media.scholieren.net  · Web viewDuits Hoofdstuk 2. Bron C. De modale werkwoorden (die ....

5
Duits Hoofdstuk 2 Bron C De modale werkwoorden (die Modalverben) en het werkwoord wissen 5) De modale hulpwerkwoorden können, mogen, wollen, wissen en möchten Met modale hulpwerkwoorden kun je uitdrukken dat iets mogelijk gewenst of bijvoorbeeld noodzakelijk is. het zijn hulpwerkwoorden omdat er bijna altijd een ander heel werkwoord in de zin bij staat (Er will kommen) Tegenwoordige tijd (das Präsens) Kunnen Mogen, houden van, lusten Willen Weten Zou graag willen Können Mogen Wollen Wissen Möchten Ich Kann Mag Willl Weiß Möchte Du Kannst Magst Willst Weißt Möchtest Er/sie/ es/man Kann Mag Will Weiß Möchte Wir Können Mögen Wollen Wissen Möchten Ihr Könnt Mögt Wollt Wisst Möchtet Sie/sie Können Mögen Wollen Wissen Möchten Verleden tijd (das Präterium) Kunnen Mogen, houden van, lusten Willen Weten Können Mögen Wollen Wissen Ich Konnte Mochte Wollte Wusste Du Konntest Mochtest Wolltest Wusstest Er/sie/es/ man Konnte Mochte Wollte Wusste Wir Konnten Mochten Wollten Wussten Ihr Konntet Mochtet Wolltet Wusstet Sie/sie Konnten Mochten Wollten Wussten Möchten heeft geen verledentijdsvorm of voltooid deelwoord Het voltooid deelwoord (das Partizip) Ich habe Gekonnt Gemocht Gewollt Gewusst 6) De modale hulpwerkwoorden dürfen, müssen en sollen Tegenwoordige tijd (das Präsens) Dürfen Müssen Sollen Ich Darf Muss Soll Du Darfst Musst Sollst

Transcript of media.scholieren.net  · Web viewDuits Hoofdstuk 2. Bron C. De modale werkwoorden (die ....

Duits Hoofdstuk 2

Bron CDe modale werkwoorden (die Modalverben) en het werkwoord wissen

5) De modale hulpwerkwoorden können, mogen, wollen, wissen en möchtenMet modale hulpwerkwoorden kun je uitdrukken dat iets mogelijk gewenst of bijvoorbeeld noodzakelijk is. het zijn hulpwerkwoorden omdat er bijna altijd een ander heel werkwoord in de zin bij staat (Er will kommen)Tegenwoordige tijd (das Präsens)

Kunnen Mogen, houden van, lusten

Willen Weten Zou graag willen

Können Mogen Wollen Wissen MöchtenIch Kann Mag Willl Weiß MöchteDu Kannst Magst Willst Weißt MöchtestEr/sie/es/man Kann Mag Will Weiß MöchteWir Können Mögen Wollen Wissen MöchtenIhr Könnt Mögt Wollt Wisst MöchtetSie/sie Können Mögen Wollen Wissen MöchtenVerleden tijd (das Präterium)

Kunnen Mogen, houden van, lusten

Willen Weten

Können Mögen Wollen WissenIch Konnte Mochte Wollte WussteDu Konntest Mochtest Wolltest WusstestEr/sie/es/man Konnte Mochte Wollte WussteWir Konnten Mochten Wollten WusstenIhr Konntet Mochtet Wolltet WusstetSie/sie Konnten Mochten Wollten WusstenMöchten heeft geen verledentijdsvorm of voltooid deelwoordHet voltooid deelwoord (das Partizip)Ich habe Gekonnt Gemocht Gewollt Gewusst

6) De modale hulpwerkwoorden dürfen, müssen en sollenTegenwoordige tijd (das Präsens)

Dürfen Müssen SollenIch Darf Muss SollDu Darfst Musst SollstEr/sie/es/man Darf Muss SollWir Dürfen Müssen SollenIhr Dürft Müsst SolltSie/sie Dürfen Müssen Sollen

Dürfen = mogen, toestemming hebben Du darfst hier nicht essenMüssen = moeten (het kan niet anders, noodzaak) Ich muss zur ToiletteSollen = moeten (wil van een ander) Er soll sich beim Direktor melden

Verleden tijd (das Präterium)Dürfen Müssen Sollen

Ich Durfte Musste SollteDu Durftest Musstest SolltestEr/sie/es/man Durfte Musste SollteWir Durften Mussten SolltenIhr Durftet Musstet SolltetSie/sie Durften Mussten SolltenBijzonderheden van modale hulpwerkwoordenDe verleiding voor Nederlanders is groot om ‘zullen’ met sollen te vertalen. Dit kan echter maar in een zeer beperkt aantal gevallen, namelijk bij:a) men beweert

Hij zou heel rijk zijn Er soll sehr reich seinb) afspraak

Hij zou hier om vier uur zijn Er sollte um vier Uhr hier seinc) voorstel

Zal ik je helpen? Soll ich dir helfen?

In alle andere gevallen moet je ‘zullen’ met werden vertalen

2) Het werkwoord werdenTegenwoordige tijd (das Präsens)Het werkwoord werden heeft twee betekenissen: worden en zullenIk word Ich werde Ik zal Ich werdeJij wordt Du wirst Jij zal Du wirstHij/zij/het/men wordt Er/sie/es/man wird Hij/zij/het/men zal Er/sie/es/man wirdWij worden Wir werden Wij zullen Wir werdenJullie worden Ihr werdet Jullie zullen Ihr werdetZij worden sie werden Zij zullen sie werdenU wordt Sie werden U zult Sie werdenVerleden tijd (das Präterium)In de tegenwoordige tijd zijn de vormen van werden gelijk, in de verleden tijd verschillen ze:Ik werd Ich wurde Ik zou Ich würdeJij werd Du wurdest Jij zou Du würdestHij/zij/het/men werd Er/sie/es/man wurde Hij/zij/het/men zou Er/sie/es/man würdeWij werden Wir wurden Wij zouden Wir würdenJullie werden Ihr wurdet Jullie zouden Ihr würdetZij werden sie wurden Zij zouden sie würdenU werd Sie wurden U zou Sie würdenHet voltooid deelwoord (das Partizip)Ik ben gisteren 15 geworden Ich bin gestern 15 geworden

Als ‘mocht’ een voorwaarde uitdrukt, vertaal je het met sollteMocht hij nog komen, zeg dan… Sollte er noch kommen, dann sage ihm…

In het Duits gebruik je voor de Konjunktiv II een vorm van würden + infinitief. De Modalverben hebben echter eigen Konunktiv II-vormen

11) De Konjunktiv IIIn het nederlands gebruik je een vorm van zouden + infinitief om een niet-werkelijkheid of een wens uit te drukken: Als ik rijk zou zijn, zou ik een grotere auto kopen

In het Duits gebruik je dan een vorm van würden + infinitief. Deze vorm van het werkwoord werden noemen we de Konjunktiv II. Een aantal werkwoorden heeft geen omschrijving met würden maar eigen Konkjunktiv II-vormen. Vergelijk:Ik zou zijn Ich ware Ik zou weten Ich wüssteIk zou hebben Ich hätte Ik zou graag willen Ich möchteIk zou mogen Ich dürfteIk zou kunnen Ich könnte Ik zou lezen Ich würde lesenIk zou moeten Ich müsste Ik zou komen Ich würde kommen

Deze vormen komen vooral in zinnen van het type: Wenn…, (dann) … (Als…, (dan)…)Wenn ich reich wäre, würde ich mir ein großes Auto kaufenAls ik rijk zou zijn, zou ik een grote auto kopenWenn ich das gewusst hätte, dan wäre ich nicht gekommenAls ik dat had geweten, zou ik niet zijn gekomen (ware ik niet gekomen)

De uitgangen van de Konjunktiv II zijn:Sein Haben Können Werden

Ich Wäre Hätte Könnte WürdeDu Wärst Hättest Könntest WürdestEr/sie/es/man Wäre Hätte Könnte WürdeWir Wären Hätten Könnten WürdenIhr Wärt Hättet Könntet Würdetsie Wären Hätten Könnten WürdenSie Wären Hätten Könnten Würden

Werkwoordsvolgorde bij twee of meer infinitieven

1) In hoofdzinnenAls twee of meer infinitieven (hele werkwoorden) worden verbonden met een vorm van haben of werden, staat in het Duits de belangrijkste infinitief vooraan. Vaak maakt een modaal hulpwerkwoord deel uit van zo’n infinitiefconstructie- Hij heeft het mij laten weten Er hat es mich wissen lassen- Hopelijk zal zij op het feest mogen komen Hoffentlich wird sie auf das Fest kommen dürfen

2) In bijzinnenNormaal staat in de Duitse bijzin de persoonsvorm achteraan- Ik hoop dat hij snel zal komen Ich hoffe, dass er schnell kommen wirdEchter bij twee of meer infinitieven na haben of werden is de volgorde: persoonsvorm, belangrijkste infinitief, minst belangrijkste infinitief- Ik hoop dat je op het feest zult kunnen komenIch hoffe, dass du auf das Fest wirdt kommen können

Bron HHet betrekkelijke voornaamwoord (das Relativpronomen)Met een betrekkelijk voornaamwoord kunnen een hoofd- en bijzin met elkaar worden verbonden

Het woord waar den op terugslaat (in deze zin: der Eintritt), noemen we het antecedent. Het antecedent bepaalt het geslacht en het getal (enkelvoud of meervoud) van het betrekkelijk voornaamwoord. De naamval van het betrekkelijk voornaamwoord wordt bepaald door de functie van het betrekkelijk voornaamwoord in de bijzin of door een erbij staand voorzetsel

De vormen van het betrekkelijk voornaamwoord in het Duits zijn:Mannelijke Vrouwelijk Onzijdig Meervoud

Nominativ Der Die Das DieGenitiv Dessen Deren Dessen DerenDativ Dem Der Dem DenenAkkusativ Den Die Das Die

Opmerkingen1) Betrekkelijke voornaamwoorden beginnen altijd met een d…2) Het betrekkelijk voornaamwoord heeft in alle tweede naamvallen en in de derde naamval meervoud een verlengende vorm:Den Schauspieler, dessen Darbietung so beeindruckend war, trafen wir nach der VorstellungDie Zeichnung, deren Farben so bunt waren, hat uns am meisten gefallenDie Leute, von denen ich erzählte, waren gestern auch in der Galerie3) In het Nederlands komen constructies als waarmee, waarvan, waardoor, etc. veel voor. In het Duits omschrijf je die altijd met een voorzetsel gevolg door het betrekkelijk voornaamwoordDer Wagen, mit dem du fährst, ist altDer Tag, an dem ich geboren wurde, war ein SonntagDer Stuhl, auf dem du sitzt, ist schönDas Jahr, in dem ich geboren wurde, war ein ereignisreiches Jahr4) Let op de volgende vormen:Degene die: Derjenige, der es weiß, darf es sagen/Wer es weiß, darf es sagenHetgeen wat: Dasjenige was er wollte, war unmöglich/Was er wollte, war unmöglichDe manier waarop: Die Art und Weise, wie du es gelöst hast, gefällt mir sehr