oc rb gr ocrthomasv1.wdfiles.com/local--files/ha5/oc_rb_gr_distr.pdf · @ Interrogative pronoun...
Transcript of oc rb gr ocrthomasv1.wdfiles.com/local--files/ha5/oc_rb_gr_distr.pdf · @ Interrogative pronoun...
Of Course! REFERENCE ENGELS VOOR DE BOVENBOUW
3
Grammatica 53
CD Simple present (o.t.t.: onvoltooid tegenwoordige tijd) 54
0 Present continuous (o.t.t.: onvoltooid tegenwoordige tijd) 55
® Simple past (o.v.t.: onvoltooid verleden tijd) 56
@ Past continuous (o.v.t.: onvoltooid verleden tijd) 56
® Present perfect (v.t.t.: voltooid tegenwoordige tijd) 57
® Present perfect continuous (v.t.t.: voltooid tegenwoordige tijd) 57
(j) Past perfect (v.v.t.: voltooid verleden tijd) 58
® Past perfect continuous (v.v.t.: voltooid verleden tijd) 58
® Future (o.t.t.t.: onvoltooid tegenwoordige toekomende t ijd) 59
@ Making questions and negative sentences (vragen en ontkenningen) 61
@ Passive (lijdende vorm) 62
@ Direct speech and indirect speech (directe rede en indirecte rede) 63
@ Word order (woordvolgorde) 63
@ Gerund 64
@ Adjectives and adverbs (bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden) 65
@ Some confusing adjectives and adverbs 66
@ Comparisons (vergelijkingen) 68
@ Genitive (bezit): 's I ' I of 70
@ Personal pronoun (persoonlijk voornaamwoord) 71
@ Demonstrative pronoun (aanwijzend voornaamwoord) 71
@ Indefinite pronoun (onbepaald voornaamwoord) 72
@ Possessive pronoun (bezittelijk voornaamwoord) 74
@ Relative pronoun (betrekkelijk voornaamwoord) 74
@ Interrogative pronoun (vragend voornaamwoord) 76
@ Auxiliaries (hulpwerkwoorden) 77
@ Want (iets willen van iemand) I make I would like I mind I willing 78
~ lfandwhen 79
@ Sentences with 'if' 80
@) Plural and singular forms (meervoudsvormen en enkelvoudsvormen) 81
@ Definite article (bepaald lidwoord) 83
@ Indefinite article (onbepaald lidwoord) 84
@ Prepositions (voorzetsels) 85
@ Irregular verbs (onregelmatige werkwoorden) 88
Expressions (vaste uitdrukkingenJ 93
Index Expressions 106
Unking words (signaalwoordenJ 113
Grammatica Grammatica beschrijft de systematiek van een
taal, de regels en vaste patronen. De meeste
grammatica van een vreemde taal leer je
vanzelf: door te lezen en door te luisteren naar
gesproken taal en songteksten. Je leert het op
een natuurlijke manier zoals je ooit de patronen
van je moedertaal leerde.
Niet alle grammatica van een vreemde taal leer
je even natuurlijk. Vooral waar de patronen
afwijken van de patronen in je eigen taal, zul je
moeten uitzoeken hoe het precies zit en de
vormen vaak gebruiken om de grammatica er
geed in te krijgen.
Grammatica bestuderen en oefenen helpt dus
om een taal sneller en efficienter te leren. Je
begrijpt teksten beter en je kunt jezelf beter
uitdrukken.
54 GRAMMAR
Tenses (tijden)
G) simple present I often watch 1V. o.t.t. altijd, nooit of regelmatig
0 present continuous
He iswatching1V. o.t.t. nu bezig ofaan de gang
® simple past We got home at 10. o.v.t. een moment in het verleden
© past continuous She was reading when I saw her. o.v.t. toen aan de gang ·-·,,,., ,.H .. , •• ,. · -••H-OO-•••-•HOM .. OOH•mHOMO_O ......... , •• _ ,. ·- ·- ·· ·-·-·-·- ·--·· ' ~--· .. --·-·---OMOHO-OO•H•O-·--·-·-·- ·-·-·- · - ·••o•o• •OOOO-OOOOHOO .. MOHO .... OOH .. OOHOH .... O .. ,,,,._,_,_ , _,_,_ ,. ' •M ......... ,_,,,, .,,,,., . ......................... __ OO••-·-·-· •OO ' ••·---~HOOO--
® present perfect They have lived here for six years. v.t.t. toen tot en met nu
® presentperfect continuous
I have been wait ing for an hour. v. t.t. to en tot en met nu + nadruk
(j) past perfect We had been waiting for an hour. v. v.t. to en tot en met toen
® past perfect continuous
We had lived there for five years by 2012.
v. v.t. to en tot en met toen + nadruk
® future We will/shall arrive there at 9:00 a.m. We are eating out this evening.
I We are going to eat out this evening. Our train leaves at 8:00 a.m.
o. t.t.t. toekomst van plan zijn van plan zijn toekomst
G) Simple present (or present simple) (o. t.t.: onvoltooid tegenwoordige ti jd)
vorm Een werkwoord. Voorbeeld: I live. Bij he / she/ it met-(e)s: He/ she / it lives.
gebruik 1 Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.
I always get up at 6. lk sta alti jd om zes uur op.
Charley often goes out at the weekend. Charley gaat vaak uit in het weekend.
2 Als het een feit is (tijd speelt geen rol).
Water boils at 100 degrees Centigrade. Water kookt bij 100 graden Celcius.
My town lies on the coast. Mijn woonplaats ligt aan de kust.
3 Bij werkwoorden die een zintuigelijke waarneming aangeven (to see, to hear, to taste, to sound, to sme!O .
How does your soup taste? Hoe smaakt jouw soep?
Your idea sounds good. I Jouw idee klinkt goed.
4 Bij werkwoorden die een geestelijke staat (to know, to understand, to believe, to realise, to doubt, enz.) of een voorkeur aangeven (to like, to love, to prefer, to hate, e nz.)
I understand what you mean. lk begrijp wat je bedoelt.
I realise I've been taking the wrong turn. lk besef dat ik de verkeerde afslag heb gekozen.
I hate that programme. lk heb een hekel aan dat programma. I
GRAMMAR
5 Als er sprake is van vaste tijden: aankomst I vertrek I opening I sluiti ng I aanvang I eind enz.
Our train leaves at 8.15 a.m. Onze trein vertrekt om 8.15 uur.
The supermarket closes at 6 p.m. today. De supermarkt sluit vandaag om 18.00 uur.
That film starts at 8.30 p.m. Die film begint om 20.30 uur.
6 Na sommige woorden die naar de toekomst verwijzen (before, after, as soon as, if, until, when).
Don't forget to give this to him before you leave.
I'll call you as soon as I am ready.
Vergeet niet hem dit te geven voordat je vertrekt.
lk bel zo gauw als ik klaar ben.
0 Present continuous (o.t.t.: onvoltooid tegenwoordige tijd)
vorm To be+ werkwoord + -ing. Voorbeeld: She is running. They are laughing.
gebruik 1 lets is nu bezig of aan de gang (en van korte duur).
We're reading war poems in class We lezen momenteel oorlogsgedichten in at the moment. de klas.
Jason is working at the supermarket Jason werkt vandaag in de supermarkt. today.
Why are you watching TV at this time of Waarom kijk je tv op dit moment van de the day? dag?
2 Als de voorbereidingen al zijn getroffen voor iets wat je in de toekomst gaat doen.
Joyce and I are going to a concert this Joyce en ik gaan komend weekend naar weekend. een concert. (De kaartjes zijn al besteld.)
DI! seeing Nick on Friday. Vrijdag ontmoet ik Nick. (De afspraak is al gemaakt.)
3 Als je irritatie wilt aangeven. Je gebruikt de present continuous dan met woorden als always en constantly.
Nina is always gossiping. Nina zit altijd te roddelen.
Anthony is constantly complaining. Anthony zit steeds te klagen.
opmerking Als je geen irritatie wilt aangeven gebruik je de simple present: We always have sushi on Saturday.
55
56 GRAMMAR
® Simple past (o.v.t. : onvoltooid verleden tijd)
vorm Werkwoord +-ed. Voorbeeld: we decided, he believed, we walked, I travelled, she permitted. Je gebruikt de simple past als iets in het verleden is gebeurd I gedaan. Vaak zeg je ook wanneer dat was. Let op! Gebrui k geen have/ has+ voltooid deelwoord. Onregelmatige werkwoorden hebben een eigen vorm: zie biz. 88-91.
gebruik 1 In bevestigende zinnen ('gewone zinnen').
I saw Star Wars: Episode VIII last week. I k heb vorige week Star Wars: Episode VIII gezien.
Nick fell off his bike l'esterda}'. Nick is gisteren van zijn fiets gevallen.
2 Used to I would Als een handeling in het verleden regelmatig werd gedaan, maar nu niet meer.
I used to I would read a lot, but Vroeger las ik veel, maar nu kijk ik meestal nowadays I usually watch TV. tv.
Sid used to / would smoke a lot but he Sid rookte vroeger veel, maar hij is vorig quit last year. jaar gestopt.
3 Als het om een situatie I toestand in het verleden gaat, mag alleen used to worden gebruikt, niet would.
This used to be a school, but now it's a Dit was ooit een school, maar nu is het een gym. sportschool.
My mum used to have a sports car. Mijn moeder had vroeger een sportauto (nu niet meer).
4 In ontkennende zinnen gebruik je didn't use to.
I didn't use to like rap, but now I do. I 1k hield vroeger niet van rap, maar nu wel.
© Past continuous (o.v.t.: onvoltooid verleden tijd)
vorm Was/ Were+ werkwoord + -ing. Voorbeeld: I was watching. We were rehearsing.
gebruik 1 lets was op een bepaald moment in het verleden aan de gang (en van korte duur).
At 11 o'clock I was still doing my Orn elf uur was ik nog steeds huiswerk aan homework. het doen.
Rick was sleeping when the teacher Rick zat te slapen (sliep) toen de docent came in. binnen kwam.
2 lets was aan de gang (past continuous) en werd door iets anders onderbroken (simple past).
Mark had an accident when he was Mark kreeg een ongeluk toen hij naar huis cycling home. fietste.
Were you playing tennis when it started Was je aan het tennissen toen het begon te to rain? regenen?
GRAMMAR
opmerking
Als twee handelingen na elkaar plaatsvi nden, gebruik je twee keer de simple past:
When I got home, I had a cup of tea. en: Als twee handelingen tegelij kertijd plaatsvinden, gebruik je twee keer de past continuous:
While my sister was watching T\I, I was listening to music.
® Presentperfect(v.t.t. : voltooid tegenwoordige tijd)
vorm To have+ voltooid deelwoord. Voorbeeld: I have slept. She has been.
gebruik 1 Als iets in het verleden is begonnen en nog steeds voortduurt. Vaak in zinnen met for I since+ tijdsbepaling en vraagzinnen met How long ... ?
Lisa has been my friend for five years now. Lisa is al vijf jaar mijn vriendin.
I have had a room of my own since I lk heb een eigen kamer sinds mijn was 12. twaalfde.
How long have you known each other? Hoelang kennen jullie elkaar? -
2 Vaak met korte bijwoorden als: always, never, ever, (not) yet, already of just. Gebruik just om aan te geven dat de handeling net is afgelopen.
I've always wondered about that. Dat heb ik me altijd afgevraagd.
We've never beaten that team yet. Wij hebben dat elftal nog nooit verslagen.
Has Mike already had a party? Heeft Mike al een feest gegeven?
I've just had a word with him. lk heb net met hem gesproken.
3 Als de nadruk van een handeling uit het verleden ligt op het resultaat nu.
I've read your email. lk heb je e-mail gelezen. (lk weet dus nu wat erin staat.)
Drake has painted that door. Drake heeft de deur geverfd. (Hij is dus nu nog nat.)
® Present perfect continuous (v.t.t.: voltooid tegenwoordige tijd)
vorm Have+ been+ werkwoord + -ing. Voorbeeld: I have been waiting. He has been trying.
gebruik 1 Als iets in het verleden is begonnen en nog steeds voortduurt en de nadruk ligt op de tijdsduur: de sprekervindt iets tang duren (er kan sprake zijn van irritatie).
We've been playing for hours and still J We spelen al uren en het spel is nog niet the game isn't over. afgelopen.
We've been partying since 11 p.m. Wij feesten al sinds elf uur.
2 Als je wilt benadrukken dat een handeling enige tijd aan de gang is geweest en net is afgelopen.
She has been crying. Her eyes are still wet. Zij heeft gehuild. Haar ogen zijn nog nat.
I've been running. I'm exhausted. lk heb gerend. lk ben uitgeput.
57
I
58 GRAMMAR
0 Past perfect (v.v.t.: voltooid verleden tijd)
vorm I
Had+ voltooid deelwoord. Voorbeeld: I had slept. She had been.
gebruik 1 Als het belangrijk is om aan te geven dat de ene handeling was afgelopen toen de andere began.
When he got to the gate, the plane had Toen hij bij de gate aankwam was het taken off. vliegtuig al weg.
I watched TV after I had done my Nadat ik mijn huiswerk af had, ging ik tv homework. kijken.
2 Alsop een bepaald moment in het verleden een handeling oftoestand al een tijd duurde.
When I started my studies, I had worked Toen ik ging studeren, werkte ik al twee in a bar for two years. jaar in een bar.
They had known each other fo r six years Ze kenden elkaar zes jaar toen ze trouw· when they got married. den.
3 Conditional sentences (/f-zinnen: zinnen en bijzinnen die metif beginnen)
If they had left earlier, they might have Als ze eerder waren vertrokken hadden ze caught the plane. het vliegtuig kunnen halen.
4 Indirect speech (indirecte rede)
Directe rede: 'I didn't see her, ' he said. lndirecte rede: He told me (that) he hadn't seen her.
Directe rede: 'I have never been to Scotland.' lndirecte rede: She said (that) she had never been to Scotland.
® Past perfect continuous (v.v.t.: voltooid verleden tijd)
vorm Had+ been+ werkwoord + -ing. Voorbeeld: It had been raining for days and the ground was still wet.
gebruik Als de nadruk op de tijdsduur ligt en het een periode in het verleden betreft: de spreker vond iets lang duren (er kan sprake zijn van irritatie).
He had been playing guitar since he was ten years old.
We had been waiting for an hour when he finally arrived.
Hij speelde al gitaar sinds zijn t iende.
We stonden al een uur op hem te wacht en to en hij eindelijk kwam.
GRAMMAR
® Future (o.t.t.t. : onvoltooid tegenwoordige toekomende tijd)
vorm
gebruik
Het Engels kent vier vormen om de toekomende tijd aan te geven: 1 will I shall+ werkwoord 2 de present continuous 3 be +going to 4 de simple present
Future 1
I Will I shall+ werkwoord. Voorbeeld: We will I shall arrive there at9:00 a.m.
1a Will I shall+ werkwoord gebruik je om aan te geven dat iets in de toekomst gaat gebeuren.
It will rain tomorrow. [ Morgen regent het.
Bij I en we mag je kiezen tussen will en shall.
I'm sure we shall / will enjoy ourselves lk weet zeker dat wi j ons morgen (zullen) tomorrow. vermaken.
I will / shall be rich one day. Ooit zal ik nog eens rijk zijn.
We will / shall be there in an hour. We zijn er over een uur. - -
Shall is verplicht bij I en we als je een voorstel doet of als je naar iemands voorkeur of besluit vraagt.
Shall we go to the cinema tomorrow? Zullen we morgen naar de bioscoop gaan?
When shall I come and visit you? Wanneer zal ik je bezoeken?
How on earth shall we deal with it? Hoe zullen we het in hemelsnaam aanpakken?
-Will is verplicht bij I en we als je om informatie vraagt.
When will we arrive at the airport? Wanneer komen we aan op de luchthaven?
How soon will I get the results? Hoe snel krijg ik de uitslag?
1b Will/ Shall gebruik je als je je iets voorneemt op het moment dat je het zegt (vooral als een zin begint met I think).
I think I will stay at home this evening. lk denk dat i k vanavond thuisblijf.
The phone's ringing. I' ll answer it. De telefoon gaat. lk neem wel op.
1C Na een wens, veronderstelling, belofte, aanbod ofvoorspelling kun je will I shall gebruiken.
I think/ hope/ am sure that he will lk denk / hoop/ weet zeker dat hij me nog phone me. belt.
I promise I'll pay the money back. lk beloof dat ik het geld terugbetaal.
We'll pick you up at the station if you We halen je bij het station op als je wilt. like.
I shall be rich one day. lk word nog eens rijk.
59
}}
60 GRAMMAR
vorm Future 2
De present continuous: be+ werkwoord + -ing. Voorbeeld: We are eating out this evening.
gebruik De present continuous kan naar de toekomst verwijzen als er sprake is van een afspraak of van plannen waarvoor al voorbereidingen getroffen zijn.
vorm
gebruik
Next week I am eat ing out with my girlfriend.
In July we're going on holiday to Italy.
We are getting married next month.
Future 3
lk ga volgende week met mijn vri endin uit eten. (De reservering is al geboekt.)
In juli gaan we naar ltalie op vakant ie. (De vakantie i s al geboekt.)
Wij gaan volgende maand t rouwen.
Be+ going to . Voorbeeld: We are going to eat out this evening.
3a Be+ going to kan naar de toekomst verwijzen als er sprake is van een bestaand plan.
JustEat is going to start delivering JustEat gaat maaltijden bezorgen met takeaways with robots. robots.
My mum is going to get a new car. Mijn moeder krijgt een nieuwe auto.
3b Be+ going to gebruik je als er op een moment duidelijke aanwijzingen zi jn dater iets gaat gebeuren.
Look at those clouds! It's going to rain. Kijk eens naar die wolken! Het gaat regenen.
The bridge is open; I'm going to be late De brug is open, ik kom te laat op school. for school.
My sister is going to have a baby next Mijn zus krijgt vo lgende maand een baby. month.
vorm Future 4 De simple present. Voorbeeld: Our train leaves at 8:00 a.m.
gebruik Als er sprake is van vaste tijden: aankomst I vertrek I opening I sluiting I aanvang I eind enz.
Your train leaves at 8:00 a.m. Je trein vertrekt om 8.oo uur.
The supermarket closes at 6:00 p.m. today. De supermarkt sluit vandaag om 18.00 uur.
Our next show is on Thursday. Onze volgende voorstelling is op donderdag. I
GRAMMAR
@ Making questions and negative sentences (vragen en ontkenningen)
vorm Bij zinnen in de simple present.
gebruik 1 Vragende en ontkennende zinnen maak je met to do+ hele werkwoord als er geen ander hulpwerkwoord in de zin staat.
vorm
gebruik
I know her. I Do I know her? I don't know her.
He knows her. Does he know her? He doesn't know her.
2 Vragende en ontkennende zinnen met to be of een hulpwerkwoord maak je net als in het Nederlands.
She is old. Is she old? She isn't o ld.
You can speak French. Can you speak French? You can't speak French.
I must go now. Must you go now? You mustn't go yet.
We shall tell him. I Shall we tell him? We shan't tell him.
3 Bij het werkwoord to have gebruik je soms to do, maar in bepaalde gevallen niet.
Als to have een handeling aangeeft, gebruik je to do.
I Does she have lunch at ~e doesn't have lunch at 1 p.m.? p.m.
---
She has lunch at 1 p.m.
Als to have bezit aangeeft, gebruik je met got geen to do, zonder got gebru ik je wel to do.
I've got a car.
I have a car.
Have you got a car?
Do you have a car?
I haven't got a car.
I don't have a car.
Als to have als hulpwerkwoord in de v.t.t. wordt gebruikt, gebruikje geen to do.
She has left. I Has she left? I She hasn't left.
Bij zinnen in de simple past.
1 Vragende en ontkennende zinnen maak je met did + hele werkwoord als er geen ander hulpwerkwoord in de zin staat.
I went fast. I Did I go fast? I 1 didn't go fast.
2 Vragende en ontkennende zinnen met to be of een hulpwerkwoord maak je net als in het Nederlands.
She was at home last Was she at home last night? She wasn't at home last night. night.
You were there yesterday. Were you there yesterday? You weren't there yester-day.
I could enter the house. Could you enter the house? I couldn't enter the house.
He would help us. Would he help us? He wouldn't help us.
61
62 GRAMMAR
@ Passive (lijdende vorm)
vorm To be+ voltooid deelwoord. Voorbeeld: The car is washed. The house was sold.
Simple present (o.t.t.): I am not trusted. Simple past (o.v.t.): The thief was arrested. Present perfect (v.t.t.): The parcel has been posted. Past perfect (v.v.t.): You had been warned. Future (o.t.t.): You will be informed.
gebruik 1 Het onderwerp ondergaat de handeling en verricht deze dus niet zelf. De passive gebruik je vooral als het niet belangrijk is wie het doet.
The book will be sent tomorrow. Het boek wordt morgen opgestuurd.
Has the name of the winner already been Is de naam van de winnaar al bekend-announced? gemaakt?
2 Als het wet belangrijk is te weten wie de handeling uitvoert, dan gebruik je by.
The first prize was won by my brother. De eerste prijs werd door mijn broer gewonnen.
The girl had been bitten by a dog. Het meisje was door een hond gebeten.
3 De Nederlandse constructie met 'er' in een lijdende zin vertaal je in het Engels nooit met there. In plaats daarvan wordt een ander woord het onderwerp van de zin.
Too little attention has been paid to this Er is te wein ig aandacht besteed aan deze issue. kwestie.
4 Er zijn in het Engels wel lijdende constructies met 'er', daarbij wordt it gebrui kt. In zinnen waar je in het Nederlands 'men' gebruikt kun je in het Engels ook it gebruiken.
It is/ has been said that he is very ill. Er wordt I is gezegd I Men zegt dat h ij erg I ziek is.
It was I has been decided to build a new Er was I Men heeft besloten om een nieuw stadium. stadion te bouwen.
It is expected .. . Er wordt verwacht ... I Men verwacht ...
It was thought ... Er werd gedacht ... I Men dacht ...
It has been feared ... Er is gevreesd ... I Men heeft gevreesd ...
It had been decided ... Er was besloten ... I Men had besloten ...
5 Waar in het Nederlands de meewerkend voorwerpsvorm (object pronoun) wordt gebruikt aan het begin van een lijdende zin wordt in het Engels het persoonlijk voornaamwoord (subject pronoun) gebruikt.
We were informed ... Ons werd meegedeeld ...
I have been asked ... Mij is gevraagd ...
He had been told ... Hem was verteld ...
GRAMMAR 63
@ Direct speech and indirect speech (directe rede en indirecte rede)
vorm Bij de indirecte rede warden in het Engels, net als in het Nederlands, de werkwoordstijden vaak omgezet.
Directe rede lndirecte rede Ze zei: 'lk ben thuis'. Ze zei dat ze thuis was.
gebruik 1 Direct speech: present (o.t.t.) Indirect speech: past (o.v .t.)
She said: ' I'm at home.' She said (that) she was at home.
They said: 'We don't agree.' They said (that) they didn't agree.
She said: 'You must come at once.' She said (that) I had to come at once.
He wondered: 'Will she be there next He wondered if she would be there next week?' week.
2 Direct speech: past (o.v.t.) Indirect speech: past perfect (v.v.t.)
She said: 'I was in New York last year.' She said (that) she had been in New York the previous year.
They said: 'We saw Nick's teacher They said (that) they had seen Nick's yesterday.' teacher the day before.
3 Direct speech: present perfect (v.t.t.) Indirect speech: past perfect (v.v.t.) have+ voltooid deelwoord had+ voltooid deelwoord
He says: 'I have been fired.' He said (that) he had been fired.
They shout: 'She has done it.' They shouted (that) she had done it.
@ Word order (woordvolgorde)
vorm Er zijn een paar belangrijke regels rand woordvolgorde in het Engels.
gebruik 1 In bevestigende zinnen is de zinsvolgorde: onderwerp - gezegde.
Yesterday he met her at a party. Gisteren ontmoette hij haarop een feestje.
And then his best friend arrived. En toen arriveerde zijn beste vriend.
2 De werkwoorden staan bij elkaar.
I have told her. lk heb het haar verteld.
We had come by bus. We waren met de bus gekomen.
3 Bepalingen van tijd staan vooraan of helemaal achteraan in de zin.
I talked to him yesterday. lk heb hem gisteren gesproken.
Last week I ran into an old classmate of lk kwam vorige week een oude klasgenoot mine. tegen.
4 Bepalingen van plaats komen v66r bepalingen van tijd als ze naast elkaar staan.
We can eat something at the station at We kunnen om zes uur op het station iets 6 o'clock. eten.
}}
64 GRAMMAR
5a Bijwoorden van onbepaalde tijd (always, never, sometimes, often, seldom, usually) en already, soon, almost, also, probably, nearly, certainly komen v66r het werkwoord als er een werkwoord in een zin(sdeel) staat.
I often get headaches. lk krijg vaak hoofdpijn.
He probably thinks we don't like him. Hij denkt waarschijnlijkdat wi j hem niet mogen.
5b Zet deze bijwoorden (sa) na het eerste hulpwerkwoord als er meer werkwoorden in de zin staan.
She would never have said anything Zoiets zou zij nooit gezegd hebben. like that.
They had nearly lost their money. Ze waren bijna hun geld verlo ren.
5c Zet deze bijwoorden (sa) na de vormen van to be (am, are, is, was, were) .
We were seldom in our hotel room. Wij zaten zelden in onze hotelkamer.
He was also at the party. Hij was ook op het feest.
5d Zet deze bijwoorden (sa) in vragende zinnen na het onderwerp.
Does he always walk away when he's Loopt hij altijd weg als hij kwaad is? angry?
Will that band also visitThe Hague? Treedt die band ook op in Den Haag?
6 Zet in korte bevestigingen die met so I neither beginnen, een hulpwerkwoord v66r het onderwerp.
Jenny liked him a lot. So did Kim.
I have seen that show. So have my friends.
Roy can' t visit you. Neither can Tracy.
@ Gerund
vorm Werkwoord + -ing, zonder een vorm van to be. Het is een werkwoord dat als zelfstandig naamwoord wordt gebruikt.
gebruik 1 Na voorzetsels als about, without, to, from, for, on, of.
My parents are talking about going out.
I look forward to meeting you.
What's the chance of winning that match?
Mijn ouders hebben het erover om uit te gaan.
lk zie ernaar uit je te ontmoeten.
Hoe groot is de kans om die wedstrijd te winnen?
I
GRAMMAR 65
2 Na bepaalde werkwoorden, zoals to hate, to like, to stop, to prefer, to enjoy, to avoid, to I remember, to refuse, to mind, to keep, to spend.
So you have stopped bit ing your nails! Dus je bent opgehouden met nagelbijten! I Why do you always try to avoid meeting Waarom probeer jij hem alt ijd te ontlopen? him?
I don't mind travelling by train every day. lk vind het niet ergelke dag met de trein te reizen.
He spends his time reading and Hij brengt zijn tijd door met lezen en swimming. zwemmen.
3 Als (deel van het) onderwerp.
Following his advice could get you into Zijn advies opvolgen zou je in problemen trouble. kunnen
Criticising others is so easy. Anderen bekritiseren is zo gemakkelijk.
4 Na enkele woorden en uitdrukkingen, zoa ls to feel like, it's no use, it's worth, there's no, be busy, can't help.
Do you feel like going out on Friday? Heb je zin om vrijdag uit te gaan?
It's no use telling him. Het heeft geen zin hem dat te vertellen.
That film is worth seeing. Die film is het zien waard.
There's no denying he sings well. Het valt niet te ontkennen dat hij goed zingt.
@ Adjectiv-and adverbs (bijvoeglijke naamwoorden en bijwoorden)
vorm Bijvoeglijk naamwoord: adjective
gebruik 1 Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Je kunt de vraag stellen: 'Wat voor ... ?'
The view was wonderful. Het uitzicht was prachtig. (Wat voor uitzicht was het?)
They are good musicians. Het zijn goede muzikanten. (Wat voor muzikanten zi jn het?)
2 Bijvoeglijke naamwoorden met een getal schrijf je met streepjes ertussen. Er komt dan geen meervouds-s.
an eight-year-old boy een achtjarige jongen
a 30-minute walk een wandeling van dertig minuten
a seven-week holiday een vakantie van zeven weken
}}
66 GRAMMAR
vorm Bijwoord: adverb
gebruik 1 Een bijwoord zegt iets over een werkwoord. Je kunt de vraag stellen: 'Hoe ... ?'
We played badly. We speelden slecht. (Hoe speelden we?)
Karen had organised everything Karen had a lies perfect georganiseerd. perfectly. (Hoe had ... ?)
2 Een bijwoord zegt iets over een bijvoeglijk naamwoord. Je kunt de vraag stellen: 'Hoe ... ?'
He was terribly disappointed. Hij was ontzettend teleurgesteld.
My sister's friends are dreadfully dull. De vriend innen van mijn zus zijn vreselij k saai.
3 Een bijwoord zegt iets over een ander bijwoord.
She sings extremely beautifully. Zij zingt buitengewoon mooi.
He drives really slowly. Hij rijdt uiterst langzaam.
4 Een bijwoord zegt iets over de he le zin.
Surely, that was a mistake. Dat was vast en zeker een vergissing.
Fortunately, I had been able to reach Gelukkig had ik hem nog kunnen bereiken. him.
spelling Je vormt een bijwoord door -ly achter het bijvoeglijk naamwoord te zetten. Meestal spreekt de spelling voor zich.
sure - surely beautiful - beautifully
Soms verandert er iets als -/y achter het bijvoeglijk naamwoord komt. -
easy - easily probable - probably
Het bijwoord van good is well.
It is a good product. It sells well.
@ Some confusing adjectives and adverbs
gebruik 1 Woorden zoals friendly, silly, lovely en unlikelyzi jn - ondanks hun vorm - bijvoeglijke naamwoorden. Als ze als bijwoord word en gebruikt, is er een form ulering met way of manner nodig.
Her singing is lovely. Ze zingt moo i.
So it's unlikely that you will come? I Dus je komt waarschijnlijk niet?
He spoke in a very friendly way. Hij sprak heel vriendelijk. -
They acted in a silly manner. Ze gedroegen zich dom.
I
}}
GRAMMAR 67
I 2 Van de woorden difficult en impossible bestaan geen bijwoorden. Er zijn andere formuleringen nodig.
That boy speaks with great difficulty. Die jongen praat erg moeilijk.
I can't possibly visit you next week. lk kan jou onmogelijk bezoeken volgende week.
3 De volgende woorden kunnen zowel bijvoeglijke naamwoorden als bijwoorden zijn: daily, weekly, monthly, yearly, early, fair, high, low, far, fat, wrong, strange
bi jwoord bijvoeglijk naamwoord
The paper comes out daily. It's a daily paper.
We got up early. We took an early bus.
He can jump really high. I like the high ceilings in this house.
The helicopter flew low over the I do not like the low ceiling in the cellar. beach.
Red has gone too far this time. It is dark at the far end of the cellar.
Many young people drive too fast. We had a fast car.
They spelled my name wrong. They called me the wrong name.
I feel strange. I have a strange feeling.
4 Bijvoeglijke naamwoorden en de afgeleide bijwoorden kunnen verschillend van betekenis zijn.
I like short stories. lk houd van korte verhalen. (bi jv. naamwoord)
I'll see you shortly. lk zie je binnenkort wel. (bijwoord)
That book was hard to read. Dat boek was moeilijk te lezen. (bijv. naamwoord)
I could hardly read that book. lk kon dat boek nauwelijks lezen. (bi jwoord)
I don't call that fair play. Dat noem ik geen sportief spel. (bijv. naamwoord)
He's a fairly good player. Hij is een tamelijk goede speler. (bijwoord)
He can jump really high. Hij kan echt hoog springen. (bijwoord)
I can highly recommend it. lk kan het zeer aanbevelen. (bijwoord)
He works hard. Hij werkt hard. (bijwoord)
He hardly works. Hij werkt nauwelijks. (bijwoord)
a late train een late trein (bijv. naamwoord)
I haven't received any mail lately. lk heb de laatste t ijd geen post gekregen. (bijwoord)
We arrived late. We kwamen (te) laat aan. (bijwoord)
5 Na de werkwoorden to taste, to look, to feel, to smell en to sound (zintuiglijke waarne-ming) komt er een bijvoeglijk naamwoord, geen bijwoord.
Your chocolates tasted delicious. Jouw chocolaatjes smaakten heerlijk.
She looked bad. Zij zag er slecht uit.
}}
68 GRAMMAR
@ Comparisons (vergelijkingen, t rappen van vergelijking)
vorm Als je wilt vergelijken, zet je in de volgende gevallen -er I -est achter een bijvoeglijk naamwoord.
gebruik 1 Als het bijvoeglijk naamwoord uit een lettergreep bes ta at.
cheap - cheaper - cheapest
short - shorter - shortest
2 Als het bijvoeglijk naamwoord op -y eindigt (ywordt i).
easy - easier - easiest
happy - happier - happiest
vorm Voor een lang bijvoeglijk naamwoord zet je more/ most.
gebruik 1 Als het bijvoeglijk naamwoord uit drie lettergrepen bestaat.
beautiful - more beautiful - most beautiful
attractive - more attractive - most attractive
2 Bij bijwoorden die op -lyeindigen.
quietly- more quietly - most quietly
carefully - more carefully - most carefully
She began to speak more quickly. Ze begon sneller te praten.
Of those three, Debby drives the most Van die drie rijdt Debby het voorzichtigst. carefully.
vorm Je mag in de volgende gevallen zowel more I most als -er I -est gebruiken.
gebruik 1 Bij de tweelettergrepige woorden common, cruel, handsome, likely, pleasant, polite, quiet, simple en stupid.
I can think of pleasanter I more pleasant subjects.
These are 500 of the corn monest I most common words in English.
lk kan me interessantere onderwerpen voorstellen.
Dit zijn de 500 meest voorkomende woorden in het Engels.
2 Bij tweelettergrepige woorden die eindigen op -le, -er en -ow.
simple - simpler/ more simple - simplest I most simple
clever - cleverer I more clever- cleverest/ most clever
narrow - narrower/ more narrow - narrowest/ most narrow
}}
GRAMMAR
Enkele onregelmatige trappen van vergeli jking.
good better best goed
bad I worse worst slecht, erg
much (time) more most veel (niet telbaar) -
many (cars) more most veel (telbaar) -t - - -
little (time) less least weinig (niet telbaar)
little (baby) smaller smallest klein (telbaar)
few (cars) I fewer fewest weinig (telbaar)
good better best goed
Let op! So mm ige woorden hebben twee vormen.
old I older oldest oud
old elder eldest oud (bij fam ilierelaties)
late I later last laatste (absoluut de laatste) - - -
late later latest laatste (meest recente) - - -
far farther I further farthest I furthest verder (bij afstand)
I further
Enkele andere manieren van vergelijken.
as ... as I He's as old as I am.
not as ... as I not so ... as
the ... the
more and more
than
Let op!
I They were as glad as we were.
She's not as old as I am.
They were not as good as we thought.
I The sooner the better.
I It was getting more and more difficult.
It's cheaper than you t hink.
verdere (aanvullende)
I Hij is even oud als ik.
Zij waren even blij als wij.
Zij is niet zo oud als ik.
Zij waren niet zo goed als wij dachten.
Hoe eerder, hoe beter.
Het werd steeds moeilijker.
Het is goedkoper dan je denkt.
Je gebruikt than a Ileen bij vergelijken. In alle andere situaties waar je in het Nederlands 'dan' zou zeggen gebruik je then.
then First we're going to London and t hen to Oxford.
Eerst gaan we naar Londen en dan naar Oxford.
69
70 GRAMMAR
@ Genitive (bezit): 's I , I of
vorm De genitive is de vorm die bezit aanduidt of aangeeft bij wie ofwat iets hoort.
gebruik 1 Bi] personen, namen, tijd en plaats: apostrof + s of alleen apostrof
Bij personen in het enkelvoud: 's
the boy's bike I de fiets van de jongen
Bij personen in het meervoud alleen apostrof
the boys' bikes I de fietsen van de jongens
Bi] namen: 's
James's girlfriend J de vri endin van James
Dickens's novels de romans van Dickens
Bij namen uit de klassieke oudheid: alleen apostrof
Socrates' ideas I de opvattingen van Socrates
Bij tijd: enkelvoud 's, meervoud:'
an hour's walk from here een uur lopen van hier
a three hours' drive een ri t van drie uur
Bij plaats: 's. Je noemt de naam van het gebouw niet.
Then I went to my friend's (house).
I saw him at the baker's (shop).
Toen ging ik naar mijn vriend. (naar zijn huis)
lk zag hem bij de bakker. (de winkel)
2 Bij zaken, hoeveelheden en aardrijkskundige namen: of
the brakes of the bike
a cup of coffee
a pound of apples
the county of Hampshire
the city of Maastricht
de remmen van de fiets
een kop koffie
een pond appels
het graafschap Hampshire
de stad Maastricht
GRAMMAR 71
@ Personal pronoun (persoonlijk voornaamwoord)
onderwerp lijdend voorwerp
I know. He likes me.
You know. He likes you.
He knows. He likes him.
She knows. He likes her. f--
It knows. He likes it.
We know. He likes us.
You know. He likes you. f--
They know. He likes them.
@ Demonstrative pronoun (aanwijzend voornaamwoord)
enkelvoud meervoud
this picture these pictures (dichtbiJ)
that picture those pictures (vera{J
This is my friend. Dit is mijn vriendin.
These are my friends. Dit zijn mijn vriendinnen.
That is my friend. Dat is mijn vriend.
Those are my friends. Dat zijn mijn vrienden.
72 GRAMMAR
@ Indefinite pronoun (onbepaald voornaamwoord)
vorm Some en any
gebruik 1 Over het algemeen geldt: some gebruik je in bevestigende zinnen; any in vragende en ontken nende zi nnen.
There was some money left. Er was (wat) geld over.
There were some people I knew. Er waren enkele mensen die ik kende.
Was there any money left? Was er nog (wat) geld over?
Were there any people you knew? Waren er mensen d ie je kende?
There wasn't any money left. Er was geen geld over.
There weren't any people I knew. Er was geen geld over.
Let op! Someone, something, somewhere en anyone, anything en anywhere gebruik je hetzelfde als some en any.
~
Someone / Somebody had lost some money. lemand was wat geld ve rloren.
We went somewhere near Barcelona. We zijn ergens bi j Barcelona geweest.
I haven't pa id anything for that. I I have lk heb er niets voor betaald. paid nothing for that.
2 Some gebruik je in vragende zinnen als het verwachte antwoord bevestigend is.
Can you send me some pictures of your Kun je me enkele foto's van jullie gezin family, please? sturen, alsjeblieft?
Would you like to have some more Zou je wat meer informatie w illen information about that novel? hebben over d ie roman?
3 Some= een of andere
Dad gave me some CD with Irish fo lk music. Vader gaf me een of andere cd met I erse volksmuziek.
Some+ getal = ongeveer
I've paid some 300 euros for my telephone. lk heb ongeveer 300 euro betaald voor mijn telefoon.
4 Any= elke (wie I welke I wat dan ook)
Ask any doctor. Je kunt het aan elke dokter vragen.
You can stay with us any weekend. Je kunt een weekend bij ons logeren, maakt niet uit welk. (een weekend)
Vergelijk any met every.
You can stay with us every weekend. Je kunt elk weekend bij ons logeren. (alle weekenden)
5 Bijna + niets / niemand / nergens =hardly+ anything/ anyone I anywhere
Hardly anyone had failed the exam. Er was bijna niemand gezakt voor het exam en.
He has been hardly anywhere. Hij is bijna nergens geweest. I
GRAMMAR 73
vorm Both, either, neither, each, every, no en none
gebruik 1 Both gebruik je om te benadrukken dat het voor elk van twee geldt.
_ Both schools are in my neighbourhood. ~ide scholen liggen bij mij in de buurt.
Let op! Both ... and ... = zowel ... als ...
Both Islam and Hinduism are world Zowel de Islam als het Hindoe"isme zijn religions. wereldgodsdiensten.
2 Either= de een en/ of de andere I een van die twee
There were small houses on eit her side Aan beide kanten van de weg stonden of the road. kleine huizen.
I could choose eit her of those two lk kon een van die twee boeken kiezen. books.
Let op! Either ... or ... = 6f ... 6f ...
We have to choose either German or We moeten 6f Du its 6f Frans kiezen. French.
3 Neither= geen van beide(n)
I called Rob and Bo, but neit her wanted lk heb Rob en Bo gebeld, maar geen van to come. beiden wilde komen.
Let op! Neither ... nor ... = noch ... noch ...
I like neither blues nor jazz. I 1k houd noch van blues, noch van jazz.
4 Each I every= elk(e). Each legt de nadruk op elke persoon of elk ding afzonderlijk. Every gebruik je als je denkt aan mensen of dingen tezamen, in een groep.
Each patient went to see the doctor in Alie patienten gingen om de beurt naar de turn. dokter.
The doctor gave every patient the same De dokter gaf elke patient hetzelfde medicine. medicijn.
Let op! Each other= elkaar en each= per stuk
We see each other every day. Wij zien elkaar elke dag.
Those plants are 10 euros each. Die planten kosten 10 euro per stuk.
5 No en none= geen. No zet je voor een zelfstandig naamwoord. None gebruik je als het alleen staat of gevolgd wordt door of ...
There was no time for that. Er was geen t ijd voor.
We were looking for a restaurant but We zochten een restaurant, maar er waren there were none. er geen.
I None of my classmates knew this. Geen van mijn klasgenoten wist dit.
74 GRAMMAR
@ Possessive pronoun (bezittelijk voornaamwoord)
vorm Een bezittelijk voornaamwoord geeft aan van wie iets is.
gebruik my tablet The tablet is mine.
your tablet The tablet is yours.
his tablet The tablet is his.
her tablet The tablet is hers.
our tablet The tablet is ours.
your tablet The tablet is yours.
their tablet The tablet is theirs.
Voor dieren en dingen gebruik je its.
a horse l: teeth are big.
a book pages are light blue.
-
mijn, van mij
jou, van jou I u
zijn, van hem
haar, van haar
onze, van ons
jullie, van jullie I u (mv)
hun, van hen
Zijn tanden zijn groot.
De pagina's ervan zijn lichtblauw.
Own= eigen. V66r own komt altijd een bezittelijk voornaamwoord.
I have a computer of my own. I I have my own computer.
I k heb een eigen corn puter.
@ Relative pronoun (betrekkelij k voornaa mwoo rd)
vorm Een betrekkelijk voornaamwoord (who(m), whose, which, that en where) kan betrekking hebben op een voorafgaand zelfstandig naamwoord of zinsdeel.
gebruik 1 Who heeft betrekking op personen.
This is the girl who helped me. Dit is het meisje dat mij hielp.
There were some people who made a Erwaren enkele mensen die een klacht complaint. indienden.
2 Whose heeft betrekking op personen of dingen en geeft bezit aan.
The man whose car had been stolen ... De man wiens auto was gestolen ...
The house whose windows were all broken Het huis waarvan alle ramen kapot ... waren ...
3 Which heeft betrekking op dieren en dingen of op een zinsdeel.
This is a picture of his house, which he built Dit is een foto van zijn huis, dat hij zelf himself. gebouwd heeft.
I gave him a letter, which he quickly put in lk gaf hem een brief, die hij snel in zijn his pocket. zak stopte.
The match had been cancelled, which I De wedstrijd was afgelast, wat ik niet didn't understand. begreep.
}}
GRAMMAR
4 That mag je gebruiken in plaats van who of which, als de informatie nodig is om de zin te begrijpen. Er staat dan geen komma voor.
I don't like people that I who don't listen. ('that/who can'tlisten' heb je nodig am te zin te begrijpen: je weetanders niet we/ke mensen warden bedoe/d.)
The statement that/ which he made surprised everybody. ('that I which ... everybody' heb je nodig am de zin te begrijpen: je weet anders niet we Ike verklaring wordt bedoe/d.)
Let op!
lk houd niet van mensen die niet luisteren.
De verklaring die hij aflegde, verraste iedereen.
Als je de informatie kunt weglaten (er hoort dan een komma te staan) gebruik jewel gewoon who of which.
The Johnsons, who live opposite us, are from Canada. ('who live opposite us' kun je weg/aten: er is sprake van een familie Johnson.)
The statement, which he made yesterday, surprised everybody. ('which he made yesterday' kun je weg/aten: je weet toch we/ we/ke verk/aring wordt bedoe/d.)
Let op!
De fam ilie Johnson, d ie tegenover ons woont, komt uit Canada.
De verklaring, die hij gisteren aflegde, verraste iedereen.
Who I which I that laat je meestal weg als een ander woord het onderwerp is van de bijzin.
Is your uncle Terence the man I thought was so handsome? (I = onderwerp)
You have sent me a picture you had sent me before. (You= onderwerp)
5 Where verwijst naar een plaats.
This is the cafe where I was waiting for him.
Let op!
Is jouw oom Terence de man die ik zo knap vond?
Je hebt me een foto gestuurd die je al eerder had gestuurd.
Dit is het cafe waar ik op hem wachtte. (plaats)
Het voornaamwoordelijk bijwoord waar + voorzetsel (waarop, waardoor enz.) vertaal je niet met where.
That was the moment which I that I had been waiting for.
Oat was het moment waar ik op had gewacht. (geen p/aats)
6 Voorzetsel + who(m) /which= waar + voorzetsel of voorzetsel + wie (waarover, over wie). Als het voorzetsel achteraan in de (bij)zi n staat, gebruik je that of laat je het betrekkelijk voornaamwoord weg.
Can you tell me something about the people Kunt u me iets vertellen over de mensen (that) I have to work with? (minder formeeO met wie ik moet samenwerken?
Can you tell me something about the people with whom I have to work? (formeeO
75
}}
76 GRAMMAR
Can you tell me something about the tools Kunt u me iets vertellen over het I (that) I have to work with? (minder formeeO gereedschap waarmee ik moet werken?
Can you tell me something about the tools with which I have to work? (formeeO
Lynn is the girl (that) I have told you about. Lynn is het meisje over wie ik je heb (minder formeeO verteld.
Lynn is the girl about whom I have told you. (formeeO
That's the van (that) I have told you about. Oat is het busje waarover ik je heb (minder formeeO verteld.
That's the van about which I have told you. (formeeO
@ Interrogative pronoun (vragend voornaamwoord)
vorm Who, whose, whom en what
gebruik 1 Who gebruik je bij personen.
Who is that? I Wie is dat?
2 Whose gebruik je bij personen; vraagt naar bezit.
Whose CDs are these? I Vanwie zijn deze cd's?
3 Whom gebruik je bij personen als het geen onderwerp is in de zin; je mag de -m dan ook weglaten. Alleen na een voorzetsel is de -m van whom verplicht.
Who(m) did you go out with? Met wie ging je uit?
With whom did you go out?
4 Whatgebruik je bij dingen die onbepaald zijn.
What did she answer? I Wat antwoordde ze?
vorm What I which= welke I wat I wat voor
gebruik 1 What gebruik je bij een keuze uit een groot of een onbeperkt aanta l
What countries would you like to visit? Welke landen zou je willen bezoeken?
What programmes do you like? Wat voor programma's vind je leuk?
What are you especially interested in? Waarin ben je vooral ge·interesseerd?
2 Which gebruik je bij een keuze uit een beperkt aantal.
Which countries in Europe would you like Welke landen in Europa zou je wi llen to visit? bezoeken?
Which do you prefer, soaps or Wat vind je leuker, soaps of documentaries? documentaires?
GRAMMAR 77
@ Auxiliaries (hulpwerkwoorden)
vorm Can I could I be able to= kunnen /in staat zijn / mogelijk zijn
gebruik 1 Can I could I be able to= kunnen I in staat zijn
simple present(o.t.t.) I can help her. I I am able lk kan haar helpen. to help her.
simple past (o.v. t.) I could help her. I I was lk kon haar helpen. able to help her.
andere tijden I have I had been able to lk heb I had haar kunnen help her. helpen.
I will be able to help her. lk zal haar kunnen helpen.
2 Can I could= mogeli jk zijn
It can be cold there. Het kan daar koud zijn.
It could rain this afternoon. Het zou vanm iddag kunnen regenen.
3 Past (verleden). lets was mogelijk geweest in het verleden, maar het is niet gebeurd.
You could have phoned me. Je had me kunnen opbellen.
I could have known. lk had het kunnen weten. -
vorm Be allowed I may I might= mogen I misschien kunnen
gebruik 1 Be allowed geeft aan dat je toestem ming hebt. Het kan in alle t ijden word en gebrui kt.
I'm allowed to buy a new bike. lk mag een fiets kopen.
We were allowed to go hitch-hiking. We mochten gaan liften.
I had been allowed to borrow Dad's car. lk had vaders auto mogen lenen.
2 May en might kunnen toestemming aangeven. May en mightzijn vrij formeel.
May I look around? Mag ik rondkijken?
Might we leave our bags here for a Mogen wij hier onze tassen even achter-moment? la ten?
3 May en might kunnen mogelijkheid aangeven. Bij might is er grotere twijfel dan bij may.
What he says may be true. Wat hij zegt is misschien waar.
He might be at home. Hij zou wel eens thuis kunnen zijn.
4 lets was mogelijk geweest in het verleden, maar het is niet gebeurd.
You might have fallen. Je had wel eens kunnen vallen.
You might have let me know. Dat had je me wel eens kunnen laten weten.
}}
78 GRAMMAR
vorm Must I have (got) to I should= moeten
gebruik 1 Must I have (got) to: noodzaak I bevel
2 Must mag alleen in de tegenwoordige tijd worden gebruikt ; have to in alle tijden.
simple present (o.t.t.) I must help her. I have (got) lk moet haar helpen. to help her.
simple past (o.v.t.) I had to help her. lk moest haar helpen.
present perfect (v.t.t.) I have had to help her. lk heb haar moeten helpen.
past perfect (v. v.t.) I had had to help her. lk had haar moeten helpen.
future (o.t.t.t.) I will have to help her. lk zal haar moeten helpen.
Let op! Niet mogen =must not (een verbod).
You must not overtake there. I Je mag daar niet inhalen.
Let op! Niet hoeven =don't have to I needn't (het is niet nodig of niet verpl icht).
You don't have to give me a reason if you don't want to. (het is niet verplicht)
You needn't tell her. She already knows. (het is niet nodig)
3 Must: logische gevolgtrekking
You must be very ill.
He must have forgotten.
4 Should: eigenlijk moeten
Je hoeft me geen reden te geven als je dat niet wilt.
Je hoeft het haar niet te vertellen. Ze weet het al.
Jij moet wel erg ziek zijn.
Hij moet het vergeten zijn.
You should worry less. I Jij moet je minder zorgen ma ken.
lets had eigenlijk moeten gebeuren, maar het is niet gebeurd.
I should have written sooner. I 1k had eerder moeten schrijven.
@ Want (iets willen van iemand) / make/ would like/ mind / willing
vorm Want I make I would like I mind I willing
gebruik 1 Want somebody to + he le werkwoord gebruik je bij een opdracht of bevel: willen dat.
He wanted me to write a letter. Hij wilde dat ik een brief schreef.
She wants us to be on time. Zij wil dat wij op t ijd zijn.
2 Make somebody+ hele werkwoord gebruik je bij een opdracht of bevel: dwingen.
He always makes me work hard. Hij laat mij altijd hard werken.
She made us walk all the way home. Zij liet ons de hele weg naar huis lo pen.
}}
GRAMMAR
3 Would like somebody to+ he le werkwoord gebruik je bij een vriendeli j k verzoek: graag
willen.
I'd like you to come, too. lk zou graag willen dat je ook kwam.
Where would you like us to meet? Waar wil je graag dat wi j elkaar ontmoeten?
4 Mind+ werkwoord + -ing = bereid zijn, (best) willen
Do you mind asking that for me, please? Wil jij dat voor mij vragen?
I don' t mind helping you. lk wil je best helpen.
5 Be willing to+ hele werkwoord = bereid zijn, willen
Joyce is willing to help me. Joyce wil me wel helpen.
Are they willing to pay damages? Zijn zij bereid de schade te vergoeden?
Let op! Would rather+ he le werkwoord =Ii ever.
We'd rather go alone. Wij gaan liever alleen.
My parents would rather leave sooner. Mijn ouders vertrekken Ii ever vroeger.
@ If and when
So ms maakt het wel en soms maakt het geen verschil of je if of when gebruikt.
gebruik 1 In situaties en beweringen die algemeen van aard zijn en/of op iedereen kunnen slaan I (in de betekenis van 'telkens als'), mag je zowel if als when gebruiken. In de hoofdzin gebruik je de simple present.
If I When you heat ice, it turns to water.
If I When you're very ill, you should see a doctor.
Als je ijs verwarmt , verandert het in water.
Als je erg ziek bent, moet je naar de dokter gaan.
2 If gebruik je als je niet zeker bent van iets; when gebruik je als iets zeker of hoogstwaarschijnlijk gaat gebeuren. In beide gevallen betreft het specifieke situaties. In de hoofdzin gebruik je de future (toekomende tijd).
If I'm better, I'll visit you next week. (Het is niet zeker dot ik don beter ben.)
We'll see each other at Christmas when I come to eat at your place.
Als ik beter ben, bezoek ik je volgende week.
We zien elkaa r met Kerstm is als ik bij jou kom eten.
79
80 GRAMMAR
@ Sentences with 'if'
In een if-zin staat een voorwaarde (als I indien ... ), mogelijkheid of een waarschijnlijkheid (Stel dat ... ). In de hoofdzin staat wat de gevolgen kunnen zijn als ...
gebruik 1 If+ simple present (o.t.t.), ... will/ shall= het is mogelijk dat
If I win this race, I'll get a wonderful Als ik deze race win, krijg i keen prachtige prize. (Gezegd door de snelste prijs. deelnemer, het is dus mogelijk dot hij wint.)
If you work harder, you'll pass your Als je harder werkt, slaag je voor je exams. examens.
2 If+ simple past (o.v.t.), ... would I should I could I might= het is niet waarsch ijnli jk dat
If I won this race, I would go out of my Als ik deze race won, zou ik uit mijn dak mind. (Gezegd door de langzaamste gaan. deelnemer.)
If you worked harder, you'd pass your Als je harder werkte, zou je voo r je exams. examens slagen.
3 If+ past perfect (v.v .t.), ... would have I should have I could have I might have= het is onmogelijk dat ... ,want je praat achteraf.
If I had won that race, I would have gone Als ik die race had gewonnen, was ik uit outofmymind. mijn dakgegaan. (Hij heeft hem dus niet
gewonnen.)
If you'd worked harder, you'd have Als je harder had gewerkt, was je voor je passed your exams. examens geslaagd. (Hi j heeft dus niet hard
genoeg gewerkt.)
4 Een if-zin kan zowel voor- als achteraan in een zin staan.
If you had asked me, I would have told Als je het me had gevraagd, had ik het je you. (komma verplicht no een bijzin met verteld. it)
I would have told you if you had asked lk had het je verteld als je het me gevraagd me. (geen komma gebruiken) had.
5 Na ifwordtvaak were gebruikt, geen was, vooral in de uitdrukking if/ were ...
If I were rich, I'd spend all my life Als ik rijk was, zou ik mijn hele leven travelling. reizen.
If that computer were cheaper, I'd buy it Als die computer goedkoper was, zou ik right away. hem gelijk kopen.
GRAMMAR 81
@ Plural and singular forms (meervoudsvormen en enkelvoudsvormen)
vorm Je maakt het meervoud als volgt:
zelfstandig naamwoord + -s one car - two cars
zelfstandig naamwoord + -es one bus - two buses (na een s-klan k)
een aantal zelfstandige naamwoorden + -es one potato - two potatoes (na medeklinker + -o)
zelfstandig naamwoord eindigend op a city - two cities -y > -ies
gebruik Schrijf de meervouds-s in het Engels altijd aan het woord vast.
a radio two radios twee radio's
a hobby a few hobbies enkele hobby's
vorm Onregelmatige meervoudsvormen
gebruik I 1 Onregelmatige vormen -f > -ves:
my life our lives /even
one knife two knives mes
one leaf two leaves b/ad
himself themselves zichzelf
one thief two thieves die{
one loaf two loaves brood
2 Onregelmatige vormen -a> -e:
one man two men man/ mens
one woman two women vrouw
I one Dutchman two Dutchmen Nederlander
3 Enke le andere meervoudsvormen die sterk afwijken van het enkelvoud:
one child two children kind
one foot two feet voet
one goose two geese gans
one mouse two mice mu is
one louse two lice /uis
vorm I In het Nederlands meervoud; in het Engels enkelvoud.
I Waar kan ik verdere in/ichtingen krijgen? Where can I get further information?
Heb je al veel vorderingen gemaakt? Have you already made much progress?
Er waren geen bewijzen tegen hem. There was no evidence against him.
Mijn vader is in Japan voor zaken. My father is in Japan on business.
Je moet zijn adviezen niet negeren. You should not ignore his advice.
Let op! a piece of evidence= een bewijs; a piece of advice= een advies
Can I give you a piece of advice? Mag ikjou advies geven? --------------------------------------- ::.::.
82 GRAMMAR
vorm In het Nederlands enkelvoud; in het Engels meervoud.
gebruik 1 De woorden police (politie), cattle (vee), wages (loon), surroundings (omgeving), savings (spaargeld), stairs (trap) en contents (inhoud) zijn in het Engels meervoud. De persoonsvorm komt ook in het meervoud te staan!
The police are investigating the case. De politie onderzoekt de zaak.
The surroundings of Hoenderloo are very De omgeving van Hoenderloo is erg moo i. beautiful.
Those stairs have 600 steps. Die trap heeft zeshonderd treden.
The contents of your previous letter De inhoud van jouw vorige brief verbaast surprise me a lot. me erg.
2 Voorwerpen die uit twee gelijke helften bestaan zoals glasses (bril), trousers (lange broek), shorts (korte broek) en scissors (schaar).
I've got new glasses. lk heb een nieuwe bril.
Where did you buy those trousers? Waar heb je die broek gekocht?
Let op! Na a en na een telwoord gebruikje pair(s).
a pair of shorts een korte broek
one pair of trousers een broek
two pairs of trousers twee broeken
3 In tegenstelling tot het Nederlands: bij meervoud van het zelfstandig naamwoord de meervoudsvorm gebruiken.
It costs 20 euros Het kost 20 euro.
I'm 16 years old. lk ben 16 jaar.
We had to put on our coats We moesten onze jas aandoen.
vorm Sommige woorden hebben in het enkelvoud en in het meervoud dezelfde vorm.
gebruik 1 Woorden op -ese voor nationaliteiten.
a Chinese all the Chinese Chinees I Chinezen
a Japanese some Japanese Japanner I Japanners
Maarook! a Swiss the Swiss Zwitser/Zwitsers
2 Sommige namen van dieren.
a sheep lots of sheep schaap I schapen
a deer two deer hert I herten
3 Een aantal woorden dat op -s eindigt.
a series lots of series seri e I series
a means several means middel I middelen
a crossroads three crossroads kruising/ kruisingen --
GRAMMAR
@ Definite article (bepaald lidwoord)
vorm In het Engels geen the; in het Nederlands wel 'de I het'.
gebruik 1 Bij zelfstandig naamwoorden, in algemene zin bedoeld, die geen meervoud hebben.
life in a big city
Don't give up hope.
Time will tell.
Let op!
het leven in een grote stad
Geef de hoop niet op.
De t ijd zal het leren.
Gebruik wel the als je iets bepaalds, iets spec ifieks bedoelt (vaak met of).
the life of a sailor het leven van een zeeman
the hope that you've given me de hoop die je mij hebt gegeven
That was the time of rock and roll. Dat was de t ijd van rock and roll.
2 Bij zelfstandige naamwoorden in het meervoud in algemene zin bedoeld.
Rents are much too high.
Just let people talk.
a book about American history
Let op!
De huren zijn veel te hoog.
Laat de mensen maar praten.
Een boek over de Amerikaanse geschiedenis.
Gebruik wel the als je iets bepaalds, iets specifieks bedoelt.
the rents that were paid de huren die werden betaald
the people I saw de mensen die ik zag
3 Bij namen van maaltijden (als je niet het voedsel bedoelt, maar de gelegenheid).
Supper is at 6. Het avondeten is om zes uur.
We are leaving after breakfast. I We vertrekken na het ontbijt.
Let op! Gebruik wel the als je iets bepaalds, iets spec ifieks bedoelt.
The breakfast we had yesterday was delicious.
Het ontbijt van gisteren was heerlijk.
4 Bij gebouwen (hospital, prison, university), als je het gebruik ervan bedoelt (dus niet het gebouw zelt).
She was taken to hospital. Zij werd naar het ziekenhuis gebracht.
He's in prison. Hij zit in de gevangnis.
Let op! Gebruik wel the als je het gebouw zelf bedoelt.
The hospital is being rebuilt. Het ziekenhuis wordt momenteel verbouwd.
The prime minister visited the prison last De premier heeft vorig jaar de gevangenis year. bezocht.
83
}}
84 GRAMMAR
5 V66r de woorden most (als je denkt aan de meerderheid van iets) en half
most people de meeste mensen
half my life de helft van mijn leven
6 V66r een bijvoeglijk naamwoord gevolgd door een eigennaam.
in Victorian England in het victoriaanse Enge land
in medieval London in het middeleeuwse Landen
7 Bij namen van seizoenen in algemene zin maakt het nauwelijks uit of jewel of geen the gebruikt.
I like (the) spring best. I lk vind de lente het fijnst.
Let op! The gebruik je altijd in in the fall (in de herfst) in Amerikaans-Engels.
gebruik In het Engels the; in het Nederlands geen lidwoord.
1 Tussen play en de naam van een muziekinstrument.
So you play the piano? Dus jij speelt piano?
I have played the guitar for five years now. lk speel nu vij f jaar gitaar.
2 In een aantal uitdrukkingen.
on the advice of op advies van
at the expense of ten koste van
with the help of met behulp van
at the request of op verzoek van
® Indefinite article (onbepaald lidwoord)
vorm In het Engels a I an; in het Nederlands geen lidwoord.
gebruik 1 Na be/ become+ beroep I functie I overtuiging I status als meer person en het beroep hebben.
His father is a teacher. Zijn vader is leraar.
She is a Muslim . Zij is moslim.
He has become a civil servant. Hij is am btenaar geworden.
Let op! Geen a/ an als het beroep maar door een persoon kan word en uitgeoefend.
Who is president of America? I Wie is de president van Amerika?
2 Na as en without.
As a child he was already aggressive. Als kind was hij al agressief.
My father is without a job. Mijn vader zit zonder baan.
GRAMMAR 85
3 Voor hundred I thousand.
It is more than a hundred years old. Het is meer dan honderd jaar oud.
His library contains a thousand books. Zijn bibtiotheek bevat duizend boeken.
4 In een aantal uitdrukkingen.
to have a right to recht hebben op
as a result of als gevotg van
to a certain extent tot op zekere hoogte
as a rule in de reget
to have a headache hoofdpijn hebben
Let op! De ptaats van a I an bij half, quite en rather.
half a month een halve maand
quite a job een hele klus
rather a pity behoortijk jammer
@ Prepositions (voorzetsels)
aan across across the road, across the river
at at work, at my desk, at breakfast, at the end
of to die of a disease
on on my arm, on the phone
achter after (volgorde) one after the other, to run after somebody
~hind (plaats) to sit behind someone
behatve except (uitgezonderd) everyone except Jennifer
besides I apart from Besides/ Apart from my family there were my (naast = oak) friends.
bij at at the bank, at the door, at Tim's
by (aan de rand van) by the fire, by the river
near near the window
on on my arrival, on our departure
over over a beer, over a cup of coffee
with I've got the book with me; stay with a friend
boven above (hoger dan) 5 degrees above zero, the moon above us
beyond (figuurlijk) beyond all doubt; This is beyond my cont rot.
over (recht boven) a tamp over the table
over (bij getallen) over a thousand euros, people over 65 · .. · .. .. ..
86 GRAMMAR
door across I travel across the country
by (veroorzaakt door) killed by a bullet; written by Shakespeare
down walk down the st reet
over (in de loop van) over the years
through (dwars door) through the window
throughout (heel) t hroughout the world, t hroughout the year
during (tijdens) during the holiday
for (+ periode) for three weeks
over (in de loop van) over the past three weeks
in I at at the shop, at the weekend, good at physics
in (ergens binnen) in a taxi, in his room, to be in the house
into (geeft beweging aan) go into the house, pour coffee into a cup
on (open baar vervoer) I go on a train, on the bus
met at (bij feestdagen) at Christmas, at Easter
by (per, door (middel van), via) achieve by hard work, arrive by post, go by car, pay by cheque
on on holiday
to married to
with go with a friend, talk with somebody
onder among (te midden van) among the supporters, to be among friends I below (lager dan, beneden) below average, 10 degrees below zero
under (recht onder) ~nder a tree, under the chair i
op at t the end, at school, at sea, at t he office
in in second place (bij een wedstrijd), in t hat way, in the country, in the picture
I on (bij dagen, boven op iets) I on Fridays, on the house
over about a book about President Bush, to be happy about something
in (na een periode) in two days from now, in 100 years' time
over (bij iets bedekken) to crawl over the ground, to pull a hat over your ears, to put a coat over your dress
- ffur (+ periode) sinds for ten minutes, for two years
1 since (+ tijdstip) I since 2001, since Wednesday
}}
GRAMMAR 87
tegen I against against the wind, against his will, a remedy against fever
by (kort voor) by July, by the end of the book
to talk to me; Ten to one that he'll make it.
towards (kort voor) ~wards Christmas, towards the end of the year -----1
tot till I until (tijd) II / until 2 May
to (getallen) 12 to 15-year-olds, from 2001 to 2006
up to English literature up to World War II
I up to and including (t/m) I up to and including chapter 10
tussen among (tussen meer dan twee) I among my friends
at at lunchtime (tussen de middag)
between (tussen twee) between you and me
in in brackets (tussen haakjes), in inverted commas (tussen aanhalingstekens)
uit from (afkomstig) I He's from Mexico.
from choose from three possibilities, from experience
in in friendship, one in thousand
off (geeft scheiding aan) get off the bus, take off your coat
out of out of fashion, out of the window, out of revenge .....
van r by know somebody by face, by nature, by profession
by (gemaakt door) a book by Stephen King, a CD by U2
from (afkomstig) he's from Mexico
of (behoren tot) the price of t he car, the window of my room
of difference of opinion, in case of an emergency
off (gee{t scheiding aan) to fall off a bike, to roll off the table
with (geeft oorzaak aan) shiver with cold, sick with worry
voor before (tijd) before I leave, before the end of the month
for (bestemming) it's for you, to do something for someone
in front of (+ p/aats) in front of my house, in front of the classroom (voorin)
of afraid of, typical of
to be good to somebody, ten to nine
88 GRAMMAR
@ Irregular verbs (onregelmatige werkwoorden)
arise arose have arisen ontstaan
awake awoke have awoken wakker word en
be was, were have been zijn
be born was born have been born geboren worden
bear bore have borne verdragen
beat beat have beaten (ver) slaan
become became have become word en
begin began have begun beginnen
bend bent have bent buigen
bet bet have bet wed den
bind bound have bound binden
bite bit have bitten bijten
bleed bled have bled bloeden
blow blew have blown blazen, waaien
break broke have broken breken
bring brought have brought (mee)brengen
broadcast broadcast have broadcast uitzenden
build built have built bouwen
burn burnt, burned have burnt, burned branden
burst burst have burst barsten
buy bought have bought I kopen
can, be able could, was able have been able kunnen
cast cast have cast werpen
catch caught have caught van gen
choose chose have chosen kiezen
cling clung have clung vastklemmen
come came have come komen
cost cost have cost kosten
creep crept have crept kruipen
cut cut have cut knippen, snijden
deal dealt have dealt (be)handelen
dig dug have dug graven
draw drew have drawn tekenen
}}
GRAMMAR 89
dream dreamt, dreamed I
have dreamt, have dreamed dromen
drink drank have drunk drinken
drive drove have driven I rijden, sturen
eat ate have eaten eten
fall fell have fallen I va llen
feed fed have fed voeden
feel felt have felt voelen
fight fought have fought vechten
find found have found vinden
fly flew have flown vliegen
forbid forbade have forbidden verbieden
forecast fo recast have forecast voo rspellen
forget forgot have forgotten ~rgeten forgive fo rgave have forgiven rgeven
get got have got ijgen
give gave have given geven
go went have gone gaan
grow grew have grown groeien, verbouwen -
hang hung have hung hangen
hear heard have heard horen
hide hid have hidden verbergen
hit hit have hit slaan, raken
hold held have held vasthouden
hurt hurt have hurt kwetsen, pijn doen
keep kept have kept houden
know knew have known I we ten
lay laid have laid I leggen
lead led have led lei den
lean leant, leaned have leant, have leaned leunen
leap leapt, leaped have leapt, have leaped springen
learn learnt, learned have learnt, have learned leren
leave left have left vertrekken, (ver)laten
lend (to) lent (to) have lent (to)
I lenen (aan)
let let have let laten, verhuren -
}}
90 GRAMMAR
lie lay have lain I l' 1ggen
light lit, lighted have lit, have lighted aansteken
lose lost have lost I verliezen
make made have made maken
mean meant have meant bedoelen, betekenen
mean meant have meant menen
pay paid have paid betalen
put put have put leggen, zetten -
read read have read lezen
ride rode have ridden rijden
ring rang have rung bellen
rise rose have risen stijgen, opkomen, opstaan
run ran have run I rennen
say said have said zeggen
see saw have seen zien
seek sought have sought zoeken
sell sold have sold verkopen
send sent have sent zenden
set set have set ondergaan
set set have set zetten
shake shook have shaken schudden
shine shone have shone schijnen
shoot shot have shot schieten
show showed have shown ton en
shut shut have shut sluiten
sing sang have sung zingen
sink sank have sunk zinken
sit sat have sat zitten
sleep slept have slept slapen
smell smelt, smelled have smelt, have smelled ruiken
speak spoke have spoken spreken
spell spelt, spelled have spelt, have spelled spellen
spend spent have spent
I doorbrengen
spend spent have spent uitgeven -
}}
GRAMMAR 91
split split have split I
splijten
spoil spoilt, spoiled have spoilt, have spoi led bederven, verwennen
stand stood have stood staan
steal stole have stolen stelen
stick stuck have stuck plakken
sting stung have stung steken
stink stank have stunk st inken
strike struck have struck slaan
swear swore have sworn vloeken, zweren
sweep swept have swept vegen
swim swam have swum zwemmen
take took have taken nemen, wegbrengen
teach taught have taught lesgeven, leren
tear tore have torn scheuren
tell told have told vertellen
think thought have thought denken
throw threw have thrown gooien, werpen
understand understood have understood I begrijpen, verstaan - -- -
wake up woke up have woken up wakker word en
wear wore have worn dragen
weep wept have wept huilen
win won have won winnen
withdraw withdrew have withdrawn terugtrekken
write wrote have written schrijven