nederlands - Schoolwikimijnschoolwiki.weebly.com/uploads/6/6/2/3/66232049/nederlands.pdf · vragend...
Transcript of nederlands - Schoolwikimijnschoolwiki.weebly.com/uploads/6/6/2/3/66232049/nederlands.pdf · vragend...
Nederlands Examen
Vraag 1
Redenen waarom je vindt dat een uitspraak waar of onwaar is, noem je argumenten. Hoe sterker je argumenten voor of tegen iets zijn, hoe beter je in een discussie anderen al dan niet kunt overtuigen.
Nederlands
luisteren -in de les -nieuwsuitzending
taalbeschouwing -spelling -zinsleer -taalregister
kijken -filmtechniek -samenhang beeld en tekst
lezen -krant -verhaal
schrijven -zakelijke mail of brief -notities
spreken -argumenten -intructies geven
Vraag 2
Teksttypes: soorten tekst bv. krantenartikel, etiket, geboortekaartje
Fictie: verzonnen werkelijkheid over niet-bestaande fictieve mensen Non-fictie: heeft betrekking op de bestaande werkelijkheid of feiten
Subjectief: in een subjectieve tekst staan meningen gevoelens en persoonlijke standpunten centraal Objectief: in een objectieve tekst staan feitelijk gegevens centraal
Vraag 3
Je kan communicatie opsplitsen in: verbale communicatie= communicatie met gesproken of geschreven woorden non-verbale communicatie= communicatie zonder woorden via niet talige tekens of symbolen lichaamstaal is een voorbeeld van non-verbale communicatie
Lichaamstaal: Door je lichaamstaal kan je zonder iets te zeggen laten weten wat je voelt of denkt. Als je lichaamstaal niet overeenstemt met de verbale communicatie zal de ontvanger waarschijnlijk geloven. Het is dus belangrijk om je lichaamstaal op je spreekdoel af te stemmen.
euforisch= opgetogen, in een roes ziendend= heel boos, woedend opgetogen= vrolijk, enthousiast weemoedig= zacht, buierig neerslachtig= zo somber dat men niets meer uitvoert misgenoegd= ontevreden, onstemd bedeesd= verlegen
verrukt= zeer blij razend= heel boos nijdig= woedend beducht= bang
ontstemd= boos gekrengt= beledigd, gekwest verbouwereerd= stomverbaast beduusd= onthulst, sprakeloos leutig= grappig mistroostig= neerslachtig
Vraag 4 Elk boek heeft een: cover eerste pagina achterflap
de variant= met een andere vorm of eigenschappen inspiratie= idee waardoor je aan iets kunt beginnen enthousiasme= geestdrift do's en don'ts= wat je wel en niet mag doen
fictieboeken kan je indelen in verschillende genres zoals: thrillers, dectives, psychologische verhalen, aventurenverhalen
Vraag 5
Prefix= voorvoegsel
Eeuwen geleden schreef iedereen fouten. Doordat iedereen woorden schreef zoals ze het hoorde. Dat had het gevolg dat mensen met andere dialecten woorden anders schreven.
Spellen is een kwestie van afspraken om misverstanden te vermijden en duidelijk met elkaar te communiceren. We moeten spellingsregels zo goed mogelijk uit het hoofd leren.
ij of ei en k of c kunnen
Vraag 6 In formele gesprekken is het belangrijk dat je het juiste taalregeister gebruikt. Behalve je woordkeuze pas je ook je taalgebruik aan. Bij een formele situatie past verzorgd nederlands.
In informele gesprekken (bijvoorbeeld tegen vrienden) kan je een ander taalregister gebruiken.
Formele tekst met IMS kunnen schrijven.
Woordenbad 1
Tegengestelde woorden: antoniemen Letterwoorden of letterreeks, bestaande uit de beginletters van andere woorden(afkortingen): acroniemen Soortnamen die oorspronkelijk eigennamen waren: eponiemen bv. Ferdinnant von Zeppelin de zeppelin Woorden die uit dezelfde letters bestaan maar een andere betekenis hebben: homoniemen
waarderen of apprecieren verstoppen of camoufleren wedijveren of concureren in aanraking brengen of confronteren verzekeren of garanderen teleurgesteld of gefustreerd waarnemen of observeren verdragen of tollereren schuilnaam of pseudoniem eenstemmig of unaniem geheim of anoniem
Als je een synoniem in dezelfde zin staat spreken we van een tautologie.
De herkomst van een woord achterhalen noem je in de taalkunde etymologie.
Vraag 8
De woordvolgorde of syntaxis Een lijdend voorwerp is een aanvulling of complement (iets of iemand). (lv)
Het voorwerp dat een verbinding met het gezegde vormt is het voorzetsel voorwerp.(vv)
wwg= wat het onderwerp doet nwg= wat het onderwerp is
Vraag 9
Een kortverhaal is letterlijk een kort verhaal. Meestal staat staat één verhaalgevegen centraal. Het verhaal heeft meestal een verassend einde. De schrijver zet je zo lang mogelijk op verkeerde been, dan komt de ontknoping verassender over.
Vraag 10
oriënterend lezen: leesdoel: vlug zien met welke tekst je te maken hebt
globaal of verkennend lezen: leesdoel: bepaalde zaken proberen te weten te komen
zoekend lezen: leesdoel: in de tekst gerichte informatie vinden
studerend lezend: leesdoel: de inhoud van de tekst proberen begrijpen en kennen
Vraag 11 bijvoegelijknaamwoord zelfstandignaamwoord werkwoord voorzetsel voornaamwoord bijwoord telwoord lidwoord voegwoord
Voornaamwoorden -wederkerig voornaamwoord bv. elkaar, mekaar -wederkerend voornaamwoord bv. zich, ons -betrekkelijk voornaamwoord bv. die, dat, wie, wat -onbepaald voornaamwoord bv. niets, nooit -persoonlijk voornaamwoord bv. ik -bezittelijk voornaamwoord bv. mijn vragend voornaamwoord bv. wie, wat aanwijzend voornaamwoord bv. die, dat
Vraag 12 Een mening die niet op feiten gebaseerd is noemen we een vooroordeel.
Een overdreven beeld van een bepaalde maatschappelijke groep en vooroordelen is een stereotype
Je wordt vaak onbewust met stereotypen geconfronteerd en daar moet je bewust van zijn want door bepaalde groepen negatief te stereotyperen kunnen zij zich gediscrimineerd voelen.
discrimineren= ongelijk behandelen
Vraag 13 Een personage uit een verhaal kun je beter leren kennen door: -beschrijving uiterlijk waarneembare zaken -beschrijving zijn of haar innerlijk karakter -wat de anderen over het personage denken of zeggen
hoofdpersonage=protagonist tegenspeler=antagonist nevenfiguren= figuranten
interactie= wisselwerking tussen alle tussenliggende reacties
statisch personage=flat character dynamisch personge=round character
Vraag 14
Samengestelde zin= twee zinnen verbonden door een voegwoord Samengestelde zinnen kunnen bestaan uit: 2 hoofdzinnen (nevenschikkend) 1 hoofdzin (onderschikkend) Enkelvoudige zin= 1 zin
Vraag 15
rekwisieten= voorwerpen die tijdens een toneel voorstelling gebruik worden slow motion= vertraagde beweging in een film
Vraag 20 Roddels zijn subjectief omdat ze uitgaan van persoonlijke zienswijze en gebasseerd zijn op zaken die niet contoleerbaar zijn.
Een dyfemisme is een platte, grove, vaak kwetsende term. Een eufemisme is een betere verwoording dan het in werkelijkheid is.
In sommige situaties is neutaal en objectief taalgebruik beter op zijn plaats.
vermist= verdwenen en gezocht sneer= gemene opmerking