.a. aan dat het bosbeheer in ons land teveel op natuur is gericht waardoor o.a. de oogstkosten toenemen, dat er door flora- en faunawetgeving moeilijker geoogst kan worden en dat het aanbod te versnipperd is. Door het gemiddeld ouder worden van het bos komt er steeds meer aanbod van dik hout. De vezelindustrie en de zagerijen, die naaldhout verwerken, vragen echter hout van hooguit 50 cm doorsnee. Populier mag iets dikker en voor eik en beuk maakt het niet veel uit. In het aangrenzende land van de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen en België (overigens ook in veel andere Europese landen) is de hout-voorraad ook aan het groeien en ook met een toenemend aandeel loofhout en dik hout. In Duitsland wordt ca. 37 miljoen m3 rondhout, dat voor 98% uit het eigen bos komt, verzaagd. De Duitse bedrijven verzagen hoofdzakelijk naaldhout (fijnspar, grove den, Abies, douglas en lariks); slechts 7% is loofhout (vooral beuk en eik). Voor de papier- en kartonproductie wordt ca. 6 miljoen ton hout verbruikt. In België wordt jaarlijks 2 miljoen m3 naaldhout per jaar en ca. 780.000 m3 loofhout (320.000 m3 populier, 210.000 m3 eik en 175.000 m3 beuk) verwerkt tot zaaghout. Voor de papierproductie wordt ca. 1,5 miljoen m3 hout gebruikt, waarvan 1,3 miljoen loofhout en de rest naaldhout. In België wordt jaarlijks 2,5 miljoen m3 en in de Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen samen 2 miljoen m3 rond-hout verwerkt in de platenindustrie (spaan-, OSB- en MDF-platen). Het aanbod van rondhout uit het Nederlandse bos in de komende 20 jaar is berekend met de modellen ForGEM (voor het Nederlandse bos met een productiecomponent) en EFISCEN (voor het bos van Niedersachsen, Nordrhein-Westfalen en België; ter ondersteuning ook voor het Nederlandse bos). Deze modellen verschillen van elkaar in de mate van detail bij simuleren en gebruiken verschillende invoergegevens. Door het gebruik van twee modellen kan meer inzicht worden verkregen in de door-werking van de afzonderlijke voor- en nadelen. ForGEM simuleert afzonderlijk iedere boom van een bepaalde opstand, waardoor op gedetailleerde wijze verschil-lende mengingen en beheersvormen gesimuleerd kunnen worden. Dit kan echter niet voor het gehele Nederlandse bosoppervlak afzonderlijk gedaan worden, waardoor opschaling nodig is. EFISCEN is een leeftijdsklassen model, geschikt voor het simuleren van grote oppervlaktes gelijkjarig bos. Ongelijkjarige en gemengde bossen zijn met EFISCEN niet goed te simuleren. De bijgroei in EFISCEN is afgeleid van redelijk recente HOSP metingen (1995-1999), terwijl de bijgroei in ForGEM afgeleid is van (oudere) opbrengsttabellen. Het gevolg is dat de bijgroei in EFISCEN over het algemeen hoger ligt, en dus ook hogere oogst prognoses geeft. Veel landen in Europa rapporteren een toegenomen bijgroei, dus de resultaten van EFISCEN lijken realistischer dan die van ForGEM. De berekeningen van het te verwachten aanbod

Alterra-rapport 1510 11

zijn uitgevoerd voor een laag en een hoog oogstpercentage (40 en 80% van de bijgroei). Uit de Nederlandse bossen en beplantingen buiten bosverband tezamen kan in de periode 2005-2025 volgens ForGEM tussen de 0.99 en 1.85 miljoen m3 per jaar geoogst worden, terwijl dit volgens EFISCEN tussen de 1.42 en 1.97 miljoen m3 per jaar ligt. De oogst uit het huidige productieve areaal zou volgens EFISCEN tussen de 1.11 en 1.35 miljoen m3 bedragen. Als de huidige oogst van 1-1.25 miljoen m3 alleen afkomstig is uit dit areaal betekent dat, dat het huidige oogstniveau in dit areaal niet veel verder opgevoerd zou kunnen worden. Het is echter niet bekend hoeveel van het geoogste hout afkomstig is uit dit deel van het bos. Voor een aanzienlijke verhoging van de oogst zou in elk geval nadrukkelijk gekeken moeten worden naar bossen en overige beplantingen buiten het huidige productieve areaal. Het verwachte aanbod is tegenover de vraag geplaatst. Onder de vraag wordt in dit kader verstaan: de verwerkingscapaciteit van de huidige rondhoutverwerkende bedrijven. Deze is bepaald door onderzoek in literatuur, op websites en navragen bij medewerkers uit de verschillende verwerkingssectoren. Ondanks onzekerheden die er bestaan over de hoeveelheden rondhout die van bepaalde soorten worden verwerkt, kan de conclusie worden getrokken dat de rondhoutverwerkende sector, die de laatste jaren al klaagt over tekort aan beschikbaar hout uit het Nederlandse bos, bij zowel een hoog als laag oogstscenario een blijvend tekort te verwachten staat. Bij een gelijkblijvend oogstpercentage en een stabiele vraag zijn aanbod en vraag in totaal voor Nederland nog wel ongeveer in evenwicht. Hierbinnen is er een klein tekort bij verschillende verwerkingssectoren (bijv. zagerijen) dat door import wordt aangevuld en is er export van sortimenten waarvoor in ons land geen verwerkingscapaciteit is (bijv. voor de platenindustrie). Maar bij het meer voor de hand liggende scenario voor een groeiende vraag zijn tekorten zowel voor Nederland als het aangrenzende gebied waarschijnlijker. Vooral voor populier en fijnspar worden flinke tekorten voorzien. Deze kunnen misschien deels opgevangen worden door andere soorten te gebruiken, bijvoorbeeld in de palletindustrie. Een krapte in Nederlands aanbod kan normaliter gecompenseerd worden door verhoogde import. Maar als het aanbod, zoals het zich laat aanzien, bij onze directe buren ook kleiner is dan de vraag, bestaat de kans dat het hout nog verder weg moet komen. De snelle ontwikkelingen in de energiemarkt kunnen de schaarste nog vergroten. Voor de Nederlandse boseigenaren geven de verwachte ontwikkelingen in vraag en aanbod de komende 20 jaar goede kansen. Er is ruimschoots vraag en er lijken in het algemeen geen problemen te zijn met de kwaliteit voor de meest gevraagde toepassingen. In deze studie is echter verder niet ingegaan op vraag en aanbod van verschillende sortimenten en kwaliteiten binnen de soorten. Wat de soorten betreft is er grote vraag naar naaldhout, en dat lijkt de komende 20 jaar zo te blijven. Er is dus goede afzetmarkt voor naaldhoutsoorten, inclusief de in ons land resterende fijnsparren (voor zaaghout, palen, karton en platen). Ook voor loofhout zijn er goede afzetmogelijkheden. In Noord-Duitsland zijn veel loofhout-

12 Alterra-rapport 1510

zagerijen (die soms met krap aanbod zitten), het kan worden ingezet voor de productie van MDF-platen en de opkomende energiemarkt biedt ook mogelijkheden voor het kwalitatief slechtere loofhout. Het al aanwezige, maar de komende 20 jaar fors groeiende tekort aan populier, kan een stimulans zijn om weer meer populier aan te planten.

Alterra-rapport 1510 13

1 Inleiding

LNV heeft in het kader van de uitwerking van de visie op de houtoogst Alterra verzocht een studie te verrichten naar de knelpunten en kansen in de te verwachten ontwikkelingen in vraag en aanbod gedurende de komende 10 tot 20 jaar. ‘Het betreft een brede overall marktstudie voor alle houtsoorten, sortimenten en produc-ten in de komende 10 tot 20 jaar’. De vraag komt in het kort neer op een analyse van de houtmarkt: welke ontwikkelingen zijn er gaande en wat is er te verwachten kijkende naar het aanbod (soorten, afmetingen en kwaliteiten onder invloed van veranderend bos en bosbeheer) en de vraag (soorten en producten onder invloed van marktontwikkelingen) in ons land en in het aangrenzend gebied van Duitsland en België. En wat kunnen deze ontwikkelingen voor knelpunten of kansen opleveren voor de Nederlandse bos- en houtketen? In de eerste fase van dit project is een overzicht gemaakt van trends in aanbod en vraag over de afgelopen 10-20 jaar op basis van bestaande gegevens en publicaties. Daarnaast is gekeken naar de onderliggende factoren en achtergronden, i.h.b. welke factoren bepalend zijn voor de huidige vraag en aanbod, hoe deze in de tijd zijn verlopen en hoe de huidige match is tussen vraag en aanbod. Hierbij is niet alleen gekeken naar ontwikkelingen in ons eigen land, maar ook naar het grensgebied in onze buurlanden, (ca. 200 km) neerkomend op de deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen en België. In de tweede fase is voor verschillende scenario’s een inschatting gemaakt van de te verwachten hoeveelheden rondhout en diameters die de komende 10 tot 20 jaar op de markt zullen worden gebracht. Deze worden vervolgens vergeleken met de ingeschatte vraag en hierbij wordt gekeken welke kansen en knelpunten voor de bos- en houtsector verschillen tussen vraag en aanbod op kunnen leveren.

14 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 15

2 Methodiek en uitvoering van het onderzoek

Vraag en aanbod in de afgelopen 20 jaar Voor het vaststellen van trends in aanbod en vraag over de afgelopen 10-20 jaar zijn eerst op basis van bestaande publicaties en gegevens de relevante cijfers op een rij gezet. Eerst is gekeken naar het aanbod van hout uit ons bos. Helaas wordt er de laatste jaren geen landelijke oogststatistiek meer bijgehouden, zodat gevaren moet worden op schattingen aan de hand van met bedrijfsenquêtes verzamelde gegevens van Probos en verouderde HOSP-cijfers. Getracht is nu de schattingen betrekking te laten hebben op het bos, waar daadwerkelijk hout wordt gehaald; dit is het bos met uitsluiting van bos waarin volgens het Meetnet Functievervulling (MFV) geen productiecomponent aanwezig is. Gekeken is naar de hoeveelheid die geoogst zou kunnen worden zonder de duurzaamheid geweld aan te doen, dus met de randvoor-waarde dat er niet meer dan de bijgroei wordt geoogst. Daarna is gekeken naar wat er daadwerkelijk geoogst is. Vervolgens is gekeken naar de vraag naar hout. Hierbij zijn cijfers gebruikt uit verschillende statistieken. Daarnaast zijn 7 telefonische gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit de verschillende segmenten (papier, karton, zaaghout en rondhout) van de houtverwer-kende industrie. Hierbij is gevraagd naar hoeveel hout men verwerkt, hoeveel hiervan uit het Nederlandse bos komt, waar de rest vandaan komt, naar veranderingen die optreden, of men momenteel knelpunten ervaart, wat hiervan de oorzaken kunnen zijn en of men voor de nabije toekomst knelpunten en/of kansen ziet. Omdat vraag en aanbod in ons land mede samenhangen met wat er in de ons omringende landen gebeurt, is ook gekeken naar ontwikkelingen aldaar. Hierbij is vooral aandacht besteed aan het aangrenzende grondgebied van Duitsland en België. Tenslotte is gekeken naar de onderliggende factoren voor de geconstateerde tenden-sen. Hierbij is getracht te analyseren welke factoren bepalend zijn voor de tendensen in vraag en aanbod. Dit moet mede basis vormen voor het opstellen van verschil-lende scenario’s voor een prognose van vraag en aanbod in de komende 10-20 jaar. Vraag en aanbod in de komende 20 jaar Op basis van ontwikkelingen in de afgelopen 20 jaar en de onderliggende factoren zijn inschattingen gemaakt van de mogelijke toekomstige vraag en het mogelijk toekomstige aanbod. Voor de vraagzijde is een 2% groeiscenario aangehouden. Voor de aanbodzijde zijn er geen bestaande gedetailleerde studies beschikbaar, hoog-uit een geschat toekomstig landelijk totaal oogstvolume. Dit probleem is aangepakt door een koppeling van bestaande gegevens (Meetnet Functievervulling, MFV) met een simulatie model (ForGEM). Dit model geeft een projectie van de houtoogst en

16 Alterra-rapport 1510

bosontwikkeling op opstandsniveau onder verschillende beheersscenario’s. Een uitgebreide beschrijving van ForGEM is te vinden in Kramer (2004). Voor België, Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen is gebruik gemaakt van het model EFISCEN (Pussinen et al. 2001) dat is toegepast op bestaande gegevens (Schelhaas et al. 2007). Dit model rekent ontwikkelingen per bostype door op regionale of nationale schaal. Ter ondersteuning en vergelijking is ook voor het Nederlandse bos het aanbod berekend met het simulatiemodel EFISCEN. Voor Nederland is een nieuwe set gegevens gemaakt, gebaseerd op de resultaten van het MFV. De gebruikte modellen ForGEM en EFISCEN verschillen aanzienlijk van elkaar en hebben beide hun sterke en zwakke kanten. In ForGEM worden alle individuele bomen van een bepaalde opstand (meestal ter grootte van een hectare) gesimuleerd. De bomen concurreren met elkaar om licht te kunnen onderscheppen. Daarbij spelen positie, hoogte, kroonomvang en -dichtheid een belangrijke rol. Sterfte treedt op door ouderdom, of doordat niet voldoende licht opgevangen kan worden. Verjonging wordt expliciet gesimuleerd doordat bomen zaad produceren en verspreiden. Doordat van alle bomen veel kenmerken beschikbaar zijn (zoals soort, diameter, hoogte en plaats), is het mogelijk om het beheer gedetailleerd te beschrijven en te simuleren. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om een schermkap uit te voeren, of om toekomstbomen aan te wijzen en vrij te stellen. Daarbij wordt onder andere rekening gehouden met de gewenste boomsoortensamenstelling. Ook van de geoogste bomen wordt de soort, de hoeveelheid en de diameterklasse bijgehouden. Tegelijkertijd is deze gedetailleerdheid een nadeel, omdat van de te simuleren opstand heel veel gegevens nodig zijn. Vooral boomposities en kroonomvang zijn vaak niet beschikbaar. Ook zijn veel parameters nodig voor de verschillende processen in het model. Sommige parameters moeten gekalibreerd worden op meetgegevens of opbrengsttabellen. Omdat niet voldoende meetgegevens beschikbaar zijn, is de kalibratie hier uitgevoerd op de opbrengsttabellen, waarbij totale productie en gemid-delde diameter als belangrijkste criterium golden. Bijlage 8 geeft een vergelijking van de door ForGEM gesimuleerde waardes met die van de opbrengsttabellen voor de gebruikte boomsoorten. Een heel belangrijke parameter is de aangenomen groei-klasse per boomsoort, omdat dit de concurrentieverhoudingen tussen soorten bepaalt. Verder vergt het gedetailleerd simuleren van alle processen veel rekentijd. Om de rekentijd te bekorten, hebben we binnen deze studie gekozen om het bos in te delen in verschillende types. Voor elk type is een representatieve uitgangssituatie gecreëerd, met twee alternatieve beheersstrategieën. De ontwikkeling van de hout-oogst over de leeftijd kan dan vervolgens gekoppeld worden aan de huidige leeftijdsklassenverdeling. In EFISCEN wordt het bos weergegeven als een verdeling van areaal over een matrix van leeftijd- en volumeklassen. Groei wordt gesimuleerd door areaal naar een hogere volumeklasse te verplaatsen, terwijl bij een dunning het areaal juist naar een lagere volumeklasse gaat. Bij kaalkap wordt een deel van het areaal uit de matrix gehaald en naar de categorie ‘kapvlakte’ verplaatst, waarna verjong plaats vindt. De gebruiker kan bepalen in welke leeftijdsklassen dunning en eindkap plaats kan vinden. EFISCEN is bij uitstek geschikt voor het simuleren van gelijkjarig bos over

Alterra-rapport 1510 17

grote oppervlaktes. Voor andere beheersvormen zoals schermkap en ongelijkjarig beheer geeft EFISCEN minder goede resultaten. Het verjongen van bos door het maken van gaten is tot op zekere hoogte op te vatten als een soort gelijkjarig beheer, waardoor de resultaten van EFISCEN nog redelijk betrouwbaar zouden moeten zijn. EFISCEN houdt echter geen rekening met boomsoortensamenstelling en alterna-tieve vormen van dunning (zoals laag- of hoogdunning). Knelpunten-kansen-analyse Tot slot zijn het aanbod en de vraag in de komende 20 jaar met elkaar vergeleken, en mede in relatie tot onderliggende factoren, verschillen en mogelijke knelpunten en kansen voor de bos- en houtsector op een rij gezet. Omdat het niet mogelijk is het aanbod in te delen naar kwaliteiten en sortimenten, wordt hier verder niet op in gegaan.

18 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 19

3 Ontwikkeling van vraag en aanbod in de afgelopen 20 jaar

3.1 Het potentiële aanbod van hout

Bosareaal en boomsoorten Het potentiële aanbod van hout is o.a. afhankelijk van het areaal bos. De totale bos-oppervlakte is de laatste 25 jaar toegenomen van 340.000 naar 360.000 ha. De uit-breiding was in de jaren 1980-2000 gemiddeld meer (1.000 ha per jaar) dan in de jaren na 2000 (300 ha per jaar). Niet alle bos levert echter hout. Er zijn strikte bosreservaten, sommige bossen hebben hoofdzakelijk een natuurfunctie, er zijn parken enz. waar geen hout uit geoogst wordt. Volgens Probos (2005) is de totale oppervlakte natuurbos 83.600 ha (= 24%) waarvan 3.000 ha (1%) strikt bosreservaat, 24.200 ha (7%) nationaal park en 56.400 ha (16%) overig beschermd bos. Het overige bos (276.000 ha) is volgens het CBS grotendeels aan te merken als ‘productiebos’ (deze cijfers zijn weer afkomstig van MFV 2002 en CBS). Omdat uit bijvoorbeeld de nationale parken wel hout wordt geoogst, is dit niet een sluitende definiëring voor bossen, die hout leveren. Volgens de laatste opname van Meetnet Functievervulling (Dirkse et al. 2005) is de oppervlakte bos met productiecomponent nog kleiner, nl. ongeveer 240.000 ha. Hierbij worden de volgende bossen niet meegerekend: - bossen met een duidelijke ’behoud’-component (bijv. malebos, boombos,

strubbenbos; - bossen met een component natuurontwikkeling (bijv. spontaan bos, struweel); - ‘bos’ met een bijzondere beheersvorm (bijv. laan, houtwal, singel enz). Ook deze definitie dekt echter niet precies het bos, waar niet uit geoogst wordt. Een deel van bovenstaande categorieën zal wel bijdragen. Daarnaast is er binnen de categorie ‘bos met productiecomponent’ aanzienlijk verschil in de mate waaraan houtoogst wordt bijgedragen. Hierbinnen zijn bossen waar nauwelijks uit geoogst wordt (hoofdfunctie natuur; veel kleine eigenaren) en bossen waar ‘normaal’ uit geoogst wordt. Omdat niet precies bekend uit welke bossen wel/hoeveel en niet geoogst wordt, is de totale oppervlakte bos, dat meedoet aan daadwerkelijk hout-aanbod niet exact aan te geven. Daarom wordt in deze oriënterende studie over de afgelopen en komende 10-20 jaar uitgegaan van de MFV-cijfers met de bijbehorende definities. Deze komen neer op ca. 240.000 ha bos, waar houtoogst in meerdere of minder mate aan de orde is of zal zijn (zie bijlage 1). Van deze oppervlakte is bekend hoe de soortenverdeling, de leeftijdsverdeling, de diameterverdeling en de verdeling over de eigenaarscategorieën zijn. Deze gegevens zullen, zoals in paragraaf 3.6 zal blijken, nodig zijn voor de berekening van het aanbod in de komende 20 jaar. Tabel 3.1 geeft een overzicht van het areaal en aandeel opgaand bos per hoofdboomsoort op twee tijdstippen.

20 Alterra-rapport 1510

Wat de boomsoorten betreft valt op dat de loofboomsoorten zomereik, berk, es, els en esdoorn fors zijn toegenomen. Het aandeel van alle naaldboomsoorten is behoor-lijk afgenomen, hoewel grove den en douglas wel in oppervlakte toegenomen zijn. Het aandeel populier en wilg is ongeveer gelijk gebleven, maar de oppervlakte is wel toegenomen. De aanplant van nieuw bos, die voor een groot deel met loofboomsoorten plaats-vindt, is een van de factoren die heeft gezorgd voor de toename van de oppervlakte loofhout. Daarnaast speelt vermoedelijk in het bestaande bos de verschuivende aandacht van de eerder veel aangeplante naaldboomsoorten naar inheemse boom-soorten een rol. Tabel 3.1 Bosareaal naar hoofdboomsoort in 1982 en 2005 Hoofdboomsoort Bosstatistiek

1984 MFV 2005

Areaal (ha)

Aandeel Bos(%)

Areaal (ha)

Aandeel Bos(%)

Grove den 98.213 41.8 104.900 33.2 Overige den 18.406 7.8 15.600 4.9 Douglas 15.722 6.7 17.800 5.6 Lariks 18.015 7.7 17.700 5.6 Spar 15.792 6.7 13.500 4.3 Overig naald 1.195 0.5 1.600 0.5 Eik 27.084 11.5 58.300 18.5 Beuk 7.150 3 12.000 3.8 Berk 5.506 2.3 19.100 6.0 Es 3.411 1.5 9.800 3.1 Esdoorn 1.178 0.5 2.900 0.9 Els 967 0.4 6.800 2.2 Ov.inh.loof 1.455 0.6 3.200 1.0 Am.eik 5.124 2.2 8.400 2.7 pop/wilg 15.280 6.5 21.700 6.9 Ov.uith. loof 467 0.2 1.300 0.4 Geen boomsoort 1.100 0.3 Totaal 234.965 100 315.800 100 Bron: CBS1985, MFV 2005 Eigendomscategorieën De laatste 20 jaar is er verschuiving opgetreden in eigendomscategorieën. LNV (waarvoor Staatsbosbeheer als beheerder optreedt) heeft meer bos gekregen (vooral nieuwe aanplant) en de particuliere natuurbeschermingsorganisaties hebben meer bos gekregen door overname van particuliere boseigenaren. Daarnaast is er ook overdracht van door LNV aangekochte EHS-gronden, waarop bos is aangelegd, naar de natuurbeschermingsorganisaties geweest. Particulieren hebben ongeveer een derde van het Nederlandse bos in bezit. Hun houtvoorraad bedraagt thans ongeveer 20 miljoen m3. LNV (SBB) heeft 16.7 miljoen m3, NM en de Provinciale landschappen samen 10 miljoen m3 en de gemeenten 8 miljoen m3 (Dirkse et al. 2005).

Alterra-rapport 1510 21

Leeftijd Het Nederlandse bos wordt gemiddeld steeds ouder. In figuur 3.1 staat de procen-tuele verdeling van het bos over de leeftijdsklassen. In 1980 (gem. leeftijd ca. 40 jaar) was de leeftijdsverdeling van het bos nog onevenwichtig met veel bos in de jonge leeftijdscategorieën. Ook in 2005 (gem. leeftijd ca. 55 jaar) is meer dan de helft van het Nederlandse bos nog jonger dan 60 jaar, maar zit er slechts weinig meer in de jongste leeftijdsklasse.

0

5

10

15

20

25

30

35

0 -20

20 -40

40 -60

60 -80

80 -100

100 -120

120 -140

>140

leeftijd

% b

os

1980

2000

2005

Figuur 3.1 Verdeling leeftijd bossen naar leeftijdsklassen (%) Bron: CBS 1985, Schoonderwoerd en Daamen 1999, MFV2005 Staande houtvoorraad De totale staande houtvoorraad (zie figuur 3.4) is de laatste 20 jaar fors toegenomen tot ca. 60 miljoen m3 (gemiddeld 190-200 m3/ha). De staande houtvoorraad in de bossen tot 40 jaar is afgenomen en die van de bossen ouder dan 40 jaar is toegenomen. In figuur 3.2 is de totale staande voorraad per leef-tijdsklasse weergegeven.

22 Alterra-rapport 1510

Staande voorraad per leeftijdklasse (m3 X 1000)

02000400060008000

1000012000140001600018000

0 - 20 20 - 40 40 - 60 60 - 80 80 -100

100 -120

120 -140

> 140

leeftijdsklasse

m3

X 10

00 1980

1995

2004

Figuur 3.2 Staande voorraad per leeftijdsklasse Bron: CBS1985, HOSP, MFV2005 Afmetingen Met het toenemen van de leeftijd nemen ook de afmetingen van de stammen toe. In tabel 3.2, die de oppervlakte bos met dikke bomen weergeeft, is te zien dat de oppervlakte met hogere diameterklassen aanzienlijk is toegenomen. Tabel 3.2 Areaal bos met dikke bomen in de periode 1984 - 2005 1984 1990 1994 2002 2005 Opp. (ha) met bomen > 40 cm

52.382 64.175 75.260 103.326 103.700

> 60 cm 7.901 9.480 11.747 20.069 21.400 Bron: CBS1985, Schoonderwoerd en Daamen 1999 en 2000 en MFV2005 Tabel 3.3 geeft een overzicht van de staande houtvoorraad per boomsoort en diameterklasse (zonder de klasse < 20 cm). Bij de douglas, de beuk en de populier/ wilg zit momenteel een relatief groot deel (ca. 50%) van de staande voorraad in de hoogste diameterklassen (> 40 cm). Van de totale voorraad is 21% dunner dan 20 cm en iets meer dan de helft (53%) 20-40 cm. Bijna een derde deel is den. Loofhout neemt bijna de helft (47%) in van de totale houtvoorraad.

Alterra-rapport 1510 23

Tabel 3.3 Verdeling van de staande voorraad levend hout (1000 m3 ) over de diameterklassen per 2005 Diameterklasse in cm <20 20-30 30-40 40-60 >60 Totaal Grove den 2.756 5.788 4.899 2.353 123 14.017 Overige den 717 1.237 909 525 22 2.990 Douglas 530 786 1.203 1.972 524 3.706 Lariks 357 1046 1.396 604 56 2.953 Spar 785 1153 792 292 2.793 Overig naald 95 132 268 292 55 655 Eik 1.900 2.740 2.499 2.440 914 8.938 Beuk 256 386 562 1.109 874 2.544 Pop/wilg 377 748 717 1.153 535 2.923 Berk 1.750 971 407 112 3.151 Es 578 355 223 125 34 123 Els 674 354 73 20 11 Ov.inh.loof 178 179 127 143 48 587 Am.eik 377 491 591 742 178 1.986 Esdoorn 248 223 116 79 8 609 Ov.uith.loof 114 89 87 85 56 366 Totaal 11.691 16.676 14.869 12.045 3.436 58.717 Bron:MFV 2005 Kwaliteit Omdat geen landelijke gegevens voorhanden zijn over de kwaliteit van de stammen in het Nederlandse bos van 10-15 jaar geleden, kan geen uitspraak worden gedaan over een tendens in de kwaliteit. Uit de resultaten van de opname van het Meetnet Functievervulling 2002 blijkt dat in het huidige bos de douglas en lariks de beste kwaliteit hebben: ongeveer 40% van de stammen dikker dan 18 cm hebben een goede kwaliteit, d.w.z. hebben een rechte stam tot 6 m hoogte, zonder gebreken en met minder dan 3 takken of zichtbare noesten van dikker dan 2 cm. De kwaliteit van grove den is minder (20% goed). Het aandeel goede kwaliteitsstammen van eik is gering (ongeveer 10%). In figuur 3.3 is een procentuele verdeling gemaakt van de kwaliteit per boomsoortgroep (MFV).

24 Alterra-rapport 1510

% Verdeling voorraad naar boomsoort en zaaghoutkwaliteit

0%

20%

40%

60%

80%

100%

Gro

vede

n

Ove

rige

den

Dou

glas

Larik

s

Spa

r

Ove

rigna

aldh

out

Eik

Beu

k

Pop

ulie

r

Ove

rigin

heem

sO

verig

uith

eem

s

Tota

al

SlechtMatigGoed

Figuur 3.3 Verdeling kwaliteitsklasse (goed = 6 m recht, zonder gebreken en met minder dan 3 takken of zichtbare noesten > 2 cm, matig = tussengroep, slecht = krom, met gebreken en meer dan 5 takken of noesten) per boomsoortgroep (%) Bron: MFV 2005 Duurzaam bosbeheer en hout In de jaren negentig is de certificering voor duurzaam bosbeheer begonnen. In 1999 hadden was er in Nederland al 80.000 ha volgens FSC-certificeringsnormen beheerd bos (Kuiper en Jans 2001). In 2006 bedraagt de oppervlakte gecertificeerd bos in ons land reeds 160.000 ha (www.fscnl.org 2006), met SBB als grootste bosbeheerder (92.000 ha). Ruw gerekend staat in het Nederlandse bos een voorraad van 25 miljoen m3 ‘duurzaam geproduceerd hout’. Er is dus ook een aanzienlijk potentieel aanbod van ‘duurzaam hout’. Ter vergelijk: in België is 6000 ha en in Duitsland 580.000 ha bos FSC-gecertificeerd. Maar daarnaast is in België en Duitsland een grote oppervlakte PEFC-gecertificeerd (Programme for Endorsement of Forest Certification), resp. 250.000 en 7,2 miljoen ha. Beplantingen buiten bosverband In ons land komt ook een aanzienlijke hoeveelheid beplantingen buiten bosverband voor; wegbeplantingen, kleine bosjes, boomrijen langs sloten en percelen, hout-wallen, boomgroepen, solitaire bomen enz. Ook deze produceren hout. Bijlage 3 geeft een overzicht van aantallen, lengtes en oppervlakten solitaire bomen, bomen-rijen (weg- en perceelsbeplantingen), houtwallen, heggen en kleine bosjes. In totaal gaat het volgens bestaande gegevens (Burger 1987, Dijkstra et al. 2001) om een kwart miljoen solitaire bomen, 37.000 km boomrijen, houtwallen en heggen en 30.000 ha kleine bosjes (< 0,5 ha). Dit is exclusief het groen in de bebouwde kom en exclusief de erfbeplantingen in het landelijk gebied. Wanneer voor solitaire bomen en

Alterra-rapport 1510 25

lijnvormige beplantingen 200 bomen per ha worden gerekend, gaat het met de kleine bosjes om een oppervlak van 70.000 ha. Bij een gemiddelde voorraad van 100-150 m3 per ha betekent dit een voorraad van 7-10 miljoen m3. Bij een gemiddelde groei van 7.5 m3 per ha zou dit ook ongeveer een half miljoen m3 houtoogst op kunnen leveren. Conclusies In het potentiële aanbod van hout zitten enkele duidelijke trends. In de eerste plaats is de totale hoeveelheid hout in het bos de laatste 20 jaar fors toegenomen. De totale voorraad bedraagt thans ongeveer 60 miljoen m3 (waarvan ongeveer een derde deel is FSC-gecertificeerd). Daarnaast staat 7-10 miljoen m3 hout in beplantingen buiten bosverband. Een andere trend is dat het aandeel loofhout (oppervlakte en voorraad) in ons bos toeneemt. Verder neemt het aandeel dik hout in de staande voorraad toe. Het aandeel rechte, foutvrije stammen in het staande volume is i.h.a. laag. Veel hout valt daardoor in de kwaliteitklasse ‘matig’. LNV en de natuurbeschermingsorganisaties hebben de laatste jaren meer bos gekregen, particulieren minder. 3.2 De oogst

Totaal In figuur 3.4 is voor de periode van 1995 tot 2004 de ontwikkeling van de staande voorraad weergegeven (volgens HOSP- en MFV-gegevens). Er is een duidelijke trend te bespeuren: de staande voorraad groeit jaarlijks met ongeveer 1 miljoen m3. De totale bijgroei van het Nederlandse bos ligt op ca. 2 miljoen m3 (MFV), dus er wordt maar ongeveer de helft van de bijgroei geoogst. In bijlage 2 is te zien dat in de periode 1995-1999 vanuit de HOSP-gegevens al een daling van de totale houtoogst werd geconstateerd ten opzichte van de periode 1993-1997 (Schoonderwoerd en Daamen 2000). Over het percentage dat van de lopende bijgroei wordt geoogst zijn voor de laatste jaren alleen maar schattingen (op basis van door Probos uitgevoerde enquête-inventarisaties van door de industrie verwerkt inlands hout), omdat MFV geen oogsthoeveelheden en bijgroei registreert. De door Probos geschatte percentages (Probos 2005) liggen met 55% lager dan die van de begin jaren negentig. Ook de oogstcijfers van particulieren met meer dan 50 ha bos laten een dalende tendens zien in wat er jaarlijks per ha geoogst wordt (zie figuur 3.5). Ook de LEI-bedrijfscijfers laten zien dat de oogst minder is geworden (LEI 2005). Dit verschijnsel doet zich overigens in veel Europese landen voor. Gemiddeld bedraagt het oogstpercentage in de EU-landen 55% (Meuleman, Kuiper en Nabuurs 2005). Overigens is met het aantrekken van de economie de oogst in 2006 weer toege-nomen (LEI 2006).

26 Alterra-rapport 1510

52

53

54

55

56

57

58

59

60

1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006

jaar

staa

nde

voor

raad

(x1.

000.

000

m3)

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

% o

ogst

staande voorraad

% oogst

Figuur 3.4 Ontwikkeling van de staande houtvoorraad en het percentage oogst (spilhout) van de bijgroei Bron: Schoonderwoerd en Daamen 1999 en 2000, MFV 2005

0

1

2

3

4

5

6

1988 1990 1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004

jaar

m3

per h

a bo

s

Figuur 3.5 Ontwikkeling van het geoogste volume hout per ha in particulier bos Bron: Berger et al. 2004 Boomsoorten Van het uit het Nederlandse bos geoogste hout bestaat ongeveer driekwart uit naaldhout en hiervan de helft uit grove den (Schoonderwoerd en Daamen 2000).

Alterra-rapport 1510 27

Ontwikkeling van de hoeveelheid geoogst hout per

boomsoort

0

100

200

300

400

500

600

Lariks Douglas Spar Grove d zomereik populier

m3

X 10

00

88 - 9293 - 9795 - 992004

Figuur 3.6 De hoeveelheid geoogst hout per boomsoort Bron: Zie tekst De oogsthoeveelheden per boomsoort in de tijd zijn vermeld in bijlage 2. Omdat de cijfers zijn gebaseerd op verschillende opnamen zijn ook de oppervlakten erbij vermeld met de voorraden. De oogstcijfers vanaf 2000 zijn gebaseerd op de schatting die Probos doet aan de hand van een enquête onder de houtverwerkende bedrijven (Oldenburger 2005). Figuur 3.6 geeft voor de belangrijkste soorten de ontwikkeling van de jaarlijkse oogst weer. Er zijn trendverschillen tussen de soorten. Sinds 1990 is de geoogste hoeveel-heid larikshout ongeveer gelijk gebleven, van douglas is dit gestegen en nu vrij constant. Bij de spar treden grote fluctuaties op. De geoogste hoeveelheid grove den is eerst gestegen, maar daarna sterk afgenomen. De hoeveelheid geoogst zomereik lag ongeveer op 90-100000 m3, maar is ook enorm gedaald. Populier is vrij constant gebleven. In tabel 3.4 is voor de belangrijkste soorten de gemiddelde jaarlijkse bijgroei weer-gegeven en het percentage dat hiervan is geoogst. Dit percentage is berekend aan de hand van de totale oogst per jaar, het aantal hectares in dat jaar en de gemiddelde bijgroei in dat jaar.

28 Alterra-rapport 1510

Tabel 3.4 Ontwikkeling van de jaarlijkse bijgroei en de oogst in procenten van de bijgroei Gem bijgroei

(m3/ha) Gem bijgroei

(m3/ha) Gem bijgroei

(m3/ha) % oogst van de bijgroei

% oogst van de bijgroei

% oogst van de bijgroei

88-92 93-97 95-99 88-92 93-97 95-99 Lariks 10.9 10.4 10.2 71 70 81 Douglas 12.1 13.6 13.8 45 65 67 Spar 12.9 11.9 11.4 43 83 87 Grove den 6 6 5.9 67 90 81 Zomereik 6.2 6.3 6.5 34 37 29 Populier 11 12.2 12 86 66 65 Beuk 8.7 9.8 10 48 26 19 Bron: Schoonderwoerd en Daamen 1999, 2000 Over het geheel zijn de oogstpercentages bij de naaldboomsoorten toegenomen en bij de loofboomsoorten afgenomen. Er zijn echter ook verschillen tussen de boom-soorten. Het percentage dat van de bijgroei wordt geoogst is bij lariks steeds redelijk hoog geweest. Bij spar was dit eind jaren tachtig nog laag terwijl het eind jaren negentig hoog is. Bij douglas begon het ook relatief laag maar steeg het later. Bij grove den was het eerst 67% maar steeg in de jaren negentig tot 80-90% Bij de eik en de beuk ligt het oogstpercentage steeds laag. Bij de populier is het van boven de 80% gedaald naar ca. 65%. Het lage percentage bij de eik wordt mede veroorzaakt door de relatief grote oppervlakte jong bos; 80% van de eiken is nog dunner dan 30 cm (zie bijlage 1). Ook hier blijkt weer de enorme daling van de absolute oogsthoeveelheid van grove dennenhout. Dit is ook in de later jaren op een lager niveau gebleven (zie bijlage 2). Diameters In figuur 3.7 wordt voor een aantal belangrijke soorten voor een aantal jaren (voor latere jaren is dit niet bekend) weergegeven welk deel van het geoogste hout in de grotere diameters (hiervoor is indertijd > 30 cm aangehouden) zit. Duidelijk is dat een steeds groter aandeel dik hout wordt geoogst. Omdat de oogst nu niet meer wordt opgenomen in het MFV, is landelijk niet precies bekend hoe de diameter-verdeling van het geoogste hout is. Gezien de verdeling van de voorraad over de diameterklassen en het feit dat een groot deel zaaghout is, zal tegenwoordig naar schatting wel 50-70% van de oogst bestaan uit bomen dikker dan 30 cm.

Alterra-rapport 1510 29

Figuur 3.7 Ontwikkeling oogstaandeel (% van het volume ) van de bomen met dbh>30 cm per boomsoort Bron: HOSP Kwaliteit Over de kwaliteit van het geoogste hout is iets te zeggen in de zin van de gebruiks-doeleinden waarvoor het verkocht is. Hiervan kunnen slechts indicaties worden gegeven. Tabel 3.5 geeft een overzicht voor 2005 (tabel 7 geeft een volledig overzicht per soort). Dit is gebaseerd op schattingen aan de hand van de inventarisatie van de hoeveelheden hout die worden verwerkt tot verschillende producten, die Probos elk jaar uitvoert (Oldenburger 2005). Tabel 3.5 Verdeling van de houtoogst over de belangrijkste gebruiksdoeleinden (in 2005) Gebruiksdoel Hoeveelheid x 1000 m3 % Zaaghout 537 54 Plaat 315 32 Papier 82 8 Palen 21 2 Heipalen 14 1 Klomp 13 1 Energie 10 1 verduurzaming 4 0.5 Totaal 995 100 Bron: Probos 2005 Uit tabel 3.5 blijkt dat van het geoogste hout het grootste deel wordt verzaagd. In 2005 was dat iets meer dan de helft. Een derde deel werd verwerkt in de plaat-industrie en ongeveer een tiende deel voor papier. Een klein percentage wordt voor

30 Alterra-rapport 1510

kleine palen, heipalen en klompen gebruikt. De laatste jaren wordt ook een kleine hoeveelheid (max. 10.000 m3) rondhout gebruikt voor energieopwekking. Eigendomscategorieën Het percentage dat van de bijgroei wordt geoogst verschilt voor de verschillende eigenaarscategorieën van het bos. Seubring (1997) vond dat de particuliere boseige-naren in de periode 1991-1997 meer van de bijgroei oogstten dan SBB en overige eigenaren. In figuur 3.8 is het oogstpercentage voor 4 eigendomscategorieën voor die periode weergegeven.

Ontwikkeling oogstpercentage per eigendomssituatie

0

10

20

30

40

50

60

70

80

1991 1992 1993 1994 1995 1996 1997

jaar

oogs

tper

cent

age

Particulier

Natuurbeschermingsorganisatie

SBB

Lagere overheden

Ov. Staatseigendom

Figuur 3.8 Ontwikkeling oogstpercentage per eigenaarcategorie Bron: Seubring 1997 Seubring vond toen dus nog geen afname van de oogst, bij particulieren zelfs nog toename. Volgens de LEI-cijfers is na de periode 1991-1997 het oogstpercentage (als percen-tage van de bijgroei) bij particuliere bosbedrijven afgenomen tot ca. 30% in 2002 en in 2003 en 2004 is het weer iets toegenomen tot ca. 40% (Berger et al. 2005, Dirkse et al. 2003). Opm.: Helaas geven niet alle bronnen aan of het spilhout betreft of werkhout. Meestal betreft het werkhout dat wordt geoogst t.o.v. spilhout waarin de bijgroei wordt uitgedrukt. Beplantingen buiten bosverband Ook uit beplantingen buiten bosverband wordt hout geoogst. Om welke hoeveel-heden het landelijk gaat is echter niet bekend. Op basis van de veronderstelling dat 20% van de bijgroei (zie bijlage 3) geoogst wordt, zou dit 80-100.000 m3 betekenen.

Alterra-rapport 1510 31

Conclusies Uit de cijfers, waarbij moet worden opgemerkt dat deze deels zijn gebaseerd op schattingen en voor de verschillende jaren uit verschillende bronnen afkomstig zijn, blijkt dat de totale oogsthoeveelheid uit bos èn niet-bos de laatste 15 jaar is gedaald. Wordt de oogst gerelateerd aan de bijgroei en de staande voorraad, dan kan worden gesproken van een enorme daling. Vooral de hoeveelheid geoogste grove den is de laatste 10 jaar sterk gedaald. De oogst uit bos bestaat voor het grootste deel uit grove den, lariks en spar. Er wordt steeds meer dik hout geoogst. Van het geoogste hout wordt meer dan de helft verzaagd. Het verbruik van rondhout voor bio-energie is nog zeer beperkt. In de eerste helft van de jaren negentig oogstten de particuliere boseigenaren per hectare meer dan de andere eigenaren, zoals SBB en NM. Daarna is de oogst bij particulieren sterk afgenomen. 3.3 De vraag naar hout

3.3.1 Het totale houtverbruik

Samenhangend o.a. met het verloop van de economie, zitten er aanzienlijke schom-melingen in het houtverbruik (Kuiper en Jans 2001). In grote lijnen is het totale houtverbruik in ons land vanaf 1970 toegenomen van ongeveer 10 naar 14 miljoen m3 rondhout equivalenten. Nederland importeert ca. 20 miljoen m3, waarvan weer 7 miljoen m3 wordt geëxporteerd en de eigen oogst bedraagt ongeveer 1 miljoen m3. De laatste 4 jaar is, als gevolg van slechtere economie, sprake van afname van het totale verbruik). De grote toename sinds de jaren 70 komt vooral door het toege-nomen verbruik van papier (naar bijna 8 miljoen m3). Het verbruik van gezaagd hout is gemiddeld redelijk stabiel (totaal ca. 3.3 miljoen m3), van spaan- en vezelplaat is toegenomen (naar ca. 1 miljoen m3), triplex en fineer stabiel (0,6 miljoen m3), papierpulp stabiel (0,7 miljoen ton) en tropisch hout stabiel (totaal ca. 1,5 miljoen m3) (Kuiper en Jans 2001). Van de ca. 14 miljoen m3 r.e. hout die in ons land worden verbruikt, wordt meer dan de helft gebruikt voor de productie van papier en karton, 30% voor gezaagd hout, 15% voor diverse plaatmaterialen en 6% voor overige houtproducten. Grote verbrui-kers van hout zijn de bouw, de tuinsector, de pallets/emballage-industrie, de doe-het-zelf-sector, de meubelindustrie en de grond- en waterwerken. Het gebruik van hout voor opwekking van energie is in opkomst. Om de vraag naar hout naar belangrijkste verwerkingscategorieën inzichtelijk te maken is in tabel 3.6 het verbruik weergegeven met daarnaast de huidige bronnen (de cijfers zijn hierbij ruw afgerond). Zet men de eigen oogst af tegen het totale verbruik, dan valt op dat de eigen oogst slechts 1% bijdraagt aan de eigen papier behoefte en voor ca. 20% aan het verbruik van zaaghout en plaatmateriaal en fineer. Potentieel lijken er dus voor alle categorieën mogelijkheden voor vergroting van de afzet. De werkelijke mogelijkheden worden uiteraard mede bepaald door de kwaliteit van het hout t.o.v. wat de industrie vraagt, de mogelijke tijdstippen van levering en prijs.

32 Alterra-rapport 1510

Tabel 3.6 Het verbruik van hout in ons land en de herkomst (x miljoen m3 r.e.) Categorie Totale verbruik Import Export *) Eigen oogst Papier 8 12 4 0,10 Zaaghout 3,3 3,3 0,5 0,6 Vezel- en spaanplaat 1 1,5 0,5 0,3 Triplex en fineer 0,6 ? ? ? Tropisch hout 1,5 1,5 ? 0 energiehout 0.8** ? ? ? Totaal 14,4 20 7 1 * Van de export is een deel van eigen oogst ** Hiervan komt slechts een beperkt deel uit het bos; het belangrijkste deel is resthout van zagerijen e.d. Bron: Kuiper en Jans 2001, data afgeleid van Probos-cijfers 3.3.2 De rondhoutsector

Figuur 3.9 geeft een overzicht van de rondhout verwerkende bedrijven in ons land. Ze zijn hierbij ingedeeld naar ‘hoofdproduct’ (gezaagd hout, papier- en karton, klompen en paalhout) en naar verwerkingscapaciteit. Hierbij gaat het om de totale verwerkingscapaciteit, dus inclusief de verwerking van geïmporteerd hout. In de bijbehorende cijfers van tabel 3.7 is te zien welk deel van het verwerkt hout uit het Nederlandse bos afkomstig is.

Figuur 3.9 Overzicht van de rondhoutverwerkende bedrijven in ons land, ingedeeld naar verwerkingscapaciteit Bron: Probos 2006

Alterra-rapport 1510 33

Tabel 3.7 Overzicht van het in ons land verwerkte rondhout in 2005 (m3 met schors) Zagerijen Boomsoort Grootteklasse Grenen Vuren Lariks Douglas Eik Am.

Eik Beuk Populier Es Overig Totaal

<1000 NL bos 215 25 1,854 3,191 1,394 294 582 549 221 1,141 9,466 Totaal 265 25 2,065 3,591 4,501 709 757 549 421 1,246 14,129 1000-4999 NL bos 1,849 25 2,705 5,326 3,107 3,935 160 9,075 134 1,144 27,460 Totaal 1,924 1,760 2,876 5,406 10,933 6,213 3,715 13,684 546 2,304 49,361 5000-9999 NL bos 917 917 5,183 6,083 500 0 0 2,610 0 0 16,210 Totaal 917 917 5,183 6,083 8,500 0 6,000 5,628 200 200 33,628 10000-24999 NL bos 15,120 2,383 4,700 6,100 846 300 1,000 19,341 0 200 49,989 Totaal 15,120 2,383 4,700 6,100 1,646 1,100 4,000 26,159 0 200 61,408 25000-50000 NL bos 0 0 0 1,154 0 0 0 37,489 0 0 38,643 Totaal 500 0 300 1,654 1,000 200 1,000 95,216 0 0 99,870 >50000 NL bos 115,861 44,910 52,299 71,236 0 0 0 0 0 0 284,306 Totaal 138,685 57,902 62,894 77,077 0 0 0 0 0 0 336,558 Totaal NL bos 133,962 48,260 66,741 93,090 5,847 4,529 1,742 69,064 355 2,485 426,074 Totaal 157,411 62,987 78,018 99,911 26,580 8,222 15,472 141,236 1,167 3,950 594,954 Klompen Boomsoort Grootteklasse Populier Wilg Totaal <1000 NL bos 1,278 1,055 2,333 Totaal 1,335 1,055 2,390 1000-4999 NL bos 1,136 227 1,363 Totaal 1,477 227 1,704 10000-24999 NL bos 8,466 1,023 9,489 Totaal 9,313 1,023 10,336 Totaal NL bos 10,880 2,305 13,185 Totaal 12,125 2,305 14,430

34 Alterra-rapport 1510

Zagerijen Papier Boomsoort Grootteklasse Vuren Populier Totaal >50000 NL bos 31,850 50,000 81,850 Totaal 53,950 64,773 118,723 Verduurzaamde en onbehandelde palen (incl. heipalen) Boomsoort Grootteklasse Grenen Vuren Douglas Lariks Eik Overig Totaal <1000 NL bos 0 200 0 25 0 0 225 Totaal 782 1,274 0 25 0 385 2,466 1000-4999 NL bos 0 361 100 100 1,563 0 2,124 Totaal 625 10,338 292 318 2,084 4,722 18,379 10000-24999 NL bos 0 12,601 2,436 3,205 0 471 18,713 Totaal 6,063 56,272 2,436 3,205 0 1,530 69,506 Totaal NL bos 0 13,162 2,536 3,330 1,563 471 21,062 Totaal 7,470 67,884 2,728 3,548 2,084 6,637 90,351

*) Dit is inclusief beplantingen buiten bosverband Bron: Probos 2006

Alterra-rapport 1510 35

Uit tabel 3.7 is af te leiden dat de vraag van Nederlandse rondhoutverwerkende bedrijven vooral bestaat uit naaldhout. Hiervoor wordt fijnspar, grove den, douglas en lariks gebruikt, in het algemeen met diameters tot 50 cm. Meer dan driekwart van de totale hoeveelheid rondhout dat door de bedrijven wordt verwerkt, bestaat hieruit. Ruim 70% hiervan komt uit het Nederlandse bos. Een klein deel wordt tot klompen verwerkt. Hiervoor worden populieren en wilgen gebruikt. Aan populier voor klompen komt 10.880 m3 van de totaal 12.125 m3 (90%) uit Nederlandse opstanden. Voor de productie van papier wordt tegenwoordig fijnspar en populier gebruikt (bij voorkeur tot een diameter van 50 cm, anders moeten de stammen voor verwerking worden gespleten). Van de 118000 m3 komt 69% uit Nederlands bos en Nederlandse beplantingen. Eerder werd ook grove den gebruikt voor de papierproductie. Dit deel, dat nu niet meer voor papier wordt gebruikt, is opgenomen in de productie van OSB-platen en pallets. Voor het produceren van palen is fijnspar de belangrijkste soort. Driekwart van het benodigde hout bestaat uit vuren. Slechts een kwart hiervan komt uit het Nederlandse bos. Van het vurenhout slechts 20%. 3.3.3 Markttaxaties uit de rondhoutsector

Uit gesprekken met vertegenwoordigers (zie bijlage 5) uit de belangrijkste delen van de rondhout verwerkende sector (rondhouthandel, zagerijen, papierindustrie, karton-industrie) zijn enkele indicaties te halen over ontwikkelingen in de vraag. De rondhouthandel en zaaghoutverwerkers denken vooral naaldhout (de grootste rondhoutverwerker verwerkt alleen al 300.000 m3 per jaar) nodig te hebben, hoofd-zakelijk grove den, douglas, lariks en spar, maar ook populier. Daarnaast worden ook soorten als eik en es gevraagd. De kwaliteit van hout uit het Nederlandse bos acht men in het algemeen voldoende (voor speciale doeleinden, bijvoorbeeld constructies, heeft men specifieke kwaliteiten nodig, die elders gehaald moeten worden). Desondanks gebruiken de houtverwer-kende bedrijven steeds minder hout uit het Nederlandse bos (sommigen nog 90%, anderen nog maar 10%). Omdat men steeds meer moeite ondervindt om voldoende snel, voldoende hout in Nederland te krijgen, wordt steeds meer hout uit Duitsland en België, maar ook uit Luxemburg en Frankrijk gehaald. De vouwkartonindustrie gebruikt thans populier van 20-60 cm met voldoende rechtheid. Er zijn plannen om ook fijnspar te gebruiken. De vraag van de Nederlandse papierindustrie is door de jaren heen enorm veranderd zowel in volume, als in boomsoort als in grondstof. Hout als grondstof is langzamerhand vervangen door oud papier. Voor het inbrengen van nieuwe vezels blijft echter nog steeds hout nodig. Enkele Nederlandse fabrieken kopen daartoe

36 Alterra-rapport 1510

celstof aan van buitenlandse pulpfabrieken en twee bedrijven gebruiken daarvoor hout van de boomsoorten fijnspar en populier, terwijl voorheen ook grove den werd gebruikt. De houten pallet- en kistenindustrie en de tuinhoutmarkt hebben ook grote ontwikke-lingen doorgemaakt. Voor pallets wordt vooral grenen, vuren en populier gebruikt. De bij de EPV aangesloten fabrikanten van nieuwe pallets en emballagemateriaal in hout (ca 80% van de totale markt) produceren jaarlijks ca. 17 miljoen pallets. Daarnaast nog kisten en kratten (voor groenten, fruit, wijn) en industriële en exportverpakkingen. De verpakkingsindustrie verbruikt in totaal ca. 600.000 m3 gezaagd hout. De bio-energiebedrijven vragen ook steeds meer hout. Er zijn slechts 2 biomassa-centrales in ons land die op schoon hout draaien (Cuijk en Lelystad). Ze hebben samen 290.000 hout per jaar nodig. Essent verbruikt voor haar centrales in totaal 265.000 ton per jaar. Dit wordt als chips of pellets aangevoerd en is voor 55% afkomstig van resthout van de verwerkende industrie (afkortstukken, zaagresten en zaagsel) en voor 45% ‘resthout’ (tak- en dunningshout) uit bossen, wegbeplantingen en landschap-pelijke beplantingen(mond. med. de heer M. Sinke, Commercial Biofuels Manager Global Commodities, Essent). Ook voor de andere centrales (Borssele en Amercentrale) komt de grondstof voor een groot deel uit resthout van zagerijen en van groenresten uit stedelijk groen, landschap-pelijke beplantingen e.d. Welk deel uit bossen komt is niet exact bekend. Wel is bekend dat SBB de laatste jaren ca. 50.000 m3 hout voor bio-energie (www.staatsbosbeheer.nl) levert.  Het aandeel rondhout hierin is marginaal. Het energiehout is overwegend afkomstig uit regulier onderhoud of omvormingen van ‘overige natuurterreinen’ en betreft: - hout dat vrijkomt bij landschapsbeheer (afzetten singels, overhangende takken - omvormingen (volgelopen heide, dus met vliegdennen en -berken) - hout dat vrijkomt bij het afzetten van lanen (afhankelijk van de houtsoort en -

kwaliteit, volle boom of alleen het tak en tophout). Vanwege de kwaliteitseisen van de chips wordt er soms een beperkt aandeel rondhout (dat ook als brand- of vezelhout afgezet zou kunnen worden verwerkt in de chips. Een klein percentage energiehout komt direct uit bossen. Dit betreft: - eerste dunningen; hierbij wordt het rondhout separaat afgevoerd, maar soms wordt

de aftopdiameter iets verruimd om te kunnen voldoen aan de kwaliteitseisen die aan chips worden gesteld.

- bos dat wordt omgevormd naar een ander terreintype en waarbij alle materiaal moet worden afgevoerd (hierbij gaat het dus om tak- en tophout).

Naar schatting komt er hooguit 5.000-10.000 m3 rondhout direct vanuit het bos dat voor het opwekken van energie wordt gebruikt (mond. mededeling H. Wanningen SBB Dienstverlening). Er wordt ook rondhout verstookt door particulieren in kachels en open haarden. Er is niet precies bekend hoeveel hout wordt verstookt. De brandhoutproducenten worden

Alterra-rapport 1510 37

niet meegenomen in de bedrijvenenquête van Probos. Volgens Okken et al. (1992) lopen schattingen van het Nederlandse brandhoutverbruik uiteen van 150.000 tot 250.000 m3. Een ruwe schatting aan de hand van het aantal kachels en open haarden (één op de vijf huishoudens heeft een houtkachel of open haard (Sinkels e.a. 2005, www.vrom.nl)) en een hoeveelheid van 1 m3 hout (sommigen schatten meer, mar hier is deze hoeveelheid aangehouden) dat per jaar wordt verstookt, levert een totale hoeveelheid van 700.000 m3 op. Wanneer hiervan 10% rondhout is, betekent dit dat er 70.000 m3 rondhout wordt verstookt. Verder vinden op lokale/regionale schaal soms kleinere, vraagspecifieke ontwikke-lingen plaats. Het kan hierbij ook gaan om innovatieve aspecten, die wellicht later ook landelijk hun invloed laten gelden in de markt. Voorbeelden hiervan zijn: - de ontwikkeling van kleine bio-energie-installaties, waarvoor houtsnippers (of

chunks of pellets) kunnen worden gebruikt - zagerijen voor specifieke doeleinden, bijvoorbeeld gewaterd grenen in zagerij

Twickel, iepen in zaagmolen De Rat in IJlst (SHR 2005) - productie en gebruik van duurzame houtsoorten voor specifieke doeleinden, bijv.

inlands eiken voor hekwerk. Conclusies Het totale verbruik van hout in ons land vertoont vanaf 1970 een stijgende lijn. In de rondhout-verwerkende sector is er veel behoefte aan naaldhout voor zaaghout, palen en plaatmateriaal. Verder is er momenteel een groeiende vraag naar hout voor de productie van bio-energie. 3.3.4 Trends in het buitenland

Duitsland In Duitsland wordt jaarlijks 69 miljoen m3 rondhout verwerkt (Ochs e.a. 2007). Circa2000 bedrijven verzagen gezamenlijk ca. 37 miljoen m3 rondhout, dat voor 98% uit het eigen bos komt (Sörgel, Mantau en Weimar 2006). Er zijn veel kleine zagerijen; 60 bedrijven hebben een capaciteit van meer 100000 m3 per jaar. In de bedrijfskolom zit veel dynamiek (Sörgel en Mantau 2006). De Duitse bedrijven verzagen hoofdzakelijk naaldhout (fijnspar, grove den, Abies, douglas en lariks); slechts 7% is loofhout (vooral beuk en eik). Het belangrijkste product van de zaagindustrie bestaat uit balken, planken, latten enz. die ingezet worden voor huizenbouw, trappen, deuren, meubelen enz. Hiervan werd in 2005 in Duitsland ca. 22 miljoen m3 gezaagd hout geproduceerd (20,8 miljoen m3 naaldhout en 1.3 miljoen m3 loofhout). Tweederde deel wordt afgenomen door de bouwonder-nemingen. Voorts staat Duitsland met een productie van meer dan 21 miljoen ton, vijfde (na VS, China, Japan en Canada) op de lijst van papier- en kartonproducenten. Hiervan wordt 9,7 miljoen ton geëxporteerd, waarvan 6,6 miljoen ton naar West-Europese landen. De hoeveelheid hout, die wordt ingezet voor de productie van papier en karton bedraagt 1,7 miljoen ton hout (www.vdp-online.de). In Duitsland is de bio-energie-industrie, met name de industrie van houtpellets voor verwarming de laatste jaren enorm gegroeid. Deze draait nu hoofdzakelijk op resthout

38 Alterra-rapport 1510

van zagerijen en secundaire houtverwerkende industrie, maar er wordt ook al hout direct uit het bos voor gebruikt (www.pellets2006.de). Voor energie is ca. 16 miljoen ton nodig, waarvan 3,6 miljoen m3 industriehout en resthout uit bos (Ochs e.a. 2007). In de aan ons land grenzende deelstaten van Duitsland Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen ligt 2 miljoen ha bos (zie tabel 3.8). Hiervan is bijna een derde deel fijnspar. De houtvoorraad van beide deelstaten tezamen bedraagt 500 miljoen m3. Hiervan maken naald- en loofhout elk ongeveer de helft uit. De beuk en eik samen ongeveer een derde. In beide Duitse deelstaten is de bosoppervlakte de laatste 20 jaar uitgebreid; in Niedersachsen met 40.000 ha. Ook is in beide deelstaten de houtvoorraad per ha toegenomen; tot ca. 160 m3 per ha in Niedersachsen en 220 m3 per ha in Nordrhein-Westfalen.Verder is ook daar een verschuiving in de richting van loofhout aan de gang, waarbij vooral de fijnspar terrein verliest. Er wordt in beide deelstaten tezamen per jaar ongeveer 9,5 miljoen m3 hout geoogst. De oogstpercentages liggen met 50-65% van de bijgroei op ongeveer hetzelfde niveau als in ons land. De rondhoutverwerkende industrie bestaat in beide deelstaten hoofdzakelijk uit zage-rijen en papierfabrieken. In Nordrhein-Westfalen staan 283 en in Niedersachsen 91 zagerijen, in totaal met een capaciteit van meer dan 3 miljoen m3. In Nordhein-Westfalen wordt jaarlijks 2,7 miljoen m3 verzaagd, waarvan 2,4 miljoen m3 naaldhout (waarvan 2 miljoen m3 fijnspar!). In Niedersachsen verzaagt bijna de helft van de zagerijen alleen maar loofhout (vooral beuk). Ook zijn er een fiks aantal papierfabrieken: in Nordrhein-Westfalen 38 en in Niedersachsen 1 grote. Er zijn er echter maar 3 of 4 die ook hout inzetten. De situering van de zagerijen en celstoffabrieken in Duitsland is weergegeven in bijlagen 6 en 7. Overigens vindt in Duitsland de laatste tijd een enorme schaalvergroting plaats. Veel kleine bedrijven (met name zagerijen) zijn reeds gestopt en vele zullen nog stoppen doordat ze het niet redden tegen de groten met moderne apparatuur of omdat ze geen opvolger hebben (www.landesforsten.de/fileadmin/dokum). De zagerijen in Duitsland draaien vrijwel geheel op hout uit eigen land. Duitsland heeft een grote houtvoorraad, vooral van fijnspar en oogst een relatief laag percentage van de bijgroei. Op het eerste gezicht lijkt daarom de schaalvergroting niet direct grote effecten op de Nederlandse markt te hebben, maar indirect kan dit wel gevolgen hebben voor de hoeveelheid die van Nederland wordt afgenomen. Ook binnen de Duitse papierfabrieken heeft door fusies e.d. schaalvergroting plaats gevonden. In Duitsland wordt ook een grote hoeveelheid platen geproduceerd, in totaal 12, 3 miljoen m3, waarvan 65% spaanplaten, 28% MDF-platen en 7% OSB-platen. Bijna een derde deel hiervan wordt in Nordrhein-Westfalen geproduceerd (Pöyry 2002). In totaal gebruiken de platenfabrieken in Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen ca. 2 miljoen m3 rondhout, bestaande uit zowel naaldhout als loofhout.

Alterra-rapport 1510 39

In geheel Duitsland wordt tegenwoordig 20 miljoen m3 hout verstookt in kachels en open haarden. Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen nemen hier naar schatting zeker 10% van voor hun rekening, dat is 2 miljoen m3. Wanneer hiervan 10% rondhout is (en de rest dus komt van tak- en tophout e.d.), betekent dat 200.000 m3. Dit zal voor het grootste deel bestaan uit loofhoutsoorten als beuk, eik, berk en es, hoewel ook wel fijnspar en grove den wordt verstookt (www.biomassa.de). De exacte verdeling over de houtsoorten is niet bekend (Polley H. & F. Kroiher 2006). België In heel België is in de periode 1970-2001 de oppervlakte bos uitgebreid met ca. 52000 ha tot ca. 670.000 ha. Met een totale bijgroei van 4,4 miljoen m3 ruwweg het dubbele van Nederland. Hiervan wordt jaarlijks ca. 3,3 miljoen m3 geoogst. België heeft ca. 260 zagerijen, waarin 2 miljoen m3 naaldhout per jaar wordt verwerkt en ca. 780000 m3 loofhout, waarvan 320000 m3 populier, 210000 m3 eik en 175000 m3 beuk (www.febelhout.be). Verder wordt in België ca. 1,7 miljoen ton papier en karton geproduceerd (waarvan 70% geëxporteerd). Voor deze productie wordt ca. 1,5 miljoen m3 hout gebruikt, waarvan 1,3 miljoen loofhout en de rest naaldhout. Dit hout komt hoofdzakelijk uit Noord-Frankrijk, West-Duitsland, Belgische Ardennen en Luxemburg, maar ook deels uit Nederland (www.cobelpa.be). Verder worden er in België veel platen geproduceerd. Het gaat in totaal om 60 bedrijven, die merendeels spaanplaten produceren, maar ook MDF- en OSB-platen. Hiervoor wordt ca. 2,5 miljoen m3 rondhout verbruikt. Tabel 3.8 Overzicht houtvoorraad, bijgroei en oogst in Duitsland, Nordrhein-Westfalen, Niedersachsen en België in vergelijking met Nederland (2005) Nederland België Nordrhein-Westfalen Niedersachsen Opp. bos (ha) 360.000 690.000 915.800 1.155.700 Houtvoorraad (m3) 61.000.000 120.000.000 194.000.000 183.000.000 % grove den 27 14 8 27 % fijnspar 5 21 36 23 % Douglas 8 1 1 1 % lariks 6 2 3 2 % ov. naaldhout 7 6 2 3 % naaldhout tot. 53 43 49 57 % eik 18 11 15 8 % beuk 5 12 16 14 % ov. loofhout 23 33 3 10 % loofhout tot. 46 57 51 43 Voorraad per ha (m3) 195 210 221 158 Bijgroei per ha (m3) 6,1 6,6 6 6,6 Oogst per ha (m3) 3 5,6 4,5 3,8 Totale oogst (m3) 1.000.000 3.300.000 4.119.000 4.493.000 Bronnen: MFV 2005, www.febelhout, www. landesforsten.de, www.houtinfobois.be

40 Alterra-rapport 1510

Europa Enkele belangrijke trends in de afgelopen 10-20 jaar in de Europese bosproducten-markt zijn af te leiden van de European Forest Sector Outlook Study (EFSOS)-studie (United Nations, 2005): - de productie en consumptie van zaaghout groeiden ongeveer in balans tot 1990,

daalden na 1990 sterk en namen vanaf 1995 weer toe, waarbij de productie groter werd dan de consumptie;

- het verbruik van vezelplaat is vanaf ca. 1995 sterk gestegen, mede door innovaties zoals MDF, HDF, OSB e.d.;

- het verbruik van papier is enorm toegenomen. Volgens bovengenoemde EFSOS-studie zijn de belangrijkste verschuivingen in vraag en aanbod van houtproducten de komende 15 jaar die relevant zijn voor onze houtmarkt te verwachten in Oost Europa en Rusland. Productie en verbruik van houtproducten zullen in de Oost Europese landensneller toenemen dan in West Europa. Het verschil tussen productie (ca. 120 miljoen m3) (totale bijgroei) en verbruik (ca. 9 miljoen m3) is in Rusland erg groot en groeiend), zodat verwacht wordt dat daar een groter overschot voor export beschikbaar komt. Rusland exporteerde in 2002 ca. 3 miljoen m3 rondhout, waarvan de helft naar China (FAOSTAT 2002). De opkomende economie van China heeft wereldwijd impact op de houtmarkt. Ook op wereldschaal speelt de grote vraag naar duurzame energie momenteel een grote rol in de houtmarkt. Conclusies In de aangrenzende delen van Duitsland en België worden dezelfde tendensen geconstateerd als in ons land: groei van de staande houtvoorraad, toename van het aandeel loofhout, minder oogst (behalve in België). In Duitsland is een enorme voorraad aan fijnspar. In Vlaanderen is een grote voorraad aan grove den en populier. In Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen zijn veel houtverwerkende bedrijven (zagerijen, papier- en pulpindustrie en plaatindustrie) met een grote capaciteit. In België wordt vooral veel plaatmateriaal geproduceerd. Rusland produceert veel meer hout dan het verbruikt en zou daarmee kunnen voorzien in tekorten. Op wereldschaal speelt ook de groeiende vraag van China en India en de vraag naar hout voor duurzame energie. 3.4 Achtergronden van de trends

Voor uitspraken over de toekomstige verwachting van vraag en aanbod, kunnen geconstateerde trends niet zonder meer worden doorgetrokken. Hoe meer inzicht bestaat in de achtergronden en onderliggende factoren, hoe betrouwbaarder voorspel-lingen kunnen worden gedaan. In het hiernavolgende wordt voor de belangrijkste trends van de afgelopen 10-20 jaar aangeduid welke onderliggende factoren een rol gespeeld hebben. Vervolgens wordt, mede aan de hand van bevindingen uit de gesprekken met vertegenwoordigers uit de houtsector, aangeduid of er thans al sprake is van knelpunten of dat deze binnenkort te verwachten zijn of dat er juist kansen liggen.

Alterra-rapport 1510 41

Tendens 1: de totale voorraad hout is fors toegenomen, maar de oogst is afgenomen De toename van de totale houtvoorraad komt vooral door de toename van het volume per hectare. Ook de oppervlakte bos is toegenomen. Hier liggen vooral subsidies voor bosaanleg aan ten grondslag. De totale oogst en het percentage dat van de bijgroei wordt geoogst, is tot 2005 gedaald. Hiervoor zijn verschillende oorzaken aan te wijzen: • Het wegvallen van de herbebossingsubsidie Sinds het wegvallen van de herbebossingsubsidie (1994) is het voor boseigenaren minder aantrekkelijk om bos te vellen. • Lage houtopbrengsten In de houtopbrengst zitten 2 aspecten: de prijs die de verkoper voor het hout kan krijgen en de kosten die gemaakt moeten worden. Hoe kleiner verschil hier tussen zit, hoe minder aantrekkelijk is het voor een boseigenaar om te gaan oogsten. Hoewel ook andere aspecten (bijvoorbeeld de doelstelling en de leeftijd van de eigenaar) een rol spelen, vond Hekhuis dat kosten en opbrengsten van de oogstmaatregelen bij particuliere boseigenaren van invloed zijn op verschillen in eindkap (Hekhuis 1992). Ook door het LEI worden lage houtopbrengsten aangevoerd als mogelijke oorzaak van verminderende oogsthoeveelheden. Eén van de oorzaken dat de houtopbrengsten lager zijn geworden is dat de oogst steeds meer dunningsgewijs plaatsvindt en dat brengt per definitie hogere kosten met zich mee dan verjongingsvelling (waarvoor de eerder door het Rijk verstrekte herbebossingsubsidie is weggevallen) (Berger e.a. 2004). En de oogstkosten liggen in ons land door een zeer verdeeld eigendom en ruimtelijke versnippering toch al niet gunstig. De prijzen van hout op stam zijn na een piek rond 1975 in Noordwest Europa i.h.a. langzaam gedaald met een dieptepunt in de begin jaren negentig (United Nations 2005). Daarna zijn ze laag gebleven (zie figuur 3.10). In 2005 en 2006 zijn de prijzen weer aangetrokken. • Veranderingen in het bosbeheer Volgens Jans (2005) is het wegvallen van de vroegere eindvellingen (t.g.v. wegvallen herbebossingsubsidie) en het te weinig verjongen via groepsgewijze velling (te kleine gaten en/of te weinig gaten) de belangrijkste reden van de vermindering van de oogst.

42 Alterra-rapport 1510

02468

101214161820

1992 1994 1996 1998 2000 2002 2004 2006

jaar

(eur

o/m

3)

Figuur 3.10 Ontwikkeling van de houtprijs op stam bij particuliere bosbedrijven > 250 ha Bron: Berger et al. 2005 • Veranderde bosdoelstellingen In een deel van het Nederlandse bos, waar eerder hout uit geoogst werd, zijn de doelstellingen omgebogen richting natuurbehoud, waardoor er minder of geen hout uit geoogst wordt (hoewel natuurbeschermingsorganisaties soms ook juist, veelal eenmalig, meer hout hebben geoogst t.b.v. natuurwaarde). Ook is er door het veranderde beheer verschuiving in boomsoortensamenstelling opgetreden. Directe veranderingen, zoals de omvorming van bos naar heide geven directe verandering in het aanbod, maar de soortenverschuivingen in het blijvende bos zullen pas na meerdere decennia te merken zijn in het houtaanbod. Een grotere voorraad en de mogelijkheid om meer van de bijgroei te oogsten, bieden voor de toekomst mogelijkheden om meer te oogsten. Dit is in feite een kans om voor een groter deel te voorzien in eigen behoefte aan hout. Tendens 2: het aandeel loofhout is groeiende De groei van het aandeel loofhout heeft te maken met de recente aanplant van loofbossen en met bevoordeling van inheemse loofboomsoorten in het kader van het veranderde bosbeheer. Terwijl een te kleine hoeveelheid naaldhout dat op de markt komt een knelpunt is voor naaldhoutzagerijen, kan meer loofhout voor de toekomst ook kansen bieden. De Noord-Duitse zagerijen hebben soms een tekort aan loofhout. Dit kan perspectief bieden voor ons loofhout (of dit al het geval zal zijn binnen 20 jaar, wordt besproken in hoofdstukken 4 en 5). Een probleem hierbij kan zijn dat het loofhout onvoldoende kwaliteit heeft (het percentage rechte, foutvrije stammen is i. h.a. laag). Verder hangt het uiteraard ook af van de verdere perspectieven van loofhoutproducten in de markt.

Alterra-rapport 1510 43

Tendens 3: het aandeel dik hout in het bos en in het geoogste hout neemt toe Het bos wordt ouder en in het veranderde bosbeheer wordt meer gestreefd naar ouder bos en dikkere bomen. Het oude gezegde ‘van dik hout zaagt men planken’ gaat nog steeds op, maar er worden de laatste 15 jaar technieken gebruikt die het ook lonend maken dun hout te verzagen. Dik hout hoeft op zich geen probleem te zijn, maar om snel te kunnen werken, wordt er met verspanen gewerkt en dat kan alleen maar bij stammen tot 50 cm doorsnee. Grotere diameters kunnen i.h.a. in de kleinere zagerijen nog wel worden verwerkt (Oldenburger 2005). Tendens 4: veel stammen hebben geen goede kwaliteit Uit de inventarisatie van MFV, waarbij de onderste 6 m van 15% van de bomen in de plots is beoordeeld op rechtheid, beschadigingen en takken, blijkt dat veel stammen geen goede stamkwaliteit hebben. Uit de verwerkingscijfers blijkt echter dat meer dan tweederde deel van het geoogste hout wordt verzaagd of wordt gebruikt voor palen, fineer, klompen e.d. Hieruit blijkt dat het met de kwaliteit meevalt. Ook in de houtsector wordt de kwaliteit van het hout uit het Nederlandse bos in het algemeen niet als probleem ervaren. Dit heeft ook te maken met nieuwe technieken, waardoor kleinere stukken hout (uit kwalitatief slechtere stammen) gebruikt kunnen worden voor hoogwaardiger toepassingen. Dat wil overigens niet zeggen dat er aan de kwaliteit niet te verbeteren valt. Een deel van het zaaghout wordt gebruikt voor laagwaardige toepassingen, waarvoor geen hoge eisen aan het hout worden gesteld. Bij betere kwaliteiten kan het hout ook voor hoogwaardiger toepassingen dienen en kan er een hogere prijs voor worden verkregen. Tendens 5: het totale houtverbruik op lange termijn is stijgende (vooral voor vezels), de laatste jaren daling, in 2006 weer stijgend De mate van houtverbruik hangt samen met de economie. Als de economie aantrekt, stijgt het houtverbruik. Dit hangt vooral samen met de toenemende behoefte aan papier en plaatmateriaal. Verder is er thans een groeiende markt voor energiehout. In de houtsector wordt in 2006 ook voor zaaghout groei verwacht. Er is de laatste tijd reeds een sterk groeiende vraag. Voor bepaalde doeleinden (o.a. voor de verpakkingsindustrie) is er sprake van beperkte beschikbaarheid (mond. meded. N. Leek, Probos). In de houtsector wordt in 2006 zelfs gesproken van een ‘megakrapte’, ook van naaldhout. Factoren die volgens de houtverwerkende sector bijdragen aan het moeilijk kunnen voldoen aan de groeiende vraag naar rondhout uit het Nederlandse bos, zijn: - de nieuwe flora- en faunawetgeving, waardoor moeilijker geoogst kan worden

gedurende het vogelbroedseizoen en daarbovenop een perceptie bij veel boseigenaren dat ‘het’ niet meer mag in het broedseizoen

- te weinig samenwerking (met een betere samenwerking tussen de partijen zou ook een constantere prijsbepaling te bewerkstelligen zijn)

- teveel vaste dunningscycli, waardoor bepaalde jaren teveel en bepaalde jaren te weinig hout beschikbaar is in een gebied

44 Alterra-rapport 1510

- door het werken met jaarbudgetten, waarbij het budget bepalend is voor de hoeveelheid hout die geoogst wordt en niet het gewenste functioneren van het bos

- bosbeheer dat teveel is gericht op natuur. De rondhoutverwerkende bedrijven gebruiken daardoor in het algemeen steeds minder hout uit het Nederlandse bos (sommigen nog 90%, anderen nog slechts 10%). Ze wijken vooral voor zekerheid van grondstoflevering uit naar Duitsland en België, maar ook naar Luxemburg en Frankrijk. Opmerkelijk is dat ook in België en Duitsland in 2006 wordt gesproken van een grote krapte in het aanbod (www.fnn.be, www.vdp-online.de). Tendens 6: in andere landen ook lage oogstpercentages en een groeiende houtvoorraad met een toenemend aandeel loofhout en een afnemend aandeel naaldhout, vooral fijnspar Ook in andere landen wordt steeds meer bos natuurgericht beheerd. Gevolgen zijn dat er minder geoogst wordt en dat het percentage loofhout toeneemt ten koste van naaldhout. De afnemende oogstpercentages zijn in Duitsland recent gerelativeerd (2006). Een aanzienlijk deel van de staande houtvoorraad is namelijk niet of nauwelijks oogstbaar, bijvoorbeeld door fysieke beperkingen zoals te steile hellingen of te natte standplaats. In het algemeen valt op dat oogstpercentages vaak worden genoemd, zonder dat duidelijk is op welke oppervlakte bos ze betrekking hebben (zie verder hoofdstuk Discussie). In Europa zijn, na collaps begin jaren negentig, productie en consumptie beide stijgende maar nu met een grotere bijgroei dan wat er aan rondhout geoogst wordt (Meuleman, Kuiper en Nabuurs 2005). Andere ontwikkelingen die op Europese schaal spelen zijn o.a. de minder grote aanvoer uit oogst in Finland en uit Oekraïne (vanwege onstabiliteit). Mondiaal speelt de explosief groeiende vraag naar hout en houtproducten van o.a. China een belang-rijke rol. Tendens 7 Vraag naar energiehout neemt toe Als gevolg van het streven om de komende decennia meer energie uit duurzame bronnen te halen is de vraag naar hout voor energieopwekking de laatste paar jaar enorm gestegen. De vraag naar energiehout heeft thans reeds invloed op de hele houtsector als gevolg van grondstofconcurrentie met de papier- en plaatindustrie (mond. meded. C. Boon AVIH). De houtverwerkende bedrijven verwachten voor de nabije toekomst een groot tekort aan populierenhout. Hier is de laatste jaren weinig meer van aangeplant.

Alterra-rapport 1510 45

3.5 Discussie

Bij het onderzoeken van de bestaande kennis over aanbod en vraag is gebleken dat er veel verschillende cijfers in de omloop zijn, waarvan niet altijd goed bekend is hoe de cijfers tot stand zijn gekomen. Rond het aanbod van hout speelt de vraag welk deel van het Nederlandse bos echt hout levert of gaat leveren en welk deel niet. Het Nederlandse bos bestaat uit relatief veel kleine bezittingen. Een deel hiervan zal niet bijdragen aan de oogst. Verder bestaat een klein deel uit natuurbos en een groot deel uit multifunctioneel bos, waarvan het ene deel meer hout levert dan het andere. Ook over de oogsthoeveelheden bestaan verschillende cijfers, elk met een bepaalde mate van onnauwkeurigheid. De oogstschattingen in het ‘HOSP-tijdperk’ zijn gedaan aan de hand van verse stobben. De schattingen van Probos zijn gedaan aan de hand van verwerkingscijfers uit een enquête onder rondhoutverwerkende bedrijven en handelsgegevens (Oldenburger 2005). Rond de gehanteerde cijfers moet rekening worden gehouden met een zekere onnauwkeurigheid. Dit geeft vervolgens ook weer onnauwkeurigheid aan de oogstcijfers, uitgedrukt in percentage van de bijgroei. Hierbij speelt sowieso een belangrijke rol op welk bos men dit betrekking laat hebben; op de totale oppervlakte, de oppervlakte bos met productiecomponent volgens de laatste MFV-inventarisatie, of volgens een andere definitie, met of zonder de jongste leeftijdsklasse, waar nog weinig hout van valt te verwachten enz.. Als men met dit soort zaken rekening houdt kan het zijn, zo bleek uit een studie in Duitsland, dat de daadwerkelijke oogstbare hoeveelheid hout tegenvalt. 3.6 Conclusies

Als we kijken naar de geconstateerde tendensen en in vraag en aanbod van de afgelopen ca. 20 jaar, dan kunnen enkele duidelijke feiten worden geconstateerd en conclusies worden getrokken, die bepalend zijn voor het uitspreken van verwachtingen ten aanzien van vraag en aanbod in de komende 20 jaar. Belangrijke parameters voor de prognose van het aanbod van hout in de komende 20 jaar zijn: - de oppervlakte van de bostypen (incl. boomsoorten), waar daadwerkelijk hout uit

geoogst wordt - de leeftijdsverdeling hiervan - de diameterverdeling en de kwaliteit ervan - de verdeling over de eigenaarcategorieën - eventuele veranderingen in het subsidiebeleid.

46 Alterra-rapport 1510

Voor een zo goed mogelijke prognose van het aanbod in de komende 20 jaar kunnen de volgende uitgangspunten worden gehanteerd: - het gaat om de oppervlakte van de bostypen, waar daadwerkelijk hout uit geoogst

wordt. Het gaat hierbij om de bossen van Staatsbosbeheer (zonder de bosreser-vaten), Natuurmonumenten (zonder de bosreservaten), de Provinciale landschap-pen, Defensie, Gemeenten en particulieren met meer dan 5 ha bos. Van de kleine particulieren is niet veel oogst te verwachten. Aan de hand van de resultaten van de laatste MFV-opname (zie bijlage 1) is een redelijke schatting te maken van de oppervlakteverdeling over bovengenoemde eigenaarcategorieën. Het gaat hierbij om ca. 240.000 ha bos (dit betekent dat er van de 360.000 ha ongeveer 120.000 ha als stille reserve aanwezig is).

- voor bovengenoemde bossen kunnen de diameterverdeling en de kwaliteits-verdeling van de laatste MFV-inventarisatie als basis dienen voor het potentiële aanbod in de komende 20 jaar.

- voor het werkelijke aanbod (de oogst) kunnen verschillende scenario’s worden gedraaid, afhankelijk van bijvoorbeeld subsidiebeleid, prijsontwikkeling kunnen scenario’s met weinig tot veel oogst worden uitgewerkt.

Voor de prognose van de vraag zijn de volgende factoren van belang: - de economische ontwikkeling - de ontwikkelingen rond bio-energie en bio-energiecentrales - internationale ontwikkelingen op de houtmarkt (inclusief compositie en concur-

rentiepositie van de rondhoutverwerkingsbedrijven). Voor de prognose van de vraag is het duidelijk geworden dat de vraag naar papier- en zaaghout stijgt met toename van de economie. Hoe de momenteel sterk groeiende vraag naar energiehout zich zal ontwikkelen en welke invloed dat zal hebben in de markt is moeilijk te voorspellen. Dit marktsegment schijnt nu reeds andere segmenten binnen de houtverwerkende sector te beïnvloeden. Omdat er sprake is van de (door de Overheid gesubsidieerde) bouw van bio-energiecentrales kan hier nog meer invloed van worden verwacht. De vraag is wat dit voor de bosbouwsector betekent. Probos (2005) heeft berekend dat dit voorlopig van geringe betekenis zal zijn, mede omdat het de toch de bedoeling zou moeten zijn om eerst reeds gebruikt hout te verstoken. De praktijk is echter harder dan goede bedoelingen: ook in Nederland wordt grondstof die voor de papier – en platenfabricage werd gebruikt nu ingezet in biomassa centrales.

Alterra-rapport 1510 47

4 Verwachte vraag en aanbod van rondhout in de komende 20 jaar

4.1 De vraag

4.1.1 Definiëring van de vraag

Onder de vraag wordt in dit onderzoek verstaan: de verwerkingscapaciteit van de rondhoutverwerkende bedrijven in Nederland, België, Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen in 2005. Het overzicht van de vraag naar rondhout in de verschillende sectoren van rondhoutverwerking is weergegeven in bijlage 7. Getracht is de vraag zoveel mogelijk te specificeren tot op het niveau van boomsoort. Cijfers over de totale verwerkingscapaciteit van een afzetkanaal zijn meestal wel bekend en vaak is hierbij ook wel een verdeling over naaldhout en loofhout gegeven, maar gegevens per boomsoort zijn lang niet altijd beschikbaar. In de gevallen dat er geen gegevens gevonden zijn, is mede op basis van navraag bij een aantal van de rondhoutverwerkers van de betreffende branche, een schatting gegeven van verdeling van de totale hoeveelheid over de boomsoorten. In bijlage 7 is te zien dat de totale vraag naar rondhout in ons land ca. 1.0 miljoen m3 bedraagt. Verreweg de grootste vraag komt van de zagerijen. In België is de totale vraag zes keer zo groot als in Nederland. De zagerijen verwerken daar veel meer rondhout, maar België heeft daarnaast een uitgebreide houtplaten- en papierindustrie die veel rondhout verwerken. In Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen bedraagt de totale vraag naar rondhout elk bijna 5 miljoen m3. Ook daar zijn de zagerijen de grootste vragers maar wordt ook een grote hoeveelheid rondhout in platen en papier en pulp verwerkt. De totale vraag naar rondhout in ons land met de grensstreek (België, Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen) bedraagt daarmee bijna 18 miljoen m3. 4.1.2 Scenario’s voor de vraag naar rondhout in de komende 20 jaar

In hoofdstuk 3 is geconstateerd dat in de prognose van de vraag de volgende factoren moeten worden betrokken: - de economische ontwikkeling - de ontwikkelingen rond bio-energie - de internationale ontwikkelingen op de houtmarkt (inclusief compositie en

concurrentiepositie van de rondhoutverwerkingsbedrijven). De vraag naar rondhout voor zaaghout, palen, plaatmateriaal en papier neemt in totaal toe met verbetering van de economie. Binnen de lange termijn ontwikkeling, die vanaf de jaren zeventig een stijgende lijn te zien geeft, was de laatste jaren sprake van een

48 Alterra-rapport 1510

lichte daling. In 2005 en 2006 trekt de economie aan en daarmee is dan ook een stijging van de vraag te verwachten. Een belangrijke vraag is hoe de momenteel sterk groeiende vraag naar energiehout zich zal ontwikkelen. Tot nu toe wordt voor energiehout hoofdzakelijk resthout van houtverwerkende bedrijven gebruikt en van snoeihout e.d. uit stedelijk groen en landschappelijke beplantingen. Maar er is tegenwoordig zoveel vraag, dat er ook al rondhout direct uit het bos voor wordt gebruikt. Alleen al in Duitsland wordt verwacht dat er in 2020 8 miljoen m3 hout nodig zal zijn (thans 2 miljoen m3). De concurrentiepositie van de Nederlandse rondhoutverwerkende bedrijven speelt uiteraard ook een belangrijke rol in de voorspelling van de vraag. De ontwikkelingen zijn echter moeilijk voorspelbaar. We hebben in ons land relatief veel kleine hout-zagerijen en enkele grote. We hebben slechts 1 papierfabriek en 1 kartonfabriek die rondhout verwerken. Het is erg moeilijk te voorspellen welke rol deze kunnen blijven spelen in een West-Europese houtmarkt, waarin Duitsland (met een enorme sanering en modernisering onder de zagerijen en papier- en pulpfabrieken) een belangrijke rol speelt, die momenteel direct beïnvloed wordt door mondiale ontwikkelingen (import uit Rusland, export naar China e.d.). Er is voor gekozen om de vraag uit te werken voor een eenvoudig groeiscenario (naast een constant vraagniveau van 2005). Hierbij is gekozen voor een jaarlijkse groei van de vraag naar zaaghout, papier/kartonhout en energiehout in de komende 20 jaar met 2% per jaar. Dit percentage komt ongeveer overeen met de gemiddelde jaarlijkse groei van het totale houtverbruik in ons land in de periode 1970-2005. 4.1.3 De verwachte vraag naar rondhout in Nederland

Op basis van de vraag in 2005 en een groei van 2% per jaar is berekend hoeveel rondhout door de verwerkende bedrijven in ons land gevraagd zal worden gedurende de komende 20 jaar. Tabel 4.1 geeft hiervan een overzicht.

Alterra-rapport 1510 49

Tabel 4.1 De verwachte vraag naar rondhout in Nederland in de jaren 2005-2025 bij een jaarlijkse groei van 2% per jaar (in 1000 m3) Totaal Totaal

naaldhout Totaal

loofhout Fijnspar Grove

den Overig

naaldhoutEik Beuk Populier Overig

loofhout2005 1024 641 383 212 211 215 72 40 226 31 2006 1044 654 391 216 215 219 73 41 231 32 2007 1065 667 398 221 220 224 75 42 235 32 2008 1087 680 406 225 224 228 76 42 240 33 2009 1108 694 415 229 228 233 78 43 245 34 2010 1131 708 423 234 233 237 79 44 250 34 2011 1153 722 431 239 238 242 81 45 255 35 2012 1176 736 440 244 242 247 83 46 260 36 2013 1200 751 449 248 247 252 84 47 265 36 2014 1224 766 458 253 252 257 86 48 270 37 2015 1248 781 467 258 257 262 88 49 275 38 2016 1273 797 476 264 262 267 90 50 281 39 2017 1299 813 486 269 268 273 91 51 287 39 2018 1325 829 495 274 273 278 93 52 292 40 2019 1351 846 505 280 278 284 95 53 298 41 2020 1378 863 515 285 284 289 97 54 304 42 2021 1406 880 526 291 290 295 99 55 310 43 2022 1434 898 536 297 295 301 101 56 316 43 2023 1463 916 547 303 301 307 103 57 323 44 2024 1492 934 558 309 307 313 105 58 329 45 2025 1522 952 569 315 314 319 107 59 336 46 Bij een jaarlijkse groei van 2% zal de totale vraag naar rondhout in het jaar 2025 gestegen zijn naar ca. 1.5 miljoen m3, waarvan bijna 1 miljoen m3 naaldhout, gelijk verdeeld over fijnspar, grove den en overig naaldhout (douglas, lariks en andere). Bij de loofhoutsoorten wordt de populier verreweg het meest gevraagd. 4.1.4 De verwachte vraag naar rondhout in Nederland en de grensstreek

De op basis van een jaarlijkse groei van 2% berekende vraag naar rondhout van rondverwerkende bedrijven in ons land en de grensstreek samen is weergegeven in tabel 4.2.

50 Alterra-rapport 1510

Tabel 4.2 De verwachte vraag naar rondhout in Nederland en de grensstreek in de jaren 2005-2025 (in 1000 m3) Totaal Totaal

naaldhout Totaal

loofhout Fijnspar Grove

den Overig

naaldhout Eik Beuk Populier Overig

loofhout 2005 17530 11035 6495 7088 2872 1072 1667 2130 1450 1318 2006 17881 11256 6625 7230 2929 1093 1700 2173 1479 1344 2007 18238 11481 6757 7374 2988 1115 1734 2216 1509 1371 2008 18603 11710 6893 7522 3048 1138 1769 2260 1539 1399 2009 18975 11945 7030 7672 3109 1160 1804 2306 1570 1427 2010 19355 12184 7171 7826 3171 1184 1841 2352 1601 1455 2011 19742 12427 7314 7982 3234 1207 1877 2399 1633 1484 2012 20136 12676 7461 8142 3299 1231 1915 2447 1666 1514 2013 20539 12929 7610 8305 3365 1256 1953 2496 1699 1544 2014 20950 13188 7762 8471 3432 1281 1992 2546 1733 1575 2015 21369 13452 7917 8640 3501 1307 2032 2596 1768 1607 2016 21796 13721 8076 8813 3571 1333 2073 2648 1803 1639 2017 22232 13995 8237 8989 3642 1360 2114 2701 1839 1672 2018 22677 14275 8402 9169 3715 1387 2156 2755 1876 1705 2019 23130 14560 8570 9352 3790 1414 2200 2810 1913 1739 2020 23593 14852 8741 9540 3865 1443 2244 2867 1952 1774 2021 24065 15149 8916 9730 3943 1472 2288 2924 1991 1809 2022 24546 15452 9095 9925 4021 1501 2334 2983 2030 1846 2023 25037 15761 9276 10123 4102 1531 2381 3042 2071 1882 2024 25538 16076 9462 10326 4184 1562 2429 3103 2112 1920 2025 26049 16397 9651 10532 4268 1593 2477 3165 2155 1958 Voor Nederland en de grensstreek (België, Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen) samen zal de vraag naar rondhout bij een jaarlijkse groei van 2% in 2025 uitkomen op ongeveer 26 miljoen m3. Ongeveer tweederde deel hiervan is naaldhout en een derde deel loofhout. Van het naaldhout is de fijnspar verreweg de meest gevraagde soort. Van het loofhout is de beuk het meest gevraagd, daarna de eik en de populier. 4.2 Het aanbod

4.2.1 Berekening

Als uitgangspunt zijn de steekproefpunten van het MFV genomen. Deze plots zijn opgenomen in de periode 2001-2005. We zijn er van uit gegaan dat deze plots de situatie van 2005 beschrijven. Per plot zijn onder andere de volgende gegevens bekend: - Beheersklasse (bos met productiecomponent: gelijkjarig, omvorming, ongelijkjarig;

bos met natuurbehoudscomponent: parkbos, natuurbos, etc.) - Kiemjaar - Dominante boomsoort - Grondvlak per boomsoort Als basis voor de analyse zijn alle plots genomen met een duidelijke productie-component. Volgens de opzet van het MFV is elk plot representatief voor 100 ha bos. Dit zijn 2437 plots, dus ca 243.700 ha. De geselecteerde plots zijn vervolgens gegroepeerd naar dominante boomsoort, wel of niet gemengd (>80% van het grondvlak) en beheerswijze (gelijkjarig, omvorming of ongelijkjarig). Vervolgens zijn deze groepen samengevoegd zodat iedere groep tenminste 30 plots bevatte, ten einde

Alterra-rapport 1510 51

het aantal simulaties te beperken. Met ForGEM zijn op het moment de volgende boomsoorten te simuleren: Grove den, fijnspar, douglas, lariks, eik, beuk en berk. Afgezien van de populier zijn deze soorten voldoende om het merendeel van de plots en types te vertegenwoordigen (Tabel 4.3). Naast de genoemde 2207 plots zijn er nog 22 plots met overig naaldhout en 206 plots met overig loofhout (voornamelijk Amerikaanse eik en es), waarvoor binnen ForGEM geen parameterisatie beschikbaar is. Voor populier is wel een parameterisatie beschikbaar in EFISCEN, daarom is populier alleen met EFISCEN gesimuleerd. Tabel 4.3. Indeling bostypen Boomsoort Beheerswijze Samenstelling Aantal plots grove den gelijkjarig monocultuur 562 grove den gelijkjarig menging 278 grove den omvorming monocultuur 76 grove den omvorming menging 127 douglas gelijkjarig monocultuur 97 douglas gelijkjarig menging 76 lariks gelijkjarig monocultuur 71 lariks gelijkjarig menging 103 fijnspar gelijkjarig monocultuur 61 fijnspar gelijkjarig menging 60 beuk gelijkjarig monocultuur 30 beuk gelijkjarig menging 49 berk gelijkjarig monocultuur 28 berk gelijkjarig menging 53 eik gelijkjarig monocultuur 191 eik gelijkjarig menging 160 eik omvorming menging 47 populier gelijkjarig monocultuur 102 populier gelijkjarig menging 36 totaal 2207 Voor elk van deze groepen is een volledige omloop gesimuleerd onder twee verschillende beheersscenario’s. De uitgangssituaties zijn merendeels gebaseerd op gegevens voor jong bos uit de opbrengsttabellen (Jansen et al. 1996). Voor het gemengde douglastype is een uitgangssituatie gekozen van 50 jarige grove den in coulissen, onderplant met een menging van douglas en beuk. In het eerste beheersscenario wordt een laag percentage (±40%) van de bijgroei geoogst, in het tweede een hoog percentage (±80%). De gerealiseerde percentages wijken over het algemeen af naar boven doordat niet bij iedere beheersvorm even goed gestuurd kan worden op oogsten van de bijgroei. In het hoge scenario is bewust niet gekozen voor een oogst van 100%, omdat dit het bos geen mogelijkheid bood om voorraad op te bouwen vanuit de jonge uitgangssituatie. Tabel 4.4 en 4.5 geven een overzicht van de toegepaste beheersstrategieën. Bij een vrije hoogdunning worden willekeurig bomen verwijderd, totdat het gewenste percentage van de grondvlak bijgroei geoogst is. Hierbij wordt rekening gehouden met de gewenste boomsoortensamenstelling (tabel 4.6). De toekomstbomen methode houdt in dat een bepaald aantal toekomst-bomen aangewezen wordt in de gewenste boomsoortensamenstelling (tabel 4.6). Het gewenste aantal toekomstbomen verschilt per soort en is gebaseerd op het aantal

52 Alterra-rapport 1510

bomen aan het eind van een omloop. Bij iedere dunning (om de 5 jaar) worden deze toekomstbomen vrijgesteld. Daarnaast worden er willekeurig bomen verwijderd (rekening houdend met de gewenste soortensamenstelling) totdat het gewenste oogstpercentage bereikt is. Op een bepaalde leeftijd wordt verjongingskap ingezet door middel van het kappen van gaten in de boomlaag. Dit houdt in dat elke 10 jaar gaten gekapt worden met een totale grootte van 12.5% van de oppervlakte van de gesimuleerde opstand. Bij schaduwtolerante soorten hebben de afzonderlijke gaten een oppervlakte van 400 m2, bij lichtboomsoorten worden zowel gaten van 400 als van 800 m2 gemaakt. Binnen deze gaten kan dan verjonging optreden, afhankelijk van de aanwezige soorten in de opstand. Over het algemeen zal deze verjonging slechts weinig effect hebben op de oogst projecties. Tabel 4.4. Beheersstrategie in ForGEM voor het lage aanbod scenario Beheer Start verjonging grove den gelijkjarig vrije hoogdunning 40% 90 jaar grove den omvorming vrije hoogdunning 40% 50 jaar douglas vrije hoogdunning 40% 75 jaar lariks vrije hoogdunning 40% 60 jaar fijnspar vrije hoogdunning 40% 75 jaar beuk vrije hoogdunning 40% 120 jaar berk vrije hoogdunning 40% 60 jaar eik gelijkjarig vrije hoogdunning 40% 100 jaar eik omvorming vrije hoogdunning 40% 60 jaar Tabel 4.5. Beheersstrategie in ForGEM voor het hoge aanbod scenario Jeugdbeheer Tot Volwassen beheer Start

verjonginggrove den gelijkjarig vrije hoogdunning 80% 90 jaar grove den omvorming vrije hoogdunning 80% 50 jaar douglas vrije hoogdunning 80% 30 jaar toekomstbomen methode 80% 75 jaar lariks vrije hoogdunning 80% 30 jaar toekomstbomen methode 80% 60 jaar fijnspar vrije hoogdunning 80% 35 jaar toekomstbomen methode 80% 75 jaar beuk vrije hoogdunning 80% 50 jaar toekomstbomen methode 80% 120 jaar berk vrije hoogdunning 80% 60 jaar eik gelijkjarig vrije hoogdunning 80% 50 jaar toekomstbomen methode 80% 100 jaar eik omvorming vrije hoogdunning 80% 50 jaar toekomstbomen methode 80% 60 jaar Voor de gemengde bostypes werd gestreefd naar het in stand houden van de bestaande mengingsaandelen (zie tabel 4.6). Ieder van deze simulaties levert onder andere de oogst per soort en diameterklasse op elk moment gedurende de gehele omloop. Deze oogst gegevens zijn vervolgens gecombineerd met de kiemjaarklasse verdeling zoals afgeleid kan worden uit de MFV plots. Het totaal van de simulaties voor alle types met hun respectievelijke kiemjaarklasse verdeling levert een schatting van de mogelijke oogst per soort en diameterklasse voor de komende 20 jaar. In ForGEM wordt gerekend met spilhout volume (met schors), terwijl het voor de industrie gebruikelijk is om met werkhout volume te rekenen. In Jansen et al. (1996) worden per soort en boomdiameter reductiefactoren genoemd om spilhout naar werkhout om te rekenen. Deze reductiefactoren zijn gebruikt voor de omrekening van

Alterra-rapport 1510 53

de ForGEM resultaten naar werkhout. Voor elke diameter klasse van de oogst is de reductiefactor genomen die hoort bij de gemiddelde diameter van die klasse. In ForGEM is per boomsoort een boniteit (groeiklasse) nodig om de productiviteit aan te geven. Voor iedere boomsoort hebben we uit het MFV een overzicht gemaakt van de opperhoogte tegen de leeftijd. Uit deze plots zijn zo goed mogelijk de bijbehorende boniteiten geschat. In sommige gevallen lijkt de boniteit voor jonge opstanden (tot 50 jaar) beter dan voor oudere opstanden (ouder dan 100 jaar). Dit zou samen kunnen hangen met recente veranderingen in groeiomstandigheden. We zijn uitgegaan van de volgende boniteiten: grove den 6, fijnspar 10, lariks 8, douglas 12, eik 5, beuk 8, berk 6. Hierbij moet aangetekend worden dat voor berk een betere boniteit gebruikt is, gebaseerd op ervaringen met deze soort in het verleden. Globaal is dit te beschouwen als de gemiddelde bijgroei in m3 ha-1 jr-1 over de gehele omloop, mits beheer en omlooptijdtijd niet al teveel afwijken van die in de opbrengsttabellen. Tabel 4.6 Streefwaardes voor mengingspercentages in de gemengde bostypes Mengboomsoort grove den douglas lariks fijnspar beuk berk eik

grove den 60 15 25 douglas 15 50 20 15 lariks 15 10 50 10 15 fijnspar 10 10 10 50 10 10 beuk 60 10 30 berk 25 50 25

Hoo

fdbo

omso

ort

eik 15 10 15 60 Parallel aan de simulaties met ForGEM zijn ook simulaties met EFISCEN uitgevoerd. Voor de indeling in types is alleen gekeken naar hoofdboomsoort en of de plots wel of niet gemengd zijn. Ook hier is alleen gekeken naar de plots met een productiecomponent. De benodigde leeftijdsklassenverdeling is uit de MFV plots afgeleid. De bijgroeifuncties zijn uit de EFSOS studie overgenomen (Schelhaas et al. 2006), welke gebaseerd is op de resultaten van HOSP 1995-1999. Per type is een beheer vastgesteld dat zo goed mogelijk aansluit bij het beheer zoals dat in ForGEM uitgevoerd is. In deze simulaties is de populier wel inbegrepen. EFISCEN is bij uitstek geschikt om gelijkjarige bossen te simuleren. Het beheersregime bestaat dan ook uit een leeftijdsrange waar dunning kan plaatsvinden, en een leeftijdsgrens waarop eindkap plaats kan vinden, gecombineerd met de kans dat deze kap plaatsvindt. De beginleeftijd van eindkap is gelijk gesteld met het begin van het gaten maken (=verjongingskap) en de kans (=fractie van het areaal) gelijk aan het oppervlak waarop gaten gemaakt wordt (tabel 4.7). In EFISCEN zijn vervolgens twee beheersvarianten doorgerekend. In de eerste wordt circa 55% van de oogstmogelijkheden (zoals gedefinieerd in de dunnings- en eindkapregimes) benut, in de tweede wordt 100% benut. Dit komt ongeveer overeen met 40% en 80% oogst van de totale bijgroei. Resultaten van EFISCEN zijn standaard uitgedrukt als werkhout volume. De uitkomsten van EFISCEN geven alleen een indicatie van het oogstniveau de komende 20 jaar, maar niet van de diameters van het geoogste hout.

54 Alterra-rapport 1510

Tabel 4.7 Toegepast basis beheer in de EFISCEN scenario’s. Start dunning (leeftijd) Eind dunning (leeftijd) Start verjongingskap (leeftijd) grove den 20 110 90 douglas 20 100 80 lariks 20 90 70 fijnspar 20 90 70 beuk 20 130 120 berk 10 75 60 eik 20 125 100 populier 15 45 25 4.2.2 Het verwachte aanbod van hout in Nederland

Tabel 4.8 geeft een overzicht van het aanbod van hout zoals berekend met ForGEM en EFISCEN. Over het algemeen geeft ForGEM lagere oogstmogelijkheden dan EFISCEN. Voor een groot deel is dit te verklaren door verschillen in de bijgroei, waarmee in de modellen wordt gerekend. Tabel 4.9 vergelijkt de gemiddelde bijgroei in EFISCEN en de gebruikte boniteiten van ForGEM met de gegevens uit HOSP (tabel 3.4). EFISCEN geeft duidelijk hogere bijgroei cijfers dan ForGEM. De bijgroei van ForGEM is gebaseerd op gemiddelde boniteiten, afgeleid van opbrengsttabellen die voor een groot deel op oudere metingen (voor 1990) gebaseerd zijn. De bijgroei van EFISCEN is indirect gebaseerd op HOSP metingen eind jaren ‘90. Verschillen in bijgroei tussen de opbrengsttabellen en HOSP gegevens zouden samen kunnen hangen met veranderende groeiomstandigheden, onder andere door veranderingen in klimaat en depositie. Als we de bijgroei in de modellen vergelijken met de HOSP gegevens, lijkt EFISCEN de meest vergelijkbare resultaten te leveren. Echter, vooral de bijgroei van douglas, lariks en fijnspar lijkt te worden onderschat. Tabel 4.8 Te verwachten aanbod van hout uit het bos met productiecomponent zoals gesimuleerd met ForGEM en EFISCEN over de periode 2005-2025 Aanbod (1000 m3 werkhout met schors per jaar,

gemiddelde 2005-2025) ForGEM EFISCEN laag hoog laag hoog grove den 163 288 268 332 fijnspar 74 95 42 51 overig naald 94 310 202 249 totaal naaldhout 331 693 512 632 eik 52 88 174 195 beuk 48 58 46 51 overig loof 20 31 61 70 totaal loofhout (zonder populier) 120 177 281 316 totaal (zonder populier) 451 870 793 948 populier - - 85 95 totaal 451 870 878 1043

Alterra-rapport 1510 55

Tabel 4.9 Bijgroei volgens de HOSP cijfers en in de EFISCEN en ForGEM simulaties

grov

e de

n

den

over

ig

doug

las

larik

s

fijns

par

inlan

dse

eik

beuk

popu

lier

berk

tota

al

HOSP 1988-1992 6.0 13.6 10.4 11.9 6.3 9.8 12.2 HOSP 1993-1997 6.0 13.8 10.2 11.4 6.5 10 12 HOSP 1995-1999 5.9 12.1 10.9 12.9 6.2 8.7 11 EFISCEN (2005-2025) 7.4 9.7 12.7 10.3 11.5 8.6 11.9 11.5 6.2 9.0 ForGEM (2005-2025) 6.0 6.0 12.0 8.0 10.0 5.0 8.0 6.0 6.8 Naast de verschillen tussen de modellen en hun aannames spelen nog andere onzekere factoren een rol. Volgens de proefopzet van het MFV is 1 plot representatief voor 100 ha bos. Echter, bij de inventarisatie werd op 300 punten geen bos aangetroffen, 164 plots waren onbereikbaar en op 195 punten werd geen volledige opname gedaan, zodat de resultaten voor ons doel onbruikbaar waren. Ondanks het feit dat een deel van de uitgekozen steekproefpunten geen bos bleek te zijn, adviseert het MFV om toch uit te gaan van een bosoppervlak van 360000 ha. Als we hier inderdaad van uit gaan, zou 1 plot representatief zijn voor 114 ha, en moeten de getallen in tabel 4.8 met een factor 1.14 vermenigvuldigd worden. Daarnaast mist in tabel 4.8 nog het aanbod van het productieve areaal van boomsoorten waarvoor geen parameterisatie beschikbaar was. Deze hoeveelheid kunnen we schatten door aan te nemen dat de oogsthoeveelheid per hectare gelijk is aan het gemiddelde over alle soorten. In de simulaties is uitgegaan van het areaal met een duidelijke productie component. De overige bossen hebben een duidelijk andere functie of verschijningsvorm. Dit betekent echter niet dat deze bossen geen hout leveren of kunnen leveren. De meeste van de genoemde bossen bestaan uit eik, berk, grove den of wilg. De bijgroei van deze soorten in bossen met een productie component is ongeveer 6 m3 ha-1 jr-1. Voor het lage en hoge scenario gaan we uit van respectievelijk 40 en 80% oogst van deze bijgroei. Tabel 4.10 geeft een overzicht van deze boscategorieën en een grove schatting van de hoeveelheid hout die deze bossen zouden kunnen leveren. Het grootste aandeel heeft de categorie spontaan bos met zo’n 20000 ha. Het is echter de vraag of deze waarschijnlijk jonge bossen nu daadwerkelijk al veel hout kunnen leveren.

56 Alterra-rapport 1510

Tabel 4.10 Oppervlak en geschatte oogst van overige categorieën bos Aantal

punten Oppervlak

(ha) Oogstbaar laag (1000 m3/jr)

Oogstbaar hoog (1000 m3/jr)

bijzonder bos (malebos etc.) 65 7410 17.8 35.6 spontaan bos zonder duidelijke productiedoelstelling

179 20406 49.0 97.9

struweel 8 912 0.0 0.0 opslag 3 342 0.0 0.0 onbeheerd 32 3648 0.0 0.0 laan/houtwal/singel 68 7752 18.6 37.2 hakhout 55 6270 15.0 30.1 griend/energiebos 6 684 1.6 3.3 ander bos 24 2736 6.6 13.1 recreatiebos 20 2280 5.5 10.9 landschap 55 6270 15.0 30.1 totaal 515 58710 129.1 258.3 Als we alle bronnen bij elkaar zetten, komen we tot een schatting van het hout aanbod zoals weergegeven in tabel 4.11. Uit het totale bos zal volgens ForGEM een hoeveelheid hout komen tussen de 0.81 en 1.5 miljoen m3, terwijl dit volgens EFISCEN tussen de 1.25 en 1.61 miljoen m3 ligt. Daarnaast zou uit beplantingen buiten bosverband naar schatting nog zo’n 0.18 tot 0.35 miljoen m3 geoogst kunnen worden (bijlage 3). De werkelijke houtoogst ligt op het moment waarschijnlijk tussen de 1 en 1.2 miljoen m3 (Probos, MFV 2007). Waarschijnlijk is dit hout dat daad-werkelijk uit bosgebieden komt. Dit ligt binnen de range van ForGEM, terwijl het vergeleken met EFISCEN wat aan de lage kant is. Als dit allemaal uit het areaal komt met een daadwerkelijke productiefunctie volgens MFV, zou dit betekenen dat de productie niet heel veel omhoog zou kunnen. EFISCEN lijkt betrouwbaardere resultaten te leveren doordat de bijgroei op recentere gegevens gebaseerd is. Volgens EFISCEN zou de productie kunnen stijgen tot zo’n 1.35 miljoen m3. Nemen we ook het overig areaal bos mee, dan zou dit kunnen stijgen tot zo’n, 1.61 miljoen m3. Tabel 4.11 Gecorrigeerd totaal aanbod van hout volgens ForGEM en EFISCEN, plus geschat aanbod uit niet-productief bos en overige beplantingen Aanbod laag

ForGEM Aanbod hoog

ForGEM Aanbod laag EFISCEN

Aanbod hoog EFISCEN

productief areaal 681.0 1240.1 1117.4 1352.3 overig bos 129.1 258.3 129.1 258.3 overige beplantingen 177.3 354.6 177.3 354.6 totaal 987.4 1853.0 1423.8 1965.2 4.2.3 Het verwachte aanbod van hout in de grensstreek

Het verwachte aanbod van hout uit België en de twee Duitse deelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen is afgeleid van de resultaten van EFISCEN simulaties onder het project MEACAP (Schelhaas et al. 2007). Hiervoor zijn de twee scenario’s gekozen die het best passen bij de opzet voor Nederland, met een hoog en laag aanbod scenario. Het eerste scenario is een basisscenario, waarbij uitgegaan wordt van

Alterra-rapport 1510 57

een houtvraag zoals die bepaald is door een ander model (IMAGE). Hieraan ligt het B2 scenario van de IPCC ten grondslag (IMAGE Team, 2001). In dit scenario stijgt de houtvraag geleidelijk. Dit wordt verder gezien als het ‘lage’ scenario. In het tweede scenario wordt de oogst verhoogd met 1% per jaar, totdat een evenwicht is bereikt tussen oogst en bijgroei. Dit wordt verder gezien las het ‘hoge’ scenario. Tabel 4.12 geeft de geprojecteerde totale oogst weer. Opvallend is dat de verschillen tussen de scenario’s niet erg groot zijn. De insteek van deze scenario’s is dan ook anders dan die voor Nederland. Hier wordt de huidige oogst als vertrekpunt genomen, terwijl in Nederland de bijgroei en oogstmogelijkheden als vertrekpunt genomen zijn. Een meer gedetailleerde analyse paste niet binnen de huidige studie. Voor het Duitse gebied is een vergelijkbare studie verricht naar het mogelijke aanbod van hout (WEHAM, www.bundeswaldinventur.de). Volgens de Duitse bosinventarisatie is de huidige oogst in Niedersachsen ongeveer 4.1 miljoen m3 en in Nordrhein-Westfalen ongeveer 4.7 miljoen m3. Voor Niedersachsen is de geprojecteerde maximale oogst 6.5 miljoen m3 over de periode 2003-2022 en voor Nordrhein-Westfalen 6.4 miljoen m3. Deze cijfers zijn beduidend hoger dan de EFISCEN resultaten. Waarschijnlijk heeft dit te maken met de verdeling van de oogst over de verschillende deelstaten. De vraag in EFISCEN is gedefinieerd op landsniveau. Deze vraag wordt verdeeld over de verschillende provincies en bostypen naar gelang de kapmogelijkheden. Al eerder is gebleken is gebleken dat vrij grote afwijkingen op provincie niveau op kunnen treden door verschillen tussen theoretische kapmogelijkheden en de praktijk (Thürig en Schelhaas, 2006). Op landsniveau waren de resultaten echter goed. De WEHAM resultaten voor deze twee deelstaten zijn dus waarschijnlijk betrouwbaarder dan die van EFISCEN. Volgens FAO cijfers werd er in 2005 in België 4.95 miljoen m3 geoogst, beduidend meer dan EFISCEN aangeeft. De oorzaak van dit verschil is niet duidelijk, maar binnen deze studie is geen ruimte om hier nader op in te gaan. De vergelijking van EFISCEN met de huidige oogstcijfers en WEHAM projecties maakt wel duidelijk dat EFISCEN het toekomstige aanbod in de grensstreek flink onderschat. Tabel 4.12 Verwacht aanbod in de grensstreek België Niedersachsen Nordrhein-Westfalen laag hoog laag hoog laag hoog 2005-2010 3034 3034 3204 3204 3502 3502 2010-2015 3011 3147 3340 3529 3882 4102 2015-2020 3387 3529 3507 3902 4275 4764 2020-2025 4127 4367 3607 4296 4456 5319 4.3 Vergelijking van vraag en aanbod

4.3.1 Totale hoeveelheid rondhout

In het voorgaande hoofdstuk zijn de verwachte vraag en het verwachte aanbod berekend, elk met 2 scenario’s. Nu kunnen vraag en aanbod worden vergeleken. Dit is gedaan voor: - de totale hoeveelheid rondhout - de hoeveelheid naaldhout en loofhout

58 Alterra-rapport 1510

- de hoeveelheid rondhout voor de belangrijkste soorten (fijnspar, grove den, lariks, douglas, populier, eik en beuk)

- de diameters. Hierbij is steeds eerst gekeken naar Nederland, dan naar het totaal van Nederland, België en de Duitse grensdeelstaten Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen. Hierbij is het aanbod van Nordhein-Westfalen en België doorgerekend met EFISCEN, maar zijn ook waar mogelijk de WEHAM resultaten in beschouwing genomen. In de figuren is steeds het resultaat te zien van het lage en hoge aanbod scenario, berekend met ForGEM en een laag en hoog scenario volgens EFISCEN, alleen voor productief areaal. Voor de afzonderlijke soorten is het aanbod van deze modellen vermenigvuldigd met een factor 1.14 om te corrigeren voor de steekproefgrootte. Bij de totalen is ook nog gecorrigeerd voor het ontbreken van oogstsimulaties van andere soorten. Verder zijn ter vergelijking historische oogstniveaus weergegeven (bijlage 2). Voor de periode 1988-1996 komen deze uit HOSP gegevens en voor de periode 1997-2005 uit gegevens van Probos. Om de figuren eenvoudig te houden, is de vraag alleen weergegeven voor het groeiscenario met 2% per jaar. Nederland In figuur 4.1 is de verwachte ontwikkeling van vraag en aanbod van rondhout in Nederland voor de periode 2005-2025 weergegeven, waarbij de vraag is gebaseerd op een groei van 2%. De vraag in 2005 komt vrij goed overeen met de huidige totale oogst. Het hoge scenario van ForGEM en het lage scenario van EFISCEN komen goed overeen met de huidige vraag. Beide modellen geven een indicatie dat de oogst nog verder opgevoerd kan worden, maar dat op een gegeven moment niet meer aan de stijgende vraag kan worden voldaan. Bij ForGEM is dat al binnen een aantal jaren, terwijl dat bij EFISCEN tot ongeveer 2015 duurt. Deze verschillen worden waarschijnlijk veroorzaakt door verschillende in onderliggende bijgroeicijfers. Bij het lage scenario van EFISCEN ontstaan vrijwel meteen tekorten, terwijl het lage scenario van ForGEM maar net de helft van de vraag zou kunnen dekken. Gezien de bij-groeicijfers lijken de EFISCEN projectie waarschijnlijker. Verder is er geen rekening gehouden met de mogelijkheid om hout te oogsten uit ander bos en uit andere houtige beplantingen.

Alterra-rapport 1510 59

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.1 Verwachte vraag en aanbod van rondhout in Nederland in de periode 2005-2025 Nederland en grensstreek Figuur 4.2 geeft de verwachte ontwikkeling van vraag en aanbod in Nederland en de grensstreek (België, Nordrhein-Westfalen en Niedersachsen) weer voor de periode 2005-2025. De totale hoeveelheid gevraagd rondhout ligt voor Nederland en de grensstreek samen op ca. 17.5 miljoen m3, terwijl de oogst in 2005 op bijna 15 miljoen m3 lag. EFISCEN geeft met een oogst van bijna 11 miljoen m3 een duidelijke onderschatting. Volgens de EFISCEN projecties kan de oogst geleidelijk stijgen, maar blijft er een groot verschil tussen vraag en aanbod, oplopend van ruim 6 tot meer dan 10 miljoen m3. Zoals eerder opgemerkt geven de EFISCEN cijfers waarschijnlijk een flinke onderschatting voor de grensstreek. De beste schatting die we kunnen geven gaat uit van het huidige oogstcijfer voor België, de WEHAM projecties voor de Duitse deelstaten en de EFISCEN projecties voor Nederland (hoog aanbod). Als we deze cijfers combineren (zie figuur 4.2) dan kan tot ongeveer 2013 aan de vraag worden voldaan. Daarna treedt een tekort op dat oploopt tot zo’n 7.5 miljoen m3 in 2025.

60 Alterra-rapport 1510

0

5000

10000

15000

20000

25000

30000

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per j

aar)

vraagaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst 2005beste schatting aanbod

Figuur 4.2 Verwachte vraag en aanbod van rondhout in Nederland en grensstreek 4.3.2 Naaldhout en loofhout

Nederland In figuur 4.3 en 4.4 is vraag en aanbod aangegeven voor respectievelijk loof- en naaldhout. Uit figuur 4.3 blijkt dat de huidige oogst van loofhout maar net iets meer dan de helft van de vraag dekt, terwijl in het verleden de oogst veel hoger geweest is. De ForGEM en EFISCEN simulaties zijn exclusief de niet gesimuleerde soorten. Van deze soorten is nog een oogst van zo´n 100.000 tot 200.000 m3 te verwachten; dit moet nog bij de simulaties worden opgeteld. Voor de ForGEM simulaties komen we dan op een oogstniveau dat ongeveer gelijk ligt aan de huidige vraag. Bij een stijgende vraag zou dit leiden tot tekorten, terwijl EFISCEN aangeeft dat aan een stijgende vraag nog een lange tijd voldaan kan worden. Het huidige oogstniveau van naaldhout is ruim voldoende om de binnenlandse vraag te dekken (figuur 4.4.). ForGEM geeft aan dat bij een hoog oogstpercentage aan een stijgende vraag tot ongeveer 2019 voldaan kan worden, waarna een tekort optreedt. EFISCEN is iets pessimistischer en voorziet dat niet aan een stijgende vraag kan worden voldaan na 2011. Bij lage oogstpercentages treden toenemende tekorten op.

Alterra-rapport 1510 61

0

100

200

300

400

500

600

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.3 Verwachte vraag en aanbod van loofhout in Nederland (aanbod exclusief niet gesimuleerde boomsoorten)

0

200

400

600

800

1000

1200

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.4 Verwachte vraag en aanbod van naaldhout in Nederland Nederland en grensstreek Uit figuur 4.5 blijkt dat de huidige oogst van loofhout in Nederland en de grensstreek ongeveer 2 miljoen m3 lager is dan de vraag. Volgens de beste schatting die we kunnen maken zou er echter voldoende hout moeten zijn om tot 2013 aan de stijgende vraag te voldoen. Bij naaldhout (figuur 4.6) wordt ongeveer 1 miljoen m3 minder geoogst dan er gevraagd wordt. Volgens de beste schatting zou de oogst ongeveer gelijk

62 Alterra-rapport 1510

kunnen zijn aan de huidige vraag. De oogst zou echter niet veel verder toe kunnen nemen, waardoor al snel tekorten op gaan treden. Het tekort loopt op tot ruim 5 miljoen m3 in 2025.

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per j

aar)

vraagaanbod laagaanbod hoogoogst 2005beste schatting aanbod

Figuur 4.5 Verwachte vraag en aanbod van loofhout in Nederland plus grensstreek

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

18000

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per j

aar)

vraagaanbod laagaanbod hoogoogst 2005beste schatting aanbod

Figuur 4.6 Verwachte vraag en aanbod van naaldhout in Nederland plus grensstreek

Alterra-rapport 1510 63

4.3.3 Soort en diameter

Grove den Voor ons land is grove den de belangrijkste soort. Het huidige aanbod aan grove den ligt op ongeveer 280.000 m3, beduidend hoger dan de vraag van 210.000 m3 (figuur 4.7). Hierbij is geen rekening gehouden met kwaliteiten en sortimenten. Volgens ForGEM kan de oogst nog toenemen tot zo’n 330.000 m3 en volgens EFISCEN tot 380.000 m3. Dit lijkt nog aan de lage kant, volgens de HOSP gegevens werd in de periode 1993-1999 490.000 m3 geoogst, zo’n 80-90% van de bijgroei (tabel 3.4). Tekorten lijken niet te verwachten bij een stijgende vraag, behalve in het lage scenario van ForGEM. Gezien de lage bijgroeicijfers van ForGEM is dit een vrij pessimistisch scenario. In Nederland en de grensstreek gezamenlijk is er een tekort aan hout van de grove den (figuur 4.8). Waarschijnlijk is de oogst onderschat door EFISCEN, maar er zijn geen cijfers beschikbaar over de huidige oogst van grove den in het hele betreffende gebied. Voor de Duitse deelstaten is de oogst in 2005 slechts zo’n 0.2 miljoen m3 lager dan de EFISCEN projectie. In de WEHAM projectie is den samengevoegd met alle soorten dennen en lariks, waardoor geen goede schatting te maken is voor grove den alleen. Het totaal van deze soorten is echter ongeveer 1 miljoen m3 hoger dan de huidige oogst, waardoor het logisch lijkt dat er een zekere mate van tekort voor de grove den verwacht kan worden.

0

100

200

300

400

500

600

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.7 Verwachte vraag (bij 2% groei) en aanbod voor grove den in Nederland

64 Alterra-rapport 1510

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

4000

4500

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per j

aar)

vraagaanbod laagaanbod hoog

Figuur 4.8 Vraag en aanbod van grove den in Nederland en de grensstreek De diameterverdeling van de verwachte oogst van grove den is weergegeven in figuur 4.9. Hieruit blijkt dat er op termijn een afname komt van het aanbod van lage diameters en dat er de komende 20 jaar een toename te verwachten is van de hoeveelheid hout in de diameterklasse 30 tot 50 cm. Bij deze figuur moet de kant-tekening geplaatst worden dat de groei van ForGEM aan de lage kant was, en dat een gemiddelde boniteit aangenomen is voor alle grove dennen bossen. In de praktijk zal een deel van de grove dennen op betere groeiplaatsen staan en dus ook dikkere diameters produceren dan 50 cm. Deze figuren moeten dus geïnterpreteerd worden als trends. Om betere uitspraken te doen over absolute hoeveelheden zijn veel gedetailleerdere simulaties nodig.

Alterra-rapport 1510 65

0

20000

40000

60000

80000

100000

120000

140000

0-5 5-10 10-20 20-30 30-40 40-50 50-60 60-70 70-80 80-90

oogs

t (10

00 m

3 per

jaar

)

2005-20102010-20152015-20202020-2025

Figuur 4.9 Diameterverdeling van de verwachte oogst van grove den Fijnspar Fijnspar is de meest gevraagde soort. Het aanbod is echter gering en blijft bij alle scenario’s ver achter bij de vraag, zowel in Nederland (figuur 4.10) als in Nederland en de grensstreek gezamenlijk (figuur 4.11). Opvallend is dat de huidige oogst in Nederland groter is dan de mogelijke oogstniveaus die ForGEM en EFISCEN aangeven. Dit is waarschijnlijk voor een groot deel te wijten aan de te lage bijgroei in de modellen ten opzichte van de gemeten waardes. In de jaren 1993-1999 werd 83-87% van de bijgroei geoogst (tabel 3.4). Ook de EFISCEN cijfers voor Nederland en de grensstreek zijn te laag, met naar schatting 1.5 miljoen m3. Ook dan is er nog sprake van een tekort. De WEHAM projecties geven aan dat slechts een lichte stijging mogelijk is van de oogst van de groep fijnspar, zilverspar en douglas. De diameterverdeling van het hout dat naar verwachting op de markt komt, is weergegeven in figuur 4.12. Uit deze figuur is op te maken dat er weliswaar meer hout in de hogere diameterklassen aangeboden zal worden, maar dat er ook nog aanzienlijke groei zit in de diameterklassen tot 40 cm.

66 Alterra-rapport 1510

0

50

100

150

200

250

300

350

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per j

aar)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.10 Vraag en aanbod van fijnspar in Nederland

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laagaanbod hoog

Figuur 4.11 Vraag en aanbod van fijnspar in Nederland en de grensstreek

Alterra-rapport 1510 67

0

5000

10000

15000

20000

25000

30000

35000

40000

45000

0-5 5-10 10-20 20-30 30-40 40-50 50-60 60-70 70-80 80-90

oogs

t (10

00 m

3 per

jaar

)

2005-20102010-20152015-20202020-2025

Figuur 4.12 Diameterverdeling van de verwachte oogst van fijnspar in Nederland (hoog scenario) Overig naaldhout De categorie overig naaldhout bestaat voornamelijk uit douglas en lariks. Voor Nederland geeft het hoge oogstscenario van ForGEM aan dat tot 2025 ruim vol-doende geoogst kan worden (figuur 4.13). EFISCEN geeft een lager haalbaar oogstniveau aan, waardoor na 2019 een klein tekort ontstaat. Echter, de bijgroei in deze categorie is in de modellen lager dan de gemeten waardes, waardoor de oogst waarschijnlijk enigszins onderschat is. Dit wordt bevestigd door de HOSP cijfers (tabel 3.4) die aangeven dat in de periode 1988-1999 zo’n 70-80% van de bijgroei geoogst werd in deze categorie. Bij een laag oogstpercentage geeft EFISCEN na 2009 tekorten, terwijl dat bij ForGEM al meteen het geval is. Op het niveau van Nederland plus grensstreek is er een tekort, dat geleidelijk oploopt van 200.000 tot 400.000 m3 (figuur 4.14). Waarschijnlijk is dit tekort echter overschat met zo’n 250.000 m3, waardoor er op het moment geen sprake zou zijn van een tekort. De WEHAM projecties lijken echter weinig ruimte te bieden voor een toename van de oogst, waardoor in de toekomst waarschijnlijk kleine tekorten te verwachten zijn. Wat de diameters van het overige naaldhout betreft, valt op dat er vooral groei te verwachten valt in de hoeveelheid rondhout met diameters van 30-50 cm (figuur 4.15).

68 Alterra-rapport 1510

0

50

100

150

200

250

300

350

400

450

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.13 Vraag en aanbod van overig naaldhout in Nederland

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

1800

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laagaanbod hoog

Figuur 4.14 Vraag en aanbod van overig naaldhout in Nederland en de grensstreek

Alterra-rapport 1510 69

0

20000

40000

60000

80000

100000

120000

140000

160000

0-5 5-10 10-20 20-30 30-40 40-50 50-60 60-70 70-80 80-90

oogs

t (10

00 m

3 per

jaar

)

2005-20102010-20152015-20202020-2025

Figuur 4.15 Diameterverdeling van de verwachte oogst van overig naaldhout Eik Vraag en aanbod van rondhout van eik voor Nederland zijn weergegeven in figuur 4.16. De huidige oogst is te weinig om de vraag te dekken, maar opvallend is dat de HOSP cijfers duidelijk hogere cijfers geven dan de Probos cijfers. Het verschil is misschien te verklaren doordat Probos de brandhoutsector niet meeneemt in de enquêtes. ForGEM geeft aan dat bij een hoog oogstpercentage nauwelijks problemen te verwachten zijn om aan een stijgende vraag te voldoen. Bij een laag oogstpercentage ontstaan er tekorten. Dit geeft waarschijnlijk een te pessimistisch beeld, gezien de vrij lage bijgroei in ForGEM. Dit wordt ook geïllustreerd door de EFISCEN resultaten die een veel hogere haalbare oogst laten zien. Verder geven de HOPS cijfers (tabel 3.4) aan dat in de jaren 1988-1999 slechts 30-35% van de bijgroei geoogst werd. Op het niveau van Nederland plus grensstreek is er echter een tekort aan eikenhout, dat in de toekomst verder toe zal nemen (figuur 4.17). Het huidige oogstniveau van eik voor de Duitse deelstaten komt goed overeen met de EFISCEN projecties, waardoor dit een reëel beeld is. De grootste toename in diameters is bij de eik te verwachten in de lagere diameterklasse 10-20 cm (zie figuur 4.18).

70 Alterra-rapport 1510

0

50

100

150

200

250

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.16 Vraag en aanbod van eik in Nederland

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laagaanbod hoog

Figuur 4.17 Vraag en aanbod van eik in Nederland en de grensstreek

Alterra-rapport 1510 71

0

5000

10000

15000

20000

25000

30000

35000

40000

45000

50000

0-5 5-10 10-20 20-30 30-40 40-50 50-60 60-70 70-80 80-90

oogs

t (10

00 m

3 per

jaar

)

2005-20102010-20152015-20202020-2025

Figuur 4.18 Diameterverdeling van de verwachte oogst van eik Beuk In figuur 4.19 is te zien dat de huidige oogst van beuk een stuk lager ligt dan de vraag. De modeluitkomsten geven aan dat er veel meer beuk geoogst zou kunnen worden. Dit wordt bevestigd door tabel 3.4 dat een oogstpercentage van slechts 19% voor beuk vermeldt in de periode 1995-1999. Pas na 20 jaar lijkt er een klein tekort op te kunnen treden. Een mogelijke oorzaak voor de hogere oogst van beuk in ForGEM is dat daar vrij veel beuk geoogst moet worden uit gemengde bostypes om de huidige menging in stand te kunnen houden. Dit argument geldt niet voor EFISCEN, maar daar is de bijgroei weer hoger. Op het moment zijn vraag en aanbod voor Nederland en de grensstreek ongeveer in evenwicht (figuur 4.20), maar aan een toename in de vraag kan niet worden voldaan. In EFISCEN wordt echter geen rekening gehouden met oogst van mengboomsoorten, terwijl beuk in toenemende mate bijgemengd wordt in omringende landen. De WEHAM projectie geeft een mogelijkheid van een stijging van de oogst van beuk van ongeveer 2 miljoen m3 voor beuk en andere loofbomen. Het huidige aandeel van beuk in de oogst van deze categorie is ongeveer 75%, dus ruwweg mag een stijging van 1.5 miljoen m3 verwacht worden. Dat zou voldoende zijn om de te verwachten tekorten op te heffen. Bij de beuk in Nederland zit reeds een groot deel van de voorraad in de hoge diameterklassen. In figuur 4.21 is te zien dat het aandeel van deze diameters in de oogst ook toe zal nemen.

72 Alterra-rapport 1510

0

10

20

30

40

50

60

70

80

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.19 Vraag en aanbod voor beuk in Nederland

0

500

1000

1500

2000

2500

3000

3500

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laagaanbod hoog

Figuur 4.20 Vraag en aanbod van beuk in Nederland en de grensstreek

Alterra-rapport 1510 73

0

2000

4000

6000

8000

10000

12000

14000

16000

18000

0-5 5-10 10-20 20-30 30-40 40-50 50-60 60-70 70-80 80-90

oogs

t (10

00 m

3 pe

r ja

ar)

2005-20102010-20152015-20202020-2025

Figuur 4.21 Diameterverdeling van de verwachte oogst van beuk Populier Volgens figuur 4.22 is de huidige oogst van populier ongeveer 60.000 m3 lager dan de vraag. Hierbij is echter geen rekening gehouden met de oogst van populierenhout buiten het bos. Volgens de berekening met EFISCEN zal het oogstniveau een factor 2 lager liggen dan de huidige oogst. Dit wordt voor een groot deel veroorzaakt door de geringe recente aanplant van populier. Ook bij een hoog oogstpercentage zal het tekort de komende 20 jaar alleen maar groeien. Voor de Duitse deelstaten is geen projectie van de populierenoogst beschikbaar, omdat deze categorie niet afzonderlijk onderscheiden was in de inventarisatie gegevens. Ook zijn er geen oogstgegevens beschikbaar. De oogst van populier in Nederland en België is slechts een fractie van de vraag in Nederland en de grensstreek (figuur 4.23). Voor Nederland en België samen zijn dus groeiende tekorten te verwachten.

74 Alterra-rapport 1510

0

50

100

150

200

250

300

350

400

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.22 Vraag en aanbod voor populier in Nederland

0

500

1000

1500

2000

2500

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laagaanbod hoog

Figuur 4.23 Vraag in Nederland en de grensstreek en aanbod van populier in Nederland en België Overig loofhout De huidige oogst van overig loofhout in Nederland is volgens de Probos cijfers (1997-2005) ongeveer twee derde van de vraag. Er is echter een opmerkelijk verschil met de HOSP cijfers (1988-1996) in de periode ervoor. Dit zou kunnen komen doordat Probos de productie van brandhout niet meeneemt in hun enquêtes. In ForGEM bestaat de categorie overig loofhout alleen maar uit berk. De oogst van berk zou bij

Alterra-rapport 1510 75

een hoog oogstpercentage ongeveer voldoende zijn om aan de vraag te voldoen. Van de niet gesimuleerde plots met overig loofhout is naar schatting nog eens zo’n 160.000 m3 te oogsten (tabel 4.11). Dit is vele malen meer dan de vraag. EFISCEN geeft een hoger oogstniveau aan dan ForGEM, waarschijnlijk doordat hier ook mengboomsoorten uit de populieren opstanden meegenomen worden. Daar moet de genoemde 160.000 m3 nog bij geteld worden. In Nederland plus grensstreek is er volgens EFISCEN een klein tekort aan overig loofhout (figuur 4.25). De stijgende vraag kan deels gecompenseerd worden door een stijging in het aanbod. Het lijkt echter waarschijnlijk dat de EFISCEN cijfers een onderschatting zijn, zodat de vraag waarschijnlijk redelijk gedekt kan worden.

0

20

40

60

80

100

120

140

160

180

200

1988

1991

1994

1997

2000

2003

2006

2009

2012

2015

2018

2021

2024

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laag ForGEMaanbod hoog ForGEMaanbod laag EFISCENaanbod hoog EFISCENoogst

Figuur 4.24 Vraag en aanbod overig loofhout in Nederland

76 Alterra-rapport 1510

0

500

1000

1500

2000

2500

2005

2007

2009

2011

2013

2015

2017

2019

2021

2023

2025

Oog

st (1

000

m3

per

jaar

)

vraagaanbod laagaanbod hoog

Figuur 4.25 Vraag en aanbod van overig loofhout in Nederland en de grensstreek

Alterra-rapport 1510 77

5 Kansen en knelpunten voor de houtsector en boseigenaren

In dit hoofdstuk wordt de vergelijking van vraag en aanbod samengevat en gekeken welke kansen en knelpunten er gesignaleerd kunnen worden voor de bos- en hout-sector. Er zijn in principe twee vraag scenario’s: een gelijkblijvende vraag en een toename in de vraag van 2% per jaar. Aan de aanbodzijde is er gekeken naar een laag aanbod-scenario, waarbij het oogstpercentage ca. 40% bedraagt, en een hoog aanbodscenario, waarbij ca. 80% van de bijgroei geoogst wordt (het lage en hoge scenario is berekend met 2 modellen). Tabel 5.1 vat de uitkomsten samen van de vergelijkingen tussen de vraag en aanbod scenario’s (voor Nederland + grensstreek is alleen het hoge aanbod-scenario weergegeven). Voor de aanbodzijde is het meest gekeken naar de EFISCEN projecties. Tabel 5.1 Vergelijking van vraag en aanbod bij verschillende scenario’s Nederland Nederland+ grensstreek bij gelijkblijvende vraag bij groeiende vraag bij gelijk-

blijvende vraag bij groeiende vraag

laag aanbod hoog aanbod laag aanbod hoog aanbod hoog aanbod hoog aanbodTotale hoeveelheid rondhout

evenwicht evenwicht of overschot

tekort evenwicht of tekort

evenwicht tekort

Naaldhout tekort evenwicht tekort tekort evenwicht tekort Loofhout evenwicht evenwicht tekort tekort evenwicht tekort Fijnspar tekort tekort tekort tekort tekort tekort Grove den evenwicht

of overschot overschot evenwicht overschot tekort tekort

Overig naaldhout

evenwicht overschot tekort overschot evenwicht tekort

Eik evenwicht of overschot

overschot evenwicht of overschot

overschot tekort tekort

Beuk evenwicht evenwicht evenwicht evenwicht evenwicht evenwicht Populier tekort tekort tekort tekort tekort tekort Overig loofhout

evenwicht overschot evenwicht overschot evenwicht evenwicht

De rondhoutverwerkende sector, die de laatste jaren al klaagt over tekort aan beschikbaar hout uit het Nederlandse bos, staat bij een gelijkblijvend vraagniveau en een laag aanbod de komende 20 jaar blijvende tekorten te verwachten van vooral fijnspar en populier. Voor grove den, eik, beuk en overig loofhout kan ook bij een laag aanbod nog wel aan de vraag worden voldaan. Bij een stijgende vraag en een laag aanbod zal er wel een tekort aan naaldhoutsoorten als douglas en lariks op kunnen treden. Bij deze vergelijking moet wel de kanttekening worden geplaatst dat dit gaat over de totale hoeveelheden per soort. Er is niet gekeken naar vraag en aanbod van afzonderlijke sortimenten. Per sortiment kunnen vraag en aanbod veel verder uiteenlopen.

78 Alterra-rapport 1510

Bij het meer voor de hand liggende scenario voor een groeiende vraag worden de tekorten aan fijnspar en populier nog duidelijker. Dit geldt niet alleen voor Nederland, maar ook als het aangrenzende gebied van Duitsland en België worden meegeteld. De vraag naar rondhout bestaat voor het grootste deel uit naaldhout. Bij een hoog oogstpercentage is aan de totale vraag naar naaldhout in Nederland de komende 10 jaar waarschijnlijk nog wel te voldoen. In het totale studiegebied is er echter een aanzienlijk tekort. Het grootste deel van de vraag naar naaldhout komt voor rekening van de fijnspar. Zowel in Nederland als in omliggende gebieden is een tekort aan fijnspar, en dit tekort lijkt alleen maar toe te nemen. Wellicht dat dit tekort op de kortere termijn opgelost kan worden door andere hout van andere soorten te gebruiken. Dit hangt echter sterk af van de toepassingsmogelijkheden. Bovendien lijken er voor de andere naaldhoutsoorten ook tekorten op te treden. Grove den is er momenteel in Nederland voldoende, ook bij een laag aanbod. Ook bij een groeiende vraag lijkt er voldoende hout te zijn. Het overschot neemt echter af door de stijgende vraag, waardoor er minder ruimte zal zijn voor export. In het totale gebied van Nederland, Niedersachsen, Norrhein-Westfalen en België is er meer vraag naar grove den dan dat er aangeboden wordt. Voor de Nederlandse boseigenaar betekent dit dat er voorlopig goede afzetmogelijkheden zijn voor grove den, zowel in ons eigen land als in de grensstreek. Voor de overige naaldhoutsoorten zoals lariks en douglas is er bij een laag aanbod en een gelijkblijvende vraag waarschijnlijk ongeveer genoeg hout beschikbaar in ons land. Bij een hoog oogstpercentage lijkt er in Nederland ook bij een stijgende vraag voldoende beschikbaar. Dit geldt ook voor de omliggende grenslanden, wanneer de vraag gelijk blijft, maar bij het stijgende vraagscenario zijn er ook voor de overige naaldhoutsoorten tekorten te verwachten. De vergelijking van vraag en aanbod kan helaas niet voor niet voor de individuele boomsoorten binnen deze categorie worden uitgevoerd. Met betrekking tot de lariks is het van belang te constateren dat deze weinig areaal in de jongste leeftijdsklassen heeft en daarom zal de beschikbare hoeveelheid larikshout bij ongewijzigd beheer op langere termijn (na 20 jaar) sterk afnemen. Het aandeel loofhout in de staande voorraad is zowel in Nederland als in België als in de Duitse deelstaten aan het groeien. Uit de scenario’s blijkt voor de komende 20 jaar echter geen of hooguit een lichte toename van het aanbod van loofhout, ook bij een hoog oogstpercentage. Voor Nederland en de grensstreek gezamenlijk kan dit te maken hebben met het feit dat EFISCEN geen bijmengingen registreert. Gezien het tekort aan aanbod zou de groeiende voorraad mogelijkheden kunnen bieden voor boseigenaren om meer te oogsten. Vooral in Noord-Duitsland zijn relatief veel loofhoutzagerijen. Ook kan loofhout worden toegepast in de productie van MDF en voor de opwekking van energie. Van de loofhoutsoorten wordt populier in ons land het meest gevraagd. Het verwachte aanbod voor de komende 20 jaar is dramatisch lager dan de vraag. In toenemende mate wordt daarom al populier van elders ingevoerd. Het toekomstige aanbod van

Alterra-rapport 1510 79

populierenhout kan zowel voor Nederland als België en de Duitse deelstaten lang niet voldoen aan de vraag. Hier zal dus de komende 20 jaar een enorm tekort voor optreden. Verplaatsen van de verwerkingseenheden naar gebieden met een beter aanbod binnen het bekeken gebied lijkt dus ook geen oplossing te bieden. Wellicht zijn er mogelijkheden populierenhout voor bepaalde toepassingen te vervangen door andere houtsoorten. Het grootste deel van het populierenhout wordt gebruikt voor de productie van papier, pulp en karton. Hiervoor zou ook fijnspar gebruikt kunnen worden, maar geconstateerd is dat ook hiervan tekorten zullen optreden. Populierenhout wordt ook in aanzienlijke hoeveelheden (zie bijlage 4) verzaagd en gebruikt voor o.a. pallets. Hier zouden ook andere soorten voor gebruikt kunnen worden. Fijnspar en grove den worden reeds gebruikt. Wellicht bieden loofhoutsoorten zoals de opkomende berk een oplossing. Van eikenhout is er zelfs bij het stijgende vraagscenario voldoende aanbod vanuit het Nederlandse bos; bij een laag oogstpercentage zijn vraag en aanbod ongeveer in evenwicht. Voor het totale gebied van Nederland, België en de twee aangrenzende Duitse deelstaten lijkt er bij een groeiende vraag de komende 20 jaar een tekort te komen. Voor de Nederlandse boseigenaren zou dit over de grens (met name Noord-Duitsland) mogelijk extra afzetmogelijkheden betekenen. Hierbij moet ook gedacht worden aan mogelijkheden om te oogsten uit bossen zonder primaire productie-functie. Veel van deze bossen bestaan uit eik, waarbij aangetekend moet worden dat niet bekend is wat de kwaliteit van deze eiken is. Vraag en aanbod van beukenhout en overig loofhout lijken de komende 20 jaar ook redelijk in evenwicht te zijn. Bij een groeiende vraag zijn op de langere termijn enige tekorten te verwachten in het totale studiegebied. Hierbij is echter geen rekening gehouden met een toename van de bijmenging van beuk in veel bostypes. Wat de diameters betreft is er de komende 20 jaar wel een toename van zwaarder hout te verwachten, maar het aandeel dat boven de 50 cm komt is in het algemeen nog klein. Voor grove den is de grootste groei te verwachten van de klasse 30-40 cm, voor fijnspar voor de klasse 20-40 cm, voor overig naaldhout (waaronder douglas en lariks) voor de klasse 30-40 en 40-50 cm. Bij de loofhoutsoorten gaat het bij de eik om een relatief grote toename van de diameterklasse 10-20 cm en bij de beuk om de klassen tussen 20 en 50 cm. Betekenis voor de bossector Voor de Nederlandse boseigenaren geven de verwachte ontwikkelingen in vraag en aanbod de komende 20 jaar goede kansen. Het is mogelijk een veel grotere hoeveelheid rondhout af te zetten dan momenteel gebeurt. De markt vraagt het en de afnemende partijen zeggen het Nederlandse hout goed te kunnen inzetten voor alle reguliere toepassingen (behalve zeer specifieke): zaaghout voor allerlei doeleinden, papier en karton, palen, platen, tuinmeubilair, klompen en energie. En krapte in het aanbod biedt wellicht zicht op goede prijzen! Een verhoging van de houtoogst lijkt op het huidige productieve areaal slechts beperkt mogelijk. Verhoging van de oogst is waarschijnlijk wel mogelijk door te oogsten uit andere bossen en uit landschappelijke beplantingen en dergelijke.

80 Alterra-rapport 1510

De goede afzetmogelijkheden gelden voor alle naaldhoutsoorten, maar ook voor het groeiende aandeel loofhout is het aanbod nauwelijks groter dan de vraag. Afzetmoge-lijkheden liggen er zeker voor energie, maar wellicht ook ter vervanging van soorten waaraan een groot tekort komt, zoals fijnspar en populier. Verder zijn er mogelijk ook wat regionale afzetmogelijkheden voor nieuwe (streek)producten. Betekenis voor de houtsector De tekorten aan naaldhout en populier, waar de houtverwerkende industrie nu reeds mee kampt, zullen de komende 20 jaar groter worden. Voor de meeste soorten, met name populier en fijnspar, is er een veel grotere vraag dan aanbod. De verwachte tekorten kunnen misschien deels opgevangen worden door andere soorten te gebruiken. De mogelijkheden hiervoor hangen echter sterk van de toepassingen af. Prijsstijgingen voor veel gevraagde soorten lijken logisch. Een krapte in aanbod zou gecompenseerd kunnen worden door verhoogde import, maar ook binnen het gebied van Nederland, België en de aangrenzende Duitse deelstaten Niedersachsen en Nordrhein-Westfalen lijken de tekorten voor de veel gevraagde soorten als fijnspar en populier groter te worden. Mogelijk leidt dit er toe dat het hout van nog verder aangevoerd moet worden. Op de wat langere termijn is verplaatsing van de productie-capaciteit naar gebieden met voldoende aanbod een logische stap, vooral voor industrie waar veel hout omgezet wordt en de toegevoegde waarde laag is. Een onzekere factor in het geheel is de energiemarkt. Deze ontwikkelt zich op het moment sterk, maar het is onduidelijk wat de gevolgen zullen zijn. Als voor energie-hout hoge prijzen betaald gaan worden, zal concurrentie optreden met de huidige afnemers van hout. In dat geval zal de krapte in het aanbod van hout nog verder toenemen.

Alterra-rapport 1510 81

6 Aanbevelingen

Tijdens het onderzoek zijn een aantal zaken opgevallen, die tot de volgende aanbeve-lingen hebben geleid: - Om beter inzicht te krijgen in de vraag per boomsoort, zou dit bij de bedrijfs-

enquêtes aan de rondhoutverwerkende bedrijven (zaaghout, papierhout, paalhout, platenhout e.d.) gevraagd kunnen worden.

- Aanbevolen wordt om in de bedrijfsenquêtes onder de rondhoutverwerkers ook

de brandhoutsector mee te nemen. - Voor een exactere schatting van de werkelijke oppervlakte bos in ons land (het

wordt nu geschat op 315.000-360.000 ha) is een goede bosstatistiek nodig. Wellicht kan dit met een bijstelling van MFV.

- Het opnemen van oogst- en bijgroei data in MFV is van groot belang, niet alleen

voor hout maar ook voor ‘biomassa’ en voor ‘koolstofvastlegging’. Dit biedt wellicht ook mogelijkheden in het kader van actie 8 van het Forest Action Plan: werk maken van een Europees bosmonitoringsysteem.

- Voor toekomstige vergelijkingen van vraag en aanbod van rondhout, zou een data-

base en een model opgebouwd moeten worden, waarmee nationaal en internatio-naal gewerkt kan worden.

- Voor het gebruik van groeicijfers op opstandsniveau is men nog steeds aange-

wezen op de ‘oude’ opbrengsttabellen die voor een groot deel zijn gebaseerd op sectiemetingen en beheersregimes van jong, gelijkjarig bos grotendeels bestaande uit monoculturen. Voor een goede inschatting van volumes, bijgroei e.d. van het ouder, ongelijkjariger en gemengder wordende bos zijn aanvullende metingen nodig.

- Voor een betere marktverkenning is het aan te bevelen structurele uitwisseling van

data te bewerkstelligen met Duitse, Belgische en Luxemburgse instellingen.

82 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 83

Literatuur

Aa, B. van der, G. Lejeune & M. Dumortier, 2003. Duurzame houtoogst. Natuurrapport 2003. Instituut voor natuurbehoud.

Anna Lise, S.V.P, Utrecht, 2002. Branche analyse voor de Nederlandse markt voor

gezaagd hard- en zachthout. Belgische Federatie van de Houtinvoerhandel 2004 Statistieken, mei 2004. Berger, E.P., J. Luijt & M.J. Voskuilen, 2005. Bedrijfsuitkomsten in de Nederlandse

particuliere bosbouw over 2004. LEI-Rapport 1.05.05. LEI, Den Haag Burger, F.W., 1987. Mogelijkheden van weg- en grensbeplantingen voor de hout-

produktie. Doctoraal Scripties 1986/1987, nr. 10. Vakgroep Bosbouwtechniek, Landbouwuniversiteit Wageningen

LEI, 2004. Bedrijfsuitkomsten in de Nederlandse particulier bosbouw 1997-2004.

BInternet. Centraal Bureau voor de Statistiek, 1985. De Nederlandse bosstatistiek (1980-1983).

Staatsuitgeverij/CBS-publikaties. ’s Gravenhage. Dirkse, G.M., W.P. Daamen, H. Schoonderwoerd & J.M. Paasman, 2003. Meetnet

Functievervulling bos. Rapport EC-LNV nr. 2003/231. Expertisecentrum LNV Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, Ede. 62 p.

Dirkse, G.M., W.P. Daamen, H. Schoonderwoerd, M. Japink, M. van Jole,

R. van Moorsel, P. Schnitger, W.J. Stouthamer & M. Vocks,. 2006 (concept aug/sept 2006). Meetnet Functievervulling bos 2001-2005, Vijfde Nederlandse Bosstatistiek.

Dijkstra, H., J.J. de Jong, C. Schuiling & M.N. van Wijk, 2001. Kosten van

landschapsbeheer. Grondslagen voor verdeling van geld voor landschapsbeheer. Alterra-rapport 204. Alterra, Research Instituut voor de Groene Ruimte, Wageningen. 88 p.

Flemming, J. & M. Knoll, 2006. Basisstudie 1: Ist-Analyse Wald und Holz in

Deutschland. Holzwende Paper, Institut für Zukunftsstudien und Technologiebewertung, Berlin, Juni 2006.

Galembert, B. de, 2003. Wood supply for the growing European pulp and paper

industry. Confederation of European Paper Industries (CEPI)

84 Alterra-rapport 1510

Hekhuis, H.J., 1992. Het houtaanbodgedrag van particuliere boseigenaren. Nederland Bosbouw Tijdschrift 64 (1): 17-25

Hinssen, P.J.W. & W.P. Daamen, 1992. Houtoogst Nederlandse bos 1988 tot 1992. Image Team, 2001. The IMAGE 2.2 implementation of the SRES scenarios:

A comprehensive analysis of emissions, climate change and impacts in the 21st century. Main disc, National Institute for Public Health and the Environment, Bilthoven, the Netherlands. RIVM CD-ROM publication 481508018

Van der Jagt, J.L. (Ed.), H.J.L. Custers, H.H. Hekhuis, J.J. Jansen, A.F.M. Olsthoorn,

A. Oosterbaan & P. Schmidt, 1997. Kennis voor geïntegreerd bosbeheer. Achtergrondkennis voor het in de praktijk toepassen van geïntegreerd bosbeheer. Werkdocument IKC Natuurbeheer, Nr. W-157: 17-22.

Jans, R., 2005. Toekomstperspectief bosbedrijf. Notitie t.b.v. Bosschap. Jansen, J.J., J. Sevenster, P.J. Faber (Eds.), 1996. Opbrengsttabellen voor belangrijke

boomsoorten in Nederland. IBN Rapport 221, Hinkeloord Report No 17. Koppejan et al., 2005. De verwachte beschikbaarheid van biomassa in 2010’, Senter

Novem. Kramer, K. (Ed.), 2004. Effects of silvicultural regimes on dynamics of genetic and

ecological diversity of European beech forests; impact assessment and recommendations for sustainable forestry. Alterra, Wageningen.

Kuiper, L. & R. Jans, 2001. Nederlands houtgebruik in beeld. Stichting Probos, Zeist,

48 p. LEI, 2006. Bedrijfsuitkomsten in de Nederlandse particuliere bosbouw over 2005. Mantau, U. & C. Sörgel, 2003. Standorte der Holzwirtschaft. Holzwerkstoffindustrie.

Produktion und Rogstoffeinsatz. Universität Hamburg. Ordinariat für Weltforstwirtschaft. Arbeitsbereich Ökonomie der Forst- und Holzwirtschaft.

Mantau, U. & B. Bilitewski, 2005. Stoffstrom-Modell- Holz, Bestimmung des

Aufkommens, der Verwendung und des Verbleibs von Holzprodukten, Forschungsbericht für den Verband Deutscher Papierfabriken e.V. (VDP), Celle, 65 S.

Mantau, U. & C. Sörgel 2006. Energie-holzverwendung in privaten Haushalten:

Marktvolumen und verwendete Holzsortimente.

Alterra-rapport 1510 85

Meuleman, B., L. Kuiper & G. Nabuurs, 2005. Effect: EU Forest for Renewable Energy to mitigate climate. Report. Ordered by the European Commission DG Environment (contract no. ENV.B B4-3040/2003/363912/MAR/B3).

Mobilisierbare Holzpotentiale geringer als erwartet. Holzcentralblatt 9, 2006. Ochs, T., C. Duschl & B. Seintsch, 2007. Struktur und Rohstoffbedarf der

Holzwirtschaft. Teil 1 der Studie ‘ Regionalisierte Struktur- und Marktanalyse der 1.

Okken, P.A., H.J.A. van den Akker, J.M. Bais, J. van Doorn & A.D. Kant, 1992.

Houtkachels in Nederland; bijdrage aan energievoorziening en milieubelasting. NOVEM/ECN, Petten.

Verarbeitungsstufe der Holzwirtschaft’. Forst- und Holzwirtschaft 10, März 2007.

p. 269-271. Ochs, T., C. Duschl & B. Seintsch, 2007. Rohstoffversorgung beim Nadelholz

angespannt. Teil 2 der Studie ‘Regionalisierte Struktur- und Marktanalyse der 1. Verarbeitungsstufe der Holzwirtschaft’. Forst- und Holzwirtschaft 12, März 2007. p. 318-320.

Oldenburger, J., 2005. Nederlandse rondhoutverwerking in 2004. Bosberichten Probos

2005 nr. 6. Platform Hout Nederland en LNV, 2005. Visie op de houtoogst. Probos, Wageningen.

24 p. Polley, H. & F. Kroiher, 2006. Entwicklung des potenziellen Rohholzaufkommesn.

Teil 2: Laubholz. Holz-Zentralblatt 42, Oktober 2006. p. 1223-1225. Polley, H. & F. Kroiher, 2006. Entwicklung des potenziellen Rohholzaufkommesn.

Teil 3: Nadelholz. Holz-Zentralblatt 42, Oktober 2006. p. 1223-1225. Pöyry, J., 2002. Struktur und Marktanalyse der Forstwirtschaft und der

Holzverbrauchende Industrie in Nordrhein-Westfalen. 1 Absatzstufe. Clusterstudie Forst und Holz NRW. 439 p.

Probos, 2005. Kerngegevens Bos en Hout in Nederland. Stichting Probos,

Wageningen. Probos, 2006. Overzicht van het in ons land verwerkte rondhout in 2005. Stichting

Probos, Wageningen

86 Alterra-rapport 1510

Pussinen, A., M.J. Schelhaas, E. Verkaik, E. Heikkinen, J. Liski, T. Karjalainen, R. Päivinen & G.J. Nabuurs, 2001. Manual for the European Forest Information Scenario Model (EFISCEN 2.0). European Forest Institute Internal Report 5. http://www.efi.fi/publications.

Schelhaas, M.J., J. van Brusselen, A. Pussinen, E. Pesonen, A. Schuck, G.J. Nabuurs &

V. Sasse, 2006. Outlook for the Development of European Forest Resources. A study prepared for the European Forest Sector Outlook Study (EFSOS). Geneva Timber and Forest Discussion Paper, ECE/TIM/DP/41. UN-ECE, Geneva. 118 p.

Schelhaas, M.J., E. Cienciala, M. Lindner, G.J. Nabuurs & G. Zianchi, 2007.

Quantification of carbon gains of selected technical and management-based mitigation measures in forestry. MEACAP WP4 D11. 17 p.

Schoonderwoerd, H. & W.P. Daamen, 1999. Houtoogst en bosontwikkeling in het

Nederlandse bos 1984-1997. St. Bosdata, Wageningen. Schoonderwoerd, H. & W.P. Daamen, 2000. Kwantitatieve aspecten van bos en

bosbeheer in Nederland: Resultaten Houtoogststatistiek 1995-1999. Stichting Bosdata, Wageningen. 19 p.

Seubring, A.M., 1997. Hout in het Nederlandse bos; analyse van de ontwikkelingen

van voorraad, bijgroei en oogst van het Nederlandse bos in de periode 1988-1996.

Singels, M., J.P.G.N. Klooster & G. Hoek 2005. Luchtkwaliteit in Nederland:

gezondheidseffecten en hun maatschappelijke kosten. Een beknopt overzicht van de stand van zaken in 2005. Delft, CE Publicatienummer: 05.4094.27.

Sörgel, C., U. Mantau & H. Weimar 2006. Standorte der Holzwirtschaft – Aufkommen

von Sägenebenprodukten und Hobelspänen. Universität Hamburg, Zentrum Holzwirtschaft. Arbeitsbereich Ökonomie der Holz- und Forstwirtschaft. Hamburg,

Sörgel, C. & U. Mantau, 2006. Standorte der Holzwirtschaft – Holz- und

Zellstoffindustrie – Abschlussbericht. Universität Hamburg, Zentrum Holzwirtschaft. Arbeitsbereich Ökonomie der Holz- und Forstwirtschaft. Hamburg

Sörgel, C. & U. Mantau 2006. Strukturentwicklung der Sägeindustrie in vier Jahren.

Holz-Zentralblatt, 132, 21, p. 651-653. Thürig, E. & M.J. Schelhaas, 2006. Evaluation of a large-scale forest scenario model in

heterogeneous forests: A case study for Switzerland. Canadian Journal of Forest Research 36 (3) p. 671-683.

Alterra-rapport 1510 87

United Nations, 2005. European Forest Sector Outlook Study 1960-2000-2020 Main report. Geneva timber and forest study paper 20. United Nations, Genev, 234 p.

www.biomassa.de www. bundeswaldinventur.de www.cobelpa.be www.febo.org Fédération Européenne du Négoce de Bois www. fnn.be www.febelhout.be www. fedemar.be www.forst.nrw.de/Gesamtclusterstudie www.fscnl.org 2006 www.houtinfobois.be www.hpe.de www.landesforsten.de www.pellets2006.de www.saegeindustrie.de www.vdp-online.de www.vrom.nl www.zmp.de/agrarmarkt/holz

88 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 89

Bijlage 1 Bos (x 100 ha) met productiecomponent per eigendoms-categorie en diameterklasse

Hoofdboomsoort Eigcategorie Diameterklasse (cm) 1-10 11-30 31-50 >50 Totaal Groveden Min LNV 4 160 17 181 Overige Staat 3 57 10 70 Provincies 1 1 Gemeenten 3 148 10 161 Ov.Publ.r. org 4 4 NB-organisatie 4 146 28 178 Particulieren 12 251 27 290 Group Total 26 767 92 885 Overige den Min LNV 1 54 5 60 Overige Staat 4 4 Provincies 1 1 2 Gemeenten 1 31 4 36 Ov.Publ.r. org 6 6 NB-organisatie 13 6 19 Particulieren 20 5 25 Group Total 2 129 21 152 Douglas Min LNV 41 23 2 66 Overige Staat 3 3 1 7 Gemeenten 1 11 7 19 NB-organisatie 13 11 24 Particulieren 5 24 23 52 Onbekend 1 1 Group Total 6 93 67 3 169 Lariks Min LNV 1 46 24 71 Overige Staat 3 1 4 Gemeenten 1 20 3 24 NB-organisatie 1 13 11 25 Particulieren 39 9 48 Group Total 3 121 48 172 Spar Min LNV 42 13 55 Overige Staat 1 1 Gemeenten 11 11 Ov.Publ.r. org 1 1 NB-organisatie 1 14 5 20 Particulieren 3 29 8 40 Group Total 4 97 27 128 Overig naaldhout Min LNV 2 2 4 Overige Staat 1 1 Gemeenten 1 1 NB-organisatie 3 3 Particulieren 2 3 5 Group Total 8 6 14 Eik Min LNV 16 91 15 122 Overige Staat 1 17 9 1 28 Provincies 1 1 2 Gemeenten 4 37 10 1 52 Ov.Publ.r. org 1 9 10 NB-organisatie 2 65 18 85 Particulieren 9 110 35 2 156 Group Total 33 330 88 4 455

90 Alterra-rapport 1510

Hoofdboomsoort Eigcategorie Diameterklasse (cm) 1-10 11-30 31-50 >50 Totaal Beuk Min LNV 15 3 1 19 Overige Staat 1 1 6 8 Provincies 1 1 Gemeenten 5 8 13 Ov.Publ.r. org 1 1 2 NB-organisatie 4 14 2 20 Particulieren 8 9 17 Group Total 1 35 41 3 80 Populier Min LNV 34 13 1 48 Overige Staat 3 5 8 Provincies 1 1 Gemeenten 6 8 14 Ov.Publ.r. org 3 1 4 NB-organisatie 1 12 5 18 Particulieren 2 32 11 3 48 Onbekend 1 1 Group Total 3 92 43 4 142 Overig loofhout Min LNV 14 63 5 82 Overige Staat 3 10 13 Provincies 1 1 Gemeenten 2 22 2 26 Ov.Publ.r. org 1 4 5 NB-organisatie 1 20 2 23 Particulieren 8 43 2 1 54 Group Total 29 163 11 1 204 Kapvlakte Min LNV 2 1 3 Overige Staat 2 2 Group Total 4 1 5 Totaal 107 1839 445 15 2406

Alterra-rapport 1510 91

Bijlage 2 Ontwikkeling van de oppervlakte, voorraad en oogst (met schors) in vier perioden

Soort 1988- 1992

1988- 1992

1988-1992

1993-1997

1993- 1997

1993-1997

1995- 999

1995- 1999

1995- 1999

Opper-vlakte

(ha)

Voor- raad (m3 x 1000)

Oogst

(m3 x 1000)

Opper-vlakte

(ha)

Voor-raad (m3 x 1000)

Oogst

(m3 x 1000)

Opper- vlakte

(ha)

Voor- raad (m3 x 1000)

Oogst

(m3 x 1000)

Lariks 18459 3700 142 16652 3600 122 15776 3700 131Douglas 17148 3400 94 18370 4300 162 18323 4500 169Spar 13477 2600 75 12980 2800 128 12599 2800 125Grove d 97717 15500 398 95746 15000 520 96003 15200 461Ov. den 18643 3000 90 17526 3700 99 17534 4000 87Ove. nldhout 2041 500 15 2235 600 13 2189 700 17Zomereik 40312 6900 86 42019 7800 97 42602 8300 81Populier 17092 2600 162 16627 3200 133 16246 3400 127Beuk 10334 2600 43 10208 2900 26 10780 3100 21Ove. lfh. 42076 7600 175 42511 8800 155 42310 9500 136Kapvlakte 3897 3976 3149 Totaal 281196 48300 1278 278850 52600 1455 277512 55000 1354 1(** 1 1 1 1 1 1 1 (* Overig naaldhout en overig loofhout samen (** Bron: 1 = H. Schoonderwoerd et al. 2000 Schattingen van de oogst van industrieel rondhout ((m3 met schors, excl. brandhout) 1997 2000 2001 2003 2004 2005 Grenen 372.000 266.000 262.828 235.345 247000 277.802 Vuren 141.000 93.000 115.189 106.221 142000 142.989 Lariks 174.000 120.000 118.280 140.626 135000 145.387 Douglas 167.000 148.000 171.762 159.537 148000 178.460 Eik 38.000 28.000 30.348 40.775 35000 42.289 Beuk 28.000 8.000 13.508 17.523 11000 13.937 Populier/Wilg 279.000 192.000 172.244 145.432 160000 162.884 Overig 6.000 8.000 6.188 13.320 16000 31.583 Totaal 1.205.000 863.000 890.437 858.779 894000 995.331 Bron: Probos

92 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 93

Bijlage 3 Overzicht van beplantingen buiten bosverband

Aantal (abs.) Km Aantal bomen Aantal hectares Bijgroei (m3 per jaar)

solitaire bomen 257530 257530 1288 9915 bomenrijen 20458 2557250 30687 236289,9 houtwallen 3894 3115 23987,04 heggen 12721 286223 6361 48976 loofbos <0.5 ha 29307 225664 naaldbos <0.5 ha 1072 6432 gemengd bos < 0.5 570 2850 Totaal m3/jr potentieel 554114 Totaal m3/jr oogstbaar *) 443291 *) 20% valt af vanwege te slechte ontsluiting e.d. Aannames: - 200 bomen per ha - om de 8 m,een boom, kroonbreedte 15m - houtwal 8m breed - 45% rij bomen(om de 20 m) met struiken - 45% haag rij struiken - bijgroei 7, 5 m3 per ha per jaar - 10% geschoren haag Bron: Dijkstra et al., 2001; Burger, 1987

94 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 95

Bijlage 4 Bevraagde vertegenwoordigers uit de rondhout verwer-kende sector

1 de heer J. Smeenk, kartonfabriek Mayr-Melnhof, Eerbeek 2 de heer R. Jacobs, Parenco hout, Renkum 3 de heer Willemsen, Willemsen Naaldhout, Beuningen 4 de heer Assink (sr.), zagerij Assink, Neede 5 de heer A. Hop, Boeve en Hop, Uddel 6 de heer C Siero, Ned. Rondhout Combinatie, Nieuwleusen 7 de heer H. Meulendijk, Meulendijks Rondhout, Heeze

96 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 97

Bijlage 5 Capaciteit van de Duitse zaagindustrie Bron: Sörgel, Mantau en Weimar 2006

98 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 99

Bijlage 6 Capaciteit van de papier- en pulpfabrieken in Duitsland Bron: Sörgel, Mantau en Weimar 2006

100 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 101

Bijlage 7 Overzicht van de vraag naar rondhout in de verschillende sectoren in het jaar 2005

RONDHOUTVRAAG 2005 (=verwerkingscapaciteit) Soort NED BELG NRW NS TOTAAL Zagerijen Fijnspar 63 1300 2100 1500 4963 Grove den 157 500 180 400 1237 ov nldh 178 200 100 100 578 tot nld 398 2000 2380 2000 6778 Eik (incl Am. eik) 35 210 90 100 435 Beuk 15 175 170 500 860 Populier 141 320 461 ov lfh 4 75 100 180 359 tot lfh 195 780 360 780 2115 TOT ZGH 593 2780 2740 2780 8893 Papier, karton, pulpind. Fijnspar 54 50 100 100 304 Grove den 0 ov nldh 0 tot nld 54 50 100 100 304 Eik (incl Am. eik) 500 50 500 1050 Beuk 100 50 500 650 Populier 65 500 50 100 715 ov lfh 300 200 500 tot lfh 65 1400 150 1300 2915 TOT PH 119 1450 250 1400 3219 Platenindustrie Fijnspar 1000 500 100 1600 Grove den 900 400 200 1500 ov nldh 100 200 70 370 tot ndl 2000 1100 370 3470 Eik (incl Am. eik) 0 Beuk 200 200 60 460 Populier 100 100 30 230 ov lfh 200 100 30 330 tot lfh 500 400 120 TOT PL 0 2500 1500 490 4490 Palenindustrie Fijnspar 68 1 69 Grove den 7 1 8 ov nldh 6 2 8 tot nld 84 4 0 0 88 Eik (incl Am. eik) 2 2 Beuk 0 Populier 0 ov lfh 7 11 18 tot lfh 9 11 0 0 20 TOT PA 93 15 0 0 108 Klompenindustrie tot lfh 14 14 Fineerbedrijven tot nld Eik (incl Am. eik) 40 40 Beuk 30 30 Populier 0 ov lfh 15 15 tot lfh 0 0 85 0 85 TOT FI 0 0 85 0 85

102 Alterra-rapport 1510

RONDHOUTVRAAG 2005 (=verwerkingscapaciteit) Soort NED BELG NRW NS TOTAAL Energie (incl. brand-hout) Fijnspar 7 15 15 15 52 Grove den 7 20 10 10 47 ov nldh 11 15 15 15 56 tot nld 25 50 40 40 155 Eik (incl Am. eik) 20 15 20 20 75 Beuk 20 10 30 30 90 Populier 20 10 30 ov lfh 20 15 10 10 55 tot lfh 80 50 60 60 250 TOT EN 105 100 100 100 405 Overige bedrijven Fijnspar 20 20 40 20 100 Grove den 40 10 20 10 80 ov nldh 20 40 60 tot nld 80 30 100 30 240 Eik (incl Am. eik) 15 10 30 10 65 Beuk 5 15 20 40 Populier 0 ov lfh 10 21 10 41 tot lfh 20 20 66 40 146 TOT OV 100 50 166 70 386 TOT NLD 641 4134 3720 2540 11035 TOT LFH 383 2761 1051 2300 6495 Totaal 1024 6895 4771 4840 17530 NED BELG NRW NS TOTAAL zaaghout 593 2780 2740 2780 8893 papier e.a. 119 1450 250 1400 3219 platen 0 2500 1500 490 4490 palen 93 15 0 0 108 klompen 14 0 0 0 14 fineer 0 0 85 0 85 energie 105 100 100 100 405 overige 100 50 166 70 386 Totaal 1024 6895 4841 4840 17600 Bronnen Nederland België NRW NS zaaghout 7) 1)13) 5)6)8)9)15)19) 5)6)17)19) papier ea. 7) 3)11) 20) 20) platen 7) 12)13)14) 5)6) 5)6) palen 7) klompen 7) fineer 7) 15) energie 4)7)21) 13) 10)16)18) 10)16)18 overige 7) 22) 1) Belgische Federatie van de Houtinvoerhandel 2004 Statistieken mei 2004. 2) Flemming J. en M. Knoll, 2006. Basisstudie 1: Ist-Analyse Wald und Holz in Deutschland. Holzwende

Paper, Institut für Zukunftsstudien und Technologiebewertung, Berlin, Juni 2006. 3) Galembert B. de, 2003. Wood supply for the growing European pulp and paper industry. Confederation of

European Paper Industries (CEPI). 4) Koppejan et al. 2005. De verwachte beschikbaarheid van biomass in 2010’, Senter Novem.

Alterra-rapport 1510 103

5) Mantau U. en C. Sörgel 2003. Standorte der Holzwirtschaft. Holzwerkstoffindustrie. Produktion und Rogstoffeinsatz. Universität Hamburg. Ordinariat für Weltforstwirtschaft. Arbeitsbereich Ökonomie der Forst- und Holzwirtschaft.

6) Mantau, U. en B. Bilitewski 2005. Stoffstrom-Modell- Holz, Bestimmung des Aufkommens, der Verwendung und des Verbleibs von Holzprodukten, Forschungsbericht für den Verband Deutscher Papierfabriken e.V. (VDP), Celle, 65 S.

7) Probos 2006. Overzicht van het in ons land verwerkte rondhout in 2005. 8) Sörgel, C., U. Mantau., H. Weimar 2006. Standorte der Holzwirtschaft – Aufkommen von

Sägenebenprodukten und Hobelspänen. Universität Hamburg, Zentrum Holzwirtschaft. Arbeitsbereich Ökonomie der Holz- und Forstwirtschaft. Hamburg,

9) Sörgel, C., U. Mantau 2006. Standorte der Holzwirtschaft – Holz- und Zellstoffindustrie – Abschlussbericht. Universität Hamburg, Zentrum Holzwirtschaft. Arbeitsbereich Ökonomie der Holz- und Forstwirtschaft. Hamburg

Sörgel, C., U. Mantau 2006. Stukturentwicklung der Sägeindustrie in vier Jahren. Holz-Zentralblatt, 132, 21, p. 651-653.

10) www.biomassa.de 11) www.cobelpa.be 12) www. fnn.be 13) www.febelhout.be 14) www. fedemar.be 15) www.forst.nrw.de 16) www.hpe.de 17) www.landesforsten.de 18) www.pellets2006.de 19) www.saegeindustrie.de 20) www.vdp-online.de 21) www.vrom.nl 22) www.zmp.de/agrarmarkt/holz

104 Alterra-rapport 1510

Alterra-rapport 1510 105

Bijlage 8 Kalibratie resultaten van ForGEM op opbrengsttabellen

Beuk Berk

0

100

200

300

400

0 50 100 150

Age

Volu

me

(m3/

ha)

ForgemYield table

050

100150200250300350

0 50 100

Age

Volu

me

(m3/

ha)

ForgemYield table

0

10

20

30

40

50

60

0 50 100 150Age

Ave

rage

dia

met

er

ForgemYield table

0

10

20

30

40

50

0 50 100Age

Ave

rage

dia

met

er

ForgemYield table

0100200300400500600700800900

1000

0 50 100 150

Age

Tota

l pro

duct

ion

(m3/

ha)

ForGEMyield table

0

100

200

300

400

500

600

700

0 20 40 60 80 100

Age

Tota

l pro

duct

ion

(m3/

ha)

ForGEMyield table

0

5

10

15

20

25

30

0 50 100 150Age

Bas

al a

rea

(m2/

ha)

ForgemYield table

05

1015

20253035

0 50 100Age

Bas

al a

rea

(m2/

ha)

ForgemYield table

106 Alterra-rapport 1510

Grove den Douglas

050

100150200250300

0 50 100 150

Age

Volu

me

(m3/

ha)

ForgemYield table

0100200300400500600

0 50 100 150

Age

Volu

me

(m3/

ha)

ForgemYield table

0

5

10

15

20

25

30

0 50 100 150Age

Ave

rage

dia

met

er

ForgemYield table

05

1015202530354045

0 50 100 150Age

Ave

rage

dia

met

erForgemYield table

0

100

200

300

400

500

600

0 50 100 150

Age

Tota

l pro

duct

ion

(m3/

ha)

ForGEMyield table

0

200

400

600

800

1000

1200

0 20 40 60 80 100 120

Age

Tota

l pro

duct

ion

(m3/

ha)

ForGEMyield table

0

5

10

15

20

25

30

0 50 100 150Age

Bas

al a

rea

(m2/

ha)

ForgemYield table

05

1015202530354045

0 50 100 150Age

Bas

al a

rea

(m2/

ha)

ForgemYield table

Alterra-rapport 1510 107

Eik Fijnspar

050

100150200250300

0 50 100 150

Age

Volu

me

(m3/

ha)

ForgemYield table

0100200300400500600

0 50 100

Age

Volu

me

(m3/

ha)

ForgemYield table

05

1015202530354045

0 50 100 150Age

Ave

rage

dia

met

er

ForgemYield table

0

10

20

30

40

50

0 50 100Age

Ave

rage

dia

met

er

ForgemYield table

0

100

200

300

400

500

600

700

0 50 100 150

Age

Tota

l pro

duct

ion

(m3/

ha)

ForGEMyield table

0

200

400

600

800

1000

1200

0 20 40 60 80 100

Age

Tota

l pro

duct

ion

(m3/

ha)

ForGEMyield table

0

5

10

15

20

25

0 50 100 150Age

Bas

al a

rea

(m2/

ha)

ForgemYield table

05

1015202530354045

0 50 100Age

Bas

al a

rea

(m2/

ha)

ForgemYield table

108 Alterra-rapport 1510