Nask 1 hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4: Krachten en · PDF fileNask 1 hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4:...

3
Nask 1 hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4: Krachten en bewegen Grootheden en eenheden: grootheid symbool eenheid symbool massa m kilogram kg kracht F Newton N contactoppervlak A vierkante meter m 2 druk p pascal Pa (= N/m 2 ) gemiddelde snelheid v gem meter per seconde of kilometer per uur m/s km/h afstand s meter of kilometer m of km tijd t seconden of uur s of h Formules:

Transcript of Nask 1 hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4: Krachten en · PDF fileNask 1 hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4:...

Nask 1 hoofdstuk 2 en hoofdstuk 4: Krachten en bewegen

Grootheden en eenheden: grootheid

symbool eenheid symbool

massa m kilogram kg

kracht F Newton N

contactoppervlak A vierkante meter m2

druk p pascal Pa (= N/m2)

gemiddelde snelheid

vgem meter per seconde of kilometer per uur

m/s km/h

afstand s meter of kilometer m of km

tijd t seconden of uur s of h

Formules:

Wat moet je kunnen?

Hoofdstuk 2: krachten

1. Krachten herkennen:

de beweging (richting of snelheid) van een voorwerp verandert

de vorm van een voorwerp verandert 2. Elastische vervorming en plastische vervorming herkennen 3. Soorten krachten herkennen:

spierkracht

veerkracht

spankracht

zwaartekracht 4. Krachten tekenen:

de pijl moet de juiste richting hebben

moet op de juiste plaats beginnen (zwaartekracht begint in het zwaartepunt)

moet de juiste lengte hebben (gebruik maken van een krachtenschaal) 5. Uitrekking van een veer bepalen: als de kracht twee keer zo groot is, dan wordt

de uitrekking van de veer twee keer zo lang. (afb 18 pag. 31) 6. Slappe veren en stugge veren herkennen 7. Omrekenen:

gram naar kilogram 8. Berekenen van de zwaartekracht (Fz) in Newton (N) op een voorwerp. 9. Herkennen van druk- en trekkrachten in een constructie. 10. Bedenken van welk bouwmateriaal (beton, gewapend beton, baksteen, hout en

staal) een constructie het best gemaakt kan worden. 11. Draaipunt herkennen in een hefboom. 12. Met behulp van de schaal en liniaal de afstand van een kracht tot het draaipunt

(de arm) bepalen. 13. Met de formule: krachtlinks x armlinks = krachtrechts x armrechts rekenen aan

evenwichten, hefbomen en dubbele hefbomen. 14. Contactoppervlak (A) berekenen van een voorwerp (lengte x breedte) 15. Druk (p) berekenen van een voorwerp waarop een zwaartekracht (Fz) werkt op

een contactoppervlak. 16. Beredeneren of de druk groter of kleiner wordt bij een verandering van kracht of

oppervlak.

Hoofdstuk 4: bewegen

17. Van een afbeelding van een tikkerstrook of van een stroboscopische afbeelding (met schaalaanduiding) waarop een beweging is te zien een afstand-tijd-tabel en een afstand-tijd-diagram (een (s,t)-diagram) maken.

18. Omrekenen:

meters naar kilometers

centimeters naar meters

seconden en minuten naar uur

uur naar seconden

m/s naar km/h en andersom.

19. De gemiddelde snelheid berekenen als de afstand en de tijd bekend is. 20. De afstand berekenen als de gemiddelde snelheid en de tijd bekend is. 21. De tijd berekenen als de afstand en de gemiddelde snelheid bekend is. 22. Herkennen van bewegingen in een (s,t)-diagram:

versnelde beweging

vertraagde beweging

eenparige beweging

stilstaan 23. De grootte van voortstuwende en tegenwerkende krachten in een beweging

herkennen (afb. 15 + tekst pag. 78). 24. Benoemen welke factoren invloed hebben en hoe deze factoren invloed hebben

op de:

remweg

reactietijd 25. Het verband tussen beginsnelheid en remweg uit een diagram aflezen. 26. Reactie-afstand berekenen uit de reactietijd en beginsnelheid. 27. Stopafstand berekenen uit de reactie-afstand en remweg.

Leeropdrachten en leer-tips A. Zet een sterretje voor de nummers waarvan je niet meer zeker weet hoe je dat

moet doen.

B. Vergelijk je lijstje met wat je niet weet met een klasgenoot.

C. Leg aan elkaar uit of zoek in je boek of in je aantekeningen op hoe het ook alweer werkt. (vraag je docent als je er niet uitkomt)

D. Maak je eigen samenvatting van de hoofdstukken door de cijfers over te nemen op een blaadje en schrijf er in je eigen woorden achter hoe je het moet doen.

E. Schrijf bij elke vraag in de test jezelf van hoofdstuk 2 en 4 wat je moet kunnen om die vraag te beantwoorden. Je kunt dit opschrijven door één of meerdere van bovenstaande nummers er naast te zetten.

F. Schrijf de nummers op die niet aan bod komen bij de vragen uit de test jezelf. Zoek opdrachten bij deze nummers in de paragrafen in je werkboek.

G. Maak de test jezelf. Maak gebruik van de nummers die je ernaast hebt geschreven en van je eigen samenvatting.

H. Maak de opdrachten die je bij F hebt uitgezocht. Maak ook hier gebruik van je eigen samenvatting.