Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering...

69
R/2747 20 maart 2015 Onderzoeksrapport: Verhogen maatschappelijke welvaart via arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit

Transcript of Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering...

Page 1: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

R/2747

20 maart 2015

Onderzoeksrapport:

Verhogen maatschappelijke welvaart via arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit

Page 2: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

2

1. Inleiding .................................................................................................... 4 2. Globalisering en grensverleggende innovaties ............................................... 12 3. Arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit als pijlers van economische groei ............. 18 4. Ruimte voor bevorderen van de arbeidsinzet ................................................. 21 5. Groei arbeidsproductiviteit via onderwijs en scholing ...................................... 32 6. Groei arbeidsproductiviteit door publieke en private investeringen ................... 43 7. Groei arbeidsproductiviteit door innovatie en ondernemerschap ....................... 49 8. Samenvattende slotbeschouwing ................................................................. 61

Page 3: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

3

Voorwoord

De kredietcrisis heeft wereldwijd geleid tot een sterke oploop van de werkloosheid en

daling van de economische groei. Europa is extra getroffen door de euro crisis die

daarop volgde. Zoals beschreven in het eerdere SER-rapport Nederlandse economie in

stabieler vaarwater, reageerde de Nederland economie procyclisch door de

wisselwerking tussen de woningmarkt, het bankwezen en het pensioenstelsel en bleef

daardoor achter bij ons omringende landen. Het herstel is inmiddels ingetreden, maar

gaat zeer traag.

Overigens scoort Nederland internationaal gezien nog steeds hoog in termen van

werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit, welvaart en geluk. Toch moet het beter, want

onze economie draait nog niet op volle toeren en teveel mensen staan nog onvrijwillig

aan de kant. Dat is zonde omdat werk voor velen een manier is zich persoonlijk en

maatschappelijk te ontplooien. Daarnaast is het zonder de inzet en talenten van deze

mensen moeilijk om ons niveau van welvaart te behouden, laat staan te verbeteren.

Om de maatschappelijke welvaart, in de brede zin van het woord, te verbeteren moet

worden ingezet op kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid. Het vraagt ook om ruimte

voor ondernemerschap, innovatie en dynamiek. De kunst is om alle mensen uit te dagen

om het beste uit zichzelf te halen en daar passende faciliteiten voor aan te reiken.

In eerdere rapporten heeft de Commissie SEA knelpunten rond de woningmarkt,

pensioenen en de financiering van het MKB in kaart gebracht. Dit onderzoeksrapport

bouwt daarop voort en draagt aanvullende bouwstenen aan. Deze staan in het teken

van drie k’s: kennis verwerven, kansen zoeken en knelpunten oplossen.

Het rapport is verkennend en analyserend van aard en mondt uit in een aantal vragen

die de SER in het kader van zijn werkprogramma nader kan en wil gaan uitzoeken.

Daarbij heeft de Commissie SEA bepaalde accenten gelegd. Bovendien dekt dit rapport

maar een deel van het sociaal-economische beleidsveld. Belangrijke onderwerpen als

fiscaliteit en budgettair beleid verdienen zeker een plek in een lange termijn agenda,

maar moeten op een later moment worden opgepakt.

Dit onderzoeksrapport is de weergave van een gezamenlijke analyse. Die

gezamenlijkheid heeft voor- en nadelen. Een nadeel van gezamenlijkheid is dat

sommige onderwerpen niet in alle scherpte op tafel kunnen komen. Die scherpte is wel

te vinden in documenten die afzonderlijke partijen naar buiten brengen. Een eerste

voorbeeld is dan de agenda vanuit ondernemerskringen voor het aanjagen van de

economische groei1. Een tweede voorbeeld is het banenplan van de vakbeweging,

waarin het creëren van kwalitatief goede werkgelegenheid centraal staat2. Een derde

voorbeeld is de groeiagenda voor ondernemerschap in het mkb van de

werkgeversorganisaties MKB Nederland en VNO-NCW.3

Het onderzoeksrapport is vastgesteld door de Commissie Sociaal-Economische

Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015.

1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een ondernemende samenleving.

2 CNV, FNV en VCP (2014), Banenplan 2014; Werk op 1, juli 2014.

3 MKB Nederland en VNO-NCW (2015), Kansrijk! De groeiagenda voor ondernemerschap in het mkb,

Den Haag, februari 2015.

Page 4: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

4

1. Inleiding

1.1 Vraagstelling: bevorderen van economische groei …

Gemeten aan het reële BBP is de Nederlandse economie nu ongeveer 2 procent kleiner

dan begin 2008. Door de financieel-economische crisis is in totaal een slordige 10

procent groei van de economie gemist. De groeivooruitzichten voor de komende jaren

zijn vrij bescheiden: 1 tot 1,5 procent groei per jaar. De output gap wordt de komende

jaren maar geleidelijk ingelopen. De Nederlandse economie draait nog lang niet op volle

toeren.

De werkloosheid is de afgelopen jaren opgelopen tot 7 procent van de beroepsbevolking.

Inmiddels is 40 procent daarvan langer dan een jaar werkloos. De komende paar jaar

zullen in het teken staan van het weer inschakelen van deze werklozen in het

arbeidsproces. Vervolgens gaat de demografische ontwikkeling – vergrijzing en

ontgroening – de ruimte voor vergroting van de arbeidsinzet beperken en zal de

potentiële groei sterk afhankelijk worden van de productiviteitsgroei.

Versterking van het structurele groeivermogen van onze economie is van groot belang

voor herstel van werkgelegenheid en voor voldoende draagkracht voor financiering van

collectieve voorzieningen. Groei is ook nodig om aan in onze samenleving levende

ambities en verwachtingen te kunnen voldoen. Groei zal daarbij duurzaam houdbaar

moeten zijn (in diverse opzichten: sociaal, financieel-economisch en ecologisch). Groei is

niet vanzelfsprekend: onze maatschappelijke welvaart is afhankelijk van ons

verdienvermogen in een wereld waarin de economische machtsverhoudingen

verschuiven, ten gunste van andere werelddelen dan Noord-Amerika en Europa. De

sterke opkomst van landen als China en India geeft de wereldeconomie overigens

welkome groei-impulsen en biedt ons land ook kansen om zich verder toe te leggen op

hoogwaardige productie en werkgelegenheid.

In deze rapportage staat centraal de vraag: Hoe kunnen wij een structureel groeipad

bevorderen – als basis voor werkgelegenheid en maatschappelijke welvaart – dat past

bij onze ambities en verwachtingen en waarbij optimaal gebruik wordt gemaakt van

onze mogelijkheden?

Deze vraag is niet eenduidig, met een alomvattend recept te beantwoorden. De WRR –

die met zijn rapport Naar een lerende economie het versterken van het

verdienvermogen van ons land op de agenda heeft gezet – benadrukt dat groei beperkt

‘maakbaar’ is4: “Groei is per saldo de resultante van een extreem complex proces van

interacties op microniveau en van de samenlevingsstructuren die daaruit voortkomen.”

De uitdaging is om in die complexiteit van economie en samenleving de nationale

beleidsruimte optimaal te benutten voor het voeren van verstandig beleid. Goed gebruik

maken van bestaande inzichten en gericht leren van nieuwe ervaringen vormt daarvoor

een belangrijke basis. Dit rapport wil in dat verband een aantal belangrijke bouwstenen

aandragen voor de versterking van het structurele groeivermogen van de Nederlandse

economie.

1.2 … maar groei is geen doel op zich

Economische groei is geen doel op zich, maar een middel om maatschappelijke welvaart

te realiseren. Daarbij gaat de SER uit van een breed welvaartsbegrip, dat aansluit bij de

4 WRR, 2013, Naar een lerende economie, p. 113.

Page 5: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

5

drie doelstellingen van sociaal-economisch beleid die de raad eerder heeft

geformuleerd5, te weten het bevorderen van:

- Een evenwichtige economische groei binnen het kader van het streven naar

duurzame ontwikkeling;

- Een zo groot mogelijke arbeidsparticipatie;

- De totstandkoming van een redelijke inkomensverdeling.

Deze doelstellingen brengen tot uitdrukking dat welvaartsgroei ‘door en voor iedereen’

is. Welvaart scheppen we samen, in een combinatie van economische dynamiek en

ondernemerschap enerzijds en sociale stabiliteit en samenhang anderzijds.

Het BNP is een onvolkomen indicator van maatschappelijke welvaart; daarin wordt

immers onvoldoende rekening gehouden met externe effecten, met de inzet van niet-

reproduceerbare goederen zoals natuur, en met de waarde die mensen aan zorgtaken

en vrije tijd toekennen. Duurzaamheid vraagt bovendien om behoud van

ontwikkelingsmogelijkheden van mensen elders en van toekomstige generaties.

Maatschappelijke welvaart is het totale nut – de mate van behoeftebevrediging – die in

de omgang met schaarse middelen wordt gerealiseerd. Het is nog een stap verder om

geluk als richtsnoer te nemen. Geluk wordt door vele factoren bepaald, waaronder sterk

persoonsgebonden factoren. Maar het meten van geluk in de zin van voldoening over

het eigen leven geeft een indicatie voor de mate waarin economische vooruitgang zich

ook vertaalt in verbeteringen in het leven van (groepen) mensen.

Nederland behoort in de wereld tot de top, niet alleen gemeten aan het nationaal

inkomen per hoofd, maar ook afgaande op internationale vergelijkingen van mate van

geluk onder de bevolking. Volgens de World Happiness Report 2013 staat ons land op

plek 4 van de geluksindex, vlak achter Denemarken, Noorwegen en Zwitserland, en voor

Zweden, Canada en Finland6.

Figuur – Geluk en bbp voor Europese landen, in rapportcijfers en in koopkrachtpariteit

Bron: SCP, Sturen op geluk, Den Haag 2012.

5 SER, 1992, Advies Convergentie en Overlegeconomie, inz. pp. 76-79.

6 John Helliwell, Richard Layard en Jeffrey Sachs (red.), 2013, World Happiness Report 2013, New York

(Sustainable Development Solutions Network).

Page 6: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

6

Bovenstaande figuur laat zien dat er een positieve correlatie is tussen ervaren geluk en

de hoogte van het bbp per hoofd van de bevolking. Tegelijkertijd is duidelijk dat een

toename van het bbp per hoofd zich boven een bepaald niveau minder dan evenredig

vertaalt in een verdere toename van het geluk.

1.3 Nationaal inkomen en huishoudinkomen

Het nationale inkomen per hoofd van de bevolking ligt in ons land 30 procent boven het

EU-gemiddelde (in koopkrachtpariteiten). Het netto-beschikbare inkomen van

huishoudens (per hoofd) ligt echter rond het gemiddelde binnen de EU. Daarin zit een

zekere statistische vertekening door de omvangrijke collectieve stelsels voor zorg,

onderwijs en pensioen in ons land7. Uitgaven voor zorg, onderwijs en pensioen worden

in Nederland grotendeels collectief – via belastingen en premies – gefinancierd. Dat

drukt het netto-beschikbare inkomen. In andere landen heeft de bevolking een relatief

hoger inkomen, maar komt een groter deel van de kosten aan zorg, onderwijs en

pensioen voor eigen rekening. Als voor deze collectieve uitgaven wordt gecorrigeerd,

liggen de bestedingsmogelijkheden van Nederlandse huishoudens wel boven het EU-

gemiddelde, maar veel minder dan het nationaal inkomen per hoofd zou doen

vermoeden.

Grafiek - BBP, nationaal inkomen en beschikbaar inkomen per capita in 2013 (in euro)

Bron: DNBulletin, 30 oktober 2014, op basis van gegevens van Eurostat, OECD en CBS. Toelichting: Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn alle cijfers vóór revisie van de Nationale Rekeningen.

Onderstaande grafiek geeft inzicht in de verdeling van het nationaal inkomen naar

sectoren. De inkomensaandelen van overheid, financiële instellingen en niet-financiële

vennootschappen zijn in ons land relatief groot.

Het hoge aandeel van de overheid hangt samen met de grotendeels collectieve

financiering van onderwijs en zorg in Nederland.

Het hoge aandeel van financiële instellingen komt mede door een statistische

vertekening: de Nederlandse pensioenbesparingen worden bij deze sector geregistreerd.

Dit, terwijl deze pensioenbesparingen uiteindelijk ten goede komen aan de sector

huishoudens.

Het inkomensaandeel van de niet-financiële bedrijven wordt beïnvloed door het relatief

grote aantal multinationals dat in Nederland gevestigd is. Inkomsten uit buitenlandse

dochters dragen substantieel bij aan de netto-winst van het Nederlandse bedrijfsleven

(tussen de 4 en 7 procent van het BBP in de afgelopen jaren). Deze inkomsten worden

7 De Nederlandse pensioenbesparingen worden in de nationale boekhouding als inkomen van de

financiële sector geboekt. De zorgpremies worden geboekt als inkomsten van de overheid.

Page 7: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

7

tot het netto nationaal inkomen gerekend, maar komen logischerwijs niet ten goede aan

huishoudens8.

Grafiek - Verdeling van het netto nationaal inkomen in 2013

Bron: DNB-Bulletin, 30 oktober 2014, op basis van gegevens van Eurostat, OECD en CBS. Toelichting:

Ten behoeve van de vergelijkbaarheid zijn alle cijfers vóór revisie van de Nationale Rekeningen.

De collectieve financiering van zorg, onderwijs en pensioen drukt het netto-beschikbare

inkomen. De gemiddelde marginale wig voor werknemers komt boven het minimumloon

al gauw uit op 60 procent. In de afgelopen jaren is de marginale wig voor met name de

middengroepen gestegen.

Figuur - Gemiddelde marginale wig in 2015 naar inkomenshoogte voor werknemers

Toelichting: De marginale wig is hier gedefinieerd als het deel van de loonkostenstijging voor de

werkgever, dat niet in het besteedbaar inkomen van de werknemer terechtkomt. Hierin zijn ook de

pensioenpremies meegenomen.

Bron: berekening SZW

8 DNBulletin, Naar een betrouwbare winstmaatstaf voor het bedrijfsleven, 4 december 2014.

Page 8: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

8

1.4 Concurrentievermogen

Concurreren past bij ondernemingen en producten; daarbij is sprake van winnaars en

verliezers. Bij landen gaat het om het vermogen om door deelname aan de

wereldeconomie maatschappelijke welvaart, nu en in de toekomst, te genereren. Een

land ‘verliest’ wanneer de toename van de levensstandaard achterblijft bij de eigen

mogelijkheden en verwachtingen – en niet door het simpele feit dat de productiviteit

elders sneller stijgt. Stijging van de welvaart elders schept juist nieuwe kansen om de

eigen welvaart te verhogen.

Wat bepaalt uiteindelijk de welvaart van een land? Volgens Acemoglu en Robinson9 is de

kwaliteit van de instituties doorslaggevend. Inclusieve politieke en economische

instituties die zoveel mogelijk mensen in staat stellen en aanmoedigen hun

vaardigheden en talenten te gebruiken en te ontwikkelen, bevorderen de welvaart. Een

goede regeling van eigendomsrechten, een goed functionerende rechtsstaat (‘rule of

law’) en een goed onderwijs vormen daarvan belangrijke onderdelen (zie kadertekst).

Acemoglu en Robinson over inclusieve instituties

“Inclusive economic institutions create inclusive markets, which not only give people freedom

to pursue the vocations in life that best suit their talents but also provide a level playing field

that gives them the opportunity to do so. Those who have good ideas will be able to start

businesses, workers will tend to go to activities where their productivity is greater, and less

efficient firms can be replaced by more efficient ones. (…) Inclusive economic institutions also

pave the way for two other engines of prosperity: technology and education. Sustained

economic growth is almost always accompanied by technological improvements that enable

people (labor), land, and existing capital (buildings, existing machines, and so on) to become

more productive. (…) Intimately linked to technology are the education, skills, competencies,

and know-how of the workforce, acquired in schools, at home, and on the job.”

Daron Acemoglu, James A. Robinson (2012), Why Nations Fail, New York: Crown Publisher.

Nederland behoort tot de landen met het hoogste inkomen per hoofd van de bevolking.

Dat is onder andere te danken aan de kwaliteit van onze instituties en voorzieningen.

Onze toekomstige welvaart is afhankelijk van ons vermogen om die kwaliteit stap voor

stap verder te verhogen, ook in vergelijking met andere hoog ontwikkelde landen. Dat

wordt verstaan onder het concurrentievermogen van ons land.

Al geruime tijd staat Nederland in de top tien van de meest competitieve landen. In

2012 stonden we even op de vijfde plaats, in 2014 staan we weer op nummer acht. Hier

volgen wij de ranking van het World Economic Forum (WEF); er zijn andere instituten

die soortgelijke ranglijsten opstellen, met vergelijkbare uitkomsten voor ons land.

In 2014 scoorde Nederland volgens het WEF op alle samenstellende delen – behalve

‘financial market development’ – beter dan gemiddeld; de buitencirkel (Nederland) lag

toen bijna overal buiten de binnencirkel (het gemiddelde van de innovatieve

industrielanden). Dat geldt dus ook voor de kwaliteit van onze instituties. Het laagste

scoort Nederland op de werking van de arbeidsmarkt en op de ontwikkeling van

financiële markten. Op deze punten onderscheidt ons land zich niet (positief) van andere

ontwikkelde economieën.

Wat de arbeidsmarkt betreft worden vooral de flexibiliteit van de loonvorming en de

regels ten aanzien van aanstelling en ontslag negatief beoordeeld; de samenwerking

9 Daron Acemoglu, James A. Robinson (2012), Why Nations Fail, New York: Crown Publisher.

Page 9: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

9

tussen sociale partners en de professionaliteit van het management daarentegen juist

positief.

De weinig positieve beoordeling van de staat van de financiële markten heeft te maken

met een mindere beoordeling van de gezondheid van banken en de beperkte

beschikbaarheid van niet-bancair kapitaal.

Figuur 1: 2008 Figuur 2: 2014

Bron: World Economic Forum, Global Competitiveness Report 2008 en 2014

Opvallend is dat de hoogte van de structurele werkloosheid in de analyse geen rol

speelt. Dit een belangrijke maatstaf voor de werking van de arbeidsmarkt. Op deze

maatstaf doet Nederland het ten opzichte van andere OESO-landen juist heel erg goed

(zie paragraaf 4.2). Verder geldt dat Nederland op bovengenoemde terreinen ook

vooruitgang laat zien. Op basis van de afspraken in het sociaal akkoord 2013 treden

medio 2015 met de wet werk en zekerheid nieuwe regels in werking voor aanstelling in

werking en ontslag. En eind 2014 zijn alle zeven Nederlandse banken die door de

Europese Centrale Bank (ECB) zijn onderworpen aan een stresstest, hiervoor met gemak

geslaagd.

1.5 Moeizaam herstel uit de financieel-economische crisis

Het economisch herstel in ons land vordert maar moeizaam. Een belangrijke oorzaak is

de wisselwerking tussen de woningmarkt, het bankwezen en het pensioenstelsel. Lange

balansen (de combinatie van veel bezittingen en veel schulden) maken huishoudens en

banken kwetsbaar. Deze wisselwerking heeft de Nederlandse economie volatieler

gemaakt en remt nu het economisch herstel. In zijn macro-economische verkenning

Nederlandse economie in stabieler vaarwater (2013) heeft de SER aangegeven hoe een

evenwichtige aanpak van structurele problemen op de woningmarkt, in de financiële

sector en ten aanzien van de pensioenen het bereiken van duurzaam evenwicht in de

economie kan bevorderen. De binnenlandse bestedingen blijven ook achter door een

gebrekkig consumentenvertrouwen, alsmede door bezuinigingen en lastenverhogingen

om de overheidsfinanciën op orde te brengen.

In het verlengde van bovengenoemde analyse heeft de SER onlangs in het rapport

Verbreding en versterking financiering mkb aandacht gevraagd voor knelpunten in de

financiering van vooral kleinere bedrijven. Voldoende financiering voor het mkb is

belangrijk voor groei en werkgelegenheid; het mkb is goed voor zo’n 60 procent van de

werkgelegenheid in ons land.

Page 10: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

10

De financieringsknelpunten hebben te maken met vraaguitval op de binnenlandse

markt, met de eigen financiële positie van het mkb, met kredietbeperkingen door

banken en met vormen van marktfalen. Het marktfalen komt vooral door

informatiegebreken en door ontbrekende markten vanwege te hoge transactiekosten;

daardoor wordt het kleinere mkb geconfronteerd met schaalnadelen. Op korte termijn

kan compenserend beleid financieringsknelpunten verzachten. Het langetermijndoel is

een duurzaam ecosysteem voor mkb-financiering, met een betere balans tussen

risicodragend vermogen en (bancaire) kredietverlening.

Voor het bereiken van een stabiele macro-economische omgeving is Nederland ook

afhankelijk van wat er elders in de wereld en in Europa gebeurt. Om te beginnen heeft

ons land als onderdeel van de eurozone te maken met een gemeenschappelijk monetair

beleid en budgettaire spelregels die de stabiliteit van dat beleid moeten schragen. De

economische beleidscoördinatie binnen de Economische en Monetaire Unie is de

afgelopen jaren duidelijk versterkt.

Ons structurele groeivermogen is mede afhankelijk van de verdere ontwikkeling van de

interne markt. Het economisch herstel in de eurozone blijft echter traag verlopen.

Diverse auteurs wijzen op de mogelijke relevantie van een scenario van ‘seculaire

stagnatie’10. Daarbij kan een economie langdurig gevangen blijven in een toestand van

lage rente, lage groei en hoge werkloosheid. Los hiervan is de lage groei in de eurozone

te verklaren door tijdelijke processen van structurele aanpassing, schuldafbouw en

beleidsonzekerheid11. Beleidsmakers zoeken nu in Europees verband naar effectieve

mogelijkheden om investeringen en structurele hervormingen te bevorderen, met

behoud van financiële stabiliteit.12

Deze rapportage van de SER kijkt vooral naar de mogelijkheden om het structurele

groeivermogen van de Nederlandse economie te versterken. Structurele maatregelen die

de arbeidsinzet en de productiviteit verbeteren, zullen over het algemeen ook het

herstel van de economie bevorderen. Dergelijke maatregelen worden deels

gemeenschappelijk, in Europees verband, getroffen: denk aan de verdere ontwikkeling

van de interne markt en het flankerende beleid om de sociale gevolgen daarvan in

goede banen te leiden.

Het toekomstige verdienvermogen van Nederland is nauw verbonden met de verdere

ontwikkeling van ons land als kenniseconomie. Onderwijs, kennis en innovatie zijn van

cruciaal belang voor duurzame economische groei. Daarom is het zaak vast te houden

aan de door het kabinet onderschreven ambitie om tot de mondiale top 5 van

kenniseconomieën te behoren13.

1.6 Opzet van dit rapport

Dit rapport verkent een aantal handvatten waarmee Nederland op een hoger structureel

groeipad kan komen. Centraal daarbij staan verhoging van de arbeidsinzet en verhoging

van de groei van de arbeidsproductiviteit.

Nederland is een open economie; het is zaak om goed in te spelen op de uitdagingen

van globalisering en grensverleggende innovaties. We staan voor de complexe opgave

het verdienvermogen van de Nederlandse economie te versterken door deze

10

Zie diverse bijdragen in: Coen Teulings en Richard Baldwin (red.) (2014), Secular stagnation: Facts,

Causes and Cures, London, CEPR; alsmede de bijdragen van Lawrence Summers, Coen Teulings & Richard Baldwin en Casper de Vries in ESB, 6 november 2014.

11 Jesper Hanson (2014), Verklaringen voor tijdelijke stagnatie, ESB, 18-12-2014, pp. 746-749.

12 Zie: Europese Commissie, Annual Growth Survey 2015, COM(2014) 902 final, 28-11-2014.

13 Het kabinet was daartoe opgeroepen door de Tweede Kamer (motie-Hamer, Tweede Kamer

vergaderjaar 2009-2010, 32 123 nr. 10).

Page 11: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

11

innovatiever, duurzamer en concurrentiebestendig te maken. Hoofdstuk 2 bespreekt de

vraag hoe Nederland zijn positie in internationale waardeketens kan verbeteren.

Hoofdstuk 3 reikt een kapstok aan voor de verbetering van de arbeidsinzet en de groei

van de arbeidsproductiviteit. Bij de arbeidsproductiviteitsgroei gaat het om de

kapitaalinzet per eenheid arbeid (investeringen), om de kwaliteit van het ingezette

menselijk kapitaal en om innovatie: het meer doen met dezelfde hoeveelheid arbeid en

kapitaal.

De hier opvolgende hoofdstukken haken op deze kapstok aan. Hoofdstuk 4 beschrijft de

mogelijkheden om de arbeidsparticipatie te vergroten. Hoofdstuk 5 beziet de

mogelijkheden om de arbeidsproductiviteit te verhogen door investeringen in menselijk

kapitaal (onderwijs en scholing). Hoofdstuk 6 doet hetzelfde voor fysiek kapitaal

(investeringen). Hoofdstuk 7 gaat in op de rol van ondernemerschap en innovatie.

Het rapport sluit af met een overzicht van de belangrijkste bevindingen; deze hebben

deels een agenderend karakter voor de werkzaamheden van de SER (hoofdstuk 8). De

bevindingen richten zich meer in het bijzonder op:

a. Het opruimen van ongewenste obstakels voor arbeidsparticipatie;

b. Het daadwerkelijk realiseren van een leven lang leren;

c. Het bevorderen van economische dynamiek, ondernemerschap en innovatie.

Page 12: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

12

2. Globalisering en grensverleggende innovaties

2.1 Inspelen op grensverleggingen

Het verdienvermogen van Nederland moet zich manifesteren op internationale markten,

in wereldwijde waardeketens (zie paragrafen 2.2 en 2.3). Daarbij zal ons land goed

moeten inspelen op nieuwe technologische ontwikkelingen. Een aantal daarvan zal

‘grensverleggend’ van aard zijn (paragraaf 2.4). Dit alles stelt eisen aan het

aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie, de mobiliteit op de arbeidsmarkt

en de kwaliteit van het stelsel van onderwijs en scholing. De ambitie om een hoog

welvaartsniveau te handhaven brengt de uitdaging mee om onze productieve kennis en

kunde nog beter te vertalen in de diversiteit en complexiteit van de goederen en

diensten die wij de rest van de wereld aanbieden (zie paragraaf 2.5)

2.2 Opknippen van waardeketens

De huidige fase van globalisering kenmerkt zich door het opknippen van economische

activiteiten en het ordenen ervan in wereldwijde waardeketens. De uitdaging voor een

hoogontwikkelde economie als de Nederlandse is om die waardeketen vooral de

hoogwaardige schakels – met een hoge toegevoegde waarde per uur – voor haar

rekening te nemen. Werd vroeger vooral verdiend aan fabricage en assemblage van

producten, inmiddels wordt de toegevoegde waarde vaak vooral in schakels ervoor en

erna gerealiseerd (zie de ‘glimlach van de waardeketen’). Dat onderstreept het belang

van een goed samenspel van maakindustrie en diensten.

Overigens heeft de glimlach niet voor alle producten hetzelfde verloop. Er zijn genoeg

voorbeelden van producten (zoals de chip-machines van ASML) waar fabricage en

assemblage een hoge toegevoegde waarde hebben.

Figuur – De glimlach van de waardeketen; toegevoegde waarde per uur in opeenvolgende

stadia van de productieketen

Ontleend aan: WRR, 2013, Naar een lerende economie, p. 142.

Timmer c.s.14 benadrukken dat in hun analyse van internationale waardeketens dat niet

de exportwaarde, maar de toegevoegde waarde van de export bepalend is voor de

binnenlandse inkomensverwerving: “Being ‘super competitive‘ in terms of exports does

not necessarily generate high domestic incomes”. Voorts stellen zij vast dat:

14

Marcel P. Timmer, Bart Los, Robert Stehrer en Gaaitzen de Vries, 2013, Fragmentation, Incomes and

Jobs – An Analysis of European Competitiveness, ECB Working Paper Series No. 1615 (ook verschenen in Economic Policy, oktober 2013).

Page 13: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

13

- Het comparatieve voordeel van Europa verschuift naar deelname in

internationale productienetwerken van niet-elektrische machines en van

transportmiddelen, en daalt bij de productie van niet-duurzame goederen.

Nederland toont een duidelijke specialisatie in de chemie; het comparatieve

voordeel in voedingsmiddelen neemt in de loop van de tijd af;

- Europa zich specialiseert in hoger geschoolde banen in deze waardeketens;

- Het aantal banen in de dienstverlening die zijn verbonden aan de maakindustrie,

toeneemt;

- De traditionele indeling in sectoren niet meer geschikt is voor het meten van

prestaties en voor het maken van beleid: het beleid zou zich moeten richten op

bepaalde typen activiteiten, rekening houdend met patronen van verticale

integratie van productie binnen en tussen landen.

2.3 Toegevoegde waarde van de Nederlandse uitvoer

Een flink deel van de uitvoer berust op inputs die zijn ingevoerd. De exportwaarde geeft

daardoor geen goede indicatie van de toegevoegde waarde die daardoor gecreëerd

wordt. Dat geldt zeker voor Nederland dat een grote doorvoercomponent kent. Van de

totale uitvoer van ons land in 2009 bestond 64% uit binnenlands toegevoegde waarde.

Die toegevoegde waarde bestaat voor bijna de helft uit diensten.

De bijdrage van de totale uitvoer aan de toegevoegde waarde in de Nederlandse

economie bedraagt daarmee 38 procent (2011). Dat aandeel is iets hoger dan in 1995

(35,8%). Daarmee is ons land op gelijke hoogte met België gekomen. In Duitsland heeft

in diezelfde periode een opvallend sterke stijging plaatsgevonden van het

toegevoegdewaarde-aandeel van de uitvoer, en wel van 18,8 procent in 1995 naar 31

procent in 2011. De sterke expansie van de uitvoer naar de BRIC-landen en de rest van

wereld speelt daarbij een belangrijke rol.

In de industrie, delfstoffenwinning, landbouw en visserij en het transport ligt het

uitvoeraandeel veel hoger dan gemiddeld in ons land; bij onderwijs en zorg, overheid en

de bouwnijverheid is het uitvoeraandeel juist heel laag.

De toegevoegde-waarde-component van de Nederlandse export naar landen buiten

Europa ligt duidelijk hoger dan die van de export naar andere Europese landen.

Onderstaande grafiek laat de verdeling van de door uitvoer gecreëerde toegevoegde

waarde over verschillende soorten exportbestemmingen zien. Nederland komt dan, in

vergelijking met de meeste andere Europese landen, goed uit de bus, ook bij de uitvoer

naar de BRIC-landen.

Een flink deel van de Nederlandse uitvoer betreft wederuitvoer naar andere EU-landen.

De wederuitvoer is sinds 1990 veel sterker gegroeid dan de uitvoer van Nederlands

product. In de sterke groei komt de succesvolle profilering van ons land als

doorvoerland tot uitdrukking.

De totale toegevoegde waarde van de wederuitvoer bedraagt circa 2 procent van het

bbp. Per euro wederuitvoer bedraagt de toegevoegde waarde ruim 7 cent. Voor de

uitvoer van Nederlands product ligt dit percentage veel hoger: 59 (voor goederen) resp.

76 (voor diensten). De toegevoegde waarde van de wederuitvoer – die voor 95 procent

uit goederen bestaat – wordt vooral door dienstensectoren gegenereerd. In het

bijzonder door de groothandel (met een aandeel van ruim 50%); daarnaast met name

door de zakelijke dienstverlening en transport.

Page 14: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

14

Figuur – Bestemming van de toegevoegde waarde van export, 1995 en 2011

Bron: CBS, 2013, Internationalisation Monitor 2013, pp. 58 en 59.

Page 15: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

15

2.4 Grensverleggende innovaties

McKinsey Global Institute heeft een twaalftal technologische ontwikkelingen

geïdentificeerd die in de periode tot 2025 grote economische gevolgen kunnen hebben.

Daarbij heeft men de volgende selectiecriteria gehanteerd:

- De technologie ontwikkelt zich snel of breekt door;

- De potentiële reikwijdte van de impact is breed;

- Een flinke economische waardeverandering kan worden bewerkstelligd;

- De economische impact kan de status quo fors ontregelen en veranderen.

Page 16: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

16

Met name de volgende twaalf technologieën worden door McKinsey als potentiële

doorbraken gezien: mobiel internet, de automatisering van ‘kenniswerk’, het ‘internet of

things’, het aanbod van ICT-diensten uit de cloud, geavanceerde robots, zelfsturende

voertuigen, verdere ontwikkeling van genomics, de opslag van energie, 3D printing,

geavanceerde materialen, geavanceerde winning van olie en gas, en vernieuwbare

energie (zie bovenstaand schema voor een korte toelichting).

Tijdige aanpassingen noodzakelijk

Dit soort technologische ontwikkelingen manifesteert zich in een steeds hoger tempo en

zet bestaande verdienmodellen – en daarmee bestaande werkgelegenheid – onder druk.

Tegelijkertijd schept het ook weer nieuwe kansen voor groei en werkgelegenheid. Het

goed benutten van die kansen vraagt om een versterking van het aanpassingsvermogen

en om voldoende investeringen in innovatie.

Een voorbeeld van een doorbraaktechnologie is een nog veel bredere toepassing van

ICT15. Voorbeelden zijn voertuigen zonder bestuurder, universele robots, en data-

gedreven expert systemen. Eric Bartelsman16 ziet op deze manier mogelijkheden voor

een groei van de arbeidsproductiviteit van 2,5% per jaar in de komende 20-30 jaar.

Rond deze aanname heeft hij een optimistisch groeiscenario voor de EU opgesteld.

Maar dit scenario impliceert wel flinke verschuivingen in de vraag naar arbeid. Bepaalde

banen verdwijnen of krijgen een andere invulling; elders ontstaan weer nieuwe banen.

“Maar waar precies? Dat is het raadsel van technologische vernieuwing en de menselijke

creativiteit: je weet nooit welke leuke dingen we voor elkaar gaan verzinnen.” 17

2.5 Kansen voor vernieuwing benutten

Het toekomstig verdienvermogen van ons land is afhankelijk van het vermogen van de

Nederlandse economie om zich steeds weer aan te passen aan veranderingen in de

wereldeconomie en nieuwe producten en productieprocessen te ontwikkelen. De

uitdaging is om hier aanwezige productieve kennis goed te gebruiken en verder te

ontwikkelen. Het gaat dus om dynamiek, ondernemerschap en goed inspelen op nieuwe

economische mogelijkheden en omgevingen.

Volgens de hoogste ambtenaar van het ministerie van Economische Zaken beschikt ons

land bij uitstek over de kwaliteiten om kansen van vernieuwing te benutten18:

“Nederlanders lopen voorop in de adoptie van nieuwe technologieën, zijn hoogopgeleid,

creatief en pragmatisch. Daarnaast bieden de schaal en bevolkingsdichtheid van

Nederland veel mogelijkheden om nieuwe initiatieven tegen relatief lage kosten breed

in de markt te zetten.”

Hij wijst erop dat institutionele belemmeringen voor vernieuwing kunnen worden

verlaagd door publieke belangen meer door vormen van doelregulering (en minder door

middelvoorschriften) te borgen.

Waar liggen concreet kansen voor vernieuwing in de Nederlandse economie?

Interessante mogelijkheden doen zich voor rond het adresseren van de grote

maatschappelijke uitdagingen (de grand challenges van het Europese Horizon 2020-

programma, zie hoofdstuk 7). Nieuwe technologieën en innovaties spelen daarbij een

belangrijke rol omdat ze nieuwe producten en diensten leveren die van belang zijn voor

15

Zie ook: MKB-Nederland, VNO-NCW (2015), Kansrijk! De groeiagenda voor ondernemerschap in het

mkb, hoofdstuk 2. 16

Eric J. Bartelsman, 2013, ICT, Reallocation and Productivity, European Economy Economic Papers 486

(studie in opdracht van DG EcFin van Europese Commissie). 17

Eric Bartelsman in Het Financieele Dagblad van 15-1-2014. 18

Maarten Camps, 2015, Kiezen voor kansen, ESB, 100(4701), pp. 6-10, inz. p. 7.

Page 17: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

17

de kwaliteit van de gezondheidszorg, de veiligheid van de voedselproductie en de

duurzaamheid van de energievoorziening. Dergelijke technologieën en innovaties bieden

nieuwe marktkansen voor Nederlandse bedrijven op (inter)nationale groeimarkten.

Bovendien dragen ze bij aan een hogere productiviteit in Nederland en daarmee aan

meer welvaart19.

Bij wijze van voorbeeld kan worden gewezen op de kansen die verduurzaming van de

energievoorziening biedt voor innovatieve CleanTech-bedrijven. Het Energieakkoord

bevat de ambitie om de economische waarde van de schone energietechnologieketen in

2020 te verviervoudigen ten opzichte van 201020. De groeiende nationale markt voor

hernieuwbare energie en energiebesparing legt daar de basis voor; in het verlengde

hebben partijen zich ten doel gesteld het marktaandeel op internationale CleanTech-

markten te verdubbelen. Daarbij wordt voortgebouwd op de aanpak van de Topsector

Energie.

Bovengenoemde ambitie leidt tot de creatie van nieuwe banen in de CleanTech.

Daarnaast biedt het maatregelenpakket van het Energieakkoord aanzienlijke

werkgelegenheidskansen in bijvoorbeeld de bouw- en installatiesector. Het

daadwerkelijk realiseren van deze kansen vraagt om passende opleidings-, scholings- en

werk-naar-werk-faciliteiten.

Een ander voorbeeld, in een aangrenzend domein, betreft de ontwikkeling van een

circulaire economie. Door het sluiten van materiaalkringlopen kan verspilling van

grondstoffen en milieuvervuiling tot een minimum worden beperkt; langs deze weg

blijven voldoende grondstoffen tegen redelijke prijzen voor het productieproces

beschikbaar. In een circulaire economie vormt behoud van natuurlijke hulpbronnen het

uitgangspunt.

Volgens de TNO-studie Kansen voor de circulaire economie in Nederland (2013) is

Nederland goed toegerust voor verdere stappen richting een circulaire economie21. Ons

land loopt voorop op het terrein van afvalbeheer en hoogwaardig hergebruik: 79% van

afval wordt gerecycled, 19% verbrand en (slechts) 3% gestort. Nederland is ook

overigens goed gepositioneerd: door de internationale distributiefunctie, een hoge

organisatiegraad, en grote logistieke en wetenschappelijke kennis. Daarnaast telt ons

land belangrijke internationaal opererende koploperbedrijven. Het is daarom niet

toevallig dat de Dutch Sustainable Growth Coalition zich groot voorstander toont van de

‘circulaire revolutie’.

Het kabinet heeft aangekondigd de SER in 2015 advies te zullen vragen over de

maatschappelijke en economische implicaties van een transitie naar een circulaire

economie.

19

Monitor bedrijvenbeleid (2014), op.cit., pp. 79-88. 20

Onder schone energietechnologie vallen wind-, zon-, water-, bio-, (diepe) bodemenergie en

energiebesparingstechnologie. 21

Uit de TNO-studie komt ook naar voren dat de omschakeling naar een circulaire economie in

Nederland een extra marktwaardepotentieel vertegenwoordigt van €7,3 mrd., waarvan €5,3 mrd. in de industriële sectoren. Dit zou zo’n 54.000 banen opleveren. Twee casestudies gaan in op de kansen voor respectievelijk de metaal-elektrosector en de landbouw.

Page 18: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

18

3. Arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit als pijlers van economische groei

Arbeidsproductiviteitsgroei is doorslaggevend

De groei van de economie is de resultante van de groei van de arbeidsinzet (in uren en

in personen) en van de productiviteitsontwikkeling. Structureel bezien wordt de

welvaartsgroei overwegend bepaald door de groei van de arbeidsproductiviteit. Dat was

zo in de afgelopen zestig jaar (zie figuur); dat zal – mede door de demografische

ontwikkeling – ook in de toekomst het geval zijn.

Bron: Maarten Camps, 2015, Kiezen voor kansen, ESB 100(4701), pp. 6-10.

De scenario’s van de CPB-studie Roads to Recovery laten het doorslaggevende belang

van de arbeidsproductiviteitsgroei ook duidelijk zien. Maar dat neemt niet weg dat

Nederland ook de ruimte die er nog is om de arbeidsinzet te verbeteren, zo goed

mogelijk moet zien te benutten. Daarbij gaat het om te beginnen om het goed

inschakelen van de mensen die nu werkloos zijn. De werkloosheid ligt nu immers zo’n 3

procentpunt boven het niveau van de evenwichtswerkloosheid zoals door het CPB

geraamd. Maar ook voor mensen zonder uitkering en voor mensen met een kleine

deeltijdbaan die meer uren willen en kunnen werken, moeten de kansen op

werk(hervatting) worden vergroot.

Tabel – Aanbodzijde in drie scenario’s

Bron: CPB (2014)

Page 19: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

19

Nederland in internationale vergelijking

Nederland kent een gemiddeld hoog niveau van arbeidsproductiviteit. Met België en

Ierland behoren we tot de landen die zich op dit vlak het beste kunnen meten met de

VS.

Figuur – Niveau arbeidsproductiviteit per gewerkt uur in 2012

Bron: OESO

Het hoge niveau van arbeidsproductiviteit in Nederland verklaart mede waarom de groei

ervan weinig dynamisch is: naarmate het bereikte niveau hoger is, kan minder

geprofiteerd worden van de mogelijkheden van navolging en inhaalgroei. Dit verband

komt ook in een internationale vergelijking (door de OESO) naar voren.

Figuur – Niveau en groei van de arbeidsproductiviteit

Bron: OECD, Going for Growth 2013.

De drijvende krachten achter arbeidsproductiviteitsgroei

De groei van de arbeidsproductiviteit is afhankelijk van22:

De groei van de kapitaalinzet per eenheid arbeid; het gaat hier om de groei van

de hoeveelheid fysiek kapitaal (inclusief ICT). Wat kunnen we in dit verband

zeggen over bijvoorbeeld de investeringsquote? Een nadere verbijzondering is

het bevorderen van doorgroei bij het Nederlandse kleinbedrijf (zie verder

hoofdstuk 6).

Verbetering van de kwaliteit van het menselijk kapitaal per eenheid arbeid. Een

benadering is het verhogen van het gemiddelde opleidingsniveau van de

22

Zie: Piet Donselaar (2011) Innovatie en productiviteit: het Solow-residu ontrafeld, Rotterdam

(proefschrift EUR).

Page 20: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

20

(beroeps)bevolking. Een ander spoor is het bevorderen dat de juiste persoon

met de juiste opleiding op de juiste plek terecht kan komen (zie verder

hoofdstuk 5).

Verhoging van de totale factorproductiviteit: dit is een maatstaf voor pure

innovatie, het meer doen met dezelfde hoeveelheid arbeid en kapitaal.

Belangrijke handvatten zijn R&D (publiek, privaat, uit binnen- en buitenland) en

het benutten van de mogelijkheden voor inhaalgroei (catching up), alsmede

ondernemerschap, concurrentie en sociale innovatie. Daarnaast is de

sectorstructuur van de Nederlandse economie van invloed (zie hoofdstuk 7).

Verbeteren arbeidsinzet blijft van belang

Verder kan het verhogen van de arbeidsdeelname in personen gevolgen hebben voor de

gemeten groei van de arbeidsproductiviteit. Er kan immers een samenhang zijn tussen

het hoge Nederlandse productiviteitsniveau per gewerkt uur en de veel lagere deelname

in arbeidsuren per persoon. Zo blijkt empirisch dat de toegevoegde werkenden (mensen

die nu geen betaald werk verrichten) minder productief zijn. Op het oog zijn er meer

mogelijkheden om de arbeidsinzet in uren te verhogen (van mensen die al wel

participeren), zonder dat dat meteen ten koste gaat van de arbeidsproductiviteit.

In dit verband is het goed om op te merken dat verhoging van de arbeidsproductiviteit

een middel is in dienst van het verhogen van de maatschappelijke welvaart. Voor het

verhogen van de maatschappelijke welvaart is ook een hogere arbeidsinzet (in personen

en in uren) van belang. Daarom gaat hoofdstuk 4 afzonderlijk in op de mogelijkheden

om de arbeidsinzet te verbeteren.

Page 21: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

21

4. Ruimte voor bevorderen van de arbeidsinzet

4.1 Inleiding

In het MLT-advies van 2006 formuleerde de SER een doelstelling om in 2016 uit te

komen op een participatiegraad van 80 procent. Bij de verhoging ten opzichte van 2006

moest het gaan om nieuwe productief gewerkte uren. Op die manier zou een hogere

participatiegraad de helft van de kosten van de vergrijzing kunnen opvangen.

Genoemde SER-ambitie is opgevolgd door de Nederlandse participatiedoelstelling van 80

procent in het kader van de Europa 2020 strategie.

Interessant is dat het CPB een nieuw model heeft ontwikkeld op het gebied van

arbeidsparticipatie (MICSIM). Het model is ontworpen om, gegeven de voorkeuren en

instituties, uitspraken te kunnen doen over de invloed van bepaalde vormen van beleid

op de participatiebeslissing van huishoudens. Bij beleid gaat het ook om maatregelen in

de fiscale sfeer.

4.2 Werking arbeidsmarkt

De arbeidsmarkt werkt goed als deze, in samenhang met het stelsel van onderwijs en

scholing, bevordert dat de juiste mensen met de juiste vaardigheden op de juiste

werkplek terechtkomen. Daarbij gaat het ook zeker om werkplekken met perspectief.

Hoogwaardige werkgelegenheid en perspectiefvolle banen vragen om een zekere mate

van mobiliteit binnen en tussen bedrijven en sectoren. Dat laatste vormt een uitdaging

gelet op de van oudsher sterk sectorale oriëntatie van arbeidsmarkt- en

scholingsinstituties. Hoe dan ook zullen werkenden en bedrijven voldoende moeten

‘meebewegen’ door tijdig te investeren in hun menselijk kapitaal om de productiviteit in

lijn te houden met de beloning.

De Nederlandse arbeidsmarkt staat via het vrij verkeer van werknemers en via het vrij

verkeer van diensten in verbinding met arbeidsmarkten van andere lidstaten van de EU.

In het advies Arbeidsmigratie (2014) ontvouwt de SER een Actieplan voor het

bevorderen van eerlijke arbeidsmobiliteit in de EU, met bijzondere aandacht voor het

vrij verkeer van diensten en detachering.

In Nederland ligt de structurele werkloosheid rond de 4 procent (zie onderstaande

figuur). Dit is in OESO-verband een heel goede prestatie. De OESO en het CPB gaan er

van uit dat de grote recessie voor Nederland geen opwaartse druk op de

evenwichtswerkloosheid heeft gehad. Dat komt vooral door de structurele hervormingen

van de afgelopen 20 jaar23. Wel is de langdurige werkloosheid gestegen.

Technologische ontwikkelingen hebben invloed op de gevraagde kwalificaties op de

arbeidsmarkt. In het verleden ging dit vooral ten koste van laag opgeleide werknemers.

Nu staan ook de middengroepen onder druk (zie verder)24. Dit onderstreept het belang

van goed onderwijs en goede scholing, om gedurende de hele levensloop een brede

inzetbaarheid te bevorderen.

23

CPB (2014), Roads to recovery, op.cit., p. 91-92. 24

CPB (2014), Roads to recovery, op.cit., p. 96-97.

Page 22: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

22

Figuur – Structurele werkloosheid onder OESO-landen

Bron: OECD, Economic Challenges and Policy Recommendations for the Euro Area, “Better Policies”

Series, februari 2014, p. 18.

De afgelopen decennia zijn ook verschillende arbeidsmarktinstituties (WW, bijstand,

pensioenleeftijd, etc) aangepast waardoor duurzame inzetbaarheid en investeringen in

scholing en van-werk-naar werk steeds noodzakelijker zijn geworden. De kadertekst

schetst een aantal sectorale ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tussen 2008 en 2014.

De meeste sectoren zijn na zes jaren van crisis qua werkgelegenheid nog niet terug op het

niveau van 2008. Het beeld verschilt van sector tot sector.

Sectorale ontwikkelingen sinds 2008 In meer dan de helft van de sectoren kwamen zowel de productie als de werkgelegenheid in 2013 lager uit dan in 2008. De grootste krimp in productie kenden de bouwnijverheid (-24

procent) en de uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling (-15 procent). Het aantal banen van

werknemers kromp met 19 procent in de bouwnijverheid en met 15 procent bij de uitzendbureaus en arbeidsbemiddeling. De financiële dienstverlening, de chemische branches en de overige industrie combineerden een relatief lichte krimp in de productie met een forse krimp in het aantal banen (meer dan 10 procent).

In een aantal sectoren is de productie inmiddels (wat) hoger dan in 2008, maar is het aantal banen van werknemers (soms fors) afgenomen. Dit geldt voor exportgerichte sectoren als de landbouw, de voedings- en genotmiddelenindustrie en de groothandel. Maar ook het openbaar bestuur, het onderwijs en de sector Verhuur en exploitatie van onroerend goed combineren een productiegroei met een krimpende werkgelegenheid. Waarschijnlijk heeft zich in deze sectoren tijdens de crisis een forse verhoging van de arbeidsproductiviteit voorgedaan.

In drie sectoren is zowel de productie als het aantal banen van werknemers gestegen tussen 2008 en 2013. Hieronder vallen de kleinere sectoren winning van delfstoffen en de energie-, water- en afvalbedrijven. Maar ook in zorg en welzijn was er tussen 2008 en 2013 zowel

sprake van productie- als werkgelegenheidsgroei. Sinds 2012 vertoont de werkgelegenheid in zorg en welzijn echter een dalende trend.

Opvallend is dat zowel de detailhandel als de horeca, catering en verblijfsrecreatie een lagere productie combineren met een groter aantal banen van werknemers. Daar wordt dus minder verdiend en geproduceerd dan in 2008, maar met meer mensen. Waarschijnlijk is er in de horeca sprake van een verschuiving tussen segmenten. Zo doet de fast service-sector het de afgelopen jaren relatief goed.

Bron: UWV (2014), Sectoren in beeld, 4 december 2014.

Geleidelijk toenemende polarisatie

Op de Nederlandse arbeidsmarkt is sprake van een geleidelijk toenemende polarisatie.

Door arbeidsbesparende technologische ontwikkeling (‘robotisering’) verdwijnen flink

wat banen in het middensegment. De werkgelegenheid in de middenbetaalde groepen

Page 23: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

23

neemt af, terwijl die in laag- en hoogbetaalde groepen toeneemt25. Dit effect komt

vooral door een verschuiving van de beroepenstructuur binnen sectoren: bepaalde

functies verdwijnen, maar er ontstaan ook weer nieuwe functies. Verschuivingen in de

werkgelegenheid tussen de verschillende sectoren van de Nederlandse economie blijken

geen rol van betekenis te spelen. De onderstaande figuur brengt dit in beeld.

Bron: Wendy Smits en Jannes de Vries (2015), Toenemende polarisatie op de Nederlandse arbeidsmarkt,

ESB, 8 januari 2015, pp. 24-25, inz. p. 25.

De daling van het middensegment speelt vooral in de commerciële dienstverlening en in

de industrie. In de commerciële dienstverlening daalde de werkgelegenheid in het

middensegment van 38,6 tot 31,9 procent, in de industrie van 64 naar 57,3 procent. In

de niet-commerciële dienstverlening is het middensegment veel minder afgenomen.

Bovendien is in deze sector, in tegenstelling tot de industrie en commerciële

dienstverlening, het aandeel werkenden in laagbetaalde beroepen niet gegroeid maar

ongeveer gelijk gebleven.

25

Wendy Smits en Jannes de Vries (2015), Toenemende polarisatie op de Nederlandse arbeidsmarkt,

ESB, 8 januari 2015, pp. 24-25.

Page 24: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

24

Flexibele schil

Het CPB signaleert dat zzp-ers in het begin van de recessie een deel van de klap hebben

opgevangen door minder uren te werken26. Hierdoor kon de oploop van de werkloosheid

aanvankelijk beperkt blijven. Dit fenomeen laat zien dat zzp-ers een bijdrage leveren

aan het aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor andere flexibele

krachten. De keerzijde hiervan is verborgen werkloosheid in de flexibele schil en

toegenomen armoede onder zzp-ers. Onderzoek van het SCP wijst uit dat in 2012 15

procent van de zzp-ers onder de armoedegrens leefde27.

Het is aannemelijk dat de flexibele schil op de arbeidsmarkt ook in de toekomst een rol

zal blijven spelen. Daarbij is aandacht is nodig voor de omvang van de flexibele schil in

relatie tot de continuïteit van de werkzaamheden en de mogelijkheden voor interne

mobiliteit. Verder kennen flexibele arbeidskrachten over het algemeen relatief veel

belemmeringen bij investeringen in scholing28. Bij tijdelijke dienstverbanden of

opdrachten is de opbrengst van functiespecifieke scholing relatief onzeker, zijn de

opportuniteitskosten relatief hoog en is de terugverdientijd relatief kort. Daarom is het

zaak ervoor te zorgen dat ook flexwerkers en zzp-ers gebruik kunnen maken van

faciliteiten voor om- en bijscholing. Het Sociaal Akkoord biedt hier handvatten voor.

4.3 Hoge participatiegraad in personen

In 2012 kwam Nederland al dicht bij de participatiedoelstelling van 2006, zeker als

gecorrigeerd wordt voor onvrijwillige werkloosheid (de brutoparticipatiegraad, zie

onderstaande figuur). Vooral de participatie van ouderen is flink gestegen. Dat komt

mede door het beleid om vroege uittreding te ontmoedigen en door verhoging van de

AOW-gerechtigde leeftijd.

De onderstaande figuur laat zien dat de participatiegraad van de gehele

beroepsbevolking in Nederland in OESO-verband tot de hoogste behoort.

Figuur – Arbeidsparticipatie in verschillende OESO-landen in 2012

Bron: OESO, Labour force statistics database

26

CPB (2014), Roads to recovery, op.cit., p. 85 en 86. 27

SCP (2014), Bevrijd of beklemd? Werk, inhuur, inkomen en welbevinden van zzp’ers, Den haag, 5

november 2014. 28

SEO, Nieuw ontwerp sociaal beleid, Amsterdam, oktober 2014, pp. 15-23.

Page 25: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

25

4.4 Lage participatiegraad in uren

Tegenover de relatief hoge participatie in personen staat een erg lage participatie in

uren. Nederlandse vrouwen werken relatief vaak in deeltijd (zie voor een nadere

toelichting paragraaf 4.6). Ook Nederlandse mannen werken in toenemende mate in

deeltijd, zij het vooral in grotere deeltijd banen. Dit verklaart mede waarom het

gemiddelde aantal uren per werkende in Nederland zo laag uitvalt (zie onderstaande

figuur). De combinatie van een hoge participatiegraad in personen en een lage

participatiegraad in uren betekent dat ons land internationaal gezien zich in de

middenmoot bevindt als het gaat om het gemiddeld aantal arbeidsuren van alle 20-65

jarigen. Het gemiddeld aantal uren van werkenden in Nederland ligt op een gelijk niveau

als Duitsland of Noorwegen.

Figuur – Aandeel vrouwen in deeltijdwerk en gewerkte uren per werkende per jaar in

verschillende OESO-landen in 2012

Bron: OESO, Employment and labour market statistics database

Door de hoge participatiegraad in personen hebben veel mensen betaald werk. Dat is

goed voor de zelfontplooiing, de sociale cohesie en het economisch draagvlak voor

publieke voorzieningen. Hierdoor hebben Nederlandse huishoudens relatief veel

mogelijkheden om werk- en zorgtaken op de eigen voorkeuren af te stemmen. De

instituties die deze uitkomst mede mogelijk maken, zijn dan een weerspiegeling van

maatschappelijke voorkeuren.

Aan deze uitkomst zijn overigens ook kosten verbonden, onder andere in termen van

economische zelfstandigheid en een onderbenutting van menselijk kapitaal. Zo gaat het

bij deeltijdwerk soms om heel kleine banen. Dat betekent dat lang niet iedereen die

werkt een inkomen heeft waarmee economische zelfstandigheid kan worden bereikt. Bij

kleine deeltijdbanen is het ook moeilijker om in arbeidsorganisaties een volwaardige

positie te verwerven.

Individuele keuzes worden mede bepaald door instituties (schooltijden, faciliteiten voor

kinderopvang, kosten van kinderopvang, fiscaliteit). Deze kunnen huishoudens juist

Page 26: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

26

aanzetten tot een lagere participatiegraad in uren. Dan volgen huishoudens niet zozeer

hun eigen intrinsieke voorkeuren, maar worden hun voorkeuren mede gevormd door de

institutionele context. Paragraaf 4.5 gaat in op kinderopvang en voor- en vroegschoolse

educatie.

In de praktijk zien we ook dat het maatschappelijk optimum in de loop van de tijd

verschuift en mogelijk samenhangt met de economische conjunctuur.

Gelet op het belang van het verhogen van de arbeidsparticipatie is het goed om na te

gaan waar de grens ligt tussen maatschappelijke voorkeuren en door instituties

beïnvloede keuzes. Dit is overigens geen gemakkelijke zaak. Een handvat om hiernaar

te kijken is het nieuwe MICSIM-model van het CPB.

4.5 Arbeidsparticipatie van ouders en kinderopvang

Goede voorzieningen voor kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie zijn van

belang voor:

- De mogelijkheden voor arbeidsparticipatie van hun ouders;

- De ontwikkelingskansen van kinderen: het is cruciaal om achterstanden in

ontwikkeling te voorkomen, omdat het inhalen van achterstanden met het

verstrijken van de tijd steeds lastiger wordt.

Beide invalshoeken zijn van belang en kunnen ook niet volledig van elkaar worden

gescheiden. In deze paragraaf staat de eerste invalshoek centraal; in het volgende

hoofdstuk zal in aanvulling daarop gericht aandacht worden gevraagd voor de

ontwikkelingskansen van kinderen.

Deelname kinderopvang en voor- en vroegschoolse educatie (VVE)

Internationaal gezien behoort Nederland inmiddels tot de landen met de hoogste

‘deelname’ van kinderen van 0-2 jaar aan formele kinderopvang (61% in 2010)29. Maar

het gemiddeld aantal uren per kind ligt relatief laag (19 uur per week), waar in veel

andere landen rond de 30 uur per week gebruikelijk is.

De Nederlandse overheid besteedt per kind relatief weinig aan kinderopvang. Hierdoor

ervaren Nederlandse ouders relatief hoge kosten voor kinderopvang als percentage van

hun inkomen. Recente bezuinigingen op de kinderopvang hebben de toegankelijkheid

van kinderopvang verkleind. Regelingen rond (financiering van) kinderopvang worden

ook regelmatig gewijzigd. Dat schept onzekerheid. Met het oog op het bevorderen van

arbeidsparticipatie van ouders is meer bestendigheid van belang.

Bij deelname aan onderwijs scoort Nederland hoog voor zover het gaat om de deelname

van vier- en vijfjarigen (vrijwel 100%). De leerplicht begint weliswaar bij 5 jaar maar in

Nederland gaan vrijwel alle kinderen met 4 jaar naar school. Bij driejarigen is de

deelnamegraad in internationaal perspectief echter opmerkelijk laag (28%). De

verklaring hiervoor is dat voorschoolse educatie vrijwel alleen wordt aangeboden in

peuterspeelzalen en aan zogenaamde doelgroepkinderen.

Knelpunten en uitdagingen

Om ouders beter in staat te stellen arbeidsdeelname te combineren met rollen en taken

in de privésfeer heeft de SER in het advies Tijden van de Samenleving (2011) diverse

strategieën aangereikt voor het oplossen van tijdsknelpunten:

- Arbeid of dienstverlening tijd- en plaatsonafhankelijk aanbieden door de inzet van

nieuwe technologie;

29

Het aantal kindplaatsen in de kinderopvang is teruggelopen van 738.000 in 2011 naar 636.000 in

2013.

Page 27: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

27

- Optimaal gebruik maken van de mogelijkheden om arbeid en dienstverlening te

plannen (zoals zelfroosteren);

- Verschuiving/verruiming van openingstijden van instellingen;

- Inzetten van verlof;

- Aanpassen van arbeidsuren.

Specifiek gericht op onderwijs en kinderopvang stelde de raad vast dat voor 4-12

jarigen een meer eigentijds en sluitend dagarrangement nodig is. In de motie-Van

Weyenberg c.s. van 28 oktober 2014 wordt het kabinet verzocht de SER te vragen een

vervolgadvies uit te brengen over de inrichting van de voorzieningen voor jonge

kinderen, als vervolg op het advies Tijden van de Samenleving.

4.6 Lage participatie van bepaalde groepen

Sommige groepen staan extra in de aandacht vanwege de lage arbeidsdeelname:

vrouwen, ouderen, mensen met een niet-westers allochtone herkomst en mensen met

een arbeidsbeperking. Dat was al zo in 2006, toen de SER een participatiedoelstelling

van 80 procent formuleerde voor 2016. Het verhogen van de arbeidsparticipatie in

personen vraagt om het verhogen van de arbeidsparticipatie van groepen die nu nog te

veel aan de kant staan.

Figuur 1. Netto-arbeidsparticipatie van verschillende doelgroepen, in 2008 en 2014

Bron: geconstrueerd op basis van CBS Statline, 2014

Vrouwen

In het eerste kwartaal van 2014 was de participatiegraad van vrouwen 58,4 procent.

Daarmee is de achterstand van Nederland ten opzichte van andere Europese landen

ingehaald. Belangrijke factoren in dit verband zijn het steeds hogere opleidingsniveau

van vrouwen en de wens van economische zelfstandigheid. Het CPB verwacht wel dat de

groei de komende jaren afzwakt.

Hoewel het opleidingsniveau van jonge vrouwen inmiddels hoger is dan dat van jonge

mannen is toch sprake van een achterblijvende arbeidsparticipatie, zowel in personen

als in uren. Dit duidt op onderbenutting van capaciteiten van vrouwen op de

arbeidsmarkt.

Dat de arbeidsdeelname lager blijft dan die van mannen komt vooral door het onbenutte

potentieel onder laagopgeleide vrouwen. Ongeveer 40 procent van hen is actief. Dat

komt niet zozeer door leeftijd of het hebben van kinderen. Gezondheid speelt wel een

rol. Een deel geeft aan dat werken niet aansluit bij hun opvattingen of sociale omgeving.

Sommigen hebben het idee dat er geen plek voor hen is op de arbeidsmarkt.

Verder is relevant dat partners van kostwinners vaak de status hebben van nugger

(niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekende). Omdat deze categorie geen recht heeft op

een uitkering, zijn er in de praktijk minder faciliteiten om aan het werk te komen

Page 28: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

28

(beperkte begeleiding naar werk, geen vergoeding kinderopvang tijdens zoeken naar

werk).

Werkende vrouwen hebben gemiddeld een deeltijdbaan van 26 uur per week. Maar de

verscheidenheid is groot. Er is ook een grote groep vrouwen met heel kleine

deeltijdbanen. Bij die vrouwen is dus sprake van een relatief grote onderbenutting van

capaciteiten. Deeltijdwerk heeft een enorme impuls gegeven aan de arbeidsparticipatie

van vrouwen, maar wordt nu vaak gezien als obstakel voor het verder vergroten van die

participatie. Vele beleidsoperaties ten spijt (zoals de Taskforce DeeltijdPlus) vertoont het

gemiddeld aantal gewerkte uren sinds 2006 geen stijging meer. Dit, terwijl het

gemiddelde opleidingsniveau wel verder stijgt. Dit vraagt om beleidsaandacht.

De meeste werknemers in Nederland zijn tevreden met het aantal uren dat zij werken.

Overigens is het aantal vrouwen dat tijdelijk van de arbeidsmarkt verdwijnt (meestal na

het krijgen van kinderen) gedaald. Minder uren werken is een bewuste keuze, die eerder

door sociaal-culturele overwegingen (voorkeur, gewoonte) dan economische redenen

lijkt te zijn ingegeven. Een rol speelt dat deeltijdbanen meer dan in andere landen goed

worden beschermd en in vrijwel alle beroepen en sectoren mogelijk zijn. Deeltijdwerk is

zelfs zo vanzelfsprekend dat werknemers vaak niet gevraagd wordt om meer uren te

werken, terwijl zij dat best zouden willen. Een verhoging van de arbeidsparticipatie in

uren vraagt dan om effectieve sociaaleconomische prikkels die geleidelijk een gedrags-

en cultuurverandering in gang kunnen zetten.

Een ander relevant kenmerk is het niveau waarop vrouwen werken. Ook dit houdt

verband met deeltijdwerk. Steeds meer vrouwen werken als leidinggevende. Toch is het

verschil met mannen groot (21 tegenover 42 procent). Ook stromen relatief weinig

vrouwen door naar een topfunctie. Ondanks het toenemende opleidingsniveau van

vrouwen resteert een beloningsverschil op grond van geslacht.

Ouderen

Het aantal participerende 55-plussers is op dit moment 60,5 procent. Ten opzichte van

2008 is de stijging fors; toen was de participatiegraad nog geen 50 procent. De

beleidsinterventies van de afgelopen jaren hebben een groot effect gehad. Het gaat dan

vooral om de afschaffing van VUT- en prepensioenregelingen en de geleidelijke

verhoging van de AOW-leeftijd. Het CPB verwacht dat de participatiegraad door dat

laatste en door de instroom van jongere, hoogparticiperende cohorten zal stijgen.

Toch bestaat er ook de nodige zorg. Zo neemt de werkloosheid onder deze groep toe.

Daarvoor zijn allerlei oorzaken aan te wijzen. De vaardigheden van oudere

werkzoekenden sluiten onvoldoende aan bij de functies die beschikbaar zijn. In scholing

en ontwikkeling wordt nog te weinig geïnvesteerd. Daarnaast maken ouderen minder

kans op werk omdat van hen (onterecht) gedacht wordt dat ze minder productief of

flexibel zijn of omdat ze vanwege hun loonprofiel te duur worden gevonden.

Verder speelt in de beeldvorming ziekte een rol. Oudere werknemers zijn echter niet

vaker ziek dan jongere werknemers, maar juist minder. Als ze ziek zijn duurt dit

gemiddeld wel langer. De combinatie van ziekte en arbeidsongeschiktheid komt vooral

onder vrouwelijke 55-plussers veel voor: 11 procent van de 55- tot 65-jarigen heeft een

uitkering vanwege arbeidsongeschiktheid. Het cijfer is aanzienlijk gedaald ten opzichte

van 15 jaar geleden, maar blijft hoog. De focus zal dus niet alleen moeten liggen op het

verhogen van de participatiegraad, maar ook op het bevorderen van gezond en up-to-

date de pensioengerechtigde leeftijd bereiken.

Page 29: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

29

Mensen met een niet-westers allochtone achtergrond

Van de mensen met een niet-westers allochtone achtergrond heeft 53 procent werk. De

arbeidsdeelname is in de afgelopen crisisjaren afgenomen, terwijl de participatiegraad

bij autochtonen gelijk bleef. Zeker bij vrouwen van Turkse of Marokkaanse herkomst ligt

het cijfer laag: 40 respectievelijk 35 procent. Het gaat grotendeels om vrouwen die

huwelijksmigrant waren.

Toch is ook de positie van de nieuwe generatie jongeren zorgwekkend. De SER

rapporteerde eerder dat zowel hoog- als laagopgeleide jongeren tot 25 jaar een forse

achterstand hebben ten opzichte van autochtonen. In het onderwijs maken de jongeren

grote stappen, maar dit vertaalt zich nog niet in een betere arbeidsmarktpositie. Van de

jongeren met een niet-westerse migrantenachtergrond is 28 procent werkloos,

tegenover 10 procent van de autochtone jongeren30. Anderhalf jaar na het behalen van

een hbo-diploma is 15 procent van de niet-westerse migrantenjongeren werkloos

(tegenover 6 procent van de autochtone jongeren). In het mbo is het verschil nog

groter: na anderhalf jaar is 19 procent van de niet-westerse migrantenjongeren, en 5

procent van de autochtone jongeren, werkloos.

Dit onderstreept de noodzaak om – in goede samenwerking tussen alle betrokkenen –

verder te werken aan de ontwikkeling van concrete, effectieve instrumenten om de

arbeidsmarktpositie van deze jongeren te verbeteren. De SER is hierop ingegaan in het

advies Discriminatie werkt niet! (2014) en het rapport Maak baan voor een nieuwe

generatie (2013).

Mensen met een arbeidsbeperking

Verschillende hervormingen op het terrein van arbeidsongeschiktheid hebben gezorgd

voor een lagere instroom in arbeidsongeschiktheidsuitkeringen (met uitzondering van de

Wajong). De verwachting is dat het aantal mensen met een dergelijke uitkering in de

komende jaren in omvang afneemt. Afhankelijk van het type uitkering heeft op dit

moment tussen de 11 en 45 procent van de mensen met een arbeidsbeperking een

baan. Een deel van de populatie is volledig arbeidsongeschikt en kan niet werken, het

merendeel is wel (beperkt) inzetbaar.

Met de Participatiewet verandert het regime voor nieuwe instroom in de Wajong en de

WSW. Mensen met een beperking zullen meer gestimuleerd worden om aan het werk te

gaan. Verder heeft het Sociaal Akkoord geleid tot een commitment om 125.000

arbeidsplekken te realiseren voor mensen met een beperking, waaronder 25.000 banern

bij de overheid. Mensen met een beperking moeten zoveel mogelijk een plaats krijgen

op de reguliere arbeidsmarkt en niet afgeschreven worden. Het is nu de kunst om vraag

en aanbod (c.q. push- en pullfactoren) op een goede manier met elkaar te verbinden.

4.7 Conclusies bij stimuleren arbeidsparticipatie

Knelpunten bij arbeidsparticipatie in personen

Hoewel de arbeidsparticipatie in personen in Nederland internationaal gezien hoog ligt,

zijn er verschillende groepen die op de arbeidsmarkt nog een duidelijke

participatieachterstand hebben. Concreet gaat het dan om laagopgeleiden, mensen met

een niet-westerse achtergrond, werkloze ouderen, en mensen met een

arbeidsbeperking. Deze groepen hebben over het algemeen kenmerken die het voor

werkgevers onaantrekkelijk maken om hen in dienst te nemen. Eerdere SER-adviezen

laten zien dat ook vooroordelen of discriminatie bij werkgevers een rol spelen, waardoor

menselijk kapitaal en talenten onvoldoende worden benut. Verder komt in hoofdstuk 5

30

SCP (2014) Jaarrapport integratie 2013, Den Haag.

Page 30: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

30

naar voren dat deze groepen weinig deelnemen aan werkgerelateerde opleidingen en

scholing.

Het verhogen van de arbeidsparticipatie in personen vraagt om beleid om voor deze

mensen de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen. Daarnaast geldt dat mensen ook

een eigen verantwoordelijkheid hebben voor het vormgeven van hun carrière.

Een concreet knelpunt bij (vooral oudere) autochtone vrouwen is dat deze doorgaans

relatief laag opgeleid zijn. Doordat velen deel uitmaken van een kostwinnerhuishouden

hebben ze geen recht op een uitkering. Er is dus ook geen (uitkerings)instantie die er

belang bij heeft om hen aan het werk te helpen. In de praktijk wordt er voor nuggers

(niet-uitkeringsgerechtigde werkzoekenden) te weinig gedaan om de afstand tot de

arbeidsmarkt te verkleinen.

Verder is waarschijnlijk een vorm van bijziendheid in het geding, zowel bij de werkgever

als bij de werknemer. Werknemers met een vaste aanstelling kunnen op hun werkplek

heel lang heel productief zijn. Daardoor verkeren zij in de veronderstelling dat het met

hun werkzekerheid wel goed zit en worden zij niet geprikkeld om gebruik te maken van

de mogelijkheden voor bijscholing. Maar bij onverhoopt ontslag blijkt al gauw dat de

arbeidsmarkt voor ouderen op slot zit. De vaardigheden die goed van pas kwamen in de

vorige baan blijken opeens ontoereikend voor het vinden van een nieuwe werkplek. En

hun loonprofiel maakt het dan moeilijk om lager betaald werk te krijgen .

Bij werkgevers spelen mogelijk vooroordelen een rol bij het aannemen van oudere

werknemers. Werkgevers denken mogelijk dat de resterende terugverdientijd te kort is

om te investeren in bijscholing, terwijl de mobiliteit onder jongeren juist hoger ligt. Het

verlengen van de loopbaan door de gestegen AOW- en pensioenleeftijd vergroot de

noodzaak om bij te scholen.

De vraag naar omscholing is dus het meest acuut wanneer werkenden hun baan dreigen

te verliezen31. In die situaties kan scholing voor een nieuwe werkplek ook een hoog

rendement opleveren. Probleem is dat de werknemer juist op dat moment te maken kan

hebben met financiële restricties. Kabinet en sociale partners hebben de laatste jaren

beleid ontwikkeld om daar iets aan te doen. Het gaat vooral om de mogelijkheid om de

WW-transitievergoeding in te zetten voor scholing en om het faciliteren van van-werk-

naar-werk trajecten. Los daarvan kunnen werknemers in vaste dienst gebruik maken

van de sectorale O&O-fondsen, zij het maar in beperkte mate voor omscholing naar een

andere sector.

Verder blijft het voorkomen van ziekte en arbeidsongeschiktheid bij ouderen een

belangrijk aandachtspunt. De focus moet mede gericht zijn op het gezond en up-to-date

bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd.

Knelpunten bij arbeidsparticipatie in uren

Een andere route is het verhogen van de arbeidsparticipatie in uren. De groep waar het

dan om gaat bestaat voor een groot deel uit vrouwen die in deeltijd werken. Er is sprake

van een grote verscheidenheid tussen grote en kleine deeltijdbanen. Bij deze groep

speelt veel meer de vraag: waar ligt de grens tussen maatschappelijke voorkeuren en

door instituties beïnvloede keuzes? Een handvat om hiernaar te kijken is het nieuwe

MICSIM-model van het CPB.

Om ouders beter in staat te stellen arbeidsdeelname te combineren met rollen en taken

in de privésfeer is het nodig om in ons land te komen tot een slimmere organisatie van

31

SEO (2014), Nieuw ontwerp sociaal beleid, op.cit., p. 22.

Page 31: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

31

tijd en plaats van arbeid en dienstverlening. Het SER-advies Tijden van de samenleving

(2011) schetst diverse strategieën om tijdsknelpunten op te lossen.

Knelpunten bij de flexibele schil op de arbeidsmarkt

Een relatief groot deel van het aanpassingsvermogen op de arbeidsmarkt wordt

opgebracht door de flexibele schil van flexwerkers en zzp-ers. Deze groep ervaart forse

prikkels voor tijdige om- en bijscholing, maar heeft niet of nauwelijks toegang tot

collectief gefinancierde faciliteiten. Bestaande faciliteiten als O&O-fondsen, de wettelijke

transitievergoeding en van-werk-naar-werk trajecten komen in de praktijk vooral

beschikbaar voor werknemers met een dienstverband voor onbepaalde tijd. Het gebrek

aan faciliteiten voor flexwerkers is een knelpunt, omdat het er niet toe bijdraagt dat

flexibele werkenden hun talenten daar in kunnen zetten waar dat het hardste nodig is.

ZZP-ers hebben overigens wel de mogelijkheid om kosten in het kader van

opdrachtverwerving of scholing als bedrijfskosten af te trekken. Daarnaast hebben zij

een zelfstandigenaftrek. Knelpunt is mogelijk dat zzp-ers bij hun tariefstelling de kosten

van scholing niet meenemen.

Knelpunten rond lasten op arbeid en risico’s werkgever

Een knelpunt is ook dat de vraag naar en het aanbod van arbeid wordt ontmoedigd door

de hoge lasten op. De lasten op arbeid maken het voor werknemers minder

aantrekkelijk om (meer) te werken. Daarnaast leiden de hoge lasten op arbeid tot

alternatieven voor de reguliere arbeidsrelatie. De voorgenomen belastingherziening

biedt een kans om de lasten op arbeid te verlagen en ervoor te zorgen dat werknemers

netto meer overhouden.

Knelpunten bij technologische ontwikkelingen

Het is aannemelijk dat technologische ontwikkelingen invloed hebben op de gevraagde

kwalificaties op de arbeidsmarkt. Dit raakt alle werkenden, ongeacht of ze tot de

flexibele schil behoren of een vaste baan hebben. Vanwege de toenemende dynamiek op

de arbeidsmarkt is het van groot belang om gedurende de hele levensloop over een

brede inzetbaarheid te kunnen beschikken. Het volgende hoofdstuk gaat in dit verband

in op het belang van goed onderwijs en goede scholing.

Agendering van SER-werkzaamheden

Diverse aspecten van de werking van de arbeidsmarkt en van het streven naar

verhoging van de arbeidsparticipatie staan of komen op het werkprogramma van de SER

(meer in het bijzonder van de Commissie Arbeidsmarktvraagstukken (AMV)). De brief

waarin het kabinet komende adviesaanvragen aan de SER aankondigt, noemt onder

meer vragen over de gevolgen van technologische vernieuwing (robotisering) voor de

arbeidsmarkt, de toename van het aantal zzp’ers en het combineren van betaald werk

met andere taken (‘werken en leven in de toekomst’). De Tweede Kamer heeft de

regering verzocht de SER te vragen een vervolgadvies (op Tijden van de Samenleving)

uit te brengen over de inrichting van de voorzieningen voor jonge kinderen. Verder zal

de versterking van een inclusieve arbeidsmarkt aandacht krijgen. De

arbeidsmarktpositie van niet-westerse migrantenjongeren baart zorgen.

Page 32: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

32

5. Groei arbeidsproductiviteit via onderwijs en scholing

5.1 Inleiding: belang van onderwijs en scholing

In zijn rapport Naar een lerende economie (2014) benadrukt de WRR het belang van

menselijk kapitaal voor het toekomstige verdienvermogen van Nederland. Het gaat

erom door goed onderwijs en scholing de mogelijkheden en vaardigheden van mensen

zo goed mogelijk te ontwikkelen. Daardoor kunnen mensen zich een goede positie

verwerven op de (toekomstige) arbeidsmarkt en kunnen zij productief en innovatief zijn

in hun werk; daardoor kan macro de groei van de arbeidsinzet en van de

arbeidsproductiviteit worden bevorderd. En met de vergrijzing en de toenemende

economische dynamiek neemt het belang van blijven investeren in scholing na het

initiële onderwijs – lerend werken en een leven lang leren – alleen maar toe.

Onderwijs en scholing hebben uiteraard niet alleen een economische functie, van het

opleiden van vakmensen. Daarnaast heeft het onderwijs ook een algemeen vormende

functie en vormt het een middel tot emancipatie. En onderwijl fungeert de school, in de

terminologie van de Onderwijsraad, als een ‘sorteermachine’ die verschillende

categorieën leerlingen toewijst aan posities in de samenleving.

Het scholingsniveau is sterk bepalend voor de positie op de arbeidsmarkt en in de

maatschappij. Het SCP32 signaleert dat in de afgelopen periode het verschil tussen hoger

opgeleiden en de rest van de bevolking is toegenomen wat betreft beloningsniveau

(uurloon) en de doorgroeimogelijkheden. Tegelijkertijd is het aantal tijdelijke en

flexibele contracten onder hoger opgeleiden minder hard gegroeid en nam het risico op

werkloosheid ook minder toe dan bij middelbaar en lager opgeleiden. Verder werkt het

opleidingsniveau ook door in gezondheid en levensverwachting. Toenemende verschillen

tussen hoog en laag opgeleiden kunnen de sociale samenhang in onze samenleving

ondermijnen.

In de tweede helft van de vorige eeuw is de scholingsgraad van de Nederlandse

bevolking sterk toegenomen. In 1950 nam 5 procent van de 18- tot 25-jarigen deel aan

hoger onderwijs; inmiddels is dat rond 40 procent. De mogelijkheden voor nog hogere

percentages zijn begrensd. Dat onderstreept het belang van goed onderwijs en goede

scholing, in alle levensfasen, voor iedereen en gericht op de ontplooiing van elk individu,

elk talent. Een belangrijke uitdaging voor het onderwijs is om jonge mensen zo goed

mogelijk voor te bereiden op de snel veranderende wereld. Dat vraagt om ‘leren leren’:

het leren omgaan met de grote dynamiek op het eigen vakgebied. Specifieke vakkennis

kan al tijdens de opleiding verouderen.

Dit hoofdstuk benoemt een aantal knelpunten en uitdagingen voor onderwijs en

scholing, vanuit het streven naar verhoging van arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit.

Paragraaf 5.2 belicht het belang van voor- en vroegschoolse educatie (in aanvulling op

de beschouwing over kinderopvang in paragraaf 4.5). Paragraaf 5.3 gaat in op

onderwijs, paragraaf 5.4 op scholing en leven lang leren.

5.2 Voor- en vroegschoolse educatie

Onderzoek van Nobelprijswinnaar James Heckman wijst uit dat investeringen in

menselijk kapitaal het hoogst renderen naarmate deze op jongere leeftijd worden

gepleegd.

32

SCP (2014), Verschil in Nederland – Sociaal en Cultureel Rapport 2014, Den Haag, inz. p. 338.

Page 33: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

33

In ons land nemen bijna alle vier- en vijfjarigen deel aan voor- en vroegschoolse

educatie. De deelnamegraad van driejarigen ligt internationaal gezien echter erg laag.

De verklaring hiervoor is dat voorschoolse educatie vrijwel alleen wordt aangeboden in

peuterspeelzalen waar slechts een beperkt deel van de kinderen in Nederland naar toe

gaat. Dat aantal is de afgelopen jaren ook nog sterk gedaald. Bovendien worden

voorschoolse programma’s vooral aangeboden aan zogenaamde doelgroepkinderen

waarvan men op basis van het opleidingsniveau van de ouders verwacht dat de kinderen

mogelijk een taalachterstand oplopen.

Vanuit het oogpunt van de ontwikkeling van jonge kinderen verdient een verhoging van

de deelnamegraad van driejarigen – in het bijzonder van de zogenoemde

doelgroepkinderen – aan voorschoolse educatie gerichte aandacht. Dreigende

achterstanden in ontwikkeling moeten in een vroeg stadium worden weggewerkt. De

bestaande VVE-programma’s schieten hier nog tekort. Dat kan komen door de

beperking van het aantal dagdelen en door een gebrek aan specifieke professionaliteit

bij begeleiders.

5.3 Onderwijs

Vraag naar hoger opgeleiden blijft toenemen

Met het oog op zijn economische functie dient het onderwijs goed aan te sluiten bij de

opleidingsbehoeften van de toekomst. Onderzoek van Europese onderzoeksinstelling

Cedefop laat zien dat daarin de komende jaren een verandering is te verwachten. De

afgelopen jaren nam de vraag naar hoger opgeleiden in Nederland al sterk toe. Tot 2020

zal dit niet anders zijn, al ligt het groeitempo iets lager dan voorheen (van 49,3 naar 30

procent). Daarmee is de behoefte aan hoger opgeleiden in 2020 voor het eerst groter

dan die aan middelbaar opgeleiden. De behoefte aan middelbaar en vooral lager

opgeleiden neemt af. Naar lager opgeleiden was in voorgaande jaren al minder vraag

dan voorheen, maar de behoefte zal tot 2020 met nog eens een kwart dalen ten

opzichte van 2010.

Cedefop (2013). Skills forecast. In: Rinnooy Kan (2014). Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen, p.3

Bovenstaande prognoses gelden voor Nederland als geheel. Het beeld kan van sector tot

sector verschillen. Bij de verdere uitwerking is het van belang om met deze verschillen

rekening te houden.

Opleidingsniveau

Vraag is of de ontwikkeling van het opleidingsniveau aansluit bij de verwachte

behoeften. Nederland is gemiddeld steeds hoger opgeleid. Vooral het aantal

hoogopgeleiden onder jongere doelgroepen is gestegen. Een punt van zorg is dat het

opleidingsniveau van jongens steeds verder achterblijft bij dat van meisjes.

Page 34: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

34

Het aantal middelbaar opgeleiden blijft echter het grootst binnen de Nederlandse

bevolking en daarin is in tien jaar tijd nauwelijks iets veranderd. Op de langere termijn

zal de groep laag opgeleiden steeds kleiner worden en de groep hoog opgeleiden steeds

groter. Dit is een ontwikkeling die zich de afgelopen tien jaar ook heeft voorgedaan. Ook

daaruit blijkt de behoefte aan een steeds verdergaande opschaling van de

werkgelegenheid naar opleidingsniveau.

Voor een deel van de populatie zijn er nog mogelijkheden om in te zetten op een hoger

initieel opleidingsniveau. Zo hebben jongeren met een niet-westerse allochtone

achtergrond nog een forse achterstand in het opleidingsniveau ten opzichte van

autochtone jongeren. Zij zijn begonnen aan een inhaalrace en de verwachting is dat de

verschillen de komende jaren kleiner worden33. Voor andere groepen is het maar zeer de

vraag of zij nog kunnen doorgroeien. Mogelijk kunnen aanpassingen in het onderwijs

bijdragen aan een verdere en snellere groei van het opleidingsniveau.

Gemiddeld goede kwaliteit, maar weinig excellentie

Een andere factor die indicatief is voor het succes van het onderwijs is de mate waarin

het onderwijs slaagt leerlingen uit te dagen tot uitblinken. Nederland loopt hierin

internationaal niet voorop en dat geldt voor jongeren op alle opleidingsniveaus. Een

reden is dat het onderwijs inflexibel is en weinig maatwerk biedt. Het stelsel is ingericht

op het afronden van een opleiding op één niveau. Wie op deelgebieden uitblinkt kan zich

33

SER (2013). Maak baan voor een nieuwe generatie. Werkgroep Benutting Arbeidspotentieel

Migrantenjongeren.

Page 35: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

35

daarop nauwelijks verder ontwikkelen. Deelcertificaten zijn in ons onderwijs nog

ongebruikelijk.

Studieduur

Het aantal jaren dat studenten onderwijs volgen, zegt iets over de efficiëntie van het

onderwijs en is van belang voor het kunnen toetreden tot de arbeidsmarkt. Positief is

dat het aantal scholieren dat het onderwijs voortijdig verlaat in de afgelopen jaren sterk

is afgenomen. Nederland is zelfs al dichtbij het streefcijfer van de Europa 2020

strategie34.

Een punt van zorg is dat Nederlandse studenten relatief lang doen over hun studie. Dit

heeft deels te maken met het studiekeuzegedrag. Nederlandse studenten maken in de

eerste studiejaren vaak een overstap naar een andere opleiding. Zij hebben (blijkbaar)

geen goed beeld van een opleiding voordat ze eraan beginnen. Studiekeuze is ook in

een ander opzicht een aandachtspunt omdat studenten nog vaak een studie kiezen die

weinig arbeidsmarktperspectieven biedt.

Een ander aspect dat de gemiddelde studieduur verlengt is de mogelijkheid tot stapelen.

Studenten bereiken daarbij via een omweg een opleiding op een hoger onderwijsniveau.

Positief is dat jongeren die op een lager niveau starten dan passend is, dit later kunnen

herstellen. Wel is het inefficiënt dat zij vervolgens een lang en ingewikkeld traject

moeten afleggen om op het juiste niveau te komen. De invoering van het leenstelsel kan

resulteren in veranderingen in studiegedrag. Het is nog niet duidelijk welke kant dit op

zal gaan.

Persoonlijkheid en motivatie

Het onderwijs in Nederland is vooral gericht op het aanleren van cognitieve

vaardigheden. Er is nog relatief weinig aandacht voor het belang van

persoonlijkheidsontwikkeling en motivatie. Het wordt echter steeds duidelijker dat

vaardigheden als zorgvuldigheid, zelfreflectie, doorzettingsvermogen en

nieuwsgierigheid belangrijk zijn als het gaat om de kans op een baan en om het loon dat

iemand verdient35. Het is daarom zaak om voldoende aandacht te besteden aan de niet-

cognitieve ontwikkeling. Verder geldt ook hier dat investeringen vooral effectief zijn als

daarmee op vroege leeftijd wordt begonnen.

Aansluiting op de arbeidsmarkt van de toekomst

Een complexe uitdaging is het opleiden voor een arbeidsmarkt en een beroepspraktijk

waarvan het (hoger) onderwijs nog maar weinig kan weten. Daarom is het van groot

belang dat onderwijsinstellingen structureel samenwerken met het bedrijfsleven,

gekoppeld aan sectoren of werkvelden en in de regio waar de onderwijsinstelling is

gevestigd. De ontwikkeling van de Centres of Expertise in het hbo36, en van Centra voor

innovatief vakmanschap in het mbo, biedt goede kansen om de noodzakelijke

afstemming en samenwerking te realiseren. Inmiddels werken ruim 1300 bedrijven

samen met hbo- en mbo-centra.37

34

Ministerie van OCW (2014), Bijlage VSV-brief 2014. 35

Lex Borghans, Ron Diris, Bas ter Weel (2014), Investeringen in persoonlijke ontwikkeling verbeteren

sociaal-economische uitkomsten, CPB Policy Brief, 2014/08. 36

Deze Centres zijn publiek-private samenwerkingsverbanden tussen onderwijs en bedrijfsleven en

hebben drie functies: het verhogen van de onderwijskwaliteit en de instroom in het initiële onderwijs, het leveren van een directe bijdrage aan het innovatievermogen van bedrijven en het vergroten van de mobiliteit en flexibiliteit van medewerkers van bedrijven.

37 Platform Bèta Techniek (2014), Midterm Review Centres of expertise & Centra voor innovatief

vakmanschap.

Page 36: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

36

Het snijvlak tussen onderwijs en scholing

In dit hoofdstuk komen onderwijs en scholing in verschillende paragrafen aan de orde.

Dit is tot op zekere hoogte arbitrair. De hogere kennisintensiteit van veel beroepen leidt

tot een toenemende behoefte aan hoger opgeleiden, en dat is een gezamenlijke opgave

voor de stelsels van onderwijs en scholing. Daarbij is het heel goed mogelijk dat het

onderwijsstelsel postinitiële scholing verzorgt. Zo krijgt het hbo steeds meer te maken

met instroom van volwassenen, die al enige tijd werken en zich willen om- of opscholen.

Het hbo zal op deze doelgroepen toegesneden onderwijs moeten ontwikkelen.

Knelpunten en uitdagingen

Het onderwijssysteem kent verschillende knelpunten en uitdagingen.

In de eerste plaats moet het onderwijssysteem op alle niveaus meer maatwerk gaan

bieden. Dat biedt jongeren en werknemers die zich verder willen ontwikkelen meer

ruimte om hun eigen, uiteenlopende talenten te ontwikkelingen en het stimuleert

uitblinken. Dat geldt voor zowel hoog- als laagopgeleiden. Daarbij blijft voor de meeste

jongeren een afgeronde opleiding het hoofddoel. Voor jongeren voor wie dit te hoog

gegrepen is, kunnen deelcertificaten uitkomst bieden. Maatwerk is ook van belang voor

werknemers die zich via onderwijs verder willen kwalificeren. Soms is daartoe een

deelkwalificatie voldoende.

Een tweede aandachtspunt is voldoende aandacht voor niet-cognitieve vaardigheden.

Een derde aandachtpunt betreft de huidige keuze voor vroegtijdige selectie. Vroege

selectie heeft voor- en nadelen. Een voordeel is dat ‘goede’ leerlingen betrekkelijk snel

kunnen doorstromen naar onderwijs op hun eigen niveau. Daar staat tegenover dat

sprake kan zijn van onderbenutting van andere leerlingen, die immers te snel te laag

worden ingeschaald. Een verkeerde keus kan later opgevangen worden door te gaan

‘stapelen’, maar dat leidt weer tot een onnodig lange studieduur.

In elk geval moet worden bezien hoe jongeren sneller een goed beeld kunnen krijgen

van een opleiding en het toekomstig werkveld. Verder is het zaak om de inspanningen

gericht op terugdringen van voortijdig schoolverlaten onverminderd voort te zetten.

5.4 Scholing en leven lang leren

Na het afronden van het initiële onderwijs houdt het leren niet op. Kennis en

vaardigheden zijn investeringsgoederen die rendement opleveren. Kennis heeft de

neiging sneller te verouderen en moet dus geactualiseerd worden om productief te

blijven. Werkenden hebben hier ook een eigen verantwoordelijkheid.

Post-initiële scholing en leven lang leren worden steeds belangrijker om met

veranderingen in vaardigheden en functies te kunnen meebewegen en om de overstap

van de ene naar de andere baan of sector te kunnen maken. Door verschuivingen in de

internationale arbeidsverdeling en door technologische ontwikkelingen (zoals

robotisering) verdwijnen aan de ene kant banen, en komen er aan de andere kant

nieuwe bij – die vaak ook een hogere kwalificatie vragen.

In Nederland besteedt een werknemer tijdens zijn/haar werkzame leven zo’n 0,6 jaar

aan formele en informele scholing; in Zweden en Finland is dat driemaal zoveel: ruim

1,8 jaar. Mensen doen nieuwe kennis vooral op door werkervaring. Relevante

werkervaring is minstens zo belangrijk als de juiste opleiding en kan zelfs het gebrek

aan de juiste opleiding compenseren38.

Er kan onderscheid worden gemaakt tussen specifieke en algemene kennis en

vaardigheden. Specifieke kennis en vaardigheden worden vooral gebruikt in de

Page 37: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

37

specifieke baan of sector waarin iemand werkt, terwijl algemene kennis veel breder kan

worden ingezet. Het verschil tussen specifieke en algemene kennis verklaart mede

waarom hoogproductieve mensen na ontslag niet gemakkelijk een andere baan of

opdracht vinden op hetzelfde niveau. Het verschil tussen specifieke en algemene kennis

verklaart ook waarom werkgevers liever investeren in bedrijfsspecifieke kennis, terwijl

het voor werkzoekenden normaliter veiliger is om algemene kennis op te doen.

Hier ligt overigens wel een dilemma. Investeringen in specifieke kennis hebben positieve

effecten op de doorstroom van flexibele naar vaste banen. Investeringen in algemene

kennis bevorderen waarschijnlijk wel de kans op werk, maar veel minder de kans op een

vaste baan. Daarnaast geldt dat tekortsectoren als zorg, welzijn en techniek niet vragen

om algemene vaardigheden, maar om gekwalificeerd personeel. Daarmee lijken de

sterkste positieve effecten op structurele werkgelegenheid in specifieke

kennisinvesteringen te zitten.

De vraag naar scholing verschilt sterk tussen werknemers onderling en tussen

werknemers en zelfstandigen. Voor zelfstandigen is het opdoen van nieuwe kennis zo

mogelijk nog belangrijker dan voor werknemers. Tussen werknemers zijn er grote

verschillen qua type arbeidscontract. Werknemers in vaste dienst blijken relatief weinig

tijd aan formele scholing en training te spenderen, hoewel zij in een aantal sectoren

vaker gebruik kunnen maken van O&O-fondsen. Dat kan komen doordat het informele

leren op de werkplek in de praktijk genoeg is om de bedrijfsspecifieke vaardigheden op

peil te houden. Het kan ook komen doordat werknemers met een contract voor

onbepaalde tijd in de praktijk onvoldoende tijd, geld en ruimte krijgen om te kunnen

scholen. Flexibele werknemers hebben veel minder mogelijkheden om op de werkplek

kennis en ervaring op te doen. Om kennisveroudering tegen te gaan, zullen zij dus meer

in scholing en training moeten investeren. Maar door de tijdelijkheid van het werk is het

voor hen minder aantrekkelijk om te investeren in bedrijfsspecifieke kennis.

Daarnaast zijn leeftijd en opleidingsniveau bepalend: jongeren en hoger opgeleiden

volgen veel vaker dan ouderen en lageropgeleiden een (langdurend) traject. Een

oorzaak is dat werkgevers minder in scholing van oudere en laagopgeleide werknemers

investeren. Examenangst en onbekendheid met scholing spelen ook een rol. Verder

speelt het aanbod lang niet altijd in op de behoefte van deze groepen aan scholing. Voor

laagopgeleide werknemers geldt dat ze minder op informele wijze leren.

Eerder onderzoek toont bovendien aan dat ook personen van niet-westers allochtone

herkomst beduidend minder (lange en korte) opleidingen volgen39.

38

SEO (2014), op.cit., p.15. 39

Bron: Hartgers, M. [et al.] (2010). Een leven lang leren met cursussen en lange opleidingen, in: CBS

Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal 2010.

Page 38: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

38

Bron: Pleijer, A. en P. de Winden (2014). Een leven lang leren: Deelname aan opleiding, informeel leren

en ervaren resultaten. CBS Sociaal-economische trends, september 2014-1, p. 6

Opvallend in bovenstaande figuur is de lage deelname van zelfstandigen en de hoge

deelname van flexibele werknemers. Objectief gezien hebben zelfstandigen de grootste

prikkel om in nieuwe kennis te investeren. De kosten van deze investeringen kunnen in

principe ook worden terugverdiend in een hoger tarief of een grotere orderportefeuille.

Een reden voor de lage deelname is waarschijnlijk gelegen in de hoge

opportuniteitskosten. Zzp-ers kunnen in de tijd dat ze scholing volgen geen inkomen

verwerven (zie verder) en zij worden minder direct aangesproken op werkgerelateerde

scholing.

SEO noemt in een onderzoek zes redenen waarom investeringen in kennis en

vaardigheden achter blijven bij wat maatschappelijk gezien optimaal zou zijn.

1. De directe kosten in tijd en geld wegen niet altijd op tegen de directe baten,

terwijl er wel hoge maatschappelijke baten zijn. Dit speelt onder meer bij

tijdelijke en flexibele werknemers. De huidige werkgever profiteert immers maar

voor een klein deel van de toekomstige baten die aan de scholing vastzitten.

Bij vaste werknemers speelt dat er instituties zijn die hen beschermen tegen de

risico’s van kennisveroudering. Een productiviteitsdaling als gevolg van

kennisveroudering wordt immers niet automatisch doorvertaald naar een lager

loon of ontslag. Daardoor hebben vaste werknemers relatief weinig prikkels om

voldoende te investeren in kennis en vaardigheden.

2. De baten van scholing zijn onzeker. Dit speelt vooral bij de combinatie flexibele

krachten/ zzp-ers en specifieke kennis. Vaste werknemers die specifieke kennis

opdoen hebben juist een hoge mate van zekerheid dat ze die kennis ook

productief kunnen maken.

3. De baten van scholing liggen ver in de toekomst en worden daarom onvoldoende

gewaardeerd. Dit is een algemeen verschijnsel en niet specifiek voor vast of

flexibel werk.

4. Het risico van kennisveroudering wordt onderschat. Dit gevaar is bij tijdelijke en

flexibele krachten minder groot. Vaste werknemers en zzp-ers kunnen echter

heel lang gewaardeerd worden om hun specifieke kennis en vaardigheden.

Daardoor kunnen ze vast komen te zitten in hun eigen kennisparadigma. Ze

Page 39: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

39

hebben dan een blinde vlek voor de kennisverandering die zich om hen heen

voltrekt.

5. Scholing kost tijd en die tijd is niet beschikbaar voor inkomensverwerving. Dit

speelt het meest bij zzp-ers en flexibele werknemers. Werknemers in vaste

dienst kunnen vaker bijscholing volgen onder werktijd.

6. De terugverdientijd is te kort. Dit speelt het meest bij de combinatie tijdelijke

werknemers en bedrijfsspecifieke investeringen. Verschillende studies laten zien

dat flexibele werknemers veel minder vaak een door de werkgever betaalde

bedrijfstraining volgen.

Deze opsomming geeft een interessant overzicht, maar is op onderdelen wat kort door

de bocht. Dat geldt vooral voor de negatieve waardering van beschermende instituties

voor vaste werknemers. Instituties als ontslagbescherming, CAO-afspraken, O&O-

fondsen en het minimumloon zijn mede bedoeld om wederzijdse investeringen tussen

werkgever en werknemer te faciliteren. Daarnaast blijkt dat werknemers op de (vaste)

werkplek veel relevante kennis en vaardigheden opdoen. Dit vermindert de behoefte aan

formele bijscholing.

De onderstaande tabel geeft een samenvattend overzicht.

Tabel – Redenen voor onderinvestering in scholing uitgesplitst naar soort dienstbetrekking

Bron: SEO (2014), op.cit., p. 17.

Knelpunten bij scholing

De tabel laat zien dat er verschillende redenen zijn voor onderinvestering in scholing en

training. Deze redenen spelen in meerdere of mindere mate afhankelijk van het soort

dienstbetrekking en afhankelijk van de vraag of het om algemene of bedrijfsspecifieke

kennis gaat. Gelet op deze diversiteit is het niet goed mogelijk om met een algemene

oplossingsrichting te komen. Het lijkt beter om de grootste knelpunten te benoemen en

daar een passende oplossing bij te zoeken.

Het grootste knelpunt bij vaste werknemers is dat het risico op kennisveroudering te

laag wordt ingeschat. Dit blijkt pas als een oudere werknemer zijn baan verliest en er

dan achter komt dat het niet goed mogelijk is om ander werk te vinden op hetzelfde

niveau. Een logische oplossing is dan het faciliteren van een transitie op de

arbeidsmarkt.

Het huidige beleid van kabinet en sociale partners is ook op dergelijke transities gericht.

De transitievergoeding, de brug-WW en van-werk-naar-werk trajecten moeten

baanwisselingen waarvoor substantiële omscholing nodig is, vergemakkelijken. Een

ander voorbeeld is de door de vakbeweging voorgestelde individuele scholingsfaciliteit

Page 40: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

40

voor werknemers, die mee te nemen is naar een andere baan en een andere sector40.

Succes vraagt echter om een flankerende infrastructuur voor ondersteuning en

begeleiding. Werknemers moeten inzicht krijgen in de kansen en mogelijkheden voor

een nieuwe functie, waar hun kracht ligt en wat voor scholing daarvoor nodig is. Het

benodigde scholingsaanbod moet er vervolgens ook zijn. Een goed voorbeeld is C3, het

mobiliteitscentrum in de grafische sector. Maar de benodigde flankerende infrastructuur

is nog lang niet voor alle werknemers beschikbaar.

Verder geldt dat faciliteiten als de transitievergoeding, de brug-WW en van-werk-naar-

werk trajecten vooral voorbehouden zijn aan werknemers met een vast of langdurig

arbeidscontract en/of arbeidsverleden. Daarnaast is het de vraag in hoeverre O&O-

fondsen nu behulpzaam zijn bij sectoroverschrijdende transities.

Bij flexibele werknemers en zzp-ers is het grootste knelpunt dat zij de risico’s en kosten

van specifieke kennisinvesteringen niet kunnen dragen, terwijl tekortsectoren juist om

gekwalificeerd personeel zitten te springen. Voor zover tekortsectoren over O&O-

fondsen beschikken, zijn deze niet of nauwelijks toegankelijk voor zzp-ers en flexibele

werknemers. Het algemene beeld is dat deze groepen het meeste risico lopen op

onderinvesteringen in scholing, terwijl er juist voor hen het minst is geregeld.

In het Sociaal Akkoord is decentrale cao-partijen aanbevolen om te bewerkstelligen dat

ook zzp-ers, onder voorwaarden en op basis van een nader uit te werken

financieringsmodel, mogelijkheden worden geboden gebruik te maken van

voorzieningen van O&O fondsen. Overleg hierover met zzp-organisaties moet nog

worden opgestart.

Een derde knelpunt, dat eerder naar voren kwam, is de lage deelname aan scholing van

ouderen, lager opgeleiden en personen van niet-westers allochtone herkomst. Voor een

deel heeft dit te maken met onbekendheid met scholing en examenangst. Informeel

leren en het gebruik van EVC kan hier behulpzaam zijn.

Inrichting en financiering

De toenemende kennisintensiteit van veel beroepen zal leiden tot een groeiend beroep

van (werkende) volwassenen die zich willen op-, bij- of omscholen, op vormen van

hoger onderwijs. De commissie Rinnooy Kan (2014) heeft onderzocht hoe een andere

inrichting en financiering van deeltijdopleidingen tot meer deelname van volwassenen

kan leiden41. Diagnose is dat het onderwijs onvoldoende flexibel is, te weinig maatwerk

biedt en te weinig rekening houdt met de kennis en vaardigheden waaraan bedrijven en

werkenden behoefte hebben. Deeltijdopleidingen lijken tegemoet te komen aan de wens

om naast het werk te scholen, maar wordt in het hoger onderwijs steeds minder

aangeboden, omdat scholen zich vooral richten op het voltijdonderwijs. Dit stimuleert de

deelname aan onderwijs tijdens de loopbaan niet.

Mede op basis van het rapport heeft het kabinet eind oktober een brief aan de Tweede

Kamer gestuurd met maatregelen ter bevordering van leven lang leren. Ook daarin ligt

het zwaartepunt bij maatregelen aan de aanbodzijde van het post-initiële onderwijs: het

verbeteren van de toegang tot scholing. In de kabinetsbrief wordt voorgesteld om in de

komende jaren te experimenteren met maatwerk in opleidingen. Daarvoor heeft zij een

budget van 65 miljoen euro beschikbaar gesteld. De invulling daarvan moet nog nader

worden uitgewerkt. Ook wil het kabinet certificaten voor kwalificaties en keuzedelen in

40

CNV, FNV en VCP, Banenplan 2014, op.cit., p. 11. 41

Rinnooy Kan (2014), Flexibel hoger onderwijs voor volwassenen.

Page 41: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

41

het mbo introduceren zodat ook werkenden die maar een deel van een opleiding

aankunnen of willen volgen daarvoor kunnen kiezen.

Een mogelijk knelpunt bij financiering is de certificering van EVC-trajecten (erkenning

van eerder of elders verworven competenties). Dit een belangrijk onderdeel van een

leven lang leren, omdat het voor werkenden de drempel voor post-initiële opleidingen

verlaagt. Het kabinet wil de certificering van EVC-trajecten uit het publieke domein

halen en aan de markt overlaten. Voorkomen moet worden dat dit de toegankelijkheid

van EVC-trajecten beperkt.

Knelpunten en uitdagingen

Leven lang leren is in ons land nog niet aan de maat. De dynamische arbeidsmarkt

vraagt, zoals het kabinet terecht vaststelt, om een sterkere leercultuur. Op vijf vlakken

manifesteren zich knelpunten die daarvoor uit de weg moeten worden geruimd:

- Het aanbod van formele scholingsmogelijkheden behoeft verbetering, door meer

maatwerk in zowel hoger onderwijs als in middelbaar beroepsonderwijs. Het

kabinet stelt daar nu middelen voor beschikbaar.

- De intersectorale mobiliteit ligt in Nederland laag. De financiering van

(om)scholing werkt hier tot nu toe remmend. In de Wet Werk en Zekerheid zijn

nieuwe voorzieningen getroffen (scholingsplicht, transitievergoeding) die

investeringen in brede inzetbaarheid beter doen renderen. In aansluiting hierop

moet gewerkt worden aan een flankerende infrastructuur om werknemers

gericht te begeleiden naar een nieuwe functie. Daarnaast is het gewenst dat

O&O-fondsen meer sectoroverstijgend gaan samenwerken.

- Flexibele werknemers en zzp-ers lopen het meeste risico op onderinvesteringen in

scholing, maar voor deze groepen is het minste geregeld. Tegelijkertijd hebben

tekortsectoren behoefte aan gekwalificeerd personeel. Er is dus behoefte aan een

faciliteit die flexibele krachten helpt om specifieke vaardigheden te verwerven,

zodat ook uit deze groepen de juiste persoon met de juiste vaardigheden op de

juiste plek terecht kan komen.

- Het is aannemelijk dat ook bij ouderen, niet-westerse allochtonen en lager

opgeleiden sprake is van onderinvestering in scholing en training. De groep

ouderen is groter dan de eerder genoemde categorie oudere werknemers met

een vaste aanstelling. De groep lager opgeleiden zal deels overlappen met de

eerder genoemde categorie flexibele werknemers. Nader onderzoek moet

uitwijzen wat hier aan de hand is en hoe de gesignaleerde onderinvestering het

best kan worden aangepakt.

- De borging van een toegankelijke certificering van EVC-trajecten.

Agendering van SER-werkzaamheden

Het kabinet stelt vragen aan de SER over de competenties en vaardigheden (skills)

waarover de beroepsbevolking in de toekomst moet beschikken om maatschappelijke

welvaart te creëren, en over het versterken van de prikkels voor een leven lang leren

(de niet-initiële scholing). Daarbij kunnen ook de verschillende oplossingsrichtingen voor

het faciliteren van sectoroverschrijdende scholing en van scholing die verder reikt dan

de huidige functie en werkplek worden bezien.

De Commissie AMV zal daarnaast diverse knelpunten en uitdagingen van het

onderwijssysteem bespreken, en in kaart brengen hoe het Nederlandse onderwijs het

beste kan inspelen op de talenten van alle jongeren. Te veel jongeren krijgen nu te

maken met een onderwijstraject dat niet is toegesneden op hun behoeften en dat hen

niet helpt zich een duidelijk toekomstbeeld te vormen. Daardoor wordt er veel

gestapeld, is er veel uitval en tussentijdse verandering van studiekeuze, en blijft er

behoefte aan reparatie achteraf wanneer iemand al op de arbeidsmarkt is beland. Betere

Page 42: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

42

overgangen tussen verschillende schooltypen en een goede begeleiding en

ondersteuning van jongeren bij hun oriëntatie op (vervolg)studie en loopbaan vormen

daarvoor belangrijke oplossingsrichtingen.

Het rendement op investeringen in menselijk kapitaal is hoger naarmate deze op

jongere leeftijd worden gepleegd. Het advies dat de Tweede Kamer wil laten vragen

over de inrichting van de voorzieningen voor jonge kinderen heeft mede betrekking op

de voor- en vroegschoolse educatie – en daarmee op het op jonge leeftijd investeren in

menselijk kapitaal.

Page 43: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

43

6. Groei arbeidsproductiviteit door publieke en private investeringen

Publieke en private investeringen kunnen bijdragen aan het verhogen van de

hoeveelheid kapitaal per eenheid arbeid en daarmee aan de groei van de

arbeidsproductiviteit. Hoeveel verbetering is hier mogelijk?

6.1 Publieke investeringen

Uit de eerder gepresenteerde spinnenwebfiguren van het Global Competitiveness Report

blijkt dat de kwaliteit van de Nederlandse infrastructuur relatief goed is. Dit is echter

geen reden om een pas op de plaats te maken. Voor het benutten van onze

comparatieve voordelen is immers geen goede, maar een excellente infrastructuur op

zijn plaats. Verder blijft goed onderhoud van belang. En er zijn nog enkele specifieke

knelpunten op het gebied van bijvoorbeeld grensoverschrijdende

elektriciteitsverbindingen.

Los van investeringen in fysieke infrastructuur zullen ook publieke investeringen in de

kennisinfrastructuur bijdragen aan het verhogen van de productiviteit.

Het investeringsplan voor Europa dat de Europese Commissie voorstelt, biedt

aanknopingspunten om de publieke infrastructuur in Nederland op een hoger plan te

brengen. Verder geldt dat Nederlandse pensioenfondsen en verzekeraars via de

Nederlandse Investeringsinstelling (NLII) een bijdrage kunnen leveren aan de

financiering van langlopende publieke en private investeringsprojecten. Het is zaak dat

de overheid de mogelijkheden actief en met betrokkenheid van anderen (NLII, sociale

partners, pps) goed benut.

Page 44: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

44

6.2 Investeringen van bedrijven

Hoe zit het met de mogelijkheden om de private investeringen in Nederland te

verhogen? Onderstaande figuur laat zien dat het investeringsniveau in Nederland

duidelijk lager ligt dan het gemiddelde van de Eurozone. In tegenstelling tot eerdere

statistieken (van voor de revisie van de nationale rekeningen) is er voor Nederland

geen sprake meer van trendmatig dalende private investeringen na 2000.

Figuur – Investeringen in vaste activa van niet-financiële bedrijven in Nederland en de

Eurozone (% bbp)

Bron: CBS en Eurostat

Het CPB ziet evenwel geen aanwijzingen dat het lage investeringsniveau leidt tot een

lagere productiviteit(sgroei)42. De daling van de investeringsquote sinds 2000 is in

Nederland duidelijk sterker dan in de kernlanden van de EU (zowel nominaal als reëel).

Maar in bijna alle bedrijfstakken is de productiviteit sneller toegenomen dan in die

andere EU-landen.

Het relatief lage investeringsniveau in ons land heeft ook niet geleid tot een

achterblijvende ontwikkeling van de productieve kapitaalgoederenvoorraad ten opzichte

van de kernlanden van de EU. Dat komt mede door het relatief grote aandeel van

investeringen in ICT-apparatuur dat ons land kent.

Tabel – Productieve kapitaalgoederenvoorraad

Cees Jansen, Marco Ligthart (2014), Spaaroverschot niet-financiële bedrijven: ontwikkeling, oorzaken en

gevolgen, CPB Achtergronddocument, augustus, p. 40.

42

Cees Jansen en Marco Ligthart (2014), Spaaroverschot niet-financiële bedrijven: ontwikkeling,

oorzaken en gevolgen, CPB Achtergronddocument, 28 augustus 2014.

Page 45: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

45

6.3 De rol van ICT-kapitaal

Een mogelijke verklaring voor het relatief lage investeringsniveau in Nederland ‒ in

combinatie met nog steeds productieve bedrijfstakken ‒ is het hoge gewicht van ICT-

investeringen in Nederland. Investeringen in ICT-kapitaal blijken over de periode 1980-

2009 bijna evenveel te hebben bijgedragen aan de groei van het bbp als de

investeringen in de overige kapitaalgoederen43. De prijs van ICT-kapitaal gaat echter

trendmatig omlaag. Begin jaren tachtig kostte een pc evenveel als een auto. En hoewel

pc’s en andere computerapparatuur steeds beter zijn geworden, zijn de prijzen niet

gestegen maar fors gedaald. Als voor dit effect gecorrigeerd wordt (constante prijzen)

dan is de investeringsquote over een langere periode bezien veel stabieler (zie figuur).

Figuur - Investeringsquote bedrijven daalt vooral door relatief lage

investeringsprijzen

Bron: CPB, CEP 2011, p. 54.

De vraag is nu of met de gesignaleerde relatieve prijsdaling van ICT-kapitaal de kous af

is. Larry Summers merkt in de Tinbergenlezing op dat ICT-kapitaal wereldwijd

goedkoper is geworden. Het blijft dan de vraag waarom de investeringsquote in veel

andere landen toch hoger ligt dan in Nederland. Dit verdient nader onderzoek.

Een mogelijke verklaring is dat Nederland een relatief grote dienstensector heeft en een

relatief grote creatieve industrie. Investeringen in deze sectoren zijn relatief ICT-

intensief. Ook als de dienstensector en de creatieve industrie voldoende (in ICT)

investeren, zal de Nederlandse investeringsquote lager kunnen uitvallen dan in andere

geavanceerde landen. Het spiegelbeeld hiervan is dat Nederland relatief weinig

industriële topsectoren heeft. Dit overlapt met de rol van innovatie, die in hoofdstuk 7

aan de orde komt.

Interessant is overigens dat ICT-investeringen op twee manieren doorwerken in een

hogere groei van de arbeidsproductiviteit. De hoofdroute, die in dit hoofdstuk centraal

staat, is via het verhogen van de hoeveelheid kapitaal per eenheid arbeid. De tweede

route is via positieve netwerkeffecten (spill-overs)44. Omdat ook andere bedrijven

vergelijkbare ICT-investeringen doen, kan de productiviteit in de hele keten toenemen.

Bij verregaande automatisering in productieketens kunnen leveranciers bijvoorbeeld het

voorraadverloop bij hun klanten volgen, de leveringen daarop afstemmen en de

facturering automatisch koppelen aan de gedane leveringen. Deze positieve

netwerkeffecten verhogen de totale factorproductiviteit (meer doen met dezelfde

hoeveelheid arbeid en kapitaal). Dit komt terug in hoofdstuk 7.

Naast de lagere prijs van ICT-kapitaal zijn er mogelijk ook andere oorzaken voor de lage

investeringsquote in Nederland. Een eerste aanvullende verklaring heeft te maken met

de financieel-economische structuur van Nederland. Deze verklaring steunt op lopende

43

Bart van Ark, op.cit., p. 259 44

CBS (2014), op.cit., p. 219.

Page 46: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

46

rekening statistieken die heel moeilijk te interpreteren zijn45. Een tweede deelverklaring

wijst op de gebrekkige doorgroei van het Nederlandse mkb.

6.4 Doorgroei MKB

Een tweede aanvullende verklaring kan zijn dat het Nederlandse mkb relatief weinig

doorgroei vertoont. De recente Global Entrepreneurship Index bevat hier duidelijke

aanwijzingen voor. Nederland staat wereldwijd op een verdienstelijke 13de plaats en

binnen de groep Europese landen op de 8ste plaats. De index is samengesteld uit 14

subindicatoren. Op de meeste subindicatoren doet Nederland het beter dan het

Europese gemiddelde, behalve bij groei. De omschrijving bij de groei-indicator luidt als

volgt:

Pillar 12: High Growth.

This is a combined measure of the percentage of high-growth businesses that intend

to employ at least ten people and plan to grow more than 50 percent in five years

(the Gazelle variable) with business strategy sophistication (the Business Strategy

variable). It might be argued that a shortcoming of the Gazelle variable is that

growth is not an actual but an expected rate. However, a measure of expected

growth is in fact a more appropriate measure of aspiration than a measure of realized

growth. Business Strategy refers to “the ability of companies to pursue distinctive

strategies, which involves differentiated positioning and innovative means of

production and service delivery.”

Figuur – Nederland vergeleken met andere landengroepen op de criteria van het Global

Entrepreneurship Report

Bron: Global Entrepreneurship Report

De groei-indicator is dus een gewogen gemiddelde van een gazelle-indicator (de

groeiambitie van mkb met meer dan 10 werknemers) en een indicator over de kwaliteit

van de bedrijfsstrategie. Nu bevatten de eerder gepresenteerde spinnenwebfiguren van

de Global Competitiveness Report een vergelijkbare indicator, namelijk ‘business

sophistication’. Op deze indicator scoort Nederland duidelijk beter dan gemiddeld. Het

lijkt er dus op dat de lage score op de samengestelde groei-indicator volledig voor

rekening komt van de lage groeiambitie van het grotere mkb.

Ook in het recente SEA-rapport over mkb-financiering is opgemerkt dat het Nederlandse

mkb in internationaal perspectief relatief weinig doorgroei vertoont. Het SEA-rapport

45

DNB (2014), Het nationale spaaroverschot ontleed, DNB Occasional Study.

Page 47: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

47

verwijst in dit verband naar een studie van McKinsey naar de positie van het

Nederlandse kleinbedrijf en naar een AWT-advies over het innovatieve mkb46.

Een deel van het probleem is dat de competenties van veel mkb-ondernemers

versterking behoeven. Verschillende bronnen laten zien dat de financiële kennis van veel

mkb-ondernemers tekortschiet. Banken klagen in dit verband over de gebrekkige

kwaliteit van kredietaanvragen. McKinsey stelt ook dat het bedenken van een product en

het opzetten van een bedrijf om andere competenties vragen dan die nodig zijn in de

doorgroeifase.

Daar staat tegenover dat ook ‘groeibriljanten’ tegen problemen aanlopen47:

Bij het oplossen van deze problemen, hebben groeibriljanten veel baat bij een goed

functionerend ecosysteem, waarin zij snel de juiste partners kunnen vinden; partners

die hen kunnen helpen bij het verkrijgen van kennis, verkrijgen van financiering,

vinden van goede mensen, vergaren van informatie over marktkansen, toegang krijgen

tot internationale netwerken, et cetera.

In het SEA-rapport over mkb-financiering is opgemerkt dat dit ecosysteem in Nederland

inderdaad versterking behoeft. Een veelbelovend voorbeeld is de samenwerking tussen

mkb-bedrijven en HBO- en MBO-instellingen. Centers of expertise in het HBO en Centra

voor innovatief vakmanschap in het MBO zijn sterk in ontwikkeling en werken al samen

met meer dan 1300 mkb-bedrijven48. Het verder versterken van dergelijke innovatieve

ecosystemen moet een belangrijk onderdeel uitmaken van de Nederlandse groeiagenda.

Welke vervolgstappen zijn nog mogelijk?

Het SEA-rapport over mkb-financiering signaleert de nodige financieringsknelpunten bij

het kleinere mkb en reikt daar ook oplossingen voor aan. Een nieuwe oplossing op

financieringsgebied wordt aangereikt door het eerder genoemde investeringsplan van de

Commissie-Juncker. Dit plan bevat ook een loket voor mkb-financiering.

Verder gaat het om de noodzaak van een toegankelijke infrastructuur voor leven-lang-

leren voor ondernemers. Op de onderwijsmarkt zijn momenteel vraag- en aanbod van

ondernemersvaardigheden sterk versnipperd. Bovendien zijn loketten waar ondernemers

met hun vragen terecht kunnen, vaak onbekend en moeilijk vindbaar.

Een deel van het ontbrekende ecosysteem kan ook ingevuld worden via het versterken

van alternatief aanbod van mkb-financiering. Bij veel vormen van alternatieve

financiering vormt coaching immers onderdeel van het pakket. Verder lijkt er nog ruimte

om het (innovatieve) mkb beter bij de topsectorenbenadering te betrekken. Dit komt

terug in hoofdstuk 7.

De vraag is of met deze aanbevelingen het bedoelde ecosysteem voldoende wordt

versterkt.

Een punt dat in het SEA-rapport niet verder is uitgewerkt, is de observatie van McKinsey

dat een aantal (wettelijke) regelingen en verplichtingen relatief onvoordelig is voor het

kleinbedrijf. Een algemeen punt is de regeldruk, waar vooral het kleinbedrijf last van

heeft. Meer concreet gaat het om de wettelijke loondoorbetaling bij ziekte. Voor zzp-ers

en kleine bedrijven zou het hiermee gemoeide financiële risico zwaar wegen. Genoemde

46

McKinsey & Company, Het kleinbedrijf Grote motor van Nederland, april 2014 en AWT, Briljante

bedrijven: effectieve ecosystemen voor ambitieuze ondernemers, Den Haag, maart 2014. 47

AWT (2014), Briljante bedrijven, op.cit., p. 5. 48

Science Guide, Dynamiek Onderweg; Midterm review Centres of expertise &

Centra voor innovatief vakmanschap, 7 november 2014.

Page 48: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

48

wettelijke verplichting zou dan voor kleine bedrijven een rem vormen op doorgroei via

het in dienst nemen van nieuw personeel.

Ten slotte is het echter ook goed om te signaleren dat er nog geen sluitende verklaring

is voor de relatief lage investeringsquote van het Nederlandse bedrijfsleven en het

achterblijvende groeivermogen van het Nederlandse mkb. Deze onderwerpen verdienen

nader onderzoek.

6.5 Conclusies bij knelpunten groei arbeidsproductiviteit door publieke en

private investeringen

Nederland heeft een goede fysieke infrastructuur. Om onze comparatieve voordelen te

verzilveren is echter een excellente infrastructuur noodzakelijk. Verder zijn er nog

specifieke knelpunten, bijvoorbeeld op het gebied van grensoverschrijdende

elektriciteitsverbindingen. Ook de kennisinfrastructuur vraagt om aanvullende

investeringen; dit is het onderwerp van hoofdstuk 7.

Hoewel er geen sprake is van een dalende trend, blijven de private investeringen in

Nederland aan de lage kant. Het is nog niet helemaal duidelijk waar dit aan ligt. Er zijn

overigens geen aanwijzingen dat de ontwikkeling van de productieve

kapitaalgoederenvoorraad van ons land achterloopt ten opzichte van de kernlanden van

de EU.

Nieuwe mogelijkheden om investeringen te financieren doen zich voor via de

Nederlandse Investeringsinstelling (NLII) en het investeringsplan van de Commissie-

Juncker. Via deze kanalen kan ook financiering voor het mkb beschikbaar komen. Het is

zaak om deze mogelijkheden zo goed mogelijk te benutten.

Agendering van SER-werkzaamheden

Het Nederlandse mkb vertoont relatief weinig doorgroei. Het is nog niet helemaal

duidelijk waar dat aan ligt. Er zijn aanwijzingen dat dat te maken kan hebben met een

tekortschietend ecosysteem waarbinnen mkb-bedrijven tot bloei kunnen komen.

Versterking van dit ecosysteem kan een belangrijk aangrijpingspunt zijn om de

economie op een hoger groeipad te brengen. De Commissie SEA zou dit verder kunnen

verkennen.

In het kader van het consultatief overleg met minister Kamp in de aanloop naar de EU-

voorjaarstop wordt ook gesproken over het Investeringsplan voor Europa en de wijze

waarop Nederland van deze nieuwe faciliteit gebruik gaat maken.

Page 49: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

49

7. Groei arbeidsproductiviteit door innovatie en ondernemerschap

Naast fysieke investeringen en investeringen in menselijk kapitaal vormt innovatie (het

meer doen met dezelfde hoeveelheid arbeid en kapitaal) de derde bron voor

arbeidsproductiviteitsgroei. Belangrijke dragers van innovatie zijn R&D en het benutten

van inhaalgroei. De innovatieagenda is echter nog veel breder. Zo valt ook te denken

aan de rol van sociale innovatie, ondernemerschap, concurrentie en de sectorstructuur

van de Nederlandse economie. Waar laat Nederland kansen liggen?

7.1 Ondernemerschap, sociale innovatie en concurrentie

Ondernemerschap is een belangrijke aanjager van innovatie. Daarmee levert

ondernemerschap tevens een belangrijke bijdrage aan het verhogen van de

arbeidsproductiviteit en de welvaart49.

In het advies De winst van waarden beschouwt de raad de onderneming als een

waardescheppende organisatie. Ondernemingen scheppen waarde door het

voortbrengen van goederen en diensten die door het bevredigen van behoeften

bijdragen aan de maatschappelijke welvaart en ze vormen een bron van

inkomensverwerving voor zowel ondernemers, werknemers als kapitaalverschaffers. Dit

maakt ondernemingen ook tot belangrijke dragers van de maatschappelijke

ontwikkeling50.

Ondernemerschap in Nederland kent een grote diversiteit. De onderstaande tabel,

afkomstig uit het SEA-rapport Verbreding en versterking financiering mkb, geeft een

overzicht naar sector en grootteklasse.

Tabel - Aantal ondernemingen (x 1.000) naar grootteklasse in 2013 (inclusief het aantal

ondernemingen van zelfstandigen zonder personeel)

Aantal ondernemingen (x. 1.000)

zzp 2-9 10-49 50-249 >=250 totaal

landbouw

51,3 7,8 2,0 0,1 0,0 61,2

industrie, delfstoffen en nut

40,6 5,9 6,4 2,0 0,5 55,4

bouw

103,4 34,8 5,7 0,9 0,1 145,0

handel

79,3 109,8 12,5 2,0 0,3 203,9

horeca

12,7 28,2 4,7 0,6 0,2 46,5

transport en communicatie

18,9 70,4 5,5 1,0 0,1 95,9

dienstverlening

298,2 271,8 14,0 2,9 0,6 587,5

marktsector totaal

604,3 528,8 50,9 9,5 1,8 1.195,3 niet-marktsector (onroerend goed, zorg, overheid, delfstoffen)

120,4

587,5

totaal Nederland 724,7 1.782,7

Bron: Panteia o.b.v. reeksen kerngegevens mkb.

49

Zie VNO-NCW en MKB-Nederland (2015), Kansrijk! , op.cit., hoofdstuk 1: Ondernemerschap als

groeimotor. 50

SER-advies De winst van waarden (2000), publ.nr. 00/11, p. 13.

Page 50: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

50

Bij de ondernemers in de marktsector gaat het in de helft van de gevallen om

zelfstandigen zonder personeel. Van de ondernemingen met personeel heeft de

overgrote meerderheid minder dan tien werknemers in dienst. Nederland telt minder

dan 2000 grote bedrijven (meer dan 250 werknemers).

Tegen de getalsverhouding in nemen de grote bedrijven een relatief groot deel van de

Nederlandse productie voor hun rekening. Uit een andere statistiek blijkt dat het

grootbedrijf goed is van 40 procent van de bruto toegevoegde waarde van het

Nederlandse bedrijfsleven. Het middenbedrijf (50 tot 250 werknemers) komt dan tot 20

procent, met 30 procent voor het kleinbedrijf (2 tot 50 werknemers) en 10 procent voor

zelfstandigen zonder personeel51.

De OECD stelt vast dat de belemmeringen voor ondernemerschap de afgelopen 15 jaar

sterk zijn verlaagd. Belemmeringen in de dienstensector zijn overigens de laatste jaren

verhoogd. Onderstaande figuur impliceert dat dit ook voor de netwerksectoren het geval

is, maar dit berust op een statistische meetfout. Voor de dienstensector geldt dat er

ruimte is voor verbetering ten opzichte van de best presterende OECD landen.

Het algemene beeld, dat in figuur A naar voren komt, is dat Nederland vooruitgang

heeft gemaakt met het verminderen van belemmeringen voor ondernemerschap. Figuur

B laat evenwel zien dat Nederland, vergeleken met de best presterende OESO-landen,

nog meer zou kunnen doen. Het gaat dan vooral om het verminderen van wettelijke

toetredingsbelemmeringen, het verlagen van administratieve lasten en het versoepelen

van vergunningenstelsels.

0 1 2 3 4

Licence and permits system

Comm. and simpl. of rules and procedures

Admin. burdens for corporation

Admin. burdens for sole proprietor firms

Barriers in services sectors

Legal barriers to entry

Antitrust exemptions

Barriers in network sectors

Barriers to entrepreneurship (overall)

B. There is scope for further improvementLevel of PMR score (0-6), 20133

Netherlands

Best performingOECD countries

00

0

0

0

-2.5 -2.0 -1.5 -1.0 -0.5 0.0 0.5

Licence and permits system

Comm. and simpl. of rules and procedures

Admin. burdens for corporation

Admin. burdens for sole proprietor firms

Barriers in services sectors

Legal barriers to entry

Antitrust exemptions

Barriers in network sectors

Barriers to entrepreneurship (overall)

A. Reforms have eased regulatory burdensChange in PMR score (0-6)2

2008-13

2003-08

1998-2003

0

0

Improvement Deterioration

Bron: OECD (2013)

51

McKinsey (2014), Het kleinbedrijf - Grote motor van Nederland, p. 10.

Page 51: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

51

Een recent onderzoek van World Economic Forum besteedt aandacht aan de relatie

tussen concurrentievermogen, ondernemerschap en innovatie. Daarvoor worden drie

dimensies van ondernemerschap in beeld gebracht:

Startende ondernemers als percentage van de beroepsbevolking (18-64 jaar). In

Nederland gaat het om 8 procent, tegen 10,6 procent als gemiddelde van de 44

onderscheiden landen.

Ambitieuze ondernemers als percentage van het aantal starters. Het gaat om

starters die aangeven binnen vijf jaar ten minste 20 werknemers in dienst te

willen nemen. Nederland heeft dan 9 procent aan ambitieuze starters. Dit komt

nagenoeg overeen met het gemiddelde cijfer.

Innovatieve ondernemers als percentage van het aantal starters. Het gaat om

starters die een nieuw product of een nieuwe dienst op de markt brengen.

Nederland heeft dan 28 procent aan innovatieve starters, wat een fractie hoger is

dan het gemiddelde van 26 procent.

Met deze uitkomst combineert Nederland een hoog concurrentievermogen (nummer 8

wereldwijd, zie eerder) met een relatief laag percentage starters. Het onderzoek

suggereert dat in landen als Nederland een laag percentage starters geen bewijs hoeft

te zijn voor een tekort aan ondernemerszin (entrepreneurial drive).

Ondernemerszin kan zich ook kan manifesteren in de vorm van ‘ondernemend

werknemerschap’ (entrepreneurial employee activity). In landen met een hoog

concurrentievermogen – zoals de Noordse landen en Nederland – starten minder

mensen een eigen bedrijf, maar daar staat tegenover dat relatief veel werknemers

ondernemend, op vernieuwing gericht werknemerschap vertonen. De cultuur in die hoog

ontwikkelde landen werkt dat ook in de hand52

:

The entrepreneurial picture that this inverse correlation depicts is fairly intuitive as

employers in more competitive economies are better equipped to extract value from an employee to encourage entrepreneurial employee activity (EEA). However, in addition to the stage of development in an economy, culture could also be a factor, such as the “American Dream” working-culture impetus in the United States, for example, or the collective nature of Scandinavian societies that may naturally lend to EEA.

As economic development encourages the growth and development of multi-employee corporation employers, more opportunities arise for individuals employed by them to be entrepreneurial employees, if the corporate culture permits. Similarly, if a larger percentage of the workforce in a country becomes employees of these corporations, the legal and regulatory system of the respective country is likely to respond to their needs at the expense of the self-employed.

These associations lead to a hypothesis that entrepreneurial drive does not dissipate in an economy with growing competitiveness, but instead growing competitiveness brings an increased institutionalization to entrepreneurship that constrains the attractiveness

of early-stage entrepreneurial activity.

Deze observaties roepen de vraag op hoe een land als Nederland het beste

ondernemerschap kan stimuleren. Gaat het vooral om het stimuleren van nieuw

ondernemerschap (waaronder zzp-ers)? En zo ja, hoe verhoudt zich dat dan tot het

bevorderen van ambitieus ondernemerschap (dat voor banen zorgt) en innovatief

ondernemerschap (dat grenzen verlegt)? En hoe moet dit alles zich verhouden tot

‘ondernemend werknemerschap’ in bestaande bedrijven, wat een raakvlak heeft met

sociale innovatie (zie hierna)?

Deze vragen zijn uitermate relevant voor het groeivermogen van de Nederlandse

economie. Bij het antwoord moet ook meegewogen worden in hoeverre bestaande dan

52

World Economic Forum (2015), Leveraging entreprenuerial ambition and innovation: a global

perspective on entrepreneurship, competitiveness and development, pp. 10-11.

Page 52: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

52

wel nieuwe bedrijven doorgroei vertonen (en dus banen creëren) en nieuwe producten

en diensten op de markt brengen (vergelijk het slot van hoofdstuk 6).

Sociale innovatie

Sociale innovatie is een belangrijk mechanisme om de door de WRR voorgestane

overgang naar een lerende economie te realiseren. Daarbij is een beperkte rol voor de

overheid weggelegd. De verantwoordelijkheid ligt vooral bij management en

medewerkers in arbeidsorganisaties. Goede arbeidsverhoudingen, een participerende

managementstijl en een open bedrijfscultuur geven ruimte aan ondernemend en

innovatief gedrag; investeren in competenties kan het ondersteunen. Sociale innovatie

veronderstelt een bereidheid om bepaalde risico’s te nemen: te experimenteren en te

leren van fouten53. Het sluit dus goed aan bij het hierboven gebruikte begrip

‘ondernemend werknemerschap’.

Innovatie en arbeidsmarktinstituties

Het bovengenoemde verschil tussen ondernemerschap en ondernemend

werknemerschap (sociale innovatie) is ook relevant voor de waardering van stabiele dan

wel flexibele arbeidsrelaties. Sociale innovatie veronderstelt een vertrouwensrelatie

tussen de werkgever en de werknemer. Bij zo’n relatie passen arbeidsmarktinstituties

die de werkgever en de werknemer in staat stellen om in elkaar te investeren. Dit

overlapt met het in paragraaf 5.4 gemaakte onderscheid tussen algemene en specifieke

kennis en vaardigheden.

Een hieraan gerelateerde invalshoek is het verschil tussen dynamische en routinematige

innovatie. Bij dynamische innovatie is sprake van creatieve destructie, waarbij een

technologie, productiewijze en/of verdienmodel plaatsmaakt voor een vernieuwend

alternatief. Bij routinematige innovatie is sprake van steevaste, maar geleidelijke

verbeteringen binnen stabiele sectoren. Het verschil tussen deze twee innovatiemodellen

(ook wel Schumpeter I versus Schumpeter II) heeft onder meer gevolgen voor de

waardering van arbeidsmarktinstituties54.

In een wereld met dynamische innovatie (het zogenoemde Schumpeter I model) maken

bestaande bedrijven plaats voor nieuwkomers. De markt is sterk in beweging, er is

sprake van lage toetredingsbarrières en van veel startende bedrijven. Deze nieuwe

bedrijven hebben behoefte aan flexibele werknemers en aan een flexibel werkende

arbeidsmarkt.

In deze wereld van creatieve destructie is een flexibel werkende arbeidsmarkt een pre.

Bij een soepeler ontslagrecht dragen werknemers een deel van het ondernemersrisico

en is het voor bestaande bedrijven minder kostbaar om werknemers met verouderde

kwalificaties te ontslaan. En als werknemers minder goed zijn beschermd, dan zullen ze

zich ook eerder willen omscholen, waardoor vernieuwende bedrijven weer gemakkelijker

aan vers bloed kunnen komen.

Naast de wereld van creatieve destructie staat de wereld van routinematige innovatie

(het zogenoemde Schumpeter II model). In deze wereld vindt innovatie juist plaats in

gevestigde bedrijven met uitgebreide professionele onderzoeksfaciliteiten. Deze

bedrijven hebben in de loop der tijd een grote kennisvoorsprong opgebouwd, waardoor

het voor nieuwkomers moeilijk is om de markt te betreden. Genoemde

53

Zie verder: SER, 2006, Advies Welvaartsgroei door en voor iedereen, en het bijbehorende

Themadocument Sociale Innovatie. 54

Deze passages zijn gebaseerd op Alfred Kleinknecht (2014), Een erfenis van Schumpeter: waarom

arbeidsmarktrigiditeiten nuttig kunnen zijn voor innovatie, TPEdigitaal 22014, jaargang 8(3) pp. 72-77.

Page 53: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

53

kennisvoorsprong is belichaamd in het institutionele geheugen en de bedrijfsspecifieke

kennis van de medewerkers.

De wereld van routinematige innovatie vraagt om stabiele arbeidsrelaties, die de

loyaliteit van werknemers aan de organisatie versterken. Bij stabiele arbeidsrelaties

hebben werkgever en werknemer beiden belang om te investeren in bedrijfsspecifieke

kennis en vaardigheden. In dit model is ook sprake van vertrouwen en bestaat meer

ruimte voor sociale innovatie.

In de praktijk zullen de beide innovatiemodellen naast elkaar bestaan. Het beleid moet

hier rekening mee houden. Daarnaast geldt dat niet alle sectoren even innovatief zijn

(zie paragraaf 7.3). Het is aannemelijk dat de minder innovatieve sectoren meer op prijs

moeten concurreren en dus meer behoefte hebben aan zo laag mogelijke arbeidskosten.

Tegen deze achtergrond zal een beleid gericht op het verhogen van de

arbeidsproductiviteit dus tevens een bijdrage kunnen leveren aan het verhogen van de

kwaliteit van de werkgelegenheid.

Concurrentie

Uit de eerder gepresenteerde spinnenwebfiguren van het World Economic Forum bleek

dat Nederland het nadeel van een kleine thuismarkt compenseert door relatief goed

gebruik te maken van de schaal van de interne markt. Hier valt overigens voor

Nederland en de overige lidstaten van de EU nog het nodige te winnen. Door de interne

markt te voltooien en 28 verschillende regelgevingskaders te vervangen door één

gemeenschappelijk kader wordt marktfragmentatie opgeheven en ruimte gegeven aan

vernieuwing en toename van de welvaart55. Het is belangrijk om daar verder aan te

werken, binnen een kader van een hoog niveau van bescherming van werknemers,

consumenten en milieu, en met inachtneming van de plaats van diensten van algemeen

economisch belang.

Er bestaan verschillende ramingen van de economische voordelen van (voltooiing van)

de interne markt56. De diensten van het Europees Parlement hebben een groot aantal

deelstudies samengevat, en komen in een behoedzame optelling van de baten op 800

miljard euro na ongeveer 10 jaar uit57. Dat komt overeen met ongeveer 6 procent van

het huidige bbp van de EU.

De mate waarin deze ‘groeireservoirs’ feitelijk kunnen worden benut zal afhankelijk zijn

van de overeenstemming die de lidstaten kunnen bereiken over passende combinaties

van marktopening en harmonisatie van regelgeving op verschillende vlakken. Voor delen

van de dienstenmarkt gaat het bijvoorbeeld om het Actieplan bevordering eerlijke

arbeidsmobiliteit in de EU. Hiervoor schetst de SER in zijn advies Arbeidsmigratie (2014)

de contouren.

55

Maarten Camps (2015), Kiezen voor kansen, ESB 100(4701), pp. 6-10. 56

Arjan Lejour en Jacques Pelkmans (2014), De economische effecten van EU lidmaatschap, ESB

99(4685), pp. 308-311. 57

European Parliamentary Research Service (2014), Mapping the Cost of Non-Europe, 2014-2019,

Brussel.

Page 54: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

54

Bron: European Parliamentary Research Service (2014), Mapping the Cost of Non-

Europe, 2014-2019, Brussel.

In de praktijk blijkt dat productiviteit vooral stijgt in sectoren die blootstaan aan

internationale concurrentie. Naarmate het importaandeel hoger ligt, neemt de

productiviteitsgroei toe en de winstgevendheid af. Verder geldt dat nieuwe toetreders

vaak productiever zijn dan bestaande bedrijven. Er moet dus ook voldoende

markttoegang zijn.

Page 55: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

55

Bron: Hans Langenberg en Dirk van den Bergen, 2009, Helft economische groei in 1995-2007

door toename productiviteit, CBS Sociaaleconomische trends, 2e kwartaal, pp. 53-60.

7.2 Innovatiebeleid en topsectoren

De formele doelstelling voor het bedrijvenbeleid is een sterker innovatievermogen van

de Nederlandse economie. Deze doelstelling kent de volgende subdoelen58:

In 2020 behoort Nederland mondiaal tot de top vijf van de kenniseconomieën.

In 2020 wordt 2,5% van het bbp aan R&D uitgegeven.

In 2015 zijn de Topconsortia voor Kennis en Innovatie operationeel met ten

minste 40 procent financiering vanuit het bedrijfsleven.

Stand van zaken bedrijvenbeleid in 2014

De Monitor Bedrijvenbeleid 2014 geeft een goed overzicht van de tot dusver bereikte

resultaten. Net als in 2013 behaalt Nederland in 2014 wederom een 8ste positie in de

Global Competitiveness Index (GCI) van het World Economic Forum. Waar in 2013 de

score van Nederland nog verslechterde, is er dit jaar wel weer sprake van een

verbetering. Sinds de start van het bedrijvenbeleid laten de meeste pijlers van de GCI

een stijgende trend zien. Belangrijke verbeteringen zijn er in 2014 op het terrein van

innovatie, vanwege de verbeterde beschikbaarheid van technisch personeel,

toegenomen private investeringen in R&D en de toegenomen publiekprivate

samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen in topsectoren.

Hoewel de R&D-intensiteit in 2012 (na verplichte statistische herzieningen door het CBS)

beneden de 2 procent van het bbp ligt, laten de R&D-cijfers al enige jaren een stijgende

trend zien. Gecorrigeerd voor verschillen in economische sectorstructuur investeren

Nederlandse bedrijven zelfs iets meer dan het OESO-gemiddelde in R&D. De verdere

toename in 2012 komt door de stijging van de R&D-intensiteit bij bedrijven en vooral bij

58

Zie bijvoorbeeld Monitor bedrijvenbeleid 2014.

Page 56: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

56

die van de Topsectoren. Nederlandse bedrijven investeren daarnaast ook relatief veel in

niet-technologische kennisinvesteringen waarmee R&D-inspanningen worden

omgezet in productiviteitswinsten.

Het private aandeel van de topsectoren in de TKI’s komt voor het jaar 2013 uit op 35

procent. Binnen de topsectoren zijn er een aantal TKI’s waarvan het private aandeel in

2013 boven de 40 procent uitkomt. De onderstaande tabel geeft een overzicht op

hoofdlijnen.

2010 2011 2012 2013 2014

Positie arbeidsproductiviteit 5 4 5 5

Positie Global competitiveness Index 8 7 5 8 8

R&D-intensiteit (% bbp) 1,83 1,90 1,97

R&D-intensiteit topsectoren (% TW) - 4,2 4,4

Positie topsectoren – totale economie

Toegevoegde waarde (2010 = 100) 100,0 100,6 100,8 102,0

Arbeidsproductiviteit

(totale economie = 100)

126,6 127,7 128,0 128,1

Bron: Monitor bedrijvenbeleid 2014, op.cit., p.5.

De plaats van het topsectorenbeleid

Het bedrijvenbeleid van EZ wil het innovatievermogen versterken via een mix van

generieke en specifieke (topsectoren, topconsortia) instrumenten. Dit moet ook

doorwerken in de groei van de arbeidsproductiviteit. Verder draagt de

topsectorenaanpak, via sectoroverschrijdende samenwerking, bij aan het oplossen van

maatschappelijke uitdagingen. Daarmee moet Nederland tevens aansluiting vinden op

de grand challenges van de Europese Horizon 2020 strategie.

De sectorbenadering heeft meerwaarde doordat het mensen/organisaties met elkaar in

contact brengt (meer cluster- en netwerkeffecten, meer uitwisseling tussen

kennisinstituten en de markt). Dit geldt niet alleen voor topsectoren. Als sectorbeleid

zich tot alle sectoren zou uitstrekken (inclusief de grote dienstensector), dan is het ook

logischer om de vakbeweging bij de relevante human capital agenda’s te betrekken.

Zoals ook in hoofdstuk 2 naar voren kwam, is er een groot verschil tussen de

uitvoerwaarde van de export en de waarde die in Nederland is toegevoegd. Als alleen

naar de uitvoerwaarde wordt gekeken, dan neemt de verwerkende industrie bijna

tweederde van de export voor zijn rekening (zie onderstaande figuur). In termen van

toegevoegde waarde halveert dit tot een derde, terwijl het aandeel van de

dienstensector verdubbelt tot bijna 50 procent. Daarbij is het wel goed om te bedenken

dat die diensten nauw verweven zijn met de aanwezige verwerkende industrie. Deze

verwevenheid bleek ook al uit de eerder gepresenteerde glimlach van de waardeketen.

Page 57: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

57

Figuur – Aandeel in uitvoerwaarde (links) en toegevoegde waarde uitvoer (rechts) in 2009

Bron: OESO, bewerkingen DNB

De bovengenoemde onderverdeling van sectoren in diensten, verwerkende industrie en

land- en mijnbouw is redelijk grof. Het is interessant om een niveau dieper te graven. In

onderstaande figuur komen drie dominante clusters van Nederlandse economie naar

voren. De x-as geeft het aandeel van Nederland in de wereldexport weer gemeten in

uitvoerwaarde (deze figuur is niet beschikbaar in termen van toegevoegde waarde). De

y-as is een maatstaf voor de complexiteit van de desbetreffende productgroep. Bij

complexiteit gaat het om de aard van de benodigde productieve kennis: de meest

complexe producten kunnen maar door een beperkt aantal landen concurrerend worden

aangeboden.

Figuur – Marktaandeel Nederlandse export naar productgroep en complexiteit

Bron: Ricardo Hausmann en César A. Hidalgo, 2013, How Will the Netherlands Earn Its Income 20 Years

from Now?, WRR Webpublicatie 74, p. 32.

Cluster 1 omvat hoogwaardige producten van de machine-industrie, elektronica en

chemie. Cluster 2 betreft het deel van de agribusiness dat voor een belangrijk deel op

verwerking van binnenlandse inputs is gebaseerd. Cluster 3 omvat weinig complexe

producten, voor een belangrijk deel van tropische oorsprong. Hierin komt de

doorvoerfunctie van ons land het meest tot uitdrukking.

Wat diensten betreft heeft Nederland een flink marktaandeel bij communicatiediensten,

overheidsdiensten, overige zakelijke dienstverlening en transport; en niet bij financiële

dienstverlening en verzekeringen. Gemeten naar het gewogen gemiddelde inkomen van

alle landen die de desbetreffende vorm van dienstverlening exporteren (‘PRODY’),

Page 58: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

58

manifesteert ons land zich vooral in takken van dienstverlening van een middelbaar

niveau van complexiteit.

Al met al is duidelijk dat sectoren flink van elkaar verschillen. Niet elke sector komt in

aanmerking voor een topsectorenbenadering. Maar elke sector verdient wel een

benadering op maat.

7.3 Inhaalgroei en R&D

In het kader van de Europa 2020-strategie zet Nederland in op verhoging van de R&D

uitgaven tot 2,5 procent in 2020. Het eerdere doel in het kader van de Lissabon-

strategie was 3 procent bbp in 2010. Dit doel bleek te ambitieus.

Voldoende hoge R&D-inspanningen zijn niet alleen nodig om zelf bij te dragen aan het

verleggen van technologische grenzen, maar ook om doorbraken die elders plaatsvinden

op waarde te kunnen schatten. Naast R&D speelt inhaalgroei een belangrijke rol achter

innovatiegedreven productiviteitsgroei. Op macro-niveau blijkt Nederland nog volop te

kunnen profiteren van inhaalgroei ten opzichte van de VS. Op sector-niveau lijken er

vooral mogelijkheden te zijn voor inhaalgroei in de sector zakelijke dienstverlening.

Zowel R&D als inhaalgroei laten zien dat kennisspillovers belangrijk zijn voor de

innovatiegedreven productiviteitsgroei. In hoofdstuk 7 kwam al aan de orde dat ICT-

investeringen positieve netwerkeffecten genereren die doorwerken in de totale

factorproductiviteit. Het ligt dus voor de hand om beleid te ontwikkelen gericht op een

optimale benutting van kennisspillovers in binnen- en buitenland. Het topsectorenbeleid

is hier een goed voorbeeld van. Maar ook andere sectoren hebben hier belang bij.

Verder zijn kennisspillovers niet alleen van belang binnen sectoren, maar ook tussen

sectoren. Voor het adresseren van de brede maatschappelijke uitdagingen moet immers

samenwerking plaatsvinden over sectoren heen. Het adresseren van de grote

maatschappelijke uitdagingen biedt, zoals in paragraaf 2.5 is opgemerkt, nieuwe

marktkansen voor Nederlandse bedrijven op (inter)nationale groeimarkten. Bovendien

dragen ze bij aan een hogere productiviteit in Nederland en daarmee aan meer

welvaart.

Dit raakt aan het belang van aansluiting bij de Europese Kennisruimte. De kennisbasis

hoef niet alleen in Nederland te liggen. Veel spillovers komen immers uit het buitenland.

De goede aansluiting op de Europese Kennisruimte is dus een kostenefficiënte manier

om innovatie en arbeidsproductiviteitsgroei in Nederland te bevorderen. Thematisch is

vooral een goede aansluiting op de grand challenges van Horizon 2020 van belang.

Ruimte voor productiviteitsverhoging in sectoren

Een belangrijke reden om ook andere sectoren beet te pakken is dat juist daar relatief

veel productiviteitswinst te boeken valt. De meeste topsectoren bevinden zich qua

productiviteit al aan de internationale technologische grens. De zakelijke dienstverlening

is een sector waar, gemeten naar internationale maatstaven, nog volop ruimte voor in

haalgroei bestaat. In deze sector is zelfs sprake van een vergroting van de achterstand

ten opzichte van de internationale vaandeldragers. Hij bevindt zich in het kwadrant van

ondermaats niveau én ondermaatse groei van de productiviteit.

Page 59: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

59

Figuur – Arbeidsproductiviteit Nederlandse sectoren in verhouding tot de internationale grens

Bron: Rens van de Ven, 2013, Onbenut groeipotentieel in grote delen van de economie, ESB jg. 98

(4653), pp. 74-76, inz. p. 75.

Voorbeeld: zakelijke dienstverlening

De zakelijke dienstverlening is in de afgelopen twintig jaar sterk opgekomen. Deze

sector valt uiteen in een kennisintensief deel (zoals accountancy, consultancy en ICT) en

een meer arbeidsintensief deel (zoals schoonmaak en beveiliging). In de meeste EU-

landen heeft de zakelijke dienstverlening sinds 1980 geen productiviteitsgroei geboekt.

Nederland vormt daarop geen uitzondering. Het ontbreken van productiviteitsgroei

draagt eraan bij dat zakelijke diensten voor de bedrijven die deze diensten afnemen,

een relatief grote kostenpost vormen.

Tabel – Zakelijke dienstverlening draagt nauwelijks bij aan productiviteitsgroei

Bron: Henk Kox, 2012, Unleashing competition in EU business services, CPB Policy Brief 2012/04

Een reden voor de achterblijvende productiviteit is het gebrek aan concurrentie op de

interne markt (zie eerder). Van de marktwerking gaat kennelijk (te) weinig druk uit voor

efficiency-verhoging. Als verklarende factoren worden genoemd onvoldoende

concurrentie van buiten (tekortkomingen interne markt EU) en overmatige regulering.

Onderstaande grafiek geeft een beeld van de verschillen tussen landen in diverse typen

reguleringskosten. Daarbij worden onderscheiden:

- Regulatory start-up costs: verbonden aan toetreding tot de markt;

- Regulatory employment inflexibility: die aanpassing aan de mate van bedrijvigheid

remt;

- Regulatory exit costs: die toegang van nieuwe bedrijven ontmoedigen of het

uittreden van inefficiënte bedrijven bemoeilijken (kosten van faillissement;

arbeidswetgeving);

- Import penetration: belemmeringen voor concurrentie van buiten.

Page 60: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

60

Figuur – Grote verschillen tussen landen bij kosten regulering en import penetratie

Bron: Henk Kox, 2012, op.cit.

Agendering van het SER-werkprogramma

De kabinetsbrief noemt het voornemen om de SER advies te vragen over de ambitie om

te komen tot en meer circulaire economie. Daarin is sprake van optimaal gebruik van

grondstoffen, minder afval en duurzaam gebruik van bronnen. Het Energieakkoord voor

duurzame groei (2013) waarvan de borging bij de SER berust, voorziet in de transitie

naar een duurzame energievoorziening en geeft belangrijke impulsen aan innovatie die

zich ook vertalen in kansen op de wereldmarkt. Die ‘kansen-kant’ wordt nu ook verkend

in het kader van het project Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

(IMVO).

De verdere ontwikkeling van de Europese integratie – waaronder de ontwikkeling van

een energie-unie – alsmede de uitvoering van de Europa 2020 strategie zijn mede

bepalend voor concurrentie, innovatie en ondernemerschap in ons land.

Steden vormen belangrijke groeipolen. De SER wordt gevraagd advies uit te brengen

over de vraag hoe de stedelijke dynamiek zo goed mogelijk kan worden benut voor

groei, innovatie en werkgelegenheid.

Page 61: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

61

8. Samenvattende slotbeschouwing

8.1 Inleiding

De kredietcrisis heeft wereldwijd geleid tot een sterke oploop van de werkloosheid en

daling van de economische groei. Europa is extra getroffen door de euro crisis die

daarop volgde. Zoals beschreven in het eerdere SER-rapport Nederlandse economie in

stabieler vaarwater, reageerde de Nederland economie procyclisch door de

wisselwerking tussen de woningmarkt, het bankwezen en het pensioenstelsel en bleef

daardoor achter bij ons omringende landen. Het herstel is inmiddels ingetreden, maar

gaat zeer traag.

Overigens scoort Nederland internationaal gezien nog steeds hoog in termen van

werkgelegenheid, arbeidsproductiviteit, welvaart en geluk. Toch moet het beter, want

onze economie draait nog niet op volle toeren en teveel mensen staan nog onvrijwillig

aan de kant. Dat is zonde omdat werk voor velen een manier is zich persoonlijk en

maatschappelijk te ontplooien. Daarnaast is het zonder de inzet en talenten van deze

mensen moeilijk om ons niveau van welvaart te behouden, laat staan te verbeteren.

Om de maatschappelijke welvaart, in de brede zin van het woord, te verbeteren moet

worden ingezet op kwalitatief hoogwaardige werkgelegenheid. Het vraagt ook om ruimte

voor ondernemerschap, innovatie en dynamiek. De kunst is om alle mensen uit te dagen

om het beste uit zichzelf te halen en daar passende faciliteiten voor aan te reiken. Het

toekomstig verdienvermogen van ons land is nauw verbonden met de verdere

ontwikkeling van ons land als kenniseconomie. Onze ambitie om tot de mondiale top 5

van kenniseconomieën te behoren vraagt om te blijven investeren in onderwijs en

wetenschap.

In eerdere rapporten heeft de Commissie SEA knelpunten rond de woningmarkt,

pensioenen en de financiering van het MKB in kaart gebracht. Dit onderzoeksrapport

bouwt daarop voort en draagt aanvullende bouwstenen aan. Daarmee bestrijkt en

verbindt het de centrale adviesthema’s van de SER: versterking van het structurele

groeivermogen, duurzame globalisering en Europese integratie, dynamiek op de

arbeidsmarkt, scholing en kenniseconomie, werken en leven in de toekomst,

maatschappelijke vernieuwing en het streven naar duurzame en inclusieve groei.

Dit onderzoeksrapport is verkennend en analyserend van aard en mondt uit in vragen

die de SER in het kader van zijn werkprogramma nader wil gaan uitzoeken. Mede

hierdoor dekt dit rapport maar een deel van het sociaal-economische beleidsveld.

Belangrijke onderwerpen als fiscaliteit en budgettair beleid verdienen zeker een plek in

de lange termijn agenda, maar moeten op een later moment worden opgepakt.

Page 62: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

62

Het huidige rapport is de weergave van een gezamenlijke analyse. Die gezamenlijkheid

heeft voor- en nadelen. Een nadeel van gezamenlijkheid is dat sommige onderwerpen

niet in alle scherpte op tafel kunnen komen. Die scherpte is wel te vinden in

documenten die afzonderlijke partijen naar buiten brengen, zoals de groeiagenda voor

ondernemerschap van MKB Nederland en VNO-NCW en het banenplan van FNV, CNV en

VCP.

8.2 De meerwaarde van gezamenlijke analyse

Een gezamenlijke analyse heeft ook voordelen, omdat het een onderbouwing biedt voor

gezamenlijke ambities (zie paragraaf 8.3) en gezamenlijk gedragen aanbevelingen (zie

paragraaf 8.4).

Duurzame groei is niet vanzelfsprekend

Groei is belangrijk, maar niet vanzelfsprekend. Het verdienvermogen van Nederland

moet zich manifesteren op internationale markten en in wereldwijde waardeketens.

Daarbij zal ons land goed moeten inspelen op nieuwe technologische ontwikkelingen.

Een aantal daarvan zal ‘grensverleggend’ van aard zijn. Dit alles stelt eisen aan het

aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie, de mobiliteit op de arbeidsmarkt

en de kwaliteit van het stelsel van onderwijs en scholing. Uiteindelijk gaat het er om dat

we onze productieve kennis en kunde weten te verpakken in goederen en diensten met

een zo hoog mogelijke toegevoegde waarde.

Groei wordt steeds meer afhankelijk van groei arbeidsproductiviteit

Door demografische ontwikkelingen (vergrijzing en vergroening) wordt het steeds

moeilijker om de beroepsbevolking te laten groeien. Op de langere termijn draagt

bevolkingsgroei niet of nauwelijks meer bij aan de potentiële economische groei.

Daarmee wordt groei steeds meer afhankelijk van de groei van de arbeidsproductiviteit.

Page 63: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

63

Nu ligt het niveau van de arbeidsproductiviteit in Nederland internationaal gezien al

bijzonder hoog. Dit houdt in dat Nederland ook minder kan profiteren van de

mogelijkheden van navolging en inhaalgroei. Om in de toekomst toch voldoende te

kunnen groeien, zal Nederland dus voorop moeten lopen bij het verleggen van

innovatieve grenzen.

Inspelen op grensverleggende innovaties

McKinsey ziet twaalf technologieën die als potentiële doorbraak technologieën: mobiel

internet, de automatisering van ‘kenniswerk’, het ‘internet of things’, het aanbod van

ICT-diensten uit de cloud, geavanceerde robots, zelfsturende voertuigen, verdere

ontwikkeling van genomics, de opslag van energie, 3D printing, geavanceerde

materialen, geavanceerde winning van olie en gas, en vernieuwbare energie.

Dergelijke doorbraaktechnologiën bieden kansen, maar ook bedreigingen. Ze zetten

bestaande verdienmodellen – en daarmee bestaande werkgelegenheid – onder druk.

Tegelijkertijd ontstaan er ook weer nieuwe kansen voor groei en werkgelegenheid. Het

goed benutten van die kansen vraagt om een versterking van het aanpassingsvermogen

en de innovatiekracht. Maar ook voor de bedreigingen is beleidsmatige aandacht nodig.

Werkenden moeten tijdig worden ondersteund om de overstap naar groeisectoren te

kunnen maken.

Kansen voor de toekomst

Een goed voorbeeld van een nieuwe kans betreft de verduurzaming van de

energievoorziening. Het Energieakkoord bevat de ambitie om de economische waarde

van schone energie in 2020 te verviervoudigen ten opzichte van 2010. Die ambitie leidt

tot de creatie van nieuwe banen in de CleanTech industrie.

Een ander voorbeeld, in een aangrenzend domein, betreft de ontwikkeling van een

circulaire economie. Door het sluiten van materiaalkringlopen kan verspilling van

grondstoffen en milieuvervuiling tot een minimum worden beperkt; langs deze weg

blijven voldoende grondstoffen tegen redelijke prijzen voor het productieproces

beschikbaar. Het kabinet heeft aangekondigd de SER in 2015 advies te zullen vragen

over de maatschappelijke en economische implicaties van een transitie naar een

circulaire economie.

Goed positie kiezen in internationale waardeketens

De huidige fase van globalisering kenmerkt zich door het opknippen van economische

activiteiten en het ordenen ervan in wereldwijde waardeketens. De uitdaging voor een

hoogontwikkelde economie als de Nederlandse is om in die waardeketen vooral de

hoogwaardige schakels – met een hoge toegevoegde waarde per uur – voor haar

rekening te nemen. Daar vloeit ook de meest hoogwaardige arbeid uit voort, wat ook

uitstraalt naar andere vormen van werkgelegenheid. Vroeger werd vooral verdiend aan

fabricage en assemblage van producten. Steeds meer wordt de toegevoegde waarde in

schakels ervoor (ontwerp, innovatie) en erna (logistiek, marketing) gerealiseerd. Dat

onderstreept het belang van een goed samenspel van maakindustrie en diensten.

8.3 Een ambitie voor arbeidsinzet en arbeidsproductiviteit

In het MLT-advies van 2006 formuleerde de SER een doelstelling om in 2016 uit te

komen op een participatiegraad in personen van 80 procent. Bij de verhoging ten

opzichte van de uitgangssituatie van 2006 moest het gaan om nieuwe productief

gewerkte uren. Op die manier zou een hogere participatiegraad de helft van de kosten

van de vergrijzing kunnen opvangen.

Page 64: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

64

Genoemde SER-ambitie is opgevolgd door de Nederlandse participatiedoelstelling van 80

procent in het kader van de Europa 2020 strategie. Daartoe is het nodig om gewenste

prikkels te introduceren die een hogere participatie in personen en in uren kunnen

stimuleren. Evenzo gaat het om het opruimen van ongewenste knelpunten die een

hogere arbeidsparticipatie in de weg staan. Dit, zonder de keuzevrijheid van

huishoudens aan te tasten om de verdeling van werk- en zorgtaken (waaronder

mantelzorg) naar eigen inzichten in te vullen. Hoofdstuk 4 gaat hier nader op in.

De groei van de economie is de resultante van de groei van de arbeidsparticipatie en de

groei van de arbeidsproductiviteit. Op de lange termijn bezien is de groei van de

arbeidsproductiviteit bepalend voor het groeitempo van de economie. De CPB-studie

Roads to Recovery maakt aannemelijk dat de jaarlijkse groei van de

arbeidsproductiviteit in de toekomst tussen de ¾ en 1¾ procent zal liggen. Hoewel het

niet goed mogelijk is om een realistische doelstelling te formuleren, moet de ambitie zijn

om ten minste op de geschetste bovengrens uit te komen.

Groei van de arbeidsproductiviteit vraagt om meer kapitaal per eenheid arbeid

(investeringen), om meer menselijk kapitaal per eenheid arbeid (onderwijs en scholing)

en om meer doen met dezelfde hoeveelheid arbeid en kapitaal (innovatie). Dit zijn de

onderwerpen van de hoofdstukken 5, 6 en 7.

8.4 Aanbevelingen

De hoofdboodschap is dat de juiste mensen met de juiste vaardigheden op de juiste plek

moeten kunnen komen zonder kansarme groepen af te schrijven. Dat is goed voor de

arbeidsparticipatie, voor de arbeidsproductiviteit, voor de sociale cohesie en voor het

aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie.

Deze boodschap wordt hieronder in drie subparagrafen uitgewerkt. De subparagrafen

hebben betrekking op het verhogen van de arbeidsparticipatie, op het realiseren van

leven-lang-leren en op het bevorderen van innovatie, ondernemerschap en economische

dynamiek. Dit zijn belangrijke hefbomen voor toekomstige groei en werkgelegenheid.

8.4.1 Economische dynamiek, ondernemerschap en innovatie

Ondernemerschap is een belangrijke aanjager van innovatie. Daarmee levert

ondernemerschap tevens een belangrijke bijdrage aan het verhogen van de

arbeidsproductiviteit.

Er zijn verschillende aangrijpingspunten voor het bevorderen van innovatie,

ondernemerschap en economische dynamiek. In de eerste plaats is het zaak om de

topsectorenaanpak te versterken. De topsectorenbenadering wordt gekenmerkt door de

gouden driehoek (triple helix) van bedrijfsleven, overheid en publieke kennisinstellingen.

Door deze aanpak is er sprake van een stijging van de R&D-intensiteit bij vooral

bedrijven in topsectoren. Nederlandse bedrijven investeren daarnaast relatief veel in

niet-technologische kennisinvesteringen waarmee R&D-inspanningen worden omgezet in

productiviteitswinsten. In en tussen de topsectoren vindt ook een goede benutting

plaats van (kennis)spillovers. Voor het adresseren van grote maatschappelijke

uitdagingen moet immers samenwerking plaatsvinden over sectoren heen."

De topsectorenbenadering heeft dus in dit opzicht goed gewerkt. Met het oog op de

toekomst moet evenwel versterking plaatsvinden via een verbinding met de pijler van

een leven lang leren. Verder is het van belang om het (innovatieve) mkb beter bij de

topsectorenbenadering te betrekken en om de betrokkenheid van de vakbeweging bij de

human capital agenda (nu vooral via het Techniekpact) te verbreden.

Page 65: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

65

Voor andere sectoren moet een passende sectoraanpak ontwikkeld worden gericht op

inhaalgroei. Niet elke sector vraagt om een topsectorenbenadering, maar ieder deel van

de economie moet blijven werken aan productiviteitsverbetering.

Voor de Commissie SEA is het groeipotentieel van het Nederlandse mkb een belangrijk

aandachtspunt. De geringe doorgroei van het Nederlandse mkb vormt een rem op het

groeivermogen van de Nederlandse economie. Het is dus van belang dat het mkb (en

zeker het innovatieve mkb) meer doorgroei vertoont. In het rapport over mkb-

financiering heeft de Commissie SEA al enkele knelpunten in kaart gebracht. Het gaat

dan niet alleen om financieringsknelpunten. Zo is er ook behoefte aan een passend

scholingsaanbod voor mkb-ondernemers die zich verder willen bekwamen. En

innovatieve mkb-bedrijven moeten een goede aansluiting hebben op de

topsectorenbenadering.

Bij het bevorderen van ondernemerschap gaat het vooral om het verminderen van

bestaande belemmeringen. Nederland heeft hier zeker vooruitgang geboekt, maar loopt

nog steeds achter bij de best presterende OESO-landen als het gaat om wettelijke

toetredingsbelemmeringen, administratieve lasten en onnodig restrictieve

vergunningenstelsels.

Nederland heeft nu een comparatief voordeel in weinig complexe producten. Dit is voor

ons verdienvermogen op de lange termijn een kwetsbare strategie. Het is wenselijk om

tijdig in te zetten op hoogwaardiger producten en diensten. Daarvoor bieden onder meer

de verdere ontwikkeling van een circulaire economie en van de CleanTech-sector goede

mogelijkheden. Het is van groot belang dat Nederland zijn kansen goed benut.

Verhoging van de publieke en private R&D-uitgaven kan behulpzaam zijn bij het

inspelen op en vormgeven aan grensverleggende (technologische) ontwikkelingen.

Europese context

De Europese context is voor Nederland om verschillende redenen van belang als het

gaat om het versterken van ons groeivermogen en om het realiseren van

welvaartswinst.

Voor het bereiken van een stabiele macro-economische omgeving is Nederland mede

afhankelijk van wat er elders in de wereld en in Europa gebeurt. Als onderdeel van de

eurozone heeft Nederland te maken met een gemeenschappelijk monetair beleid en

budgettaire spelregels die de stabiliteit van dat beleid moeten schragen. De

economische beleidscoördinatie binnen de Economische en Monetaire Unie is de

afgelopen jaren duidelijk versterkt. Het economisch herstel in de eurozone blijft echter

traag verlopen. Beleidsmakers zoeken nu in Europees verband naar effectieve

mogelijkheden om investeringen en structurele hervormingen te bevorderen, met

behoud van financiële stabiliteit. Voorbeelden hiervan zijn het een investeringsplan van

300 miljard euro van de Commissie Juncker en de recente voorstellen om het

Stabiliteits- en Groeipact minder procyclisch te maken.

Nederland kan ook welvaartswinst boeken via de verdere ontwikkeling van de Interne

Markt. Het is belangrijk om daar verder aan te werken, binnen een kader van een hoog

niveau van bescherming van werknemers, consumenten en milieu, en met inachtneming

van de plaats van diensten van algemeen economisch belang.

De Nederlandse arbeidsmarkt staat via het vrij verkeer van werknemers en via het vrij

verkeer van diensten in verbinding met arbeidsmarkten van andere lidstaten van de EU.

In het recente advies Arbeidsmigratie bepleit de SER een Actieplan voor het bevorderen

van eerlijke arbeidsmobiliteit in de EU.

Page 66: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

66

Bij het inzetten op hoogwaardiger producten en diensten speelt een hoogwaardige

kennisbasis een belangrijke rol. De kennisbasis van Nederland steunt niet alleen op

kennisontwikkeling in eigen land, maar ook op grensoverschrijdende kennisspillovers. In

dit verband is het van groot belang dat ons land goed aangesloten blijft op de Europese

kennisruimte en op het Horizon 2020-programma van de Europese Unie.

Agendering van SER-werkzaamheden

De kabinetsbrief noemt het voornemen om de SER advies te vragen over de ambitie om

te komen tot en meer circulaire economie. Daarin is sprake van optimaal gebruik van

grondstoffen, minder afval en duurzaam gebruik van bronnen. Het Energieakkoord voor

duurzame groei (2013) waarvan de borging bij de SER berust, voorziet in de transitie

naar een duurzame energievoorziening en geeft belangrijke impulsen aan innovatie die

zich ook vertalen in kansen op de wereldmarkt. Die ‘kansen-kant’ wordt nu ook verkend

in het kader van het project Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen

(IMVO).

De verdere ontwikkeling van de Europese integratie – waaronder de ontwikkeling van

een energie-unie – alsmede de uitvoering van de Europa 2020 strategie zijn mede

bepalend voor concurrentie, innovatie en ondernemerschap in ons land. Dit is een

onderwerp voor het consultatief overleg met minister Kamp in de aanloop naar de EU-

voorjaarstop. In dat overleg wordt ook gesproken over het Investeringsplan voor Europa

en de wijze waarop Nederland van deze nieuwe faciliteit gebruik gaat maken.

Steden vormen belangrijke groeipolen. De SER wordt gevraagd advies uit te brengen

over de vraag hoe de stedelijke dynamiek zo goed mogelijk kan worden benut voor

groei, innovatie en werkgelegenheid.

Het Nederlandse mkb vertoont relatief weinig doorgroei. Het is nog niet helemaal

duidelijk waar dat aan ligt. Er zijn aanwijzingen dat dat te maken kan hebben met een

tekortschietend ecosysteem waarbinnen mkb-bedrijven tot bloei kunnen komen.

Versterking van dit ecosysteem kan een belangrijk aangrijpingspunt zijn om de

economie op een hoger groeipad te brengen.

8.4.2 Stimuleren van arbeidsparticipatie

Nederland combineert een hoge participatiegraad in personen met een lage

participatiegraad in uren. Dat heeft verschillende oorzaken.

Bij een aantal groepen blijft de arbeidsparticipatie in personen duidelijk achter bij het

gemiddelde. Dat geldt vooral voor laag opgeleiden, ouderen, mensen van niet-westerse

allochtone herkomst en mensen met een arbeidsbeperking. Bij deze groepen zijn

specifieke oorzaken of obstakels aan te wijzen. Effectief beleid van overheid en sociale

partners is nodig om voor deze groepen de afstand tot de arbeidsmarkt te verkleinen.

Vooral bij vrouwen is sprake van een lage participatiegraad in uren. Voor een deel kan

dit maatschappelijke voorkeuren weerspiegelen. Voor een deel kan ook sprake zijn van

beïnvloedbare keuzes. Het zoeken is dan naar handvatten om het voor vrouwen

aantrekkelijk te maken om meer uren te gaan werken. Een eerste oplossingsrichting is

het opzetten van eigentijdse en sluitende dagarrangementen voor schoolgaande

kinderen. Een tweede oplossingsrichting is het verlagen van de belastingdruk op de

extra gewerkte uren. De vraag is dan in welke mate vrouwen op deze financiële prikkel

reageren. Een derde mogelijkheid is te stimuleren dat bedrijven kleine deeltijdbanen

Page 67: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

67

uitbreiden naar grotere deeltijdbanen. Het nieuwe MICSIM-model van het CPB kan

behulpzaam zijn bij het formuleren van een effectieve mix van maatregelen.

Agendering van SER-werkzaamheden

Diverse aspecten van de werking van de arbeidsmarkt en van het streven naar

verhoging van de arbeidsparticipatie staan of komen op het werkprogramma van de SER

(meer in het bijzonder van de Commissie Arbeidsmarktvraagstukken (AMV)). De brief

waarin het kabinet komende adviesaanvragen aan de SER aankondigt, noemt onder

meer vragen over de gevolgen van technologische vernieuwing (robotisering) voor de

arbeidsmarkt, de toename van het aantal zzp’ers en het combineren van betaald werk

met andere taken (‘werken en leven in de toekomst’). De Tweede Kamer heeft de

regering verzocht de SER te vragen een vervolgadvies (op Tijden van de Samenleving)

uit te brengen over de inrichting van de voorzieningen voor jonge kinderen. Verder zal

de versterking van een inclusieve arbeidsmarkt aandacht krijgen. De

arbeidsmarktpositie van niet-westerse migrantenjongeren baart zorgen.

8.4.3 Het daadwerkelijk realiseren van een leven lang leren

Kennis is belangrijk, maar veroudert snel. Werkenden krijgen te maken met een

dynamische arbeidsmarkt waarin bestaande kennis en vaardigheden snel verouderen.

Om op die arbeidsmarkt goed staande te blijven zullen werkenden veel in hun eigen

ontwikkeling moeten investeren. Dat is nodig vanuit het perspectief van het individu

maar ook voor de samenleving als geheel. Een leven lang leren is cruciaal om over een

steeds langere levensloop productief te blijven. Een leven lang leren speelt een sleutelrol

in het verhogen van het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie en in het

realiseren van de ambitie om een vooraanstaande kenniseconomie te zijn. Een leven

lang leren levert ook een bijdrage aan hoogwaardige werkgelegenheid en aan

perspectiefvolle banen. Door mensen over hun hele levensloop productief te houden,

werpt het een dam op tegen de polarisatie op de arbeidsmarkt en worden de

middengroepen ontzien.

Onderwijs

Onderwijs rendeert het best als daar zo vroeg mogelijk mee wordt begonnen. Dreigende

achterstanden in ontwikkeling moeten in een vroeg stadium worden weggewerkt. Nader

bekeken moet worden op welke wijze een stabiel stelsel van voor- en vroegschoolse

educatie daarbij een rol kan spelen (motie Van Weyenberg).

Het onderwijs moet jongeren meer uitdagen om hun talenten te ontwikkelen en

stimuleren tot uitblinken op alle niveaus. Dit is makkelijker gezegd dan gedaan. Een

aspect is dat het Nederlandse schoolsysteem gekenmerkt wordt door vroegtijdige

selectie. Dat heeft voor- en nadelen. Een voordeel is dat ‘goede’ leerlingen betrekkelijk

snel kunnen doorstromen naar onderwijs op hun eigen niveau. Daar staat tegenover dat

sprake kan zijn van onderbenutting van andere leerlingen, die immers te snel te laag

worden ingeschaald. Een verkeerde keus kan later opgevangen worden door te gaan

‘stapelen’, maar dat leidt weer tot een onnodig lange studieduur.

Succes op de arbeidsmarkt is niet alleen afhankelijk van cognitieve vaardigheden. Het

onderwijs moet zich ook richten op de persoonlijke ontwikkeling en motivatie van

kinderen. Daarnaast moet er voldoende aandacht zijn voor de arbeidscompetenties van

de toekomst.

Scholing

De grotere dynamiek in de economie en op de arbeidsmarkt onderstreept het belang

van scholing gedurende het werkzame leven. Kennis veroudert snel en sterk leunen op

Page 68: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

68

bedrijfsspecifieke kennis maakt kwetsbaar op de arbeidsmarkt. Tegelijkertijd is het ook

zo dat tekortsectoren gekwalificeerd personeel nodig hebben. Als een werkzoekende

omgeschoold kan worden naar een vacature in een tekortsector, dan slaat dat

verschillende vliegen in een klap. Het is goed voor de arbeidsparticipatie, voor de

arbeidsproductiviteit en voor het aanpassingsvermogen van de Nederlandse economie.

De op grond van het sociaal akkoord aangepaste ontslagwetgeving biedt ook meer

stimulansen op te komen tot van werk naar werk trajecten en het faciliteren van

transities op de arbeidsmarkt.

Tegen deze achtergrond is het belangrijk dat scholing toegankelijk is voor alle

werkenden, inclusief groepen als flexwerkers, ondernemers, zzp-ers, werkzoekenden,

nuggers, laag opgeleiden, allochtonen en ouderen. Het gaat daarbij ook om

sectoroverschrijdende scholing en om scholing die verder reikt dan de huidige functie en

werkplek. Hiervoor zijn verschillende oplossingsrichtingen denkbaar.

Andere aangrijpingspunten voor verbetering zijn het verbeteren van de formele

scholingsmogelijkheden, door werkenden meer maatwerk te bieden in zowel het hoger

onderwijs als in het middelbaar beroepsonderwijs. Tegelijkertijd moet nader onderzoek

worden gedaan naar de vaardigheden (skills) die werkenden in de toekomst nodig

hebben. Onderwijs en scholing moeten hier goed op aan sluiten.

Agendering van SER-werkzaamheden

De kabinetsbrief stelt adviesaanvragen aan de SER in het vooruitzicht over de

competenties en vaardigheden (skills) waarover de beroepsbevolking in de toekomst

moet beschikken om maatschappelijke welvaart te creëren, en over het versterken van

de prikkels voor een leven lang leren (de niet-initiële scholing). Daarbij kunnen ook de

verschillende oplossingsrichtingen voor het faciliteren van sectoroverschrijdende

scholing en van scholing die verder reikt dan de huidige functie en werkplek worden

bezien.

De Commissie AMV zal daarnaast diverse knelpunten en uitdagingen van het

onderwijssysteem bespreken, en in kaart brengen hoe het Nederlandse onderwijs het

beste kan inspelen op de talenten van alle jongeren. Te veel jongeren krijgen nu te

maken met een onderwijstraject dat niet is toegesneden op hun behoeften en dat hen

niet helpt zich een duidelijk toekomstbeeld te vormen. Daardoor wordt er veel

gestapeld, is er veel uitval en tussentijdse verandering van studiekeuze, en blijft er

behoefte aan reparatie achteraf wanneer iemand al op de arbeidsmarkt is beland. Betere

overgangen tussen verschillende schooltypen en een goede begeleiding en

ondersteuning van jongeren bij hun oriëntatie op (vervolg)studie en loopbaan vormen

daarvoor belangrijke oplossingsrichtingen.

Het rendement op investeringen in menselijk kapitaal is hoger naarmate deze op

jongere leeftijd worden gepleegd. Het advies dat de Tweede Kamer wil laten vragen

over de inrichting van de voorzieningen voor jonge kinderen heeft mede betrekking op

de voor- en vroegschoolse educatie – en daarmee op het op jonge leeftijd investeren in

menselijk kapitaal.

Page 69: Onderzoekrapport Verhogen maatschappelijke welvaart via ... · Aangelegenheden in haar vergadering van 10 maart 2015. 1 Cees Oudshoorn (2014), Grenzeloos groeien; verdienen met een

69

Bijlage 1.

Leden Plaatsvervangende leden

Onafhankelijke leden

drs. M.I. (Mariëtte) Hamer (voorzitter)

prof. dr. B.E. (Barbara) Baarsma

drs. L.B.J. (Laura) van Geest (CPB)

prof. dr. J. (Job) Swank (DNB) prof. dr. C.G. (Casper) de Vries

prof. dr. R.J. (Romke) van der Veen

Ondernemersleden

G. (Guusje) Dolsma (Vereniging VNO-NCW) A. (Anthony) Stigter

drs. G.A.M. (Gerard) van der Grind (LTO-Nederland)

drs. P.M.C. (Paul) Van Kempen (VNO-NCW – MKB Nederland) mr. W.M.J.M. (Mario) van Mierlo

drs. C. (Cees) Oudshoorn (Vereniging VNO-NCW)

Werknemersleden

W.J. (Willem Jelle) Berg (CNV) M. (Michel) Nijlant MSc

drs. C.C.H.J. (Chris) Driessen (FNV) drs. E. (Eelco)Tasma

drs. A.P.C.M. (Nic) van Holstein (VCP) mr. W.J. (Joost) Lubbers

R.M. (Ruud) Kuin (FNV) M.H. (Mariëtte) Patijn

drs. J. (Jeroen) Visser (FNV)

Adviserende leden

prof. dr. J.M. (Jan Marc) Berk (DNB)

J.F.P. (Johannes) Hers (CPB)

Ministeriële vertegenwoordigers

B. (Barbara) Kits (SZW)

M. (Marcel) Klok (EZ)

drs. C.J. (Niels) Muselaers (Fin)

drs. M.J. (Mark) te Pas (EZ)

drs. F.W. (Frans) Suijker (EZ)