Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap...

10
Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL 1 Artíkelen Bedriifstakpensíoenregelíngen en onderbrengìng: de Pensioenwet nader beschouwd 52 De subtítel van dit artíkel bevat een op dit moment in de pensícenwereld nog níet bestaande afkorting, de BUO. Schrijver bedoelt daarmee een bedrilfstakuitvoe- ringsovereenkomst. Dat wil zeggen: de overeenkomst waarmee sociale partners in enige bedrijfstak de door hen tot stand gebrachte pensioenregeling doen uitvoe- ren door een bedrijfstakpenstoenfcnds, Die overeen- komst maakt geen deel uit van het systeem van de Pensioenwet en van de Wet EPF 2000. Ook lijkt die overeenkomst in de uitvoeringspraktijk veelal te ont- breken. Een conclusie van dit artike¡2is dat een wette- lijke regeling van de BUO misschien níet noodzakelijk is. Maar vooral concludeert schrijver dat de BUO er in de praktijk op grote schaaí moet en zal gaan komen. Gebeurt dat níet in 2013 of 2014, dan toch naar alle waarschijnlijkheid alsnog in 2015. 1 De relaties in de pensíoendriehoek 1.1 Systeem Pensioenwet De Pensioenwet geeft op het eerste gezicht een duidelijk kader voor de verdeling van verantwoordelijkheden van werkgevers en pensioenuitvoerders (die van werknemers laat ik buiten beschouwing). Een werkgever heeft een pen- sioenregeling, die tot concrete uiting komt in pensioenover- eenkomsten.' Zodra de verwerving van pensioen aanvangt moet de werkgever zijn daaruit voortvloeiende verplichtin- gen onderbrengen bij een pensìoenuítvoerder, aldus art. 23 PW. Dat gebeurt middels een uítvoeríngsovereenkornst, De Pensioenwet stelt aan de inhoud van de uitvoeringsover- eenkomst middels art. 25 PW - een groot aantal eisen. Enerzijds gaat het daarbij om verplichte bepalingen; ander- zijds om bepalingen voor zover omtrent het desbetreffende onderwerp iets tussen partijen is overeengekomen." De uit- voeringsovereenkomst vertoont duidelijke kenmerken van Mr. A.G. van Marwijk Kooy CPL is hoofd Sectorteam pensioen en part- ner bij Van Doorne advocaten, notarissen en belastingadviseurs en ver- bonden aan Faculteit reehtsgeleerdheid Universiteit Leiden. 2 Dit artikel is een uitwerking van een eerste verkenning van dit onder- werp van mijn hand getiteld 'De contractuele relatie tussen sociale partners en BPF: enkele gedachten', opgenomen in de bundel Pensioen- akkoord: pensioen op zijn kop. van Vereniging voor Pensioenrecht. de- cember 2011 (VP 20). 3 De PW is er in zijn definities in art. 1 niet geheel helder over. Maar duidelijk is uiteincIelijk dat cIe pensioenregeling het abstráete gene- rieke vehikcl is. de door de werkgever vastgestelde. althans met zijn sociale partner onderhandelde pensioenarbeidsvoorwaarde in alge- mene zin. Duidelijk is ook dat de pensioenovereenkomst de concretise- ring van die algemene regeling in een concrete individuele arbeidsrela- tie behelst. 4 Lid 1 en lid 2 van art. 25 respectlevelijk. een verzekeringsovereenkomst, en zal dat in het algemeen ook zijn als een levensverzekeraar de pensioenuitvoerder is. De pensioenuitvoerder stelt vervolgens een pensioenregle- ment op (art. 35 PW). Daarin zijn vervat de verplichtingen die de pensioenuitvoerder jegens de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden heeft. Het règlement moet overeenstemmen met de pensioenovereenkomst en beheerst de deelnemingsverhoudìng, Art. 35 lid 2 PW is verrassend kort over de verplichte inhoud van het pensi- oenreglement. De meeste reglementen bevatten aanmerke- lijk rneer dan de drie bepalingen die de Pensioenwet expli- ciet vergt. Dat hangt er direct mee samen dat het pensioen- reglement vaak ook" het document is dat de pensioenrege- ling van de werkgever beschrijft. Uitputtend is dit kader niet. Direct valt op dat de Pensioen- wet zich niet bemoeit met de vraag hoe de pensioenrege- ling van de werkgever" tot stand komt. De Pensioenwet neemt het bestaan van pensioenovereenkomsten - of beter: van een pensioenregeling - als uitgangspunt. De totstand- koming is een kwestie van arbeidsvoorwaardenvorming. De werkgever stelt zelf de pensioenregeling vast, of heeft een onderhandelìngspartner: een of meer vakverenigingen, een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, of in- dividuele werknemers. De uitvoering van de resulterende pensioenregeling draagt de werkgever op aan een eigen pensioenfonds, een OPF dus, een levensverzekeraar. een PPI of een buitenlandse pensioenuitvoerder. Aldus zijn in het systeem van de Pensioenwet de totstand- koming van de pensioenregeling (ongeregeld) en de uitvoe- ring daarvan (zeer geregeld) keurig gescheiden. En zo werkt het ook in de praktijk; de juridische analyse van wat aan de hand is bij wijziging van een pensioenregeling is daarvan een goed voorbeeld? Steeds wordt ons voorgehouden dat we de regeling en de uitvoering daarvan goed moeten on- derscheiden: de werkgever gaat over de regeling, de uit- voerder over de uitvoering. De wetshistorie van Pensioen- wet en PSW illustreren op vele plaatsen dat ook de wetge- ver en het parlement dit uitgangspunt huldigen," Die dubbelrol leidt tot veel complicaties. onder andere bij wijziging van de pensioenregeling. De praktijk zou daar rneer aandacht voor moeten hebben, ook bij bedrijfstakregelingen, het centrale onderwerp van dit artikel, 6 Ik ga er hier van uit dat niet op basis van de Wet BPF 2000 een miníste- rieel besluit van kracht is dat de deelneming in een bepaald bedrijfs- takpensioenfonds verplicht stelt. Aan die eonstatering doet niet af dat die analyses niet altijd even zuiver zijn. Ik zie wat betreft PSW en PW af van citaten, nu het om een open deur gaat. Ook de toetsversie van de WIRA (Wet lntroductie Reële Ambitie- overeenkomst) van juli 2013 (internetconsultatie.nlfambitieovereen- komst) maakt op vele plaatsen de door mij genoemde verantwoorde- Iijkheidsverdeling duidelijk. TPV 25 Afl. 6 - december 2013

Transcript of Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap...

Page 1: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL 1 Artíkelen

Bedriifstakpensíoenregelíngen en onderbrengìng: de Pensioenwet nader beschouwd

52

De subtítel van dit artíkel bevat een op dit moment in de pensícenwereld nog níet bestaande afkorting, de BUO. Schrijver bedoelt daarmee een bedrilfstakuitvoe­ ringsovereenkomst. Dat wil zeggen: de overeenkomst waarmee sociale partners in enige bedrijfstak de door hen tot stand gebrachte pensioenregeling doen uitvoe­ ren door een bedrijfstakpenstoenfcnds, Die overeen­ komst maakt geen deel uit van het systeem van de Pensioenwet en van de Wet EPF 2000. Ook lijkt die overeenkomst in de uitvoeringspraktijk veelal te ont­ breken. Een conclusie van dit artike¡2 is dat een wette­ lijke regeling van de BUO misschien níet noodzakelijk is. Maar vooral concludeert schrijver dat de BUO er in de praktijk op grote schaaí moet en zal gaan komen. Gebeurt dat níet in 2013 of 2014, dan toch naar alle waarschijnlijkheid alsnog in 2015.

1 De relaties in de pensíoendriehoek

1.1 Systeem Pensioenwet De Pensioenwet geeft op het eerste gezicht een duidelijk kader voor de verdeling van verantwoordelijkheden van werkgevers en pensioenuitvoerders (die van werknemers laat ik buiten beschouwing). Een werkgever heeft een pen­ sioenregeling, die tot concrete uiting komt in pensioenover­ eenkomsten.' Zodra de verwerving van pensioen aanvangt moet de werkgever zijn daaruit voortvloeiende verplichtin­ gen onderbrengen bij een pensìoenuítvoerder, aldus art. 23 PW. Dat gebeurt middels een uítvoeríngsovereenkornst, De Pensioenwet stelt aan de inhoud van de uitvoeringsover­ eenkomst middels art. 25 PW - een groot aantal eisen. Enerzijds gaat het daarbij om verplichte bepalingen; ander­ zijds om bepalingen voor zover omtrent het desbetreffende onderwerp iets tussen partijen is overeengekomen." De uit­ voeringsovereenkomst vertoont duidelijke kenmerken van

Mr. A.G. van Marwijk Kooy CPL is hoofd Sectorteam pensioen en part­ ner bij Van Doorne advocaten, notarissen en belastingadviseurs en ver­ bonden aan Faculteit reehtsgeleerdheid Universiteit Leiden.

2 Dit artikel is een uitwerking van een eerste verkenning van dit onder­ werp van mijn hand getiteld 'De contractuele relatie tussen sociale partners en BPF: enkele gedachten', opgenomen in de bundel Pensioen­ akkoord: pensioen op zijn kop. van Vereniging voor Pensioenrecht. de­ cember 2011 (VP 20).

3 De PW is er in zijn definities in art. 1 niet geheel helder over. Maar duidelijk is uiteincIelijk dat cIe pensioenregeling het abstráete gene­ rieke vehikcl is. de door de werkgever vastgestelde. althans met zijn sociale partner onderhandelde pensioenarbeidsvoorwaarde in alge­ mene zin. Duidelijk is ook dat de pensioenovereenkomst de concretise­ ring van die algemene regeling in een concrete individuele arbeidsrela­ tie behelst.

4 Lid 1 en lid 2 van art. 25 respectlevelijk.

een verzekeringsovereenkomst, en zal dat in het algemeen ook zijn als een levensverzekeraar de pensioenuitvoerder is. De pensioenuitvoerder stelt vervolgens een pensioenregle­ ment op (art. 35 PW). Daarin zijn vervat de verplichtingen die de pensioenuitvoerder jegens de deelnemers, gewezen deelnemers en pensioengerechtigden heeft. Het règlement moet overeenstemmen met de pensioenovereenkomst en beheerst de deelnemingsverhoudìng, Art. 35 lid 2 PW is verrassend kort over de verplichte inhoud van het pensi­ oenreglement. De meeste reglementen bevatten aanmerke­ lijk rneer dan de drie bepalingen die de Pensioenwet expli­ ciet vergt. Dat hangt er direct mee samen dat het pensioen­ reglement vaak ook" het document is dat de pensioenrege­ ling van de werkgever beschrijft.

Uitputtend is dit kader niet. Direct valt op dat de Pensioen­ wet zich niet bemoeit met de vraag hoe de pensioenrege­ ling van de werkgever" tot stand komt. De Pensioenwet neemt het bestaan van pensioenovereenkomsten - of beter: van een pensioenregeling - als uitgangspunt. De totstand­ koming is een kwestie van arbeidsvoorwaardenvorming. De werkgever stelt zelf de pensioenregeling vast, of heeft een onderhandelìngspartner: een of meer vakverenigingen, een ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging, of in­ dividuele werknemers. De uitvoering van de resulterende pensioenregeling draagt de werkgever op aan een eigen pensioenfonds, een OPF dus, een levensverzekeraar. een PPI of een buitenlandse pensioenuitvoerder.

Aldus zijn in het systeem van de Pensioenwet de totstand­ koming van de pensioenregeling (ongeregeld) en de uitvoe­ ring daarvan (zeer geregeld) keurig gescheiden. En zo werkt het ook in de praktijk; de juridische analyse van wat aan de hand is bij wijziging van een pensioenregeling is daarvan een goed voorbeeld? Steeds wordt ons voorgehouden dat we de regeling en de uitvoering daarvan goed moeten on­ derscheiden: de werkgever gaat over de regeling, de uit­ voerder over de uitvoering. De wetshistorie van Pensioen­ wet en PSW illustreren op vele plaatsen dat ook de wetge­ ver en het parlement dit uitgangspunt huldigen,"

Die dubbelrol leidt tot veel complicaties. onder andere bij wijziging van de pensioenregeling. De praktijk zou daar rneer aandacht voor moeten hebben, ook bij bedrijfstakregelingen, het centrale onderwerp van dit artikel,

6 Ik ga er hier van uit dat niet op basis van de Wet BPF 2000 een miníste­ rieel besluit van kracht is dat de deelneming in een bepaald bedrijfs­ takpensioenfonds verplicht stelt. Aan die eonstatering doet niet af dat die analyses niet altijd even zuiver zijn. Ik zie wat betreft PSW en PW af van citaten, nu het om een open deur gaat. Ook de toetsversie van de WIRA (Wet lntroductie Reële Ambitie­ overeenkomst) van juli 2013 (internetconsultatie.nlfambitieovereen­ komst) maakt op vele plaatsen de door mij genoemde verantwoorde­ Iijkheidsverdeling duidelijk.

TPV 25 Afl. 6 - december 2013

Page 2: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

BEDRIJFSTAKPENSIOENREGELlNGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

Belangrijk uitvloeisel van bedoelde scheiding is onder meer dat de pensioenuitvoerder aangaande de uitvoering een volstrekt eigen verantwoordelijkheid heeft. Voor pensioen­ fonclsen maakt art. 108 PW clat helder: ieder instemmings­ recht? van clerclen ter zake enig besluit van het foncIs is nie­ tig. Is een verzekeraar uitvoerder, dan is een wettelijk ver­ bod als dit nìet noclig: cie verzekeraar zal contractueel zor­ gen clat hij als enige verantwoordelijk is en blijft voor cie uitvoering. Dat cie verzekeraar baas in eigen huis is wordt, anders gezegd, bewerkstelligd cloor het commerciële karak­ ter van cie uitvoeringsrelatie. Terugkerend bij de situatie clat een OPF cie uitvoerder is: cie werkgever zal vooral zijn be­ langen behartigen via vertegenwoorcliging in het bestuur van het foncIs; gezien de eigen verantwoorclelijkheicl van fonclsbestuurclers 10 is dat echter bepaald geen garantie voor cie uitvoering van zijn wil. Daarenboven zal hij dus cie uit­ voeringsovereenkomst willen benutten om, met inachtne­ ming van cie grenzen van art. 108 PW, zoveel mogelijk een vinger in cie pap te houden en te bewerkstelligen clat bij cie uitvoering van zijn pensioenregeling zijn belangen niet worclen geschaad.

1.2 Situatie bij BPF? Het juist geschetste systeem is goecl te begrijpen als het gaat om de indiviclueel opererencle werkgever en zijn pensioen­ uitvoerder. Maar hoe zijn volgens de Pensioenwet cie con­ tractuele relaties bij collectief opererende werkgevers gere­ geld: dus bij een bedrijfstakpensioenregeling en cie uitvoe­ ring daarvan cloor een bedrijfstakpensioenfonds (BPF)? En tot wat voor inzichten lei cit cie Wet BPF 2000 in dat kacler? Is ook hier wel sprake van een in beginsel helclere pensioen­ clriehoek? Bij die vragen dient beclacht te worclen clat, zoals bekend, het hier gaat om cie pensioenen van verreweg het leeuwencleel van de in Neclerland werkzame werknemers. Daarmee is cie materie van meer clan academisch belang.

Eerst cie totstandkoming van cie pensioenregeling. Hetgeen ik zojuist aangaf in cie context van de indivicluele werkge­ ver gelclt onverkort. De Pensioenwet bemoeit zieh met cie totstandkoming nìet. Uit alles blijkt echter clat de wetgever de regeling ziet als een kwestie voor sociale partners. Veelal is op bedrijfstakniveau sprake van een cao. De pensioenre­ geling maakt daarvan clan deel uit. Althans, clat zou je ver­ wachten. In de praktijk worclt de pensioenregeling veelal (zeer) kort beschreven in cie cao, en voor het overige ver­ wezen naar het pensioenreglement van het in cie sector ac­ tieve BPF. Soms worclt geheel volstaan met een verwijzing, en heel soms bevat cie cao daarentegen een uitgebreide re­ geling. De verhoucling tussen een werkgever en een werk­ nemer ingevolge verplichtstelling krachtens cie Wet BPF

9 Daarbij gaat het zowel om contractuele als statutaire instemmings­ rechten.

10Te clenken valt met name aan cie normen van art. 105 lid 2 PW: taak­ vervulling gericht op de belangen van de belanghebbenden, en even­ wichtige vertegenwoordiging. Maar daarover is natuurlijk veel meer te zeggen.

11 Vgl. art. 2 lid 2 onderdeel a PW.

2000 worclt cloor cie Pensioenwet gelijkgesteld met een pensioenovereenkomst.'!

Dan cie stap van cie tot stand gekomen bedrijfstakpensìoen­ regeling naar cie uitvoering daarvan. De Pensioenwet regelt bij nader inzien niets over cie relatie tussen de werkgevers­ vereniging( en) in enige bedrijfstak en het BPF. Dat gelclt ook voor cie sociale partners gezamenlijk, en hun relatie met het BPF,u Toch is het cie pensioenregeling van die sociale part­ ners die worclt uitgevoerd cloor het BPF. De onclerbren­ gingsplieht van art. 23 PW gelclt niet in deze situatie. De Pensioenwet beperkt zieh wat cie onclerbrenging van een bedrijfstakpensioenregeling betreft tot cie positie van cie in­ dívìduele werkgever: ingeval de werkgever zich verbonden heeft of gehouden is 13 tot (kort gezegd) aansluiting bij een BPF, behoeft die werkgever weliswaar geen uitvoerings­ overeenkomst te sluiten," maar in plaats daarvan is die werkgever gebonden aan het uitvoeringsreglement van het BPF. Dat règlement dient vervolgens wel te volcloen aan de eisen van art. 25 PW aangaande uitvoeringsovereenkom­ sten." De individuele werkgever is dus gebonden aan een soort uniforme uitvoeringsovereenkomst, eenzijclig vastge­ steld door het BPF.16

Het uitvoeringsreglement beheerst dus cie relatie tussen de inclividuele werkgever en het BPF; cie onderbrenging van zijn pensioenregeling vloeit direct voort uit zijn lidmaat­ schap van een werkgeversvereniging of uit de toepasselijk­ heid van een verplichtstelling. Het reglement behelst echter niet de opdracht'? tot uitvoering aan het BPF gegeven door de werkgeversverenigingen (of cloor sociale partners teza­ men zo je wilt!"), zoals die wel is geregeld in cie uitvoe­ ringsovereenkomst tussen cie individuele werkgever en een verzekeraar, ondernemingspensioenfonds, PPI of andere toegelaten uitvoerder. Juist de opdracht tot uitvoering wordt niet beheerst door een in de Pensioenwet benoemde, laat staan door die wet gereguleerde overeenkomst.

Ook de Wet BPF 2000 zwijgt over de verhouding tussen so­ ciale partners en het BPF. Die wet regelt in essentie slechts de verplichtstellingmaterie. Daaraan doet niet af dat ook die wet duidelijk als uitgangspunt heeft dat de sociale partners over de pensioenregeling gaan en het BPF over de uitvoe­ ring daarvan. In dat kader is het ook niet het BPF dat om verplichtstelling vraagt, maar het 'georganiseerd bedrijfsle­ ven'." de partijen die aan de cao-onderhandelingstafel plaats hebben dus.

12 De Pensioenwet richt zich bij nadere beschouwing in art. 23 e.v. tot de individuele werkgever met een pensioenregeling.

13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van de pensi­ oenregeling. en anderzijds de effecten van een verplichtstelling inge­ volge de Wet BPF 2000.

14 Vg!. art. 23 lid 2 onderdeel a PW. 15 Vg!. art. 23 lid 2 onderdeel b PW. 16 De vrijwillige aansluiting laat ik onbesproken. 17 Ik laat hier in het midden of gesproken kan worden van een overeen-

komst van opdracht in de zin van art. 7:400 e.v. BW. 18 op beide varianten en het onderscheid daartussen kom ik in par. 3 terug. 19 Vg!. art 2 lid 1 Wet BPF 2000.

26 TrV Afl.6 - december 2013

Page 3: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

BEDRIJFSTAKPENSIOENREGELINGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

1.3 Pensioenzesiioek? De wetgever laat de relatie tussen enerzijds sociale partners (het 'georganiseerd bedrijfsleven' in de terminologie van de Wet BPF 2000) en anderzijds het BPF, de pensioenuitvoer­ der van sectorregelingen, dus ongeregeld.

Maar dat neemt niet weg dat die onderbrengingsrelatie al jaren bestaat. Er is al jaren een reehtsverhouding (dus over­ eenkomst) tussen sociale partners en BPF. Die rechtsverhou­ ding is er niet alleen in theorie, maar heeft betekenis, ook in rechte. Ik noem die reehtsverhouding een bedrijfstakuitvee­ ringsovereenkomst, of kortweg BUO. Onderstaand schema geeft grafisch weer hoe de pensioendriehoek er bij een sec­ torpensioenregeling eigenlijk uitziet. Dat is nogal anders dan de gemiddelde driehoek.

het erg dat er, los daarvan, kennelijk geen gestructureerde overeenkomsten bestaan tussen sociale partners en hun BPF720

Terugkijkend in de tijd is de huidige situatie zeker verklaar­ baar. De in de PSW en PW verankerde paritaire samenstel­ ling van de BPF-besturen maakte immers dat in zeker zin sprake was van één pot nat, van twee handen op één buik. De cao-sluitende partijen waren en zijn historisch gezien door­ gaans dezelfde als de organisaties die de bestuursleden voor het BPF leveren." Het lijkt erop22 dat cao-partijen fei­ telijk de (besprekingen over de) inhoud van ele pensioenre­ geling uitbesteeelelen aan het bestuur van het BPF.23 Niet voor niets spreekt ele praktijkwereld in het algemeen over de pensioenregeling (bijvoorbeelel) van Pl:N, elie we vervol-

De in elit schema genoemde drie BUO-varianten (ele met het BPF contracterende partij verschilt steeels ) komen in het na­ volgende nog aan de orde. Nu kan al geconstateerel worelen dat in wezen in de Bl'F-situatie helemaal geen sprake is van een pensioendriehoek. maar veelal van twee onderling ver­ bonden driehoeken. Technisch onjuist is het misschien be­ ter de figuur aan te duielen als een soort zeshoek. Niet toe­ vallig eloet elie zeshoek optisch enigszins denken aan een klassieke weegschaal. Evenwicht is zoals bekend een met de weegschaal verbonelen beelel. Op het eerste gezicht is elat een beeld dat goeel zou passen bij ele krachten die te pas komen bij de huidige beelrijfstakpensioenregelingen en de uitvoering elaarvan. De BUO borgt elan het evenwicht.

2 De huidige situatie

2.1 Is er een probleem? De vraag is natuurlijk of de door mij benoemde lacune pro­ blematisch is. Anders gezegd: is het erg dat de wetgever niet voorziet in de onderbrenging door sociale partners? Is

gens vinden in het pensioenreglement van PZW. In de con­ text van bedrijfstakpensioenfondsen komen (de wijziging van) de pensioenregeling en de uitvoering ervan feitelijk vaak uit dezelfde handen. Het onderscheid tussen de ver-

20 Gestructureerde overeenkomsten tussen BPF en sociale partners die alle aspecten van de relatie beheersen zijn mij onbekend. Ook de hierna in par. 2.2 te bespreken VPL-uitvoeringsproblematiek geeft aan­ leiding voor de gedachte dat dergelijke overeenkomsten niet bestaan.

21 Aanvankelijk werd de Wet Algemeen Verbindend Verklaring (25 mei 1937,Stb. 801) gebruikt om te komen tot een pensioenverplichtstelling. De neerlegging in een algemeen verbindend verklaarde cao had echter tot gevolg dat van tijd tot tijd geen verplichtstelling gold. De Wet Ver­ plichte Deelneming in een Bedrijfspensioenfonds (17 maart 1949,Stb. 1949, J 121) voorzag in een meer uitgewerkte en verbeterde regeling, Cao-bepalingen over pensioen komen al geruime tijd niet meer in aan­ merking voor algemeen verbindend verklaring, zie ook het Toetsings­ kader Algemeen Verbindend Verklaring Cao-bepalingen (Art. 4.3 onder 4, Stert. 2010, nr. 13489),

22 Ik houd de historische beschouwingen hier kort. Dit is niet de plaats voor een uitputtende weergave van die achtergronden. Ik hoop een dergelijk artikel in de toekomst nog eens te schrijven,

23 Mogelijk is dit zelfs een onderliggend uitgangspunt van de voorloper van de Wet BPF 2000.

TPV 27 Afl. 6 - december 2013

Page 4: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

BEDRIJFSTAI<PENSIOENREGELINGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

antwoordelijkheid voor de regeling en die voor de uitvoe­ ring, welk onderscheid met de Pensioenwet versterkt zijn intrede deed, is in de bedrijfstakpensioenwereld niet scherp doorgevoerd.è" Bijvoorbeeld: de Pensioenfederatie spreekt in een beschouwing van eind 2011 over de verantwoorde­ Iijkheidsverdeling tussen sociale partners en fonds wat de inhoud van de pensioenregeling betreft van een mogelijk mandaat van sociale partners aan het fonds." Vastgesteld kan worden dat die beschouwing geen onderscheid maakt tussen OPF-en en BPF-en, en steevast naar de uitvoerings­ overeenkomst van art. 23 en art. 25 PW verwijst als het aankomt op het vastleggen van afspraken.

Zijn er in de loop der jaren veel grote conflicten geweest tussen sociale partners enerzijds en BPF-besturen ander­ zijds? Waren dat dan conflicten die door een wettelijke re­ geling, of in elk geval het bestaan van een gestructureerde overeenkomst tussen paltijen voorkomen hadden kunnen worden? Gepubliceerde voorbeelden van door rechters of arbiters beslechte geschillen zijn mij niet bekend. Ook in de literatuur wordt aan eventuele spanningen tussen sociale partners en BPF, de vraag hoe die op te lossen en de aard van de relatie tussen partijen voor zover mij bekend nau­ welijks aandacht besteed." Zelfs de wetgever heeft er door de jaren heen weinig woorden aan vuil gemaakt. Wel rept de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid begin 2002 tijdens de aanloop naar de Pensioenwet over 'onheI­ derheden in de verantwoordelijkheidsverdeling' en het in­ troduceren van een 'opdrachtbrief om die te adresseren.ê? In dat kader maakt de minister echter geen onderscheid tussen de situatie bij BPF's en andere uitvoerders (in die tijd OPF en verzekeraar); de BPF-situatie wordt zelfs niet ge­ adresseerd. Dat is jammer, want het SER-advies van een jaar eerder" waarbij de minister aanhaakt maakt dat on­ derscheid wel. Dat advies suggereert het 'samenbrengen in een soortgelijk document als de opdrachtbrief' van de 'be­ langrijkste elementen uit de relatie of overeenkomst tussen sociale partners ... en bedrijfstakpensioenfondsen', De op­ drachtbrief is uitvoeringsovereenkomst gaan heten in het vervolg in 2005 van de PW-ontstaansgeschiedenis_29 Maar

24 Wellicht opmerkelijk is dat ook de Hoge Raad hier aan mee lijkt te doen. In elk geval in HR 8 februari 2013. JAR 2013/73 (LJN BY4465) spreekt de Raad over het beëindigen van een regeling door het fonds middels wijziging van het reglcment (r.o. 3.4).

25 Document 'Verantwoordelijkheidsverdeling sociale partners-pensioen­ fondsbestuur' , pensioenfederatie.nljdoc,

26 Ik beperk mij tot een greep. Tulfer, Pensioenen, fondsen en verzekeraars, I<luwer 1997, lijkt er niet op in te gaan. Lutjeris. De Wet BpI, 50 jaar verplichte bedrijfspensioenfondsen, Kluwer 1999, bespreekt voor zover ik kan overzien de contractuele relatie evenmin: in aandachtspunt 35 (p. 201) stelt hij echter vast dat de fondsen statutair zouden moeten vastleggen dat zij nier autonoom over een wijziging in de pensioenre­ geling kunnen beslissen. Jacobs, Pensioenrecht: de sociaalrechtelijke en sociaalpolitieke aspecten, Kluwer 2007, spreekt slechts van een gecoör­ dineerde strategiebepaling aan de onderhandelingstafel van de cao en in het bestuur van het pensioenfonds (p. 72).

27 Kamerstukken Il 2001/02, 28294, nr. 1, p. 2/3 en 6/7. 28 SER-advies 'Nieuwe Pensioenwet', Advies 01/06, Samenvatting, p. 11. 29 Zie met name de Toetsversie van medio 2005, MvT p. 53, een ook al het

Ambtelijk Consultatieclocument voor de Pensioenwet van november 2004.

de relatie tussen sociale partners en fonds in de BPF-situatie werd in dat vervolg en nadien niet genoemd.

Valt het dus wel mee met de geschillen veroorzaakt door het ontbreken van een overeenkomst? Uit de praktijk ken ik de nodige voorbeelden van conflicten die te maken had­ den en hebben met de verantwoordelìjkheidsverdeling tus­ sen sociale partners en BPF: wie gaat waar over. Dat is ty­ pisch een onderwerp dat in het kader van een duurzame relatie via een overeenkomst wordt geregeld. In het alge­ meen wetden die conflicten in overleg opgelost, in elk geval tijdelijk. Er resteren naar mijn overtuiging bij vele fondsen echter sluimerende maar prangende kwesties. In par. 3 van dit artikel bespreek ik kort welke kwesties dat dan zoal zijn, De huidige situatie lijkt me alles behalve gezond, gegeven de grote belangen en de noodzaak voor sociale partners en fondsen de schaarse voor pensioendoeleinden beschikbare middelen te verdelen.

Er is dus wel degelijk een probleem, Mijn stelling is dat de deels sluimerende conflicten in de komende twee jaren ste­ vig gaan opspelen. De belangen van de fondsen en die van sociale partners lopen nu eenmaal niet parallel, en die te­ genstelling neemt nìet af maar toe. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de discussie over de wijze waarop de bij de voorgeno­ men wijziging van het Witteveen-kader'" vrijkomende ruimte ingevuld zou moeten worden: als extra loonruimte voor sociale partners, of als onderdeel van de kostendek­ kende premie van BPF-en met het oog op versteviging van de vermogenspositie van de fondsen,

In elk geval vanuit de praktijk bezien lijkt de huidige situ­ atie mij dus problemarisch. Een andere invalshoek is niet de praktijk, maar de wetsystematiek. Ik doel dan op de vraag of er een goede reden is waarom de verplichte overeen­ komstelementen van art. 25 lid 1 PW in de relatie tussen sociale partners en BPF achterwege zouden kunnen blijven. Een groot deel van de onderdelen a t/m i ziet vooral op het verzekeringskarakter van de relatie tussen individuele werkgever en fonds. In de BPF-context horen deze bepalin­ gen inderdaad thuis in het uítvoeringsreglement, het equi­ valent van de uitvoeringsovereenkomst voor de middels lidmaatschap of verplichtstelling aan het BPF gebonden werkgever. Maar voor in elk geval twee elementen geldt dat niet. In de eerste plaats onderdeel (e), de procedure bij het wijzigen van het pensioenreglement naar aanleiding van wijzigingen in de pensìoenovereenkomst." Dat is bij uitstek een kwestie die in de BPF-context niet erg relevant is voor de individuele gebonden werkgever, maar daarente­ gen zeer relevant is voor sociale partners. Ook onderdeel (a) springt in het oog, de wijze van vaststelling van de premie. Opnieuween kwestie waarin vooral sociale partners geïnte­ resseerd zullen zijn, gegeven de op enig moment beschik­ bare loonruimte. Ook element (g), betreffende de spelregels

30 Als het zover komt. Bij het afsluiten van dit artikel is clat allerminst zeker.

31 Beter zou zijn te spreken van wijziging van de pensioenregeling.

28 AI'1 .. 6 .. december 2013 TPV

Page 5: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

BEDRIJFSTAKPENSIOENREGELlNGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

bij vermogenstekorten en overschotten, is zo een zaak. Maar de wetgever schrijft dus nergens voor dat het BPF over deze thema's heldere afspraken zou moeten maken met 'zijn opdrachtgever: de sociale partners. Dat de wetge­ ver met het uitvoeringsreglement op twee gedachten hinkte, zie je overigens terug in de uitvoeringsreglementen van de grote BPF-en. Juist betreffende de zojuist door mij aangegeven onderwerpen ogen die reglementen niet zelden als afspraak tussen fonds en sociale partners," terwijl zij toch echt de positie van individuele werkgevers beogen te regelen. Ook wetsystematisch acht ik de huidige situatie derhalve problematisch.

Mijn antwoord op de tweede in de aanhef van deze para­ graaf gestelde vraag (moeten er geen bedrijfstakuitvee­ ringsovereenkomsten zijn) is dus bevestigend. Op de eerste vraag (moeten de pensioenwetten gewijzigd worden) kom ik aan het slot van dit artikel terug.

2.2 Recente ontwikkelingen Ik zie los van de inherente belangentegenstelling tussen so­ ciale partners en fondsen tenminste vier ontwikkelingen die maken dat de huidige situatie niet te handhaven is.

In de eerste plaats het toezicht van DNB. Sedert eind 2012 is DNB actief aan het sturen op het tot stand komen van over­ eenkomsten tussen BPF's en sociale partners aangaande de uitvoering van VPL-overgangsregelingen.33 DNB eonstateert in die brief dat onderzoek heeft opgeleverd dat de fond­ sen34 onheldere afspraken hebben gemaakt met sociale partners omtrent hun rol. Bij beheer van VPL-gelden is wel­ iswaar geen sprake van uitvoering van een pensioenrege­ ling, aldus terecht DNB. Dat neemt echter niet weg dat DNB voor deze nevenactiviteit in het kader van de eis van be­ heerste en integere bedrijfsvoering een heldere schriftelijke overeenkomst tot uitvoering van het beheer eist. Bovendien vraagt DNB om schriftelijke vastlegging (in die overeen­ komst zou je zeggen) van aard en omvang van het door so­ ciale partners omtrent te nemen besluiten verleende man­ daat.35 Zoals gezegd: het gaat hier om een nevenactiviteit van fondsen. Niets staat er mijns inziens aan in de weg dat DNB dezelfde wensen heeft ten aanzien van uitvoering van de reguliere pensioenregeling. Berust immers de rol die het

32 Vgl. bijvoorbeeld art. 6.1 uitvoeringsreglement van BPF Vervoer. dat proceclureafspraken bevat aangaande wijziging van het pensioen­ regie men t (p fvervoe r. n II werkgeve rs I service I b roch ures -e n - fa rm u I i even¡ reglernenten-en-statureu).

33 Vg!. de SectorbriefVPL-regelingen van 31 oktober 2012 (toezicht.dnb.nI/3/50-22696I.jsp. zie link onderaan ONS-pagina).

34 De brief betreft alle fondsen die VPL-overgangsregelingen uitvoeren. Ik eoncentreer mij hier op SPF-en.

35 Die term is overigens een discussie op zich waard. Mandaat is in het bestuursrecht de bevoegdheid om in naam van een ander te handelen. maar zonder de daarbij horende verantwoordelijkheid. Bij ruandateren worden geen bevoegdheden overgedragen. De mandaatgever blijft zelf bevoegd. Dit in tegenstelling tot delegeren. wat wel het overdragen van bevoegdheden betekent. inclusief de verantwoordelijkheid, Een mandaatgever blijft echter bevoegd de gemandateerde bevoegdheid zelf te gebruiken. De Pensioensector lijkt een ander mandaatbegrip te hanteren.

BPF in menig bedrijfstak speelt bij de wijziging van cie pen­ sioenregeling niet op een mandaat (zie mijn opmerkingen zojuist bij die term)? Het belang van heldere afspraken is bij de reguliere pensioenregeling in elk geval niet kleiner clan bij de VPL-kwestie. Gedebatteerd zou mogelijk nog kunnen worden over de grondslag van de bevoegdheid van DNB om het beschikken over een BUO van BPF-en te verlan­ gen. De eis van beheerste bedrijfsvoering ligt voor de hand.

De tweede ontwikkeling is de inhoudelijke, zeggenschap ge­ relateerde kant van de Wet versterking bestuur pensioenfond­ sen (WVBP).36 Vanwege de komst van de bekende vijf nieuwe bestuursmodellen per 1 juli 201437 zal de rol van sociale partners bij BPF-en hoe je het ook wendt of keert wijzigen. Hun bestuursdeelname is allerminst verzekerd, en als die deelname er al blijft: nog minder dan vroeger zal het daarbij gaan om dezelfde personen, al was het maar van­ wege de steeds strengere geschiktheidstoets zijdens DNB. Een eerste vraag is clan hoe het straks moet de keuze van het per 1 juli 2014 toe te passen model. Die afweging is strikt genomen geheel aan het zittende bestuur. Dat bestuur gaat immers over de statutenwijziging die er zal moeten komen." Maar de sociale partners hebben natuurlijk groot belang bij de uitkomst, en de STAR gaat er dan ook van uit39 dat sociale partners materieel gezien een beslissende in­ vloed zullen hebben bij die keuze. Een bestaand contract met heldere wederzijdse plichten en bevoegdheden zou een nuttig instrument kunnen zijn in de over de keuze te voeren discussie. Zo een contract ligt er bij de meeste, zo niet alle fondsen dus niet. De keuze wordt er dus een van overleg zonder spelregels. Kijkend naar de situatie die re­ sulteert na keuze voor een nieuw model: in elk geval kun­ nen alleen contractuele afspraken het wegvallen van for­ mele zeggenschap zijdens sociale partners compenseren. Sluiting van een BUO als onclerdeel van het in werking tre­ den van de relevante bepalingen van de WVBP per 1 juli 2014 ligt dus voor de hand. Dat is zelfs zo als het BPF-be­ stuur (met sociale partners) kiest voor handhaving van het paritaire model. Overigens is ook in het kader van de parle­ mentaire behandeling van de WVBP niet gesproken over contractuele vormgeving van de relatie tussen sociale part­ ners en het BPF.

Ten derde is daar de eis in de WVBP dat een pensioenfonds­ bestuur zorgt voor een heldere aanvaarding van de opdracht tot uitvoering van cie door sociale partners overeengeko­ men (wijzigingen in de) pensioenregeling. Ik doelap alt. 102a PW dat, net als de overige nieuwe art. 99 tot en met

36 5tb. 2013, 3012. 37 Ik vertrouw de lezer met die modelten bekend en zie dus af van een

bespreking op dcze plaats. 38 Natuurlijk geldt ook voor BPF-en het verbod van instemmingsrechten

van art. 108 PW. Toch is de gedachte clat er materieel gezien een soort instemmingsrecht is.

39 Vg!. brief STAR aan de Staatssecretaris van Sociale zaken en werkgele­ genheid van 4 februari 2013 (stvcla.nl/nl/publicaties/nota/2010-20191 2013/20130204-versterking-bestuur- pensìoenfonclsen.aspx) zou het fonds de verplichting moeten hebben over cle keuze op overeenstem­ ming gericht overleg te hebhen met sociale partners.

- - Tr\' - 29 Afi. 6 - december 2û13

Page 6: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

BEDRIJFSTAKPENSlOENREGELlNGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

115h PW, per 1 juli 2014 par. 5.1 en par. 5.2 van de PW ver­ vangt. Dit dankzij een amendement van Omtzigt?" dat van de WVBP deel geworden artikel vergt dat een fondsbestuur heldere doelstellingen en beleidsuitgangspunten formu­ leert, maar ook dat het die hanteert bij toetsing van cie ter uitvoering aangeboclen (wijziging in de) pensioenregeling. De korte toelichting spreekt van de nooclzaak van een 'for­ mele opdrachtaanvaardíng' zijclens het foncIs en van een 'als opclracht in uitvoering aan het pensioenfonds geven' door sociale partners. Een en ander lijkt onmogelijk zoncler een duidelijk overeenkomst, ofwel een BUO.

De vierde ontwikkeling is cie beoogde komst van een nieuw pensioencontract, volgens planning van cie regering nog steeds per 1 januari 2015. Wij weten natuurlijk niet zeker of dat contract definitief wettelijk gefaciliteerd gaat worclen en, zo ja, welke sectoren claarvoor uiteindelijk gaan kiezen. Maar zeker is dat de hele cliscussie over een nieuw contract in de sleutel staat van cie roep om expliciete contracten. Het is clan volstrekt logisch om aangaancle die contracten?' een expliciete governance te vragen, om te beginnen een expli­ ciete contractuele governance (in cie zin van een BUO). Ook is helder clat het nieuwe (tot voor kort: reële ambitie) con­ tract veel cliscussie losmaakt over de verantwoordelijk­ heidsvercleling tussen sociale partners enerzijds en het BPF anderzijcIs. Dat heeft er niet zozeer mee te maken clat in dat contract de verantwoorclelijkheiclsvercleling op hoofcllijnen anclers zou werken. Nee, net als in de huiclige cirie concep­ ten42 gaan sociale partners over de regeling, en het foncIs over cie uitvoering ervan. Maar de discussie over het reële ambitiecontract illustreert messcherp dat cie Pensioenwet niets zegt over de vraag waar cie pensioenregeling eindigt, en waar cie uitvoering begint. De inhoud van cie regeling is dus onbegrensd, en claarmee dus het domein van sociale partners. In elk geval voor het reële ambitiecontract bete­ kende dit clat sociale partners veel meer afspraken zouclen gaan maken in het kacler van cie regeling, en veel minder zouden overlaten aan cie uitvoerder, Dat besef bij sociale partners heeft vermoedelijk als effect dat sociale partners ook bij de midclelloonregeling meer van cie pensioenrege­ ling naar zich toe zullen willen trekken. Anclerzijds zullen cie fonclsen juist nog preciezer willen weten waar hun be­ voegclheclen beginnen, met het oog op hun uitvoeringsver­ antwoordelijkheicl. Deze ontwikkeling betekent clat het noodzakelijk zal blijken, bij alle door BPF-en uitgevoerde pensioencontracten, om afspraken over verantwoordelijk­ heidsvercleling schriftelijk vast te leggen. Tegengeworpen kan worden clat cie lijntjes tussen bedrijfstakpensioenfonds­ bestuurcIers en de achterliggencle vakbond of werkgevers-

40 Kamerstukken II 2012/13, 33182. nr. 42. 41 Die term wordt voortdurend gebruikt in het debat rond cle uitwerking

van het pensioenakkoord. In het algemeen wordt met het woord con­ tract clan becloeld de abstracte pensioenregeling, tot uitdrukking ko­ mend in pensioenovereenkomsten van één van cle door art. 10 PW ge­ regelde soorten, Contraeren in de abstracte zin dus, het soort pensioen- overeenkomst.

42 Premieovereenkomst, uitkeringsovereenkornst en COC als variant op beide, De kapttaalovereenkomst zie ik als irrelevant in collectief ver­ band.

vereniging op dit moment veelal nog kort zijn. Gelet echter op cie eigen verantwoordelijkheicl van cie pensioenfonclsbe­ stuurder geldt dat dit bepaald geen garantie is voor uitvoe­ ring van de wil van sociale partners.

Intussen illustreerde de toetsversie van de WIRA43 eens te meer het belang van opheldering van de (contractuele) re­ latie tussen sociale partners en BPF. Bijvoorbeelcl cie claar ìngenomen=' stelling clat een wijziging van cie pensioen­ overeenkomsten 'via de uitvoeringsovereenkomst of het uitvoeringsreglement' ter uitvoering wordt opgeclragen aan cie pensioenuitvoercIer lijkt mij voor cie BPF-situatie naar huidig recht onverdedigbaar.

2.3 Hoe verder? Mijn conclusie is dus clat er bedrijfstakuitvoeringsovereen­ komsten (BUO's) moeten gaan komen. Een overeenkomst is immers bij uitstek het micldel voor twee samenwerkencle partijen om cie rechten en verplichtingen over en weer dui­ delijk te regelen. Een overeenkomst geeft een kader voor cie oplossing van meningsverschillen, en voorkomt steeds te­ rugkerende ad hoc debatten die in een voortclurende sa­ menwerkingsrelatie als bij uitvoering van een bedrijfstak­ pensioenregeling niet thuis horen.

Of zijn er alternatieven? Zou het opnemen van een uitge­ breicle regeling in cie statuten van het BPF (in cie praktijk altijd een stichting) een manier zijn om te komen tot vast­ legging van cie relatie tussen het georganiseerd bedrijfsle­ ven en het BPF? Deze geclachte gaat onder meer voorbij aan het feit dat uiteindelijk het fondsbestuur beslist over cie in­ houcl van cie statuten; het bestuur van het BPF kan daarcloor eenzijclig cie afspraken met het georganiseercl beclrijfsleven wíjzìgen." Maar vooral miskent die benaclering het funcla­ menteel weclerkerige karakter, in verbintenisrechtelijke zin, van de relatie. Het lijkt er op clat een beclrijfstakpensioen­ fonds zoncler naciere regeling van verantwoorclelijkheden en bevoegclheclen uiteindelijk dermate onafhankelijk is van sociale partners clat het zich zoncler adequate toetsingsmo­ gelijkheid - die een overeenkomst bieclt - volledig kan ont­ trekken aan cie wensen van sociale partners inclien het clat wil. Natuurlijk handelt het fonds clan waarschijnlijk in strijd met zijn impliciete wettelijke verantwoordelijkheden; maar een erg stevige basis voor een vordering van sociale part­ ners is clat gegeven niet. Vanzelfsprekend hebben sociale partners cie mogelijkheicl om intrekking van cie verplicht­ stelling te verzoeken. Dit beschouw ik echter als een aller­ uiterste remeclie. Bovendien zullen cie collectieve belangen (cloorgaans) niet gecliencl zijn met een verzoek tot intrek­ king van cie verplichtstelling. Los daarvan leiclt intrekking tot niets ten aanzien van de leden van de werkgeversver­ enigingen: de regeling van het BPF blijft hun regeling. Ook onderbrengen van nieuwe opbouw (in wezen dus: opzeg­ ging van cie uitvoeringsrelatie) bij een ander foncIs is een

43 Vgl. noot 8, 44 MvT, Algemeen deel par. 7,6, vierde alinéa. 45 Vg!. oak art, 9 Wet Bpf 2000,

30 TPV Afl. I) - december 2013

Page 7: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

meen." Datzelfde geldt voor de term opdracht, ook al om­ dat die term gereserveerd is voor de overeenkomst van op­ dracht in de zin van het Burgerlijk wetboek." De term op­ drachtbrief is evenmin ideaal. In de eerste plaats is dat de term die in de voorportalen van de Pensioenwet werd over­ wogen voor wat uiteindelijk de uitvoeringsovereenkomst is gaan heten, maar die uiteindelijk niet is gekozen.ê? Voorts suggereert dat begrip eenzijdigheid - sociale partners dra­ gen op, aanvaarding is kennelijk niet nodig - en dat is niet passend.

BEDRIJFSTAKPENSlOENREGELINGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

theoretische mogelijkheid. Dat is echter net zo goed een draconische maatregel die bij voorkeur voorkomen moet worden.

Concluderend: ik zie geen werkbare alternatieven voor een BUO, en er is ook los daarvan alle reden voor sociale part­ ners en BPF-en om hun uitvoeringsrelatie contractueel te gaan vastleggen. Hoe ver zij daarbij willen gaan is zolang de wetgever of DNB niet ingrijpen in hoge mate hun eigen zaak. Art. 102a PW zoals zojuist besproken lijkt op dit mo­ ment (althans vanaf 1 juli 2014) de enige specifieke wette­ lijke norm te bevatten, en die is weinig specifiek. Voor soci­ ale partners geleit dat zij hun rechten en verantwoordelijk­ heelen ten aanzien van de pensioenregeling duidelijk zullen willen regelen. Voor het foneIs geldt hetzelfde, maar dan ten aanzien van ele uitvoering. Het overleg, c.q. de onderhande­ ling zal uíteindelijk vooral ele grens tussen die twee betref­ fen. Art. 108 PW markeert in zekere zin die grens: instem­ mingsrechten van sociale partners ten aanzien van fondsbe­ sluiten zijn nietig." Maar nu, zoals gezegd, op specifieke aspecten van een pensioenregeling en de uitvoering daar­ van lang niet altijd helder is of het BPF er weI over gaat, levert art. 108 PW slechts een vage scheidslijn.

3 Inhoud BUO

3.1 Vooraf In deze paragraaf bespreek ik kort enkele potentiële bepa­ lingen van een overeenkomst als door mij bepleit. Let wel: ik heb het hier niet over de vraag of en, zo ja, op welke punten de Pensioenwet in regulering van de overeenkomst zou moeten voorzien. Die vraag komt in de slotparagraaf kort aan de orde. Het gaat in deze paragraaf over de vraag welke thema's zodanige combinaties van verantwoordelijk­ heelen van en/of belangentegenstellingen tussen beide par­ tijen in zich bergen dat contractuele regeling elaarvan op zijn plaats is.

Vooraf is een logische vraag hoe een dergelijke overeen­ komst zou moeten heten. Mijn gedachten daarover heb ik al verklapt. Ik pleit voor bedrijfstakuitvoeringsovereen­ komst, kortweg BUO. Die naam is beschrijvend en vol­ doenele onderscheidend van het uitvoeringsreglement. Maar in wezen maakt het niet zoveel uit hoe de overeen­ komst in het dagelijks taalgebruik gaat heten. Een derge­ lijke overeenkomst ZOll echter geen uitvoeringsovereen­ komst moeten heten. Dat wekt teveel verwarring met de echte uitvoeringsovereenkomst van art. 25 PW; en een uit­ voeringsovereenkomst is de overeenkomst tussen sociale partners en BPF ook niet,"? Ook het begrip raamovereen­ komst is mijns inziens niet gelukkig, want wel erg alge-

46 Na l juli 2014. in de nieuwe nummering, art. 110 PW. Dat bedreigt goedkeuringsrechten met nietigheid. Maar een inhoudelijke wijziging ten opzichte van de huidige wettekst is niet beoogd.

47 Er vindt geen onderbrenging van cle verplichtingen uit hoofde van een of meer pensioenovereenkomsten plaats.

48 [k stap clus af van mijn eerste gedachte van eind 2011 (zie noot 2) om te spreken van Raamovereenkomst.

Ik ste! voorts voorop dat de opdrachtaanvaarding waarnaar art. 102a PW verwijst incidentele en voortdurende aspecten kent. In verbintenisrechtelijke termen: de incidentele (= eenmalige) wilsovereenstemming tussen sociale partners en BPF omtrent het verlenen en aanvaarden van de uitvoe­ ring is op zieh een overeenkomst. Die overeenkomst roept een reehtsverhouding in het leven waaruit deels voortdu­ rend en deels van tijd tot tijd verbintenissen voortvloeien. Zo een reehtsverhouding wordt in het algemeen vaak aan­ geduid als (evenzeer een) overeenkomst, en wel een duur­ overeenkomst. Die reehtsverhouding is in mijn woorden de BUO,

Art. 102a rw ziet strikt genomen op een eenmalige verle­ ning en aanvaarding van de opdracht tot uitvoering. Maar zoals ik al aangaf is een dergelijke overeenkomst voor beide paltijen mijns inziens ondenkbaar als niet tegelijkertijd de voorwaarden waaronder de uitvoering gaat plaatshebben worden vastgelegd. Ik pleit dus voor een BUO die een duur­ overeenkomst is voor onbepaalde tijd,

In het kader van het onderscheid eenmalig/doorlopend: eenmalig is bijvoorbeeld vermoedelijk ook het besluit tot invaren van reeds gerealiseerde opbouw dat in het alge­ meen wordt gekoppeld aan de keuze van sociale partners voor het reële ambitiecontract (als het zo ver komt). Dat is een besluit waarbij zowel sociale partners als het fondsbe­ stuur betrokken zijn/is, en cie samenspraak van partijen dienaangaande is op zich geen BUO. Je kunt je voorts afvra­ gen of het nemen van een dergelijk eenmalig besluit mak­ kelijker wordt als er op het moment dat het genomen moet gaan worden al een BUO ligt, een BUO die idealiter (zie par. 3.2 hierna) tenminste procedurevoorschriften voor derge­ lijke besluiten bevat. Het antwoord op die vraag is waar­ schijnlijk bevestigend. Maar het zou maar zo kunnen zijn (zie par. 4) dat BUO's er pas komen in het kader van discus­ sie tussen BrF en sociale partners over de WVBP, of als par­ tijen komen te spreken over invaren in het bijzonder en in­ troductie van het reële contract in het algemeen.

49 Art. 7:400 e. v. BW. Daarbij teleen ik aan dat de BUO zoals ik die voor me zie sterlce trekken van een overeenkomst van opdracht in de zin van de wet vertoont.

50 Zie noot 29.

TPV 31 Atl fi - december 2û13

Page 8: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

BEDRIJFSTAKPENSIOENREGELINGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

3.2 Enkele bepalingen Nu terug naar de vraag welke elementen die BUO zou moe­ ten en/of kunnen bevatten. Hieronder bespreek ik enkele mogelijkheden. Zoals gezegd zijn de door mij genoemde onderwerpen vooral gebaseerd op praktijkervaringen aan­ gaande knelpunten. Daaraan voeg ik toe enkele algemeen verbintenisrechtelijke thema's. Bij deze opsomming ben ik uitgegaan van de bestaancle pensioencontracten.S1 Voorts neem ik als vertrekpunt verbintenisrechtelijke contracts­ vríjheíd.? slechts beperkt door de uit de Pensioenwet voortvloeiende elementaire verantwoordelijkheidsverde­ ling. Die beperkingen zijn dan vooral te vinden in enkele specifieke bepalingen van de Pensioenwet en het systeem van de Pensioenwet (het onderscheid tussen cie - verant­ woordelijkheid voor de - pensioenregeling en de uitvoering daarvan). Het verbod op instemmingsrechten van art. 108 PW zal goed in het oog gehouden moeten worden.s3

Ik houd mijn onderstaande suggesties per thema bewust zeer kort en formuleer in telegramstijl. In de eerste plaats gaat dit artikel om het principe van het bestaan van een BUO, en wil ik op deze plaats slechts de lezer een indruk geven van de mogelijke inhoud. Voorts wil ik het misver­ stand vermijden dat hier sprake is van volledig uitontwik­ kelde gedachten; in verband daarmee beklemtoon ik clat het navolgende dus geen aanzet voor een modelcontract is.s4 Verder wordt dit lange artikel veel te lang zou ik voluit schrijven.

Voorts: in een concreet geval (sociale partners en BPF in een specifieke bedrijfstak) vormen de afspraken die in het ver­ leden al gemaakt werden vanzelfsprekend het beste begin van het clenken over de inhoucl van een BUO. Dan gaat het om afspraken hoe, waar, waarover en wanneer clan ook ge­ maakt: in een overeenkomst, verwoord in verslagen van vergaderingen, mondelínge overeenstemming, impliciete of expliciete gedachten, enzovoort. Het zou erom gaan een compleet beeld te krijgen van het bestaancIe. De vervolgvra­ gen zijn dan of partijen alles dat aldus op tafel is komen te liggen (nog steecIs) wel willen, of een en ander compleet aanvoelt, en of het bestaande pakket passencl is voor het heden en de overzienbare toekomst.

Tot slot: het gaat hier over de BUO. Daarvan moeten van­ zelfsprekend onderscheiclen worclen cie uitbestedingsover­ eenkomsten die het BPF-bestuur nagenoeg steeds sluit met een of meer uitvoeringsorganisaties. a. Contraetspartijen

BPF contracteert aan ene zijcIe. Wat sociale partners be­ treft bestaan in théorie cirie opties (zie ook het Schema

5J Zienoot41. 52 Boek 6 en Boek 7 BW legt geen inhoudelijke beperkingen op. 53 Maar let wel: die bepaling heeft als vertrekpunt dat een door het

fondsbestuur te nemen besluit aangaande een aan het fonds toeko- rnende bevoegdheid aan de orde is.

54 Een modelcontract is wat mij betreft overigens zelfs ondenkbaar. 55 Vgl. de stichtíngen Vakraad en ROM opererend in de metaalsectoren. 56 Vg!. par. 2.2 hierboven.

in par. 1.3): samenwerkingsstichting van sociale part­ ners contracteert." sociale partners gaan allebei over­ eenkomst aan, en alleen werkgeversverenigingen con­ tracteren. DNB vraagt in cie Ví'l-sectorbrief'" cie fond­ sen te eontracteren met sociale partners.

b. Overwegingen Zijn gebruikelijk, ook bij duurovereenkomsten. Daad­ werkelijke afspraken in overeenkomst zelf. Overlap tussen verbintenissen en overwegingen moet voorko­ men worden. Belangrijke overweging zal zijn clat de voorvraag naar uitvoerbaarheid van de pensioenrege­ ling door het BPF positief is beantwoord.

c. Opdracht De omvang van de opdracht. Primair het uitvoeren van de bedrijfstakpensioenregeling, cie in de cao afgespro­ ken PO clus. Specificatie daalvan is wezenlijk: welke pensioensoorten. karakter daarvan (in lieht PW eisen), omvang van eventueel mandaat'? (zie opmerkingen DNB met betrekking tot VPL-uitvoering).

d. Identiteit en rol uitvoercIer Kwesties als: rol uitvoeringsorganisatie, zeggenschaps­ verhouding (wie heeft cie aandelen), organisatie in het algemeen, mogelijkheid van uitbesteding.

e. Taakvercleling inhoucl pensioenregeling en wijziging Uitgangspunt: sociale partners gaan over de regeling. Delegatie (of manclaat, zie zojuist) vaststellen regeling door sociale partners aan bestuur BPF? Wezenlijke vraag is of cao-partijen clat willen." Mincler vergaande vorm van overdracht bevoegdheid regeling? Overlegaf­ spraken bij voorgenomen wijzigingen pensioenrege­ ling; BPF moet kunnen uitvoeren, toets op uitvoerbaar­ heicl. BPF gaat ingevolge PW exclusief over pensioenre­ glement, als uitvoeringsclocument (geen instemmings­ bevoegclheid sociale partners, art. 108 PW). BPF mag alleen pensioenreglement wijzigen als sociale partners erom vragen, en alleen wat voortvloeit uit (wijziging) pensioenregeling? Desbetreffende procesafspraken ? Mogelijkheid beëincligen van cao-overgangsregelingen: wie gaat daar over, in beginsel sociale partners?

f. Pensioenregeling/uitvoering Uit BUO moet expliciet volgen dat inhoud van de rege­ ling behoort tot het primaat van sociale partners en uitvoering verantwoordelijkheid van BPF betreft. Zie echter Delegatie en mandaat elclers. Vastleggen wat tot regeling behoort, en wat niet en dus tot uitvoering = exclusieve domein BPF. PW maakt geen helder onder­ scheid wat tot regeling en wat tot uitvoering behoort; kennelijk vrijheid voor partijen om clat te bepalen. Waaruit blijkt pensioenregeling: cao? of uit Pensioen­ reglement van BPF? Is dat wenselijk? Pensioenregle­ ment als bewijs/drager van de pensioenregeling ligt volgens PW niet voor hand, maar is wel de praktijk.

57 Ik verwijs naar mijn opmerkingen over het hanteren van een sluitend begrip. zie noot 35. Mandaat is het thans gebruikelijke begrip.

58 Een andere vraag is of de PW die rol van een pensioenfonds eigenlijk wel toestaat. Ik laat die gegeven het kader van cIit artikel onbesproken.

32 TPV Afl.6 - december 2013

Page 9: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

situatie wanneer vakbond of werkgeversvereniging wegloopt van cao-tafel, statutenwijziging BPF.

n. Aanpassing BUO Wanneer partijen verplicht tot overleg over aanpassing BUO?

o. Looptijd, opzegbaarheid en opzegtermijn Onbepaalde tijd ligt voor de hand, bepaalde tijd in the­ orie denkbaar. In beginselopzegbaar? Eventueel eis dat (bijvoorbeeld) zwaarwegende redenen bestaan voor opzegging. Opzegtermijn: bijvoorbeeld 18 maanden te­ gen einde jaar (dus in praktijk 18 á 23 maanden); nog langer nodig in verband met ernst gevolgen?

p. Gevolgen einde overeenkomst Overleg in elk geval afspreken? Einde hopelijk slechts theoretische mogelijkheid, dus niet op voorhand dicht­ regelen?

q. Geschillenregeling Paar opties beschikbaar, deels ook in combinatie.

r. Binding (evt. in overwegingen) Geen effecten richting indìvìduele werkgevers en werknemers beoogd? Niet via lidmaatschap dus? Want voor indivìduele effecten zorgt uitvoeringsreglement? Dus geen derdenbedingen ook?

BEDRIJFSTAKPENSIOENREGELlNGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

Allerlei andere aspecten uitvoering voor zover niet el­ ders in deze opsomming specifiek genoemd.

g. Verplichtstelling Wie doet wat, binnen kader Wet BPF 2000. Randvoor­ waarden aan evt. intrekking verzoek verplichtstelling.

h. Werkingssfeer Vastleggen waarvoor BPF is ingesteld. Vastleggen werk­ afspraken werkingssfeer-problemen. Primaat daarbij bij sociale partners, want cao leidend? In verband hier­ mee: wijze behandelen vrijstellingsverzoeken door BPF: overlegafspraken sociale partners? Die hebben immers primaat werkingssfeer. Werkingssfeer cao = dus leidend? Mogen sferen afwijken/uiteenlopen? Mo­ gelijkheden vrijwillige aansluiting, BPF daarin vrijheid? Praktische gang van zaken werkingssfeeronderzoeken?

i. Bestuursmodel en samenstelling Toepasselijk model, en evt. wijziging daarvan.ê? Hoe keuze uit modellen WVBP: primaat keuze bij sociale partners (vgl. visie STAR). Wijze voordracht en benoe­ ming bestuursleden BPF: invullen ruimte die WVBP laat, rol sociale partners. Rol Code Pensioenfondsen, in­ houd acceptabel voor sociale partners? Gang van zaken ontslag bestuurders.

j. Premie Omvang kostendekkende premie = domein BPF. Bepa­ len loonruimte, en pensioenaandeel daarin: sociale partners. Overleg. Welke pensioensoorten in premie; rol VPL-premie. Timing premievoorstellen BPF. Bereke­ ningsmethodiek (grote lijn). Wie bepaalt verdeling pre­ mie in delen te betalen door respectievelijk wg/wn ?60 Evt. andere premieverdeling in subsectoren?

k. Korting Exclusieve verantwoordelijkheid BPF. Overleg- en com­ municatìeafspraken met sociale partners? Met name ook als daar bije/rage wordt geleverd in oplossing van arbeidsvoorwaardelijk totaalprobleem?

l. Service level Afspraken zoals ook wel in uitvoeringsovereenkomsten denkbaar. Onder andere omvang kosten (alles via de premie?), communicatie, inclusief evt. verdeling taken, nevenactiviteiten (binnen wettelijk kadet), regelmatig overleg, verantwoording achteraf.

m. Grote ontwikkelingen/gevolgen Overlegverplichting bij bijvoorbeeld: invaren.?' collee­ tieve waardeoverdrachten in het algemeen, Iiquidatie BPF (bevoegclheden zie ook WVBP), fusie of splitsing,

59 Vanuit de optiek van sociale partners zou het waarschíjnlíjk prettig zijn als er al een BUO ligt vóór de onderhavige WVBP-keuze gernaakt wordt. Althans. als die BUO hen zeggenschap geeft op dit punt. Het is de vraag of dat een realistisch scenario is, vgl. de slotparagraaf van dit artikel.

50 Art. 8 Wet BPF 2000 suggereert dat het BPF daar over gaat; maar dit is eigenlijk het domein van sociale partners? Het enkele feit clat cie statu­ ten of het pensioenreglement van een BPF reppen van een bevoegclheicl van het bestuur van het foncIs zet sociale partners niet buitenspel, zou ik denken,

61 Deze opsomming houdt geen rekening met alle aspecten van de WIRA, als die voorstellen al in een of andere vorm wet worden, Invaren worclt hier als enige genoemd. Vraag ten aanzien van invaren is onder andere of een BUO al bestaat vóór cie invaarbeslissing. índieu van toepassing, Dat zou wellicht goed zijn. Zie echter par. 4,

Tot zover mijn suggesties voor te regelen onderwerpen. Di­ verse daarvan zijn ook te vinden in het meergenoemcle do­ cument 'Verantwoordelijkheidsverdeling van de Pensioen­ federatie'.62 Waar het mij om gaat is clat die onderwerpen contractueel geregeld moeten worden,

4 Slotopmerkingen

Ik hoop duidelijk te hebben gemaakt dat bedrijfstakuitvoe­ ringsovereenkomsten in elk geval niet waardeloos zouden zijn. Of zij wezenlijk zijn, in cie zin clat de PW en Wet BPF 2000 de verhouding concreet moeten regelen, weet ik nog niet zeker. Het is relatief gemakkelijk om ja te zeggen: daar­ mee is het probleem naar de wetgever verplaatst, en regel­ geving is het toverwoord clat hoort bij een lacune. Mis­ schien is wetgeving bij het verder doordenken van cie di­ verse door mij besproken vragen ook wel het clefinitieve antwoord. Maar belangrijker clan een wettelijke regeling lijkt mij in eerste instantie dat wetgever en pensioenprak­ tijk zich in elk geval rekenschap geven van cie gesignaleercle lacune en daarmee samenhangende vragen. Dat kan door de problematiek in parlementaire of sectorstukken over verantwoordelijkheiclsvercleling expliciet te adresseren. De uitkomst van expliciet debat kan overigens goed een weer­ legging van mijn standpunten en argumenten zijn. Het kan mijns inziens echter niet zo zijn dat de verantwoordelijk­ heidsverdeling in de BPF-situatie via een overeenkomst on­ besproken blijft terwijl wetgever en partijen in de sector

62 Zie noot 25, Aardig is nog dat de Pensioenfederatie aan het slot van het document pleit voor aanscherping van de wettelijke regeling van de uitvoeringsovereenkomst.

TPV 33 Afl. 6 - december 2013

Page 10: Mr. AG. van Marwijl< Kooy CPL Artíkelen ...€¦ · 13 Hier doei ik op enerzijds een lidmaatschap van de werkgever van een werkgeversvereniging betrokken bij de totstandkoming van

BEDRIJFSTAKPENSlOENREGELINGEN EN ONDERBRENGING: DE PENSIOENWET NADER BESCHOUWD

wel doorgaan'" met het gebruik van terminologie als op­ dracht, mandaat en de aanvaarding daarvan.

Een tweede en laatste slotopmerking is de vraag of het rea­ listisch is te verwachten dat BUO's er snel gaan komen. Ik vrees dat het antwoord daarop ontkennend is. Het maken en vooral vastleggen van afspraken zal lastig blijken. Ener­ zijds is dat zo omdat sociale partners onderling zeker niet steeds op één lijn zullen zitten; aan een gezamenlijk stand­ punt richting BPF kom je dan niet toe. Maar bovendien zal het krachtenveld tussen sociale partners enerzijds en BPF anderzijds weerbarstig blijken. Dat heeft alles te maken met de woelige pensioentijden in het algemeen en de hier­ boven gesignaleerde recente en komende ontwikkelingen in het bijzonder. Ik ga ervan uit dat keuzes zoals betreffende bestuursmodel van het BPF, soort pensioencontract en inva­ ren eerder aanleiding zullen zijn voor het sluiten van een BUO, dan dat die keuzes gemaakt zullen worden op basis van een op voorhand, op korte termijn te sluiten BUO. De BUO zal in eerste instantie dus wisselgelcl zijn. Ik sluit ove­ rigens niet uit dat DNB bij het beheren van de porternonnee een handje zal helpen, op dezelfde wijze en grondslag als in het VPL-dossier.

63 Zie wat betreft de sector recentelijk de 'Handreiking van de Pensioen­ federatie Process tappen Transitie naar Nieuwe Pensioenregeling' van 2 september 2013 (pensìoenfederatìe.nf pages/zoek.aspx îk=processtap­ pen+transitie). Voor de wetgever verwijs ik naar de WIRA-toetsversie van juli 2013, vg!. noot 8.

34 Afl. 6 - december 2013 TPV