Neuromodulatie bij patiënten met anorexia en …...ACC is belangrijk in de afweging van...
Transcript of Neuromodulatie bij patiënten met anorexia en …...ACC is belangrijk in de afweging van...
Academiejaar 2013 – 2014
Neuromodulatie bij patiënten met anorexia en boulimia nervosa
Nele DE SCHRYVER
Promotor: Prof. dr. G. Lemmens Co-promotor: Prof. dr. C. Baeken
Masterproef voorgedragen in de master in de specialistische geneeskunde volwassen
psychiatrie
Academiejaar 2013 – 2014
Neuromodulatie bij patiënten met anorexia en boulimia
nervosa
Nele DE SCHRYVER
Promotor: Prof. dr. G. Lemmens Co-promotor: Prof. dr. C. Baeken
Masterproef voorgedragen in de master in de specialistische geneeskunde volwassen psychiatrie
De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar
te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder
de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting
uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.
24/02/2014
INHOUDSTAFEL
ABSTRACT .............................................................................................................................. 1
1. INLEIDING .......................................................................................................................... 2
2. METHODE ............................................................................................................................ 5
3. RESULTATEN ...................................................................................................................... 5
3.1. RTMS .............................................................................................................................. 5
3.1.1. Werkingsmechanisme ............................................................................................... 5
3.1.2. RTMS bij patiënten met AN ..................................................................................... 6
3.1.3. RTMS bij patiënten met BN ..................................................................................... 7
3.1.4. Tolerantie rTMS bij patiënten met AN en BN ......................................................... 9
3.2. TDCS ............................................................................................................................... 9
3.2.1. Werkingsmechanisme ............................................................................................... 9
3.2.2. TDCS bij patiënten met AN ...................................................................................... 9
3.2.3. TDCS bij patiënten met BN .................................................................................... 10
3.2.4. Tolerantie tDCS bij personen met drang naar voeding ........................................... 10
3.3. DBS................................................................................................................................ 11
3.3.1. Werkingsmechanisme ............................................................................................. 11
3.3.2. DBS bij patiënten met AN ...................................................................................... 11
3.3.3. DBS bij patiënten met BN ...................................................................................... 14
3.3.4. Tolerantie DBS bij personen met AN ..................................................................... 14
3.4. ECT ................................................................................................................................ 14
3.5. NVS ............................................................................................................................... 14
4. DISCUSSIE .......................................................................................................................... 15
5. REFERENTIES .................................................................................................................... 17
1
ABSTRACT
Inleiding: Anorexia en boulimia nervosa (AN en BN) zijn aandoeningen met een hoge
prevalentie en mortaliteit. Ondanks de huidige behandelmogelijkheden blijft een belangrijk
deel van de patiëntenpopulatie refractair aan behandeling. Vanuit studies met functionele
beeldvorming worden meer en meer verbanden gelegd tussen hyper- of hypoactiviteit van
bepaalde hersengebieden en onderliggende neuronale netwerken die een rol spelen in de
pathofysiologie van eetstoornissen. Neuromodulatie van bepaalde hersengebieden zou
bijgevolg een gunstige invloed kunnen hebben op de eetstoornis.
Methode: Een systematisch literatuuronderzoek via PubMed werd uitgevoerd met zoektermen
‘eating disorders, bulimia nervosa, anorexia nervosa, neuromodulation, tDCS, rTMS, DBS,
ECT, NVS, neurobiology, outcome’.
Resultaten en discussie: Een groot deel van de tot op heden verschenen literatuur bestaat uit
gevalsbeschrijvingen met een eerder toevallige vondst van effect op de comorbide eetstoornis
bij behandeling van een andere psychiatrische aandoening, dit zowel bij repetitieve
Transcraniële Magnetische Stimulatie (rTMS), transcraniële Gelijkstroom Stimulatie (tDCS)
en Deep Brain Stimulation (DBS). Omtrent electroconvulsietherapie (ECT) en Nervus
Vagusstimulatie (NVS) verscheen tot op heden geen literatuur omtrent behandeling van AN
en BN. Ondanks beperkte literatuur kan een positieve tendens weerhouden bij het gebruik van
deze neuromodulatietechnieken. Bij herhaalde rTMS bij patiënten met AN werd een
gewichtstoename gerapporteerd. Bij patiënten met BN merkte men een vermindering van
drang naar voeding en eetbuien op na rTMS behandeling. Na DBS bij patiënten met AN met
een meer chronisch verloop zag men een gewichtstoename.
Conclusie: We kunnen stellen dat er zich, bij gebruik van neuromodulatie bij patiënten met
AN of BN, positieve tendensen aftekenen in behandeling van de eetstoornissymptomatologie.
Doch door het beperkte aantal studies bij een soms onduidelijke populatie, ondermeer op vlak
van inclusiecriteria, is het op heden te vroeg om deze technieken in het huidig
behandelarsenaal te includeren.
2
1. INLEIDING
Anorexia nervosa (AN) en boulimia nervosa (BN) zijn aandoeningen met een life-
timeprevalentie van respectievelijk 0.5-1% en 1-3% bij vrouwen [1] met een gemiddelde
man-vrouw verhouding van 1/10 [2]. Beide aandoeningen gaan gepaard met een mortaliteit
van ongeveer 4,0% bij patiënten met AN en 2-3.9% bij patiënten met BN [3,4]. Zowel
neurologische, biologische als omgevingsfactoren liggen aan de basis van het ontstaan van
een eetstoornis [5]. Alhoewel onderliggende neuronale netwerken op hersenniveau nog niet
volledig gekend zijn, worden door recente studies met functionele beeldvorming meer linken
gelegd tussen respectievelijk AN en BN en veranderde activiteit ter hoogte van bepaalde
hersenregio’s [6].
Bij patiënten met AN en BN worden tot op heden onder andere neuronale netwerken vermeld
op vlak van beloning of ‘reward’ alsook op vlak van angst [7,8].
Voedselinname en smaak worden gerelateerd aan het rewardsysteem. Zo is de smaakcortex
(bestaande uit de insula en het frontale operculum) gelinkt met onder andere het ventrale
striatum en de amygdala van waaruit banen vertrekken richting hypothalamus, het
middenbrein en de frontale cortex. Het belang van een aangeleerde link tussen voeding en een
aangenaam of onaangenaam gevoel, start bij smaakprikkels ter hoogte van de tong via
hersenstam en lopen verder naar de thalamus naar de smaakcortex. Zin in voeding en ook
drang of ‘craving’ ontstaan in deze prefrontale en subcorticale gebieden. Dopamine is de
belangrijkste neurotransmitter [9]. De dorsolaterale prefrontale cortex (DLPFC) speelt,
afgezien van het belang bij reward, ook een rol in motivatie en het nemen van beslissingen
[10]. Hypofunctie van de linker DLPFC is bij patiënten met AN eveneens verantwoordelijk
voor de preoccupaties omtrent voedsel en lichaam [11]. Bij patiënten met AN wordt een
verhoogde reward (met stijgende dopamine-activiteit) geopperd bij voedingsrestrictie, zoals
eerder aangetoond in dierenstudies [12].
Bij patiënten met BN wordt het eetbuigedrag vergeleken met het verstoorde reward systeem
van patiënten met een middelenafhankelijkheid. Hier wordt een hyperactiviteit van de
mediale orbitofrontale cortex (OFC, deel van de prefrontale cortex) en de anterieure cortex
cingulus (ACC) waargenomen, zoals bij patiënten met een cocaïne-afhankelijkheid [13]. De
ACC is belangrijk in de afweging van mogelijkheden rond bv. het al dan niet eten van een
voedingsproduct [14]. De OFC is op zijn beurt belangrijk in kader van aanpassing van het
3
eetgedrag aan de lichamelijke toestand, wat door hyperactiviteit anders verloopt bij patiënten
met AN in vergelijking met gezonde individuen, alsook in het nemen van beslissingen [15].
Bij patiënten met een eetstoornis zien we eveneens een verminderde activiteit van de linker
anterieure en laterale PFC. Deze verminderde activiteit links lateraal prefrontaal werd, zoals
eerder aangegeven, eveneens bij patiënten met AN waargenomen, zij het minder uitgesproken
dan bij patiënten met BN. Deze cortex is bij patiënten met BN ondermeer verantwoordelijk
voor het onderdrukken van drang en heeft bij hypofunctie mogelijks belang bij controleverlies
gepaard gaande met eetbuien [16]. Het striato-thalamo-orbitofrontaal circuit waar ook de stria
terminalis, de nucleus accumbens (Nu Acc) en de OFC deel van uitmaken, heeft eveneens een
functie in eetgedrag en het nemen van beslissingen [17,18]. De Nu Acc is gelinkt met de bed
nucleus van de stria terminals (BNST, deel van het ventrale striatum) en ontvangt input van
de amygdala. Bij patiënten met een eetstoornis wordt hier een hyperactiviteit waargenomen,
die gelinkt kan worden met voedselaversie en verminderde eetlust [19].
Het angstnetwerk bevat verscheidene structuren waaronder de amygdala, hippocampus,
insulaire cortex, ACC, het striatum en de PFC. Vergelijkbaar met patiënten met een
angststoornis is deze as hyperactief bij patiënten met AN en BN [20]. Hyperactiviteit en dus
verhoogde angst wordt waargenomen na blootstelling aan voeding [21] onder andere
temporo-occipitaal, temporaal, mediaal prefrontaal en ter hoogte van de linker insula en de
ACC bilateraal, bij patiënten met een eetstoornis, meest uitgesproken bij patiënten met AN
van het restrictieve type [16,22]. Reward en angstcircuit zijn niet volledig afzonderlijk te
beschouwen. Niet eten alsook afvallen in gewicht hebben verminderen het angstgevoel bij
patiënten met AN en zou op termijn zorgen voor een betere stemming. Serotonerge alsook
dopaminerge neurotransmissie speelt hierin een rol. Het precieze mechanisme is tot op heden
niet volledig gekend [23]. De pariëtale cortex, verantwoordelijk voor integratie van visuo-
spatiële en proprioceptieve informatie en hierdoor belangrijk omtrent lichaamsbeeld,
hongergevoel, verzadiging en stemming is een andere belangrijke regio bij patiënten met een
eetstoornis. Hypofunctie van deze pariëtale cortex wordt bij deze populatie beschreven, in het
bijzonder bij patiënten met AN met negatief effect op stemming, lichaamsbeeld, verstoord
honger- en verzadigingsgevoel [24,25]. Zoals bij patiënten met een majeure depressieve
episode (MDE) zien we ook bij patiënten met AN en BN veranderingen in 5-HT met een
mogelijks effect op eetlust, rewardsysteem, stemmingsschommelingen en impulscontrole
4
[26,27]. Een vermindering in 5-HT2A binding en hyperactiviteit in de subcallosale regio, met
belang inzake stemming en perceptie werd beschreven bij patiënten met AN [28].
Tot op heden bestaat de behandeling van patiënten met AN en BN voornamelijk uit
psychotherapie waaronder cognitieve gedragstherapie en familietherapie, in bepaalde gevallen
aangevuld met medicamenteuze ondersteuning [29]. Ondanks deze behandelopties, blijft een
belangrijk deel van deze patiëntenpopulatie refractair aan behandeling. Zo zou volgens een
recent Nederlands onderzoek 20-30% van de patiënten met AN een chronisch verloop kennen
tegenover 45% van de patiënten met BN [30,31].
Sinds de jaren ‘50 werden neurochirurgische ingrepen op hersenniveau verricht met als doel
psychiatrische ziektebeelden te behandelen. Procedures zoals een frontale lobotomie,
leucotomie en capsulotomie werden beschreven voor obsessief compulsieve stoornis (OCD)
en in kader van AN [32]. Ondanks het feit dat deze ingrepen positieve resultaten
rapporteerden op vlak van verbetering van OCD symptomatologie en onder andere
gewichtstoename bij patiënten met AN [33], is er toch een weerstand om deze behandeling te
integreren in de standaard behandeling van patiënten met een eetstoornis omwille van
mogelijke irreversibele gevolgen [34]. Tegelijkertijd kwamen ook de
neuromodulatietechnieken in het vizier met als doel door stimulatie van bepaalde
hersengebieden symptomen van psychiatrische en niet-psychiatrische ziektebeelden te
behandelen waarbij de minimale invasiviteit het grote voordeel is.
In psychiatrische aandoeningen zoals een MDE, OCD en schizofrenie worden bepaalde
neuromodulatietechnieken zoals Deep Brain Stimulation (DBS), Electroconvulsietherapie
(ECT), Nervus Vagusstimulatie (NVS), Repetitieve Transcraniële Magnetische Stimulatie
(rTMS) en Transcraniële Gelijkstroom Stimulatie (tDCS) reeds geruime tijd toegepast,
sommige in onderzoekssetting, andere reeds in dagelijkse praktijk en opgenomen in
behandelrichtlijnen [35]. Van hieruit rijst dan ook de vraag welke medische evidentie voor
bovenvermelde technieken bestaat omtrent werkingsmechanisme en effectiviteit en of deze
neuromodulatietechnieken in de dagelijkse praktijk al dan niet een plaats verdienen bij de
behandeling van patiënten met AN of BN. Aandacht zal hierbij gaan naar het ingrijpen van de
verschillende neuromodulatietechnieken op de neurobiologie van AN en BN met hun
mogelijke (neven)effecten. Mogelijke nieuwe onderzoeksvragen kunnen van hieruit gesteld
worden.
5
2. METHODE
Een systematisch literatuuronderzoek via databank PubMed werd uitgevoerd. Hierbij werden
volgende zoektermen gebruikt: ‘eating disorders, bulimia nervosa, anorexia nervosa,
neuromodulation, tDCS, rTMS, DBS, ECT, NVS, neurobiology, outcome’.
Aan de hand van de artikels gevonden door het ingeven van deze zoektermen of een
combinatie hiervan werden relevante artikels weerhouden op inhoudelijke basis. Gezien de
beperkte beschikbare literatuur werden zowel gerandomiseerde gecontroleerde studies
weerhouden alsook gevalsbeschrijvingen. Relevante artikels die verschenen tot oktober 2013
werden geïncludeerd in het literatuuroverzicht. Overzichtsartikels werden niet weerhouden.
Met zoektermen ‘anorexia and rTMS or bulimia and rTMS’ werden 11 artikels gevonden
waarvan er 7 werden weerhouden. Zoektermen ‘tDCS and eating disorders’ brachten 3
artikels aan als resultaat, waarvan er 2 werden weerhouden. Eén artikel werd extra
toegevoegd via de functie ‘related citations’ in PubMed. Bij het gebruik maken van
zoektermen ‘DBS and anorexia nervosa’ werden 13 artikels weergegeven waarvan er 3
werden weerhouden, 1 extra artikel werden gevonden met zoektermen ‘DBS and eating
disorder’. Omtrent ECT en NVS verscheen tot op heden geen relevante literatuur.
3. RESULTATEN
3.1 RTMS
3.1.1. Werkingsmechanisme
RTMS is een niet-invasieve neuromodulatietechniek waarbij een pulserend magnetisch veld
opgewekt wordt met behulp van een spoel (rond of vlindervormig). Deze spoel wordt ter
hoogte van de schedel van de patiënt gepositioneerd al naargelang de hersenschorszone die
men wenst te moduleren door excitatie of inhibitie. Naast de lokale invloed van rTMS,
worden ook veranderingen waargenomen in functioneel gelinkte zones [36]. Het precieze
werkingsmechanisme van rTMS is tot op heden niet volledig gekend. Neuroplasticiteit van
het brein door onder andere invloed op BDNF zou één van de mogelijke pathways zijn. Tot
op heden werd rTMS voornamelijk in onderzoekssetting ingezet om beter zicht te krijgen op
de neurobiologie van bepaalde neuro-psychiatrische aandoeningen [37]. Men hoopt van
hieruit de volgende stap te kunnen zetten in de behandeling van deze aandoeningen door het
onmiddellijk ingrijpen op de neurobiologische circuits zelf. Deze techniek kreeg reeds
6
goedkeuring van de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) voor de behandeling
van een therapieresistente depressieve episode [35].
3.1.2. RTMS bij patiënten met AN (tabel 1)
Kamolz et al [38], beschreef de toevallige invloed van rTMS op AN bij patiënte met
comorbide MDE en een Body Mass Index (BMI) van 12,4kg/m². Een duidelijke verbetering
van de depressieve klachten en de eetstoornis met daling van de ‘Hamilton rating scale for
depression’ (HAM-D) en BMI stijging werd genoteerd bij herhaalde rTMS sessies. Op vlak
van eetgedrag rapporteerde men dat de patiënte ‘gemakkelijker’ kon eten. Gezien het
tijdelijke effect op vlak van stemming waren uiteindelijk 3 cycli nodig van verscheidene
sessies gevolgd door onderhouds- rTMS [38]. Van den Eynde et al includeerde tien
rechtshandige patiënten met AN voor één sessie rTMS. Het resultaat was een statistisch
significante verbetering van het angstniveau en het zich dik voelen op visueel analoge schaal
(VAS). Op vlak van stemming werd geen statistisch significant effect gezien, noch op vlak
van bewegingsdrang. Er werd evenmin een verschil in bloedcortisol waarden gemeten [39].
Tabel 1: Literatuuroverzicht rTMS bij patiënten met AN
Auteur Studie-opzet Populatie Protocol Doelregio Resultaten
Kamolz et al
[38]
gevalsbeschrijving - ♀, 24 j
- AN en MDE
(HAMD: 28)
- BMI: 12.4
kg/m²
- 20 min Hf rTMS
(10x op 16 dagen,
herhaling 2 x)
110%
motordrempel,
10Hz, 2 sec actief,
10 sec interval
- stimulatie
thv linker
DLPFC
- HAM-D↓ (8-
9)
- BMI↑ (16-
18)
Van den
Eynde et al
[39]
- niet
gerandomiseerd
- blind
- niet sham-
gecontroleerd
- 10 ♀
- AN/R of
B/P - gem. 25
j oud
- BMI
15.7 kg/m²
- rechtshandig
- 20 min Hf rTMS,
110%
motordrempel, 10
Hz, 5 sec actief,
55sec interval
- stimulatie
thv linker
DLPFC
-1 pt. viel uit
-VAS schaal :
↓ vol voelen
(p: 0.05),
↓ dik voelen
(p: 0.007),
↓ angst
(p: 0.009)
7
3.1.3. RTMS bij patiënten met BN (tabel 2)
Volgens Van den Eynde et al was er reeds bij een éénmalige rTMS sessie een statistisch
significante verbetering van de drang naar voeding alsook een vermindering van het aantal
eetbuien in de 24u volgend op de sessie. Een effect op stemming werd niet weerhouden [40].
Walpoth et al onderzocht het effect van verscheidene rTMS sessies gedurende drie weken,
vijf dagen per week. Na behandeling zag men een significante daling van het aantal eetbuien
alsook een positief effect op vlak van stemming aan de hand van de BDI (Beck Depression
Inventory) (rapportage door patiënt). Deze trend kon echter niet bevestigd worden met de
HAM-D (rapportage door de arts), ‘Yale-Brown obsessive compulsive scale’ (Y-BOCS) bleef
onveranderd [41]. Downar et al beschrijft de invloed van rTMS gedurende vier weken
behandeling ter hoogte van de dorsomediale PFC (DMPFC) links en rechts bij een patiënte
met BN en een comorbide MDE. Een duidelijke verbetering van het purgeergedrag werd
waargenomen na twee sessies, eetbuien stopten na elf sessies. De depressieve stemming
verbeterde zowel volgens de BDI als HAM-D vragenlijst. Een herval werd vanaf dag 65 na
behandeling opgetekend waarna een nieuwe reeks rTMS sessies werden gestart met een
gunstig resultaat na twee sessies [42]. Als laatste tekenden Claudino et al lagere
speekselcortisol concentraties op bij patiënten behandeld met rTMS vergeleken met de sham-
groep. Een statistisch significante verbetering van de ‘drang naar voeding’ werd
gerapporteerd. Op vlak van stemming, honger en eetbuidrang was er geen duidelijke tendens
[43]. In de meeste studies is linkshandigheid een exclusiecriterium. Dit wordt ondersteund
door een studie van Van den Eynde et al uit waaruit bleek dat de stemming bij rTMS ter
hoogte van de DLPFC bij linkshandigen eerder achteruitging dan in de controlegroep
rechtshandigen en er een statistisch significante daling werd waargenomen van de ‘Food
Craving Questionnaire-State’ (FQR-S) vragenlijst bij linkshandigen [44].
Tabel 2: Literatuuroverzicht rTMS bij patiënten met BN
Auteur Studie-opzet Populatie Protocol Doelregio Resultaten
Van den
Eynde et al
[40]
- niet dubbelblind,
gerandomiseerd,
sham-
gecontroleerd
onderzoek
- 38 ♀ en ♂
met BN of
EDNOS
18-60j oud
- contact voedsel
(beelden en echt
voedsel)
- 20 min Hf
rTMS, 110%
- stimulatie
thv linker
DLPFC
- één pt. stopte
voortijdig (SE)
- VAS: drang om te
eten↓ (p:0.028)
- eetbui 24u na
8
- 17 ptn in actieve
groep, 21ptn in
sham groep
motordrempel, 10
Hz, 5 sec actief,
55 sec interval
rTMS↓ (p:0.045)
- geen stat. sign.
verbetering VAS
spanning, stemming
en eetbuidrang
Walpoth et
al [41]
- dubbelblind,
gerandomiseerd,
sham-
gecontroleerd
onderzoek
- groep rTMS: 7♀
- groep sham: 9♀
- 16♀, BN,
18-35j oud,
- exclusie
MDE
-Hf rTMS 3x 5
dagen (3weken)
- 120%
motordrempel
- 20 Hz per dag
- 10 sec actief, 60
sec interval
- stimulatie
thv linker
DLPFC
- 2 ptn. sham-groep
vielen uit
- stat. sign. ↓ BDI,
Y-BOCS en
eetbuien
- idem: HAM-D,
purgeergedrag
Downar et
al [42]
gevalsbeschrijving - ♀, 43 jaar
oud
- BN/P en
MDE
- Hf rTMS 4x5
dagen (4 weken)
- 120%
motordrempel
- 10 Hz/ hemisfeer
- 5 sec actief, 10
sec interval (3000
pulsen/ hemisfeer)
- stimulatie
thv rechter
DMPFC
gevolgd
door linker
DMPFC
- na sessie 2: stop
purgeren, na sessie
11: stop eetbuien
- BDI↓, HAM-D↓
- herval na 65 d.
- herstarten rTMS:
remissie B/P na 1
sessie
Claudino et
al [43]
- dubbelblind,
gerandomiseerd,
sham-
gecontroleerd
onderzoek
- 11 ptn in beide
groep
- 22♀, BN of
EDNOS
(boulemische
type)
- voeding voor en
na rTMS
- 20 min Hf rTMS
110%
motordrempel
5 sec actief, 55sec
interval
- VAS drang
eetbui/voeding,
spanning,
stemming, honger
- stimulatie
thv linker
DLPFC
- drang voeding↓
rTMS-groep,
nt. stat. sign.
- geen effect op
stemming,
spanning, honger en
eetbuidrang ivm
sham-groep
- stat. sign. lagere
cortisolwaarden bij
rTMS groep
Van den
Eynde et al
[44]
- case-controle
onderzoek
- case: 7♀, li-
handig met
BN of
EDNOS
- controle:
- 20 min Hf
rTMS, 110%
motordrempel
5 sec actief, 55sec
interval
- stimulatie
thv linker
DLPFC
- stemming↓ bij li-
handigen
- drang naar
voeding (FCQ-S):
li-hand.: stat. sign.↓
9
rechtshandige
♀ uit vorige
onderzoek
10 Hz - geen verschil bij
VAS honger,
eetbuidrang
3.1.4. Tolerantie rTMS bij patiënten met AN en BN
In beide studies van Van den Eynde et al werd over het algemeen een goede tolerantie van
rTMS beschreven. Pols en bloeddruk bleven onveranderd. Eén patiënt vond de rTMS
behandeling te pijnlijk en verliet de studie voor het beëindigen van de sessie [39,40]. In
andere studies kon deze tendens inzake afwezigheid van belangrijke nevenwerkingen
bevestigd worden. Enkele ongemakken zoals hoofdpijn en lichte pijn ter hoogte van de
schedel werden vermeld. Doch besloot slechts zelden iemand hierom de studie voortijdig stop
te zetten [39,41,42].
3.2. TDCS
3.2.1. Werkingsmechanisme
Vergelijkbaar met het hoger beschreven rTMS is ook tDCS een niet-invasieve
neuromodulatietechniek [45]. TDCS moduleert de neuronen op hersenniveau door een
zwakke gelijkstroom van 1-2 mA tussen twee elektrodes te laten bewegen tussen een positief
geladen anode enerzijds en een negatief geladen kathode anderzijds. Neuromodulatie via de
anode werkt stimulerend, via de kathode inhiberend met invloed op de membraanpotentiaal
[46]. GABA- en glutamaatveranderingen via invloed op de NMDA receptoren worden onder
andere waargenomen afhankelijk van stimulatie of inhibitie en zorgen op langere termijn voor
neuroplasticiteit op neuronenniveau [47,48]. TDCS is een techniek die op heden vooral
gebruikt wordt in onderzoekssetting zowel bij neurologische als psychiatrische aandoeningen.
Positief effect blijkt door gebruik van tDCS onder andere bij patiënten met motorische
problemen na een CVA [49], epilepsie, tinnitus, chronische pijn en de ziekte van Parkinson,
alsook bij patiënten met MDE [50].
3.2.2. TDCS bij patiënten met AN
Tot op heden verscheen geen literatuur omtrent het gebruik van tDCS bij patiënten met AN.
Hecht poneerde in 2010 wel een hypothese over tDCS gebruik vertrekkende vanuit
neurobiologisch perspectief waarbij de rechter hemisferische hyperactiviteit die zowel op
10
EEG als op PET-scan wordt weerhouden, kan beïnvloed worden. De anode dient volgens hen
geplaatst te worden ter hoogte van de linker frontale regio’s, kathode rechts contralateraal
[51].
3.2.3. TDCS bij patiënten met BN (zie tabel 3)
Betreffende gebruik van tDCS bij patiënten met BN verscheen geen literatuur. Er verschenen
echter wel twee ‘sham’-gecontroleerde studies die de invloed van tDCS op drang naar voedsel
(een symptoom voorafgaande aan eetbuigedrag bij patiënten met BN) onderzochten bij
personen zonder eetstoornis [52,53]. Fregni et al onderzocht invloed van tDCS op deze drang
naar voedsel met plaatsing van de anode links ter hoogte van de DLPFC, kathode rechts of
omgekeerd of sham tDCS werd toegepast. Patiënten waren hun eigen controle en doorliepen
de drie armen. Er werd een duidelijk significante daling van de drang naar voedsel bij tDCS
behandeling met plaatsing van de kathode links en anode rechts. In de sham conditie nam
deze drang echter verder toe. In beide actieve armen zag men wel een statistisch significant
lagere inname van calorierijk voedsel vergeleken met de sham conditie [52]. Goldman et al
hield naast de sham-gecontroleerde arm echter enkel de actieve arm over met plaatsing van de
anode rechts en kathode links ter hoogte van de DLPFC. Drang naar voeding werd gescoord
voor en na het vertonen van voedselfoto’s uit verschillende categorieën. Een daling van drang
naar voeding werd in beide studie-armen beschreven, toch met enkel een statistisch
significant effect in de tDCS conditie [53].
3.2.4. Tolerantie tDCS bij personen met drang naar voeding
Goldman et al [53] rapporteerde geen nevenwerkingen. Fregni et al rapporteerde enkele
mineure ongemakken zoals een brandend gevoel ter hoogte van de schedel, hoofdpijn, jeuk en
slaperigheid. Deze neveneffecten verschilden niet statistisch significant tussen de
verschillende armen [52].
Tabel 3: Literatuuroverzicht tDCS bij personen met frequente drang naar voeding
Auteurs Studie-opzet Populatie Protocol
tDCS
Doelregio Resultaten
Fregni et al
[52]
- niet -
gerandomiseerd,
cross-over,
- 23 personen:
21♀
- >3xdaags drang
- 20 min tDCS,
2mA
- sham: 30sec
- DLPFC
bilateraal
- 4 personen
vielen uit
omwille van
11
sham-
gecontroleerd,
- 3 armen:
1) anode links
2) anode rechts
3) sham
om te eten
- exclusie
psychiatrische
voorgeschiedenis
tDCS, dan stop
stroom
externe redenen
- arm 2: ↓ drang
naar eten na
exposure (p:
0.0034)
Goldman et al
[53]
- niet-
gerandomiseerd
- cross-over
studie
- 19 ♀ en ♂
- >3 x daags
drang om te eten
- exclusie
psychiatrische
voorgeschiedenis
- 20min tDCS,
2mA
- sham: 30sec
tDCS, dan stop
stroom
- DLPFC
bilateraal
-beide armen:
↓ drang om te
eten, enkel in
actieve arm stat.
sign. ↓ (p: 0.035)
3.3. Deep Brain Stimulation
3.3.1. Werkingsmechanisme
Sinds de introductie van DBS in 1989 wordt deze techniek steeds meer toegepast in de
behandeling van onder andere neurologische en psychiatrische aandoeningen waaronder
OCD, de ziekte van Parkinson en essentiële tremoren [54]. Hierbij maakt men gebruik van
intern geplaatste elektroden ter hoogte van de ‘target’ regio’s afhankelijk van de aandoening
die behandeld dient te worden. Door een extern bedieningsapparaat worden
behandelschema’s ingesteld die via de ingeplante elektroden elektrische signalen afgeven ter
hoogte van de diepe hersenregio’s met een werking door een vermoedelijke combinatie van
inhibitie van neuronen, modulatie van processen en activatie van axonen [55]. Voordelen die
hierbij beschreven worden, zijn de relatieve omkeerbaarheid van deze techniek en de
flexibiliteit na plaatsing door onder andere het aanpassen van stimulatieschema’s. Onder de
verschillende neuromodulatietechnieken is DBS weliswaar meer invasief dan andere
technieken zoals rTMS en tDCS, waardoor er meer complicaties mogelijk zijn zowel
peroperatief als postoperatief. Deze blijven volgens recente studies echter nog steeds beperkt
[56].
3.3.2. DBS bij patiënten met AN: literatuuroverzicht (tabel 4)
Israël et al paste DBS behandeling ter hoogte van de subgenuale cingulus (SC) toe bij een
dame met een MDE en terugkerende episodes van AN. Preoperatief had zij een BMI van
18kg/m². Symptomatologie omtrent AN werd in kaart gebracht met een Eating Attitudes Test-
12
26 (EAT-26) die preoperatief fors verstoord was. Acht maanden postoperatief had patiënte
een BMI van 18,2kg/m². EAT-26 vragenlijst normaliseerde op dat moment. Patiënte kwam
vervolgens bij tot een BMI van 19.1kg/m² en handhaafde dit gewicht en normale scores op de
EAT-26 vragenlijst tot 2-3 jaar na de start van DBS [57]. Mc Laughlin et al ging de invloed
na van DBS ter hoogte van de ventrale capsula interna (VCI) en het ventrale striatum (VS) bij
een 52-jarige dame met een voorgeschiedenis van AN en comorbide OCD. BMI bedroeg 20
kg/m² voor de ingreep. Toch werd de diagnose van AN door de auteurs behouden, gezien het
frequente herval waarbij het ondergewicht opnieuw aanwezig was. Een verbetering van de
preoccupaties aangaande de eetstoornis werden gerapporteerd waardoor er minder
bezorgdheid was omtrent eten, voeding en gewichtstoename. De patiënte bereikte eveneens
een meer stabiel BMI dat varieerde van 18.9 tot 19.6kg/m² [58]. Lipsman et al beschreef het
effect van DBS ter hoogte van de SC bij een chronische populatie van zes vrouwelijke
patiënten met een BMI van 13.7kg/m² preoperatief, depressie en/of OCD in comorbiditeit.
Het BMI steeg bij drie van de zes patiënten, met een gemiddelde van 16.6kg/m² negen
maanden postoperatief en bleef daarenboven meer langdurig stabiel dan voorheen het geval
was. Naast verbetering op vlak van eetsymptomatologie was er duidelijke verbetering van de
Y-BOCS en HAM-D. Zes maanden postoperatief verbeterde bij de drie van de vier patiënten,
die depressief scoorden bij de baseline-meting, de HAM-D met meer dan 50%. Eén patiënt
was in remissie (HAM-D <7). Betreffende de Y-BOCS zagen we een reductie van meer dan
35% na zes maanden behandeling. Op ‘Positron Emission Tomography’ (PET) werd een
duidelijke verandering in glucose metabolisme waargenomen na zes maanden behandeling.
Een toegenomen metabolisme werd waargenomen ter hoogte van multipele regio’s [59] (zie
tabel 4).
Wu et al beschreef het ziekteverloop na DBS ter hoogte van de Nu Acc bij vier vrouwelijke
patiënten met een gemiddeld BMI van 11.9kg/m² en comorbiditeit van OCD en/of
gegeneraliseerde angststoornis (GAD) met een ziekteverloop van ongeveer 18.5 maanden. Na
38 maanden hadden patiënten een gemiddeld BMI van 19.6kg/m² en voldeden zij niet langer
aan de DSM-IV criteria van AN. Daarnaast menstrueerden deze patiënten opnieuw na
ongeveer 6 maanden. Scores op HAM-A en Y-BOCS verbeterden duidelijk [19].
13
Tabel 4: Literatuuroverzicht DBS bij patiënten met AN
Auteur Studie-opzet Populatie Doelregio Resultaten
Israel et al
[57]
Gevalsbeschrijving - ♀, 56j
- MDE en AN
- BMI: 18kg/m² (baseline 14.4kg/m²)
SC, bilateraal - normaal BMI
- normale score EAT 26
vragenlijst, tot 3 jaar na start
DBS
Mc
Laughlin et
al [58]
Gevalsbeschrijving - ♀, 52j
- OCD en AN
- BMI: 18kg/m²
- electrode 1:
VCI/VS links
unilateraal
- electrode 2:
ventr. nu.
caudatus
- electrode 1: preoccupatie
voeding↓, BMI normaliseert
- electrode 2: BMI ↓,
stemming↓ en OCD ↑
Lipsman et
al [59]
Prospectief
onderzoek - 6 ♀, AN
- 4 ptn MDE, 5 ptn.
OCD
- residentiële
behandeling
- gem. 38 j oud
- gem. 18 j ziek
- BMI preop gem.:
16.1kg/m²
- SC - 2 maanden postop: BMI↓
- 6 maanden postop:
¾ ptn MDE: HAM-D<7
3/5 ptn. OCD: Y-BOCS stat.
sign. ↓
- 9 maanden postop:
3/6 ptn. BMI↑
gem. BMI: 16.6 kg/m²
- PET CT: metabolisme↓:
ACC, mediale frontale gyrus,
insula, bil. li caudatus,
claustrum, cerebellum
metabolisme↑: posterieure cort.
regio’s, re midden en inf.
temporale gyrus, li postcentrale
gyrus, re precuneus, re
supramarginale gyrus, re inf.
pariëtale lobules, li cuneus
Wu et al
[19]
Prospectief
onderzoek - 4♀, AN, 16.5j oud
- 3♀OCD, 1♀GAD
- gem. 18.5
maanden ziek
- BMI: 11.9 kg/m²
- Nu Acc - 38 maanden postop: BMI:
19.6 kg/m²
- Y-BOCS ↓ 1.7, HAMA ↓ 2
14
3.3.3. DBS bij patiënten met BN
Tot op heden verscheen er geen literatuur omtrent gebruik van DBS bij patiënten met BN.
3.3.4. Tolerantie van DBS bij patiënten met AN.
Gezien DBS een meer invasieve neuromodulatietechniek is en operatief ingrijpen vereist, is
er een grotere kans op complicaties. DBS blijft hierdoor een techniek die wordt voorgesteld
bij patiënten met een chronisch ziekteverloop en een slechte prognose. Wu et al beschrijft
peroperatief een tijdelijk intens warmtegevoel waardoor hartfrequentie en bloeddruk stijgen
[19]. Lipsman et al rapporteerde één geval van een postoperatief epileptisch insult,
waarschijnlijk mede veroorzaakt door metabole problemen, gelinkt aan DBS [59].
3.4. Electroconvulsietherapie (ECT)
ECT is één van de meest gebruikte neuromodulatietechnieken binnen psychiatrische context
bij behandeling van ondermeer MDE, katatonie en bipolaire stoornis. In kader van
behandeling van patiënten met AN of BN verscheen echter tot op heden geen literatuur. Eén
van de redenen is de noodzaak tot anesthesie die bij patiënten met ondergewicht als te
risicovol wordt ingeschat [38].
3.5. Nervus Vagusstimulatie (NVS)
Tot op heden zijn er geen studies beschikbaar omtrent NVS en de invloed op patiënten met
AN en BN. Volgens Van den Eynde en Guillaume (2013) heeft deze neuromodulatietechniek
echter wel potentieel in behandeling van aandoeningen zoals binge eating disorder (BED)
gezien de mogelijke invloed op de nu tractus solitarius die belang heeft in spijsvertering en
onder andere cholecystokinine (CCK), een hormoon belangrijk bij verzadigingsgevoel [60].
Ook bij BN kan verstoring van CCK mogelijk belangrijk zijn in de etiologie van eetbuien
[61].
15
4. DISCUSSIE
Er is slechts beperkte literatuur beschikbaar omtrent neuromodulatie bij patiënten met AN en
BN. RTMS werd zowel bij patiënten met AN als BN onderzocht. Bij patiënten met AN
verscheen enkel literatuur omtrent stimulatie van de linker DLPFC met gunstig resultaat op
vlak van BMI-stijging en cognities rond voeding door stimulatie gedurende meerdere weken
[38,39]. Een éénmalige rTMS sessie had geen effect op BMI. Een positief effect op het zich
dik voelen, vol voelen en angst werd in dit geval wel beschreven [39]. Resultaten op vlak van
gewicht bij rTMS gedurende verscheidene weken, kwamen eerder toevallig aan het licht daar
de patiënte de behandeling onderging omwille van een MDE [38]. Hierbij kan men zich
afvragen of het gewicht steeg omwille van het opklarende depressieve beeld, of door
rechtstreekse invloed van rTMS op de eetstoornis zelf. Een andere hypothese is deze van
etiologische overlap tussen AN, BN en MDE waarbij een common pathway wordt
gesuggereerd tussen bovenvermelde aandoeningen [26]. Sowieso kan gesteld worden dat
literatuur omtrent rTMS bij patiënten met AN te beperkt is. Bij het enige prospectieve
onderzoek was het geïncludeerde patiëntenaantal laag waardoor ook de power van de studie
beperkt is en resultaten genuanceerd dienen te worden. Verder onderzoek is zeker nodig.
De verschenen literatuur omtrent rTMS en BN onderzocht voornamelijk rTMS uitgevoerd ter
hoogte van de linker DLPFC [20,40,41,43,44]. Hierbij is er een tendens tot afname van het
aantal eetbuien na herhaalde rTMS sessies alsook het verminderen van de drang naar voeding
[40,41,43,44]. Downar et al stimuleerde de DMPFC links en rechts waardoor er sprake was
van een significante vermindering van het purgeergedrag alsook van het aantal eetbuien [42].
Herhaalde sessies rTMS hadden eveneens een gunstig resultaat op de stemming van de
patiënten [41,42]. Eén van de hypothesen hiervoor is opnieuw de gezamenlijke serotonine
hypothese bij patiënten met BN en MDE [26]. Van hieruit wordt de hypothese gesteld naar
het mogelijke werkingsmechanisme van rTMS bij AN en BN [61]. TDCS werd nog niet
onderzocht in kader van behandeling van patiënten met AN of BN, maar bleek wel effect te
hebben op drang naar voeding bij een gezonde populatie. Drang is eveneens een onderdeel
van het eetbuigedrag bij BN. Toch blijft het opnieuw een hypothese of dit effect te
extrapoleren valt naar patiënten met BN [46,47] daar deze populatie juist werd uitgesloten in
de huidige protocols.
Literatuur omtrent DBS bij patiënten met een eetstoornis is beperkt tot patiënten met AN met
een chronisch verloop. De outcome is positief met een toename in BMI en een verbetering op
16
vlak van stemming, OCD-symptomen en angstklachten [30,57-59]. De tolerantie is in deze
beperkte populaties goed, ondanks het feit dat DBS meer invasief is dan de overige
neuromodulatietechnieken, en zodoende meer ernstige nevenwerkingen kan veroorzaken,
waarvoor patiënten zeker dienen gewaarschuwd te worden [19]. Diagnosestelling van AN in
de twee gevalsbeschrijvingen [57,58] kan in vraag worden gesteld. Zo hebben patiënten
preoperatief een randnormaal BMI, maar was het baseline BMI een aantal jaren voorheen wel
lager. Hierdoor voldeden zij strikt gezien niet langer aan de DSM -IV criteria van AN.
Patiënten werden in deze studies behandeld met DBS omwille van hun comorbiditeit van
OCD en MDE, niet omwille van de eetstoornis. Hierdoor zijn ook de beschreven effecten van
DBS op de eetstoornis mogelijks vertekend en het gevolg van de behandelde basispathologie,
eerder dan de invloed van DBS op de eetstoornis zelf. De patiëntenpopulaties waren in de
twee prospectieve onderzoeken echter laag in aantal, waardoor ook de power van de studies
zeer beperkt is. Omtrent gebruik van ECT en NVS bij deze populatie is tot op heden geen
onderzoek gepubliceerd.
De rapportage van onderzoeken omtrent het effect van neuromodulatie bij patiënten met AN
en BN is tot op heden zeer beperkt en bestaat voor een belangrijk deel uit
gevalsbeschrijvingen die vaak een verhaal vertellen van toevallige vondsten bij behandeling
van een andere basispathologie of comorbiditeit. Het gebruik van neuromodulatie bij
patiënten met AN of BN, komt voort uit het feit dat deze technieken een invloed hebben op
bepaalde hersenregio’s (en hun gelinkte zones) die een rol spelen in de neurobiologie van AN
of BN. Vele auteurs beschrijven verscheidene hypotheses hieromtrent waarop ze hun
onderzoek baseren. Toch worden deze hypothesen vaak weinig getoetst in het
onderzoeksprotocol en blijft de effectmeting vaak beperkt tot vragenlijsten en VAS-
zelfrapportage. Zelden wordt de vooropgestelde hypothese daadwerkelijk getoetst door
middel van functionele beeldvorming, waardoor veel hypotheses deze ook blijven.
Verder onderzoek naar het werkingsmechanisme en de effectiviteit van de
neuromodulatietechnieken bij patiënten met AN en BN is zeker nodig. Aandacht dient hierbij
allereerst te gaan naar inclusie van patiënten met een duidelijke diagnose van AN of BN
zonder comorbiditeit om daadwerkelijk effect van neuromodulatie op de eetstoornis te kunnen
inschatten. Daarnaast zal ook het bereiken van voldoende patiëntenaantallen in een
gerandomiseerd, gecontroleerd onderzoek belangrijk zijn. Effectmeting aan de hand van
zowel zelfrapportage, rapportage door een arts alsook functionele beeldvorming lijkt
17
aangewezen om hypotheses die op voorhand gemaakt worden al dan niet te weerleggen en om
bij te dragen aan het verder ontrafelen van neuronale netwerken aan de basis van AN en BN.
Beeldvorming aan de hand van fMRI is een goede optie. Een aangepaste techniek hiervoor
lijkt rTMS in sham-gecontroleerde setting, gezien het gunstige tolerantieprofiel van deze
techniek en de gunstige resultaten in de huidige studies bij zowel patiënten met AN als
patiënten met BN. De DLPFC alsook de VMPFC zijn verder te investigeren gebieden ter
stimulatie gezien. Hun enerzijds centrale rol in de tot op heden bekende neurobiologie van
patiënten met AN en BN pleit hiervoor alsook de gunstige resultaten die bij stimulatie van
deze gebieden werd geboekt.
Als conclusie kunnen we stellen dat er zich bij gebruik van neuromodulatie bij patiënten met
AN of BN positieve tendensen aftekenen in behandeling van de eetstoornissymptomatologie.
Doch door het beperkte aantal studies bij een soms onduidelijke populatie ondermeer op vlak
inclusiecriteria is het op heden te vroeg om deze technieken in het huidig behandelarsenaal te
includeren.
5. REFERENTIES
1. American Psychiatric Association. Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders (4th ed.) Washington, DC. 1994
2. Weltzin T. Eating disorders in men. Update. J MENS HEALTH 2005;2:186-93 3. Crow SJ, Peterson CB, Swanson SA, Raymond NC, Specker S, Eckert ED et al. Increased
mortality in bulimia nervosa and other eating disorders. AM J PSYCHIATRY 2009;166(12):1342-6
4. Franko DL, Keshaviah A, Eddy KT, Krishna M, Davis MC, Keel PK et al. A longitudinal investigation of mortality in anorexia nervosa and bulimia nervosa. AM J PSYCHIATRY 2013;170(8):917-25
5. Bulik CM. Exploring the gene-environment nexus in eating disorders. J PSYCHIATRY NEUROSCI 2005;30(5):335-9
6. Pietrini F, Castellini G, Ricca V, Polito C, Pupi A, Faravelli C. Functional neuroimaging in anorexia nervosa: A clinical approach. EUR PSYCHIATRY 2011;26:176-82
7. Frank GKW. Advances in the diagnosis of anorexia nervosa and bulimia nervosa using brain imaging. EXPERT OPIN MED DIAGN 2012;6(1):235-44
8. Friederich HC, WU M, Simon JJ, Herzog W. Neurocircuit Function in Eating Disorders. INT J EAT DISORD 2013;46:425-432
9. Adan RAH, Kaye WH. Behavioral neurobiology of eating disorders. Springer 2011; blz.47
10. Goldstein RZ, Volkow ND. Drug addiction and its underlying neurological basis: neuro-imaging evidence for the involvement of the frontal cortex. AM J PSYCHIATRY 2002;159:1642-52
18
11. Marsh R, Maia TV, Peterson BS. Functional disturbances within fronto-striatal circuits across multiple childhood psychopathologies. AM J PSYCHIATRY 2009;166:664-74
12. Carr K, Tsimberg Y, Berman Y, Yamamoto N. Evidence of increased dopamine receptor signaling in food-restricted rats. NEUROSCIENCE 2003;119:1157-67
13. Camprodon JA, Martinez-Raga J, Alonso-Alonso M, Shih MC, Pascual-Leone A. One session of high frequency repetitive transcranial magnetic stimulation (rTMS) to the right prefrontal cortex transiently reduces cocaine craving. DRUG ALCOHOL DEPEND 2007;86(1):91-4
14. Carter CS, MacDonald A, Botvinick M, Cohan J, Ross L, Stenger V, Noll D et al. Parsing executive processes: strategic vs evaluative functions of the anterior cingulate cortex. PROC NATL ACADEM SCI USA 2000;97:1944-7
15. Rolls ET. The orbitofrontal cortex. PHILOS TRANS R SOC LOND B BIOL SCI 1996;351:1433-43
16. Uher R, Murphy T, Brammer MU, Dalgleish T, Phillips ML, Ng VW, et al. Medial prefrontal cortex activity associated with symptom provocation in eating disorders. AM J PSYCHIATRY 2004;161:1238-46
17. Dong HW, Swanson LW. Organization of axonal projections from anterolateral area of the bed nuclei of the stria terminalis. J COMP NEUROL 2004;468:277-98
18. Verdejo-Garcia A, Bechara A, Recknor EC, Perez-Garcia M. Executive dysfunction in substance dependent individuals during drug use and abstinence: An examination of the behavioral, cognitive and emotional correlates of addiction. J INT NEUROPSYCHOL SOC 2006;12:405–415
19. Wu H, Van Dyck-Lippens PJ, Santegoeds R, Van Kuyck K, Gabriels L, Lin G et al. Deep-Brain stimulation for Anorexia Nervosa. WORLD NEUROSURG ONLINE. Opgehaald op 28/09/2013 via http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi
20. Rojo L, Conesa L, Bermudez O, Livianos L. Influence of stress in the onset of eating disorders: data from a two-stage epidemiologic controlled study. PSYCHOSOM MED 2006;68:628-35
21. Zhu Y, Hu X, Wang J, Chen J, Guo Q, Li C et al. Processing of food, body and emotional stimuli in anorexia nervosa: A systematic review and meta-analysis of functional magnetic resonance imaging studies. EUR EAT DISORD REV 2012;20:439-450
22. Joos AA, Saum B, van Elst LTN, Perlov E, Glauche V, Hartman A et al. Amygdala hyperreactivity in restrictive anorexia nervosa. J PSYCHIATR RES 2011;191(3):189-95
23. Kaye WH, Fudge JL, Paulus M. New insights into symptoms and neurocircuit function of anorexia nervosa. NAT REV NEUROSCI 2009;10:573–84
24. Uher R, Murphy T, Friederich HC, Dalgleish T, Brammer MJ, Giampietro V et al. Functional neuroanatomy of body shape perception in healthy and eating-disordered women. BIOL PSYCHIATRY 2005;58:990-7
25. Shimada S, Hiraki K, Oda I. The parietal role in the sense of self-ownership with temporal discrepancy between visual and proprioceptive feedbacks. NEUROIMAGE 2005;24:1225-32
26. Goldbloom DS, Garfinkel PE. The serotonin hypothesis of bulimia nervosa: theory and evidence. CAN J PSYCHIATRY 1990;35:741-44
27. Kaye W. Neurobiology of anorexia and bulimia nervosa. PHYSIOL BEHAV 2008;94:121-35
28. Bailer UF, Price JC, Meltzer CC, Mathis CA, Frank GK, Weissfeld L et al. Altered 5-HT(2A) receptor binding after recovery from bulimia-type anorexia nervosa: relationships
19
to harm avoidance and drive for thinness. NEUROPSYCHOPHARMACOLOGY 2004;29:1143-55
29. NICE guideline eating disorders. 2004; blz 10-17 30. Steinhausen HC. The outcome of anorexia nervosa in the 20th century. AM J
PSYCHIATRY 2002;159(8):1284-93 31. Smink FRE, van Hoeken D, Hoek HW. Epidemiology, course and outcome of eating
disorders. CURR OPIN PSYCHIATRY 2013;26(6):543-8 32. Barbier J, Gabriels L, van Laere K, Nuttin B. Successfull anterior capsulotomy in
comorbid anorexia nervosa and obsessive-compulsive disorder: case report. NEUROSURGERY 2011;69:e745-51
33. Morgan JF, Crisp AH. Use of leucotomy for intractable anorexia nervosa: a long term follow-up study. INT J EAT DISORD 2000;27:249-58
34. Sun B, Liu W. Stereotactic surgery for eating disorders. SURG NEUROL INT ONLINE 2013;4:164 op 28/9/2013 via pubmed, beschikbaar op http://www.surgicalneurologyint.com/text.asp?2013/44/164/110668
35. Schlaepfer TE, George MS, Mayberg H. WFSBP Guidelines on Brain Stimulation Treatments in Psychiatry. WORLD J BIOL PSYCHIATRY 2010;71:973-84
36. Paus T, Jech R, Thompson CJ, Comeau R, Peters T, Evans AC. Transcranial magnetic stimulation during positron emission tomography: a new method for studying connectivity of human cerebral cortex. J NEUROSCI 1997;7:3178-84
37. Hallet M. Transcranial magnetic stimulation and the human brain. NATURE 2000;406:147-50
38. Kamolz S, Richter MM, Schmidtke A, Fallgatter AJ. Transkranielle Magnetstimulation gegen komorbide Depression bei Anorexie. NERVENARZT 2008;79:1071-3
39. Van den Eynde F, Guillaume S, Broadbent H, Campbell IC, Schmidt U. Repetitive transcranial magnetic stimulation in anorexia nervosa: A pilot study. EUR PSYCHIATRY 2013;28:98-101
40. Van den Eynde F, Claudino AM, Mogg A, Horell L, Stahl D, Ribeiro W et al. Repetitive Transcranial Magnetic Stimulation Reduces Cue-Induced Food Craving in Bulimic Disorders. BIOL PSYCHIATRY 2010;67:793-5
41. Walpoth M, Hoertnagl C, Mangweth-Matzek B, Kemmler G, Hinterhölz J, Conca A et al. Repetitive Transcranial Magnetic Stimulation in Bulimia Nervosa: Preliminary Results of a Single-Centre, Randomised, Double-Blind, Sham-Controlled Trial in Female Outpatients. PSYCHOTHER PSYCHOSOM 2008;77:57-60
42. Downar J, Sankar A, Giacobbe P, Woodside B, Colton P. Unanticipated rapid remission of refractory bulimia nervosa, during high-dose repetitive transcranial magnetic stimulation of the dorsomedial prefrontal cortex: a case-report. FRONT PSYCHIATRY 2012;3:30 doi 10.3389/fpsyt.2012.00030 opgehaald via PubMed op 28/09/2013
43. Claudino AM, Van den Eynde F, Stahl D, Dew T, Andiappan M, Kalthoff J et al. Repetitive transcranial magnetic stimulation reduces cortisol concentration in bulimic disorders. PSYCHOL MED 2011;41:1329-36
44. Van den Eynde F, Broadbent H, Guillaume S, Claudino A, Campbell IC, Schmidt U. Handedness, repetitive transcranial magnetic stimulation and bulimic disorders. EUR PSYCHIATRY 2012;27:290-3
45. McClelland J, Bozhilova N, Campbell I, Schmidt U. A systematic review of the effects of neuromodulation and body weight: evidence from human and animal studies. EUR EAT DISORD REV 2013;21(6):436-55.
20
46. Nitsche MA, Liebetanz D, Antal A, Lang N, Tergau F, Paulus W. Modulation of cortical excitability by weak direct current stimulation- technical, safety and functional aspects. SUPPL CLIN NEUROPHYSIOL 2003; 56: 255-76
47. Stag CJ, Best JG, Stephenson MC, O’Shea J, Wylezinska M, Kincses ZT et al. Polarity-sensitive modulation of cortical neurotransmitters by transcranial stimulation. J NEUROSCI 2009; 29(16): 5202-6
48. Monte-Silva K, Liebetanz D, Grundley J, Paulus W, Nitsche MA. Dosage-dependent non-linear effect of L-dopa on human motor cortex plasticity. J PHYSIOL 2010;588:3415-24
49. Lindenberg R, Renga V, Zhu LL, Nair D, Schlaug G. Bihemispheric brain stimulation facilitates motor recovery in chronic stroke patients. NEUROLOGY 2010;75(24):2176-84
50. Kuo MF, Paulus W, Nitsche MA. Therapeutic effects of non-invasive brain stimulation with direct currents (tDCS) in neuropsychiatric diseases. NEUROIMAGE 2014;85(3):948-60
51. Hecht D. Transcranial direct stimulation in the treatment of anorexia nervosa. MED HYPOTHESES 2010;74:1044-7
52. Fregni F, Orsati F, Pedrosa W, Fecteau S, Tome FAM, Nitsche M et al. Transcranial direct stimulation of the prefrontal cortex modulates the desire for specific foods. APPETITE 2008;51:34-41
53. Goldman RL, Borckardt J, Frohman HA, O’Neil PM, Madan A, Campbell LK et al. Prefrontal cortex transcranial direct current stimulation (tDCS) temporarily reduces food cravings and increases the self-reported ability to resist food in adults with frequent food craving. APPETITE 2011;56:741-6
54. Greenberg BD, Price LH, Rauch SL, Friehs G, Noren G, Malone D et al. Neurosurgery for intractable obsessive-compulsive disorder and depression: critical issues. NEUROSURG CLIN N AM 2003;14:199-212
55. Rezai AR, Machado AG, Deogaonkar M, Azmi H, Kubu C, Boulis NM. Surgery for movement disorders. NEUROSURGERY 2008;62:809–38
56. Fenoy AJ, Simpson RK. Risk of common complications in deep brain stimulation surgery: management and avoidance. Opgehaald op 21/12/2013 via http://www.ncbi.nlm.nih.gov/entrez/query.fcgi. J NEUROSURG, online 2013; DOI: 10.3171/2013.10.JNS131225
57. Israël M, Steiger H, Kolivakis T, Mc Gregor L, Sadikot AF. Deep brain stimulation in the subgenual cingulated cortex for an intractable eating disorder. BIOL PSYCHIATRY 2010;67:e53-e54
58. Mc Laughlin NCR, Didie ER, Machado AG, Haber SN. Improvements in Anorexia Symptoms After Deep Brain Stimulation for intractable Obsessive-Compulsive Disorder. BIOL PSYCHIATRY 2013;73:e29-e31
59. Lipsman N, Woodside DB, Giacobbe P, Hamani C, Carter JC, Norwood SJ et al. Subcallosal cingulate deep brain stimulation for treatment-refractory anorexia nervosa: a phase 1 pilot trial. LANCET 2013;381:1361-70
60. Van de Eynde F, Guillaume S. Neuromodulation Techniques and Eating Disorders. INT J EAT DISORD 2013;46:447-50
61. Tsai SJ. Repetitive transcranial magnetic stiulation: A possible novel therapeutic approach to eating disorders. MED HYPOTHESES 2005;65:1176-8