Onder de rook van de mijn
description
Transcript of Onder de rook van de mijn
Onder derook vande mijn
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 1
Mijnwerkers stappen rond
1950 uit de liftkooi.
(CDCK)
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 2
Onder redactie van Jac van den Boogard, Roelof Braad, Ben Gales, Menno van der Laan, Serge Langeweg, Karin Leers, Jan Schrader, Harry Strijkers en Jean Weijers
Uitgeverij Waanders in samenwerking met Sociaal-Historisch Centrum voor Limburg en Regionaal Historisch Centrum Limburg
Onder derook vande mijnHet leven van de mijnwerker in Zuid-Limburg
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 3
Impressie van het
afdekken van een
cokesoven door
kunstschilder Leo
Franssen uit 1955. (DSM)
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 4
Inhoud
Inleidingdoor Jac van den Boogard
De 12 mijnzetelsdoor Jac van den Boogard
Het dagelijks levendoor Jac van den Boogard
Het leven ondergrondsdoor Jac van den Boogard, Roelof Braad
en Jan Finger
De mijnkoloniedoor Loek Kreukels
De vakopleidingdoor Rob Wolf
Bazen en koempelsdoor Loek Kreukels
De veiligheiddoor Bart Gielen
Kolenhandel en kolenstookdoor Ben Gales
Geloof en verenigingendoor Constance van der Putten
Immigrantendoor Serge Langeweg
Sint Barbaradoor Jac van den Boogard
Register
Colofon
7
9
13
39
61
83
105
127
149
171
193
215
236
240
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 5
6
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 6
7
Daar staat hij: op de markt in Kerkrade,de stad waar de oudste steenkolenmijnvan ons land lag. Ze noemen hem ‘d’rJoep’. Het beeld bij uitstek van de‘koempel’, zoals Limburgers demijnwerker noemen. Een kerel uit éénstuk, een sterk lijf met twee stevigebenen als ondergrondse pijlersverankerd in zijn sokkel en in debodem waarin hij zijn brood verdiende.Kracht straalt d’r Joep uit. Symboolvoor de honderdduizenden‘koelpieten’ die door hun arbeidNederland van brandstof en energievoorzagen. Driekwart eeuw hebben zehet aanzien van de Limburgsemijnstreek bepaald. D’r Joep is ook eensymbool voor een manier van leven,wonen en geloven. Op 17 december 1965 kwam Joop denUyl, de minister van EconomischeZaken, Limburg aankondigen dat ereen einde kwam aan dezemijnwerkerssamenleving. De stekkerwerd eruit getrokken: de mijnenwerden op korte termijn gesloten.Limburg werdherstructureringsgebied. Zo werd d’rJoep op de markt van Kerkrade ook
getuige van het lot van de mijnzetels ende mijnwerkers na 1965.Het werd stil in de mijnstreek. Desteenkoolwinning was vanaf deeeuwwisseling een van de pijlers onderde Nederlandse economie geweest.Glück Auf, de vertrouwde groetwaarmee de mijnwerkers demijnschacht afdaalden, weerklonknooit meer. De klap van demijnsluitingen kwam hard aan. Een‘way of life’ ging ten onder.Die manier van leven was ontstaan inde eerste twee decennia van detwintigste eeuw. In die periodeontstond er eenmentaliteitsverandering in de snelindustrialiserende mijnstreek.Aanvankelijk paste het Limburgsemeisjes niet te trouwen met een‘arbeider’. Toen die arbeiders naverloop van tijd meer verdienden danboerenknechten en toen de welvaart inde regio toenam, traden ze maar al tegraag en op steeds jongere leeftijd inhet huwelijk met een ‘koempel’. Hetalledaagse leven in de mijnstreek werdbepaald door de mijn en door dekatholieke kerk. Terwijl de ‘koel’ de
belangrijkste werkgever was in demijnstreek, had de kerk eenmonopoliepositie op geestelijk,cultureel en maatschappelijk terrein; zewerkten ten nauwste samen.
Mgr. Poels onderkende hethuisvestingsprobleem in het jongegeïndustrialiseerde gebied en alle doorde kerk ongewenste maatschappelijkegevolgen van dien. In 1911 richtte hijOns Limburg op, een centrale vanwoningbouwverenigingen om hethuisvestingsprobleem voorgoed enadequaat op te lossen. Ons Limburgslaagde in zijn opzet. Talrijke ‘koloniën’kwamen sedertdien tot stand,woonwijken met een geheel eigenwoon- en leefcultuur. Ze lagen niet vervan de mijnzetels, zodat de mijnwerkerte voet of per fiets naar zijn werk kongaan. Van meet af aan was er eenduidelijk verschil binnen deze woon-en leefgemeenschappen tussen dehuisvesting voor ‘beambten’ en‘gewone’ mijnwerkers.
In de beginfase van de steenkolen -industrie kozen Limburgers voor hetzware ondergrondse werk omdat ergeen ander werk was en het goed werdbetaald. De lonen waren omstreeks heteinde van de Eerste Wereldoorlog zeerhoog. Na 1918 zakte de markt voorsteenkool echter in. Hetproductieproces in de mijn moest op deschop. Niet langer maakten demijnbazen groepsakkoorden over dehoeveelheden te winnen steenkolen,maar individuele ‘éénmansakkoorden’.Daardoor konden de directies dearbeiders tegen elkaar uitspelen endaalde de prijs van de arbeid. Zoontstond in de jaren dertig het jaag- endrijfsysteem, zo diep gehaat door demijnwerkers. Er vielen massaontslagen.Buitenlanders vlogen het eerst eruit. Dedirecties maakten misbruik van hettekort aan werkgelegenheid en degevolgen van de economischedepressie. Eén op de drie mijnwerkerswerd werkeloos. Nog jaren nadien
Onder: Mijnwerkers op
weg naar de mijnzetel, de
pungel in de hand. (HG)
Links: Geologische kaart
van Zuid-Limburg uit 1971
door O.S. Kuyl. (CDCK)
Inleidingdoor Jac van den Boogard
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 7
8
keken ervaren mijnwerkers verbitterdom naar hun lotgevallen in de jaren vanhet gehate jaag- en drijfsysteem. Na de oorlog keerde het tij. Steenkoolwas als energiebron onontbeerlijk voorde wederopbouw van Nederland.Mijnwerkers werden in de wattengelegd. Er werd goed verdiend en zelfswaren de koelpieten in de jaren vijftigbereid af te zien van loonsverhogingomdat de economische wederopbouwde Limburgse steenkool broodnodighad. Energie uit steenkool was de kurkwaarop de Nederlandse economiedreef, althans tot 1958.Het tekort aan arbeidskrachten in demijnen na de oorlog ontstond doordatLimburgse jongens steeds minder zinhadden om ondergronds werk teverrichten. Het vuile werk werd nugedaan door gastarbeiders. Ze werdenmet open armen ontvangen, deItalianen – de eerste groep Italianenbegon in 1949 in de mijn Maurits -, deSpanjaarden, de Joegoslaven en vanaf1963 een groeiende groep Marokkanen.
Na de toespraak van Den Uyl in 1965 inde schouwburg van Heerlen was hetduidelijk: Nederlandse steenkool hadafgedaan als energiebron. Dat hadverschillende redenen waarvan debelangrijkste was dat de kolen nietmeer rendabel konden wordengewonnen. Uiteindelijk betekende de
vondst van enorme aardgasvoorradenin het Noorden van het land degenadeklap voor de Limburgsesteenkool. De koempels konden aanvankelijk nietbegrijpen waarom de Limburgsemijnen dicht moesten, terwijl vlak overde grens de mijnarbeid gewoon werdvoortgezet. Toch kwamen ze nietmassaal in verzet. Hun Duitse enBelgische collega’s zouden jaren latergeconfronteerd worden met veelmoeizamer verlopende procedures omde mijnen te sluiten. In de loop van dejaren zeventig groeide dan ookschoorvoetend het inzicht niet alleendat ‘t het enig juiste besluit wasgeweest in 1965, maar ook dat ditbesluit op het enig juiste moment wasgenomen.Toch was men teleurgesteld. Het tempowaarin de mijnen achtereenvolgenswerden gesloten was hoog. Er was nietvoldoende tijd om de toegezegdenieuwe werkgelegenheid te creëren. Inongeveer negen jaar tijd was de gehelesteenkoolindustrie verdwenen. De heleZuid-Limburgse samenlevingondervond de traumatische gevolgenmet massale werkeloosheid, toenamevan de criminaliteit, financiële zorgen,omscholing van jonge mijnwerkers envervroegde pensionering van deoudere werknemers. Tegelijk met demijnsluitingen liepen de kerken leeg.
Ook de mijnwerkers voelden zich nietmeer thuis in de kerk. Tot overmaat vanramp viel ook het sociaal-psychologische vangnet van de kerkweg. De overheid probeerde die taakover te nemen. Dat kon nietverhinderen dat de hele socialestructuur van de mijnstreek instortte.Ook de Limburger stapte over vansteenkool op aardgas. Het vak vanmijnwerker behoorde definitief tot hetverleden en daarmee verdween ookhun geheel eigen leefwijze.
Links: Ophaalmachinist
Zeelen in 1947 aan het
werk in de Domaniale
Mijn. (CDCK, DSM)
Rechts: Het Fonds voor
Sociale Instellingen
exploiteerde een
pungelwasserij waar ook
de werkkledij werd
versteld. (SHCL)
Onder: Op 17 december
1965 kondigde de
minister van
Economische Zaken Joop
den Uyl in de Heerlense
Stadsschouwburg aan
dat de mijnen gingen
sluiten. (SHCL)
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 8
9
Steenkool werd in het Land van Roderond Kerkrade, al sedert demiddeleeuwen gedolven in het dal vande Worms. Dit riviertje had diepeterrassen in de oevers uitgesleten endeze doorsneden verschillendesteenkoollagen. Later werd de abdijvan Kloosterrade het centrum vansteenkoolwinning, zij het opbescheiden schaal. Uit dit prille beginontstond een industrieel landschap metdertien mijnzetels.
Domaniale Mijn
De ‘Domaniale’ lag in Kerkrade. Zewas in productie van 1815 tot 1969 enproduceerde in totaal 37.990.000 tonsteenkool. De mijn beschikte over zesschachten. De naam stamt uit de Fransetijd toen de goederen van de abdij vanRode – waaronder de mijn – werdengeconfisqueerd. De concessie werdgecombineerd met die van de Neuprickin Bleijerheide, een oude mijn diewegens wateroverlast in 1904 moestsluiten.Eigenlijk is de Domaniale nooitwinstgevend geweest; in 1966 kocht deregering het merendeel van deaandelen toen de mijn in feite aan haareinde was. Een deel van hetconcessiegebied lag op Duitse bodem.
De concessie was bijna uitgehold. Tochwas er nog genoeg steenkool om het uitte houden tot 1980. Dat mocht nietbaten: in 1969 werd een van de oudsteEuropese mijnen gesloten. Van deDomaniale rest slechts de fraaieNullandschacht.
Willem-Sophia Mijn
De Willem-Sophia Mijn lag inSpekholzerheide. Ze produceerde van1902 tot 1970 22.678.000 ton steenkool.De mijn beschikte over vijf schachten.De beide concessies ‘Willem’ en‘Sophia’ werden in 1860 en 1861gegeven aan de NederlandseBergwerkvereniging in Den Haag.Twee decennia later was de verenigingbankroet omdat ze vanwege dedrassige bodem er niet in slaagde eenschacht aan te leggen. Vlak voor deeeuwwisseling werden beideconcessies verkocht aan een Belgischemaatschappij die vervolgens gebruikmaakte van de ‘bevriezingsmethode’van de Duitse mijnbouwkundigePoetsch om twee schachten uit te boren.In 1902 begon de mijn met de productievan steenkool voor de huisbrand. DeDuitse ‘Melanie’-concessie werd in1950 aan de mijn toegevoegd. In 1970sloot het bedrijf zijn poorten.
Oranje-Nassau Mijn I
De Oranje-Nassau Mijn I lag inHeerlen; 31.978.000 ton steenkoolproduceerde ze van 1899 tot 1974. Demijn beschikte over twee schachten.Tussen 1905 en 1912 werd een derdeschacht gebouwd.De mijn lag pal naast het Heerlensestation. Van de O-N I rest nog hetschachtgebouw nummer 2 en hetophaalgebouw waarin hetMijnmuseum is ingericht. De O-N Iwas de oudste van alle O-N-mijnen. Ophet terrein waren ook nog verschillendewasgebouwen en eenelectriciteitscentrale. De twee hogeschoorstenen - ‘Lange Jan’ en ‘LangeLies’ - en de kolossale koeltorenshebben decennialang de skyline vanHeerlen bepaald.
Oranje-Nassau Mijn II
De Oranje-Nassau Mijn II inSchaesberg produceerde van 1904 tot1971 34.065.000 ton steenkool. De mijnhad twee schachten. Schaesberg laggunstig ten opzichte van de spoorwegtussen Herzogenrath, Heerlen enSittard. De concessie was in handenvan Carl Honigmann, die in 1899 begonmet de aanleg van twee schachten. In1904 kwam het eerste karretje metsteenkool voor de huisbrand naarboven. De ON II werd een ‘familiemijn’genoemd. Hele gezinnen – vaders enzonen - werkten in deze mijn.
Oranje-Nassau Mijn III
De mijn in Heerlerheide produceerdevan 1914 tot 1973 38.265.000 tonsteenkool. De O-N III bezat één schachtvlakbij Ganzeweide en eenventilatieschacht op deBrunssumerheide. Dezeventilatieschacht werd tot eenzelfstandige mijn uitgebouwd, de O-NIV. Na de fusie in 1966 functioneerde devoormalige hoofdschacht van de O-NIV als tweede schacht voor vervoer van
De twaalf mijnzetelsdoor Jac van den Boogard
Onder: De Domaniale Mijn
in Kerkrade in de jaren
zestig. (SHCL)
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 9
De Oranje-Nassaumijn I in
Heerlen omstreeks 1965.
(HG)
10
personen en producten van de O-N III.De mijn sloot haar poorten op 3augustus 1973. De schachten werdengevuld en de bovengrondsebouwwerken vielen ten prooi aan deslopershamer. In 1910 was menbegonnen met de aanleg van de mijn.De boerenhofstede Rennemig werdafgebroken om plaats te maken vooreen mijnwerkerskolonie. Ondergrondsbracht men een verbinding tot standmet de O-N I, waardoor de elektriciteitvoor de derde O-N-mijn kon wordenaangeleverd. De mijn, vanaf 1914 inproductie, was de meest productievevan alle O-N mijnen. De mijn ging toteen diepte van 825 meter, dieper danalle andere O-N-mijnen.
Oranje-Nassau Mijn IV
De mijn lag op de Heksenberg inHeerlen en bezat één schacht. Zeproduceerde van 1927 tot 1966 in totaal13.754.000 ton steenkool.In 1910 begon men met het aanleggenvan een ventilatieschacht voor de O-NIII. Al snel wijzigde men de plannen engroef men een echte mijnschacht vooreen nieuwe mijn. Pas in 1927 kwam deO-N IV in productie, de kleinste vanalle O-N-mijnen. In 1966 werden de
ondergrondse bedrijven van O-N III ende O-N IV samengevoegd. Demijngebouwen van de O-N IV werdengesloopt, uitgezonderd de schacht, diede tweede schacht van de O-N III werd.Later stichtte Sigrano op dit terrein eengroeve voor de winning vanzilverzand.
De Mijn Laura (Laura &Vereeniging)
De Laura lag in Eygelshoven. De mijnwas in productie van 1905 tot 1968 enproduceerde 31.885.000 ton steenkool.Ze bezat twee schachten; ze werdgesloten in 1968. De naam Laura &Vereeniging stamt uit 1887; de zetel vande Maatschappij was in Brussel. In 1901begon men met de aanleg van de eersteschacht, een jaar later met de aanlegvan de tweede. De schachten werdenWilhelmina en Hendrik genoemd. DeLaura ging dicht in 1968 en op hetmijnterrein is een woonwijk verrezen.
De Mijn Julia (Laura &Vereeniging)
De mijn Julia (Eygelshoven) was inproductie van 1926 tot 1974 en leverdein die periode 31.963.000 ton kolen.
Ook de Julia bezat twee schachten. Zewas een van de modernste mijnen inEuropa en sloot als een van de laatstemijnen in Limburg. In 1921 begonnenLaura & Vereeniging met de aanlegvan schachten voor de nieuwe mijnJulia. In 1926 was de mijnoperationeel. In de jaren 1950 was hetmogelijk de Laura en de Julia teverbinden met drie tunnels dwarsdoor de Feldbissbreuk.De Julia ging dicht in december 1974. Ophet mijnterrein is nu industrie gevestigd,waaronder het bedrijf ‘Laura Metaal’.
De Staatsmijn Wilhelmina
De Wilhelmina lag in Terwinselen. Zewas in productie van 1906 tot 1969 enproduceerde in die periode 59.235.000ton steenkool. Ze beschikte over tweeschachten. De Wilhelmina was deeerste en de kleinste van deStaatsmijnen. Ze produceerde kolenvoor de huisbrand, net als denabijgelegen mijnen Laura, OranjeNassau II en de Domaniale Mijn. Hetconcessiegebied van de Wilhelminawerd begrensd door deconcessiegebieden van deze driemijnen. Daarom kon de Wilhelmina naeen paar decennia alleen nog maar
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 10
11
verder de diepte ingaan, maar nietbovengronds uitbreiden.
De Staatsmijn Emma
De mijn in Hoensbroek produceerde van1911 tot 1973 109.032.000 ton steenkool.De Emma ging van start met tweeschachten. Dat werden er in 1939 drie.Tenslotte werd van 1947 tot 1956 eenvierde schacht gebouwd. In deze mijnwerden vooral gasrijke steenkoollagenaangeboord. Deze steenkool was voor deindustrie bestemd, in het bijzonder voorde cokesfabriek bij Beek. In de beste jarenhad de mijn maar liefst 10.000werknemers waarvan 6.000ondergronds. Het ondergrondseoppervlak van de mijn, 7.235 hectare,strekte zich rond de centrale schacht inHoensbroek uit in zuidelijke de richtingnaar kasteel Hoensbroek, innoordoostelijke richting naar Puth enOirsbeek en westwaarts tot de dorpjesNuth en Schinnen. Het noordelijke deelvan het concessiegebied is nooitgeëxploiteerd.
De Staatsmijn Hendrik
De Hendrik lag in Rumpen, gemeenteBrunssum. Ze was in productie van1915 tot 1963, toen ze werdgeïntegreerd met de Emma. In dieperiode werden 61.203.000 tonsteenkool geproduceerd. De mijn hadvier schachten, waarvan de nummers 1,
2 en 4 op het eigenlijk mijnterreinlagen. Voorts had ze eenventilatieschacht (nummer 3) enkelekilometers naar het zuidoosten, in eenbos bij het dorp Nieuwenhagen. Indeze mijn werd gasrijke steenkoolgewonnen voor de productie vancokes. Ten noorden van deFeldbissbreuk, die dwars door Zuid-Limburg loopt, zitten diep gelegenlagen gasrijke steenkool. Daarvoormoest men tot een diepte van
respectievelijk 700 en 855 meter gaan.Het niveau van 855 meter ondergrondswerd in 1959 voltooid. Schacht 4 reiktein 1959 tot een diepte van eenkilometer: de diepste schacht van alleNederlandse steenkolenmijnen.
De Staatsmijn Maurits
De Maurits lag in Lutterade vlakbijGeleen. Er werd van 1926 tot 196796.214.000 ton steenkool geproduceerd.De mijn beschikte over twee schachten.In 1916 werd een begin gemaakt met deconstructie van de schachten. Pas tienjaar later werd de mijn in productiegenomen. Bij de uitbreidingen van hetbedrijf in de late jaren 1940 en 1950bereikte men een diepte van 810 meter.De derde schacht werd voltooid in 1958en op dat moment was de Maurits degrootste mijn met twee schachten terwereld, tevens de grootstesteenkolenmijn in Limburg. Toen rond1960 het economisch tij keerde, was hetduidelijk dat de Maurits als een van deeerste haar poorten zou moeten sluiten.De mijn ging dicht in 1967; allemijngebouwen werden met de grondgelijk gemaakt.Al enkele decennia daarvoor waren deStaatsmijnen begonnen met deproductie van cokes en gas in hetStikstof Bindings Bedrijf (SBB). Nasluiting van de Maurits werd datbedrijf uitgebouwd tot hetinternationale chemieconcern DSM.
Rechts: Een
stoomlocomotief rond
1950 voor de Staatsmijn
Emma.
Onder: De laatste kolen
uit Staatsmijn Wilhelmina
werd op 1 augustus 1969
naar boven gehaald.
(DSM)
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 11
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 12
Links: Schaften in de
pijler. De dorst moest
constant gelest worden!
Deze vrolijk ogende
koempel heeft zijn jas
uitgetrokken. De warmte
onder in de mijnschacht
was soms ondraaglijk. De
outfit van de mijn werker
was eenvoudig. Leren
riemen waren uit den
boze, want leer neemt te
veel vocht op. Dat
veroorzaakt alleen maar
eczeem. (SHCL)
Rechtsboven: In het
glooiende Limburgse
landschap verschenen in
de eerste jaren van de
twintigste eeuw de
silhouetten van de
steenkolenmijnen. Zuid-
Limburg werd van
overwegend agrarisch tot
een industrieel gebied.
Op de achtergrond de
contouren van een
steenkolenmijn. Links
de steenberg. (HG)
Rechtsonder: Limburgse
boerenmeisjes op weg
naar de markt in Aken. In
een korf aan de arm werd
de boter in kluiten mee -
gevoerd. Was het warm
dan werd elke klont
beschermd door een
koolblad. Soms werd de
korf op het hoofd
gedragen. Dan werd eerst
een ringvormig kussen
op het hoofd gelegd. De
Limburgse boeren -
meisjes dekten de boter -
korven af met een fijne
witte doek. (SHCL)
Vóór 1900 verdienden de meestemensen in Zuid-Limburg hun brood inde landbouw. Limburg was bovendieneen katholieke streek. Adel en kerkhadden het voor het zeggen. Na 1900verliep de opkomst van de steenkolen -mijnbouw razendsnel. In de hoop opeen goed belegde boterham, trokkenvelen naar de mijnstreek. De boeren -samenleving veranderde in eengeïndustrialiseerde samenleving endat had natuurlijk gevolgen voor hetalledaagse leven.In het oude agrarische Limburg dreefde vrouw samen met de man deboerderij. Door de industrialisatieveranderde dat. De vrouw verzorgde hethuishouden, zorgde voor de kinderenen bepaalde eigenlijk hoe het dagelijksleven eruit zag. De man verdiende hetgeld buitenshuis en de vrouw gaf hetuit. In dit traditionele rollenpatroonkwam nauwelijks enige veranderingtot de sluiting van de mijnen.In de jaren twintig en dertig waren delonen in de mijnen niet hoog, maar inde jaren vijftig werd er echt goedverdiend. De mijnstreek werd vroegwelvarend en dat was in de gezinnen temerken. Hier en daar verscheen zelfseen auto voor de deur. Aan die wel -varendheid kwam een einde toen Joopden Uyl, minister van EconomischeZaken, in december 1965 in de
13
Tot in de jaren twintig van de vorige eeuw zag men Limburgse boerenmeisjes met manden boter te voet naar demarkt in Aken gaan. Zij liepen door een landschap datlangzamerhand helemaal zou veranderen. Spoedig stakenboven de wuivende korenvelden en de met Limburgsehagen omgeven weilanden de markante silhouetten uit vanrokende schoorstenen, schachttorens en hoge steenbergen.Zij markeerden de overgang van een boerensamenlevingnaar een maatschappij waarin de fabriek bepalend was.Met de bouw van de kolonieën, de uitbreiding van de steen -kolenmijnen en de welvaart die dat bracht, veranderde ookhet alledaagse leven in de mijnstreek.
Het dagelijks levendoor Jac van den Boogard
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 13
14
(O.N. II) en 1973 (O.N. III en IV). Voorde O.N. I begon men in 1893 in Heerlenmet het graven van twee schachten.Vijf jaar later werden twee schachtenaangelegd in Schaesberg voor deOranje-Nassau II. Weer een jaar later,in 1899, werd de Oranje-Nassau Idaadwerkelijk in productie genomen.De ingebruikname van deze eerstegrootschalig opgezette kolenmijn washet startsein voor de bloeitijd van deLimburgse steenkoolwinning.
gegaan. De mijn sloot in 1969. DeOranje-Nassau Mijnen – in de volks -mond O.N. I tot en met IV – werden inexploitatie genomen in 1899, 1904, 1914en 1927. In de jaren zeventig werden zealle vier opgeheven. De laatste kolenkwam naar boven in 1974 (O.N. I), 1971
Heerlense schouwburg de sluiting vande mijnen aankondigde. De daaropvolgende neergang van de mijnstreekliep gelijk op met de leegloop van dekerken. De kerk had het alledaagseleven voor een groot deel bepaald. Devrouwenemancipatie was echter ooktot de mijnwerkersvrouw door -gedrongen. De mijnsluiting versneldede omwenteling in het rollenpatroontussen man en vrouw.
De eerste mijnen
Omstreeks 1740 begon de abdij vanKloosterrade in het Wormdal bijKerkrade met kolen ontginning. Demijnen van de augustijner monnikenwaren in 1794, in de Franse tijd, inbeslag genomen en tot 1815 uitgebaatonder de naam ‘Mines Domaniales’. In1815 werden ze eigendom van deNeder landse Staat en kregen ze denaam Domaniale Mijnen. Het laatsteproductiejaar van de ‘Domaniale’ was1969. Tot de oudste mijnen behoort ook demijn Neuprick in Kerkrade. Ze was metonderbrekingen al eeuwen in gebruik.Precies in de periode dat de belang -stelling voor steenkoolontginning doorde hoge prijzen weer toenam, moest demijn wegens te grote watertoevloed in1904 haar poorten sluiten. Twee jaartevoren was in Spekholzerheide bijKerkrade de Willem-Sophia van start
Linksboven: Geldkist uit
1773 van de mijn van
Rolduc in Kloosterrade.
Hieruit kregen de mijn -
werkers hun weekloon
betaald door de ‘sjiech -
meister’. (CDCK)
Rechtsboven: Gedenk -
bord waarop de oude
betonnen schacht
Nulland van de voor -
malige Domaniale-mijn
in Kerkrade is afgebeeld.
De schacht is van
opmerkelijke architectuur
en thans een van de
zeldzaam overgebleven
mijnmonumenten. Ze
werd in 1907 in bedrijf
gesteld en biedt tegen -
woordig huisvesting aan
een beeldend kunstenaar.
(CDCK)
Links: Drie directeuren
van de Staats mijnen:
dr. ir. F.K.Th. van Iterson
(1913-1941), mr. dr. W.F.J.
Frowein (1908-1941) en
dr. J.C.F. Bunge (1908-
1935). De foto werd aan
alle beambten aan -
geboden bij gelegenheid
van het 25-jarig jubileum
van de Staatsmijnen in
1927. (HG)
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 14
Boven: Het mijnengebied
in Limburg in kaart
gebracht. De stippellijnen
geven de begrenzing van
de concessiegebieden
aan. Het ingetekende
Julianakanaal was
belangrijk voor het
vervoer van de steenkool.
Het werd geopend in
september 1935.
Rechtsonder is het
‘Miljoenenlijntje’, de
spoorweg Simpelveld-
Kerkrade-Schaesberg, te
zien.
Rechts: De Staatsmijn
Maurits in Geleen die in
1926 in bedrijf kwam. De
Maurits was de jongste
Limburgse mijn,
opgericht in 1923. De mijn
sloot haar poorten in
1967. (EHCSG)
In 1906 ging de Staatsmijn Wilhelminain Terwinselen van start, gevolgd doorde Emma in Treebeek (1911), deHendrik in Brunssum (1915) en deMaurits in Geleen (1923). De laatstedrie sloten hun poorten in 1967(Maurits) en 1973 (Emma en Hendrik).De beide mijn zetels van Laura&Vereeniging gingen bij Eygelshovenvan start in 1905 (Laura) en 1926 (Julia).Beide mijnen werden gesloten in 1974,samen met de laatste mijn, de O.N. I.
Van boerenmeisje naarmijnwerkersvrouw
De boerenmeisjes met hun manden volboter zag men na verloop van tijd nietmeer. Wel mijnwerkersvrouwen op defiets die de pungel van hun man – in dehaast op de keukentafel achtergelaten –naar de mijnzetel brachten. Detoekomst van Limburgse meisjes lagomstreeks 1900, zoals overal in onsland, in het huwelijk. En vervolgens in
de opvoeding van een grote scharekindertjes. Als je niet in het huwelijks -bootje stapte, was je niet volwaardigvrouw. Je werd met de vingernagewezen als ‘overgebleven’! Wel washet de gewoonte dat één van de veledochters ongetrouwd bleef. Zij moest
de ouders tot ‘aan het einde brengen’.Menige Zuid-Limburgse familie kentnog wel een ongetrouwde tante diedeze taak op zich had genomen. Met de toename van het aantalarbeiders, aangetrokken door de goedeverdiensten in de mijnbouw, werd het
15
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 15
voor Zuid-Limburgse meisjes ooksteeds meer acceptabel om met zo’narbeider, en niet met een boerenzoon, tetrouwen. Gebruiken en gewoonten dieverbonden waren met de boerderijraakten bij hen in onbruik. De mijn -werkersvrouw molk geen koeien meer.Alle energie ging op aan de verzorgingvan het voortdurend groeiende gezin.Het ritme van vaders ploegendienstbepaalde het ritme van het gezin. Deeerste wisseldienst liep van 5 uur’s morgens tot 2 uur ’s middags; detweede ‘sjiech’ van 2 uur ’s middags tot11 uur ’s avonds en de nachtdienst van11 uur ’s avonds tot 5 uur ’s morgens.Gezamenlijke maaltijden op eennormale etenstijd kwamen maar zeldenvoor. De meeste vrouwen kookten éénkeer per dag op een reguliere tijd voorhun kinderen en vervolgens nog eenkeer voor hun man, soms ’s avonds,soms midden in de nacht. De tijdwaarop gegeten en geslapen werd,wisselde voortdurend. Bij nachtdienstmoesten de mijnwerkers overdag hunnachtrust inhalen. Het kostte devrouwen de grootste moeite dekinderen stil te houden als ‘d’r pap’moest slapen. Ook waren de gevolgen
van de ploegendienst voor hetliefdesleven van de ouders groot. Eenen ander bepaalde in ieder geval deslaapplaats van de kinderen in huis. Ineen huis in de mijnkolonie was deouderslaapkamer op de begane grond;de kinderen sliepen boven. Eennormaal geregeld gezinsleven bestondeigenlijk niet bij mijnwerkers. De mijnwerkersvrouwen kenden hetleven ondergronds alleen uit de verhalenvan hun mannen. Merkwaardig genoegleek het of ze nauwelijks angst haddenvoor ongelukken ondergronds, die hentot weduwen konden maken. Of zewisten de gedachte eraan te verdringen.Alles went en een schietgebedje hielpom het gevaar te bezweren. Misschienwas het rotsvaste vertrouwen in devoorspraak van Sint Barbara, patronesvan de mijnwerkers, daaraan wel debet.
Ze zullen het wel regelen
Het ‘mijnwerkersvolkje’ had zo zijngeheel eigen alledaagse leven! Devrouw bepaalde in de praktijk hetgezinsleven en de opvoeding van dekinderen. Ze regelde de betaling van decontributies van kanarievereniging,
harmonie, of zangkoor, ze zorgde dat erop tijd werd gebiecht en dat dezondagse kerkgang niet werd vergetenen ze hield nauw keurig hethuishoudbudget in de gaten. Zo’n taakwerd niet als bijzonder ervaren, maarals vanzelfsprekend. Het hoorde zo datde vrouw zich dienstbaar opstelde, het
Linksboven: In
mijnwerkersgezinnen
moest op de meest
onmogelijke tijden warm
worden gegeten. Het
ritme van vaders ‘sjiechte’
bepaalde het ritme van
het gezin. Soms moest
er midden in de nacht,
soms ’s avonds worden
gekookt. Voor de rest van
het gezin kwam wel op
een normale tijd warm
eten op tafel. (SHCL)
Rechtsboven: Harmen
Meurs schilderde eind
jaren dertig deze
mijnwerkersvrouw. De
onverzettelijkheid van een
doorsnee-mijnwerkers -
vrouw straalt er vanaf.
(CDCK)
16
Gebed in de keuken
Heer ik bid U uit mijn keuken,
Daar ik geen Heilige kan zijn,
Achter stille kloostermuren,
Of in Afrika’s woestijn,
Of in lange meditaties,
Als een vurige novies,
Maak mij heilig door het koken,
En door het wassen van het servies.
Ik heb Martha’s handen nodig,
Maar Maria’s hart nog meer,
En bij het poetsen van de schoenen,
Zie ik Uw sandalen weer,
Ik zie ze gaan in Martha’s woning,
Als ik hier de vloeren boen,
Neem Heer deze meditaties,
Want veel meer kan ik niet doen.
Warm de keuken met Uw liefde,
En verlicht ze met Uw Vree,
En vergeef me al mijn tobben,
Maak mij rustig… en tevree.
Gij, die eens de mensen spijsde,
In de vlakte en aan de zee,
Neem het werk van mijne handen,
Dat ik U ter liefde dee.
Uit: ‘Richtlijnen, maandblad van de KatholiekeArbeiders Vrouwen’, april 1949.
100623_Mijnen_1:030472_MIJNEN01_opmaak 04-01-2011 13:02 Pagina 16