New Beoordeling van stotterernst voorspellen door het tellen en … · 2014. 12. 18. ·...

35
Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen Academiejaar 2013-2014 Beoordeling van stotterernst voorspellen door het tellen en timen van stottermomenten aan de hand van Praat-software Dominique Geernaert Promotor: Prof. Dr. P. Corthals Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de Logopedische en Audiologische wetenschappen

Transcript of New Beoordeling van stotterernst voorspellen door het tellen en … · 2014. 12. 18. ·...

  • Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

    Academiejaar 2013-2014

    Beoordeling van stotterernst voorspellen door het tellen en

    timen van stottermomenten aan de hand van Praat-software

    Dominique Geernaert

    Promotor: Prof. Dr. P. Corthals

    Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de

    Logopedische en Audiologische wetenschappen

     

  •  

  •  

  •  

  • Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen

    Academiejaar 2013-2014

    Beoordeling van stotterernst voorspellen door het tellen en

    timen van stottermomenten aan de hand van Praat-software

    Dominique Geernaert

    Promotor: Prof. Dr. P. Corthals

    Masterproef voorgedragen tot het behalen van de graad van Master in de

    Logopedische en Audiologische wetenschappen

     

  •  

  • Dankwoord

    Aangezien het tot stand komen van deze scriptie mede het resultaat is van de

    ondersteuning, samenwerking en inzet van verschillende personen, wil ik graag tot

    hen mijn woord van dank richten.

    Allereerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. P. Corthals bedanken voor de begeleiding,

    feedback en statistische ondersteuning.

    Ten tweede dank ik alle mensen van het luisteraarspanel voor hun tijd,

    enthousiasme en medewerking. Jullie waren een onmisbare schakel in dit

    onderzoek.

    De personen die bereid waren om mijn eindwerk na te lezen en mij hierin verder te

    helpen, verdienen uiteraard ook mijn welgemeende dank.

    Mijn medestudenten Sarah, Silke, Ester, Rachel en Annelies wil ik graag

    bedanken voor de mentale steun, hulp en vriendschap doorheen dit laatste jaar.

    Bedankt voor jullie tips, geruststellingen en deugddoende babbels.

    Ten slotte wil ik heel graag mijn ouders, vriend, familie en vrienden bedanken voor

    de lieve ondersteuning, aanmoediging en hulp die ze me gaven tijdens het

    schrijven van deze thesis.

    I  

  • II  

    Inhoud

    Dankwoord .............................................................................................................. I

    Inhoud .................................................................................................................... II

    Abstract .................................................................................................................. 1

    Inleiding .................................................................................................................. 3

    Methode ................................................................................................................. 8

    Spraakstalen ....................................................................................................... 8

    Analyseprotocol................................................................................................... 8

    a) Annoteren .................................................................................................... 8

    b) Script ........................................................................................................... 9

    c) Resultaten .................................................................................................. 10

    Luisteraarspanel ................................................................................................ 10

    Statistische analyse .......................................................................................... 11

    Resultaten ............................................................................................................ 14

    Discussie .............................................................................................................. 17

    Conclusie.............................................................................................................. 21

    Referenties ........................................................................................................... 22

    Appendices ........................................................................................................... 24

    Appendix I: Specifieke menustappen ................................................................ 24

    Appendix II: Instructies en invulformulier luisteraarspanel ................................ 25

  • Abstract

    Doelstelling In dit onderzoek wordt er na gegaan of, en zo ja welke, objectieve,

    meetbare stotterparameters de stotterernst in zulke mate kunnen bepalen dat het

    de mening van de luisteraar weerspiegelt. Bovendien wordt onderzocht of in deze

    context de stottermomenten beter geteld dan wel getimed worden.

    Methodologie 51 spraakstalen van Engelstalige personen die stotteren, afkomstig

    van de website van 'UCLASS', werden via het softwareprogramma 'Praat'

    geannoteerd volgens de taxonomie van Packman & Onslow. Vervolgens werden

    via één softwarescript verschillende getimede en getelde indices berekend: van

    elke stotterparameter werd de frequentie van voorkomen en zijn (relatieve) duur

    bepaald. Nadien werd de stotterernst van alle spraakstalen door een panel van

    148 luisteraars beoordeeld aan de hand van een 5-puntenschaal.

    Resultaten Na statistische analyse werden er 6 parameters gevonden met een

    significante correlatie met de door de luisteraars beoordeelde stotterernst.

    Multipele regressie bracht volgende top 5 van beste voorspellers aan het licht:

    percentage vloeiende spraak, gemiddelde duur van vloeiende spraak, percentage

    herhalingen, percentage blokkeringen en verlengingen en ten slotte telling van het

    overbodig gedrag. Hun relatief belang op een schaal van 0 tot 1 is respectievelijk

    0,37; 0,28; 0,25; 0,08 en 0,02.

    Bevindingen De ernstperceptie van de luisteraars wordt met andere woorden voor

    zo'n 98% voorspeld door getimede parameters. Dit duidt, voor logopedisten, het

    belang aan van de nood aan toestellen die op een nauwkeurige manier

    stottermomenten kunnen timen. De top 5 stotterparameters en hun relatief belang,

    beiden verkregen dankzij deze studie, vormen een aangrijpingspunt voor

    stottertherapie.

    1  

  • Purpose This study investigates whether there are objective, measurable

    parameters that can determine the severity of someone's stuttering in such a way

    that it corresponds to a listeners' opinion. It was also explored whether it's more

    interesting to either time or to count the disfluencies.

    Methodology 51 speech samples of English persons who stutter, derived from the

    website of 'UCLASS', were annotated by the software program 'Praat', using the

    taxonomy of Packman & Onslow. Next, several parameters based on timing and

    counting were calculated by one software script . The frequency of occurrence and

    the (relative) duration of each parameter were determined. The stuttering severity

    of all speech samples was also judged by a panel of 148 listeners on the basis of

    a 5 point severity scale.

    Results Statistical analysis shows that 6 parameters have a significant correlation

    with the judged stuttering severity. The top 5 predictors, found by multiple

    regression, were percentage of fluent speech, average duration of fluent speech,

    percentage of repetitions, percentage of blocks and prolongations and finally

    counts of superfluous behavior. Their relative contribution on a scale from 0 to 1 is

    respectively: 0,37; 0,28; 0,25; 0,08 and 0,02.

    Findings It turns out that 98% of the prediction of the severity perception by the

    listeners is determined by timed parameters. This indicates the importance of tools

    that can time disfluencies in an accurate way. The top 5 parameters and their

    relative importance in predicting the severity perception, both found in this study,

    are a starting point for stuttering therapy.

    2  

  • Inleiding

    Stotteren is een vloeiendheidsstoornis die welgekend is bij het publiek. Ondanks

    deze bekendheid blijkt een eenduidige omschrijving niet zo eenvoudig. Stotteren is

    een complex fenomeen waarover reeds talrijke theorieën zijn gevormd door de

    jaren heen. De definities in de vakliteratuur lopen hierdoor vaak uiteen: sommige

    baseren zich op de etiologie van stotteren ('Stammering is a symptom in a

    psychopathological condition classified as a pregenital coversion neurosis'

    Glauber, 1958, p.78), andere zijn eerder beschrijvend (Van Borsel, 2011). De

    definitie van Wingate (1964) omschrijft stotteren als een verzameling van enerzijds

    onvrijwillige, al dan niet hoorbare spraakkenmerken (herhalingen, verlengingen,...)

    en anderzijds bijkomende secundaire stotterkenmerken (lichaamsbewegingen,

    stereotiepe uitdrukkingen,...), alsook emoties en cognities (angst, schaamte,

    gespannenheid,...). In de ICF-definitie (International Classification of Functioning,

    Disability and Health) worden de ideeën van Yaruss (1998) gereflecteerd. Ook hier

    kijkt men verder dan enkel de observeerbare kenmerken (herhalingen,

    verlengingen, aarzelingen,...). Ze hebben aandacht voor de algemene impact van

    de stoornis (negatieve spreekattitude, schaamte, beperkte sociale participatie,...)

    en beschrijven zowel factoren die de stotteraar hinderen (negatieve reacties), als

    faciliterende factoren (hulpgroepen, stottertherapie,...).

    In deze studie wordt de taxonomie van Packman & Onslow (figuur 1) gebruikt, die

    ook wel de 'Lidcombe behavorial data language of stuttering' genoemd wordt

    (Teesson, Packman & Onslow, 2003). Deze taxonomie bestaat uit 3 categorieën

    van observeerbare stotterverschijnselen: de herhaalde spreekbewegingen

    ('repeated movements'), de gefixeerde spreekposities ('fixed postures') en de

    overbodige gedragingen ('superfluous behaviors'). De eerste categorie omvat

    herhalingen van ofwel lettergrepen ('zij-zij-zij-zij-zij zwemt'/'ik eet een ba-ba-ba-

    banaan') ofwel onvolledige lettergrepen ('hij k-k-k-k-kruipt onder het hek') ofwel

    lettergrepenreeksen ('in de tele-tele-teletijdsmachine'/ 'ik zie ik zie ik zie het niet').

    Onder de 'fixed postures' verstaan we enerzijds de hoorbare verlengingen en

    anderzijds de geluidloze blokkeringen. De derde categorie bestaat uit alle

    overbodige gedragingen die we opsplitsen in een verbaal deel (tussenwerpsels en

    revisies van zinnen) en een non-verbaal deel (kuchen, smakken, blazen,...).

    3  

  • LIDCOMBEbehavioral data

    language ofSTUTTERING

    Repeated movements

    -syllable repetition'Rs'

    -incomplete syllable repetition'Ri'

    -multisyllable repetition'Rm'

    Fixed postures

    -with audible airflow'Fp'

    -without audible airflow'Fb'

    Superfluous behaviors

    -verbal (interjection, revision)'Si, Sr'

    -nonverbal (visible/audible)'Sn'

    FIGUUR 1: TAXONOMIE VAN PACKMAN & ONSLOW (CORTHALS, 2012)

    Niet alleen uit diagnostisch belang, maar ook om de ontwikkeling van het stotteren

    te kunnen opvolgen en de effectiviteit van therapieën te evalueren, is het

    belangrijk om op een correcte manier stotteren te 'meten'. Om iemands

    stotterernst te bepalen, bestaan er verschillende methoden. Het spreekt voor zich

    dat men voor zo'n ernstbepaling de spraak van de stotteraar moet te horen krijgen.

    In praktisch alle ernstmetingen wordt dan ook gebruik gemaakt van een

    spraakstaal. Uiteraard streeft men bij de opname van zo'n spraakstaal naar een zo

    goed mogelijke kwaliteit en probeert men alle storende achtergrondgeluiden te

    vermijden (Van Borsel, 2011). Wat de duur van het spraakstaal betreft, bestaan er

    verschillende visies. Conture (2001) wees erop dat clinici niet altijd controle

    hebben over de grootte van het spraakstaal. Een studie van Sawyer en Yairi bij -6

    jarigen (2006) hield aan dat korte spraakstalen (bv. 300 woorden) voor zekere

    basisgegevens zorgen, maar hoe langer zo'n spraakstaal is, hoe correcter zijn

    representatie zal zijn. Onvloeiendheden komen immers niet met een bepaalde

    regelmaat voor en zijn niet gelijk verdeeld over iemands spraak. Korte

    spraakstalen lopen het risico om enerzijds bepaalde onvloeiendheden te

    onderrepresenteren, maar anderzijds te overrepresenteren wanneer bijvoorbeeld

    4  

  • een meer zeldzame onvloeiendheid toevallig voorkomt in het spraakstaal. Meer

    onderzoek is nodig om te bepalen hoe lang het spraakstaal minimum moet zijn.

    Wetende dat stotteren zowel visuele (vooral blokkades en non-verbaal overbodig

    gedrag zoals bv. oogknipperingen) als auditieve gedragingen bevat, klinkt het

    logisch dat stottermetingen die enkel gebaseerd zijn op geluidsopnames mogelijks

    de stotterernst onderschatten (Rousseau, Onslow, Packman & Jones, 2008). De

    studie van Rousseau, Onslow, Packman en Jones (2008) toont aan dat dit het

    geval is voor de stotterfrequentie (%SS: percentage of syllables stuttered), maar

    niet voor de stotterernst bij kinderen jonger dan 6 jaar (bij volwassenen worden

    deze verschillen veel minder gevonden). Wanneer men gebruik maakt van

    geluidsopnames wordt de %SS voor zo'n 20% onderschat vergeleken met de

    video- en geluidsopnames. Een mogelijke verklaring voor deze bevindingen is dat

    beelden de aandacht van de observeerder (het gaat hier om ervaren spraak- en

    taalpathologen) doen stijgen en beter toelaten om bij onduidelijke, dubbelzinnige

    stottermomenten uit te maken of het nu om een stottermoment ging of niet. Er

    moet echter wel opgelet worden dat de stotterernst bij video- en geluidsopnames

    niet overschat wordt. Het feit dat er geen verschillen worden gevonden bij de

    algemene stotterernst (9-puntenschaal) kan verklaard worden doordat de

    onderzoeker hierbij geen beslissingen moet maken of een individueel

    stottermoment nu gestotterd was of niet, hij moet een algemene stotterernst

    bepalen.

    Eens men beschikt over een degelijk spraakstaal, bestaan er zoals reeds eerder

    vermeld verschillende methoden om de stotterernst te bepalen. Bij de

    'ernstschalen' kiest de beoordelaar op het einde van het spraakstaal een

    getalwaarde die aangeeft hoe ernstig hij het stotteren percipieerde. Zo gebruikt het

    Australische 'Lidcombe-programma' een tienpuntenschaal, waarbij 0 staat voor

    'geen stotteren', 1 voor 'zeer licht stotteren' en 10 voor 'zeer ernstig stotteren' (Van

    Borsel, 2011). Op dezelfde manier bestaan er ook zelf-evalutieschalen. Hierbij

    gaat de stotteraar zelf zijn spraak beoordelen, zich baserend op stotterfrequentie,

    stotterernst en subjectieve, met stotteren geassocieerde gevoelens (Huinck &

    Rietveld, 2007). In een studie van O'Brian, Packman en Onslow (2004) vond men

    een sterke correlatie (r = 0,91) tussen de gemiddelde scores op een 9-

    puntenernstschaal en het percentage gestotterde lettergrepen (%SS). Huinck en

    5  

  • Rietveld (2007) vonden ook grote correlaties tussen zelfevaluatie en metingen

    zoals SPM (spoken syllables per minute) en %SS. Deze laatst genoemde meting

    is wereldwijd verspreid en wordt erg veel gebruikt in zowel de onderzoekswereld

    als in de klinische praktijk (Van Borsel, 2011). %SS geeft aan hoeveel procent van

    de lettergrepen in een spraakstaal werden gestotterd. Deze meting wordt meestal

    in 'real time' uitgevoerd met een drukknopsysteem, maar kan ook via transcriptie

    gebeuren (O'Brian, Packman & Onslow, 2004). De studie van Yarrus et al. (1998)

    vergelijkt deze twee meettechnieken om stottermomenten te tellen. Bij de

    'transcript-based' techniek maakt de clinicus een gedetailleerde orthografische

    transcriptie van het spraakstaal en gaat hierin alle onvloeiendheden aanduiden en

    coderen. Deze meettechniek is gedetailleerder, maar meer tijdsconsumerend dan

    de 'real-time' techniek. Deze laatste houdt een snelle telling in van het aantal en

    type onvloeiendheden. De clinicus beluistert en bekijkt het spraakstaal en noteert

    tegelijkertijd bij elk woord of elke lettergeep of deze al dan niet vloeiend werd

    uitgesproken. De uitkomsten van deze twee meettechnieken hebben een sterke,

    significante, positieve correlatie. Men raadt aan om de 'transcript-based' techniek

    te gebruiken bij het diagnosticeren en de 'real-time' techniek bij tussentijdse

    evaluaties tijdens de behandeling. Men moet er wel attent op zijn dat bij de

    'transcript-based' techniek de kans bestaat dat men gaat 'overanalyseren' en men

    bij de 'real-time' techniek subtiele, lichte stottermomenten kan missen. De

    Stuttering Severity Instrument (SSI) (Riley, 1972) maakt naast het percentage

    gestotterde lettergrepen ook gebruik van de gemiddelde duur van de drie langste

    stottermomenten en het voorkomen van 'meebewegingen' om de stotterernst te

    meten. Een andere mogelijkheid om de stotterernst te bepalen is de 'Illinois

    Clinician Stuttering Severtity Scale (Yairi en Ambrose, 2005). Er wordt gewerkt

    met een spraakstaal van minstens 600 lettergrepen en men baseert zich op vier

    parameters: het aantal onvloeiendheden per honderd lettergrepen, de gemiddelde

    duur van de vijf langste herhalingen, de spanning bij de onvloeiendheden en

    secundair stottergedrag. Een Nederlandstalige test voor +8-jarigen is de 'Test voor

    stotterernst Lezers' (TvS-L) (Boey, 2007). Op basis van een spraakstaal bij

    conversatie en bij lezen beoordeelt men de stotterernst door te kijken naar de

    stotterfrequentie tijdens lezen en vertellen, de duur, de vermijdings- en

    uitstelgedragingen, de start- en duwgedragingen en bijbewegingen.

    6  

  • Deze lijst met stotterernstmetingen is niet volledig, maar niet onbelangrijk is om

    even stil te staan bij de persoon die deze metingen uitvoert. Hoe 'getraind' moet

    men zijn om op een betrouwbare, representatieve manier de ernst van iemands

    stotteren te bepalen? Een studie van Einarsdottir en Ingham (2008) bevestigt

    vroegere onderzoeksbevindingen die aantoonden dat training ervoor zorgt dat

    men stottermomenten beter kan identificeren. Een opmerkelijke bevinding in hun

    onderzoek was dat zelfs zonder training de leerkrachten uit hun studie reeds een

    zeer degelijke beoordeling uitvoerden: gemiddeld 86,7% correct. Na training

    echter, was de accuraatheid nog verbeterd: gemiddeld 91,8% correct.

    Hoeveel systemen er ook bestaan om de stotterernst te bepalen, de waarde van

    een menselijk oordeel kan moeilijk overtroffen worden. De stotteraars zijn immers

    vooral geïnteresseerd in de mening van de luisteraars. Werken met een

    luisteraarspanel is dan ook de meettechniek bij uitstek. Jammer genoeg is deze

    manier van werken erg tijdsconsumerend en bovendien niet realistisch. Daarom is

    het waardevol om na te gaan welke objectieve parameters, die door slechts één

    iemand kunnen berekend worden aan de hand van een softwareprogramma, de

    mening van de luisteraar het best weergeven.

    In deze studie wordt het softwareprogramma 'Praat' gebruikt om de verschillende

    stotterparameters uit de taxonomie van Packman en Onslow (zie figuur 1) aan te

    duiden in spraakstalen. Via scripting worden de stotterparameters niet enkel

    geteld, maar ook de relatieve duur van de onvloeiendheden wordt nauwkeurig

    bepaald.

    Het doel van deze studie is na te gaan:

    1. of er parameters bestaan om de stotterernst te bepalen,

    2. welke (combinatie van) parameters het best overeenkomt met een

    luisteraaroordeel,

    3. of onvloeiendheden timen dan wel tellen beter is om de stotterernst te

    bepalen.

    7  

  • Methode

    Spraakstalen De eerste stap van deze studie bestond eruit spraakstalen te verzamelen. Er

    wordt gebruik gemaakt van bestaande spraakstalen die ter beschikking gesteld

    zijn door 'University College London' voor wetenschappelijk gebruik. De

    spraakstalen kunnen vrij gedownload worden op de website van 'UCLASS'

    (University College Londen's Archive of Stuttered Speech):

    http://www.uclass.psychol.ucl.ac.uk/Audio/mp3. UCLASS wordt gefinancierd door 'The

    Wellcome Trust'. Het gaat om 15 Engelstalige spraakstalen van zowel vrouwelijke

    (4) als mannelijke (11) deelnemers tussen 9 en 40 jaar oud. Qua tijdsduur zijn -bij

    benadering- telkens de eerste 60 seconden van de spraakstalen geselecteerd

    voor dit onderzoek. Voor de statistische gegevensverwerking werd de dataset van

    een gelijklopend onderzoek door studenten uit Virginia (36 UCLASS-spraakstalen)

    samengevoegd met de uit deze studie verkregen data.

    Analyseprotocol De audio-opnames worden in het softwareprogramma 'Praat' als wave-file

    ingelezen en geannoteerd (a). Vervolgens wordt er een script gebruikt (een op

    maat gemaakt analyseprotocol) om de annotaties te verwerken (b) en ten slotte

    verschijnen automatisch de eindresultaten (c). De specifiek te volgen

    menustappen zijn terug te vinden in appendix 1.

    a) Annoteren Deze stap houdt in dat de audio-opname wordt beluisterd, gesegmenteerd

    en gelabeld door de clinicus. In het 'view & edit' scherm (zie figuur 2) kan

    men het spraakstaal beluisteren en elk stottermoment segmenteren en

    labelen met vooraf afgesproken afkortingen (zie figuur 1). Zo wordt

    bijvoorbeeld een verlenging aangeduid met ‘Fp’ en een lettergreepherhaling

    met ‘Rs’. Een stottermoment zoals /k-k-k-k-k-kruis/ wordt als een herhaling

    gelabeld en niet als een verlenging aangezien /k/ een stopklank is en deze

    niet aanhoudend kan gefoneerd worden zoals in een verlenging. Het label

    'herhaling' (R), wordt gebruikt wanneer exact dezelfde woorden worden

    8  

  • herhaald ('De jongen, de jongen, de jongen speelt in de tuin'). Bij een

    'revisie' (Sr) gaat de stotteraar zijn zin herbeginnen -en mogelijks hierdoor

    een woord herhalen- omwille van een andere zinsopbouw of om, eventueel

    in het kader van vermijdingsgedrag, een ander woord te gebruiken ('Hij

    speelt gr... hij speelt liever piano'). De vloeiende, stottervrije stukken worden

    aangeduid met het label ‘1’. Momenten zonder spraak, waarbij de persoon

    in kwestie bijvoorbeeld aan het nadenken is of in-/uitademt, worden niet

    meegeteld en als ‘0’ gelabeld. Deze afkortingen of ‘labels’ worden in het

    script (zie stap 2) gebruikt met het oog op de verwerking.

    FIGUUR 2: 'VIEW & EDIT' VENSTER

    DE LABELS VAN ALLE SEGMENTEN VERSCHIJNEN OP EEN BALK ONDER DE AUDIO-OPNAME. BIJ HET SEGMENTEREN IS DE EINDGRENS VAN HET ENE SEGMENT DE BEGINGRENS VAN HET VOLGENDE SEGMENT.

    b) Script In een volgende stap worden de geannoteerde spraakstalen verwerkt door

    een op maat gemaakt analyseprotocol: het script. Dit is een broncode-

    document dat de handmatig aangebrachte gegevens (labels en

    segmentgrenzen) automatisch verwerkt en uitrekent.

    9  

  • c) Resultaten

    labels telling timing

    FIGUUR 3: 'PRAAT PICTURE' VENSTER

    IN HET 'PRAAT PICTURE' VENSTER VERSCHIJNEN DE RESULTATEN IN TABELVORM. DE EERSTE KOLOM BEVAT ALLE GEBRUIKTE LABELS. HOE VAAK DEZE LABELS VOORKWAMEN IN HET SPRAAKSTAAL, WORDT OPGESOMD IN DE TWEEDE KOLOM. IN DE LAATSTE DRIE KOLOMMEN KAN DE GEMIDDELDE DUUR, HET TOTAAL AANTAL SECONDEN EN HET PERCENTAGE VAN VOORKOMEN TERUGGEVONDEN WORDEN.

    Luisteraarspanel De volgende stap bestond eruit om de spraakstalen door een panel van luisteraars

    te laten beoordelen. Via het social medium 'facebook' werden 28 personen

    gerecruteerd. Het gaat om 23 vrouwen en 5 mannen tussen 17 en 70 jaar oud. De

    beoordelaars werden in twee subgroepen verdeeld (naargelang de datum dat ze

    beschikbaar waren), respectievelijk 16 personen en 12 personen. De tweede

    groep (12 personen) kreeg de spraakstalen in omgekeerde volgorde aangeboden

    om zo het vermoeidheidseffect weg te werken. Elk spraakstaal van één minuut

    dienden ze qua ernst te beoordelen aan de hand van een 5-puntenschaal waarop

    de schaalpunten 1 als 'niet ernstig', 3 als 'gemiddeld' en 5 als 'zeer ernstig'

    benoemd waren. Vooraleer de beoordeling van de 15 spraakstalen startte, kregen

    de beoordelaars ter illustratie een spraakstaal te horen met een score 3 (deze

    werd bepaald aan de hand van een consensus-rating door 12 Engelstalig

    luisteraars). Figuur 4 geeft aan dat er variatie was in de ernstgradatie van de

    spraakstalen. Alle scores werden door het panel gebruikt tijdens de

    beoordelingen. De instructies die aan het luisteraarspanel werden gegeven, zijn

    terug te vinden in appendix 2. Bij de studie uit Virginia ging het om 120

    beoordelaars die verdeeld werden in 3 subgroepen van 40 personen. Hun leeftijd

    10  

  • varieerde van 14 tot 62 jaar. Ze werden geselecteerd via 'convenience sampling'.

    De 36 spraakstalen werden verdeeld in 3 deelverzamelingen van elk 12 stalen.

    Iedere groep beoordelaars kreeg dezelfde spraakstalen te horen in een

    verschillende volgorde. Ook in deze studie moesten ze de gepercipieerde

    stotterernst via een 5-puntenschaal aangeven en kregen ze als referentiepunt

    eerst een spraakstaal met een score 3 te horen.

    FIGUUR 4: DOOR DE LUISTERAARS BEPAALDE ERNSTSCORES VAN ALLE SPRAAKSTALEN

    Statistische analyse Allereerst werd een Kolmogorov-Smirnovtest gedaan om te achterhalen of de

    gegevens normaal verdeeld waren. Dit was het geval voor de ernstscore, maar

    niet voor alle geannoteerde tellingen en chronometreringen (zie tabel 1). Vandaar

    het gebruik van non-parametrische correlaties. De multipele regressie kon wel

    doorgaan aangezien de afhankelijke variabele (ernstscore) normaal verdeeld was.

    Per stotterkenmerk ('R', 'F' en 'S') werd er gekeken naar de correlatie met de

    ernstscore en werd het 'gewicht' als predictor voor de ernstscore nagegaan. Zo

    werd er een top 5 bekomen van beste voorspellers voor de ernstscore (zie figuur

    5). Bij de berekeningen van de correlaties, werden de verschillende subtypes van

    de onvloeiendheden samengenomen (dus Ri + Rs + Rm, Fp + Fb, Si + Sr + Sn)

    aangezien niet elk subtype voorkwam in alle spraakstalen.

    11  

  • TABEL 1: KOLMOGOROV-SMIRNOVTEST

    12  

  • FIGUUR 5: RELATIEF BELANG VAN DE PARAMETERS OP EEN SCHAAL VAN 0 TOT 1

    13  

  • Resultaten

    Zoals te zien in tabel 2, blijken er in totaal 6 parameters te zijn die een significante

    correlatie vertonen met de gemiddelde gepercipieerde stotterernst van het

    luisteraarspanel. Het betreft 3 getimede parameters (% vloeiende spraak, %

    blokkeringen en verlengingen en % herhalingen) en 3 getelde parameters (aantal

    blokkeringen en verlengingen, aantal herhalingen en aantal overbodige

    gedragingen).

    Timing van de vloeiende spraak is de parameter met de grootste -uiteraard

    negatieve- correlatie (r = -0,697, p = 0,01). Het klinkt inderdaad logisch dat, hoe

    meer seconden van het spraakstaal uit vloeiende stukken spraak bestaat, hoe

    minder ernstig het stotteren wordt bevonden. Opvallend echter is het feit dat

    wanneer de vloeiende stukken spraak worden geteld in plaats van getimed, er

    geen significante correlatie optreedt. Telling van deze parameter is met andere

    woorden geen betrouwbare voorspeller om de mening van de luisteraar te

    achterhalen. Een spraakstaal van 1 minuut waarin er 10 keer gemiddeld 2

    seconden vloeiende spraak wordt geteld, zal naar schatting meer ernstig worden

    gescoord dan een staal dat slechts 2 stukken stottervrije spraak bevat, maar wel

    van telkens 20 seconden lang. Hieruit wordt duidelijk dat telling van de vloeiende

    spraak een vertekend beeld kan geven van de stotterernst en dat timing voor meer

    representatieve resultaten zorgt.

    Bij de parameter 'herhalingen' levert zowel telling als timing een significante

    (positieve) correlatie op; respectievelijk r = 0,425 en r = 0,480 (met p telkens =

    0,01). Hetzelfde geldt voor de 'blokkeringen en verlengingen'; respectievelijk r =

    0,530 en r = 0,534 (p = 0,01). De correlaties liggen telkens opmerkelijk iets hoger

    bij timing.

    Met 'overbodige gedragingen' trachten stotteraars hun onvloeiendheden te

    voorkomen, te verbergen of uit te stellen. Interessant genoeg, lijken deze

    'ontwijkingsmanoeuvres' te lukken; hoe meer overbodige gedragingen er in het

    spraakstaal worden geteld, hoe minder ernstig het stotteren wordt gepercipieerd.

    Dat blijkt uit de negatieve, significante correlatie van telling van de overbodige

    14  

  • gedragingen (r = -0,286, p = 0,05). Tevens is dit de enige parameter waarbij timing

    geen significante correlatie oplevert.

    Algemeen kan er gesteld worden dat de duur van de stotterparameters (timing)

    vaker en beter correleert met de ernstperceptie van de luisteraars.

    Via multipele regressie werden alle stotterparameters (zowel timing als telling

    ervan) met elkaar gecombineerd en gecorreleerd aan de algemene stotterernst

    om zo tot de 'formule' te komen die de beste voorspeller is van de mening van de

    luisteraar wat de stotterernst betreft. In de formule wordt de relatieve bijdrage van

    elke parameter berekend. De top 5 van de beste voorspellers is weergegeven in

    figuur 5. Op de horizontale as wordt het 'gewicht' van elke parameter in de

    voorspelling duidelijk; hoe langer de balk, hoe meer aandeel de parameter heeft.

    Zo wordt 65% van de voorspelling bepaald door timing van de vloeiende spraak

    (% en gemiddelde duur), ongeveer 25% door het percentage herhalingen, zo'n 8%

    door het percentage blokkeringen en verlengingen en ten slotte ongeveer 2% door

    telling van het overbodig gedrag. De ernstperceptie van de luisteraars wordt met

    andere woorden voor zo'n 98% voorspeld door getimede parameters.

    15  

  • TABEL 2: CORRELATIES VAN DE STOTTERPARAMETERS MET DE ALGEMENE STOTTERERNST

    ** Correlation is significant at the 0.01 level (2-tailed); * Correlation is significant at the 0.05 level (2-tailed)

    MEANRATING_total

    Spearman's rho

    MEANRATING_total

    CorrelationCoefficient 1,000

    Sig. (2-tailed) .

    N 52

    fluent_count

    CorrelationCoefficient ,045

    Sig. (2-tailed) ,752

    N 52

    fluent_percent

    CorrelationCoefficient -,697**

    Sig. (2-tailed) ,000

    N 52

    Fb+p_count

    CorrelationCoefficient ,530**

    Sig. (2-tailed) ,000

    N 52

    Fb+p_percent

    CorrelationCoefficient ,534**

    Sig. (2-tailed) ,000

    N 52

    Rs+i+m_count

    CorrelationCoefficient ,425**

    Sig. (2-tailed) ,002

    N 52

    Rs+i+m_percent

    CorrelationCoefficient ,480**

    Sig. (2-tailed) ,000

    N 52

    Si+r+n_count

    CorrelationCoefficient -,286*

    Sig. (2-tailed) ,040

    N 52

    Si+r+n_percent

    CorrelationCoefficient -,175

    Sig. (2-tailed) ,215

    N 52

    16  

  • Discussie

    Wie of wat bepaalt hoe ernstig de vloeiendheidsproblemen zijn van een persoon

    die stottert? Wat telt voor deze laatst genoemde, is de mening van de luisteraars.

    Het menselijk oor (en oog) is met andere woorden nog steeds dé meettechniek bij

    uitstek. Telkens een luisteraarspanel verzamelen om iemands stotterernst te

    bepalen zou echter zeer tijdsrovend en vooral onrealistisch zijn. Een handigere en

    bovendien veel snellere manier van werken is aan de slag gaan met een systeem

    dat met objectieve, meetbare parameters werkt die een weerspiegeling zijn van de

    mening van de luisteraars en bovendien door slechts één persoon kunnen

    berekend worden. Dit is mogelijk met 'Praat'. Met dit softwareprogramma kunnen

    verschillende stotterindexen via annotatie en scripting uit een spraakstaal

    geëxtraheerd worden. Er rest nog enkel de vraag welke (combinatie) van die

    indexen nu het best overeenstemt met de mening van de luisteraars.

    Werken met 'Praat' brengt verschillende voordelen met zich mee. Ten eerste

    kunnen de stottermomenten in het spraakstaal niet alleen geteld worden, maar

    kan ook telkens de duur ervan nauwkeurig bepaald worden. Ten tweede kan de

    audio-opname steeds herbeluisterd worden en kunnen de labels van de

    onvloeiendheden desgevallend aangepast worden. Een derde voordeel van 'Praat'

    is het feit dat na de annotatie met slechts één script, en dus één bewerking via

    één muisklik, een hele reeks aan indexen wordt bekomen. Na de annotatie wordt

    aldus op zeer korte tijd een grote hoeveelheid aan nauwkeurige resultaten

    verkregen.

    Een nadeel echter aan 'Praat' is het feit dat non-verbale overbodige gedragingen

    die niet hoorbaar zijn (denk aan oogknipperingen) onmogelijk kunnen

    gedetecteerd worden. Er wordt immers enkel met audiobestanden gewerkt en niet

    met audiovisueel materiaal. Zoals reeds eerder in de inleiding vermeld, toonden

    Rousseau et al. (2008) aan dat stottermetingen die enkel gebaseerd zijn op

    geluidsopnames de stotterfrequentie (%SS: percentage gestotterde syllaben) voor

    zo'n 20% onderschatten bij -6 jarigen. Deze ernstonderschatting wordt niet

    gevonden bij de score voor de algemene stotterernst (9-puntenschaal) aangezien

    de beoordelaar hierbij geen beslissingen moet nemen of een individueel

    17  

  • stottermoment nu gestotterd was of niet, maar een globale beoordeling moet

    geven. De bevindingen van Rousseau et al. gelden voor metingen in het begin van

    klinische onderzoeken. Voor metingen die plaatsvinden na de behandeling is het

    risico op onderschatten veel minder aangezien het %SS dan veel lager is. In de

    toekomst zou het gebruik van videomateriaal de eventuele ernstonderschatting

    kunnen opvangen.

    De verwerkingsduur voor de annotatie is een tweede nadeel van de werkmethode

    met 'Praat'. Deze ligt hand in hand met de lengte van het spraakstaal wat op zijn

    beurt dan weer te maken heeft met de betrouwbaarheid van de meettechniek.

    Hoeveel seconden/onvloeiendheden moet het spraakstaal lang zijn om een

    representatief beeld te krijgen van de stotterernst? Verder onderzoek is nodig om

    uit te maken wat de minimumlengte van een spraakstaal hoort te zijn (Corthals,

    2012). Een andere zijde van betrouwbaarheid is de 'interbeoordelaars-

    betrouwbaarheid'; de mate waarin er unanimiteit heerst tussen de resultaten van

    verschillende beoordelaars. Via een voorafgaande training waarin typische,

    audiovisuele voorbeelden worden gegeven van annotaties kan de

    interbeoordelaarsbetrouwbaarheid in positieve zin toenemen (Corthals, 2009).

    Naast betrouwbaarheid moet een test ook validiteit bezitten. Aldus wordt er

    teruggekomen op de vraag welke indexen nu het best correleren met de mening

    van de luisteraars. Het is duidelijk dat er een ander beeld naar voren komt

    wanneer iemands stottermomenten worden getimed of geteld. Zo kunnen twee

    personen een zelfde aantal verlengingen en blokkades hebben in hun spraakstaal,

    maar kan de ene bijvoorbeeld opmerkelijk langere verlengingen vertonen. Op

    basis van telling zouden deze twee personen een gelijkaardige score krijgen, maar

    na timing wordt duidelijk dat de ene persoon een veel hogere stotterernst 'verdient'

    dan de andere, wat ook zou terugkeren in de mening van de luisteraars. Het is

    uiteraard zo dat de ene stotterparameter nu eenmaal een betere kandidaat is om

    te timen in plaats van te tellen (zoals in het voorbeeld; de verlengingen) en

    omgekeerd. Algemeen kan er echter gesteld worden dat de getimede parameters

    vaker en beter overeenstemmen met de mening van de luisteraars. De resultaten

    van een studie van Curran en Hood (1997) gaven aan dat onvloeiendheden die

    18  

  • gefragmenteerd (herhalingen en verlengingen) en hoorbaar zijn, als meer ernstig

    worden gepercipieerd. Ook bleek duidelijk dat naarmate een herhaling uit meer

    delen bestond, de ernstperceptie steeg (Curran & Hood, 1997). Deze laatste

    bevinding klinkt zeer logisch en zal zich enkel kunnen uiten in de duur -en niet in

    de telling- van de stotterparameter.

    Wanneer de resultaten van twee beoordelaars naast elkaar worden gelegd, wordt

    duidelijk dat timen een veiligere manier van 'meten' is dan tellen. Het is immers

    realistisch dat de ene beoordelaar een zeer kort/subtiel stottermoment al eens zal

    missen. Wanneer dit een aantal keer voorkomt, zullen de tellingresultaten al snel

    een groot verschil vertonen. De timingresultaten lijden hier beduidend veel minder

    onder (Corthals, 2009).

    Via het hier gebruikte Praat-script wordt er een profiel van de persoon die stottert

    bekomen. Al snel wordt duidelijk welke types van onvloeiendheden het frequentst

    voorkomen en welke de meeste tijd in beslag nemen. Dit profiel vormt dan ook

    een bron waaruit aanknopingspunten voor de stottertherapie kunnen voortvloeien.

    Naast het streven naar zoveel mogelijk vloeiende spraak, zou werken aan de duur

    van de herhalingen, blokkeringen en verlengingen en werken aan het aantal

    overbodige gedragingen volgens de resultaten van deze studie een positieve

    invloed moeten hebben op hoe ernstig hun onvloeiendheden door de luisteraars

    worden gepercipieerd.

    Door de onvloeiendheden te timen kunnen verborgen therapie-effecten aan het

    licht gebracht worden. Een persoon die stottert kan immers na x-aantal

    weken/maanden stottertherapie nog steeds evenveel herhalingen, blokkeringen

    en/of verlengingen vertonen, maar mogelijks is hij/zij er wel in geslaagd om de

    duur van zijn/haar onvloeiendheden te verminderen zonder dat de therapeute, en

    misschien zelfs de patiënt, zich hiervan bewust was (Corthals, 2009).

    Het 'overbodig gedrag' lijkt volgens de significante, negatieve correlatie te slagen

    in zijn rol als 'ontwijkingsmanoeuvre'. Aangezien deze correlatie echter alle types

    van overbodig gedrag bevat, kan de vraag gesteld worden of de verschillende

    types afzonderlijk ook dit resultaat zouden opleveren. Uit de resultaten van het

    gelijklopende onderzoek door studenten uit Virginia bleek enkel de telling van de

    revisies een significante, negatieve correlatie te hebben met de algemene

    19  

  • stotterernst (niet gepubliceerde dissertatie). Het waren met andere woorden enkel

    de revisies die de stotteraars als trucje konden gebruiken om vloeiender over te

    komen bij de luisteraars. Het lijkt inderdaad aanneembaar dat de andere

    overbodige gedragingen zoals het kuchen en smakken een eerder negatief effect

    hebben bij de luisteraars. Dit zijn non-verbale gedragingen die als storend,

    onwennig en/of onvloeiend kunnen aangevoeld worden door de luisteraar. De

    interjecties hebben mogelijk minder de capaciteit om een vloeiende indruk te

    maken. Verder onderzoek zou kunnen uitmaken of deze bevindingen ook gelden

    wanneer er gewerkt wordt met audiovisueel materiaal. Wellicht zorgt de

    aanwezigheid van het beeldmateriaal voor een ander effect en resultaat.

    Er kan geconcludeerd worden dat het percentage vloeiende spraak, een getimede

    parameter, de gemakkelijkste en bovendien belangrijkste parameter is bij het

    voorspellen van de stotterernst zoals een panel van luisteraars die zou

    percipiëren. De andere parameters uit de top 5 mogen echter niet in waarde

    onderschat worden aangezien zij zoals reeds eerder vermeld een belangrijk

    aangrijpingspunt vormen naar behandeling toe.

    De bevindingen van deze studie duiden voor logopedisten het belang aan van de

    nood aan een instrument (zoals bijvoorbeeld 'Praat') dat naast telling, vooral

    nauwkeurige timing van de onvloeiendheden toelaat.

    20  

  • Conclusie

    1. Bestaan er parameters om de stotterernst te bepalen?

    Er werden 6 parameters gevonden die een significante correlatie vertonen

    met de gemiddelde, door de luisteraars beoordeelde stotterernst:

    % (timing) Aantal (telling)

    Vloeiende spraak Overbodige gedragingen

    Blokkeringen & verlengingen Blokkeringen & verlengingen

    Herhalingen Herhalingen

    2. Welke combinatie van parameters komt het best overeen met een

    luisteraaroordeel?

    De mening van de luisteraar wordt het best voorspeld door volgende top 5:

    − percentage vloeiende spraak (37%)

    − gemiddelde duur van vloeiende spraak (28%)

    − percentage herhalingen (25%)

    − percentage blokkeringen en verlengingen (8%)

    − telling van het overbodig gedrag (2%)

    3. Is onvloeiendheden timen dan wel tellen beter om de stotterernst te

    bepalen?

    Algemeen kan er gesteld worden dat de duur van de stotterparameters

    (timing) vaker en beter correleert met de ernstperceptie van de luisteraars.

    21  

  • Referenties

    Boey, R. (2007). Test voor Stotterernst Lezers (TvS-L). Herentals: Vlaamse

    Vereniging voor Logopedisten.

    Conture, E. (2001). Stuttering: Its nature, diagnosis, and treatment. Needham

    Heights: MA: Allyn & Bacon.

    Corthals, P. (2012). Onvloeiendheden timen en tellen in "Praat": een tutorial.

    LOGOPEDIE, 68-75.

    Corthals, P. (5-8 Aug. 2009). Timing and Tallying Dysfluencies using Praat

    computer software. 5th World Congress on Fluency Disorders. Rio de Janeiro,

    Brazil.

    Curran, M. F., & Hood, S. B. (1977). Listener ratings of severity for specific

    disfluency types in children. Journal of Fluency Disorders, 2, 87-97.

    Einarsdóttir, J., & Ingham, J. R. (2008). The effect of stuttering measurement

    training on judging stuttering occurrence in preschool children who stutter. Journal

    of Fluency Disorders, 33, 167-179.

    Huinck, W., & Rietveld, T. (2007). The validity of a simple outcome measure to

    assess stuttering therapy. Folia Phoniatrica et Logopaedica, 59, 91-99.

    O'Brian, S., Packman, A., Onslow, M., & O'Brian, N. (2004). Measurement of

    stuttering in adults: comparison of stuttering-rate and severity-scaling methods.

    Journal of Speech, Language, and Hearing Research, 47, 1081-1087.

    Riley, G. (1972). A stuttering severity instrument for children and adults. Journal of

    Speech and Hearing Disorders, 37, 314-322.

    Rousseau, I., Onslow, M., Packmann, A., & Jones, M. (2008). Comparisons of

    audio and audiovisual measures of stuttering frequency and severity on preschool-

    age children. American Journal of Speech-Language Pathology, 17, 173-178.

    Sawyer, J., & Yairi, E. (2006). The effect of sample size on the assessment of

    stuttering severity. American Journal of Speech-Language Pathology, 15, 36-44.

    22  

  • Teessin, K., Packman, A., & Onslow, M. (2003). The Lidcombe behavioral data

    language of stuttering. Journal of Speech, Language and Hearing Research, 44,

    1009-1015.

    Throneburg, R. N., & Yairi, E. (2001). Durational, Proportionate, and absolute

    frequency characteristics of disfluencies: a longitudinal study regarding

    persistence and recovery. Journal of Speech, Language, and Hearing Research,

    44, 38-51.

    Van Borsel, J. (2011). Basisbegrippen logopedie Deel 2:

    communicatiestoornissen, Stotteren en broddelen. Leuven (België): Acco.

    Wingate, M. E. (1964). A standard definition of stuttering. Journal of Speech and

    Hearing Disorders, 29, 484-489.

    Yairi, E., & Ambrose, N. (2005). Early childhood stuttering. Austin: TX: Pro-Ed.

    Yaruss, J. S., Max, M., Newman, R., & Campbell, J. H. (1998). Comparing real-

    time and transcript-based techniques for measuring stuttering. Journal of Fluency

    Disorders, 23, 137-151.

    23  

  • Appendices

    Appendix I: Specifieke menustappen

    • Annoteren

    − open het softwareprogramma 'Praat'

    − kies in het 'Praat Objects' venster voor 'open' en 'read from file'

    − kies het gewenste bestand dat geannoteerd moet worden

    − klik op het gekozen spraakstaal zodanig dat dit grijs wordt

    − kies voor 'annotate' en 'to textgrid'

    − in het 'view & edit' venster kunnen grenzen gemaakt worden door op

    'enter' te klikken en verwijderd worden via 'alt' + 'backspace'

    − let op: geen extra spaties voor of achter de labels

    − opslaan via 'file' en 'save Textgrid as text file' (Ctrl S)

    • Scripting

    − voeg het gewenste TextGrid-bestand in het 'Praat Objects' venster in

    − selecteer dit bestand

    − kies voor 'Praat' en 'open praat script'

    − let er op dat de cursor in de eerste alinea staat en dus voor de

    textgrid

    − klik op 'run' in het broncode-venster (zie figuur 6)

    FIGUUR 6: BRONCODE-VENSTER

    24  

  • Appendix II: Instructies en invulformulier luisteraarspanel

    Welkom allemaal. Eerst en vooral wil ik jullie bedanken voor jullie deelname. Mijn

    thesis gaat -samenvattend gezegd- over het bepalen van stotterernst. In het kader

    hiervan gaan jullie zo dadelijk -één voor één- vijftien mannelijke en vrouwelijke,

    Engelstalige mensen te horen krijgen die stotteren. Je hoort hen elk één minuut

    praten. Hun leeftijd varieert van zeven tot veertig jaar. Het feit dat ze Engels

    spreken doet eigenlijk niet ter zake omdat jullie hen niet moeten verstaan, jullie

    moeten enkel op de onvloeiendheden letten. Jullie moeten telkens aan de hand

    van een vijfpuntenschaal bepalen hoe erg je dit geval van stotteren vindt, waarbij

    een score 'één' aanduidt dat je het niet zo ernstig vindt en een score 'vijf' dat je het

    juist heel ernstig vindt. Als voorbeeld laat ik nu iemand horen die een 'gemiddelde

    ernst' zou scoren, een score 'drie' met andere woorden. Zo kunnen jullie ten

    opzichte van deze ernst de andere beoordelingen afwegen. Na ieder

    geluidsfragment krijgen jullie eventjes de tijd om na te denken over jullie score.

    Jullie mogen gedurende het hele half uur de cijfers nog veranderen, mochten jullie

    bijvoorbeeld het vorige toch ernstiger vinden na het horen van een volgend

    fragment. Ten slotte wil ik jullie vragen om je niet te laten leiden door hetgeen je

    buren schrijven, er is geen juist of fout antwoord, ik ben benieuwd naar jullie

    persoonlijke mening! Zijn er nog vragen?

    25  

  • 26  

    Naam:..............................................................................................................................

    Leeftijd:............................................................................................................................

    Beroep/ Studierichting: ...................................................................................................

    Datum:.............................................................................................................................

    1= NIET ERNSTIG, 5= HEEL ERNSTIG

    1 2 3 4 5

    1) jongen, 14 jaar

    2) jongen, 14 jaar

    3) jongen, 14 jaar

    4) meisje, 11 jaar

    5) meisje, 11 jaar

    6) jongen, 14 jaar

    7) jongen, 11 jaar

    8) jongen, 7 jaar

    9) man, 20 jaar

    10) man, 40 jaar

    11) jongen, 9 jaar

    12) meisje, 15 jaar

    13) meisje, 11 jaar

    14) jongen, 12 jaar

    15) jongen, 11 jaar

  •   

    DankwoordInhoudAbstractInleidingMethode SpraakstalenAnalyseprotocola) Annoteren b) Scriptc) Resultaten

    LuisteraarspanelStatistische analyse

    ResultatenDiscussieConclusieReferentiesAppendices Appendix I: Specifieke menustappen Appendix II: Instructies en invulformulier luisteraarspanel