Nederland & Denemarken vergeleken

31
De Rechtspraak internationaal bezien: Nederland & Denemarken vergeleken rechtstreeks, 2005 - nr 1

Transcript of Nederland & Denemarken vergeleken

Page 1: Nederland & Denemarken vergeleken

De Rechtspraak internationaal bezien:Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks, 2005 - nr 1

Page 2: Nederland & Denemarken vergeleken

3

Redactioneel

Hadden ze, de Zweedse notabelen,hem nu maar gewaarschuwd. Jean-Baptiste Bernadotte, een oud-generaalvan Napoleon, dacht dat het welgewaardeerd zou worden als hij tergelegenheid van zijn troonsbestijging(in 1819) als koning van Zweden – notabene op verzoek van de notabelen zelf– enkele woorden in het Zweeds zouspreken. Misschien was dat ook zo,maar het weerhield deparlementsleden er niet van om inbulderend gelach uit te barsten toenze het gebroken Zweeds van deFransman hoorden. Genoeg voor denieuwe koning om geen Zweedswoord meer over zijn lippen te latenkomen. Een triest maar perfect staaltjevan een ‘culture shock’, ons vertelddoor Hofstede in zijn boek over hetomgaan met cultuurverschillen.1

Want wat was de verklaring? Deegalitaire mentaliteit der Zweden; diebotste met de Franse, gekenmerkt alsdeze wordt door respect voorautoriteit. Daarin past geen lachen omde baas. Het voorval valt eenvoudig tebegrijpen als men zich realiseert dat deZweden zelf niet wisten hoe hun

RedactieraadMr. Th. Groeneveld (voorzitter)Lid van de Raad voor de rechtspraak

Drs. M.J.G. BrackelHoofd afdeling Kabinet en Communicatie, Raad voor de rechtspraak

Mr. W. Duitemeijer President rechtbank Groningen

Drs. R.W.C. OerlemansDirecteur bedrijfsvoering rechtbank Utrecht

Prof. mr. M.A. Loth Hoogleraar Inleiding tot de rechtswetenschap enrechtstheorie Erasmus Universiteit Rotterdam

Prof. dr. H. Franken Hoogleraar Informatierecht Universiteit Leiden

© Staat der Nederlanden (Raad voor de rechtspraak)

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, in een voor anderen toegankelijk gegevensbestandworden opgeslagen of worden openbaar gemaaktzonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de Raad voor de rechtspraak. De toestemming wordthierbij verleend voor het verveelvoudigen, in eengegevensbestand toegankelijk maken of openbaarmaken waarvoor geen geldelijke of anderetegenprestatie wordt gevraagd en ontvangen enwaarbij deze uitgave als bron wordt vermeld.

RedactieDr. A. Klijn (eindredacteur)Adviseur wetenschappelijk onderzoek Raad voor derechtspraak

Mr drs. E.C.M. Bouman Beleidsadviseur Raad voor de rechtspraak

RedactieadresRedactie RechtstreeksRaad voor de RechtspraakAfd. OntwikkelingPostbus 906132509 LP Den HaagE-mail: [email protected]

OntwerpKoeweiden Postma, Amsterdam

DrukSpinhex & industrie, Amsterdam

Oplage5000 exemplaren

Toezending Rechtstreeks wordt gratis toegezonden aan hen die totde doelgroep behoren. Zij die Rechtstreeks willenontvangen kunnen hun naam, postadres en hun functiekenbaar maken aan de redactie (zie redactieadres).

ISSN 1573-5322

Colofon

Rechtstreeks is een uitgave van de Raad voor de rechtspraak en richt zich op de praktijk en de ontwikkeling van de rechtspraak in Nederland. Het blad stelt zich ten doel wetenschappelijke inzichten en bijdragen aan het publiekedebat over de rechtspraak ter kennis te brengen van allen die beroepshalve bij de rechtspraakbetrokken zijn.

Opname in Rechtstreeks betekent niet dat de inhoud het standpunt van de Raad voor derechtspraak weergeeft.

cultuur afweek van de Franse. Haddenze maar wat meer geweten van zichzelfin vergelijking met anderen. In datopzicht pakte het Amerikaanse Officeof War Information het in 1944 heelwat beter aan toen men voorzag datde omgang tussen de te droppengeallieerde (Amerikaanse) soldaten ende Nederlanders wel eens problemenkon opleveren. Men gaf daarom dealdaar in dienst zijnde antropologeRuth Benedict de opdracht omachtergrondmateriaal te verzamelenbetreffende: 1) de fricties die zoudenkunnen ontstaan tussen deNederlandse burgerbevolking en degeallieerde troepen nadat de directeoorlogshandelingen waren gestaakt, en2) de eigenaardigheden van deAmerikanen en de Amerikaansesamenleving die uitleg behoefden aande inwoners van Nederland.2 Ze moestook nog een lijstje met praktische tipsvoor het gedrag in het dagelijkseverkeer opstellen. Dat zou gebruiktworden voor een folder voor deAmerikaanse soldaten.

En daarmee zijn we direct bij onsthema: het vergelijkend

rechtstreeks 1/2005 Redactioneel

1 G. Hofstede, Allemaal andersdenkenden. Omgaan met cultuurverschillen (1991), Contact Amsterdam. Overigens, dit voor denaspeurder, Hofstede meldt 1809 als jaar van de troonsbestijging maar de Encyclopeadia Britannica meldt 1810, zo liet eencollega mij weten.

2 R. van Ginkel, Notities over Nederlanders (1997), Boom Amsterdam/Meppel. Dit boekje bevat twee uitermate leerzamehoofdstukken over het werk van Benedict en de achtergronden ervan.

Page 3: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Redactioneel rechtstreeks 1/2005 Redactioneel

onderzoek.Vandaag de dag lijkt dateen vanzelfsprekendheid. Er kan geenprobleem binnen de organisatie optafel komen of men vraagt zich af hoedat elders zit of gaat. En Google istenslotte maar een ‘click’ verwijderdvan het ‘main menu’. De trip naarelders is echter niet vrij van valkuilendie, als men niet uitkijkt, eenbehouden terugkeer in de weg staan.Want met een aantaldriekolomstabellen is men al snelverder van huis dan aanvankelijkbeoogd. Twee lessen zijn in datverband van belang.

Les 1: Ook al heten zaken hetzelfde,dat betekent niet dat ze ookvergelijkbaar zijn, en – omgekeerd –soms gaan vergelijkbare zaken onderandere namen schuil. Eenschoolvoorbeeld uit de in dit nummervan Rechtstreeks gepresenteerdevergelijking haal ik aan. Op de vraagnaar het aantal rechters en het aantalondersteunende krachten inDenemarken komen de drieonderzoeken die hier geraadpleegdworden, tot drie verschillende cijfers.En ze verschillen niet zo’n klein beetje!

Ik ga nu niet hier uit de doeken doenhoe dat komt en dat de uiteindelijkuitkomsten in grote lijnen op hetzelfdeneerkomen, van belang is slechts dathet nogal wat detailkennis van debetrokken systemen, instanties enpraktijken vereist om een op het eersteoog zo gemakkelijke opgave als hettellen van poppetjes succesvol af teronden. Dat geldt voor alle cijfers diemen in de gedownloade stukkenaantreft. Het idee dat degedigitaliseerde wereld een sheet meteenduidige cijfers oplevert is eennaïviteit die alleen kan leven in dehoofden van (beginnende?)beleidsambtenaren.

Les 2: Wie vergelijkt moet bereid zijnom van het spiegelbeeld te leren.Want waarom anders al die moeite tedoen? Dat laatste lijkt vanzelfsprekend,maar dat is het niet. De aanblik kantwee reacties oproepen. Vaststellen datwij het hier zo gek nog niet doen endus op de ingeslagen weg doormoeten gaan. Het kan ook deerkenning inhouden dat onzepraktijken wijziging zouden behoeven.Op dat laatste punt hebben wij als

Nederlanders, als we Benedict mogengeloven, niet zo’n goede naam. “Nocountry in Europe is so jealous of itsmoral rightness as Holland” noteerdezij in 1944. Vandaar ook een door haargegeven praktische tip aan instantiesals ze zich tot de Nederlanders richtenmet een boodschap: “The Dutch donot like to be propagandized by othernations, but what some otherDutchman has to say is quite adifferent matter. (…) If descriptioncomes from a Hollander it will beeasier to manage.” Misschien is hetdus een gelukkige omstandigheid datde in dit nummer van Rechtstreeksgepresenteerde vergelijkinghoofdzakelijk het werk is vanlandgenoten…

Ter afsluiting van deze bespiegelingvooraf, noteer ik een bevinding die mijtrof bij het lezen van een analyse vanSCP-onderzoekers die de relatie tussende feitelijke prestaties van de overheiden het vertrouwen van de bevolking indie overheid in 22 Europese landenonderzochten.3 Wat bleek? Voor veellanden geldt dat er een redelijkeovereenkomst is tussen de hoogte van

de feitelijk gemetenoverheidsprestaties en de hoogte vanhet vertrouwen in die overheid aan dekant van de burgers. Dat lijkt zo geknog niet, want burgers verwachtenwaarschijnlijk dat hun overheid effectiefen efficiënt werkt, en als ze de indrukhebben dat dit het geval is, dan istevredenheid een bodem waaropvertrouwen berust. Maar er zijn landenwaar het vertrouwen van de bevolkinglager blijkt dan de feitelijkoverheidsprestaties rechtvaardigen.Uitgesproken voorbeelden van ditsoort pessimisten zijn de Grieken, deTsjechen, de Italianen en… wijNederlanders! We presteren dus nietzo slecht, aldus de auteurs, maar weweten het niet op de juiste waarde teschatten. Een voorbeeld vanoptimisme vormen de Polen en inminder mate de Denen!

Albert Klijn

4 5

3 E. Pommer en B. Kuhry, Prestaties van de overheid hoger dan vertrouwen in de overheid, in: Hier en daar opklaringen (2005),Nieuwjaarsuitgave SCP, Den Haag. pp. 94-98.

Page 4: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Inleiding

7

rechtstreeks 1/2005

6

1 Inleiding

1.1 Waarom een internationale vergelijking met Denemarken? Dit nummer gaat over internationaal vergelijkend onderzoek. Meer specifiek: hoe staat deNederlandse rechtspraak er voor, gemeten naar de geleverde prestaties? Doet de rechtspraakhet elders in Europa, en dan in het bijzonder in Denemarken, het beter? Zo ja, zijn er danzaken waarin de Deense wijze van doen ons kan inspireren om de onze nog eens bezien?

Internationaal vergelijkend onderzoek is een niet meer weg te denken onderdeel vanwetenschappelijk en beleidsmatig onderzoek. Het is echter van belang om expliciet stil testaan bij de basale achterliggende veronderstelling van zulk onderzoek. In essentie is ermaar één reden om de eigen, nationale manier van doen en denken te vergelijken met diein andere samenlevingen: het verkrijgen van een maatstaf waaraan men de eigen praktijkkan beoordelen. Hoe effectief en efficiënt functioneren de eigen instituties en waarmeehangt dat samen? Voor de beantwoording van die vraag bestaan geen absolute en eenduidigemaatstaven; we zijn aangewezen op relatieve standaarden. Vergelijkingen in tijd of plaatskunnen ons leren onder welke omstandigheden welke praktijken tot welke resultaten leidenen of er reden is lering te trekken uit de praktijken van anderen. Vandaar dat de Raad voorde rechtspraak een dergelijke vergelijking vroeg op de onderzoeksagenda heeft gezet.

Maar waarom Nederland spiegelen aan juist Denemarken? Het antwoord is kort en goed:omdat het land sterk op het onze lijkt en omdat de Denen het juist wat justitie betreft, beterlijken te doen dan Nederland. Het eerste argument ontlenen we aan de studie Allemaal andersdenkenden; omgaan metcultuurverschillen van de organisatiepsycholoog Hofstede (1991, 1995). Zijn these komter, kort gezegd, op neer dat nationale culturen, opgevat als vormen van mentaleprogrammeringen, grote invloed hebben op de wijze waarop maatschappijen enwerkzaamheden daarbinnen georganiseerd worden. Daaruit volgt dat landen die in hogemate cultureel op elkaar lijken, dat ook in organisatorisch opzicht zullen doen.Denemarken en Nederland zijn twee modern georiënteerde samenlevingen, waar in hethandelen sterk de nadruk ligt op informele verhoudingen en het vinden van praktischeoplossingen. Die gelijkenis is van belang in verband met de inrichting en het functionerenvan organisaties in het algemeen en naar we veronderstellen, dus ook van de justitiële.Anders gesteld: een vergelijking van rechtssystemen zal aan relevantie winnen naarmate demaatschappelijke context meer voldoet aan het ‘ceteris paribus’-criterium. Dat sluitgeenszins uit dat er op concrete punten verschillen in afbakening van taken en organisatievan de rechtspraak in Nederland en Denemarken zullen zijn.

ak

ft

Page 5: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Inleiding

9

rechtstreeks 1/2005 Inleiding

8

Daarmee raken we aan het tweede argument. Uit vergelijkend onderzoek dat betrekkingheeft op de wijze waarop de publieke sector in een groot aantal Europese landenfunctioneert zijn aanwijzingen te putten dat de prestaties van de overheid in Denemarkenwat beter zijn dan die in Nederland. Het gaat dan om prestaties als de bevordering van deeconomische groei en stabiliteit, de verdeling van de welvaart, de beschikbaarstelling vancollectieve voorzieningen en de kwaliteit van het openbaar bestuur. Vooral op het punt vande kwaliteit van het openbaar bestuur en de welvaartsverdeling scoren de Denen naarverhouding beter maar de kwaliteit van de dienstverlening is daar lager (SCP, 2004a). Datmaakt nieuwsgierig naar de prestaties in de justitiële sector. Daarover is weinig bekend envoor zover dat aspect in dergelijke studies wordt betrokken spitst de aandacht zich toe opcriminaliteit en strafrechtelijke handhaving. Uit een op dit laatste terrein betrekkinghebbende internationale vergelijking van al wat oudere datum rijst het beeld op dat Denenhet wat zuiniger doen dan wij (Van Dijk en De Waard, 2000). Bij gebrek aan signalenover een mindere kwaliteit van hun praktijk, valt zo’n gegeven op te vatten als eenuitdaging. Dat geldt temeer als in onderzoek naar het vertrouwen in overheidsinstituties enrechtspraak de Denen hoger scoren dan wij (Dekker e.a., 2004). Als zij er niet geheelandere maatstaven op na zouden houden dan wij- en waarom zouden ze? – dan verstrektzo’n bevinding het vermoeden dat we met Denemarken een interessante partij hebben alswe onszelf eens willen spiegelen. Dat is wat met dit nummer wordt nagestreefd.

1.2 Maatstaven voor prestaties Vertrekpunt vormen de prestaties van het gerechtelijke systeem. We meten die ‘prestaties’op twee manieren. De eerste richt zich op de doelmatigheid van het systeem. Indicatorenvoor doelmatigheid zijn daarbij de gebruikelijke maten om de doelmatigheid van eenorganisatie te meten: het aantal zaken dat wordt afgedaan, de omvang van de ingezettemiddelen, en de daaruit uiteindelijk resulterende kostprijs per zaakafhandeling. Hoezeergebruikelijk ook, dat wil niet zeggen dat het eenvoudig is om die indicatoren overal evenprecies in beeld te krijgen. De tweede maatstaf voor ‘prestaties’ vormt de publieke waardering van de rechtspraak.Als indicator daarvoor gebruiken we het vertrouwen van de bevolking in de rechtspraak.Deze maatstaf is gebaseerd op de zogenaamde ‘prestatiehypothese’. Deze stelt dat deprestaties van een (overheids)instantie bijdragen aan de tevredenheid van degenen die opde diensten van die instantie zijn aangewezen. Naarmate die tevredenheid stijgt, neemt ookhet publiek vertrouwen in de instantie toe. Daarbij is niet alleen de doelmatigheid maarook de kwaliteit en de effectiviteit van de dienstverlening van belang. Deze kwaliteit eneffectiviteit komen in de eerder genoemde indicatoren van doelmatigheid slechts beperkttot uiting. In die zin levert de maatstaf van het publiek vertrouwen een bredere invalshoek.

1.3 Aanleiding en bronnenAanleiding voor dit nummer vormde de case-studie: Denemarken-Nederland; de rechts-pleging vergeleken in opdracht van de Raad geschreven door Tak en Fiselier ( 2004). Dat boek biedt een gedetailleerde beschrijving van de Deense rechtspleging. Daar waar indit nummer de aandacht primair gericht is op de beschrijving van de Deense samenleving,het recht en de institutionele inrichting van de juridische infrastructuur en in het bijzonderde Rechtspraak, berust de tekst op hun werk. Hoewel het bij deze vergelijking uiteindelijkgaat om de prestaties van de Rechtspraak, men kan slechts goed vergelijken als men deinbedding van de Rechtspraak in de maatschappelijke en juridische infrastructuur in achtneemt. Vandaar de ruime aandacht daarvoor.

Wat de prestaties op zichzelf betreft, op dat punt biedt dit nummer een verbreding van devergelijking van Tak en Fiselier op twee punten. Allereerst doordat we gebruik hebben kunnen maken van een tweetal andere in opdrachtvan de Raad verrichte onderzoeken. Het betreft hier het onderzoek Bench Marking in anInternational Perspective (Blank.e.a., 2004). Dit bestaat uit een vergelijking van deNederlandse rechtspraak met die in tien andere Europese landen: België, Denemarken,Duitsland, Finland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk, Polen, Engeland/Wales en Zweden. Viakengetallen over de bestede middelen en de afgehandelde zaken biedt dit onderzoek inzichtin de variatie in prestaties tussen gerechtelijke systemen onder uiteenlopendemaatschappelijke en institutionele omstandigheden. Waar deze studie zich concentreert opde ‘harde’ prestaties (de efficiëntie), biedt het onderzoek Vertrouwen in de rechtspraak(Dekker e.a., 2004) een aanvulling met betrekking tot de ‘zachte’ prestaties. Hoewel hetonderzoek primair de aandacht richt op de ontwikkeling van het maatschappelijkevertrouwen in de rechtspraak in Nederland komen daarin ook de ontwikkelingen en deachtergronden in een aantal Europese landen aan de orde. Vervolgens hebben wij enkele nadere analyses verricht; deels met gebruikmaking van hetmateriaal van Blank e.a., deels door het beschikbare Nederlandse materiaal op een ietwatandere wijze aan te wenden dan Tak en Fiselier deden.

Tijdens het tot stand komen van dit nummer verscheen de studie European JudicialSystems 2002, verricht in opdracht van de European Commission for the efficiency ofJustice, Council of Europe (CEPEJ, 2004). Het betreft een studie gebaseerd op eenschriftelijke enquête onder 40 lidstaten van de Raad van Europa. De studie beoogt eeneerste aanzet te zijn in de ontwikkeling van indicatoren ter vergelijking van degerechtelijke systemen. Daarbij komen omvang, ter beschikking staande middelen en

Page 6: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Inleiding

10

rechtstreeks 1/2005 Inleiding

11

geleverde prestaties aan de orde. Vanzelfsprekend hebben we waar mogelijk de bevindingengeïncorporeerd in onze vergelijking.

In het onderstaande wordt – het is goed om dit nog eens te benadrukken – door ons eenbeeld geschetst dat berust op het werk van andere onderzoekers die allen gemeen hebbendat rechtspraakprestaties vergelijkenderwijs worden bezien. Men vroeg soms naarhetzelfde, soms naar andere aspecten, maar de focus is steeds dezelfde. Het isonvermijdelijk dat de gegevens op onderdelen niet altijd exact overeenkomen. Van groterbelang is echter de gemeenzame strekking die uit de compilatie na voren komt.

1.4 Opzet van dit nummer Er zijn grofweg twee stijlen om een vraag te beantwoorden. Allereerst die van het dagblad:het antwoord in enkele zinnen onder de kop en daarna de mitsen en maren. Daarnaast die van het academische betoog met de mitsen en maren voorop en daarna de uitkomsten.Hier is gekozen voor de laatste maar een dagbladlezer kan direct naar paragraaf 5bladeren. Daarin geven we een beschrijving van de Rechtspraak in termen van debeschikbare middelen (in personeel en geld) voor Denemarken en Nederland. Tevenswordt een aantal andere Europese landen als decorstuk opgevoerd. Dat is daarom van belangomdat de vergelijking die hier centraal staat er wel een is tussen twee systemen die beidenerg hoog op de prestatieladder staan en de verschillen daartussen dus wel enigermate geplaatstmoeten worden binnen een breder geheel wil men het juiste perspectief behouden.Na die beschrijving van de middelen volgt dan een poging een prestatiemeting teconstrueren; die beperkt zich tot de twee hoofdspelers. Nagegaan wordt hoeveel professio-nele en hoeveel financiële inzet er in de civiele en in de strafrechtelijke sector van derechtspraak in beide landen per zaak nodig blijkt. Tegen de achtergrond daarvan reiktparagraaf 6 een aantal elementen aan uit de Deense praktijk die ons wellicht tot denkenkunnen aanzetten.

Wie aan het nadenken slaat, begint onvermijdelijk vraagtekens te zetten bij de antwoorden.Vragen over de verschillende omstandigheden waaronder de rechtspraak functioneert; zijn die wel voldoende verdisconteerd en hoe zit het Deense stelsel precies in elkaar?Daartoe dienen in feite de tussenliggende paragrafen (de mitsen en de maren). Paragraaf 2geeft een korte, algemene maatschappelijke schets van Denmarken en Nederland:demografische, sociaal-economische en sociaal-culturele kenmerken. Paragraaf 3 schetstde bredere juridische infrastructuur waarbinnen de rechtspraak ingebed is. Immers, watuiteindelijk aan problemen en geschillen wordt afgedaan door de rechtspraak is afhankelijk

van de omvang en taakafbakening van die instanties. Paragraaf 4 beschrijft de rechtspraak:hoe de rechterlijke organisatie in elkaar steekt en welk takenpakket volgens wet- enregelgeving aan de diverse onderdelen daarvan toekomt. Vanzelfsprekend ligt het accent indie paragrafen meer op de Deense dan de eigen situatie, die bij de lezer bekendverondersteld wordt.

Page 7: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

13

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

12

2 Denemarken en Nederland in kort bestek

2.1 Staatsinrichting en bestuur Het koninkrijk Denemarken omvat het eigenlijke Denemarken, de Faeröer eilanden enGroenland. Tot 1944 omvatte het ook IJsland. Dit land scheidde zich echter in 1944 af. De bewoners van de Faeröer eilanden namen genoegen met de toezegging van binnenlandszelfbestuur. Het duurde echter tot 1948 eer de toezegging gestand werd gedaan. Groenlandkreeg in 1979 autonomie. Het eigenlijke Denemarken bestaat uit het schiereiland Jutlanden 406 eilanden waarvan nog geen kwart is bewoond. De twee belangrijkste eilanden zijnFunen en Zeeland, met op de laatste de hoofdstad Kopenhagen.

Denemarken is een constitutionele monarchie. De functie van het staatshoofd is enigszinsvergelijkbaar met die van ons staatshoofd. Zij ondertekent weliswaar alle wetten, maardeze moeten om in werking te kunnen treden mede ondertekend worden door een minister.Zij benoemt - na consultatie van de partijen - de kabinetsformateur en installeertvervolgens de regering. Sinds de Grondwetswijziging van 1953 bestaat het parlement uitslechts één Kamer met in totaal 179 zetels. Vier daarvan zijn bestemd voor de Faeröereilanden en Groenland. Denemarken kent een stelsel van evenredige vertegenwoordiging.De kiesgerechtigde leeftijd is 18 jaar. Er is een kiesdrempel van 2%. Ongeveer 5% van deDeense kiezers is lid van een politieke partij. In Nederland is dat percentage 4%. Net alsbij ons zijn er in beginsel zijn er om de vier jaar landelijke verkiezingen.

Bestuurlijk gesproken is Denemarken relatief sterk gedecentraliseerd. Het is verdeeld in 14 provincies (amtskommuner) en de stedelijke gebieden Kopenhagen en Frederiksberg.Het aantal inwoners ligt in negen van deze 14 provincies tussen de 200.000 en 400.000.Bornholm is de kleinste provincie met ongeveer 45.000 inwoners en Kopenhagen degrootste met circa 500.000 inwoners. Ter vergelijking: de kleinste twee Nederlandseprovincies - Flevoland en Zeeland - hebben respectievelijk 329.000 en 375.000 inwoners.Noord- en Zuid-Holland zijn de twee grootste provincies met samen circa een half miljoenmeer inwoners dan Denemarken als geheel. Denemarken kent 275 gemeenten, ruim de helft van het Nederlandse aantal. Bij dehervorming van het lokale bestuur in Denemarken in 1970 zijn nogal wat staatstakenovergeheveld naar de provincies en de gemeenten. Deze beheren ongeveer eenderde vanhet bruto binnenlands product en bieden werk aan circa driekwart van hetoverheidspersoneel. De provincies hebben het beheer over onder meer de ziekenhuizen,

het vervolgonderwijs en een deel van het openbaar vervoer. Voorts zijn ze belast met deregionale planning en het toezicht op het milieu. De gemeenten voeren de sociale enarbeidswetgeving uit, beheren de openbare (lagere) scholen en zijn verantwoordelijk voorde lokale planning. Zowel de provincies als de gemeenten mogen belasting heffen. Om devier jaar zijn er verkiezingen voor de provinciale staten en de gemeenteraden. Deburgemeester wordt door de gemeenteraad gekozen.

Ook al zijn er nuances in de mate van (de)centralisatie, Denemarken is net als Nederlandeen ‘eenheidsstaat’. Dit betekent bijvoorbeeld dat de organisatie van de rechtspraak inbeide landen op nationaal niveau wordt vorm gegeven. De rechtspraak kent in beide landen staatsrechtelijk een onafhankelijke positie. InDenemarken worden de rechters benoemd door de Kroon (Minister van Justitie) opvoordracht van de Raad voor de benoeming van de leden van de rechterlijke macht (diesinds 1999 bestaat). De voordracht van de Raad betreft de rechters op alle niveaus, metuitzondering van de President van de Hoge Raad. Naast deze raad bestaat er nog de Raadvoor het Bestuur van de gerechten (Domstolsstyrelse), die verantwoordelijk is voor debedrijfsvoering en de financiën van de gerechten. Deze raad valt te beschouwen als deevenknie van de Raad voor de rechtspraak in ons land. In Nederland worden de rechterseveneens benoemd door de Kroon op voordracht echter van het gerecht waarbij debetrokkenen benoemd wordt. Ook bij ons verloopt de benoeming van de leden en de HogeRaad anders. In beide landen is Grondwettelijk geregeld dat rechters niet dan in uitzonderlijkegevallen, zoals ambtsvergrijpen, voor het bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd uithun functie kunnen worden gezet. Dit laatste kan alleen gebeuren op grond van uitsprakenvan daartoe aangewezen specifieke gerechten. Enig verschil in positie is er wel. InDenemarken kan de rechter wetten aan de Grondwet toetsen, in Nederland is dit niet mogelijk.

2.2 Enkele geografische en demografische kenmerkenDe oppervlakte van Denemarken bedraagt 43.094 vierkante kilometer. Er wonen 5,4miljoen mensen. Dit komt neer op een bevolkingsdichtheid van circa 125 inwoners pervierkante kilometer. Nederland is qua oppervlakte bijna even groot als Denemarken,namelijk 41.528 vierkante kilometer, maar heeft bijna drie keer zoveel inwoners: 16,1miljoen per 1 januari 2002. Per saldo resulteert dit in een bevolkingsdichtheid van 475inwoners per km2 land (2002).4

In Kopenhagen, de enige grote stad in Denemarken, woont ongeveer 12% van debevolking, op de rest van de eilanden 41,5% en op Jutland 46,3%. De drie andere grote

4 Buiten beschouwing blijven hier de afzonderlijke gebiedsdelen van zowel Denemarken (Faerøer eilanden en Groenland) alsNederland (Aruba en de Nederlandse Antillen).

Page 8: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

15

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

14

steden zijn: Århus (218.380), Odense (144.849) en Aalborg (119.996). Bijna een derde vande Denen woont in Groot-Kopenhagen of in een stedelijk gebied met 100.000 of meerinwoners. Circa 45% van de bevolking woont in gemeenten met minder dan 10.000inwoners Ter vergelijking: in onze vier grootste steden woont circa 12% van deNederlandse bevolking. Ruim dertig procent woont in steden met 100.000 en meerinwoners (inclusief de vier grote steden). Ongeveer de helft van de bevolking woont ingemeenten met 20.000 tot 100.000 inwoners, en ongeveer een vijfde in gemeenten met20.000 inwoners of minder. Dit alles betekent dat de bevolking van Denemarkenbeduidend vaker dan in Nederland in kleinere stadjes en dorpen woont.

De toename van de bevolking als gevolg van het saldo van geboorten en sterfte is inNederland relatief groter dan in Denemarken (circa 60.000 tegen 6.000 in 2002). Daarnaastkennen beide landen een migratieoverschot; in 2002 bedroeg dat in Denemarken 9.000, in Nederland 54,500. Het aantal asielaanvragen in relatie tot de omvang van de bevolkingontloopt elkaar in 2002 niet veel.

De toename van de bevolking in Denemarken in de afgelopen tien jaar is echter niet zozeeraan een geboorteoverschot toe te schrijven als wel aan een immigratieoverschot. In 2001bedroeg het vestigingsoverschot 12.004. Daarbij dient men overigens te bedenken datongeveer de helft van de immigranten Deens staatsburger is, terwijl tweederde van deemigranten de Deense nationaliteit heeft. Nederland had in 2001 een vestigingsoverschotvan 50.800 personen. In het verleden kwamen de immigranten in Denemarken in hoofdzaak uit de andereNoord-Europese landen, uit de EU-landen of Amerika en, tot op zekere hoogte, uit Turkijeen het voormalige Joegoslavië. Dat was in de jaren tachtig en negentig nog altijd zo, maar tegelijk was er een toenemende instroom van migranten uit zowel Aziatische landenals Iran, Irak en Afghanistan, als Afrikaanse landen als Somalië en Ethiopië. Dezegroeperingen bestaan voornamelijk uit vluchtelingen (en hun gezinnen) die een Deensevestigingsvergunning hebben gekregen. Een vergelijkbare ontwikkeling heeft zich inNederland voorgedaan.Immigranten en hun nakomelingen maken 7,7% uit van de Deense bevolking. Circa eenkwart van hen is in Denemarken geboren. In Nederland wordt 18,4% van de bevolkingdoor het CBS als allochtoon aangemerkt, dit wil zeggen dat tenminste één van de ouders in het buitenland is geboren. Circa de helft van hen is hier geboren (tweede generatie). Vat men dit laatste op als een indicator voor de sociale cohesie van een land, dan is deNederlandse samenleving minder homogeen dan de Deense.

Krachtens de Grondwet is de Evangelisch-Lutherse Kerk de staatskerk van Denemarken.Ongeveer 85% van de Denen is lid van de Staatskerk. Daarvan is men automatisch lidtenzij men zich afmeldt. De tweede grootste religieuze groep wordt gevormd door demohammedanen. Hun aandeel wordt geschat op 5% van de Deense bevolking. Volgensopgave van het CBS rekende 60% van de Nederlandse bevolking van 18 jaar en ouder zichin 2001 tot een kerkelijke gezindte of levensbeschouwelijke groepering: 31% Roomskatholiek, 14% Nederlands Hervormd en 7% Gereformeerd terwijl de overige gezindten9% omvatten.

Tabel 2.1 Geografische en demografische karakteristieken, 2002

Denemarken NederlandOppervlakte totaal (km2) 43.094 41.528Inwonertal (miljoenen, jaargemiddelde) 5,376 16,149Bevolkingsdichtheid (inwoners per km2) 125 389Aandeel 0-19-jarigen (%) 24 24Aandeel 20-64-jarigen (%) 61 62Aandeel 65+-jarigen (%) 15 14Levendgeborenen (%) 1,2 1,3Sterfte (%) 1,1 0,9Immigratie (%) 1,0 0,8Emigratie (%) 0,8 0,4Migratiesaldo (%) 0,2 0,3Asielaanvragen (%) 0,11 0,12Aandeel allochtonen in bevolking (%) 7,7 18,4Bron: Nederland: CBS StatLine

De Deense bevolking is net als de bevolking van een groot aantal andere Europese landenaan het verouderen. Op 1 januari 2002 bedroeg de gemiddelde leeftijd 39,3 jaar. In 1980bedroeg de gemiddelde leeftijd nog 36,7 jaar. Voor Nederland zijn de vergelijkbare cijfers:38,4 jaar (2002) en 34,4 jaar (1980). Als we de leeftijdsgroep van 20-59 jaar als deeconomisch-actieve bevolking beschouwen, komt de afhankelijkheidsratio uit op 0,78.Voor Nederland bedraagt die 0,74. Deze ratio zal als gevolg van de veroudering in detoekomst sterk toenemen in beide landen.

Page 9: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

17

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

16

2.3 Sociaal-economische aspecten

Het nationaal product (ofwel het inkomen) per hoofd van de bevolking ontloopt elkaar nietveel; voor beide landen is dat ongeveer A 26.000. Sinds 1981 is de beroepsbevolking (werkenden en werklozen) toegenomen, bij mannenmet 1,4% en bij vrouwen met 12,6%.5 Het verschil is verklaarbaar doordat steeds meervrouwen aan het arbeidsproces zijn gaan deelnemen6. Hetzelfde verschijnsel zien wij inNederland. De procentuele toename van de vrouwelijke beroepsbevolking in deovereenkomstige periode is zelfs spectaculair: 72,1. De omvang van de mannelijkeberoepsbevolking steeg met 4,1%. Relatief grote veranderingen zijn er ook geweest in de aard van de tewerkstelling. In 1960werkte in Denemarken bijna 20% van de beroepsbevolking in de landbouw en visserij, enbijna 40% in de bouwnijverheid en de industrie. In 2002 zijn deze percentages gedaald totrespectievelijk minder dan 5 en minder dan 25. Het percentage van de beroepsbevolking,dat werkzaam is in de dienstverlening is echter gestegen van iets beneden de 50 tot bijna75. Deze groei heeft zich vooral in de publieke dienstverlening voorgedaan: thans werktongeveer 30% in overheidsdienst tegen 10% in 1960. In Nederland heeft zich eensoortgelijke ontwikkeling voorgedaan. Op dit moment is in beide landen meer dan 70%van de beroepsbevolking werkzaam in de publieke sector. Beide landen besteden vrijwelook een gelijk percentage van het bruto binnenlands product aan informatietechnologie:5,35% in Denemarken tegen 5,37% in Nederland.7

De sociale zekerheidsuitgaven maken in Denemarken een groter deel uit van het nationaalproduct dan in Nederland. Bij de consumptieve uitgaven van de overheid is nauwelijks vaneen verschil sprake.

Het Sociaal en Cultureel Rapport 2000 is gewijd aan de positie van Nederland in Europa.In de studie wordt een typologie gebruikt die ontleend is aan het baanbrekende werk The Three Worlds of Welfare Capitalism (1990) van Esping-Andersen. In die typologiewordt onderscheid gemaakt tussen drie typen van verzorgingsstaten: de liberale, desociaal-democratische en de corporatistische verzorgingstaat. Denemarken behoort tot het sociaal-democratische model terwijl Nederland zowel trekken heeft van het sociaal-democratische als het corporatistische model. Nu is de typologie van Esping-Andersen eenconceptuele vandaar dat later getracht is de empirische houdbaarheid ervan te beproeven.Een voorbeeld van zo’n analyse vormt het bovengenoemde SCP-rapport. Aan dit rapportontlenen wij de volgende passage:

‘In de sociaal-democratische groep vertoont het stelsel van Denemarken vrijwel alletyperende trekken. Denemarken heeft een universeel pensioen voor oudedags-voorzieningen en arbeidsongeschiktheid, sociale verzekeringen voor werkloosheid,ziekte en arbeidsongeschiktheid, en een vangnet in de vorm van bijstand. Voorts zijn ersubsidies voor woonlasten en de kosten van kinderen, en vrij uitgebreide socialezorgvoorzieningen (verpleeghuizen, kinderopvang). ... Een belangrijk verschil metZweden en Noorwegen is evenwel, dat de Deense sociale zekerheid – met inbegrip van de socialeverzekeringen – vrijwel volledig uit de belastingen wordt gefinancierd. ... Degemiddelde en marginale belastingtarieven van Denemarken (en Nederland) zijn hethoogst van alle onderzochte landen.’ (Wildeboer Schut, e. a., 2000, p. 32).8

Over Nederland wordt opgemerkt dat ons stelsel inderdaad een mengvorm metcorporatistische en sociaal-democratische trekken is.

2.4 Sociaal-culturele aspecten Naast de demografische en sociaal-economische dimensie kan men landen ook vergelijkenop een immateriële, zo men wil, culturele dimensie. ‘Cultuur’ hier dan gebezigd in de zinvan Hofstede die daaronder verstaat: “de collectieve mentale programmering die de ledenvan één groep of categorie mensen onderscheidt van die van andere’ (Hofstede, 2002, p. 16).

Tabel 2.2 Sociaal-economische karakteristieken, 2002

Denemarken NederlandBruto nationaal product per hoofd (EUR, PPS) (Eurostat) 25,900 25,800Werkloosheidspercentage (%) (gestandaardiseerd) (OECD) 4.6 2.7% mannen 15-64 in beroepsbevolking (Eurostat) 84 84% vrouwen 15-64 in beroepsbevolking (Eurostat) 76 67Aandeel primaire sector (landbouw, bosbouw etc., %)a 2 3Aandeel secundaire sector (delfstoffen, industrie, etc., %)a 25 23Aandeel tertiaire sector (dienstverlening, %)a 74 74 Consumptieve bestedingen Overheid (% BBP) (Eurostat) 26 25Sociale zekerheidsuitgaven (% BBP) b 29 22Bron: a Aandeel in werkgelegenheid (arbeidsvolume, in fte) (NL: CBS).b ‘Social expenditure as % of GDP’ (NL en DK: OECD, 2001).

5 De beroepsbevolking bestaat uit personen van 15-64 jaar die minstens 12 uur per week werken of daartoe bereid zijn.6 Gerekend vanaf 1981 is de toename van het aantal mannen en vrouwen van 16-66 jaar vrijwel gelijk: bij mannen met 8,5% en bij

vrouwen met 7,4%.7 Eurostat, The social situation in the European Union, 2002, p. 131.

8 Deze analyse berust op 11 verzorgingsstaten die zijn geselecteerd omdat zij in de studie van Esping-Andersen een centrale rolspelen. Daarbij heeft men gebruik gemaakt van 58 kenmerken van de arbeidsmarkt, het belastingstelsel en het systeem van desociale zekerheid

Page 10: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

19

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

18

Hofstede deed in de periode 1967-1973 in 67 landen onderzoek onder meer dan 100.000werknemers van IBM naar waarden in relatie tot werken. De antwoorden heeft hijvervolgens geanalyseerd. Het bleek dat de verschillen tussen deze nationale culturen invier basiswaarden of cultuurdimensies konden worden gereduceerd (zie Box 1).9

Hofstede presenteert rangordes van 53 landen op elk van deze dimensies.

BOX 1 Cultuurdimensies van Hofstede

1. MachtsafstandMachtsafstand betreft de mate waarin minder machtige leden van instituties of organisaties in een landverwachten en accepteren dat macht ongelijk is verdeeld.

In een samenleving met geringe machtsafstand worden kinderen door ouders enonderwijsgevenden als gelijke behandeld en is de beslissingsstructuur in bedrijvengedecentraliseerd. In godsdiensten en filosofische systemen ligt de nadruk op gelijkheid.Maleisië scoort het hoogst op deze dimensie(1); Oostenrijk het laagst (53).

2. Individualisme versus collectivismeIndividualisme verwijst naar de mate waarin mensen als individu of als lid van een groep willen wordenbeschouwd.

Een samenleving is individualistisch als de onderlinge banden tussen individuen los zijn en iedereengeacht wordt uitsluitend voor zichzelf en zijn naaste familie te zorgen. Een samenleving iscollectivistisch als individuen vanaf hun geboorte opgenomen zijn in sterke, hechte groepen, diehun levenslang bescherming bieden in ruil voor onvoorwaardelijke loyaliteit.USA scoort het hoogst op deze diemensie(1); Guatamala scoort het laagst (53).

3. Masculiniteit versus femininiteitDeze dimensie geeft aan in welke mate waarden als assertiviteit, prestatiedrang, succes en competitie(masculiniteit) belangrijker zijn dan waarden als kwaliteit van leven, dienstbaarheid, zorg voor zwakken ensolidariteit (feminiteit).

Een samenleving is masculien als de sekserollen duidelijk gescheiden zijn. Mannen moeten voorzichzelf opkomen en gericht zijn op materieel succes. Vrouwen daarentegen moeten bescheidenzijn en voorrang geven aan de kwaliteit van het bestaan.Japan scoort het hoogst op deze dimensie (1); Zweden scoort het laagst (53).

4. OnzekerheidsvermijdingOnzekerheidsvermijding duidt op de mate waarin leden van een cultuur zich bedreigd voelen door onzekereof onbekende situaties.

In culturen met nadruk op onzekerheidsvermijding heeft men behoefte aan voorspelbaarheid enaan formele en informele regels. Er is sprake van conservatisme en een neiging tot xenofobie. Inculturen waarin daarop minder nadruk ligt, is onzekerheid een normaal onderdeel van het bestaan.Er is bereidheid tot verandering. Gevoelens van emotie worden niet geuit.Griekenland scoort het hoogst op deze dimensie (1); Singapore scoort het laagst (53).

5. Lange- versus korte termijngerichtheid Deze dimensie wordt ook wel Confuciaans dynamisme genoemd. Daarin spelen het nastreven van deugden,zoals volharding en lange termijngerichtheid een belangrijke rol.

Hofstede pareert de kritiek dat de data verouderd zouden zijn als volgt: “The dimensions found areassumed to have centuries-old roots; only data that remained stable across two subsequent surveys weremaintained, and they have since been validated against all kinds of external measurements; and recentreplications show no loss of validity.”( Hofstede, 2001, p. 73)

9 In een later stadium, toen Hofstede werd geconfronteerd met Oosterse culturen, voegde hij daar de vijfde dimensie aan toe: degerichtheid op de korte dan wel lange termijn. Vanwege het feit dat die dimensie een zo totaal andere ordening geeft van deEuroepse landen dan de overige vier dimensies, besteden we aan deze laatste hier geen aandacht.

Tabel 2.2 Sociaal-economische karakteristieken, 2002

Dimensie Denemarken NederlandMachtsafstand 51 40Onzekerheidsvermijding 51 35Masculinisme 50 51Individualisme 9 4 à 5

Bron: Hofstede, op. cit., pp. 41, 73, 111, 145 and 209.

De tabel laat zien dat Denemarken driemaal extreem laag scoort (50, 51) en eenmaaltamelijk hoog (9). De Nederlandse scores zijn wat meer divers. We scoren identiek watonze lage graad van masculinisme betreft; we zijn min of meer vergelijkbaar waar hetindividualisme en machtsafstand betreft maar hebben een sterkere onzekerheidsvermijding.De Denen lijk zich minder bedreigd te voelen in onzekere situaties. Hofstede besteedt in zijn boek ook aandacht aan de organisatiecultuur van landen. Dat doethij met behulp van de eerste twee dimensies: machtsafstand en onzekerheidsvermijding.Denemarken is een uitgesproken representant van wat hij noemt ‘het model van dedorpsmarkt’, “ waarin niet de hiërarchie of de regels, maar de situatie bepaalt wat er moetgebeuren” (Hofstede, op. cit., p. 79). Nederland is volgens Hofstede een wat minderuitgesproken vertegenwoordiger van dit model.

Page 11: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

21

rechtstreeks 1/2005 Denemarken en Nederland in kort bestek

20

Hofstede’s bevindingen worden ondersteund door het onderzoek van de socioloogInglehart die in de periode 1990-1993 de waarden en opvattingen van inwoners van eengroot aantal landen onderzocht (Inglehart e.a., 1998).10 Volgens zijn analyse kunnenontwikkelingen verklaard worden met behulp van twee dimensies: modernization en post-modernization process. In het moderniseringsproces – vanaf het begin van de negentiendeeeuw – gaat het om de overgang van een traditionele naar een moderne samenleving. Hetis een proces waarin het streven naar economische groei door middel van industrialiseringgepaard gaat met een verschuiving van traditionele naar moderne waarden. In eentraditionele samenleving gaat het primair om het naakte bestaan. De normen zijn gerichtop bevordering van sociale cohesie en onderlinge hulp. In de moderne samenleving echterligt de nadruk op presteren en sociale mobiliteit. Er treedt een verschuiving op vantraditionele religieuze waarden naar rationeel-bureaucratische normen. Dit proces vanmodernisering gaat gepaard met vele andere culturele veranderingen. Zo vervaagt hetscherpe onderscheid tussen de sekserollen.Volgens Inglehart heeft zich in de afgelopen vijfentwintig jaar opnieuw een veranderingvoorgedaan. Dat proces noemt hij postmodernisering. Er is een verschuiving opgetreden vanaandacht voor economische vooruitgang naar de kwaliteit van het bestaan. In toenemendemate is er ruimte voor eigen keuzes en een eigen leefstijl.

Met behulp van deze dimensies onderscheidt Inglehart vier kwadranten, opgebouwd uit deassen: Traditional authority vs. Secular-Rational authority en Survival values vs. Well-being values. Denemarken en Nederland blijken in deze ruimte vrijwel dezelfde plaats tehebben. Zij liggen beide in het kwadrant dat gekenmerkt wordt door een tamelijk hogescore op ‘moderne waarden’ (the cultural outlook associated with secular-rationalauthority) en een hoge score op ‘postmoderne waarden’. Nederland deelt die plaats met deandere Noord-Europese landen. Inglehart meent dat dit niet zozeer een kwestie is vangeografische nabijheid als wel van het feit dat het traditioneel protestantse landen betreft(SCP, 2000 hoofdstuk 6 Normen en waarden).

Ten slotte willen wij in dit verband wijzen op een analyse van Vrooman (2000). Om deverschillen in prestaties van welvaartsmaatschappijen tot uiting te laten komenonderscheidt hij ‘structurele karakteristieken’ van maatschappijen (zoals inkomens-overdrachten, uitgaven en voorzieningenniveaus) en ‘culturele karakteristieken’ (zoalsprestatiegerichtheid, traditionalisme en secularisatie). Als we ons beperken tot de laatstekenmerken dan blijkt dat Nederland hoog scoort op modernisme en postmaterialisme.

We lopen hierin iets achter op Denemarken “waar de bevolking over het geheel genomenhet minst hecht aan tradities, een sekse-specifieke rolverdeling, geld verdienen en succes in het leven hebben, en waar men vrije tijd zeer belangrijk vindt en ook veel vrijetijds-activiteiten onderneemt.” (Vrooman, 2000-2001, p.X PM).

Afsluitend valt te concluderen dat Denemarken en Nederland ten aanzien van de hierbehandelde aspecten in hoge mate vergelijkbaar geacht kunnen worden. Beschouwt mendeze kenmerken als de omgeving waarbinnen de rechterlijke organisatie - en breder: de justitiële infrastructuur - haar rol moet spelen, dan maakt deze gelijkenis het de moeitewaard om die beide structuren in beide landen in detail te gaan verkennen.

10 Dit onderzoeksproject – bekend onder de naam: World Values Survey – is gebaseerd op interviews onder representatievesteekproeven van personen van 18 jaar en ouder in 43 landen. Al met al beantwoordden 60.000 personen meer dan 600vragen.

Page 12: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Deense justitiële infrastructuur

23

rechtstreeks 1/2005 De Deense justitiële infrastructuur

22

3 De Deense justitiële infrastructuur

Hoewel de rechtspraak centraal staat in deze vergelijking moet niet vergeten worden datdit slechts een betrekkelijk klein onderdeel vormt van de bredere justitiële infrastructuur.Het belang daarvan is voldoende geschetst als men zich realiseert dat door de daarinwerkzame instanties een veelvoud aan conflicten en geschillen wordt afgedaan inverhouding tot het aantal dat de gerechten afdoet. In deze paragraaf geven we eenoverzicht van de organisatie van deze infrastructuur en de omvang daarvan in Denemarkenen Nederland.

3.1 De civielrechtelijke infrastructuurIn institutioneel opzicht verschilt de Deense civielrechtelijke infrastructuur in drie belangrijkeopzichten van de Nederlandse.

Het eerste en meest opvallende is wel het ontbreken van met administratieve rechtspraakbelaste gerechten. Wel bestaat er op zeer ruime schaal in Denemarken de mogelijkheid vanadministratief beroep. Voorzover de burger rechtsbescherming tegen de overheid zoekt inhet verlengde van de administratieve beroepsprocedure, kan hij slechts bij de gewonerechter terecht. Het bestuursrechtelijke geschil wordt dan als een civiele zaak behandelddoor de burgerlijke rechter.11

Daarnaast kent Denemarken ook het notariaat niet. Anders dan in Nederland wordt denotariële functie uitgeoefend door de rechter voorzover het althans de publieke taken van denotaris betreft. De niet-publieke taken van de notaris worden in Denemarken uitgeoefenddoor advocaten. De Deense balie telde anno xxxx PM leden.

Ten derde valt te wijzen op wat wellicht het meest typerende kenmerk van de Deensesituatie genoemd kan worden: het grote aantal - meer dan honderddertig - administratievecommissies of raden van beroep die belast zijn met de behandeling van civielrechtelijke enadministratiefrechtelijke geschillen. Al deze raden en commissies maken geen onderdeel uitvan de rechterlijke macht, en hun beslissingen zijn, op enkele uitzonderingen na, nietdefinitief omdat naderhand de zaak nog aan de rechter kan worden voorgelegd.12 In depraktijk komen dergelijke vervolgprocedures overigens niet vaak voor, omdat de in hetongelijk gestelde partij in de regel de beslissing pleegt na te leven. De vervolgproceduresdie er zijn, zijn veelal gericht op het verkrijgen van een executoriale titel. Deze radenbestaan vaak uit deskundige leken onder voorzitterschap van een professionele rechter.

Voor een niet onbelangrijk deel betreffen de geschillen die aan de administratievecommissies of raden van beroep worden voorgelegd, zaken die in Nederland aan de diversebestuursrechtelijke rechtscolleges kunnen worden voorgelegd. Maar in Denemarken betrefthet daarnaast ook familierechtelijke zaken (echtscheiding), huur- en arbeidszaken. Voor echtscheidingszaken is het bestuur (statsamter) en niet de rechter de aangewezeninstantie. Soms is die bevoegdheid exclusief, zoals het geval is bij beslissingen betreffendeadoptie, de vaststelling van de hoogte van de alimentatie of het vaststellen van deomgangsregeling, soms ook wordt die bevoegdheid gedeeld met de rechtbank.Beslissingen op het terrein van het ouderlijke gezag, de vaststelling van vaderschap en voogdij, de scheiding van tafel en bed behoren tot de competentie van het bestuur als er tussen partijen consensus bestaat, en behoren tot de bevoegdheid van de rechtbank als er tussen partijen onenigheid bestaat.Huurgeschillen worden in Denemarken in beginsel niet door de rechter afgedaan maardoor een huurcommissie, voorzover het particuliere woningen betreft of door de bewoners-klachtencommissie als het sociale woningbouw betreft. De commissies behandelenklachten (die tot geschillen zouden kunnen leiden) over onder andere de huurverhoging,het onderhoud van de woning en de hoogte van de verwarmingsrekening. In iederegemeente bestaan genoemde commissies. Ook ontslagzaken en arbeidsrechtelijke geschillen worden in Denemarken hoofdzakelijkbuitengerechtelijk afgewikkeld.14

Min of meer vergelijkbaar is de Deense situatie met de Nederlandse waar het gaat ombuitengerechtelijke geschilafdoening via de bekende wegen als arbitrage, mediation enconsumentengeschillencommissies. Daarover enkele korte opmerkingen.Arbitrage geschiedt door een ad-hoc samengestelde arbitragecommissie of door één van detwee private arbitrage-instituten (onder andere voor bouw- en installatiebedrijven).Laatstgenoemde instituten handelen jaarlijks meer dan 1.000 arbitrages af. Voorzitters vanad-hoc arbitragecommissies zijn vaak lid van de Hoge Raad of rechter. Voor de Nederlandsesituatie verwijzen we naar het onderzoek van Brenninkmeijer e.a. (2003). Daaruit blijkt datjaarlijks niet meer dan 2.000 arbitrages plaatsvinden. Het gemiddeld aantal gedeponeerdearbitrale vonnissen schommelt rond de 1.150.Over het beroep op mediation in Denemarken is niet veel bekend maar gelet op het geringeaantal zaken dat per mediation is afgedaan bij de rechtbank van Kopenhagen (in 2002 intotaal 22 zaken) kunnen dit er niet veel zijn.15 De in 1998 ingestelde commissie die zichbezighoudt met de herziening van het burgerlijk procesrecht is verzocht om demogelijkheid van rechterlijke doorverwijzing naar mediation te verkennen, maar in de

11 Er zijn geen tekenen die erop wijzen dat de invoering van zelfstandige bestuursrechtelijke gerechten – een onderwerp waarover recent in het kader van voorstellen voor herziening van het civiele procesrecht in Denemarken wel werd gesproken –overwogen wordt.

12 Slechts beslissingen van een enkele commissie zijn ‘definitief’, zij het dat zo’n beslissing niet aan elke toetsing is onttrokken.De toetsing is evenwel beperkt tot rechtsvragen. Beslissingen van de Raad van Beroep voor vluchtelingenzaken bijvoorbeeldzijn definitief.

13 Wegens gebrek aan statistische gegevens valt niet aan te geven om hoeveel personen (fte) het hier gaat.14 Ter vermijding van misverstand: de instantie die in deze bevoegd is, is niet een raad of commissie in de strikte zin; het gaat om

een gerecht sui generis. 15 Voor een recent internationaal overzicht zie: A. de Roo, R. Jagtenberg (2003).

Page 13: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Deense justitiële infrastructuur

25

rechtstreeks 1/2005 De Deense justitiële infrastructuur

24

twee reeds uitgebrachte rapporten wordt nauwelijks aandacht besteed aan mediation. Sinds 2003 is er bij een aantal Deense gerechten een pilot van start gegaan met mediationdoor een bemiddelaar verbonden aan het gerecht waar de zaak aanhangig is. De pilot kanertoe leiden dat het aantal gevallen van mediation aanzienlijk zal toenemen.16

Omvangrijk is het gebruik dat in Denemarken wordt gedaan op de consumentenklachten-raad en private klachten- en beroepscommissies. Deze consumentenklachtenraad en dedaaronder ressorterende twaalf consumentenklachten- of beroepscommissies behandelenenkele duizenden zaken meer dan de Nederlandse consumentengeschillencommissies.Alleen al de consumentenklachtenraad behandelde in 2001 meer dan 4.400 klachten. Deberoepscommissie voor verzekeringen behandelde 3.000 klachten, die voor de bouw bijna800, die voor het geldwezen 493, en die voor het kredietwezen 245, terwijl bij de commissievan beroep voor reizen jaarlijks meer dan 500 geschillen worden aangebracht. In Nederlandworden jaarlijks door de geschillencommissies die opereren onder de paraplu van deGeschillencommissie Consumentenzaken bijna 3.700 bindende adviezen gegeven. Telt mendaar de bindende adviezen van kleine scheidsgerechten en instituten bij dan nog is het totaleaantal niet groter dan 4.000.

Dit alles afrondend valt te stellen dat het aantal zaken dat via arbitrage, mediation ofgeschillencommissies in Nederland worden afgedaan, vergeleken met dat afgedaan viaoverheidsrechtspraak, gering van omvang is. Brenninkmeijers berekeningen geven eenverhouding aan van 6.000 ADR-zaken tegen 55.000 rechterlijke uitspraken in civilibus.Voor Denemarken valt zo’n schatting niet te maken, maar zeker is dat die omvang ookgering is.

3.2 De strafrechtelijke infrastructuurInstitutioneel gezien vallen er tussen Denemarken en Nederland nauwelijks verschillen aante geven. De verschillen betreffen slechts de organisatie en de competenties van de politieen die van het OM.

De politieTerwijl in Nederland de politie regionaal georganiseerd is met vijfentwintig zelfstandigepolitiekorpsen, kent Denemarken één nationale politieorganisatie (bestaande uitvierenvijftig korpsen) met een formeel strakke hiërarchische structuur.

De politie staat onder toezicht van de minister van justitie. Voorzover het de handhavingvan de openbare orde betreft is de rijkspolitiechef (Rigspolitichef) verantwoordelijk. Hij

oefent toezicht uit op de politiekorpsen en kan daartoe algemene richtlijnen uitvaardigen.Hij heeft echter niet het recht in concrete gevallen in te grijpen, tenzij hij daartoe eenuitdrukkelijke machtiging krijgt van de minister van justitie. In de praktijk betekent dit datde korpschefs in belangrijke mate op autonome wijze het beleid van hun korpsen bepalen.Anders dan in Nederland waar de burgemeester van de grootste of meest centrale gemeentebinnen de politieregio korpsbeheerder is, hebben de Deense burgemeesters geen enkelebevoegdheid op het gebied van de politie.Elk van de korpsen staat onder leiding van een korpschef (politimester). De korpschefverenigt twee functies in zich: hij geeft zowel leiding aan de politieorganisatie als leidingaan de politieaanklagers belast met de vervolging van strafbare feiten, waarvoor de rechtbankin eerste aanleg bevoegd is. De korpschef is dus zowel hoofd van het korps als hoofd vande politieaanklagers. Vanwege deze dubbelfunctie is hij altijd een universitair gevormdjurist. Waar het de strafvorderlijke taken van de politie betreft, loopt de hiërarchischeverantwoordelijkheidslijn van de minister van justitie naar de procureur-generaal en deofficier van Justitie. Zij zijn bevoegd de politie op dit terrein nadere aanwijzingen eninstructies te geven.

Naast de nationale politie kent het Deense recht geen bijzondere opsporingsambtenaren.Wel zijn er bepaalde diensten belast met het toezicht op de naleving van bijzondere wetten,bijvoorbeeld de belastingwetgeving, maar zodra deze diensten strafbare overtredingen vande wet constateren, moeten zij voor het verrichten van opsporingsactiviteiten de regulierepolitie inschakelen.

Het Openbaar MinisterieEen van de belangrijkste verworvenheden van de Wet op de rechtspleging (1919) die sinds1919 in werking is, was de instelling van een openbaar ministerie (anklagemyndighed).17

Aan de top staat de minister van justitie. Deze is politiek verantwoordelijk voor hetopenbaar ministerie en is tevens de hoogste vervolgende functionaris. De minister vanjustitie maakt dus, anders dan in Nederland, onderdeel uit van het openbaar ministeriemaar kan overigens slechts zeer beperkt zijn bevoegdheden als openbaar aanklageruitoefenen. De organisatorische leiding van het openbaar ministerie berust bij deprocureur-generaal, (rigsadvokat), die door middel van richtlijnen of aanwijzingen hetbeleid van het openbaar ministerie bepaalt. Onder de procureur-generaal staan de zesregionale officieren van justitie bij de gerechtshoven (statsadvokater). Zij zijn belast metde vervolging van ernstige strafbare feiten, zoals delicten tegen het leven, verkrachting,brandstichting, drugsdelicten en roofovervallen onder strafverzwarende omstandigheden.

16 De situatie heeft enige gelijkenis met de experimenten bij ons. Uitgebreid daarover: L. Combrink-Kuiters e.a. (2003).

17 Vóór die tijd was het de amtsmand, de vertegenwoordiger van de koning in de regio, die besliste of een zaak moest wordenvervolgd en die vervolgens twee advocaten benoemde van wie één belast was met de vervolging van het strafbare feit en deander met de verdediging.

Page 14: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Deense justitiële infrastructuur

27

rechtstreeks 1/2005 De Deense justitiële infrastructuur

26

De regionale officieren van justitie hebben ieder twee plaatsvervangers en wordenbijgestaan door verschillende fulltime en parttime stafjuristen.18

Op het niveau van de rechtbank wordt het openbaar ministerie uitgeoefend door dekorpschef. Dat is de korpschef en hoofd van het openbaar ministerie, die vanwege diedubbelfunctie over een juridische graad moet beschikken. Hij staat onder gezag van deregionale officier van justitie. De regionale officieren van justitie beslissen ook of van eenvonnis van het gerecht in eerste aanleg in appèl moet worden gegaan bij het Hof. Watbetreft de lichtst strafbare feiten (vergelijkbaar met onze Mulder-feiten), wordt devervolgingsbevoegdheid uitgeoefend door politiefunctionarissen die geen juristen zijn.

Competentie van Politie en OMOfschoon de Deense politie in beginsel verplicht is ten aanzien van alle vermoedens dateen strafbaar feit gepleegd is een opsporingsonderzoek in te stellen, worden evenals inNederland prioriteiten gesteld. Dat geschiedt vaak op centraal niveau door de rigsadvokat,zeker als het parlement door middel van wetgevingsactiviteiten duidelijk maakt waar deprioriteiten bij de opsporing moeten liggen, maar ook op politiedistrictniveau kunnenprioriteiten en posterioriteiten worden bepaald. Geweldsdelicten en seksuele delicten zijnin ieder geval geprioriteerd. Evenals in Nederland heeft de politieaanklager (de Deenseofficier van justitie op rechtbankniveau) de bevoegdheid om te seponeren, tenzij hetjuryzaken betreft in welk geval de (de officier van justitie op hofniveau)bevoegd is. Deomvang van de sepotbevoegdheid is echter aanzienlijk geringer, omdat de wet veelconcreter dan het Nederlandse art. 167 lid 2 Sv de sepotgronden formuleert. Een vervolging kan worden stopgezet, omdat het openbaar ministerie niet verwacht dat eenvervolging tot een veroordeling zal leiden, dan wel een vervolging overigens niet zalleiden tot een schuldigverklaring of omdat een vervolging te veel tijd of geld zou kosten endit niet in verhouding staat tot de ernst van feit en kans van slagen van vervolging. Inwezen komt deze sepotgrond overeen met de Nederlandse technische sepots, twijfels overde haalbaarheid van de vervolging. De Denen kennen ook het enigszins met onsvergelijkbare beleidssepot, zij het dat de gronden in de wet genoemd staan en buiten diegronden voor het openbaar ministerie geen speelruimte voor sepot bestaat.

De Deense transactie toont zekere praktische gelijkenis met de Nederlandse transactie,maar staat juridisch op gelijke voet met een veroordelend vonnis. De Nederlandsetransactiemogelijkheid is echter beperkter, omdat geen ontzegging van de rijbevoegdheidkan worden vastgesteld. De Deense transactie wordt als veroordeling gedocumenteerd.

Evenmin als bij de Nederlandse transactie wordt bij het uitvaardigen daarvan inDenemarken de verdachte gehoord en evenmin wordt bij het uitvaardigen daarvan derechter ingeschakeld. Wel is nog een punt van verschil dat sterker dan in Nederlandbeklemtoond wordt dat de verdachte schuld moet bekennen voordat van detransactiemogelijkheid gebruik kan worden gemaakt.

3.3 Omvang van de totale justitiële infrastructuurTer afsluiting volgt een overzicht van de omvang van de totale justitiële infrastructuur inzowel Denemarken als Nederland. Daarbij moeten een aantal onvolkomenheden voor liefworden genomen. Zo ontbreekt een schatting van het aantal personen werkzaam in deDeense buitengerechtelijke raden.

Tabel 3.1 Het aantal werkzame personen in de justitiële infrastructuur inDenemarken en Nederland per 100.000 inwoners, 2002.

Denemarken NederlandRecherche-Politie 48,0 10,5Openbaar Ministeriea 10,5 3,5Advocatuur 82 77Notariaat 0 9b

Totaal 144,5 144,4

Bron:

a Alleen rechterlijk/juridisch geschoold personeel.

b Exclusief aantal kandidaat-notarissen (2.127); opname daarvan zou het hier vermelde aantal doen stijgen tot 22.

18 Verder bestaat een nationale officier van justitie voor economische criminaliteit (statsadvokaten for særlig økonomiskkriminalitet) en een officier van justitie voor volkerenmoord en oorlogsmisdrijven (statsadvokaten for særlige internationalestraffesager).

De (niet in de tabel gegeven) personeelssterkte van de totale politie ligt in Nederland, inverhouding tot de bevolking, ruim 60% hoger dan in Denemarken (Tak en Fiselier, op. cit.,p.61). Omdat het aandeel van de recherche binnen de politie in Nederland relatief klein is,is het verschil in omvang van de recherche tussen de twee landen ook kleiner. Nederlandligt hierin circa 10% hoger dan Denemarken. Bij het OM is de verhouding drastisch anders.Het aantal openbare aanklagers bij het OM is in Denemarken relatief drie maal hoger danin Nederland. CEPEJ (2004, p. 48) geeft vergelijkbare cijfers.

Page 15: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Deense Rechtspraak

29

rechtstreeks 1/2005 De Deense justitiële infrastructuur

28

Met alle voorzichtigheid die geboden is bij een internationale vergelijking laat de tabelzien dat de juridische infrastructuur (exclusief de rechtspraak) in Denmarken en Nederlandqua totaalomvang - 1440,5 versus 144,4 - redelijk vergelijkbaar is. Het betreft hier voorDenemarken betreft echter wel een minimumschatting, gezien het ontbreken van hetwaarschijnlijk substantiële aantal functionarissen werkzaam in de administratieve organen.

4 De Deense Rechtspraak

4.1 De gerechtelijke organisatieDenemarken is verdeeld in 82 rechtsgebieden met elk een rechtbank (byret). Verreweg demeeste rechtbanken (48) zijn zeer klein en bemenst met één rechter die zowel straf- alsciviele zaken behandelt. Bij de iets grotere rechtbanken (29) zijn twee tot vier rechtersactief. De grootste rechtbanken (Kopenhagen, Aarhus, Odense, Aalborg en Roskilde)19

kennen meer rechters. Dan staat aan het hoofd van de rechtbank een president. OpKopenhagen na, waar naast de president 49 rechters werkzaam zijn, zijn ook de grootstegerechten vrij klein (Aarhus 15, Odense en Aalborg 10 en Roskilde 7 rechters). Derechters bij de rechtbank worden zowel in strafzaken als civiele zaken ingezet, maar er zijnook gerechten waar rechters uitsluitend civiele of uitsluitend strafzaken behandelen. Er zijn twee gerechtshoven, één in Kopenhagen (Østre Landsret) voor Zeeland, Funen,Groenland en de Faeröer eilanden, en één in Viborg (Vestre Landsret) voor Jutland. Eenciviele kamer van het hof bestaat over het algemeen uit drie rechters en de strafkamer uitdrie rechters en drie lekenrechters, tenzij het een jurykamer betreft; deze bestaat uit drierechters en twaalf gezworenen.De Hoge Raad (Højesteret) is gevestigd in Kopenhagen en kent naast een president, 18rechters. De Hoge Raad is verdeeld in twee kamers, waarin gewoonlijk niet meer dan vijf rechterszitting hebben, maar in zaken van uitzonderlijke betekenis oordeelt de Hoge Raad metmeer rechters (zeven) of zelfs in een volledige samenstelling. Zeer belangrijke zaken zijnonder andere zaken, waarin de Grondwettigheid van een wet aan de orde is of waarinbeide gerechtshoven met elkaar tegenstrijdige beslissingen hebben gegeven.

Naast de gewone rechtbanken bestaan in Denemarken nog gespecialiseerde en bijzonderegerechten. Het belangrijkste gespecialiseerde gerecht is de Sø- og Handelsret, de rechtbankvoor zeerecht en handelszaken in Kopenhagen, met een president, twee vice-presidenten,een rechter en een aantal maritieme en commerciële deskundigen als lekenrechters.20

Ook het Speciale Klachtgerecht (Den Særlige Klageret) in Kopenhagen behoort tot debijzondere gerechten. De zaken die door dit gerecht worden behandeld betreffen drieterreinen: herzieningsverzoeken; disciplinaire zaken tegen rechters, evenals ontslagzakenvan rechters wegens ziekte; en beroep tegen een beslissing van een gerecht om eenadvocaat niet toe te laten als verdediger in een strafzaak.21 Tot slot valt te wijzen op hetRijksgerecht (Rigsret). Het Rijksgerecht neemt kennis van strafbare feiten door ministerstijdens hun ambtsuitoefening begaan. Daarvoor kunnen zij ingevolge de Grondwet

19 Betænkning fra Domstolenes Strukturkommission, Betænkning no. 1398/2001, p. 12.20 Deze behandelt voor Groot-Kopenhagen ook faillissementen, liquidaties van ondernemingen, alsmede de administratie van

vermogens en schuldregelingen.21 Deze is pas eind jaren negentig opgericht als reactie op de wij-ze waarop de Hoge Raad herzieningszaken behandelde.

Page 16: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Deense Rechtspraak

31

rechtstreeks 1/2005 De Deense Rechtspraak

30

vervolgd worden na een besluit van het Deense Parlement (Folketing) . Het gerecht bestaatuit vijftien leden van de Hoge Raad en uit vijftien leden die aangewezen worden door hetDeense parlement. De leden worden voor een termijn van zes jaar benoemd. Het Rijksgerechtkwam tot nu toe vijfmaal in actie.

4.2 Competentie

Competentie in civiele zakenDe rechtbank is het gerecht in eerste aanleg in civiele zaken. Bedraagt de vordering meerdan 1 miljoen Dkr. (A 138.000,-) dan moet de rechtbank de zaak verwijzen naar hetgerechtshof als een van de partijen daar om vraagt. Daarnaast heeft de rechtbank ook nogandere functies. Zo treedt de rechtbank op in faillissementszaken en is belast met debehandeling van executiegeschillen en gedwongen verkoop. De rechtbank is voorts belastmet de registratie van onder andere het recht op grond (kadasterfunctie), van hypothekenen van huwelijkse goederen-regimes. Daarnaast is de rechtbank verantwoordelijk voor deadministratie van nalatenschappen en boedelscheidingen, herziening van schuldaflossing,overeenkomsten met schuldeisers en uitstel van betaling. De rechtbank heeft ook eennotariële functie: het opstellen van testamenten, toezicht op trekking van (staats)loten encertificatie van afschriften. Deze niet-rechtsprekende functies worden veelal uitgeoefenddoor (nog) niet voor het leven benoemde rechters.22 Voor de uitvoering van deze functieszijn binnen de rechtbanken afdelingen gevormd. De belangrijkste afdelingen zijn defogedret (die executiegeschillen behandelt), de skifteret (die zaken van scheiding en verdeling,o.a. na overlijden, bij echtscheidingen en faillissement behandelt) en de tinglysningsafdeling(die zich bezighoudt met kwesties betreffende de registratie van onroerende en roerendezaken). Geschillen over de huur van woningen en bedrijfsruimten vallen ook onder decompetentie van de rechtbank, de zogenaamde boligret. De rechtbank van het gebied waarde woning of de bedrijfsruimte is gelegen, treedt op als boligret. Naast een of tweeberoepsrechters nemen twee lekenrechters deel aan de huurrechtspraak.

De Nederlandse kort geding procedure kent een Deense tegenhanger in de voorlopigevoorziening die aan de rechter kan worden gevraagd in zaken van spoedeisend belang. Die voorlopige voorziening wordt behandeld door de rechter die zich bezighoudt met deexecutie (fogedret). De voorlopige voorzieningprocedure in Denemarken wordt vrijwelniet gebruikt zonder tegelijkertijd een bodemprocedure aan te vangen. Daarin verschilt devoorlopige voorzieningprocedure met onze praktijk van het kort geding.

Het gerechtshof behandelt in eerste aanleg een civiele zaak waarvan de vordering meer dan1 miljoen Dkr. (A 138.000,-) bedraagt en door de eiser rechtstreeks bij het hof aanhangig isgemaakt of die in eerste aanleg bij de rechtbank aanhangig is gemaakt, maar op verzoek vanéén van de partijen door de voorzitter van de civiele kamer naar het hof is verwezen. Het hoftreedt verder op als appèlrechter bij vonnissen van de rechtbank, tenzij de vordering minderdan 10.000 Dkr. (A 1.388,-) bedraagt. In dat geval moet verlof voor hoger beroep wordengevraagd. Het hof doet in de regel recht als meervoudige kamer met drie beroepsrechters.23

De Hoge Raad is alleen een hoger beroepsinstantie en oordeelt nooit in eerste aanleg. Er bestaat naar Deens recht geen cassatie. Het enige rechtsmiddel is hoger beroep. Datbetekent dat de Hoge Raad ook over feiten kan oordelen en niet alleen over rechtsvragen.Nieuw bewijs mag door partijen worden aangedragen, hetgeen in de praktijk ook vaak plaatsvindt. Nieuwe eisen mogen alleen worden gesteld met toestemming van detegenpartij of van het gerecht.24

Het hoger beroep bij de Hoge Raad als derde instantie kan alleen plaatsvinden, wanneer deDeense Raad voor procesverlof (Procesbevillingsnævnet) daarvoor toestemming geeft.Deze raad is samengesteld uit een rechter van de Hoge Raad, een rechter van eengerechtshof en een rechter van een rechtbank, een advocaat en een rechtswetenschapper.Verlof wordt gegeven, wanneer in de zaak sprake is van belangrijke rechtsvragen,bijvoorbeeld de uitleg van bepalingen waarover de gerechten zich nog niet hebbenuitgelaten, of wanneer er sprake is van tegenstrijdige rechtspraak van de hoven, dan welwanneer een herziening van bestaande rechtspraak noodzakelijk wordt geacht.Procesverlof van de raad is ook nodig om in beroep te kunnen komen bij een gerechtshofvan vonnissen van de rechtbank over zogenaamde bagatelzaken, waarover in beginselmaar in één instantie kan worden geprocedeerd.25

Er bestaan enkele in het oog springende competentieverschillen in civiele zaken. InDenemarken is, anders dan in Nederland, het gerechtshof rechter in eerste aanleg bijcivielrechtelijke geschillen, waarbij de vordering meer dan A 138.000,- bedraagt en kan het gerechtshof als rechter in eerste aanleg bevoegd worden gemaakt door verwijzing vaneen civiele zaak. Dit betekent dat de Nederlandse burgerlijke rechter op het niveau van derechtbank een aanzienlijk ruimere bevoegdheid heeft kennis te nemen van civiele zakendan zijn Deense collega.Verder valt op dat de Hoge Raad in Denemarken zowel hoger beroepsinstantie is alsrechter in derde aanleg. Het hoger beroep bij de Hoge Raad als derde instantie lijkt sterk

22 Denemarken kent rechters die niet voor het leven benoemd zijn omdat de Wet op de rechtspleging de Grondwet bepaalthoeveel voor het leven benoemde rechters er zijn. Omdat het ondoenlijk is deze wet steeds aan te passen aan de feitelijkebehoefte, is de oplosing van de niet voor het leven benoemde rechter geconstrueerd. Hun aantal is thans gelijk aan dat van devoor het leven benoemde rechters. Overigens moet men zich realiseren dat zeer velen van hen nooit voor het leven benoemdzullen worden.

23 Tegen uitspraken van de Sø- og Handelsret staat hoger beroep open bij de Hoge Raad, behalve als het uitspraken infaillissementszaken betreft. Deze worden in hoger beroep behandeld door de Østre landsret.

24 Doordat de competentie van de rechtbanken de laatste jaren aanzienlijk is uitgebreid, is het aantal zaken waarvan partijen bijde Hoge Raad in hoger beroep kunnen gaan, aanzienlijk afgenomen.

25 De raad bestaat sinds 1996. Voordien werd over het procesverlof beslist door het Directoraat voor civielrecht van hetministerie van Justitie.

Page 17: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Deense Rechtspraak

33

rechtstreeks 1/2005 De Deense Rechtspraak

32

op de cassatie naar Nederlands recht, maar voor dát hoger beroep is verlof nodig, terwijldat voor een beroep in cassatie op de Nederlandse Hoge Raad niet het geval is. Een ander belangrijk verschil is dat in Nederland rechtbanken bevoegd zijn ten aanzien vanalle uit het burgerlijk recht voortspruitende geschillen en verzoeken, hetgeen in Denemarkenniet het geval is. Vooral op het terrein van het personen- en familierecht is de beslechtingvan geschillen in handen gelegd van niet tot de rechterlijke macht behorende instanties.

Competentie in strafzakenDe rechtbank neemt in eerste aanleg kennis van alle strafzaken waarvoor geenjuryrechtspraak is voorgeschreven. Verder worden door de rechtbank in eerste aanleg allestrafzaken (met uitzondering van politieke delicten) afgedaan waarin de verdachte eenvolledige bekentenis heeft afgelegd, ongeacht de ernst daarvan en ongeacht de maximumop te leggen straf. De zaken waarin de verdachte een volledige bekentenis aflegt wordenafgedaan door een enkel-voudige kamer. Zaken waarin de verdachte geen bekentenis heeftafgelegd en strafbare feiten betreffen waarvoor het openbaar ministerie voornemens is eenvrijheidsstraf (van minder dan vier jaar) te eisen, worden afgedaan door de meervoudigekamer van de rechtbank, bestaande uit één beroepsrechter en twee lekenrechters die allengelijke stem hebben wanneer beslist wordt over de schuld of onschuld van de verdachte enover de op te leggen straf.

Het gerechtshof neemt in eerste aanleg kennis van de meest zware zaken: de juryzaken.Juryrechtspraak is voorgeschreven bij strafbare feiten waarvoor het openbaar ministerievoornemens is een gevangenisstraf van vier jaar of meer te eisen, dan wel plaatsing van deverdachte in een psychiatrisch instituut. Afdoening geschiedt door drie beroepsrechters entwaalf gezworenen van de jurykamer.26 Voorts fungeert het hof als appèlinstantie envonnist het in appèl met drie beroepsrechters en drie lekenrechters.27

De Hoge Raad, is appèlrechter voor zaken die in eerste aanleg door het hof zijn behandeld.Om bij de Hoge Raad als derde instantie in beroep te kunnen gaan is toestemming nodigvan de Raad voor verlof. De Raad is geen cassatierechter. In hoger beroep tegen eenuitspraak van de jurykamer houdt de Hoge Raad zich niet bezig met de vraag of deverdachte al dan niet schuldig is, maar is wel bevoegd de opgelegde straf te herzien enschending van recht vast te stellen.

Op een viertal punten verschilt de Deense strafrechtspleging van de Nederlandse.(1) Ten eerste op het punt van de absolute competentie van de strafrechter. Bij de

Nederlandse politierechter kunnen slechts zaken van eenvoudige aard worden aangebrachten zijn bevoegdheid tot het opleggen van een gevangenisstraf is beperkt. Dat betekent datmeer gecompliceerde zaken en misdrijven ten aanzien waarvan het openbaar ministerie eenstraf wil rekwireren van meer dan twaalf maanden bij de meervoudige kamer moetenworden aangebracht met als gevolg dat een aanzienlijk deel van de zaken die voor destrafrechter komen niet door één maar door drie beroepsrechters moet worden afgedaan.Het betekent ook dat bij achterstanden in de afdoening van strafzaken het openbaarministerie zaken die in aanmerking komen voor berechting door een meervoudige kamertoch bij de politierechter aanbrengt, het zogenaamde afwaarderen.In Denemarken doet zich dat dilemma niet voor. In eerste aanleg is op het niveau van derechtbank altijd maar één beroepsrechter betrokken. Nu kent Denemarken óókenkelvoudige kamers en meervoudige kamers, maar de bevoegdheid van de enkelvoudigerechter is bij een zaak tegen een bekennende verdachte vele malen ruimer dan die van deNederlandse politierechter. Een zaak tegen een bekennende verdachte – het betreft hiermeer dan de helft (15.000) van het aantal door de rechtbank af te handelen meer ernstigestrafzaken (27.000) – wordt bij de enkelvoudige rechter aangebracht die in dat geval eenstraf mag opleggen tot het maximum van de op het strafbare feit gestelde straf. Die strafkan theoretisch levenslang zijn.De soms zeer ruime competentie van de enkelvoudige strafrechter staat in Denemarkenniet ter discussie.28 Dit staat in schril contrast tot de bezwaren in Nederland tegen eenverdere – maar in vergelijking met Denemarken nog zeer beperkte – uitbreiding van decompetentie van de politierechter (Dijksterhuis e.a., 2003). Eén van de in Nederland tegende verhoging van de competentiegrens van de politierechter gebruikte argumenten is dat ervoor straffen van meer dan een jaar geen oriëntatiepunten voor de straftoemeting bestaan,waardoor bij enkelvoudige rechtspraak de kans bestaat dat, bij gebreke van een besprekingen correctie van opvattingen door collegiaal overleg in raadkamer, aanmerkelijk verschillentussen opgelegde straffen gaan ontstaan. Die oriëntatiepunten zijn er in Denemarken wel.De Deense Hoge Raad heeft in haar rechtspraak strakke richtlijnen gegeven voor destraftoemeting, waardoor de kans op aanmerkelijke verschillen tussen opgelegde straffenvoor soortgelijke delicten gering is, omdat zo’n verschil in appèl wordt rechtgetrokken.

(2) Het tweede punt betreft de terechtzitting in meervoudige kamerzaken en in zaken meteen bekennende verdachte. Meervoudige kamerzaken in Denemarken vergen in doorsneeéén zit-tingsdag, wat aanmerkelijk langer is dan in Nederland, waar in het gros van degevallen op één meervoudige kamerzitting zes tot zeven zaken worden afgedaan. Dit hangtsamen met de doorwerking van het onmiddel-lijkheidsbeginsel. Dat beginsel vormt in

26 Het aantal juryzaken beweegt zich al sinds jaren rond de honderd tot honderdtwintig per jaar. Het betreft hoofdzakelijklevensdelicten en ernstige vormen van invoer of handel in drugs.

27 Tegen uitspraken door de rechtbank gewezen staat hoger beroep open met een enkele uitzondering, zoals de zaken waarineen geldboete is opgelegd van minder dan 3.000 Dkr. (8 146,-). In dat geval moet verlof voor hoger beroep worden gevraagd.Dit verlof wordt slechts in uitzonderingsgevallen verleend, met name wanneer het gaat om vragen van algemeen belang

28 Opvallend is dat in Denemarken anders dan in Nederland, de roep om collegiale rechtspraak niet klinkt. Ook in een recentrapport over de hervorming van de rechterlijke organisatie wordt met geen woord gerept over de uitbreiding van collegialerechtspraak in strafzaken.

Page 18: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Deense Rechtspraak

35

rechtstreeks 1/2005 De Deense Rechtspraak

34

Nederland de basis van de artt. 348 en 350 Sv. en vormt ook de kern van het bewijsrecht.Maar anders dan in Denemarken is er van een werking van het onmiddellijkheidsbeginselin materiële zin geen sprake. De belangrijkste oorzaak voor het grote verschil in duur vaneen strafzaak is, dat in Denemarken het onderzoek ter terechtzitting in volle omvanggericht is op de materiële waarheidsvinding, terwijl in Nederland het onderzoek terterechtzitting erop gericht is na te gaan of het voorbereidend onderzoek op een zorgvuldigeen juridisch correcte wijze heeft plaatsge-vonden en vooral of het bewijs op een rechtmatigewijze is verkregen. In Nederland wordt het bewijs verkregen tijdens het opsporingsonderzoeken het gerechtelijk vooronderzoek. In Denemarken wordt het bewijs verkregen op dezitting. Het gebruik maken van de-auditu-bewijs of van in processen-verbaal vervatte voorde politie of rechter-commissaris afgelegde verklaringen is in Nederland schering eninslag, maar is in Dene-marken in beginsel niet toegestaan. Het onderzoek ter terechtzittingin Nederland behelst veelal niet meer dan een reproductie en bevestiging van in hetvooronderzoek afgelegde verklaringen van de verdachte en getuigen. Het strafproces is inde loop der tijd meer ‘een proces op stukken’ geworden, zij het dat daarin een kentering iswaar te nemen. Tien jaar geleden kwam het hoogst zelden voor dat ter zitting getuigenwerden gehoord. Nu is dat niet meer hoogst zelden. Dat is hoofdzakelijk het gevolg vanrechtspraak van het EHRM. Hoe wezenlijk anders is dit in Denemarken. Aan het begin vanhet onderzoek ter terechtzitting kent de voorzitter van de meervoudige straf-kamer hetstrafdossier niet, tenzij het een zeer gecompliceerde en omvang-rijke strafzaak betreft. Delekenrechters kennen het dossier evenmin en krijgen het ook niet vooraf te lezen, omdat zeanders bevooroordeeld zouden kunnen zijn. Wel krijgen ze in omvangrijke engecompliceerde zaken een werkdossier. Het onmiddellijkheidsbeginsel in Denemarkenbetekent dan ook dat de meervoudige kamer vrijwel blanco aan de zaak begint. Het betekentook dat het dossier met processen-verbaal van door de politie en het openbaar ministeriegehoorde getuigen een zeer beperkte rol speelt. Hetzelf-de geldt voor op schrift gesteldegetuigenverklaringen of verklaringen van deskundigen. Deze kunnen in beginsel niet voorhet bewijs gebruikt worden. Toepassing van het onmiddellijkheidsbeginsel leidt ertoe datde Beweiser-hebung op de zitting plaatsvindt. Getuigen en deskundigen moeten in beginselter zitting gehoord worden.

(3) Het derde punt betreft de Deense eenvoudige procedure voor de bekennende verdachte.De procedure lijkt op die bij de Nederlandse politierechter met het grote verschil dat deDeense rechter in bekenteniszaken niet, zoals de Nederlandse politierechter, aan een op teleggen strafmaximum gebonden is. In de procedure voor de bekennende verdachte moetdaarom de verdachte door advocaat, of een gekozen raadsman worden bijgestaan.29

De procedure voor de bekennende verdachte bestaat hoofdzakelijk uit de toetsing van debekentenis ter zake van het telastegelegde feit aan het overige voorhanden bewijs. Deprocedure kost weinig tijd mede omdat een vonnis in een dergelijke zaak vrijwel alleenbestaat uit de strafoplegging en de motivering van de straf. Zeker in het licht van de kritiekdie in Nederland geuit is ten aanzien van een afzonderlijke procedure voor de bekennendeverdachte die ook het wetsvoorstel vereenvoudigde bewijsmotivering bekennendeverdachte raakt, is het opvallend dat de bijzondere procedure voor de bekennendeverdachte al decennia lang op grote schaal wordt toegepast en zich een onomstreden plaatsin de Deense strafrechtspleging heeft verworven. Die onomstreden plaats hangt nauwsamen met het vertrouwen dat in Denemarken bestaat in de strafrechtspleging in hetalgemeen en in een eerlijk en zorgvuldig opsporingsonderzoek in het bijzonder. Ook eenrol van betekenis speelt het feit dat de voor het leven benoemde rechters in Denemarkenop het moment van hun benoeming al veel rechterlijke ervaring hebben opgedaan en veelalvaak op wat oudere leeftijd eerst voor zo’n benoeming in aanmerking komen. Tot slotwordt de procedure zowel door de verdachte alsook door rechter en officier van justitiezeer gewaardeerd, omdat alle partijen er voordeel van kunnen hebben. Voor de bekennendeverdachte schuilt de aantrekkelijkheid van de bijzondere procedure in de onaantrekkelijkheidvan de procedure voor de ontkennende verdachte. Wat als in zijn belang gegeven waarborgenbedoeld zijn, vooral de onmiddellijkheid, de lekenrechtspraak en de openbaarheid, manifesteertzich in de praktijk vaak als een bedreiging voor de verdachte (Mulder e.a., 1993, p.110).

(4\0 Ten slotte als vierde punt van verschil: de strafrechtspleging is in Nederland in hogemate publiekrechtelijk georiënteerd en de inbreng van burgers is daarin minimaal. InDenemarken is dat duidelijk anders. Lekendeelname aan de strafrechtspraak komt daar intwee vormen voor: rechtspraak mede door de lekenrechters en juryrechtspraak.Juryrechtspraak bestaat sinds 1919 en is beperkt tot zeer zware strafzaken tegen niet-bekennende verdachten. De jury beslist met gekwalificeerde meerderheid over de schuldvraag,maar het ‘schuldig’ van de jury kan door de beroepsrechters worden overruled, een‘onschuldig’ echter niet. Voor een ‘schuldig’ is dus een dubbele waarborg ingebouwd,omdat zowel tenminste acht juryleden alsook twee rechters zich hebben moeten uitsprekenvoor een schuldig. Ook de straftoemeting is zaak van jury- en beroepsrechters gezamenlijk.

29 Wanneer de verdachte niet toerekenbaar wordt geacht of als bijzonder gevaarlijk te boek staat en de plaatsing in eenpsychiatrische inrichting dan wel bewaring voor onbepaalde tijd geïndiceerd is, is een extra waarborg ingebouwd indien vande procedure voor de bekennende verdachte gebruik wordt gemaakt. In dit geval wordt de strafzaak niet behandeld door deenkelvoudige kamer, maar door een meervoudige kamer bestaande uit een beroepsrechter en twee lekenrechters.

Page 19: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

37

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

36

Denemarken geeft van de 11 onderzochte landen per inwoner het minst aan rechtspraakuit: A14 per hoofd van de bevolking. Italië, Oostenrijk en Duitsland kennen de hoogsteuitgaven met respectievelijk A 80, A 64 en A 60 per hoofd. Nederland blijkt in dit opzicht inde middenmoot van de onderzochte landen te zitten, met A 40 per hoofd.30 Maar belangrijkerin deze context is de constatering dat de uitgaven bij ons bijna driemaal zo hoog zijn danin Denemarken. Volgens Tak en Fiselier geeft Nederland per hoofd van de bevolking 1,9 maal meer uit aanrechtspraak dan Denemarken (Tak en Fiselier, op cit., p. 65). Volgens CEPEJ is dit 1,4maal zoveel (zie Box 2: Uitgaven, p. 38) en volgens het SCP 1,6 maal zo veel (SCP 2004, bijlage E). Hoewel dus over de exacte hoogte van de Deense uitgaven getwist kan worden,alle bronnen zijn het eens dat de uitgaven per hoofd van de bevolking in Nederland hogerzijn dan in Denemarken.31

Hoe valt de vergelijking tussen de twee landen uit,als we letten op de personele omvangvan het gerechtelijke systeem, in het bijzonder het aantal rechters? In Europees verband

5 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

Hoeveel spenderen Nederland en Denemarken aan hun Rechtspraak en wat levert dat op?Dat is de uitgangsvraag en het antwoord daarop treft men hieronder aan. Een tweeledige vraag vergt een tweeledige beantwoording. Eerst aandacht voor de middelenin termen van uitgaven en personeel. Vervolgens kijken we aan de hand van drie indicatorennaar de prestaties. Allereerst richten we ons op het aantal zaken dat de rechter afhandelt.Dit is een indicatie van de omvang van het beroep op de rechter en daarmee mede voor hetdomein dat de rechter in een land bestrijkt. Vervolgens komt de kostprijs per zaak inbeeld. Die indicator zegt iets over de efficiëntie van de rechtspraak. De derde indicator ishet vertrouwen dat de rechtspraak geniet bij de bevolking. Om het geheel wat meer reliëf te geven plaatsen we de prestaties in een breder Europeesperspectief aan de hand van de analyse van Blank e.a. (2004).

Over de in het volgende gepresenteerde cijfers voor Nederland en Denemarken is nog hetvolgende te zeggen. Om de vergelijkbaarheid en de zeggingskracht van de cijfers te vergroten,zijn een aantal correcties toegepast. Uit de Deense cijfers zijn steeds de inzet van middelenen de zaken die betrekking hebben op notariële en kadastrale taken e.d. geëlimineerd.Dergelijke taken behoren immers in Nederland niet tot het domein van de rechtspraak. Het gaat daarbij om een forse correctie op de Deense rechtspraak in ruimere zin. Uit deNederlandse cijfers zijn steeds, tenzij anders aangegeven, de bestuursrechtspraak en derechtspraak in familiezaken geëlimineerd. Dit, omdat deze typen zaken in Denemarkenvrijwel geheel buiten de rechtspraak om gaan.

5.1 De ingezette middelen

Nederland en Denemarken binnen Europa Een vaakgebruikte indicator voor de omvang van de middelen die een samenleving terbeschikking stelt voor de Rechtspraak, vormt de publieke uitgaven per hoofd van debevolking. Figuur 5.1 geeft een beeld van de financiële inzet voor11 Europese landen.

100

90

80

70

60

50

40

30

20

10

0

Denem

arke

nPo

len

Fran

krijk

Finlan

d

Engela

nd/W

ales

Neder

land

Belgie

Zwed

en

Duitsla

nd

Oostenr

ijkIta

lië

Figuur 5.1 Uitgaven aan de Rechtspraak per hoofd vande bevolking in 11 Europese landen, 2001

30 Overigens kunnen we de uitgaven aan rechtspraak natuurlijk ook vergelijken met het welvaartsniveau, gemeten via hetnationale inkomen van een land. Doet men dat, dan scoort een relatief arm land als Polen het hoogst.Verder verandert er nietzoveel, omdat het welvaartsniveau tussen de andere landen niet zoveel verschilt. Denemarken is ook bij die maatstaf hetzuinigst en Nederland een middenklasser.

31 Hierbij speelt een rol dat Blank e.a. de Deense uitgaven corrigeren voor het feit dat de Deense rechtspraak ook notariëletaken verricht.

Page 20: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

39

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

38

scoort Denemarken volgens Blank e. a. het laagst met 6 rechters (in fte) per 100.000inwoners. Nederland zit met 12 rechters weliswaar duidelijk aan de lage kant vergelekenmet landen als Duitsland (23), Zweden en België (beide 21), maar het verschil metDenemarken bedraagt toch een factor 2.32 Bij Tak en Fiselier liggen de cijfers hoger en ligtde verhouding wat anders. Volgens hen heeft Denemarken afgerond 12 rechters per100.000 inwoners, terwijl Nederland uitkomt op 16 (op.cit., p.58).

BOX 2 Uitgaven aan Rechtspraak

Uitgaven aan Rechtspraak in Euro’s per hoofd van de bevolking voor 11 Europese landen, 2002

Blank e.a. D CEPEJ D

Denemarken 14 England & Wales 17Polen 28 Polen 17Frankrijk 30 Frankrijk 28England & Wales 35 Denemarken 30Finland 35 Finland 41Nederland 41 Nederland 41Belgie 43 Zweden 44Zweden 43 Italië 46Duitsland 60 Duitsland 53Oostenrijk 64 België 64Italië 81 Oostenrijk 70

Bron : Blank et.al, op.cit., p. 93; CEPEJ, 2004, tabel 1, p. 15 (afgerond)

Opvalt dat de absolute hoogte van de uitgaven opmerkelijk verschillen bij de twee bronnen. Het enige landdat niet verschil is Nederland hetgeen exact de oorzaak van dit verschijnsel blootlegt: de auteurs beschiktenover dezelfde bron. Daarnaast zal het verschil in toerekening van kosten een oorzaak van verschil vormen.Zo heeft Blank et.al. op basis van beschikbare gedetailleerde gegevens de Deense uitgaven die niet aan debehandeling van straf- of civiele zaken zijn toe te rekenen buiten beschouwing gelaten (Blank e.a., op.cit.,p.68). Met name gaat het dan om de notariële taken die de Deense rechter heeft. Daardoor is slechts 44%van het totale budget aan rechtspraak in bredere zin (inclusief rechtshulp en centrale diensten) toegerekend.Een andere vraag is in hoeverre centrale diensten die de rechtspraak faciliteren mede in de cijfers zijn betrokken.Zo kennen zowel Denemarken als Nederland een Raad voor de rechtspraak en zijn er in Nederlandbijvoorbeeld centrale diensten op gebied van ICT en opleiding. Deze zijn in het volgende zowel in deDeense als de Nederlandse cijfers begrepen. Dat is ook niet onlogisch, want ook zij zijn ondersteunend voorhet functioneren van de rechtspraak. Maar in andere landen zijn dit soort diensten soms bij het van ministerievan Justitie ondergebracht. Dan zijn zij mogelijk niet in de cijfers begrepen.

Dit alles laat onverlet dat er een tamelijk opmerklijke consistentie blijkt als men naar de rangorde kijkt. Vande 11 landen blijken er 6 een vergelijke positie in te nemen op beide rangordes (als men een plaats verschilmeetelt als consistent). Afwijkende posities worden ingenomen door België, Denemarken, Engeland & Wales,Finland en Italië.

Nederland blijkt een middenmoter en Denemarken positioneert zich aan de goedkope kant van deEuropese schaal.

25

20

15

10

5

0

Denem

arke

n

Engela

nd/W

ales

Neder

land

Fran

krijk

Finlan

d

Oostenr

ijkPo

len Italie

Belgie

Zwed

en

Duitsla

nd

Figuur 5.2 Aantal rechters (in FTE) per 100,000inwoners (exclusief lekenrechters)

Duidelijk is dat er ook verschillende antwoorden te geven zijn op de vraag naar het aantalrechters of breder, het gerechtelijk personeel. Men kan daarin drie categorieën onderscheiden.

• Personen die in reguliere loondienst zijn bij de rechtspraak en ook direct betrokken bijde rechtspraak. Uiteraard zijn dat de rechters in de gebruikelijke strikte zin van hetwoord. Daarnaast zijn er binnen deze categorie personen die niet alle bevoegdhedenhebben van rechters. In Nederland zijn dat bijvoorbeeld de gerechtsauditeurs. Dit zijnaankomende rechters die nog in opleiding zijn. Overigens verrichten zij wel vaak een

32 De CEPEJ-studie geeft ruwweg dezelfde cijfers (2004, p.27).

Page 21: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

41

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

40

groot deel van de rechterlijke taken.33 In Denemarken kent men – dat is eerderopgemerkt – naast de voor het leven benoemde rechter, de tijdelijk benoemde rechter.Hun aantal is ongeveer gelijk aan het aantal voor het leven benoemde rechters (Tak enFiselier, op cit., p.105 e.v.).34 Het hierboven gesignaleerde verschil in aantal bij rechtersvindt daarin zijn oorzaak dat Tak & Fiselier het totale aantal rechters opvoeren terwijlBlank e.a. dat totaal corrigeren door de personele inzet ten behoeve van de notariëletaken van de rechtbank in mindering te brengen en daarmee op de helft uitkomen.Daarnaast zijn er dan ook nog rechterlijke ambtenaren in opleiding (RAIO’s), die nogvolledig in opleiding zijn. Voor Nederland zijn in Tak en Fiselier (op.cit., p.59, noot 12)ook de rechterlijke assistenten in opleiding (RAIO’s) meegenomen. Dit scheelt ongeveer10% op de totale personeelssterkte van rechters. In de hier gepresenteerde cijfers zijndeze RAIO’s uit de Nederlandse cijfers gehaald op grond van de overweging dat ze ingeringe mate bijdragen aan de productie.

• Personen die niet in reguliere loondienst bij de rechtspraak zijn, maar wel directbetrokken zijn bij de rechtspraak. Daartoe rekenen we in Nederland de rechter-plaatsvervangers. Dit zijn juristen die elders een baan hebben, bijvoorbeeld als advocaatof ambtenaar, maar parttime ook als rechter optreden. Volgens een ruwe schatting van deRaad voor de rechtspraak is hun inzet vergelijkbaar met ongeveer 70 (fte) rechters. InDenemarken, evenals in een aantal andere landen, valt te wijzen op de rol van leken inde rechtspraak (Tak en Fiselier, op cit. p.101 e.v.). Een minimale schatting van de inzetin Denemarken brengt hen al tot een inzet van 40 (fte) rechters.

• Ten slotte is er de categorie die in reguliere loondienst is maar indirect betrokken bij derechtspraak. Het gaat daarbij zowel om juridisch-administratieve ondersteuning (viagriffiers en andere administratieve ondersteuning) als de technisch-facilitaire (onderhoudgebouwen, bodediensten, personele en financiële administratie). Denemarken enNederland ontlopen elkaar enigszins zo lijkt het. Volgens Blank e.a. bedraagt het aantalondersteunende personeelsleden (fte) per rechter in Nederland 3, en in Denemarken 2,9;Tak en Fiselier becijferen de verhouding 3,1 voor Nederland en 2,2 voor Denemarken.35

In vergelijking met de andere landen ligt dit cijfer vrij laag. Oostenrijk en Italië scorenduidelijk hoger (3,7 à 3,8).Bij deze categorie kan ook personeel worden gerekend dat werkzaam is bij centralediensten die faciliterend zijn voor de rechtspraak, bijvoorbeeld centrale ICT-diensten enRaden voor de rechtspraak. Dergelijke diensten zijn zoveel mogelijk meegeteld in devolgende cijfers.

Kunnen louter verschillen in het aantal medewerkers dus al een verklaring voor verschillenin uitgaven zijn, daarbij komt ook nog een mogelijk verschil in de loonkosten per (voltijd)personeelslid en de materiële uitgaven per (fte) personeelslid. Samen bepalen deze dekosten per (fte) personeelslid. De totale kosten per (fte) personeelslid liggen, zowel bijBlank et al, als bij CEPEJ, in Nederland 50 tot 60% hoger dan in Denemarken. Blank e.a.gaan nader in op de loonkosten, die het leeuwendeel (circa 70%) van de totale kostenvormen. Bij een vergelijking van de 11 Europese landen, blijkt Nederlandverhoudingsgewijs zeer hoge loonkosten per (voltijd) personeelslid te kennen. InDenemarken zouden de loonkosten per personeelslid slechts 60% van die in Nederlandbedragen (Blank e.a., op cit., p.50).

BOX 3 Uitgaven aan Rechtspraak

Om een indruk te krijgen van de hoogte van honorering van rechters worden zowel de laagste als dehoogste afgezet tegen het in een land gemiddelde salaris.

Ratio van rechtersalaris afgezet tegen gemiddelde salaris in betreffende land, Euro’s, 2002

Laagste salaris Hoogste salarisFrankrijk 1,3 Nederland 2,9Oostenrijk 1,3 Frankrijk 3,1Duitsland 1,4 Duitsland 3,3Nederland 1,6 Polen 3,3Finland 1,7 Finland 3,4Polen 1,9 Zweden 4,0Zweden 2,4 Oostenrijk 5,2Engeland & Wales 4,6 Engeland & Wales 7,4

Bron: CEPEJ, 2004, tabel 18 p. 32

Men ziet dat de rechters, gemeten aan hun laagste (beginsalaris) in Frankrijk en Oostenrijk het minst en diein Zweden en vooral Engeland & Wales het meest verdienen. Nederland behoort tot het lagere segment.Dat geldt zeker als men afgaat op de hoogste salarissen. Het is dus bepaald niet zo dat de Nederlandserechters in Europees verband duur genoemd kunnen worden. Natuurlijk moet in het oog worden gehoudendat het om relatieve cijfers gaat.

De verhouding tussen de hoogste en laagste salarissen geeft aan in hoeverre een rechter er op vooruit kangaan. Oostenrijk vormt een voorbeeld van de situatie waarin de rechter naar verhouding laag begint maarmettertijd flink stijgt in salaris. In Engeland & Wales is het carrièreverloop heel wat minder- vergelijkbaarmet dat in Nederland – maar met dit verschil dat de Engesle rechters veel hoger starten (en dus blijven).

Tenslotte, niet blijkt uit deze cijfers welk deel van de rechters nu feitelijk in de lage of hoge salarisschalen ziten hoe snel ze doorstromen. Dat kan voor de feitelijke kosten een grote rol spelen. Ook moet men zich nogrealiseren dat secundaire arbeidsvoorwaarden en de opslag voor sociale lasten de uiteindelijke loonkostenper arbeidsjaar bepalen.

33 In Nederland waren er ultimo 2002 bij de rechtbanken en gerechtshoven 97 auditeurs (fte), 35 (fte) bij de bijzonderebestuursrechtelijke colleges (CRvB en CBB) en PM-FT bij de Hoge Raad. Het grootste deel van hen is tevens plaatsvervanger.Auditeurs die geen rechter-plaatsvervanger zijn waren bij de rechtbanken en hoven slechts 5, bij de CRvB en CBB warenrelatief wel veel auditeurs geen rechter-plaatsvervanger, namelijk 33.

34 De auteurs melden dat ongeveer 40% van de civiele en de strafzaken door deze laatste categorie wordt afgedaan.35 De CEPEJ-studie (tabel 14 p. 29) presenteert een geheel andere verhouding vanwege het veel grotere aandeel van de

ondersteuning in Denemarken: Nederland 2,8 en Denemarken 6. Met deze ratio zou Denemarken binnen de 11 Europese landenveruit de meest omvangrijke ondersteuning hebben. Waarschijnlijk telt men hier de tijdelijk benoemde rechters als ondersteuning.

Page 22: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

43

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

42

Voor beide sectoren geldt dat de Nederlandse personele inzet duidelijk groter is dan deDeense. Dat verschil treedt met name op in de ratio rechters-ondersteuning: deondersteuning per rechter is in Nederland hoger dan in Denemarken. Overigens is bij deciviele rechtspraak ook bij het rechterlijk personeel de inzet in Nederland duidelijk groter.

5.2 Omvang van het beroep op de rechterVerschillen in de beschikbaarstelling van middelen zoals hierboven beschreven hebben ietsvan doen met de mogelijke verschillen in het domein van de Rechtspraak binnenonderscheiden samenlevingen. Daarover is in voorgaande paragrafen al het een en andergezegd, hier vullen we het betoog aan met enkele kwantitatieve gegevens die het verschilinzichtelijk maken. We maken deze tussenstop omdat verschillen in domein indirect vaninvloed zijn op de verhouding tussen middelen en de prestaties (die later aan bod komen).

Nederland en Denemarken binnen Europa Er zijn aanmerkelijke verschillen in de omvang van het totale beroep op de rechter inverschillende Europese landen, zoals de figuren 5.1 en 5.2 voor strafzaken en civiele zakenweergeven.38

Dergelijke verschillen worden veroorzaakt door meerdere factoren.39 Allereerst doorverschillen in de frequentie waarmee maatschappelijke problemen (criminaliteit, conflictentussen burgers en bedrijven) voorkomen. Vervolgens door variatie in geneigdheid vanburgers om hun heil bij rechtshulp verlenende instanties of de justitiële autoriteiten tezoeken; iets wat weer samenhangt met de diversiteit aan instituties die (al dan niet

Benadrukt dient overigens te worden dat verschillen in loonkosten kunnen diverse oorzakenhebben. Naast salarisschalen spelen ook de feitelijke inschaling, bijkomende arbeids-voorwaarden en de hoogte van de sociale lasten een rol. De analyse van CEPEJ geeft geenaanwijzingen dat de salarissen van Nederlandse rechters volgens de schalen verhoudings-gewijs extreem hoog liggen. Uit recent Nederlands onderzoek bleek wèl dat Nederlandserechters in verhouding tot andere beroepsgroepen in Nederland een hoog salaris kennen.36

Of vergelijkbare conclusies gelden voor het ondersteunend personeel, is onduidelijk.Zonder nader onderzoek is niet vast te stellen wat de achtergronden zijn.

Nederland en Denemarken in detailIn het bovenstaande is wat betreft de inzet van financiële middelen uitgegaan van deomvang van de Rechtspraak zoals die feitelijk voor elk land geldt. Dat is op zichzelf teverdedigen als men zich realiseert dat verschillen in middelen samenhangen met verschillenin reikwijdte van het domein van de Rechtspraak. Voor een precieze prestatiemeting is datniet erg fraai en verdeint het de voorkeur om dergelijke verschillen zo goed mogelijk tecorrigeren. In ons geval betekent het dat we de Nederlandse cijfers moeten corrigeren op hetpunt van het bestuursrecht en het familierecht; subdomeinen die niet tot het Deense rechterlijkdomein behoren.

De tabellen 5.1 en 5.2 geven een meer gedetailleerd beeld van de omvang van deRechtspraak in Denemarken en Nederland omdat hier de cijfers worden uitgesplitst naar deonderscheiden sectoren. Om de al in het voorgaande toegelichte reden, beperkt dezeuitsplitsing zich tot de strafsector en de civielrechtelijke.37

Tabel 5.1 Omvang van de strafrechtspraak in Denemarken en Nederland in (fte) per100.000 inwoners, 2002.

Denemarken NederlandRechters Staf Totaal Rechters Staf Totaal

Gerechten voor Eerste aanleg 3,5 4,4 7,9 2,1 9,0 11,1Gerechten voor Tweede aanleg 0,1 0,2 0,3 0,9 1,7 2,5Hoge Raad 0,1 0,0 0,2 0,2 0,3 0,5Totaal 3,8 4,6 8,4 3,2 10,9 14,1

Bron: Tak en Fiselier op.cit., p. 64, tabel 4.1.5; Personeelscijfers Nederland: IBIS-systeem, (Rvdr-bewerking).

Tabel 5.2 Omvang van de civiele rechtspraak in Denemarken en Nederland in (fte)per 100.000 inwoners, 2002.

Denemarken NederlandRechters Staf Totaal Rechters Staf Totaal

Gerechten voor Eerste aanlega 3,8 4,7 8,4 6,7 28,3 35,0Gerechten voor Tweede aanleg 0,5 0,3 0,8 2,3 4,3 6,5Hoge Raad 0,4 0,1 0,5 0,4 0,5 0,9Totaal 4,6 5,1 9,7 9,3 33,1 42,5

a Voor Denemarken exclusief personeel voor kadasterzaken, executiezaken, boedelscheidingen en notariële taken.

En inclusief personeel Hoven, 1ste aanleg.

Bron: Tak en Fiselier op.cit., p. 64, tabel 4.1.5; Personeelscijfers Nederland: IBIS-systeem, (Rvdr-bewerking).

36 Dit onderzoek concludeert dat Nederlandse rechters, na correctie voor diverse achtergrondfactoren als leeftijd,opleidingsniveau, type functie e.d., een in verhouding tot andere beroepsgroepen circa 20% hoger salaris kennen (check enexacte verwijzing PM FT).

37 Uitdrukkelijk wordt aangetekend dat in dit overzicht de personele inzet van de centrale (landelijke) diensten en de Raad vanState aan de betreffende sectoren zijn toegerekend.

38 Om praktische redenen worden in de volgende figuren over het aantal afgehandelde zaken en niet over het aantal inkomendezaken gebruikt. Tussen instroom en afhandeling (mits ruim gedefinieerd) kunnen niet duurzame grote verschillen in niveaubestaan, zodat het aantal afgehandelde zaken voor internationale vergelijkingen een goede maatstaf is voor het beroep op derechter. Voor maatstaven van efficiëntie is het bovendien meer voor de hand liggend om het aantal afgehandelde zaken alsuitgangspunt te nemen.

39 Bij de navolgende cijfers moet men steeds bedenken dat de afbakening van de rechtsterreinen niet overal identiek is.Problemen die in Nederland tot het bestuursrecht worden gerekend, kunnen elders tot het strafrecht gerekend worden etc.

Page 23: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

45

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

44

Het beroep op de civiele rechter ligt in Denemarken (met 27 zaken per 1000 inwoners)duidelijk lager dan het Nederlandse (37), een uitkomst die te verwachten was. Binnen detotale Europese context – met Zweden als laagst (16) en Polen als hoogst (181) scorende –ontlopen beide landen elkaar echter niet veel. In dit verband hebben we een nadere analyse uitgevoerd op het materiaal dat door Blank e.a.is gepresenteerd. Daarbij is gekeken of bepaalde kenmerken van de bredere justitiëleinfrastructuur in de verschillende landen samenhang hebben met het beroep op de rechter(zie box 4: Kenmerken Justitiële Infrastructuur, p.46). Bij het beroep op rechtspraak in deciviele sector blijkt er een aantoonbaar verband met een kenmerk als procesvereisten (hoesterker die zijn, des te minder vaak er een beroep op de rechter gedaan wordt) en metkosten (hoe hoger, hoe minder zaken). Deze uitkomst kan men goed illustreren aan de handvan Engeland/ Wales en Duitsland. Engeland/Wales kennen een verplicht verwijzingensysteemnaar mediation, terwijl de kosten van het aanspannen van een procedure relatief hoog zijn.In Duitsland bestaat geen verwijzingensysteem naar mediation en zijn de kosten van eenprocedure relatief laag, zeker gezien de vele rechtsbijstandverzekeringen daar. Dit doet

dwingend) een alternatief voor de interventie van de rechter kunnen vormen. Zo worden,zoals gezegd, in Denemarken echtscheidingsprocedures via bestuurlijke organen afgedaanterwijl in Nederland dit een taak voor de gerechten is. Maar er kan ook sprake zijn van eenvrijwillige keuze door rechtzoekenden voor alternatieve manieren om het probleembuitengerechtelijk op te lossen, te schikken dan wel de zaak te laten zitten.Vanzelfsprekend spelen ook de kosten van het beroep op de rechtspraak (rechtshulp,griffierechten e.d.) een rol in dit verband.

50

45

40

35

30

25

20

15

10

5

0

Zwed

en

Duitsla

nd

Neder

land

Finlan

d

Oostenr

ijk

Fran

krijk

Denem

arke

n

België

Engela

nd/W

ales

Polen Ita

lië

Figuur 5.3 Het aantal afgedane strafzaken door de Rechtspraakper 1000 inwoners voor 11 Europese landen, 2002

Nederland kent een relatief gering aantal strafzaken dat voor de rechter komt: 14;Denemarken bevindt zich met 23 zaken op dit gebied in de Europese middenmoot waarZweden het ene extreem (8 zaken) vormt en Polen (47) en Italië (48) het andere. InNederland worden door de transactiebevoegdheid van politie en OM circa 90% van destrafzaken buiten de rechter om afgedaan. Denk aan afdoeningen vanverkeersovertredingen en transacties van het OM. Alleen Frankrijk komt daarbij enigszinsin de buurt (Blank e.a., op cit., p.48).

Figuur 5.4 Het aantal afgedane civiele zaken door deRechtspraak per 1000 inwoners voor 11 Europese landen, 2002

50

45

40

35

30

25

20

15

10

5

0

Zwed

en

Duitsla

nd

Neder

land

Finlan

d

Oostenr

ijk

Fran

krijk

Denem

arke

n

België

Engela

nd/W

ales

Polen Ita

lië

Page 24: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

47

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

46

vermoeden dat in Engeland/Wales een relatief sterkere selectie van civiele zaken voor derechter komt dan in Duitsland. De cijfers bevestigen dat beeld: in Duitsland komen 138civiele zaken per 1000 inwoners voor de rechter, in Engeland/Wales 53.

Nederland en Denemarken in detailDe tabellen 5.3 en 5.4 geven het aantal in Denemarken en Nederland door de rechtspraakafgehandelde straf- en civiele zaken in 2002. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen eersteaanleg, hoger beroep en cassatie. De opstelling is, om de vergelijkbaarheid tussen Denemarken en Nederland te vergroten,afwijkend van die van Tak en Fiselier. In de eerste plaats wordt bij strafzaken ook hetaantal door de Nederlandse rechter behandelde overtredingszaken en Mulderzaken ookmeegenomen. Tussen haakjes wordt bij strafzaken voor Nederland ook het cijfer vooruitsluitend misdrijven vermeld. Ook in de Deense cijfers zijn kleinere strafzaken, metname op het gebied van verkeer, in de cijfers begrepen (Tak en Fiselier, op cit., p.67).Tevens zijn de bestuurszaken en familiezaken uit de Nederlandse cijfers weggelaten. Dit, omdat deze zaken in Denemarken voor het grootste deel buiten de rechter om gaan.

BOX 4 Kenmerken van gerechtelijke organisaties

Kenmerk LandenSpecialisatie van gerechten

Hoge mate van specialisatie DuitslandGemiddelde mate van specialisatie België, Denemarken, England/Wales, Finland, Frankrijk, Italië, Geen specialisatie Oostenrijk, Polen, Nederland, Zweden

Specialisatie binnen gerechtenHoge mate van specialisatie Oostenrijk, England/Wales, Polen, NederlandGemiddelde mate van specialisatie België, Finland, Frankrijk, Denemarken, Italië, ZwedenGeen specialisatie Duitsland

LekenrechtspraakGrote mate van lekeninzet België, Duitsland, England/Wales, Frankrijk, Italië, Zweden,Geringe inzet of in het geheel geen Denemarken, Finland, Nederland, Oostenrijk, Polen,

Substantiëringsplicht in civiele procedureTamelijk strikt England/Wales, Finland, NederlandGeen substantiëringsplicht België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk, ZwedenGeen enkel vereiste Italië, Polen

Bevoegdheid tot schikkingsonderhandeling Geen bevoegdheid England/WalesBevoegdheid Belgium, Denmark, Duitsland, Finland, Frankrijk,

Italië Nederland, Oostenrijk, Polen, ZwedenVerwijzing naar mediation door rechter

Verplicht England/WalesVrijwillig Frankrijk, NederlandMediation ontbreekt België, Denemarken, Duitsland, Finland, Italië,

Oostenrijk, Polen, ZwedenDiscretionaire bevoegdheid Openbaar Ministerie

Grote mate van bevoegdheid NederlandGemiddelde mate van bevoegdheid België, Denemarken, England/Wales, Finland, Frankrijk,

Italië, Oostenrijk, Polen, ZwedenBeperkte mate of in het geheel geen Duitsland

Kosten procesvoeringHoog England/WalesGemiddeld België, Denemarken, Finland, Frankrijk, Italië, Nederland

Oostenrijk, Polen, Zweden, Laag Duitsland

Bron : Blank e.a ,2004, p.27.

De grootste verschillen tussen Denemarken en Nederland betreffen de mate van gerechtelijke specialisatie(Denemarken heeft meer gespecialiseerde gerechten maar kant daarentegen minder specialisatie binnengerechten) en de mate van substantiëringsplicht. Die laatste is daar strenger dan bij ons.

Overigens wijzen we er op dat de auteurs Denemarken op gelijke hoogte zetten met Nederland wat betreftlekenrechtspraak. Dat mag in Europees verband zo zijn, onderling is echter het verschil substantieel zoals eerderis beweerd.

Tabel 5.3 Aantal door de Rechtspraak afgedane strafzaken in Denemarken enNederland, 2002a

Denemarken NederlandAantal Appèl Aantal Appèl

Gerechten voor Eerste aanleg 122.900b 100% 281.600 100%Gerechten voor Tweede aanleg 4.400 4% 16.100 6%Hoge Raad 100 0% 3.400 1%

Bron: Tak en Fiselier op.cit., p. 67 tabel 4.3.2. Het daar weergegeven aantal strafzaken in eerste aanleg

voor Nederland is exclusief overtredingszaken. Het hier gegeven cijfer is inclusief overtredingszaken en

Mulderzaken met bekend adres (bron: Rvdr-PCSII).

a Aantallen afgerond op honderdtallen.

b Inclusief in eerste aanleg door de hoven behandelde zaken.

Al eerder zagen we dat in Nederland, relatief gezien, weinig strafzaken voor de rechterkomen.40 Het aantal in eerste aanleg behandelde zaken is ruim het dubbele van dat inDenemarken, terwijl de bevolking ongeveer het drievoudige bedraagt. Ook komen inNederland relatief meer strafzaken in hoger beroep en cassatie voor de rechter. In

40 Wel is het verschil minder groot, omdat hier ook de door de kantonrechter behandelde beroepen tegen Mulder-beschikkingenzijn meegeteld.

Page 25: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

48

Nederland bedraagt het aantal in hoger beroep behandelde strafzaken circa 5% van die ineerste aanleg (inclusief overtredingszaken en Mulderzaken), in Denemarken is dit noggeen 4%. Ook Blank e.a. laat zien dat het appèlpercentage bij strafzaken in Nederlandrelatief hoog ligt (Blank e.a., op cit., p.47). De vraag die in dit verband vanzelfsprekend rijst, in hoeverre de gemiddelde Deensestrafzaak vergelijkbaar is met de Nederlandse, valt niet zonder meer te beantwoorden. Wél is enige vergelijking mogelijk van de opgelegde straffen. In Denemarken werden in2001 circa 7.500 (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraffen gegeven, tegen bijna34.000 in Nederland. Relatief ligt het percentage onvoorwaardelijke gevangenisstraffen inons land dus hoger; bij de voorwaardelijke is het beeld omgekeerd (Tak en Fiselier, op cit.,pp. 138-142). De gemiddelde duur van die onvoorwaardelijke gevangenisstraf is daarbij in Denemarkenhoger dan in Nederland: circa 7 maanden respectievelijk 5 maanden. Het aantal zaken met(in eerste aanleg) een strafeis van 4 jaar of meer bedraagt in Denemarken circa 100 (Taken Fiselier, op cit., p.67). In Nederland bedraagt het aantal zaken in eerste aanleg waarineen gevangenisstraf van 4 jaar of meer wordt gegeven circa 500. Hier lijkt Nederland dusrelatief weer iets hoger te scoren. Of dit het gevolg is van verschillen in straftoemeting danwel in verschillen in frequentie van zware criminaliteit, is op basis van deze gegevens niette zeggen.

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

49

Het beroep op de civiele rechter in eerste aanleg ligt in verhouding tot de bevolking inNederland iets, maar niet veel hoger dan in Denemarken. Het beroep is ongeveer 3,5 maalzo hoog in Nederland, terwijl de bevolking drie maal zo groot is. Blank e.a. (op.cit. p.34)vinden een wat groter verschil, maar elimineren niet de familiezaken. Het geringe verschilis geheel in lijn met wat gezegd is over de inrichting van de civiele infrastructuur daar. Het aantal hoger beroepszaken ligt in Nederland relatief eerder lager dan hoger dan inDenemarken. Dit bleek ook bij Blank e.a. (op.cit. p.47), waarbij alleen Polen op dit gebiedlager scoort dan Nederland.

5.3 De prestaties vergeleken: kostprijs

Nederland en Denemarken binnen EuropaHoeveel kost nu de afhandeling van een gemiddelde straf- of civiele zaak in Denemarkenen Nederland en hoe verhoudt die kostprijs zich tot die van andere Europese landen? DeFiguren 5.5 en 5.6 geven het antwoord.

Tabel 5.4 Aantal door de Rechtspraak afgedane civiele zaken in Denemarken enNederland, 2002a

Denemarken NederlandAbsoluut Absoluut

aantal Appèl aantal Appèl

Gerechten voor Eerste aanleg 143.100b 100% 502.900 100%Gerechten voor Tweede aanleg 2.800 2% 5.800 1%Hoge Raad 200 0% 500 0%

Bron: voor Denemarken : Tak en Fiselier, op.cit., p. 68;

Voor Nederland : Raad voor de rechtspraak, gegevens uit PCSII.

a Exclusief familiezaken. Aantallen afgerond op honderdtallen.

b Inclusief in eerste aanleg door de hoven behandelde zaken. Exclusief door de rechtbanken behandelde

kadasterzaken, executiezaken, boedelscheidingszaken en notariële zaken.

1500

1350

1200

1050

900

750

600

450

300

150

0

Polen

Denem

arke

n

Belgie

Fran

krijk

Engela

nd/W

ales

Finlan

dIta

lie

Neder

land

Zwed

en

Oostenr

ijk

Duitsla

nd

Figuur 5.5 De kostprijs in Euro’s per door de Rechtspraakafgedane strafzaak voor 11 Europese landen, 2001

Page 26: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

51

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

50

Denemarken heeft in Europees perspectief een lage gemiddelde kostprijs voor eenstrafzaak: A 260. Alleen Polen kent een nog lagere kostprijs. Nederland zit hoog in demiddenmoot, met een kostprijs per strafzaak (inclusief door de rechter afgehandeldeovertredingszaken, maar hier exclusief Mulderzaken) van A 980, dus meer dan drie maal zo veel als Denemarken. Duitsland kent een duidelijk hogere kostprijs.

Omdat de kostprijs een resultante is van kenmerken van zowel de bredere justitiëleinfrastructuur als de inrichting van de Rechtspraak in strikte zin, is het lastig tot eenzuivere kostprijsvergelijking te komen voor zoveel landen. Een alternatieve manier daartoeis een door ons gemaakte nadere analyse van het door Blank e.a. verzamelde materiaal ente bezien in welke mate verschillende kenmerken bijdragen tot de hoogte van de kostprijsvan rechtszaken. Uitgangspunt vormt het al toegelichte verschil tussen landen in het aantal zaken dat voorde rechter komt (gecorrigeerd voor bevolkingsomvang). Dit heeft te maken met verschillenin frequentie van problemen, maar ook in de sterkte van de filterwerking als gevolg vanalternatieve manieren om die problemen af te doen. Daar waar die filterwerking sterker is,zullen de bij de rechtspraak belande zaken gemiddeld zwaarder betwist en bewerkelijkervoor de rechter zijn. De kostprijs van die zaken zal gemiddeld hoger zijn. Dit effect wordtinderdaad gevonden: als 1% meer zaken (in verhouding tot de bevolking) voor de rechterkomt, betekent dit dat de kostprijs per zaak circa 0,5% lager is. Het resultaat geldt zowelvoor straf- als voor civiele zaken. Daarnaast vinden we een verband tussen de kostprijs per zaak en de aanwezigheid vanlekenrechtspraak: waar meer lekenrechtspraak is, is de kostprijs per zaak hoger. Demoeilijkheid bij de interpretatie hiervan is overigens dat lekenrechtspraak diverse effectenkan hebben, die hier niet kunnen worden onderscheiden. Leken zijn enerzijds ‘goedkope’rechters, maar anderzijds kan het inwerken en instrueren van leken de reguliere rechtersextra tijd kosten zodat een kostenbesparing geheel of gedeeltelijk teniet wordt gedaan.Onze analyse suggereert in ieder geval niet dat het gebruik van lekenrechtspraakgemiddeld over de 11 landen aanwijsbaar drukkend effect op de kostprijs heeft.Ook van invloed op de kostprijs per zaak is de verhouding tussen ondersteunend personeelen rechters. Hoe meer ondersteuning, hoe hoger de kostprijs. Ten slotte blijken deloonkosten per arbeidsjaar een belangrijke invloed te hebben: hoe hoger deze zijn, hoehoger ook de kostprijs per zaak.We vonden géén verband met de mate van gespecialiseerde rechtbanken dan wel de matevan specialisatie binnen gerechten. Overigens blijken de diverse landen te kiezen voorzekere vormen van specialisatie, in de vorm van gespecialiseerde gerechten en/of in devorm van specialisatie binnen gerechten.

Nederland en Denemarken in detailOp basis van de cijfers van Tak en Fiselier en, in verband met eerder genoemdeverschillen in domein van de rechter, aanvullende correcties voor Nederland geven detabellen 5.5 en 5.6 een beeld van de omvang van de personele inzet en de kostprijzen per

1500

1350

1200

1050

900

750

600

450

300

150

0

Polen

Engela

nd/W

ales

Duitsla

nd

Denem

arke

n

Oostenr

ijk

Finlan

d

Fran

krijk

Belgie

Neder

land

Italie

Zwed

en

Figuur 5.6 De kostprijs in Euro’ s per door de Rechtspraakafgedane civiele zaak voor 11 Europese landen, 2001

Bron: Blank e. a, op.cit., p. 46 (bewerking Rvdr)

Ook de gemiddelde kostprijs per civiele zaak ligt in Europees perspectief in Denemarkenrelatief laag en in Nederland relatief hoog. Wel scoren een aantal landen, waaronderEngeland/Wales en Duitsland nog lager. Zweden kent een relatief zeer hoge kostprijs. Hetverschil tussen Denemarken en Nederland is wel kleiner dan bij strafzaken. De kostprijs isin Denemarken A 280 en in Nederland A570, dus ongeveer het dubbele van de Deense.

Page 27: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

53

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

52

gemiddelde straf- en civiele zaak in Denemarken en Nederland. Daarbij zijn debestuursrechtspraak en de rechtspraak op het gebied van familiezaken zoveel mogelijk uitde cijfers geëlimineerd. Bij de gegevens over aantallen zaken is dat goed mogelijk. Bij degegevens over de kosten en personeel zijn soms schattingen en toerekeningennoodzakelijk. De taken van de Deense rechter op notarieel en kadastraal gebied en de aandeze taken toe te rekenen kosten en inzet van personeel, zijn ook buiten beschouwinggebleven.

Bij civiele zaken zijn de verschillen iets kleiner, maar blijven fors: de kostprijs per civielezaak ligt in eerste aanleg in ons land circa anderhalf maal zo hoog als in Denemarken. Ookhier zijn de verschillen in hoger beroep tussen Denemarken en Nederland groter dan ineerste aanleg: Een Deense zaak in hoger beroep wordt met drie maal minder inzet gedaan danin Nederland het geval is en de kostprijs in ons land is de viervoudige van de Deense. Bijde Hoge Raad is de kostprijs in Nederland iets lager, al zijn de verschillen relatief niet groot.Opvallend is dus, zowel bij straf- als civiele zaken, vooral het verschil in hoger beroep.Daarbij zij aangetekend dat de kostprijzen van de door de Deense Hoven behandelde hogerberoepszaken volgens de cijfers soms zelfs lager liggen dan bij de door die Hovenbehandelde zaken in eerste aanleg. Zoals Tak e.a. (op.cit., p.69) stellen, is voor een exacteduiding van de achtergronden meer diepgaand onderzoek nodig.

5.4 Tevredenheid en vertrouwen. In de literatuur over het vergelijkend onderzoek naar de kwaliteit van de publieke dienst-verlening treft men de zogenaamde ‘prestatie-hypothese’ aan. Die komt er op neer dat hetvertrouwen van burgers in hun overheidsinstellingen gerelateerd is aan de prestaties vandie instellingen. Daarbij dient men zich wel te realiseren dat het hier niet om een direct eneenduidig verband gaat. Ten eerste omdat het om gepercipieerde prestaties gaat; die kunnenafwijken van de feitelijke. Tevens is het zo dat die perceptie ook weer invloed zal ondergaanvan deels persoonlijke factoren en deels van maatschappelijke omstandigheden die zichvoordoen los van de rechtspraak. Ten derde geldt dat burgers niet altijd (of zelfs: vaakniet) de organisatorische onderscheiden hanteren die strikt genomen van belang zijn. Zo

De personeelssterkte en kostprijs per strafzaak ligt in Denemarken zowel bij de gerechtenin eerste aanleg als in hoger beroep steeds lager dan in Nederland. Bij de eerste aanleg ishet verschil ongeveer een factor 2, bij hoger beroep nog groter. De kostprijs van eenDeense zaak in hoger beroep is namelijk, volgens deze cijfers, nauwelijks meer dan dievoor een zaak in eerste aanleg. De Hoge Raad vormt de uitzondering; hier ligt de Deensekostprijs duidelijk hoger. Tak en Fiselier stellen dat het verschil met name te maken heeftmet de ruimere competentietoedeling aan enkelvoudige kamers in Denemarken bijstrafzaken en de inzet van lekenrechters bij de meervoudige kamers (Tak en Fiselier, opcit., p.71).

Tabel 5.6 Arbeidsjaren en kostprijs van afgedane civiele zaken in Denemarken enNederland, 2002

Denemarken NederlandArbeidsjaren In 1000 eur. Arbeidsjaren In 1.000 eur.

per 1000 per zaak per 1000 per zaakzaken zaken

Gerechten voor Eerste aanlega 3,2 0,2 4,6 0,4Gerechten voor Tweede aanleg 15,0 1,0 48,0 4,3Hoge Raad 121,3 8,9 95,5 8,0

a In afwijking van Tak en Fiselier (op.cit., p.70) zijn deze cijfers voor Denemarken inclusief Hof, voorzover het

1ste aanleg zaken betreft.

Tabel 5.5 Arbeidsjaren en kostprijs van afgedane strafzaken in Denemarken enNederland, 2002

Denemarken NederlandArbeidsjaren In 1000 eur. Arbeidsjaren In 1.000 eur.

per 1000 per zaak per 1000 per zaakzaken zaken

Gerechten voor Eerste aanlega 3,5 0,2 6,4 0,5Gerechten voor Tweede aanleg 3,7 0,2 25,6 2,3Hoge Raad 165,5 6,9 21,7 1,8

a In afwijking van Tak en Fiselier (op.cit., p.70) zijn deze cijfers voor Denemarken inclusief Hof, voorzover het

1ste aanleg zaken betreft.

Page 28: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

55

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

54

loopt de rechtspraak gemakkelijk de kans gelijkgesteld te worden aan de overheid alszodanig. Niettemin kan, rekening houdend met deze complexiteit, het vertrouwen datmensen uitspreken in hun rechters of rechtssystemen gehanteerd worden als een indicatorvoor het adequaat functioneren van de rechtspraak. We veronderstellen daarbij dat via dezeindicator primair kwalitatieve connotaties als rechtvaardigheid, gelijkheid, onpartijdigheiddoorklinken.

Nederland en Denemarken binnen EuropaOp basis van beschikbaar internationaal en nationaal onderzoek valt een beeld te schetsenvan de ontwikkeling in het publiek vertrouwen in de rechtspraak voor zowel langere enmiddellange termijn voor 9 Europese landen.

Beziet men de patronen in de loop der tijd dan blijken er opmerkelijke verschillen. Zo liepin Zweden, Italië en Groot-Brittannië het vertrouwen in het bijzonder terug in de jarentachtig, terwijl in Duitsland, Frankrijk en Nederland datzelfde zich juist in de jarennegentig voordeed. In België voltrok zich de daling in beide decennia. De onderzoekersrelateren vervolgens die ontwikkelingen aan specifieke gebeurtenissen in de betreffendelanden. Zo brengen ze de daling van het vertrouwen in Zweden in de jaren tachtig insamenhang met de niet door de politie opgeloste moord van premier Palme (in 1986); pas in de jaren negentig kwam het vertrouwen terug op normaal niveau. De Italiaanseontwikkeling wordt in verband gebracht met de roerige periode op het politiek front in devroeg jaren tachtig: de Rode Brigade en de activiteiten van de Siciliaanse maffia. Het in dejaren negentig stijgende vertrouwen aldaar wordt in samenhang gezien met het sterk tot depublieke verbeelding sprekende optreden tegen de maffia van onderzoeksrechter Di Petro.De veelvuldige politieke schandalen in België eind jaren tachtig (Augusta, dioxine) en laterde justitiële affaire Dutroux veroorzaakten een aanhoudende crisis die zich weerspiegelt ineen laag vertrouwen. Dit alles neemt niet weg dat Nederland het in Europa redelijk goed doet, want samen metZweden en Duitsland maakt het deel uit van de groep landen die net achter Denemarkengepositioneerd is.

Nederland - Denemarken in detailDe prestatie-hypothese koppelt tevredenheid van de kant van de burger over hetfunctioneren van instanties aan vertrouwen daarin. Die relatie wordt impliciet gelegd alsmen de ontwikkeling in vertrouwenscijfers op de langere termijn interpreteert tegen deachtergrond van politieke en maatschappelijke gebeurtenissen zoals hierboven gedaan is.Uiteraard gaat het daarbij om heel globale en moeilijk specifiek te traceren samenhangen.We kunnen voor Nederland en Denemarken wat preciezer zijn omdat we beschikken overonderzoek met betrekking tot zowel de tevredenheid onder de bevolking over de gerechtenals het daarin uitgesproken vertrouwen.

Zo wijzen Tak en Fiselier op een recent Deens tevredenheidsonderzoek over derechtspraak: Domstolenes brugerundersøgelse 2001. Het betreft een enquête onder 12.000 respondenten die vragen beantwoordden over de deskundigheid en objectiviteit van de voorzitter van het gerecht, zijn onbevooroordeeldheid ten opzichte van partijen, de hulpvaardigheid van het personeel en de redelijk-heid van de doorlooptijden. Detevredenheid op al deze onderwerpen lag boven de 90%, met uitzondering van dedoorlooptijden.41 Soortgelijke onderzoeken bestaan er soms ook voor instanties die

Tabel 7: Vertrouwen in het nationale rechtssysteem 1981-1999, Europees vergelijkend (in procenten) a

1981 1990 1999

Zweden 73 56 61Denemarken 80 79 78Groot-Brittannië 66 54 50Nederland 65 63 49Duitsland 67 65 61België 58 45 34Frankrijk 56 58 46Spanje 50 45 42Italië 43 32 32

a Het percentage respondenten dat heeft aangegeven heel veel of tamelijk veel vertrouwen te hebben in het rechtssysteemis afgebeeld.

Bron: European Values Studies 1981, European Values Studies 1990 en European Values Studies 1999, gewogen resultaten

Tabel 5.7 geeft zicht op de ontwikkeling op lange termijn. Twee zaken vallen daarbijdirect op. In nagenoeg alle landen doet zich een daling in het vertrouwen voor.Opmerkelijk genoeg belichamen Denemarken en Nederland twee extreme situaties.Denemarken laat het geringste verlies in vertrouwen zien (-2%); de grootste daling doetzich voor in Groot-Brittannië en Nederland (-16%).

41 Vijftig procent van de respondenten oordeelde de doorlooptijd bij de Hoge Raad en de hoven te lang (45% van de advocaten,38% van het openbaar ministerie, 74% van de partijen en 87% van de getuigen). De doorlooptijden bij de rechtbanken wordtdoor 30% te lang bevonden (24% van de advocaten, 19% van het openbaar ministerie, 39% van de partijen, 52% van degetuigen en 40% van de lekenrechters).

Page 29: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

56

administratiefrechtelijke geschillen beslechten, zoals het landsbelastinggerecht, waaruitblijkt dat de respondenten heel positief zijn over het functioneren van dit gerecht.Ook in Nederland is een recent een onderzoek beschikbaar over de klantwaardering van dedienstverlening van zes (middelgrote) rechtbanken (Prisma, 2002).42 De vragen hadden o.a.betrekking op het imago van de rechtbank, tevredenheid over contacten met medewerkersen de werkwijze tot op het moment dat de zaak werd behandeld, evenals de tevredenheidover contacten met medewerkers en de werkwijze tijdens het bezoek aan de rechtbank.Negenenzestig procent van de rechtzoekenden was (zeer) tevreden over de rechtbank en demedewerkers. Minder tevredenheid bestaat er over de informatie over de procedure en dezaaksbehandeling voorafgaand aan de zitting (38%).

Kijken we nu naar het vertrouwen. Bij hun poging om de hoogte van het vertrouwen in derechtspraak te verklaren wijzen de SCP-onderzoekers onder meer op de verschillendepercepties van het instituut rechtspraak in de beide landen. De Nederlanders beschouwende rechtspraak als een onderdeel van het openbaar bestuur (in het domein van de TweedeKamer, de ambtenarij) terwijl de Denen de rechtspraak percipiëren als een instituut datgezag uitstraalt zoals ook het leger en de kerk, instituties waarvan de waardering inDenemarken substantieel hoger ligt dan in Nederland (Tak en Fiselier, op cit., p. 74).

De grotere tevredenheid van de Denen met hun rechtspraak sluit ook aan bij hun groterewaardering dan die in Nederland voor het optreden van hun overheid. Die tevredenheidblijkt onder meer uit de resultaten van een grootschalig onderzoeksprogramma inDenemarken naar macht en democratie.43 In verschillende deelonderzoeken zijn diversesegmenten in de samenleving doorgelicht.De hoofdconclusie van ditonderzoeksprogramma is dat de democratie in Denemarken goed functioneert. De Deensebevolking heeft het gevoel invloed te hebben op de gang van zaken in de samenleving. Datkomt ook het beeld van andere instituties ten goede. Het is in deze redenering niet zo datde rechtbanken het in vergelijking met Nederland nu zoveel beter doen, maar eerder dat dewaardering ervan in Denemarken meelift met het algemene beeld van vertrouwen in deoverheid.

In Nederland, zo blijkt uit de meest recente editie van het tweejaarlijkse Sociaal enCultureel Rapport van het SCP was dat vertrouwen in de democratie rond deeeuwwisseling hoog: 81%. Maar in 2003 trad een sterke daling in tot 71% (SCP, 2004b,p.13). Er is, met de opkomst van Pim Fortuyn als meest spraakmakend voorbeeld,duidelijk sprake van ongenoegen over de kloof tussen bestuurders en de bevolking. Het

rechtstreeks 1/2005 De Rechtspraak: de middelen en prestaties

57

ligt in de lijn te veronderstellen dat ook het vertrouwen in de rechtspraak daaronder lijdt.Toch lijkt, opmerkelijk genoeg, het beeld dat de Nederlandse burger heeft van deRechtspraak en van de daarbinnen functionerende rechter tamelijk positief als men afgaatop de uitkomsten van een enquête onder een representatieve steekproef onder ruim 1.000Nederlanders in 2003. Uitspraken in de trant dat rechtbanken een belangrijk middel zijnom je rechten te realiseren en dat rechters eerlijk en betrouwbaar zijn, kregen een ruimemate van bevestiging (Van Velthoven en Ter Voert, 2004. pp. 172-178).44 Het feit dat juistten aanzien van de uitspraak over het belang van de rechtspraak de scores van de burgersdie geen ervaring hadden met de rechtspraak significant hoger was dan die van degenendie wél ervaring hadden met de rechtspraak – een op het eerste gezicht nogal onthutsendeuitslag – verklaarden de onderzoekers door er op te wijzen dat de laatstgenoemden vaakgekenmerkt worden door een gebrek aan sociale vaardigheden om zowel problemen tevoorkomen dan wel in een eerder stadium problemen zelf op te lossen. In dat perspectiefbezien kan de rechter het voor hen ook nauwelijks goed doen.

42 Dit onderzoek is daarom goed bruikbaar omdat het gerechten betreft die qua grootte enigszins gelijkenis hebben met deDeense gerechten.

43 Een uitvoerige beschrijving – ten dele in het Engels - van het hele programma (waarin in totaal 85 studies verschenen is tevinden op www.ps.au.dk/magtudredningen.htm. 44 Op een schaal van 1 (geheel oneens) tot 5 ( geheel eens) waren de gemiddelde scores 3,8 en 3,5.

Page 30: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Geeft Denemarken ons te denken?

59

rechtstreeks 1/2005 Geeft Denemarken ons te denken?

58

6 Geeft Denemarken ons te denken?

We hadden aanwijzingen dat Denemarken een interessant object van studie zou zijn waarhet gaat om een vergelijking van de prestaties van de Rechtspraak Een vergelijkingwaarvan we wat zouden kunnen leren in het streven naar doelmatigheid en publiekvertrouwen. In hoeverre is dat het geval? Op welke punten zouden de Deense praktijk alsaanknopingspunt of inspiratiebron voor een eventuele herbezinning op onze eigenorganisatie kunnen beschouwen? Voorop gesteld moet dan worden dat bij de vergelijking natuurlijk altijd sprake blijft vaneen zekere mate van onvergelijkbaarheid. Die zit vooral in de factor cultuur en de daarmeesamenhangende historische geworteldheid van de inrichting van instituties. Daaraan doetHofstede’s analyse niet af en blijft het feit dat tussen dicht bij elkaar gepositioneerdelanden als Denemarken en Nederland toch verschillend blijven. Zo zal de Deense attitudemet betrekking tot het gezag en de invloed daarvan op een in vergelijking met de Nederlandseinstelling hoger vertrouwen in de rechter, als een gegeven geaccepteerd dienen te worden.Het is naïef te veronderstellen dat we via de band van transparantie of doelmatigheid hierde Denen op punten kunnen verslaan.Dit laat onverlet dat we onze organisatie meer in eigen hand hebben en dat het weldegelijk van nut is om ons op dat punt te spiegelen aan Denemarken in de zin van hetreflecteren over en het ter discussie stellen van bestaande praktijken. Naar onze meninggeeft het voorgaande op drie punten aanleiding daartoe.

Het beroep op de rechter.Het beroep op de rechter in Nederland is, op Europese schaal bezien, zowel bij hetstrafrecht als bij het civiele recht aan de lage kant.45 Maar de Denen scoren opcivielrechtelijk terrein nog beter met een lager beroep. Dat wordt veroorzaakt doorrelatieve en vooral absolute competentieverschillen. Het huur-, het arbeidsrecht enfamilierecht speelt zich voor een groot deel buiten de rechter af. Valt er ten aanzien vanbuitengerechtelijke afdoening – zowel in het algemeen als juist ten aanzien van dezespecifieke geschillen - voor Nederland niet nog meer te winnen? In Nederland heeft zichde laatste jaren, via de ontwikkeling van de wetgeving rond het geregistreerde partnerschap,een zekere mate van buitengerechtelijke afdoening van de echtscheiding ontwikkeld. Dewetgever is bezig deze ontwikkeling teniet te doen. In hoeverre moet een dergelijk beleidvanuit het perspectief van de Rechtspraak als optimaal worden beschouwd?

De rechterlijke afdoening Op het gebied van de middelen die we inzetten om een zaak af te handelen bezet

Nederland in Europees verband een middenpositie of zijn we zelfs aan de dure kant. Er zijn dan ook landen die het in dit opzicht beter doen. Denemarken is daar één van. Dat lijkt primair een kwestie van doelmatiger organiseren.

In Nederland bestaat een aantal bezwaren tegen een verdere, in vergelijking metDenemarken nog steeds zeer beperkte, uitbreiding van de competentie van depolitierechter. Eén van de in Nederland tegen de verhoging van de competentiegrens vande politierechter gebruikte argumenten is dat er voor straffen van meer dan een jaar geenoriëntatiepunten voor de straftoemeting bestaan. Bij enkelvoudige rechtspraak bestaat dande kans dat er, bij gebreke van bespreking en correctie van opvattingen via collegiaaloverleg in de raadkamer, aanmerkelijke verschillen tussen opgelegde straffen gaanontstaan. De Denen hebben dat vraagstuk anders opgelost: via de rol van de Hoge Raad. Inhet geval van Nederland ligt het meer in de lijn de ontwikkeling van oriëntatiepunten voortte zetten. Onlangs gepubliceerd onderzoek naar de werking van dat instrument laat zien dathet in elk geval aansluit bij de werkwijze van rechters (Schoep en Schuyt, 2005). Dat gegevenkan ons ertoe brengen om steviger in te zetten op verdere ontwikkeling van relevanteoriëntatiepunten zodat een ruime competentie van de enkelvoudige strafrechter ook inNederland een realistische optie wordt? Of betekent dat onvermijdelijk inboeten op kwaliteit?

De afzonderlijke procedure voor de bekennende verdachte in Denemarken kost weinig tijd,mede omdat een vonnis in een dergelijke zaak vrijwel alleen bestaat uit de strafopleggingen de motivering van de straf. In Denemarken is die procedure onomstreden. In Nederlandechter bestaan er grote bezwaren tegen een dergelijke procedure. Hoe zwaarwegend zijndeze bezwaren? Natuurlijk valt in dit kader te wijzen op de wijziging van het Nederlandsestrafprocesrecht per 1 januari 2005 van belang. Wanneer sprake is van een bekennendeverdachte, is in het vervolg opgave van de bewijsmiddelen door de rechter voldoende bijuitwerken van een vonnis in verband met een appèl. In die zin wijkt de procedure bij eenbekennende verdachte nu dus ook in het Nederlandse strafprocesrecht al af van die bij eenontkennende verdachte. Valt in deze richting nog verder te gaan?

Naast doelmatigheid wordt onder de vlag van vergroting van de kwaliteit (via de band vanlegitimiteit) van de rechterlijke geschilbeslechting gewezen op de inzet van lekenrechters.Die inzet is in Europa een tamelijk frequent voorkomend verschijnsel. Wat betreft dedoelmatigheid: die aanspraak wordt zeker niet ondersteund door de hier gepresenteerdeanalyse van het materiaal van Blank.e.a. Nu is die analyse, gezien het beperkte karakterervan, zeker niet het laatste woord. Nader onderzoek is hier geboden. Dat geldt trouwensook voor het vaak genoemde argument met betrekking tot de legitimatie van en hetvertrouwen in de rechtspraak. Empirisch onderzoek waarin dat verband overtuigend wordtaangetoond is ons niet bekend; het wel bekende is veelal sterk speculatief. De noodzaak45 Voor wie geinteresseerd is in een waarlijk longitudinale en internationale vergelijking op dit terrein blijft het werk van

Wollschläger (1981 PM Check) een niet te versmaden bijdrage.

Page 31: Nederland & Denemarken vergeleken

rechtstreeks 1/2005 Geeft Denemarken ons te denken?

60

rechtstreeks 1/2005 Literatuuropgave

61

dringt zich des te meer op nu in ons land van verschillende kanten vurige pleidooien tengunste van de invoering worden gehouden. Dan is het tijd voor feiten. Feit is onder meer datwij in het nog niet zo verre verleden de bijdrage van leken in het sociaal-verzekeringsrechthebben afgeschaft. Het zou op zijn minst nuttig zijn na te gaan in welke mate de toengehanteerde argumenten feitelijke grondslag hadden en/of in welke mate er thans reden iste veronderstellen dat de argumenten thans geen geldingskracht meer hebben.

Schaalgrootte en werkprocessen Er zijn diverse verschillen in de bedrijfseconomische kenmerken van de rechterlijkeorganisatie in Denemarken ten opzichte van de Nederlandse: de loonkosten per arbeidsjaarliggen lager (overigens geldt dat niet alleen voor Denemarken), de verhouding tussenondersteunend personeel en rechters ligt lager en de gemiddelde schaal van de gerechten,in termen van organisatorische eenheden, is in Denemarken veel kleiner. Dergelijkebedrijfseconomische kenmerken kunnen gevolgen hebben voor de efficiëntie van het systeem.De hier uitgevoerde analyses suggereren dat dit in ieder geval bij de eerste twee het gevalis: hogere loonkosten en een relatief grotere ondersteuning leiden tot een hogere kostprijs.In hoeverre moet dit aanleiding zijn om de beleidsmatige keuzes rond de beloning van arbeiden de personeelssamenstelling bij de rechtspraak nog eens nader tegen het licht te houden?

LiteratuuropgaveBlank, J., M. van der Ende, B. van Hulst en R. Jagtenberg (2004), Bench Marking in an International Perspective, ECORYS-NEI Research and Consulting, Rotterdam.

Brenninkmeijer, A., M. van Ewijk, C. van der Werf (2003), De aard en omvang van arbitrage en bindend advies in Nederland, WODC , Boom Juridische Uitgevers, Den Haag.Combrink-Kuiters, L., PM (2003), Ruimte voor Mediation, WODC , Boom Juridische Uitgevers, Den Haag.

Council of Europe, European Commission for the efficiency of Justice (CEPEJ) (2004), European Judicial Systems 2002, PM

Dekker, P., C. Maas-de Waal, T. van der Meer (2004), Vertrouwen in de rechtspraak. Theoretische en empirische verkenningen voor een monitor. SCP, Den Haag.

Dijk, F. van, J. de Waard (2000), Legal Infrastrcuture of the Netherlands in International Perspective, Ministry of Justice, Den Haag

Dijksterhuis, B.M., M.J.G. Jacobs, W.M. de Jongste (2003), De competentiegrens van enkelvoudige kamers in strafzaken, WODC, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag.

Hofstede, G., (2001), Culture’s consequences. Comparing values, behaviours, institutions and organizations across nations, Sage Thousand Oaks.

Hofstede,G., Allemaal andersdenkenden; omgaan met cultuurverschillen (1995; 16E edition 2002), Contact, Amsterdam.

Mulder, C.F., P.J.P. Tak (1993), De bekennende verdachte. Een onderzoek naar de procedure voor de bekennende verdachte in het Deense en Noorse(straf-)procesrecht, Gouda Quint, Arnhem .

Inglehart, R., M. Basañez and A. Moreno (1998), Human values and beliefs: a cross-cultural sourcebook, University of Michigan, Ann Arbor.

Pommer, E., B. Kuhry (2005), Prestaties van de overhead hoger dan vertrouwen in de overhead, in: Hier en daar opklaringen, SCP Den Haag.

Prisma (2002), Open voor publiek: klantenwaarderingsonderzoek in zes rechtbanken, Prisma ……, Amersfoort.

de Roo, A., R. Jagtenberg (2003), De praktijk van mediation in ons omringende landen; een vergelijkend onderzoek, WODC, Den Haag

Sociaal en Cultureel Planbureau (2000), Nederland in Europa, SCP, Den Haag.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2004a),Prestaties van de publieke sector , SCP, Den Haag.

Sociaal en Cultureel Planbureau (2004b)In het zicht van de toekomst, SCP, Den Haag.

Tak, P.P.P., J.P.S. Fiselier, m.m.v P.C. Gilhuis (2004),Denemarken-Nederland: De rechtspleging vergeleken, Wolf Legal Publishers, Nijmegen.

Van Velthoven, B.C.J en M. ter Voert (2004), Geschilbeslechtingsdelta 2003; Over verloop en afloop van (potentieel)juridische problemen van burgers, WODC, Boom Juridische Uitgevers, Den Haag.

Vrooman,C. (2000-2001), Een land in het midden? Of: hoe het SCR in vijf minuten te lezen, in: In plaats van kaarsen, New Year booklet, SCP, DenHaag.

Wildeboer Schut, J.M., J.C. Vrooman and P.T. de Beer (2000), De maat van de verzorgingsstaat, SCP, Den Haag.

Wollschläger, Ch. PM