Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de...

68
UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN Wetenschappelijke verhandeling Alain de Raymond MASTERPROEF EU-STUDIES PROMOTOR : (PROF.) DR. Hendrik Vos ACADEMIEJAAR 2009 - 2010 1 Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de Europeanen in de Europese Commissie aantal woorden: 21097

Transcript of Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de...

Page 1: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

UNIVERSITEIT GENT

FACULTEIT POLITIEKE EN SOCIALE WETENSCHAPPEN

Wetenschappelijke verhandeling

Alain de Raymond

MASTERPROEF EU-STUDIES

PROMOTOR: (PROF.) DR. Hendrik Vos

ACADEMIEJAAR 2009 - 2010

1

Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de Europeanen in de

Europese Commissie

aantal woorden: 21097

Page 2: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

0.1 AbstractHet vertrouwen van de Europeanen in de Europese Commissie is groter dan het vertrouwen in hun respectieve nationale regeringen, blijkt uit cijfers van Eurobarometer. In deze masterproef wordt verkennend en toetsend gezocht naar verklaringen. In de rijke vertrouwensliteratuur wordt verkennend gezocht. Via cross-nationale analyse worden economische, politieke en communicatieve hypotheses getoetst. Daarbij komt deze masterproef tot heel wat tegenstrijdige en onlogische bevindingen, waarmee wordt besloten dat het vertrouwen in de Europese Commissie deels normaal en deels uniek is.

2

Page 3: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

0 Titelblad (pagina 1)0.1 Abstract (2)0.2 Inhoudstafel (3)1.Inleiding (5)1.1 Onderzoeksvraag1.2 Korte inhoud2. Definities (7)2.1 Inleiding en definitie2.2 Politiek vertrouwen2.2.1 Definitie 2.2.2 Onderverdelingen politiek vertrouwen2.2.3 Aanverwante begrippen3 Waarom politiek vertrouwen? (10)3.1 Wat beïnvloedt politiek vertrouwen?3.2 Politiek wantrouwen3.2.1 Oorzaken3.2.2 Gevolgen en wenselijkheid4 Theorieën (14)4.1 Sociaal vertrouwen en sociaal kapitaal4.2 Culturele theorieën4.3 Institutionele theorieën4.4 Politieke communicatie5 Vertrouwen in de EU: Special case? (18)6 Vorming van de hypotheses (20)6.1 Economische hypotheses6.2 Politieke hypotheses6.2.1 Tevredenheid met de werking van de democratie6.2.2 Perceptie van transparantie6.2.3 Perceptie van corruptie6.2.4 Richting van de EU6.3 Communicatieve hypothese6.4 Slot en hypotheses op een rij7 Methodologie (27)7.1 Cross-nationale analyse en bedenkingen7.2 Structuur onderzoek8 Onderzoek variabelen (29)8.1 Vertrouwen in de Europese Commissie en de nationale regeringen: vergelijking8.2 Economische variabelen (30)8.2.1 Landenanalyse8.2.2 Verloopsanalyse8.2.3 Correlatie met vertrouwen8.2.4 Correlatie met vertrouwensverschil8.2.5 Besluit8.3 De werking van de democratie (33)8.3.1 Vertrouwen in de EU=vertrouwen in de Europese Commissie?8.3.2 Tevredenheid over de democratische werking van de EU8.3.3 Landenanalyse8.3.4 Verloopsanalyse8.3.5 Correlatie met vertrouwen8.3.6 Correlatie met vertrouwensverschil8.3.7 Besluit8.4 Perceptie van transparantie (39)8.4.1 Landenanalyse en verloopsanalyse

3

Page 4: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.4.2 Correlatie met vertrouwen8.4.3 Correlatie met vertrouwensverschil8.4.4 Besluit8.5 Perceptie van corruptie (41)8.5.1 Landenanalyse8.5.2 Verloopsanalyse8.5.3 Correlatie met vertrouwen8.5.4 Correlatie met vertrouwensverschil8.5.5 Besluit8.6 Richting van de EU (44)8.6.1 Landenanalyse8.6.2 Verloopsanalyse8.6.3 Correlatie met vertrouwen8.6.4 Correlatie met vertrouwensverschil8.6.5 Besluit8.7 Bewustzijn (47)8.8 Resultaten op een rij9 Conclusie en discussie (51)10 Dankwoord11 Bronvermelding12 Bijlagen

4

Page 5: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

1. Inleiding 1.1 OnderzoeksvraagInwoners van de Europese Unie (EU) vertrouwen de Europese Commissie meer dan hun nationale regering. Dat is zo in de grote meerderheid van alle lidstaten van de EU (Bruter, 2008). De centrale onderzoeksvraag in deze masterproef is waarom dat vertrouwensverschil bestaat. 25 jaar geleden was de situatie net omgekeerd: in geen enkel land vertrouwde men de Europese instituties algemeen gezien meer dan de nationale evenknie (Bruter, 2008).

Deels is het uitgevoerde onderzoek verkennend. Men weet heel weinig over hoe de Europeanen denken over de Europese instellingen (Caldeira en Gibson, 1998; Kumlin, 2009; Miller en Listhaug, 1990), ondanks de steeds uitbreidende macht van de EU. Onderzoek hiernaar zou relevant zijn om de legitimiteit van de EU, of het gebrek eraan, bij haar burgers beter te begrijpen (Janssen, 1991).

Toch zit vertrouwensonderzoek in de lift. Mogelijke verklaringen zijn de dalende legitimiteit van de Westerse democratieën (Miller en Listhaug, 1990) en het feit dat vertrouwen een heel breed concept is, waarmee men alle richtingen uit kan (Van de Walle en Bouckaert, 2007). Om die laatste reden is het ook heel moeilijk om een allesomvattende verklaring te geven voor het vertrouwensverschil tussen nationale regeringen en de Europese Commissie. Ongetwijfeld spelen ook psychologische en sociologische factoren een rol, hoewel ze hier niet in de diepte worden onderzocht. Aan de andere kant is deze masterproef een toetsingsonderzoek, aangezien de literatuur over vertrouwen bijzonder rijk is en nog steeds breed wordt onderzocht. Daaruit kan men vele hypotheses formuleren en toetsen.

Bij dit onderzoek komen vaak onlogische en merkwaardige bevindingen naar boven. Dat heeft de titelkeuze van deze masterproef beïnvloed. Om een voorbeeld te geven: zowat twintig procent van de Europeanen heeft nooit van de Europese Commissie gehoord (Eurobarometer 68). Als men overweegt dat diegenen die nog niet van de Commissie gehoord hebben haar ook niet vertrouwen, is dat bijzonder opmerkelijk. Dat zou betekenen dat van de mensen die wel gehoord hebben van de Commissie, een heel groot aandeel de Commissie vertrouwt. Deze en nog andere merkwaardige bevindingen zullen doorheen deze masterproef worden geanalyseerd, vanuit de wetenschappelijke literatuur en met eigen onderzoek. Een deel daarvan bevestigt de literatuur, andere delen niet. Dat zou verder onderzoek moeten stimuleren.

In Eurobarometer nummer 69 werd eenmalig gepeild naar de redenen voor het vertrouwen in de Europese Commissie.1 Meest gegeven antwoorden waren: 28 procent vond dat de Commissie op een democratische manier beslissingen nam, 26 procent dat ze de belangen van de burgers goed verdedigde, 23 procent dat ze het best geplaatst is om voorstellen voor de EU te maken, 16 procent dat ze voor economische groei in de nationale economie zorgt, 14 procent dat de Commissarissen konden worden vertrouwd, 12 procent dat ze hun visie op Europa goed vertegenwoordigde en 15 procent antwoordde spontaan dat ze meestal voorstander zijn van de EU. 7 procent antwoordde dat ze het niet wisten.

Deze antwoorden zullen rechtstreeks of onrechtstreeks worden onderzocht in dit onderzoek. Eerst zullen twee economische hypotheses worden geformuleerd en onderzocht, waarna vier politieke hypotheses aan de beurt zijn, zoals de vraag of de democratie op het Europese niveau werkelijk beter wordt geapprecieerd. Op het einde van de hypotheses zal nog worden onderzocht of bewustzijn geassocieerd is met vertrouwen op het Europese niveau. De structuur van het onderzoek wordt beschreven in het volgende deel.

1Vraag werd gesteld aan diegenen die aangaven dat ze de Commissie vertrouwden: 'Which of the following are the main reasons for trusting the European Commission?'. Voorstellen voor antwoorden werden dus al gegeven.

5

Page 6: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

1.2 Korte inhoudIn hoofdstuk twee zal dieper worden ingegaan op een aantal definities, concepten en onderverdelingen die in de literatuur over vertrouwen worden gebruikt. Dat is nodig omdat ze in de verdere studie door elkaar zullen worden gebruikt. Het belang van vertrouwen is het onderwerp van het derde deel, naast politiek wantrouwen en de gevolgen ervan. Dat is essentieel om het vertrouwensverschil tussen Europese Commissie en nationale regering in het juiste perspectief te plaatsen. In het vierde deel komen verschillende theorieën aan bod. Men kan op verschillende manieren verklaren hoe politiek vertrouwen in elkaar zit. Zo zijn er de institutionele, de communicatieve en de culturele theorieën, naast het onderzoek naar sociaal vertrouwen en de relatie met politiek vertrouwen. Ze houden er allemaal een andere visie op na binnen de politieke literatuur over de werking van politiek vertrouwen.

Binnen de EU-studies heeft zich een bepaalde literatuur over vertrouwen ontwikkeld. Dat wordt behandeld in het vijfde deel. Het is belangrijk te weten welke specifieke mechanismen in de EU een invloed zouden hebben op het vertrouwen in de Europese Commissie, zodat deze mechanismen ook kunnen worden getoetst. Toch is deze literatuur vooral gefocust op legitimiteit en steun, twee aanverwante begrippen. Vervolgens volgt in hoofdstuk zes de vorming van de hypotheses, afgeleid uit de vertrouwensliteratuur. Hierbij wordt rekening gehouden met de specificiteit van de EU van het vorige deel, en de 'algemene' vertrouwensliteratuur. Deze hypotheses houden, zoals eerder geschreven, economische, politieke en communicatieve variabelen in. In het zevende deel wordt de methodologie besproken, waarna het onderzoek volgt in het achtste deel. Daarin worden de opgebouwde variabelen verder onderzocht. In het laatste deel vinden de conclusie en de discussie plaats, die uit de resultaten van de variabelen en het literatuuronderzoek voortvloeien.

6

Page 7: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

2. Definities2.1 Inleiding en definitie Vertrouwen is een heel complexe inter-persoonlijke en organisationele constructie (Duck, 1997; Kramer en Tyler, 1995, geciteerd in Blind, 2006). Een ‘juiste’ definitie geven is dus moeilijk, er wordt enkel een aanzet gegeven. Wel is het zo dat in de meeste definities de elementen ‘risico’ en ‘interdependentie’ voorkomen (Lewicki en Tomlinson, 2003). Volgens Nooteboom (2002) is vertrouwen algemeen gezien een

‘disposition towards trusting behaviour, that is behaviour with limited safeguards, accepting vulnerability, based on the expectation that the risk is limited.’

De perceptie van de Europese bevolkingen dat het delegatierisico groter is bij de nationale regeringen dan bij de Europese Commissie, zou het vertrouwensrisico dus verklaren. Dat zegt natuurlijk niets over hoe de risico’s worden geschat. Levi en Stoker (2000) gebruiken een nauwere definitie: een persoon, groep of institutie die een ander vertrouwt, zal ‘freed from worry and the need to monitor the other party’s behaviour’ zijn. Uit deze definitie kan men afleiden dat vertrouwen een efficiënte manier is om lagere transactiekosten te verkrijgen. Dat kan zich in sociale, economische of politieke relaties voordoen (Fukuyama, 1995). Binnen de EU-studies zou men hier de machtsdelegatie van de lidstaten naar de Europese Commissie in kunnen plaatsen (zie bijvoorbeeld onder andere Pollack, 1997; Franchino, 2007; Moravcsik, 1991, 1998), in ruil voor vertrouwen van de lidstaten van de EU.

Toch is vertrouwen veel meer dan dat. Het is de onderbouw van elk menselijk contact en elke institutionele interactie. Vertrouwen, normen en netwerken zijn de hoofdelementen van sociaal kapitaal, dat alle economische relaties en processen ondersteunt (Tonkiss, Passe, Fenton en Hems 2000). Het is dus een bouwsteen voor de samenleving die kan worden gedelegeerd, en die gebouwd is op bepaalde risicoverwachtingen. Omdat vertrouwen ingewikkeld en zo essentieel is in de samenleving, zou het onwenselijk zijn om te beweren dat hier allesomvattende verklaringen kunnen worden gegeven.

2.2 Politiek vertrouwenVertrouwen in Europese Commissie en regeringen houdt 'politiek' en 'institutioneel' vertrouwen in. In het volgende deel wordt dieper ingegaan op wat politiek vertrouwen nu eigenlijk is, welke vormen ervan bestaan, en welke concepten nauw bij vertrouwen aansluiten.

2.2.1 definitieWe geven hier enkel een oppervlakkige definitie. De literatuur is te uitgebreid om hier dieper op in te gaan. Politiek vertrouwen is volgens Miller en Listhaug (1990):

‘The judgment of the citizenry that the system and the political incumbents are responsive, and will do what is right even in the absence of constant scrutiny’

Zo is politiek vertrouwen de centrale indicator van het gevoel van het publiek over haar politieke gemeenschap (Newton en Norris, 2000). Job (2005) breidt die politieke gemeenschap uit met de administratie: politiek vertrouwen is volgens haar de term die de ‘attitudes people have towards the future actions of government, government organisations, and the people who administer those abstract systems’ aanduidt. Hetherington (1998) interpreteert politiek vertrouwen meer evaluatief en normatief dan de vorige definitie: het is ‘a basic evaluative orientation toward the government founded on how well the government is operating according to people’s normative expectations’.

Terugkoppelend naar de definitie van vertrouwen, is politiek vertrouwen dus een evaluatieve vorm van vertrouwen gedelegeerd aan het politieke systeem, dat bestaat uit politici en de mensen onder hun hoede, gebaseerd op normatieve verwachtingen van prestaties, zonder dat het vertrouwen voortdurend aan het publiek moet worden getoetst.

7

Page 8: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

2.2.2 Binnen politiek vertrouwen: onderverdelingenBinnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende vormen van vertrouwen, en zijn er ook verwante begrippen. Deze vormen zullen worden verder nog gebruikt in de masterproef, vandaar de uitleg. Zo is er het onderscheid tussen ‘confidence’ en ‘trust’, het verschil tussen het diffuse en het specifieke vertrouwen, en de vormen ‘macro-level’ of ‘organisatonal’ vertrouwen, onderverdeeld in ‘system-based’ en ‘institution-based’ vertrouwen, tegenover ‘micro-level’ of ‘individual’ vertrouwen. In een schema ziet dat er zo uit:

Political trust

Macro-level (organisational)

System-based (diffuse)‘Confidence’Institution-based

(specific)Micro-level (individual)

‘Trust’

Bronnen: Citrin (1974), Miller (1974)

Politiek vertrouwen wordt hoofdzakelijk ingedeeld in een macroniveau en een microniveau. Het macroniveau, of organisationele niveau, verwijst naar een meer probleemoplossend perspectief. Burgers krijgen meer of minder vertrouwen omdat ze (on)tevreden zijn met de aangeboden beleidsalternatieven (Miller, 1974). Het microniveau, of individuele niveau, is vertrouwen in individuele politici. Hier is het perspectief meer op de persoon gericht. Het vertrouwen (of wantrouwen) is dan afhankelijk van de appreciatie van de politieke leiders (Citrin, 1974).

Het macroniveau kan dan nog eens worden ingedeeld in vertrouwen gebaseerd op het systeem (ook wel diffuus genoemd) en vertrouwen gebaseerd op instituties (ook wel specifiek genoemd). Het eerste is de beoordeling van het systeem, het tweede de beoordeling van politieke instituties. Dat laatste kan ook slaan op bijvoorbeeld de lokale administratie (Citrin, 1974; Blind, 2006). Bij deze onderverdeling hoort het vertrouwen in de Europese Commissie dus bij het specifieke, organisationele niveau. Toch is er geen waterdicht schot tussen organisationeel en individueel vertrouwen (infra, Hetherington, 1998).

Confidence = trust?Daarnaast is er de onderverdeling in ‘confidence’ en ‘trust’, die in het Nederlands natuurlijk niet bestaat. Sommige auteurs vinden dat we geen ‘trust’ kunnen geven aan een abstract systeem zoals de regering. ‘Confidence’ is hier volgens hen beter op zijn plaats. Dat laatste zou duiden op een passieve en langdurige emotie over het hele socio-politieke systeem, terwijl ‘trust’ veranderlijk is (zie Giddens 1990; Luhmann 2000; Nooteboom 2002; Seligman 1997; Sztompka 1999). Verder zal het onderscheid tussen ‘confidence’ en ‘trust’ niet worden gemaakt omdat het probleem zich niet stelt in het Nederlands. In het Engels zou hier ‘trust’ worden gehanteerd omdat het hele politieke systeem niet wordt geëvalueerd, maar slechts een deel ervan.

2.2.3 Aanverwante begrippenSteun = politiek vertrouwen?Steun wordt wel eens in de literatuur over de EU gebruikt. Men kan zich de vraag stellen of die politieke steun (‘support’) hetzelfde betekent als politiek vertrouwen. Easton (1975), bedenker van de systeemtheorie, maakt een onderverdeling in specifieke en diffuse steun. Specifieke verwijst naar steun voor bepaalde prestaties, diffuse naar attitudes tegenover politieke objecten. Easton concludeert dat diffuse steun nauw is verbonden met institutioneel vertrouwen, wat hier wordt onderzocht. Sommigen menen zelfs dat ze hetzelfde zijn (bijvoorbeeld Brehm en Rahn, 1997; Hetherington, 2004; Miller en Listhaug, 1990; Zmerli en Newton, 2008).

Zo zou men het relatief hogere vertrouwen in de EU en de vele negatieve referenda kunnen verklaren door te stellen dat de specifieke steun niet hoog is en de diffuse juist wel.

8

Page 9: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Legitimiteit = politiek vertrouwen?Legitimiteit is een toestand waarin burgers macht afstaan aan de staat, in de overtuiging dat die relatie goed is. Burgers doen dat gemakkelijker omdat de instituties zichzelf verantwoorden via verkiezingen en prestaties (Caldeira en Gibson, 1998). Bestuur kan als legitiem worden beschouwd, als 'its subjects regard it as proper and deserving of support' (Gurr, 1971). Legitimiteit is grotendeels afhankelijk van het publieke vertrouwen in de regering om fair (Easton, 1975) en efficiënt (Citrin en Green, 1986; Hetherington, 1998) op te treden. Daardoor is het concept legitimiteit sterk verbonden met het eveneens evaluatieve en normatieve concept vertrouwen. Het heeft een empirische (publieke steun en vertrouwen) en een normatieve (rechtvaardiging volgens normen, waarden en tradities) component (Meyer, 1999).

Voor de EU is legitimiteit steeds belangrijker geworden in de literatuur (infra). Dat komt door de politisering van de EU (Bruter, 2004) en het onderzoek naar de voorwaarden en de toekomst voor legitiem EU-bestuur. De negatieve uitkomsten van referenda over Europese integratie zorgen voor meer onderzoeksmateriaal (Meyer, 1999). Hierin zou ook de literatuur rond de 'Europese publieke sfeer' passen, kortweg een ruimte waarin publiek wordt gedebatteerd over de politiek die de EU volgt. Deze publieke sfeer zou de EU moeten legitimeren.2

2Zie hiervoor onder andere Calhoun (1992), Fraser (1990), Grewal (2001), Habermas (1989) en Risse (2002).

9

Page 10: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

3 Waarom politiek vertrouwen?De vraag die hier wordt gesteld, is waarom men vertrouwen zou moeten onderzoeken. 3.1 Wat beïnvloedt politiek vertrouwen?Volgens Mishler en Rose (2005) bieden culturele theorieën drie inzichten hierin:

1) Politiek institutioneel vertrouwen heeft een direct effect op de overlevingskansen van een politiek regime en haar werking. Het is één van de belangrijkste ingrediënten waarop de legitimiteit en duurzaamheid van politieke systemen zijn gebouwd (Blind, 2006). Daarnaast creëert het een vertrouwensrelatie tussen regering en burgers, met als gevolg dat politieke leiders meer speelruimte krijgen. Zo kan ze onpopulaire beslissingen, die op lange termijn positieve gevolgen hebben, nemen (Hetherington, 1998; Weatherford 1984, 1989).

2) Vertrouwen bevordert volgens culturele theorieën de aanvaarding van democratische waarden en idealen (Norris, 1999), en is dus het 'cement van de democratische samenleving' (Gaber, 2007).3 Daarnaast is bij hogere vertrouwenswaarden de kans hoger dat ondemocratische alternatieven worden verworpen. Zo zal institutioneel wantrouwen de legitimiteit en stabiliteit van democratische instituties ondermijnen, en steun aan ondemocratische regimes brandstof geven (Muller et al., 1982; Rose et al., 1998). Volgens Putnam (2000) is dat deels ook te danken aan de afwezigheid van sociaal vertrouwen (infra).

3) Ten slotte beïnvloedt de mate van vertrouwen kwaliteit en kwantiteit van politieke participatie (Brehm en Rahn, 1997; Hetherington, 1998; Norris, 1999; Putnam, 1993, 2000), wat essentieel is voor de werking van de democratie (Bäck en Kestilä, 2008). Vertrouwen versterkt het geloof dat de overheid responsief is. Vertrouwen zal burgers stimuleren om deel te nemen aan verkiezingen en activiteiten van het middenveld. Zo zullen hun eisen worden gehoord. Als de regering hier voldoende op ingaat, zal het vertrouwen stijgen. Daardoor is vertrouwen oorzaak en gevolg, het stimuleert participatie en die participatie kan ook meer vertrouwen tot gevolg hebben.4

Daarnaast is vertrouwen een belangrijke factor om rechtspraak en overheidsregels, zoals het correct invullen van de belastingaangifte, na te laten leven (Braithwaite, 1995; Braithwaite et al. 1994; Tyler 1984, 2004) en zou het economische voorspoed creëren (Fukuyama, 1995). Ook zou het vertrouwen in bepaalde instituties, zoals in de EU en in de nationale regering, gevolgen hebben voor het welzijn van de onderdanen (Hudson, 2006).

Belangrijk is dat institutioneel vertrouwen én invloed heeft op de huidige politieke leiders én op het politieke systeem. Deze staan niet los van elkaar. Als bekleders van bepaalde ambten slecht presteren, zal de institutie die ze vertegenwoordigen mogelijk minder worden vertrouwd. Ook blijkt dat mensen die een bepaalde institutie op een bepaald niveau vertrouwen, ook gemakkelijker een institutie op hetzelfde niveau zullen vertrouwen (Hetherington, 1998). Dat blijkt ook uit de redenen die ondervraagden aangaven om de Europese Commissie te vertrouwen: 14 procent zegt de Europese Commissarissen te vertrouwen, 15 procent zegt meestal de EU te vertrouwen (supra). Toch is het niet zo dat alle instituties afhankelijk zijn van elkaar voor politiek vertrouwen: de ‘Supreme Court’, het hoogste gerechtsorgaan in de Verenigde Staten, geniet een hoog vertrouwen, in tegenstelling tot andere instituties in de VS (Caldeira en Gibson, 1992). Mogelijke verklaring is dat deze institutie niet onder publieke druk staat en ondemocratisch georganiseerd is (Zakaria, 2003).

Als besluit: politiek institutioneel vertrouwen beïnvloedt de keuzemogelijkheden van politieke leiders, de steun voor democratische waarden, politieke participatie, economische vooruitgang en de naleving van overheidsregulatie. Dat betekent dat de Europese Commissie vandaag meer beleidsruimte heeft dan de nationale regeringen. Ook ondersteunt ze op onrechtstreekse wijze beter de democratische

3Eén van de uitzonderingen is het onderzoek van Espinal et al. (2006) in Centraal-Amerika, die stelt dat institutioneel vertrouwen niet verbonden is met het bezit van democratische waarden.4Citrin (1974) gaat hier niet mee akkoord. Ook Rosenstone en Hansen (1993) houden er een andere visie op na: wantrouwen zou politieke participatie stimuleren.

10

Page 11: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

waarden. Dat is in het Verdrag van Lissabon omschreven als één van de basiswaarden waarop de EU gebouwd is. Het vertrouwen in de Europese Commissie zou daarnaast politieke participatie positief moeten beïnvloeden. Merkwaardig genoeg is de opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement lager dan bij nationale verkiezingen (Cox, 2003) en remt de Europese Commissie de participatie in de Europese besluitvorming van belangengroepen en organisaties van de civiele samenleving5 af (Kohler-Koch, 2009; Smismans, 2008). Die groepen en organisaties blijken niet veel meer dan weinig betekenende koepelorganisaties te zijn (Pedersen, 1996, in Norris, 1997), die massaparticipatie in het Europese besluitvormingsproces eerder afremmen dan stimuleren (Rek, 2007; Tomsic en Rek, 2008; Warleigh, 2001). Ten slotte is de naleving van overheidsregulatie van groot belang voor de EU: volgens Majone (1994) is de EU een 'regulerende staat'. Daardoor zou men kunnen stellen dat politiek vertrouwen van essentieel belang is voor de EU.

3.2 Politiek wantrouwenVele wetenschappers zijn het erover eens dat in de meeste Westerse democratieën het sociaal (infra) en politiek vertrouwen vandaag op een laag pitje staan, zeker in verhouding met het verleden (zie onder andere Dalton, 2005; Misztal, 1996; Newton, 1999; Papadakis, 1999; Putnam, 2000; Uslaner, 2002; Warren, 1999). Zelfs Zweden, Finland en Noorwegen, traditioneel hoog scorend op vlak van vertrouwen, kenden een afname in de jaren ’90 (Bäck en Kestilä, 2008; Christensen en Laegrid, 2003). Ander voorbeeld zijn de Verenigde Staten, waar in 1964 driekwart van de bevolking haar regering vertrouwde. In 1995 was dit nog maar 15 procent (Barnes en Gill, 2000; Rosenstone en Hansen, 1993). Volgens gegevens van de World Value Survey zou het vertrouwen van de Europeanen in politieke instituties nog nooit zo laag zijn (Bruter, 2009). Recente studies en onderzoeken van overheidsorganisaties en ngo’s wijzen allemaal in dezelfde richting: sinds 2004 is er een consistente en alomtegenwoordige afname van vertrouwen in politieke instituties (Blind, 2006), en het wantrouwen verspreidt zich ook over universiteiten, het bedrijfsleven en de massamedia (Nye et al., 1997). Toch weet men niet of het hoge politieke vertrouwen in de jaren ’60 uitzonderlijk was, gezien er geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn van de periode daarvoor (Bowler en Karp, 2004). Sommige auteurs beweren dat er geen algemeen wantrouwen bestaat (zie bijvoorbeeld Listhaug, 1995).

Voor de Europese Commissie is dat des te opmerkelijker: 25 jaar geleden vertrouwde geen enkele bevolking van een lidstaat meer de Europese instituties dan de nationale equivalent, terwijl dat nu net omgekeerd is (Bruter, 2008).

3.2.1 OorzakenHoewel er een algemene daling in politiek en sociaal vertrouwen is, zoeken auteurs soms specifieke oorzaken. Oostenrijkers wijten de afname aan de ineenstorting van de ‘collectivistische consensus’. Canadezen beschuldigen nationalisme en separatisme. Duitsers verwijzen naar de problemen met de hereniging tussen Oost en West na de val van de Berlijnse muur (Dalton, 2005).

Er zijn in de literatuur verschillende verklaringen voor de algemene oorzaken. Het debat is in de Verenigde Staten al sinds de jaren ’60 aan de gang, niet toevallig wanneer het vertrouwen begon te dalen. Citrin (1974) probeerde te bewijzen dat het dalende vertrouwen enkel aan de huidige politieke generatie lag (het specifieke vertrouwen), Miller (1974) zag dit anders. Volgens hem lag het aan het politieke regime (het diffuse vertrouwen), verkiezingen zouden niets oplossen. Sinds dat debat volgde een stroom aan literatuur. Hieronder een beknopt overzicht.

Weil (1989) neemt aan dat slechte overheidsprestaties aan de basis liggen van het wantrouwen. Onder die prestaties horen de economische. Een slechte evaluatie van de nationale economische prestaties en de perceptie dat de overheid de fiscale en financiële uitdagingen niet aankan, zouden wantrouwen veroorzaken (Newton en Norris, 2000, Nye, 1997). Ook de toegenomen mondialisering heeft volgens 5Met civiele samenleving wordt het Engelse 'Civil Society' bedoeld. Eén van de vele definities: 'a specific mode of relations between the state and social groups such as families, business firms, associations, and movements that exist independent of the state' (Eisenstadt, 1995).

11

Page 12: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Alesina en Wacziarg (2000) een effect. Een hogere concurrentiedruk, economische ongelijkheid en marginalisatie tasten het vertrouwen in de effectiviteit van de regeringen aan. De Europese bevolking zou de Commissie in die logica als een betere buffer tegen de mondialisering zien.

Toch zijn economische redenen niet altijd doorslaggevend om het wantrouwen te verklaren. Bok (1997) onderzocht de economische prestaties van de Amerikaanse regering sinds 1960 en vond geen duidelijk verband met het vertrouwen in de regering. Van 1964 tot 1974 boomde de economie, terwijl het vertrouwen stelselmatig zakte. Na een onderzoek in Nieuw-Zeeland kwamen Barnes en Gill (2000) tot dezelfde conclusie.

Naast economische oorzaken zouden er ook politieke verklaringen zijn. Burgers zouden meer van hun regering eisen dan vroeger. Niet enkel basisrechten zouden voldoende zijn, maar burgers eisen nu ook pensioenen, vakanties en meer invloed in het politieke besluitvormingsproces (Dalton, 2005; Nye et al., 1997; Weil, 1989). Daarnaast zou er een gebrek aan een ‘unifying cause’ zijn, zoals in de Tweede Wereldoorlog, om de noodzakelijke maatschappelijke cohesie te krijgen (Nye et al., 1997). Zo kan men de plotse vertrouwensopgang in de Amerikaanse regering na 11 september 2001 verklaren (Chanley, 2002). Andere verklaring is dat de fundamenten van de representatieve democratie zouden geërodeerd zijn (Newton en Norris, 2000; Listhaug, 1995). Het politieke systeem zou volgens Miller en Listhaug (1990) niet meer in staat zijn het electoraat te vertegenwoordigen: 'if a majority of the citizens feel this is no longer the case, then where is democracy?' De Europese Commissie zou volgens deze logica institutioneel beter aangepast zijn om de burgers te vertegenwoordigen.

Andere mogelijke verklaring is de dalende participatie in politieke partijen. Omdat die in West-Europa en Noord-Amerika gevoelig geslonken is (Dalton en Wattenberg, 2000; Dahl, 2000) en omdat partijleden de overheid meestal meer vertrouwen (Keele, 2005) zou men hierin ook een verklaring kunnen vinden. Toch blijken de partijen op het Europese niveau veel minder sterk te zijn dan deze op het nationale niveau (Judge en Earnshaw, 2003 in Lindberg et al., 2008; Hix, 2002), wat dus niet zou kunnen verklaren waarom de Commissie meer wordt vertrouwd dan de regering.

Buiten politieke en economische, kan men ook bij de massamedia oorzaken vinden. Die zouden steeds meer de schandalen opzoeken, negatievere informatie verspreiden (Meyer, 2009), te veel op het conflict in plaats van de kern van de zaak gericht zijn (Nye et al., 1997), politieke feiten interpreteren terwijl ze daarvoor niet bekwaam genoeg zijn (Patterson, 1997), de feiten eenvoudiger voorstellen dan ze zijn, te negatief en ook te veel politiek in het nieuws brengen, en het partijlidmaatschap ondermijnen (Newton, 2006).6 Door negatiever en populairder bericht te geven, zou de bevolking steeds meer geloven, al dan niet terecht, dat politici corrupter zijn geworden (Barnes en Gill, 2000). Daardoor zou de perceptie van waardigheid en ethisch gedrag van de regering slechter geworden zijn (Job, 2005; Nye et al., 1997).

Binnen de politieke communicatie vindt Gaber (2007) nog een andere verklaring. In een democratie zouden politici eerlijk tegenover de bevolking moeten zijn. Maar ze zijn verplicht om een andere agenda te hebben om hun verkiezing veilig te stellen. Zo zouden ze in hun communicatie eerlijkheid moeten tonen, maar ook de boodschap dat ze de andere politici overtreffen. Daardoor zou het vertrouwen onvermijdelijk zakken. Regeringen zouden eerder communiceren in plaats van actie ondernemen, en het politieke systeem zou in elkaar storten. Oplossing is volgens Gaber nieuwe generaties politici en nieuwe ideeën, maar niet meer politieke communicatie: dat zou contraproductief zijn. Volgens deze logica is er niet voldoende afwisseling van politici en ideeën op het nationale niveau, maar wel op het Europese.

Ten slotte oppert Putnam (2000) dat een algemene daling van het sociaal kapitaal (infra) aan de basis ligt van het huidige wantrouwen.

6Dat is maar een kleine selectie van wat de massamedia wordt verweten. Voor een overzicht, zie Newton (2006).

12

Page 13: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Volgens de oorzaken van het wantrouwen zou men de Europese Commissie meer vertrouwen omdat ze een betere buffer tegen de globalisering is, ze beter institutioneel aangepast is aan de noden van het electoraat, en ze beter afgeschermd is van de media.

3.2.2: Wenselijkheid en gevolgenEen beetje politiek wantrouwen7 zou geen slechte zaak zijn. Politici en politieke instellingen moeten immers niet altijd worden vertrouwd, en geen enkele regering geniet het vertrouwen van al haar burgers (Aberbach en Walker, 1970). Een gezonde vorm van ‘geïnformeerd scepticisme’ kan als een noodzakelijk element van een werkende democratie worden beschouwd (Miller, 1974). Maar langere periodes van extreem politiek wantrouwen gaan steeds hand in hand met extreme ontevredenheid over de democratische werking. Dat zou ernstige gevolgen kunnen hebben (Blind, 2006; Norris, 1999; Tamara, 2008), en tot een conflict leiden dat niet met conventionele middelen kan worden beslecht (Miller, 1974). Als wantrouwige groepen geen invloed meer kunnen uitoefenen op de besluitvorming of instituties niet flexibel zijn, dan zijn ‘a destructive conflict and a breakdown in the social order’ mogelijk (Aberbach en Walker, 1970). De meeste onderzoekers nemen onvoorwaardelijk aan dat vertrouwen nodig is voor de efficiënte werking en overleving van een democratisch regime (Mishler en Rose, 2005).

Verloren politiek vertrouwen is moeilijk te herwinnen, omgekeerd is verworven vertrouwen moeilijk te verliezen (Easton, 1975). Een overheidsagentschap moet gedurende lange tijd succesvolle en geloofwaardige prestaties afleveren, om het vertrouwen te laten stijgen. Daardoor heeft elke beleidsactie potentieel om vertrouwen te kweken (Porte en Metlay, 1996). Eens het verloren is, kan het zelfs in sommige gevallen niet meer herwonnen worden (Slovic, 1993). Daarnaast zorgt institutioneel wantrouwen voor een toename in individueel wantrouwen, net als omgekeerd (Hetherington, 1998). Als men de Europese Commissie niet vertrouwt, zal men minder geneigd zijn de Commissarissen te vertrouwen. Dat wantrouwen zorgt voor publieke afkeuring. Die afkeuring maakt het politici moeilijker om middelen vrij te maken voor bepaalde maatschappelijke problemen op te lossen (Neustadt, 1990; Rivers en Rose 1985; Hetherington, 1998). Dus, kunnen we stellen, ‘distrust breeds conditions for the creation of further distrust (Gamson, 1968, in Hetherington, 1998). Daarbij kan men het argument herhalen dat de Europese Commissie meer beleidsruimte dan de nationale regeringen heeft door het relatief hogere vertrouwen.

Nog andere gevolgen zijn lagere opkomsten bij verkiezingen (Gray en Caul, 2000), politieke desinteresse bij jongeren (Adsett, 2003, in Blind, 2006) en minder participatie bij burgerlijke activiteiten (Saul 1995, Putnam 2000). Ook belastingfraude en het justitioneel apparaat zouden lijden onder een te groot gebrek aan vertrouwen (Braithwaite 1995, 1998, 2003; Braithwaite et al. 1994; Tyler 1984, 2004). Burgers zouden niet meer voor de overheid willen werken, met negatieve gevolgen voor de kwaliteit van de kwaliteit van de dienstverlening (Nye et al., 1997).

7 Politiek wantrouwen wordt hier als het tegenovergestelde van politiek vertrouwen gebruikt. Sommige auteurs gebruiken politiek cynisme, voor een overzicht zie Abramson (1983).

13

Page 14: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

4 TheorieënVia verschillende theorieën proberen sociale wetenschappers politiek vertrouwen te verklaren. De 'sociaal kapitaal'-school zoekt in het beschikbare sociaal kapitaal bij de mensen, de culturele theorieën benadrukken de invloed van cultuur, de institutionele theorieën kijken naar de prestaties van instituties, en de theorieën van de politieke communicatie onderzoeken de effecten van communicatie op het vertrouwen.

4.1 Sociaal vertrouwen en sociaal kapitaalTegenover politiek vertrouwen staat sociaal vertrouwen (‘social trust’). Sociaal vertrouwen wordt meestal als indicator voor sociaal kapitaal8 gebruikt (Bäck en Kestilä, 2008; Fuchs et al., 2002). De relatie tussen politiek en sociaal vertrouwen is het onderwerp van heel wat debat. Vooral de causaliteit en de eventuele richting ervan wordt betwist.

Sociaal vertrouwen is kortweg de mate van vertrouwen die men aan anderen geeft, zelfs al weet men niets over die anderen (Uslaner, 2002; Putnam 2000). Het wordt soms interpersoneel (Brehm & Rahn, 1997) of gegeneraliseerd vertrouwen (Uslaner, 2002) genoemd. Het is sterk verbonden met ‘dyadic’ vertrouwen (Hudson, 2006). Hoewel deze benamingen niet helemaal hetzelfde betekenen, zal geen onderscheid worden gemaakt tussen de verschillende vormen.9 Verder zal steeds de term ‘sociaal vertrouwen’ worden gebruikt.

Over de relatie politiek-sociaal vertrouwen bestaan vier denkrichtingen:Ten eerste zijn volgens Newton (2001) sociaal vertrouwen en politiek vertrouwen twee theoretisch volledig verschillende concepten, en bestaat er geen enkele relatie tussen de twee. Ten tweede zijn er auteurs als Delhey et al. (2005), Finifter (1970), Putnam (2000), Stolle (1998), en Zmerli en Newton (2008). Zij stellen dat sociaal vertrouwen voor meer politiek vertrouwen zorgt. Ten derde draaien institutionele theorieën (infra) de relatie om: het is een betrouwbare overheid die aan de basis ligt van het sociale vertrouwen. Die betrouwbare staat promoot sociaal vertrouwen door de stimulatie van een productieve economie en een vredige en coöperatieve samenleving, en door democratisch te besturen (Fukuyama 1995; Levi, 1997). Daartussen vindt men ook theoretici die beide theorieën combineren: sociaal en politiek vertrouwen beïnvloeden elkaar wederzijds (Brehm en Rahn, 1997; Schyns en Koop, 2010).

Volgens Newton zou men dus niet naar het sociaal vertrouwen moeten kijken om het vertrouwensverschil tussen Europese Commissie en nationale regering te verklaren. Volgens de tweede optie zou men dat wel moeten doen, maar hiermee een verschil verklaren is moeilijk: het vertrouwen in de nationale regering zou even groot moeten zijn als in de Europese Commissie, gezien het sociaal vertrouwen gelijk blijft. Daarom worden hier institutionele theorieën gevolgd, hoewel sociaal kapitaal eventueel wel een kleine rol kan spelen. Deze rol wordt niet verder onderzocht.

4.2 Culturele theorieënCulturele theoretici gaan ervan uit dat institutioneel vertrouwen endogeen is (Inglehart, 1997). Daardoor zouden vertrouwenswaarden van verschillende instituties weinig verschillen, net als in de theorieën over sociaal kapitaal. In het geval van de EU kan men toch significante verschillen waarnemen: slechts 17 procent van de Polen vertrouwden hun regering in 2007, tegenover 61 procent voor de Europese Commissie (Eurobarometer 68). Omgekeerd vertrouwden 64 procent van de Cyprioten hun regering, terwijl de Commissie maar door 38 procent werd vertrouwd (Eurobarometer 67).

8Met sociaal kapitaal worden sociale netwerken en normen van burgerlijk engagement bedoeld (zie Putnam, 1993).

9 Voor uitgebreid onderzoek hiernaar zie Freitag (2003) en Uslaner (2002).

14

Page 15: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Volgens de culturele theorieën bestaat er een soort hiërarchie van vertrouwen: de basis zit in de familiale sfeer, en in persoonlijke contacten die de persoon heeft. Het vertrouwen kan van persoon tot persoon verschillen, en wordt in de kindertijd aangeleerd. Van belang hier zijn geslacht en onderwijsniveau10. Ook inkomen en de plaats waar men geboren is, kunnen een rol spelen (Barnes en Gill, 2000; Hudson, 2006).

Algemeen wordt aangenomen dat sociale kenmerken zoals leven binnen of buiten een stad, het bezit van politieke kennis, interesse in politiek, ras en leeftijd, een lichte invloed kunnen hebben op het politieke vertrouwen (Abramson, 1983; Christensen en Laegreid, 2003; Galston, 2001; Hetherington, 1998; Mishler en Rose, 2001; Newton en Norris, 2000; Weatherford, 1992). Auteurs als Lane (1959) beweren dat persoonlijkheidskenmerken het sterkst doorwegen bij politiek vertrouwen, andere zoals Citrin (1974) argumenteren dat deze kenmerken geen effect hebben. In de EU-studies onderzoekt men ook of de steun voor Europese integratie gekoppeld is aan persoonlijkheidskenmerken als leeftijd, inkomen, godsdienst en politieke waarden (zie bijvoorbeeld Franklin et al., 1994; Gabel, 1998; Gabel en Palmer, 1995; Janssen, 1991; Nelson et al., 2001). Op deze discussie wordt niet dieper ingegaan, omdat er niet op individueel maar op nationaal niveau wordt onderzocht.

Bovenop de familiale basis is het ‘onpersoonlijk vertrouwen’, of sociaal vertrouwen. Dat is het vertrouwen in de onbekende. De derde vorm, en laatste in de hiërarchie, is het vertrouwen in politieke instituties. De marges tussen de vormen verschillen van cultuur tot cultuur. In sommige culturen zal men heel moeilijk politieke instituties vertrouwen, in andere is dat vanzelfsprekend (Mishler en Rose, 2005). Wie dus over veel vertrouwen beschikt in de familie, zal meer kans hebben om politieke instituties te vertrouwen. Omgekeerd is volgens culturele theorieën bijna niet mogelijk.

Als voorbeeld onderzocht Job (2005) de perceptie van corruptie. Ze kwam tot de conclusie dat vertrouwen in familiale kringen en in lokale overheden de belangrijkste voorspellers zijn van politiek vertrouwen in regeringen. Enkel als deze twee afwezig zijn, kan de perceptie van corruptie een bepaalde invloed hebben op het politiek vertrouwen. Ook zouden economische prestaties wel op korte termijn vertrouwen kunnen opwekken, maar op lange termijn moet samenwerking in de gemeenschap worden gestimuleerd om vertrouwen op te bouwen. Die samenwerking is sterk gerelateerd met politiek vertrouwen (Anderson, 2010).

Volgens culturele theorieën zouden verschillende culturen het verschil in vertrouwen in de Europese Commissie of de verschillen in de landen onderling kunnen verklaren. Toch schieten deze theorieën tekort om het vertrouwensverschil tussen Europese Commissie en nationale regeringen te verklaren: het Europese niveau is een niveau hoger, en zou dus minder vertrouwd moeten worden.

4.3 institutionele theorieënInstitutionele wetenschappers vertrekken vanuit het standpunt dat institutioneel vertrouwen exogeen is (Hetherington, 1998; North 1990). Dat betekent dat het vertrouwen afhankelijk is van de prestaties van de instituties (Miller, 1974). Deze theorieën staan in contrast met de culturele. Toch stellen sommige wetenschappers als Hudson (2006) dat beide theorieën compatibel zijn. Culturele wetenschappers zouden wel kunnen aannemen dat politieke en economische prestaties een invloed hebben, maar de cultuur zou de overhand hebben. Zo zouden de evaluaties van deze prestaties cultureel geconditioneerd zijn (Eckstein, 1988). Ook Anderson en Tverdova (2003) sluiten hierbij aan: ze stellen daartegenover dat cultuur wel een invloed heeft, maar dat de cultuur de negatieve vertrouwenseffecten van slechte prestaties nooit helemaal kunnen tenietdoen. Mogelijk spelen dus ook culturele factoren bij het vertrouwen in nationale regering en de Europese Commissie. Toch zal het culturele effect hier niet meespelen: het vertrouwen in de Europese Commissie wordt in dezelfde landen vergeleken met het vertrouwen in de nationale regeringen.

10 Cole (1973) onderzocht de impact van onderwijsniveau op vertrouwen.

15

Page 16: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Volgens institutionele theorieën is het politieke vertrouwen het gevolg van rationele evaluaties van de prestaties van een institutie (Bäck en Kestila, 2008). 'Institutions that perform well generate trust; untrustworthy institutions generate scepticism and distrust' (Mishler en Rose, 2001). Prestaties van instituties kunnen economisch en politiek zijn (Evans en Whitefield, 1995) en sociale en culturele veranderingen teweegbrengen die niet worden aanvaard (Mansbridge, 1997, in Hetherington, 1998).

Geloofwaardig beleid is volgens deze theorieën essentieel voor politiek vertrouwen te verwerven. Dat wordt beïnvloed door de perceptie van prestaties. Prestaties op zich zijn niet voldoende voor vertrouwen op te bouwen (Van de Walle en Bouckaert, 2003). Van belang hierbij is wat Warren (2006) ‘second-order trust’ noemt, of het psychologische vertrouwen. Dat is de morele waarde die men aan een bepaalde instelling of regering geeft. Op een geloofwaardige en oprechte manier optreden is dus de boodschap (zie ook Grönlund en Setälä, 2007). Ook de beleidskeuzes spelen hierin een rol. Als men gedurende lange tijd beleidskeuzes tegen de wil van de bevolking in neemt, zal het institutionele vertrouwen zakken (Miller en Listhaug, 1998).

Naast perceptie heeft ook de beleidskwaliteit van het economische beleid een invloed op politiek vertrouwen, hoewel de socio-economische status op zichzelf weinig invloed heeft. Economische prestaties worden meestal als grootste bron van politiek vertrouwen beschouwd (Mishler en Rose, 2001). Zo kon een goed economisch beleid volgens Citrin en Green (1986) de vertrouwensopbouw begin jaren ’80 in de VS gedeeltelijk verklaren. Beleid beperkt zich niet tot het economische, hoewel het meer wordt onderzocht (Anderson en Tverdova, 2003). Politieke prestaties in het bestrijden van onveiligheid worden altijd geassocieerd met hogere vertrouwensniveaus (Mishler en Rose 1997, 2001, Turner en Martz 1997). Ook de inrichting van de instituties zelf speelt een rol (infra).

Anderzijds kunnen instituties politieke participatie stimuleren (Barnes en Gill, 2000), om het sociaal vertrouwen op te krikken (supra). Politieke prestaties zoals de bestrijding van corruptie,11 het stimuleren van de civiele vrijheden en de scheiding van de machten kunnen ook het politiek vertrouwen opkrikken (Mishler en Rose, 2005), naast een overheid die degelijk onderwijs en transparante overheidsdiensten aan haar burgers verschaft (Fiorina 1978; Mackuen, Erikson Stimson 1992). Andere manieren zijn een effectieve publieke administratie (Harding, 2009; Kumlin, 2009), naast het aantal schandalen beperken (Bowler en Karp, 2004; Keele, 2005).

Volgens institutionele theorieën zou de Europese Commissie geloofwaardiger, beter en minder corrupt prestaties afleveren dan de nationale regeringen. Ze zou de onveiligheid beter bestrijden en een effectievere administratie hebben. Daarbovenop is het Europese project vooral economisch (Eichenberg en Dalton, 1993), waardoor prestaties hierin eventueel het vertrouwensverschil zouden kunnen verklaren, naast politieke en de politieke beleidskeuzes. Hieruit worden verschillende hypotheses afgeleid (infra).

4.4 Politieke communicatieEr is een consensus onder academici, politici en journalisten dat moderne massamedia zeer veel macht hebben, ook buiten de politieke context (Newton, 2006). Ze zijn de belangrijkste verstrekkers van politiek nieuws (Marcella en Baxter, 2000; Meyer, 1999). Gezien het politieke vertrouwen afhankelijk is van de verstrekking van positief of negatief nieuws over de regering (Hetherington, 1998), spelen ze hier een cruciale rol in de politieke communicatie.

Twee groepen onderscheiden zich volgens Miller (2004) in de theorieën van de politieke communicatie: de één beweert dat de massamedia de oplossing zijn voor het wantrouwen, volgens de andere zijn ze de oorzaak van het wantrouwen. De eerste is de neoliberale interpretatie: 11 Voor een overzicht over het concept en de definities van corruptie zie Theobald (1990) en Williams (1999). Deze discussie zou hier te ver leiden, gezien in deze masterproef enkel percepties worden gemeten. De invulling van de definitie wordt overgelaten aan de ondervraagden. De bondige definitie van de Wereldbank luidt: 'The abuse of power for private benefit', en wordt meestal gebruikt (Tanzi, 1998).

16

Page 17: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

gedereguleerde media en een grondige professionalisering zouden de oplossing bieden en zelfs democratischer zijn. Daartegenover staat de pessimistische visie, die stelt dat de apathie en de lagere politieke participatie deels door de media zijn veroorzaakt. De opkomst van de televisie zou de steun voor democratische regeringen ondermijnen (Newton, 2006). Toch claimt Miller dat er meer aan de hand is: niet de media, maar het hele politieke systeem heeft gefaald. Newton (2006) ondersteunt deze these: de media blijken maar zwakke spelers te zijn in de maatschappij, die onderhevig zijn aan tal van grotere factoren. Zo blijken discussie en persoonlijke netwerken een grotere invloed te hebben op de persoonlijke opinie, naast persoonlijkheidskenmerken als religie en geslacht. Bovendien is de consumptie van media eerder positief voor het vertrouwen (Newton, 1999).

Wel is het zo dat politiek en media steeds afhankelijker worden van elkaar. Politiek wordt continu gevormd door de interacties met de massamedia, hoewel de macht in de handen van de politieke instituties blijft (Mazzoleni en Schulz, 1999). Politici blijken ook meer responsiviteit te tonen, als de bevolking beter geïnformeerd is door de media (Stromberg, 2004). Hieruit kan worden afgeleid dat politici steeds meer aandacht voor communicatie met de massamedia moeten hebben, en dat ze hierdoor het vertrouwen kunnen beïnvloeden. Massamedia spelen in de EU een kleinere rol dan op het nationale niveau (infra), en gezien de massamedia heel wat wordt verweten (supra), zou daardoor het vertrouwen in de Europese Commissie kunnen worden verklaard. Als de these van Gaber (2007, supra) wordt gevolgd, zou men kunnen stellen dat in de EU er minder op communicatie moet worden gefocust, omdat de massamedia minder impact hebben (infra). Zo kan men zich meer op prestaties richten en zou het vertrouwen dus stijgen. Ook uit de communicatieve theorieën wordt een these afgeleid.

17

Page 18: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

5 Vertrouwen in de EU: special case?Er zijn een aantal factoren die het vertrouwen op het Europese niveau beïnvloeden, maar niet op het nationale niveau terug te vinden zijn. Zo is er het supranationale karakter, het gebrek aan media-aandacht en de steun voor de Europese integratie.

De legitimiteit van de EU werd pas in vraag gesteld na de Deense neen-stem in het referendum over het Verdrag van Maastricht. Na 1992 daalden de steun en het vertrouwen voor de EU (Niedermayer en Sinnott, 1995). Sindsdien probeerden veel auteurs oorzaken voor de negatieve referenda-uitkomsten te vinden, zoals bijvoorbeeld de verandering van een economische naar een monetaire unie (Sheehy, 1997). Voor het Verdrag van Maastricht ging men ervan uit dat EU-burgers toch niets wisten over de EU. De publieke opinie bleek ook de integratie niet te willen verhinderen, de zogenaamde 'permissieve consensus' (Lindberg en Scheingold, 1970). Vandaag zou er sprake zijn van een 'constraining dissensus' (Hooghe en Marks, 2007). Na 1992 ontstond ook de term ‘democratisch deficit’, om het gebrek aan controle over de Europese instellingen te duiden (Caldeira en Gibson, 1998).

Eerste bijzonderheid is het supranationale karakter: volgens de literatuur heeft de nationale politieke situatie een invloed op het vertrouwen in de EU. Rimac en Stulhofer (2005) stellen dat het vertrouwen in de EU het best te voorspellen door te kijken naar het vertrouwen in de nationale instituties. Hoe hoger de laatste, hoe hoger die in de EU zal zijn. Deze bevinding komt overeen met die van Anderson (1998) en Anderson en Kalthenthaler (2001), die stellen dat de steun voor Europese integratie en die voor de eenheidsmunt bepaald wordt door nationale opinieleiders. Kumlin (2009) stelt dat ontevredenheid met de werking van de nationale administratie negatieve gevolgen heeft voor het vertrouwen in de EU. Daarnaast is het zo dat referenda's over de EU en Europese parlementsverkiezingen worden gedomineerd door nationale thema's (Franklin et al., 1994, 1995; Franklin en Van der Eijk, 1996). Kritiek hierop komt van Karp et al. (2003): als burgers meer politieke kennis hebben, zullen ze minder hun mening laten beïnvloeden door de evaluatie van nationale instituties. Ook Sanchez-Cuenca (2000) plaatst hier een kanttekening: als de bevolking een positieve mening heeft over het eigen land, zal de Europese integratie minder worden gesteund. In dit geval heeft de nationale situatie dus een negatief effect op het vertrouwen in het Europese niveau.

Een ander specifiek kenmerk is het gebrek aan media-aandacht, hoewel de EU steeds meer politieke macht krijgt (Brüggemann en Kleinen-von Königslöw, 2009). Dat in tegenstelling tot het nationale niveau, waarin politiek wordt gemediatiseerd, en de media gepolitiseerd (Jarren, 1988). Toch is de aandacht voor de EU aan het groeien, bijvoorbeeld bij het ontslag van de Commissie Santer (Meyer, 1999). Die groeiende media-aandacht heeft wel degelijk een impact op de Europese integratie (Meyer, 2009). Dit heeft belangrijke gevolgen. Volgens de neofunctionele strategie zou het politieke moeten worden gedepolitiseerd, en de focus moet op probleemoplossing in plaats van machtsverdeling gericht zijn. Met meer aandacht van massamedia zou zoiets niet meer mogelijk zijn (Meyer, 1999). Ook zijn er geen echte pan-Europese massamedia (Koopmans, 2005), noch een succesvolle Europese 'media space' (Schlesinger, 1999).

Daarnaast heeft de steun voor de Europese integratie heel wat aandacht gekregen van de wetenschappelijke literatuur, hoewel weinig Europeanen bewust zijn van de integratie (Janssen, 1991). Deze literatuur moet men nuanceren: het is niet hetzelfde als vertrouwen in Europese instituties.

Deze steun is volatiel en hangt af van de materiële voordelen die men eruit kan halen, van de mate waarin men de nationale politici vertrouwt, van de manier waarop politieke partijen de EU afschilderen en voor partijleden van de deelname van hun partij aan de regering (Gabel, 1998, Janssen, 1991, Kumlin, 2009). Aanhangers van establishment-partijen en regeringspartijen zullen dus vaker de integratie steunen (Anderson, 1998; Ray, 2003). Ook identiteit zou een rol spelen in de steun voor integratie (Loveless en Rohrschneider, 2008), naast het bezit van postmaterialistische waarden (Inglehart, 1970). Gezien de EU het nationalistische overstijgt en naar een meer egalitaire maatschappij streeft, zouden Europeanen met postmaterialistische waarden de Europese integratie

18

Page 19: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

meer steunen. Deze claim werd weerlegd door Anderson en Reichert (1996) en Janssen (1991), die argumenteerden dat het slechts in de 'oude' lidstaten zo was. Mogelijke verklaring is de aanwezigheid van meer materialistische waarden in de nieuwe lidstaten (Rimac en Stulhofer, 2005). Volgens Sanchez-Cuenca (2000) hangt de steun ook af van de evaluatie van de nationale regeringen. Als inwoners van een land vinden dat deze laatste slecht functioneert en de Europese Commissie goed, dan zouden burgers de Europese integratie meer steunen. Dat komt omdat de risico's van slechte overheidsprestaties dan minder hoog zijn als nog meer bevoegdheden naar het Europese niveau worden getransfereerd.

De EU heeft dus specifieke aspecten: er is de vraag of vertrouwen in nationale regeringen al dan niet het vertrouwen in de Europese Unie kunnen voorspellen, er is een gebrekkige media-aandacht in vergelijking met de nationale regeringen, en de steun voor de Europese integratie is volatiel en afhankelijk van politieke factoren en mogelijk ook identiteit en waarden. Deze determinanten maken het vertrouwen in de EU gedeeltelijk uniek.

19

Page 20: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

6 Vorming van de hypothesesUit voorgaande theorieën worden zes hypotheses gevormd. Vijf ervan volgen vooral de institutionele theorieën, de zesde en laatste volgt meer communicatieve theorieën. De eerste bekijken dus prestaties van de Europese Commissie en de nationale regering, in het economische en het politieke domein. Daarbij worden telkens percepties van prestaties onderzocht. Algemeen gezien wordt hiervoor het Thomas-Theorama gehanteerd als rechtvaardiging voor deze keuze: 'if men perceive situations as real, they are real in their consequences' (Thomas en Thomas, 1928), hoewel specifieke redenen voor elke variabele zullen worden gegeven. Daarnaast is het moeilijker prestaties te meten dan percepties (Castillo, 2006). De keuze van prestatievariabelen zou arbitrair zijn (Van de Walle en Bouckaert, 2007). Deze hypotheses zullen in hoofdstuk 8 worden onderzocht.

6.1 Economische hypothesesAls men vertrouwen op supranationaal en nationaal niveau bestudeert en vergelijkt, moet men met economische en politieke prestaties rekening houden (Crete et al., 2006; Rohrschneider, 2002). Die politieke prestaties komen aan bod in 6.2.

Blind (2006) stelt dat het vertrouwen kan worden gestimuleerd via een sterk economisch beleid. Volgens Rondinelli en Cheema (2003) moet de overheid open, efficiënte en competitieve markten aanmoedigen om dat te bereiken. Daaruit zou men kunnen afleiden dat de Europese Commissie daarin veel efficiënter zou zijn dan de nationale regeringen, wat ook een mogelijke verklaring is voor het verschil in vertrouwen tussen Commissie en nationale regeringen. De economische toestand heeft invloed op participatie (Fiorina, 1978; Eulau en Lewis, 1985), wat dan weer invloed heeft op politiek vertrouwen (supra).

Naast de effectieve economische prestaties, moet men rekening houden met de perceptie van de economische toestand. De perceptie van de toekomstige en huidige toestand van de nationale economie blijkt volgens sommigen de beste voorspeller van politieke steun en vertrouwen te zijn (Chanley et al., 2000; Espinal et al., 2006), hoewel anderen stellen dat de economische ervaring in het verleden de belangrijkste rol speelt (Bélanger en Nadeau, 2005; Citrin en Luks, 2001). Omdat over dat laatste geen bruikbare cijfers bestaan, wordt hier niet dieper op ingegaan. Daarnaast blijkt de persoonlijke economische en financiële toestand geen invloed te hebben. Die zou men aan zichzelf wijten, in plaats van de regering (Erikson et al., 1992, 2000; Kinder en Kiewiet, 1981; Rohrschneider, 2002).12 Dat laatste argument zou het vertrouwensverschil tussen Commissie en regering niet kunnen verklaren, gezien de persoonlijke economische en financiële toestand dezelfde blijft op Europees of op nationaal niveau. Daardoor zal hier niet dieper op worden ingegaan.

Daarnaast is het zo dat de steun voor de Europese integratie sterk afhankelijk is van de perceptie van de nationale economie (Anderson en Kaltenthaler, 1996; Gabel en Whitten, 1997), de reële toestand van de nationale economie (Eichenberg en Dalton, 1993)13, en de verwachting dat men economische baat heeft bij de Europese integratie14 (Gabel, 1998). Het is ook zo dat prestaties van Europese verwezenlijkingen, zoals de interne markt, beoordeeld worden via de gepercipieerde baten in de nationale economieën (Eichenberg en Dalton, 1993). Economische percepties spelen dus wel degelijk een rol in de EU. Volgens Duch en Taylor (1997) heeft de reële economische toestand zelfs geen invloed op de steun voor de Europese integratie. Enkel percepties zouden een rol spelen.

12 Dat wordt betwist door onder andere Dalton (2004) en Listhaug (1995).

13Rimac en Stulhofer (2005) betwisten dit wat betreft het BNP, dat geen enkele invloed zou hebben op het vertrouwen in de EU.

14Dit is de utilitaire benadering. Zie hiervoor Gabel en Palmer (1995).

20

Page 21: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Men zou ook kunnen stellen dat sinds de invoering van de eenheidsmunt het economische belang van de EU is toegenomen (Sheehy, 1997), waardoor economische percepties mogelijk nog belangrijker zijn geworden in het vertrouwen in de EU.

Daaruit leiden we de volgende hypothese af: het vertrouwen in de Europese Commissie is groter dan in de nationale regeringen, omdat de toestand en de toekomst van de Europese economie optimistischer wordt geschat dan die van de nationale economie. Daaruit zou moeten blijken dat de percepties van de nationale economie statistisch verbonden zouden moeten zijn met het vertrouwen in de nationale regering, en de percepties van de Europese economie met het vertrouwen in de Europese Commissie, gezien die een impact heeft op de Europese economie. Bovendien was en is de Europese integratie steeds gefocust op economische aspecten (Eichenberg en Dalton, 1993). Dat argument en het feit dat economie en de evaluatie van politieke instituties verstrengeld zijn (Lewis-Beck, 1988), maken dat deze economische variabelen hier zeker moeten worden bekeken.

Wat niet mag worden vergeten, is dat de situatie niet zo eenvoudig blijkt: de Europese Commissie vaardigt regels uit die ook een impact hebben op de nationale economieën. Bovendien kunnen heel wat nationale lobby-groepen en intergouvernementele instituties, zoals de Raad van Ministers, de Europese Commissie beïnvloeden in haar besluitvorming (Vos, 2006). Volgende opmerking is dat volgens Anderson (1998) de Europeanen die de nationale economische toestand beter inschatten meer pro-Europees zullen zijn, hoewel dat wordt beïnvloed door nationale opinieleiders. De belangrijkste vraag bij deze hypothese is of de bevolking de perceptie van de Europese economische toestand toeschrijft aan de Europese Commissie, wat tot een hoger vertrouwen in die laatste zou resulteren.

6.2 Politieke hypothesesHieronder worden verschillende 'politieke' hypotheses gevormd. Deze houden de tevredenheid met de werking van de democratie, de perceptie van transparantie, corruptie en gevolgde richting door EU en nationale instituties in.

6.2.1 Tevredenheid met de werking van de democratieVolgens Blind (2006) moeten regeringen als legitiem worden ervaren om goed te besturen. Dat impliceert dat burgers instemmen met de regering. Vrije en eerlijke verkiezingen spelen daarbij een belangrijke rol. Daarnaast zijn goed politiek bestuur met democratische rechten en bescherming van de burgerlijke vrijheden hier ook van belang (Gilley 2006; Norris, 1999), en ook een flexibel politiek partijsysteem dat op de belangenbevrediging van de bevolking is afgestemd (Miller, 1974; Miller en Listhaug, 1990; Norris, 1999). De mensen die ‘perceive the government operating in a way that does not fit with their notions of what a democracy is like are much less trusting of government than those who perceive government as functioning democratically’ (Norris, 1999). Politiek vertrouwen en tevredenheid over de democratische werking (‘satisfaction with democracy’15) in een bepaalde institutie zijn dus inherent met elkaar verbonden (Dalton, 2000; Klingemann, 1999; Zmerli en Newton, 2008). Toch moet een onderscheid worden gemaakt in werking van de democratie in een bepaalde institutie en democratie in het algemeen: het vertrouwen in die laatste is nog steeds hoog, terwijl het vertrouwen in instituties gezakt is (Dahl, 2000; Weil, 1989).

De tevredenheid over de democratische werking van instituties heeft heel wat oorzaken, zoals het democratische verleden en de politieke cultuur (Bäck en Kestilä, 2008), vertrouwen in formele instituties (Bowler en Donovan, 2002), het besluitvormingsproces in de instituties (Anderson en Guillory, 1997) en hun evaluaties (Norris, 1999). Gezien het besluitvormingsproces en de instituties van de EU fundamenteel of toch gedeeltelijk verschilt met dat van de nationale lidstaten (Decker, 2002; Marks et al., 1996; Smismans, 2008) en het implementatieproces bijna exclusief door de lidstaten wordt geregeld (Janssen, 1991), zou men kunnen stellen dat de unieke al dan niet meer

15Voor een diepgaande en conceptuele definiëring van het begrip 'Satisfaction with Democracy', zie Canache et al. (2001). Hier wordt niet dieper op deze definitie ingegaan, omdat dit te ver zou leiden.

21

Page 22: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

democratische werking van de EU één van de redenen voor het vertrouwensverschil tussen nationale regering en Europese Commissie zou kunnen zijn.

Daarom zou men de volgende, tweede hypothese kunnen poneren: het vertrouwen in de Europese Commissie is groter dan het vertrouwen in de nationale regeringen omdat men meer tevreden is met de democratische werking van de Europese Commissie, dan met die van de nationale regering. Volgens artikel 2 van het Verdrag van Lissabon is democratie trouwens een basiswaarde waarop de EU is gebouwd.

Toch zijn hier kanttekeningen bij te plaatsen: ten eerste zou de EU geen Europese 'demos', een 'European-wide constituency' met gedeelde identiteit en waarden, hebben (Gabel en Anderson, 2004; Sanchez-Cuenca, 2000).16 Ten tweede zijn de meeste auteurs het erover eens dat de EU onder een ‘democratisch deficit’ lijdt (Decker, 2002; Meyer, 1999; Scharpf, 1997). Dat deficit zou op een acuut gebrek aan legitimiteit wijzen (zie onder andere Decker, 2002; Follesdal en Hix, 2006; Moravcsik, 2002; Norris, 1997; Loveless en Rohrschneider, 2008; Schmidt, 2004). Het democratisch deficit zou, samen met de kwaliteit van het democratische proces en het institutioneel raamwerk, een negatief effect hebben op de attitudes van de inwoners van de EU tegenover de Europese instituties (Rohrschneider, 2002; Karp et al., 2003). Ook zou de vraag over de tevredenheid met democratie ambigu en geladen zijn (Norris, 1999) en zou men de vraag op verschillende manieren kunnen interpreteren (Canache et al., 2001).

Daarnaast zouden de meningen over de Europese democratie worden beïnvloed door de economische kosten en baten van het lidmaatschap. Landen die meer gepercipieerde en reële baten hebben bij het EU-lidmaatschap, zullen het democratische proces ook meer kunnen appreciëren (Anderson en Reichert, 1995; Gabel, 1998; Karp et al., 2003). Dat toont aan dat verschillende variabelen op elkaar inspelen. Ook de evaluatie van het nationale politieke systeem zou de tevredenheid over de democratische werking beïnvloeden (Anderson, 1998; Niedermayer en Sinnott, 1995; Sanchez-Cuenca, 2000). Dat laatste wordt betwist door Karp et al. (2003), vooral bij personen die over een hoge kennisgraad over de EU beschikken.

6.2.2 Perceptie van transparantieVolgens het model van Blind (2006)17 moet ‘good governance’ transparant zijn, en moet ze corruptie bestrijden (infra). Die laatste zou het sociale vertrouwen aantasten, de economie in haar greep houden en de politieke ontwikkelingen tegenhouden. Ook kan corruptie zich moeilijker verspreiden bij transparant beleid (Tanzi, 1998). Beide variabelen tonen dus een verban.

Transparantie van de besluitvorming is een voorwaarde om een publieke opinie te vormen en om de resultaten van het besluitvormingsproces te beïnvloeden (Meyer, 1999). Transparantie en openheid houden in de politieke betekenis van deze woorden toerekenbaarheid en anti-corruptiemaatregelen in. Deze zouden een institutie legitimiteit verschaffen (De Vreese, 2003; Gaber, 2007; Lord en Beetham, 2001; Weatherford, 1992). Een politieke institutie zal als transparant gepercipieerd worden als vergaderingen publiek zijn, het budget door iedereen kan worden gecontroleerd, en wanneer wetten, regels en beslissingen publiekelijk ter discussie staan. Bovendien zullen instituties die voorspelbaar, gekend en als fair gepercipieerd worden, ook meer vertrouwen krijgen (Grimmelikhuijsen, 2009; Lord en Beetham, 2001; Matozzi en Merlo, 2007; Miller en Listhaug, 1990).

Daaruit zou men volgende hypothese kunnen afleiden: de Europese Commissie wordt meer vertrouwd dan de nationale regeringen, omdat ze als transparanter wordt gepercipieerd. Dat zouden we kunnen bevestigen in Birkinshaw (1997) en Lodge (2003). Zij stellen dat de Europese Commissie van

16Kritiek hierop zie Scharpf (1997)

17Zie bijlage 1.

22

Page 23: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

transparantie een prioriteit maakt om zichzelf te legitimeren tegenover de Europese burger18, wat belangrijk is aangezien burgers bij een gebrek aan transparantie de 'raison d'être' van de EU in vraag zouden kunnen stellen (Loveless en Rohrschneider, 2008). Ook in het Verdrag van Lissabon (artikel 15) staat dat Europese instellingen bij hun werkzaamheden voor transparantie moeten zorgen. De Europese burger zelf vindt transparantie ook belangrijk: 97 procent van de Europeanen vindt dat ‘policy-making, decision-making and administration should be transparant, open and visible as possible’ op het Europese niveau (Flash Eurobarometer 189).

Toch kunnen we hier kritische kanttekeningen bij plaatsen. Eerst en vooral lijdt de EU aan een gebrek aan transparantie (Birkinshaw, 1997; Norris, 1997), en transparantie op zichzelf kan ook slechte gevolgen hebben. Zo zouden volksvertegenwoordigers hun verkeerd geïnformeerde kiespubliek kunnen volgen in hun voorkeuren (Stavasage, 2004), en zou het besluitvormingsproces onnodig worden vertraagd (Birkinshaw, 1997). Ook zou men ervoor kunnen kiezen om voor de schermen enkel voorgekauwde speeches af te leggen en geen debat toe te staan, zoals Checkel (2005) suggereert in het geval van de EU. Men kan zich hier afvragen of de percepties van transparantie wel overeenstemt met de realiteit. Toch toont onderzoek aan dat er geen reden is om hierover te twijfelen (Van de Walle en Bouckaert, 2003).

6.2.3 Perceptie van corruptieCorruptie heeft recent veel aandacht gekregen in de literatuur. Terwijl men tijdens de Koude Oorlog een oogje dichtkneep voor wat bij de vrienden gebeurde, is men nu veel minder tolerant tegenover corruptie (Seligson, 2002). Toch zijn er ook nog andere oorzaken, zoals de opkomst van ngo's (Tanzi, 1998). Binnen een democratische samenleving is corruptie niet enkel oorzaak maar ook gevolg van slechte overheidsprestaties, waardoor het politieke vertrouwen zal zakken (Della Porta, 2000). Er zijn vele oorzaken van corruptie (overzicht zie Tanzi, 1998).

Effectieve corruptie valt heel moeilijk te meten (Mauro, 1997). Men kan wel in de media zoeken naar corruptiezaken, maar deze zouden geen volledig beeld geven. Bij corruptie hebben bepaalde spelers er belang bij dat de corruptie niet naar boven komt (Tanzi, 1998), waardoor metingen hiervan worden bemoeilijkt. Hier wordt dieper ingegaan op de perceptie van de aanwezigheid van corruptie. Die heeft ook negatieve gevolgen voor het vertrouwen in het sociale systeem, het politieke systeem en politieke instituties (Anderson en Tverdova, 2003; Bowler en Karp, 2004; Clausen et al., 2009; Mishler et al., 1998; Mishler en Rose, 2001; Seligson, 2002). Bovendien suggereert Seligson (2002) dat perceptie en effectieve aanwezigheid van corruptie een onlosmakelijk verband vertonen. Daarenboven is corruptie niet enkel slecht voor het politieke vertrouwen. In de literatuur bestaat een consensus dat de economie ook onder de aanwezigheid van corruptie lijdt (Mauro, 1997; Tanzi, 1998; Seligson, 2002).

Gezien de perceptie van corruptie het politieke vertrouwen beïnvloedt, zou men kunnen stellen dat Europese burgers hun eigen regering als corrupter percipiëren dan de Europese Commissie, en die laatste daarom meer vertrouwen. Sanchez-Cuenca (2000) onderzocht iets gelijkaardig. Volgens hem zal de steun voor Europese integratie (en ook de Europese Commissie) groter zijn als de nationale regeringen slechter presteren. Onderdeel van die prestaties is de perceptie van corruptie. Vooral Zuid-Europese regeringen hebben last van negatieve percepties van corruptie, waardoor ze de Europese integratie meer zouden ondersteunen. Daarnaast is het zo dat niet in alle landen er dezelfde perceptie van corruptie bestaat. In sommige lidstaten zou meer en bepaalde vormen van corruptie toegelaten zijn, terwijl dat in andere landen minder het geval zou zijn. Daardoor zouden massamedia ook moeilijkheden hebben om met corruptiezaken het hele Europese publiek te bereiken (Meyer, 2009).

Kritiek hierop kan vanuit culturele theorieën komen. Volgens Job (2005) hebben vertrouwen in familiale kringen en in lokale overheden de belangrijkste invloed op vertrouwen in regeringen. Als ze

18Een overzicht van de inspanningen van de Europese Commissie om de transparantie te bevorderen tot in 1997, vindt men in Sheehy (1997).

23

Page 24: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

niet beiden aanwezig zijn, kan de perceptie van corruptie nog een invloed op het vertrouwensniveau hebben. Gezien er verschillen bestaan in de perceptie van corruptie van Europese instellingen tegenover instellingen op het nationale niveau (infra), kan deze these niet worden bevestigd. Wel kan het zijn dat de perceptie wordt beïnvloed door politieke attitudes en het feit of de regering naar de ideologische voorkeur van de persoon is (Mishler en Rose, 2001).

6.2.4 Richting van de EUAls prestaties overeenkomen met de persoonlijke voorkeuren, persoonlijke attitudes en de persoonlijke ideologie, zal dat resulteren in een hoger vertrouwen (Anderson en Tverdova, 2003; Blind, 2006; Hetherington, 1998; Mishler en Rose, 2001; Newton, 2001). Het volgen van de politieke preferenties van de bevolking en politiek vertrouwen zijn dus verbonden. Hier bestaan verschillende verklaringen voor, wantrouwen zou bijvoorbeeld ontstaan als de perceptie dat de gevolgde politiek niet in het belang van de persoon zelf is, maar wel in die van de anderen (Miller en Listhaug, 1998). Ook normatieve verwachtingen spelen een rol (Grönlund en Setälä, 2007).

Daarom zou men kunnen stellen dat wat de EU presteert, beter overeenkomt met de voorkeuren van de Europese bevolking, dan wat de prestaties van de nationale regering betreft. Deze hypothese ligt in lijn met de these van Majone (1994), die stelt dat wat de EU doet, in het belang van iedereen is.

Kritiek hierop kan men formuleren door te verwijzen naar het democratisch deficit (supra), dat erop zou wijzen dat de belangen van de Europese bevolking niet worden gevolgd. Als die politiek tegen de belangen van de bevolking is, kan dat ook omslaan tot institutioneel wantrouwen. Dat is zo omdat de instituties niet in staat worden geacht om beslissingen te nemen (Miller en Listhaug, 1998).

6.3 Communicatieve hypotheseBij de laatste hypothese wordt gezocht naar een antwoord voor het vertrouwensverschil tussen Europese Commissie en nationale regering in de politieke communicatie. Politiek bewustzijn19 zou cross-nationale verschillen in politieke vertrouwen kunnen verklaren (Hart, 1978). Als men politiek bewust is, zal men politieke instituties meer appreciëren (Bowler en Karp, 2004) en zal men meer deelnemen aan politieke activiteiten, waardoor het politiek vertrouwen zou stijgen (Putnam, 1993). Omgekeerd zal men ook beter geïnformeerd zijn wanneer men politiek participeert. Die informatieverdeling hangt gedeeltelijk af van het politieke systeem, dat dus het bewustzijn kan beïnvloeden (Benz en Stutzer, 2004). Volgens Inglehart (1970) gaan politiek bewustzijn en politieke steun hand in hand, omdat men als men iets beter kent, het ook beter zal begrijpen en minder bedreigend vinden.20 Volgens Gabel (1998) is dat in de steun voor de Europese integratie vooral het geval in het Europa van de zes, die het langst lid zijn van de EU.

Volgens deze theorie zou het bewustzijn bij de Europese bevolking over de Europese Commissie groter moeten zijn dan die van de nationale regeringen. Kriesi (2007) noteert dat in nationale verkiezingscampagnes er steeds meer verklaringen over Europese thema's worden gedaan, van 2,5 procent in de jaren '70 naar 7 procent in de jaren '90. Ook Koopmans (2004) ondersteunt deze toegenomen aandacht: de EU zou steeds meer in het politieke nieuws komen. Van 1990 tot 2002 steeg het aandeel EU-nieuws in het politieke nieuws van 9 naar 13 procent. De Europese Commissie zou ook haar best doen om via het internet in het nieuws te komen (Michailidou, 2008), hoewel de opkomst van het internet niet noodzakelijk bevorderlijk is voor het politieke bewustzijn (Prior, 2001).

Op deze hypothese kan men veel kritiek op geven. Het nieuws van de massamedia over de Europese Unie zou meestal negatief zijn en een delegitimerend effect hebben, vooral in de 'oude' lidstaten (Baetens en Bursens, 2005; De Vreese et al., 2003, 2006). Toch schilderen krantenjournalisten de Europese Commissie minder negatief af dan de nationale regering, ten minste tot 2002 (Koopmans,

19Er worden verschillende termen in het Engels gebruikt, zoals 'Conscioussness' en 'Awareness'. Hier wordt het verschil niet gemaakt.20Inglehart noemt dit 'cognitive mobilisation'.

24

Page 25: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

2004). Bovendien is het aandeel nieuws over de Europese Unie extreem klein (Machill et al., 2006), wat misschien niet slecht zou zijn voor de EU: massamedia hebben een reeks slechte eigenschappen (Newton, 2006). Gezien het publiek haar politieke informatie in Westerse democratieën vooral in de massamedia haalt (Marcella en Baxter, 2000; Meyer, 1999), en dat voor de EU zelfs belangrijker is dan op het nationale niveau (Baetens en Bursens, 2005; Koopmans, 2005), zou dat betekenen dat het bewustzijn op een negatieve manier wordt gestimuleerd. Als men over de EU iets hoort, zou men daar een negatieve associatie aan geven. Politiek bewustzijn over de EU zou dus negatief zijn. Toch zijn er geen aanwijzingen dat het nieuws over de EU negatiever zou zijn dan die over de nationale politiek (De Vreese, 2003).

Tweede kritiek is dat volgens Niedermayer en Sinnott (1995) Europeanen minder bewust zijn van de Europese instellingen, dan van de nationale regeringen. Dat komt overeen met de stelling dat men minder van internationale dan van nationale politiek afweet (Holsti, 1992). Daarenboven komen Niedermayer en Sinnott tot de vaststelling dat de politiek bewustere burgers over het algemeen het lidmaatschap van de EU en de Europese integratie meer genegen zijn. Mensen die beter over de EU geïnformeerd en meer geïnteresseerd zijn, zouden de EU en het lidmaatschap van hun land in de EU ook meer steunen (Anderson, 1998; Sheehy, 1997). Toch blijken Europeanen zeer ongeïnformeerd en ongeïnteresseerd te zijn in de EU (Anderson, 1998; Janssen, 1991). Dat is eigenaardig, gezien steun en vertrouwen verbonden zijn met interesse (Lambert et al., 1986; Weatherford, 1991), en de Europese Commissie meer vertrouwen geniet dan de nationale regeringen. Mogelijke verklaring is dat beter geïnformeerde burgers het gebrek aan toerekenbaarheid en responsiviteit beter kunnen inschatten en gemakkelijker geïrriteerd zouden geraken door het democratisch deficit, op zowel nationaal als Europees niveau (Karp et al., 2003).

Derde opmerking is dat de Europese Commissie tot de Deense neen-stem tegen het Verdrag van Maastricht een politiek van 'information obstruction policy' (Gramberger, 1997, in Meyer, 1999) voerde, in de overtuiging dat publiek bewustzijn de verdere Europese integratie zou ondermijnen (Meyer, 1999).21 Na 1991 hervormde de Europese Commissie haar communicatiebeleid, met onder andere een grotere financiële investering (Lodge, 2004), een 'awareness'-campagne (Sheehy, 1997) en een nieuwe communicatiestrategie (Monaghan, 2008). Toch vindt Meyer (1999) dat er nog steeds sprake is van een 'communication deficit', omdat de Europese Commissie er niet in geslaagd is haar beleid te legitimeren via politieke communicatie.

Daardoor zou men de hypothese anders kunnen formuleren: is waar men bewuster is van de Europese Commissie, het vertrouwen erin hoger? Volgens de eerste kritiek zou men kunnen stellen dat het vertrouwen lager is waar men meer 'Europees bewust' is door de negatieve media-aandacht, volgens de tweede zou het vertrouwen hoger moeten zijn. Deze vraag is van cruciaal belang voor het communicatiebeleid van de Europese Commissie. Moet ze proberen om zoveel mogelijk aandacht naar zich toe te trekken, of juist het tegenovergestelde? Daarbij is het belangrijk te noteren dat de Europese Commissie het communicatiecentrum van de Europese Unie is (Meyer, 1999), dat Europese Commissarissen er alle belang bij hebben om positief te communiceren over de EU (Meyer, 2009) en dat heel wat auteurs vinden dat de EU zichzelf kan legitimeren via politieke communicatie (Hewstone, 1986, in Meyer, 1999; Michailidou, 2008, Stavasage, 2004).

6.4 Slot en hypotheses op een rij Ten slotte moet nog worden opgemerkt dat politiek vertrouwen, tevredenheid met democratie, economische en institutionele prestaties, transparantie en toerekenbaarheid met elkaar verbonden zijn (Anderson en Guillory, 1997; Castillo, 2006; Fiorini, 1998; Grigorescu, 2003). Ook tevredenheid met democratie en economische baten bij de Europese integratie zijn met elkaar verbonden (supra). Hieronder worden alle hypotheses nog eens opgesomd:

21Ondanks een brede consensus bestaat op deze stelling kritiek (zie Petit, 2006).

25

Page 26: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

De Europeanen vertrouwen de Europese Commissie meer dan hun respectieve nationale regering, omdat de Europeanen:1) De huidige toestand van de Europese economie optimistischer schatten dan die van de nationale economie.2) De toekomstige toestand van de Europese economie optimistischer schatten dan die van de nationale economie.3) Meer tevreden zijn over de werking van de democratie op het Europese dan over die op het nationale niveau.4) De Europese Commissie transparanter vinden dan de nationale regering.5) De Europese Commissie minder corrupt vinden dan de nationale regering.6) De richting waarin de EU evolueert beter vinden dan de richting waarin het nationale niveau evolueert.7) Minder bewust zijn van de Europese Commissie dan van de nationale regering.

26

Page 27: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

7 Methodologie7.1 Cross-nationale analyse en bedenkingenOm de bovenstaande hypotheses te onderzoeken, wordt een cross-nationale analyse gebruikt. Deze methode kan verschillen tussen landen opmerken, en is het best geschikt voor de kleine ruimte die beschikbaar is in deze masterproef om te proberen het vertrouwensverschil tussen Europese Commissie en nationale regeringen te verklaren.

Bovendien zijn er 'striking differences' tussen de lidstaten in de steun voor de Europese integratie (Janssen, 1991), wat doet vermoeden dat dit bij het vertrouwen in de Europese Commissie eveneens het geval zou zijn. Bepaalde trends geografische trends zouden te zien zijn. Zo argumenteerde Sanchez-Cuenca (2000) dat vooral Zuid-Europese landen de Commissie meer zouden vertrouwen.

Men kan zich ook afvragen of het wel gepast is de Europese Commissie te vergelijken met nationale regeringen. De Europese Commissie is supranationaal in plaats van nationaal, en de selectieprocedure voor in de Commissie te werken verschilt met deze om in de nationale regering terecht te komen. Toch is het zo dat de Europese Commissie van alle Europese instituties het meest op de nationale regeringen lijkt (Pescher, 2002). Verhofstadt (2006) stelde zelfs voor om de 'ridicule' naam te veranderen in 'Europese Regering'.

Wat vooraf duidelijk moet zijn: er worden enkel correlaties bestudeerd en geen oorzakelijke verbanden. Vaste variabele is het vertrouwen in de nationale regeringen en Europese Commissie. Ook wordt in bijna alle variabelen het 'nettoverschil' genomen. Dat betekent dat het percentage inwoners van een bepaald land, dat de Europese Commissie vertrouwt, wordt verminderd met het percentage inwoners uit hetzelfde land dat de nationale regering vertrouwt. Bijvoorbeeld: 80 procent van de Polen vertrouwt de Europese Commissie, 60 procent de nationale regering. Het nettoverschil is 20 procent. Dat mogelijk negatieve cijfer zal verder het 'vertrouwensverchil' worden genoemd, en zal afhangen van de variabelen uit hoeveel verschillende jaartallen het cijfer wordt berekend. Het vertrouwensverschil zal in de grafieken steeds op de X-as worden geplaatst. Hoe rechtser een punt op de grafiek, hoe meer men de Europese Commissie tegenover de nationale regering vertrouwt.

Voor de cijfers voor de berekening van de variabelen wordt meestal gekeken naar gegevens uit onderzoek van Eurobarometer.22 Als men in het verdere onderzoek de term Eurobarometer of de resultaten ervan gebruikt, wordt de Standaard Eurobarometer bedoeld, tenzij anders vermeld. Daarbij moet men noteren dat er twijfels over de vooringenomenheid van Eurobarometer bestaan, hoewel de kritiek vooral gericht is op de manipulatie van de cijfers (Open Europe, 2008). Overigens zullen, in de mate van het mogelijke, zo veel mogelijk gegevens worden gebruikt. Deze keuze is niet enkel omdat institutioneel vertrouwen op korte tijd zou kunnen veranderen (supra), maar ook omdat steun voor Europese integratie volatiel is (Gabel, 1998; Janssen, 1991).

7.2 Structuur onderzoekVariabelen worden telkens op volgende manier onderzocht, tenzij anders vermeld: eerst wordt naar de onderlinge verschillen tussen de landen zelf gekeken ('landenanalyse'), om eventuele cross-nationale trends te ontwaren. Ten tweede wordt gekeken of er daadwerkelijk een verschil te merken is tussen de variabele op het Europese niveau, en de variabele op het nationale niveau ('verloopsanalyse'). Dat is essentieel, want zonder verschil hierin zou de variabele het vertrouwensverschil niet kunnen verklaren, maar mogelijk wel gedeeltelijk. Vervolgens wordt op Europees en op nationaal niveau bekeken of de variabele een statistisch verband toont met het vertrouwen in respectievelijk de Europese Commissie en de nationale regering ('correlaties met vertrouwen'). Indien dat het geval is, betekent dat de variabele over de landen heen van betekenis is voor het politiek vertrouwen in beide instituties. Ten 22Eurobarometer is een reeks van wetenschappelijke onderzoeken die sinds 1973 wordt uitgevoerd door de Europese Commissie. Er wordt tweejaarlijks gepeild naar de mening van ongeveer 1000 inwoners van de huidige lidstaten en kandidaat-lidstaten over allerhande onderwerpen zoals uitbreiding, economie en de euro. De website hiervan is http://ec.europa.eu/public_opinion/index_en.htm.

27

Page 28: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

slotte wordt het vertrouwensverschil elke keer statistisch vergeleken met het verschil in de variabele ('correlatie met vertrouwensverschil'). Indien dat het geval is, betekent dat als de Europese Commissie of een andere instantie aan een bepaalde variabele werkt en de nationale institutie niet, dat een effect zou hebben op het vertrouwen.

28

Page 29: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8 Onderzoek8.1 Vertrouwen in de Europese Commissie en de nationale regeringen: vergelijkingAls inleiding op de variabelen wordt eerst gekeken naar het politieke vertrouwen in de lidstaten op zich. Vraag hierbij is in welke landen de Europese Commissie het meest wordt vertrouwd en in welke de nationale regering meer wordt vertrouwd. Dit kan belangrijke implicaties hebben voor de rest van de analyse. Bijvoorbeeld als blijkt dat bepaalde landen steeds hogere waarden voor de verschillende variabelen vertonen, gecombineerd met hogere vertrouwenscijfers.

In tabel 1 ziet men de verschillende lidstaten van de EU gerangschikt volgens verschil in vertrouwen. Deze cijfers zijn berekend door het gemiddelde te nemen van de resultaten van Eurobarometer.23 Voor lidstaten die in de uitbreidingsrondes van 2004 en 2007 lid zijn geworden, worden resultaten van Eurobarometer 62 tot en met 72 genomen. Van landen die voor de uitbreiding lid waren, worden de resultaten van Eurobarometer 59 tot en met 61 erbij berekend in het gemiddelde, omdat daar ook naar het vertrouwen werd gevraagd. Deze keuze wordt gemaakt om zoveel mogelijk de lange termijn te meten. Voor Eurobarometer 59 werd niet gevraagd naar het vertrouwen in de nationale regeringen, waardoor daaruit geen cijfers worden opgenomen.

In de kolom 'NR' staat het percentage van de bevolking dat de nationale regering vertrouwt, in de kolom 'EU' het percentage dat de Europese Commissie vertrouwt. Het vertrouwen in de Europese Commissie wordt verminderd met het vertrouwen in de nationale regering, het eerder vernoemde 'vertrouwensverschil', hier in de kolom 'vertrouwen'. Bovenaan staan de gemiddelden van de huidige lidstaten van de EU (EU-27), daarna het gemiddelde van de EU voor de uitbreidingsrondes van 2004 en 2007 (EU-15), en ten slotte ook het gemiddelde van de lidstaten van die twee uitbreidingen (NMS). De afkortingen van de landen zijn terug te vinden in bijlage 2.

Slechts zes bevolkingen van lidstaten van de EU vertrouwen de nationale regering meer dan de Europese Commissie. Zelfs Groot-Brittannië, een Eurosceptisch land (Statham en Gray, 2005), kent maar een miniem verschil. Wat ook opmerkelijk is, is dat maar in vijf landen de nationale regering het vertrouwen geniet van de helft van de bevolking. Terwijl in

maar zeven landen de Europese Commissie niet door de helft wordt vertrouwd.

Daarnaast kan men stellen dat de inwoners van de nieuwe lidstaten, die in 2004 en 2007 zijn toegetreden, de nationale regering opmerkelijk minder vertrouwen. De Europese Commissie wordt er ook, zij het minder opvallend, meer vertrouwd. Toch is het niet zo dat het twee coherente blokken zijn: de helft van de bevolkingen van Cyprus en Estland, ondanks hun recente toetreding, vertrouwt hun respectieve regering. Omgekeerd kennen Italië en Ierland een laag gemiddeld vertrouwen in de nationale regering. Als men de vraag 'waarom vertrouwt men de Europese Commissie meer dan de nationale regering?' met deze tabel zou willen beantwoorden, zou een deel van de verklaring zijn dat de nieuwe lidstaten hun eigen nationale regering niet vertrouwen.

23Gestelde vragen zijn: 'For each of the following institutions, please tell me if you tend to trust it or tend not to trust it' en daarna 'The (nationaliteit van ondervraagde) government'. Voor de Europese Commissie werd de vraag zo gesteld: eerst 'Have you heard of...' waarna verschillende instituties worden overlopen, waaronder 'The European Commission'. Erna werd gevraagd: 'and, for each of them, please tell me if you tend to trust it or tend not to trust it?' Deze antwoorden zullen tot op het einde van dit onderzoek gebruikt worden.

29

Tabel 1

Page 30: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.2 Economische variabelenTen tweede wordt de economische hypothese behandeld: vertrouwt de Europese burger de Europese Commissie meer dan de nationale regering, omdat ze de Europese economie optimistischer inschat dan de nationale? Bij deze hypothese gaat men uit van de volgende hypotheses: enerzijds moet de Europese economie beter worden gepercipieerd, anderzijds moet in de landen waar de Europese economie het best wordt bestempeld, het vertrouwen in de Europese Commissie hoger liggen. Landen waarin de nationale economie beter wordt ingeschat, zouden hun nationale regering meer moeten vertrouwen. Ook moet er een aantoonbaar verband bestaan tussen de verschillen in de perceptie van de economie en het vertrouwensverschil. Hoe beter men de Europese toestand inschat tegenover de nationale, hoe groter het vertrouwen in de Europese Commissie tegenover dat in de nationale regering zou moeten zijn.

Voor deze analyse worden cijfers van Eurobarometer gebruikt. Gegevens over de perceptie van de economie worden onderverdeeld in twee: enerzijds wordt de perceptie van de economie voor het komende jaar onderzocht, anderzijds de perceptie van de huidige toestand van de economie. Het is hier belangrijk om verschillende Eurobarometers te gebruiken. Institutioneel vertrouwen kan niet worden gemeten via één enkele economische momentopname. Anders zouden ondervraagden de ambtsbekleders, en niet de institutie, verantwoordelijk stellen (Castillo, 2006).

Voor de nationale, huidige toestand van de economie in te schatten worden gegevens van Eurobarometers 65, 66, 68 en 70, 71 en 72 gebruikt. Europees komen deze cijfers uit Eurobarometers 68, 70, 71 en 72.24 De cijfers over de toekomstige nationale economische verwachtingen worden uit Eurobarometers 65 tot en met 72 gehaald. Gegevens over de toekomstige perceptie van de Europese economie worden uit Eurobarometers 68 tot en met 72 gehaald.25 Voor deze cijfers wordt het nettoverschil van de antwoorden 'better' en 'worse' genomen, omdat anders de antwoorden 'same', ook aangeboden, hier niet zouden doorwegen. Zo verkrijgt men een beter beeld van het optimisme, of het gebrek eraan, voor de toekomstige economie. De keuze voor de specifieke Eurobarometers zijn zo gemaakt, omdat in andere edities niet naar de toestand van de economie werd gevraagd.

8.2.1 landenanalyseEerst en vooral wordt naar de landen onderling gekeken. In grafiek 1.1 worden alle cijfers per land geïntegreerd. De linkse donkere balk toont de perceptie van de huidige nationale economie, daarna volgt die van de Europese, waarna de perceptie van de toekomstige nationale economie, en ten slotte helemaal rechts per land die van de toekomstige Europese economie. Landen worden gerangschikt volgens de grootte van het verschil in beide variabelen. De landen die de nationale economie dus optimistischer inschatten dan de Europese, zullen zich aan de linkerkant bevinden.

24Voor deze twee gegevens werd gevraagd: 'How would you judge the current situation in each of the following? 1) The situation of the (desbetreffende nationale) economy. 2) The situation of the European economy.' Cijfers van 'rather good' en 'very good' worden gebruikt. Andere opties waren 'rather bad', 'very bad' en 'don't know.'

25Voor deze twee cijferreeksen werd gevraagd: 'What are your expectations for the next twelve months: will the next twelve months be better, worse or the same, when it comes to...? 1) The economic situation in (het desbetreffende land). 2) The economic situation in the European Union.'

30

Page 31: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Hieruit blijkt dat slechts vijf landen de nationale economie optimistischer inschatten dan de Europese, als men de som van de twee variabelen neemt. Het is ook zo dat de huidige economische toestand in de nationale economieën door tien landen beter dan de Europese wordt gepercipieerd, tegen maar vijf voor de toekomstige toestand. Wat ook opvalt, is dat slechts drie bevolkingen de toekomst van de nationale economie positief inschatten, tegenover negen bevolkingen die de toekomst van de Europese economie positief bekijken.

Als men naar landengroepen kijkt, merkt men dat de nieuwe lidstaten uit de twee vorige uitbreidingsrondes de Europese economie beter inschatten dan de oude lidstaten, op Malta en Cyprus na. Binnen die oude lidstaten blijkt het verschil het grootst bij de Zuid-Europese landen, in tegenstelling tot de Scandinavische landen, Luxemburg en Oostenrijk. Die laatste zijn de vijf landen die de Europese economie slechter percipiëren dan de nationale economie.

8.2.2 VerloopsanalyseOp volgende grafiek 1.2 kan men de perceptieverschillen van de economie in de tijd zien. Cijfers komen uit de Eurobarometers vermeld onderaan op de X-as. De donkere lijnen vertonen de economische percepties op het nationale niveau. De lijn TE toont de perceptie van de toekomstige Europese economie. De lijn HE beeldt de perceptie van de huidige Europese economie uit. Voor de lijnen van de nationale economie staat de lijn TN voor perceptie van de toekomstige en de lijn HN voor perceptie van de huidige nationale economie. Alle cijfers zijn gemiddelden van de hele EU met stemmenweging.

Hieruit blijkt dat op geen enkel punt de Europese perceptie de nationale overstijgt, hoewel ze duidelijk samenhang vertonen. Op sommige punten is het verschil zelfs groter dan 20 procentpunt. Daardoor zou men kunnen stellen dat men de Europese Commissie meer vertrouwt, omdat men de Europese economie optimistischer inschat.

31

Grafiek 1.1

Grafiek 1.2

Page 32: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.2.3 Correlaties met vertrouwenVervolgens wordt berekend of het vertrouwen in de nationale regering afhangt van de perceptie van de huidige (grafiek 1.3) en toekomstige (grafiek 1.4) nationale economische toestand. Op de Y-as bevindt zich telkens de perceptie van de nationale economie, op de X-as het vertrouwen in de nationale regering. Pearson-correlatie wordt erbij genoteerd. Gegevens zijn dezelfde als in de 'landenanalyse', er wordt telkens het gemiddelde genomen.

Uit deze grafieken kan men afleiden dat het vertrouwen in de nationale regering een sterke positieve relatie vertoont met de huidige percepties van de nationale economie, en in sterk verminderde mate met de percepties van de toekomst van de nationale economie. Bij de percepties van de huidige economie zijn er geen significante uitzonderingen, terwijl dat bij die van de toekomstige economie helemaal anders ligt. Landen als Luxemburg (-23), Cyprus (-37), Griekenland (-37), Hongarije (-44) en Portugal (-34) kennen een zeer lage perceptie van de toekomstige economie, terwijl hun vertrouwen in de nationale regering niet uitzonderlijk laag is.

Bij de volgende stap wordt berekend of er een verband bestaat tussen de percepties van de Europese economie en het vertrouwen in de Europese Commissie. In grafiek 1.5 staan de percepties van de huidige economie, in grafiek 1.6 die van de toekomstige economie. Op de X-as bevinden zich de waarden voor het vertrouwen in de Europese Commissie, op de Y-as deze voor de perceptie van de economie. De cijfers over het vertrouwen in de Europese Commissie komen uit dezelfde Eurobarometers als van de 'landenanalyse' (supra). Daarnaast wordt de Pearson-correlatie berekend.

Hieruit kan men opnieuw afleiden dat de perceptie van de huidige toestand van de economie beter het vertrouwen in een bepaalde institutie verklaart dan de perceptie van de toekomstige toestand, hoewel de correlatie veel kleiner is. Belangrijkere conclusie is dus dat Europeanen veel minder dan op het

32

Grafiek 1.3 Grafiek 1.4

Grafiek 1.5 Grafiek 1.6

Page 33: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

nationale vlak een verband leggen tussen de Europese economie en de Europese Commissie. De correlatie met de perceptie van de toekomstige economie is zelfs negatief, met een zo kleine waarde dat van toeval kan worden gesproken. Voor de perceptie van de huidige economische toestand is er nog een klein verband. Uitzonderingen hierop zijn Groot-Brittannië en Letland, met een laag vertrouwen in de Europese Commissie, terwijl hun economische percepties gemiddeld zijn.

8.2.4 Correlatie met vertrouwensverschilUiteindelijk wordt ook nog gekeken naar het verband tussen het verschil in de economische percepties en het vertrouwensverschil tussen Europese Commissie en nationale regering. Voor het verschil in economische percepties te berekenen wordt het gemiddelde van de cijfers van de Europese economische percepties verminderd met het gemiddelde van de nationale percepties. Die resultaten bevinden zich op de Y-as. Die worden dan op hun beurt vergeleken met het vertrouwensverschil op de X-as. De Pearson-correlatie wordt bijgevoegd. In grafiek 1.7 ziet men de correlatie met de perceptieverschil van de huidige economie, in grafiek 1.8 die van de toekomstige.

Hieruit blijkt opnieuw dat de perceptie van de huidige economie een betere voorspeller voor het vertrouwen vormt dan de die van de toekomstige. Opvallender is dat het verschil in beide economische percepties een sterk statistisch verband vertonen met het verschil in het vertrouwen. Dat is merkwaardig, gezien het verband tussen economische percepties en vertrouwen op beide niveaus gering is.

8.2.5 BesluitUit de analyse van de economische variabelen wordt het volgende onthouden: Scandinavische landen zijn optimistischer over de nationale economie, Zuid- en Centraal-Europese over de Europese. Over het algemeen wordt de Europese economie optimistischer ingeschat, vooral qua toekomstige percepties. De perceptie van de huidige toestand van de economie blijkt de enige stevige voorspeller van het nationale vertrouwen te zijn, op het Europese niveau blijkt het vertrouwen in de Europese Commissie niet of maar zwak gerelateerd te zijn aan economische percepties. Toch is er wel een sterk verband als men het verschil in perceptie en het vertrouwensverschil naast elkaar plaatst, wat onlogisch schijnt.

8.3 De werking van de democratieVervolgens wordt de ‘tevredenheid met de democratische werking’-hypothese bekeken. De Europese burger zou meer tevreden moeten zijn met de democratische werking op het Europese niveau, dan op het nationale. Dat zou het vertrouwensverschil kunnen verklaren. Hiervoor worden cijfers van Eurobarometer gebruikt.

33

Grafiek 1.8Grafiek 1.7

Page 34: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.3.1 Vertrouwen in de EU=vertrouwen in de Europese Commissie?Bij de vraagstelling in de Eurobarometer-enquêtes vormt zich wel een probleem: er wordt gevraagd naar de democratische werking van de EU,26 niet die van de Europese Commissie. Dat houdt in dat ook bijvoorbeeld het Europees Parlement hier mogelijk door de EU-burger wordt betrokken bij de beoordeling van de ‘Europese democratie’. De Europese Commissie neemt hier wel aan deel, maar is niet exclusief bevoegd voor de Europese democratische werking. Daarom is het noodzakelijk om eerst te bewijzen dat het vertrouwen in de EU inherent verbonden is met het vertrouwen in de Europese Commissie. In dat opzicht is het belangrijk te weten dat burgers meestal geen onderscheid maken in de verschillende instituties van de EU (Karp et al., 2003).

Voor het vertrouwen in de EU te berekenen, worden gegevens van Eurobarometer 59 tot en met 72 gebruikt. Dit komt omdat de vraag of men de EU vertrouwt,27 pas vanaf Eurobarometer 59 vroeg. Op grafiek 2.1 ziet men een grafische voorstelling van het gemiddelde vertrouwen van de landen in de EU tegenover het gemiddelde vertrouwen in de Europese Commissie in de tijd. Wel moet men erbij opmerken dat deze cijfers enkel van de lidstaten van de EU zijn. De Roemeense en Bulgaarse bevolkingen werden pas vanaf Eurobarometer 67 ondervraagd. De gegevens in de linkerkolom worden in procenten uitgedrukt. De lijn EC staat voor het vertrouwen in de Europese Commissie, de lijn EU staat voor het vertrouwen in de Europese Unie.

Grafiek 2.1

Hieruit blijkt dat vertrouwen in de EU en vertrouwen in de Europese Commissie niet los van elkaar staan. Toch zijn er hier en daar enkele verschillen. Van Eurobarometer 59 tot en met 61 ligt het vertrouwen in de EU lager dan in de Europese Commissie. Ook blijkt het vertrouwen in de EU bij Eurobarometers 67 en 68 iets hoger te liggen dan het vertrouwen in de Europese Commissie. Om zeker te zijn dat de twee vertrouwensschalen met elkaar verbonden zijn, wordt de correlatie berekend. Deze blijkt 0,583 te zijn, met een significantiehoogte van 0,05.

26 Vragen waren: 'On the whole, are you very satisfied, fairly satisfied, not very satisfied or not at all satisfied with the way democracy works in (het betreffende land)?' Cijfers van ‘very satisfied’ en ‘fairly satisfied’ werden opgenomen. Aansluitend werd de vraag ‘And how about the way democracy works in the European Union?’ gesteld, en niet in de Europese Commissie.

27 De vraag hierover was: 'I would like to ask you a question about how much trust you have in certain institutions. For each of the following institutions, please tell me if you tend to trust it or tend not to trust it. The European Union.' De cijfers van ‘tend to trust’ werden opgenomen in de grafieken.

34

Page 35: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Toch wordt hier nog dieper ingegaan op deze relatie: ze duidt immers het gemiddelde van de EU aan, terwijl hier cross-nationale analyse wordt toegepast. Daarom wordt ook berekend of tussen de landen onderling er een verband bestaat tussen vertrouwen in Commissie en Unie. Voor deze analyse worden cijfers van Eurobarometer 64 tot en met 68 gebruikt. De zwarte balken in grafiek 2.2 tonen het vertrouwen in de Europese Commissie, de witte het vertrouwen in de EU. Cijfers worden uitgedrukt in procenten.

Grafiek 2.2Uit deze grafiek kan men afleiden dat er geen grote verschillen op landelijke niveau zijn. Roemenië en Bulgarije blijken de landen met de grootste verschillen te zijn, met een respectieve negen en acht procentpunt verschil. Hierbij moet wel worden vermeld dat beide landen nog geen lid waren van de EU bij de enquêtes. Mogelijk kennen deze twee landen de Europese Commissie nog niet: uit Eurobarometer 66, vlak voor de toetreding, blijkt dat slecht 79 procent van de Roemenen en 74 procent van de Bulgaren van de Europese Commissie gehoord heeft. Bij de lidstaten was dat toen gemiddeld 81 procent. De Eurobarometer ervoor noteerde nog grotere verschillen: 75 procent van de Roemenen en 67 procent van de Bulgaren hadden ooit al van de Europese Commissie gehoord. Zonder deze twee landen blijkt Zweden het grootste verschil te vertonen, met ook acht procentpunt verschil. Daarna volgen nog twee landen met zes procentpunt verschil, Letland en Estland.

De Pearson-correlatie tussen de twee gemiddelden blijkt 0,876 te zijn, met een significantiehoogte van 0,01. Zonder Roemenië en Bulgarije blijkt ze nog hoger te liggen: 0,900, met een significantiehoogte van 0,01. Daardoor zou men duidelijk kunnen stellen dat vertrouwen in de EU en vertrouwen in de Europese Commissie met elkaar verbonden zijn. Dat betekent dat als er een aanwijsbare relatie tussen de tevredenheid met de democratische werking van de EU en het vertrouwen in de EU is, er ook een sterk verband bestaat met het vertrouwen in de Europese Commissie. Toch moeten dit worden genuanceerd: het is niet zo dat er een één op één relatie bestaat.

8.3.2 Tevredenheid over de democratische werking van de EUZoals eerder vermeld, wordt de tevredenheid over de democratische werking vergeleken op Europees en nationaal niveau. Daaruit zouden volgende hypotheses moeten worden bevestigd: landen waarin men meer tevreden zou zijn met de democratische werking in de nationale regering, zouden ook meer vertrouwen hebben in de nationale regering. Dat geldt ook voor het vertrouwen in de Europese Commissie, met de democratische werking in de EU. Daarnaast moet de tevredenheid met het democratische gehalte op het Europese niveau gevoelig hoger liggen dan op het nationale niveau, op algemeen en nationaal niveau. Er wordt ook verwacht dat het vertrouwensverschil een positieve correlatie vertoont met het verschil in tevredenheid over democratische werking, tevredenheid met Europese democratie min tevredenheid met nationale democratie.

Voor deze analyse worden cijfers van Eurobarometers 59 tot en met 69 gebruikt om het vertrouwen in de Europese Commissie te berekenen, tenzij anders vermeld. Deze gegevens bestrijken deze van de

35

Page 36: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

tevredenheid over de werking van de democratie. Die laatste cijfers zijn van Eurobarometer 59 tot en met 63, 65 en 68, om de eenvoudige reden dat enkel in die Eurobarometers tweemaal werd gevraagd naar de tevredenheid over de democratische werking in de EU en die van de nationale regering. De vertrouwenscijfers van Eurobarometers 64, 66, 67 en 69 worden behouden, omdat deze gegevens in hetzelfde jaar als de gegevens over tevredenheid met de democratische werking werden opgenomen.28

8.3.3 LandenanalyseIn volgende grafiek 2.3 wordt per land gekeken naar het verschil in tevredenheid op Europees en nationaal niveau. Cijfers komen van Eurobarometers 62, 63, 65 en 68, na de uitbreiding van de EU in 2004. De resultaten van voor de uitbreiding zouden mogelijk de uitkomst beïnvloeden, gezien door de uitbreiding een aantal veranderingen werden doorgevoerd zoals de uitbreiding van de Europese Commissie. Zo is het dan wel mogelijk om de landen van de uitbreiding te vergelijken met de staten die al langer lid zijn. Op de grafiek zijn de zwarte balken de gemiddelde tevredenheid met de democratische werking op nationale basis, de lichtere die op Europese basis. Landen zijn gerangschikt volgens verschil in tevredenheid. Landen waarin men het meest tevreden is met de democratische werking in het eigen land tegenover de Europese, bevinden zich links in de grafiek.

Wat het meest opvalt, is dat alle landen die in 2004 toegetreden zijn, de democratische werking op Europees niveau hoger inschatten dan die op het nationale niveau. Uitzondering is Cyprus. Omgekeerd geldt hetzelfde, bijna alle lidstaten die voor 2004 ook lid waren, zijn meer tevreden over de werking van de democratie op het nationale niveau dan over die op het Europese niveau. Uitzonderingen hier zijn Italië en Portugal. Dit zou, in navolging van Sanchez-Cuenca (2000), erop kunnen wijzen dat Oost- en Zuid-Europese bevolkingen de Europese Unie, en daarbij de Europese Commissie, zien als een alternatief voor de slecht of ondemocratisch werkende nationale regering.

Binnen de oude lidstaten is er ook een trend merkbaar: Scandinavische landen vertonen over het algemeen het grootste verschil in het voordeel van het nationale niveau. Daarna volgen West-Europese landen als Groot-Brittannië, Oostenrijk, Luxemburg, Duitsland, Frankrijk en Ierland, waarna de Zuid-Europese landen aan de beurt zijn.

28 De vraag werd als volgt gesteld: 'On the whole, are you very satisfied, fairly satisfied, not very satisfied or not at all satisfied with the way democracy works in (het betreffende land)?' Cijfers van ‘very satisfied’ en ‘fairly satisfied’ werden opgenomen. Aansluitend werd de vraag ‘And how about the way democracy works in the European Union?’ gesteld.

36

Grafiek 2.3

Page 37: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.3.4 VerloopsanalyseIn volgende grafiek 2.4 worden tevredenheid met democratische werking op Europees en op nationaal niveau vergeleken in de tijd. Het gemiddelde, met stemmenweging, wordt genomen. Wel is het zo dat het gemiddelde van de toenmalige leden wordt genomen. Tot en met Eurobarometer 61 is dat het gemiddelde van het Europa van de 15, erna dat van het Europa van de 25. Onderaan worden de desbetreffende Eurobarometers getoond. De zwarte lijn vertegenwoordigt de tevredenheid met de werking van de democratie op het nationale niveau, de lichtere die op het Europese niveau.

Wat men hieruit kan afleiden, is dat de hypothese dat de Commissie meer wordt vertrouwd dan de nationale regering omdat men meer tevreden is over de democratische werking, sneuvelt. Men is algemeen gezien in de EU meer tevreden op het nationale dan op het supranationale niveau. Wel is het zo dat na de uitbreiding in 2004, na Eurobarometer 61, het verschil kleiner is geworden. Bovenstaande grafiek 2.3 zou hiervoor een verklaring kunnen bieden: de bevolkingen van de landen die in 2004 en 2007 toegetreden zijn, schatten de werking van de democratie op Europees niveau

hoger in dan deze op het nationale niveau.

8.3.5 Correlatie met vertrouwenHier wordt bekeken of de tevredenheid met de nationale democratische werking in verband staat met het politieke vertrouwen op het nationale niveau, erna hetzelfde op het Europese niveau met de Europese Commissie.

In grafiek 2.5 en 2.6 ziet men de gegevens op een spreidingsdiagram. Op de X-as bevindt zich het gemiddelde vertrouwen in de nationale regeringen (2.5) en in de Europese Commissie (2.6). Op de Y-as kan men de gemiddelde tevredenheid over de werking van de democratie op nationaal en Europees niveau zien. Voor de gegevens over de tevredenheid met de democratische werking van de lidstaten die in 2004 zijn toegetreden, wordt enkel het gemiddelde genomen van Eurobarometers 62, 63, 65 en 68. Roemenië en Bulgarije worden uit deze twee grafieken gelaten. Reden hiervoor is dat maar in twee Eurobarometers naar hun tevredenheid over de democratische werking werd gepeild. De cijfers over het vertrouwen worden berekend via het gemiddelde van Eurobarometers 59 tot en met 72, behalve voor de landen van de toetredingsronde van 2004. Deze worden maar vanaf Eurobarometer 62 opgenomen, vanaf het moment dat hen dus naar vertrouwen werd gevraagd. Cijfers worden uitgedrukt in procenten. Daarnaast wordt de Pearson-correlatie berekend en opgenomen in de grafieken.

37

Grafiek 2.4

Grafiek 2.5 Grafiek 2.6

Page 38: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Uit grafiek 2.5 kan men afleiden dat er wel degelijk een groot en positief verband bestaat op het nationale niveau. Landen waarin de nationale regering weinig vertrouwen geniet, zullen ook een bevolking hebben die de manier waarop democratie werkt minder genegen is. Daarnaast kan men door deze gegevens te analyseren, stellen dat de nationale regeringen sterk worden geassocieerd met de nationale democratische werking. Die werking zou bijvoorbeeld ook op het nationale parlement kunnen slaan. Kleine uitzondering hier is Denemarken, met een uitzonderlijk hoge appreciatie van de nationale democratische werking.

In grafiek 2.6, voor het Europese niveau, geldt hetzelfde: er is een grote, positieve correlatie tussen vertrouwen in Europese Commissie en tevredenheid met de werking van de Europese democratie. Deze correlatie is wel minder groot dan op het nationale niveau. Als men de voorgaande redenering over het verband tussen vertrouwen in EU en vertrouwen in Commissie in acht neemt, zou men kunnen beweren dat 'Europese democratische werking' door de Europeanen wel degelijk wordt geassocieerd met de Europese Commissie. Met andere woorden, de Europese Commissie heeft in de ogen van de Europese bevolking een wezenlijke plaats in het Europese democratische proces.

Wat ook opvalt, is dat de waarden veel dichter bij elkaar liggen dan op het nationale niveau. Grote uitzondering is Groot-Brittannië. Dat combineert een zeer laag vertrouwen in de Europese Commissie met een eveneens lage tevredenheid met de Europese democratische werking. Dat kan worden verklaard door het Euroscepticisme dat in de Angelsaksische eilandengroep welig tiert (Lubbers en Scheepers, 2005).

8.3.6 Correlatie met het vertrouwensverschilTen slotte wordt het vertrouwensverschil vergeleken met het verschil in tevredenheid met de democratische werking. Dat verschil wordt in onderstaande grafiek 2.7 op de Y-as geplaatst. Hoe hoger een punt op de grafiek, hoe meer men tevreden is met de democratische werking op het Europese niveau tegenover het nationale niveau. Op de X-as bevindt zich het vertrouwensverschil. Gegevens over tevredenheid zijn dezelfde als van grafiek 2.3, vertrouwensgegevens komen van Eurobarometers 62 tot en met 69. Die bestrijken de cijfers over tevredenheid met de democratische werking. De Pearson-correlatie wordt bijgevoegd.

Hieruit blijkt dat het verschil in tevredenheid over democratische werking wel degelijk een grote rol speelt om het vertrouwensverschil tussen Europese Commissie en nationale regering te verklaren. De positieve correlatie tussen deze twee is erg sterk. Uitzonderingen hier zijn Zweden en Nederland, die meer de Europese Commissie vertrouwen (6 en 8 procentpunt verschil) maar toch heel weinig appreciatie kunnen opbrengen voor de democratische werking op het Europees niveau tegenover het nationale (-32 en -30 procentpunt verschil).

8.3.7 ConclusieWat hieruit wordt onthouden, is het volgende. Scandinavische lidstaten, en in hun zog de oude lidstaten, zijn meer geneigd de werking van de democratie op het nationale niveau te appreciëren, in tegenstelling tot de Centraal- en ook in mindere mate de Zuid-Europese landen. Daarnaast blijkt dat de werking van de democratie op Europees niveau algemeen minder wordt geapprecieerd. Toch is het zo

38

Grafiek 2.7

Page 39: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

dat de correlaties met het vertrouwen op beide niveaus en het vertrouwensverschil een sterk tot zeer sterk verband tonen met de tevredenheid over de werking van de democratie. Logisch gevolg daarvan zou moeten zijn dat de werking van de democratie op Europees niveau beter zou moeten zijn, maar dat is enkel in het geval van de Centraal- en Zuid-Europese landen. Blijkbaar spelen dus andere factoren, hoewel die tevredenheid een deel van de verklaring is. Men zou ook twijfels kunnen plaatsen bij de vraagstelling: eerst werd naar het nationale niveau gepeild, erna naar het Europese. Daardoor zou het contrast misschien groter zijn.

8.4 Perceptie van transparantieVoor de perceptie van transparantie wordt ervan uitgegaan dat het Europese niveau transparanter wordt beschouwd dan het nationale. Dat zou het vertrouwensverschil gedeeltelijk kunnen verklaren.

8.4.1 Landenanalyse en verloopsanalyseVoor het verschil in perceptie van transparantie over de landen heen uit te beelden in grafiek 3.1, worden gegevens uit Flash Eurobarometer29 189 (2006) gebruikt. Men dient hier met de nodige nuance conclusies te trekken, omdat dit het enige onderzoek is dat het verschil kan berekenen. De gegevens over de individuele landen worden via verschil in perceptie gerangschikt. Landen waarin het nationale niveau transparanter wordt ingeschat dan het Europese, zullen zich meer links bevinden.30 Daarnaast wordt ook het gemiddelde van de EU erbij genomen (balk EU), om te kijken of de Europeanen de Europese instituties transparanter vinden dan die op het nationale niveau. Gezien er maar één onderzoek plaatsvond, kan men geen verloopsanalyse maken. Men moet nog opmerken dat Bulgarije en Roemenië niet in de grafiek te vinden zijn. Deze landen waren nog geen lidstaat tijdens het onderzoek, en dus werd hun bevolking niet ondervraagd.

29Flash Eurobarometer is onderzoek dat ad hoc gebeurt, zoals in dit geval over de communicatie van de EU. Het maakt deel uit van alle Eurobarometers.

30De vraag was: 'Do you think that European Union institutions are more open, accessible and responsive than your national institutions?' Ja-antwoorden zijn opgenomen in de donkere balken, neen in de lichte.

39

Grafiek 3.1

Page 40: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Wat meteen opvalt, is dat de EU absoluut niet transparanter wordt gepercipieerd. Slechts in vier lidstaten vindt men de transparantie op het Europese niveau beter. Het gemiddelde van de EU spreekt voor zich: 22,8 procent vindt de EU transparanter, 54,7 procent de eigen nationale instituties. Er is ook sprake van een verschil tussen West-Europese, en Oost- en Zuid-Europese lidstaten. Die laatste bevinden zich zonder uitzondering allemaal rechts. De inwoners van Scandinavische landen blijken de transparantie op nationaal niveau over het algemeen het best te beoordelen, samen met de Nederlanders en de Oostenrijkers.

Dat betekent dus dat de Europese bevolkingen de Europese Commissie niet meer vertrouwen omdat ze transparanter zou worden gepercipieerd. De vraag die daarop kan worden gesteld, is of die percepties van transparantie wel degelijk een rol spelen in het politiek vertrouwen.

8.4.2 Correlatie met vertrouwenVoor de berekening van de percepties op nationaal niveau worden cijfers van het IMD World Competitiveness Yearbook 2004 en 2009 gebruikt.31 Het Yearbook doet onderzoek via massaopinieonderzoek en statistische gegevens. Het massaonderzoek telde hier voor één derde mee, twee derde werd via statistische gegevens berekend. Niet alle landen van de EU werden in de index opgenomen. Cyprus, Malta en Letland werden niet onderzocht, en daardoor niet in de grafiek opgenomen, en Bulgarije, Estland en Litouwen slechts één keer. Voor de cijfers over het vertrouwen in de nationale regering, worden enkel de gegevens van de Eurobarometers 62, 63, 71, 72 genomen. Deze vonden plaats tijdens 2004 en 2009, de jaren waarin het Yearbook haar enquête ook deed. In grafiek 3.2 ziet men op de X-as het vertrouwen in de nationale regering, op de Y-as de transparantie-index die van nul tot tien loopt.

Voor de berekening van de percepties van de transparantie op het Europese niveau, afgebeeld in grafiek 3.3, wordt slechts één Eurobarometer (69) gebruikt. Dat komt omdat de vraag enkel in deze werd gevraagd,32 waardoor geen overhaaste conclusies moeten worden getrokken. Die resultaten vindt men terug op de Y-as. Gegevens over het vertrouwen in de Europese Commissie, op de X-as, komen uit dezelfde Eurobarometer. In tegenstelling tot de gegevens over de perceptie van de nationale transparantie, werden alle bevolkingen van de huidige lidstaten van de EU ondervraagd. De Pearson-correlatie wordt tweemaal berekend.

31 Het Institute for Management Development brengt deze jaarlijkse publicatie uit. De website hiervan is http://www.imd.ch/research/publications/wcy/index.cfm.

32De vraag luidde: 'According to you, how transparent are the institutions of the European Union today? Would you say they are very transparent, transparent, not very transparent or not transparent alt all?'. De som van de antwoorden 'very transparent' en 'transparent' werd genomen en gebruikt in de grafiek.

40

Grafiek 3.2 Grafiek 3.3

Page 41: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Er blijkt dus uit grafiek 3.3 een sterke positieve correlatie te zijn tussen de gepercipieerde transparantie enerzijds, en het politiek vertrouwen anderzijds op het nationale niveau. Uitzondering is Luxemburg, met een uitzonderlijk hoog vertrouwen in de nationale regering. Op het Europese niveau blijkt deze relatie veel minder sterk, hoewel er nog sprake kan zijn van een lichte relatie. Dat betekent dat de verschillen in perceptie van transparantie over de landen heen op het nationale niveau een verband tonen met het politieke vertrouwen, maar minder op het Europese. Men zou hier wel kritiek op kunnen formuleren: de berekening van de gegevens is niet op dezelfde wijze gebeurd.

8.4.3 Correlatie met het vertrouwensverschilHiervoor worden gegevens van Flash Eurobarometer 189 vergeleken met het gemiddelde van de cijfers over het vertrouwen in nationale regering en Europese Commissie van Eurobarometer 65 en 66. Beide onderzoeken werden in hetzelfde jaar als de Flash Eurobarometer afgenomen. Op de X-as van grafiek 3.4 vindt men het vertrouwensverschil terug. Op de Y-as staan de procenten van respondenten die vinden dat het Europese niveau transparanter is, min de procenten van diegenen die het nationale niveau als transparanter beoordelen. Er wordt een positieve correlatie verwacht: waar men de Europese transparantie hoger inschat dan de nationale transparantie, zou men de Europese Commissie meer vertrouwen dan de nationale regeringen.

Hieruit kunnen we besluiten dat er wel degelijk een positieve correlatie tussen het vertrouwensverschil en het verschil in de perceptie van transparantie. Dat betekent dat ondanks het feit dat de EU minder transparant wordt gepercipieerd, het een verband vertoont met het vertrouwensverschil. Er zijn dus andere factoren die belangrijker zijn dan de perceptie van transparantie om het vertrouwensverschil te verklaren.

8.4.4 BesluitMaar vier landen vinden de Europese Unie transparanter dan het nationale niveau. Vooral Centraal- en Zuid-Europese landen vinden de Unie transparanter, in tegenstelling tot West-Europese en vooral Scandinavische landen. Er is een sterke correlatie op het nationale niveau met het vertrouwen, minder op het Europese. Toch is het verschil in transparantie nog sterker gerelateerd aan het vertrouwensverschil.

8.5 Perceptie van corruptieIn dit deel wordt verwacht dat er een negatieve correlatie is tussen de perceptie van corruptie, en politiek vertrouwen. Er wordt ook verwacht dat op het Europese niveau de perceptie dat er corruptie is, lager uitvalt dan dat op het nationale niveau.

Voor dit onderzoek worden gegevens van Special Eurobarometers33 245 (2006), 291 (2008) en 325 (2009) gebruikt. Alle drie onderzochten ze de perceptie van corruptie van EU-burgers bij verschillende instellingen, waaronder ook het Europese en het nationale niveau.34 Men moet hierbij opmerken dat er

33Special Eurobarometer is onderzoek dat zich concentreert op bepaalde issues, die herhaaldelijk worden onderzocht. Het maakt deel uit van alle Eurobarometers.

34De vragen waren: 'There is corruption in national institutions in (het betreffende land)', en 'There is corruption within the institutions of the European Union.' Cijfers van procenten van respondenten die hier akkoord mee gingen zijn opgenomen.

41

Grafiek 3.4

Page 42: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

niet specifiek naar de nationale regering, noch naar de Europese Commissie werd gevraagd. Toch worden deze gegevens genomen, omdat de nationale regering een wezenlijk onderdeel is van de nationale instituties. Ook is al bewezen dat vertrouwen op het EU-niveau en vertrouwen in de Europese Commissie een zeer sterk verband vertonen (supra, deel 8.3.1).

Voor de twee toegetreden landen van 2007, Roemenië en Bulgarije, worden enkel gegevens van de twee laatste Special Eurobarometers gebruikt. Voor de cijfers over politiek vertrouwen worden de cijfers van Eurobarometer 62 tot en met 72 gebruikt in het hele deel over corruptie. Deze cijfers bestrijken de gegevens van de Special Eurobarometers. Ook worden steeds percentages van bevolkingen van lidstaten gebruikt.

8.5.1 LandenanalyseOp volgende grafiek 4.1 worden de onderlinge corruptieperceptie-verschillen tussen de landen uitgebeeld. Lichtere balken tonen de corruptieperceptie op Europees niveau, donkere de corruptieperceptie op nationaal niveau. Het perceptieverschil wordt als rangschikking gebruikt. Landen waarin de corruptieperceptie op het Europese niveau hoger uitvalt dan op het nationale, zullen zich meer links in de grafiek bevinden.

Hieruit blijkt meteen, in de lijn van de vorige resultaten, dat er een verschil bestaat tussen de EU van de 15 en de landen die toegetreden zijn in 2004 en 2007. De opdeling is bijna helemaal coherent: enkel Ierland bevindt zich tussen de nieuwe lidstaten. Het verschil in corruptieperceptie tussen beide groepen is significant: op het nationale niveau gemiddeld 70,4 procent voor de EU-15 en 87,8 voor de nieuwe lidstaten. Ook op het Europese niveau is er een groot verschil tussen de twee groepen, met gemiddeld 73 procent voor de landen van de EU-15, en gemiddeld 59,6 procent voor de nieuwe lidstaten.

Ook hier merkt men binnen de EU van de 15 dezelfde verschillen. Inwoners van Zuiderse landen vinden het Europese niveau minder corrupt. Tegenover de Zuiderse staan de Scandinavische staten Denemarken, Zweden, en Finland. Ertussen bevinden zich de overige, West-Europese staten.

8.5.2 VerloopsanalyseIn grafiek 4.3 wordt de corruptieperceptie op nationaal niveau vergeleken met die op Europees niveau. De drie verschillende Special Eurobarometers zijn opgenomen. Er wordt verwacht dat de Europese burgers vinden dat het Europese niveau minder corrupt is dan het nationale.

42

Grafiek 4.2

Page 43: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Uit grafiek 4.3 blijkt dat er, zoals verwacht, een lagere corruptieperceptie op het Europese niveau is, hoewel niet altijd even groot. In Special Eurobarometer 245 zijn wel Bulgarije en Roemenië nog niet opgenomen. Gezien deze landen het grootste corruptieverschil vertonen zou dat het verschil met de andere Special Eurobarometers gedeeltelijk of volledig kunnen verklaren. Conclusie is dat het mogelijk is om via deze variabele het vertrouwensverschil te verklaren.

8.5.3 Correlatie met vertrouwenHier werd berekend of corruptieperceptie en vertrouwen in de nationale regering met elkaar verbonden zijn, in grafiek 4.4. Hetzelfde werd overgedaan voor het Europese niveau in grafiek 4.5. Op de Y-as zijn de corruptiewaarden per land opgenomen, op de X-as de vertrouwenswaarden. De Pearson-correlatie werd berekend en opgenomen.

Uit grafiek 4.4 blijkt dat er wel degelijk een sterke negatieve correlatie bestaat tussen politiek vertrouwen in de nationale regering enerzijds en de perceptie van corruptie op het nationale niveauanderzijds. Uitzondering hierop is Denemarken, dat een zeer lage corruptieperceptie combineert met een hoog politiek vertrouwen. Bij de Europese correlatie (grafiek 4.5) valt meteen op dat ze veel minder sterk is, in tegenstelling tot wat werd verwacht. Ook zijn er meer uitzonderingen. Groot-Brittannië combineert een zeer laag vertrouwen (27 procent) met een gemiddelde corruptieperceptie. De Zweedse en Deense bevolking dichten het Europese niveau een hoog corruptiepercentage toe, terwijl ze de Commissie gemiddeld vertrouwen. Wel kan hier worden geconcludeerd dat de waarden dichter bij elkaar liggen dan bij de nationale regeringen. De corruptiewaarden verschillen bij de nationale percepties ongeveer 70 procentpunten, terwijl dat op het Europese niveau maar minder dan 40 procentpunt is. Dat betekent dat er een grotere variatie van corruptiepercepties op het nationale niveau is.

43

Grafiek 4.3

Grafiek 4.4 Grafiek 4.5

Page 44: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.5.4 Correlatie met vertrouwensverschil Volgende stap is de vraag of het corruptieperceptie-verschil verbonden is met het vertrouwensverschil. In grafiek 4.6 wordt op de X-as het vertrouwensverschil afgebeeld. Op de Y-as beeldt de grafiek het verschil in corruptieperceptie (perceptie van corruptie op Europees niveau min dat op nationaal niveau). Hoe hoger het cijfer op de X-as, hoe meer men de Europese Commissie vertrouwt tegenover de nationale regering. Hoe hoger het cijfer op de Y-as, hoe corrupter de nationale instituties tegenover de Europese instituties worden ingeschat. De Pearson-correlatie is toegevoegd.

In grafiek 4.6 is een sterke negatieve correlatie tussen de twee variabelen merkbaar: het verschil in vertrouwen kan deels verklaard worden door de lage corruptieperceptie. De relatie kan natuurlijk geen oorzakelijk verband aanwijzen. Uitzondering hierop is Cyprus, dat haar nationale regering meer vertrouwt en daarbij de corruptie op het Europese niveau lager inschat. Dit resultaat is op zich onlogisch, gezien er op Europees niveau over de landen heen geen verband bestond tussen de perceptie van corruptie en het vertrouwen in de Europese Commissie.

8.5.5 ConclusieUit het corruptieperceptie-onderzoek kunnen we concluderen dat de perceptie van corruptie een grotere rol speelt bij het vertrouwen in de nationale regering dan bij dat van de Europese Commissie. Dat laatste is bijna onbestaande. Toch is het zo dat het verschil tussen deze twee het vertrouwensverschil wel kan verklaren, wat op zich onlogisch is. Daarnaast is het belangrijk op te merken dat, in de lijn van de vorige variabelen, verschillende landengroepen verschillende opinies hebben over de corruptie op beide niveaus. De bewoners van landen uit de twee laatste uitbreidingsrondes denken dat de Europese Commissie minder en de nationale regering meer corrupt is, in tegenstelling tot de landen van voor de uitbreidingsrondes.

8.6 RichtingBij deze variabele wordt vermoed dat Europese burgers vinden dat de richting waarin de zaken evolueren, op het Europese niveau beter wordt beoordeeld dan de richting waarnaar de zaken op nationaal niveau evolueren. Volgens deze theorie zou het politiek vertrouwen verbonden zijn met de richting waarin de Europese Unie en het desbetreffende land evolueren, het vertrouwensverschil zou met het 'richtingsverschil' verbonden moeten zijn, en moet de richting waarin de EU evolueert optimistischer worden geschat dan die van het nationale niveau.

Voor deze analyse worden cijfers van Eurobarometer 66 en 68 tot en met 72 gebruikt, omdat enkel in die Eurobarometers wordt gevraagd naar de richting waarin de Europese Unie en het nationale niveau evolueren.35 Men kan hierbij de opmerking maken dat de nationale regering en de Europese Commissie niet exclusief bevoegd zijn voor de richting waarin de Europese een land uitgaat, waardoor mogelijk lage correlaties kunnen worden verwacht. 35De vraag luidde: 'At the present time, would you say that, in general, things are going in the right direction or in the wrong direction, in 1) the European Union 2) het desbetreffende land'. Antwoordmogelijkheden waren 'Things are going in the right direction', of 'Things are going in the wrong direction', of spontaan 'neither the one nor the other'.

44

Grafiek 4.6

Page 45: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Bij de cijfers over de richtingen waarin de zaken evolueren wordt telkens het nettoverschil genomen van het percentage antwoorden dat positief was, min het percentage negatieve antwoorden. Deze keuze wordt gemotiveerd omdat een substantieel aantal ondervraagden 'neither the one, nor the other' hebben geantwoord. Voor de vergelijking met het vertrouwen, worden cijfers uit dezelfde Eurobarometers gebruikt.

8.6.1 LandenanalyseIn grafiek 5.1 worden de verschillen tussen de landen zelf op een rij gezet. Lichtere balken tonen de resultaten van de richting waarin de landen evolueren volgens hun respectieve bevolkingen, donkere die van de Europese Unie. Landen worden gerangschikt volgens het verschil in beide resultaten. De landen waarin de richting waarnaar de nationale zaken evolueren optimistischer wordt bevonden dan die van de Europese, zullen zich meer links in de grafiek bevinden.

Uit deze grafiek blijkt dat slechts vijf bevolkingen van lidstaten de richting waarin de EU evolueert slecht inschat, tegenover tien landen waarvan de bevolking vindt dat de richting waarin het land evolueert positief inschat. Ook valt op dat de landen die na 2004 zijn toegetreden doorgaans de richting die de EU uitgaat, beter inschatten. Ook Zuid-Europese landen behoren hiertoe. Uitzonderingen zijn Cyprus en Malta. Daartegenover staan Scandinavische landen, naast Oostenrijk en Luxemburg, die de nationale richting optimistischer inschatten dan de Europese. Dat komt opnieuw grotendeels overeen met de resultaten van 'landenanalyses' van de vorige variabelen.

45

Grafiek 5.1

Page 46: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.6.2 VerloopsanalyseVervolgens wordt gekeken of de richting die de EU uitgaat, effectief hoger is dan de richting de nationale landen uitgaan. Hierbij wordt het gemiddelde van de landen genomen. Enkel in Eurobarometer 66 wordt het gemiddelde genomen zonder Bulgarije en Roemenië. Voor de overige resultaten wordt het gemiddelde genomen van de huidige landen van de EU.

Hieruit blijkt dat er wel degelijk een verschil bestaat tussen de perceptie van de richting gevolgd op het Europese niveau, en die van de richting op het nationale niveau. Opvallend is dat er een relatief groot verschil bestaat, met ongeveer 20 procentpunten verschil, en dat de richting waarin de EU evolueert bijna helemaal positief wordt bevonden. De richting waarin de nationale zaken evolueren, wordt dan weer volledig negatief bevonden.

8.6.3 Correlatie met het vertrouwenGrafiek 5.3 vergelijkt de cijfers waarin de zaken evolueren op het nationale niveau met het vertrouwen in de nationale regering, grafiek 5.4 met de richting op het Europese niveau met het vertrouwen in de Europese Commissie. Op de Y-as bevinden zich het gemiddelde van de cijfers over de richting waarin de niveaus zich begeven, op de X-as het gemiddelde van de vertrouwenscijfers. De Pearson-correlatie wordt toegevoegd.

Hieruit blijkt dat er wel een verband bestaat tussen beiden, dat groter is op het nationale niveau. Dat is opmerkelijk, gezien de vraagstelling over de richting op het nationale niveau niet refereert naar een politiek project, enkel naar de 'zaken' op nationaal niveau. In de vraagstelling op Europees niveau wordt specifiek naar de EU verwezen. Op het Europese niveau is Groot-Brittannië de uitzondering met een laag vertrouwen gecombineerd met een pessimistische blik op de richting die de EU uit aan het gaan is. Op het nationale niveau is Hongarije de uitzondering, met een pessimistische visie over de richting waarin het land gaat, en een laag vertrouwen in de nationale regering.

46

Grafiek 5.2

Grafiek 5.3 Grafiek 5.4

Page 47: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.6.4 Correlatie met het vertrouwensverschilTen slotte wordt in grafiek 5.5 het vertrouwensverschil vergeleken met het verschil in appreciatie van de richting waarin beide niveaus evolueren. Het vertrouwensverschil staat op de X-as, en het verschil in perceptie, de perceptie van de richting waarnaar de EU gaat verminderd met de perceptie van de richting waarnaar het land gaat op de Y-as.

Hieruit blijkt dat er een niet zo sterk maar wel significant verband bestaat tussen beide verschillen. Dat betekent dus dat als de Europese Commissie meer wordt vertrouwd, de kans groter is dat de richting waarin de EU evolueert beter wordt geëvalueerd. Met andere woorden, men vindt dat de EU meer volgens de eigen voorkeur evolueert, waardoor de Europese Commissie meer wordt vertrouwd. Hoewel het verband niet sterk is, ligt het in lijn met de wetenschappelijke literatuur. Mogelijke oorzaak is dat in de vraagstelling niet specifiek naar de nationale regering of Europese Commissie werd verwezen.

8.6.5 ConclusieHieruit kunnen we concluderen dat de richting waarin de zaken evolueren op het Europese niveau opmerkelijk beter wordt geschat. Ook blijkt een matig verband te bestaan tussen vertrouwen en vertrouwensverschil, en de richting waarin de zaken op Europees en nationaal niveau evolueren. Het is dus een mogelijke verklaring waarom de Europese Commissie meer vertrouwd wordt dan de nationale regeringen. Dezelfde verschillen tussen landen konden opnieuw worden waargenomen: Scandinavische en West-Europese landen vinden de richting op het nationale niveau beter, Oost- en Zuid-Europese vinden de evolutie van de zaken op Europees niveau beter.

8.7 Bewustzijn Bij het meten van bewustzijn wordt verwacht dat bewustzijn een bepaald effect heeft op politiek vertrouwen. Hier moet een afweging worden gemaakt tussen argumenten pro en contra bewustzijn. Pro is bijvoorbeeld het feit dat mensen die meer bewust zijn van de EU, meestal voorstanders zijn van de EU en verdere Europese integratie. Contra is bijvoorbeeld dat de schaarse berichtgeving over de EU meestal toch negatief is.

Voor deze variabele te onderzoeken, worden cijfers van Eurobarometers 62 tot en met 72 gebruikt. Dat komt omdat enkel in die Eurobarometers werd gevraagd of men bewust is van de Europese Commissie.36 Ze worden vergeleken met vertrouwenscijfers uit dezelfde Eurobarometers. Opmerking is dat men zou kunnen stellen dat toetreding tot de EU een 'bewustzijnseffect' creëert. Als men nog geen lidstaat is, wordt vermoed dat men minder van de Europese Commissie gehoord heeft. Als blijkt dat nieuwe lidstaten voor de toetreding steeds meer bewustzijn blijken te vertonen als gevolg van hun nakende lidmaatschap, worden deze landen eruit gehaald. Dat zou een interessante dynamiek zijn, maar wordt niet verder onderzocht binnen deze beperkte studie.

36De vraag hier was: 'Have you heard of the European Commission?'. Het percentage van personen dat ja antwoordde, werd telkens opgenomen.

47

Grafiek 5.5

Page 48: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

In volgende grafiek 6.1 ziet men het verloop van het bewustzijn over de tijd. Eurobarometer 62 werd afgenomen na de toetreding van de tien nieuwe lidstaten in 2004, Bulgarije en Roemenië zijn lid sinds Eurobarometer 67 maar de meningen van hun bevolkingen werden daarvoor ook al gepeild. De afkorting NMS2 staat voor het gemiddelde van de laatste uitbreiding uit 2007, NMS 10 voor het gemiddelde bewustzijn van de uitbreiding van 2004, NMS 12 voor deze twee tezamen. De waarden van EU27 vertegenwoordigen de gemiddelden van alle huidige lidstaten van de EU met stemmenweging, EU15 enkel deze van de landen voor de uitbreiding van 2004.

Hieruit blijkt dat de gegevens dicht bij elkaar liggen. De opvallendste beweging is die van de twee nieuwste leden, Bulgarije en Roemenië, met een verhoging van 12 procentpunten van 2004 tot 2009. Dat betekent dat de uitbreiding wel degelijk iets teweegbrengt, voor de uitbreiding. Dat laatste kan niet worden veralgemeend: er zijn geen gegevens beschikbaar van voor de

toetreding van de tien nieuwe landen in 2004. Gezien bij deze laatste twee de grootste verandering teweeg werd gebracht, worden ze uit de verdere analyse gelaten. Anderzijds kan men hieruit mogelijk concluderen dat het politieke bewustzijn over de Europese Commissie niet veel verandert over de tijd, behalve dan bij de toetreding. Een mogelijke verklaring hiervoor is haar rol in het toetredingsproces.

In grafiek 6.2 wordt berekend of er een verband bestaat tussen het bewustzijn van de Europese Commissie en het vertrouwen erin. Op de X-as bevindt zich het vertrouwen, op de Y-as het bewustzijn. De Pearson-correlatie wordt ook berekend.

Wat men hieruit kan afleiden is dat er wel een verband bestaat, maar niet zo sterk. Uitzonderingen zijn Groot-Brittannië, met een laag vertrouwen in de Europese Commissie, en België met een iets hoger vertrouwen in de Europese Commissie. Men kan dus stellen dat waar men bewuster is van de Europese Commissie, de kans groter is dat men ze ook vertrouwt. Dit staat haaks op het vertrouwen in de nationale regering, gezien men daarvan bewuster (Niedermayer en Sinnott, 1995) is maar ze toch minder vertrouwt.

ConclusieBelangrijkste conclusie hier is dat als de Europese Commissie het bewustzijn verder stimuleert, de kans groter is dat men ze vertrouwt, dan dat men ze niet vertrouwt. Ook blijkt uit de cijfers over de laatste uitbreidingsronde, dat als landen toetreden, ze bewuster worden van de Europese Commissie.

48

Grafiek 6.1

Page 49: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

8.8 Resultaten op een rij In tabel 2 worden de resultaten van de verschillende variabelen op een rijtje gezet. De eerste kolom toont de correlatie van het vertrouwen in de nationale regering met de variabele, de tweede de correlatie van het vertrouwen in de Europese Commissie met de Europese variabele. De derde is de correlatie van het vertrouwensverschil met het verschil in de variabele op Europees niveau min deze op nationaal niveau. Laatste kolom neemt het gemiddelde van het verschil van de variabelen in de tijd, wat dus op het gemiddelde verschil in de Europese en de nationale variabele duidt. Economie I duidt de perceptie van de huidige toestand van de economie aan, economie II die van de toekomstige.

Hieruit kan men een algemene conclusie trekken: het vertrouwen in de nationale regeringen vertoont een sterkere correlatie met de variabelen, dan het vertrouwen in de Europese Commissie met de variabelen op Europees niveau. De percepties van de huidige toestand van de economie, de corruptie en de transparantie, en de tevredenheid met de werking van de democratie, blijken de beste voorspellers van vertrouwen op het nationale niveau. De richting waarin het land zich begeeft, en de perceptie van de toekomstige economie vertonen ook nog een relatie, zij het zwakker.

Voor de correlaties op het Europese niveau is de significantie veel minder hoog: een gemiddelde correlatie met de tevredenheid over de werking van de democratie, de richting waarnaar de EU gaat, het bewustzijn van de Europese Commissie en de transparantie. Andere variabelen zijn heel licht, in de wetenschap dat er een lage N is.

Bij het gemiddelde van de verschillen valt vooral op dat de democratische werking nogal lager wordt ingeschat, net als de transparantie. Eveneens merkwaardig aan deze resultaten is dat de correlatie met het vertrouwensverschil bijna elke keer hoger ligt dan de cross-nationale vergelijking, op de richting die de institutie uitgaat en de transparantie na.

Cross-nationaal: verschillende landengroepen?Omdat vaak dezelfde landen zich bovenaan in de cross-nationale analyse bevonden, worden deze nog eens van dichterbij bekeken. Hierbij wordt een onderverdeling in een aantal groepen landen volgens geografische en culturele criteria. Deze zijn zeker niet absoluut, en een keuze van de auteur.

Een eerste groep zijn de 'Scandinavische' landen: Finland, Zweden en Denemarken. Een tweede groep is de 'transatlantische groep', met Ierland, Groot-Brittannië, Nederland en Oostenrijk. Deze laatste wordt erbij genomen wegens het Euroscepticisme (Lubbers en Scheepers, 2005). Derde groep is de 'continentale' groep, met België, Frankrijk, Luxemburg en Duitsland. Deze landen waren de deelnemers aan de zogenaamde Pralinetop in 2001, voor meer Europese militaire integratie (Euractiv, 2004). Vierde groep bevat de 'Zuiderse' landen: Spanje, Griekenland, Portugal en Italië. Vijfde groep NMS 10 zijn de landen uit de uitbreidingsrondes van 2004 en 2007,37 hoewel Roemenië en Bulgarije niet opgenomen zijn in de berekening van de variabelen van democratie en transparantie. Voorts

37Dat zijn: Polen, Hongarije, Estland, Letland, Litouwen, Tsjechië, Slovakijë, Slovenië in 2004, Bulgarije en Roemenië in 2007.

49

Page 50: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

worden Malta en Cyprus uit de vorige groep gelaten omdat ze niet in Oost- of Centraal-Europa bevinden. Voor de volledigheid worden ze in de groep NMS 2 bijgevoegd, maar niet verder betrokken in de analyse. De cijfers zijn steeds de verschillen van de variabele op het Europese niveau min de variabele op het nationale niveau, berekend als gemiddelde per landengroep. Economie I is nog steeds de perceptie van de huidige economie, Economie II deze van de toekomstige.

Hier is een duidelijke trend merkbaar: Op drie uitzonderingen na,3839 zijn alle variabelen van landengroepen van laag naar hoog gerangschikt, en in het bijzonder het vertrouwen. Dat bevestigt het argument dat de meeste variabelen aan elkaar verbonden zijn (supra). Dat betekent dat verschillende variabelen inspelen op een land, en dat die landen geografisch of cultureel aan elkaar verbonden zijn in hun vertrouwen in EU en nationale regeringen.

38 diegene die de EU diegene die de EU het minst transparant vindt.

39Bij Economie II zijn 'continentale' landen optimistischer dan 'transatlantische', bij de richting zijn 'Scandinavische ' landen meer tevreden dan 'continentale' en 'transatlantische', bij de transparantie is de 'continentale' groep diegene die de EU het minst transparant vinden.

50

Tabel 3

Page 51: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

9 Conclusie en discussieVertrouwen is een heel moeilijk maar ook interessant concept, zeker wat betreft vertrouwen in de Europese instituties. Politiek vertrouwen zelf is essentieel voor de EU: zo ondersteunt het de democratie, geeft het de Europese Commissie beleidsruimte en zorgt ze voor de naleving van de overheidsregels, die zo belangrijk zijn voor de EU (Majone, 1994). Bovendien is de studie van het vertrouwen in de Europese Commissie merkwaardig, om verschillende redenen.

Volgens democratische theorieën kan men nog een paradox terugvinden, hoewel die hier niet verder uitgewerkt is. De civiele samenleving zou door een link tussen burgers en instellingen te vormen, meer sociaal en politiek vertrouwen kunnen genereren (Putnam, 1993, 2000; Stolle en Hooghe, 2004). Ook voor de EU stellen verschillende auteurs dat de civiele samenleving de EU legitimiteit zou kunnen verschaffen (bijvoorbeeld Monaghan, 2008; Steffek en Feretti, 2009; Trenz, 2009). Paradox zit in het volgende: er is helemaal geen participerende en goed uitgebouwde civiele samenleving op Europees niveau (supra). De aanwezige organisaties van de civiele samenleving zouden zich dan nog eens tegen de EU keren (Moravcsik, 2006). Dat de Europese Commissie, ondanks haar discours van 'participatieve democratie' na de verwerping van de grondwet in 2005 (Michailidou, 2008), meer vertrouwd wordt dan de nationale regering, is volstrekt onlogisch volgens de gangbare democratische theorieën.

Ander merkwaardig punt is dat het algemene wantrouwen sinds de jaren '60 gedaald is, terwijl het vertrouwen in de Europese instellingen juist gestegen is (Bruter, 2008). Volgens de verklaringen voor het wantrouwen zou de Europese Commissie beter aangepast zijn aan de noden van de bevolking. Toch vinden de Europeanen de manier waarop democratie functioneert niet beter dan de manier waarop dat op het nationale niveau gebeurt. Dat bevestigt de theorie van het democratisch deficit, maar is onlogisch om het vertrouwen in de Commissie te verklaren. Daartegenover is het wel zo dat waar men de Europese werking van de democratie meer apprecieert, het vertrouwen ook hoger is. Dat bevestigt de redenen die de Europeanen gaven voor hun vertrouwen in de Europese Commissie (Eurobarometer 68).

Overige onlogische bevinding is het lagere politieke bewustzijn, dat gerelateerd zou zijn met wantrouwen (supra). Hoewel men minder bewust is van de EU (Niedermayer en Sinnott, 1995), vertrouwt men ze meer dan de nationale regeringen, wat dus onlogisch is. Bovendien is in de landen waar het bewustzijn over de Commissie groter is, het vertrouwen erin ook groter. Vraag is of een nog groter bewustzijn voor nog meer vertrouwen zou zorgen. Met andere woorden, of het lage bewustzijn nu net een goede zaak is voor de Commissie. Een even groot bewustzijn als bij dat van de nationale regeringen zou nefast kunnen zijn, en daardoor zou de schaarse media-aandacht een goede zaak voor de Commissie zijn. Dit specifiek kenmerk zou daardoor ook een troef zijn.

Wat de Europese Commissie ook zo kenmerkt, is haar supranationaal karakter. Het vertrouwen in de nationale regeringen zou een voorspeller zijn van het vertrouwen in de EU, volgens Rimac en Stulhofer (2005), Anderson (1998) en Anderson en Kalthenthaler (2001). Deze these kon niet worden bevestigd. Scandinavische landen, waar het vertrouwen in de eigen regering relatief hoog is, vertrouwen de Europese Commissie niet bovengemiddeld meer dan Oost-Europese landen, waar het vertrouwen in de eigen regering relatief laag is. Men kan natuurlijk niet beweren dat er absoluut geen effect is, maar het vertrouwensverschil bij Oost-Europese landen is treffend, bijvoorbeeld bij Polen (34 procent), Hongaren (32 procent) of Litouwers (31 procent).

Ook tegenstrijdig is de these van Leigh (2006), die stelt dat regio's met meer welvaart over het algemeen meer institutioneel vertrouwen zouden krijgen. Dat is in tegenstelling tot de resultaten van de cross-nationale analyse. Volgens het Internationaal Monetair Fonds (2009) hebben 'Scandinavische' landen een gemiddeld bruto binnenlands product per hoofd van afgerond 42.200 euro, 'transnationale' 45.200, 'continentale' 58.000, 'Zuiderse' 35.672 en de uitbreidingslanden zonder Malta en Cyprus een gemiddelde van 13.400 euro. Dat zou op het nationale niveau eventueel wel kloppen, maar voor de

51

Page 52: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Europese Commissie zeker niet, integendeel zelfs: de uitbreidingslanden vertrouwen de Commissie meer dan de rest, maar hebben een beduidend kleinere welvaartsstatus.Dat zou de stelling van Duch en Taylor (1997) ondersteunen: zij beweerden dat de steun voor Europese integratie niet afhankelijk is van de reële economische toestand, wel van de percepties.Die economische percepties hebben volgens de analyse wel een rol. Hoewel de percepties van de Europese economie geen verband tonen met de Europese Commissie, is er wel een verband met het vertrouwensverschil. Die zouden sterk gerelateerd zijn met het verschil in perceptie op nationaal en Europees vlak. Als men in overweging neemt dat economische percepties gemakkelijk veranderen (Castillo, 2006), zal het vertrouwen ook volatiel zijn, net als de steun voor Europese integratie (Eichenberg en Dalton, 1993).

Het feit dat het verschil wel gerelateerd is aan het verschil in de variabele op nationaal en Europees niveau, maar de variabele zelf niet geen verband toont met het vertrouwen over de landen heen, komt in bijna alle variabelen terug. Men zou dat kunnen verklaren door te stellen dat de variabelen niets met de Europese Commissie te maken hebben, maar dat zou het verschil in de variabelen, die wel een verband tonen met het vertrouwensverschil, niet kunnen verklaren. Andere mogelijkheid is dat culturele theorieën of theorieën van het sociaal kapitaal deze cross-nationale verschillen beter zouden kunnen verklaren. Zo stelden Rimac en Stulhofer (2005) dat bij de evaluatie van democratie rekening moet worden gehouden met socio-culturele factoren. Job (2005) en Meyer (2009) kwamen tot dezelfde conclusie voor de perceptie van corruptie, Davis (1999) merkt op dat er verschillende culturen van transparantie zijn in de verschillende lidstaten van de EU. Welke richting de EU qua transparantie moet uitgaan, is onderwerp van discussie. Verdere case-studies zouden dus aangewezen zijn, om de dynamiek binnen de verschillende lidstaten beter te begrijpen. Bijvoorbeeld het Scandinavische 'exceptionalism' (Delhey en Newton, 2005).

Gevolg van deze bevinding is dat Europese Commissie en nationale regeringen volgens de onderzochte variabelen op dezelfde manier beoordeeld worden binnen de lidstaten, maar niet over de lidstaten heen. Zo zou bijvoorbeeld een verbeterde transparantie niet overal hetzelfde effect hebben, hoewel er wel een effect zou zijn. Dat laatste zou men in de institutionele theorieën kunnen plaatsen. De percepties zouden over de landen heen cultureel geconditioneerd zijn. Dat alle variabelen volgens de cross-nationale analyse samenhangen bevestigt deze these. Landen die de transparantie op het Europese niveau beter vinden, zullen waarschijnlijk ook vinden dat de corruptie op het Europees niveau lager is dan op het nationale niveau. Dat betekent dat er ongetwijfeld nog andere, hier niet onderzochte variabelen spelen in het vertrouwen in de Europese Commissie en hier dus geen allesomvattende verklaringen over 'het' vertrouwen in de Commissie kunnen worden gegeven.

De transparantie op Europees niveau blijkt ook tegenstrijdig: hoewel vaak geassocieerd met meer vertrouwen, vinden de Europeanen het Europese niveau veel minder transparant. Hoewel burgers en Europese Commissie dit belangrijk vinden, is deze dus ondermaats. Toch blijkt er geen groot verband te zijn tussen vertrouwen in de Europese Commissie en de transparantie op het Europees niveau.

Twee volgens institutionele theorieën belangrijke determinanten van politiek vertrouwen konden wel bevestiging vinden: de gevolgde richting en de perceptie van corruptie. Europeanen vinden dus dat de gevolgde richting van de EU beter is dan die op het Europese, en deze variabele vertoont over de landen heen een verband. Die bevinding sluit aan bij die van Majone (1994). Ook de corruptieperceptie sluit hierbij aan, hoewel er geen verband is over de landen heen wat betreft de Europese variabele. Hieruit kan worden besloten dat Europeanen de Europese Commissie meer vertrouwen omdat ze minder corrupt is en beter hun voorkeuren volgt, hoewel dit geen allesomvattende verklaring is.

Nog een laatste bevinding uit de cross-nationale analyse is de volgende: gezien het duidelijk is dat de nieuwe lidstaten de Europese Commissie meer vertrouwen, zou men kunnen stellen dat de EU moet uitbreiden om het vertrouwen te verhogen. Dat is te kort door de bocht: het verschil tussen EU-15 en

52

Page 53: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

nieuwe lidstaten is maar 2,5 procent, en sommige inwoners van de nieuwe lidstaten vertrouwen maar weinig de Europese Commissie. In de rangschikking van de landen die het minst de Europese Commissie vertrouwen, bevindt zich na Groot-Brittannië op de tweede plaats Letland.

Wel zou men verder kunnen onderzoeken welk effect uitbreiding op het vertrouwen in de Europese Commissie in de oude lidstaten heeft. Als dat negatieve consequenties heeft, zou men beter niet verder uitbreiden om dat vertrouwen te behouden. Ook het effect van de uitbreiding op het vertrouwen in de Commissie in de uitbreidingslanden, zou een interessante onderzoekspiste zijn.

Verder onderzoekOm te beginnen zouden de variabelen op het individuele niveau kunnen worden getest, om de stellingen wetenschappelijke kracht bij te zetten. Omdat dat nog niet gebeurd is, moeten deze conclusies enigszins worden genuanceerd. Daarnaast zijn er een aantal variabelen die het onderzoeken zeker waard zijn. Bijvoorbeeld het effect van de verschillende uitbreidingen op de tevredenheid met de democratische werking, en het politieke bewustzijn na de toetreding.

Zo zou men euroscepticisme kunnen nemen als variabele om het verschil in vertrouwen in de Europese Commissie te verklaren. Scandinavische landen blijken het meest eurosceptisch te zijn, en Zuid-Europese veel minder (Lubbers en Scheepers, 2005). Dat komt overeen met de vertrouwensverschillen.

Naast de mate van euroscepticisme zou men elite-onderzoek kunnen doen om het verschil in vertrouwen in de Europese Commissie te verklaren. Volgens Gabel (1998) kunnen elites van landen die nog maar net toegetreden zijn, beter de steun voor Europese integratie vormen, en dus misschien ook het vertrouwen.

Ook de ontluikende Europese identiteit zou een effect kunnen hebben op het vertrouwen in de EU (Bruter, 2003), hoewel de emotionele band tussen EU en haar inwoners nog steeds kleiner is dan de band met het eigen land (Pfetsch, 1998) en de EU bijna geen van de noodzakelijke kenmerken voor een gemeenschap bezit (Decker, 2002).

Om af te sluiten, wordt gehoopt dat deze masterproef bijgedragen heeft aan het wetenschappelijke debat, en verder onderzoek stimuleert.

53

Page 54: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

10 DankwoordBij deze wil ik alle mensen bedanken die me hebben geholpen en gesteund bij het schrijven van deze masterproef, in het bijzonder promotor Hendrik Vos.

11 Bronnen

Internet:

Baetens, M., Bursens, P. (2005) 'Mass media coverage and the reduction of the legitimacy deficit in the EU. The Belgian case.', op: http://webhost.ua.ac.be/psw/pswpapers/PSWpaper%202005-04%20baetens-bursens.pdf, op 5 mei 2010.

Barnes, C., Gill, D. (2000) ‘Working paper No. 9: Declining Government Performance? Why Citizens Don’t Trust Government’ op: http://www.ssc.govt.nz, op 2 februari 2010.

Blind, P. K. (2006) ‘Building trust in government in the twenty-first century: Review of Literature and Emerging Issues’ op: http://unpan1.un.org/intradoc/groups/public/documents/UN/UNPAN025062.pdf op 3 februari 2010.

Castillo, A. M. J. (2006) ‘Institutional Performance and Satisfaction with Democracy. A Comparative Analysis’ op: http://granada.academia.edu/amjaime/Papers/10766/Institutional-Performance-and-Satisfaction-with-Democracy--A-Comparative-Analysis, op 4 april 2010.

Crete, J., Pelletier, R., Couture, J. (2006) ‘Political Trust in Canada: What Matters: Politics or Economics?’ op: http://www.cpsa-acsp.ca/papers-2006/Crete.pdf, op 7 april 2010.

Clausen, B., Kraay, A., Nyiri, Z. (2009) 'Corruption and Confidence in Public Institutions' op: http://www-wds.worldbank.org/external/default/WDSContentServer/IW3P/IB/2010/01/27/000158349_20100127134429/Rendered/PDF/WPS5157.pdf, op 12 april 2010.

Christensen, T., Laegrid, P. (2003) 'Trust in Government – the Significance of Attitudes Towards Democracy, the Public Sector and Public Sector Reforms', op: http://www.ub.uib.no/elpub/rokkan/N/N18-02.pdf, op 10 april 2010.

De Vreese, C. (2003) 'Communicating Europe', in: The Foreign Policy Centre, op: http://fpc.org.uk/fsblob/89.pdf, op 26 april 2010.

Euractiv (2004) 'Could a Hard Core Run the Enlarged EU', op: http://www.euractiv.com/en/future-eu/hard-core-run-enlarged-eu/article-110189, op 10 mei 2010.

Eurobarometers 59 tot en met 72, 'Public opinion in the European Union', naast Flash Eurobarometer 189 en Special Eurobarometers 245, 291, 325, op: http://ec.europa.eu/public_opinion/index_en.htm, op 4, 5 en 6 februari 2010.

Gabel, M. J., Anderson, C. J. (2004) 'Exploring the European Demos (or lack thereof): the Structure of Citizen Attitudes and the European Political Space', op: http://www.monnet-centre.uni-bremen.de/pdf/wp/2001-4-Gabel-Anderson.pdf, op 5 mei 2010.

Harding, L. K. (2009) ‘Trust in Government: Service Satisfaction, Competence and Caring’ op: http://www.allacademic.com/ , op 29 maart 2010.

54

Page 55: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Internationaal Monetair Fonds (2009) 'World Economic Outlook Database', op: http://www.imf.org/external/data.htm, op 6 mei 2009.

Koopmans, R. (2005) 'Who inhabits the European Public Sphere?' op: http://www.allacademic.com/meta/p_mla_apa_research_citation/0/7/0/2/4/p70249_index.html, op 20 maart 2010.

Lewicki, R. J., Tomlinson, E. C. (2003) ‘Trust and Trust Building’, op: http://www.beyondintractability.org/essay/trust_building/, op 19 maart 2010.

Mattozi, A., Merlo, A. (2007) ‘The Transparency of Politics and the Quality of Politicians’, op: http://ideas.repec.org/p/pen/papers/07-008.html, op 31 maart 2010.

Mauro, P. (1997) ‘Why Worry about Corruption?’, op: www.imf.org/EXTERNAL/PUBS/FT/ISSUES6/issue6.pdf, op 2 april 2010.

Open Europe (2008) 'The hard sell: EU communication policy and the campaign for hearts and minds', op: www. openeurope .org.uk/research/hardsell.pd f , op 4 mei 2010.

Pescher, F. (2002) 'A Comparison between the Government Systems of the EU and the Federal Republic of Germany', op: http://www.politlounge.de/essays/vergleich_eu_brd.pdf, op 4 mei 2010.

Rimac, I., Stulhofer, A. (2005) 'Socio-cultural Values, Economic Development and Political Stability as Correlates of Trust in the European Union', in: Croatian Accession to the European Union: Institutional Challenges, op: http://www.inclusionexclusion.nl/Ereader/trust%20in%20the%20EU.pdf, op 5 mei 2010.

Stavasage, D. (2004) ‘Public versus Private Deliberation in a Representative Democracy’, op: http://www.allacademic.com/, op 31 maart 2010.

Snyder, J., Strömberg, D. (2004) 'Media Markets' Impact on Politics', op: http://cpe.wustl.edu/seminars/snyder.pdf, op 28 april 2010.

Tanzi, V. (1998) ‘Corruption Around the World. Causes, Consequences, Scope and Cures’, op: www.imf.org/external/pubs/ft/staffp/1998/12-98/pdf/tanzi.pdf, op 3 april 2010.

Verdrag van Lissabon, op http://eur-lex.europa.eu/JOHtml.do?uri=OJ:C:2007:306:SOM:NL:HTML, op 5 mei 2010.

Artikels:Aberbach, J. D., Walker, J. L. (1970) ‘Political Trust and Racial Ideology’, in: The American Political Science Review, Vol. 64, Nr. 4, p 1199-1219.

Adsett, M. (2003) 'Change in Political Era and Demographic Weight as Explanations of Youth 'Disenfranchisement' in Federal Elections in Canada 1965-2000', in: Journal of Youth Studies, Vol. 6, Nr. 3, p 47-64.

Anderson, C. J. (1998) ‘When in Doubt, Use Proxies: Attitudes toward Domestic Politics and Support for European Integration’, in: Comparative Political Studies, Vol. 31, p 569-601.

Anderson, C. J., Guillory, C. A. (1997) ‘Political Institutions and Satisfaction with Democracy: A Cross-National Analysis of Consensus and Majoritarian Systems’, in: The American Political Science Review, Vol. 91, Nr. 1, p 66-81.

55

Page 56: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Anderson, C. J., Kalthenthaler, K. C. (1996) 'The dynamics of public opinion toward European integration, 1973-1993.' in: European Journal of International Relations, Vol. 2, Nr. 2, p 175-199.

Anderson, C. J., Kalthenthaler, K. C. (2001) 'Europeans and their money: Explaining public support for the common European currency', in: European Journal of Political Research, Vol. 40, Nr. 6, p 139-170.

Anderson, C. J., Reichert, M. S. (1995) 'Economic Benefits and Support for Membership in the E.U.: A Cross-National Analysis', in: Journal of Public Policy, Vol. 15, p 231-249.

Anderson, C. J., Tverdova, Y. V. (2003) ‘Corruption, Political Allegiances, and Attitudes toward Government in Contemporary Democracies’, in: American Journal of Political Science, Vol. 47, Nr. 1, p 91-109.

Anderson, R. A. (2010) ‘Community Psychology, Political Efficacy, and Trust’, in: Political Psychology, Vol. 31, Nr. 1.

Bäck, M., Kestilä, E. (2008) ‘Social Capital and Political Trust in Finland: And Individual-level Assessment’, in: Scandinavian Political Studies, Vol. 32, Nr. 2, p 171-194.

Bélanger, E., Nadeau, R. (2005) ‘Political Trust and the Vote in Multiparty Election: The Canadian Case.’, in: European Journal of Political Research, Vol. 44, p 121-146.

Birkinshaw, P. (1997) ‘Freedom of Information and Open Government: The European Community/Union Dimension’, in: Government Information Quarterly, Vol. 14, Nr. 1, p 27-49.

Bowler, S., Donovan, T. (2002) ‘Democracy, Institutions and Attitudes about Citizen Influence on Government’, in: British Journal of Political Sciences, Vol. 32, p 371-390.

Bowler, S., Karp, J. A. (2004) ‘Politicians, Scandals, and Trust in Government, in: Political Behavior, Vol. 26, Nr. 3, p 271-287.

Braithwaite, V. (1995) 'Games of Engagement: Postures within the Regulatory Community', in: Law and Policy, Vol. 17, Nr. 3.

Braithwaite, V., Braithwaite, J., Gibson, D., Makkai, T. (1994) 'Regulatory Styles, motivational Postures and Nursing Home Compliance', in: Law and Policy, Vol. 16, Nr. 4.

Brehm, J., Rahn, W. (1997) ‘Individual-Level Evidence for the Causes and Consequences of Social Capital’, in: American Journal of Political Science, Vol. 41, p 999-1023.

Brüggemann, M., Kleinen-von Königslöw, K. (2009) 'Let's Talk about Europe': Why Europeanisation Shows a Different Face in Different Newspapers', in: European Journal of Communication, Vol. 24, p 27-48.

Bruter, M. (2003) 'Winning Hearts and Minds for Europe: The Impact of News and Symbols on Civic and Cultural European Identity', in: Comparative Political Studies, Vol. 36, Nr. 10, p 1148-1179.

Bruter, M. (2004) 'On what Citizens mean by feeling European', in: Journal of Ethnic and Migration Studies, Vol. 30, Nr. 1, p 21-39.

56

Page 57: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Bruter, M. (2008) 'Legitimacy, Euroscepticism & Identity in the European Union – Problems of Measurement, Modelling & Paradoxical Patters of Influence' in: JCER, Vol. 4, Nr. 4, p 273-285.

Bruter, M. (2009) 'Time Bomb?: The Dynamic Effect of News and Symbols on the Political Identity of European Citizens', in: Comparative Political Studies, Vol. 42, Nr. 12, p 1498-1536.

Caldeira, G. A., Gibson, J. L. (1992) 'The Etiology of Public Support for the Supreme Court', in: American Journal of Political Science, Vol. 36, Nr. 3, p 635-664.

Caldeira, G. A., Gibson, J. L. (1998) ‘Changes in Legitimacy of the European Court of Justice: A Post-Maastricht Analysis’, in: British Journal of Political Science, Vol. 28, p 63-91.

Canache, D., Mondak, J. L., Seligson, M. A. (2001) 'Meaning and Measurement in Cross-National Research on Satisfaction with Democracy', in: Public Opinion Quarterly, Vol. 65, p 506-528.

Chanley, V. A. (2000) ‘The Origin and Consequence of Public Trust in Government: Time-Series Analysis’, in: Public Opinion Quarterly, Vol. 64, p 239-256.

Citrin, J. (1974) ‘The Political Relevance of Trust in Government’, in: The American Political Science Review, Vol. 68, Nr. 3, p 973-988.

Citrin, J., Green, D. P. (1986) ‘Presidential Leadership and the Resurgence of Trust in Government’, in: British Journal of Political Science, Vol. 16, p 431-453.

Chanley, V. A. (2002) ‘Trust in Government in the Aftermath of 9/11: Determinants and Consequences’, in: Political Psychology’, Vol. 23, Nr. 3, p 469-483.

Checkel, J. T. (2005) ‘International Institutions and Socialization in Europe: Introduction and Framework’, in: International Organization, Vol. 59, Nr. 4, p 801-826.

Cole, R. L. (1973) ‘Toward a Model of Political Trust: A Causal Analysis’, in: American Journal of Political Science, Vol. 17, Nr. 4, p 809-817.

Coleman, J. S. (1988) ‘Social Capital in the Creation of Human Capital’, in: American Journal of Sociology, Vol. 94, p 95-112.

Cox, M. (2003) ‘When Trust Matters: Explaining Differences in Voter Turnout’, in: Journal of Common Market Studies, Vol. 41, Nr. 4, p 757-770.

Dahl, R. A. (2000) 'A Democratic Paradox?', in: Political Science Quarterly, Vol. 115, Nr. 1, p 35-40.

Dalton, R. J. (2005) 'The Social Transformation of Trust in Government', in: International Review of Sociology, Vol. 15, Nr. 1, p 13-154.

Davis, R. W. (1999) 'Public Access to Community Documents: a Fundamental Human Right?', in: European Integration online Papers, Vol. 3, Nr. 8.

Delhey, J., Newton, K. (2005) ‘Predicting Cross-National Levels of Social Trust: Global Pattern or Nordic Exceptionalism?’, in: European Sociological Review, Vol. 21, Nr. 4, p 311-327.

De Vreese, C. H., Jochen, P., Semetko, H. A. (2003) 'EU politics on Television News', in: European Union Politics, Vol. 4, Nr. 3, p 305-327.

57

Page 58: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

De Vreese, C. H., Banducci, S. A., Semetko, H. I., Boomgaarden, H. G. (2006) 'The News Coverage of the 2004 European Parliamentary Election Campaign in 25 Countries', in: European Union Politics, Vol. 7, Nr. 4, p 477-504.

Duch, R., Taylor, M. (1997) 'Economics and the Vulnerability of the Pan-European Institutions', in: Political Behavior, Vol. 19, Nr. 1, p 65-80.

Easton, D. (1975) ‘A Re-Assessment of the Concept of Political Support’, in: British Journal of Political Sciences, Vol. 5, p 435-457.

Eckstein, H. (1988) ‘A Culturalist Theory of Political Change’, in: The American Political Science Review, Vol. 82, Nr. 3, p 789-804.

Eichenberg, R. C., Dalton, R. J. (1993) ‚Europeans and the European Community: The Dynamics of Public Support for European Integration’, in: International Organisation, Vol. 47, Nr. 4, p 507-534.

Erikson, S. R., MacKuen, M. B., Stimson, J. A.(1992) ‘Peasants or Bankers? The American Electorate and the U.S. Economy’, in: The American Political Science Review, Vol. 86, Nr. 3, p 597-611.

Erikson, S. R., MacKuen, M. B., Stimson, J. A. (2000) ‘Bankers or peasants revisited: economic expectations and presidential approval’, in: Electoral Studies, Vol. 19, p 295-312.

Espinal, R., Hartlyn, J., Kelly, J. M. (2006) ‘Performance Still Matters. Explaining Trust in Government in the Dominican Republic’, in: Comparative Political Studies, Vol. 39, Nr. 2, p 200-233.

Evans, G., Whitefield, S. (1995) ‘The Politics and Economics of Democratic Commitment: Support for Democracy in Transition Societies’, in: British Journal of Political Science, Vol. 25, Nr. 4, p 485–514.

Finifter, A. W. (1970) 'Dimensions of Political Alienation', in: American Political Science Review, Vol. 64, Nr. 2, p 389-410.

Fiorina, M. P. (1978) ‘Economic Retrospective Voting in American National Elections: A Micro-Analysis’, in: American Journal of Political Science, Vol. 22, Nr. 2, p 426-443.

Fiorini, A. (1998) 'The End of Secrecy', in: Foreign Policy, Nr. 111, p 50-63.

Franklin, M., Marsh, M., Wlezien, C. (1994) 'Attitudes toward Europe and Referendum Votes: A Response to Siune and Svennson', in: Electoral Studies, Vol. 13, p 117-121.

Franklin, M., Marsh, M., Van der Eijk (1995) 'Referendum Outcomes and Trust in Government: Public Support for Europe in the Wake of Maastricht', in: West European Politics, Vol. 18, p 101-117.

Fraser, N. (1990) 'Rethinking the Public Sphere: A Contribution to the Critique of Actually Existing Democracy', in: Social Text, Nr. 25/26, p 56-80.

Freitag, M. (2003) ‘Social Capital in (Dis)Similar Democracies: The Development of Generalised Trust in Japan and Switzerland. In: Comparative Political Studies, Vol. 35, p 936-966.

Follesdal, A., Hix, S. (2006) ‘Why there is a Democratic Deficit in the EU: A Response to Majone and Moravcsik’, in: Journal of Common Market Studies, Vol. 44, Nr. 3, p 533-563.

58

Page 59: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Fuchs, D., Gabriel, O. W., Völkl (2002) 'Vertrauen in politische Institutionen und politische Unterstützung', in: ÖZP, Vol. 31, Nr. 4, p 427-449.

Gabel, M. (1998) ‘Public Support for European Integration: An Empirical Test of Five Theories’, in: The Journal of Politics, Vol. 60, Nr. 2, p 333-354.

Gabel, M., Palmer, H. (1995) 'Understanding Variation in Public Support for European Integration.', in: European Journal of Political Research, Vol. 27, p 3-19.

Gabel, M., Whitten, G. D. (1997) 'Economic Conditions, Economic Perceptions, and Public Support for European Integration', in: Political Behavior, Vol. 19, Nr. 1, p 81-96.

Gaber, I. (2007) 'Too much of a good thing: the 'problem' of political communications in a mass media democracy', in: Journal of Public Affairs, Vol. 7, p 219-234.

Galston, W. A. (2001) 'Political Knowledge, Political Engagement, and Civic Education', in: Annual Review of Political Science, Vol. 4, p 217-234.

Gray, M., Caul, M. (2000) 'Declining Voter Turnout in Advanced Industrial Democracies, 1950 to 1997', in: Comparative Political Studies, Vol. 33, Nr. 9, p 1091-1123.

Gilley, B. (2006) ‘The Determinants of State Legitimacy: Results for 72 Countries’, in: International Political Science Review, Vol. 27, Nr. 1, p 47-71.

Gramberger, M. R., 'Die öffentlichkeitsarbeit der Europäischen Kommission 1952-1996: PR zur Legitimation von Integration?', 1997, geciteerd in Meyer (1999).

Grewal, S. S. (2001) 'The Paradox of Integration: Habermas and the Unfinished Project of European Union, in: Politics, Vol. 21, Nr. 2, p 114-123.

Grigorescu, A. (2003) 'International Organiszations and Government Transparency: Linking the International and Domestic Realms', in: International Studies Quarterly, Vol. 47, Nr. 4, p 643-667.

Grimmelikhuijsen, S. G. (2009) ‘Do transparent Government Agencies strengthen trust?’, in: Information Polity, Vol. 14, p 173-186.

Grönlund, K., Setälä, M. (2007) 'Political Trust, Satisfaction and Voter Turnout', in: Comparative European Politics, Vol. 4, Nr. 4, p 400-422.

Hetherington, M. J. (1998) ‘The Political Relevance of Political Trust’, in: American Political Science Review, Vol. 92, Nr. 4.

Hix, S. (2002) 'Parliamentary Behavior with Two Principals: Preferences, Parties, and Voting in the European Parliament', in: American Journal of Political Science, Vol. 46, Nr. 3, p 688-698.

Hooghe, L., Marks, G. (2006) 'Europe's Blues: Theoretical Soul-Searching after the Rejection of the European Constitution', in: Political Science and Politics, Vol. 39, Nr. 2, p 247-250.

Holsti, O. R. (1992) 'Public Opinion and Foreign Policy: Challenges to the Almond-Lippmann Consensus Mershon Series: Research Programs and Debates', in: International Studies Quarterly, Vol. 36, Nr. 4, p 439-466.

59

Page 60: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Hudson, J. (2006) ‘Institutional Trust and Subjective Well-Being across the EU’, in: KYKLOS, Vol. 59, Nr. 1, p 43-62.

Inglehart (1970) 'Cognitive Mobilisation and European Identity', in: Comparative Politics, Vol. 3, p 45-70.

Janssen, J. I. H. (1991) 'Postmaterialism, Cognitive Mobilisation and Public Support for European Integration', in: British Journal of Political Science, Vol. 21, Nr. 4, p 443-468.

Jarren, O. (1988) 'Politik und Medien im Wandel: Autonomie, Interdependenz oder Symbiose?', in: Publizistik, Vol. 4, p 619-632.

Job, J. (2005) ‘How is trust in government created? It begins at home, but ends in the parliament’, in: Australian Review of Public Affairs, Vol. 6, Nr. 1, p 1-23.

Kaina, V., Karolewski, I. P. (2009) 'EU governance and European Identity', in: Living Reviews in European Governance, Vol. 4, Nr. 2.

Karp, J. A., Banducci, S. A., Bowler, S. (2003) ‘To Know is is to Love it?: Satisfaction with Democracy in the European Union’, in: Comparative Political Studies, Vol. 36, p 271.

Keele, L. (2005) ‘The Authorities Really Do Matter: Party Control and Trust in Government’, in: The Journal of Politics, Vol. 67, Nr. 3, p 873-886.

Kinder, D. R., Kiewiet, D. R. (1981) 'Sociotropic Politics: The American Case', in: British Journal of Political Science, Vol. 11, Nr. 2, p 129-161.

Kohler-Koch, B. (2009) 'The three worlds of European civil society-What role for civil society for what kinf of Europe?', in: Policy and Society, Vol. 28, p 47-57.

Koopmans, R. (2004) 'Towards a European public sphere? Vertical and horizontal dimensions of Europeanised political communication', in: European Journal of Social Sciences, Vol. 17, Nr. 2, p 97-118.

Kriesi, H. (2007) 'The Role of European Integration in National Election Campaigns', in: European Union Politics, Vol. 8, p 83-108.

Kumlin, S. (2009) ‘Blaming Europe? Exploring the variable impact of national public service dissatisfaction on EU trust’, in: Journal of European Social Policy, Vol. 19, p 408.

Lambert, R. D., Curtis, J. E., Brown, S. D., Kay B. J. (1986) 'Effects of Identification with Governing Parties on Feelings of Political Efficacy and Trust', in: Canadian Journal of Political Science, Vol. 19 p 705-728.

La Porte, T. R., Metlay, D. S. (1996) ‘Hazards and Institutional Trustworthiness: Facing a Deficit of Trust’, in: Public Administration Review, Vol. 56, Nr. 4, p 341-347.

Leigh, A. (2006) 'Trust, Inequality and Ethnic Heterogeneity', in: The Economic Record, Vol. 82, p 268-280.

Lindberg, B., Rasmussen, A., Warntjen, A. (2008) 'Party Politics as usual? The Role of Political Parties in EU legislative Decision-Making', in: Journal of European Public Policy, Vol. 15, Nr. 8, p 1107-1126.

60

Page 61: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Lodge, J. (1994) 'Transparency and Democratic Legitimacy', in: Journal of Common Market Studies, vol. 32, Nr. 3, p 343-369.

Lord, C., Beetham, D. (2001) ‘Legitimizing the EU: Is there a ‘Post-parliamentary Basis’ for its Legitimation?’, in: Journal of Common Market Studies, Vol. 39, Nr. 3, p 443-462.

Loveless, M., Rohrschneider, R. (2008) 'Public perceptions of the EU as a system of governance', in: Living Review in European Governance, Vol. 3, Nr. 1.

Lubbers, M., Scheepers, P. (2005) 'Political versus Instrumental Euro-scepticism: Mapping Scepticism in European Countries and Regions', in: European Union Politics, Vol. 6, Nr. 2, p 223-242.

Machill, M., Beller, M., Fischer, C. (2006) 'Europe-Topics in Europe's Media', in: European Journal of Communication, Vol. 21, Nr. 1, p 57-88.

Majone, G. (1994) 'The Rise of the Regulatory State in Europe', in: West European Politics, Vol. 17, Nr. 3, p 273-302.

Marcella, R., Baxter, G. (2000) 'Information Need, Information Seeking Behaviour and Participation, with Special Reference to Needs Related to Citizenship: Results of a National Survey', in: Journal of Documentation, Vol. 56, Nr. 2, p 136-160.

Marks, G., Hooghe, L., Blank, K. (1996) ‘European Integration from the 1980s: State-Centric v. Multi-Level Governance, in: Journal of Common Market Studies, Vol. 34, Nr. 3, p 341-378.

Mazzoleni, G., Schulz, W. (1999) ''Mediatization' of politics: A challenge for democracy?', in: Political Communication, Vol. 16, Nr. 3, p 247-262.

Meyer, C. (1999) ‘Political Legitimacy and the Invisibility of Politics: Exploring the European Union’s Communication Deficit’, in: Journal of Common Market Studies, Vol. 37, Nr. 4, p 617-639.

Meyer, C. (2009) 'Does European Union politics become mediatized? The case of the European Commission', in: Journal of European Public Policy, Vol. 16, Nr. 7, p 1047-1064.

Michailidou, A. (2008) 'Democracy and New Media in the European Union: Communication or Participation Deficit?', in: Journal of Contemporary European Research, Vol. 4, Nr. 4, p 346-368.

Miller, A. H. (1974) ‘Political Issues and Trust in Government, 1964-70.’, in: American Political Science Review, Vol. 68, p 951-972.

Miller, A. H., Listhaug, O. (1990) ‘Political Parties and Confidence in Government: A Comparison of Norway, Sweden and the United States’, in: British Journal of Political Science, Vol. 20, Nr. 3, p 357-386.

Miller, A. H., Listhaug, O. (1998) 'Policy Preferences and Political Distrust: A Comparison of Norway, Sweden and the United States', in: Scandinavian Political Studies, Vol. 21, Nr. 2, p 161-187.

Miller, D. (2004) 'System Failure: It's not just the Media – the whole Political System has failed', in: Journal of Public Affairs, Vol. 4, Nr. 4, p 374-382.

Mishler, W., Rose, R. (1997) 'Trust, Distrust and Skepticism: Popular Evaluations of Civil and Political Institutions in Post-Communist Societies', in: Journal of Politics, Vol. 59, Nr. 2, p 418-451.

61

Page 62: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Mishler, W., Rose, R. (2001) 'What are the Origins of Political Trust? Testing Institutional and Cultural Theories in Post Communist Societies', in: Comparative Political Studies, Vol. 34, p 30-62.

Mishler, W., Rose, R. (2005) ‘What Are the Political Consequences of Trust? A Test of Cultural and Institutional Theories in Russia’, in: Comparative Political Studies, Vol. 39, p 1050.

Monaghan, E. (2008) '''Communicating Europe”: The Role of Organised Civil Society', in: Journal of Contemporary European Research, Vol. 4, Nr. 1, p 18-31.

Moravcsik, A. (1991) ‘Negotiating the Single European Act: National Interests and Conventional Statecraft in the European Community, in: International Organization, Vol. 45, Nr. 1, p 19-56.

Moravcsik, A. (2002) ‘In Defence of the Democratic Deficit: reassessing Legitimacy in the European Union’, in: Journal of Common Market Studies, Vol. 40, Nr. 4, p 603-624.

Moravcsik, A. (2006) 'What can we learn from the Collapse of the European Constitutional Project?', in: Politische Vierteljahresschrift, Vol. 47, Nr. 2, p 219-241.

Muller, E. N., Jukam, T. O., Seligson, M. A. (1982) 'Diffuse Support and Anti-system Behavior', in: American Political Science Review, Vol. 26, Nr. 3, p 240-264.

Nelson, B. F., Guth, J. L., Fraser, C. R. (2001) 'Does Religion Matter?: Christianity and Public Support for the European Union', in: European Union Politics, Vol. 2, Nr. 2, p 191–217.

Newton, K. (1999) 'Mass Media Effects: Mobilisation or Media Malaise?', in: British Journal of Politics, Vol. 29, p 577-599.

Newton, K. (2001) ‘Trust, Social Capital, Civil Society, and Democracy’, in: International Political Science Review, Vol. 22, Nr. 2, p 201-214.

Norris, P. (1997) 'Representation and the democratic deficit', in: European Journal of Political Research, Vol. 32, p 273-282.

Papadakis, E. (1999) 'Constituents of Confidence and Mistrust in Australian Institutions', in: Australian Journal of Political Science, Vol. 34, Nr. 1, p 75-93.

Petit, I., (2006) 'Dispelling a Myth? The Fathers of Europe and the Construction of a Euro-Identity', in: European Law Journal, Vol. 12, nummer 5, p 661-679.

Pfetsch, F. (1998) 'Die Problematik der europäischen Identität', in: Aus Politik und Zeitgeschichte, Vol. 2-9, Nrs. 25-26.

Pollack, M. (1997) ‘Delegation, Agency and Agenda Setting in the European Community, in: International Organization, Vol. 51, Nr. 1, p 99-135.

Ray, L. (2003) 'Reconsidering the Link between Incumbent Support and Pro-EU Opinion', in: European Union Politics, Vol. 4, Nr. 3, p 259-279.

Risse, T. (2002) 'Zur Debatte um die (Nicht-) Existenz einer europäischen Öffentlichkeit' in: Berliner Debatte Initial, Vol. 13, Nrs. 5/6, p 15-23.

62

Page 63: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Rivers, D., Rose, N. (1985) 'Passing the President's Program', in: American Journal of Political Science, Vol. 29, p 183-196.

Rohrschneider, R. (2002) ‘The Democracy Deficit and Mass Support for an EU-Wide Government’, in: American Journal of Political Science, Vol. 46, Nr. 2, p 463-475.

Sánchez-Cuenca, I. (2000) ‘The Political Basis of Support for European Integration’, in: European Union Politics, Vol. 1, p 141-171.

Scharpf, F. W. (1997) 'Economic Integration, Democracy and the Welfare State', in: Journal of European Public Policy, Vol. 4, Nr. 1, p 18-36.

Schlesinger, P. (1999) 'Changing Spaces of Political Communication: The Case of the European Union', in: Political Communication, Vol. 16, p 263-279.

Schmidt, V. A. (2004) 'The European Union: Democratic Legitimacy in a Regional State?', in: Journal of Common Market Studies, Vol. 42, Nr. 5, p 975-997.

Seligson, M. A. (2002) ‘The Impact of Corruption on Regime Legitimacy: A Comparative Study of Four Latin American Countries’, in: The Journal of Politics, Vol. 64, Nr. 2, p 408-433.

Sheehy, H. M. (1997) 'A Community closer to its Citizens: The European Union's use of the Internet.', in: Government Information Quarterly, Vol. 14, Nr. 2, p 117.

Slovic, P. (1993) ‘Perceived Risk, Trust and Democracy’, in: Risk Analysis, Vol. 13, p 675-682.

Smismans, S. (2008) 'New Modes of Governance and the Participatory Myth', in: West European Politics, Vol. 31, Nr. 5, p 874-895.

Schyns, P., Koop, C. (2010) ‘Political Distrust and Social Capital in Europe and the USA’, in: Soc Indic Res, Vol. 96, p 145-167.

Statham, P., Gray, E. (2005) 'The Public Sphere and Debates about Europe in Britain', in: Innovation, Vol. 18, Nr. 1, p 61-81.

Steffek, J. Feretti, M. P. (2009) 'Accountability or “Good Decisions”? The Competing Goals of Civil Society Participation in International Governance', in: Global Society, Vol. 23, Nr. 1, p 37-57.

Stolle, D. (1998) 'Bowling together, bowling alone: The development of generalised Trust in voluntary Associations', in: Political Psychology, Vol. 19, Nr. 3, p 197-225.

Stolle, D., Hooghe, M. (2004) 'The Roots of Social Capital: Attitudinal and Network Mechanisms in the Relation between Youth and Adult Indicators of Social Capital', in: Acta Politica, Vol. 39, p 422-441.

Stromberg, D. (2004) 'Mad Media Competition, Political Competition, and Public Policy', in: Review of Economic Studies, Vol. 71, Nr. 1, p 265-284.

Tamara, P. T. (2008) ‘Trust Your Compatriots, but Count Your Change: The Roles of Trust, Mistrust and Distrust in Democracy’, in: Political Studies, Vol. 56, p 312-332.

63

Page 64: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Tomsic, M., Rek, M. (2008) 'Governance and Civil Society at the EU Level', in: Managing Global Transitions, Vol. 6, Nr. 4, p 403-420.

Trenz, H. (2009) 'European civil society: Between participation, representation and discourse', in: Policy and Society, Vol. 28, p 35-46.

Turner, F. C., Martz, J. D. (1997) 'Institutional Confidence and Democratic Consolidation in Latin America', in: Studies in Comparative International Development, Vol. 32, Nr. 3, p 65-84.

Tyler, T. (1984) 'The Role of perceived Injustice in Defendants' evaluations of their Courtroom Experience', in: Law and Society Review, Vol. 18, Nr. 1, p 55-74.

Tyler, T. (2004) 'Enhancing Police Legitimacy', in: Annals of the American Academy of Political and Social Science, Vol. 593, p 84-99.

Van de Walle, S., Bouckaert, G. (2003) ‘Public Service Performance and Trust in Government: The Problem of Causality’, in: International Journal of Public Administration, Vol. 26, Nrs. 8-9, p 891-913.

Van de Walle, S., Bouckaert, G. (2007) 'Perceptions of Productivity and Performance in Europe and The United States', in: International Journal of Public Administration, Vol. 30, p 1123-1140.

Warleigh, A. (2001) 'Europeanizing Civil Society: NGOs as agents of political socialization', in: Journal of Common Market Studies, Vol. 39, Nr. 4, p 619-639.

Warren, M. E. (2006) ‘Democracy and Deceit: Regulating Appearances of Corruption’, in: American Journal of Political Science, Vol. 50, Nr. 1, p 160-174.

Weatherford, M. S. (1984) 'Economic stagflation and public support for the political system', in: British Journal of Political Science, Vol. 14, p 187-205.

Weatherford, M. S. (1991) 'Mapping the Ties that Bind: Legitimacy, Representation and Alienation', in: Western Political Quarterly, Vol. 44, p 251-276.

Weatherford, M. S. (1992) 'Measuring Political Legitimacy', in: The American Political Science Review, Vol. 86, Nr. 1, p 149-166.

Weil, F. D. (1989) 'The Sources and Structure of Legitimation in Western Democracies: A Consolidated Model Tested with Time-Series Data in Six Countries Since World War II', in: American Sociological Review, Vol. 54, Nr. 5, p 682-706.

Williams, R. (1999) ‘New Concepts for Old.’, in: Third World Quarterly, Vol. 20, Nr. 3, p 487-489.

Zmerli, S., Newton, K. (2008) ‘Social Trust and Attitudes toward Democracy’, in: Public Opinion Quarterly, Vol. 72, Nr. 4, p 706-724.

Boeken:

Abramson, P. R. (1983) Political Attitudes in America: Formation and Change. San Francisco: Freeman.

64

Page 65: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Alesina, A. en Wacziarg, R. (2000) The Economies of Civic Trust in Pharr, S., Putnam, R. Disaffected Democracies: What’s Troubling the Trilateral Countries?. Princeton: Princeton University press.

Bok, D. (1997) Measuring the Performance of Government in Nye, S., Zelikow, P. D., King, D. C. (1997) Why People Don’t Trust Government. Cambridge: Harvard University Press.

Calhoun, C. (1992) Habermas and the Public Sphere. Massachussets Institute of Technology: Baskerville.

Citrin, J., Luks, S. (2001) Political Trust Revisited in Hibbing, J. R., Theiss-More, E. What is it about Government that Americans Dislike?. New York: Cambridge University Press.

Dalton, R. J., Wattenberg, M. P. (2000) Political Change in Advanced Industrial Democracies. Oxford: Oxford University Press.

Dalton, R. J. (2004) Democratic Challenges, democratic Choices: the Erosion of Political Support in advanced industrial Democracies. New York: Oxford University Press.

Della Porta, D. (2000) Social Capital, Beliefs in Government and Political Corruption in Pharr, S. J., Putnam, R. D. Disaffected Democracies: What’s Troubling the Trilateral Countries?. Princeton, Princeton University Press.

Easton, D. (1965) A system analysis of political life. New York: John Wiley.

Eisenstadt, S. N. (1995) Civil Society. The encyclopedia of democracy. Washington: Congressional Quarterly.

Eulau, H., Lewis, M. S. (1985) Economic conditions and electoral outcomes: the United States and Western Europe. New York: Algora Publishing.

Franchino, F. (2007) The powers of the Union: Delegation in the EU. Cambridge: Cambridge University Press.

Franklin, M., Van der Eijk (1996) Choosing Europe? The European Electorate and National Politics in the Face of Union. Ann Arbor: University of Michigan Press.

Fukuyama, F. (1995) The social virtues and the Creation of Prosperity. New York: Free Press.

Giddens, A. (1990) The consequences of modernity. Oxford: Basil Blackwell.

Gurr, T. R. (1971) Why Men Rebel. Stanford: Princeton University Press.

Habermas, J. (1989) The Structural Transformation of the Public Sphere: An Inquiry into a Category of Bourgeois Society. Cambridge: The M. I. T. Press.

Hart, V. (1978) Distrust and Democracy: Political Trust in America and Britain. New York: Cambridge University Press.

Hetherington, M. J. (2004) Why Trust Matters: Declining Political Trust and the Demise of American Liberalism. New York: Princeton University Press.

65

Page 66: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Hewstone, M. (1986) Understanding Attitudes to the European Communicty – A Social-Psychological Study in Four Member States. Cambridge: Cambridge University Press.

Inglehart, R. (1997) Modernization and Postmodernization, Cultural, Economic and Political Change in 41 societies. Princeton: Princeton University Press.

Judge, D., Earnshaw, D. (2003) The European Parliament. Londen: Palgrave.

Klingemann, H. D. (1999) Mapping political support in the 1990s: A global analysis, in Norris, P. Critical citizens: global support for democratic government. Oxford: Oxford University Press.

Lane, R. E. (1959) Political Life. Glencoe: Free Press.

Levi, M. (1970) Consent, Dissent and Patriotism. New York: Cambridge University Press.

Lewis-Beck, M. (1988) Economics and Elections. Ann Arbor: University of Michigan Press.

Lindberg, L. N., Scheingold, S. A. (1970) Europe’s Would-Be Polity: Patterns of Changein the European Community. Englewood Cliffs, NJ: Prentice-Hall.

Listhaug, O. (1995) The Dynamics of Trust in Politician, in Klingemann, H., Fuchs, D. Citizens and the State. Oxford: Oxford University Press.

Misztal, B. A. (1996) Trust in Modern Societies. Malden: Polity Press.

Moravcsik, A. (1998) The Choice for Europe: Social Purpose and State Power from Messina to Maastricht. Londen: Routledge.

Neustadt, R. E. (1990) Presidential Power. New York: Macmillan.

Newton, K., Norris, P. (2000) Confidence in Public Institutions: Faith, Culture, or Performance? In: Pharr, S. J., Putnam, R. D. Disaffected Democracies: What's Troubling the Trilateral Economies, Princeton: Princeton University Press.

Niedermayer, O., Sinnott, R. (1995) Public Opinion and Internationalized Governance. Londen: Biddles Ltd.

Nooteboom, B. (2002) Trust: forms, foundations, functions, failures and figures. Cheltenham: Edward Elgar Publishing Limited.

Norris, P. (1999) Institutional Explanations for Political Support in Critical Citizens: Global Support for Democratic Government. Oxford: Oxford University Press, p 217-235.

North, D. C. (1990) Institutions, Institutional Change and Economic Performance. New York: Cambridge University Press.

Nye, S., Zelikow, P. D., King, D. C. (1997) Why People Don’t Trust Government. Cambridge: Harvard University Press.

Prior, M. (2001) Efficient Choice, Inefficient Democracy? The Implications of Cable and Internet Acces for Political Knowledge and Voter Turnout, in: Cranor, L. F., Greenstein, S. Communications Policy and Information Technology. Massachussets: MIT Press.

66

Page 67: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Putnam, R. D. (1993) Making democracy work. Princeton: Princeton University Press.

Putnam, R. D. (2000) Bowling Alone: The Collapse and Revival of American Community. New York: Simon and Schuster.

Rek, M. (2007) Organised Civil Society in the Multi-Level System of European Governance', in Frane, A. Social Capital and Governance: old and new members of the EU in comparison. Berlijn: LIT.

Rondinelli, D. A., Cheema, S. (2003) Reinventing Government for the Twenty-First Century; State Capacity in a Globalizing Society. Bloomfield: Kumarian Press.

Rosenstone, S. J., Hansen, J. M. (1993) Mobilisation, Participation, and Democracy in America. New York: Macmillan.

Saul, J. R. (1995) The Unconscious Civilisation. Toronto: Anansi.

Sztompka, P. (1999) Trust: a sociological theory. Cambridge: Cambridge University Press.

Seligman, A. B. (1997) The Problem of Trust. Princeton: Princeton University Press.

Theobald, R. (1990) Corruption, Development, and Underdevelopment. Durham: Duke University Press.

Thomas, W. I., Thomas, D. S. (1928) The Child in America: Behavior Problems and Programs. New York: Knopf.

Tonkiss, F., Passey, A., Fenton, N., Hems, L. C. (2000) Trust and Civil Society. Londen: Macmillan.

Uslaner, E. M. (2002) The moral foundations of trust. Cambridge: Cambridge University Press.

Verhofstadt, G. (2006) De Verenigde Staten van Europa. Brussel: Houtekiet.

Vos, H. (2006) Besluitvorming in de Europese Unie: Een survival kit. Leuven en Voorburg: Acco.

Warren, M. E. (1999) Democracy and Trust. Cambridge: Cambridge University Press.

Weatherford, M. S. (1989) Political economy and political legitimacy: The link between economic policy and trust in: Clarke, H. D., Stewart, M., Zuk, G. Economic decline and political change. Pittsburgh: University of Pittsburgh Press.

Weiler, J. H. H. (1999) The Constitution of Europe. Cambridge: Cambridge University Press.

Zakaria, F. (2003) The Future of Freedom. New York: Norton & Company.

12 Bijlages

Bijlage 1: model van Blind (2006)

67

Page 68: Onlogisch en tegenstrijdig: het vertrouwen van de ...lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/490/954/RUG01... · Binnen de literatuur over politiek vertrouwen onderscheidt men verschillende

Bijlage 2: afkortingen

AT Oostenrijk ES Spanje MT Malta

BE

België FI Finland NL Nederland

BG

Bulgarije FR Frankrijk PL Polen

CY

Cyprus (zonder het gedeelte onder Turks bevel)

HU Hongarije PT Portugal

CZ

Tsjechië IE Ierland RO Roemenië

DE

Duitsland IT Italië SE Zweden

DK

Denemarken LT Litouwen SI Slovenië

EE Estland LU Luxemburg SK Slowakije

EL Griekenland LV Letland UK Groot-Brittannië

68