Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de...

314
Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de tweede helft van de 19 de – 1 ste helft van de 20 ste eeuw ‘DIE WAREGHEM VERACHT ALS KLEEN, IK ZAL T U TOOGEN VAN ZIJN GESCHIEDENIS HIJ WEINIG WEET OF NIET: HAALT DE OUDE BOEKEN UIT EN LEGT ZE VOOR U OOGEN T IS WARE GROOTHEID, DA GE OP ELKE BLADZIJ ZIETGUIDO GEZELLE Verhandeling aangeboden door Aline Balcaen voorgelegd voor het verkrijgen van de graad van licentiaat in de geschiedenis Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos Academiejaar 2005-2006

Transcript of Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de...

Page 1: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de tweede helft van de 19de – 1ste helft van de 20ste eeuw

‘DIE WAREGHEM VERACHT ALS KLEEN, IK ZAL ’T U TOOGEN

VAN ZIJN GESCHIEDENIS HIJ WEINIG WEET OF NIET: HAALT DE OUDE BOEKEN UIT EN LEGT ZE VOOR U OOGEN

’ T IS WARE GROOTHEID, DA GE OP ELKE BLADZIJ ZIET’

GUIDO GEZELLE

Verhandeling aangeboden door Aline Balcaen voorgelegd voor het verkrijgen van de graad

van licentiaat in de geschiedenis

Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos

Academiejaar 2005-2006

Page 2: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,
Page 3: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Universiteit Gent Faculteit Letteren en Wijsbegeerte

Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de tweede helft van de 19de – 1ste helft van de 20ste eeuw

‘DIE WAREGHEM VERACHT ALS KLEEN, IK ZAL ’T U TOOGEN

VAN ZIJN GESCHIEDENIS HIJ WEINIG WEET OF NIET: HAALT DE OUDE BOEKEN UIT EN LEGT ZE VOOR U OOGEN

’ T IS WARE GROOTHEID, DA GE OP ELKE BLADZIJ ZIET’

GUIDO GEZELLE

Verhandeling aangeboden door Aline Balcaen voorgelegd voor het verkrijgen van de graad

van licentiaat in de geschiedenis

Promotor: Prof. Dr. Isabelle Devos

Academiejaar 2005-2006

Page 4: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Universiteit Gent Examencommissie Geschiedenis Academiejaar 2005-2006. Verklaring in verband met de toegankelijkheid van de licentiaatsverhandeling Ondergetekende,…………………………………………………………………………………. Afgestudeerd als licentiaat Geschiedenis aan de Universiteit Gent in het academiejaar 2005-

2006 en auteur van de verhandeling met als titel

…………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………… verklaart hierbij dat hij/zij geopteerd heeft voor de hierna aangestipte mogelijkheid met betrekking tot de consultatie van zijn/haar licentiaatsverhandeling:

0 de verhandeling mag steeds ter beschikking worden gesteld van elke aanvrager;

0 de verhandeling mag enkel ter beschikking worden gesteld met uitdrukkelijke goedkeuring van de auteur (maximumduur van deze beperking: 10 jaar);

0 de verhandeling mag ter beschikking worden gesteld van een aanvrager na een wachttijd van …….. jaar (maximum: 10 jaar);

0 de verhandeling mag nooit ter beschikking worden gesteld van een aanvrager (maximumduur van het embargo: 10 jaar).

Elke gebruiker is te allen tijde verplicht om, wanneer van deze scriptie gebruik wordt gemaakt in het kader van wetenschappelijke en andere publicaties, een correcte en volledige bronverwijzing in de tekst op te nemen.

Page 5: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Voorwoord 4

Voorwoord

Deze verhandeling is het resultaat van vele uren arbeid. Niet enkel het archiefwerk was

tijdrovend, ook het schrijfproces zelf verliep niet altijd van een leien dakje en nam heel wat

tijd in beslag. Niettegenstaande zou dit werk nooit tot stand zijn gekomen zonder de hulp,

raad, steun en geduld van heel wat personen. Op deze manier wil ik al deze mensen

bedanken voor hun bijdrage die uiteindelijk tot deze scriptie heeft geleid.

Vooreerst wil ik mijn promotor Prof. Dr. I. Devos van harte bedanken. Niet enkel gaf zij mij de

mogelijkheid om dit onderzoek te voeren. Op de meest belangrijke momenten was haar

begeleiding cruciaal en toonde ze mij de goede weg om mijn onderzoek verder te zetten.

Bovendien kon ik op elk moment bij haar terecht voor problemen en vragen.

Verder wil ik de mensen van het stedelijk archief van Waregem bedanken en in het bijzonder

S. Coorevits. Dankzij haar was het mogelijk om ook buiten de openingsuren mijn

opzoekingswerk verder te zetten. Daarnaast wil ik ook de mensen van de dienst van de

burgerlijke stand in Waregem bedanken, de bibliotheek en het archief van het N. I. S. te

Brussel en de centrale bibliotheek van de universiteit Gent.

Een bijzonder woord van dank gaat uit naar mijn familie. Niet enkel gaven zij mij de kans om

deze studies tot een goed einde te brengen, bovendien waren ze een grote steun in de

perioden waar het iets minder goed ging.

Daarnaast wil ik ook Hannes De Clercq bedanken die mij meermaals uit de nood heeft

geholpen met de meest uiteenlopende computerproblemen en de lay-out van dit werk mede

voor zijn rekening heeft genomen. Ook Tom Dejaeger, die alles heeft nagelezen, verdient

een speciaal woord van dank.

Page 6: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inhoudsopgave 5

Inhoudsopgave Voorwoord ..............................................................................................................................4 Inhoudsopgave.......................................................................................................................5 Bibliografie............................................................................................................................10 Geraadpleegde Archieven ...................................................................................................22 Inleiding.................................................................................................................................23 Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' ..............................................................................................27

1.1 Algemene situering .......................................................................................................27 1.2 Algemene geschiedenis van Waregem ........................................................................28

1.2.1 Prehistorisch en Romeins verleden .......................................................................28 1.2.2 De strijd om de dorpsheerlijkheid...........................................................................29 1.2.3 De markt en het ontstaan van het verzorgingsgebied............................................30

1.3 Waregem in de periode 1850-1950. .............................................................................32 1.3.1 Inleiding..................................................................................................................32

1.3.1.1Socio-economisch ............................................................................................32 1.3.2 Politiek....................................................................................................................37

1.4 Demografisch verloop doorheen de eeuwen ................................................................40 1.4.1 Inleiding..................................................................................................................40 1.4.2 Bespreking grafiek .................................................................................................41

1.4.2.1 De bevolking in de 14de -15de eeuw .................................................................41 1.4.2.2 De bevolking in de 16de eeuw..........................................................................42 1.4.2.3 De bevolking in de 17de eeuw..........................................................................43 1.4.2.4 De bevolking in de 18de eeuw..........................................................................45 1.4.2.5 De bevolking in de 19de –20ste eeuw................................................................48

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal......................................................................51 2.1 Inleiding ........................................................................................................................51 2.2 Kwantitatieve bronnen ..................................................................................................51

2.2.1 Burgerlijke Stand....................................................................................................51 2.2.1.1 Algemeen ........................................................................................................51 2.2.1.2 Steekproef 1845-1847 .....................................................................................53 2.2.1.3 Steekproef 1869-1871 .....................................................................................54 2.2.1.4 Steekproef 1909-1911 .....................................................................................54

2.2.2 Geaggregeerde gegevens uit de burgerlijke stand ................................................55 2.2.2.1 Algemeen: ‘mouvement de la population et de l’ état civile’ ............................55 2.2.2.2 Doodsoorzaken ...............................................................................................55

2.2.3 Volkstellingen .........................................................................................................56 2.2.4 Bevolkingsregisters ................................................................................................56

2.3 Kwalitatieve bronnen ....................................................................................................57 Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode .........60

3.1 Inleiding ........................................................................................................................60 3.2 Loop van de bevolking..................................................................................................60

Page 7: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inhoudsopgave 6

3.2.1 De bevolking in de 19de eeuw...............................................................................62 3.2.1.1. Het Ancien Regime.........................................................................................62 3.2.1.2. De periode 1830-1850....................................................................................65 3.2.1.3. De periode 1850-1880....................................................................................68 3.2.1.4. De periode 1880-1900....................................................................................69 3.2.1.5 Conclusie.........................................................................................................70

3.2.2 De bevolking in de 20ste eeuw................................................................................71 3.2.3 Migratie ..................................................................................................................72

3.2.3.1. De periode 1857-1876....................................................................................73 3.2.3.2. De periode 1876-1922....................................................................................74 3.2.3.3. De periode 1923-1947....................................................................................74 3.2.3.3. Vergelijking van de in-en uitwijking.................................................................75

3.2.4 Conclusie ...............................................................................................................76 3.3 Leeftijdsstructuur ..........................................................................................................77

3.3.1 Diverse synthesemeters.........................................................................................77 3.3.2 Praktische toepassing 1846-1947..........................................................................78 3.3.3 Analyse van de resultaten......................................................................................80

3.3.3.1: De periode 1846-1876....................................................................................80 3.3.3.2: De periode 1876-1920....................................................................................85 3.3.3.3: De periode 1920-1950....................................................................................89

3.5 Besluit ...........................................................................................................................93 Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit ........................................94

4.1 Inleiding ........................................................................................................................94 4.2 Synthesemeters............................................................................................................94 4.3 Mortaliteit ......................................................................................................................95

4.3.1 Inleiding..................................................................................................................95 3.3.2 De periode 1857-1875 ...........................................................................................96 4.3.3 De periode 1875-1918 .........................................................................................101 4.3.4.De periode 1918-1996 .........................................................................................104

4.4 Nataliteit......................................................................................................................106 4.4.1 Inleiding................................................................................................................106 4.4.2 De periode 1832-1880 .........................................................................................108 4.4.3 De periode 1880-1914 .........................................................................................110 4.4.4 De periode 1914-1996 .........................................................................................113

4.5 Bevolkingsaangroei ....................................................................................................116 4.6 Besluit .........................................................................................................................119

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s..............................................................120 5.1 Methodologie: sterftetabel ..........................................................................................120

5.1.1 Inleiding................................................................................................................120 5.1.2 Gebruik van de sterftetabel ..................................................................................120 5.1.3 Componenten van een sterftetabel ......................................................................121

5.2 Hypothetische modellen .............................................................................................124 5.3 Leeftijdspecifieke sterfterisico’s ..................................................................................129

Page 8: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inhoudsopgave 7

5.3.1 Overzicht van de onderzochte periode ................................................................129 5.3.1.1 Algemene evolutie .........................................................................................129 5.3.1.2: Evolutie te Waregem in de periode 1846-1947. ...........................................131

5.3.2 Zuigelingensterfte.................................................................................................136 5.3.2.1 Inleiding .........................................................................................................136 5.3.2.2. Overzicht van de zuigelingensterfte .............................................................137

5.3.3 Kindersterfte.........................................................................................................144 5.3.3.1 Inleiding .........................................................................................................144 5.3.3.2 Overzicht van de 1-5 jarigen..........................................................................146 5.3.3.3 Overzicht van de 5-10 jarigen........................................................................147 5.3.3.4 Overzicht van de 10-15 jarigen......................................................................149

5.3.4 Vergelijking tussen de zuigelingen - en kindersterfte...........................................150 5.3.5 Sterfte onder de volwassen bevolking .................................................................152

5.3.5.1 De sterfte onder de jong-volwassenen ..........................................................153 5.3.5.2 De sterfte onder de oud-volwassenen...........................................................155

5.3.6 Sterfte onder de oudere bevolking .......................................................................156 5.4 Besluit .........................................................................................................................158

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s ...........................................................160 6.1 Inleiding ......................................................................................................................160 6.2 Overzicht van de geslachtsspecifieke sterfterisico’s...................................................161 6.3 Zuigelingen .................................................................................................................167

6.3.1 Bespreking van het cijfermateriaal .......................................................................167 6.3.2 Oorzaken van de mannelijke oversterfte..............................................................169

6.4 Kinderen .....................................................................................................................174 6.4.1 De 1-5 jarigen.......................................................................................................174 6.4.2 De 5-20 jarigen.....................................................................................................175

6.5 Volwassenen ..............................................................................................................180 6.6 Ouderen......................................................................................................................184 6.7 Conclusie ....................................................................................................................185

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood .............................................................187 7.1 Inleiding ......................................................................................................................187 7.2 Methodologie ..............................................................................................................189

7.2.1 De notering van de beroepsactiviteiten................................................................189 7.2.2 De verschillende beroepsgroepen of sectoren.....................................................190 7.2.3 De verschillende sociale lagen.............................................................................193 7.2.4 De evolutie van de verschillende beroepsgroepen en sectoren ..........................194

7.2.4.1 De periode 1845-1847...................................................................................194 7.2.4.2 De periode 1869-1871...................................................................................197 7.2.4.3. De periode 1879-1881..................................................................................199 7.2.4.4. De periode 1909-1911..................................................................................201 7.2.4.5 Conclusie.......................................................................................................202

7.2.5. Evolutie van de sociale klassen ..........................................................................203 7.2.5.1 De periode 1845-1847...................................................................................203

Page 9: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inhoudsopgave 8

7.2.5.2 De periode 1869-1871 tot 1909-1911............................................................204 7.2.5.3 conclusie........................................................................................................206

7.3 Het leeftijdsspecifiek sterfteaandeel ...........................................................................207 7.3.1 Inleiding................................................................................................................207 7.3.2 Zuigelingen...........................................................................................................208 7.3.3 Kinderen...............................................................................................................212 7.3.4 Jong- volwassenen ..............................................................................................216 7.3.5 Oud-volwassenen ................................................................................................219 7.3.6 Oudere bevolking .................................................................................................222 7.3.7 Conclusie .............................................................................................................224 7.3.8 Overzicht van het sterfteaandeel per beroepssector. ..........................................226

7.4 Overzicht van het leeftijdsspecifiek sterfteaandeel per sociale klasse .......................230 7.4.1 Inleiding................................................................................................................230 7.4.2 Leeftijdsspecifiek sterfteaandeel per sociale klasse ............................................230

Volk............................................................................................................................233 7.4.3 Conclusie .............................................................................................................234

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken ...............................................................................................235 8.1 Inleiding ......................................................................................................................235 8.2 Classificatie.................................................................................................................236

8.2.1 Statistische problemen.........................................................................................236 8.2.2 Opbouw van de classificatie.................................................................................236

8.3 Algemeen overzicht van de doodsoorzaken...............................................................240 8.3.1 Inleiding................................................................................................................240 8.3.2 De periode 1886-1889 .........................................................................................241 8.3.3 De periode 1890-1899 .........................................................................................243 8.3.4 De periode 1900-1909 .........................................................................................245 8.3.5 De periode 1910-1919. ........................................................................................249 8.3.6 De periode 1920-1929. ........................................................................................251 8.3.7 De periode 1930-1939. ........................................................................................255 8.3.8 De periode 1940-1950 .........................................................................................257 8.3.9: Conclusie ............................................................................................................260

8.4 Leeftijdsspecifieke benadering van de doodsoorzaken ..............................................262 8.4.1 Zuigelingen...........................................................................................................262

8.4.1.1 Het jaar 1886 .................................................................................................262 8.4.1.2 Het jaar 1905 .................................................................................................266 8.4.1.3 Het jaar 1925. ................................................................................................268 8.4.1.4 Het jaar 1950. ................................................................................................270

8.4.2 Kinderen...............................................................................................................272 8.4.2.1 Het jaar 1886 .................................................................................................272 8.4.2.2 Het jaar 1925 .................................................................................................275 8.4.2.3 Het jaar 1950. ................................................................................................276

Page 10: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inhoudsopgave 9

8.4.3 De volwassenen...................................................................................................278 8.4.3.1 Het jaar 1900 .................................................................................................279 8.4.3.2 Het jaar 1925. ................................................................................................281 8.4.3.3 Het jaar 1950. ................................................................................................283

8.4.4 De ouderen ..........................................................................................................285 8.4.4.1 Het jaar 1900 .................................................................................................285 8.4.4.2 Het jaar 1925 .................................................................................................287 8.4.4.3 Het jaar 1950 .................................................................................................289

8.4.5 Conclusie .............................................................................................................290 8.5 Overzicht van de voornaamste aandoeningen teruggevonden in de statistieken met doodsoorzaken voor Waregem.........................................................................................293

8.5.1 Epidemische aandoeningen.................................................................................293 8.5.1.1 Tuberculose...................................................................................................293 8.5.1.2 Tyfus..............................................................................................................294 8.5.1.3 Griep..............................................................................................................295 8.5.1.4 Mazelen .........................................................................................................296 8.5.1.5 Kinkhoest.......................................................................................................297 8.5.1.6 Roodvonk ......................................................................................................297 8.5.1.7. Difterie/Kroep................................................................................................298

8.5.2. Algemene aandoeningen ....................................................................................299 8.5.2.1 Kanker ...........................................................................................................299 8.5.2.2. Cardio-vasculaire aandoeningen..................................................................300 8.5.2.3 Bronchitis.......................................................................................................301 8.5.2.4 Diarree...........................................................................................................301 8.5.2.5 Leveraandoeningen.......................................................................................302

Algemeen Besluit. ..............................................................................................................303 De demografische transitie ...............................................................................................303 De differentiële mortaliteitsdaling......................................................................................305 De epidemiologische transitie...........................................................................................308 Waregem ten opzichte van Gent en Brugge.....................................................................310 Andere onderzoeksmogelijkheden ...................................................................................312

Addenda..............................................................................................................................313

Page 11: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 10

Bibliografie

Backs (J.), Mortaliteitsonderzoek van Gent tijdens 2de helft 19de –1ste helft 20ste eeuw:

Opmaak van een sociale analyse voor de dood, Gent, universiteit Gent (uitgegeven

licentiaatsverhandeling), 2000, 334p.

Benoit (Ph.), Waregemse dorpspolitiek in het Ancien Regime, in: 23ste jaarboek van de

Geschied-en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1995, pp.

293-297.

Biraben (J.N.), La tuberculose et la dissimulations des causus de déces, in: Bardet (J.P.),

Peurs et terreurs face à la contagion, Paris, Fayard, 1988, pp. 184-198.

Blum (A.), Houdaille (J.) en Lamouche (M.), Eléments sur la mortalité différentielle à la fin du

XVIIIe et au début du XIXe siècle, in: Population, 1989, 1, pp. 29-53.

Bogaert (J.), Coorevits (S.), Memorial Rain: Waregem 1914-1918, Waregem, 2002, 173p.

Bruneel (C.), L'âge de la communion sous l'Ancien Régime. Une direction de recherche, in:

Revue d'histoire ecclésiastique, 1976, pp. 392-401.

Buvernich (E.), Etude sur les causes de mortalité de la première enfance dans les grandes

centres manufactures, Gent, Eug. Vanderhaeghen, 1889, 110p.

Casselli (G.), Health Transition and Cause-Specific Mortality, in: Bideau (A.), Reher (D.) and

Schofield (R.), The decline of mortality in Europe, Clarendon Press, Oxford, 1991, pp. 68-96.

Caselli (G.), Transition sanitaire et structure par cause de la mortalité: anciennes et

nouvelles causes, in: Annales de Démographie Historique, 1989, pp. 55-77.

Castelein (R.), Het leven op het platteland tussen Kortrijk en Oudenaarde(16-18de eeuw),

Oudenaarde, Sanderus, 1983, 122p.

Castelein (E.), De bevolking van Waregem in 1440, in: 1ste jaarboek van de Geschied –en

heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1973, pp. 83-85.

Page 12: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 11

Charbonneau (H.) et Larose (A.), Les grandes mortalités : études methodologique des crisis

démographique du passé, in: Union internationale pour l’ étude scientifique de la population,

Liège, 1979.

Coale (A.) and Demeny (P.), Regional Model Life Tables and Stable Populations, Princeton

University Press, 1966, 312p.

Comer (F. A.), Geschiedkundig overzicht van de cholera in België, in: Wetenschappelijke

Tijdingen, XXXVIII, 1986, pp. 65-84.

Corsini (C.) and Viazzo (P.), The decline of infant and child mortality: The European

Experience: 1750-1990, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 1997, 258p.

Cunningham (H), Children & Childhood in western society since 1500, London and New

York, Longman, 1995, 213p.

Debuisson (M.) en Buekens (P.), Guerres mondiales et prévention maternelle et infantile: le

cas de Belgique, in: Masuy-Stroobant (G.), Gourbin (C.) et Buekens (P.), Santé et Mortalité

des Enfants en Europe inégalités sociales d’Hier et d’Aujourd’hui, Louvain-la-Neuve,

Academia-Bruylant L’Harmattan, 1996, pp. 246-268.

Delmotte (M.), Gemeenteraadsverkiezingen te Waregem 1815-1921, in: 24ste jaarboek van

de Geschied –en heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1996,

pp. 361-523.

Delmotte (M.), De Gaverstreke in de ban van de Eerste Wereldoorlog, in: 30ste jaarboek van

de Geschied –en heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2002,

pp. 111-147.

Delmotte (M.), Honger en armoede te Waregem (1815-1855) in: 29ste jaarboek van de

Geschied -en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2001, pp.

287-323.

Delmotte (M.), De gemeenteschool ten tijde van Pieter Poma en Henriette Vandenbulcke, in:

29ste jaarboek van de Geschied -en heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij

Delmulle, 2001, pp. 324-392.

Page 13: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 12

De Meere (J.) en Jansen (P.), Het sterftepatroon te Amsterdam 1774-1930. Een analyse van

doodsoorzaken, in: Tijdschrift voor sociale geschiedenis, VIII, 1982, 26, pp. 180-223.

Deprez (P.) en Vandenbroeke (C.), Population Growth and distribution and Urbanisation in

Belgium during the Demographic Revolution, in. Lawton (R.) en Lee (R.), Urban Population

Developement in Western Europe from the Late-Eighteenth to the Early-Twentieth Century,

Liverpool, Liverpool University Press, 1989, pp. 221-257.

De Smet (S.), De Spaanse Griep in België, Gent, universiteit Gent (onuitgegeven

licentiaatsverhandeling), 2005, 246p.

Despriet (Ph.), Prehistorische vondsten te Beveren-Leie en Desselgem, in: 6de jaarboek van

de Geschied –en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1976,

pp. 242-251.

Despriet (Ph.), Waregemse archeologica, in: 13de jaarboek van de Geschied –en

heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1985, pp. 124-135.

Devos (I.), Lambrecht (T.), Bevolking, voeding en levensstandaard in het verleden:

verzamelde studies van Prof.dr. Chris Vandenbroeke, Gent, Academia Press, 2004, 369p.

Devos (I.), Vandenbroeke (C.), Historische demografie van de Middeleeuwen en de Nieuwe

Tijden, in: Art (J.), Boone (M.) (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de

18de eeuw, Gent, 2004, pp. 179-220.

Devos (I.), Historische demografie, Gent, vrije cursus, 2004-2005.

Devos (I.), La régionalisation de la surmortalité des jeunes filles en Belgique entre 1890 en

1910, in: Annales de Démographie Historique, 1996, pp. 375-401.

Devos (I.), Allemaal beestjes. Mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de –20ste eeuw,

onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Gent, Universiteit Gent, 2003, 2 vol.

Devos (I.), Te jong om te sterven. De levenskansen van meisjes in België omstreeks 1900,

in: Tijdschrift voor de sociale geschiedenis, 2000, 1, pp. 55-75.

Page 14: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 13

Dupâquier (J.), For a history of Prematurity, in: Bideau (A.), Infant and Child Mortality in the

Past, Oxford, Clarendon Press, 1997, pp. 188-202.

Eggericks (T.), Poulain (M.) et Van Poppel (F.), Les Pays Bas, in: Bardet (J-P.) et Dupâquier

(J.), Histoire des populations de l’Europe. II. La Révolution démographique 1750-1914.,

Paris, Presses Universitaires de France, 1988, pp. 349-350.

Eggerickx (T.) et Debuisson (M.), La surmortalité urbaine: le cas Wallonie et de Bruxelles a

la fin du XIXe siècle (1889-1892), in: Annales de démographie Historique, 1990, pp. 23-41.

Flinn (M.W.), The stabilisation of Mortality in Pre-Industrial Western Europe, in: Journal of

European Economic History, III, 1974, 2, pp. 285-318.

Feenstra (G.), Spaanse griep kwam eigenlijk uit het Oosten, in: De morgen, 11.05.1999/p.15.

Floud (R.), Medicine and the Decline of Mortality: Indicators of Nutritional Status, in: Bideau

(A.), Reher (D.) and Schofield (R.), The decline of mortality in Europe, Clarendon Press,

Oxford, 1991, pp. 125-138.

Fovarel (N.), De Romeinse kunstschat van Beveren-aan-de-Leie en andere Westvlaamse

muntvondsten in dezelfde periode, De Leiegouw, 1968, pp. 141-162.

Gadisseur (J.), Le produit physique de la Belgique, 1830-1913, Brussel, 1990, 203p.

Gemeentebestuur Waregem, Dossier: Titel van stad, Waregem, 1998, 56p.

Goeminne (L.), Inwoners van Waregem in de 13de eeuw, in: 31ste jaarboek van de Geschied

–en heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2003, pp. 473-478.

Gourbin (C.), Inégalités sociales en santé et mortalité foeto-infantile, in: Masuy-Stroobant

(G.), Gourbin (C.) et Buekens (P.), Santé et Mortalité des Enfants en Europe inégalités

sociales d’Hier et d’Aujourd’hui, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant L’Harmattan, 1996,

pp. 67-96.

Grote Winkler Prins Encyclopedie, Amsterdam-Brussel, Elsevier, VIII, 1979, p. 161.

Page 15: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 14

Gryffroy (A.), Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in Pajottenland tijdens de 18de, 19de

en 20ste eeuw: Casus: Gooik, Oetingen en Leerbeek, onuitgegeven licentiaatsverhandeling,

Ugent, Gent, 2002.

Gyssels (C.) en Van Der Straeten (L.), Bevolking, arbeid en tewerkstelling in West-

Vlaanderen (1796-1815), Gent, Belgisch centrum voor Landelijke Geschiedenis, 1986.

Henry (L.), Mortalité des hommes et des femmes dans le passé, in: Annales de

Demographie Historique, 1987, pp. 87-118.

Hinde (P.), Woods (R.), Mortality in Victorian England: Models and Patterns, in: Journal of

Interdisciplinary History, XVIII, 1987,1, pp. 27-54.

Hofstee (E.W.), Geboorten, zuigelingenvoeding en zuigelingensterfte in hun regionale

verscheidenheid in de 19de eeuw, in: Bevolking en gezin, 1982, suppl., pp. 7-60.

Hollingsworth (T.), A preliminary suggestion for the measurement of mortality crisis, in:

Charbonneau et Larose, Les Grandes Mortalités: étude méthodologiques des crises

démografique du passé., union internationale pour l’étude scientifique de la population,

Liège, 1979, pp. 21-54.

Huys (P.), Hagelschade in de Leiestreek anno 1788, in: 29ste jaarboek van de Geschied -en

heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2001, pp. 105-111.

Jachowicz (A.), Met de moedermelk ingezogen of met de paplepel ingegeven: een

onderzoek naar de houding tegenover borstvoeding in België tijdens de eerste helft van de

20ste eeuw, Gent, universiteit Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2002, 150p.

Kiple (K.F.), The Cambridge Historical Dictionary of Disease, Cambridge, University Press,

2003.

Lalou (R.), Endogenous Mortality in New France: At the Crossroads of Natural and Social

Selection, in: Bideau (A.), Infant and Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press,

1997, pp. 203-216.

Laslett (P.), The world we have lost, Londen, 1971, 109p.

Page 16: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 15

Ledermann (S.), Nouvelles tables-types de mortalité, s.l., Presses Universitaires de France,

1969, 260p.

Lesthaeghe (R.), Decline of Belgian Fertility 1870-1970, Michigan, UMI, 1997, 251p.

Livi-bacci (M.), The Population of Europe, Oxford, Blackwell Publishers, 2000, 220p.

Livi-bacci (M.)The starving and the well-fed, in: Levi-bacci (M.), Population and nutrition. An

essay on demographic History, Cambridge, 1991, pp. 63-78.

Livi-Bacci (M.), Toward order and efficiency, in: Livi-Bacci (M.), A concise history of world

population, Oxford, 1998, pp. 112-158.

Lunn (P.), Nutrition, Immunity, and Infection: Indicators of Nutritional Status, in: Bideau (A.),

Reher (D.) and Schofield (R.), The decline of mortality in Europe, Clarendon Press, Oxford,

1991, pp. 111-124.

Mackenbach (J.), Van Poppel (F.) and Wolleswinkel (J.), Reclassifying Causes of Death to

Study the epidemiological Transition in the Netherlands 1875-1992, in: European Journal of

Population, 1996, 12, pp. 327-361.

Masuy-Stroobant (G.), Infant Health and Infant Mortality in Europe, in: Corsini (C.),. Viazzo

(P P.), The Decline of Infant and Child Mortality: The European Experience: 1750-1990, Den

Haag, Kluwer Law International, 1997, pp. 1-35.

Masuy-Stroobant (G.), Les déterminants de la mortalité infantile. La Belgique d’ hier et

d’aujourd’ hui, Louvain, CIACO, 1983, 539p.

Masuy-Stroobant (G.), La surmortalité infantiles des Flandres au cours de la deuxième moitie

du XIXe siècle. Mode d’alimentation ou mode de dévelopment?, in: Anneles de Démographie

Historique, 1983, pp. 231-255.

Matthijs (K.), Industrialisatie, vruchtbaarheidscontrole en demografische regimewisseling, in:

Matthijs (K.), De mateloze negentiende eeuw. Bevolking, huwelijk, gezin en sociale

verandering, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2001, pp. 93-159.

Page 17: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 16

Matthijs (K.), De Mateloze Negentiende Eeuw: bevolking, huwelijk, gezin en sociale

verandering, Leuven, Universitaire Pers Leuven, 2001, 296p.

McInnis (M.), Infant Mortality in Late Ninetheenth-Century Canada, in: Bideau (A.), Infant and

Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press, 1997, pp. 262-275.

McKeown (T.), The Modern Rise of Population, London, Edward Arnold, 1976, 165p.

McKeown (T.), Food, Infection and Population, in: Journal of Interdisciplinary History, 14(2),

1983, pp. 227-247.

Meslé (F.), La mortalité infantile en Europe pendant les deux guerres mondiales, in: Masuy-

Stroobant (G.), Gourbin (C.) et Buekens (P.), Santé et Mortalité des Enfants en Europe

inégalités sociales d’Hier et d’Aujourd’hui, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant

L’Harmattan, 1996, pp. 245-268.

Meslé (F). et Vallin (J.), Les causes des déces en France de 1925 à 1978, Paris, INED-PUF,

1988, 607p.

Meslé (F.) et Vallin (J.), Reconstitution de tables annuelles de mortalité pour la France au

XIXe siècle, in: Population, 1989, 6, pp. 1121-1158.

Mooney (G.) en Szreter (S.), Urbanisation, Mortality and the Standard of Living Debate: New

Estimates of the Expectation of Life at Birth in Nineteenth-century Britisch Cities, in:

Economic History Review, LI, 1998,1, pp. 84-102.

Morel (M.F.), Les soins prodigués aux enfants:Iinfluence des innovations médicales et des

institutions médicalisées (1750-1914). Médicine et déclin de la mortalité infantile, in: Annales

de Démographie Historique, 1989, pp. 157-181.

Neven (M.), Epidemiology of Town and Countryside. Mortality and Causes of Death in East

Belgium, 1850-1950, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXVII, 1997, 1-2,

pp. 39-82.

Oris (M.), Mortalité, industrialization et urbanisation au XIXe siècle.Quelques résultatsdes

récherches liégeois, in: Desama (C.) et Oris (M.), Dix essaies sur la démographie urbaine de

la wallonie au XIXe siècle, Bruxelles, Crédit Communal, 1998, pp. 289-322.

Page 18: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 17

Peeters (L.), Demografische analyse van de doodsoorzaken in België, s.l., 1972, 195 p.

Pinnelli (A.), Mancini (P.), gender Mortality Differencens from Birth to Puberty, 1887-1940, in:

Corsini (C.) and Viazzo (P.), The Decline of Infant and Child Mortality: The European

Experience: 1750-1990, Den Haag, Kluwer Law International, 1997, pp. 73-94.

Pressat (R.), Manuel d’analyse de la mortalite, s.l., Institut National d’Etudes

Démographiques, 1985, 164p.

Riley (J.), A global revolution in life expectancy, in: Riley (J.), Rising life expectancy: a global

history, Cambridge, 2001, pp. 1-31.

Roets (E.), Corporatief onderzoek naar de zuigelingensterfte in Oost- en West-Vlaanderen,

in: Cloet (M.) en Vandenbroeke (C.); 10 bijdragen tot de lokale en regionale demografie in

Vlaanderen, Brussel, Gemeentekrediet, 1989, p. 204.

Rollet (R.), The Fight Against Infant Mortality in the Past: An International Comparison, in:

Bideau (A.), Infant and Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press, 1997, pp. 38-60.

Schepens (L.), Van vlaskutser tot Franschman: bijdrage tot de geschiedenis van de

Westvlaamse plattelandsbevolking in de negentiende eeuw, Brugge, Westvlaams

economisch studiebureau, 1973, 292p.

Schofield (R.), Reher (D.), The decline of Mortality in Europe, in: Schofield (R.), Reher (D.),

Bideau (A.), The decline of mortality in Europe, Oxford, Clarendon Press, pp. 1-17.

Schofield (R.), Family structure, demographic behaviour and economic growth, in: Walter

(J.), Schofield (R.) (eds.), Famine, disease and the social order in early modern growth,

Cambridge, 1991, pp. 279-304.

Termotte (M.G) en Wunsch (G.J.), Introduction to Demographic Analysis, London- New York,

Plenum Press, 1978, 274p.

Tabutin (D.), Willems (M.), La surmortalité des filles jusqu’en 1940, in: Masuy-Stroobant (G.),

Gourbin (C.) et Buekens (P.), Santé et Mortalité des Enfants en Europe inégalités sociales

d’Hier et d’Aujourd’hui, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant L’Harmattan, 1996, pp. 129-

178.

Page 19: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 18

Unizo, Honderdvijftig memorabele Waregemnaars, Waregem, vzw De Middenstand, 2002,

160p.

Vallin (J.), Mortality in Europe from 1740 to 1914. long term trends and Changes in Patterns

by Age and Sex, in: Schofield (R.), Reher (D.), Bideau (A.), The decline of Mortality in

Europe, Oxford, Clarendon Press, pp. 38-64.

Vallin (J.), Can Sex Differentials in Mortality be Explained by Socio-Economic Mortality

Differentials?, in: Caselli (G.), Lopez (A.), and Valkonen (T.), Adult Mortality in Developed

Countries. From Description to Explanation, Clarendon Press, Oxford, 1995, pp. 179-200.

Vandenbroeke (C.), Met de dood voor ogen. Sterfterisico’s en levensverwachting in Zuid-

West Vlaanderen omstreeks 1800, in: 30ste jaarboek van de Geschied -en heemkundige

kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2002, pp. 99-110.

Vandenbroeke (C.), Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17de-19de

eeuw), in: Bijdragen tot de Geschiedenis, 60, 1977, 1-2, pp. 133-163.

Vandenbroeke (C.), Overzicht van de zuigelingen-en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen, in:

Studia Historica Gandensia. Demografische evoluties en gedragspatronen van de 9de tot de

20ste eeuw in de Nederlanden, 200, 1977, pp. 199-221.

Vandenbroeke (C.), Prospectus van het historisch-demografisch onderzoek in Vlaanderen,

in: Handelingen van het Genootschap voor Geschiedenis te Brugge, 1976, 230p.

Vandenbroeke (C.), Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion

uitgevers, 1981, 301p.

Vandenbroeke (C.), Vrijen en trouwen: van de Middeleeuwen tot heden, Elsevier/ Brussel-

Amsterdam, 1986, 245p.

Vandenbroeke (C.), Economische groei en sociale implicaties, Gent, Vrije cursus, 2002-

2003, 332p.

Vandewiele (J.), Waregem en de farmacie, in: 9de jaarboek van de Geschied –en

heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1981, pp. 83-89.

Page 20: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 19

Van Haecke (L.), Bruges la morte: differentieel mortaliteitsonderzoek voor de stad Brugge

(2de helft van de 19de – 1ste helft van de 20ste eeuw), onuitgegeven licentiaatsverhandeling,

Ugent, Gent, 2004, 316p. Vanhaute (E.), Economische en sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden, Gent,

Academie Press, 2002, 165p.

Vanhaute (E.), bevolking, arbeid en inkomen, in: Art (J.), Vanhaute (E.) (red.), Inleiding tot de

lokale geschiedenis van de 19de tot de 20ste eeuw, Gent, 2003, pp. 113-147.

Van Poppel (F.), Mandemakers (K.), Differential Infant and Child Mortality in the Netherlands,

1812-1912, in: Bideau (A.), Infant and Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press,

1997, pp. 276- 299.

Van Poppel (F.), Sociale ongelijkheid voor de dood. Het verband tussen sociaal-

economische positie en zuigelingen- en kindersterfte in Nederland in de periode 1850-1940.,

in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, VIII, 1982, pp. 211-254.

Vanthuyne (J.), Levensverwachting en doodsoorzaken te Waregem (1901-1910), in: 19de

jaarboek van de Geschied - en heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij

Delmulle, 1991, pp. 11-41.

Velle (K.), Statistiek en sociale politiek: de medische statistiek en het gezondheidsbeleid in

België in de 19de eeuw, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XVI, 1985, 1-2,

pp. 213-242.

Velle (K.), Hygiëne en preventieve gezondheidszorg in België (ca 1830-1914):

bewustwording, integratie en acceptatie, Gent, Universiteit Gent, onuitgegeven

licentiaatsverhandeling, 1981, XXXVVII+276+XXXIVp. (Nieuwste Tijden - Prof. Dr. Van

Eenoo)

Velle (K.), Medicalisering in België in historisch perspectief: een inleiding, in: Belgisch

Tijdschrift voor Filologie en Geschiedenis, LXIV, 1986,2, pp. 256-285.

Velle (K.), Gezondheidsopvoeding in België in de 19de eeuw, in: Spiegel Historiael, XVII,

1982, pp. 619-625.

Page 21: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 20

Velle (K.), De nieuwe biechtvaders: de sociale geschiedenis van de arts in België, Leuven,

Kritak, 1991, 343p.

Verhaeghe (F.), Waregems Millenniumboek 2000: van dorp tot stad, Waregem, NCMV,

2000, 104p.

Vermeulen (I.), Bijdrage tot de studie van de mortaliteit in Gent tijdens de 18de eeuw. Casus:

de Sint-Salvatorparochie, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Ugent, Gent, 2002.

Verschuere (M.), Tyfus-epidemie in Waregem-1785, in: 13de jaarboek van de Geschied - en

heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1985, pp 149-158.

Veys (D.), De ontwikkeling van de levensverwachting in België, in: Bevolking en gezin, 1979,

3, pp. 283-294.

Vögele (J.), Urban Mortality Change in England and Germany, 1870-1913, Liverpool,

Liverpool University Press, 1998, 283p.

Vrielinck (S.), De territoriale indeling van België, 1795-1963, Leuven, Universitaire pers,

2000.

Vrijens (N.), Evolutie van de mortaliteit en het doodsoorzakenpatroon in de gemeente

Antwerpen in de periode 1900-1975, in: Tijdschrift voor sociale geneeskunde, LIX, 1981, 6,

pp. 179-183.

Vuysteek (K.), Sterfte differentiatie naar sociaal – economische klasse, in: Van Der

Haegehen (H.), Over sterfte, Brussel, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, 1981, pp.

49-67.

Waldron (I.), The Role of Genetic and Biological Factors in Sex Differences in Mortality, in:

Lopez (A.) and Ruzicka (L.), Sex differentials in Mortality: trends, determinants and

consequences, Canberra, Department of Demography Australian National University, 1983,

pp 141-164.

Waldron (I.), Patterns and Causes of excess female mortality among children in developing

countries, in: World Health Statistics Quarterly, 1987, pp. 194-210.

Page 22: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Bibliografie 21

Waldron (I.), Contributions of Biological and Behavioural Factors to Changing Six Differences

in Ischaemic Heart Disease Motality, in: Caselli (G.), Lopez (A.), and Valkonen (T.), Adult

Mortality in Developed Countries. From Description to Explanation, Clarendon Press, Oxford,

1995, pp. 160-175.

Wante (L.), De markt en het ontstaan van het Waregemse verzorgingsgebied. in: 7de

jaarboek van de Geschied- en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij

Delmulle, 1979; pp. 15-19.

Wante (L.) en Vandermaelen (L.), De Zaterdagmarkt te Waregem, in: 12de jaarboek van de

Geschied- en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1984, pp.

243-267.

Watts (S.), Epidemics and history. Disease, Power and imperialism, Yale university Press,

London, 1997, 400p.

Woods (R.), Williams (N.) and Galley (C.), Differential Mortality Patterns among Infants and

Other Young Children, in: Corsini (C.), Viazzo (P. P.), The Decline of Infant and Child

Mortality: The European Experience: 1750-1990, Den Haag, Kluwer Law International, 1997,

pp. 57-72.

Page 23: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Geraadpleegde Archieven 22

Geraadpleegde Archieven • Stadsarchief Waregem, Burgerlijke Stand, dienst Burgerlijk Stand, Overlijdensregisters

Burgerlijke Stand, jaren 1844-1847, 1869-1871, 1879-1881 en 1909-1911.

• Stadsarchief Waregem, Archiefdienst, Bevolkingsregisters 1846-1947.

• A.R.A., Mouvement de la Population et de l’ état Civile- Beweging der Burgerlijke Stand

en de loop der bevolking.

Causes de décès de Flandre Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem,

de jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937)

• N.I.S. Brussel, Loop der bevolking, Gemeente 33201 (Waregem), jaren 1857-1996,

overzicht van het aantal huwelijken, immigranten, emigranten, geboorten, overlijdens en

de totale bevolking naar geslacht.

Page 24: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inleiding 23

Inleiding Wie het ‘oude’ kerkhof van Waregem bezoekt, wordt onmiddellijk geconfronteerd met een

grote verscheidenheid aan grafmonumenten. Pralerige, pronkerige graven bevinden zich

naast eerder eenvoudige en gewone grafzerken die aan het oog onttrokken worden. De

sociale positie die iemand tijdens zijn leven bekleedde, wordt ook op deze serene plaats

zichtbaar. Een oude volksspreuk luidt dat iedereen gelijk is voor de dood, maar gaat dit

gezegde ook werkelijk op? Het behoort tot de realiteit dat niemand aan de dood ontsnapt,

maar houdt de dood rekening met de sociale positie die een individu tijdens zijn leven

kende? Spreekt men de waarheid indien men stelt dat rijken langer leven dan mensen die

zich met minder weelde kunnen omringen? Wie deze vraag voorgelegd krijgt, zal zeker

instemmend reageren. Het lijkt meer dan logisch dat iemand die over voldoende voedsel

beschikt, een degelijk huis ter beschikking heeft, over warme kledij beschikt en niet moet

werken meer kans heeft om oud te worden dan iemand die niet over dergelijke middelen

beschikt. Het is maar zeer de vraag als deze redenering ook overeenstemt met de realiteit.

Dit is één van de onderzoeksvragen die ik in mijn licentiaatsverhandeling probeer te

beantwoorden, naast een analyse van de meer algemene mortaliteitsontwikkelingen. Mijn

interesse voor de demografie is in de eerste kandidatuur ontstaan. Bij de keuze van de

oefeningen opteerde ik voor de Nieuwe Tijd. Er werd van ons verwacht dat we een

mortaliteitsonderzoek voor een bepaalde lokaliteit zouden uitvoeren. Daarbij koos ik voor

mijn geboortestad Waregem, waar dergelijk mortaliteitsonderzoek nog onbestaande was.

Het werd mij tijdens de oefeningen duidelijk hoe verschillende factoren op elkaar inwerken

en men nooit met volledige zekerheid bepaalde stellingen kan formuleren. Toen in de eerste

licentie een thesisonderwerp diende opgegeven te worden, was de keuze vlug gemaakt. De

demografie en meer bepaald de mortaliteit droeg mij absolute voorkeur weg. Mijn keuze

werd bovendien nog versterkt daar de mortaliteit binnen de historische demografie als het

zwarte eendje wordt beschouwd. Een diepgaand mortaliteitsonderzoek wordt vaak gehinderd

door het gebrek aan adequaat bronnenmateriaal, zeker wat de Nieuwe Tijd betreft. Enkel in

het kader van de fiscaliteit en de militaire opeisingen werd aandacht besteed aan de

registratie van geboorten en huwelijken. De overlijdens waren van ondergeschikt belang.

Hedendaagse wetenschappers zijn slechts in beperkte mate geïnteresseerd in de mortaliteit.

Onderzoek in België is dan ook geen gegeerd terrein. Deze houding staat in schril contrast

met het buitenland, waar het onderzoek een hoger niveau bereikt. Denken we hierbij maar

aan M. Livi-Bacci, T. Mckeown, J. Vallin, R. Schofield en D. Reher. Niettegenstaande kent

ook België enkele prominente namen op dit vlak. C. Vandenbroeke hield zich voornamelijk

bezig met de zuigelingen-en kraambedsterfte. G. Massuy-Stroobant maakte een

Page 25: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inleiding 24

doctoraatsstudie over zuigelingensterfte en E. Roels maakte een licentiaatsverhandeling

over dit onderwerp. R. Lesthaeghe deed voornamelijk onderzoek naar de

vruchtbaarheidstransitie.

Nagaan of rijken langer leven dan armen was een meer dan interessant uitgangspunt, daar

ik wel eens verrassende resultaten kon bekomen. Een dergelijk onderzoek naar sociale

differentiatie stelt meteen twee problemen. Vooreerst werd ik geconfronteerd met een gebrek

aan degelijke bronnen. Er zijn immers geen bronnen beschikbaar die zowel informatie over

de mortaliteit als de sociale positie van een individu bevatten. Afzonderlijk zijn deze wel voor

handen. Ze naast elkaar plaatsen zou een mogelijke oplossing vormen. Het is echter het

opzet van deze studie om tot een zo betrouwbaar mogelijk beeld te komen. Dit impliceert dat

de doorsnede van de bevolking zo groot mogelijk dient te zijn. Het is derhalve een

onmogelijke opdracht om voor deze omvangrijke groep de sociale positie te bepalen en te

analyseren. Deze werkwijze zou wel mogelijk zijn indien er geopteerd werd voor een

momentopname. Dit heeft echter als consequentie dat een vergelijkend onderzoek doorheen

de tijd dan onmogelijk wordt. Het is vanuit mijn onderzoekskader dan ook aangewezen te

werken met de informatie betreffende de sociale positie die terug te vinden is in de

overlijdensakten van de burgerlijke stand. Op basis van deze beroepsactiviteiten wordt het

uiteindelijk mogelijk een sociale stratificatie op te maken. Niettegenstaande moet vermeld

worden dat via een beroepsvermelding de sociale status niet altijd met zekerheid vastgesteld

kan worden. Een voorbeeld hiervan vinden we terug in de frequent voorkomende vermelding

van ‘werker’ of ‘werkster’. Op zich zijn dit nietszeggende termen die een brede lading kunnen

dekken.

Een ander probleem betrof de afbakening van het onderzoeksdomein, zowel in tijd als in

ruimte. Een onderzoek naar sociaal - stratificatorische verschillen kent niet veel precedenten

en is derhalve relatief risicovol. Dit heeft als gevolg dat er eerst wordt uitgegaan van een

gewoon mortaliteitsonderzoek en pas meer op het eind het onderzoeksveld wordt versmald

om zo specifiek naar de sociale stratificatie toe te werken. Al deze factoren zorgen ervoor dat

de afbakening in tijd en ruimte heel strikt diende te zijn.

De ruimtelijke afbakening van mijn onderzoeksveld zorgde voor weinig problemen. De

beslissing werd beïnvloed door het onderzoek dat ik in de eerste kandidatuur had verricht.

Het leek mij aangewezen de studie voor Waregem verder te zetten en opnieuw voor deze

lokaliteit te kiezen. Hierbij beperkte ik mij tot de stad Waregem zelf en liet ik de

deelgemeenten Desselgem, Sint-Eloois-Vijve en Beveren-Leie volledig buiten beschouwing.

De ruimtelijke situering van een onderzoeksterrein is van cruciaal belang bij de aanvang van

Page 26: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inleiding 25

een historisch onderzoek. Diverse factoren moeten hierbij in overweging worden genomen.

Vooreerst is de beschikbaarheid van adequaat bronnenmateriaal een essentiële voorwaarde

voor het welslagen van een onderzoek. Indien de bronnen te beperkt zijn, wordt de kans op

een significant onderzoek in grote mate gereduceerd. Om onaangename verrassingen in

verdere stadia van het onderzoek te vermijden, is het aangewezen de voor handen zijnde

bronnen te consulteren. Na een eerste inzage werd ik met een opmerkelijk probleem

geconfronteerd. Voor Waregem bleken de volkstellingen spoorloos te zijn. Deze zijn cruciaal

voor een mortaliteitsonderzoek omdat ze de leeftijdsstructuren van de bevolking bevatten.

Het probleem werd opgelost door te werken met de bevolkingsregisters. Deze lopen over

een periode van 10 jaar en werden handmatig geteld. Via deze methode was het mogelijk

om tot leeftijdsstructuren van de Waregemse bevolking te komen.

Een tweede pijler waarop de ruimtelijke afbakening steunt, is de omvang of de grootte van

het onderzoeksgebied. Het is aangewezen te opteren voor een plaats waar de bekomen

onderzoeksresultaten enige relevantie hebben. De keuze voor een te beperkt ruimtelijk

onderzoeksgebied kan als consequentie hebben dat het belang van de studie wordt

gereduceerd. Het extrapoleren van resultaten kan op deze manier gehinderd of volledig

onmogelijk worden. Daartegenover staat de vaststelling dat ook een te ruime afbakening

problemen kan genereren. Het risico dat zich hier manifesteert, is dat een degelijk en goed

overzicht verloren gaat. De conclusies van het onderzoek zijn ook dan niet representatief.

Waregem bleek, de diverse aspecten overwegend, een voldoende gefundeerde keuze. Deze

stad, van oorsprong een dorp, is geëvolueerd naar een gemeente om uiteindelijk de titel van

'stad' te verwerven.

Voor de afbakening in de tijd stond één zaak vast. Het was de bedoeling een evolutie

doorheen de tijd te maken. De 19de–20ste eeuw bleek uitgaande van diverse overwegingen

de meest geschikte periode. De bronnen waren ook nu van primair belang. Vooral

betreffende de ‘Nieuwe Tijd’ zijn de gegevens inzake mortaliteit in Waregem uiterst

gebrekkig. Heel wat archivalisch materiaal is voor deze periode verloren gegaan. Het

bijhouden van de gegevens omtrent de mortaliteit en nataliteit behoorde tot het takenpakket

van de kerkelijke instellingen die zich met veel precisie van hun taak kweten. Andere officiële

documenten werden door de Waregemse ambtenaren gearchiveerd. Deze zagen het belang

van een goed beleid niet in en zijn verantwoordelijk voor het verdwijnen van talrijke

interessante documenten. Dit bleek uit een brief van de overheid gericht aan de Waregemse

burgermeester die zich voor deze wantoestand diende te verantwoorden. Het is pas met de

Belgische onafhankelijkheid dat er sprake is van enige professionalisering van het

archiefbeheer. Het archief van Waregem vertoont tot 1830 bijgevolg opmerkelijke hiaten. Na

Page 27: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Inleiding 26

1830 is alles veel efficiënter en zorgvuldiger bijgehouden en geklasseerd. Vandaar het feit

dat ik niet voor de Nieuwe Tijd heb geopteerd, maar voor een latere periode.

In deze periodeafbakening speelt ook de ontluikende industrie in Waregem vanaf de tweede

helft van de 19de eeuw een primordiale rol. De oprichting van enkele grote textiel-en

loodwitbedrijven in de stationsbuurt creëerde heel wat werkgelegenheid en welvaart. Deze

activiteit had een belangrijke impact op de lokale bevolking en kan beschouwd worden als

een keerpunt in de geschiedenis van de gemeente. De maatschappij in het begin van de

19de eeuw is op geen enkele wijze vergelijkbaar met deze aan het einde van de 19de eeuw.

De industrialisering stond symbool voor talrijke veranderingen op politiek, cultureel, maar

vooral op sociaal-economisch vlak. De 19de eeuw mag derhalve beschouwd worden als een

scharniereeuw. Ook demografische veranderingen tekenden zich af. De spectaculaire daling

van de mortaliteitscijfers is één aspect van deze ontwikkelingen. In de 18de eeuw was al een

dalende trend waarneembaar door de sterke afname van de zware sterftecrisissen. De

evolutie echter die zich doorheen de 19de en de 20ste eeuw doorzette, kan als veel

fundamenteler beschouwd worden. Ik wil nagaan of deze trend ook in Waregem

waarneembaar was en hoe dit de samenleving heeft beïnvloed.

Er is geen vaste datum waarop we het onderzoek laten aanvangen. De startdatum hangt af

van de beschikbaarheid van de bronnen. Voor het berekenen van de grote synthesemeters

hebben we gegevens voor het begin van de 19de eeuw. Voor de doodsoorzaken

daarentegen is het wachten tot 1886. Het onderzoek eindigt met het jaar 1950. De

bevolkingsregisters van 1947 worden gebruikt om een laatste sterftetafel op te maken.

Algemeen bekomen we dan een periode die loopt van 1850-1950.

Het zou uiteindelijk een onderzoek worden naar de mortaliteit van de stad Waregem tijdens

de 19de–20ste eeuw met als einddoel het opstellen van een sociale differentiatie. Daarnaast

behoorde ook de vergelijking met dergelijke onderzoeken van Gent (J. Backs) van Brugge

(L. Van Haecke) tot de objectieven. Om tot een efficiënt onderzoek te komen, was het

aangewezen een aantal onderzoeksvragen op te stellen. ‘Zijn er verschillen tussen de sterfte

van mannen en vrouwen?’ ‘Hoe zit het met de zuigelingensterfte?’ ‘Wat zijn de belangrijkste

doodsoorzaken?’ Bij elk van deze elementen is het aangewezen de evolutie doorheen de

19de en de 20ste eeuw te beschrijven en ook telkens de vergelijking met Gent en Brugge door

te voeren. Op deze manier probeerde ik te achterhalen of de mortaliteit verschillen vertoonde

tussen een stedelijke omgeving en het platteland. Waregem als kleine stad, is niet

vergelijkbaar met de omvang van Gent en Brugge als grootsteden. Het is dan ook de

bedoeling om na te gaan of de gevolgen van het industrialisatieproces voor de 3 lokaliteiten

parallel verloopt of dat er significante verschillen aanwijsbaar zijn.

Page 28: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 27

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem'

1.1 Algemene situering

Waregem is een stad gelegen in het Zuid-westen van de provincie West-Vlaanderen en

bevindt zich tussen Gent en Kortrijk. Op slechts 15 kilometer vinden we Tielt, Oudenaarde,

Kortrijk, Deinze, Izegem en Avelgem. De stad heeft een oppervlakte van 2681 ha en telde op

1 januari 2004, 35.977 inwoners1. Door haar uitgebreid centrum, goede nutsvoorzieningen

en uitstekende infrastructuur speelt Waregem sinds de 19de eeuw een belangrijke rol als

verzorgingsgebied en uitvalsbasis voor de 'Gaverstreke'.

De aanleg van de spoorlijn Gent-Kortrijk die in het jaar 1839 werd gerealiseerd, zorgde voor

een uitstekende verbinding met zowel Gent als Kortrijk. De stad ligt aan een aantal

invalswegen en is vandaag makkelijk bereikbaar via de E 17 en de Expresweg.

Het grondgebied van de stad wordt door de 'Gaverbeek' in twee gedeeld. Daarenboven is

Waregem in de onmiddellijke omgeving van de Leie gelegen. Deze waterloop heeft in de

geschiedenis van Waregem een economisch significante rol vervuld. De vlasindustrie die de

primaire pijler van de economie vormde tot de eerste helft van de 20ste eeuw heeft haar

uitbouw en bloei in hoofdzaak aan deze 'gouden' Leieboorden te danken.

De ruimtelijke afbakening van het grondgebied van Waregem zorgde vroeger,

niettegenstaande de huidige transparantheid, voor heel wat verwarring. Tijdens de vroeg-

moderne periode bevond de stad zich op de scheidingslijn van twee kasselrijen: de kasselrij

Kortrijk en de kasselrij Oudenaarde. Ook Otegem, dat eigendom was van Oudenaarde

behoorde tot het grondgebied Waregem. De verwarring stak voornamelijk de kop op bij het

bepalen van de bevolkingscijfers. Niet enkel de bronnen van de kasselrij Kortrijk dienen

geraadpleegd te worden. De documenten van Otegem moeten eveneens worden

opgenomen.

Ondanks haar matige naambekendheid biedt Waregem tal van bezienswaardigheden. De

meest prominente is ongetwijfeld het 'Amerikaans Kerkhof' dat de gemeente sinds 1922 een

zeker prestige verleent. Waregem is de enige Belgische stad die met trots kan zeggen dat ze

een 'Flanders Field American Cemetry' bezit. De naam van Charles Lindbergh, de eerste

piloot die met succes een Transatlantische vlucht ondernam, is voor eeuwig verbonden met

'ons' Amerikaans Kerkhof2.

1 jaarverslag van de gemeente Waregem van 2003. 2 J.Bogaert, S.Coorevits, Memorial Rain: Waregem 1914-1918, Waregem, 2002, p. 99.

Page 29: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 28

'Waregem Koerse' is echter het meest bekende en spraakmakendste jaarlijkse evenement.

‘Waregem Koerse’ kent een lange traditie die teruggaat tot het jaar 1847, toen de eerste

koersen werden ingericht door de Sociëteit der ruiters St.-Martinus. Vanaf 1849 werd de

koers traditioneel georganiseerd de dinsdag na de laatste zondag van augustus.

1.2 Algemene geschiedenis van Waregem

De eerste vermelding van het plaatsje Waregem dateert uit 826. Waregem verschijnt voor

het eerst in de documenten onder de naam 'Waro-Ingaheim'. Hiermee wordt verwezen naar

een nederzetting waarvan de naam letterlijk ‘de woonplaats van de clan Waro’ betekent. In

wat volgt zal de geschiedenis van Waregem in verschillende periodes worden

onderverdeeld. Vooreerst wordt het prehistorisch en Romeins verleden geanalyseerd.

Daarna wordt de strijd om de heerlijkheid bekeken. Als afsluiter wordt het ontstaan van het

Waregemse verzorgingsgebied gereconstrueerd.

1.2.1 Prehistorisch en Romeins verleden

Niettegenstaande de verwijzing in de bronnen, mogen we veronderstellen dat de plaats en

de nederzetting waaraan men refereert veel ouder zijn dan de veronderstelde datum van

826. De oudste sporen van bewoning wijzen duidelijk op een prehistorisch en Romeins

verleden. Tijdens de Würmijstijd (120.000-20.000 v Chr.) waaide het zand uit de bodem van

de toen droogliggende Noordzee en hoopte zich in bergen op. Vanaf Harelbeke tot Deinze

vormden zich kouterruggen die de Leie van het achterland afschermden. Het grondgebied,

waar later Waregem zou ontstaan, was geboren. Aan de periode van de laat-Paleolitische

rendierjagers kwam tijdens het Mesolithicum of Middensteentijdperk vanaf ongeveer 8.000 v

Chr. een einde. Opgravingen die in de jaren 1797, 1982 en 1985 aan de textielweg te

Waregem hebben plaatsgevonden, vormen hiervan het onomstootbaar bewijs3. Onder het

Neolithicum (vanaf 4.000 v Chr.) maakten de eerste landbouwers gebruik van de techniek

van het wiel, legden zich toe op het weven van het linnen, het polijsten van stenen

voorwerpen en het pottenbakken. Een aantal krabbers, klingen en stukken van bijlbladen

werden op een zevental vindplaatsen aangetroffen. Opgravingen in 1982 brachten het

bestaan van aantal pijlpunten aan het licht die tot de vroege bronstijd omstreeks 1.800 v Chr.

moeten gerekend worden. Scherven van vaatwerk, ontdekt in de nabijheid van Beveren-Leie

wijzen op de Hallstatt-cultuur uit de vroege ijzertijd omstreeks 700 v Chr4.

3 Ph. Despriet, Waregemse archeologica, in: 13de jaarboek van de Geschied-en heemkundige

kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1985, p. 124. 4 Ph. Despriet, Prehistorische vondsten te Beveren-Leie en Desselgem, in: 6de jaarboek van de

Geschied-en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1976, p. 242-251.

Page 30: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 29

Diverse Gallo-Romeinse nederzettingen werden binnen de grenzen van het huidige Groot-

Waregem gesticht. De verschillende clans leefden in vrede naast elkaar. Van deze bezetting

getuigen de diverse muntschatten die tot op heden werden ontdekt. Arbeiders vonden in

Waregem in 1778 een tweehonderd-tal sesterii of grootbronzen munten. Deze munten

dateren van de tijd van Nero, die regeerde van 96 tot 98 tot Alexander Severus die van 222

tot 235 de leiding in handen had. In december van het jaar 1854 werden elf munten

gevonden op enige afstand van het centrum van Waregem. Ze dateren uit de tijd van Marcus

Aurelius (161-180) tot Elegabalus (218-222). Archeologisch onderzoek heeft eveneens

uitgewezen dat de eerste bewoners zich bijna exclusief aan de Leie-oevers vestigden. Deze

Leie zal later de levensader van Waregem vormen.

1.2.2 De strijd om de dorpsheerlijkheid

Omstreeks 950 kreeg de Gentse Sint-Pietersabdij de macht over een gebied dat zich over

het grootste deel van Beveren-Leie, bijna geheel Desselgem en brede grensstroken van

Deerlijk en Waregem uitspreidde. Daarnaast bezat de Sint-Baafsabdij tot in de 13de eeuw

heel wat gronden in Vijve. Ook in Waregem had de Sint-Baafsabdij heel wat gronden in haar

bezit. Waregem werd in deze periode dan ook volledig van buitenaf geleid5.

De geschiedenis van de 9de tot de 13de eeuw is de periode van de feodalisering van de

'Gaverstreek' toen machtige heren, waaronder de Heer van Plotho, de kans te baat namen

om zich persoonlijk te verrijken. Dit ten koste van de abdijen, die vroeger alle macht

incorporeerden. Niet enkel de Gentse Sint-Pietersabdij werd het slachtoffer van dergelijke

praktijken. Dit lot viel ook de Sint-Baafsabdij te beurt.

De Middeleeuwse geschiedenis van het centrum van Waregem, heeft zeker nog niet al haar

geheimen prijs gegeven. Toch kunnen we de volgende hypothese inzake haar ontwikkeling

bijna met zekerheid stellen. Het centrum van Waregem was lange tijd het bezit van de

Gentse Sint-Baafsabdij. Het gebied was echter volledig omringd door Dendermonds bezit.

De aanslag op het abdijbezit in de 12de eeuw leek voor beide partijen een goede zaak. De

heren van Dendermonde namen het grootste deel in eigendom en speelden met de

goedkeuring van de bisschop van Doornik het dorpscentrum door aan de vijf kanunniken van

het Onze-Lieve-Vrouw kapittel van Doornik. Het staat vast dat op 17 november 1189,

Everard, bisschop van Doornik 'het altare de Warenghem' aan het Onze-Lieve-Vrouw kapittel

van Doornik schonk. De kanunniken waren dan ook vanaf 1189 de feitelijke eigenaars van

5 L. Wante, De markt en het ontstaan van het Waregemse verzorgingsgebied. in: 7de jaarboek van

de Geschied-en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1979; p. 17.

Page 31: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 30

de dorpsheerlijkheid en hadden aldus het recht om zich de titel van 'dorpsheer van

Waregem' toe te eigenen6

1.2.3 De markt en het ontstaan van het verzorgingsgebied

Tot de 18de eeuw bleef Waregem een overwegende landbouwgemeenschap. De bevolking

leefde van de opbrengsten van het land. Slechts een beperkt deel van de oogst werd

vermarkt. Het centrum vormde eeuwenlang de bebouwde ‘enclave’ binnen een uiterst bosrijk

gebied. In deze tijd was in Waregem nog 26% van de totale oppervlakte bosgebied.

Ondanks dit sterk agrarisch karakter, ontwikkelden zich vanaf de 17de eeuw belangrijke

handelsactiviteiten. Er ontstond op relatief korte termijn een ‘zwarte markt’ in boter, graan en

andere etenswaren. In 1635 bleek de tijd rijp om een marktoctrooi aan te vragen en op deze

manier de ‘zwarte markt’ te legaliseren. Dit voorstel kreeg heel wat tegenkanting van Kortrijk,

Wakken en Oudenaarde, die in Waregem een geduchte concurrent zagen. Het verzoek werd

dan ook onder zware druk van de voornoemde steden afgewezen7. Pas in 1784, meer dan

een eeuw later, werd voor de tweede maal een verzoek tot marktoctrooi ingediend. Deze

keer ontving Waregem de steun van Ingooigem, Nokere, Zulte, Wortegem, Sint-Baafs-Vijve,

Sint-Eloois-Vijve en Anzegem. Dit waren alle gemeenten die eveneens zouden profiteren

van de nieuwe Waregemse verworvenheden. Keizer Jozef II gaf op 29 november 1784 zijn

toestemming tot het inrichten van een wekelijkse zaterdagmarkt voor lijnwaad, vlas,

werkgaren, boter, eieren en lijnzaad8. Vlasboeren brachten voortaan hun eigen gekweekt

vlas naar de Waregemse markt en handelaars gaven stukken lijnwaad uit die thuis door

mannen en vrouwen met de hand tot afgewerkte producten werden geweven. In 1797 werd

het octrooi uitgebreid met een halfjaarlijkse 'beestenmarkt' die zowel in juni als oktober werd

georganiseerd9.

Rond dezelfde periode brak voor Waregem het tijdperk van de textielhandel aan. De

gemeente telde in 1784 ongeveer 900 huishoudens, wat overeenkomt met een equivalent

van 4.500 inwoners10. Op deze 900 huishoudens waren er 800 weefgetouwen. De

textielindustrie was dan ook naast de landbouw de voornaamste economische activiteit. De

bloeiende textielindustrie die men als een proto-industriële nijverheid mag beschouwen,

6 Ph. Benoit, Waregemse dorpspolitiek in het Ancien Regime, in: 23ste jaarboek van de

Geschied-en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1995, p. 293-297. 7 L. Wante en L. Vandermaelen, De Zaterdagmarkt te Waregem, in: 12de jaarboek van de

Geschied-en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1984, p. 245. 8 S.A.W., brief, 29.11.1784. 9 M.Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855) in: 29ste jaarboek van de

Geschied en –heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle,2001, p. 289. 10 Voor Waregem neemt men een gemiddelde van vijf leden per gezin.

Page 32: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 31

impliceerde een toename van de dorpskern. Waregem groeide uit tot een

verzorgingscentrum waaruit ook de aanpalende gemeenten hun voordeel haalden.

De Belgische onafhankelijkheid in 1830 bracht voor Waregem geen ommekeer van het

dagelijks leven. Op politiek vlak werd Ferdinand Storme, die het burgemeesterschap van zijn

schoonvader Godefroid Boulez had overgeërfd, prompt ontslagen11. Joannes-Fransiscus

Huys nam Stormes ambt als burgemeester over. Economisch ging het de gemeente voor de

wind. In de eerste helft van de 19de eeuw deed zich een trend van toenemende concentratie

voor en ontwikkelden zich gespecialiseerde beroepen. De bevolkingsboeken vormen hiervan

het bewijs12. Tegen 1888 beschikte Waregem over zijn eigen plaatselijke apotheek die werd

uitgebaat door August Edmond Verfaille13. De toegenomen onafhankelijkheid ging gepaard

met een verdere uitbreiding van de Waregemse markt. Deze expansie van het centrum kon

enkel gerealiseerd worden ten koste van het kerkhof, het wethuis: 'de Koornbloem' en het

eeuwenoude dorpsschooltje14. Het kerkhof werd zowel in 1797, 1824, 1834 en 1840

verkleind. Uiteindelijk werd het in 1935 naar de Olmstraat verplaatst.

De crisis van 1840 maakte een einde aan deze positieve evolutie en had verregaande

gevolgen voor de zelfstandige vlasbewerkers. Honger en armoede zijn sleutelwoorden in

deze periode. De proto-industriële activiteiten verloren steeds meer terrein. In Waregem

werd stilaan het tijdperk van de gemechaniseerde nijverheid ingeluid. De textielindustrie

breidde zich verder uit en Waregem werd voor het behoud van de levensstandaard steeds

meer afhankelijk van de inbreng van deze sector.

Tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw domineerde de vlasindustrie het economisch leven

in Waregem. De ‘gouden Leieboorden’ zoals de Leie-oevers toen werden genoemd, zorgden

voor heel wat werkgelegenheid. Waregem werd hierdoor welvarend en een aantrekkingspool

voor de omliggende steden en gemeenten.

Op 1 april 1977 verloren de aangrenzende gemeentes Desselgem, Beveren-Leie en Sint-

Eloois-Vijve hun autonomie. Van hogerhand werd beslist deze te fuseren met Waregem. Het

totale grondgebeid kreeg de naam 'groot Waregem' aangemeten en is 4.434 ha groot15.

11 Ferdinand Storme was burgemeester van Waregem van 1819 tot 1830. 12 In 1844 telde Waregem twee notarissen, twee dokters, vier chirurgen,vijf vroedvrouwen, zeven

priesters, vierentwintig kloosterzusters, één drukker, één orgelbouwer, één stationchef, één belastingsontvanger, één kunstschilder, één pensionaathouder, twee goudsmeden en niet minder dan elf bakkers, zeven beenhouwers, vijf schilders, enz… .

13 J. Vandewiele , Waregem en de farmacie, in: 9de jaarboek van de Geschied en –heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1981, p. 83.

14 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855) in: 29ste jaarboek van de Geschied en –heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2001, p. 289.

15 Jaarverslag van de gemeente Waregem van 2003.

Page 33: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 32

Tegen het jaar 2000 voldeed Waregem aan alle voorwaarden om de titel van 'stad' te

verwerven. Op 23 juni van datzelfde jaar werd de titel toegekend. Op 1 januari 2004 had de

stad Waregem 35.977 officiële inwoners16.

1.3 Waregem in de periode 1850-1950.

1.3.1 Inleiding

De demografische studie die ik voor de stad Waregem verricht, spitst zich in hoofdzaak toe

op de periode 1850-1950. Het is dan ook mijn intentie om de Waregemse geschiedenis

doorheen deze eeuw van naderbij te bekijken. Het socio-economisch aspect zal

dienaangaande uitvoerig belicht worden. De politieke situatie komt eerder ter zijde aan bod.

Ik baseer mij voornamelijk op de algemene geschiedenis zoals deze voor de stad al

opgesteld is. Daarnaast maak ik gebruik van archiefmateriaal dat een bijdrage levert tot de

poging om een algemeen beeld van de toen geldende toestand te schetsen. Bovendien heb

ik ook enkele met de hand geschreven geschiedenissen over de gemeente/stad tot mijn

beschikking. Deze zijn afkomstig van amateur-historici en notabelen die zelf een historisch

onderzoek naar de voorgeschiedenis van Waregem hebben aangevat.

De reconstructie van het leven in Waregem zal de crisis van 1840 als referentiepunt nemen

en uitvoerig becommentariëren. Deze keuze vloeit voort uit de vaststelling dat de gevolgen

van de crisis zich ook de daaropvolgende decennia uitdrukkelijk lieten voelen in de

Waregemse maatschappij. De recessie die zich in 1840 inzet, kan beschouwd worden als

het startpunt van een neergaande economische spiraal waar de Waregemse bevolking

slechts in de 20ste eeuw een antwoord op kan formuleren.

1.3.1.1Socio-economisch

Zoals eerder al vermeld, bleef Waregem in de 18de eeuw agrarisch georiënteerd. Doorheen

de 19de eeuw echter namen de handelsactiviteiten toe. De aanleg van de spoorweglijn

tussen Gent en Kortrijk in 1839 stimuleerde deze positieve ontwikkeling. De modernisering

had echter ook negatieve gevolgen. Niet enkel de bevolking nam op significante wijze toe,

ook het aantal krotwoningen steeg aanzienlijk . Deze situatie was het gevolg van het lukraak

neerpoten van schamele woningen, wat resulteerde in heel wat mistoestanden met

hygiënische problemen als voornaamste consequentie.

De crisis die zich in 1840 aandiende en voornamelijk de textielindustrie trof, had verregaande

gevolgen voor de Waregemse bevolking. De kloof tussen de elitaire groep van gefortuneerde

burgers en het verarmde proletariaat bereikte zijn hoogtepunt in deze jaren van de 19de

16 Jaarverslag van de gemeente Waregem van 2004.

Page 34: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 33

eeuw. Textiel was en is altijd een significante sector geweest in de geschiedenis van de

'Gaverstreke'. De huisweefnijverheid was in de winter voor de inwoners de belangrijkste bron

van inkomsten. Van de totale bevolking vond ongeveer 90% in de textielnijverheid een

hoofd- of aanvullend inkomen. Met de toekenning van het marktoctrooi in 1784 brachten de

vlasboeren hun eigen vlasproductie naar de zaterdagmarkt. De textielhandelaars speelden

gretig in op deze nieuwe trend en het proto-industrieel tijdperk maakte in Waregem zijn

opwachting. Rond de jaren 1880 mondde deze proto–industrie uit in een meer

gemechaniseerde fabrieksnijverheid.

Deze evolutie ging gepaard met tal van groeipijnen. Het 19de eeuwse beeld van de gemeente

stond dan ook in schril contrast met dat typerend voor de 18de eeuw. De bevolking groeide

overal pijlsnel aan. Ook Waregem volgde deze trend. De bevolking steeg van 1.660

inwoners in 1698 tot ruim 4.713 in 1796. De verhoogde opbrengsten, gerealiseerd door de

aardappelteelt en de mogelijkheid tot uitbreiding van het areaal zorgden ervoor dat er zich

geen noemenswaardige problemen voordeden.

Vanaf 1815 bleek de Vlaamse huisnijverheid niet langer lucratief. De gevolgen bleven niet

uit: de voedselprijzen stegen aanzienlijk en de lonen daalden meer dan evenredig. Het

geproduceerde linnen was zo goed als waardeloos. De bevolking zag hun inkomen sterk

gereduceerd en kon nauwelijks in hun levensonderhoud voorzien. Het keerpunt kwam in

1840 met een massale crisis. De traditionele vlasspinnerij en de linnenweverij stortten in. De

overheid die de ernst van de situatie inzag, voorzag in een krediet van 30.000 Belgische

frank. De provincie West-Vlaanderen zorgde voor 10.000 Belgische frank en stimuleerde de

oprichting van plaatselijke linnencomités om de ergste noden te ledigen. In Waregem werd al

in 1843 een dergelijk comité opgericht. Het trad op als een soort coöperatieve en kocht

massaal ruw katoen aan. Dit zorgde voor niet minder dan 423 Waregemse gezinshoofden

voor werkgelegenheid 17.

Na een klein herstel sloeg de wanhoop opnieuw toe toen in de nacht van 21 juni 1845 ruim

90% van de aardappeloogst door een onbekende plaag werd vernietigd. Drie jaar lang kreeg

de Waregemse bevolking af te rekenen met dezelfde plaag. De prijzen verdrievoudigden en

de uitbetaling van de werknemers werd gestaakt. De moeilijkheden met de aardappeloogst

bleven aanhouden tot 1854.

In 1886 werd de landbouw voor een laatste keer hard getroffen. Een zware hagelbui bereikte

Waregem in de nacht van 16 juni, waardoor ¾ van de oogst verloren ging. De bevolking

beschikte niet langer over de middelen om in haar levensonderhoud te voorzien18.

17 S.A.W., subsidies aan werklozen, 711.4. 18 S.A.W., landbouwcrisis in 1886, 712.

Page 35: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 34

Niettegenstaande de inspanningen van de overheid die via subsidies vat op de situatie

probeerde te krijgen, vertaalden de werkloosheid en de peperdure levensmiddelen zich in

een ongezien aantal mensen die afhankelijk werden van de armenbijstand. De algemene

cijfers voor die periode tonen aan dat 1 op 6 Belgen en slechts 1 op 3,87 West-Vlamingen de

bijstand nodig hadden. Deze cijfers zijn niet representatief voor Waregem. Het bureel van

Weldadigheid noteerde officieel 920 behoeftigen. In realiteit lag het aantal op 3.670. Deze

representeerden meer dan de helft van de Waregemse bevolking19. Het gemeentebestuur

werd genoodzaakt om bedelarij te gedogen en zelfs diefstallen oogluikend toe te laten.

Niet enkel de crisissen in landbouw en nijverheid waren verantwoordelijk voor de precaire

toestand van de gemeente. In 1848 trof een cholera-epidemie de Waregemse bevolking. Om

de gevolgen van de epidemie op een efficiënte wijze op te vangen en een volgende uitbraak

te vermijden, ging de gemeente over tot het oprichten van een gezondheidscommissie20. Op

sociaal vlak werd het bewerkstelligen van een goede hygiëne de absolute prioriteit. Een

eerste probleem dat om een oplossing verzocht, was de ligging van het kerkhof. Dit werd om

gezondheidsredenen definitief uit het centrum verwijderd. Verder werden arbeiderswoningen

gesaneerd, betere sanitaire voorzieningen gerealiseerd en een publieke wasplaats voor de

arbeiders gecreëerd.De combinatie van economische crisissen met epidemieën en een

massale immigratiegolf naar Frankrijk resulteerden in een dramatische bevolkingsrecessie21.

Waregem kende ook in de tweede helft van de 19de eeuw tal van problemen.

Niettegenstaande kan duidelijk gewag gemaakt worden van een industriële opbloei binnen

de gemeente. Deze was in hoofdzaak te danken aan de oprichting van een aantal grote

bedrijven in de stationsbuurt. De loodwitfabriek Decraene en de textielfabriek Gernay-

Delbecque werden de belangrijkste werkgevers22.

In 1862 kwam de textielindustrie opnieuw in een crisis terecht. Heel wat arbeiders kwamen

zonder werk te zitten en vervielen in complete armoede. In 1863 was de situatie zo

schrijnend dat ze dreigde uit de hand te lopen. De gemeente kon zijn burgers niet langer

ondersteunen en deed een beroep op de nationale overheid. Deze zag de ernst van de

situatie in en zorgde ervoor dat Waregem een subsidie kreeg van 500 frank. Dit bleek echter

onvoldoende en het bedrag werd verhoogd tot 3.000 frank. Bovendien werd in een

bijkomende oplossing voorzien. De werkloze katoenarbeiders werden door de Waregemse

gemeente ingezet bij het uitvoeren van openbare werken en ontvingen hiervoor in ruil een

19 S.A.W., brief 9.10.1886 20 S.A.W., brief 17.02.1849. 21 De Waregemse bevolking vestigde zich hoofdzakelijk in Tourcoing, Rijsel en Roubaix. 22 J.Bogaert, S.Coorevits, Op. Cit., p. 11.

Page 36: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 35

minimumloon. In totaal kan men zeggen dat de crisis de gemeente 9.192 frank heeft

gekost23.

In 1866 brak opnieuw een cholera-epidemie uit. Het aantal dodelijke slachtoffers bleef eerder

beperkt. Naast cholera woedden ook andere ziekten. Tyfus en de pokken maakten onder

jonge kinderen heel wat slachtoffers24.

Vanaf 1885 mogen we stellen dat de voornaamste epidemieën tot het verleden behoorden.

Dit resulteerde in een gestadige toename van de bevolking in de 'Gaverstreke'. De aangroei

was in eerste instantie te danken aan het reductie van het sterftecoëfficiënt25. De

migratiecijfers zien er minder rooskleurig uit. In de periode 1900-1910 overtrof het aantal

emigranten het aantal immigranten met niet minder dan 362. Deze negatieve trend bleef zich

doorzetten tot 1924. Waregem profileerde zich niet langer als een landbouwgemeente, maar

als jonge industriegemeente.

Desondanks bloeide de textielsector en ook de loodwitbedrijven deden het naar de toen

algemene maatstaven behoorlijk. Onder invloed van de groeiende arbeidersbeweging en de

oprichting van de BWP in 1885 werd echter in toenemende mate geageerd tegen de sociale

non–interventiepolitiek die de regering in zijn liberale politieke ideologie toen aanhing26. In

1913, vlak voor de Eerste Wereldoorlog, barstte de bom in Waregem. De

werkomstandigheden in de textielbedrijven waren hard en ongezond27. Bovendien vonden de

wevers dat hun loon niet representatief was voor het werk dat ze verrichten. In het

textielbedrijf van Alphonse Gernay brak de grootste staking uit die Waregem in zijn

geschiedenis heeft gekend. Gedurende veertien weken legden de wevers het werk neer. De

patroons weigerden op de socialistisch geïnspireerde eisen van de werknemers in te gaan.

Deze vroegen de erkenning van het katholieke werkersyndicaat, een kleine loonsverhoging,

een betere behandeling en een betere organisatie van het werk. De werkgevers hadden

geen oren naar de verzuchtingen van de arbeiders en weigerden nog langer overleg. Hoewel

de staking in een vreedzame sfeer verliep, trad de politie hardhandig op en werden

verschillende mensen opgepakt en voor de rechter gebracht. Een tussenkomst van de

toenmalige burgemeester Jean-Baptiste Bouckaert was het enige middel om de mensen

opnieuw aan het werk te krijgen28. Een ander prominent textielbedrijf was dat van Robert en

Oscar Vindevogel. Dit stelde 150 mensen tewerk. Rond de eeuwwisseling stond het bedrijf

23 S.A.W., Subsidie werklozen katoennijverheid, 711.5. 24 In januari, maart en december van 1871 maakten de pokken in Waregem heel wat slachtoffers. 25 M. Delmotte, De Gaverstreke in de ban van de Eerste Wereldoorlog, in: 30ste jaarboek van de

Geschied- en Heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2002, p. 148. 26 E. Vanhaute, Economische en sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden, Gent, Academie

Press, 2002, p. 118. 27 Unizo, Honderdvijftig memorabele Waregemnaars, Waregem, vzw De Middenstand, 2002, p. 11. 28 S.A.W., werkstakingen, 622.6.

Page 37: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 36

aan de absolute top. De werkomstandigheden waren ook hier niet ideaal, maar in

tegenstelling tot Aphonse Gernay kon Vindevogel een staking van zijn werknemers

vermijden29.

In het begin van de 20ste eeuw kende ook de vlasnijverheid een bliksemsnelle ontwikkeling.

De periode 1905-1913 genereerde een nooit eerder geziene groei. In 1905 telde de

'Leiestreek' 237 fabrieken. Acht jaar later kunnen we al spreken van een verdubbeling van dit

aantal. Rond 1913 telde Waregem 4 vlasverwerkende bedrijven30. Samen werden hier

ongeveer 100 mensen tewerkgesteld31.

Een jaar later brak de Eerste Wereldoorlog uit. Op dat moment waren aan de 'Gaverbeek'

een 10-tal grote fabrieken actief die een 800 werknemers in dienst hadden. Op het gebied

van de landbouw ging het Waregem minder voor de wind. De landbouw diende haast

uitsluitend om in de eigen behoeften te voorzien. Alleen vlas en koolzaad waren producten

die voor de uitvoer waren bestemd. Voor 1914 was er nergens in de omgeving sprake van

het winnen van graan en tarwe. De boeren dienden zich tevreden te stellen met het

verkopen van aardappelen. Met de veestapel ging het iets beter. In Waregem waren ruim

vijfhonderd paarden aanwezig, waarvan er minstens vierhonderd werden ingezet voor de

landbouw32.

De nasleep van de oorlog liet zich ook in Waregem voelen. Het was in hoofdzaak de

afwezigheid van een deel van de mannelijke bevolking die de grootste moeilijkheden

veroorzaakte. De geplande huwelijken werden uitgesteld en het aantal geboorten werd in

deze periode gehalveerd33. Economisch ging het allesbehalve goed: de handel was zo goed

als onbestaande. Getekend door honger en armoede werden de kinderen uitzonderlijk

vatbaar voor besmettelijke ziekten. Nu waren het vooral difteritis of kroep en dysenterie die

vele slachtoffers maakten34.

Na een tijd van economische groei in Waregem in de periode 1895-1920, kondigde zich in

1921 alweer een textielcrisis aan die aanhield tot 1923. De gemeente ontving steun van het

algemeen crisiscentrum. In 1928 stichtte Valère Devos zijn textielbedrijf: 'Devos Gebroeders'.

Door zijn durf en inzet luidde hij de relance van de streek in. Door familiale omstandigheden

trok Valère zich uit Devos Gebroeders terug en richtte na de Tweede Wereldoorlog het

textielbedrijf 'Valère Devos' op. Later veranderde deze naam in Sofinal en na de overname

van Cotesa in 1986, werd ook deze naam aan de officiële titel van het concern toegevoegd.

29 Unizo, Op. Cit., p. 21. 30 Het gaat hier om de bedrijven Dewaele, Vanthuyne, Goeminne en Delesie. 31 J.Bogaert, S.Coorevits, Op. Cit., p. 9. 32 J.Bogaert, S.Coorevits, Op. Cit., p. 9. 33 In 1913 lieten zich nog 287 geboorten optekenen, in 1918 zijn dat er slechts 141. 34 S.A.W., 205.1,nr. 28.

Page 38: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 37

Pas vanaf 1971 begon het bedrijf echt te renderen. De beslissing om voor 100% te

herinvesteren in het bedrijf leverde nu volop resultaten op35.

Dat de textielindustrie de belangrijkste industriële activiteit van Waregem vormde, werd

bevestigd door de oprichting van het wereldberoemde bedrijf Concordia door Paul Tuytens

en Ivan Coussement in het jaar 1927. Na de Tweede Wereldoorlog bracht zoon Albert

Tuytens Concordia naar de economische top. Na de verhuizing naar de industriezone

'Flanders Field' in de jaren 1970, werd Concordia Europees marktleider op het vlak van

ademend textiel36.

1.3.2 Politiek

Het politiek leven in Waregem werd in de periode 1850-1950, net zoals in andere

gemeenten, volledig beheerst door plaatselijke heren en notabelen. Politieke participatie van

de minder geprivilegieerde groepen was onbestaande. De deelname aan verkiezingen werd

beschouwd als een voorrecht dat slechts voor enkelen was weggelegd. De participatie was

afhankelijk van de kiescijns die jaarlijks diende betaald te worden37. Voor Waregem werd de

kiescijns vastgelegd op 30 frank. Dit algemeen verbreid en geldend systeem kan onmogelijk

als democratisch bestempeld worden. Het feit dat niet eens 3 op 100 Waregemnaren de

uitslag van de gemeenteraadsverkiezingen bepaalden, is hiervan een uitstekende

illustratie38.

De katholieke regering d'Anethan probeerde de situatie te wijzigen. De wet van 12 juni 1871

verlaagde de cijns van 30 tot 10 frank. Deze maatregel resulteerde in het feit dat ongeveer

7% van de Waregemse bevolking aan de gemeenteraadsverkiezingen kon deelnemen. In

werkelijkheid betekende de nieuwe maatregel enkel een bijkomend voordeel voor de

middenstandsklasse en de kleine boeren. Arbeiders kenden niet onmiddellijk een verbetering

van hun lot. Zij kregen pas vanaf 1883 de kans deel te nemen aan de verkiezingen. Ook aan

deze deelname waren bepaalde voorwaarden verbonden. Men kon pas stemmen nadat men

eerst het zogenaamde 'kiesexamen' had afgelegd en was geslaagd. Voor het merendeel van

de Waregemse bevolking was het wachten tot 1895, met de invoering van het meervoudig

algemeen stemrecht, vooraleer men gemachtigd was zijn stem uit te brengen.

35 Unizo, Op. Cit., p. 9. 36 Unizo, Op. Cit., p. 18. 37 Bij de berekening van de kiescijns werd rekening gehouden met grond-, personen- en

patentbelasting. (G.A.W., brief van 24.10.1843) 38M. Delmotte, Gemeenteraadsverkiezingen te Waregem 1815-1921, in: 24ste jaarboek van de

Geschied –en heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1996, p. 365.

Page 39: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 38

Waregem heeft tussen 1850 en 1950 slechts zes verschillende burgemeesters gehad39.

Allen waren ze bekende figuren in de gemeente en behoorden ze tot het lokale

establishment. In 1849 komt Jules Storme aan de macht en neemt het burgemeestersambt

over van Joannes-Franciscus Huys. Jules Storme was de zoon van de in 1830 afgezette

Ferdinand Storme en wordt door de meeste Waregemnaren nog steeds als de 'vader des

vaderlands' gezien. Dat zijn invloed bepalend was voor de ontwikkeling van Waregem blijkt

uit het volgend citaat dat terug te vinden is in het Waregems millenniumboek: 'indien

Waregem kon worden wat het nu is, moet dit ten dele aan zijn ligging en inspanning van zijn

inwoners worden geweten, maar evenzeer aan de bekwaamheid, het doorzicht en de durf

van enkele krachtdadige mannen, waaronder Jules Storme misschien wel de voornaamste is

geweest'40. De familie Storme heeft Waregem naar de buitenwereld een ongekende

uitstraling gegeven. Onder het bewind van Jules Storme is Waregem geëvolueerd van een

'boerendorp' naar een bloeiende kleine stad41. Hij was verantwoordelijk voor de materiële

heropbloei. Onder zijn impuls werd een goede verbinding met de omliggende dorpen

gerealiseerd. De uitbouw van de nijverheid ging in Waregem niet gepaard met het ontstaan

van steegjes en sloppen, zoals dat in andere gebieden wel het geval was42.

Na de dood van Jules Storme in 1904 kwam de burgemeesterssjerp in handen van

'rijksveearts' Jean-Baptiste Bouckaert. Hij vervulde het burgemeestersambt tot 1921.

Bouckaert was de man die Waregem door de woelige jaren van de Eerste Wereldoorlog

loodste. Tijdens de oorlog werd het grondgebied van België opgesplitst in drie grote

gebieden: het Generaal-Gouvernement, de Etappengebieden en het Operatiegebied. West-

Vlaanderen en dus ook Waregem behoorde tot het zogenaamde Etappengebied van Deinze.

In 1915 werd Waregem overgeheveld naar het Etappengebied van Kortrijk. Naarmate de

oorlog vorderde, werd de bewegingsvrijheid van de Waregemse burgers steeds meer aan

banden gelegd. Daarenboven werd de bevolking opgevorderd om vrijwillige of onvrijwillige

spandiensten aan de Duitse bezetter te verlenen43. Van de gewaarborgde gemeentelijke

autonomie, die sinds 1836 een vanzelfsprekend recht was geworden, werd niet langer

gesproken. Waregem ontving zijn instructies rechtstreeks vanuit Kortrijk en werd binnen dit

Etappengebied gepromoveerd tot zetel van een Ortskommandantur. Deze

Ortskommandanturen fungeerden als tussenschakels tussen het lokale gemeentebestuur

enerzijds en het Etappenkommandant van Kortrijk anderzijds44.

39http://www.waregem.be 40 F. Verhaeghe, Waregems Millenniumboek 2000: van dorp tot stad, Waregem, NCMV, 2000, p 5. 41 Waregem is nooit een echt boerendorp geweest, wat men in Kortrijk ook mag beweren. Er was

altijd een zekere centrumfunctie. Waregem verkreeg al marktrechten in de Oostenrijkse Tijd. 42 Unizo, Op. Cit., p. 46. 43 J.Bogaert, S.Coorevits, Op. Cit., p. 32. 44 M. Delmotte, De Gaverstreke in de ban van de Eerste Wereldoorlog,in: 30ste jaarboek van de

Geschied en –heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2002, p. 147.

Page 40: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 39

In 1921 werd Felix Verhaeghe de nieuwe burgervader. Zijn grootste verdienste was

ongetwijfeld de oprichting van het H.-Hartcollege45. Op 29 september 1929 ging deze eerste

middelbare school van start met één éérste handelsjaar en één voorbereidend handelsjaar.

De Waregemse onderpastoor Gaston Deweer werd de eerste bestuurder van de Vrije

handelsschool. De school van het H.-Hart vormde op intellectueel vlak onbetwistbaar een

hefboom voor de intellectuele ontwikkeling van de hele regio46.

In 1936 nam Joseph Verhelst het ambt van Verhaeghe over. Gedurende zeven jaar werkte

burgemeester Verhelst in uiterst moeilijke omstandigheden. Het betreft de jaren vlak voor en

tijdens de Tweede Wereldoorlog. Joseph Verhelst kan beschouwd worden als een pionier.

Hij was immers als telg van een bekende landbouwersfamilie de eerste echte

vertegenwoordiger van de boerenstand die het ambt van burgemeester had bereikt. Hoewel

Waregem in deze periode niet echt een landbouwgemeente meer was, speelden de boeren

nog altijd een prominente rol47.

Jozef van Heuverbeke werd de 'oorlogsburgemeester' die Waregem tijdens een deel van de

Tweede Wereldoorlog bestuurde. Van Heuverbeke behoorde tot de VNV- strekking en

poogde zijn gemeente zonder al te veel kleerscheuren door deze tumultueuze tijden te

loodsen. Hij slaagde wonderwel in zijn opzet mede omdat hij het belang van 'zijn' burgers

hoger inschatte dan deze van de bezetter. Na de nederlaag van de Duitse troepen werd hij

opzij gezet48.

August Cras was 'eerste burger' tussen 1945 en 1957. Ongetwijfeld was hij één van de

populairste burgemeesters ooit aan de Gaverbeek. Hij maakte carrière als bedrijfsleider en

was de enige industrieel die het tot burgermeester schopte. Zijn reputatie van 'sympathieke

doorzetter' dateerde al van tijdens de Eerste Wereldoorlog. Samen met zes andere

Waregemnaars trok hij als vrijwilliger naar Engeland om uiteindelijk aan het IJzerfront te

belanden49. Tijdens zijn ambtsperiode werden de grondslagen voor het welzijn van de

gemeente op langere termijn gelegd. Hij was de grondlegger van het 'moderne' Waregem.

45 F. Verhaeghe, Op. Cit., p. 6. 46 F. Verhaeghe, Op. Cit., p. 98. 47 F. Verhaeghe, Op. Cit., p. 6. 48 F. Verhaeghe, Op. Cit., p. 7. 49 Unizo, Op. Cit., p. 7.

Page 41: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 40

1.4 Demografisch verloop doorheen de eeuwen

1.4.1 Inleiding

Hoewel een mortaliteitsstudie de kern van dit onderzoek uitmaakt, lijkt het mij opportuun om

een globaal overzicht van het bevolkingsverloop voor Waregem in deze studie te integreren.

Hierbij richt ik mij voornamelijk op de beschikbare gepubliceerde bronnen. Deze zijn

hoofdzakelijk als bijdragen in de werken van de 'Gaverstreke' terug te vinden. De

‘Gaverstreke’ is de heemkundige kring van de ‘Gaverstreek’ en meer bepaald van Waregem.

Het archiefmateriaal laat ik bij dit onderdeel van het onderzoek voor een groot deel

achterwege.

Voor een eerste echte indicatie omtrent de bevolkingsomvang zijn we aangewezen op pre-

statistische bronnen die uiterst omzichtig dienen benaderd te worden. Het werken met en

verwerken van dergelijke gegevens is omslachtig en kan gepaard gaan met de nodige

moeilijkheden. Een eerste hindernis zit vervat in het feit dat Waregem zich op de splitsing

van twee kasselrijen bevond: Kortrijk en Oudenaarde. Cijfers, geldig en accuraat voor de ene

kasselrij, moeten via een vaste omrekeningscoëfficiënt geëxtrapoleerd worden50. Dergelijke

beperkte informatie geeft daarenboven vaak blijk van een onder- of overschatting van de

bevolking.

50Het is net die ‘vaste’ omrekeningscoëfficiënt die moeilijkheden oplevert. Algemeen mogen we

aannemen dat de bevolking van Potegem 1/5 representeert van de totale Waregemse bevolking. Sommige nemen echter een grotere marge waardoor deze cijfers opnieuw omgerekend dienden te worden. Ik werk met een vast percentage van 20%.

Page 42: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 41

1.4.2 Bespreking grafiek

0

5000

10000

15000

20000

25000

1440 1475 1510 1545 1580 1615 1650 1685 1720 1755 1790 1825 1860 1895 1930 1965 2000

Figuur 1 Overzicht van de bevolkingsevolutie door de eeuwen heen.

Enkele algemene trends kunnen bij een eerste analyse onderscheiden worden. Figuur 1

maakt duidelijk dat een echte bevolkingstoename tussen de 14de en de 18de eeuw

onbestaande was. In deze relatief lange tijdspanne tekenden zich diverse opgaande en

neergaande bewegingen af. Fasen van stagnatie en terugval, werden gevolgd door perioden

van recuperatie en demografische groei. Een daling van het bevolkingscijfer deed zich voor

op het einde van de 15de eeuw (vgl. oorlog tegen Maximiliaan van Oostenrijk in 1488-1492),

tijdens het laatste kwart van de 16de eeuw (godsdienstoorlogen en uitwijkingen van

protestanten) en de laatste jaren van de 17de eeuw (oorlogen Lodewijk XIV en verschillende

misoogsten in de jaren negentig). Een stijgende evolutie daarentegen tekende zich af bij

aanvang van de 15de eeuw, in het eerst kwart van de 16de eeuw en in de eerste helft van de

17de eeuw. Niettegenstaande gaat men ervan uit dat de Vlaamse bevolking een maxima

capaciteit had van een 700.000 tot 750.000 inwoners51. Pas vanaf de 18de eeuw kan een

expansieve evolutie worden waargenomen.

1.4.2.1 De bevolking in de 14de -15de eeuw

Een eerste indicatie met betrekking tot het bevolkingscijfer van Waregem dateert van 1440.

Het gaat om een lijst van cijnsplichtigen die melding maakt van een 900-tal individuen. Een

51 C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers,

1981, p. 17.

Page 43: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 42

vergelijking met een lijst uit 1240, waar 190 gezinshoofden werden geteld, laat ons toe te

stellen dat de bevolking over een periode van twee eeuwen nauwelijks is aangegroeid52. De

accuraatheid van deze cijfers is echter dubieus. In welke mate ze de bevolking effectief

weergeven, kan onmogelijk achterhaald worden. De methode van de gezinsreconstructie,

waarop deze lijsten zijn gebaseerd, bieden een benaderend cijfer zonder een sluitende

exactheid te garanderen.

De crisis die zich in de 14de eeuw manifesteerde en zich over heel het grondgebied van

Europa verspreidde, kan als verklaring voor de geringe bevolkingsaangroei gelden. De

constante toename van de bevolking die de 11de tot 13de eeuw kenmerkte, kwam

ontegensprekelijk tot stilstand. De eerste tekenen van een overbevolking werden zichtbaar.

De gronden raakten uitgeput en de prijs van het graan nam gestadig toe. De bevolking werd

geconfronteerd met hongersnood. Niettegenstaande slaagde men er in de 14de eeuw reeds

in een graanproductie te realiseren die het equivalent bereikte van deze van de 17de eeuw53.

1.4.2.2 De bevolking in de 16de eeuw

Na een lange 15de eeuw van economische stagnatie die samenviel met de Franse invasie na

de dood van Karel de Stoute in 1477, nam de bevolking langzaam toe. De Vlaamse

bevolking kende in de eerste helft van de 16de eeuw ‘Gouden Tijden’. Op einde van de 15de

eeuw zette zich een groeibeweging in die aanhield tot 155554. Cijfermateriaal betreffende

Waregem bestendigt deze veronderstelling. Het inwonersaantal van de gemeente kende

tussen 1440 en 1572 een verdubbeling. Waar in 1440 nog 900 individuen werden geteld,

waren dat er in 1572 al 1.800. De economische groei die deze periode kenmerkte, werd

gekatalyseerd door een steenoven en de verwerking van kalk55.

Vanaf de tweede helft van de 16de eeuw, meer bepaald vanaf 1555-1556, zien we een daling

van de bevolking. De mislukte graanoogsten te wijten aan slechte klimatologische

omstandigheden, mogen als het aanvangspunt van de neerwaartse spiraal worden

beschouwd. Deze gebeurtenis markeerde het begin van een langdurige en ingrijpende crisis

die pas met de ingang van de 17de eeuw zijn einde kende. De bevolkingscijfers van 1557 en

52 Via de methode van de gezinsreconstructie kunnen de 190 gezinshoofden gezien

worden als een equivalent van ongeveer 760 individuen. 53R. Castelain, Het leven op het platteland tussen Kortrijk en Oudenaarde (16-18de eeuw),

Oudenaarde, Sanderus, 1983, p. 20. 54 J.C.H. Blom, Geschiedenis van de Nederlanden, Baarn, H Buitgevers, 2001, p. 99. 55 M. Delmotte, De evolutie van de Waregemse bevolking tussen 1440 en 1698, in: 2de jaarboek

van de Geschied-en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1974, p. 120.

Page 44: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 43

1558 bevestigen de toenmalige malaise. De bevolking werd op één jaar bijna gehalveerd56.

De zware misoogsten die zich ook in 1557 en 1558 in onze gebieden lieten gelden, bieden

een plausibele verklaring. De cijfers moeten echter met enige omzichtigheid benaderd

worden. Hongersnood en ondervoeding als gevolg van de hoge graanprijzen tastten de

immuniteit aan en verhoogden de vatbaarheid voor ziekten. Tussen 1556 en 1558 woedde

bovendien een pestepidemie in de kasselrij Kortrijk. Ook Waregem bleef niet gespaard.

Hoeveel slachtoffers er exact te betreuren vielen, is onmogelijk te achterhalen.

Na de crisisjaren van 1556-1558, kan gewag gemaakt worden van een tijdelijk demografisch

evenwicht. Deze stabiliteit hield echter niet lang stand. Het jaar 1566 kondigde ingrijpende

veranderingen aan. Misoogsten en graanspeculaties die samenvielen met

godsdienstrevoltes en jarenlange troepenbewegingen, hadden een significante invloed op

het bevolkingscijfer. Gedurende een periode van veertig jaar viel de bevolking ten prooi aan

ondragelijk leed en schrijnend pauperisme. De periode 1565-1609 luidde een halve eeuw in

van defaitisme, onzekerheid en absolute armoede. Tussen 1572 en 1601 daalde de

Waregemse bevolking van 1.800 naar 1.275 individuen. Dit betekende een verlies van één

derde van de normale populatie57.

1.4.2.3 De bevolking in de 17de eeuw

Tijdens de eerste helft van de 17de eeuw herstelde de bevolking zich langzaam van de crisis

die zich op het einde van de 16de eeuw voordeed. Binnen de rurale sector viel een

geleidelijke heropleving te onderkennen met het tweede kwart van de 17de eeuw als absoluut

hoogtepunt58. De bevolking werd zo in de mogelijkheid gesteld om een natuurlijk accres te

realiseren. Daarenboven ontwikkelden zich in Waregem vanaf de 17de eeuw

handelsactiviteiten. Deze resulteerden in 1635 in de aanvraag van een marktoctrooi om de

toen bestaande 'zwarte markt' te legaliseren. Dit voorstel stuitte op heel wat weerstand van

Kortrijk, die zijn positie bedreigd zag en in Waregem een economische concurrent

onderkende. Uiteindelijk werd het voorstel geweigerd.

De positieve economische evolutie wordt bevestigd door zowel de communicantencijfers als

het toenemend aantal buitenpoorters die te Kortrijk werden ingeschreven59. Voor Waregem

waren dat in 1577, 259 individuen, in 1581, 243 en in 1582, 177 personen. In 1583 daalde

het aantal tot 86, in 1584 tot 77 om in 1585 een absoluut dieptepunt te bereiken met slechts

56 Het bevolkingscijfer in 1557 was 2.040, terwijl dit in 1558 is teruggelopen tot 1.230. 57 R. Castelain, Het leven op het platteland tussen Kortrijk en Oudenaarde (16-18de eeuw),

Oudenaarde, Sanderus, 1983, p. 21. 58 C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers,

1981, p. 23. 59 Voor de communicantencijfers zie bijlage 4.

Page 45: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 44

69 ingeschreven buitenpoorters. Het jaar 1587 kende een lichte heropleving met 84

buitenpoorters en in het jaar 1601 werd de kaap van de 100 overschreden. In 1609 liep het

aantal op tot 122 en het jaar 1621 kende 173 buitenpoorters60. Niettegenstaande de

schommelingen die nog steeds in het bevolkingsverloop kunnen geconstateerd worden,

mogen we stellen dat er zich een algemene positieve trend aftekende61. De algemene

bevolkingscijfers bevestigen dit vermoeden. Waregem telde in 1601, 1.275 inwoners, in 1620

was dit aantal opgelopen tot 1.407. Tegen 1629 waren er reeds 1.725 inwoners in de

gemeente aanwezig. Tegen 1644 telde Waregem 1.977 individuen.

De oorlogen en de inherent daaraan gekoppelde verhoging van de fiscale druk

ondergroeven de ontwikkelingskansen die zich in de eerste helft van de 17de eeuw

aanboden. Het gevolg was een jarenlange economische impasse62. De 2de helft van de 17de

eeuw werd gekenmerkt door een demografische stagnatie. De Waregemse bevolking werd

gereduceerd van 1.977 inwoners in 1644, naar 1.800 burgers in 1651. Ook het aantal

communicanten illustreert de negatieve evolutie. In Waregem daalde het aantal

communicanten tussen 1644 en 1651 van 1.180 naar 1.075. Deze cijfers zijn gelijk aan een

afname van ongeveer 20%.

Men gaat er vanuit dat er vanaf 1650 een einde kwam aan de relatieve herstelperiode en dit

zowel op politiek, economisch als demografisch vlak. De Franse aanspraak op Vlaanderen

resulteerde in de 'Devolutieoorlog'. In 1667 viel Lodewijk XIV Vlaanderen binnen, gevolgd

door een impressionant leger. De burgerbevolking tussen Kortrijk en Oudenaarde werd

opnieuw het slachtoffer van de drukkende contributies, de opeisingen en de ontberingen. In

1666 telde Waregem nog 2.177 burgers. In 1672 was dit aantal gedaald tot 2.090.

De jaren negentig van de 17de eeuw werden gedomineerd door een crisisperiode. Veel meer

dan de periodes 1647-1652 of 1667-1668 leefde de bevolking onder de moeilijkste

omstandigheden. Het aantal communicanten liep tussen 1687 en 1698 met ongeveer 20,6%

terug63. Aan de afname van het aantal buitenpoorters kan de crisis eveneens gemeten

worden. In 1693 bezaten 103 Waregemnaars het poorterschap in Kortrijk, in 1694 zelfs 109.

Hun aantal viel terug tot 100 in 1695, 95 in 1696 en 87 in 169964. Op het einde van de 17de

eeuw had Waregem zelfs minder inwoners dan halfweg de 16de eeuw. Dit was een

60 M. Delmotte, De evolutie van de Waregemse bevolking tussen 1440 en 1698, in: 2de jaarboek van

de Geschied- en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1974, p. 143.

61 R. Castelain, Het leven op het platteland tussen Kortrijk en Oudenaarde (16-18de eeuw), Oudenaarde, Sanderus, 1983, p. 22.

62 C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers, 1981, p. 23.

63 Van 1.350 in 1687 naar 1.073 in 1698. 64 M. Delmotte, Op. Cit., p. 162.

Page 46: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 45

rechtstreeks gevolg van de hoge mortaliteit, de lage conceptiecijfers en het tijdelijk uitstel van

geplande huwelijken. Een aanzienlijk deel van de bevolkingsaanwas die sinds het begin van

de 17de eeuw was gerealiseerd, ging verloren. Op basis van de communicantencijfers zijn we

geneigd de achteruitgang tussen de 20 en de 30% te ramen65.

Algemeen kan worden gesteld dat de bevolking zich op het einde van de 17de eeuw

demografisch nauwelijks had hersteld van de periodieke letsels die haar door de pest, de

troepeninvasies en de algemene armoede werden toegebracht66. E. Le Roy Ladurie stelde

dat men in de 16de eeuw voor Frankrijk niet kan spreken van een groeiperiode, maar eerder

van een recuperatieperiode. Hetzelfde geldt voor Vlaanderen in de 17de eeuw. Men kan dan

ook vermoeden dat men weinig goud zag schitteren in de zogenaamde ‘Gouden Eeuw’. R.

Muchembled waagde het zelfs te spreken van een ‘IJzeren Eeuw’. Dit omwille van de

verscherping van de belastingen, de honger en de voedselschaarste veroorzaakt door de

vele oorlogen, maar ook ten gevolge van de scherpe repressie en de ideologische

beïnvloeding van de ‘kleine man’ zowel door de kerkelijke als seculiere instellingen67.

1.4.2.4 De bevolking in de 18de eeuw

Waar de 17de eeuw werd gedomineerd door een stagnatie van de bevolking, tekende zich in

de 18de eeuw een divergerend patroon af. Een snelle bevolkingsaangroei werd nu

gerealiseerd. De plattelandsvlucht kenmerkend voor de voorgaande eeuwen, verdween

volledig. Het platteland werd nu geconfronteerd met een overbevolking. De oorzaken waren

van uitlopende aard. De productie van een innovatief gewas, de aardappel, was de

voornaamste verklaring voor de significante toename van het bevolkingsaantal. Dit

knolgewas bleek een adequaat middel tegen de chronische hongersnoden die de bevolking

in de vorige eeuwen zo dikwijls hadden getroffen. Een grotere opbrengst resulteerde in een

grotere kans om meer mensen in leven te houden. Een andere economische innovatie werd

gegenereerd door de toenemende industrialisering. De ontwikkeling van alternatieve,

industriële activiteiten onder de vorm van huisnijverheid, bleek essentieel voor het overleven

van de bevolking. Het waren voornamelijk de arbeidsintensieve activiteiten waarbij de nadruk

lag op het verwerken van inheemse grondstoffen zoals vlas die heel wat succes kenden.

Doorheen de 18de eeuw zal de secundaire sector aan belang winnen zodat sommige regio’s

65 M. Delmotte, De evolutie van de Waregemse bevolking tussen 1440 en 1698, in: 2de jaarboek van

de Geschied- en heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 1974, p. 165.

66 R. Castelain, Het leven op het platteland tussen Kortrijk en Oudenaarde (16-18de eeuw), Oudenaarde, Sanderus, 1983, p. 24-25.

67 R. Castelain, Op. Cit., p. 26.

Page 47: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 46

zich tot geïndustrialiseerde agglomeraties ontwikkelden68. Deze positieve bevolkingsevolutie

impliceert echter niet dat de bevolking eenzijdig toenam. Vooruitgang en regressie, ups en

downs wisselden elkaar af en zorgden ervoor dat ook deze eeuw werd gekenmerkt door

eindeloze cyclische bewegingen.

De laatste crisisjaren doen zich voor in de periode 1708 tot 1710. In 1708 telde Waregem

opnieuw 2.043 inwoners. In 1709 kreeg de plattelandsbevolking voor het laatst af te rekenen

met een onmenselijk strenge winter. In tegenstelling tot andere landsdelen kwam in de

‘Gaverstreke’ naar alle waarschijnlijk geen pest voor. Echte indicaties die op een epidemie

wijzen, zijn niet aanwezig. In de jaren 1702 tot 1711 werd de bevolking gereduceerd met

ongeveer 4%. De absolute bevolkingscijfers voor deze jaren bedragen respectievelijk 2.050

en 2.013. Na 1709 nam de definitieve bevolkingsgroei een start. Pas in 1726 hebben we

echter opnieuw bevolkingscijfers ter onzer beschikking. Waregem zou dan 1.517 inwoners

tellen. De correctheid van deze meting dient in vraag te worden gesteld. Terwijl er in 1713

nog 2.083 inwoners geteld werden, zou dit ongeveer een decennium later met meer dan

37% gereduceerd zijn. Indien dit cijfer de werkelijkheid inderdaad representeert, is er

nergens een afdoende verklaring te vinden voor de scherpe daling.

Vanaf de tweede helft van de 18de eeuw nam de demografische groei buitensporige

proporties aan. De stabiliteit werd nog versterkt door de algemene economische conjunctuur

die vanaf 1745 gevoelig verbeterde. De afwezigheid van vreemde troepen (na 1745), het

uitblijven van bacteriële ziekten en het slechts sporadisch voorkomen van hongersnoden zijn

wezenlijke elementen die aan de historicus de idee ontlokt dat de echte ‘Gouden Eeuw’ in

Vlaanderen pas honderd jaar later werd gerealiseerd69. De historici, demografen en

sociologen hebben zich meermaals de vraag gesteld welke factoren verantwoordelijk waren

voor deze spectaculaire groei. In de voorgaande eeuwen was het technisch vrijwel

onmogelijk gebleken de landbouwproductiviteit in beslissende mate te verhogen. Bovendien

kon men met de toen beschikbare middelen en teelten slechts een gering aantal mensen

voeden. De verklaring moet dan ook bij de aardappel gezocht worden. De opbrengst van dit

gewas lag 10 keer hoger dan de opbrengst van graan. Niettegenstaande de voedingswaarde

5 keer lager was, resulteerde dit uiteindelijk in een dubbele winst. Bovendien verdween de

pest definitief in 1720. Waarom kenden de andere bacteriële en virale aandoeningen zoals

tyfus, longoedemen, difterie, dysenterie en pokken een verminderde activiteit? De betere

scholing van het medisch personeel en de toegenomen kennis van deze ziekten zijn

nauwelijks een verklaring daar men voor de komst van Pasteur toch geen raad wist met 68 C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers,

1981, p. 23. 69 R. Castelain, Op. Cit., p. 217.

Page 48: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 47

bacteriële ziekten. Misschien kan een antwoord gevonden worden in een meer gevarieerde

en rijke voeding in tegenstelling tot de voorgaande eeuwen. Er is echter naast de invoering

van de aardappel en het verdwijnen van grootschalige epidemieën nog een derde factor die

in overweging moet worden genomen. Ook de bevolking van Frankrijk, waar de aardappel

nog niet was geïntroduceerd, kende een aangroei van ongeveer 40%. De Fransen bleven in

hun natie en hadden meer moeilijkheden op internationaal vlak, zodat hun aandacht van het

kleine Vlaanderen werd afgeleid. Vlaanderen bleef vanaf 1745 gespaard van jarenlange

troepenbewegingen, van ‘fourragies’ aan het leger, van opeisingen van het vee,

vertrappeling van de oogst en afpersing. Acute hongersnood maakte plaats voor enkele

voorbijgaande tekorten die makkelijk overwonnen konden worden.

Samenvattend mogen we stellen dat men vanaf 1750 voor het eerst met succes de

constante factoren en de fluctuerende elementen van de maatschappij kon laten divergeren

zonder dat er zich demografische storingen voordeden. Door de invoering van de aardappel

werden duizenden mensen in leven gehouden die in vroegere eeuwen vroegtijdig zouden

gestorven zijn. In 1765 telde Waregem 3.655 inwoners. Niettegenstaande deze positieve

ontwikkeling, tekende zich een nieuw spanningsveld af rond 1770-1780. De industrialisatie

van het platteland had zijn maximale capaciteit bereikt. Dit zorgde ervoor dat een nieuwe

groei niet mogelijk was en de levensstandaard werd aangetast. Toen daarenboven de

supplementaire inkomsten uit de linnenindustrie door de toegenomen buitenlandse

concurrentie of door de komst van goedkope substitutieproducten afnamen, werd de situatie

al vlug zorgwekkend70. Het toenemend uitstel van de huwelijken, de stijging van het aantal

marginalen en een toename van de onwettige geboorten vormen hiervan indicaties71. Een

echte weerslag heeft dit echter niet op de absolute bevolkingscijfers. In 1784 waren er reeds

4.500 inwoners, in 1787 liep het aantal terug tot 4.143. Een verklaring voor deze afname

vinden we in het uitbreken van een tyfusepidemie in het jaar 1785. De ziekte had in de

gemeente hard toegeslagen. Hiervan zijn de sterftecijfers voor deze periode het bewijs. In

1785 stierven 138 mensen, wat extreem hoog is voor een klein gebied als Waregem72.

De bevolking herstelt zich echter snel en in 1796 werden opnieuw 4.850 burgers geteld. In

vergelijking met 1698 is de bevolking periode verdrievoudigd73. De 18de eeuw wordt

afgesloten met een bevolkingscijfer van 4.850.

70 C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis van het Vlaamse volk, Beveren, Orbis en Orion uitgevers,

1981, p. 24. 71 R. Castelain, Op. Cit., p. 59. 72 In 1780 bedroeg het aantal overlijdens nog 86, daarna zou dit oplopen tot in 1784 met 123

overlijdens. De piek wordt bereikt in 1785 met zoals vermeld 138 doden. De ziekte heeft dan zijn hoogtepunt bereikt en dit manifesteert zich ook in het aantal overlijdens. Deze lopen terug naar 114 in 1786 en zijn in het jaar 1787 reeds genormaliseerd tot 94.

73 Gemeente Waregem, Dossier:titel van stad, Waregem, 1998, p. 7-8.

Page 49: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 48

1.4.2.5 De bevolking in de 19de –20ste eeuw74

Jaartal Bevolking Overzicht van de groei

Procentuele groei

1805 5.014 100 -

1815 5.564 111 1.12%

1825 6.092 121 0.94%

1835 6.345 127 0.42%

1846 7.003 140 1.04%

1856 6.839 136 -0.02%

1866 7.116 142 0.41%

1877 7.085 141 -0.01%

1890 7.528 150 0.63%

1900 7.912 158 0.51%

1910 9.080 181 1.48%

1920 9.089 181 0.09%

1930 10.167 203 1.19%

1947 13.024 260 2.81% Tabel 1: Synthese van de bevolkingsevolutie van Waregem voor de 19de en de 20ste eeuw Zoals uit tabel 1 blijkt, vatte Waregem de 19de eeuw aan met een inwonersaantal van 4.743.

Dit is in vergelijking met het einde van de 18de eeuw een lichte daling, die echter zo goed als

verwaarloosbaar is. Tijdens de eerste helft van de 18de eeuw blijft de bevolking relatief

stabiel. In 1806 wordt de kaap van 5.000 burgers gerond. De economische evolutie in de

19de eeuw wordt dan ook gekenmerkt door een geleidelijke overgang van een

landbouweconomie naar een industriële economie. Bovendien werd het landbouwareaal van

de gemeente Waregem door het rooien van de talrijk aanwezige bossen uitgebreid. De

Waregemse keuterboer-wever kon voorlopig de spreekwoordelijke touwtjes aan elkaar

knopen75.

Vanaf 1815 ging het met de Vlaamse linnennijverheid niet goed. Deze bleek niet langer

lucratief en concurrentieel. De Engelsen die na de continentale blokkade hun gerealiseerde

74 Daar de bevolkingsevolutie in deze eeuwen uitgebreid wordt behandeld in Hoofdstuk 3:

Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode, zal hier eerder een summier overzicht worden gegeven.

75 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem 1815-1850, in: 29ste jaarboek van de Geschied-en heemkundige kring: de Gaverstreke, Drukkerij Delmulle, 2001, p. 296.

Page 50: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 49

stocks niet langer kwijtraakten, overspoelden de markt met goedkope stoffen die ze dankzij

de mechanisering goedkoop konden produceren. Vlaanderen bleef te lang vasthouden aan

de traditionele werkmethodes en zag zijn positie tanen. Niettegenstaande deze

moeilijkheden zwaar op de bevolking drukten, werd dit niet onmiddellijk vertaald in het

bevolkingscijfer. De gegevens blijven relatief stabiel en kennen zelfs een kleine aangroei. In

1815 bedroeg het bevolkingscijfer 5.564, in 1825 was dit opgelopen tot 6.092.

Het jaar 1840 kan beschouwd worden als een keerpunt. Het Vlaamse land werd

geconfronteerd met een massale en allesomvattende crisis. De textielsector die van

levensbelang was voor het functioneren van het Waregemse platteland kende zijn ergste

crisis ooit. Deze impasse werd veroorzaakt door een combinatie van factoren. Ten eerste

werden zware invoerrechten gehandhaafd in het buitenland en voornamelijk in Frankrijk die

onze belangrijkste afzetmarkt vormde. Ten tweede moet ook de nieuwe en

gemechaniseerde katoennijverheid die zich over heel Europa verspreidde als verklaring in

overweging worden genomen. Bovendien werd Vlaanderen geconfronteerd met het verlies

van de Spaanse afzetgebieden. Ook de Spaanse kolonies gingen in de periode 1825-1829

als afzetgebied verloren. Het was echter het verlies van de Franse afzetmarkt zelf die

Vlaanderen de grootste klap toebracht76.

Deze crisisjaren vertaalden zich ontegensprekelijk in de bevolkingsevolutie. In 1843 was de

Waregemse gemeente verantwoordelijk voor 7.400 zielen, in 1845 daalde dit cijfer tot 7.122

om in 1846 nog verder af te nemen tot 7.003. In 1848 waren er nog 6.986 inwoners, in 1849

loopt het bevolkingscijfer terug tot 6.686. Meteen stond de hele ‘Gaverstreke’ op de

vooravond van een dramatische bevolkingsrecessie. Zoals we hebben geschetst, viel het

aantal inwoners terug van ongeveer 7.400 in 1843 tot 6.986 in 1848 en bereikte een

dieptepunt in 1851 met 6.728 burgers. Niet enkel de economische recessie is

verantwoordelijk voor deze terugval, ook de zich steeds herhalende epidemieën en de

exodus naar Frankrijk waren determinerende factoren.

Na de enorme crisis van 1840, die zowel de textielindustrie als de landbouw trof en het

wegebben van de voornaamste epidemieën, waaronder tyfus en cholera, zien we de

bevolking in belangrijke mate toenemen. De allerlaatste cholera-epidemie doet zich voor in

1891-1892.

In de periode 1900-1910 zien we het bevolkingscijfer toenemen van respectievelijk 7.853 tot

9.080. In één decennium is dit een aangroei van 1.227 personen of 15%. Nooit eerder in de

geschiedenis van Waregem werden dergelijke groeicijfers gerealiseerd. De demografische

transitie die zich reeds vroeger inzette, komt nu heel duidelijk tot uiting. 76 L. Schepens, Op. Cit., p. 21.

Page 51: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 1: 'Arm Waregem' 50

De oorlogsjaren misten hun invloed op de bevolkingsevolutie niet. Hier bemerken we een

significante achteruitgang. Waar de bevolking in 1917 nog 9.506 bedroeg, is deze in 1918

nog 9.302 en in 1920 maar 9.089. Een absoluut dieptepunt voor deze tijden werd

gerealiseerd in 1921, waar de bevolking terugliep tot 9.003 inwoners. Vanaf 1922 wordt het

herstel ingezet. In 1929 bereikt het Waregemse inwonersaantal de kaap van de 10.000. Nu

gaat het enkel nog in stijgende lijn. Een decennium later worden er al 12.000 zielen geteld. In

1980 heeft Waregem al 20.000 inwoners. We mogen naar alle waarschijnlijkheid aannemen

dat het inwonersaantal de komende decennia zal blijven stijgen.

Page 52: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 51

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal

2.1 Inleiding

De kwaliteit van een historisch onderzoek wordt in grote mate bepaald door het beschikbare

onderzoeksmateriaal en de materiële staat waarin dit zich bevindt. Deze vaststelling is ook

van toepassing op mijn onderzoek. De bronnen zijn van cruciaal belang bij het welslagen van

de geformuleerde doelstellingen. Het is noodzakelijk te werken met correcte gegevens en de

relevante informatie adequaat en efficiënt aan te wenden en te analyseren. Bronnen die in

eerste instantie uiterst geschikt lijken, kunnen bij nader onderzoek compleet irrelevante

gegevens bevatten die geen enkele bijdrage tot het onderzoek leveren. Een kritische

ingesteldheid aangaande het bronnenmateriaal is dan ook onontbeerlijk. In dit hoofdstuk

zullen de meest relevante bronnen kritisch worden besproken.

2.2 Kwantitatieve bronnen

2.2.1 Burgerlijke Stand

2.2.1.1 Algemeen

De registers van de burgerlijke stand en meer bepaald de overlijdensakten zijn de

belangrijkste bronnen voor dit onderzoek. Zij vormen vooreerst de basis van de

vooropgestelde mortaliteitsstudie. De steekproeven, die uiteindelijk tot het opstellen van een

sociale differentiatie voor Waregem in de periode 1850-1950 leiden, zijn eveneens

gebaseerd op deze registers. Vanuit deze doelstellingen is het dan ook van uiterst belang

om de burgerlijke stand aan een nauwkeurige analyse te onderwerpen.

In België werd de burgerlijke stand, op Frans bevel, geïntroduceerd in 1796. Het effectief in

werking treden varieerde van gemeente tot gemeente. Het nieuw systeem met bertrekking

tot de optekening van geboorten, overlijdens en huwelijken door ambtenaren, luidde het

officiële einde in van de parochieregisters die eeuwenlang door de lokale parochiepriesters

werden bijgehouden. De invoering van de burgerlijke stand had niet louter tot doel deze

bevoegdheid aan het kerkelijk gezag te onttrekken en zo het kerkelijk monopolie te

doorbreken. De Fransen streefden in eerste instantie een betere organisatie na, daar de

parochieregisters voor sommige gemeenten heel wat hiaten vertoonden. In de aanvangsfase

doet zich, niettegenstaande de inspanningen van de administratoren, een aanzienlijke

onderregistratie voor. Als voornaamste oorzaak kan het wantrouwen van de bevolking

Page 53: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 52

tegenover de Franse overheid aangestipt worden. Deze vreesde immers dat de informatie

door de Franse overheid voor fiscale doeleinden misbruikt zou worden77.

Bij het doornemen van de burgerlijke stand voor Waregem betreffende deze beginperiode,

zijn geen significante onregelmatigheden terug te vinden. Een vergelijking met de 'illegaal'

bijgehouden parochieregisters bevestigt deze vaststelling78. De gedwongen overgang van

parochieregisters naar burgerlijke stand is in Waregem uiterst efficiënt verlopen. Fouten

kunnen evenwel nooit volledig worden uitgesloten. Om problemen te vermijden, heb ik mijn

onderzoeksperiode dan ook later gesitueerd. Deze beslissing werd nog versterkt door het feit

dat de ambtenaren in dienst van de gemeente Waregem, vóór 1830 talrijke waardevolle

documenten onder het voorwendsel van plaatsgebrek hebben vernietigd. Dit bemoeilijkt het

onderzoek op determinerende wijze, waardoor de kans op relevante resultaten sterk wordt

gereduceerd. Nadat mijn onderzoeksperiode was afgebakend, bleek dat ook thesisstudenten

in vorige academiejaren voor deze afbakening hadden geopteerd. Dit was ondermeer het

geval voor J. Backs, die zich heeft toegespitst op een sociale studie van Gent tijdens de 2de

helft van de 19de–1ste helft van de 20ste eeuw en L. Van Haecke, die een gelijkaardige studie

voor Brugge heeft opgesteld79. Ten einde een comparatief onderzoek mogelijk te maken,

was het aangewezen de data van Backs en Van Haecke te respecteren.

J. Backs en L. Van Haecke hebben hun eerste steekproef laten samenvallen met het jaar

1846. In eerste instantie was het hun opzet om het jaar 1880 als referentiepunt te nemen en

hier hun sociale studie te laten aanvangen. J. Backs ging uit van de veronderstelling dat

omtrent dat jaar de eerste vermeldingen aangaande de beroepsactiviteiten van de

overledenen in de akten werden opgenomen. Uit zijn onderzoek bleek echter dat dergelijke

informatie voor Gent al vanaf 1830 ter beschikking was. Het leek hem toen beter om de

steekproef tien jaar vroeger te plaatsen, in het jaar 1870 dus. Het jaar 1910 werd zijn

volgende referentiepunt. Deze keuze kon op diverse manier verantwoord worden. Een

vergelijking met de voorgaande en latere jaren toonde aan dat 1910 een relatief normaal jaar

was wat de mortaliteit betrof. De Eerste Wereldoorlog wordt op deze manier vermeden, maar

77 I Devos, C Vandenbroeke, Historische demografie van de Middeleeuwen en de Nieuwe Tijden, in: J.

Art, M. Boone (red.), Inleiding tot de lokale geschiedenis van de 12de tot de 18de eeuw, Gent, 2004, p. 182-183.

78 De parochieregisters werden nog enkele jaren bijgehouden. Het aantal akten opgenomen in de parochieregisters loopt parallel met deze van de burgerlijke stand. Voor het jaar 1797 is er een verschil van twee, dit is echter zo klein dat het in het totaal verwaarloosbaar is.

79 J. Backs, Mortaliteitsonderzoek van Gent tijdens 2de helft 19de –1ste helft 20ste eeuw. Opmaak van een sociale analyse voor de dood, Gent, universiteit Gent (uitgegeven licentiaatsverhandeling), 2000, p. 334. en Van Haecke (L.), Bruges la morte: differentieel mortaliteitsonderzoek voor de stad Brugge (2de helft van de 19de – 1ste helft van de 20ste eeuw), onuitgegeven licentiaatsverhandeling, Ugent, Gent, 2004, 316p

Page 54: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 53

ook de wet op de pensioenen, zodat ook oudere mensen in vele gevallen een

beroepsvermelding kregen. Dit impliceerde dat de groep personen zonder

beroepsvermelding tot een minimum werd gereduceerd. Tenslotte is er voor 1910 een

volkstelling voor handen, wat het een stuk eenvoudiger maakt om een sterftetabel op te

maken. Ook de keuze voor het jaar 1846 heeft alles te maken met de volkstelling die er toen

plaatsvond80.L. Van Haecke koos omwille van allerlei redenen niet voor 1870 maar voor

1880.

Voor de jaren 1846 en 1910 beperkte Backs zich tot het tellen van één jaar, voor 1870

analyseerde hij drie jaren met name 1869, 1870 en 1871. Deze verandering van

werkmethode is te wijten aan de omvang van dit werk en de tijd dat het opslorpt. De telling

van het jaar 1870 omvatte niet minder dan 12.447 mensen. Het was onmogelijk nog zo een

telling door te voeren, daar de eerste meer dan twee maanden in beslag had genomen.

Tenslotte ging het in 1910 nog om 3.099 mensen en in 1846 om 3.554 individuen81.

Wat Waregem betreft, gaat het om een beduidend minder aantal individuen. De omvang van

de steekproef is in vergelijking met Backs sterk gereduceerd. Vandaar dat het is

aangewezen om telkens de steekproef uit te breiden tot drie jaar voor elk gekozen

referentiejaar. Ik houd mij dan ook aan de vooropgestelde jaren 1846, 1870 en 1910 om

deze steekproeven uit te voeren. Bovendien neem ik het jaar 1880 ook op om een

vergelijking met Brugge op dit vlak mogelijk te maken. Op deze manier wordt de steekproef

uitermate representatief.

2.2.1.2 Steekproef 1845-184782

In deze eerste steekproef is er nergens sprake van duidelijke fouten toe te schrijven aan de

ambtenaar van de burgerlijke stand. De akten zijn exact genummerd. Nergens zijn er

dubbele tellingen of hiaten aanwezig. Dit is van groot belang daar de gegevens verder in

deze studie op deze vaststellingen zijn gebaseerd. Er kan derhalve gewag gemaakt worden

van een grote mate van betrouwbaarheid. Wat de overlijdens betreft, gaat het hier voor de

periode 1845-1847 om 677 individuen.

In de registers werden eveneens de akten bijgehouden van de inwoners van Waregem die

buiten de gemeente het leven lieten. De akten die de gemeente bereikten, werden vooraan

in het register bewaard. Deze werden echter niet in de algemene nummering opgenomen,

zodat er een correctie dient uitgevoerd te worden op het officiële sterftecijfer. Voor de

80 J. Backs, Op. Cit., p. 16. 81 J. Backs, Op. Cit., p. 7. 82 Stadhuis Waregem, Dienst: Burgerlijke stand, overlijdens, 1845-1847.

Page 55: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 54

periode 1845-1847 gaat het in totaal om 16 akten die in rekening moeten genomen

worden83.

Indicaties van de beroepskwalificaties van de overledenen zijn al in de akten terug te vinden.

Deze zijn echter niet altijd van hoogstaande kwaliteit. Een aanzienlijk deel van de

overledenen krijgt de vermelding 'zonder beroep'. Een belangrijke opmerking hierbij is dat

ook de akten van de overleden kinderen de vermelding 'zonder beroep' meekregen.

2.2.1.3 Steekproef 1869-187184

De steekproef voor de periode 1869-1871 levert ook nu geen noemenswaardige problemen

op. De akten worden nog steeds zorgvuldig bijgehouden en ook de nummering vertoont niet

onmiddellijk decisieve afwijkingen. In totaal handelt het hier om een 536-tal akten.

Opmerkelijk is dat er voor deze steekproef geen ‘buitenlandse’akten zijn teruggevonden. In

tegenstelling tot de bevindingen van J. Backs is er voor Waregem geen sterkte stijging van

het sterftecijfer voor het jaar 1871 te melden85. Waar dit in 1870 nog 173 was in dit in 1871

licht toegenomen tot 184 overlijdens. Van een spectaculaire stijging is dan ook geen sprake.

De beroepsvermeldingen die in de eerdere steekproef beperkt bleven tot: 'zonder beroep',

werkman/vrouw of landbouwer(ster) vertonen geen verder specificiteit. Dit is eerder

verwonderlijk omdat ik verwachtte dat men al gedetailleerder de beroepsactiviteiten zou

vermelden.

2.2.1.4 Steekproef 1909-191186

We zouden kunnen veronderstellen dat hoe verder we in onze onderzoeksperiode vorderen,

hoe adequater de registratie bij de dienst van de burgerlijke stand was. Dit is voor Waregem

slechts gedeeltelijk het geval. De akten werden naar analogie met de voorgaande

steekproeven op een efficiënte en degelijke wijze bijgehouden. 471 overlijdens werden in

totaal genoteerd. De correctie die eerder werd toegelicht, dient ook hier te worden

doorgevoerd. 19 extra akten werden aan het gemeentebestuur overhandigd.

De beroepsvermeldingen blijven ook nu eerder vaag. Een significant detail vinden we echter

terug wanneer we het register van 1911 analyseren. De beroepsactiviteit van de overledene 83 In het jaar 1845 waren er 7 extra akten, in 1846 5 en in 1847 telde ik 4 extra overlijdensakten. 84 Stadhuis Waregem, Dienst: Burgerlijke stand, overlijdens, 1869-1871. 85 J. Backs, Mortaliteitsonderzoek van Gent tijdens 2de helft 19de –1ste helft 20ste eeuw. Opmaak van

een sociale analyse voor de dood, Gent, universiteit Gent (uitgegeven licentiaatsverhandeling), 2000, p. 18.

86 Stadhuis Waregem, Dienst: Burgerlijke stand, overlijdens, 1909-1911.

Page 56: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 55

wordt slechts sporadisch in de akte opgenomen. Deze manier van werken staat in schril

contrast met de voorgaande steekproeven waar men zelfs de kinderen de activiteit: 'zonder

beroep' toekende. Dit moet mee in overweging worden genomen wanneer we een sociale

differentiatie opstellen.

2.2.2 Geaggregeerde gegevens uit de burgerlijke stand

2.2.2.1 Algemeen: ‘mouvement de la population et de l’ état civile’

De bron: ‘mouvement de la population et de l’ état civile’ is van groot belang voor deze

demografische analyse. De ‘mouvement’ werd gerealiseerd op basis van de burgerlijke stand

en vormt samen met deze burgerlijke stand de primaire bron voor dit onderzoek. Vanaf 1886

geeft de ‘mouvement’ een uitgebreid overzicht betreffende het aantal overlijdens per leeftijd

en per geslacht, indicaties omtrent de doodsoorzaken en doodgeborenen, maar ook

maandfluctuaties voor overlijdens en geboorten behoren tot de inhoud. De ‘mouvement de la

population et de l’ état civile’ bevindt zich momenteel in het Algemeen Rijksarchief, gevestigd

te Beveren. Na een verblijf op het NIS, is ze naar het rijksarchief overbracht (A.R.A). Daar

wordt alles momenteel geïnventariseerd en geïndexeerd.

Een negatief punt echter is dat men pas vanaf 1886 een aanvang heeft genomen met het

verzamelen van statistisch materiaal. Betreffende de voorgaande periode (voor 1886) is wel

informatie voor handen, maar deze gaat nooit verder terug dan het jaar 1878. Bovendien zijn

deze gegevens zo minimaal, wanordelijk en in een abominabele materiële staat, dat het niet

de moeite loont deze van dichtbij te bekijken. De oorlogsjaren 1914-1918 vormen een lacune

in deze waardevolle bron. Dit is een tegenslag omdat op deze manier de gevolgen van de

Eerste Wereldoorlog en de Spaanse Griep niet optimaal onderzocht kunnen worden. Voor de

jaren gedomineerd door de Tweede Wereldoorlog, zijn wel statistische gegevens

beschikbaar.

2.2.2.2 Doodsoorzaken87

Het achterhalen van de doodsoorzaak van de overledene is geen eenvoudige opdracht. De

registratie van de doodsoorzaken liet in de voorgaande eeuwen heel vaak te wensen over en

is derhalve een uitermate problematische materie. Altijd worden we met dezelfde problemen

geconfronteerd. Ofwel zijn de indicaties te vaag en te onvolledig, ofwel is het bijna

onmogelijk te achterhalen hoe men de doodsoorzaak heeft vastgesteld.

Daarnaast zijn er pas vanaf 1886 duidelijke vermeldingen van doodsoorzaken terug te

vinden in de statistieken. Het jaar 1923 vormt een uitzondering. Voor dit jaar is in vergelijking

met de andere jaren een heel uitgebreide analyse van de doodsoorzaken terug te vinden. 87 A.R.A., Mouvement de la population et de l’état civile, Causes de décès de la Flandre Occidentale-

Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918).

Page 57: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 56

2.2.3 Volkstellingen

In België werd de eerste algemene volkstelling geordonneerd in het jaar 1846. Deze werd

gerealiseerd op basis van de feitelijke bevolking en niet aan de hand van de wettelijke

bevolking. De eerste echte poging om een algemeen inzicht in de totale bevolking te

verwerven, dateert echter al van 1784. Op dat moment stonden de Nederlanden nog onder

Oostenrijks gezag. De Oostenrijkse poging werd door de Franse overheid nagevolgd. Het is

onder hun impuls dat de volkstelling in het jaar VI, of 1796 plaatsvond. Van cruciaal belang is

ook de telling van 1814-1815, waar onder andere de beroepskwalificaties, de leeftijd en de

gezinsstructuren werden genoteerd88

Het raadplegen van de volkstellingen voor Waregem bleek echter onverwachte problemen

op te leveren. De archivaris verzekerde mij dat deze in het stadsarchief ter beschikking

werden gesteld aan de publiek. Na onderzoek bleek het hier echter niet om volkstellingen te

handelen, maar om bevolkingsregisters. De volkstellingen betreffende Waregem moesten

zich derhalve op een andere locatie bevinden. Een andere optie was dat deze verloren zijn

gegaan. Dit is echter moeilijk te geloven daar Jozef Vanthuyne, de voormalig

gemeentesecretaris, deze heeft aangewend om zelf tot een demografisch vergelijkende

studie te komen. Wel beschikt het archief nog over de originele gezinsfiches en de

bevolkingregisters. De volkstellingen werden niet teruggevonden. We kunnen dus

veronderstellen dat deze verloren zijn gegaan.

2.2.4 Bevolkingsregisters

Bij gebrek aan volkstellingen diende ik een alternatief te zoeken om het onderzoek toch

terdege te kunnen uitvoeren. De analyse van de leeftijdsstructuur van de bevolking die een

wezenlijk onderdeel van deze scriptie uitmaakt, omdat ze een dieper inzicht verschaft in de

onderliggende demografische structuren, zorgde ervoor dat enkel de bevolkingsregisters een

oplossing boden.

Een Frans decreet van 19-22 juli 1791 voorzag in de oprichting van een permanente

bevolkingsdienst. Daarbij dienden twee zaken tot stand gebracht te worden: een staat van de

bevolking met naam, voornamen, geboorteplaats, en –datum, beroep, e.a, en de registratie

van de wijzigingen die de gemeentelijke bevolking onderging ten gevolge van de natuurlijke

en migratorische beweging. Er moest derhalve een onderscheid gemaakt worden tussen de

nominatieve lijsten (statische doorsnede) enerzijds en de bevolkingsregisters (dynamische

88 E. Vanhaute, bevolking, arbeid en inkomen, in: J. Art, E. Vanhaute (red.), Inleiding tot de lokale

geschiedenis van de 19de tot de 20ste eeuw, Gent, 2003, p. 128.

Page 58: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 57

beweging) anderzijds. Deze registers werden en worden nog steeds door de stadsdienst

bijgehouden. Vanaf 1847 werden ze verplicht. Gent had hierin een voortrekkersrol. Al heel

vroeg realiseerde zij de opstelling van de staten van de bevolking en de bevolkingsregisters

die de wijzigen noteerden89.

Voor mijn onderzoek bleek deze bron uiterst geschikt. De jaren, nodig voor deze scriptie

waren zorgvuldig bijgehouden zodat een vlotte verwerking mogelijk werd. Van 1846 tot 1947

werden de 10-jaarlijkse bevolkingsregisters handmatig geteld.

2.3 Kwalitatieve bronnen

Naast de kwantitatieve bronnen, die de kern uitmaken van dit onderzoek, mogen we ook de

kwalitatieve bronnen niet uit het oog verliezen. Deze kunnen een belangrijke bijdrage tot dit

onderzoek leveren. Hieronder resulteren onder meer de handgeschreven geschiedenissen

van Waregem. Deze zijn de verdienste van enkele burgers die zich aan de geschiedenis van

de gemeente interesseerden. Deze hebben zelf een onderzoek opgestart en hun

bevindingen neergeschreven.

• Dewaele J, Geschiedenis van Waregem

Dit werk bevat in hoofdzaak gegevens betreffende de recente geschiedenis van de stad.

In het kader van dit onderzoek is deze informatie niet echt relevant.

• Geeraert, M, Monografie over Waregem

Deze monografie is een handgeschreven werk van de hand van M. Geeraert. Ook hier

kan niet echt informatie worden uit gedistilleerd die een bijdrage zou kunnen leveren tot

deze studie.

• Maes E.H., De geschiedenis van Waregem

Eerwaarde Maes beschrijft in deze geschiedenis in hoofdzaak de ontwikkeling van de

Waregemse markt en de evolutie die het kerkgebouw doorheen de eeuwen heeft

ondergaan. Enige sociaal-economische of politieke bespiegelingen werden hier buiten

beschouwing gelaten.

• Vanthuyne J, Waregem: vergelijkende demografie: 1831-1947-1954-1961-1974.

Jozef Vanthuyne had in zijn functie van gemeentesecretaris een uitgesproken interesse

voor het demografisch gebied. Vanuit deze interesse heeft hij diverse vergelijkende

89E. Vanhaute, Op. Cit., p. 136-137.

Page 59: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 58

demografische studies opgesteld. Hierbij beperkte hij zich niet louter tot het grondgebied

van Waregem. Ook de deelgemeenten (Desselgem, Beveren-Leie en Sint-Eloois-Vijve)

en de omringende gemeenten (onder andere Avelgem, Ooigem, Deerlijk, Zulte,…)

profiteerden van zijn demografisch werk. Zijn studies zijn gebaseerd op de gegevens van

het N.I.S. en de 10-jaarlijkse volkstellingen.

• Vanthuyne J, Waregem: vergelijkende demografie: 1831-1982

Deze studie is volledig naar analogie met deze uitgevoerd voor de jaren 1947-1954-1961

en 1974. Vanthuyne maakte gebruik van zowel dezelfde methodologie als hetzelfde

bronnenmateriaal.

Daarnaast zijn er diverse documenten terug te vinden in het stadsarchief van Waregem die

met betrekking tot mijn onderzoek relevante informatie bevatten.

• Verslagen in verband met de gezondheidscommissie: 1910-1969

Deze gezondheidscommissie werd opgericht om de leefomstandigheden in Waregem op

determinerende wijze te verbeteren. Haar voornaamste prioriteit bestond erin om de

inwoners aangaande de algemene hygiëne zoveel als mogelijk te sensibiliseren. Later

hield deze commissie zich ook bezig met het voorkomen en bestrijden van besmettelijke

ziekten.

• Register van de besmettelijke ziekten: 1940-1952

Dit is een register dat door de gemeentelijke ambtenaren zorgvuldig werd bijgehouden.

Om zicht te krijgen op de evolutie en de verspreiding van de circulerende besmettelijke

ziekten, werden alle slachtoffers hierin geregistreerd. De meest uiteenlopende ziekten

krijgen hier een vermelding waaronder roodvonk en difterie. Dat dit een zaak van

algemeen belang was, blijkt uit de hoeveelheid informatie die deze bron ons schenkt. Bij

elk slachtoffer werd de geboortedatum genoteerd evenals de eventuele beroepsactiviteit.

Wanneer de ziekte iemand fataal werd, werd ook de datum van overlijden opgenomen.

• Verslagen in verband met de ontsmetting: 1909-1957

In deze periode kreeg Waregem op regelmatige basis af te rekenen met opstoten van

TBC. Om de ziekte zo adequaat mogelijk te bestrijden, werden de huizen van de

slachtoffers door de gemeente ontsmet en gereinigd. In deze verslagen bevinden zich de

aanvragen tot ontsmetting.

• Drinkwateranalyse: 1893-1974

Page 60: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal 59

In het kader van de bevordering van de algemene hygiënische toestand in Waregem,

werden op regelmatige tijdstippen drinkwateranalyses uitgevoerd. Deze analyses werden

als referentiepunt gebruikt voor de geleverde inspanningen.

Page 61: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 60

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode

3.1 Inleiding

In de voorgaande hoofdstukken werden zowel de keuze van mijn onderzoeksgebied

gemotiveerd als de bronnen kwantitatief als kwalitatief geëvalueerd. Het vooropgestelde

mortaliteitsonderzoek kan echter onmogelijk als een losstaand en onafhankelijk gegeven

binnen de demografie worden gezien. Daarnaast beïnvloeden ook de nataliteit en de

mortaliteit, elk afzonderlijk en door hun onderlinge wisselwerking het bevolkingsverloop en

de bevolkingsomvang. Vanuit dit perspectief is het mijn opzet om de loop van de bevolking

voor de stad Waregem doorheen de 19de en de 20ste eeuw te schetsen en te analyseren. Het

is belangrijk een referentiekader op te stellen waar later de specifieke

mortaliteitsontwikkelingen aan gekoppeld zullen worden. Niettegenstaande het feit dat de

beschikbaarheid van het bevolkingscijfer teruggaat tot de 14de eeuw, met name tot het jaar

1347, lijkt het mij in het kader van de opgestelde probleemstelling niet opportuun om deze

gegevens in dit hoofdstuk op te nemen90.

Na het eerste pure beschrijvende gedeelte van het bevolkingsverloop, worden in het tweede

deel van dit hoofdstuk de gegevens betreffende de leeftijdsstructuur verwerkt91. Diverse

parameters worden hiervoor aangewend. Zowel de Pressat-index, de last der passieven, de

seniliteitsindex, als de vervangingsindex leggen elk afzonderlijk de klemtoon op een ander

onderdeel van de bevolkingsstructuur. De combinatie van zowel de grafische als

mathematische informatie zorgt ervoor dat een diepgaande analyse tot de mogelijkheden

behoort. Op het einde van dit hoofdstuk wordt de verhouding van de mannelijke ten opzichte

van de vrouwelijke bevolking van naderbij bekeken.

3.2 Loop van de bevolking

De jaarlijkse evolutie van de Waregemse bevolking wordt gereconstrueerd op basis van twee

bronnen: de loop der bevolking, gebaseerd op de volkstellingen en teruggevonden in het

standaardwerk van S. Vrielinck92 en de gegevens die ter beschikking werden gesteld door de

stad zelf93. De volkstellingen gingen volledig verloren. Voor de reconstructie van het

bevolkingscijfer vormde dit niet onmiddellijk een obstakel. Voor het berekenen van de

90 Voor het volledige overzicht zie hoofdstuk 1: ‘Arm Waregem’. 91 Zie bijlage 4 92 S. Vrielinck, De territoriale indeling van België, 1795-1963, Leuven, Universitaire pers, 2000. 93 Deze gegevens werden aangewend voor de andere jaren dan de tellingsjaren die door het NIS

werden bijgehouden.

Page 62: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 61

synthesemeters en de levensverwachting zijn leeftijdsstructuren echter onontbeerlijk. Om dit

probleem te ondervangen heb ik gebruik gemaakt van de bevolkingsregisters, omdat ook de

jaarverslagen van de gemeente Waregem niet teruggevonden werden. Alle gegevens,

noodzakelijk voor mijn onderzoek in de vooropgestelde periode, werden handmatig geteld.

Op basis van de tellingen van de bevolkingsregisters heb ik leeftijdsstructuren opgesteld. Het

spreekt voor zich dat hierbij een zekere foutmarge in acht moet worden genomen. Bovendien

zorgt deze werkwijze voor een lichte afwijking in vergelijking met de methodologie die door J.

Backs in zijn studie voor Gent en door L. Van Haecke voor Brugge werden gehanteerd en

die ik in mijn onderzoek als vergelijking gebruik. Beiden baseerden zich op de beschikbare

volkstellingen.

Het overzicht van de bevolking start met de vroegste gegevens van de 19de eeuw en eindigt

bij het jaar 1947. Deze afbakening is vanuit mijn probleemstelling het best verdedigbaar en

gaat een overvloed aan cijfermateriaal tegen94. Zowel figuur 2 als 3 tonen aan dat Waregem

doorheen de 19de en de 20ste eeuw een algemene bevolkingstoename kende. Enkel

gedurende de periode 1846-1856 is er een daling van het inwonersaantal aantoonbaar (zie

figuur 2). Vanaf de eeuwwisseling is er een spectaculaire toename merkbaar (geïllustreerd in

figuur 3) die zich doorheen de 20ste eeuw blijft manifesteren. De bloei van de textielindustrie

kan hiervoor als voornaamste verklaring worden aangeduid. Het bevolkingsverloop is

eveneens een indicator voor de sociaal-economische omstandigheden. Ook vandaag blijft de

bevolking nog steeds aangroeien95.

94 Het volledige overzicht van de bevolkingsevolutie is terug te vinden in hoofdstuk 1: ‘Arm

Vlaanderen’. 95 Bij de bevolkingsevolutie na 1977 werd de abstractie gemaakt tussen Waregem enerzijds en de

deelgemeenten anderzijds, zodat er geen sprake is van een vertekend beeld.

Page 63: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 62

3.2.1 De bevolking in de 19de eeuw

4000

5000

6000

7000

8000

9000

1800 1810 1820 1830 1840 1850 1860 1870 1880 1890 1900

Figuur 2: Bevolkingsevolutie voor Waregem doorheen de 19de eeuw

Waregem vatte de 19de eeuw aan met een inwonersaantal van 4.743. Dit is in vergelijking

met het einde van de 18de eeuw een lichte daling die echter zo goed als verwaarloosbaar is.

In 1806 wordt de kaap van de 5.000 burgers bereikt. Op economisch gebied kan er tijdens

de 19de eeuw gewag gemaakt worden van een geleidelijke overgang van een typische

landbouweconomie naar een in hoofdzaak geïndustrialiseerde economie. De

subsistentielandbouw96 raakte in verval en ook de huisnijverheid kende een sterke terugval97.

3.2.1.1. Het Ancien Regime

Vlaanderen en zeker de plattelandsstreken waartoe ook Waregem behoorde, waren

doorheen de 19de eeuw overwegend landbouwgebieden98. De lucratieve vlasverwerking

zorgde op het einde van de 18de eeuw en in het begin van de 19de eeuw voor een

werkgelegenheid van bijna 100%. Textiel is altijd een belangrijke component geweest in de

geschiedenis van de ‘Gaverstreek’. De huisweefnijverheid was in de winterperiode een zaak

van het hele gezin. Het vlas werd door de mannen tot lijnwaad geweven en de vrouwen

sponnen het garen99. Ongeveer 90% van de bevolking vond een hoofd- of aanvullend

inkomen in de textielsector. De familiale bedrijvigheid bleef beperkt tot het weven van 2 à 3

96 Met subsistentielandbouw verwijzen we naar de rurale exploitatievorm waar de landbouw net

voldoende opbrengt om in het levensonderhoud van het landbouwersgezin te voorzien. 97 C. Vandenbroeke, Sociale geschiedenis …, Beveren, Orbis en Orion uitgevers,1981, p. 24. 98 Op het einde van de 18de eeuw werkt ongeveer 80% van de bevolking in de Zuidelijke Nederlanden

bestendig of in overwegende mate in de agrarische sector. Deze evolutie zet zich verder doorheen de 19de eeuw. Toen woonde in Vlaanderen ongeveer 75% van de totale bevolking op het platteland.

99 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855) in: 29ste jaarboek van de Geschied en –heemkundige kring: De Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle,2001, p. 295.

Page 64: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 63

stukken grof lijnwaad per jaar, het zij voor eigen gebruik, hetzij voor het betalen van de

belastingen100. Op deze manier werd in Waregem het proto-industrieel tijdperk ingeluid dat in

de jaren 80 van de 19de eeuw zou uitmonden in een meer gemechaniseerde

fabrieksnijverheid.

Het beeld dat hier voor Waregem werd geschetst, gaat op voor de gehele binnen-Vlaamse

economie. Een ruralisatiegolf was het onvermijdelijke gevolg. In 1690 woonde 13.6% van de

hele bevolking van West- en Oost-Vlaanderen in Brugge en Gent. In 1770 is dit percentage

afgenomen tot 7.6%101. Het demografisch belang van de steden neemt hierdoor sterk af. Dit

kan geïllustreerd worden aan de hand van Waregem. De bevolking kende een

verdrievoudiging tussen 1698 en 1796 van 1.660 inwoners naar 4.713 mensen102. De

arbeidsparticipatie in de linnennijverheid bereikte in België in de eerste decennia van de 19de

eeuw een hoogtepunt met meer dan 300.000 werknemers103. Door enkele kleine innovaties

in de agrarische sector slaagde men er in Waregem in het stijgend aantal inwoners te

voeden, zodat een massale migratie naar de steden niet noodzakelijk was. Dit agrarisch

surplus bereikte men onder meer door de invoering van de aardappelteelt en nieuwe

zaaizaadverhoudingen die een grotere opbrengst genereerden104. De aardappel vormde een

alternatief bij een eventuele mislukking van de tarwe- en roggeoogst. Het landbouwareaal in

Waregem werd vergroot door het rooien van de talrijk aanwezige bossen. Tegelijk werden de

familiale bedrijven meer en meer versnipperd nu het tijdperk van de grote gezinnen in

Waregem in aantocht was105. Niettegenstaande deze ‘vernieuwingen’ kende de landbouw tot

het einde van de 19de eeuw slechts een beperkte groeidynamiek106. In Waregem leverde dat

echter geen problemen op. De weefactiviteit zorgde in elk gezin voor een aanvullend

inkomen.

In 1815 kwam de Vlaamse linnen- en vlasnijverheid in een crisis terecht. Deze bleek niet

langer lucratief noch concurrentieel. Vanaf 1810 werd de linnennijverheid vervangen door de

stedelijke katoennijverheid. De lonen van de Waregemse spinsters en wevers maakten een 100 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 295. 101 P. Deprez en C. Vandenbroeke, Population Growth and distribution and Urbanisation in Belgium

during the Demographic Revolution, in. R. Lawton en R. Lee, Urban Population Development in Western Europe from the Late-Eighteenth to the Early-Twentieth Century, Liverpool, Liverpool University Press, 1989, p. 225.

102 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 296. 103 E. Vanhaute, Economische en sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden, Academia Press,

gent, academiejaar 2004-2005, p. 92. 104 C. Vandenbroeke, Economische groei,…,Gent, Vrije cursus, academiejaar 2002-2003, p. 83. 105 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 296. 106 C. Vandenbroeke, Economische groei …,Gent, Vrije cursus, academiejaar 2002-2003, p. 88.

Volgens de berekeningen van J. Gadisseur kende de Belgische agrarische sector in de periode 1849-1910 een gemiddelde jaarlijkse groei van 0.59%. Voor Frankrijk lag dit percentage iets hoger en bereikte het een niveau van 0.90%.

Page 65: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 64

vrije val107. In 1815 verdiende een Waregemse wever ongeveer 47 centiem, in 1831 was dit

nog amper 30 centiem. De spinsters zagen in deze tijdspanne hun loon afnemen met 60%:

van 30 naar 12 centiemen108. Dat de situatie niet goed was, wordt ook door de gegevens van

het Bureel van Weldadigheid bewezen. Het aantal disgenoten nam toe van 930 in 1833 tot

947 in 1834 en 1.139 in 1835109.

De Vlaamse vlasverwerking kon niet op tegen de Engelse gemechaniseerde productiecentra

die na de continentale blokkade hun stocks niet langer kwijtraakten en de markt

overspoelden met goedkope stoffen. Daarenboven werd in 1801 in Gent een

gemechaniseerde katoenspinnerij opgestart die meteen de aanzet gaf tot een massale

mechanisatiegolf. Deze centra waren veel arbeidsproductiever dan de thuisarbeiders. De

voedselprijzen namen toe en de lonen daalden. Niettegenstaande de economische

moeilijkheden zwaar op de bevolking drukten, bleef het bevolkingscijfer in Waregem relatief

stabiel. Er werd zelfs een kleine aangroei gerealiseerd. In 1814 bedroeg het bevolkingscijfer

5.564, in 1826 was dit reeds opgelopen tot 6.092. Ook in een stedelijk gebied als Brugge

merken we een bevolkingsstijging van 31.702 mensen in 1814 naar 35.054 in 1824110. Dat is

een groei van 0.99%.

Waregem Gent Brugge 1815 1.12% 1.12% 0.07% 1825 0.94% 0.99% 1.06% 1835 0.42% 2.67% 1.25% 1846 1.04% 1.78% 1.19% 1856 -0.02% 0.58% 0.17% 1866 0.41% 0.59% -0.12% 1877 -0.01% 1.00% -0.40% 1890 0.63% 1.32% 0.63% 1900 0.51% 0.76% 0.81% 1910 1.48% 0.40% 0.31% 1920 0.09% 0.04% -0.08% 1930 1.19% 0.02% -0.31% 1947 2.81% -0.01% 0.16%

Tabel 2: Jaarlijkse groeipercentages van de bevolking voor Waregem, Gent en Brugge.

107Subsidie aan de werklozen in de katoennijverheid: S.A.W. 711.5. 108M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 297. 109M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 297. 110L. Van Haecke, Op. Cit., 316p.

Page 66: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 65

3.2.1.2. De periode 1830-1850

Het jaar 1840 kan beschouwd worden als een keerpunt in de geschiedenis van Waregem.

Het Vlaamse land en bijgevolg ook Waregem werd geconfronteerd met een algemene crisis.

Een rapport, opgesteld door de Waregemse gemeentelijke overheid voor het jaar 1840

vertelt ons dat lijnwaadweven, normaal één van de meest winstgevende activiteiten,

waardeloos is geworden111. Het dagloon van de vlasspinsters bedroeg nog amper 0.04 tot

0.12 frank. Dit is nauwelijks voldoende om in het levensonderhoud te voorzien112. De

textielsector die van levensbelang was voor het functioneren van het Waregemse platteland,

kende zijn zwaarste moeilijkheden ooit. De traditionele vlasspinnerij en linnenweverij stortten

volledig in. Deze zware crisis werd veroorzaakt door een combinatie van factoren. Vooreerst

werden zware invoerrechten gehandhaafd in Frankrijk die onze belangrijkste afzetmarkt

vormde. Verder moet ook de nieuwe en gemechaniseerde katoennijverheid die zich over

heel Europa verspreidde als verklarende factor aangehaald worden. Grosso moddo kwam

het neer op de combinatie van een bevoorradingscrisis, samen met een crisis in de oude

huisnijverheid en een crisis in de rurale overlevingsstructuren113. Overleven was bijna

onmogelijk geworden en heel wat mensen, aangetrokken door de werkgelegenheid in de

stad, verlieten het platteland114. Er was sprake van een ware ‘exode rural’. Het aandeel

emigranten ten opzichte van de migranten bedroeg in Waregem op dat ogenblik 2/1. Zowel

pull als pushfactoren hadden hierin hun aandeel: de ineenstorting van de

substitutielandbouw als de gecreëerde werkgelegenheid in de steden. Heel wat mensen

zochten een beter bestaan in de verstedelijkte gebieden die eveneens administratieve centra

waren. Voor de Waregemse bevolking werd Frankrijk het beloofde land115. Op dat ogenblik

maakte de textielsector haar ergste crisis in haar geschiedenis mee. De overheid kon niet

passief toekijken. Er werd een krediet verleend van 30.000 frank met de bedoeling de

werkgelegenheid van de spinsters en wevers tijdens de winterperiode te stimuleren. De

provincie West – Vlaanderen doneerde een bijdrage van 10.000 frank en zette de

gemeentebesturen onder druk om plaatselijke linnencomités te installeren om alles in goede

banen te leiden116. Het linnencomité leverde in Waregem uitstekend werk. In 1843 kocht het

12.880 kg ruw of groen vlas aan en verschafte op deze manier tijdelijke werkgelegenheid

aan niet minder dan 423 Waregemse gezinshoofden117. Niettegenstaande deze positieve

ontwikkeling vertrokken heel wat mensen naar meer stedelijke omgevingen.

111 Subsidies voor de werklozen in de katoennijverheid: S.A.W. 711.5. 112 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 298. 113 E. Vanhaute, Economische en sociale geschiedenis van de Nieuwste Tijden, Academia Press,

gent, academiejaar 2004-2005, p. 93. 114 In 1857 zijn dat er volgens de gegevens van het N.I.S. 103. 115 Men vestigde zich voornamelijk in Rijsel, Tourcoing en Roubaix. 116 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 298. 117 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 298.

Page 67: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 66

De wisselwerking die zich voordoet tussen het platteland en de stad betreffende de migratie,

kan worden geïllustreerd aan de hand van de cijfers van J. Backs voor Gent en L. Van

Haecke voor Brugge. Waar beiden een ware bevolkingsexplosie waarnamen in de periode

1830-1850, van respectievelijk 0.58% in Gent en 0.17% in Brugge (zie tabel 2), tekent zich

een tegengestelde beweging af in de stad Waregem, die tot de rurale gebieden kan

gerekend worden118. Waregem telde in 1835 6.345 inwoners, in 1845 waren dit er nog 7.003,

maar een decennia later waren er nog 6.839, wat een afname is van 0.02% (zie tabel 2).

Toch moet deze plattelandsvlucht enigszins genuanceerd worden. Velen volgden de

logische redenering dat migratie hen een betere levensstandaard konden bezorgen. Dit was

echter in vele gevallen een illusie. De toenmalige steden konden de massale migratiestroom

niet aan. Een uitstekend voorbeeld hiervan vormt Gent. Tussen 1800 en 1846 verdubbelde

de bevolking, de economische groei stond echter niet in verhouding. De stad bestond in de

onmogelijkheid om alle immigranten te werk te stellen. Uiteindelijk was er maar

werkgelegenheid voor een 10.000- tal mensen. De combinatie van zowel een extreme

bevolkingsgroei, de beperkte werkgelegenheid en de gebrekkige huisvesting resulteerde in

erbarmelijke leefomstandigheden119.

Niet enkel de crisis in de huisnijverheid kan als oorzaak van de plattelandsvlucht worden

aangeduid. Door tal van misoogsten ontstond er hongersnood in Waregem. In de nacht van

21 juni 1845 werd ruim 90% van de aardappeloogst door een onbekende plaag vernietigd

waardoor de toestand nog schrijnender werd. Deze ‘patattenplaag’ zorgde ervoor dat de

knollen verrotten in de grond en het loof verdorde. De graanoogst was tot mislukken

gedoemd. In plaats van de gebruikelijke 18 hl bracht de rogge in Waregem nog amper 7 hl

per ha op120. De plaag beperkte zich niet enkel tot West-Vlaanderen, maar verspreidde zich

over het hele land. Het bleek om de phytopthora infestans te gaan, een type schimmel die de

bladeren en vervolgens de knollen aantast en de plant doet afsterven. Daar het een

nagenoeg onbekende plant was, verstreek er heel wat tijd vooraleer men de werkelijke

oorzaak had gedetecteerd en dus een adequaat middel vond om de ziekte te bestrijden121. In

1845-1846 was men er in het algemeen van overtuigd dat de oorzaak van de plaag te vinden

was in atmosferische omstandigheden: ‘les premiers jours du mois de juillet ont été marqués

par de fortes schaleurs, suivies de nuits froides, et même glaciales et par d’abondantes

pluies; la plante surexcitée dans sa végétation par une constante humidité n’a pu résister à

ces brusques changements de la température’122. Achteraf bleek deze veronderstelling

118 J. Backs, Op. Cit., p. 48. 119 J. Backs, Op. Cit., p. 51. 120 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 299. 121 L. Schepens, Op. Cit., p. 37. 122 L. Schepens, Op. Cit., p. 38.

Page 68: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 67

foutief. De prijzen verdrievoudigden, de uitbetaling van de werknemers werd gestaakt en het

vlas was van een inferieure kwaliteit. De minister van Binnenlandse zaken vroeg in zijn

omzendbrief van 23.01.1844 te waken over de kwaliteit van de etenswaren en er op toe te

zien dat er op de marktdagen voldoende levensmiddelen te koop werden aangeboden123.

Het ging echter van kwaad naar erger. In een gemeenteraadsverslag van 25.11.1845 in

Waregem wordt uitdrukkelijk gerefereerd aan de mislukking van de aardappeloogst en op

23.12.1846 aan het verlies van de helft van de aardappelen en de rogge: ‘de enige spijs van

de armen’124. De moeilijkheden met de aardappeloogst bleven aanhouden tot 1854: ‘een

briefje is dezer dagen te Waereghem gehangen geworden aen eenen boom, behelsende

bedreigingen tegen eenige koopman in granen’125. De crisis uitte zich onvermijdelijk in de

cijfers die door het Bureel van Weldadigheid werden bijgehouden. Bij de opmaak van de

begroting hield de Waregemse gemeente rekening met 920 behoeftigen. In werkelijkheid

waren het er veel meer. Niet minder dan 3.670 personen of de helft van de bevolking deed

een beroep op het Bureel. Een piek werd bereikt in 1846 met 3.951 armen. Dit komt overeen

met 55.5% van de totale Waregemse bevolking126. Daarna begon een relatief herstel.

De crisisjaren vertaalden zich in de bevolkingscijfers. De ‘Gaverstreke’ stond op de

vooravond van een bevolkingsrecessie. Figuur 2 toont dat de gemeente in 1843

verantwoordelijk was voor 7.400 zielen, in 1845 echter daalde dit cijfer tot 7.122 om in 1846

nog verder terug te lopen tot 7.003. Dit is een afname van 400 inwoners. In 1848 waren er

nog 6.765 inwoners, in 1849 daalt het bevolkingscijfer tot 6.723 (zie figuur 2). Niet enkel de

economische recessie is verantwoordelijk voor deze terugval, ook de zich steeds herhalende

epidemieën en de exodus naar Frankrijk waren determinerende factoren127. In 1847 en 1848

kreeg Waregem af te rekenen met een tyfusepidemie. In Waregem waren het hoofdzakelijk

de werklozen en disgenoten die het slachtoffer werden128. 1849 werd dan weer het jaar van

de cholera, die heel wat slachtoffers onder de inwoners van Waregem maakte. In de

briefwisseling zijn sporen van dit drama terug te vinden129. De pokken waren ook periodiek

een gesel voor de gemeente. De sterfte- en geboortecijfers bevestigen deze trend. In

hoofdstuk 4 komt dit uitgebreid aan bod.

123 S. A. W. Schade aan de landbouwgewassen, 58.23. 124 S.A.W. Schade aan de landbouwgewassen, 58.23. 125 S.A.W. Schade aan de landbouwgewassen, 58.23. 126 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 315. 127 De Waregemse bevolking vestigde zich hoofdzakelijk in Tourcoing, Rijsel en Roubaix. 128 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 301. 129 Zo is er ondermeer het verhaal van de Gentse handelaar Martens. Deze is ziek geworden in een

Wargemse herberg in de nacht van 14 op 15.06.1849. Met succes kreeg hij de eerste zorgen toegediend door de Waregemse geneesheren Van den Broeck en De Vos. S.A.W., brief 25-06-1849, 205.1 nr 1119.

Page 69: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 68

Het jaar 1849 zorgde evenwel voor verwarring. Op de lijsten die door de gemeente ter

beschikking zijn gesteld, is voor het jaar 1849 een bevolkingscijfer van 9.686 genoteerd.

Deze piek past evenwel niet in de socio-econmische realiteit van die periode. Door de crisis

was een toename van de bevolking zo goed als onmogelijk. Een andere bron gaf evenwel

een cijfer van 6.723130. Dit gegeven leek beter bij de toenmalige omstandigheden aan te

sluiten. In figuur 2 werd dan ook voor dit tweede cijfer geopteerd omdat een bevolkingcijfer

van 9.686 te grote afwijkingen vertoont met het te verwachten evolutiepatroon.

Wanneer we de vergelijking met Gent en Brugge doorvoeren, zien we een sterke groei voor

Gent in de periode 1835-1850. Hier is er sprake van een echt versnellingsmoment. Tabel 2

geeft weer dat tussen 1835 en 1846 de bevolking met 2.67% toeneemt. In het volgende

decennium met 1.78%131. In Waregem kan geen gewag gemaakt worden van een dergelijke

positieve evolutie. Daar tekent een tegengestelde beweging zich af. Tussen 1846 en 1856

neemt de bevolking af met 0.02% (zie tabel 2). De neerwaartse economische spiraal die zich

toen liet gelden, verklaart deze tegenstrijdige ontwikkeling. In Brugge is een toename van de

bevolking te zien. In het decennium 1846 -1856 is er een stijging met 0.17% (zie tabel 2). In

het volgende decennium echter zien we een terugval van de bevolking met 0.12%

(zie tabel 2).

3.2.1.3. De periode 1850-1880

Na de crisis van 1840, brak in Waregem een periode van economisch herstel aan. De jaren

1850 tot 1873 kenmerkten zich door een versnelde industriële groei. De landbouw slaagde

erin zich te stabiliseren. Deze trend komt ook tot uiting in de bevolkingscijfers van Waregem

die zich vanaf 1846 herstellen. Een groei van 1.04% werd gerealiseerd (zie tabel 2). De

sterke bevolkingsgroei neemt daarna af. In 1856 is er zelfs sprake van een ware terugval van

de bevolking, dit in tegenspraak met de immigranten die zich in de stad vestigden132. Deze

daling is toe te schrijven aan het hoge sterftecijfer dat de stad op dat ogenblik kende133. De

migratiestroom bleek daarna af te nemen en de gerealiseerde bevolkingstoename kan

toegeschreven worden aan een natuurlijk accres. Een decennia later houden zowel de

immigratie als emigratie elkaar in evenwicht. Waar de gemeente in 1860, 7.000 inwoners

telde, was dit aantal in 1863 reeds opgelopen tot 7.265. In 1866 daalde dit cijfer tot 7.116.

Het uitbreken van een cholera-epidemie kan hier als de voornaamste oorzaak worden

130 Ministre de l’intérieur, Statistique de la Belg., Pop. Mouv, de l’ état civil pendant l’année 1849,

BXL. , 50. 131 J. Backs, Op. Cit., p. 48. 132 In 1856 vestigden zich 161 nieuwe burgers in de gemeente Waregem, terwijl er 104 mensen de

gemeente verlieten. 133 Het N.I.S geeft voor 1857 een totaal aantal overlijdens van 179. Dit ligt ongeveer 40% hoger dan

het gemiddelde.

Page 70: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 69

aangestipt. Niettegenstaande de moeilijke tijden die de Waregemse bevolking achter zich

had, vatten de arbeiders moed toen er in 1863 voor de eerste keer een stoomtuig werd

geïnstalleerd134. Het was de voorbode voor een nieuw tijdperk: het tijdperk van de

industrialisatie.

De periode 1850-1880 is voor Brugge minder gunstig. In de jaren 1866-1880 wordt een

afname van de bevolking vastgesteld van 0.12%135. In Gent daarentegen is er een groei van

1%136. Deze cijfers zijn terug te vinden in tabel 2.

3.2.1.4. De periode 1880-1900

De periode 1875-1900 werd in Waregem gekenmerkt door een bevolkingstoename. De

toenmalige economische situatie geldt niet als verklaring. Deze kan allerminst als gunstig

omschreven worden137. Een crisis in de primaire sector diende zich aan. Door de

ineenstorting van de graanprijzen ontstond een landbouwcrisis die tot een nieuwe afvloeiing

van arbeidskrachten leidde. Structurele hervormingen drongen zich op en het Belgisch

landbouwbedrijf bevond zich op een belangrijk keerpunt. Deze tewerkstellingsvorm verloor

definitief haar eerste plaats op de arbeidsmarkt en er vond een heroriëntatie plaats van de

in- en output. Bovendien werd het landbouwareaal niet langer opgesplitst, wat leidde tot

minder landbouwondernemingen138 en een sterk gereduceerde werkgelegenheid. Deze

vermelde veranderingen deden zich ook in Waregem voor. De familiale agrarische bedrijven

werden de normaliteit, daar waar voorheen enkel proto-industriële activiteiten als een

familieaangelegenheid werden beschouwd139. Deze structurele aanpassingen resulteerden in

een verhoogde werkloosheid. Tegelijk zorgde de tweede Industriële Revolutie voor het

ontstaan van nieuwe bedrijfstakken die op hun beurt werkgelegenheid creëerden. Waregem

bleef ondanks een minieme bevolkingsgroei geplaagd door een grote emigratie140.

Waregem kende, net zoals heel wat gebieden in de tweede helft van de 19de eeuw tal van

problemen. Niettegenstaande kan duidelijk gewag gemaakt worden van een industriële

opbloei binnen de gemeente. Deze was in hoofdzaak te danken aan de oprichting van een

134 S.A.W. brief 25.06.1863, 25.1 nr 219. 135 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 49. 136 J. Backs, Op. Cit.,p. 48. 137 M. Delmotte, De Gaverstreke in de ban van de Eerste Wereldoorlog, in: 30ste jaarboek van de

Geschied- en Heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2002, p. 148. 138 In Vlaanderen overheerste het kleinschalige landbouwbedrijf. Vier à vijf op de tien bedrijven waren

kleiner dan 1 ha, 80 à 85% was kleiner dan 5 ha. Het typebedrijf schommelde tussen de 1 en 2 ha. De structurele hervormingen zorgden echter voor een afname van de splitsingen. Daardoor ontstonden bedrijven die rendeerden en voldoende opbrengst genereerden.

139 C. Vandenbroeke, Economische groei …,Gent, Vrije cursus, academiejaar 2002-2003, p. 101. 140 In 1876 bedraagt deze 282, in 1880 306. Dit is het dubbele van het aantal immigranten.

Page 71: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 70

aantal grote industriële bedrijven in de stationsbuurt. De loodwitfabriek Decraene en de

textielfabriek Gernay-Delbecque werden de belangrijkste lokale werkgevers. Het verlies van

werkgelegenheid in de landbouw werd op deze manier efficiënt opgevangen141. Waregem

profileerde zich niet langer als een landbouwgemeente, maar als jonge industriegemeente.

Globaal waren er in de gemeente in 1856, 6.839 burgers en in 1857, 6.920.

Vanaf 1885 mogen we stellen dat de voornaamste epidemieën waaronder cholera en tyfus

tot het verleden behoorden. Dit resulteerde in een gestadige toename van de bevolking in de

'Gaverstreke'. In 1890 telde Waregem reeds 7.528 inwoners en tegen het einde van de 19de

eeuw werden er 7.855 zielen geteld.

De Breydelstad vertoont een gelijkaardig patroon. Voor de periode 1880-1900 kan een

significante stijging van de bevolking worden vastgesteld. Dit valt niet te verklaren vanuit het

migratiesaldo. De groei is bijgevolg te danken aan het natuurlijk accres. In twintig jaar tijd

nam de bevolking met ruim 7.000 individuen toe142. Dit komt overeen met een stijging van

16% (zie tabel 2). Voor Gent gelden de volgende cijfers: in 1880 werden er 131.431

individuen geteld, in 1900 160.030. Dit komt overeen met een stijging van 21%.(zie tabel 2).

3.2.1.5 Conclusie

Wanneer we de evolutie van de bevolkingscijfers in de 19de in ogenschouw nemen, is het

duidelijk dat deze in Waregem verschillende fasen kennen. Ondanks de talrijke economische

problemen blijft het bevolkingsaantal tot het midden van de 19de eeuw gestaag toenemen tot

een niveau van 7.000 inwoners en is er sprake van een eerste groeimoment. Het jaar 1840

geldt als een keerpunt. De bevolking ondergaat een lichte daling. Vanaf 1850 zet het herstel

zich in. Een groei van 0.41% wordt gerealiseerd en de bevolking stabiliseert zich opnieuw

rond de 7.000 inwoners. Rond 1875 zet zich een tweede groeifase in, die op figuur 2 wordt

geïllustreerd. Deze houdt aan tot 1890.

In Brugge kunnen eveneens verschillende fasen onderscheiden worden. Vanaf de Hollandse

Tijd tot aan het midden van de 19de eeuw neemt de bevolking toe. De daaropvolgende 25

jaar worden gekenmerkt door een licht dalende trend. Vanaf het einde van de 19de eeuw is er

opnieuw een bevolkingsstijging143. Gent kent vanaf het begin van de 19de eeuw een

bevolkingsaangroei. Deze bevolkingsaangroei kende twee versnellingsmomenten. In de

periode 1835-1850 en in de periode 1880-1900144.

141 J.Bogaert, S.Coorevits, Memorial Rain: Waregem 1914-1918, Waregem, 2002, p. 11. 142 In 1880 woonden 44.501 mensen in Brugge, in 1900 al 51.657. 143 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 49. 144 J. Backs, Op. Cit., p. 48.

Page 72: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 71

3.2.2 De bevolking in de 20ste eeuw

02000400060008000

1000012000140001600018000200002200024000

1900 1908 1916 1924 1932 1940 1948 1956 1964 1972 1980 1988 1996

Figuur 3: Bevolkingevolutie voor Waregem doorheen de 20ste eeuw.

Na de enorme crisis van 1840 die zowel de textielindustrie als de landbouw trof en het

wegebben van de voornaamste epidemieën, waaronder tyfus en cholera, zien we de

bevolking in Waregem in belangrijke mate toenemen. De allerlaatste cholera-epidemie doet

zich voor in de jaren 1891-1892.

De bevolking blijft tot aan de Eerste Wereldoorlog resoluut toenemen. In de periode 1900-

1910 kende de gemeente een ongeëvenaarde groei van 1.48%145. We zien het

bevolkingscijfer oplopen van respectievelijk 7.853 tot 9.080. In één decennium is er een

aangroei van niet minder dan 1.227 personen. De popularisering van het spoorwegennet en

de fiets zorgen ervoor dat mensen in de periferie kunnen wonen en tegelijk de combinatie

met een job in de stad tot de mogelijkheden behoort. De mobiele arbeider vervangt de

thuiswerkende boer. De noodzaak om naar de stad te verhuizen viel weg. Ondanks het feit

dat Waregem allerminst als een industriële leider kan beschouwd worden, ziet ze haar

industrieel aandeel in de regio als maar toenemen. In het begin van de 20ste eeuw kende ook

de vlasnijverheid een bliksemsnelle ontwikkeling. De periode 1905-1913 genereerde een

ongeziene groei. In 1905 telde de 'Leiestreek' 237 fabrieken, acht jaar later kunnen we al

spreken van een verdubbeling van dit aantal. Rond 1913 telde Waregem 4 vlasverwerkende

bedrijven146.

145 Zie hoofstuk 1:’Arm Vlaanderen’. 146 Het gaat hier om de bedrijven Dewaele, Vanthuyne, Goeminne en Delesie.

Page 73: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 72

Aan deze bevolkingsgroei kwam tijdelijk een einde met Wereldoorlog I. Waar de bevolking in

1917 nog 9.506 bedroeg, bereikte deze een absoluut dieptepunt in 1921 met nog slechts

9.003 inwoners. Vanaf 1922 wordt het herstel ingezet. Na het einde van de oorlog blijft de

bevolking resoluut toenemen. De enorme bloei van de vlasverwerkende bedrijven en de

textielbedrijven kunnen als voornaamste oorzaak beschouwd worden. De 4 textielbedrijven

die zich in de stationsbuurt vestigden, zorgden voor een werkgelegenheid van ongeveer

50%147. Waar Waregem als plattelandsstad in sommige perioden zijn bevolking nauwelijks

kon voeden, denken we hierbij maar aan 1840, treffen we nu een tegenovergesteld beeld

aan. De industriële ontwikkeling trekt heel wat arbeidskrachten van buiten de stad aan.

Vanaf het jaar 1923 stijgt het immigratiecijfer voor het eerst boven dat van de emigratie uit148.

De immigratie bereikte toen een niveau van 372, terwijl de emigratie 303 bedroeg. In 1929

bereikte het Waregemse inwonersaantal de kaap van de 10.000. Tot aan het einde van de

onderzoeksperiode is er sprake van een constante groei.

Hoe verliep de bevolkingsevolutie in de stedelijke gebieden zoals Gent en Brugge? Voor

Brugge kan de periode 1910-1930 als een crisisperiode bestempeld worden. Tijdens deze

decennia speelde de mobiliteit en de goedkope treinabonnementen, zoals voor Waregem

reeds aangehaald, een determinerende rol. Waar Brugge in 1910 nog 53.285 zielen telde,

was dit cijfer in 1930 teruggelopen tot 51.276. Dit is een daling van 3.8% (zie tabel 2). Dit is

te wijten aan het feit dat de plattelandsbevolking niet langer diende te immigreren om te

overleven.

Hoewel de invloed van deze evolutie veel minder geaccentueerd wordt in Gent mogen we

stellen dat de groei ook hier wordt vertraagd. In 1910 waren er 166.445 gedomicilieerden, in

1930, 170.358. Deze cijfers komen overeen met een afname van 2.4% (zie tabel 2).

Vanaf 1930 stagneert de bevolking in zowel Brugge als Gent. Het aantal burgers schommelt

dan respectievelijk rond de 52.000 en 170.000. Het is wachten op de jaren 1960 vooraleer

een nieuwe fase in de bevolkingsdaling zich aandient.

3.2.3 Migratie

Bij de bespreking van de bevolkingsevolutie werd al meermaals verwezen naar de invloed

van de migratie op de evolutie van de gemeente Waregem. Nu is het de bedoeling om mijn

voorgaande bevindingen dieper uit te werken en bepaalde markante gegevens te

onderschrijven en te benadrukken. De gegevens die ik ter beschikking heb, zijn afkomstig

van het N.I.S.. Ze vangen aan in het jaar 1857. Tot 1880 zijn de gegevens eerder

147 M. Delmotte, De Gaverstreke in de ban van de Eerste Wereldoorlog,…, p. 148. 148 Zie figuur 4.

Page 74: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 73

fragmentarisch, vanaf 1880 beschik ik over jaarlijkse cijfers. Wat de eerste helft van de 19de

eeuw betreft, kan ik mij enkel beroepen op hypotheses.

Figuur 4 laat duidelijk uitschijnen dat er 3 periodes in de migratie kunnen onderscheiden

worden. In de eerste fase tot 1876 is er sprake van een bijna onbestaande

migratiebeweging. In de tweede fase van 1877 tot 1923 kan er gewag gemaakt worden van

een permanent negatief migratiesaldo. De laatste fase van 1924 tot 1947 wordt dan weer

gekenmerkt door een overwegend positief migratiesaldo.

De economische toestand rond het midden van de 19de eeuw laat vermoeden dat er een

uitstroom van mensen heeft plaatsgevonden in Waregem. In de steden zal vermoedelijk een

tegengestelde beweging zichtbaar worden. Zo vermeldt de stedelijk overheid van Brugge dat

de bevolking in 1839 met 399 mensen toeneemt149.

Migratiesaldo 1857-1950

-300

-250

-200

-150

-100

-500

50

100

150

200

1857

1862

1867

1872

1877

1882

1887

1892

1897

1902

1907

1912

1917

1922

1927

1932

1937

1942

1947

jaartal

migratiesaldo

Figuur 4: Migratiesaldo 1857-1950

3.2.3.1. De periode 1857-1876

De eerste periode in onze grafiek, zie figuur 4, die loopt van 1857 tot 1876 verschaft ons niet

zoveel informatie. Het migratiesaldo schommelt rond de nulwaarde. Daaruit kunnen we

afleiden dat de bevolking eerder een stabiel verloop kende. De waarden blijven gedurende

de hele periode wel positief.

Wanneer de vergelijking met Brugge wordt doorgevoerd, wordt een ander beeld zichtbaar. 149 L. Vanhaecke, Op. Cit., p. 51.

Page 75: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 74

In de Breydelstad is in de periode 1864-1883 wel een uitstroom aan te duiden. Verklaringen

voor deze daling van de bevolking moeten gezocht worden in de angst die er bestond voor

de epidemische ziekten, waardoor heel wat mensen de stedelijke gebieden verlieten en het

failliet in de jaren 1874-1776 van de bank Dujardin en de aan de bank gelieerde bedrijven150.

De provinciehoofdstad bevond zich in een algemene malaise en verliest mede door de

economische crisis een deel van zijn bevolking. Een vergelijking met de Arteveldestad

behoort in dit onderdeel niet tot de mogelijkheden. J. Backs heeft in zijn studie dit onderdeel

niet uitgewerkt.

3.2.3.2. De periode 1876-1922

Vanaf 1876 worden we met een ander migratiepatroon geconfronteerd. Figuur 4 toont

duidelijk aan dat de periode 1876-1912 gekenmerkt wordt door een negatief migratiesaldo.

Elk jaar valt er een migratorische afname van de bevolking af te lezen. Het jaar 1891 kan

beschouwd worden als één van de belangrijkste migratiemomenten voor Waregem. Het

migratiesaldo bereikt in dat jaar een absoluut dieptepunt met een waarde van –193. Deze

negatieve migratiecijfers vertaalden zich in Waregem in een afname van de bevolking. Deze

blijft gehandhaafd tot 1922. Daarna is in Waregem een positief migratorisch effect

waarneembaar.

3.2.3.3. De periode 1923-1947

Vanaf 1923 wordt Waregem bijna overwegend geconfronteerd met een positief

migratiesaldo. Enkel tijdens de Tweede Wereldoorlog verlaten heel wat inwoners de

gemeente.

De evolutie beschreven voor Waregem staat in schril contrast met de bewegingen die zich in

de Breydelstad voordoen. Daar kunnen de jaren 1883-1897 bestempeld worden als een

positieve periode. De bevolking kent daar een significante toename met 0.81%151. Brugge

kreeg af te rekenen met een ware immigratiegolf152. In de eerste decennia van de 20ste eeuw

blijft de toename van de bevolking gelden. Deze wordt echter niet meer veroorzaakt door de

migratie. Deze wordt in het begin van de 20ste eeuw negatief153. De bevolkingstoename wordt

bijgevolg door een geboorteoverschot veroorzaakt.

150 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 53. 151 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 49. 152 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 54. 153 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 52.

Page 76: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 75

Migratiegegevens 1857-1950

0

100

200

300

400

500

600

700

800

1857 1884 1891 1898 1905 1912 1919 1926 1933 1940 1947

jaartal

waarden

inwijkingen

uitwijkingen

Figuur 5: Migratiegegevens 1857 - 1950

3.2.3.3. Vergelijking van de in-en uitwijking

Ook uit het niveau van de in- en uitwijkingscijfers kunnen een aantal zaken afgeleid worden.

Ten eerste is het mogelijk het algemeen niveau te bepalen. In 1857 handhaven beide

variabelen zich rond een waarde tussen de 100 en de 150. In de daaropvolgende jaren zijn

er gemiddeld 200 inwijkelingen en 250 uitwijkelingen. Het aandeel van de in- en

uitwijkelingen in de totale bevolking bedragen in de tweede helft van de 19de eeuw ongeveer

3%. In de loop van de 20ste eeuw evolueert dit naar 5%154.

Voor Waregem is het net zoals voor Brugge opvallend dat de immigratie en emigratie elkaar

op de voet blijven volgen. Deze vaststelling is bepalend voor het feit dat Waregem in de 19de

eeuw slechts een geringe groei doormaakt. Gent daarentegen kent in 1784 ongeveer 50.000

inwoners, daarna kent de stad een dermate grote groei dat het bevolkingsaantal in 1900 al

160.133 bedraagt.

Ter afronding is het nu mogelijk om de verschillende fasen in de ontwikkeling van de

bevolking te koppelen aan de migratie. Na de crisis van 1840 herstelt de bevolking van

Waregem zich grotendeels. Hoewel er in 1857 een duidelijke afname van de bevolking waar

154 Deze berekening is gebeurd op basis van de cijfers die de basis vormen van bovenstaande

grafieken.

Page 77: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 76

te nemen is, blijven de migratiecijfers stabiel. Een decennia later houden zowel immigratie

als emigratie elkaar in evenwicht.

De periode 1875-1900 werd gekenmerkt door een algemene bevolkingstoename.

Migratorisch echter is er een negatieve ontwikkeling. Heel wat mensen verlaten het

platteland om hun toevlucht te zoeken in de meer stedelijke gebieden. Tot aan het begin van

Wereldoorlog I blijft de bevolking toenemen. Daarna stellen we een terugval vast, waarbij de

migratiecijfers wel als verklaring kunnen dienen. Vanaf 1922 wordt het herstel ingezet. Het

aantal gedomicilieerden in de gemeente blijft toenemen, wat bevestigd wordt door het

migratiesaldo.

3.2.4 Conclusie

Het staat vast dat het bevolkingsverloop in Waregem niet eenzijdig verloopt, maar

verschillende fasen heeft gekend. Er waren twee groeifasen, van het begin van de19de

eeuw tot 1840 en van 1875 tot 1890, die werden onderbroken door een lichte daling van de

bevolking tussen 1840 en 1875. Voor mijn onderzoek is niet enkel het bevolkingsverloop van

belang. Ook een analyse van de opbouw van de bevolking of de bevolkingsstructuur is een

noodzakelijk gegeven.

Page 78: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 77

3.3 Leeftijdsstructuur

Het analyseren van de bevolkingsomvang is één van de diverse en uiteenlopende

mogelijkheden om het demografisch vakgebied te benaderen. Een diepteanalyse biedt dit

perspectief echter niet. Een meer gedetailleerde methode is in dit kader dan ook

aangewezen. Binnen de demografie zijn er enkele mathematische synthesemeters in voege

die ons toelaten deze diepteanalyse meer gedetailleerd uit te voeren. Daaronder vallen

onder meer de seniliteitsindex of ouderdomsindex, de afhankelijkheidsindex, de

vervangingsindex en de Pressat-index. Deze indicatoren laten ons toe om op een heel

eenvoudige wijze de leeftijdsstructuur van de bevolking te bestuderen.

3.3.1 Diverse synthesemeters

De 4 vermelde indexen of indicatoren steunen allen op éénzelfde principe. De bevolking

wordt onderverdeeld in 3 leeftijdscategorieën. De 0-14 jarigen, die als de jongeren worden

beschouwd, de 15-64 jarigen die als de actieven worden aangeduid en de 65+ die de

benaming van ouderen meekrijgen. Volledig absoluut is deze indeling echter niet. Recente

studies opteren voor de mogelijkheid om de jongerenklasse uit te breiden tot 19 jaar. Dit is

een gevolg van het feit dat de meeste jongeren vandaag minstens tot deze leeftijd school

lopen en bijgevolg nog niet actief in het arbeidsproces worden ingeschakeld. Wat betreft de

19de eeuw werkten de mensen langer. Zo moet ook de kinderarbeid in overweging worden

genomen. De algemene socio-economische situatie van het midden van de 19de eeuw kan

derhalve onmogelijk vergeleken worden met deze van het midden van de 20ste eeuw.

Een eerste synthesemeter is de seniliteitsindex of ouderdomsindex (S.I.). Hier wordt het

percentage ouderen tegenover dat van de jongeren geplaatst. Op deze manier is het

mogelijk te achterhalen hoe oud of hoe jong een bevolking precies is.

S.I. = % (65+) / % (0-14)155

De afhankelijkheidsindex, ook wel de last der passieven genoemd, (LdP) reflecteert de

demografische druk die op de actieve bevolking wordt uitgeoefend. Vandaar dat deze

indicator ook wel eens gewoon de ‘demografische druk’ wordt genoemd. We kunnen zowel

de groene als de grijze druk van elkaar onderscheiden. De grijze druk vertegenwoordigt het

aantal 65+ ten opzichte van de actieven en de groene druk de categorie van de 0-19 jarigen

ten opzichte van de actieven.

155De % zijn telkens ten opzichte van de totale bevolking.

Page 79: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 78

LdP = % (0-14)+(65+)/ % (15-64).

Hoe hoger het bekomen resultaat, hoe groter de druk die op de actieve bevolking wordt

uitgevoerd. Dit heeft als gevolg dat zij meer inspanningen moet leveren om de niet-actieven

te onderhouden.

Een derde synthesemeter is de Pressat-index (P.I). Deze beidt ons de mogelijkheid om de

jeugdigheid van de actieve bevolking na te trekken.

P.I= % (15-39) / % (40-64)

De categorie van de 15 tot 39-jarigen zijn de jong-actieven, terwijl de 40 tot 64-jarigen als de

oud-actieven worden aangeduid. Hoe hoger de uitkomst van deze berekening, hoe jonger de

actieve bevolking.

De laatste parameter is de vervangingsindex. Deze geeft aan of een bevolking eerder

expansief is, dan wel inkrimpt.

V.I. = % (-15) / % (65+)

Indien het resultaat groter is dan één, mogen we stellen dat we te maken hebben met een

expansieve bevolking. Is het tegenovergestelde waarneembaar dan krimpt de bevolking in.

Deze berekening werkt vanuit hetzelfde perspectief als de seniliteitsindex.

3.3.2 Praktische toepassing 1846-1947

Mijn resultaten voor de periode 1847-1947 vormen de uitkomst van handmatige tellingen op

basis van de bevolkingsregisters. Deze werkwijze, die geen controlemogelijkheid toelaat,

impliceert dat een zekere foutmarge betreffende de resultaten in overweging moet worden

genomen. Niettegenstaande kunnen we ervan uitgaan dat deze uiterst miniem is en dat mijn

resultaten accuraat zijn.

Bij de handmatige telling werd abstractie gemaakt van zowel de mannelijke als de

vrouwelijke bevolking. We moeten rekening houden met het feit dat de mannen en vrouwen

een differentiële leeftijdsstructuur vertonen en een gezamenlijke vergelijking dan ook een

ander beeld oplevert. Niettegenstaande worden ook deze gezamenlijke coëfficiënten in de

studie geïntegreerd.

Page 80: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 79

De parameters voor de complete onderzoeksperiode zien er als volgt uit:

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

Jong. 30.48% 26.63% 28.87% 34.77% 29.39% 27.98% 25.83% 24.25% 19.98%

Act. 64.86% 69.78% 63.41% 59.03% 64.20% 65.48% 69.40% 70.12% 70.10%

Oud. 4.66% 3.59% 7.73% 6.20% 6.41% 6.54% 4.85% 5.63% 9.92%

P.I. 1.63 1.97 1.80 2.12 2.30 2.87 1.68 1.67 0.99

S.I. 0.15 0.13 0.27 0.18 0.22 0.23 0.19 0.23 0.50

LdP 0.54 0.43 0.58 0.69 0.56 0.53 0.44 0.42 0.42

V.I 6.54 7.42 3.73 5.61 4.59 4.28 5.33 4.31 2.01

Tabel 3: Parameters voor de mannelijke bevolking

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

Jong 29.95% 29.74% 29.86% 36.17% 32.36% 28.10% 25.15% 23.04% 18.96%

Act. 65.67% 72.13% 63.81% 57.79% 59.56% 63.55% 69.26% 71.20% 70.81%

Oud. 4.38% 5.41% 6.34% 6.04% 8.08% 8.35% 5.50% 5.77% 10.23%

P.I. 1.65 1.88 1.85 1.95 2.23 2.52 1.29 1.64 0.97

S.I. 0.15 0.18 0.21 0.17 0.25 0.30 0.22 0.25 0.54

LdP 0.52 0.49 0.57 0.73 0.68 0.57 0.44 0.40 0.41

V.I 6.84 5.50 4.71 5.99 4.00 3.37 4.57 3.99 1.85

Tabel 4: Parameters voor de vrouwelijke bevolking.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

Jong 30.22% 28.19% 29.37% 35.47% 30.88% 28.04% 25.49% 23.65% 19.47%

Act. 65.27% 66.80% 63.61% 58.41% 61.88% 65.52% 69.33% 70.66% 70.46%

Oud. 4.38% 4.50% 7.04% 6.12% 7.25% 7.45% 5.18% 6.20% 10.08%

P.I. 1.64 1.93 1.83 2.04 2.27 2.70 1.49 1.66 0.98

S.I. 0.15 0.16 0.24 0.18 0.34 0.27 0.21 0.24 0.52

LdP 0.53 0.46 0.58 0.71 0.62 0.55 0.44 0.41 0.42

V.I 6.90 6.26 4.17 5.80 4.26 3.83 4.92 3.81 1.93

Tabel 5: Parameters voor de totale bevolking.

Page 81: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 80

3.3.3 Analyse van de resultaten

Wanneer we de resultaten bekijken, onderscheiden we enkele merkwaardigheden. Het is

duidelijk dat 1876 in deze studie als een kenteringsjaar bestempeld kan worden. De

bevolkingsstructuur volgt na deze datum een totaal verschillend patroon dan de voorgaande

jaren. Waar de bevolking in de periode 1846-1876 als relatief en eerder jong kan

omschreven worden, ondergaat deze structuur, kenmerkend voor de periode voor 1876, een

metamorfose. Het vergrijzings - of verouderingsproces begint zijn rol in de demografische

evolutie op te eisen en zet zich pertinent door.

3.3.3.1: De periode 1846-1876

Eerder werd al gewezen op het feit dat de eerste helft van de 19de eeuw, meer bepaald het

jaar 1846, werd gekenmerkt door een jonge bevolkingsstructuur en een expansieve

bevolking. De jongeren nemen in 1846, 30.22% van de totale bevolking in. Dit zorgt ervoor

dat het aandeel van de ouderen relatief miniem is met slechts 4.38%, waardoor een actieve

bevolking kan waargenomen worden van 65.27%. Deze gegevens worden door tabel 5

weergegeven. Enige indicatie van een vergrijzingsproces was toen nog niet aanwezig. Toch

voldoet deze piramide niet aan de prototypische kenmerken van een bevolkingspiramide. Ze

vertoont enkele opmerkelijke afwijkingen. Zo is er een algemene oververtegenwoordiging in

1846 van de 20 tot 24 jarigen. Zeker wanneer we deze vergelijken met de categorie van de 1

tot 14 jarigen, die een lichte ondervertegenwoordiging kent, is het verschil opvallend. Dat is

vermoedelijk te wijten aan het grote analfabetisme dat toen aanwezig was. De mensen die

niet in staat waren te lezen en te schrijven, waren geneigd hun leeftijd af te ronden. Daardoor

krijg je een aantrekkingskracht op cijfers die eindigen op een 0 of een 5156.

156 I. Devos, Historische demografie, Vrije cursus, Gent, academiejaar 2004-2005.

Page 82: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 81

Bevolkingspriamide 1846

600 400 200 0 200 400 600

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 4: Bevolkingspiramide Waregem 1856. Deze ondervertegenwoordiging blijkt nog meer manifest in 1856. Een afdoende verklaring

voor dit fenomeen kan niet onmiddellijk aangehaald worden. Een duidelijke link met de

kinder- en zuigelingensterfte die in een volgend hoofdstuk van deze studie zal geanalyseerd

worden157, is echter denkbaar. We moeten ook de aandacht vestigen op de vele epidemieën

die de toenmalige bevolking troffen. Voornamelijk cholera en tyfus maakten heel wat

slachtoffers. Waar de jaren 1848 en 1849 gedomineerd werden door tyfus, kreeg men in

1852 af te rekenen met cholera. De pokken waren in deze periode ook actief en maakten

heel wat slachtoffers158. De epidemische ziekten resulteerden in een hoog sterftecijfer bij

zuigelingen. Deze hadden onvoldoende weerstand om een dergelijke aandoening te

overwinnen. Het aandeel van de jongeren loopt dan ook terug tot 28.19%, zoals in tabel 5

weergegeven is. Volwassenen bleven meer gespaard. Daarenboven blijft de categorie van

de 15-29 jarigen de grootste bevolkingsgroep (zie figuur 4). Het feit dat dit fenomeen nog

duidelijker aanwezig is, impliceert dat 1856 een oudere leeftijdsopbouw kent in vergelijking

met 1846.

157Zie Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 158M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1850),…, p. 300.

Page 83: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 82

Bevolkingspiramide 1856

600 400 200 0 200 400 600

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 5: Bevolkingspiramide Waregem 1856. J. Backs kwam voor zijn studie van Gent tot gelijkaardige bevindingen. De

oververtegenwoordiging van de 15 tot 30 jarigen verklaart hij vanuit de toenmalige socio-

economische structuren en het stedelijk karakter van Gent. Dit had als consequentie dat er

een grote behoefte bestond aan dienstpersoneel159. Hoewel Waregem in deze periode

allerminst als een verstedelijkt gebied kan bestempeld worden en deze verklaring niet als

sluitend kan worden aanvaard, was er toch dienstpersoneel aanwezig in de kleine stad. Dit

blijkt uit de bevolkingsregisters die voor dit onderdeel systematisch werden doorgenomen.

Cijfers zijn echter niet voorhanden. Bovendien tonen de registers aan dat men in

tegenstelling tot de stedelijke gebieden veel langer als dienstknecht of meid actief bleef. In

de stedelijke samenleving bleef men slechts een beperkte tijd actief in de dienstensector. Het

was een tijdelijke betrekking voor men in het huwelijk trad en andere beroepsactiviteiten

uitoefende. In Waregem echter tekent zich een divergerend patroon af. Hier bleef men heel

de beroepscarrière lang binnen de dienstensector actief. In vele gevallen bleven de

personen celibatair en werden ze een vast onderdeel van het gezin160. Dat er niet echt

sprake was van een uittocht van jongvolwassenen naar de steden toe die door de

textielindustrie een zekere aantrekkingskracht hadden, valt te verklaren vanuit het feit dat er

voldoende werkgelegenheid werd gecreëerd door de vlasindustrie zodat een dergelijke

migratie niet noodzakelijk was om in het levensonderhoud te blijven voorzien.

159J. Backs, Op. Cit., p. 58. 160M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1850),…, p. 305.

Page 84: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 83

Bevolkingsgrafiek 1866

800 600 400 200 0 200 400 600 800

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 6: Bevolkingspiramide Waregem 1866. De bevolkingspiramide voor 1866 toont een afwijkend beeld in vergelijking met de

voorgaande figuren voor de jaren 1846 en 1856 (zie figuren 4-5). Figuur 6 illustreert dat de

ondervertegenwoordiging van de jongste bevolkingsgroep verdwenen is. Deze

bevolkingsopbouw kan niet geanalyseerd worden zonder rekening te houden met de

massale cholera-epidemie die dat jaar uitbrak. Hoewel zuigelingen de meest kwetsbare

groep vormen, is dit niet echt uit deze structuur af te leiden.

De afwijkingen aanwezig bij de piramides van 1846 en 1856 zijn grotendeels verdwenen. De

typische piramidestructuur met een stevige basis en een smalle top wordt hier zichtbaar.

Niettegenstaande moet ik wijzen op een grote vertegenwoordiging van 70-74 jarigen (zie

figuur 6). De synthesemeters die in tabel 5 zijn opgenomen, bevestigen dit patroon. Het

aandeel van de ouderen stijgt tot 7%, wat toch opmerkelijk is. Dit resulteert in een afname

van de actieve bevolking en zorgt bovendien voor een S.I. van 0.24, wat een sterke stijging

is in vergelijking met 1856 waar deze toen nog 0.16 bedroeg. Het aandeel van de jongeren

ondergaat eveneens een stijging, maar minder drastisch. In 1856 bedroeg de waarde 28.19,

in 1866, 29.37161.

161 Zie tabel 5.

Page 85: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 84

Bevolkingspiramide 1877

1000 800 600 400 200 0 200 400 600 800 1000

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 7: Bevolkingspiramide Waregem 1876. De brede basis uit 1866, blijft ook in 1876 een constante. Het procentueel aandeel van de

jongeren bereikt een absolute piek met 35. 47%, daar waar deze in 1866 nog 29.37% en in

1856 28.19% bedroeg (zie tabel 5). Dit is het gevolg van diverse demografische evoluties en

dit zowel binnen de mortaliteit als de nataliteit. In de volgende hoofdstukken zal hier

uitgebreid aandacht aan besteed worden162. Bovendien blijft ook het aandeel van de oudere

bevolking hoog, waardoor het aandeel van de actieve bevolking enigszins terugvalt tot

58.41%. Een marginale groep blijken de ouderen dan ook allerminst te zijn.

De situatie in Gent voor het kenteringsjaar 1880 zag er gelijkaardig uit. Toch is er één groot

verschil. De oudere bevolking is daar manifest laag met 6.6%, terwijl de jongeren 29.0% voor

hun rekening nemen. Dit zorgt voor een actieve bevolking van 65.5%. De ideale

bevolkingspiramide wordt –in grafisch opzicht - bereikt. De seniliteitsindex bedraagt slechts

0.228, wat een absoluut dieptepunt is163. Met 0.18 is de seniliteitsindex ook in Waregem

extreem laag (zie tabel 5). Dit is te verklaren vanuit het groot aandeel van de oudere

bevolking, terwijl ook het aantal jongeren een hoogtepunt laat noteren. De twee categorieën

houden elkaar op deze manier in evenwicht.

De cijfers voor Brugge vertonen een parallel verloop. Ook hier bereikt het niveau van de

jongeren een percentage van 29%. Het aandeel van de oudere bevolking ligt iets hoger met

8.50%. De actieve bevolking neemt dan ook 62.50% van de bevolking voor haar rekening.

De seniliteitsindex ligt een stuk hoger dan in Waregem met 0.293164. Toch mogen we stellen

dat tijdens de periode 1846-1876 Brugge eerder een veroudering ondergaat, daar waar Gent

162 Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 163 J. Backs, Op. Cit., p. 56. 164 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 57.

Page 86: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 85

een verjonging van de bevolking kent. De verschillende migratorische aantrekkingskracht

van de steden verklaart dat onderscheid. Gent kent als industriestad een grote instroom van

jonge werkzoekenden. Waregem volgt eerder het patroon dat ook op Gent van toepassing is,

hoewel het aandeel van de jongeren in vergelijking met de vorige jaren toeneemt. In 1876

werden voor de gemeente 229 inwijkelingen genoteerd en 282 uitwijkelingen165. Dit zorgt

voor een negatief migratiesaldo. De verklaring voor deze beweging wordt ons geboden door

de tegengestelde evoluties die zowel de stedelijke omgevingen als het platteland

kenmerken.

3.3.3.2: De periode 1876-1920

Het jaar 1876 kan voor Waregem als een sleuteljaar gemarkeerd worden. De

synthesemeters in tabel 5 en de figuren 8 tot 12, tonen een significante wijziging betreffende

de leeftijdsopbouw van de Waregemse bevolking. De jongere bevolking neemt systematisch

af, terwijl het aandeel van de oudere bevolking blijft toenemen. In 1890 namen de jongeren

nog 30.88% van de bevolking in, terwijl dit in 1920 al terug gelopen is tot 23.65%166. Ook de

actieve bevolking vertoont een stijgende trend met 61.88% in 1890 en 70.66% in 1920167.

De verklaring voor deze evolutie is te vinden in het fenomeen van de demografische

revolutie of transitie. Deze bestaat uit twee afzonderlijke processen. Vooreerst nemen de

sterftecijfers af. Er is bijgevolg een sterke daling van de mortaliteit waarneembaar. Dit proces

zet zich op het einde van de 18de eeuw in. De grote sterfteschommelingen verdwijnen nu

geleidelijk op de achtergrond. Tegen het einde van de 19de eeuw zal de tweede en

onomkeerbare fase van de sterftedaling zich inzetten. Hier wordt dieper op ingegaan in het

volgende hoofdstuk. Daarnaast is er ook de afname van de nataliteit, of de

vruchtbaarheidstransitie168.

165 N.I.S., loop van de bevolking: Waregem en deelgemeenten. 166 Zie tabel 5. 167 Zie tabel 5. 168 Zie hoofdstuk 5: leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

Page 87: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 86

Bevolkingspiramide 1890

800 600 400 200 0 200 400 600 800

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 8: Bevolkingspiramide Waregem 1890. In de bevolkingsopbouw van 1890 die door figuur 8 wordt weergegeven, is weinig te merken

van de demografische processen die eerder werden aangehaald. Dit is niet uitzonderlijk. De

veranderingen voltrekken zich uiterst langzaam. De piramidale vorm blijft dan ook nu

enigszins behouden. Niettegenstaande verdienen een aantal zaken onze aandacht. De basis

blijkt in vergelijking met de categorie van de 15-30 jarigen relatief smal. Dit wijst erop dat het

aandeel van de jongeren beperkt blijft. Hun percentage is teruggelopen tot 30.88%169.

Bovendien is het opmerkelijk dat het aandeel van de ouderen opmerkelijk hoog blijft,

waardoor het aandeel van de actieve bevolking wordt gereduceerd. Hun respectievelijke

waarden bedragen 7.25% en 61.88%170. In tegenstelling tot het verminderd aandeel kinderen

blijft er een oververtegenwoordiging van 15 tot 24 jarigen die duidelijk het zwaartepunt van

de piramide vormen (zie figuur 8).

169 Zie tabel 5. 170 Zie tabel 5.

Page 88: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 87

Bevolkingspiramide 1900

800 600 400 200 0 200 400 600 800

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 9: Bevolkingspiramide Waregem 1900. In vergelijking met 1890 kan bij figuur 9 gesproken worden van een typische piramidale

leeftijdsstructuur. De basis wordt breder, maar de oververtegenwoordiging van de

jongvolwassenen blijft momenteel een constante doorheen de onderzoeksperiode. Dit

fenomeen zal doorheen de 20ste eeuw verdwijnen.

Het zwaartepunt van de piramide bevindt zich bij de jongste helft van de bevolking. De

jongeren eisen volgens tabel 5, 28.04% van de bevolking op. Van een verschuiving naar de

oudere leeftijdscategorieën is nog geen sprake. In vergelijking met 1890 is er een lichte

stijging van de ouderen merkbaar, van respectievelijk 7.25% naar 7.45%171. Dit in

tegenstelling tot de bevindingen van J. Backs. In Gent is wel een zekere verschuiving

merkbaar die door de synthesemeters wordt gerepresenteerd. Het procentuele aandeel van

de actieve bevolking blijft toenemen. In 1890 was dit nog 64.9%, in 1900 is dit al opgelopen

tot 66.4%172. Het aandeel van de jongeren neemt af en de ouderen worden steeds

pertinenter aanwezig. In 1900 bedragen de percentages respectievelijk 27.4% en 6.2%173.

171 Zie tabel 5. 172 J. Backs, Op. Cit., p. 55. 173 J. Backs, Op. Cit., p. 55.

Page 89: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 88

Bevolkingspiramide 1910

800 600 400 200 0 200 400 600 800

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 10: Bevolkingspiramide Waregem 1910.

Bevolkingspiramide 1920

800 600 400 200 0 200 400 600 800

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 11: Bevolkingspiramide Waregem 1920. De demografische ontwikkelingen zijn duidelijk af te lezen in de leeftijdspiramiden van 1910

en 1920, die worden geïllustreerd in de figuren 11 en 12. De brede basis die in 1900 nog te

zien was, is nu volledig verdwenen. De jongeren verliezen steeds meer terrein. De actieve

bevolking bereikt in 1920 zijn hoogtepunt met 70.66%174. De jongeren hebben nog een

aandeel van 23.65% en de ouderen van 6.20%175. De ondervertegenwoordiging van de

leeftijdscategorie van de 0 tot 4 jarigen moet toegeschreven worden aan de oorlogssituatie

die zich enkele jaren voordien manifesteerde.

174 Zie tabel 5. 175 Zie tabel 5.

Page 90: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 89

3.3.3.3: De periode 1920-1950

Het fenomeen van de vergrijzing of de veroudering dat zich tegen het eind van de 19de

eeuw en het begin van de 20ste eeuw doorzet, komt nu duidelijk tot uiting in de

bevolkingspiramide van 1947 (zie figuur 12.)

Bevolkingspiramide 1947

800 600 400 200 0 200 400 600 800

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90-94

mannenvrouwen

Figuur 12: Bevolkingspiramide Waregem 1947

Het is bijna onmogelijk de prototypische piramidevorm te herkennen. De brede basis,

gecombineerd met de smalle top wordt vervangen door een oververtegenwoordiging van

oud-volwassenen die voortaan de omvangrijkste groep binnen de samenleving worden. Het

zwaartepunt van de piramide kan dan ook hier gesitueerd worden. De jongeren maken nog

amper 19.47% van de bevolking uit176. Bovendien worden de gevolgen van de Tweede

Wereldoorlog zichtbaar. Er is een sterke daling van zowel de 5 tot 9 jarigen als de 30 tot 34

jarigen te onderscheiden (zie figuur 12). De dalende nataliteit dat een typisch verschijnsel

van oorlogsgeweld is, kan hiervoor verantwoordelijk gesteld worden.

Deze structurele verandering genereert talrijke problemen. Het feit dat er een

oververtegenwoordiging is van oud-volwassenen impliceert dat zij niet langer kunnen

vervangen worden door de jong-volwassenen die in aantal steeds beperkter worden. Voor

het eerst duikt de P.I. onder de 1. Waar deze in 1920 nog 1.66 bedroeg, is deze gereduceerd

tot 0.98 in 1947177. Naar de toekomst toe zal dit probleem als maar prangender worden. De

last van de ouderen zal niet meer door de jongeren gedragen kunnen worden.

176Zie tabel 5. 177Zie tabel 5.

Page 91: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 90

Hoe zag de situatie er in Brugge en Gent uit tijdens de onderzoeksperiode? Waar zowel

Waregem als Gent in 1846 geconfronteerd worden met een jonge bevolking, sluiten ze de

onderzoeksperiode af met een al even duidelijke oudere bevolking. Een andere constante

voor Gent en Waregem tijdens deze eeuw is het groot aantal actieven. In Brugge is een

dergelijke evolutie minder duidelijk. Een mogelijke verklaring kan gevonden vonden in de

immigratiecijfers die voor Gent een stuk hoger liggen dan voor Brugge. Opmerkelijk hierbij is

dat Brugge, als migratiestad, veelal als doorgeefluik fungeert. De migranten blijven niet ter

plaatse, maar trekken verder178. Dit zorgt ervoor dat er een oververtegenwoordiging ontstaat

van jonge mensen. In Gent daarentegen blijven de migranten in de stad tot aan hun

overlijden. Ook na 1880 blijven Gent en Waregem enerzijds en Brugge anderzijds een

tegengesteld patroon volgen. Gent en Waregem verouderen geleidelijk, terwijl de

Breydelstad door de tijdelijke migraties verjongt. Vanaf 1920 wordt deze vergrijzing voor

Waregem echt zichtbaar op figuur 11. In 1947 wordt het verouderingsproces heel duidelijk

weergegeven door figuur 12. Waregem volgt op dit vlak het patroon van Gent179.

178 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 52. 179 J. Backs, Op. Cit., p. 64-64.

Page 92: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 91

3.4 Sexratio

Na het overzicht van de loop van de bevolking en de analyse van de leeftijdsstructuur nemen

we nu de sexratio onder de loep. Dit is een handige indicator die het aantal mannen op 100

vrouwen weergeeft. De ratio is van belang bij mijn verder mortaliteitsonderzoek. Daarom is

het aangewezen ook de verhoudingen van mannen en vrouwen van naderbij te bekijken.

Deze cijfers werden bekomen aan de hand van de bevolkingsregisters.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 0-1 109 92 91 101 100 100 104 113 105 1-4 110 94 96 94 90 98 99 100 107 5-9 102 94 98 93 96 97 99 98 108 10-14 114 99 98 107 94 81 117 104 105 15-19 98 107 86 91 88 104 106 100 102 20-24 113 100 94 102 125 114 105 99 100 25-29 117 98 105 127 157 102 104 98 103 30-34 99 122 120 105 112 101 105 99 103 35-39 99 105 97 118 112 114 105 98 99 40-44 110 101 108 113 131 100 105 100 98 45-49 124 92 89 92 115 93 105 95 101 50-54 108 111 105 103 103 95 108 99 94 55-59 72 102 96 86 119 94 103 93 99 60-64 96 84 116 98 94 81 109 97 104 65-69 118 72 101 104 92 88 106 96 104 70-74 115 70 184 106 75 101 77 95 94 75-79 98 74 80 116 78 75 89 107 105 80-84 200 75 140 63 127 76 68 93 96 85-89 80 33 100 167 19 53 53 106 54 90-94 133 0 0 50 0 100 200 67 63 95+ 0 0 0 0 0 0 0 0 33 Tabel 5: Sexratio van de bevolking van Waregem

Het is voor Waregem niet eenduidig uit te maken waar het zwaartepunt tussen de seksen

zich precies bevindt. Wel is het duidelijk dat er zich onder de actieve bevolking een mannelijk

overwicht aftekent. J. Backs en L. Van Haecke kwamen in hun studies tot een compleet

tegengesteld resultaat. Zowel Gent als Brugge kennen een overwegend actieve vrouwelijke

bevolking180. De Arteveldestad en Breydelstad zijn allesbehalve een alleenstaand geval als

het op de oververtegenwoordiging van het vrouwelijk geslacht in de bevolking aankomt:

180 J. Backs, Op. Cit., p. 49. en L. Van Haecke, Op. Cit., p 52.

Page 93: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 92

‘Frappant is aldus het feit dat met name het platteland als een mannenmaatschappij te

omschrijven valt; het tegendeel is dan weer waar voor de steden’181. Het is een bijna

universeel gegeven. De verklaring voor deze tegenstelling tussen het platteland en de

steden moet in de socio-economische sector gezocht worden182. Gent was de eerste stad die

over gemechaniseerde textielfabrieken beschikte en derhalve heel wat vrouwen

tewerkstelde183.

Tabel 5 toont aan dat er in Waregem een duidelijk overwicht is van de mannelijke bevolking

voor de leeftijdscategorieën 20-24 en 25-29 jaar. Waregem bevond zich in een overwegend

agrarisch gebied en kent derhalve een tegengesteld beeld in vergelijking met de stad. Heel

wat jonge meisjes van de plattelandsgemeenten trokken naar verstedelijkte gebieden om

zich te engageren binnen de dienstensector en zo het familie-inkomen aan te vullen. De

mannelijke populatie migreerde niet en werd ingezet bij de agrarische activiteiten. Bovendien

hadden alleenstaande vrouwen en weduwen geen functie op het platteland en trokken

bijgevolg naar de steden184. Dit resulteerde in een overwicht van de mannelijke bevolking in

de niet-stedelijke omgevingen. Vanaf het einde van de 19de eeuw verdwijnt deze

onevenwichtige toestand geleidelijk185. Voor Waregem is het echter maar vanaf de 20ste

eeuw dat de sexratio zich enigszins stabiliseert.

181 C. Vandenbroeke, Economische groei …, p. 136. 182 J. Backs, Op. Cit., p. 48. 183 Denken we hierbij maar aan de fabriek van Bauwens en Voortman. 184 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1850),…, p. 306. 185 C. Vandenbroeke, Prospektus…, p. 32.

Page 94: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode 93

3.5 Besluit

De bevolkingscijfers voor Waregem tonen aan dat de gemeente doorheen de 19de en 20ste

eeuw een positieve bevolkingsevolutie kent. De 19de eeuw vangt aan met een gemiddelde

bevolking van 5.000 inwoners. Tegen het midden van de 20ste eeuw is dit cijfer bijna

verdrievoudigd. Waregem slaagde erin om ondanks de talrijke moeilijkheden waarmee het af

te rekenen kreeg, de noodzakelijke overgang van een typisch agrarisch naar een

geïndustrialiseerd gebied goed af te sluiten. Deze evolutie resulteerde dan ook in een

aanzienlijke bevolkingsaangroei.

De Waregemse bevolking kent een stijgend verloop tot 1840. Dit jaar is een

scharniermoment in de geschiedenis van de gemeente. De economische malaise zorgt

ervoor dat het bevolkingsaantal wordt gereduceerd. Na 1846 zet het herstel zich in tot 1860

waarna de bevolking weer afneemt. Een tweede versnellingsmoment doet zich voor in de

periode 1875-1900. Dit ondanks het negatief migratiesaldo waar Waregem mee af te

rekenen kreeg. Vanaf de eeuwwisseling is er een voortdurende toename van de bevolking,

die in de jaren 1922-1945 wordt gestimuleerd door een positief migratiesaldo.

Wanneer we de bevolkingsopbouw analyseren is het meteen duidelijk dat de

onderzoeksperiode in twee tijdsdelen kan worden opgedeeld. De jaren 1846-1876 werden

gekenmerkt door een expansieve bevolking die overduidelijk een jonge leeftijdsopbouw

kende. In 1866 echter is de oververtegenwoordiging van de jongste bevolkingsgroep

verdwenen. Niettegenstaande worden de brede basis en de smalle top, die een typepiramide

voorstellen, behouden. Vanaf 1890 zet het verouderingsproces zich echter in. Tegen 1910-

1920 is de vergrijzing ook duidelijk in de leeftijdspiramiden af te lezen.

Page 95: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 94

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit

4.1 Inleiding

In het voorgaande hoofdstuk hebben we zowel de omvang als de samenstelling van de

Waregemse bevolking bestudeerd. Bij die analyse en de bijhorende

verklaringsmogelijkheden werd meermaals naar de demografische patronen en de evoluties

verwezen op het vlak van nataliteit en mortaliteit. De beide factoren, hun invloed en evolutie

worden in dit hoofdstuk via brutocoëfficiënten verder uitgewerkt. De bekomen resultaten

dienen als een basis voor het onderzoek van de mortaliteit per leeftijdsklasse.

Niettegenstaande het feit dat de mortaliteitsstudie primordiaal is, kan niet aan het aspect van

de nataliteit voorbij gegaan worden.

Voor dit onderdeel van het onderzoek wenden we enkele eenvoudige synthesemeters aan.

Ze worden aangeduid met de termen brutogeboortecoëfficiënt (BGC) en

brutosterftecoëfficiënt (BSC). Deze brutocoëfficiënten worden ook wel eens de verhoudingen

van de ‘vital facts’ genoemd. Daarmee wordt verwezen naar zowel de geboorten, sterftes als

de huwelijken. De BSC en de BGC bieden ons een uitstekend overzicht van de evolutie van

de mortaliteit en nataliteit doorheen de onderzoeksperiode (1846-1950). De wisselwerking

tussen deze componenten bepaalt immers het ritme van de bevolkingsevolutie en met name

de natuurlijke groei van de Waregemse bevolking.

4.2 Synthesemeters

De vooropgestelde synthesemeters zijn uiterst eenvoudig te hanteren. Zowel de BGC als de

BSC geven ons de verhouding van het aantal geboorten en sterften ten opzichte van de

totale bevolking. De resultaten worden per duizend uitgedrukt. Slechts twee variabelen zijn

noodzakelijk om deze werkwijze te volgen. Ondanks het feit dat de quota niet onmiddellijk de

meest verfijnde resultaten bewerkstelligen, is het desalniettemin mogelijk om heel wat

adequate conclusies te bekomen.

BGC= aantal geboorten in jaar X / aantal inwoners in jaar X186

BSC= aantal sterften in jaar X / aantal inwoners in jaar X187

186 M.G. Termotte en G.J. Wunsch, Introduction to Demographic Analysis, London- New York,

Plenum Press, 1978, p. 85. 187 M.G. Termotte en G.J. Wunsch, Op. Cit., p. 85.

Page 96: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 95

Zowel het aantal geboorten, overlijdens als het aantal inwoners van een bepaald jaar werden

bekomen via het N.I.S.188. Het N.I.S. beschikt slechts over 10-jaarlijkse gegevens vanaf

1857. Dit heeft tot gevolg dat we tot 1880 slechts met 10-jaarlijkse waarden werken. Vanaf

1880 is er jaarlijkse informatie voor handen. Dit impliceert dat de synthesemeters voor alle

jaren kunnen berekend worden en een evolutie over lange termijn tot de mogelijkheden

behoort. Op deze manier bestaat de kans eventuele afwijkingen en structurele

veranderingen te constateren.

4.3 Mortaliteit

Brutosterftecijfer Waregem 1857-2003

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

1857 1866 1875 1884 1893 1902 1911 1920 1929 1938 1947 1956 1965 1974 1983 1992 2001

Jaartal

BSC

Figuur 13: Brutosterftecijfers Waregem 1857-2003.

4.3.1 Inleiding

Het brutosterftecijfer geeft het aantal overlijdens ten opzichte van de totale bevolking in een

bepaald jaar weer. Deze berekening leent zich er makkelijk toe een langetermijnevolutie te

onderkennen. Figuur 13 illustreert deze evolutie voor de stad Waregem in de periode 1857-

2003. Verscheidene fasen kunnen in deze figuur onderscheiden worden.

Op de vooravond van de Eerste Wereldoorlog was de demografische transitie en ook de

daling van de mortaliteit nog niet voltooid. Het brutosterftecijfer heeft doorheen de tijd een

complete en complexe transformatie ondergaan. Tijdens het Ancien Regime bereikte het

mortaliteitscijfer een orde van 25 tot 40‰. Opmerkelijke sterftepieken, die voornamelijk

188 N.I.S., Loop van de bevolking: Waregem en deelgemeenten.

Page 97: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 96

toegeschreven kunnen worden aan infectieziekten, hongersnoden en de toenmalige precaire

levensomstandigheden, behoorden tot de normaliteit. De huidige situatie in de 21ste eeuw,

toont een divergerend beeld. Een vergelijking met de voorgaande perioden maakt enkele

opmerkelijke verschillen duidelijk. Vandaag is het BSC gedaald tot 10‰. De hoge

kindermortaliteit is verdwenen en heeft plaats gemaakt voor een opmerkelijke sterfte onder

de oudere bevolkingscategorieën. Bovendien hebben we de meeste epidemische ziekten

onder controle.

3.3.2 De periode 1857-1875

Brutosterftecijfers Waregem 1857-1875

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

1857 1859 1861 1863 1865 1867 1869 1871 1873 1875

jaartal

BSC

Figuur 14: Brutosterftecijfers Waregem 1857-1875.

De periode 1857-1875 wordt, zoals in de inleiding al werd gesteld, gedomineerd door een

hoge mortaliteit en het voorkomen van grote sterfteschommelingen. Figuur 14 bevestigt dit

algemeen beeld. Het belang van deze sterftecrisissen valt niet te onderschatten.

Schommelingen in de mortaliteit kunnen beschouwd worden als crisissen die het normale

sterftepatroon onderbreken of doorbreken. Ze duiden echter geen overgang aan tussen

‘goede’ en ‘slechte jaren’189.

De sterfteschommelingen-en crisissen, die zich op geregelde tijdstippen aandienden, en

grote verschillen in de cijfers teweeg brachten, zijn toe te schrijven aan drie algemene

verschijnselen: het oorlogsgeweld, het herhaald uitbreken van epidemieën en het voorkomen

van hongersnoden. Het grootste verschil tussen een epidemie en een hongersnood bestaat

erin dat een hongersnood in één keer in staat is een groot gebied te treffen, terwijl een

189 J. Vallin, Op. Cit., p. 43.

Page 98: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 97

epidemische sterftecrisis steeds haar locatie wijzigt en op één moment slechts een relatief

kleine populatie treft190. Welke factor de meest pertinente invloed heeft gehad, is echter

moeilijk te constateren. Vast staat echter dat in vergelijking met de voorgaande eeuwen, de

crisissen die zich voordoen in de 19de eeuw als relatief klein beschouwd kunnen worden. Er

doen zich geen moordende pestepidemieën meer voor die een kwart tot de helft van de

bevolking elimineren.

Vooraleer we overgaan tot de bespreking van de evolutie van de mortaliteit is het

aangewezen even de voorgeschiedenis van het mortaliteitsniveau aan te halen. Volgens I.

Devos is een eerste fase voor ons land, waarin de mortaliteit daalt terug te vinden in

1700/50-1850191. Tijdens de Franse periode bedroeg de gemiddelde BSC 33.55‰, voor de

jaren 1791-1796, 32.22‰ voor 1794-1799 en 33.96‰ voor 1810-1815. De trendlijn komt

voor de jaren 1834-1842 niet boven de 28‰. Hieruit kan afgeleid worden, zij het met enige

voorzichtigheid, dat de mortaliteit vermoedelijk daalde van 1815 tot 1830. Het negenjaarlijks

gemiddelde van de BSC bereikte op nationaal niveau 26‰ in 1815 en 25‰ in 1830192.

Het brutosterftecijfer van Waregem kent in de tijdspanne 1830-1875 een gemiddelde waarde

van 30‰193. In vergelijking met de cijfers voor het Ancien Regime (25‰ à 40‰) kan al een

significante daling van de mortaliteit worden vastgesteld. In het jaar 1846 kan voor Waregem

een BSC van 36.72‰ genoteerd worden194. De discrepantie met het gemiddeld cijfer voor de

provincie West-Vlaanderen dat 31.9‰ bedraagt, is niet onaanzienlijk195. Dit resultaat kan

toegeschreven worden aan de tyfusepidemie die Waregem in dat jaar teisterde. Een

bijkomende factor zijn de hongersnoden in het eerste kwart van de 19de eeuw. Door de

opeenvolgende mislukkingen van de aardappeloogst werd de bevolking geconfronteerd met

een enorm gebrek aan basisvoedsel. Een hongersnood hoeft echter niet noodzakelijk te

resulteren in een sterftecrisis. Toch kan in Waregem een stijging van het BSC waargenomen

worden.

In 1857 bereikt het BSC in Waregem een waarde van 25.56‰. Het nationaal gemiddelde

bevond zich op dat moment op een niveau van 22.8‰, wat op een verhoogde waarde voor

190 T. Hollingsworth, A preliminary suggestion for the measurement of mortality crisis, in: Charbonneau

et Larose, Les Grandes Mortalités: étude méthodologiques des crises démografique du passé., union internationale pour l’étude scientifique de la population, Liège, 1979, p. 21.

191 I. Devos, Art. Cit. 192 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 193 Zie figuur 10. 194 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 195 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol.

Page 99: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 98

Waregem wijst196. Het BSC voor Waregem neemt in de daaropvolgende jaren toe, om in

1860 een piek van 32.58‰ te bereiken. Een afdoende verklaring voor deze opmerkelijke

stijging kan gevonden worden in de toenmalige socio-economische situatie. Waregem kreeg

af te rekenen met een allesomvattende economische crisis. De textielindustrie, die aan heel

wat gezinnen werkgelegenheid en een gewaarborgd inkomen bood, werd geconfronteerd

met talrijke problemen. Een aanzienlijk deel van de bevolking verviel in complete armoede.

Deze economische malaise, gecombineerd met povere hygiënische voorzieningen, tastten

de weerbaarheid van de bevolking aan en deden de sterftekans en bijgevolg de mortaliteit

aanzienlijk toenemen197. Bovendien kan een afwijking met het provinciaal gemiddelde

vastgesteld worden dat voor dat jaar 22.3‰ bedroeg198. Het nationaal gemiddelde was

19.9‰199. Het BSC vertoont in de volgende jaren talrijke schommelingen. Deze zijn geen

uitzondering, maar vormen zoals eerder al gesteld een wezenlijk kenmerk van het verloop

van het BSC voor deze periode.

Het jaar 1866 blijkt wanneer we de vergelijking met het algemeen patroon doorvoeren, een

bijzonder jaar te zijn. Het BSC bereikt een waarde van ‘slechts’ 16.42‰. Het nationaal

niveau kende een gemiddelde van 30.3‰200. Dit is uitzonderlijk, mede omdat 1866 als ‘het’

cholerajaar bestempeld kan worden. De impact van de epidemie, die heel het land in zijn

greep had, bleef voor Waregem eerder beperkt. Uiteindelijk waren er in de gemeente slechts

5 slachtoffers te betreuren201. Een wezenlijke verklaring voor dit fenomeen is niet onmiddellijk

voor handen. Het feit dat Waregem geen functie als stedelijk centrum uitoefende, kan

bijgedragen hebben tot de beperkte verspreiding van de ziekte en het gering aantal

slachtoffers dat geattesteerd werd. Toch zouden we eveneens kunnen veronderstellen dat er

een fout is geslopen in het bronnenmateriaal. Nochtans zijn de gegevens die door het N.I.S.

zijn bijgehouden gelijk aan de cijfers die in de overlijdensakten van de burgerlijke stand van

Waregem zijn teruggevonden. Ook in de huidige deelgemeenten van Waregem is geen

opmerkelijke stijging van het aantal overlijdens voor 1866 te aanschouwen.

In de periode 1866-1871 neemt het BSC opnieuw gestaag toe, om uiteindelijk in 1871 een

piek te bereiken met 35.28‰. Oorzaak van deze toename is een pokkenepidemie die in

Waregem woedde. Voornamelijk het ‘Gaverke’ en het ‘Centrum’ werden hard getroffen. In

januari, maart en december van het jaar vielen talrijke slachtoffers. Het waren in hoofdzaak

jonge kinderen die door de ziekte werden getroffen. Aangenomen wordt dat de pokken in

196 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 197 Zie hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking doorheen de onderzoeksperiode. 198 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 199 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 200 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 201 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855)… p. 304. De overledenen waren,

Pertrus de Vroe, Ivo van Robyays, Sophia van Hove, Nathalie Putman en Melanie Marysse.

Page 100: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 99

15% van de gevallen een dodelijke afloop kende. Wie het overleefde was voor de rest van

zijn leven getekend door puisten en etterbuilen. In totaal lieten 145 mensen het leven,

waarvan er 32 door het pokkenvirus stierven202.

Gedurende de jaren 1871-1875 nivelleerden de cijfers zich, om uiteindelijk deze subperiode

af te sluiten met een BSC van 24.96‰. Indien we dit cijfer vergelijken met de waarde

bekomen voor het jaar 1857 (25.56‰), kunnen we concluderen dat er zich geen wezenlijk

verschil tussen beiden voordoet. Hoewel enorme schommelingen doorheen de periode

konden waargenomen worden, vertonen zowel de begin-als de eindwaarden een zeker

parallellisme.

De cijfers, gerecupereerd door C. Vandenbroeke voor het Zuiden van Vlaanderen wijken

enigszins af van de waarden die voor Waregem genoteerd werden. In 1831 werd een BSC

van 23.0‰ opgemeten, in 1846 was dit opgelopen tot 29.5‰, om daarna opnieuw af te

nemen en in 1866 een peil van 23.4‰ te bereiken203. Waregem ligt met zijn 36.72‰ voor

1846 een stuk boven dit vastgestelde gemiddelde. Voor het jaar 1866 echter bevindt de

gemeente zich een eind onder het Vlaams gemiddelde met 16.42‰.

Volgen Brugge en Gent een gelijkaardig patroon als Waregem of kunnen er andere

conclusies getrokken worden?

L. Van Haecke bestudeerde de resultaten voor Brugge en kwam tot de volgende conclusies.

In de jaren 1830-1840 beweegt de BSC zich rond de 29‰. Voor Waregem lagen deze

waarden iets hoger. In de periode 1845-1856 blijft het sterfteniveau voor Brugge bijna

permanent boven de grens van de 30‰. De mortaliteit kent daar een hoogtepunt rond het

jaar 1850. De BSC bereikt dan een niveau van ruim 32‰. Deze hoge waarden wijzen op een

bekend gegeven: de ‘villes tombeaux’. De cijfers voor Waregem liggen lager, wat verklaard

kan worden vanuit het strengere mortaliteitsregime dat de steden kenden. Na deze

piekperiode neemt de BSC voortdurend af. Tijdens 1860 daalt de sterfte tot 27‰ en in de

daaropvolgende decennia tot 25‰. In 1879 wordt voor het laatst een BSC opgetekend hoger

dan 30‰. De periode wordt afgesloten met een waarde van 24‰204.

Voor Brugge zijn geen jaarlijkse cijfers voor handen. Voor Gent, dat bestudeerd werd door J.

Backs, heb ik de jaarlijkse gegevens wel. Dit zorgt ervoor dat ik mijn resultaten met deze

voor Gent op grafische wijze kan vergelijken, waar dit voor Brugge niet mogelijk is.

202 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 218. 203 C. Vandenbroeke, Overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen, in:

Studia Historia Gandensia. Demografische evoluties en gedragspatronen van de 9de tot de 20ste eeuw in de Nederlanden, 200,1977, p. 205.

204 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 79-80.

Page 101: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 100

Brutosterftecijfers

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

1857 1859 1861 1863 1865 1867 1869 1871 1873 1875

jaartal

BSC

BSCWaregem

BSC Gent

Figuur 15: Brutosterftecijfers Waregem en Gent: 1857-1875. Omdat ik voor Gent via de studie van J. Backs over het exacte cijfermateriaal beschik,

vergelijk ik beide gebieden met behulp van een grafiek. Het eerste gegeven beschikbaar

voor Gent dateert van 1834. Toen bedroeg de BSC 34.51‰. De eerste waarde voor

Waregem vinden we terug in 1846 met een niveau van 36.72‰. Gent kent op dat ogenblik

met een BSC van 31.72‰ een lagere quota205. Toch mogen we stellen dat het verschil niet

aanzienlijk is. De discrepantie neemt echter als maar toe. In 1860 vinden we een cijfer van

25.39‰ terug voor Gent, waar deze in Waregem 32.58‰ bedroeg. In 1866 verdubbelt de

sterfte in Gent wat resulteert in een BSC van 57.30‰. De stad wordt hard getroffen door de

cholera-epidemie die eveneens voorkomt in de jaren 1832, 1849, 1854, 1859 en 1884206. De

gevolgen van deze ziekte zijn duidelijk terug te vinden in de waarden die voor Gent bekomen

werden. In Waregem is geen verhoging van het aantal sterfgevallen terug te vinden. Na het

piekjaar 1866, valt het BSC drastisch terug om in 1871 een niveau te halen van 38.38‰.

Waregem kent in dat jaar een opmerkelijke verhoging van het BSC tot 35.28‰.

Niettegenstaande blijven de waarden voor Gent deze van Waregem overstijgen. Een

mogelijke verklaring hiervoor kan gevonden worden in de voortschrijdende industrialisatie die

zich in Gent veel vlugger doorzette dan dit in Waregem het geval was. Deze industrialisatie

ging gepaard met tal van misbruiken en uiterst precaire levensomstandigheden. De slechte

werkomgeving had een invloed op de natuurlijke weerbaarheid van de bevolking. Men werd

kwetsbaarder voor allerlei ziekten waardoor ook de sterftekans in proportie toenam. In 1874

doet zich een opflakkering van de cholera voor. Het BSC stijgt tot 29.63‰, terwijl dit het 205 J. Backs, Op. Cit., bijlagen op cd-rom. 206 F. A. Comer, Geschiedkundig overzicht van de cholera in België, in: Wetenschappelijke Tijdingen,

XXXVIII, 1986, p. 70.

Page 102: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 101

voorgaande jaar nog 25.98‰ was. In heel België vielen 292 slachtoffers te betreuren207. In

Brugge betreft het slechts één mannelijke zuigeling208. In Waregem vielen vijf slachtoffers.

4.3.3 De periode 1875-1918

Brutosterftecijfers Waregem 1875-1918

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

1875 1878 1881 1884 1887 1890 1893 1896 1899 1902 1905 1908 1911 1914 1917

jaartal

BSC

Figuur 16: Brutosterftecijfers Waregem 1875-1918.

Deze periode wordt niet enkel gekenmerkt door een daling van de mortaliteit, er is sprake

van een verandering van het mortaliteitsregime. De sterfteschommelingen, die in het begin

van de 19de eeuw nog frequent hun opwachting maakten, verdwijnen nu definitief naar het

achterplan. Er zijn nog wel een aantal crisisjaren, maar zowel in frequentie als in intensiteit

zijn ze niet meer vergelijkbaar met de voorgaande periode. De reductie en later de eliminatie

van de jaarlijkse sterfteschommelingen leiden automatisch tot een lager mortaliteitsniveau.

Voornamelijk de impact van de epidemische ziekten werd aanzienlijk gereduceerd. Toch kan

men nog niet spreken van een totale eliminatie van deze bepalende factor. M. Flinn spreekt

in deze context dan ook van: ‘The stabilisation of mortality’209. Het einde van de 19de eeuw,

en meer in het bijzonder de jaren 1880, kunnen derhalve gemarkeerd worden als de

aanvang van een nieuw mortaliteitsregime waarin de factor ‘geluk’ zijn dominante positie

verliest.

De BSC van Waregem kent in vergelijking met de voorgaande subperiode een meer

consistent beeld. Niettegenstaande het feit dat zich in de mortaliteit nog steeds

207 F. Comer, Art. Cit., p. 74. 208 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 83. 209 M.W. Flinn, The stabilisation of Mortality in Pre-Industrial Western Europe, in: Journal of European

Economic History, III, 1974, 2, p. 10.

Page 103: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 102

schommelingen manifesteren, zijn deze niet langer zo uitgesproken. Het BSC stabiliseert

zich en handhaaft zich voor Waregem rond de 20.00‰. Dit is in vergelijking met de

voorgaande periode een afname van 10‰. In 1875 heeft België een gemiddeld BSC van

22.9‰210. De waarden beschikbaar voor Waregem lopen derhalve grotendeels parallel met

de nationale gegevens.

We mogen stellen dat in Waregem vanaf 1885 de grootste dreiging van de epidemische

ziekten definitief tot het verleden behoort. In de jaren 1883-1885 deed zich nog een kleine

cholera-epidemie voor. In totaal vielen er in België 143 slachtoffers. Volgens de bronnen

bezweken in Waregem geen burgers aan de ziekte211. Deze ontwikkeling had een

determinerende invloed op de evolutie van het BSC en is de voornaamste verklaring voor de

afname van de sterfteschommelingen. In 1880 duikt de BSC voor het eerst onder de

20.00‰. In de jaren 1885-1886 is echter een stijging waarneembaar212. De landbouw werd in

deze jaren een laatste keer hard getroffen. Ongeveer 90% van de aardappeloogst ging

verloren, waardoor de bevolking niet langer over de mogelijkheid beschikte om zelf in hun

levensonderhoud te voorzien. In 1888 is opnieuw een verhoging vast te stellen met 22.25‰.

Een virulentie van tuberculose kan als voornaamste oorzaak aangeduid worden. In België

handhaafde het BSC zich op dat ogenblik op een niveau van 21‰. In 1893 dient zich een

volgende toename aan. Het BSC bereikt met een waarde van 24.91‰ bijna de kaap van de

25‰. Opnieuw liggen economische factoren aan de basis van deze evolutie, gecombineerd

met de laatste 19de eeuwse opstoot van cholera in de jaren 1892 - 1894. Over de drie jaar

vallen er nationaal 2.661 doden213. De Breydelstad kent 28 doden, Waregem 4. We mogen

wel stellen dat de ziekte vanaf het laatste kwart van de 19de eeuw geen pertinente invloed

meer heeft op het algemeen sterfteniveau. Dit is ook het geval bij de pokkenepidemie van

1883 en 1903. In Waregem is geen stijging van de BSC waar te nemen. Vanaf 1902 wordt

dit relatief lage niveau bestendigd en blijft ze gehandhaafd tot aan de Eerste Wereldoorlog.

Het BSC daalde van een gemiddelde van 30‰ in de voorgaande periode tot 15‰ aan de

vooravond van Wereldoorlog I. De oorlogsjaren 1917-1918 luidden voor Waregem een tijd in

die gekenmerkt wordt door een verhoogde mortaliteit. Deze steeg van 13.77‰ in 1914, tot

23.46‰ in 1917 om in 1918 een absoluut hoogtepunt te bereiken met 34.29‰. Dit cijfer staat

voor meer dan een verdubbeling van de normaal geattesteerde waarden. Het nationale

mortaliteitsgemiddelde bedroeg in deze jaren 20.8‰214. Niet enkel het oorlogsgeweld kan

verantwoordelijk gesteld worden voor deze enorme toename van de sterftekans. Heel wat

210 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 211 S.A.W., Epidemische ziekten, 712.3 212 In 1885 bedraagt de BSC 24.40‰ en in 1886 23.94‰. 213 F. Comer, Art. Cit., p. 77. 214 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol.

Page 104: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 103

soldaten lieten het leven door de determinerende invloed van talrijke randfactoren waaronder

ook de besmettelijke ziekten resulteren. Denken we hierbij maar aan de Spaanse Griep, die

tijdens Wereldoorlog I heel wat mensenlevens eiste. Het jaar 1919 vertoont geen verdere

afwijkingen. Het BSC bereikte opnieuw het normale niveau van 15.50‰. Dit wordt bevestigd

door de Belgische waarde van 14.9‰.

Voor Brugge werd het laatste hoge sterftecijfer genoteerd in 1879 met 28.09‰. Enkel het

jaar 1900 komt hierbij in de buurt met 26.75‰. In dat jaar kende Waregem een BSC van

20.69‰, wat een stuk lager is. In 1880 bevond het BSC zich op een niveau van 24.75‰, in

1923 op 13.94‰. Ook hier valt een afname van het BSC af te lezen215.

Brutosterftecijfers

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

1875 1879 1883 1887 1891 1895 1899 1903 1907 1911 1915jaartal

BSC

BSCWaregem

BSC Gent

Figuur 17: Brutosterftecijfers Waregem en Gent: 1875-1918.

In de periode 1875-1914 is het BSC op determinerende wijze afgenomen ten opzichte van

de jaren 1830-1875. Rond de Eerste Wereldoorlog bereikte het BSC een niveau dat niet veel

meer afwijkt van het huidige BSC. Kan deze trend ook in Gent waargenomen worden? De

stad vangt de periode aan met een BSC van 30.98‰, wat een stuk hoger lag dan de waarde

bekomen voor de plattelandsgemeente Waregem. Van een stijging in de jaren 1885-1886 is

in Gent geen sprake. Het niveau blijft gehandhaafd rond de 26.50‰. Er kan zelfs een kleine

daling vastgesteld worden. Ook in 1893 kan geen gewag gemaakt worden van een afwijking

tegenover het normale BSC216. Vanaf 1884 zet zich voor de stad Gent een daling in. In 1893

bedroeg de BSC nog 24.56‰, een jaar later is deze afgenomen tot 21.31‰. Met ingang van

het jaar 1898 mogen stellen dat zowel Gent als Waregem een gelijke waarde

215 L. Van Haecke, Op. Cit.; p 58. 216 Een jaar eerder bedroeg deze nog 25.47‰, in 1893 24.56‰.

Page 105: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 104

vertegenwoordigen. Tijdens de oorlogsjaren vertoont de mortaliteit eveneens een stijging die

zich in 1919 normaliseert met een waarde net onder de 15‰.

4.3.4.De periode 1918-1996

Brutosterftecijfers Waregem: 1918-1996

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

1918 1923 1928 1933 1938 1943 1948 1953 1958 1963 1968 1973 1978 1983 1988 1993

jaartal

BSC

Figuur 18: Brutosterftecijfers: Waregem: 1918-1996.

Vanaf 1918 is geen significante daling van de brutosterftecijfers meer waarneembaar. Deze

blijven ook voor Waregem schommelen rond de 15‰. Op nationaal niveau wordt een

gemiddelde bereikt van 12.0‰217. Gent kent een iets hoger niveau dan de

plattelandsgemeente Waregem en heeft een waarde van 15‰218. Voor Brugge kan een BSC

van ongeveer 13‰ geattesteerd worden219. Deze waarden zijn niet ver verwijderd van het

niveau dat vandaag in West-Europa wordt behaald, met name 11‰220. Dit staat in groot

contrast met de voorgaande periode, waar toch nog schommelingen konden vastgesteld

worden. Niet enkel de sterftecrisissen zijn volledig verdwenen, ook de intensiteit van de

mortaliteit is aanzienlijk afgenomen.

Voor Brugge springt het jaar 1929 in het oog. Er wordt een BSC bereikt van 17.13‰, waar

de omliggende jaren waarden kennen van ongeveer 13‰. De oorzaak is een hoog aantal

griepaanvallen, gecombineerd met een toename van het aantal longontstekingen en acute

bronchitis. De spreiding van de sterfgevallen toont aan dat het vooral de +60 jarigen zijn die

217 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 218 J. Backs, Op. Cit., p. 49. 219 L. Van Haecke, Op. Cit., p.79. 220 C. Vandenbroeke, Historische …, p. 168.

Page 106: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 105

het slachtoffer werden221. Zowel voor Gent als Waregem zijn er geen pieken te bespeuren en

bedragen de waarden respectievelijk 16.64‰222 en 15.17‰.

Opmerkelijk is het feit dat de Tweede Wereldoorlog niet voor een drastische stijging van de

mortaliteit zorgt, daar waar dit voor de Eerste Wereldoorlog wel het geval was. Voor

Waregem kan een lichte stijging vastgesteld worden van 9.20‰ in 1943 tot 11.65‰ in 1944

en 10.68‰ in 1945 ( zie figuur 18). Wel duikt het BSC na de Tweede Wereldoorlog onder het

niveau van 10.00‰. Voor Gent wordt een gelijkaardig patroon zichtbaar. In 1943 bedroeg de

BSC 14.82‰ om in 1944 op te lopen tot 18.40‰ en in 1945 terug te lopen tot 16.90‰. Nadat

de oorlog werd beëindigd, worden waarden waargenomen onder de 15.00‰. Ook op

Belgisch niveau is een toename waarneembaar. De waarde loopt op tot 15.1‰ in 1944 om in

1945 terug af te nemen tot 14.50‰.

Brutosterftecijfers

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

1918 1925 1932 1939 1946 1953 1960 1967 1974 1981 1988 1995jaartal

BSC

BSCWaregem

BSC Gent

Figuur 19: Brutosterftecijfers Waregem en Gent: 1918-1996.

Een verklaring voor het stabiele sterftecijfer tijdens de 20ste eeuw moet in de

bevolkingsstructuur gezocht worden. In hoofdstuk 3 hebben we de evolutie van de

bevolkingsstructuur van naderbij bekeken. Het werd duidelijk dat de bevolking vanaf 1910-

1920 een andere structuur aannam. Het aandeel van de jongeren werd als maar kleiner

tegenover de oudere bevolkingsgroep die op significante wijze toenam223. De invloed van de

jongeren op de mortaliteit neemt af en wordt vervangen door de leeftijdscategorie van de

65+. Zowel de afname van de zuigelingen- en kindersterfte als de stijging van de mortaliteit

221 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 90. 222 J. Backs, Op. Cit., p. 77. 223 Zie hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode.

Page 107: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 106

binnen de oudere leeftijdsgroepen houden elkaar in evenwicht en resulteren in een stabiel

verloop van de brutosterftecijfers, zoals figuur 19 ons illustreert.

4.4 Nataliteit

Brutogeboortecijfer Waregem 1857-2003

0,005,00

10,0015,0020,0025,0030,0035,0040,0045,00

1857 1866 1875 1884 1893 1902 1911 1920 1929 1938 1947 1956 1965 1974 1983 1992 2001

Jaartal

BGC

Figuur 20: Brutogeboortecijfer Waregem: 1857-2003.

4.4.1 Inleiding

De brutogeboortecijfers duiden, net als de brutosterftecoëfficiënten, het aantal geboorten ten

opzichte van het totale bevolkingscijfer aan. De evolutie van de nataliteit vormt het tweede

luik van de ‘demografische transitie’ die zich tussen 1870 en 1940 doorzette. Eerst nam de

mortaliteit af, zoals in het voorgaande onderdeel werd vastgesteld. De vruchtbaarheid

daarentegen bleef nog een hele tijd relatief hoog. Dit resulteerde in een snelle

bevolkingsgroei. In een tweede fase daalde ook de vruchtbaarheid en vertraagde de groei

aanzienlijk. Volgens diverse studies kennen beide fenomenen een zekere interdependentie

en kunnen ze aan elkaar gelieerd worden: door de daling van de mortaliteit nam de

gezinsomvang toe, wat ouders dan weer stimuleerde in hun opzet tot het beperken van de

vruchtbaarheid. Volgens deze logica daalde de vruchtbaarheid na en ten gevolge van de

sterftedaling224.

De periodisering die hier wordt gebruikt, wijkt enigszins af van de indeling die voor het extern

onderzoek van de mortaliteit werd aangewend. Zoals eerder al vermeld kennen beide

factoren geen gelijke ontwikkeling.

224 K. Matthijs, Art. Cit., p. 108.

Page 108: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 107

Het nataliteitsverloop kent in vergelijking met de mortaliteit een compleet verschillend beeld.

Toch geldt zowel voor de nataliteit als de mortaliteit de volgende vaststelling: ‘il y a bien sûr

les contrastes frappantes entre la Flandre et la Wallonie, il y a bien aussie les différences

entre le monde des villes, celui des campagnes ou encore celui des cités industrielles; mais

il y a enfin tous ces particularismes régionaux et locaux’225. De demografische transitie staat

voor de overgang van hoge geboorte- en sterftecijfers, naar lage geboorte- en sterftecijfers.

De daling van de mortaliteit zette zich reeds op het einde van de 18de eeuw in. Voor de

afname van de nataliteit is het wachten tot het einde van de 19de eeuw.

Gedurende het Ancien Regime werd de bevolking geconfronteerd met een

brutogeboortecoëfficiënt van gemiddeld 35‰ à 40‰. Een percentage van 50‰ werd

gerealiseerd in de jaren waar sprake was van een absolute geboortepiek. In de 21ste eeuw is

dit cijfer sterk teruggelopen. Vandaag is het van een orde van 10‰. De BGC bevindt zich op

hetzelfde niveau als de BSC. Dit parallellisme impliceert bijgevolg een nulgroei van de

bevolking.

De periode 1832-1880 wordt in Waregem gekenmerkt door een relatief stabiel verloop van

de nataliteit. Toch kan er gewag gemaakt worden van een hoog BGC. Het is pas naar het

einde van de 19de eeuw dat een significante daling attesteerbaar is. Dit resulteert in een

lager BGC. Deze situatie blijft behouden tot aan de Eerste Wereldoorlog. Daarna gaan de

geboortecijfers verder in dalende lijn, om uiteindelijk een absoluut dieptepunt te bereiken

tijdens de Eerste Wereldoorlog. Na de oorlog nivelleren de waarden zich om tijdens de

Tweede Wereldoorlog opnieuw een crisis door te maken.

225 T. Eggerick, M. Poulain F. Van Poppel, Les Pays- Bas, in: J-P. Bardet et J. Dupâquier, Histoire

des populations de l’Europe. II. La Révolution démographique 1750-1914., Paris, Presses Universitaires de France, 1988, p. 349-350.

Page 109: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 108

4.4.2 De periode 1832-1880

Brutogeboortecijfers Waregem 1857-1880

26,00

27,00

28,00

29,00

30,00

31,00

32,00

33,00

1857 1859 1861 1863 1865 1867 1869 1871 1873 1875 1877 1879jaartal

BGC

Figuur 21: Brutogeboortecijfers Waregem: 1857-1880.

Na de Belgische onafhankelijkheid manifesteerde het nationaal BGC zich rond de 30‰ -

35‰. Tijdens de zware crisisperiode van 1845-1855 lag deze waarde gevoelig lager226. Zo

werd in 1855 voor België een waarde van 27.7‰ genoteerd227.

In 1857 kende Waregem een BGC van 28.99‰. Op dat ogenblik bedroeg het nationaal

gemiddelde 31.6‰, wat een lichte afwijking zichtbaar maakt228. In de daaropvolgende jaren

wordt de crisis in grote mate bezworen en krijgt het BGC de mogelijkheid om gestaag op te

klimmen. In de jaren 1860-1870 schommelen de waarden rond de 31‰-32‰, om in 1866

een absoluut hoogtepunt te bereiken met een waarde van 32.70‰229. Dit is opnieuw een

opmerkelijke vaststelling, zeker als we de cholera-epidemie in overweging nemen. Eerder

werd al gezegd dat de invloed van de ziekte in de gemeente Waregem minimaal was. Dit

blijkt nu ook uit de evolutie van de geboortecijfers. Ook de bevolkingsgroei die de gemeente

kende, bevestigt deze tendens. In 1866 kende Waregem een bevolkingsaangroei van 0.41%.

Deze waarde ligt net iets hoger dan het Belgisch gemiddelde dat 31.7‰ bedroeg.

Vanaf 1875-1880 daalt het geboortecijfer in de geïndustrialiseerde gebieden. In Vlaanderen

vangt de algemene daling pas aan met de eeuwwisseling230. Toch mogen we stellen dat de

geboortecijfers voor Waregem een licht dalend verloop kennen vanaf 1877. Opnieuw 226 K. Matthijs, Art. Cit., p. 109. 227 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 228 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 229 Zie figuur 21. 230 T. Eggerick, M. Poulain, F. Van Poppel, Art. Cit., p. 357.

Page 110: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 109

bevestigt de negatieve jaarlijkse groei de bekomen cijfers231. Deze tendens is echter maar

tijdelijk en de gegevens van toepassing op Waregem passen niet helemaal in het opgezette

kader. Op het einde van de periode 1832-1880 kent Waregem een waarde van 28.89‰. Op

dat ogenblik wordt voor het land een waarde van 31.0‰ vrijgegeven232. Deze daling kan

gelieerd worden aan de industriële crisis die in het laatste kwart van de 19de eeuw een

economische malaise veroorzaakte233. We mogen derhalve concluderen dat de

geboortecijfers en de conjuncturele bewegingen in wisselwerking met elkaar optreden.

Brugge kent een enigszins andere ontwikkeling. De nataliteit zakt in de periode 1850-1875

van ongeveer 30‰ naar 26‰, daar waar deze in Waregem en ook in Gent een stijgend

verloop kende. In 1875 bereikt de BGC een exacte waarde van 26.23‰ tegenover 30.04‰

in 1845234. Daarna neemt de BGC terug toe om nog eenmaal in 1901 de grens van de 30‰

te bereiken om daarna definitief te dalen235.

De ontwikkeling van het BGC werd voor Vlaanderen bestudeerd door P. Deprez en C.

Vandenbroeke. Er kan een significante daling worden vastgesteld in de periode 1840-1860.

Daarna volgt een toename tot de jaren 1870. De BGC bereikt dan ongeveer 34‰.236

Brutogeboortecijfers

28,00

30,00

32,00

34,00

36,00

38,00

40,00

1857 1860 1863 1866 1869 1872 1875 1878

jaartal

BGC

BGCWaregem

BGC Gent

Figuur 22: Brutogeboortecijfers Waregem en Gent: 1857-1880. 231 Er wordt een negatieve groei vastgesteld van –0.01%. 232 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 233 E. Vanhaute, Op. Cit., p. 106. 234 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 76. 235 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 92. 236 P. Deprez en C. Vandenbroeke, Art. Cit., p. 245.

Page 111: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 110

Wanneer we de situatie van Waregem met Gent vergelijken, zien we dat de geboortecijfers

voor beide gebieden een gelijkaardig verloop kennen. De waarden berekend voor Gent

liggen wel net iets hoger dan deze die gelden voor Waregem. Gent vangt de periode aan

met een waarde van 36.17‰. Een hoogtepunt wordt bereikt in 1859 met een geboortecijfer

van 37.19‰. Waar Waregem in de daaropvolgende jaren een stijging ondergaat, kent het

geboortecijfer voor Gent een afname, hoewel deze niet echt significant is. 1864 laat de

laagste waarde noteren met 32.24‰, waar Waregem op dat ogenblik een niveau bereikt van

31.12‰. De geboortecijfers dalen het eerst in de meest geïndustrialiseerde gebieden. De

nataliteit herstelt zich daarna om een constant niveau te behalen rond de 35‰.

4.4.3 De periode 1880-1914

Brutogeboortecijfers Waregem 1880-1914

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

45,00

1880 1883 1886 1889 1892 1895 1898 1901 1904 1907 1910 1913

jaartal

BGC

Figuur 23: Brutogeboortecijfers Waregem: 1880-1914.

Op het einde van de 19de eeuw is op internationaal niveau een opmerkelijke afname van de

nataliteit zichtbaar. Binnen het domein van de huwelijksvruchtbaarheid kan 1870 als een

demografisch scharnierjaar beschouwd worden. Heel wat landen werden rond dat jaar

geconfronteerd met de definitieve ‘take-off’ van de vruchtbaarheidsdaling. Tussen 1890 en

1920 daalde de vruchtbaarheid in de helft van de Europese provincies met minstens 10‰237.

A. Coale legde, in een poging om tot een verklaring te komen, de verantwoordelijkheid bij en

de klemtoon op het industrialisatieproces. In de voorgaande periode werd een duidelijke link

tussen beiden geattesteerd. De zich voordoende conjuncturele golven hebben een

bepalende invloed op de nataliteit.

237 K. Matthijs, Art. Cit., p. 114.

Page 112: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 111

Waar in de voorgaande decennia een demografisch evenwicht werd gerealiseerd door een

hoge mortaliteit en nataliteit, wordt dit nu bereikt door een lagere mortaliteit en nataliteit. De

vrouwen braken vanaf 1870 hun vruchtbare periode bewust vroegtijdig af om op deze manier

enige controle over hun vruchtbaarheid te verwerven. Het was een bijna universele,

onontkoombare en onomkeerbare sociologische trend. Maar ook de invloed van de

industrialisering op deze ontwikkeling kan niet ontkend worden.

Het jaar 1880 kan voor Waregem niet echt als een sleuteljaar gemarkeerd worden. De

nataliteit kent in vergelijking met andere gebieden geen dalend verloop. Van 1880 tot 1892,

handhaaft de nataliteit zich rond 33‰ (zie figuur 23). Het nationaal gemiddelde was op dat

moment 29‰-30‰238. Rond 1880 kende Vlaanderen een niveau van 34‰239. Waregem

bevond zich bijgevolg net boven het algemeen gemiddelde. In het laatste kwart van de 19de

eeuw kan een lichte stijging vastgesteld worden met een piek in 1897 met 41.16‰, waar

België een algemene nataliteit van 29‰ liet optekenen. Op het moment dat de nataliteit

begint te dalen in Gent en Wallonië , neemt het geboorteniveau in Waregem toe. Een

dergelijke evolutie bekwam L. Van Haecke ook voor Brugge. In 1885 wordt een promille van

27.56 bereikt. In 1900 volgt net zoals in Waregem een laatste hoogtepunt met 28.81‰.

Hierna kent ook Brugge met ingang van de 20ste eeuw een definitieve daling240.

In 1900 wordt voor de laatste maal een waarde van 40.39‰ bekomen voor Waregem. Na de

eeuwwisseling nemen de geboortecijfers af en zet de vruchtbaarheidsdaling zich in. De

eerste jaren van de twintigste eeuw wordt een niveau gehaald van 37‰ (zie figuur 23). Voor

België bedroeg dit slechts 26‰241. Dit is bijna een afwijking van 10‰. Vanaf 1908 kan een

verder afnemend verloop vastgesteld worden voor Waregem. Het BGC daalt van 37.13‰ in

1907 naar 34.71‰ in 1908. De periode wordt in 1914 afgesloten met een waarde van

30.51‰ (zie figuur 23).

Op Vlaams niveau valt er tot de jaren negentig een minieme komvorm te onderscheiden. Het

gaat hier om een tijdelijke daling van enkele promilles. Net na de eeuwwisseling begint de

nataliteit constant af te nemen242.

238 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 239 P. Deprez en C. Vandenbroeke, Art. Cit., p. 255. 240 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 76. 241 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 242 P. Deprez en C. Vandenbroeke, Art. Cit., p. 245.

Page 113: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 112

Brutogeboortecijfers

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

45,00

1880 1884 1888 1892 1896 1900 1904 1908 1912

jaartal

BGC

BGCWaregem

BGC Gent

Figuur 24: Brutogeboorecijfers Waregem en Gent: 1880-1914.

Indien we de gegevens voor zowel Gent als Waregem vergelijken, is het duidelijk dat de

waarden in het begin van de periode gelijklopend zijn. Gent start met een BGC van 33.89‰.

In de volgende jaren neemt de nataliteit gestaag af (zie figuur 24). Deze ontwikkeling staat in

contrast tot het proces dat zich in Waregem voltrekt. Daar kan voor de jaren 1880-1900 een

stijging van het geboortecijfers worden vastgesteld. Een relatie met de conjuncturele golven

is nu veel minder aanwezig. De oorzaak moet gezocht worden in de demografische transitie

en de centrale positie die wordt ingenomen door de geboortebeperking.

Tot het einde van de 19de eeuw bleef de vruchtbaarheidscontrole beperkt tot het geven van

borstvoeding waardoor de steriele periode langer kon worden aangehouden, de coïtus

interruptus en het overgaan tot abortus. Rond 1870 neemt de gezinsplanning een aanvang

en verspreidt zich geleidelijk over alle lagen van de bevolking. Er zijn diverse manieren om

het kinderaantal te beperken. Daaronder resulteren onder meer stopping, spreiding en de

combinatie van de beide243. Voor het einde van de 19de eeuw zocht de bevolking haar

toevlucht tot stopping. De leeftijd van de moeder bij haar laatste kind bedroeg 40 à 45 jaar.

Op het einde van de 19de eeuw was dit al 35 à 40 jaar. Bovendien verminderde het gebruik

van borstvoeding vanaf 1880, waardoor het aantal geboorten toenam. Deze veranderde

toepassing van borstvoeding had verstrekkende gevolgen voor het nuptialiteitspatroon. Het

verklaart eveneens het verschil tussen het dieptepunt van de nataliteit rond 1875-1880 en de

stijging van de huwelijken vanaf 1866.

243 Stopping impliceert dat men vroeger stopt met kinderen krijgen, spacing staat voor een verhoging

van het geboorte-interval.

Page 114: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 113

Het resultaat van deze evolutie is duidelijk af te lezen in de gegevens voor Gent. Tot 1900

vertonen Gent en Waregem dan ook een tegengesteld patroon. Vanaf de eeuwwisseling

kennen deze een parallelle evolutie, hoewel de cijfers voor Gent een hoger niveau bereiken

dan dit voor Waregem het geval is. In Gent wordt de periode afgesloten met een BGC van

17.2‰, wat een verschil met Waregem inhoudt van 13‰ (zie figuur 24).

4.4.4 De periode 1914-1996

Brutogeboortecijfers Waregem 1914-1996

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

1914 1920 1926 1932 1938 1944 1950 1956 1962 1968 1974 1980 1986 1992jaartal

BGC

Figuur 25: Brutogeboortecijfers Waregem: 1914-1996.

Wereldoorlog I stond voor een absoluut dieptepunt in de geboortecijfers. In 1914 bedroeg het

BGC nog 30.15‰, in 1916 werd dit cijfer gereduceerd tot 19.47‰ om in 1918, 15.16‰ te

bereiken (zie figuur 25). Op Belgisch niveau werd toen een waarde van 11.3‰ berekend,

wat extreem laag was244. De oorzaken moeten niet bij de demografische transitie of

aanverwanten gezocht worden. Het oorlogsgeweld was voor deze toestand verantwoordelijk.

De aberratie is echter van korte duur. Na de oorlog stabiliseert de situatie zich.

Niettegenstaande wordt het vooroorlogse geboortepeil nooit meer bereikt, althans in

Waregem niet waar een gemiddelde waarde van 25‰ gehandhaafd blijft. Ook in Brugge

doet zich een gelijkaardige evolutie voor245. De waarden blijven tot 1935 relatief hoog.

Daarna wordt de definitieve daling van de nataliteit ingezet. In 1935 werd een niveau van

22.33‰ bereikt, tegen 1940 bedraagt dit nog 17.49‰. Na Wereldoorlog II tot aan de jaren

244 I. Devos, Allemaal beestjes,…, 2 vol. 245 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 78.

Page 115: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 114

’60 bevindt het Vlaamse geboortecijfer zich net onder de 20‰246. Vlak na de Tweede

Wereldoorlog merken we een stijging van het geboortecijfer op. Dit hoofdzakelijk voor de

jaren 1946-1947, met respectievelijke waarden van 24.61‰ en 23.50‰. Ook op nationaal

vlak zet het herstel zich in en worden normale waarden van 18‰ gerealiseerd. Een volgende

afname is terug te vinden na de Tweede Wereldoorlog. Ook tijdens de oorlogsjaren kwam

het in Brugge tot een afname van de nataliteit, zij het dat ze deze keer minder

geprononceerd was en zich voornamelijk in de beginjaren van de oorlog bevond247. Toen

bedroeg het gemiddelde voor Waregem ongeveer 20‰ en voor België ongeveer 16‰.

Brugge stagneert rond de 15‰248.

Brutogeboortecijfers

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

1914 1922 1930 1938 1946 1954 1962 1970 1978 1986 1994jaartal

BGC

BGCWaregem

BGC Gent

Figuur 26: Brutogeboortecijfers Waregem en Gent: 1914-1996.

Wanneer we figuur 26 bekijken, merken we dat zowel Waregem als Gent bij aanvang van de

periode eenzelfde patroon vertonen. De discrepantie die in de voorgaande periode nog kon

worden vastgesteld, is hier niet meer aanwezig. Opnieuw liggen de waarden voor Gent iets

hoger. In het interbellum worden de verschillen tussen beide gebieden als maar groter. In

Waregem is slechts een minieme daling attesteerbaar, die bovendien heel wat pieken

vertoont. Rond 1935 zet de afname van het aantal geboorten zich ook definitief in in

Waregem. In Gent verloopt de afname van de nataliteit veel meer gestructureerd. De

Tweede Wereldoorlog zorgde voor beide steden voor een toename van de nataliteit. Daarna

zet een absolute daling zich in en handhaven de cijfers zich rond de 10‰.

246 C. Vandenbroeke, Art. Cit., p. 428. 247 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 78. 248 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 78.

Page 116: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 115

Voor deze geboortedaling is nog geen volledige wetenschappelijke verklaring gevonden. R.

Lesthaeghe kent, zich baserend op de verschillen tussen Vlaanderen en Wallonië, een

belangrijke rol toe aan de positie van de kerk: ‘secularisation seems to be the one indicator

that can be singeld out, both as most powerful variable at the outset of the fertility decline

and as the one with the longest lasting effect249’. Naar zijn bevindingen is de secularisatie het

sterkst in regio’s met een hoge urbanisatiegraad en industrialisatie. Vanuit deze redenering

is het logisch dat Vlaanderen een kwart eeuw later een gevoelige en permanente daling van

de nataliteit ondergaat. In Waregem is heel weinig antiklerikalisme terug te vinden.

Bovendien had de gemeente een sterk ruraal karakter. De invloed van de kerkelijke

instellingen was er aanzienlijk en is dit tot op heden nog steeds. Ook op de samenstelling

van de gemeenteraad drukte ze haar stempel. Zo was er ondermeer de aanstelling van J.

Storme tot burgermeester van Waregem in 1849. In 1904 komt J. Storme te overlijden.

Hoewel het spreekwoord luidt dat men over de doden niets dan goed zegt, gaat dit niet altijd

op. Zo lezen we in ‘De Gulden Spore’ van 8.10.1905: Mr Storme heeft voorzeker goed

gesticht in onze gemeente, maar hij liet zich meermaals door den klerikalen stroom en storm

meeslepen’250. Zeker wanneer we de vergelijking doorvoeren met enkele Waalse kantons

scoort Waregem extreem laag. In Sint -Eloois- Vijve, een deelgemeente van het huidige

Waregem daarentegen was er wel melding van antiklerikale gevoelens251. Toch moet ook dit

aandeel gerelativeerd worden. We mogen hierbij niet uit het oog verliezen dat heel wat

liefdadigheidsinstellingen bestuurd werden door katholieke aanhangers. Op deze manier

ontstond een afhankelijkheidsrelatie. Een bijkomend gegeven is een veranderende houding

van ouderen naar hun kinderen toe. In de eerste helft van de 20ste eeuw komt een

oudercultuur tot stand die kiest voor kwaliteit in plaats dan voor kwantiteit. De belangen van

het kind worden primordiaal en verheven tot gezinsbelangen252. Deze wijziging werd

eveneens mogelijk gemaakt door de beschikbaarheid van efficiënte anticonceptiva253.

249 R. Lesthaeghe, Decline of Belgian Fertility 1870-1970, Michigan, UMI, 1997, p. 230. 250 M. Delmotte, Gemeenteraadsverkiezingen te Waregem (1815-1921)…, p. 423. 251 M. Delmotte, Gemeenteraadsverkiezingen te Waregem (1815-1921)…, p. 362. 252 C. Vandenbroeke, Historische ..., p. 95. 253 C. Vandenbroeke, Prospektus ..., p. 11.

Page 117: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 116

4.5 Bevolkingsaangroei

BSC en BGC voor Waregem 1857-2003

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

45,00

1857 1870 1883 1896 1909 1922 1935 1948 1961 1974 1987 2000

BSC WaregemBGC Waregem

Figuur 27: Vergelijkende grafiek van de BGC en BSC voor Waregem : 1857-2003.

Uit Grafiek 27 blijkt duidelijk het belang van de mortaliteitsevolutie voor de

bevolkingsontwikkeling. Het is geen toeval dat het jaar 1876 als scharnierjaar fungeert. Door

het wegvallen van de sterftecrisissen verdwijnt ook in grote mate de rem op de

bevolkingsgroei: ‘het aloude gegeven van de zogenaamde ‘villes-tombeaux’ komt te

vervallen door de daling van de sterfterisico’s254.’ Met uitzondering van de gevolgen te wijten

aan de Spaanse Griep en de beide wereldoorlogen breekt er vanaf 1880 een periode aan

waarin het natuurlijk accres een positieve waarde kent . De nataliteitswaarden overstijgen de

sterftecijfers voor het eerst in de geschiedenis en dit voor een lange periode.

In hoofdstuk 3 werd herhaaldelijk verwezen naar ‘het natuurlijk accres’. Daarmee wordt

gerefereerd aan het verschil tussen het aantal geboortes en overlijdens in één jaar. De

brutocoëfficiënten voor de periode 1857–2003 bieden een mooi overzicht van deze

natuurlijke groei. In de perioden dat de BGC de BSC overschrijden, kan er gewag gemaakt

worden van een natuurlijk accres.

In de eerste fase van 1830 tot 1875, ligt het BGC gemiddeld iets hoger dan het BSC. Het

gaat hierbij slechts om een paar promilles. Het natuurlijk accres bedraagt in zeldzame

gevallen meer dan 5 promille. De sterftecrisissen spelen in deze jaren een primordiale rol.

Wanneer een crisis zich aandient, stijgt het BSC boven dat van het BGC uit. De mortaliteit

ligt derhalve een stuk hoger dan de nataliteit en de natuurlijke groei wordt ongedaan 254 C. Vandenbroeke, Historische demografie…, p. 28.

Page 118: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 117

gemaakt. De hogere sterfte in normale jaren en de extreme pieken zorgen voor een

beduidend lagere natuurlijke groei. De bevolkingsaangroei blijft op deze manier eerder

beperkt.

Tijdens de tweede fase, die loopt van 1875 tot 1914, verdwijnen de sterftecrisissen naar de

achtergrond. De mortaliteit neemt gestaag af en wordt een decennium later gevolgd door de

afname van de nataliteit. Beiden voltrekken nu een tegengestelde beweging en groeien

volledig uit elkaar. Deze evolutie, gedomineerd door een sterke discrepantie, impliceert een

natuurlijke bevolkingsaangroei.

Tijdens deze periode doet zich een opvallende ontwikkeling voor. Van 1872 tot 1914 blijkt

duidelijk uit figuur 27 dat het overschot meer dan 5 promille bedraagt. Tijdens deze jaren is

de schuingroei tussen de geboorten en de sterften op zijn hoogtepunt. Vanaf 1880 neemt het

BGC gestaag toe om rond de eeuwwisseling haar hoogtepunt te bereiken (zie figuur 27). De

kleinere sterftecrisissen die zich dan voordoen zorgen enkel voor een kleinere aangroei,

maar hebben niet dezelfde betekenis als in de voorgaande periode waar ze het leven van de

bevolking domineerden.

De afname van de mortaliteit wordt door de Eerste Wereldoorlog onderbroken. Extreem

hoge waarden worden in deze jaren gerealiseerd en vormen een uitzondering op de

algemene tendens (35‰). Bovendien vertonen de BGC’s een tegengesteld beeld. Deze

bereiken nu een absoluut dieptepunt (15‰). De negatieve groei bereikt ongeveer 20‰. Van

een natuurlijk accres kan geen sprake zijn.

De laatste periode loopt van 1914 tot 1996. Zowel de mortaliteit als de nataliteit blijven

afnemen en kennen een parallel verloop. Tijdens het interbellum kent het sterfteniveau

slechts een minimale daling in vergelijking met de evolutie van de nataliteit. Deze bevindt

zich nu in de laatste fase van haar eigen evolutie. Dit biedt een verklaring voor de

verminderde groei voor en na Wereldoorlog II. Het jaar 1970 kan voor Waregem al grens

gelden voor de daling en stagnering van de natuurlijke bevolkingsaangroei. Vlak voor het

einde van de onderzochte periode bereiken beide waarden een bijna gelijke niveau,

ongeveer 10‰. Er is bijgevolg opnieuw een evenwicht tussen mortaliteit en nataliteit.

Wanneer we de evolutie voor Waregem vergelijken met deze voor Gent en Brugge komen

we tot enkele opmerkelijke vaststellingen. Brugge kent in grote lijnen hetzelfde verloop van

natatiliteit en mortaliteit als Waregem. Vanaf 1880 breekt ook hier een periode aan van

onafgebroken groei. Twee opvallende periode tekenen zich af. Vanaf 1893 tot 1914 en vanaf

1920 tot 1925 bedraagt het overschot bijna voortdurend meer dan 5‰. In de jaren 1830-

Page 119: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 118

1880 is er dan weer overwegend een negatieve groei. Ook in het interbellum kent de

mortaliteit in Brugge een kleine daling, terwijl de nataliteit in grotere mate afneemt. Waar in

Waregem 1970 als breukpunt gold, is dit voor Brugge het jaar 1950. De cijfers stabiliseren

zich op het einde van de onderzoeksperiode net boven de 10‰255.

Het beeld voor de Arteveldestad ziet er enigszins anders uit. De periode 1832 - 1880 wordt

gekenmerkt door een hoog, doch stabiel BGC. De waarden liggen rond de 35‰. Tot 1876

manifesteren zich op regelmatige tijdstippen sterftecrisissen die zorgen voor een negatieve

groei. Daarna echter verdwijnen deze pieken en zorgt het natuurlijk accres voor een meer

gelijkmatig verloop. Vanaf 1876 kennen zowel de nataliteit als de mortaliteit een dalend

verloop. Dit is in tegenstelling tot de evolutie in Waregem, waar de nataliteit op het einde van

de 19de eeuw toeneemt, om met de eeuwwisseling een sterke daling te ondergaan. Hoewel

er duidelijk een natuurlijke aangroei is, mogen we stellen dat deze de 5 promille niet

overschrijdt, daar waar dat voor Waregem en Brugge wel het geval was. Tijdens het

interbellum kent het BGC haar laatste significante daling. Vanaf 1950 kunnen zowel voor de

nataliteit als de mortaliteit gelijke waarden genoteerd worden. Op het einde van de periode

wordt een niveau van 14‰ bereikt256.

We mogen concluderen dat er in Waregem 2 periodes kunnen onderscheiden worden. Tot

het begin van de 20ste eeuw blijft het sterftecijfer hoog, hoewel een gestage daling zich

doorzet. De geboortecijfers kennen een stijgend verloop tot aan de eeuwwisseling. In 1917 is

er sprake van een extreem laag geboortecijfer en een hoog sterftecijfer. Vanaf het midden

van de 20ste eeuw stabiliseren de cijfers zich en zullen ze ongeveer een zelfde niveau

bereiken.

255 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 91. 256 J. Backs, Op. Cit., p. 83.

Page 120: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit 119

4.6 Besluit

Dit hoofdstuk maakte duidelijk dat de ‘demografische transitie’ een fenomeen is dat op een

fundamentele wijze de Waregemse bevolking heeft beïnvloed en bepaald. De structurele

wijzigingen die ze genereerde, werden niet in een periode van enkele decennia gerealiseerd,

maar namen een anderhalve eeuw in beslag. Waar het verleden werd bepaald door hoge

sterftecijfers en hoge geboortecijfers tekent zich in onze hedendaagse moderne

maatschappij een tegenovergesteld beeld af. Een lage mortaliteit en nataliteit maken nu deel

uit van het leven.

Zowel de afname van de nataliteit als de mortaliteit verliep niet eenzijdig maar in fasen die

door kleinere of grotere schommelingen werden bepaald. Het verdwijnen van deze crisissen

werd beschouwd als een eerste voorwaarde voor de afname van de mortaliteit die later zou

resulteren in de reductie van de nataliteit.

De nataliteit en mortaliteit in Waregem houden elkaar rond het midden van de 19de eeuw in

evenwicht. We mogen stellen dat het niveau van de geboorten algemeen iets hoger ligt,

maar de frequent voorkomende sterftecrisissen dijken het bevolkingsoverschot in. Rond

1876-1880 zet zich een nieuwe evolutie in. De sterftecrisissen verdwijnen grotendeels

waardoor het niveau van de mortaliteit aanzienlijk afneemt. De nataliteit neemt in het laatste

kwart van de 19de toe. Met de ingang van de 20ste eeuw daalt deze resoluut tot aan het begin

van de Eerste Wereldoorlog. Bepalende factoren waren onder meer het beschikbaar worden

van contraceptiva en een belangrijke mentaliteitswijziging bij de ouders. Er ontstaat dus een

natuurlijk accres.

Dat zowel Waregem als Brugge meer gelijkenissen vertonen met de evolutie in Vlaanderen

dan met Gent en Wallonië kan volledig verklaard worden vanuit de toenmalige socio-

economische realiteit. De geringe aanwezigheid van industriële activiteiten zowel in

Waregem en Brugge resulteerde in een overwegend agrarische en meer traditionele

samenleving. De ontwikkeling die Gent doormaakte werd niet in de eerder rurale gebieden

beleefd.

De methode van de brutocoëfficiënten stelt ons echter niet in de mogelijkheid om tot de

diepere structuren van de bevolking door te dringen. Het meest nefast aan deze werkwijze is

ongetwijfeld dat er geen rekening wordt gehouden met de leeftijdsstructuur van een

samenleving. Zo is het onmogelijk te achterhalen of de sterftequotiënten gelieerd kunnen

worden aan bepaalde leeftijdscategorieën.

In de volgende hoofdstukken zal dieper op deze leeftijdsstructuur worden ingegaan. Hiervoor

zal de methode van de sterftetafels worden aangewend.

Page 121: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 120

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

5.1 Methodologie: sterftetabel

5.1.1 Inleiding

Nadat een algemeen beeld werd geschetst van de evolutie van de nataliteit en mortaliteit,

richt ik mij nu volledig op een diepgaande studie van de mortaliteit. Een nadeel verbonden

aan het gebruik van de brutocoëfficiënten bestond erin dat een degelijk en adequaat

diepteonderzoek, uitgaande van de bestaande leeftijdsstructuur, uitgesloten was257. Deze

onvolkomenheid kan opgevangen worden door het opstellen en het gebruik van

sterftetabellen overeenkomstig met de onderzochte jaren. Voor het opmaken van de

sterftetabellen deed ik een beroep op de beschikbare bevolkingsregisters en de

overlijdensakten van de burgerlijke stand.

Bij aanvang van dit hoofdstuk wordt de samenstelling en de werkwijze van een sterftetabel

toegelicht. Daarna heb ik het over het gebruik van hypothetische modellen en vergelijk ik

mijn resultaten met de hypothetische modellen voorgesteld door S. Ledermann. Verder in het

hoofdstuk zullen de leeftijdsspecifieke sterfterisico’s berekend en geanalyseerd worden.

Daarbij wordt abstractie gemaakt van de zuigelingen- kinder- en volwassenensterfte.

Bovendien worden de bekomen resultaten zo uitgebreid mogelijk verklaard en wordt een

vergelijking met zowel Gent als Brugge doorgevoerd.

5.1.2 Gebruik van de sterftetabel

Net zoals andere demografische fenomenen kan ook de mortaliteit vanuit diverse

invalshoeken bestudeerd worden. Hiermee correspondeert telkens een ‘ander’ soort

sterftetabel. Er kan onder meer een onderscheid gemaakt worden tussen de transversale

analyse enerzijds en de cohortanalyse anderzijds. De juiste methode selecteren is

primordiaal voor het welslagen van mijn onderzoek.

Opteert men voor het transversaal perspectief, dan gaat de demograaf de mortaliteit over

een welbepaalde periode volgen. Bij deze benaderingswijze incorporeert de onderzoeker alle

overlijdens tijdens zijn onderzoeksperiode en dit voor alle leeftijdscategorieën258. De nadruk

ligt hierbij op het aspect ‘tijd’. De transversale benadering is dan ook een

257 Zie hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit. 258 R. Pressat, Manuel d’analyse de la mortalité, s.l., Institut National d’études Démographiques, 1985,

p. 15.

Page 122: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 121

momentbenadering259. De cohortanalyse volgt een generatie mensen tijdens hun leven260.

Deze tweede methode kent wel enkele nadelen. Het volgen van een groep mensen

doorheen de tijd is heel arbeidsintensief. Vanuit mijn probleemstelling is deze werkwijze niet

onmiddellijk aangewezen261. Voor een onderzoek op lange termijn is de transversale analyse

de meest efficiënte methode.

De meeste demografen opteren voor het transversaal onderzoek of de momentbenadering.

Dit omdat de mortaliteit in heel wat gevallen gelieerd is en afhangt van de actuele

levensomstandigheden. Hiermee verwijs ik zowel naar de economische en sociale

ontwikkelingen, als de medische kennis en de mate van hygiëne die wordt bereikt.

De sterftetabellen die worden opgemaakt en bestudeerd, corresponderen met degene die J.

Backs voor Gent en L. Van Haecke voor Brugge hebben geanalyseerd262. Het is noodzakelijk

bij deze methode dat we voor de onderzochte jaren over bevolkingsgegevens per

leeftijdscategorie beschikken. Door het werken met telkens één jaar bestaat de mogelijkheid

dat we geconfronteerd worden met een uitzonderlijk jaar wat de mortaliteit betreft zonder dat

we ons daar terdege van bewust zijn. Dit resulteert in het feit dat de gegevens niet

representatief zijn en de evolutie op lange termijn kunnen beïnvloeden. Daarom is het

aangewezen om met een gemiddelde van drie jaar te werken. Een voorbeeld hiervan voor

Gent vormt het jaar 1866. Dit jaar ging de geschiedenisboeken in als het grote cholerajaar.

Bij de bespreking van de externe mortaliteit stegen de BSC boven het algemeen gemiddelde

uit. Dit jaar kan derhalve moeilijk als representatief voor de omliggende jaren worden

beschouwd263. Waregem kent een dergelijke verhoging van de brutosterftecoëfficiënt voor

1866 niet264. Daarom wordt ook in mijn onderzoek met gemiddelden van 3 jaar gewerkt.

5.1.3 Componenten van een sterftetabel

Een sterftetabel bestaat uit diverse componenten. Om een sterftetafel te kunnen opmaken

moet je zowel beschikken over gegevens met betrekking tot de overledenen als over de

259 D. Veys, De ontwikkeling van de levensverwachting in België, in: Bevolking en gezin, 1979,3,

p. 284. 260 R. Pressat, Op. Cit., p. 15. 261 Mijn opzet in deze studie is om de mortaliteit van Waregem doorheen de periode 1850-1950 te

volgen. De nadruk ligt derhalve volledig op het evolutieve aspect en niet op de analyse van een aantal personen.

262 Het gaat hier om de jaren 1846, 1856, 1866, 1880, 1890, 1900, 1910, 1920, 1947. Bij deze verwerking werd geen rekening gehouden met het jaar 1930. Het jaar 1880 wordt in mijn scriptie echter niet gebruikt. Het jaar 1876 wordt wel bestudeerd. Dit is het gevolg van het feit dat er geen volkstellingen voor handen waren en ik mij diende te beroepen op de bevolkingsregisters.

263 J. Backs, Op. Cit., p. 85. 264 Waregem kreeg in dat jaar af te rekenen met BSC van 16.34‰.

Page 123: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 122

bevolking per leeftijdsklasse. Op basis van deze gegevens is het mogelijk om het

sterfterisico (ntX) en uiteindelijk ook de sterftekans (nqX) te berekenen.

X vormt binnen de structuur van de sterftetabel het uitgangspunt. Deze letter staat voor de

leeftijd waarop een individu kwam te overlijden. Een sterftetabel werkt met diverse

leeftijdscategorieën. De zuigelingensterfte wordt als een uitzondering beschouwd en in een

afzonderlijke categorie geplaatst. Hierin worden alle kinderen opgenomen die binnen het

eerste levensjaar kwamen te overlijden. Daarna komt de kindersterfte aan bod. Hiermee

wordt verwezen naar de 1-4 jarigen. Sommige historici maken echter geen abstractie tussen

de zuigelingen- en kindersterfte en opteren voor een categorie 0-4265. Bij de volgende

categorieën wordt gekozen voor een leeftijdsgroep met een omvang van telkens 5 jaar. Deze

omvang wordt aangeduid met de letter n en is van belang voor het berekenen van het aantal

jaar dat de overlevenden nog voor zich heeft op een leeftijd x tot aan de leeftijd x+n (nLx).

Het leeftijdsspecifiek sterftecijfer wordt het eerst bekomen (nqX). Dit gegeven wordt ook het

sterftequotiënt of de sterftekans genoemd. Dit is de verhouding van het aantal sterfgevallen

in een bepaalde leeftijdsgroep over een zekere periode en het gemiddeld aantal personen in

die leeftijdsgroep in diezelfde periode. De sterftekans wordt uitgedrukt per duizend en geeft

derhalve het aantal sterfgevallen weer voor een bepaalde leeftijdsklasse. Om dit resultaat te

bekomen, moeten we de volgende formule aanwenden:

nqx=[(2n*ntx)/ (2+n* ntx)]266

Bij de leeftijdsklasse 1t0, 4t1 en 5t0 gelden andere formules267. Dit is een gevolg van het feit dat

er geen sprake is van een evenredige spreiding van de sterfgevallen in de

leeftijdscategorieën van de kinderen.

1q0=[( 2*1tx0) / (2+1.4*1t0)]

4q1=[(8*4t1) / (2+4.8*4t1)]

5q0=[(10*5t0) / (2+8*5t0)]

Nadat de sterftekans is berekend, bestaat de volgende stap erin de hypothetische bevolking

te reconstrueren. Hiervoor wordt het symbool l0 in het leven geroepen. We gaan uit van een

hypothetische ‘beginbevolking’ van 10.000 mensen. Via nQX wordt het mogelijk om te 265 R. Pressat, Op. Cit., p. 24-25. 266 Ntx is hierbij het sterfterisico en n de grootte van de leeftijdsklasse. 267 M.G. Termote en G.J. Wunsch, Op. Cit., p. 93.

Page 124: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 123

bepalen hoeveel burgers, uitgaande van de beginbevolking, per leeftijdsklasse overleven. In

eerste instantie vermenigvuldigen we l0 met 1q0. De uitkomst van deze berekening is D0.

Door D0 daarna af te trekken van l0 bekomt men l1. deze waarde kan men op zijn beurt

vermenigvuldigen met 4q1. Voor de volgende categorieën geldt dezelfde werkwijze. Zo is het

mogelijk om voor elke leeftijdsklasse het aantal overlevenden en het aantal sterfgevallen te

berekenen.

Ook het aantal sterfgevallen tussen leeftijd x en leeftijd x+n kan berekend worden. Daarvoor

wenden we zowel NQX als l0 aan.

ndX= nqX*lX

Het ultieme doel van een sterftetabel is het bekomen van de levensverwachting (ex)van de

bevolking. Dit is de best mogelijke synthesemeter om de mortaliteit te analyseren. Het stelt

de onderzoeker in staat om op een uiterst eenvoudige manier, op alle mogelijke tijdstippen

en van diverse bevolkingsgroepen de mortaliteit te vergelijken268. De levensverwachting bij

de geboorte e0 is hierbij de meest omvattende waardemeter. S. Szreter en G. Mooney

verwoordden het als volgt: ‘The best comparative, single, summary measure of mortality

conditions prevailing among any population at any time is the figure of iets expectation of life

at birth’269.

Om tot de uiteindelijke levensverwachting te komen, vertrekken we van de waarde lX. Met

deze waarde is het mogelijk om nLX te becijferen. Dit cijfer representeert het aantal jaren door

de overlevenden op leeftijd x te leven tot aan leeftijd x+n.

NLX= [n/2 * (lx+lX+n)]270

Net als bij de berekening van de sterftekans gelden voor de leeftijdsklassen 1q0, 4q1 en 5q0

andere formules271.

1L0=[(0.3*l0)+(0.7*l1)]

4L1=[(1.6*l1)+(2.4*l5)

5L0=[l0+( 4*l5)] 268 R. Pressat, Op. Cit., p. 45. 269 G. Mooney en S. Szreter, Urbanisation, Mortality and the Standard of Living Debate: New

Estimates of the Expectation of Life at Birth in Nineteenth-century Britisch Cities, in:Economic History Review, LI, 1998, 1, p. 83.

270 M.G. Termote en G.J. Wunsch, Op. Cit., p. 93-94. 271 M.G. Termote en G.J. Wunsch, Op. Cit., p. 95.

Page 125: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 124

Deze resultaten worden gecumuleerd, waarbij we aanvangen bij de oudste leeftijdsgroep. Dit

getal duiden we aan met Tx.

TX= Σ LX

Uiteindelijk is het mogelijk om de gemiddelde levensverwachting te berekenen. De

levensverwachting representeert het aantal levensjaren dat de overlevenden die leeftijd x

hebben bereikt, gemiddeld nog te verwachten hebben.

eX= TX/ lX

5.2 Hypothetische modellen

Nadat de sterftetafels zijn opgemaakt, is het eveneens belangrijk om de kwaliteit van de

gegevens te beoordelen. Dit is mogelijk door de eigen waarden te vergelijken met een aantal

modelsterftetafels of theoretische modellen. Een dergelijk theoretisch model geeft de meest

waarschijnlijke sterftetafel weer voor een bepaalde bevolkingsgroep. Tijdens een

demografisch onderzoek worden ze omwille van twee redenen gehanteerd. Vooreerst zijn ze

een ideaal middel om met het oog op de historische kritiek de beschikbare gegevens te

controleren. Verder biedt deze werkwijze een mogelijkheid om bij het ontbreken van

statistisch materiaal een volledig uitgewerkte sterftetafel op te maken en eventuele hiaten op

te vullen. Voor Waregem is dit niet het geval omdat met handmatige tellingen van de

bevolkingsregisters werd gewerkt. J. Backs werd in zijn studie voor Gent wel geconfronteerd

met een dergelijk probleem272. Door het aanwenden van de theoretische modellen werd dit

obstakel makkelijk ondervangen.

Er bestaan verschillende soorten hypothetische sterftetafels. A. Coale en P. Demeny,

hebben sterftetafels uitgewerkt die gekend zijn onder de naam: ‘Princeton life tables’273.

Deze bestaan uit vier verschillende modellen waarbij in totaal 326 sterftetafels werden

ontwikkeld274. Het uitgangspunt is dat men de sterftekans (nqx) berekent voor een

leeftijdsklasse en dat men in de lijsten van de ‘Princeton Life Tables’ bij het juiste model

zoekt naar de nqx die ermee overeenstemt. Op deze manier kan de rest van de sterftetafel

272 Zo werd in de volkstellingen van Gent voor de jaren 1846,1856, 1866 en 1880 geen onderscheid

gemaakt naar geslacht en werd de leeftijdsklasse 0-4 jaar niet onderverdeeld in twee kleinere subcategorieën: 0-1 en 1-4.

273 A Coale and P. Demeny, Regional Model Life Tables and Stable Populations, Princeton University Press, 1966, p. 2.

274 Er wordt een distinctie gemaakt tussen het model Oost dat voor de mortaliteit in Aziatische landen staat, model Noord voor de Scandinavische landen, model West voor Noord-Amerika en West- Europa en model Zuid voor de Derde Wereld.

Page 126: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 125

vergeleken worden met het uitgekozen theoretisch model275. Een fundamenteel probleem

met deze modeltabellen zit vervat in het feit dat er enkel sterftetafels worden weerhouden op

basis van geslachten. Het opzet van dit hoofdstuk bestaat er echter niet in de gegevens per

geslacht te bestuderen, maar dit te doen voor de totale bevolking276. Er wordt dan ook

gekozen voor de sterftetafels die door S. Ledermann zijn opgesteld. Deze zijn vanuit een

totaal ander model geconcipieerd. In tegenstelling tot de voorgaande modellen van A. Coale

en P. Demeny zijn deze niet op voorhand uitgerekend. S. Ledermann biedt alle variabelen

zodat de onderzoeker alles persoonlijk kan uitwerken. Vanuit een dergelijke werkwijze is het

mogelijk om eventuele afwijkingen vast te stellen en op te sporen.

S. Ledermann geeft drie verschillende manieren aan om tot een modelsterftetafel te komen.

Een eerste mogelijkheid bestaat erin dat de onderzoeker gebruik maakt van de formules die

door S. Ledermann werden ontwikkeld. Er moet een instapleeftijd gekozen worden waarvoor

nqx berekend wordt. Deze waarde dient om de rest van de sterftetafel te bepalen en op te

stellen277. Er is eveneens de mogelijkheid om met twee instapleeftijden te werken. Bij de

tweede methode voorziet S. Ledermann een aantal basissterftetafels. De waarde van nqx

moet voor een gekozen leeftijdsklasse bepaald worden. Op basis van deze waarde kan de

bijbehorende sterftetafel opgezocht worden278. De derde manier gaat uit van twee

instapleeftijden. Deze worden grafisch uitgezet, nadat de nqx bepaald werd. Wanneer deze

waarden met elkaar verbonden worden, zijn de overige sterfterisico’s bepaalbaar279.

Net zoals J. Backs en L. Van Haecke in hun studies voor Gent en Brugge hebben gedaan,

heb ik geopteerd voor de eerste methode. Het is de meest eenvoudige en bovendien een

bijzonder efficiënte om de bekomen waarden voor Waregem te beoordelen. S. Ledermann

laat de keuze tussen verschillende instapleeftijden o.a.: 1q0, 15q0, 20q30 en 20q45. Ik heb

geopteerd naar analogie met J. Backs en L. Van Haecke voor één instapleeftijd, met name

20q45. Door het feit dat er geen volkstellingen voor handen waren en alles bijgevolg

handmatig is geteld op basis van de volkstellingen, moet zoals eerder al vermeld een

foutmarge in overweging worden genomen. Niettegenstaande mag ervan uitgegaan worden

dat er niet echt sprake is van onregelmatigheden voor de leeftijdscategorie 20q45. Voor de

berekening van 20q45 wordt de volgende formule gebruikt:

275 S. Ledermann, Nouvelles tables-types de mortalité, s.l., Presses Universitaires de France, 1969,

p. 4-5. 276 Een geslachtelijk onderscheid komt aan bod in hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s. 277 S. Ledermann, Op. Cit., p. 51-81. 278 S. Ledermann, Op. Cit., p. 85. 279 S. Ledermann, Op. Cit., s.p..

Page 127: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 126

20q45= 1- (l65/l45)

Er zijn vier formules beschikbaar voor de berekening van nqx per leeftijdsklasse280. De eerste

formule betreft de leeftijdsgebonden evolutie van het hypothetisch model. De twee

daaropvolgende formules geven respectievelijk de minimum- en maximumwaarden en

houden rekening met mogelijke fouten en afwijkingen. De laatste formule dient om de

waarde van nqx te berekenen voor de leeftijdsklasse 85-89 jaar. De variabelen axo, axl, als s

zijn gegeven. 5q80 wordt afgeleid uit het hypothetisch model. Voor de leeftijdsklasse 95+ is er

geen formule. Dit is de laatste leeftijdsklasse en het sterfterisico bedraagt steeds het

maximum.

Log10qx= ax0+axl * Log10 20q45

Log10qx= ax0+axl * Log10 20q45 – 2s

Log10qx= ax0+axl * Log10 20q45 + 2s

5q85= 337.80+0.69798* 5q80

Het gebruik van hypothetische modellen is heel handig, maar kent ook nadelen. Het is zoals

G. Mooney en S. Szreter opmerkten: ‘The danger with a hypothetical model of this sort,

initially developed as an heuristic device, is that it should not then be uses as if it presented a

set of empirically derived estimates, or historical ‘best guesses’, unless their accuracy has

been carefully evaluated281’.

280 S. Ledermann, Op. Cit., pp. 69-70. 281 G. Mooney and S. Szreter, Art. Cit., p. 85.

Page 128: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 127

1

10

100

1000

0-4

10-14

20-24

30-34

40-44

50-54

60-64

70-74

80-84

90+

eigen res,Led.MinMax

Figuur 28: Sterftekans voor het jaar 1856. Vergelijking tussen de berekende resultaten en het hypothetisch model.

Wanneer we de eigen resultaten vergelijken met de gegevens aangereikt door S. Ledermann

blijkt dat de sterftekans die we eigenhandig berekenden, op basis van de bevolkingsregisters

en de overlijdensakten van de burgerlijke stand, tot de leeftijdsklasse 15-20 jaar een stuk

hoger ligt dan het theoretisch model in feite toelaat. Ze blijven net onder het vooropgestelde

maximum van S. Ledermann. Dit kan verklaard worden door de hoge zuigelingen - en

kindersterfte die Waregem in deze periode kent282. De andere leeftijdsklassen volgen wel het

model dat door S. Ledermann werd opgesteld, wel blijkt uit figuur 28 dat de resultaten voor

Waregem eerder de maximale afwijking volgen.

J. Backs komt voor Gent tot de vaststelling dat zijn resultaten tot de leeftijdsklasse 30-34 jaar

beduidend hoger ligger. Bij de jongeren is die afwijking zelfs zo groot dat ze de

maximumwaarden overschrijden283. Ook L. Van Haecke kwam voor Brugge tot een

gelijkaardige vaststelling. Voor de leeftijdsgroep 1-10 jaar volgen zijn resultaten de grens van

de maximale afwijking284.

282 Zie supra. 283 J. Backs, Op. Cit., p. 92. 284 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 98.

Page 129: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 128

1

10

100

1000

0-4

5-9

10-14

15-19

20-24

25-29

30-34

35-39

40-44

45-49

50-54

55-59

60-64

65-69

70-74

75-79

80-84

85-89

90+

eigen resLed.MinMax

Figuur 29: Sterftekans voor het jaar 1876. Vergelijking tussen de berekende resultaten en het hypothetisch model.

Voor het jaar 1876 illustreert figuur 29 weinig of geen afwijkingen. Tot de leeftijd van 5 jaar

bewegen mijn gegevens zich langs de grens van de maximale waarden. Daarna echter

neemt het sterfterisico sterk af om parallel te verlopen met de resultaten van S. Ledermann.

Ook voor de Breydelstad zijn geen afwijkingen attesteerbaar. Niettegenstaande kan een

verhoogde sterftekans genoteerd worden voor de leeftijdscategorie 1-20 jaar. Deze was

vermoedelijk te wijten aan de specifieke levensomstandigheden in het toenmalige Brugge285.

In Gent is er een vrij grote afwijking in de leeftijdsklasse 0-4 jaar die oploopt tot 40%. Deze

kan veroorzaakt zijn door een hoge zuigelingen – en kindersterfte. Verder zijn er geen

abnormale waarden terug te vinden286.

Uit deze vergelijking van mijn eigen resultaten voor Waregem met de hypothetische

modellen aangereikt door S. Ledermann, kan geconcludeerd worden dat er zich geen

opmerkelijke afwijkingen voordoen en de gegevens voldoende accuraat zijn om in de

sterftetafels op te nemen.

285 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 100. 286 J. Backs, Op. Cit., p. 93.

Page 130: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 129

5.3 Leeftijdspecifieke sterfterisico’s

5.3.1 Overzicht van de onderzochte periode

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 e0 35,21 38,98 55,34 52,73 49,26 50,73 60,33 54,69 63,84 e1 40,28 43,14 63,07 62,23 55,56 59,48 68,07 61,18 69,51 e5 45,91 48,83 62,7 61,25 58,81 57,54 68,36 64,72 71,27 e10 42,88 48,95 59,36 56,89 55,36 53,23 64,48 60,54 67,24 e15 39,3 45,33 55,42 52,58 51,57 48,66 59,97 56,24 62,83 e20 36,9 41,9 51,27 48,22 47,11 44,01 55,61 52,44 59,14 e25 33,7 37,76 46,76 43,92 42,97 39,8 51,01 48,34 54,83 e30 29,69 34,32 42,5 39,35 38,44 35,43 46,4 43,88 50,25 e35 26,62 30,75 38,44 34,89 34,55 31,14 41,98 39,9 45,9 e40 23,17 27,73 34,45 30,33 30,54 26,95 37,35 35,6 41,42 e45 19,72 23,95 30,95 26,76 26,91 24,03 32,71 31,4 37,02 e50 16,7 19,86 28,07 22,51 22,94 19,98 28,07 27,41 32,54 e55 12,95 16,18 24,35 18,31 19,49 17,27 23,56 23,06 28 e60 10,48 13,35 19,89 14,47 17,11 13,99 19,26 19,23 23,56 e65 8,33 10,39 16,64 11,73 14,14 11,4 14,66 15,94 19,07 e70 7,28 7,7 13,52 8,49 11,06 8,24 11,94 12,86 14,87 e75 7,66 7,36 11,15 6,76 8,35 4,53 8,32 9,83 11,33 e80 4,6 4,34 7,69 3,75 5,24 3,34 7,92 8,05 9,59 e85 3,41 1,39 12,5 1,39 4,56 3,1 5,65 5,74 7,53 e90 7,5 7,5 7,5 7,5 7,5 1,94 7,5 2,5 5,89 e95 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 2.5 2,5

Tabel 6: Overzicht van de leeftijdsspecifieke levensverwachting voor de totale bevolking. 5.3.1.1 Algemene evolutie

De evolutie van de levensverwachting kan gelieerd worden aan de evolutie van de mortaliteit

die in een vorig hoofdstuk werd geanalyseerd287. De mortaliteit, als onderdeel van de

demografische transitie, kent over een periode van enkele eeuwen een dalend verloop.

Globaal kan gesteld worden dat tussen 1740-49 en 1912 de mortaliteit op significante wijze

afnam288. Deze evolutie was een algemeen fenomeen en beïnvloedde uiteindelijk alle

287 Zie Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit. 288 J. Vallin, Mortality in Europe from 1740 to 1914. long term trends and Changes in Patterns by Age

and Sex, in: R. Schofield, D. Reher, A. Bideau, The decline of Mortality in Europe, Oxford, Clarendon Press, 1997, p. 42.

Page 131: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 130

leeftijdscategorieën289. Deze vaststelling impliceert echter niet dat alle leeftijdsgroepen in

dezelfde mate en op hetzelfde tijdstip profiteerden van deze ontwikkeling. Duidelijke cesuren

kunnen in het algemeen patroon onderscheiden worden.

Het einde van de 18de eeuw, dat niet binnen mijn onderzoeksgebied valt, maar toch even

wordt aangehaald is het start- en tevens referentiepunt van de eerste fase binnen de

mortaliteitsafname. Deze verandering, die structurele gevolgen had, hield aan tot het begin

van de 19de eeuw. Aanvankelijk bleef de kinder - en zuigelingensterfte ondanks de

mortaliteitsdaling, extreem hoog290. De algemene daling van de sterftekans moet derhalve

worden toegeschreven aan de reductie en tenslotte verdwijning van de epidemische ziekten

die op regelmatige tijdstippen tal van slachtoffers maakten291.

Tussen 1820-1829 kan opnieuw gewag gemaakt worden van een globale daling van de

mortaliteit. De tweede fase binnen de demografische transitie was een feit. Het is

voornamelijk de kinder– en zuigelingensterfte die een positieve evolutie ondergaat en een

significante daling van de sterftekans wordt op deze manier gerealiseerd. De ontwikkeling

van betere hygiënische omstandigheden, de medische kennis, de verbetering in de dagelijks

voeding en de levensomstandigheden zijn verschillende factoren die in deze evolutie een

hoofdrol opeisen en als determinerende factoren aangehaald kunnen worden 292. Dit geeft de

bevolking de mogelijkheid om de sterfteschommelingen enigszins op te vangen en te

controleren.

Een gelijkaardige evolutie voltrekt zich in de periode 1877-1913. De mortaliteit neemt alweer

op beduidende wijze af293. De daling, die wordt gerealiseerd in de jaren 1877-81, is

niettegenstaande minder belangrijk dan de voorgaande mortaliteitsdaling. Voornamelijk de

zuigelingen- en kindersterfte kende een duidelijke kentering en nam in grote mate af. Pas na

1900 was een decisieve rol voor deze leeftijdsgroepen weggelegd op zowel het regionaal als

nationaal niveau294. Niettegenstaande de opmerkelijke vooruitgang die werd gemaakt door

de jongste leeftijdsgroepen, profiteerden alle leeftijdsklassen onder de grens van de 45 jaar

van de progressie295. In tegenstelling tot deze ontwikkeling verdween de verdere afname van

de mortaliteit bij de oudere bevolking. De veranderende bevolkingsstructuur, waarbij het

289 In deze studie maak ik een onderscheid tussen de zuigelingen (0-1) jaar, de kinderen (1-14) jaar,

de jong-volwassenen (15-39) jaar, de oud-volwassenen (40-65) jaar en de ouderen (65+). 290 J. Vallin, Art. Cit., p. 51. 291 In Hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit, wordt dit uitgebreid behandeld.

Tot de meest voorkomende ziekten behoren onder meer tyfus, dysenterie en pokken. 292 J. Vallin, Art. Cit., p. 45. 293 Zie hoofdstuk 4: Externe benadering van mortaliteit en nataliteit. 294 I. Devos, Allemaal beestjes … p. 71. 295 R. Schofield, D. Reher, The decline of Mortality in Europe, in: R. Schofield, D. Reher, A. Bideau,

The decline of mortality in Europe, Oxford, Clarendon Press, p. 1.

Page 132: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 131

aandeel van de ouderen wordt uitgebreid ten nadele van de jongere bevolking kan aan deze

evolutie gelieerd worden.

Na 1913 werd de progressie binnen de levensverwachting hoofdzakelijk gerealiseerd bij de

jong-volwassenen. Bovendien werd er vooruitgang geboekt bij de kinderen tot 5 jaar en

onder de oudere bevolking. Deze tweede categorie onderging daarmee een markante

evolutie. Over een periode van twee eeuwen viel de sterfte onder de 75 tot 80 jarigen met

amper 15% terug296. De tweede helft van de 20ste eeuw toont ons een divergerend beeld. In

nauwelijks enkele jaren werd de sterftekans met 55% gereduceerd297.

Na Wereldoorlog II worden we opnieuw geconfronteerd met een afname van de mortaliteit.

Deze daling kan exclusief gekoppeld worden aan de ontdekking van antibiotica en sulfamide

of sulfonamide298. De sterfte onder de oudere bevolking bleef bovendien verder afnemen.

Deze vaststelling onderschrijft de relatie die er bestaat met de opbouw of de structuur van de

bevolking. Het aandeel van de jongeren komt in verval en wordt opgevangen door een als

maar groter wordende groep van ouderen. Door de medische kennis kan de oudere

bevolking langer in leven worden gehouden waardoor de sterftekans op reële wijze afneemt.

Mijn onderzoek spitst zich toe op de tweede fase binnen de mortaliteitsdaling. De duidelijke

afname van de sterfte die zich toen manifesteerde, is een gegeven in de wetenschappelijke

wereld dat door niemand wordt gecontesteerd. Welke de precieze oorzaken zijn, welke

structuur de daling aannam en het tijdstip waarop de daling zich precies voordeed, zijn

echter vragen die nog geen eenduidig antwoord kennen.

5.3.1.2: Evolutie te Waregem in de periode 1846-1947.

Voor een goede inschatting van de evolutie van de levensverwachting in Waregem vergelijk

ik mijn lokaliteit met andere gebieden. Een eerste vergelijkingspunt wordt ons aangeboden

door het nationaal niveau. In de Scandinavische landen (uitgezonderd Finland en

Denemarken), Engeland en Frankrijk bedraagt de levensverwachting in de vroege 19de eeuw

bij de geboorte 40 tot 42 jaar299. In 1850 kan de Belg op een gemiddelde levensverwachting

rekenen van 38 jaar300. In Waregem was dat 32 jaar (zie tabel 6). Tijdens de tweede helft van

de 19de eeuw ondergaat België op dat vlak een verbetering. In 1890 bedraagt de

levensverwachting 47 jaar en in 1910 is dit reeds opgelopen tot meer dan 50 jaar301. In

296 R. Schofield, D. Reher, Art. Cit., p. 1. 297 R. Schofield, D. Reher, Art. Cit., p. 1. 298 R. Schofield, D. Reher, Art. Cit., p. 1. 299 G. Casselli, Health Transition and Cause-Specific Mortality, in: A. Bideau, D. Reher and

R.Schofield, The decline of mortality in Europe, Clarendon Press, Oxford, 1991, p. 68. 300 T. Eggerickx, M. Poulain en F. Van Poppel, Art. Cit., p. 358. 301 T. Eggerickx, M. Poulain en F. Van Poppel, Art. Cit., p. 359.

Page 133: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 132

Waregem zijn deze waarden respectievelijk 49 jaar en 60 jaar (zie tabel 6). De Waregemse

bevolking kent bijgevolg een hogere levensverwachting dan de gemiddelde inwoner van

België.

0

10

20

30

40

50

60

70

0 1 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 55 60 65 70 75 80 85 90 95+

1846186618901920

Figuur 30: De levensverwachting voor de jaren 1846,1866,1890 en 1920.

Tabel 6 en figuur 30 leveren het bewijs voor de aanzienlijke verbetering van de

overlevingskansen in Waregem tijdens de periode 1846-1947. Waar de levensverwachting

bij de geboorte in 1846 nog 35.21 jaar bedroeg, is deze in 1947 opgelopen tot 63.84 jaar (zie

tabel 6). De gemiddelde levensverwachting in het midden van de 19de eeuw schommelde

voor Waregem tussen de 35 en 38 jaar (zie tabel 6). In Brugge kende de bevolking een

gemiddelde levensverwachting van 35 jaar302. In Gent was dit 33 jaar303. Waregem en

Brugge kennen bijgevolg een gelijkaardige levensverwachting, in Gent lag deze een paar

jaar lager.

In de jaren 1866-1890 wordt Waregem geconfronteerd met een lichte afname van de

levensverwachting (zie tabel 6). Deze daling kan gekoppeld worden aan de evolutie van het

BSC. In Waregem neemt deze in de periode 1866-1871 gestaag toe tot 35.28‰304. Vanaf

1890 stagneert de levensverwachting enigszins rond de 50 jaar. Waregem kende bij de

eeuwwisseling een levensverwachting van 50.73 jaar (zie tabel 6). Vanaf 1910 laat de

mortaliteitsdaling zich in al haar facetten voelen. Alle leeftijdscategorieën ondergaan een

substantiële verlaging van het sterfterisico305. Het niveau van de BSC in Waregem bevestigt

dit. Waar op het einde van de 19de eeuw een waarde van 35‰ werd geattesteerd, bedroeg

dit aan de vooravond van de Eerste Wereldoorlog 10‰. Zoals F. Meslé en J. Vallin hebben

betoogd voor Frankrijk betekent de 19de eeuw en zeker de tweede helft van deze eeuw, voor

302 L. Van Hacke, Op. Cit., p. 103. 303 J. Backs, Op. Cit., p. 94. 304 Zie hoofdstuk 4: Externe benadering van de mortaliteit en nataliteit. 305 Zie supra.

Page 134: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 133

Waregem een periode van relatieve en bescheiden vooruitgang: ‘le XIXe siècle donne plutôt

l’empression d’une pause306’. We zouden kunnen stellen dat pas aan het einde van deze

eeuw een opmerkelijke vooruitgang wordt geboekt. In een halve eeuw is de

levensverwachting van de plattelandsgemeente toegenomen met 15 jaar307. De ingang van

de 20ste eeuw markeert een overgang naar een ander mortaliteits- en nataliteitsregime.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 1q0 148 118 137 167 130 162 127 121 95 4q1 201 190 56 47 119 34 60 112 78 5q5 43 99 26 10 26 12 16 12 13 5q10 34 28 18 12 22 8 7 11 9 5q15 65 35 15 12 10 7 11 21 21 5q20 49 21 10 15 18 18 7 17 12 5q25 30 42 16 10 11 16 7 11 7 5q30 66 42 22 14 29 20 12 24 13 5q35 60 65 27 13 29 27 9 18 11 5q40 69 46 44 48 46 78 10 23 15 5q45 103 41 69 30 40 42 11 33 14 5q50 80 70 47 38 70 116 18 25 15 5q55 194 136 24 68 133 104 32 53 21 5q60 263 158 91 158 121 173 23 92 23 5q65 403 226 117 160 142 170 157 125 46 5q70 529 472 192 352 210 184 127 160 105 5q75 273 289 150 318 243 652 441 304 270 5q80 645 526 654 677 612 849 335 326 292 5q85 909 829 716 711 793 864 684 352 400 5q90 980 945 809 869 903 915 725 1000 322 5q95 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 Tabel 7: Globaal overzicht van de sterftekans voor Waregem in de periode 1846-1947308. Volgens de theorie van R. Woods kan er inzake mortaliteit een onderscheid worden gemaakt

volgens geografische ligging. R. Woods stelt dat betreffende de graad van mortaliteit en de

306 F. Meslé et J. Vallin, Reconstitution de tables annuelles de mortalité pour la France au XIXe siècle,

In: Population, 1989, 6, p. 1133. 307 In 1846 kende de bevolking bij de geboorte een levensverwachting van 35.21 jaar. In 1900 is de

levensverwachting al opgelopen tot 50.73 jaar. 308 Daar Waregem een relatief kleine stad was in deze periode, en de mortaliteitscijfers lager zijn

in vergelijking met Gent moeten de Waregemse cijfers enigszins gerelativeerd worden. Een kleine toename van de mortaliteit in de stad resulteert in een enorme stijging van de sterftekans op de sterftetabel. Dit moet in ogenschouw genomen worden wanneer de cijfers verder in dit hoofdstuk besproken worden.

Page 135: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 134

levensverwachting een onderscheid mogelijk is tussen meer en minder geürbaniseerde

gebieden. Hij onderscheidde in zijn theorie vier verschillende types: Londen, de grote steden

met meer dan 100.000 inwoners, de kleine steden en de plattelandsdorpen. Voor elk van

deze omgevingen kwam hij tot de conclusie dat er zich in de 19de eeuw een geleidelijke

toename van de levensverwachting manifesteerde en de mortaliteit derhalve langzaam

afnam309. Wanneer we deze redenering toepassen op Gent, Brugge en Waregem, zou dit

impliceren dat Gent een hoger mortaliteitscijfer moet kennen dan Waregem en de

levensverwachting er bovendien een stuk lager zou moeten liggen. Wanneer we de

gegevens bekijken die ons geboden worden door tabel 8, gaat deze redenering op. Gent

kent in 1846 een levensverwachting van 32.05 jaar310. In 1900 is het verschil tussen beide

lokaliteiten, Gent en Waregem, 10 jaar (zie tabel 8). Het verschil tussen Brugge en Waregem

is minder uitgesproken. In de Breydelstad vangt de onderzoeksperiode aan met een

levensverwachting van 32.76 jaar. Bij de eeuwwisseling is deze opgelopen tot 46.55 jaar,

wat een verschil van 4 jaar representeert met Waregem (zie tabel 8). Vanaf de

eeuwwisseling zijn de resultaten meer gelijklopend. Enkel Gent blijft een uitzondering en kent

in vergelijking met Waregem en Brugge een lage levensverwachting bij de geboorte. Vooral

in het jaar 1910 wordt dit duidelijk geïllustreerd (zie tabel 8).

ex 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 Waregem 35.21 38.98 55.34 52.73 49.26 50.73 60.33 54.69 63.84 Gent 32.05 33.51 28.01 38.73 35.84 40.96 46.22 53.87 56.48 Brugge 32.76 36.72 34.51 42.69 45.06 46.65 50.44 58.38 68.82 Tabel 8: Vergelijking van de levensverwachting bij de geboorte tussen Waregem, Gent en Brugge. G. Mooney en S. Szreter zijn een andere mening toegedaan dan R. Woods. Zij hebben een

compleet andere visie op de problematiek. Hun onderzoek toonde aan dat in het midden van

de 19de eeuw een duidelijke daling van de levensverwachting viel op te merken in de grote

steden. In tegenstelling tot een geleidelijke verbetering deed zich eerst een achteruitgang

van de levensverwachting voor, om zich daarna te stabiliseren311. Mooney en Szreter

bevatten echter maar informatie voor steden met 10.000 tot 99.999 inwoners wegens het

tekort aan degelijke bronnen voor andere lokaliteiten312. Toch kunnen twee ontwikkelingen

onderschreven worden. Langs de ene kant zijn er de kleinere industriële steden die deels de

evolutie van hun grote voorbeelden volgen: ’their increasing urbanization was associated,

309 G.Mooney en S. Szreter, Urbanisation, Mortality and the Standard of Living Debate: New Estimates

of the Expectation of Life at Birth in Nineteenth-century Britisch Cities, in:Economic History Review, LI, 1998,1, p. 85.

310 J. Backs, Op. Cit., p. 94. 311 G.Mooney en S. Szreter, Art. Cit, p. 95. 312 G. Mooney and S. Szreter, Art. Cit., p. 107.

Page 136: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 135

during the second quarter of the niniteenth century, with sharply deteriorating life chances’313.

Langs de andere kant zijn er oude en traag groeiende steden die de ergste hygiënische

problemen vermijden. G. Mooney en S. Szreter hebben het inderdaad bij het rechte eind

wanneer ze poneren dat de evolutie van de mortaliteit niet rechtlijnig verloopt.

J. Backs toonde aan dat de bevindingen van Mooney en Szreter van toepassing zijn op de

stad Gent die toen een uitgesproken stedelijk karakter bezat. In het 3de kwart van de 19de

eeuw loopt de levensverwachting inderdaad terug. In 1866 bereikt deze een algemeen

dieptepunt met een gemiddelde van 28.01 jaar (zie tabel 8). Het laatste kwart van de 19de

eeuw daarentegen is wel een tijdelijke terugval van de levensverwachting attesteerbaar (zie

tabel 8). De afname van de levensverwachting verloopt parallel met de laatste toename van

de mortaliteitscijfers in het laatste kwart van de 19de eeuw314.

L. Van Haecke stelt in zijn analyse van de Breydelstad dat ook Brugge in een dergelijk kader,

opgezet door G. Mooney en S. Szreter, past. Brugge behoort tot de tweede categorie die

door beide onderzoekers onderscheiden werd: deze van de traag groeiende, kleinere

steden. De bevolkingsaangroei tijdens het tweede kwart van de 19de eeuw zorgde voor een

hogere urbanisatie, maar vooral voor een hogere bevolkingsdichtheid. Deze

bevolkingsdichtheid impliceerde een grotere infectiemogelijkheid. Samen met de

voedingsproblemen in de stad is dit een belangrijk onderdeel van het verklaringskader voor

de mortaliteitsstijging315. De levensverwachting viel dan ook terug tot 34.51 jaar in 1866 (zie

tabel 8). Vanaf de 20ste eeuw zien we naar analogie met Waregem een toename van de

levensverwachting tot 50 jaar in 1910 en 58 jaar in 1920 (zie tabel 8).

Waregem volgt het model van G. Mooney en S. Szreter niet. Van een daling van de

levensverwachting in het 3de kwart van de 19de eeuw is in Waregem geen sprake. De

levensverwachting neemt in het decennium 1856-1866 toe met 17 jaar (zie tabel 8). In 1890

kan er wel gewag gemaakt worden van een tijdelijke terugval. De Waregemse bevolking

kende in dat jaar een levensverwachting van 49 jaar. Na 1890 wordt de definitieve stijging

van de levensverwachting verdergezet.

313 G. Mooney and S. Szreter, Art. Cit., p. 107. 314 Zie de evolutie van het BSC voor Waregem in hoofdstuk 4. 315 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 102.

Page 137: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 136

5.3.2 Zuigelingensterfte

5.3.2.1 Inleiding

Het belang van de demografische transitie werd reeds herhaaldelijk in het daglicht gesteld.

Daarbij werd voornamelijk het accent gelegd op de gerealiseerde demografische groei. Ook

in Waregem nam het bevolkingscijfer tot het midden van de 19de eeuw toe316. Als de meest

pertinente en fundamentele verklaring voor dit proces werd meermaals gewezen op de

significante daling van de mortaliteit317. Binnen de mortaliteitsstudies neemt de

zuigelingensterfte als een afzonderlijke component een centrale, doch ook aparte en

opmerkelijke plaats in.

Binnen het studiegebied van de zuigelingensterfte verliep het onderzoek in het verleden niet

altijd van een leien dakje. Het bronnenmateriaal zelf en de correctheid van de gegevens kon

herhaaldelijk in vraag worden gesteld. Om tot een adequaat beeld van de zuigelingensterfte

te komen, werden bijgevolg diverse technieken aangewend. Doorheen de 17de, 18de en zelfs

de 19de eeuw was men zowel op de afwisselde als de gecombineerde methode aangewezen

om de resultaten op afdoende wijze te analyseren318. Hiertoe werden in de 18de eeuw de

parochieregisters doorgenomen, voor de 19de eeuw de akten van de burgerlijke stand. Deze

werkwijze is echter allesbehalve effectief en resulteerde meermaals in vertekende resultaten.

Het gebrekkig of onvolledig opnemen van de overlijdensakten door de tijdgenoot bleek lange

tijd het voornaamste struikelblok. Dit probleem leidde tot een overregistratie van de

zuigelingensterfte in onze ‘Gaverstreke’ in de 18de eeuw319. Tijdens de Franse Periode kreeg

men in Waregem dan weer af te rekenen met een onderregistratie. In de 19de eeuw werd een

degelijke werking van de opgerichte burgerlijke stand op alle mogelijke manieren verhinderd

door de lokale bevolking. Ook Waregem werd geconfronteerd met dergelijke praktijken320.

Vooral de aangifte van de doodgeborenen bleek verwarrend voor de ‘gewone man’. 316 Zie hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode. 317 Deze visie wordt voornamelijk in de Engelse literatuur bestendigd. Desondanks zijn de

wetenschappers het in dit kader niet altijd met elkaar eens. Deze visie lag echter het meest voor de hand omdat het eigenlijke voortplantingspatroon voor het einde van de 19de eeuw in de meeste streken maar weinig noemenswaardige veranderingen onderging.

318 C. Vandenbroeke, Overzicht van de zuigelingen-en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen, in: Studia Historica Gandensia. Demografische evoluties en gedragspatronen van de 9de tot de 20ste eeuw in de Nederlanden, 200, 1977, p. 201.

319 Dit blijkt ondermeer het geval in Astene tot omstreeks 1750, in Zulte tot het einde van het Ancien Regime en in Waregem tot het tweede kwart van de 19de eeuw. Dit moet derhalve in overweging worden genomen bij het analyseren van de gegevens betreffende de zuigelingensterfte. C. Vandenbroeke, Overzicht van de zuigelingen-en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen,…, p. 201.

320 Bij de vergelijking van de parochieregisters met de burgerlijke stand werden voor de periode 1801-1812 in totaal 1.759 overlijdens geregistreerd. Hier komt echter maar 84.3% of 1.483 overlijdens in beide registers voor. 192 akten zijn enkel terug te vinden in de parochieregisters (11.0%) en 84 akten in de burgerlijke stand. Dit is een equivalent van 4.7%. C. Vandenbroeke, Overzicht van de zuigelingen-en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen;…, p.

Page 138: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 137

Bovendien waren de plaatselijke ambtenaren niet op de hoogte van de veronderstelde

registratiewijze. De bezorgdheid hieromtrent blijkt uit een citaat dat tijdens een samenkomst

van de statistische commissie werd uitgesproken: ‘dans les communes rurales, il existe une

grande diversité dans la manière d’ enregistrer les enfants mort-nés. Tantôt ils sont inscrits

au registre des décès seulement, tantôt aux registres des naissance exclusivement, avec la

mention qu’ils sont nés sans vie’321. Dat het niet louter een lokaal probleem was, blijkt uit de

bevindingen van L. Van Haecke. De ontwikkeling van de zuigelingensterfte in Brugge voldoet

niet aan de verwachtingen. Meer dan vermoedelijk was er een probleem met de

jaarverslagen322. Daarnaast mag ook de opmerking van G. Masuy-Stroobant niet uit het oog

verloren worden: ‘l’ augmentation des décès d’origine exogène qui s’observe au cours de

cette seconde moitié du XIXe siècle et, plus généralement, l’absence de baisse de la

mortalité infantile totale au cours de cette période, pourraient également ne refléter que

l’amélioration de la déclaration de l’enregistrement de ces déces’323.

5.3.2.2. Overzicht van de zuigelingensterfte

Dat de bevolking zich doorheen de eeuwen uitermate bewust was van de sterftekansen van

zuigelingen en de broosheid van het leven blijkt uit een uitspraak van Mohead uit 1778: ’de

eerste maanden na de geboorte zijn dermate riskant dat ongeveer één op vier kinderen

binnen het jaar overlijdt324’. Lange tijd bleef deze situatie inderdaad behoren tot de

dagdagelijkse realiteit. Zuigelingen bleken uiterst vatbaar voor allerlei ziekten en lieten vaak

binnen het eerste levensjaar het leven. Wanneer we het vanuit een Europees perspectief

bekijken, mogen we veronderstellen dat één vijfde tot één derde van de zuigelingen hun

eerste jaar niet overleefde325.

Het is algemeen aanvaard dat de reductie van de zuigelingensterfte geen lineair verloop

kende. Er zijn perioden te onderscheiden waar de mortaliteit in een ijl tempo afnam, soms

stagneerde en dan weer toenam, zij het in de meerderheid van de gevallen in beperkte mate.

Zowel de jaren 1800 als 1900 kunnen voor de meeste Europese landen als een

sleutelmoment worden beschouwd. Ondanks het feit dat er weinig vooruitgang te

onderkennen viel doorheen de 19de eeuw, zag het beeld er tegen het einde van deze tijd

321 C. Vandenbroeke, Overzicht van de zuigelingen-en kindersterfte in Zuid-Vlaanderen,…, p. 203. 322 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 105. 323 G. Masuy-Stroobant, Les determinants de la mortalité infantile. La Belgique d’ hier et d’aujourd’ hui,

Louvain, CIACO, 1983, p. 87. 324 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen: van de Middeleeuwen tot heden, Elsevier/ Brussel-

Amsterdam, 1986, p. 139.

325 M. Livi-Bacci, The Population of Europe, Oxford, Blackwell Publishers, 2000, p. 112.

Page 139: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 138

enigszins ander uit326. In Europa kan nochtans de progressie die werd gemaakt en nog

steeds gemaakt wordt op het vlak van het reduceren van de zuigelingensterfte als

impressionant omschreven worden.

0

50

100

150

200

250

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

Figuur 31: Overzicht van de sterftekans van de zuigelingen voor de jaren 1846-1947 (‰). De periode 1847-1900 Opvallend voor de zuigelingensterfte in Waregem, weergegeven op figuur 31, is dat een

relatief hoog niveau blijft gehandhaafd doorheen de 19de eeuw. Pas in 1947 duikt het

sterfterisico voor het eerst onder de 100‰ (zie figuur 31). We kunnen stellen dat ongeveer 1

op 5/6 pasgeborenen hun eerste levensjaar niet haalt. Vandaag is dit cijfer op beduidende

mate afgenomen en stabiliseert het zich op ongeveer 1% van de zuigelingen die tijdens het

eerste jaar overlijden327.

Vanaf de 2de helft van de 19de eeuw blijft het sterftecijfer in Waregem schommelen tussen de

130‰ en 160‰. Deze waarden liggen iets hoger dan de resultaten die voor het begin van de

19de eeuw werden bekomen. De decalage kan gelinkt worden aan het zich verspreidende

industrialisatieproces. Bij aanvang van de 19de eeuw was Waregem een eenzijdig agrarisch

gebied met een traditionele levenswijze waar het geven van borstvoeding een bestendig

onderdeel van uitmaakte. Met de toenemende industrialisatie en de verhoogde

activiteitsgraad van vrouwen binnen het industrieel proces ging deze traditie grotendeels

verloren. Voor zuigelingen is het zogen echter van primordiaal belang voor hun verdere

ontwikkeling. Hierop wordt in het vervolg van het hoofdstuk verder ingegaan328.

326 C. Rollet, The Fight Against Infant Mortality in the Past: An International Comparison, in: A. Bideau,

Infant and Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press, 1997, p. 38. 327 G. Masuy-Stroobant, Infant Health and Infant Mortality in Europe, in: C. Corsini,P P. Viazzo,

The Decline of Infant and Child Mortality: The European Experience: 1750-1990, Den Haag, Kluwer Law International, 1997, p. 1.

328 Zie supra.

Page 140: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 139

Algemeen wordt aangenomen dat de zuigelingensterfte voor Zuid-Vlaanderen schommelde

tussen de 150‰ en 240‰329. In het midden van de 19de eeuw ligt het cijfer voor Waregem

met 148‰ net onder dit gemiddelde zonder dat er sprake is van een opmerkelijke afwijking.

In 1856 ligt de sterftekans met 118‰ nog iets lager. Ook in andere gebieden en Europese

landen leek rond 1840-1850 de zuigelingensterfte sterk af te nemen. In deze periode ging

men uit van een algemeen Belgisch richtcijfer van 145‰. Voor Waregem kan deze daling

verklaard worden door een afname van het aantal gestorven zuigelingen in 1856. In 1846

overleden in totaal 32 pasgeborenen, in 1856 waren dit er slechts 24. Dit is een afname van

25%330. Het grote cholerajaar 1866 had voor Waregem geen catastrofale gevolgen. Eerder

werd al gewezen op het feit dat er voor dit jaar geen stijging van de mortaliteit kan

geattesteerd worden. Hoewel de sterftekans van de zuigelingen iets toenam en een niveau

bereikte van 137‰, is dit in vergelijking met 1856 een toename van bijna 20‰. In Gent is er

sprake van een stijging met ongeveer 30‰, voor Brugge met 20‰ (zie tabel 9).

Vanaf 1876 is voor Waregem een lichte toename van de zuigelingensterfte waarneembaar

tot 167‰. In deze context moet gewezen worden op de grote invloed van het

voortschrijdende industrialiseringsproces dat zich vanaf 1860 duidelijk in de gemeente laat

voelen331. Volgens de industriële telling van 1880 waren 405 mensen in de industrie

tewerkgesteld, in 1895 was dit aantal al opgelopen tot 596, waarvan er ongeveer 350 een

baan vonden in de gemechaniseerde textielindustrie. Bovendien zullen de Waregemse

vrouwen vanaf 1860-1870 hun activiteiten in de huiselijke textielnijverheid als spinster

verlaten en zich in het industrieel arbeidsproces integreren. Dit proces resulteert in een

grotere vrouwelijke uithuizigheid, die consequenties zal hebben voor de lactatieperiode van

de zuigelingen en bijgevolg direct op het overleven van deze groep.

De lactatieperiode is een cruciaal gegeven binnen de overlevingsstrategie van een zuigeling.

Door de industrialisatiegolf en de hoge activiteitsgraad van de vrouwen wordt deze sterk

ingekort. De pasgeborenen krijgen niet langer de nodige immuniteitsstoffen waardoor hun

afweersysteem wordt aangetast. Deze evolutie wordt bestendigd door de sterftekans van de

zuigelingen in de periode 1876-1900. In het laatste kwart van de 19de eeuw komen de

industriële activiteiten in Waregem tot een bloei en genereren ze heel wat werkgelegenheid.

329C. Vandenbroeke, Art. Cit., p. 206. 330T. Eggerickx, M. Poulain en F. Van Poppel, Art. Cit., p. 360. 331In 1863 wordt in de gemeente de eerste stoommachine geïnstalleerd. Daarna ontwikkelt de

fabrieksarbeid zich.

Page 141: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 140

1q0 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1946 Waregem 148 118 137 167 130 162 127 121 95 Gent 234 239 268 219 288 261 219 120 90 Brugge 206 144 165 138 161 174 134 83 47 Tabel 9: Vergelijking van de sterftekans bij zuigelingen voor Waregem, Gent en Brugge.

Wanneer we de cijfers in tabel 9 bekijken, merken we dat de zuigelingensterfte in Gent,

Brugge en Waregem grote verschillen vertoont. Vooreerst is de zuigelingensterfte in Gent

van een totaal ander kaliber dan deze in Brugge en Waregem. Gedurende het grootste

gedeelte van de onderzoeksperiode sterven gemiddeld 50% meer kinderen in de Oost-

Vlaamse industriestad (zie tabel 9). J. Backs geeft een aantal redenen voor deze extreme

cijfers. Vooreerst is er het ontbreken van borstvoeding en de ongezonde

woonomstandigheden. Verder moeten ook het laag hygiënisch besef en de slechte kledij

aangehaald worden332.

In vergelijking met Waregem ligt de zuigelingensterfte in het begin van de 19de eeuw zowel in

Brugge als in Gent333 een stuk hoger (zie tabel 9). Er werd al meermaals verwezen naar de

tegenstelling tussen de stad en het platteland als verklaring voor de significante verschillen.

Zowel de hygiënische- als de woonomstandigheden waren een stuk beter in de

plattelandsgebieden door het toen nog ontbreken van industriële activiteiten. Nadat de

industrie ook Waregem had bereikt, blijft het verschil aanzienlijk. In Gent blijft de

zuigelingensterfte pertinent boven de 200‰.

De cijfers voor Brugge komen eerder tegemoet aan deze voor Waregem, zoals tabel 9

illustreert. Op het einde van de 19de eeuw neemt ook hier de sterftekans toe om met het

begin van de 20ste eeuw gestaag af te nemen en in 1947 een niveau van slechts 47‰ te

bereiken.

De periode 1900-1947. Vanaf 1900 wijst figuur 31 een ander verloop van de zuigelingensterfte aan. In de

demografische literatuur is men het er over eens dat dit jaar (1900) een sleutelpositie

inneemt binnen de evolutie van de zuigelingensterfte. De permanente daling van de sterfte

onder de pasgeborenen in België kent hier zijn aanvang. Voor Waregem is dit niet anders.

Waar de sterftekans van de zuigelingen in 1900 nog 162‰ bedroeg, is deze in 1947 reeds

gereduceerd tot 95‰. In een tijdspanne van een halve eeuw is dit een afname van 67‰. In

332 J. Backs, Op. Cit., p. 105. 333 Gent kende volgens de berekeningen van J. Backs een waarde van 234‰ voor 1q0 in 1846, in

Waregem bedroeg deze 148‰. Een decennium later bedroegen deze respectievelijk 239‰ en 118‰.

Page 142: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 141

Waregem is het voornamelijk de verbetering van de levensstandaard die hiervoor

verantwoordelijk is. Het industrialiseringsproces zorgde in de jonge industriestad voor een

tewerkstelling van bijna 90%. Dit had als consequentie dat de bevolking niet langer

afhankelijk was van het Bureel van Weldadigheid. Zowel mannen als vrouwen genereerden

een inkomen, wat resulteerde in een hogere levensstandaard. Bovendien werden

inspanningen geleverd om de levens- en hygiënische omstandigheden van de Waregemse

bevolking te verbeteren. Een eerste stap was de verplaatsing van het kerkhof ‘qui par son

exiguité et sa situation au beau milieu de notre agglomération est une cause grave et

incessante d’insalubtité générale. J’ en appelle M mrs à votre souvenir combien l’odorat en

est affecté pendant les chaleurs de l’été’334. Bovendien werden de arbeiderswoningen

grondig gesaneerd. Zorgwekkend waren wel de kazernes van het ‘Centrum’ en het ‘Gaverke’

waar van sanitaire voorzieningen niet echt sprake was. Een oplossing werd gevonden door

het optrekken van private sanitaire vertrekken. De eigenaars van krotwoningen werden

onder druk gezet om hun gebouwen te restaureren335.

Tabel 9 toont aan dat ook de Arteveldestad en de Breydelstad een gelijkaardig patroon

volgden. Niettegenstaande is volgens M. Debuisson en P. Buekens een nivellering of stijging

van het sterfterisico waar te nemen in de eerder stedelijke gebieden336. Deze stelling kan

getoetst worden aan de situatie in Gent. Tabel 9 illustreert duidelijk dat er in de Arteveldestad

geen sprake is van een stijging van de zuigelingensterfte. Ondanks het feit dat de sterftekans

pas in 1920 beduidend afneemt, kent de daling van de mortaliteit zijn aanvang rond de

eeuwwisseling. Voor Waregem, dat zich in het prille industriële stadium bevond, is er van

een stijging van de zuigelingensterfte geen sprake. Ook in Brugge impliceert de aanvang van

de 20ste eeuw een resolute afname van de zuigelingensterfte.

Na het aanhalen van de dualiteit stad-platteland kunnen ook de provinciale cijfers een nieuw

licht op de zaak werpen. Reeds vanaf het midden van de 18de eeuw liggen de cijfers voor

Oost-Vlaanderen een stuk hoger dan deze voor West-Vlaanderen. Vanaf het midden van de

20ste eeuw vertonen deze een parallelle evolutie337. Niettegenstaande toont tabel 10 dat de

waarden voor West-Vlaanderen iets hoger liggen dan deze die voor Oost-Vlaanderen

werden bekomen.

334 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 308. 335 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855)…, p. 309-310. 336 Debuisson en P. Buekens, Guerres mondiales et prévention maternelle et infantile: le cas de

Belgique, in: G Masuy-Stroobant, C. Gourbin et P. Buekens, Santé et Mortalité des Enfants en Europe inégalités sociales d’Hier et d’Aujourd’hui, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant L’Harmattan, 1996, p. 272.

337 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen: van de Middeleeuwen tot heden, Elsevier/ Brussel- Amsterdam, 1986, bijlage: Zuigelingensterfte per provincie in België en Nederland (‰).

Page 143: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 142

1q0 1846 1880 1900 1940 Oost-Vlaanderen 229 198 175 98 West-Vlaanderen 289 203 197 94 Tabel 10: Vergelijking van de sterftekans bij zuigelingen in West-Vlaanderen en Oost-Vlaanderen338. Ook een vergelijking met andere landen kan nieuwe informatie bieden. In de Scandinavische

landen vertoont de zuigelingensterfte een different patroon. Enkele significante afwijkingen

komen hier aan de oppervlakte. De zuigelingensterfte daalt in deze landen vanaf de 18de

eeuw en dit in een constant en gestaag tempo zonder merkbare schommelingen. Heel wat

minder uitgesproken was deze tendens in België waar de sterfteschommelingen als een

normaal fenomeen werden beschouwd339.

In Nederland manifesteerde zich een andere evolutie. Tot 1900 kende de zuigelingensterfte

een gemiddelde waarde van 180 à 200‰. Dit is een stuk hoger dan het Belgisch niveau dat

rond de 160‰ bleef schommelen. Doorheen de hele 19de eeuw stierf ongeveer één kind op

vijf voor het bereiken van hun eerste verjaardag. Tijdens de periode 1840-1875 steeg de

zuigelingensterfte op aanzienlijke wijze. Na 1875 zette een dalende trend zich in. Rond 1890

echter werd opnieuw het niveau van 1850 behaald. De eerste helft van de 20ste eeuw gaf

evenwel een sterke daling van het sterfterisico in Nederland. Sinds 1930 heeft Nederland

sterftecijfers voor zuigelingen die lager liggen dan vijftig per duizend340. Een dergelijke

versnelling zou zich in België pas na de Tweede Wereldoorlog voltrekken341.

Het is reeds herhaaldelijk aan bod gekomen dat de progressie die werd geboekt op het vlak

van de zuigelingensterfte in associatie moet worden gezien met de stijging van de

levenstandaard, de verbetering van de voeding, hygiëne, de medische zorgen en het niveau

van onderwijs. Allemaal afzonderlijke factoren die elk op hun eigen wijze hebben bijgedragen

tot een verbetering van de levensverwachting. De infectieziekten en de ondervoeding, de

voornaamste oorzaken van de zuigelingensterfte, werden het eerst onder controle

gebracht342. Een logische verklaring voor de afname van de zuigelingensterfte op het einde

van de onderzoeksperiode is vooreerst te vinden in de invloed van de medische sector. Het

is bovendien de vraag op welke manier deze factor in relatie stond met de toenmalige

sociale en economische ontwikkelingen. Theoretische denkers zoals McKeown en Ivan Illich

338 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen: van de Middeleeuwen tot heden, Elsevier/ Brussel-

Amsterdam, 1986, bijlage: Zuigelingensterfte per provincie in België en Nederland (‰). 339 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen, …, p. 25. 340 Van Poppel (F.), Mandemakers (K.), Differential Infant and Child Mortality in the Netherlands,

1812-1912, in: A. Bideau, Infant and Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press, 1997, p. 276.

341 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen, …, p. 144-145. 342 G. Masuy-Stroobant, Op. Cit., p. 13.

Page 144: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 143

leggen de klemtoon niet op het belang van de medische wereld, de grotere kennis van de

artsen en de verbeterde technieken. Zij houden eerder rekening met factoren zoals de

dagelijkse voeding en de levensstandaard343. De rol van de medische wereld mag echter niet

onderschat worden. In het midden van de jaren 1860 werd de zuigelingensterfte voor het

eerst beschouwd als een ‘sociaal’ of ook wel ‘nationaal’ probleem dat een degelijke aanpak

verdiende. Een waar medicaliseringsproces zette zich in. Er zijn vier voorname externe

beïnvloedingsfactoren die in deze context moeten vermeld worden: de preventieve

gerichtheid van de geneeskunde, het groeiend politiek belang van de volksgezondheid sinds

de 19de eeuw, de sociaal- economische transformatie die men gemakkelijkshalve als

industrialisatie aanduidt en de uitbouw van de gezondheidsadministratie344. Ook de verleking

van de maatschappij is in de deze ontwikkeling van cruciaal belang geweest345.De jaren

1880-1890 spelen hierin een essentiële rol. Nieuwe technologieën werden ontwikkeld en

men kwam tot nieuwe bacteriologische inzichten346. Het dieet en het zogen van de kinderen

vormde een ander aspect van de discussie. De kwestie van de moedermelk werd brandend

actueel. Heel wat artsen waren zich bewust van de gezonde invloed en promoten het zogen

van de pasgeborenen. Flessenvoeding bleef dan ook gevaarlijk indien deze niet werd

gepasteuriseerd347.

343 C. Rollet, Art. Cit., p. 39. 344 K. Velle, De nieuwe biechtvaders: de sociale geschiedenis van de arts in België, Leuven, Kritak,

1991, p. 78. 345 K. Velle, De nieuwe biechtvaders,…, p. 78. 346 In dit kader moet zeker gewezen worden op de bijdrage van I. Devos, Allemaal beestjes. Mortaliteit

en morbiditeit in Vlaanderen, 18de –20ste eeuw, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Gent, Universiteit Gent, 2003, 2 vol. en van K. Velle, Hygiëne en preventieve gezondheidszorg in België (ca 1830-1914): bewustwording, integratie en acceptatie, Gent, Universiteit Gent, onuitgegeven licentiaatsverhandeling, 1981, XXXVVII+276+XXXIVp. (Nieuwste Tijden - Prof. Dr. Van Eenoo)

347 C. Rollet, Art. Cit., p. 42.

Page 145: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 144

5.3.3 Kindersterfte

5.3.3.1 Inleiding

0

50

100

150

200

250

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

1-4 jarigen5-9 jarigen10-14 jarigen

Figuur 32: Algemeen overzicht van de kindersterfte voor de jaren 1846-1947.

Het is een trieste waarheid indien men stelt dat het historisch onderzoek over het algemeen

een weinig ‘kindvriendelijke’ houding aanneemt en zich zelden of nooit met de problematiek

van de leefwereld van kinderen inlaat. Deze houding staat haaks op de visie inzake de

zuigelingensterfte waar de studies elkaar in ijl tempo opvolgen. R. Trumbach omschreef de

toenmalige bestaande situatie met de volgende woorden: ‘The child between two and seven

tends to disappear’348. Niettegenstaande bleven kinderen extreem kwetsbaar. Getuige

hiervan zijn de cijfers voor Waregem in de leeftijdscategorie 1-4 (zie figuur 32). In sommige

perioden lieten bijna de helft van de kinderen het leven vooraleer de leeftijd van tien jaar

bereikt werd349.

In de demografische literatuur is een soort ‘algemene regel’ terug te vinden die stelt dat de

zuigelingensterfte in normale omstandigheden een stuk hoger dient te liggen dan de

kindersterfte. Dit was onder meer het geval bij het onderzoek van A. Coale en P.

Demeney350. Toch moet men voorzichtig omspringen met generalisaties, want deze blijken

niet altijd adequaat en correct te zijn. Dit zal verder in dit onderdeel geïllustreerd worden351.

348 C. Vandenbroeke, Vrijen en trouwen, …., p. 156. 349 H. Cunningham, Children & Childhood in western society since 1500, Longman, London & New

york, 1995, p. 90. 350 R. Woods, N. Williams and C. Galley, Differential Mortality Patterns among Infants and Other

Young Children, in: C. Corsini, P. P. Viazzo, The Decline of Infant and Child Mortality: The European Experience: 1750-1990, Den Haag, Kluwer Law International, 1997, p. 57.

351 Zie supra.

Page 146: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 145

Men mag aannemen dat de kindersterfte in Waregem doorheen de 19de eeuw geen

positiever verloop kent dan de zuigelingensterfte, in tegendeel. H. Cunningham poneert dat

zeker tot het derde kwart van de 19de eeuw de kindersterfte evenredige proporties aanneemt

als de zuigelingensterfte352.Deze veronderstelling is van toepassing op Waregem.

Zowel bij de zuigelingen als de kinderen kunnen parallelle oorzaken van de sterfte

onderschreven worden: een slechte voeding, huisvesting en kledij, maar ook algemene

verwaarlozing kan als verklarende factor in overweging genomen worden. Denken we hierbij

maar aan de opvattingen van Knodel en Vandewalle. Zij bekijken de zogenaamde ‘ouderlijke

liefde’ met kritische ogen en nuanceren deze in grote mate. Zeker in een agrarische

omgeving, zoals dit in Waregem tot het laatste kwart van de 19de eeuw het geval was,

vormden de kinderen een essentieel onderdeel van de plaatselijke overlevingsstrategie.

Enerzijds als werkkrachten, anderzijds als erfgenamen van het areaal. Het is echter de vraag

of deze economische waarde ook zijn uitdrukking vond op het emotioneel vlak, of dat de

familiale affectie gescheiden bleef van de economische productiviteit353. Met de heropleving

van de proto-industrialisatie op het einde van de 19de eeuw werd de situatie voor de jongeren

nog schrijnender. Hun economische waarde steeg aanzienlijk. Kinderen konden niet enkel

tijdens het landbouwseizoen worden ingezet. In de zogenaamde ‘stille’ maanden werden ze

in de linnennijverheid geïntegreerd. De huisweefnijverheid was in de winterperiode een zaak

van het hele gezin in de ‘Gaverstreke’. Op deze wijze nam de kinderarbeid ook in de meer

agrarische gebieden uitbreiding354.

352 H. Cunningham, Op. Cit., p. 89. 353 H. Cunningham, Children & Childhood, …, p. 84. 354 H. Cunningham, Children & Childhood, …, p. 86.

Page 147: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 146

5.3.3.2 Overzicht van de 1-5 jarigen.

0

50

100

150

200

250

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

Figuur 33: Overzicht van het sterfterisico voor de 1 tot 4 jarigen voor de jaren 1846-1947.

De jongste leeftijdsgroep, de 1 tot 5 jarigen, kent een dalend sterfterisico dat door figuur 33

wordt geïllustreerd. In het midden van de 19de eeuw (1846) kent Waregem voor deze

leeftijdsklasse een hoog sterfterisico van 201‰. In vergelijking met de sterftekans van de

zuigelingen voor hetzelfde jaar, ligt deze ongeveer 50‰ hoger. Ook in 1856 blijft dit hoge

niveau behouden met een waarde van 190‰. Daarna is een significante daling vast te

stellen voor de jaren 1860-1870 met respectievelijke waarden van 56‰ in 1866 en 47‰ in

1876. Ook voor het zuiden van Vlaanderen tekent zich een gunstig acceleratieproces af.

Meerdere factoren kunnen hier als verklaring worden aangehaald. Vooreerst moet de

gunstige kentering van de levensstandaard vermeld worden. Dit had als consequentie dat

ook de voeding, kleding, huisvesting en hygiëne een gunstige verandering ondergingen. Dit

met als gevolg dat heel wat sociale epidemieën zoals tyfus, dysenterie, cholera en

tuberculose, in hun voorkomen werden gestuit355.

In het laatste decennium van de 19de eeuw gaat dit voordeel opnieuw verloren. In 1890

kennen de 1 tot 5 jarigen een sterftekans van 119‰. Dit wordt een recordjaar in de meest

nefaste zin van het woord. C. Vandenbroeke werkt voor deze periode met maximawaarden

van 220‰ en minimawaarden van 85‰356. De cijfers voor Waregem bevinden zich in het

midden van deze vooropgestelde waarden.

Doorheen de 19de eeuw zorgen deze waarden voor een gemiddelde van 107‰. C.

Vandenbroeke werkte voor het Zuiden van Vlaanderen met een gemiddeld sterfterisico van

130 à 135‰357.

355 I. Devos, Allemaal beestjes., …, p. 73. 356 C. Vandenbroeke, Overzicht van de ,..., p. 210. 357 C. Vandenbroeke, Overzicht van de ,..., p. 210.

Page 148: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 147

1q4 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 Waregem 201 190 56 47 119 34 60 112 78 Gent 185 156 219 127 142 85 81 61 38 Brugge 237 247 222 151 111 93 91 37 9 Tabel 13: Vergelijking van de sterftekans van de 1-5 jarigen tussen Waregem, Gent en Brugge. Wanneer we tabel 13, die de vergelijking tussen Waregem, Brugge en Gent weergeeft, in

ogenschouw nemen, vallen onmiddellijk twee zaken op. Vooreerst is het sterfterisico zowel in

Gent als Brugge veel groter in de periode 1866-1876 dan in Waregem. Niettegenstaande is

er vanaf 1866 een duidelijke verbetering merkbaar (zie tabel 13). De sterftekans voor

Waregem die in dat jaar (1866) 56‰ bedraagt, moet echter met enige omzichtigheid

benaderd worden. Vermoedelijk is een fout in het bronnenmateriaal geslopen, zodat de

gegevens van 1866 niet accuraat zijn. Brugge kent in de jaren 1846-1866 een gemiddelde

van 235‰. In Gent werd gewerkt met een gemiddeld cijfer van 187‰. Waregem heeft met

een gemiddelde van 149‰ de beste overlevingskansen. Net als in Waregem is er in Brugge

en Gent een duidelijke verbetering merkbaar vanaf 1866 (zie tabel 13). In 1876 bedragen de

sterfterisico’s respectievelijk nog 151‰ en 127‰. In het jaar 1890 kan zowel in Waregem als

in Gent opnieuw een stijging van de sterftekans worden geconstateerd, waarna de gegevens

zich stabiliseren (zie tabel 13). In Brugge daarentegen is er een bestendige afname van de

sterftekans. Enkel in 1920 kan in Waregem een opmerkelijke toename van het sterfterisico

worden vastgesteld in de leeftijdsklasse van 1 tot 5 jaar tot een waarde van 112‰. Dit terwijl

in Gent en Brugge respectievelijke waarden van 61‰ en 37‰ werden bekomen.

5.3.3.3 Overzicht van de 5-10 jarigen

0

20

40

60

80

100

120

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

Figuur 34: Overzicht van het sterfterisico voor de 5 tot 9 jarigen voor de jaren 1846-1947

Een algemene opvatting onder de historici stelt dat de meest significante daling in de

mortaliteit gedurende de periode 1846-1947 terug te vinden is bij de leeftijdsklasse van de 5-

Page 149: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 148

10 jarigen. De gegevens, berekend voor Waregem en terug te vinden op figuur 34,

bevestigen deze stelling358. In 1947 bedroeg de sterftekans nog slechts 30% van de waarde

die in 1846 werd geattesteerd (zie tabel 7).

In Waregem vangen de 5-10 jarigen de onderzoeksperiode aan met een sterftekans van

slechts 43‰ (zie figuur 34). Een decennium later is dit opgelopen tot 99‰ (zie figuur 34). De

verklaring voor deze opmerkelijke stijging kan in het cijfermateriaal gevonden worden. In

1846 stierven 8 jongeren tussen de 5 en de 10 jaar. In 1856 werd dit cijfer verdubbeld, toen

lieten 16 kinderen van deze leeftijdscategorie het leven. We merken dan ook dat de

sterftekans bij de 5-10 jarigen opnieuw daalt tot 26‰ in 1866. Voor dat jaar werden 5

overlijdensakten voor 5 tot 10 jarigen opgesteld. Voor de periode 1846-1866 komen we dan

ook tot een gemiddelde van 56‰. Vanaf 1866 en zeker op het einde van de 19de eeuw blijft

het niveau van de sterftekans bestendig laag. Wanneer we het gemiddelde sterfterisico voor

Waregem doorheen de 19de eeuw berekenen, bekomen we een waarde van 36‰. C.

Vandenbroeke werkt voor deze periode in zijn ‘Overzicht van de zuigelingen- en kindersterfte

in Zuid-Vlaanderen’ met een gemiddelde sterftekans voor de 5-10 jarigen van 57‰359.

Waregem bevindt zich dan ook onder het vooropgestelde gemiddelde. Het Belgisch niveau

werd gehandhaafd rond de 25‰360. Tegen het einde van de 19de eeuw is de sterftekans

afgenomen met 73% in Waregem. In het zuiden van Vlaanderen neemt het sterfterisico met

gemiddeld 60% tot 70% af361. Vanaf de eeuwwisseling duikt Waregem definitief onder het

niveau van de 20‰ (zie figuur 34). De onderzoeksperiode wordt afgesloten met een waarde

van 13‰ (zie figuur 34 en tabel 11).

5q5 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 Waregem 43 99 26 10 26 12 16 12 13 Gent 54 67 79 27 25 20 15 15 19 Brugge 66 58 70 39 21 19 20 12 1 Tabel 11: Vergelijking van de sterftekans van de 5-10 jarigen tussen Waregem, Gent en Brugge. Wanneer we de vergelijking met Gent en Brugge doorvoeren, zien we dat de drie lokaliteiten

een gelijkaardig patroon vertonen. In tabel 11 is voor het jaar 1866 wel een aanzienlijk

verschil merkbaar. Waar de sterftekans in Gent en Brugge schommelt rond de 70-80‰, is dit

in Waregem maar 26‰. Zoals reeds herhaaldelijk gesteld, moeten de resultaten voor 1866 358 Tabel 7 geeft deze gegevens weer. Waar de waarde voor de 5-jarigen in 1846 nog 52‰ bedroeg is

deze teruggevallen tot 28‰ in 1947. Niettegenstaande deze evolutie kende de sterftekans in 1856 een recordcijfer van 151‰ voor 5q5. Deze trend maakt zich eveneens kenbaar in de globale categorie van 0-5 jarigen. Daar neemt de levensverwachting systematisch af in 1856. Hetzelfde patroon vinden we terug voor de 10-jarigen. Daar kan een daling onderscheiden worden van 41 in 1846 tot 19 in 1947.

359 C. Vandenbroeke, Overzicht van de ,…, p. 211. 360 I. Devos, Allemaal beestjes ,…, 2 vol. 361 C. Vandenbroeke, Overzicht van de ,…, p. 211-212.

Page 150: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 149

met enige omzichtigheid benaderd worden. Zowel in Gent als Brugge sloeg de cholera hard

toe. In Waregem vielen amper 5 slachtoffers362. Na 1866 valt zowel in Brugge en Gent de

sterftekans van de 5-10 jarigen sterk terug van 70‰ naar 29‰ in Gent en van 70‰ naar

39‰ in Brugge (zie tabel 11). In Waregem is dit verschil minder groot (zie tabel 11). De

overgang naar de 20ste eeuw is zowel voor Gent, Brugge als Waregem een sleutelmoment.

Waar de sterftekans in Waregem afnam met 73% is dit in Brugge eveneens 73% en in Gent

75%.

5.3.3.4 Overzicht van de 10-15 jarigen

0

5

10

15

20

25

30

35

40

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

Figuur 35: Overzicht van het sterfterisico voor de 10-14 jarigen voor de jaren 1846-1947.

Binnen de leeftijdsgroep van de 10-15 jarigen is eveneens een significante daling van de

mortaliteit vast te stellen (zie figuur 35). In 1846 kent deze leeftijdscategorie een sterfterisico

van 34‰. Tegen 1876 is dit gereduceerd tot 12‰, om in 1890 opnieuw toe te nemen met

een waarde van 22‰. Doorheen de 19de eeuw zorgt dit voor een gemiddelde van 20‰. Het

Zuiden van Vlaanderen kent voor deze periode een gemiddelde van 33‰363. Vooral de

afname in het laatste decennium van de 19de eeuw springt in het oog. Daar neemt de

sterftekans af van 22‰ in 1890 tot 8‰ in 1900 (zie figuur 35). Dit komt overeen met een

afname van 74%. Algemeen gaat het in Zuid-Vlaanderen om een minder geprononceerde

afname van 10% à 20%364.

Net zoals bij de 5-10 jarigen is de overgang naar de 20ste eeuw een belangrijk moment.

Vanaf 1900 blijft het sterfterisico bestendig onder de 10‰. Enige uitzondering is het jaar

362 M. Delmotte , Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 215. 363 C. Vandenbroeke, Overzicht van de ,…, p. 213. 364 C. Vandenbroeke, Overzicht van de ,…, p. 212.

Page 151: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 150

1920, waar een waarde van 11‰ wordt bereikt. In 1947 kennen de 10-15 jarigen een

sterftekans van 9‰.

5q10 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1946 Waregem 34 28 18 12 22 8 7 11 9 Gent 32 31 31 16 16 12 9 9 13 Brugge 34 34 30 24 11 15 15 12 8 Tabel 12: Vergelijking van de sterftekans van de 10-15 jarigen tussen Waregem, Gent en Brugge. Wanneer we de resultaten van Waregem vergelijken met deze van de Arteveldestad en de

Breydelstad mogen we concluderen dat de waarden van een gelijkaardig niveau zijn (zie

tabel 12). In 1846 schommelen ze tussen de 32‰ en 34‰. Wel kent Waregem een sneller

afname van het sterfterisico dan Gent of Brugge. Bovendien is voor Brugge met aanvang

van de 20ste eeuw geen duidelijke afname attesteerbaar, daar waar dit voor Waregem en

Gent wel het geval is. In Waregem loopt de sterftekans terug van 22‰ in 1890 naar 8‰ in

1900. Voor Gent zijn deze waarden 16‰ en 12‰. Pas in 1946 bereikt de sterftekans voor

Brugge voor het eerst een niveau onder de 10‰.

5.3.4 Vergelijking tussen de zuigelingen - en kindersterfte

Het is duidelijk dat de verbeteringen in de openbare gezondheid in de eerste plaats de

oudere kinderen baatten. Voornamelijk de kinderen tussen de 5 en de 10 jaar genoten ten

volle van deze veranderingen. In tweede instantie vertoonde de leeftijdscategorie van de 10-

15 jarigen een opmerkelijke vooruitgang. Pas op de derde plaats komen de 1 tot 5 jarigen.

Blijkbaar was de invloed van de sanitaire verbeteringen minder geprononceerd voor de

jongste kinderen. Toch moet in deze rangorde een nuance worden aangebracht. De

allereerste bevolkingsgroep, overeenkomstig met de bevolking van de 0-4 jarigen, startte

met een veel hogere kans op sterfte dan de daaropvolgende categorieën. Derhalve mogen

we stellen dat de afname van de kans op sterfte bij de geboorte veel meer betekenis had

dan deze in de andere leeftijdsgroepen, ook al is deze minder uitgesproken.

Het feit dat het mortaliteitspatroon van de kinderen en de zuigelingen uiteindelijk toch een

verschillend verloop kent, wijst erop dat het causale aspect anders is. Uit het voorgaande

overzicht kan afgeleid worden dat de sterfte het grootst is bij de allerjongsten en dat de

sterftekansen zich omgekeerd evenredig verhouden tot de leeftijd. In dit verband moet

gewezen worden op het feit dat de allerjongsten uiterst kwetsbaar zijn en derhalve grotere

invloed ondervinden van externe factoren die hun leven op significante wijze inkorten.

Page 152: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 151

Oudere kinderen ontwikkelden meer weerstand in vergelijking met de zuigelingen. De kans

op vervroegde sterfte werd op deze manier sterk gereduceerd.

Waar bij de verklaring van de hoge zuigelingensterfte doorheen de 19de eeuw de klemtoon

voornamelijk kwam te liggen op het voedingsaspect, moeten bij de kindersterfte andere

accenten worden gelegd. De lactatie, die van cruciaal belang was voor het overleven van de

pasgeborenen, zal hier een minder prominente rol spelen. Tot het begin van de 20ste eeuw

sterft ongeveer 50% van de zuigelingen door een onaangepast dieet. Kinderen die deze

lactatieperiode overleefden, stierven zelden ten gevolge van voedingskundige oorzaken.

Eens de overgang van melk naar vast voedsel op een goede wijze werd afgerond, kan

voeding als verklarende factor geschrapt worden.

De kinderarbeid en de latere inperking van deze activiteit is sterk gelieerd aan de

kindersterfte. Er zijn slechts weinig gegevens bekend over de kinderarbeid in Waregem. De

cijfers afkomstig van de industrietelling van 1896 zijn er belangrijk. In dat jaar zijn er 52

kinderen jonger dan 16 jaar aan het werk. Hieronder bevonden zich 5 kinderen jonger dan 12

jaar en 13 tussen 12 en 14 jaar. Eerder werd reeds gewezen op het feit dat kinderen in

hoofdzaak een economische rol vervulden. Grote gezinnen waren binnen de Waregemse

samenleving dan ook geen uitzondering. Dit demografisch feit had als onvermijdelijke

consequentie dat kinderen in het arbeidsproces werden ingezet. Dit enkel vanuit het

perspectief om als nucleair gezin te overleven. Niettegenstaande ontwikkelde zich

gaandeweg een andere visie betreffende de ‘kinderlast’. Kinderen werden niet louter meer

als productie-eenheden beschouwd, maar werden als volwaardige personen behandeld.

Deze visie vond in de meeste Europese landen navolging en dit voornamelijk op het einde

van de 19de en het begin van de 20ste eeuw. De kinderrechten en tevens de inperking van de

kinderarbeid vinden in dit idee een voedingsbodem.

Waar de kinderarbeid voor Waregem een minder prominente rol speelde zoals de

industrietelling aantoonde, ligt de situatie in Gent enigszins anders. Mijn onderzoeksgebied

kan niet als een volwaardig industrieel centrum worden bestempeld. Gent daarentegen

vormde de industriële metropool van het land in deze periode. Hoewel de textielfabrieken in

principe niet veel kinderen tewerkstelden, moet niet verondersteld worden dat de

kinderarbeid bijna nihil was. De vele ambachtelijke Gentse ateliers boden aan heel wat

kinderen werkgelegenheid. Deze visie werd door M. De Neve in haar onderzoek naar Gent

bevestigd. Uit haar werk blijkt dat kinderarbeid in de 2de helft van de 19de eeuw zeker geen

marginaal fenomeen was. Het inzetten van kinderen beperkte zich niet enkel tot de

Page 153: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 152

textielsector, ook in andere sectoren werden kinderen veelvuldig tewerkgesteld365. De lage

lonen die aan deze jongeren moesten betaald worden, speelden hier zeker een belangrijke

rol in. Veel informatie hieromtrent is niet voor handen. Vanaf de 19de eeuw worden er

sporadisch loonboeken bijgehouden waar de loonverhoudingen duidelijk worden

gepresenteerd. Eén van de meest markante is deze van de Gentse katoenfabriekant

Voortman366. Algemeen mag worden aangenomen dat de verloning van de kinderen en

vrouwen beduidend lager lag dan deze van de mannelijke beroepsbevolking. Meestal

verdiende een vrouw slechts de helft van haar mannelijke tegenhanger, een kind een zesde

tot een kwart van het loon van een geschoolde volwassen mannelijke werknemer367. Naast

de extreem lage verloning moet er eveneens op gewezen worden dat de kinderen meestal

werden ingezet om de meest gevaarlijke klussen op te knappen. Van kindvriendelijke

werkomstandigheden kon geen sprake zijn. Arbeidsongevallen kwamen dan ook frequent

voor.

Kinderarbeid kon op de meest uiteenlopende vlakken als nefast worden bestempeld. De

impact op de mortaliteit in de grote industriesteden was enorm. De wet op de kinderarbeid

die in voege ging op 13 december 1889 werd dan ook gezien als een aanzienlijke

vooruitgang.

Over de kinderarbeid in Brugge zijn slechts weinig gegevens bekend. We zijn dan ook

minder geïnformeerd dan over de situatie in Gent. De cijfers, afkomstig uit een

industrietelling van 1896 zijn wel opportuun. In dat jaar zijn er 442 kinderen jonger dan 16

jaar aan het werk. Hieronder bevinden zich 14 kinderen jonger dan 12 jaar en 136 tussen de

12 en de 14 jaar368. De restricties op de kinderarbeid, die reeds in 1889 werden opgelegd,

verdoezelen de ware 19de eeuw toestand enigszins. Als bewijsmateriaal voor de kinderarbeid

in Brugge voor 1889 heeft dit weinig waarde.

5.3.5 Sterfte onder de volwassen bevolking

Bij de volwassen bevolking wordt een distinctie gemaakt tussen de jong- en oud-

volwassenen. Dezelfde indeling die in de vorige hoofdstukken werd gehanteerd, wordt op

deze manier gerespecteerd. Onder de jong-volwassenen resulteren degenen tussen de 15

en de 40 jaar. De oud-volwassenen vertegenwoordigen de 40 tot 65 jarigen.

365 J. Backs, Op. Cit., p. 109. 366 C. Vandenbroeke, Economische groei ,…, Gent, Vrije cursus, 2002-2003, p. 166. 367 C. Vandenbroeke, Economische groei ,…, Gent, Vrije cursus, 2002-2003, p. 167. 368 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 117.

Page 154: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 153

5.3.5.1 De sterfte onder de jong-volwassenen

De mortaliteitsevolutie van de jong-volwassenen in Waregem vertoont heel wat gelijkenissen

met deze van de oudere leeftijdskassen bij de kinderen. Bij deze categorie (van de kinderen)

kon in Waregem het jaar 1900 als een scharnierpunt worden beschouwd. De kindersterfte

neemt na de eeuwwisseling op beduidende wijze af. Een niveau dat boven de 10‰ uitstijgt,

wordt nooit meer gerealiseerd369.

0

10

20

30

40

50

60

70

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

5q155q205q255q305q35

Figuur 36: Overzicht van de sterfterisico’s onder de jongvolwassenen voor de jaren 1846-1947.

Tabel 14 en figuur 36 maken ons duidelijk dat de sterfte onder de jong-volwassenen in het

midden van de 19de eeuw een relatief hoog niveau bereikt met 60‰. In vergelijking met de

kindersterfte is deze een stuk hoger (zie tabel 11-12 en 13). Een uitzondering hierop vormt

de categorie 25-30 jaar die een sterftekans kent van 30‰ (zie tabel 14). Ook de 20-25

jarigen kennen een lagere sterftekans met 49‰ (zie tabel 14). De relatief hoge sterfte onder

de jongvolwassenen kan verklaard worden vanuit dezelfde factoren die voor de kindersterfte

uitgebreid werden aangehaald370. De harde levens- en werkomstandigheden kwamen de

jonge bevolkingsklasse allesbehalve ten goede. De opkomende industrialisatie resulteerde in

het ontstaan van krotwoningen in de nabijheid van de fabrieken en voor Waregem in

hoofdzaak in de stationsbuurt. Van enige hygiënische of sanitaire voorzieningen was geen

sprake371. Voeg daarbij de gebrekkige kledij en de monotone voeding en de hoge sterfte

onder de jong-volwassenen is grotendeels verklaard. In 1853 hokten 46 gezinnen samen in

vier woonkazernes aan de rand van de gemeente372. Op het gebied van kleding formuleerde

de plaatselijke gezondheidscommissie van Waregem dat voortaan iedereen over minimaal

369 Het jaar 1900 bereikt amper een niveau van 8‰, wat uitzonderlijk lag is. 1910 kent een gemiddelde

van 7‰ en 1920, 11‰. 370 Zie infra. 371 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 310. 372 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 312.

Page 155: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 154

twee hemden diende te beschikken. Maar ook aan andere zaken was een tekort. Denken we

hierbij maar aan bloezen, sokken, stoffen en klompen. Bovendien beschikte 2/3 van de

armen in Waregem niet eens over elementair beddengoed373. Hoewel er kwantitatief

voldoende voedsel aanwezig was en de bevolking over de nodige calorieën beschikte, was

het voedingspatroon in kwalitatief opzicht niet evenwichtig. Het gebrek aan mineralen,

vitaminen en eiwitten ondermijnde de gezondheid van de bevolking. Deze voedde zich

hoofdzakelijk met aardappelen en graan. Vanaf 1855 trad een aanzienlijke verbetering van

de levensomstandigheden op374. Niettegenstaande diende men waakzaam te blijven om

epidemische ziekten te voorkomen.

Vanaf de 2de helft van de 19de eeuw nemen de sterfterisico’s onder de jong-volwassenen

gestaag af (zie figuur 36 en tabel 14). In het laatste kwart van de 19de eeuw is de sterftekans

in alle leeftijdscategorieën onder de 20‰ gezakt. Vanaf 1920 nemen de sterfterisico’s

opnieuw toe.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

15-19 65 35 15 12 10 7 11 21 21

20-24 49 21 10 15 18 18 7 17 12

25-29 30 42 16 10 11 16 7 11 7

30-34 66 42 22 14 29 20 12 24 13

35-39 60 65 27 13 29 27 9 18 11

Tabel 14: Overzicht van de sterftekansen onder de jongvolwassenen voor de jaren 1846-1947.

Is in Gent en Brugge een gelijkaardige evolutie waarneembaar? In de Arteveldestad

schommelt de sterftekans in 1846 tussen 48‰ voor de categorie 15-19 jarigen en 66‰ voor

de 35-39 jarigen375. In Brugge waren deze waarden respectievelijk 43‰ en 54‰376. Het jaar

1866 vertoont wel wat verschillen tussen Gent en Brugge enerzijds en Waregem

anderzijds.Voor Gent en Brugge is de cholera-epidemie verantwoordelijk voor een verhoging

van de sterftekans. Het sterfterisico neemt in Brugge en Gent tijdens dat jaar dan ook

gevoelig toe, terwijl in Waregem een drastische terugval van de mortaliteit kan genoteerd

worden. In welke mate deze terugval met de realiteit overeenstemt kan echter niet

achterhaald worden. Met de eeuwwisseling neemt de sterftekans in alle lokaliteit, zowel in

Waregem, Brugge als Gent verder af.

373 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 313. 374M M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 316. 375J. Backs, Op. Cit., p. 96. 376L. Van Haecke, Op. Cit., p. 104.

Page 156: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 155

5.3.5.2 De sterfte onder de oud-volwassenen

De sterfte onder de oud-volwassenen in Waregem kent enkele significante verschilpunten

met die van de jong-volwassenen. Algemeen mag aangenomen worden dat de sterfte in

deze leeftijdscategorie doorheen de jaren eerder gestaag afnam en dat er bovendien sprake

was van grote schommelingen (zie tabel 15). De evolutie onder de jongvolwassenen, waar

de sterfte in de periode 1846-1866 met ongeveer 20% eerder drastisch afnam, (zie tabel 14)

staat hiermee in scherp contrast. De ontwikkeling van de mortaliteit bij de oud-volwassenen

kan gelieerd worden aan de veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking die zich rond de

eeuwwisseling voordoet en vanaf 1910-1920 duidelijk uit de bevolkingspiramides kan

afgelezen worden377. Enerzijds is er een groeiende groep mensen die de leeftijd van 65 jaar

weet te bereiken. Anderzijds zijn er steeds meer mensen die door de verbeterende

levensomstandigheden hun kindertijd overleven en de kans krijgen om hun leven verder uit

te bouwen. Dit impliceert dat het aantal personen in die leeftijdsklassen zal toenemen en de

sterftekans logischer wijze opnieuw stijgt.

Rond de eeuwwisseling wordt deze evolutie zichtbaar en vertaalt zich in stijgende

mortaliteitscijfers (zie tabel 15). De sterfterisico’s van de oud-volwassenen kennen dan ook

een grotere spreiding. Met de overgang van de epidemische naar de degeneratieve

ziekten378 zal deze ontwikkeling ervoor zorgen dat de sterfte onder de volwassenen

genivelleerd wordt. Tegen het einde van de onderzoeksperiode zijn de cijfers met meer dan

de helft afgenomen tegenover het midden van de 19de eeuw. In hoofdzaak de medische

verbeteringen hebben hier een belangrijk aandeel in.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

40-44 69 46 44 48 46 78 10 23 15

45-49 103 41 69 30 40 42 11 33 14

50-54 80 70 47 38 70 116 18 25 15

55-59 194 136 24 68 133 104 32 53 21

60-64 263 158 91 158 121 173 23 92 23

Tabel 15 : Overzicht van de sterftekansen onder de oudvolwassenen voor de jaren 1846-1947.

Een mogelijke verklaring voor deze evolutie die zowel in Brugge, Gent als Waregem wordt

waargenomen, wordt aangeboden door M. Oris. Hij probeert een antwoord te formuleren op

de vraag waarom de sterfterisico’s vanaf de leeftijd van 50 jaar gevoelig toenemen. Voor

377Zie Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode. 378Hiermee bedoelen we in hoofdzaak kanker en cardio-vasculaire aandoeningen.

Page 157: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 156

Waregem is dit voornamelijk zichtbaar vanaf 55 jaar (zie tabel 15). In Brugge is dit vanaf 45

jaar379 en in Gent vanaf 50 jaar380. In eerste instantie moet volgens M. Oris het samenspel

van het geleidelijk verdwijnen van innerlijke voordelen en het verminderen van de natuurlijke

selectie worden aangehaald. Op deze manier overleven nu ook zwakkere individuen, die

voorheen vroegtijdig zouden gestorven zijn. De verdere veroudering brengt eveneens een

verzwakking van de lichamelijke gesteldheid met zich mee. Deze groep wordt dan ook

harder getroffen door bepaalde ziekten381. In tweede instantie zijn er de individuen die heel

hun leven een zwak gestel hebben gehad. Epidemieën en andere crisissen uit de kindertijd

kunnen op latere leeftijd een belangrijke weerslag hebben382. Beide verklaringen zijn

plausibel, maar algemeen mag aangenomen worden dat de tweede verklaring voor het

grootste deel van de 19de eeuw het meest sluitend is.

5.3.6 Sterfte onder de oudere bevolking

De sterfte onder de oudere bevolking is het laatste aspect dat in dit hoofdstuk wordt

geanalyseerd. De verklaring van M. Oris die werd aangehaald bij de mortaliteit onder de

volwassen bevolking gaat ook op voor de oudere bevolking van de Waregemse

samenleving. Net als bij de oud-volwassenen kent deze leeftijdscategorie een relatief grote

spreiding van de sterfterisico’s. Beide groepen delen daarnaast ook nog de

leeftijdsgebonden toename van het sterfterisico en de stabiliteit van de risico’s in de long run.

De totale sterftekans van deze categorie bedraagt echter in tegenstelling tot de andere

leeftijdsgroepen altijd 100%. Toch kent ook de sterfte onder de oudere bevolking een

evolutie doorheen de 19de – 20ste eeuw.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

65-69 403 226 117 160 142 170 157 125 46

70-74 529 472 192 352 210 184 127 160 105

75-79 273 289 150 318 243 652 441 304 270

80-84 645 526 654 677 612 849 335 326 292

84-89 909 611 709 728 793 864 684 352 400

90-94 980 8120 924 812 903 915 863 1000 322

95+ 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000

Tabel 16 : Overzicht van de sterftekansen onder de oudere bevolkingvoor de jaren 1846-1947. 379L. Van Haecke, Op. Cit., p. 119. 380J. Backs, Op. Cit., p. 96. 381 Op het aspect van de doodsoorzaken wordt in hoofdstuk 8 dieper ingegaan. 382 M. Oris, Mortalité, industrialization et urbanisation au XIXe siècle.Quelques résultats des

récherches liégeois, in: C. Desama et M. Oris, Dix essaies sur la démographie urbaine de la wallonie au XIXe siècle, Bruxelles, Crédit Communal, 1998, p. 306.

Page 158: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 157

Zo onderschrijven de cijfers uit tabel 16 dat het risico om als oudere te sterven doorheen de

19de eeuw op significante wijze toeneemt. Deze evolutie is logisch wanneer we de

veranderingen in de overige leeftijdscategorieën in overweging nemen, waar de sterftekans

telkens afneemt. Dit is voornamelijk het geval bij de zuigelingen en de kinderen383. Dit proces

wordt dan ook in evenwicht gebracht door een stijging van de mortaliteit binnen de oudere

leeftijdscategorieën. We zien dat het procentuele aandeel van de sterftekans voor de

ouderen pijlsnel toeneemt. Daarbij valt het op dat het voornamelijk de 65 tot 80 jarigen zijn

die een sterftekans kennen die sneller stijgt dan de 85+. In Gent en Brugge zien we dat een

gelijkaardig proces zich voltrekt. In Engeland doet zich een andere trend voor. De sterftekans

onder de ouderen blijft hier doorheen de eeuwen relatief stabiel384.

Bij de oorzaken van ouderlingensterfte wordt in de meeste vakliteratuur niet stilgestaan. Dit

kan ten dele verklaard worden door de opvatting dat sterven op hogere leeftijd als een

natuurlijk gegeven beschouwd wordt. De degeneratieve ziekten kunnen als een koepel

beschouwd worden waaronder diverse sterfteoorzaken resulteren.

383 Zie infra. 384 P. Hinde, R Woods, Mortality in Victorian England: Models and Patterns, in: Journal of

Interdisciplinary History, XVIII, 1987,1, p. 33.

Page 159: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 158

5.4 Besluit

Wanneer we de algemene evolutie van de levensverwachting voor de bevolking van

Waregem in ogenschouw nemen, vallen een aantal zaken af te leiden. Een eerste punt dat

dient aangestipt te worden, is het feit dat Waregem, net zoals Brugge en Gent geen

rechtlijnige lineaire evolutie kent wat de levensverwachting betreft. Deze ondergaat

aanzienlijke schommelingen en een eerder bruuske ontwikkeling. Omstreeks het midden van

de 19de eeuw doet zich een duidelijke afname van de mortaliteit voor. Dit resulteert in een

toename van de levensverwachting in de periode 1846-1876 van 35.21 jaar naar 52.73 jaar.

In 1890, loopt de levensverwachting bij de geboorte enigszins terug tot 49.26 jaar. De

aanvang van de 20ste eeuw toont de mortaliteitsdaling in al haar facetten. Alle

leeftijdscategorieën, zonder echte uitzonderingen, ondergaan een substantiële verlaging van

het sterfterisico, wat een toename van de levensverwachting impliceert. De

onderzoeksperiode wordt afgesloten met een levensverwachting van 63.84 jaar in 1947.

Uit de ontwikkeling die de verschillende leeftijdsgroepen ondergaan, blijkt dat de vooruitgang

van de levensverwachting in eerste instantie te danken is aan de daling van de mortaliteit bij

de kinderen en de jong-volwassenen. Bij de zuigelingen zet zich op het einde van de 19de

eeuw een verhoging van het sterfterisico door, waardoor een algemene verbetering van de

levensverwachting eerder wordt afgeremd. De uiteindelijke afname van de zuigelingensterfte

bij aanvang van de 20ste eeuw, zorgt er samen met de ontwikkeling in de andere

leeftijdscategorieën voor dat er zich een verhoging van de levensverwachting voordoet. In

1900 kende de Waregemse bevolking een levensverwachting van 50.73 jaar, in 1910 is dit

reeds 60.33 jaar. Dit is een toename met 10 jaar, wat opmerkelijk is.

De bijzondere evolutie die de zuigelingensterfte ondergaat, valt voornamelijk te verklaren

door de toepassing van of het gebrek aan borstvoeding. Dit fenomeen kent een parallel

verloop met de economische conjunctuur. De economische hoogconjunctuur in het laatste

kwart van de 19de eeuw leidde logischerwijs tot een verminderd gebruik van borstvoeding. Dit

had dan weer tot gevolg dat de zuigelingensterfte drastisch toenam. In 1846 kenden de

zuigelingen een sterftekans van 148‰, in 1876 was dit opgelopen tot 167‰. Vanaf het begin

van de 20ste eeuw doet er zich een meer uitgesproken positieve trend voor. In 1947 duikt de

sterftekans onder de 100‰ met een waarde van 95‰. Dit is mede te danken aan de

inspanningen die van hogerhand werden geleverd. Verder moet een verandering in de

houding van de ouders tegenover hun kinderen worden vermeld.

Ook uit de evolutie van de kindersterfte vallen een aantal zaken af te leiden. Het niveau dat

in de verschillende leeftijdsgroepen wordt bereikt, duidt erop dat de natuurlijke selectie voor

Page 160: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 159

een lager sterfterisico zorgt naarmate de kinderen ouder worden. Dat de zuigelingen - en

kindersterfte een divers verloop kent, wijst op een verschillende oorzakelijke achtergrond. De

jongere kinderen tussen de 1 en de 5 jaar zijn nog onderhevig aan de invloed van de

overgang van borstvoeding naar andere voeding. In deze categorie wordt dan ook de minste

vooruitgang geboekt. Niettegenstaande de invloed van het voedingspatroon zijn het

voornamelijk de omgevingsfactoren die nu een determinerende rol zullen vervullen. De

geleidelijke verbeterde sanitaire voorzieningen in Waregem komen voornamelijk de 5 tot 10

jarigen ten goede. In het begin van de onderzoeksperiode kennen zij een sterftekans van

43‰, in 1947 is dit teruggelopen tot 13‰. Op de tweede plaats komen de 10 tot 15 jarigen

met een afname van 25‰ doorheen de onderzoeksperiode. Voor de geïndustrialiseerde

steden moet zeker de kinderarbeid vermeld worden, maar ook het ontbreken van voldoende

medische ondersteuning droeg niet bij tot een gezondere leefomgeving voor de kinderen.

Hoewel de evolutie grotendeels als dezelfde kan bestempeld worden, moet toch een

onderscheid worden gemaakt tussen de jong-volwassenen enerzijds en de oud-volwassenen

anderzijds. De mortaliteitsevolutie bij de jong-volwassenen vertoont heel wat gelijkenissen

met deze van de oudere leeftijdsklassen bij de kinderen. In het midden van de 19de eeuw

kent deze een relatief hoog niveau van 60‰. Vanaf de tweede helft van de 19de eeuw nemen

de sterfterisico’s onder de jongvolwassenen gestaag af om in 1920 opnieuw een stijging te

vertonen. Bij de oud-volwassenen liggen de sterfteniveaus verder uit elkaar en is er ook de

leeftijdsgebonden hiërarchie die in overweging moet worden genomen. Algemeen mag men

stellen dat de sterfte in deze leeftijdsklasse eerder gestaag afnam en meer schommelingen

vertoonde. De ontwikkeling van de mortaliteit kan bovendien gelieerd worden aan de

veranderende leeftijdsopbouw van de bevolking. Bij de oudere bevolking kennen we

uiteindelijk een sterfterisico van 100%.

Page 161: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 160

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s

6.1 Inleiding

Binnen de demografie heeft er altijd een zekere interesse bestaan met betrekking tot de

verschillen die binnen dit gebied kunnen geattesteerd worden. In het verleden richtten de

demografen hun aandacht voornamelijk op de geografische en sociale adaptaties met als

gevolg dat aan de sekseverschillen grotendeels werd voorbijgegaan. Deze houding bleef

lange tijd behouden, niettegenstaande de algemeen aanvaardde these dat het mannelijk en

vrouwelijk geslacht niet ter wereld komen met eenzelfde levensverwachting of kans op

overleven. Dominique Tabutin verwoordde het als volgt: ‘nulle part et jamais, les deux sexes

n’ont été à égalité face à la mort385’. Ondanks deze ‘waarheid’ blijft het wachten tot de

tweede helft van de 20ste eeuw vooraleer de geslachtsspecifieke verschillen tussen de beide

seksen onder de academische aandacht komen en afdoende worden geanalyseerd.

Nadat in hoofdstuk 5 de leeftijdsspecifieke sterfterisico’s aan bod kwamen, worden nu de

geslachtsspecifieke sterftecijfers onder de loep genomen. Mannen en vrouwen worden van

nature met een divergerend sterftepatroon geconfronteerd. Het lijkt mij dan ook aangewezen

om deze beide evoluties tegenover elkaar te plaatsen, de discrepanties in het licht te stellen

en een mogelijke verklaring te formuleren. Dit deelsubject kan binnen het bredere

mortaliteitsonderzoek nieuwe informatie opleveren of een nieuw licht werpen op de analyse

van de 19de eeuwse sterfte in Waregem.

In dit hoofdstuk wordt dezelfde indeling gevolgd als in de voorgaande delen. Bij aanvang van

het hoofdstuk wordt een algemeen overzicht aangeboden van de geslachtsspecifieke

sterfterisico’s en de levensverwachting. De evolutie die deze doorheen de

onderzoeksperiode hebben ondergaan wordt geanalyseerd. Daarna worden de diverse

leeftijdscategorieën afzonderlijk besproken. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een besluit

waarin alle informatie wordt geresumeerd.

385D. Tabutin, M. Willems, La surmortalité des filles jusqu’en 1940, in: G Masuy-Stroobant, C. Gourbin

et P. Buekens, Santé et Mortalité des Enfants en Europe inégalités sociales d’Hier et d’Aujourd’hui, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant L’Harmattan, 1996, p. 130.

Page 162: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 161

6.2 Overzicht van de geslachtsspecifieke sterfterisico’s

De meest efficiënte en adequate analysemethode voor de geslachtsspecifieke sterfterisico’s

bestaat erin de sterftekans per leeftijdscategorie te bestuderen. Dit uitgangspunt is

aangewezen omwille van de vaststelling dat er aanzienlijke verschillen te onderschrijven zijn

met betrekking tot de leeftijd van de overledene. Het is daarenboven het opzet de

geslachtsspecifieke sterfterisico’s doorheen de tijd te bekijken en de zichtbare of latente

ontwikkelingen te beschrijven. Dit zal gebeuren via de methode van de sterftetafel of

sterftetabel die in hoofdstuk 5 werd gehanteerd386. Om de analyse vanuit een logisch

perspectief op te bouwen, wordt eerst de levensverwachting van beide seksen bekeken. In

tweede instantie worden de leeftijdsspecifieke sterftecijfers per geslacht weergegeven,

waarna een overzicht van de sexratio van de sterfte per leeftijdsklasse aangeboden wordt.

Daarna worden de verschillende leeftijdscategorieën geanalyseerd.

386Welke componenten een sterftetafel bevat en hoe deze concreet werkt, kwam reeds in Hoofdstuk 5:

Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s, uitgebreid aan bod.

Page 163: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 162

Vooraleer wordt overgegaan tot de leeftijdsspecifieke sterftecijfers, wordt eerst de

levensverwachting van beide seksen bekeken.

X 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 0 34,42 37,28 58,6 50,77 45,63 48,13 59,96 49,01 61,12 1 39,97 42,06 64,99 59,73 52,66 58,18 67,45 57,17 67,38 5 47,86 48,82 66,38 59,2 57,46 56,37 68,52 63,74 69,07 10 43,87 50,51 63,54 55,05 54,44 51,81 64,07 59,8 65,28 15 39,78 46,08 60,07 50,48 50,91 47,28 59,52 55,25 60,84 20 37,19 41,96 56,4 45,91 46,68 42,6 55,35 51,83 57,35 25 34,6 37,82 51,96 41,35 42,6 38,68 50,74 48,28 53,25 30 30,74 33,26 47,5 36,71 37,97 34,5 46,12 43,99 48,65 35 26,53 29,94 43,8 32,2 33,49 29,95 41,49 40,38 44,06 40 23,49 26,33 40,37 27,57 29,09 25,44 36,85 36,09 39,73 45 20,38 22,72 37,96 24,53 25,83 21,53 32,19 32,41 35,6 50 17,77 18,62 34,54 20,5 21,75 17,7 27,54 27,76 31,1 55 13,62 14,27 30,78 16,44 17,97 15,07 23,16 23,75 26,55 60 9,71 11,94 26,5 13,42 14,69 12,41 18,83 19,83 22,19 65 8,46 9,46 24,08 11,03 12,08 10,3 14,21 16,63 17,75 70 7,98 7,58 20,67 8,55 9,1 7,24 11,73 13,45 13,39 75 8,07 5,97 17,38 7,58 6,71 3,61 8,64 10,6 9,71 80 4,71 2,7 14,31 5 3,96 4,01 7,74 7,48 7,94 85 4,81 3,79 12,5 2,5 4.12 4,81 5,36 5,01 5,66 90 7,5 7,5 7,5 1.93 7,5 7,5 7,5 1,94 4,17 95+ 2,5 2,5 2,5 2.5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 Tabel 17: Overzicht van de levensverwachting van de mannelijke bevolking in de periode 1846-1947.

X 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947

0 36,31 40,54 52,99 55,01 52,08 53,63 60,72 61,44 66,85 1 40,97 43,99 62,37 65,16 57,69 60,89 68,7 65,93 71,88 5 44,3 48,81 60,49 63,77 59,34 58,8 68,14 65,74 73,72 10 42,2 47,47 56,75 59,2 55,41 54,77 64,84 61,29 69,42 15 39,22 44,62 52,42 55,2 51,34 50,17 60,37 57,26 65,04 20 37,03 41,92 47,92 51,05 46,68 45,53 55,81 53,08 61,13 25 33,17 37,78 43,36 47,06 42,45 40,97 51,23 48,44 56,61 30 29,01 35,47 39,3 42,58 38,04 36,41 46,63 43,79 52,05 35 27,06 31,57 34,93 38,18 34,8 32,39 42,42 39,47 47,96 40 23,23 29,19 30,53 33,71 31,21 28,61 37,81 35,15 43,32 45 19,44 25,23 26,2 29,38 27,02 26,83 33,18 30,46 38,63 50 16,02 21,16 23,63 24,92 23,13 22,52 28,55 27,07 34,18 55 12,7 18,34 19,93 20,51 19,96 19,68 23,9 22,39 29,65 60 11,35 14,81 15,36 15,86 18,6 15,62 19,62 18,64 25,13 65 8,3 11,37 11,55 12,73 15 12,57 15,06 15,25 20,57 70 6,71 8,07 8,33 8,68 11,57 9,27 12,05 12,25 16,56 75 7,54 9,1 6,61 6,32 8,2 5,4 8,01 9,06 13,17 80 4,87 6,37 2,5 3,08 4,22 3,08 8,02 8,7 11,31 85 2,5 3,41 1.8 4.12 6,12 2,76 5,83 6,56 9,27 90 1.03 7,5 0.18 7,5 7,5 0,36 7,5 2,95 7,5 95+ 2.45 2,5 2.5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5 2,5

Page 164: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 163

Tabel 18: Overzicht van de levensverwachting van de vrouwelijke bevolking in de periode 1846-1947. Binnen de wetenschappelijke wereld bestaat er een consensus over het feit dat het

vrouwelijk geslacht in normale omstandigheden een hogere levensverwachting kent dan

haar mannelijke tegenhanger. Tabel 17 en 18 illustreren deze ongelijkheid voor Waregem in

de periode 1846-1947. De hele onderzoeksperiode wordt gekenmerkt door een hogere

vrouwelijke levensverwachting, het jaar 1866 buiten beschouwing gelaten. Eerder in deze

scriptie werd reeds herhaaldelijk gewezen op het problematisch karakter van dit jaar. In 1920

is de discrepantie tussen beide seksen het grootst voor Waregem. Bij de geboorte kent het

vrouwelijk geslacht een levensduur die 12 jaar langer is in vergelijking met het mannelijk

geslacht387. Er lieten bijna dubbel zoveel mannen het leven als vrouwen. We mogen

aannemen dat de oorlogsomstandigheden van de voorgaande jaren dit resultaat enigszins

hebben beïnvloed. In de andere jaren ligt de vrouwelijke levensverwachting maximum 5 jaar

hoger (zie tabellen 17-18). Opmerkelijk is het feit dat de levensverwachting zowel bij de

vrouwelijke als de mannelijke bevolking tussen 1876 en 1890 afneemt met respectievelijk 3

en 5 jaar. Bij de bespreking van de leeftijdsspecifieke sterfterisico’s werd een daling van de

levensverwachting in Waregem vastgesteld. Dit van 52 jaar in 1876 naar 49 jaar in 1890388.

Een verklaring voor deze ontwikkeling ligt vervat in het voortschrijdend industrialisatieproces.

Dit ging in Waregem gepaard met het ontstaan van krotwoningen, slechte sanitaire en

hygiënische voorzieningen en een slechte voeding. D. Veys heeft voor de periode 1880-1890

het verschil in levensverwachting tussen de beide geslachten berekend voor België. Naar

zijn mening zou de vrouwelijke bevolking tussen 1880-1890, 3.04 jaar langer te leven

hebben389. In Waregem is dit een verschil van 2 jaar (zie tabellen 17-18). Het jaar 1866 is

eveneens een uitzondering. Dit is het enige jaar in Waregem waar de mannelijke bevolking

een licht overwicht heeft ten opzicht van de vrouwelijke bevolking. Bij de geboorte hebben ze

exact 5.61 jaar langer te leven (zie tabellen 17-18). Opnieuw kan de accuraatheid van deze

gegevens voor 1866 in vraag worden gesteld.

Een andere vaststelling betreft het feit dat de levensverwachting zowel bij de mannelijke als

de vrouwelijke bevolking gestaag toeneemt. Met de ingang van de 20ste eeuw werd voor de

mannelijke bevolking de meeste progressie gerealiseerd(zie tabel 17). Voor het vrouwelijk

geslacht was dit tussen 1920 en 1947. In 1910 werd zowel voor de vrouwelijke als de

mannelijke bevolking de kaap van de 60 jaar bereikt. Bovendien nam het verschil in

levensverwachting toe naarmate de onderzoeksperiode vorderde. In 1846 bedroeg het

verschil 2 jaar, in het midden van de 20ste eeuw (1950) is dit opgelopen tot 5 jaar (zie tabellen

387De mannelijke levensverwachting bedraagt 49.01 jaar en de vrouwelijke 61.44 jaar. 388Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s, tabel 6. 389D. Veys, Art. Cit., p. 290.

Page 165: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 164

17-18). De waarden voor Waregem volgen nu wel het nationaal beeld. Volgens D. Veys

bedroeg het geslachtelijk verschil in het midden van de 20ste eeuw exact 5.22 jaar390.

De evolutie die zichtbaar wordt voor Waregem doet zich ook voor in Brugge. In de

Breydelstad kent de vrouwelijke bevolking voor de hele onderzoeksperiode een hogere

levensverwachting, daar waar Waregem in 1866 van dit beeld afwijkt. In het jaar 1880 is het

geslachtsverschil het grootst in Brugge. De vrouwen hebben bij de geboorte 8 jaar langer te

leven dan hun mannelijke tegenhanger. In de overige jaren is in Brugge een verschil van 2

tot 4 jaar te onderscheiden. In het midden van de 20ste eeuw kende de vrouwelijke bevolking

een levensverwachting van 71.24 jaar en de mannelijke bevolking van 66.14 jaar. Dit is

opnieuw een verschil van ongeveer 5 jaar391. Een vergelijking van de levensverwachting met

Gent is niet mogelijk daar J. Backs in zijn studie van Gent geen overzicht van de

geslachtsspecifieke levensverwachting heeft opgenomen.

Volgens T. Eggerickx en M. Debuisson neemt het verschil in levensverwachting tussen de

geslachten toe naargelang de grootte van de agglomeratie. De grote Waalse steden met

20.000 tot 50.000 inwoners kennen een verschil van 5.0 jaar392. Brugge volgt dit patroon in

1890 met een verschil van 4.74 jaar393. Waregem kent een geslachtelijk verschil van 7 jaar in

1890 (zie tabel 17-18). Dit heeft als consequentie dat Waregem als jonge industriestad een

aanzienlijk geslachtelijk verschil kent in vergelijking met grotere industriesteden.

390 D. Veys, Art. Cit., p. 290. 391 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 125. 392 T. Eggerickx et M. Debuisson, La surmortalité urbaine: le cas Wallonie et de Bruxelles a la fin du

XIXe siècle (1889-1892), in: Annales de démographie Historique, 1990, p. 34-35. 393 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 126.

Page 166: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 165

Voor de mannelijke bevolking kon ik tot een volgend overzicht van de leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 1q0 161 135 112 165 150 188 125 158 106 4q1 238 211 78 56 148 37 71 160 80 5q5 21 126 32 14 34 8 8 17 17 5q10 21 11 24 8 27 9 7 7 8 5q15 60 19 22 8 15 7 14 29 25 5q20 64 21 10 9 20 26 7 28 16 5q25 34 12 10 9 9 22 7 15 7 5q30 27 51 28 14 14 13 8 32 8 5q35 75 48 36 12 19 17 9 18 15 5q40 82 54 63 72 61 45 9 37 22 5q45 118 42 42 41 37 57 11 11 14 5q50 52 38 37 50 59 135 24 37 15 5q55 89 184 24 123 100 157 31 48 25 5q60 341 210 97 193 163 225 22 94 27 5q65 431 309 68 227 174 199 177 114 40 5q70 481 400 85 400 283 224 171 163 108 5q75 227 333 114 322 348 828 400 188 309 5q80 697 714 212 500 416 793 333 337 333 5q85 769 928 516 1000 1250 769 714 434 526 5q90 1000 10000 1000 1000 1000 1000 1000 911 666 5q95 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000

Tabel 19: Evolutie van het leeftijdsspecifieke sterfterisico voor mannen voor 1846-1947.

De vrouwelijke bevolking geeft ons het volgende beeld:

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 1q0 136 100 165 169 113 134 129 82 83 4q1 158 173 33 39 92 31 49 56 77 5q5 64 73 21 6 18 17 25 8 9 5q10 48 45 12 17 17 7 8 16 9 5q15 70 51 9 16 6 7 7 14 17 5q20 31 21 9 20 17 10 7 7 8 5q25 26 70 22 11 14 11 8 7 8 5q30 103 32 16 14 47 28 17 16 18 5q35 45 82 18 14 42 39 9 18 7 5q40 55 37 23 21 27 109 10 9 7 5q45 85 39 92 19 43 27 12 54 14 5q50 110 104 58 25 81 97 13 12 14 5q55 263 84 23 18 172 51 32 59 17 5q60 180 112 84 122 80 129 24 91 19 5q65 370 161 163 84 111 144 136 135 51 5q70 580 519 360 300 152 142 91 156 102 5q75 315 256 178 314 152 481 476 414 227 5q80 526 344 1000 769 800 888 337 315 252 5q85 1000 909 1000 950 638 909 666 256 322 5q90 1000 1000 1000 1000 1000 928 1000 909 1000 5q95 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 1000 Tabel 20: Evolutie van het leeftijdsspecifieke sterfterisico voor vrouwen voor 1846-1947.

Page 167: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 166

Op basis van de volgende gegevens is het mogelijk om de sexratio van de sterfte te

berekenen. De volgende formule wordt hiervoor aangewend.

(nqX mannen/ nqX vrouwen) *100

Zoals eerder in deze uiteenzetting reeds werd aangehaald, drukt dit cijfer het aantal

overleden mannen per vrouwen uit.

1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 1q0 118 135 67 97 132 140 96 192 127 4q1 150 121 236 143 160 119 144 285 103 5q5 32 172 152 233 188 47 32 212 188 5q10 43 24 200 47 158 128 87 43 88 5q15 85 37 244 50 250 100 200 207 147 5q20 206 100 111 45 117 260 100 400 200 5q25 130 17 45 81 64 200 87 214 87 5q30 26 159 175 100 29 46 47 200 44 5q35 166 58 200 85 45 43 100 100 214 5q40 149 145 273 342 225 41 90 411 314 5q45 138 107 45 215 86 211 91 20 100 5q50 47 36 63 200 72 139 184 308 107 5q55 33 219 104 683 58 307 96 81 147 5q60 189 187 115 158 203 174 91 103 142 5q65 116 191 41 270 156 138 130 84 78 5q70 82 77 23 133 186 157 187 104 105 5q75 72 130 64 102 228 172 84 45 136 5q80 132 207 21 65 52 89 98 106 132 5q85 76 157 0 80 195 84 107 169 163 5q90 100 100 100 100 100 107 1000 122 100 5q95 100 100 100 100 100 100 100 100 100 Tabel 21: Sexratio voor de sterfte. Het aantal mannen die overlijden per 100 vrouwen.

Het is een algemeen aanvaardde opvatting dat de sterftekansen bij de mannelijke bevolking

een hoger gemiddelde bereiken dan bij hun vrouwelijke tegenhanger. Niettegenstaande zijn

er aanzienlijke verschillen waar te nemen naargelang de verschillende leeftijdscategorieën.

Ook voor Waregem doen zich grote schommelingen voor (zie tabellen 19-20-21). Het is in dit

kader dat een onderzoek van de geslachtsspecifieke sterftekansen van primordiaal belang

is.

Page 168: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 167

0

50

100

150

200

250

300

350

0 5 15 25 35 45 55 65 75 85 95+

1846189019101947

Figuur 37: Grafisch overzicht van de sexratio voor de jaren 1846,1890, 1910 en 1947.

6.3 Zuigelingen

Met betrekking tot de geslachtsspecifieke ontwikkeling van de zuigelingensterfte zijn al heel

wat onderzoeken en studies opgezet en gerealiseerd. Onder de demografen is er sprake van

een grote eensgezindheid op dit vlak. Allemaal komen ze tot een gelijkaardige conclusie. De

sterfte onder de mannelijke bevolking ligt in ‘normale’ omstandigheden een stuk hoger dan

deze voor de vrouwelijke bevolking. In dit onderdeel bekijk ik eerst het cijfermateriaal en ga

ik na in hoeverre de resultaten voor Waregem de algemene trend volgen. Bovendien wordt

ook hier de vergelijking met Gent en Brugge doorgevoerd.

6.3.1 Bespreking van het cijfermateriaal

Zowel figuur 37 als tabel 21 illustreren dat er doorheen de hele onderzoeksperiode een

manifeste mannelijke oversterfte te onderscheiden valt voor de zuigelingen, behalve voor de

jaren 1866, 1876 en 1910 (zie tabel 21). In Waregem kunnen maximumwaarden

teruggevonden worden van 192 op 100 (1920), de minimumwaarden bereiken een niveau

van 67 op 100 (1866)394. J. Backs kwam voor Gent tot een geslachtelijk verschil met

waarden tussen de 107 en 120 op 100395. In Brugge schommelde dit cijfer tussen de 115 en

145 op 100396. De waarde voor 1866 (67 op 100) moet evenwel met enige voorzichtigheid

benaderd worden. Er kan aangenomen worden dat er voor dat jaar foute gegevens

394 Zie tabel 21. 395 J. Backs, Op. Cit., p. 123. 396 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 132.

Page 169: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 168

vrijgegeven zijn. Dit impliceert dat de representativiteit van het gegeven in vraag kan worden

gesteld. Volgens de beschikbare gegevens zijn er in dat jaar meer vrouwelijke zuigelingen

overleden dan mannelijke. Hoewel het verschil maar 4 personen bedraagt, kan dit door het

feit dat Waregem een kleine lokaliteit is grote verschillen teweeg brengen. De gemiddelde

Belgische oversterfte bij de mannelijke zuigelingen bedraagt 121 in 1890 en 123 in 1910397.

Waregem kent voor deze jaren waarden van 132 en 96 op 100 (zie tabel 21). Voor Brugge

werden in deze jaren waarden gemeten van 117 en 121398. Gent bereikte een niveau van

114 en 120399.

Vanaf het begin van de 19de eeuw (1800) kent de vrouwelijke bevolking een voordeel bij de

geboorte van ongeveer 10%. De demografische transitie en meer bepaald de significante

afname van de mortaliteit maakte geen einde aan dit fenomeen dat vandaag in Europa nog

steeds aanwezig is400. Jongens hebben ook vandaag 20% tot 40% meer kans op overlijden

bij de geboorte dan meisjes. Deze vaststelling impliceert dat het vrouwelijk geslacht een

levensverwachting kent die gemiddeld 6 tot 9 jaar hoger ligt dan bij de mannelijke

bevolking401. In Waregem bedraagt deze voorsprong ongeveer 5 jaar (zie tabellen 17-18).

Het onderzoek van L. Henry naar de differentiatie in het mannelijk en vrouwelijk

sterftepatroon in Europa, geeft aan dat de meeste landen een sexratio kennen die zich

handhaaft tussen de 105 en 120. Ook I. Devos kwam in haar onderzoek tot resultaten die in

een dergelijke richting wijzen. In België overlijden er tijdens het eerste levensjaar 16% tot

30% meer jongens dan meisjes402.

De bestaande dichotomie tussen stad en platteland die een centrale plaats bekleedt binnen

deze studie, lijkt niet attesteerbaar met betrekking tot dit onderdeel van de demografie.

Meisjes kennen in de meer geürbaniseerde gebieden slechts een licht voordeel, dat echter

zo goed als verwaarloosbaar is. Toch maakt een vergelijking tussen Waregem en Gent

duidelijk dat de sexratio voor Waregem een stuk hoger ligt dan deze voor Gent wat de

zuigelingen betreft.

397 I. Devos, La régionalisation de la surmortalité... , p. 384. 398 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 132. 399 J. Backs, Op. Cit., p 123. 400 D. Tabutin, M. Willems, Op. Cit., p. 134. 401 D. Tabutin, M. Willems, Op. Cit., p. 130. 402 Dit onderzoek maakt gebruik van gemiddelde waarden voor de jaren 1890 als 1910. Hierbij wordt

abstractie gemaakt tussen de Vlaanderen (118-119), Wallonië (120-128)en België (121-123) enerzijds, en Antwerpen (116-130), Brussel (119-121), Gent (122-118) en Luik (126- 115) anderzijds. Als laatste worden de overige arrondissementen onderverdeeld naargelang hun voornaamste activiteiten. D. Tabutin, M. Willems, Op. Cit., p. 143 of I. Devos, La régionalisation de la surmortalité des jeunes filles en Belgique entre 1890 en 1910, in: Annales de Démographie Historique, 1996, p. 84-85.

Page 170: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 169

1q0 1846 1856 1866 1876 1890 1900 1910 1920 1947 Waregem 118 135 67 97 132 140 96 192 127 Gent 113 115 113 116 114 116 120 107 113 Tabel 22: Vergelijking tussen de sexratio van de zuigelingen voor Gent en Waregem. Uit tabel 22 kan vooreerst afgeleid worden dat de gegevens voor Waregem veel meer

schommelingen vertonen dan de resultaten bekomenvoor Gent. Bovendien liggen de

geattesteerde waarden voor Waregem een stuk hoger, behalve voor 1866, 1876 en 1910. Dit

impliceert dat de mannelijke oversterfte in een overwegend agrarische gemeente een stuk

hoger ligt dan in de industriestad Gent. De bemerking van L. Henry met betrekking tot dit

fenomeen blijkt ook voor Waregem van toepassing.

6.3.2 Oorzaken van de mannelijke oversterfte

Het voorgaande cijfermateriaal heeft aangetoond dat er een algemene mannelijke

surmortaliteit kan worden onderschreven voor de zuigelingen en dit zowel voor Waregem,

Gent als Brugge. De oorzaak van deze algemene oversterfte kan gevonden worden in de

medische wereld. Onderzoek van I. Devos wijst uit dat er een primaire geslachtsverhouding -

bij de bevruchting- van 100 meisjes tegenover 120 jongens bestaat403. Dit heeft als

repercussie dat er bij de conceptie een grotere kans bestaat op een mannelijk embryo.

Mannelijke embryo’s hebben niettegenstaande een kleinere overlevingskans dan de

vrouwelijke, zodat dit oorspronkelijk voordeel volledig verdwijnt. Bij de geboorte kan een

secundaire geslachtsverhouding geattesteerd worden van 100 meisjes tegenover 105

jongens404. Deze natuurlijke evolutie, waarbij meer mannelijke embryo’s afsterven moet te

wijten zijn aan biologische factoren. I. Devos drukte het als volgt uit: ‘…que l’organisme

féminin serait plus résistant que l’organisme masculin’405. Bij het spontaan afdrijven of

afsterven van de vrucht ligt de oorzaak vaak bij aanlegstoornissen of bij reeds vroeg na de

bevruchting optredende ontwikkelingsstoornissen die niet verenigbaar zijn met het leven. De

belangrijkste oorzaken van deze ontwikkelingsstoornissen zijn chromosoomafwijkingen van

het embryo. Tijdens de zwangerschap loopt de mannelijke vrucht een groter risico op

afstoting door de extra ontwikkelingsfase van de vrucht: de bewerkstelliging van de

manwording door het hormoon testosteron406. Na de secundaire geslachtsverhouding (105

ten 100) is er ook nog de tertiaire geslachtsverhouding. Aan het eind van het eerste

403 I Devos, Te jong om te sterven. De levenskansen van meisjes in België omstreeks 1900,

in: Tijdschrift voor de sociale geschiedenis, 2000, 1, p. 55. 404 I. Devos, Op. Cit., 12/05/2005. 405 I. Devos, La régionalisation de la surmortalité ,... , p. 385. 406 I. Devos, Te jong om te sterven ,..., p. 55.

Page 171: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 170

levensjaar bedraagt de uiteindelijke verhouding 100 op 100 door de hogere sterfte van

mannelijke zuigelingen.

0

80

160

240

320

400

480

560

640

720

800

880

960

1040

0 5 15 25 35 45 55 65 75 85 95+

mannenvrouwen

Figuur 38: Overzicht van de geslachtsspecifieke sterfterisico’s voor 1846.

R. Lalou’s onderzoek bracht aan het licht dat de mannelijke baby’s een sterftekans hadden

die 1.15 hoger lag dan deze bij de vrouwelijke baby’s. Wanneer we enkel de eerste

vierentwintig uur in rekening brengen, kwam hij tot een sterftekans die 1.42 keer hoger lag407.

0

200

400

600

800

1000

1200

0 5 15 25 35 45 55 65 75 85 95+

mannen

vrouw en

Figuur 39: Overzicht van de geslachtsspecifieke sterfterisico’s voor 1890. 407 R. Lalou, Endogenous Mortality in New France: At the Crossroads of Natural and Social Selection,

in: A. Bideau, Infant and Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press, 1997, p. 207.

Page 172: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 171

Een van de factoren die dit verschijnsel kan verklaren, is de vaststelling dat de longen van

mannelijke baby’s bij de geboorte minder volgroeid zijn dan deze van meisjes. Dit zorgt

ervoor dat jongens ook in hun later leven gevoeliger blijven voor aandoeningen van

luchtwegen en longen. Daarenboven blijkt dat meisjes meer resistent zijn tegen besmettelijke

ziekten. Enig inzicht in de werking en de verdeling van de menselijke chromosomen biedt

verduidelijking. Meisjes hebben een chromosomenpaar XX, terwijl de jongens XY bezitten.

Het X chromosoom zorgt voor de aanmaak van een stof die instaat voor de vorming van

weerstand tegen bepaalde ziekten. Daarenboven kan bij meisjes het tweede vaderlijke X

chromosoom mogelijke genetische abnormaliteiten van het moederlijke X-chromosoom

tenietdoen, wat leidt tot een beter immuunstelsel.

0

200

400

600

800

1000

1200

1400

1600

0 5 15 25 35 45 55 65 75 85 95+

mannenvrouwen

Figuur 40: Overzicht van de geslachtsspecifieke sterfterisico’s voor 1900.

Nadat de biologische en genetische oorzaken die het natuurlijk voordeel van het vrouwelijk

geslacht verklaren zijn besproken, moeten we ook wijzen op de externe omgevingsfactoren

die de mortaliteit op significante wijze beïnvloeden. Aangezien jongens zwakker zijn en

minder weerstand hebben, zullen deze vatbaarder zijn voor allerlei ziekten. De sterfte van de

jongens, die hoger ligt dan deze van de meisjes, zal indien er sprake is van minder negatieve

externe omgevingsfactoren in verhouding lager komen te liggen dan de mortaliteit van

meisjes. Dit kan een mogelijke verklaring zijn voor de vrouwelijke oversterfte in de jaren

1866-1876. De economische situatie herstelde zich in Waregem en ging gepaard met een

verhoging van de levensstandaard. Het is echter onmogelijk de relatie tussen beide

fenomenen ook effectief te bewijzen.

Page 173: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 172

R. Floud heeft een eigen kijk op deze materie en is van mening dat heel wat doodsoorzaken

van jonge kinderen niet kunnen gelieerd worden aan de omgeving. Hij wijst eerder op het

overwegend belang van de algemene gezondheidstoestand van de moeder. Hieruit zouden

we kunnen concluderen dat er een generatieverschil aanwezig is. De betere voeding van

jonge meisjes zou hun latere kinderen een betere overlevingskans bieden408. De visie die P.

Lunn aanhangt is hiermee compatibel. Hij verbindt de volgende elementen met elkaar:

voeding, infectie en immuniteit. Zo leidt ondervoeding tot een mindere immuniteit en een

verhoogd risico op infecties409.

Om na te gaan of deze hypothese ook voor Waregem opgaat, nemen we de socio-

economische achtergrond, die in hoofdstuk 1 werd geschetst als uitgangspunt. In een

periode van 20 jaar, die overeenkomt met één generatie, ondergaat de bevolking talrijke

veranderingen. De mortaliteitsevolutie is hierbij de meest belangrijke ontwikkeling. Het

uitbreken van een sterftecrisis kan de gegevens verstoren, hoewel dit risico voor Waregem

minimaal is. Niettegenstaande is er een verband tussen de landbouwcrisis die zich in het

derde kwart van de 19de eeuw voordeed en het afnemen van het sterfterisico bij de

zuigelingen. Over een periode van 20 jaar moet het derhalve mogelijk zijn om het

generatieverschil, door R. Floud naar voor gebracht, te markeren.

De periode 1866-1876 wordt gekenmerkt door een slechte economische situatie voor

Waregem. Voornamelijk 1866 kan als een absoluut rampjaar beschouwd worden: 90% van

de oogst ging verloren en ook de textielindustrie kwam zwaar onder druk te staan. De

overlevingskansen van de plaatselijke bevolking verminderden door het duurder worden van

basisvoedsel. Een tussenkomst van de overheid en de weldadigheidsinstellingen was

noodzakelijk. Met de financiële tussenkomst van beide instellingen en het herstel en

uitbreiden van de industriële activiteiten verbeterden de levensomstandigheden rond 1890-

1900410. Het effect op de zuigelingensterfte is in deze periode dan ook zichtbaar. Deze

daalde met ongeveer 40% voor de vrouwelijke bevolking en 10% voor de mannelijke

bevolking. Een relatief betere gezondheid van de moeder kan eventueel als verklaring

aanvaard worden. Heel wat vrouwen werden bij agrarische activiteiten betrokken daar waar

ze in de voorgaande jaren als spinsters aan huisnijverheid deden411. Het leven binnenshuis

wordt verondersteld minder gezond te zijn. In 1900 is dit voordeel opnieuw verdwenen. Bij de

408 R. Floud, Medicine and the Decline of Mortality: Indicators of Nutritional Status, in: A. Bideau, D.

Reher and R. Schofield, The decline of mortality in Europe, Clarendon Press, Oxford, 1991, p. 156. 409 P. Lunn, Nutrition, Immunity, and Infection: Indicators of Nutritional Status, in: A. Bideau, D.

Reher and R. Schofield, The decline of mortality in Europe, Clarendon Press, Oxford, 1991, p. 145. 410 Zie hoofdstuk 1: ‘Arm Vlaanderen’. 411 Zie hoofdstuk 7: Sociale ongelijkheid voor de dood.

Page 174: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 173

mannelijke zuigelingen stijgt het sterfterisico tot 188 en bij de vrouwelijke zuigelingen tot 134

(zie tabel 19 en 20). Hier kan de industriële ontwikkeling als verklaring gelden. Het

industrialisatieproces zorgt dat meer vrouwen in fabrieken tewerk worden gesteld. In de

industrietelling van 1896 waren 595 mensen tewerkgesteld in het industriewezen. Daarvan

waren er 216 van het vrouwelijk geslacht. Dit in tegenstelling tot 1890 waar hun aandeel nog

relatief klein was. Een hogere arbeidsparticipatie zorgt voor een kortere lactatieperiode

waardoor het kind minder immuniteit ontwikkelt tegen ziekten en het sterfterisico groter

wordt.

Page 175: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 174

6.4 Kinderen

Het voordeel dat de vrouwelijke bevolking kent bij de geboorte wordt verondersteld zich ook

tijdens de kindertijd te manifesteren. Dit uitgangspunt blijkt echter foutief412. Tijdens de

kindertijd komt de mannelijke oversterfte grotendeels te vervallen. In tegenstelling tot de

zuigelingen doet er zich een tegengesteld proces voor. Een oversterfte onder de vrouwelijke

bevolking behoort tot de realiteit. Vanaf 1887 is het duidelijk dat betreffende de mortaliteit de

vrouwen een nadelige positie bekleden. Deze situatie blijft gehandhaafd tot het uitbreken van

de Tweede Wereldoorlog in 1940413.

6.4.1 De 1-5 jarigen

Laten we eerst de evolutie nagaan bij de jongste deelgroep, de 1-5 jarigen. Deze

leeftijdsklasse vangt de onderzoeksperiode aan met een sexratio van 150. Bij de volgende

jaren is er een manifeste mannelijke oversterfte zichtbaar (zie tabel 23). Opmerkelijk is

alweer het resultaat voor 1866. De sexratio loopt op tot 236: in dat jaar sterven 9 jongens

tegenover 4 meisjes in deze leeftijdsklasse. In het volgende decennium neemt de sterftekans

van de mannelijke bevolking op significante wijze af. De sexratio bedraagt nog 143. In het

laatste kwart van de 19de eeuw stabiliseren de cijfers zich. Pas in 1920 is opnieuw een

merkwaardig gegeven zichtbaar. Het geslachtsverschil loopt op tot 285. De mannen kennen

een sterfterisico van 158, terwijl de vrouwelijke bevolking een waarde van ‘slechts’ 82

bereikt. Het kan verklaard worden door het feit dat er in 1920 in Waregem driedubbel zoveel

jongens van 1 tot 5 jaar stierven dan meisjes414.

Vanaf 1920 gaan de Belgische gemiddelden eveneens de hoogte in. In de jaren 1908-1920

kent 4q1 een sexratio van 103 op 100. In 1920 is dit opgelopen tot 115 op 100415.

Brugge kent een afwijkende evolutie. In 1890 is de geslachtsverhouding 118 en in 1910 101

op 100. Dit is de laagste waarde die in Brugge werd gemeten416. In de Arteveldestad bereikt

de geslachtsverhouding waarden van 109 en 109 op 100417. Daar kan een stagnatie van het

sterfterisico vastgesteld worden. In vergelijking met Brugge en zeker met Waregem is er

sprake van een zeer hoge masculiniteit van de sterfte in Gent.

412 A. Pinnelli and P. Mancini, Gender Mortality Differences from Birth to Puberty 1887-1940,

in: A. Corsini and P. Viazzo, The decline of Infant and Child Mortality: The European Experience: 1750-1990, Dordrecht, Martinus Nijhoff Publishers, 2000, p. 73.

413 A. Pinnelli and P. Mancini, Gender Mortality Differences ,..., p. 73. 414 In 1920 overleden er 17 jongens tegenover 5 meisjes in de leeftijdscategorie 1-4 jaar. 415 D. Tabutin, M. Willems, Op. Cit., p. 142. 416 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 134. 417 J. Backs, Op. Cit., p. 123.

Page 176: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 175

4q1 1846 1856 1866 1876/1880 1890 1900 1910 1920 1947 Waregem 150 121 236 143 160 119 144 285 103 Brugge 106 113 102 118 118 110 101 121 128 Gent 98 100 97 102 109 105 109 97 172 Tabel 23:Vergelijking tussen de sexratio van 4q1 van Waregem, Brugge en Gent in de periode 1846-1947.

We kunnen veronderstellen dat de sexratio lager ligt in de tweede leeftijdsgroep (1-5) door

de sterke selectie die reeds bij de zuigelingen werd doorgevoerd. Voor Waregem is dit voor

geen enkel onderzocht jaar het geval. Daaruit kan geconcludeerd worden dat ook de 1 tot 5

jarigen uiterst kwetsbaar waren en de invloed van de omgevingsfactoren niet onderschat kan

worden.

6.4.2 De 5-20 jarigen

Datum 0 1-4 5-14 1881-1890 118.4 102.0 90.8 1891-1900 119.0 104.9 94.5 1893-1897 122.5 104.8 94.9 1898-1902 118.6 107.8 91.4 1908-1912 122.3 103.2 102.5 1920-1924 125.9 115.7 97.5 1928-1932 128.5 114.7 106.7 1935-1939 129.5 117.9 117.1 Tabel 24: Belgische gemiddelden van de sexratio in de periode 1881-1939.

D. Tabutin en M. Willems hebben zich in hun studie op het thema van de differentiële sterfte

toegelegd. Ze analyseerden meer bepaald de invloed van gender op het mortaliteitspatroon.

Hun onderzoek bracht aan het licht dat er een excessieve vrouwensterfte kon geattesteerd

worden en dit in de leeftijdscategorieën van 5 tot 10 en 10 tot 15 jaar. Wanneer we tabel 24

bekijken, bevestigen de Belgische gemiddelden deze veronderstelling. Tijdens de jaren

1881-1890 wordt een sexratio bereikt van 90.8 op 100. Na 1890 neemt deze toe.

Niettegenstaande blijft de vrouwelijk oversterfte geldig tot het begin van de 20ste eeuw. Ook I.

Devos kwam tot een dergelijke conclusie. Met betrekking tot de oversterfte in de

leeftijdsklasse 5-20 jaar voor de jaren 1890-1910 zegt zij het volgende: ‘passées les 5

premières années de vie; les filles perdent partout leur avantage’418. Deze resultaten zijn niet

enkel representatief voor het verleden. Ook vandaag kent de vrouwelijke mortaliteit na het

eerste levensjaar in veel ontwikkelde landen een aanzienlijk percentage. Deze surmortaliteit

blijkt slechts te verdwijnen wanneer de algemene mortaliteitscijfers een extreem laag niveau

418 I. Devos, La régionalisation de la surmortalité ,..., p. 386.

Page 177: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 176

van minder dan 25‰ bereiken. Deze quotiënt heeft een equivalent van een

levensverwachting bij de geboorte van 60-65 jaar419.

In Waregem gaat deze redenering niet op. Bij de leeftijdscategorieën tot 15 jaar is er voor de

meeste jaren een manifeste mannelijke oversterfte. Opmerkelijk zijn de grote

schommelingen tussen de verschillende jaren. Dit kan verklaard worden vanuit het feit dat de

sexratio werd berekend op basis van het sterfterisico. De sterftekans is bij de kinderen voor

Waregem, zeker in de 20ste eeuw al sterk afgenomen. Beperkte fluctuaties zullen derhalve

vrij grote verschuivingen teweeg brengen in de sexratio.

Bij de 5 tot 10 jarigen is er in Waregem enkel in de jaren 1846, 1900 en 1910 sprake van een

vrouwelijke oversterfte (zie tabel 21). Bij de volgende leeftijdscategorie (10-15 jarigen) is er

tot 1876 sprake van een grotere mortaliteit onder de vrouwelijke bevolking wanneer we

abstractie maken van het jaar 1866420. Met de eeuwwisseling wordt een mannelijke

oversterfte duidelijk, die in de volgende jaren wordt gevolgd door een vrouwelijke

surmortaliteit. Voor de vrouwen tussen de 15 en 20 jaar is er enkel in 1876 een vrouwelijke

surmortaliteit (zie tabel 21).

De resultaten voor Waregem staan in sterk contrast met de waarden die L. Van Haecke voor

Brugge bekwam. In 1890 bedraagt de geslachtsverhouding voor de leeftijdsklasse 5-20 jaar

94 op 100 en in 1910 91 op 100421. Voor Waregem zijn waarden boven de 100 terug te

vinden. Enkel de categorie 5-10 jaar vormt hier een uitzondering op. In Gent is het duidelijk

dat er tot 1890 een vrouwelijke oversterfte is, daarna is er opnieuw sprake van een

overwegend mannelijke mortaliteit.

Rond 1850 volgen zowel 5q5, 5q10 als 5q15 in Waregem de evolutie die door M. Poulain en D.

Tabutin als volgt werd omschreven: ‘c’est au cours de la décennie 1840 qu’ en Belgique la

surmortalité féminine est maximale, dès 1856 et 1866 les rapports de masculinité

remontent422. In 1846 werden voor de 3 leeftijdsklassen waarden bereikt van 32 op 100, 43

op 100 en 85 op 100. Voor 5q10 blijft de vrouwelijk oversterfte aanwezig tot 1876 (wanneer

geen rekening wordt gehouden met 1866), daarna neemt deze geleidelijk af. Uit de sexratio

van 5q5 blijkt dat er zich een permanente oversterfte voordoet van de mannelijke bevolking

en dit gedurende de volledige 19de eeuw met uitzondering van 1846. In 1856 en 1876 bereikt

deze surmortaliteit een piek met respectievelijke waarden van 156 en 233 op 100423.

419 D. Tabutin, M. Willems, Op. Cit., p. 142. 420 In 1866 kent de sexratio een waarde van 244. 421 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 135. 422 M. Poulain et D. Tabutin, La surmortalité des petites filles ,..., p. 109. 423 Zie tabel 21.

Page 178: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 177

Onder de demografen bestaat er geen eensgezindheid over de precieze oorzaken van de

vrouwelijke oversterfte die zich maar matig in Waregem manifesteert. Men is geneigd de

vrouwelijke mortaliteit toe te schrijven aan sociale factoren, zoals de status van de vrouw en

de minderwaardige economische positie die ze bekleedde. In vele gevallen leidden

dergelijke sociale toestanden tot een discriminatie van jonge vrouwen. Er is echter geen

literair, noch statistisch materiaal aanwezig dat een dergelijke visie ondersteunt of eventueel

bevestigt424.

Ingrid Waldron ontwikkelde twee mogelijke hypothesen die een antwoord formuleren op deze

problematiek. Vooreerst verwijst ze naar biologische factoren. Vrouwen blijken voor

bepaalde ziekten minder resistent te zijn dan mannen die op hun beurt dan weer gevoeliger

zijn voor andere ziekten. Zo blijkt uit onderzoek van F. Meslé en J. Vallin dat meisjes tijdens

de puberteit makkelijker besmet worden met tuberculose dan jongens. Deze ziekte trof

hoofdzakelijk de 5-20 jarigen425. In de loop van de 19de eeuw wordt het duidelijk dat

tuberculose een grote verspreiding kent. Dit in een tijd die werd gekenmerkt door een

toenemende industrialisatie en zware levensomstandigheden. Waar tuberculose grote

ravage aanrichtte onder de zuigelingen werd de leeftijdscategorie 1-10 jarigen als minder

gevaarlijk beschouwd en kende de ziekte een mindere impact. Het waren hoofdzakelijk

vrouwen die door de ziekte werden getroffen. Dat heel wat geleerden het effect van de ziekte

kenden blijkt uit het volgende: ‘elle frappe énormément les jeunes filles et les jeunes

femmes, partout dans le monde, cela de 1870 à sa disparition vers 1950’426. Overal in de

Westerse wereld kenden meisjes een verhoogd risico op besmetting. Bij de 5-20 jarigen kan

er gewag gemaakt worden van een bijkomend risico van 40% tegenover de jongens

behorende tot dezelfde leeftijdscategorie. Bovendien werden jongens frequenter

gevaccineerd tegen pokken427. Wanneer de demografische transitie zich inzet en de

mortaliteit op significante wijze afneemt, zal ook het overzicht van de doodsoorzaken

structurele veranderingen ondergaan. Oorzaken die leiding geven tot een vrouwelijke

oversterfte zullen de overhand krijgen op de specifieke mannelijke doodsoorzaken428.

De tweede hypothese is gelieerd aan de sociale levensomstandigheden van de vrouw. Vanaf

de geboorte zouden deze gediscrimineerd worden. Waldron heeft het dan voornamelijk over

de zorg en de aangepaste voeding die een zuigeling vereist. Dit was het gevolg van de 424 A. Pinnelli and P. Mancini, Gender Mortality Differences ,..., p. 74. 425 F. Meslé et J. Vallin, Les causes des déces en France de 1925 à 1978, Paris, INED-PUF, 1988,

p. 1145. 426 J.N. Biraben, La tuberculose et la dissimulations des causus de déces, in: J.P. Bardet, Peurs et

terreurs face à la contagion, Paris, Fayard, 1988, p. 185. 427 F. Meslé et J. Vallin, Les causes des déces en France ,..., p. 1146. 428 Deze problematiek komt uitgebreid aan bod in: I. Devos, Allemaal beestjes. Mortaliteit en

morbiditeit in Vlaanderen, 18de –20ste eeuw, onuitgegeven doctoraatsverhandeling, Gent, Universiteit Gent, 2003, 2 vol.

Page 179: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 178

algemene opvatting dat meisjes vanuit maatschappelijk oogpunt een minder belangrijke

positie innamen. Het is pas wanneer een vrouw in staat wordt gesteld haar sociale positie te

verbeteren dat er ook een einde zal komen aan de voortdurende discriminatie429. Bovendien

kregen mannen het beste voedsel omwille van hun functie als kostwinner430. Hoewel beide

theses de problematiek vanuit een ander perspectief beschouwen, zowel de biologische als

de sociale invalshoek, kunnen deze in realiteit niet van elkaar losgekoppeld worden. Ze

vertonen een onderlinge dependentie en beïnvloeden elkaar wederzijds. Wel kan

aangenomen worden dat met het ouder worden de impact van de gedrags- en

omgevingsfactoren een determinerende factor zal worden. Jongens werden als economisch

waardevol geacht en werden beter behandeld, waardoor ze betere levenskansen zouden

hebben.

Tot de leeftijd van 15 jaar is het duidelijk dat de bewuste en onbewuste discriminatie

tegenover het vrouwelijk geslacht zowel door de ouders als familie te wijten is aan vijf

verschillende oorzaken. Een eerste vinden we onder de vorm van de voeding. Iedereen is

zich bewust van de essentiële rol die de voeding speelt in de ontwikkeling van een individu

en de opbouw van de weerstand tegen allerlei bacteriële en virale infecties. Er mag

aangenomen worden dat meisjes een minder overvloedige en minder gezonde voeding

kregen in vergelijking met jongens of mannen. Het is duidelijk dat een dergelijke situatie zich

voornamelijk voordeed in economisch minder ontwikkelde gebieden of plaatsten waar er

armoede heerste. Daarnaast spelen ook de levensomstandigheden en de hygiënische

omstandigheden een significante rol. Al op heel vroege leeftijd kregen zowel jongens als

meisjes differente taken in het huishouden. Meisjes bevonden zich eerder binnenshuis terwijl

de jongens buitenshuis hun taken vervulden. Meisjes die leefden in slecht verluchte, vochtige

huizen waren bijgevolg gevoeliger voor infecties dan de jongens van dezelfde leeftijd. Zij

waren dus veel meer aanwezig in: ‘kleine, vochtige en slechtverlichte woonruimten in

arbeiderswijken waar armoede, ellende en ongedierte troef zijn en een ideaal kader vormen

voor de verspreiding van allerlei infectieziekten’431. Deze omstandigheden waren van het

grootste belang voor tuberculose. De bacil bestond in de mogelijkheid om geruime tijd te

overleven zelfs in de meest negatieve omstandigheden. Een derde punt is de toegang tot

medische bijstand en tot onderwijs. Zoals het in de Derde Wereld vandaag het geval is, ging

men vroeger ook minder vlug met een meisje dan met een jongen langs bij de dokter. Dit

werd nog versterkt door het feit dat een doktersbezoek financieel belastend was. Omstreeks

1850 was een doktersvisite voor de gemiddelde loonarbeider vrijwel onbetaalbaar. Ze kostte 429 I. Waldron, Patterns and Causes of excess female mortality among children in developing

countries, in: World Health Statistics Quarterly, 1987, p. 196-200. 430 I. Devos, Te jong om te sterven ,..., p. 71. 431 I. Devos, Te jong om te sterven ,..., p. 71.

Page 180: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 179

hem een dagloon. Dus was het goedkoper bij de apotheker een middeltje te halen of de pijn

en de ongemakken te verbijten432. Een oud Vlaams gezegde luidt dan ook: ‘het is altijd beter

bij de baker te gaan dan bij de dokter’433. Het betekent zoveel als: de dokter is duurder dan

de bakker, tafel en eten kosten minder. Een laatste verantwoording vinden we terug op het

gebied van de werkomstandigheden. Het is een feit dat de oversterfte van het vrouwelijk

geslacht geïncorporeerd is in een agrarische cultuur. De steden daarentegen vormden een

voedingsbodem voor nieuwe ideeën omtrent de familie, de vruchtbaarheid en de kinderen.

De industrialisatie zorgde voor veranderende verhoudingen en familiale banden en ook voor

veranderende werkomstandigheden. Volgens K. Matthijs heeft de economische activiteit

grote gevolgen gehad ondermeer op het vlak van de gezinsstructuur, -organisatie, en –

functies. Bovendien bepalen en determineren volgens W. Seccombe de arbeids- en

economische ontwikkelingen de gezinsveranderingen. Dit is geen nieuwe visie, ze wordt

door heel wat sociologen onderschreven. Maar misschien wordt de industrialisatie te

makkelijk als passe-partout opgevoerd om alle 19de eeuwse veranderingen te duiden434. In

de loop van de 19de eeuw ontstaat een geromantiseerde maatschappelijke visie op de

leefsituatie en de leefwereld van kinderen. De kindertijd werd meer en meer gezien als een

afzonderlijke en uitzonderlijke levensfase, los van de volwassenheid435. Niettegenstaande

bestond op het einde van de 19de eeuw een hoge activiteitsgraad onder de jongeren en de

adolescenten. De meisjes werden hoofdzakelijk in de textiel tewerkgesteld, terwijl jongens in

de mijnen of de metallurgie terecht kwamen436.

De vrouwelijke oversterfte verdwijnt geleidelijk doorheen de eerste decennia van de 20ste

eeuw. Ook in Waregem is een dergelijke evolutie zichtbaar, behalve bij de 5-10 jarigen. Dit

proces is toe te schrijven aan diverse zaken. De hygiënische vooruitgang is een eerste zaak.

De impact van de infectieziekten daalde aanzienlijk en het aandeel van de zogenaamde

‘mannelijke ziekten’ steeg. Op sociaal vlak lieten zich ook heel wat verbeteringen noteren.

De uitbreiding van de gezondheidszorg naar de vrouwelijke bevolking toe was een eerste

indicatie van de betere positie van de vrouw. Daarnaast moet ook het ideologisch aspect in

overweging worden genomen. Langzaam zien we het verschijnen van het ‘modern gezin’

waar de opvattingen over de kinderen geen enkele gelijkenis meer vertonen met de ideeën

gangbaar in de 19de eeuw. Ook over de vrouw en haar functie ontstonden divergerende

opvattingen. Bovendien moet ook de afname van de fecunditeit vermeld worden. Het is

overduidelijk dat deze drie algemene factoren niet los van elkaar kunnen worden gezien,

432 K. Velle, De nieuwe biechtvaders,…, p. 98. 433 K. Velle, De nieuwe biechtvaders,…, p. 98. 434 K. Matthijs, De mateloze 19de eeuw,..., p. 85. 435 K. Matthijs, De mateloze 19de eeuw,..., p. 80. 436 D. Tabutin, M. Willems, Op. Cit., p. 160-162.

Page 181: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 180

maar een onderlinge dependentie vertonen. De 20ste eeuwse bevolking onderging een ware

metamorfose. Van een rurale patriarchale en mannelijke samenleving werd ze een meer

stedelijke en egalitaire maatschappij437.

0

200

400

600

800

1000

1200

0 5 15 25 35 45 55 65 75 85 95+

mannenvrouwen

Figuur 41: Overzicht van de geslachtsspecifieke sterfterisico’s voor 1910.

6.5 Volwassenen

Bij de sexratio van de jong-volwassenen kunnen twee tendenzen onderscheiden worden.

Tabel 21 illustreert dat in de leeftijdsklasse van 15 tot 30 jaar de sterftekansen van de

vrouwen hoger liggen dan bij hun mannelijke tegenhangers. Niettegenstaande doen zich

tussen de verschillende jaren aanzienlijke schommelingen voor. Dit staat in tegenstelling tot

de 30-65 jarigen waar de sterftekans onder de mannelijke bevolking sneller toeneemt dan bij

hun vrouwelijke collega’s(zie tabel 21). De opdeling tussen de jong- en oud-volwassenen

wordt bijgevolg niet volledig gerespecteerd en aangepast. J. Backs kwam in zijn studie van

Gent tot een gelijkaardige vaststelling. Ook hij merkt dat in de Arteveldestad de

leeftijdsklasse 15-30 jaar een vrouwelijke oversterfte kent. Vanaf 30 jaar neemt het

sterfterisico van mannen toe438. Uit de studie van T. Eggerickx en M. Debuisson echter blijkt

dat de mannelijke oversterfte een algemeen fenomeen is voor stedelijke omgevingen. Hoe

omvangrijker de stad, hoe pertinenter de mannelijke oversterfte439. Voor Brugge is een

dergelijke evolutie minder aanwezig. Daar blijft de normale indeling van jong-en oud-

volwassenen gehandhaafd. Dit is een opmerkelijk gegeven omdat we mogen stellen dat

Brugge een groter stedelijk karakter kende dan Waregem.

437 D. Tabutin, M. Willems, Op. Cit., p. 162. 438 J. Backs, Op. Cit., p. 131-.132. 439 T. Eggerickx et M. Debuisson, Art. Cit., p. 35.

Page 182: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 181

De sexratio voor België in de periode 1841-1850 toont een vrouwelijke oversterfte in de

leeftijdsklassen 15-19, 20-24, 40-44, 45-49 en 50-54 jaar440. Waregem kent voor 1846 van

15 tot 30 jaar een relatieve vrouwelijke surmortaliteit. Voor Brugge was dit van 15-20 tot 35-

40 jaar en voor Gent eveneens van 15-20 tot 30-35 jaar. In deze volgt de Arteveldestad de

evolutie die ook voor Waregem van toepassing is. In 1856 is de situatie enigszins gewijzigd.

Bij de leeftijdsklasse 30-35 jaar kan in Waregem opnieuw een mannelijke oversterfte

vastgesteld worden. In de daaropvolgende jaren doet zich een soortgelijke evolutie voor. Het

jaar 1890 vormt hierop een uitzondering. Voor de categorie 25-35 jaar kan een vrouwelijke

oversterfte gemarkeerd worden (zie tabel 21).

De opdeling die we hier hebben gemaakt, houdt reeds een verwijzing naar de achterliggende

causaliteit in zich. Ten eerste is er in de leeftijdsklasse 15-20 jaar het voorkomen van de

menarche. De eerste menstruatie is heel ingrijpend en zorgt voor veranderingen in het

metabolisme van de jonge vrouw. Het lichaam heeft een grotere nood aan proteïnen. Het

ontbreken aan voldoende dergelijke stoffen zorgt immers voor een aantasting van de

weerstand441. Verder kan ook de algemene economische toestand als verklaring gelden.

Misoogsten en andere economische problemen zijn eveneens een belangrijke determinant

voor volwassen vrouwen. In 1846 en 1856 is de economische toestand in Waregem in

vergelijking met het begin van de 19de eeuw dramatisch. De gevolgen die de crisis van 1840

met zich meebracht, waren in deze jaren nog steeds voelbaar. Niet enkel de jonge meisjes,

maar ook de volwassen vrouwen hebben vaak een minimaal voedingsaandeel in vergelijking

met de mannelijke huisgenoten. Eerder werd al gewezen op het feit dat in de

gezinshiërarchie de man op de eerste plaats komt442. Tijdens crisisjaren kunnen we stellen

dat dit een invloed zal hebben op de ongelijke mortaliteit tussen mannen en vrouwen.

Andere factoren kunnen dan weer gelieerd worden aan de sociale positie van de vrouw. De

vrouwelijke bevolking combineerde twee taken: de professionele activiteiten en het

huishouden, wat voor een extra belasting zorgde die negatieve implicaties had voor de

gezondheidstoestand443. Bovendien impliceerde het belang van de huisnijverheid in

Waregem in het midden van de 19de eeuw dat de vrouwelijke bevolking zich heel vaak in

ongezonde woningen bevond. Daarnaast was er ook het zware werk inherent verbonden aan

de vlasverwerking. De Leieoevers werden niet zomaar de ‘Gouden Boorden’ genoemd.

Zowel mannen als vrouwen werden in deze sector tewerkgesteld.

440 L. Henry, Mortalité des hommes et des femmes dans le passé, in: Annales de Demographie

Historique, 1987, p. 89. 441 I. Devos, Te jong om te sterven ,..., p. 66-67. 442 I. Devos, Te jong om te sterven ,..., p. 71. 443 I. Devos, Te jong om te sterven ,..., p. 71.

Page 183: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 182

Niet enkel de economische factoren bieden een mogelijke verklaring voor het fenomeen van

vrouwelijke surmortaliteit. Deze periode staat in de geschiedenisboeken bekent als een tijd

waarin een hoge kraambedsterfte kon genoteerd worden. Het is bovendien niet eenduidig uit

te maken wat er toen precies onder kraambedsterfte werd begrepen. C. Vandenbroeke werkt

met een verdeling op basis van drie niveaus. Een minimumniveau stelt dat het overlijden

binnen een termijn van drie maanden moet plaatsvinden. De middenwaarden laten het

interval oplopen tot vijf maanden na de bevalling. De maximale waarden werken met een

interval van acht maanden. Vast staat echter dat tot het einde van de 19de eeuw elke vrouw

per bevalling een sterfterisico liep van 1.5 à 2%. De medische ondersteuning bij bevallingen

was niet degelijk georganiseerd met als gevolg dat heel wat jonge vrouwen de bevalling niet

overleefden. De doodsoorzaak was in de meeste gevallen kraambedkoorts of hemorragie444.

Reeds in de 18de eeuw was het duidelijk dat bijscholing van het medisch personeel een

noodzaak was om de sterfterisico’s enigszins te drukken. Alle hervormingen ten spijt bleef de

kraambedsterfte gedurende de 19de eeuw een acuut probleem. Volgens onderzoek van L.

Henry vormden bevallingsstoornissen de meest aanvaardbare verklaring voor de vrouwelijke

oversterfte tussen de 25 en 40 jaar445.

Een echte verbetering in de omstandigheden vinden we pas op het einde van de 19de eeuw

en bij de aanvang van de 20ste eeuw. Eerder werd deze visie al verwoord door R.

Darquenne: ‘c’est à partir de 1910 seulement que la mortalité obstétricale commencera à

baisser’446.

Dit voorafgaand verklaringskader impliceert niet dat een mannelijke oversterfte in de

categorie van de jong-volwassenen zich niet kon voordoen. De cijfers voor Waregem in tabel

21 onderschrijven deze veronderstelling. Bij de oud-volwassenen doet zich hoofdzakelijk een

mannelijke surmortaliteit voor behalve in het jaar 1846 bij de 50-59 jarigen. In dat jaar kan

gewag gemaakt worden van een vrouwelijke oversterfte (zie tabel 21).

I. Waldron verklaart de mannelijke oversterfte vanuit een biologisch perspectief. De

mannelijke hormonale toestand zorgt ervoor dat deze een minder lang leven tegemoet gaan

dan het vrouwelijk geslacht. Bovendien zouden mannen veel gevoeliger zijn voor cardio-

vasculaire aandoeningen en te kampen hebben met een verhoogd risico op cholesterol447.

Dit zou volgens haar worden veroorzaakt door roken en een grotere neiging tot het krijgen

444 C. Vandenbroeke, Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen en kraambedsterfte (17-19de eeuw)

in: Bijdragen tot de geschiedenis, 60, 1977, 1-2, p. 112. 445 L. Henry, Op. Cit., p. 106. 446 C. Vandenbroeke, Zuigelingensterfte... p. 151. 447 Dit komt uitgebreid aan bod in hoofdstuk 8: Doodsoorzaken

Page 184: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 183

van lichaamsvet in de buikstreek448. Het aandeel van de hartaandoeningen nam in de 19de

eeuw een merendeel van de overlijdens in449. De kans op overlijden is derhalve voor de

mannen groter waardoor de levenskansen een stuk lager liggen. Verder onderscheidt I.

Waldron ook het ijzerniveau en het algemeen voedingspatroon. Tot slot vermeldt I. Waldron

dat een vrouw voordeel haalt uit haar geslachtshormonen450.

J. Vallin haalt nog andere redenen aan. Vooreerst wijst hij op de grotere mannelijke

deelname in het arbeidsproces, waardoor de mannelijke bevolking het merendeel van de

arbeidspopulatie uitmaakt. Daarnaast bestaat er onder de mannelijke bevolking een voorkeur

voor ongezonde praktijken. De lijst die J. Vallin heeft opgenomen geeft voornamelijk 20ste

eeuwse voorkeuren. Het betreft roken, drinken, onveilig rijden en een grotere kans op moord

en zelfmoord451. Voor de 19de eeuw gaat het voornamelijk om een verhoogde kans op een

gewelddadige dood en alcoholmisbruik.

0

200

400

600

800

1000

1200

0 5 15 25 35 45 55 65 75 85 95+

mannenvrouwen

Figuur 42: Overzicht van de geslachtsspecifieke sterfterisico’s voor 1920.

Nadat ik verschillende verklaringen heb opgesomd en toegelicht, moet ik er

niettegenstaande op wijzen dat het een bijna onmogelijke opdracht is om tot een vastomlijnd

verklaringspatroon te komen. Het is duidelijk dat naarmate de bevolking ouder wordt, zich

een grotere samenhang voordoet tussen omgevingsfactoren en de individuele

448 I. Waldron, Contributions of Biological and Behavioural Factors to Changing Six Differences in

Ischaemic Heart Disease Motality, in: G. Caselli, A. Lopez, and T. Valkonen, Adult Mortality in Developed Countries. From Description to Explanation, Clarendon Press, Oxford, 1995, p. 168.

449 Zie hoofdstuk 8: Doodsoorzaken. 450 I. Waldron, Contributions of Biological and Behavioural Factors..., p. 173. 451 J. Vallin Can Sex Differentials in Mortality be Explained by Socio-Economic Mortality Differentials?,

in: G. Caselli, A. Lopez, and T. Valkonen, Adult Mortality in Developed Countries. From Description to Explanation, Clarendon Press, Oxford, 1995, p. 179.

Page 185: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 184

gezondheidstoestand van de personen in kwestie. Een ongezonde levensstijl heeft

onvermijdelijk consequenties op latere leeftijd. Geslachtelijk bepaalde lichamelijke verschillen

spelen eveneens een significante rol. De socio-economische toestand kan een direct effect

hebben op bepaalde leeftijdsgroepen, maar op langere termijn vormden de indirecte factoren

de belangrijkste achtergrond waartegen alles moet beschouwd worden.

6.6 Ouderen

Het verklaringsmodel dat werd gegeven voor de mannelijke oversterfte bij de jong-, maar

voornamelijk bij de oud-volwassenen, gaat ook op voor de oudere bevolking van Waregem.

De leeftijdsklasse 65-80 jaar kent een hoge en overwegend mannelijke surmortaliteit. Het is

logisch dat de oudste leeftijdscategorieën een afname van de geslachtelijke ongelijkheid

kennen. Terwijl de mannelijke sterfte over haar hoogtepunt heen is, neemt de vrouwelijke

sterfte toe door de oudere bevolkingsopbouw. Zowel L. Vanhaecke, als J. Backs kwamen

respectievelijk voor Brugge en Gent tot dezelfde conclusie452.

452 J. Backs, Op. Cit., p. 136. en L. Van Haecke, Op. Cit., p. 128.

Page 186: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 185

6.7 Conclusie

Wanneer we de geslachtsspecifieke sterftecijfers van naderbij bekijken, kunnen enkele

opmerkelijke vaststellingen worden gedaan.

Vooreerst houdt de sexratio van de zuigelingensterfte een overwegend mannelijke

surmortaliteit in. Enkel voor de jaren 1866 en 1876 kan een vrouwelijke oversterfte

geattesteerd worden. Er worden maximumwaarden bekomen van 192 op 100 (1920) en

minimumwaarden van 67 op 100 (1866). De laatste waarde moet wel met enige nuance

benaderd worden. Een dergelijke ontwikkeling van de mannelijke surmortaliteit werd

eveneens voor Gent en Brugge onderschreven. De dichotomie die zich gewoonlijk tussen de

stedelijke en meer agrarische gebieden manifesteert, komt hier niet onmiddellijk tot uiting. De

vrouwelijke bevolking kent in de steden slechts een minimaal voordeel. De verschillende

biologische en genetische achtergrond van de mannelijke en vrouwelijke bevolking dient

voor de mannelijke oversterfte als voornaamste verklaring. De mannelijke zuigelingen zijn

niet zo sterk als de vrouwelijke. Dit impliceert dat de mannelijke bevolking minder resistent is.

Daarnaast moeten ook de omgevingsfactoren in rekening worden gebracht. Deze divergeren

van lokaliteit tot lokaliteit. Toch mag hun invloed op het sterftepatroon niet onderschat

worden. In deze context moet gewezen worden op de betere lichamelijke gesteldheid van de

moeder. R. Floud is ervan overtuigd dat de algemene gezondheidstoestand van de moeder

determinerend is voor het overleven van haar kinderen. Deze redenering gaat ook op voor

Waregem. Het economisch herstel en de verbeterende levensomstandigheden in 1890 gaan

gepaard met een afname van de zuigelingensterfte met 30%. Toch zien we met de opkomst

van de industrie dat de zuigelingensterfte gevoelig toeneemt. Hier kan de afname van de

lactatieperiode verantwoordelijk worden gesteld.

Bij de ontwikkeling van de sterftekans van de kinderen ontbreekt een vaste biologische

basis. Algemeen wordt aangenomen dat het sterfterisico gevoelig lager ligt dan bij de

zuigelingen. Voor Waregem gaat deze stelling niet op. De 1-5 jarigen kennen een hoog

sterfterisico. Wanneer de kinderen de leeftijd van 5 jaar hebben bereikt, neemt de

sterftekans op beduidende wijze af. We mogen aannemen dat algemene externe factoren

een grotere invloed hadden. Vanaf de leeftijd van 15 jaar is er sprake van een vrouwelijke

oversterfte, zij het niet voor alle onderzochte jaren. Grote schommelingen manifesteren zich

in de resultaten. De achterstelling van meisjes op het vlak van voeding en medische hulp

kunnen een eventuele verklaring bieden. Bovendien blijven meisjes vaak thuis in ongezonde

leefomstandigheden. Daarnaast is er de vergrote kans op besmetting met tuberculose,

Page 187: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s 186

voornamelijk tussen de 10 en de 20 jaar. Maar ook de eerste menarche speelt een niet

onbelangrijke rol.

Bij de volwassenen is het geheel meer gestructureerd. Terwijl er in de leeftijdscategorie 15-

30 jaar in hoofdzaak een vrouwelijke oversterfte heerst, is voor de leeftijdsklasse 30-65 jaar

het tegengestelde waar. Een eerste reden voor deze vrouwelijke sterfte ligt bij de menarche

en de invloed die deze heeft op de lichamelijke gesteldheid van de vrouw. Het doorbreken

van de eerste menstruatie zorgt in geval van een gebrekkige voeding voor een verminderde

weerstand. Ook de heropleving van de huisnijverheid droeg bij tot de vrouwelijke oversterfte.

De slechte werkomstandigheden en de slechte voeding, helpen mee de hoge sterfte te

verklaren. De gewichtigste factor in de 19de eeuw is echter ongetwijfeld de kraambedsterfte.

Voor de mannelijke oversterfte zijn ook een aantal factoren te onderscheiden. In hoofdzaak

komt het neer op een ongezonde levensstijl gecombineerd met een verhoogde kans op

ongevallen. Hoger drankverbruik, rookgedrag en meer kans op moord en zelfmoord zijn

andere factoren. Ten slotte is er het hoger risico op cardio-vasculaire aandoeningen.

Bij de oudere bevolking neemt de mannelijke oversterfte opnieuw af. Door de structurele

wijzigingen in de leeftijdsopbouw kent de vrouwelijke bevolking een hoger sterfterisico ten

opzichte van de mannen.

Page 188: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 187

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood

7.1 Inleiding

Hoofdstuk 7 vormt het derde onderdeel van mijn differentieel mortaliteitsonderzoek. In de

vorige hoofdstukken 5 en 6 kwamen reeds de leeftijdsspecifieke en de geslachtsspecifieke

sterftecijfers aan bod. Zoals J. Backs en L. Van Haecke al hebben aangehaald, is deze

analyse één van de moeilijkste, maar ook één van de meest interessante en intrigerende

onderdelen van mijn scriptie453. Voor Waregem is dit niet anders: het opstellen van een

sociale differentiatie is geen sinecure, hoewel dit op het eerste zicht een makkelijke opdracht

lijkt. De grootste hinderpaal betreft de beschikbaarheid van het bronnenmateriaal. Er zijn

nauwelijks bronnen voor handen die ons zowel informatie bieden over de mortaliteit als de

sociale positie waarin iemand zich in het verleden bevond. Afzonderlijk zijn deze wel

beschikbaar. Omdat ik in dit onderzoek een langetermijnvisie voor ogen heb, is het naast

elkaar plaatsen van beide bronnentypes geen aangewezen alternatief. De overlijdensakten

waar de beroepsactiviteiten van de overledenen werden genoteerd, en werden bijgehouden

door de burgerlijke stand van de gemeentelijke overheid, bieden een oplossing voor het

probleem. Via de opgesomde beroepskwalificaties in de akten is het mogelijk om een sociale

stratificatie te bekomen voor Waregem. Deze bron bevat informatie over twee onderdelen.

Ze omvat zowel demografische gegevens als informatie over de sociale positie van de

overledene.

Een eerste keuze die diende gemaakt te worden, betrof het aantal onderzoeksjaren die voor

deze analyse in aanmerking kwamen. Zoals herhaaldelijk gesteld, behoort een comparatief

onderzoek tussen de lokaliteiten Gent, Brugge en Waregem tot de doelstellingen van mijn

onderzoek. Vanuit dit perspectief opteerde ik voor de jaren die door J. Backs en L. Van

Haecke werden geanalyseerd in hun respectievelijke studies van Gent en Brugge. L. Van

Haecke maakt voor de Breydelstad gebruik van de volgende trio’s: de jaren 1845 tot 1847,

1879 tot 1881 en 1909 tot 1911. J. Backs opteerde voor Gent voor de jaren 1869-1871 en

niet voor de periode 1879-1881. L. Van Haecke maakte deze afwijkende keuze op basis van

zijn beschikbaar bronnenmateriaal. Na onderzoek van zijn gegevens kon hij opteren voor

zowel 1865-1867 als 1879-1881. De 19de eeuwse gebeurtenissen hebben zijn uiteindelijke

beslissing sterk beïnvloed. Het jaar 1866 wordt gekenmerkt door een ernstige cholera-

epidemie. In 1879 doet zich een pokkenepidemie voor, die echter minder omvattend is dan

de voormelde cholera-epidemie. Bijgevolg kregen de jaren 1879 tot 1881 de voorkeur454. Een

453 J. Backs, Op. Cit., p. 241 en L. Van Haecke, Op. Cit., p. 142. 454 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 142.

Page 189: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 188

echt bronnenprobleem stelde zich niet voor Waregem. De enige informatie waarop ik mij kon

beroepen waren de overlijdensakten van de burgerlijke stand. Aanvullende documenten die

bijkomende informatie bevatten, werden niet teruggevonden. Bovendien neemt de

vergelijking met zowel de Arteveldestad als de Breydedelstad een centrale plaats in binnen

mijn onderzoek. Ik heb dan ook beslist alle jaren te analyseren en in dit onderzoek op te

nemen. Het betreft de jaren 1845-1847, 1869-1871, 1879-1881 en 1909-1911.

Een tweede belangrijk aspect met betrekking tot het opstellen van een sociale differentiatie is

het bepalen van de determinant voor de sociale klasse. Een beroepsactiviteit staat niet

onmiddellijk synoniem voor een bepaalde sociale klasse. Hoewel beide factoren aan elkaar

gelieerd kunnen worden, horen ze niet onvoorwaardelijk samen. De sociale status kan op

diverse manieren bepaald worden. F. Van Poppel heeft in dit verband een werkdefinitie

geformuleerd. Het is ‘het al of niet bestaan van verschillen in levenskansen of sterftecijfers

tussen groepen uit de samenleving die onderscheiden zijn naar onderling vaak nauw

verweven criteria als hun verhouding tot de productiemiddelen, hun woonsituatie

(huurbedrag, woningbezetting), hun inkomen, hun opleidingsniveau, de meerdere of mindere

participatie in politieke macht, hun beroepsgroep of positie in hun beroep’455.

Net zoals J. Backs en L. Van Haecke in hun studie naar de sociale stratificatie hebben

gedaan, wend ik de beroepsvermelding van de overleden persoon aan als sociale

determinant456. Indien deze niet is opgenomen, gebruik ik de referentie van een rechtstreeks

familielid met het meest duidelijk sociaal profiel. Dit is voornamelijk bij zuigelingen en

kinderen het geval, die geen beroepsvermelding meekregen in de akten. Uitgaande van het

onderzoekskader is dit een verdedigbare werkmethode. De beroepsactiviteiten bepalen

grotendeels de verhouding tot de productiemiddelen en het inkomen. Daarenboven zijn ook

de professionele activiteiten en het opleidingsniveau nauw met elkaar verbonden. In de 19de

eeuw is de politieke participatie in Waregem volledig voorbehouden aan de hoogste klasse

of de elite. De ‘gewone man’ kwam in deze aangelegenheid niet aan bod. In Waregem was

er een hoge kiescijns van 30 frank die verklaart waarom slechts 2 à 3% van de Waregemse

bevolking in de gemeenteraadsverkiezingen kon participeren. Na het verlagen van de

kiescijns in 1871 behoorde voortaan 6 tot 7% van de bevolking tot de politieke elite457. Een

andere indicatie wordt ons geboden bij de invoering van het meervoudig algemeen

stemrecht in 1895. Deze vernieuwing zou een eerste stap worden naar een democratisering

455 F. Van Poppel, Sociale ongelijkheid voor de dood. Het verband tussen sociaal- economische

positie en zuigelingen- en kindersterfte in Nederland in de periode 1850-1940., in: Tijdschrift voor Sociale Geschiedenis, VIII, 1982, p.232.

456 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 140 en J. , Op. Cit., p. 241. 457 M. Delmotte, Gemeenteraadsverkiezingen te Waregem (1815-1921) ,…, p. 426.

Page 190: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 189

van het politiek veld. In Waregem had dit echter geen noemenswaardige consequenties.

Voor en na 1895 berustte de politieke macht exclusief bij de bourgeoisie. Pas in 1921 deden

de eerste arbeiders hun intrede in de gemeenteraad458.

Niettegenstaande de positieve aspecten zijn er ook negatieve kanten aan deze werkwijze.

Een beroepsnaam is louter een ‘naam’. Welke lading de term dekt, is niet altijd duidelijk en

geeft niet altijd de exacte positionering van het individu op de arbeidsmarkt weer. Bovendien

is het niet eenvoudig om bepaalde beroepen op de sociale ladder te plaatsen. Daarnaast zijn

overlijdensakten een momentopname die geen rekening houden met vroegere

beroepsactiviteiten. Dit komt voornamelijk tot uiting in de vermelding ‘zonder beroep’ bij de

oudere bevolkingsklasse. Werkloosheid is een normaal fenomeen, zeker bij de oudere

bevolking. De overlijdensakten bij de volwassenen geven echter geen indicatie als we te

maken hebben met tijdelijke werkloosheid dan wel met structurele werkloosheid. De actuele

economische conjunctuur speelt hier een belangrijke rol in.

7.2 Methodologie

7.2.1 De notering van de beroepsactiviteiten

De problematiek van het noteren van de beroepen werd al kort aangehaald bij de

bronnenkritiek459. Het meest problematische element is de frequent terugkerende

vermelding: ‘zonder beroep’. Deze notering vinden we voornamelijk terug in de

overlijdensakten van de zuigelingen en de kinderen. Bij de jongste bevolkingsgroep

ontbreekt derhalve een persoonsgebonden beroepsvermelding. Vaak is er informatie te

vinden aangaande de beroepsactiviteiten van de ouders die wel in aanmerking komt voor

deze analyse. Zowel bij de zuigelingen als bij de kinderen tot de leeftijd van 15 jaar werd het

beroep van de vader genomen voor het opstellen van de sociale differentiatie. Indien de

beroepsactiviteiten van de vader niet werden vermeld, zijn deze van de moeder als sociale

determinant weerhouden.

Een overlijdensakte van een volwassene of bejaarde bevat frequent informatie over de

partner. Indien er geen gegevens terug te vinden zijn van directe verwanten, is het

aangewezen na te gaan wie het overlijden aangaf. In de meerderheid van de gevallen neemt

een familielid deze taak op zich. Daarbij kan het zowel om een kind, ouder, partner,

grootouders of ooms en tantes gaan. De leeftijd van de overledene speelt hierin een rol.

458 M. Delmotte, Gemeenteraadsverkiezingen te Waregem (1815-1921) ,…, p. 426. 459 Zie Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal.

Page 191: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 190

Wanneer voor de overledene geen beroep werd teruggevonden, opteerde ik voor de

beroepsactiviteit van de dichtste verwant.

J. Backs maakte in zijn analyse voor Gent duidelijk dat hij moeilijkheden had met het

ontbreken van beroepsvermeldingen bij de vrouwelijke bevolking460. L. Van Haecke kreeg

eveneens af te rekenen met dergelijke problemen. Naarmate de tijd vorderde, nam het

gebrek aan gegevens voor de vrouwelijke bevolking in Brugge steeds grotere vormen aan. In

de periode 1846 waren er voor Brugge 11.95% mannen en 13.24% vrouwen zonder

beroepsvermelding461. In de analyse van Waregem worden we niet met een dergelijke

problematiek geconfronteerd. In Waregem krijgen hoofdzakelijk zuigelingen en kinderen de

vermelding ‘zonder beroep’. Bij de volwassenen is dit in het midden van de 19de eeuw eerder

uitzonderlijk. In 1846 betreft het een waarde van 2.05% en dit voor zowel de mannelijke als

de vrouwelijke bevolking samen. Naar het einde van de onderzoeksperiode neemt het

aandeel van de ‘onbepaalden’ voor Waregem toe. Voor de jaren 1909-1911 is het

percentage al opgelopen tot 11.47.

7.2.2 De verschillende beroepsgroepen of sectoren

De verschillende activiteiten die in de akten terug te vinden zijn, heb ik in diverse

beroepsgroepen onderverdeeld. Veel uiteenlopende activiteiten kunnen voor Waregem niet

onderscheiden worden. Dit heeft voornamelijk te maken met het sterk agrarisch karakter van

de gemeente tot het begin van de 20ste eeuw en de geografische beperktheid van de

lokaliteit. Dit staat in sterk contrast met de Breydelstad en de Arteveldestad, waar de meest

uiteenlopende beroepen werden genoteerd462. Vanuit dit oogpunt is het dan ook niet

aangewezen om de sterftekans of levensverwachting per beroepsactiviteit te berekenen. Als

een bepaalde activiteit slechts één keer voorkomt, is de wetenschappelijke relevantie van het

resultaat zo goed als onbestaande463. Veel meer was het mijn opzet om de impact van de

sociale positie van de bevolking op de levensverwachting na te gaan. Voor dit onderzoek is

een goede opdeling van de beroepen dan ook onontbeerlijk.

Zowel J. Backs als L. Van Haecke hebben in hun analyses gewezen op het feit dat het

opdelen van beroepen in beroepsgroepen vanuit wetenschappelijk oogpunt een negatief

aspect bevat464. De vakliteratuur bevat nagenoeg evenveel soorten classificaties als er

onderzoeken naar het fenomeen van de sociale differentiatie zijn. Elk demografisch

460 J. Backs, Op. Cit., p. 245. 461 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 144. 462 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 144. en J. Backs, Op. Cit., p. 143. 463 Dit is hoofdzakelijk van toepassing op de beroepsactiviteiten die tot de tertiaire sector behoren.

Deze hebben een marginaal aandeel in de totale beroepsstrcutuur. 464 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 144. en J. Backs, Op. Cit., p. 143.

Page 192: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 191

onderzoek biedt een ander model aan voor het opmaken van een sociale stratificatie. In het

onderzoek van A. Blum, J. Houdaille en M. Lambouche voor Frankrijk in de 19de eeuw,

werden 5 beroepsgroepen weerhouden: elite, handelaars, eigenaars, ambachten en

arbeiders465. K. Vuylsteek, die onderzoek deed naar de sociale differentiatie voor de dood in

België voor de tweede helft van de 20ste eeuw, hield er een andere indeling op na. In eerste

instantie onderzocht hij de sterfterisico’s van een aantal veel voorkomende beroepen, daarna

van beroepsgroepen, vervolgens van socio - professionele groepen en tenslotte van sociale

klassen466. De indeling die voor de analyse van Waregem gehanteerd wordt, loopt

grotendeels parallel met deze aangewend voor Gent en Brugge. Op deze manier kan een

goede vergelijking tussen de verschillende gebieden worden opgemaakt. Deze werkwijze is

gebaseerd op de opdelingsmethode die werd gebruikt voor de analyse van het jaar IV. In

deze telling worden volgende groepen onderscheiden: landbouw, losse arbeid, textiel,

transport, hout en bouw, ameublement, voeding, leder, kleding, metaal, andere ambachten,

administratie, handel, vrije beroepen en niet- productieven467. L. Van Haecke heeft hier

enkele wijzigingen in aangebracht. In plaats van ‘losse arbeid’ heeft hij het over ‘losse arbeid

en dienstpersoneel’. ‘Administratie en overheid’ wordt ‘administratie, bedienden en overheid’,

‘de vrije beroepen’ werden ‘vrije beroepen en niet-arbeidsinkomsten’ en tot slot werden de

‘niet-productieven’ de ‘onbepaalden’468. Deze indeling krijgt ook navolging voor het

onderzoek van Waregem. De beroepsvermeldingen die in Waregem niet in de akten

voorkomen, worden ook niet in het overzicht opgenomen.

De uiteindelijke stratificatie ziet er voor Waregem als volgt uit:

• landbouw: hieronder resulteren alle beroepen die te maken hebben met landbouw en

bosbouw.

• losse arbeid en dienstpersoneel: hier worden de activiteiten geplaatst waar geen

specifieke scholing voor vereist is. Denken we maar aan werkmannen, werkvrouwen en

dienstpersoneel.

• textiel: onder deze noemer worden de beroepen gecatalogiseerd die iets te maken

hebben met de textielindustrie, bijvoorbeeld: spinsters, wevers, ververs.

• hout, bouw en ameublement: alle activiteiten die te maken hebben met de bouwsector,

schrijnwerkerij en dergelijke. Hieronder plaatst men de timmerlieden, schilders en

metselaars.

465 A. Blum, J. Houdaille en M. Lamouche, Eléments sur la mortalité différentielle a la fin du XVIIIe et

au début du XIXe siècle, in: Population, 1989, 1, p. 38. 466 K. Vuysteek, Sterfte differentiatie naar sociaal – economische klasse, in: Van Der Haegehen H.,

Over sterfte, Brussel, Ministerie van de Vlaamse gemeenschap, 1981, p. 55-65. 467 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 144. en J. Backs, Op. Cit., p. 246-247. 468 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 144.

Page 193: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 192

• voeding: hieronder begrijpen we alles wat met de voedingssector te maken heeft. Dit wil

zeggen: bakkers, slagers, molenaars en anderen die deel uitmaken van de sector.

• kleding: hieronder plaatst men de ambachten die kleding vervaardigen. Dit is niet

hetzelfde als de textielsector waar de stoffen worden geproduceerd. Tot deze categorie

behoren ondermeer de schoenmakers, naaisters en kleermakers.

• metaal: hiermee refereert men aan de metaalsector. We bedoelen hiermee de smeden,

ijzerdraaiers, en werktuigmakers.

• handel en transport: dit zijn de personen die instaan voor de handel of het transport

organiseren. Een aantal voorbeelden vinden we onder de handelaars, herbergiers en

winkeliers.

• administratie, overheid en bedienden: hiermee bedoelen we iedereen die in

overheidsdienst bedrijvig is. Het betreft heel uiteenlopende beroepen zoals leger,

bedienden, rechters en politieagenten.

• vrije beroepen en niet - arbeidsinkomsten: deze categorie beslaat alle beroepen die

niet tot de ambachtelijke sector behoren, maar toch op zelfstandige basis kunnen

uitgevoerd worden. Zo zijn er ondermeer de geneesheren, advocaten en aannemers.

• religieuzen: hieronder resulteren de pastoors en de religieuzen.

• onbepaald: hier worden de personen opgenomen waarvoor we over geen bruikbare

beroepskwalificatie beschikken.

Omdat L. Van Haecke te maken had met een onevenwicht, veroorzaakt door de afwezigheid

van beroepsvermeldingen voor de vrouwelijke bevolking, maakte hij naast de

beroepsgroepen een onderverdeling naargelang de sector469. Deze werkwijze is ook voor

Waregem aangewezen omdat sommige beroepsgroepen gekenmerkt worden door een

extreem laag aantal vertegenwoordigers. Een sectoriële onderverdeling kan een ander licht

op de bekomen resultaten werpen.

• tertiair: deze bestaat uit de volgende beroepsgroepen: ‘administratie, bedienden en

overheid’ maar ook de ‘vrije beroepen en niet-arbeidsinkomsten’.

• ambachten: deze groep is opgebouwd uit ‘handel en transport’, ‘hout, bouw en

ameublement’, ‘kleding en leder’, ‘metaal’ en ‘voeding’.

• ongeschoolde arbeid: deze bestaat uit ‘landbouw’ en ‘losse arbeid en dienstpersoneel’.

• textiel: deze is de textielsector.

• onbepaald: dit betreft de groep waar geen beroepsvermelding voor teruggevonden is.

469 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 145.

Page 194: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 193

7.2.3 De verschillende sociale lagen

Het opstellen van de diverse beroepsgroepen was geen makkelijke opdracht. Nog delicater

echter is het opstellen en definiëren van de diverse sociale lagen. Dit onderscheid moet

worden gemaakt omdat de beroepsgroepen of sectoren geen eenvormige sociale geledingen

veronderstellen. Opnieuw opteer ik voor de opdeling door J. Backs en L. Van Haecke

gebruikt. J. Backs maakte een onderscheid tussen drie lagen die hij de namen volksklasse,

middenstand en elite meegaf470. Deze worden voor Waregem overgenomen, net zoals L.

Van Haecke dit deed voor Brugge.

• volksklasse: voor deze activiteiten is geen scholing vereist. Deze mensen hebben ook

geen eigen productiemiddelen ter beschikking. Ik heb het dan over de groepen: ‘losse

arbeid en dienstpersoneel’, ‘textiel’ en ‘kleding’. Deze laatste groep is erbij genomen

omdat deze voornamelijk bestaat uit naaisters. Deze horen vanwege het laag sociaal

aanzien van hun beroep bij de volksklasse. Ook de landbouwers uit de groep ‘landbouw’

horen hierbij.

• middenlaag: deze kan als heel heterogeen omschreven worden. Ook hier zijn

productiemiddelen en scholing de waardemeter. Alle ambachten die niet tot de

volksklasse behoren, worden ondergebracht bij de middenlaag omdat ambachten

zelfstandig worden uitgevoerd en er een minimale scholing is vereist voor de uitvoering

van het ambacht. Uit de categorie ‘handel en transport’ betreft het hoofdzakelijk de

herbergiers en de winkeliers.

• elite: de determinanten zijn hier de aanwezigheid van een hogere opleiding of de

beschikbaarheid over een relatief grote hoeveelheid eigen productiemiddelen. Het gaat

hier om de resterende beroepen uit ‘vrije beroepen’ en ‘administratie, bedienden en

overheid’.

• onbepaalden: sommige beroepen kunnen niet in één van de voorgaande categorieën

ondergebracht worden. Het betreft hier voornamelijk geestelijken, maar ook legerfuncties

worden in deze categorie opgenomen.

470 J. Backs, Op. Cit., p. 249.

Page 195: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 194

7.2.4 De evolutie van de verschillende beroepsgroepen en sectoren

Bij de bespreking van de evolutie van de verschillende beroepsgroepen werd geen

onderscheid gemaakt tussen de mannelijke en de vrouwelijke bevolking. De gegevens die op

de grafieken terug te vinden zijn, zijn bijgevolg gegevens die refereren aan de totale

bevolking. Deze werkwijze is een gevolg van het feit dat de vrouwelijke vertegenwoordiging

bij diverse beroepsgroepen onbestaande was. Het was dan ook niet aangewezen deze op te

nemen. Dit was het geval bij de ambachten, handel en transport, en administratie en

overheid en bedienden. In de landbouw, de ‘losse arbeid en dienstpersoneel’ en in de

textielsector kent de vrouwelijke bevolking wel een vertegenwoordiging. Bij de landbouw

nemen ze een aandeel in van ongeveer 30%. In de textielsector eisten ze 75% van het totaal

op, bij de losse arbeid en dienstpersoneel vertegenwoordigden ze ongeveer 50%.

7.2.4.1 De periode 1845-1847

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

45,00

land

losse arb&dp

textiel

hou, bou& am

voeding

kleding

metaal

and amb

hand&trans

adm, ovh&

bed

vrbr& n-arb ink

religieuzen

onbepaald

Figuur 43: Aandeel van de beroepsgroepen in de periode 1845 - 1847.

Wanneer we de resultaten van de periode 1845-1847 doornemen, die door figuur 43 worden

weergegeven, valt het onmiddellijk op dat de Waregemse bevolking hoofdzakelijk in de

textielnijverheid en in de categorie ‘losse arbeid en dienstpersoneel’ was tewerkgesteld. De

percentages bedragen respectievelijk 41.55 en 35.99 (zie figuur 43). Bij de categorie van de

Page 196: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 195

losse arbeid is de meest voorkomende beschrijving in de overlijdensakten: ‘werker’. Op zich

is dit eerder een nietszeggende term. Welke de precieze activiteiten waren die onder deze

omschrijving resulteerden, is dan ook moeilijk te achterhalen. We mogen echter

veronderstellen dat er voor dergelijke activiteiten geen scholing was vereist. De landbouw

komt op de derde plaats terecht met 9.06%. Het aandeel van de ‘onbepaalden’ bedraagt hier

slechts 2.05%, wat zo goed als verwaarloosbaar is. Dit zorgt ervoor dat we mogen stellen dat

er voor de meeste overledenen een beroepskwalificatie is teruggevonden. De ‘onbepaalden’

slaan op de sterfgevallen waarvan geen partner in de akte is opgenomen en het overlijden

niet door een aanverwant werd aangegeven.

De rangschikking van de beroepscategorieën, zoals ze in figuur 43 is opgenomen, vindt een

verklaring in de toenmalige economische situatie. De landbouw in Waregem werd in de jaren

1845-1849 door een schimmel geplaagd waardoor de oogst van enkele opeenvolgende jaren

nagenoeg compleet verloren ging. De Waregemse bevolking haalde te weinig inkomsten uit

agrarische activiteiten en diende een manier te vinden om het gezinsbudget aan te vullen.

De oplossing werd gevonden in de huisnijverheid. Ongeveer 90% van de bevolking werd in

deze sector tewerkgesteld471. Vrouwen gingen als spinsters aan het werk, niet enkel de

vrouwen in de oudere leeftijdscategorie, maar ook heel wat jonge meisjes voerden deze taak

uit.

Wanneer we figuur 44 bekijken, is het onderscheid tussen de diverse sectoren duidelijk. De

‘landbouw’ en ‘losse arbeid‘ vormen samen de ongeschoolde arbeid die 45.05% bedraagt en

tevens de meest omvangrijke sector is. De ambachten en de tertiaire sector nemen samen

slechts 2.90% in. Dit overwicht van ongeschoolde arbeid kan gelieerd worden aan het

analfabetisme waarmee Waregem in het midden van de 19de eeuw werd geconfronteerd. Tot

1843 kregen de kinderen van de armen in Waregem gratis onderwijs op kosten van het

Bureel van Weldadigheid en dus indirect van het gemeentebestuur. In totaal waren er 590

scholieren op een bevolking van 7.000 inwoners, wat betekent dat slechts 8.5% van de

Waregemnaren school liep. De meisjes waren binnen deze groep ondervertegenwoordigd

met 45.76%. Tijdens de economische crisis van de jaren 1840 beschikte het Bureel van

Weldadigheid over onvoldoende middelen om het onderwijs te blijven financieren. Heel wat

kinderen werden naar de kant – en spinwerkscholen gestuurd om een stuiver bij te

verdienen. In totaal bereikten de 5 Waregemse scholen slechts 4.25% van de jongeren472.

471 De Waregemse situatie wordt uitgebreid beschreven in hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking

gedurende de onderzoeksperiode. 472 M. Delmotte, De gemeenteschool ten tijde van Pieter Poma en Henriette Vandenbulcke, in: 29ste

jaarboek van de Geschied en –heemkundige kring: de Gaverstreke, Waregem, Drukkerij Delmulle, 2001, p. 329.

Page 197: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 196

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

45,00

50,00

ongesch arb textiel amb tertiair onbepaald

Figuur 44: Aandeel van de verschillende sectoren in de periode 1845-1847.

In de Breydelstad is voor deze periode een gelijkaardig patroon terug te vinden. Ook hier

waren ‘losse arbeid en het dienstpersoneel’ en de ‘textiel’ de voornaamste werkgevers. Het

gaat om respectievelijk 22% en 20%473. Het aandeel van de ‘onbepaalden’ loopt in Brugge

op tot 10%, wat in vergelijking met Waregem een hoog cijfer is. In de inleiding werd reeds

gewezen op de afwezigheid van de vrouwelijke beroepsactiviteiten in de sterfteakten.

In Gent vormde ‘losse arbeid’ de grootste groep met ongeveer 22%. Deze categorie werd

gevolgd door de onbepaalden met 6%. Het aandeel van de textielsector bleef hier eerder

beperkt met slechts 5%474.

473 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 147. 474 J. Backs, Op. Cit., p. 252.

Page 198: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 197

7.2.4.2 De periode 1869-1871

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

45,00

land

losse arb&dp

textiel

hou, bou& am

voeding

kleding

metaal

and amb

hand&trans

adm, ovh&

bed

vrbr& n-arb ink

religieuzen

onbepaald

Figuur 45: Aandeel van de beroepsgroepen in de periode 1869-1871.

Bij de volgende steekproef, die werd gehouden in de jaren 1869-1871 en weergegeven

wordt door figuur 45, zien we reeds een wijziging in het activiteitspatroon van de Waregemse

overledenen. De textielnijverheid die in 1845-1847 de hoofdactiviteit was, wordt nu

vervangen door de ‘losse arbeid en dienstpersoneel’ en loopt terug van 40% (zie figuur 43)

naar 20% (zie figuur 45). Dit is een halvering van het aantal tewerkgestelden. De landbouw

daarentegen kent een grotere bezettingsgraad met bijna 20%. De losse arbeid klimt tot een

niveau van 40%. Het handelswezen ondergaat eveneens een stijging tot ongeveer 5%.

Een verklaring voor deze veranderende situatie moet opnieuw gezocht en gevonden worden

in de economische ontwikkelingen. De voortschrijdende industrialisering in Waregem vanaf

de jaren 1860 is in deze evolutie een belangrijk element. De installatie van de eerste

stoommachine in 1863 symboliseerde de start van de fabrieksarbeid. De textielsector die in

Waregem huisnijverheid impliceerde, werd verlaten. Bovendien kende de agrarische sector

een heropleving waardoor meer mensen in de landbouw en vlasverwerking werden

tewerkgesteld475. Dit resulteerde in een toename van het aantal handelaars in vlas. Ze

moesten zich enkel met handelsactiviteiten inlaten, waar dit vroeger werd gedaan door de

landbouwer zelf.

Dit beeld wordt bevestigd door het aandeel van de diverse sectoren dat door figuur 46 wordt

geïllustreerd. Het aandeel van de ongeschoolde arbeid loopt op tot 59.12%. Het aandeel van

de textielsector wordt teruggedrongen tot 18.81% door het geleidelijk verdwijnen van de

475 M. Delmotte, Honger en armoede in Waregem (1815-1855) ,… , p. 213.

Page 199: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 198

huisnijverheid. De ambachtelijke sector ondergaat een opmerkelijke stijging tot 14.91%. Dit

terwijl ook het aantal mensen tewerkgesteld in de ambachtelijke sector een stijging

ondergaat van 1.57% naar 14.97%. Het aantal ‘onbepaalden’ neemt toe tot 6.53%. De

tertiaire sector blijft ook nu het minst vertegenwoordigd. Het Waregemse gemeentebestuur

deed in deze jaren heel wat inspanningen om het onderwijs te stimuleren en het aantal

ongeschoolden terug te dringen. In deze context werd in 1865 een zondagsschool opgericht

die onder de hoede stond van de plaatselijke pastoor. Het doel van deze instelling was

volksontwikkeling in de meest ruime zin van het woord. De lessen hadden de intentie de

quasi ongeletterde bevolking van Waregem het alfabet bij te brengen en de kinderen op te

leiden tot eerlijke burgers. In 1868 werd eveneens gestart met het volwassenenonderwijs.

Op deze manier werd geprobeerd ook de volwassen bevolking enige kennis bij te

brengen476.

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

ongesch arb

textiel

amb

tertiair

onbepaald

Figuur 46: Aandeel van de verschillende sectoren in de periode 1869-1871.

Voor deze periode is enkel een vergelijking met Gent mogelijk daar L. Van Haecke deze

jaren in zijn onderzoek voor Brugge niet heeft opgenomen. Waar in Waregem de landbouw

een aanzienlijk percentage inneemt (zie figuur 45), bereikt deze in Gent nauwelijks 2%477.

Gent is dan ook een industriestad bij uitstek, terwijl Waregem haar eerder agrarisch karakter

blijft behouden. De categorieën bouw, handel en textiel kennen een percentage van elk 5%.

Vooral in de textielsector is dit een toename die kan toegeschreven worden aan de

industrialisering die zich het eerst in deze sector voordeed478.

476 M. Delmotte, De gemeenteschool ten tijde van Pieter Poma en Henriette Vandenbulcke ,…,

p. 332-333. 477 J. Backs, Op. Cit., p. 252. 478 J. Backs, Op. Cit., p. 252.

Page 200: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 199

7.2.4.3. De periode 1879-1881

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

40,00

land

losse arb&dp

textiel

hou, bou& am

voeding

kleding

metaal

and amb

hand&trans

adm, ovh&

bed

vrbr& n-arb ink

religieuzen

onbepaald

Figuur 47: Aandeel van de beroepsgroepen in de periode 1879-1881.

In de periode 1879-1881 die op figuur 47 terug te vinden is, is een oververtegenwoordiging

van de losse arbeiders te onderscheiden met 37.41%. Dit impliceert meteen ook dat het

aantal ongeschoolde arbeiders een hoog niveau zal bereiken. Dit wordt bevestigd door figuur

48. Deze sector bereikt een niveau van 59.41%, net iets hoger dan de voorgaande periode

(59.12%). Dit impliceert dat de landbouw 22% van de bevolking tewerkstelt. De textielsector

verliest aan belang en bereikt nu een niveau van 8.33%. Opmerkelijk is bovendien de

toename van het aantal handelaars in Waregem. De geleidelijke industrialisering zorgt

ervoor dat meer mensen ingeschakeld worden in de handel van grondstoffen en afgewerkte

producten. Het aantal mensen zonder beroepsvermelding blijft eveneens toenemen. In de

jaren 1879-1881 is dit 9.29%. De tertiaire sector ondergaat bovendien een opmerkelijke

evolutie. Er werd in deze sector 4.40% van de bevolking tewerkgesteld. In vergelijking met

de voorgaande jaren is dit meer dan een verdubbeling. Dit kan verklaard worden door de

toegenomen activiteiten die voor de gemeentelijke overheden werden vervuld en het

ontstaan van een renteniersklasse in Waregem daar waar deze in de voorgaande jaren nog

onbestaande was.

Page 201: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 200

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

ongescharb

textiel

amb

tertiair

onbepaald

Figuur 48: Aandeel van de verschillende sectoren in de periode 1879-1881.

Voor de periode 1879-1881 kan enkel de vergelijking met Brugge worden doorgevoerd. In de

Breydelstad blijven de ‘losse arbeiders en het dienstpersoneel’ het best vertegenwoordigd.

Deze groep bereikt een niveau van ongeveer 20%, wat een lichte daling impliceert in

vergelijking met de jaren 1845-1847. Het aandeel van de ‘onbepaalden’ stijgt op significante

wijze van ongeveer 10% naar 20%479. Dit is een verdubbeling in vergelijking met de

voorgaande periode. Hoewel deze categorie ook in Waregem een toename kent tot 9.29%,

is deze niet zo uitgesproken als in de Breydelstad. Een andere opmerkelijke evolutie doet

zich voor in de textielsector. Waar deze in de periode 1845-1847 nog meer dan 20%

bedroeg, is deze teruggedrongen tot minder dan 10% een paar decennia later480. Een

dergelijke ontwikkeling deed zich in Waregem al voor in de periode 1869-1871.

479 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 148. 480 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 148.

Page 202: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 201

7.2.4.4. De periode 1909-1911

0,005,00

10,0015,0020,00

25,0030,0035,0040,0045,00

land

losse arb&dp

textiel

hou, bou& am

voeding

kleding

metaal

and amb

hand&trans

adm, ovh&

bed

vrbr& n-arb ink

religieuzen

onbepaald

Figuur 49: Aandeel van de beroepsgroepen in de periode 1909-1911.

Opmerkelijk aan figuur 49 is het hoge niveau van de categorie van de landbouw die veruit de

belangrijkste sector wordt. Waar deze beroepsgroep in de voorgaande periodes

hoofdzakelijk bestond uit landbouwers, is er nu meer differentiatie binnen deze beroepsgroep

terug te vinden. In de overlijdensakten maakt men een onderscheid tussen de landbouwers

enerzijds en de landmannen en de landwerkers anderzijds. Bij de voorgaande analyses werd

een dergelijk onderscheid niet vastgesteld. De crisis in het midden van de 19de eeuw noopte

de Waregemse boeren tot structurele hervormingen. De kleine bedrijven waren niet langer

rendabel. Na een periode waarin de landbouw op de achtergrond verdween door de opkomst

van de fabrieken, komt nu een nieuw soort landbouwbedrijf op de voorgrond. Grotere

bedrijven worden in Waregem de regel, waar men diverse landwerkers in dienst heeft.

Vandaar het hernieuwde belang in de sector. Bovendien werd het merendeel van de

vrouwelijke Waregemse bevolking niet langer als spinster tewerkgesteld in de textielsector.

De economische groei zorgde ervoor dat een aanvullend inkomen niet langer noodzakelijk

was. De vrouwelijke bevolking wordt in het begin van de 20ste eeuw geïntegreerd binnen het

landbouwbedrijf. De textielsector beslaat nog slechts 1.47% en bestendigt de veronderstelde

evolutie. Het zijn vooral oudere dames die zich nog als spinsters met de huiselijke nijverheid

inlaten. Bovendien blijft de groep van de ‘onbepaalden’ aangroeien tot 11.20% (zie figuur

50). Het aandeel van de ambachten blijft op hetzelfde niveau gehandhaafd.

Page 203: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 202

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

ongescharb

textiel

amb

tertiair

onbepaald

Figuur 50: Aandeel van de verschillende sectoren in de periode 1909-1911.

In de Breydelstad is weinig verandering in vergelijking met de voorgaande periode te

attesteren. Opmerkelijk is wel dat het aantal ‘onbepaalden’ blijft toenemen, en bijna hetzelfde

niveau bereikt van de ‘losse arbeiders en het dienstpersoneel’. Beiden bedragen ongeveer

20%. Het aandeel van de textielnijverheid blijft verder afnemen tot minder dan 5%481.

In de Arteveldestad bedraagt de losse arbeid 16%, terwijl de bouw en de handel een opmars

maken. Ook de groep van de ‘onbepaalden’ blijft toenemen tot 7.5%482.

7.2.4.5 Conclusie

Net zoals in Waregem blijft de beroepsgroep ‘losse arbeid en dienstpersoneel’ ook voor

Brugge en Gent van blijvend belang doorheen de onderzochte jaren. Voor de textielsector is

dit allerminst het geval. Deze kent in Waregem een opmerkelijk aandeel in het begin van de

onderzoeksperiode om daarna sterk af te nemen. Een gelijkaardige evolutie gaat ook op

voor Brugge. In Gent echter neemt deze groep slechts een klein deel van de totale

tewerkstelling in. De groep van de ‘onbepaalden’ ondergaat eveneens een belangrijke

evolutie in Waregem. Naarmate de tijd verloopt, wordt deze alsmaar belangrijker. Zowel in

de diverse economische sectoren als bij de sociale klasse zal ze een steeds groter aandeel

opeisen.

481L. Vanhaecke, Op. Cit., p. 148. 482J. Backs, Op. Cit., p. 252.

Page 204: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 203

7.2.5. Evolutie van de sociale klassen

Nadat de evolutie van de diverse economische sectoren grafisch werd geanalyseerd, worden

nu de verschillende sociale klassen van naderbij bekeken. De drieledige indeling die wordt

gehanteerd, werd al eerder in dit hoofdstuk voorgesteld483. Het afbakenen van zowel de

volksklasse enerzijds als de elite anderzijds vormde op zich geen probleem. De criteria die

voor de volksklasse dienden in overweging te worden genomen, waren eenduidig en

makkelijk toepasbaar. Hetzelfde ging op voor de bepaling van de elitaire volkslaag die

voornamelijk bestaat uit de mensen betrokken bij de groepen: ‘administratie, overheid en

bedienden’ en ‘vrije beroepen en niet-arbeidsinkomsten’. De middenklasse was echter niet

zo makkelijk definieerbaar. Deze wordt getypeerd door een grote heterogeniteit. Vaak is het

een afwegen van diverse criteria om tot een goede classificatie te komen.

7.2.5.1 De periode 1845-1847

0,0010,0020,0030,0040,0050,0060,0070,0080,0090,00

100,00

volksklasse

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 51: Het aandeel van de sociale klassen in de periode 1845-1847.

Figuur 51 toont aan dat voor het midden van de 19de eeuw, meer bepaald de jaren 1845-

1847, de volksklasse in Waregem een dominante positie inneemt met 88.51%. De

ongeletterdheid van de bevolking, waar eerder werd op ingegaan, speelt een niet

onbelangrijke rol. Eveneens is er het sterk agrarisch karakter van de gemeente dat in

overweging moet worden genomen. Het merendeel van de bevolking bestond in deze

periode uit ‘werkers’ en ‘spinsters’ (zie figuur 43) die tot de volksklasse worden gerekend. De

middenklasse neemt ‘slechts’ 8.22% van de bevolking in. De elitaire bovenlaag in de

gemeente is eerder beperkt. Het aantal mensen tewerkgesteld in de sector van de vrije

483 Zie infra.

Page 205: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 204

beroepen en bij de administratie, overheid en bedienden is schaars door de geringe

geletterdheid van de bevolking. Een sprekend voorbeeld hiervan is de vaststelling dat er in

de jaren 1845-1847 slechts één dokter het leven liet.

In Gent bereikte de volksklasse een percentage van 25%. De middenstand is beter

vertegenwoordigd dan in Waregem met bijna 15%. De elite blijft eveneens beperkt tot

2.5%484. Brugge neemt in de vergelijking een middenpositie in. Het volk maakt 50% van de

bevolking uit. De middenklasse kent een percentage van 30, wat een verdubbeling inhoudt

van de waarde voor Gent. De elite is beter vertegenwoordigd met 8%485.

7.2.5.2 De periode 1869-1871 tot 1909-1911

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

volksklasse

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 52: Het aandeel van de sociale klassen in de periode 1869-1871.

Figuur 52 illustreert de geleidelijke afname van de volksklasse doorheen de

onderzoeksperiode. Dit van 88.51% in 1845-1847 (zie figuur 51), naar 78.11% in 1869-1871,

(zie figuur 52) 70.49% in 1979-1881 (zie figuur 53) en 64.58% in 1909-1911 (zie figuur 54).

Deze ontwikkeling kan toegeschreven worden aan de evolutie binnen de textielsector en

komt voornamelijk de middenklasse ten goede. De sociale laag van de elite profiteert hier

minder van. Deze evolueert van 1.21% naar 3.33%. Het valt eveneens op dat ook de sociaal

onbepaalde groep fors toeneemt. In de onderzoeksperiode kent deze een stijging van 2.06%

naar 11.46%486.

484 J. Backs, Op. Cit., p. 252. 485 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 147. 486 Zie figuren 49 en 52.

Page 206: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 205

0

10

20

30

40

50

60

70

80

volksklasse

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 53: Het aandeel van de sociale klassen in de periode 1879-1881.

In de Breydelstad kan een gelijkaardige evolutie worden geattesteerd. Ook L. Van Haecke

kwam tot de conclusie dat het bevolkingsaandeel van de volksklasse afnam in Brugge. Het

aandeel van deze sociale laag daalde van 50% naar 30%. De middenlaag daarentegen nam

toe van 30 tot 35 procent, terwijl de elite tussen de 7.5 en 10 procent bleef schommelen487.

In de Arteveldestad is een ander beeld zichtbaar. In 1846 is de sociale klasse van het volk

de grootste groep met 25%. De middenstand nam 15% voor haar rekening en de elite 3%. In

1910 echter is de volksklasse niet langer de belangrijkste groep. Deze rol werd

overgenomen door de middenstand die nu 20% van de bevolking vertegenwoordigt. De elite

bereikt een niveau van 5% en het aandeel van de volksklasse daalt tot 17%488.

487 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 247. 488 J. Backs, Op. Cit., p. 252.

Page 207: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 206

0

10

20

30

40

50

60

70

volksklasse

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 54: Het aandeel van de sociale klassen in de periode 1909-1911.

7.2.5.3 conclusie

Wanneer we de sociale klassen analyseren, is er geen aanzienlijk verschil op te merken

tussen de lokaliteiten Gent, Brugge en Waregem. Het aandeel van de volksklasse is overal

aanzienlijk, hoewel deze het best vertegenwoordigd is in Waregem. Dit is niet verwonderlijk

wanneer we het eerder overwegend agrarisch karakter in vergelijking met de beide steden in

overweging nemen. Doorheen de jaren neemt het aandeel van deze groep geleidelijk af. Dit

komt voornamelijk de middenklasse ten goede. In Brugge en Gent verliest de volksklasse

dan ook haar dominante positie. In Waregem doet een dergelijke evolutie zich niet voor.

Zowel in Gent, Brugge als Waregem blijft de elite eerder een marginale groep, hoewel haar

aandeel in de sociale opbouw van de samenleving belangrijker wordt.

Page 208: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 207

7.3 Het leeftijdsspecifiek sterfteaandeel

7.3.1 Inleiding

Bij de leeftijdsspecifieke analyse van de diverse sociale klassen en beroepsgroepen wijk ik af

van de werkwijze die door J. Backs en L. Van Haecke werd gehanteerd. Via het opstellen

van een sterftetafel wordt de levensverwachting en eveneens de sterftekans voor een

bepaalde leeftijdsklasse en dit voor de diverse beroepsgroepen en sociale klassen bekomen.

Ik werk in dit onderdeel echter niet met sterfterisico’s en levensverwachting. J. Backs en L.

Van Haecke deden dit voor respectievelijk Gent en Brugge. Door het feit dat Waregem een

relatief kleine lokaliteit was en de beschikbare gegevens derhalve beperkt zijn, zijn de

resultaten voor diverse leeftijdscategorieën niet representatief wanneer de methode van de

cumulatieve sterftetafel wordt gehanteerd. Na het berekenen van de levensverwachting en

sterftekansen via de cumulatieve sterftetafel, is duidelijk geworden dat een analyse met

dergelijke beperkte aantallen zinloos was, zelfs indien er geen geslachtelijk onderscheid

werd gemaakt. Een alternatieve methode bestond erin het sterfteaandeel in de totale sterfte

te berekenen voor de verschillende leeftijdscategorieën in de diverse beroepssectoren. De

bekomen resultaten worden uitgedrukt in percentages. Het sterfteaandeel werd voor de

volgende jaren berekend: 1846, 1870, 1880 en 1910.

Niettegenstaande deze alternatieve methode, worden dezelfde leeftijdsgroepen behouden.

In mijn analyse wordt een onderscheid gemaakt tussen de zuigelingen, kinderen, jong- en

oud-volwassenen en de oudere bevolking. Eerst wordt een overzicht geboden van de sterfte

in de diverse leeftijdsgroepen en dit per beroepsklasse. De volgende beroepsklassen werden

weerhouden: landbouwers, arbeiders, textiel, ambachten, tertiair en onbepaald. Nergens

wordt er een geslachtelijk verschil gemaakt.

Page 209: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 208

7.3.2 Zuigelingen

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

landbouw arbeiders textiel ambachten tertiair onbepaald

Figuur 55: Aandeel van de zuigelingensterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1846. Figuur 55 illustreert vooreerst dat de zuigelingensterfte in 1846 binnen de verschillende

sectoren relatief gelijklopend is. Een echte sociale differentiatie kan niet onderscheiden

worden. Binnen de tertiaire sector nemen de allerjongsten 20% van de totale mortaliteit op

zich. Het niveau bij de landbouw en textielsector kent een parallel niveau. Daar nemen de

zuigelingen 15% van de totale sterfte voor hun rekening. Opmerkelijk is bovendien dat er

geen vertegenwoordiging is van de ‘onbepaalden’. Dit impliceert dat voor elke zuigeling in de

overlijdensakten een beroepskwalificatie terug te vinden was. In de meerderheid van de

gevallen gaat het om de beroepsactiviteiten van de vader. Wanneer deze niet was

opgenomen, werd het beroep van de moeder weerhouden.

Page 210: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 209

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

landbouw arbeiders textiel ambachten tertiair onbepaald

Figuur 56: Aandeel van de zuigelingensterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1870.

In 1870 vertoont figuur 56 een compleet ander beeld. Vooreerst is de discrepantie tussen de

verschillende sectoren veel groter dan in 1846, waar eerder parallelle waarden werden

bekomen. Het aandeel van de zuigelingen schommelde voor elke beroepsgroep tussen de

15 en de 20% (zie figuur 55). De zuigelingensterfte in 1870 is het hoogst in de

arbeidersklasse met 34.17%. Deze hoge zuigelingensterfte kan ontegensprekelijk in verband

worden gebracht met de slechte toenmalige leefomstandigheden die de arbeiders kenden.

De opkomst van de fabrieksarbeid in Waregem vanaf 1863 gaat gepaard met het bouwen

van krotwoningen aan het station, waar hygiënische voorzieningen zo goed als onbestaande

zijn489. Bovendien moet rekening gehouden worden met het feit dat fabrieksarbeid vaste

werktijden genereert. Dit heeft als consequentie dat vrouwen niet langer over de

mogelijkheid beschikken om hun kinderen te zogen. De lactatie versterkt het afweersysteem

van een zuigeling in belangrijke mate490. Het ontbreken van enige vorm van lactatie zorgt

ervoor dat de zuigelingen uiterst kwetsbaarder worden. De hoge zuigelingensterfte binnen de

groep van de arbeiders bevestigt dit. Ook de tertiaire sector kent een hoge zuigelingensterfte

met 34.17%. Deze waarde is niet toe te schrijven aan economische factoren. De tertiaire

sector in Waregem kende een minimale vertegenwoordiging. De beperkte aantallen

resulteren dan ook in hoge percentages, die ons een vertekend beeld kunnen geven van de

realiteit491. De landbouwsector kent de laagste zuigelingensterfte met slechts 10.42% van het

totale aantal. Het voorkomen van lactatie kan hier een rol hebben gespeeld. Bewijzen van

deze onderlinge wisselwerking zijn er echter niet. Daarnaast moet ook het relatief hoge

489 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 295. 490 G. Masuy-Stroobant, Infant Health and Infant Mortality in Europe,..., p. 10. 491 In 1870 betreft het 14 overlijdens.

Page 211: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 210

percentage van de ‘onbepaalden’ vermeld worden. Dit impliceert dat niet voor elke zuigeling

een beroepsactiviteit van vader of moeder is teruggevonden.

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

landbouw arbeiders textiel ambachten tertiair onbepaald

Figuur 57: Aandeel van de zuigelingensterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1880. De veranderingen die zich in 1880 voordeden en grafisch worden voorgesteld in figuur 57

zijn hoofdzakelijk te wijten aan de grondige wijziging die de tewerkstelling in Waregem

onderging. Met de opkomst van de fabrieksarbeid wordt het aandeel van de huisnijverheid

sterk teruggedrongen. Steeds minder jonge vrouwen worden tewerkgesteld in deze sector.

Dit zorgt voor een afname van het aandeel van de sterfte van de zuigelingen binnen deze

beroepsgroep. Daarnaast kent de agrarische sector een heropleving. De crisis waarmee de

landbouwers lange tijd werden geconfronteerd, is definitief bezworen. De Waregemse

landbouwbedrijven worden grotendeels geheroriënteerd zodat meer mensen tewerkgesteld

werden. De zuigelingensterfte neemt dan ook toe tot 20%, wat een verdubbeling inhoudt in

vergelijking met 1870 (zie figuur 56). Het aandeel van de zuigelingensterfte in de

arbeidersklasse loopt iets terug tot 28%. Opmerkelijk is het hoge niveau van de

zuigelingensterfte in de sector van de ambachten. Dit bereikt een percentage van 50%. Hier

geldt opnieuw dezelfde verklaring als bij de tertiaire sector. Het beperkt aantal gegevens

resulteren in aanzienlijke percentageschommelingen492.

492 In 1880 gaat het om slechts 18 overlijdens.

Page 212: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 211

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

landbouw arbeiders textiel ambachten tertiair onbepaald

Figuur 58: Aandeel van de zuigelingensterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1910. Op figuur 58 kunnen verschillende zaken onderscheiden worden. De landbouw kent een

zuigelingensterfte van 40%. In 1910 is de landbouw in Waregem veruit de belangrijkste

beroepssector, wat dit hoge cijfer enigszins kan verklaren. De textielsector ziet zijn positie

verder tanen. Het sterfteaandeel van de zuigelingen loopt nog verder terug in vergelijking

met 1880 (zie figuur 57) en kent een waarde van 15%. Het aandeel van de ‘onbepaalden’ is

eerder beperkt.

Page 213: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 212

7.3.3 Kinderen

Nadat eerst het sterfteaandeel van de zuigelingen werd besproken, wordt nu de mortaliteit

onder de kinderen geanalyseerd. Deze leeftijdsklasse omvat de kinderen met een leeftijd van

1 tot 15 jaar die samen grafisch worden voorgesteld.

0

10

20

30

40

50

60

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 59: Aandeel van de kindersterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1846. Figuur 59 illustreert duidelijk het sterfteaandeel van de kindersterfte in de verschillende

beroepssectoren. Net zoals bij de zuigelingensterfte in 1846 (zie figuur 55) vertonen de

diverse sectoren een relatief gelijkaardig niveau (zie figuur 59). Niettegenstaande liggen de

waarden voor de kinderen een stuk hoger dan bij de zuigelingen. De jongste leeftijdsgroep

kent in 1846 een gemiddeld sterfteaandeel binnen de diverse sectoren van 15%. Voor de

kinderen bekomen we voor Waregem een gemiddeld sterfteaandeel van 25%. Dit impliceert

een verschil met 10%. Normaal zouden we kunnen vermoeden dat de zuigelingensterfte een

stuk hoger zou moeten liggen dan de sterfte onder de kinderen. De geringe weerbaarheid

van zuigelingen zou hiervoor verantwoordelijk zijn. Voor Waregem gaat deze

veronderstelling niet op. Eerder werd al gewezen op het feit dat de sterfterisico’s voor de 1

tot 4 jarigen voor Waregem hoger liggen dan de sterftekans bekomen voor de zuigelingen493.

Pas met de eeuwwisseling kent ook de leeftijdscategorie van de kinderen een significante

afname van het sterfterisico en dit voornamelijk bij de 1 tot 4 jarigen. Als meest

determinerende factor voor Waregem kunnen de hygiënische omstandigheden worden

aangehaald waarin de mensen toen leefden. Meermaals in deze scriptie werd gewezen op

het ontbreken van sanitaire voorzieningen494.

493 Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 494 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 286.

Page 214: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 213

Ook in Brugge lag de kindersterfte (1-4 jaar) hoger in 1846 dan de zuigelingensterfte. De

achterliggende redenen waren eveneens de slechte levensomstandigheden en de

overschakeling van borstvoeding naar andere voedselbronnen495.

In Waregem kende de kindersterfte in de textielsector in 1846 een percentage van 33.24%

(zie figuur 59). Met deze waarde kent de textielsector de hoogste sterftekans. In het midden

van de 19de eeuw werd het inkomen dat voortkwam uit de landbouw aangevuld met

inkomsten uit huisnijverheid496. De huisnijverheid was noodzakelijk omdat een

landbouwcrisis de agrarische inkomsten drastisch deed teruglopen. Een grote mate van

tewerkstelling zorgt er dan ook voor dat de sterfte in deze sector een stuk hoger zal liggen

dan in de andere sectoren. Bij de arbeiders en in de landbouwsector wordt een aandeel van

bijna 30% bereikt (zie figuur 59). Het zijn hoofdzakelijk de 1 tot 4 jarigen die het meest

kwetsbaar zijn. Bij alle sectoren, behalve bij de ‘onbepaalden’ nemen ze het merendeel van

de sterfte op zich. Bij de arbeiders is dit 19.08%, in de landbouw 18.75%, bij de textielsector

23.63%, voor de tertiaire sector 12.50% en bij de ambachten 15.22%. In de tertiaire sector

kennen de kinderen bovendien een sterfteaandeel van ‘slechts’ 12.50%. We kunnen

veronderstellen opnieuw de kleine aantallen meespelen497.

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 60: Aandeel van de kindersterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1870. Op figuur 60 zijn meteen een aantal zaken te onderscheiden. Vooreerst kennen de kinderen

nog steeds een groter sterfteaandeel dan de zuigelingen in de totale sterfte.

Niettegenstaande is het verschil tussen beide leeftijdsgroepen aanzienlijk geslonken. De

zuigelingen kennen een gemiddeld sterfteaandeel van 23.62%, de kinderen van 26.26%.

495 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 159. 496 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 296. 497 In totaal gaat het om 3 kinderen.

Page 215: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 214

Daarnaast moet ook de enorme toename van het sterfteaandeel van de kinderen in de

tertiaire sector vermeld worden. Bij de 1-5jarigen stijgt het sterfteaandeel tot 24.39%. In 1846

was dit nog 12.50%. Dit is bijna een verdubbeling. Een afdoende verklaring voor deze

ontwikkeling is niet meteen voor handen. We mogen dan ook stellen dat de kleine aantallen

voor deze ontwikkeling verantwoordelijk zijn498. De andere sectoren kennen in vergelijking

met 1846 een gelijkaardig niveau (zie figuur 59). Echte verschuivingen zijn nog niet

zichtbaar. Hoewel het belang van de textielsector begint af te nemen, blijft deze voor de

Waregemse economie in 1870 een belangrijke pijler. Enkel het aandeel van de

‘onbepaalden’ is drastisch afgenomen en dit tot 6.45%.

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

landbouw arbeiders textiel ambachten tertiair onbepaald

Figuur 61: Aandeel van de kindersterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1880. Op figuur 61 manifesteren zich in vergelijking met 1870 een aantal veranderingen en

ontwikkelingen. Het aandeel van de kindersterfte in de textielsector blijft in vergelijking met

1870 op hetzelfde niveau gehandhaafd en stabiliseert zich rond een waarde van 33% (zie

figuur 60). De andere sectoren echter kennen een significante reductie van het

sterfteaandeel. Het gemiddeld sterfteaandeel van de kinderen bedraagt nog slechts 15%. De

zuigelingen eisen binnen de diverse beroepssectoren 25% op. Voor het eerst blijken de

kinderen minder kwetsbaar te zijn dan de zuigelingen. De betere levensomstandigheden

moeten in dit kader zeker vermeld worden. In tegenstelling tot de zuigelingen kennen de

kinderen in de periode 1870-1880 wel een afname van het sterfterisico. Dit zal zich

bovendien uiten in een stijging van de levensverwachting499. De waarden voor de

textielsector moeten met enige omzichtigheid benaderd worden. Eerder werd al gewezen op

het afnemend belang van deze sector. De mensen worden nu ingezet in de fabrieken en in

498 Het betreft hier 7 kinderen. 499 Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

Page 216: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 215

de landbouwbedrijven. De landbouw heeft een kindersterfte van bijna 20%. Bij de categorie

van de arbeiders loopt dit op tot bijna 30% (zie figuur 61).

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

landbouw arbeiders textiel ambachten tertiair onbepaald

Figuur 62: Aandeel van de kindersterfte in de totale sterfte per beroepsklasse in 1910. Over het algemeen dalen de sterfterisico’s voor de kinderen tussen 1880 en 1910. Voor

Waregem is dit eveneens het geval, net zoals voor Brugge500. Niettegenstaande stijgt het

sterfteaandeel van de kinderen in vergelijking met 1880. Het sterfteaandeel bij de ambachten

en in de landbouw neemt drastisch toe (zie figuur 62). Voor de landbouw is er meer dan een

verdubbeling terug te vinden. Het sterfteaandeel van de textielsector neemt verder af tot

15%. Bij de arbeiders stabiliseren de waarden zich. In vergelijking met 1880 kan wel een

kleine afname vastgesteld worden. De gegevens, weergegeven in figuur 62 zijn dan ook

representatief voor de veranderingen die zich op het gebied van tewerkstelling hebben

voorgedaan in Waregem. Waar in het midden van de 19de eeuw de textielsector en de

landbouw dominant waren, wordt de rol van de landbouw in het laatste kwart van de 19de

eeuw overgenomen door de fabrieksarbeid. De agrarische sector kent echter een

heropleving en wordt met de eeuwwisseling de belangrijkste sector in Waregem, samen met

de fabrieksarbeid.

500 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 162.

Page 217: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 216

7.3.4 Jong- volwassenen

Het sterfteaandeel onder de jong-volwassenen kent niet dezelfde kenmerken als dit van de

kinderen of de zuigelingen die eerder werden geanalyseerd. De jong-volwassenen omvatten

de individuen van 15 tot 40 jaar. Wanneer de resultaten van naderbij bekeken worden, is het

opmerkelijk dat de leeftijdscategorie 20-25 jaar het grootste sterfteaandeel kent501.

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 63: Aandeel van de sterfte onder de jong-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1846. Opmerkelijk voor het jaar 1846, dat wordt geïllustreerd in figuur 63, is het hoge aandeel van

het aantal ‘onbepaalden’ met 26.32%. Daarnaast moet ook het hoge sterfteaandeel in de

tertiaire sector vermeld worden, die 25% van het aantal overlijdens opeist. Hoofdzakelijk de

20 tot 25 jarigen bleken kwetsbaar te zijn. Ze nemen 12.50% voor hun rekening. Dit is te

wijten aan het beperkt aantal gegevens, die onvermijdelijk resulteren in hogere percentages.

In de landbouw en bij de ambachten en arbeiders is het sterfteaandeel minder groot. Bij de

landbouwers wordt nauwelijks een percentage van 8% gehaald. Het verschil met de

zuigelingen en de kinderen is dan ook aanzienlijk (zie figuren 55 en 59). Het sterfterisico van

de jongvolwassenen ligt in vergelijking met de kinderen en de zuigelingen een stuk lager.

Eens de leeftijd van 15 jaar bereikt, neemt het sterfteaandeel drastisch af. De jong-

volwassenen kennen een gemiddeld sterfteaandeel van 16.5% in 1846. Bovendien is in deze

leeftijdscategorie in 1846 reeds veel meer sprake van enige sociale differentiatie in

vergelijking met de zuigelingen en de kinderen.

501 Bij de arbeiders kent de leeftijdscategorie 20-25 jaar een sterfteaandeel van 2.83%, in de landbouw

is dit 1.25%, in de textielsector 2.79%, in de tertiaire sector 12.50%, bij de ambachten 6.52% en bij de ‘onbepaalden’ 10.53%.

Page 218: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 217

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 64: Aandeel van de sterfte onder de jong-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1870. In de periode 1846-1870 is de levensverwachting onder de jongvolwassenen aanzienlijk

toegenomen502. Het gemiddeld sterfteaandeel loopt dan ook terug tot 12.50%. In 1846

bedroeg dit nog 16.50%. De afname van de sterfte bij de arbeiders is significant. Deze

bedraagt nog slechts 4.02% van de totale sterfte in deze categorie. De landbouw

daarentegen ondergaat een tegenovergestelde beweging. Het sterfteaandeel neemt toe tot

meer dan 18%. In vergelijking met 1846 is dit een toename met 10% (zie figuur 63). Het

aandeel van de textielsector blijft stabiel met een waarde van 16%. De ‘onbepaalden’ kennen

een drastische terugval in vergelijking met 1846. Het aandeel van deze categorie kent een

halvering van 25% naar 12.50%.

502Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

Page 219: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 218

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 65: Aandeel van de sterfte onder de jong-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1880. In vergelijking met 1870 kunnen geen opmerkelijke verschillen onderscheiden worden in

figuur 65. Het sterfteaandeel van de jong-volwassenen in elke beroepssector blijft ongeveer

gelijk (zie figuren 64-65). Enkel het aandeel van de ‘onbepaalden’ ondergaat een

verandering. In vergelijking met 1870 kan een afname van 10% vastgesteld worden. Dit

resulteert in een afname van het gemiddeld sterfteaandeel tot 11.6%.

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 66: Aandeel van de sterfte onder de jong-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1910. Figuur 66 laat ons voor het jaar 1910 een tegengesteld beeld zien in vergelijking met 1880.

Het sterfteaandeel van de jongvolwassenen in de arbeidersklasse neemt toe tot 13.39%,

terwijl het sterfteaandeel in de landbouw sterk gereduceerd wordt en zich handhaaft op

4.44%. Het sterfteaandeel in de textielsector blijft stabiel, doch relatief hoog met 15%. Dit

kan verklaard worden door het feit dat deze activiteiten voornamelijk uitgevoerd worden door

Page 220: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 219

oudere dames en jonge meisjes. De tertiaire sector kent eveneens een daling van het

sterfteaandeel tot 5.26%.

7.3.5 Oud-volwassenen

Onder de oud-volwassenen vallen de individuen tussen de 40 en 65 jaar. We kunnen stellen

dat in tegenstelling tot de zuigelingen, kinderen en de jong-volwassenen de natuurlijke

selectie veel minder invloed heeft op deze leeftijdsgroep.

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 67: Aandeel van de sterfte onder de oud-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1846. In vergelijking met het sterfteaandeel van de jong-volwassenen kent figuur 67 een

consistenter beeld. Het sterfteaandeel van de oud-volwassenen in de diverse

beroepssectoren verloopt parallel, maar ligt niettegenstaande een stuk hoger dan het

sterfteaandeel van de jong-volwassenen. De jong-volwassenen kennen een gemiddeld

sterfteaandeel van 15.6% in 1846. Bij de oud-volwassenen is dit 25%. Dit impliceert een

discrepantie van 10%. Deze vaststelling is logisch wanneer men ervan uitgaat dat hoe ouder

iemand wordt, hoe groter de kans op overlijden wordt. Het sterfterisico in 1846 ligt voor de

oud-volwassenen dan ook een stuk hoger met 141 tegenover 54 onder de

jongvolwassenen503. Bij de oud-volwassenen zijn de individuen van 60 tot 65 jaar het meest

kwetsbaar.

In 1846 bereikt het aandeel van de ‘onbepaalden’ een niveau van meer dan 30% wat

uitzonderlijk hoog is. De andere sectoren kennen een aandeel tussen 20% (textiel en

ambachten) en 25% (landbouw, arbeiders en tertiaire sector) en houden elkaar in evenwicht.

503 Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

Page 221: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 220

Er is bij de oud-volwassenen in 1846 dan ook sprake van minder sociale differentiatie op het

vlak van de beroepssectoren die weerhouden werden. In dat opzicht volgen de oud-

volwassenen de trend die reeds bij de zuigelingen en kinderen werd vastgesteld (zie figuren

55 –59). Bij de jong-volwassenen is de discrepantie groter (zie figuur 63).

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 68: Aandeel van de sterfte onder de oud-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1870. Figuur 68 laat ons het sterfteaandeel van de oud-volwassenen in 1870 zien. Meteen springt

het lage niveau in vergelijking met 1846 in het oog. Zowel in de beroepssectoren van de

arbeiders, landbouw, onbepaalden, tertiair en ambachten kan een opmerkelijke daling van

het sterfteaandeel opgetekend worden. Enkel het niveau van de textielsector blijft enigszins

stabiel. Eerder hebben we al aangehaald dat ondanks het feit dat de textielsector aan belang

verliest, er toch heel wat oudere vrouwen actief bleven in deze sector. In deze beroepsgroep

stierven dan ook bijna uitsluitend vrouwen. Het aandeel van de ‘onbepaalden’ kent een

reductie tot 16.13%. Het verschil tussen de diverse sectoren blijft ook nu eerder beperkt.

Page 222: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 221

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 69: Aandeel van de sterfte onder de oud-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1880. In 1880, weergegeven door figuur 69, liggen de waarden iets hoger dan in 1870, maar nog

steeds beduidend lager dan in 1846. In 1880 krijgen we een gemiddeld sterfteaandeel van

15%. Zowel in de arbeidssectoren, als in de landbouw en de textielsector kent de oud-

volwassen bevolking een sterfteaandeel van ongeveer 20%. Bij de ambachten en de tertiaire

sector ligt dit 10% lager, en wordt een niveau bereikt van 15%. Het aantal ‘onbepaalden’

neemt af tot 5%. De krachtlijn blijkt ook nu een relatief stabiele sociale differentiatie te zijn.

0,00

5,00

10,00

15,00

20,00

25,00

30,00

35,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 70: Aandeel van de sterfte onder de oud-volwassenen in de totale sterfte per beroepsklasse in 1910. Figuur 70 illustreert duidelijk de sociale differentiatie die in 1910 zichtbaar wordt. Het aandeel

van de ‘onbepaalden’ neemt in 1910 verder af tot 1.72%. Dit staat in schril contrast met

Page 223: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 222

Brugge waar deze groep steeds belangrijker wordt en vooral invloed uitoefent in 1910504.

Waregem volgt de evolutie van Brugge op dit vlak niet. Daarnaast neemt het sterfteaandeel

in de arbeidersklasse en de landbouw verder af en bereikt een niveau van 10%. Het aandeel

van de textielsector blijft hoog ondanks het feit dat deze sector veel van zijn belang voor

Waregem verliest.

7.3.6 Oudere bevolking

Bij de oudere bevolking zijn alle individuen opgenomen die ouder zijn dan 65 jaar. Een

algemene tendens die zich manifesteert, is dat er minder sprake is van sociale differentiatie

naarmate de bevolking ouder wordt. Dit wordt geïllustreerd in figuur 71:de sterfteaandelen

schommelen tussen de 15% en de 25%. Nochtans zou aangenomen kunnen worden dat

‘armere’ mensen fysiek zwakker zijn en derhalve sneller het leven laten ondanks het feit dat

een lichamelijke verzwakking zich voordoet bij alle sociale lagen. Bovendien moet gewezen

worden op de natuurlijke selectie die zich in de beginjaren voordoet en de zwakste

individuen reeds elimineerde. Tussen de arbeiders enerzijds en de tertiaire sector anderzijds

is geen opmerkelijk verschil in sterfteaandeel op te merken. De hoogste waarde wordt bij de

ambachten genoteerd (23.91%). In 1846 kent de oudere bevolking een gemiddelde

sterftekans van 18.4%.

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

80,00

90,00

100,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 71: Aandeel van de sterfte onder de oudere bevolking in de totale sterfte per beroepsklasse in 1846.

504 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 173.

Page 224: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 223

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

80,00

90,00

100,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 72: Aandeel van de sterfte onder de oudere bevolking in de totale sterfte per beroepsklasse in 1870. Figuur 72 laat één belangrijke evolutie zien. Het sterfteaandeel van de ‘onbepaalden’ bereikt

een percentage van bijna 60% (58.06%) in 1870. In vergelijking met 1846 is dit een toename

van niet minder dan 45%. In 1846 werd in de meerderheid van de gevallen het beroep

genoteerd dat de overledene tijdens zijn leven uitoefende. In 1870 is dit niet meer het geval.

Vaak gaat het over ‘gepensioneerden’ die geen beroepsactiviteiten meer uitoefenden. In de

overlijdensakten staat dan ook de vermelding ‘zonder beroep’. Deze enorme toename zorgt

eveneens voor een stijging van het gemiddeld sterfteaandeel tot 23.04%. Op de tweede

plaats staat de landbouw met een sterfteaandeel van bijna 30% onder de oudere bevolking.

Het sterfteaandeel onder de arbeiders bedraagt 21.11%.

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

80,00

90,00

100,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 73: Aandeel van de sterfte onder de oudere bevolking in de totale sterfte per beroepsklasse in 1880.

Page 225: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 224

De ontwikkeling die voor 1870 werd vastgesteld, komt in figuur 73 die het sterfteaandeel voor

de oudere bevolking in 1880 weergeeft, nog duidelijker tot uiting. Het sterfteaandeel van de

‘onbepaalden’ bereikt een maximumwaarde van bijna 90%. De andere beroepssectoren

vertonen een stabiele ontwikkeling. Bovendien is het opmerkelijk dat er zich een afname van

de sociale ongelijkheid voordoet. De niveauverschillen tussen de verschillende

beroepscategorieën zijn minimaal.

0,00

10,00

20,00

30,00

40,00

50,00

60,00

70,00

80,00

90,00

100,00

arbeiders landbouw onbepaald textiel tertiair ambachten

Figuur 74: Aandeel van de sterfte onder de oudere bevolking in de totale sterfte per beroepsklasse in 1910. Figuur 74 onderschrijft één opvallende ontwikkeling. Het sterfteaandeel van de oudere

bevolking bij de arbeidersklasse verdubbelt en bereikt een niveau van 40%. Een afdoende

verklaring is hier niet voor handen. Opnieuw kunnen de kleine aantallen een verklaring

bieden505. Bovendien is de nivellering van de sterfte tussen de verschillende

beroepscategorieën die zich in 1880 voordeed, minder aanwezig in 1910. Het aandeel van

de ‘onbepaalden’ blijft op hetzelfde niveau behouden.

7.3.7 Conclusie

Wanneer we het leeftijdsspecifiek sterfteaandeel in de verschillende beroepssectoren voor

mijn onderzoeksperiode analyseren, dienen een aantal conclusies zich aan.

De zuigelingen kennen in vergelijking met de andere leeftijdscategorieën een hoog

sterfteaandeel dat vanaf de eeuwwisseling een dalend verloop kent. Dit manifesteert zich

eveneens in het sterfteaandeel per beroepssector. In 1846 blijft het onderscheid tussen de

verschillende sectoren eerder beperkt. De discrepantie neemt daarna toe, zodat er in 1910

505 In 1880 behoorden nog 62 ouderen tot de arbeiders, in 1920 is dit opgenomen tot 47 individuen.

Page 226: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 225

sprake is van een ware sociale differentiatie. In de periode 1846-1910 neemt het

sterfteaandeel bij de arbeiders en de landbouwers toe, terwijl de textielsector een

aanzienlijke reductie ondergaat. Bovendien kennen de tertiaire sector en de ambachten een

hoog niveau. De eerder geringe vertegenwoordiging van deze beroepsgroepen die resulteert

in kleine aantallen kan als verklaring gelden.

Hoewel we kunnen veronderstellen dat de overlevingskansen van kinderen groter zijn dan

deze van zuigelingen, gaat deze veronderstelling voor de leeftijdsklasse 1-5 jaar voor

Waregem niet op. Het gemiddeld sterfteaandeel is dan ook groter in vergelijking met de

allerjongsten. Daarnaast echter kennen de kinderen dezelfde evolutie als de zuigelingen. Tot

1880 is het sterfteaandeel van de kinderen binnen de textielsector aanzienlijk. Daarna neemt

deze beroepsgroep in belang af. Het sterfteaandeel binnen de groep van de landbouwers en

arbeiders daarentegen kent een opmars. Deze cijfers representeren de veranderingen die

zich in de tewerkstelling voltrokken.

Bij de jong-volwassenen springt het hoge aandeel van de ‘onbepaalden’ in het oog.

Daarnaast zijn er aanzienlijke sociale verschillen te onderscheiden. Voor de zuigelingen en

kinderen was dit niet het geval. Het sterfteaandeel binnen de categorie van de arbeiders kent

een opmerkelijke stijging, terwijl de landbouw een tegenovergestelde beweging maakt. Bij de

oud-volwassenen houden de verschillende sectoren elkaar in evenwicht wat het

sterfteaandeel betreft. Het aandeel van de ‘onbepaalden’ voldoet echter niet aan deze

vaststelling. In 1846 was hun sterfteaandeel relatief groot. Tegen 1910 was dit aanzienlijk

gereduceerd.

Bij de oudere bevolking van Waregem gaat de veronderstelling op dat er minder sprake is

van sociale differentiatie naarmate de bevolking ouder wordt. Het sterfteaandeel van de

verschillende sectoren schommelt tussen de 15 en 25%. Cruciaal bij de oudere bevolking is

de toename van het aantal ‘onbepaalden’. In 1910 eisen ze een aandeel op van 90%. Ook

het aandeel van de arbeiders ondergaat een verdubbeling. Opnieuw gelden de kleine

aantallen als verklaring.

Page 227: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 226

7.3.8 Overzicht van het sterfteaandeel per beroepssector.

Nadat per leeftijdscategorie en per beroepsgroep het sterfteaandeel werd bepaald en

besproken, is het eveneens aangewezen om deze cijfers te resumeren. Dit is mogelijk door

voor elke beroepsgroep het aandeel van elke leeftijdscategorie grafisch weer te geven. Dit

zal gebeuren voor de 4 jaar die in dit onderdeel werden geanalyseerd: 1846, 1870, 1880 en

1910.

0%

20%

40%

60%

80%

100%

arbeiders

landbouw

textiel

tertiair

ambachten

onbepaald

ouderen

oud-volwassenen

jong-volwassenen

kinderen

zuigelingen

Figuur 75: Aandeel van de sterfte per leeftijdsklasse per beroepssector in 1846. Uit figuur 75 valt af te leiden dat het sterfteaandeel van de verschillende leeftijdsklassen in

de diverse sectoren relatief gelijklopend is. Van een echte sociale differentiatie kan dan ook

geen gewag gemaakt worden. Er doet zich eerder een nivellering tussen de verschillende

sectoren voor. Niettegenstaande deze vaststelling (zie figuur 75) kennen de zuigelingen een

groter aandeel in de tertiaire sector en bij de ambachten (20%). Dit is zoals eerder gesteld

hoofdzakelijk te wijten aan de geringe vertegenwoordiging van deze leeftijdsgroep binnen de

beide sectoren506. Dit resulteert ontegensprekelijk in hogere percentages. De kindersterfte

daarentegen kent een groter aandeel in de textielsector (33.24%), bij de arbeiders (28.98%)

en in de landbouw (28.75%). Zoals eerder al werd gesteld, kennen de kinderen een grotere

sterftekans dan de zuigelingen in Waregem. Bij de ‘onbepaalden’ vertegenwoordigen zowel

de kinderen, jong-volwassenen als oud-volwassenen hetzelfde percentage (26.32%). De

zuigelingen zijn in deze categorie niet vertegenwoordigd en ook de oudere bevolking neemt

slechts een beperkt aandeel in (15.79%). Dit is verwonderlijk omdat we kunnen vermoeden

dat er eerder bij de oudere bevolking geen beroepsactiviteiten in de overlijdensakten werden

506 Zie infra.

Page 228: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 227

opgenomen. J. Backs en L. Van Haecke kwamen tot een dergelijke vaststelling voor

respectievelijk Gent en Brugge. Het ging voornamelijk over de vrouwelijke bevolking507.

0%

20%

40%

60%

80%

100%

arbeiders

landbouw

textiel

tertiair

ambachten

onbepaald

ouderen

oud-volwassenen

jong-volwassenen

kinderen

zuigelingen

Figuur 76: Aandeel van de sterfte per leeftijdsklasse per beroepssector in 1870. In 1870 is de nivellering die kenmerkend was voor 1846, grotendeels verdwenen. Figuur 76

illustreert dit duidelijk. De zuigelingen kennen een oververtegenwoordiging zowel bij de

arbeiders als in de tertiaire sector. Waar in 1846 de landbouw en de textielnijverheid de

voornaamste werkgevers waren, is deze situatie in 1870 grotendeels gewijzigd. De komst

van textiel- en loodwitbedrijven in de stationsbuurt impliceerde dat veel jonge mensen in de

fabrieken werden tewerkgesteld508. Er is dan ook een opmars van fabrieksarbeiders te

onderscheiden. De oudere bevolking maakte de overstap niet en werkte nog steeds in de

landbouw. De oud-volwassenen en ouderen nemen bijgevolg samen een aandeel in van

47%509. De jonge meisjes gingen nog vaak in de huisnijverheid aan de slag. De kinderen in

de textielsector namen een sterfteaandeel van 33.24% in. Van enige mannelijke

vertegenwoordigers is hier geen sprake. In de categorie van de ‘onbepaalden’, kennen de

ouderen een aandeel van 58.06%, wat meer dan de helft is. Steeds minder wordt er voor de

oudere bevolking van Waregem een goede beroepsreferentie teruggevonden.

507 J. Backs, Op. Cit., p 206 en L. Van Haecke, Op. Cit., p. 149. 508 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 274. 509 De oud-volwassenen bereiken een percentage van 17.71 en de ouderen van 29.17.

Page 229: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 228

0%

20%

40%

60%

80%

100%

arbeiders

landbouw

textiel

tertiair

ambachten

onbepaald

ouderen

oud-volwassenen

jong-volwassenen

kinderen

zuigelingen

Figuur 77: Aandeel van de sterfte per leeftijdsklasse per beroepssector in 1880. In 1880, weergegeven door figuur 77, neemt het sterfteaandeel van de kinderen af bij de

arbeiders en in de landbouwsector ten nadele van de zuigelingen. In de landbouwsector kent

de jongste leeftijdsgroep dan ook een verdubbeling van zijn sterfteaandeel. Waar dit in 1870

nog 10.42% was (zie figuur 76) is dit een decennium later opgelopen tot 21.35% (zie figuur

77). Vanaf 1880 mogen we stellen dat de landbouw de belangrijkste beroepssector in

Waregem was na de fabrieksarbeid. Een verhoging van het aantal vertegenwoordigers zorgt

ervoor dat meer mensen binnen deze categorie het leven lieten, wat zorgt voor een groter

aandeel. Het aandeel van de oud-volwassenen is overal relatief gelijk. Binnen deze

leeftijdscategorie is er dan ook niet echt sprake van een sociale differentiatie. In alle sectoren

wordt een niveau van ongeveer 20% bereikt. Een laatste opmerking betreft de oudere

bevolking. Doorheen de onderzoeksperiode wordt het duidelijk dat zij binnen de groep van

de ‘onbepaalden’ een steeds groter wordend aandeel opeisen. In 1846 was dit 15.79%, in

1870, 58.06% en in 1880 reeds 89.47%.

Page 230: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 229

0%

20%

40%

60%

80%

100%

arbeiders

landbouw

textiel

tertiair

ambachten

onbepaald

ouderen

oud-volwassenen

jong-volwassenenkinderen

zuigelingen

Figuur 78: Aandeel van de sterfte per leeftijdsklasse per beroepssector in 1910. Een sociale differentiatie laat zich zien in figuur 78, die het aandeel van de sterfte per

leeftijdsklasse per beroepssector illustreert voor 1910. Vooreerst wordt het duidelijk dat het

sterfteaandeel van de zuigelingen in de meeste sectoren toeneemt. In de landbouw kan

alweer gewag gemaakt worden van een verdubbeling van het aandeel van de jongste

leeftijdsgroep en dit tot 40% (zie figuur 78). Steeds meer mensen worden bij de agrarische

activiteiten ingezet. In 1910 is het in Waregem veruit de meest dominante sector. Het

aandeel van de kinderen in de ambachtelijke sector ondergaat ook een stijging. Een

afdoende verklaring voor dit fenomeen is niet voor handen. Het aandeel van de jong-

volwassenen kent in vergelijking met 1880 in elke sector een afname. Vanaf 1880 wordt hun

sterftekans dan ook sterk gereduceerd510. De oud-volwassen bevolking vertoont ook een

dergelijk patroon. Vooral hun aandeel binnen de groep van de arbeiders en de landbouw

neemt gevoelig af (zie figuur 78). Bij de oudere bevolking neemt hun aandeel toe bij de

arbeiders en ook bij de ‘onbepaalden’. In deze laatste categorie stijgt hun aandeel tot

91.38%.

510 Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

Page 231: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 230

7.4 Overzicht van het leeftijdsspecifiek sterfteaandeel per sociale

klasse

7.4.1 Inleiding

Nadat in de vorige onderdelen van dit hoofdstuk reeds de leeftijdsspecifieke sterfteaandelen

per beroepssector werden geanalyseerd (zie 7.3), zal ik nu het aandeel van de

leeftijdscategorieën per sociale klasse grafisch weergeven en analyseren en dit voor de jaren

1846, 1870, 1880 en 1910. De volgende sociale klassen worden weerhouden: volk,

middenklasse, elite en ‘onbepaalden’. Tot de sociale klasse van het volk behoren alle

beroepsactiviteiten waar geen scholing voor vereist is. Hieronder vallen ondermeer de

arbeiders, de landbouwers en het dienstpersoneel.

7.4.2 Leeftijdsspecifiek sterfteaandeel per sociale klasse

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

1846 1870 1880 1910

volk

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 79: Aandeel van de zuigelingensterfte per sociale klasse in de periode 1846-1910. 1846 1870 1880 1910 Volk 91% 82,6% 80,3% 78,8% Middenklasse 5,7% 7,4% 9,6% 14,9% Elite 3,2% 7,4% 10,1% 8,7% Onbepaald 0,0% 2,6% 0,0% 0,8% Tabel 20: Aandeel van de zuigelingensterfte per sociale klasse in de periode 1846-1910. Bij figuur 79 en tabel 20 is het overduidelijk dat de meeste zuigelingen het leven laten in de

sociale klasse van het volk en dit doorheen de hele onderzoeksperiode. Er bestaat een grote

decalage tussen het volk enerzijds en de andere klassen anderzijds. De vertegenwoordiging

Page 232: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 231

van de middenklasse en de elite is mimimaal. Vanaf 1880 echter neemt het aandeel van de

middenklasse en ook van de elite toe, zij het eerder gestaag. In 1910 kent de middenklasse

een zuigelingensterfte van bijna 15%. De elite bereikt een niveau van 8.7%. Het aandeel van

de ‘onbepaalden’ is eerder beperkt.

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

1846 1870 1880 1910

volk

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 80: Aandeel van de kindersterfte per sociale klasse in de periode 1846-1910. 1846 1870 1880 1910 Volk 93,1% 81,1% 86,6% 81,3% Middenklasse 4,0% 9,4% 0,0% 12,5% Elite 1,0% 8,2% 4,8% 5,5% Onbepaald 1,8% 1,2% 8,3% 0,8% Tabel 21: Aandeel van de kindersterfte per sociale klasse in de periode 1846-1910. Figuur 80 en tabel 21 die het aandeel van de kindersterfte in de sociale klassen

representeren, vertonen geen grote verschillen met de zuigelingensterfte. Ook bij de

kinderen vallen de meeste slachtoffers onder het ‘volk’. Wel kan tegen 1910 een daling van

de mortaliteit onder het volk worden vastgesteld. Doorheen de periode 1846-1910 kent deze

sociale groep een gemiddeld sterfteaandeel van 85.5%. Het aandeel van de middenklasse

ligt bij de kinderen wel hoger dan bij de zuigelingen, maar is niettegenstaande beperkt. In

1910 overschrijdt de middenklasse voor het eerst de 10%.

Page 233: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 232

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

1846 1870 1880 1910

volk

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 81: Aandeel van de sterfte van de jong-volwassenen per sociale klasse in de periode 1846-1910. 1846 1870 1880 1910 Volk 87,3% 75,9% 76,4% 78,8% Middenklasse 4,0% 10,3% 9,8% 6,1% Elite 4,8% 6,9% 11,8% 9,1% Onbepaald 4,0% 6,9% 2,0% 6,1% Tabel 22: Aandeel van de sterfte van de jong-volwassenen per sociale klasse in de periode 1846-1910. Bij de jong-volwassenen die worden geïllustreerd in figuur 81 worden dezelfde kenmerken

onderscheiden. Hier neemt de groep van de ‘onbepaalden’ wel een groter aandeel in, dan bij

de zuigelingen en de kinderen.

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

1846 1870 1880 1910

volk

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 82: Aandeel van de sterfte van de oud-volwassenen per sociale klasse in de periode 1846-1910.

Page 234: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 233

1846 1870 1880 1910 Volk 88,1% 79,5% 81,0% 61,8% Middenklasse 5,4% 6,0% 6,3% 21,8% Elite 3,2% 8,4% 10,1% 14,5% Onbepaald 3,2% 6,0% 2,5% 1,8% Tabel 23: Aandeel van de sterfte van de oud-volwassenen per sociale klasse in de periode 1846-1910. Hoewel het aandeel van de sociale klasse, het ‘volk’ aanzienlijk blijft bij de oud-volwassenen,

kent deze bevolkingsgroep ook in de middenklasse een stijgend sterfteaandeel. In 1870 en

1880 kennen de oud-volwassenen een hoger sterfteaandeel bij de elite.

0

10

20

30

40

50

60

70

80

90

100

1846 1870 1880 1910

volk

middenklasse

elite

onbepaald

Figuur 83: Aandeel van de sterfte van de oudere bevolking per sociale klasse in de periode 1846-1910. 1846 1870 1880 1910 Volk 87,1% 83,8% 66,7% 54,1% Middenklasse 7,9% 2,5% 2,0% 6,5% Elite 2,9% 2,0% 8,7% 8,2% Onbepaald 2,1% 11,7% 22,7% 31,2% Tabel 24: Aandeel van de sterfte van de oudere bevolking per sociale klasse in de periode 1846-1910. Bij de oudere bevolking neemt het sterfteaandeel bij de laagste sociale klasse eveneens een

dominante plaats is, niettegenstaande kent deze tegen 1910 een aanzienlijke afname en

bereikt ze een niveau van 50%. Het stijgend aandeel van de ‘onbepaalden’ is echter één van

de meest belangrijke ontwikkelingen. Terwijl het sterfteaandeel van de oudere bevolking in

1846 in deze sociale klasse nog 2.1% bedroeg, is dit tegen 1870 opgelopen tot 11.7%. Een

decennium later doet zich een verdubbeling van het sterfteaandeel voor met 22.7%. Tegen

1910 wordt een maximum bereikt van 31.2%.

Page 235: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 7 Sociale ongelijkheid voor de dood 234

7.4.3 Conclusie

Doorheen de onderzoeksperiode wordt het duidelijk dat de sociale verschillen als maar

groter worden en in 1910 de meest opmerkelijke verschillen vertonen. In 1910 is er sprake

van een echte sociale differentiatie. Niettegenstaande blijft het volk de dominante sociale

klasse. Naar het einde van de onderzoeksperiode toe neemt haar aandeel af. Dit komt

voornamelijk de middenklasse ten goede. Het aandeel van de elite blijft in Waregem uiterst

beperkt. Deze veranderingen zijn te wijten aan twee verschillende evoluties. Vooreerst is er

de ontwikkeling van de mortaliteit die in overweging moet worden genomen. Vanaf de

eeuwwisseling laat de mortaliteitsdaling zich in al haar facetten voelen. Daarnaast is er de

opkomst van de fabrieksarbeid die ervoor zorgt dat er steeds meer mensen in deze sector

tewerkgesteld worden.

Page 236: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 235

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken

8.1 Inleiding

In de vorige hoofdstukken werd dieper ingegaan op het mortaliteitspatroon dat de tweede

helft van de 19de en de eerste helft van de 20ste eeuw kenmerkte. In de analyse werd een

onderscheid gemaakt tussen de leeftijdsspecifieke sterftekans enerzijds en het

geslachtsspecifieke sterfterisico anderzijds. Bovendien werden allerlei theorieën en

hypothesen toegelicht die de ontwikkelingen konden helpen verklaren. In dit hoofdstuk wordt

nagegaan aan welke ziekten en aandoeningen de inwoners van Waregem in mijn

onderzoeksperiode (1850-1950) overleden. De evolutie die we in de ontwikkeling van de

doodsoorzaken kunnen onderschrijven, kan ons iets leren over de achterliggende structuren

die de mortaliteit typeren511.

Centraal in dit hoofdstuk staat de epidemiologische transitie. Ik wil nagaan in hoeverre deze

ook voor Waregem van toepassing is. Onder de epidemiologische transitie begrijpt men de

overgang van de epidemische ziekten naar de degeneratieve ziekten512. Volgens Omran

kunnen in deze evolutie diverse fasen onderscheiden worden. Eerst was er een periode

waarin infectieziekten dominant waren, daarop volgde de daling van de endemische ziekten.

In de laatste fase doen de degeneratieve ziekten hun intrede. Het is nu maar de vraag als

deze ontwikkeling ook in Waregem terug te vinden is.

Dit hoofdstuk wordt onderverdeeld in diverse subdelen. Eerst zal de methodologie die ik voor

deze analyse heb aangewend, worden toegelicht. Daarbij wordt de klemtoon gelegd op de

wijze waarop de verschillende doodsoorzaken worden geclassificeerd. Het is een bekend

gegeven dat een classificatie gepaard gaat met de nodige moeilijkheden. Een belangrijk

probleem zit vervat in het feit dat het aantal doodsoorzaken doorheen de jaren op

significante wijze toeneemt. In een tweede deel van het hoofdstuk wordt een overzicht

gegeven van de evolutie die de doodsoorzaken in de periode 1886-1945 ondergaan. De

aandoeningen die in de 19de eeuw een dominante positie innamen, zijn niet noodzakelijk

parallel aan deze die in de 20ste eeuw als voornaamste aandoeningen kunnen gemarkeerd

worden. In een derde onderdeel volgt een leeftijdsspecifieke analyse van de doodsoorzaken.

Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen vier grote leeftijdscategorieën: zuigelingen,

kinderen, volwassenen en ouderen.

511 In dit kader kan ook het werk van L. Peeters, Demografische analyse van de doodsoorzaken in

België, s.l., 1972, 195 p. vermeld worden. 512 J. Riley, A global revolution on life expectancy, in: J. Riley, Rising life expectancy: a global history,

Cambridge, 2001, p. 16.

Page 237: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 236

8.2 Classificatie

8.2.1 Statistische problemen

Bij de bespreking van het bronnenmateriaal in hoofdstuk 2 werd al gewezen op het

problematisch karakter van een analyse van de doodsoorzaken voor Waregem513. Ook op

methodologisch vlak gaat een dergelijk onderzoek gepaard met de nodige moeilijkheden. De

grote verscheidenheid aan aandoeningen en ziekten zorgt ervoor dat we genoodzaakt zijn

de diverse ziekten te groeperen. De eerder gebrekkige registratie van de doodsoorzaken in

het begin van de onderzoeksperiode heeft als implicatie dat het opzetten van een efficiënte

classificatie geen sinecure wordt.

In 1874 werd het aantal mogelijke ziekteverschijnselen wettelijk beperkt tot 33514. Deze

vereenvoudiging resulteerde in het feit dat de doodsoorzaken reeds gegroepeerd werden

weergegeven. Dit bemoeilijkte echter een verdere indeling. Voor mijn onderzoek moeten we

er ook op wijzen dat het aantal ziekteverschijnselen, zoals ze in de statistieken werden

opgenomen, regelmatig veranderden. We moeten er dan ook attent voor zijn en ervoor

zorgen dat bepaalde aandoeningen doorheen de onderzoeksperiode niet in een andere

categorie terechtkomen. Tot ver in de 20ste eeuw gebeurde de registratie van de

doodsoorzaken dan ook op uiterst gebrekkige wijze.

8.2.2 Opbouw van de classificatie

Het groeperen van de doodsoorzaken bleek een uiterst delicaat gegeven, waarbij diverse

zaken in overweging moesten worden genomen. Er zijn verschillende modellen van

classificatie die in aanmerking komen. Van doorslaggevend belang echter was de

bruikbaarheid van het model voor mijn onderzoek. Enkele mogelijkheden worden eerst

besproken alvorens stil te staan bij mijn uiteindelijke keuze.

G. Caselli opteerde voor haar onderzoek naar de verandering van doodsoorzaken tijdens de

demografische transitie, voor een model dat bestond uit acht verschillende categorieën515.

Infectieuze zieken, waarbij een verder onderscheid werd gemaakt tussen tuberculose,

mazelen, roodvonk, kinkhoest, difterie, tyfus en tyfoïde koortsen – bronchitis, longontsteking

en griep - hart en bloedvaten – diarree en enteritis516 – ziekten voor zuigelingen en kinderen

513 Zie Hoofdstuk 2: Bespreking bronnenmateriaal. 514 K. Velle, Statistiek en sociale politiek: de medische statistiek en het gezondheidsbeleid in België in

de 19de eeuw, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XVI, 1985, 1-2, p. 236. 515 G. Caselli, Transition sanitaire et structure par cause de la mortalité: anciennes et nouvelles

causes, in: Annales de Démographie Historique, 1989, p. 60-61. 516 Dat is een ontsteking van het darmslijmvlies.

Page 238: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 237

– ongelukken – gezwellen – anderen. Deze onderverdeling is echter niet bruikbaar voor mijn

onderzoek. Vooreerst is deze methode te beperkt en bovendien zijn er een aantal

overlappingen te onderscheiden. Zo bestaat er geen mogelijkheid een onderscheid te maken

tussen aandoeningen van het zenuwstelsel en spijsverteringsstelsel en het urogenitaal

stelsel. Evenmin wordt verwezen naar het belang van de kraambedsterfte.

L. Henry maakte voor de doodsoorzaken van de Franse bevolking een andere classificatie

op. Hoewel deze efficiënter is dan de indeling voorgesteld door G. Caselli, blijft ze voor mijn

onderzoek te rudimentair en bijgevolg evenmin bruikbaar. Ook L. Henry voorzag in een

achttal verschillende categorieën: infectieuze ziekten – longtuberculose – aandoeningen aan

het zenuwstelsel – aandoeningen aan long- en luchtwegen – hart en vaatziekten -

aandoeningen aan spijsvertering – urogenitale aandoeningen – kanker517.

De indeling die door R. Woods en R. A. Hinde werd voorgesteld voor Engeland en Wales, is

dan weer te uitgebreid. Er wordt te veel aandacht besteed aan de epidemische ziekten en

bovendien zijn er te veel mogelijkheden voor verdere classificatie. Zo onderscheiden ze 21

klassen van aandoeningen: pokken – mazelen – roodvonk – difterie – kinkhoest – tyfus –

diarree en dysenterie – cholera – andere epidemische ziekten – kanker – klierziekten –

tuberculose – waterzucht – hersenaandoeningen – hart- en vaatziekten – longaandoeningen

– maag- en leverziekten – nierziekten – aandoeningen aan geslachtsorganen – beender-en

gewrichtsziekten – huidziekten – zwangerschapsproblemen – zelfmoord – andere

gewelddadige dood en andere oorzaken518.

J. Vallin en F. Meslé slaagden er voor Frankrijk in een meer wetenschappelijk verantwoorde

classificatie op te maken519. Zij volgden de veranderingen in de registratie van de

doodsoorzaken doorheen de tijd. J. Mackenbach, F. Van Poppel en J. Wolleswinkel namen

deze indeling als basis bij het opmaken van hun eigen classificatie voor de doodsoorzaken in

Nederland520. Hun indeling is niettegenstaande te veel toegespitst op de 20ste eeuw om echt

bruikbaar te zijn in dit onderzoek.

Door het feit dat de registratie van de doodsoorzaken verschilt van land tot land is het uiterst

moeilijk buitenlandse modellen over te nemen en toe te passen op de situatie zoals deze

517 L. Henry, Art. Cit., p. 105. 518 R.A. Hinde and R. Woods, Art. Cit., p. 47. 519 F. Meslé et J. Vallin, Les causes de décès en France de 1925 à 1978, Paris, INED-PUF, 1988,

p. 30-39. 520 J. Mackenbach, F. Van Poppel and J. Wolleswinkel, Reclassifying Causes of Death to Study the

epidemiological Transition in the Netherlands 1875-1992, in: European Journal of Population, 1996, 12, p. 333.

Page 239: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 238

zich in Waregem voordeed. Daarom is het aangewezen ook enkele classificaties voor België

van naderbij te bekijken. Het grote minpunt is evenwel dat deze gewoonlijk een relatief kleine

oppervlakte beslaan en de mortaliteit van kleinere lokaliteiten analyseren. Waregem is een

gemeente waar dergelijk onderzoek reeds werd gevoerd door J. Vanthuyne, de voormalige

gemeentesecretaris. Deze analyse beslaat de jaren 1901-1910, maar is eerder rudimentair.

J. Vanthuyne maakt een onderscheid tussen tuberculose – bronchitis – plotse dood –

hersenbloeding – kanker – maagziekte – hartziekte – pleuritis – pneumonie – kraamziekten –

gewelddadige dood – andere oorzaken en onbekend521. M. Neven maakte een analyse voor

de stad Verviers. Daarbij werden 11 verschillende categorieën onderscheiden:

aandoeningen aan het zenuwstelsel – aandoeningen aan het ademhalingsstelsel – hart-en

vaatziekten – aandoeningen aan spijsverteringsstelsel – urogenitale aandoeningen –

huidziekten – zwakheid – trauma – beenderziekten – andere aandoeningen en onbekende

aandoeningen522.

De meeste indelingen die werden aangehaald, leveren ideeën voor een eigen classificatie.

De uiteindelijke basis voor de indeling werd de A-lijst van doodsoorzaken, opgesteld door de

Wereldgezondheidsorganisatie. Er werden 12 verschillende categorieën onderscheiden523.

Deze indeling werd ook aangewend door J. Backs voor Gent524 en L. Van Haecke voor zijn

studie van Brugge525. Om op makkelijke wijze een vergelijking te kunnen uitvoeren met Gent

en Brugge is het dan ook aangewezen dezelfde classificatie aan te wenden.

Niettegenstaande komen bepaalde aandoeningen die voor de stedelijke gebieden worden

teruggevonden niet voor in de statistieken van de jonge industriestad Waregem. Deze

worden bijgevolg buiten beschouwing gelaten.

Uiteindelijk werd de volgende indeling bekomen:

• Epidemische aandoeningen. Er worden 4 voorwaarden gehanteerd waaraan een ziekte

moet voldoen om tot deze categorie te behoren. De aandoeningen moeten besmettelijk

zijn, infectieus, parasitair en dodelijk526. Deze criteria worden gehandhaafd om eventuele

verwarring te voorkomen. Zo bestaat de mogelijkheid om bepaalde epidemische ziekten

onder te brengen in een andere categorie. Denken we hierbij maar aan cholera die ook

bij de spijsverteringsziekten kon opgenomen worden. De volgende aandoeningen die in 521 J. Vanthuyne, Levensverwachting en doodsoorzaken te Waregem (1901-1910), in: De

Gaverstreke, XIX, 1991, p. 28. 522 M. Neven, Epidemiology of Town and Countryside. Mortality and Causes of Death in East Belgium,

1850-1910, in: Belgisch Tijdschrift voor Nieuwste Geschiedenis, XXVII, 1997, 1-2, p. 59. 523 N. Vrijens, Evolutie van de mortaliteit en het doodsoorzakenpatroon in de gemeente Antwerpen in

de periode 1900-1975, in: Tijdschrift voor sociale geneeskunde, LIX, 1981,6, p. 182. 524 J. Backs, Op. Cit., p. 141. 525 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 201. 526 J. Backs, Op. Cit., p. 203.

Page 240: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 239

de statistieken werden teruggevonden resulteren onder de epidemische ziekten: cholera,

mazelen, roodvonk, kinkhoest, difterie/kroep, pokken, tyfus, dysenterie, tuberculose en

griep.

• Aandoeningen aan ademhalingsstelsel en longen. Hier worden twee subgroepen

gemaakt. Vooreerst zijn er de borstkwalen met longontsteking of pneumonie als

voornaamste doodsoorzaak. Daarnaast hebben we ook de luchtwegenkwalen waar acute

en chronische bronchitis deel van uitmaken.

• Cardio-vasculaire aandoeningen. Hier onderscheiden we hartziekten, die het

grootste deel uitmaken van deze categorie, en vaatziekten.

• Spijsverteringsziekten. Hieronder resulteren alle aandoeningen van de

spijsverteringsorganen. Zo zijn er de maag, lever en darmziekten en appendicitis. Ook de

voedingsziekte chronische diarree wordt in deze categorie opgenomen.

• Urogenitale aandoeningen. Alle ziekten met betrekking tot de nieren, het

urinestelsel en de geslachtsorganen behoren tot deze groep.

• Aandoeningen aan het zenuwstelsel of neurologische aandoeningen. Dit zijn alle

aandoeningen of ziekten die vandaag onder de noemer ‘neurologie’ vallen. De twee

belangrijkste en meest voorkomende ziekten zijn meningitis of hersenvliesontsteking en

hersenbloeding. De eerste aandoening is voornamelijk terug te vinden bij kinderen en

volwassenen. Een hersenbloeding komt bijna uitsluitend bij de oudere bevolking voor.

• Zwangerschapsproblemen. Alle sterfgevallen die iets te maken hebben met

problemen tijdens de zwangerschap of bevalling worden hieronder geklasseerd. De

voornaamste doodsoorzaken zijn kraambedkoorts en afwijkingen aan de baarmoeder,

met een moeilijke bevalling tot gevolg. Uiteraard worden in deze categorie uitsluitend

vrouwen opgenomen.

• Andere aandoeningen. Hieronder resulteert een breed gamma van doodsoorzaken

die niet aan een specifiek orgaan kunnen gekoppeld worden. De twee belangrijkste

aandoeningen zijn kanker en alcoholisme. Verder worden ook nog waterzucht en reuma

onderscheiden. Deze ziekten komen echter maar sporadisch voor in de statistieken.

Page 241: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 240

• Gewelddadige dood. Onder deze categorie vallen alle niet natuurlijke sterfgevallen

zoals moord, zelfmoord en ongevallen. De ongevallen maken het grootste deel uit van

deze groep, gevolgd door de zelfmoorden. Moorden kwamen eerder zelden voor. Hier

wordt geen onderscheid gemaakt naar leeftijd. Deze categorie zal in de

leeftijdsspecifieke benadering van de doodsoorzaken dan ook ontbreken.

• Ouderdom. Deze doodsoorzaak wordt als een afzonderlijke categorie opgenomen

omdat ze, zeker op het einde van de onderzoeksperiode, een steeds belangrijker

aandeel in de doodsoorzaken kent.

8.3 Algemeen overzicht van de doodsoorzaken

8.3.1 Inleiding

Het A.R.A. beschikt over informatie omtrent de doodsoorzaken van Waregem vanaf 1886527.

Mijn onderzoeksperiode vangt echter aan vanaf het midden van de 19de eeuw, of meer

specifiek in 1850. Dit impliceert dat er een decalage ontstaat tussen beide data die moeilijk

opgevuld kan worden. Waar J. Backs voor de Arteveldestad een beroep kon doen op

literatuur en 19de eeuwse verslagen van J. Mareska en J. Heyman en N. Dumoulin528, zijn

dergelijke bronnen in verband met doodsoorzaken voor de gemeente Waregem niet voor

handen. Ook L. Van Haecke beschikte voor Brugge over secundaire literatuur529. Dit gebrek

aan verdere informatie voor Waregem impliceert dat we voor een periode van 36 jaar (1850

tot 1886) over geen gegevens beschikken aangaande de doodsoorzaken. Deze periode

wordt in de bespreking dan ook buiten beschouwing gelaten.

In het jaar 1886 neemt de registratie van de doodsoorzaken haar aanvang. Voor het eerst in

de geschiedenis kan er gewag gemaakt worden van echte doodsoorzakenstatistieken530. Er

moet eveneens vermeld worden dat er voor de oorlogsjaren 1914-1918 geen

doodsoorzakenregisters werden bijgehouden. Bij het doornemen van de eerste statistieken,

meer bepaald van 1886 tot 1900, valt het op dat een groot deel van de aandoeningen nog

niet terdege werd gespecificeerd. Zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke bevolking maakt

de groep ‘andere aandoeningen’ voor deze jaren het merendeel van de doodsoorzaken uit.

527 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil, Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

528 J. Backs, Op. Cit., p. 144. 529 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 212. 530 De doodsoorzakenstatistieken maken deel uit van de ‘Mouvement de la Population de l’état Civil’.

Men vindt ze terug onder het ‘cadre supplementaire’ en dit tot 1930. Vanaf 1930 moeten ze opgezocht worden onder tabel VI.

Page 242: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 241

Voor de bespreking van dit onderdeel wordt de onderzoeksperiode onderverdeeld per

decennium. Om de 10 jaar zal een grafisch overzicht van de doodsoorzaken worden

gemaakt zowel voor de vrouwelijke als de mannelijke bevolking en zal deze worden

besproken. Bovendien zal een vergelijking worden doorgevoerd met de Arteveldestad en de

Breydelstad die respectievelijk door J. Backs en L. Van Haecke werden onderzocht.

8.3.2 De periode 1886-1889

Figuur 84: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1886.

Figuur 84 onderschrijft hoe rudimentair de eerste statistische indicaties van de

doodsoorzaken in 1886 waren. De opdeling die eerder in dit hoofdstuk werd voorgesteld kan

slechts in beperkte mate worden toegepast531. De meeste aandoeningen die in het eerste

jaar van registratie werden opgenomen, behoren tot de categorie van de epidemische

ziekten. De meest voorkomende zijn tuberculose en bronchitis met respectievelijk 14 % en

15%. Deze aandoeningen blijven doorheen de 20ste eeuw één van de meest belangrijke

epidemische ziekten. Bovendien wordt zichtbaar op figuur 84 hoe de categorie van de

‘andere aandoeningen’ zich als voornaamste doodsoorzaak manifesteert. Bij de mannelijke

bevolking neemt ze 29% in, bij de vrouwelijke bevolking 24%.

In de beginjaren van de registratie (1886-1889) bedroeg dit percentage voor Gent 35%532. L.

Van Haecke kwam voor Brugge tot de conclusie dat in de periode 1881-1890 ongeveer 50%

van de aandoeningen ongekend waren533. Er kan bijgevolg geconcludeerd worden dat deze

groep in Waregem relatief beperkt bleef. Bronchitis en tuberculose maakten in Brugge en

531 Zie infra. 532 J. Backs, Op. Cit., p. 147. 533 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 214.

Page 243: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 242

Gent eveneens veel slachtoffers met respectievelijk 15% en 14% bij de mannen en 13% en

11% bij de vrouwelijke bevolking. Tussen de 3 lokaliteiten is dus een zeker parallellisme te

onderscheiden.

Figuur 85: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1886. Bij de vrouwelijke bevolking nemen de ‘andere aandoeningen’ het grootste aandeel van de

doodsoorzaken in. Deze categorie wordt onmiddellijk gevolgd door kinkhoest. Bij de

mannelijke bevolking nam deze ziekte slechts 9% van de totale doodsoorzaken in, bij de

vrouwen 22%. Het aandeel van bronchitis mag ook bij de vrouwelijke bevolking niet

onderschat worden met een totaal van 13%. Het is bovendien opmerkelijk dat ‘slechts’ 2%

van de Waregemse vrouwelijke bevolking stierf aan kraambedkoorts. Dit is relatief beperkt

wanneer we in overweging nemen dat de geneeskundige zorgen nog niet optimaal waren en

het bevallen meestal gepaard ging met heel wat schrikbeelden. Het zou duren tot het begin

van de 20ste eeuw vooraleer een zwangerschap met enige vreugde tegemoet gezien werd.

Het aandeel van diarree in de doodsoorzakenstatistieken blijft in 1886 beperkt tot 9% en 2%.

Het zijn voornamelijk zuigelingen die het slachtoffer worden van diarree ten gevolge van een

niet aangepaste voeding. Van de echte ‘beschavingsziekten’, zoals kanker en cardio-

vasculaire aandoeningen is in deze periode nog niet veel te merken. Dit impliceert echter niet

dat ze toen nog niet bestonden of geen slachtoffers maakten. Er kan van uitgegaan worden

dat de geneesheren ze niet belangrijk genoeg vonden om ze een speciale vermelding in de

statistieken te geven. Deze sterfgevallen moeten we grotendeels zoeken in de groep van

‘andere’ doodsoorzaken.

Page 244: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 243

J. Backs kwam voor Gent tot een gelijkaardige vaststelling wat de rudimentaire indeling van

de aandoeningen betreft. Toch zien we in Gent een ander beeld dan in Waregem. In de

Arteveldestad bezwijkt ongeveer 50% aan aandoeningen van het ademhalings- en

spijsverteringsstelsel. In Waregem nemen de epidemische ziekten in tegenstelling tot Gent

nog steeds een aanzienlijk aandeel van de mortaliteit in534. In vergelijking met Gent en

Brugge mogen we stellen dat het aantal onbekende ziekten in Waregem een relatief laag

niveau kent. Voor zowel de Breydel- als de Arteveldestad gaat het om 36% tot 39% van het

totaal535. In Waregem wordt een percentage bereikt van 24%. K. Velle kwam in zijn

onderzoek echter tot de vaststelling dat in de grote steden de doodsoorzaak door een arts

werd geregistreerd. In kleinere steden was dit niet het geval, daar nam een ambtenaar van

de Burgerlijke stand deze taak voor zijn rekening536. Het belangrijkste verschil tussen

Waregem enerzijds en Brugge en Gent anderzijds is het aandeel van de epidemische

ziekten. In 1886 stierf 72% van de Waregemse bevolking aan een besmettelijke ziekte. In

Gent kent slechts 13 à 14% van alle sterfgevallen een dergelijke oorzaak537. In de

Breydelstad zijn de epidemische ziekten verantwoordelijk voor 21 tot 22% van het totaal

aantal overledenen538. Op dit vlak is er een grote discrepantie tussen de stedelijke en meer

de landelijke omgeving.

8.3.3 De periode 1890-1899

In 1890 is een opdeling van de diverse ziekten naar het vooropgestelde kader wel

mogelijk539. De eerder beperkte beschrijving van de aandoeningen in de voorgaande jaren,

kent vanaf 1890 een uitbreiding. Vanaf 1888 krijgen de hartaandoeningen een afzonderlijke

vermelding. Op een afzonderlijke vermelding voor kanker is het nog een paar jaar wachten.

534 J. Backs, Op. Cit., p. 149. 535 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 215. 536 K. Velle, Hygiëne en preventieve gezondheidszorg in België (ca 1830-1914), …, p. 175. 537 J. Backs, Op. Cit., p. 148. 538 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 215. 539 Zie infra.

Page 245: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 244

Figuur 86: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1890.

Uit de figuren 86 en 87 blijkt dat de epidemische ziekten één van de voornaamste

doodsoorzaken blijven. Zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke bevolking is dit het gevolg

van een toename van het aantal overlijdens aan mazelen. Bij de mannelijke bevolking is dit

14%, bij de vrouwen 10% van het totaal aantal overlijdens aan epidemische ziekten.

Daarnaast blijft het aandeel van de aandoeningen van het ademhalingsstelsel toenemen en

dit zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke bevolking. In vergelijking met 1886 mogen we

stellen dat er zich een verdubbeling voordoet (zie figuren 84 en 86). De ‘andere’

doodsoorzaken blijven eveneens een belangrijke component. Het niveau stabiliseert zich

rond de 20-25%. De spijsverteringsaandoeningen nemen slechts 3% voor hun rekening, wat

opvallend laag is. Toch bestaat deze categorie in 1890 uitsluitend uit sterfte ten gevolge van

chronische diarree. Opmerkelijk is bovendien dat er in 1890 geen slachtoffers vallen ten

gevolge van cardio-vasculaire aandoeningen. We mogen veronderstellen dat deze onder de

‘andere’ zijn opgenomen.

Page 246: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 245

Figuur 87: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1890. In Gent zien we een ander beeld opduiken. Daar neemt het aandeel van de aandoeningen

van de luchtwegen en de spijsvertering af540, terwijl de ademhalingsziekten in Waregem

opmerkelijk toenemen en het aandeel van de aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel

rudimentair blijven. De cardio-vasculaire aandoeningen ondergaan in Gent een stijging.

Bovendien sterven in deze stad meer vrouwen aan hartkwalen dan mannen541. In de

Breydelstad nemen de epidemische ziekten aan belang af, waar voor Waregem en Gent een

tegenovergesteld beeld wordt bekomen. Dit komt omdat er een stijging was van de cardio-

vasculaire ziekten. Net als in Waregem ondergaan de aandoeningen aan het

ademhalingsstelsel een stijging, evenals de aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel542.

8.3.4 De periode 1900-1909

Vooreerst moet vermeld worden dat het aantal aandoeningen in deze periode wordt

uitgebreid van 24 naar 35543. Een nieuwe ziekte doet in deze jaren haar intrede, met name

kanker. De aandoening wordt ondergebracht bij de categorie van de ‘andere ziekten’. In

1900 sterft echter geen enkel individu in Waregem ten gevolge van kanker.

540 J. Backs, Op. Cit., p. 149. 541 J. Backs, Op. Cit., p. 150. 542 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 214-215. 543 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil, Causes de décès en Flandre Occidentale-

Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Gent, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

Page 247: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 246

Figuur 88: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1900. De klassieke aandoeningen, waaronder we ondermeer deze aan het ademhalingsstelsel

rekenen, nemen verder in belang af. De ziekten aan longen en luchtwegen nemen ongeveer

met 10% af in vergelijking met 1890. Niettegenstaande blijven de ademhalingsaandoeningen

op een hoog niveau gehandhaafd. Deze ziekte staat in verband met de toenmalige

levensomstandigheden. Deze verbeteren in Waregem in het begin van de 20ste eeuw

aanzienlijk wellicht door een toename van de algemene welvaart. De epidemische

aandoeningen nemen daarentegen niet af. Hun aandeel stabiliseert zich rond 30%. Dit heeft

voornamelijk te maken met de ziekte tuberculose die ook in het eerste decennium van de

20ste eeuw een belangrijke doodsoorzaak blijft.

Page 248: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 247

Figuur 89: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1900. In het midden van deze subperiode in 1905 zijn enkele veranderingen in figuur 90 te

onderschrijven. Vooreerst is het aandeel van de epidemische ziekten op opmerkelijke wijze

gestegen. Bij de mannelijke bevolking maken ze niet minder dan 42% van alle

doodsoorzaken uit, bij de vrouwelijke bevolking 38%. Het merendeel van de overlijdens in

deze klasse vinden we bij de jonge kinderen die massaal door kinkhoest getroffen worden.

Tuberculose en kroep volgen op een afstand, hoewel ze aan virulentie afnemen. Ook de

ademhalingsaandoeningen nemen verder in belang af. In de periode 1900-1905 is dit een

terugval van ongeveer 10%. Bovendien is het duidelijk dat het aandeel van de ‘andere’

aandoeningen verder is teruggedrongen. Er is bijgevolg een plaats weggelegd voor een

andere categorie. Hoewel de categorie ‘ouderdom’ reeds in de statistieken is opgenomen

nemen ze maar een beperkt aandeel in. In 1905 neemt de ‘ouderdom’ 4 % van alle

sterfgevallen voor haar rekening, in 1900 was dit nog 0%. Dit valt te verklaren vanuit de

oudere leeftijdsopbouw die Waregem op dat moment kent. Vanaf 1910-1920 laat het

verouderingsproces zich duidelijk voelen in de opbouw van de bevolking544.

544 Zie Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van de bevolking gedurende de onderzoeksperiode.

Page 249: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 248

Figuur 90: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1905.

Welk beeld bekomen we wanneer we de vergelijking doorvoeren met Gent en Brugge? In de

Arteveldestad nemen de klassieke aandoeningen (ademhalingsaandoeningen en

spijsverteringsaandoeningen) eveneens af. Waregem volgt derhalve de trend die in Gent

werd vastgesteld. De epidemische ziekten in Waregem volgen de Arteveldestad niet.

Bovendien is er een vrij aanzienlijk aantal sterftes door neurologische aandoeningen, vooral

meningitis en hersenbloeding545. In Waregem kan een dergelijke evolutie niet worden

teruggevonden. De invloed van de neurologische aandoeningen is ook merkbaar in

Brugge546. Verder moeten ook de repercussies door de invoering van de categorie

‘ouderdom’ worden aangehaald. Het procentueel aandeel van deze sterfteoorzaak bedraagt

in de Arteveldestad slechts 2%547, in Brugge kan 12% geattesteerd worden548. In 1905

schommelt dit voor Waregem rond de 4%. Deze evolutie wijst op het feit dat er alsmaar meer

oudere mensen sterven zonder een duidelijke overlijdensoorzaak. De onbekende oorzaken

bereiken in Brugge in dit decennium 36% tot 38%549 tegenover 26% tot 28% in Gent550. In

Waregem worden waarden vastgesteld tot 43%, wat in vergelijking met beide steden relatief

hoog is.

545 J. Backs, Op. Cit., p. 152. 546 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 215. 547 J. Backs, Op. Cit., p. 150. 548 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 216. 549 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 216. 550 J. Backs, Op. Cit., p. 151.

Page 250: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 249

Figuur 91: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1905.

8.3.5 De periode 1910-1919.

Voor de jaren 1914-1918 beschikken we over geen gegevens wat de doodsoorzaken betreft.

Dit zorgt ervoor dat we heel weinig te weten komen over de impact van de Eerste

Wereldoorlog en de Spaanse Griep op het sterftepatroon551. Het jaar 1910 is dan ook het

enige jaar dat ons voor dit decennium informatie kan bieden omtrent de evolutie van het

mortaliteitspatroon in Waregem. Er is vanaf dat ogenblik bovendien een grotere diversiteit

aan doodsoorzaken. Zo worden de urogenitale doodsoorzaken afzonderlijk vermeld.

551 Meer informatie omtrent de Spaanse Griep kan teruggevonden worden in: S. De Smet, De

Spaanse Griep in België, Gent, universiteit Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2005, 246p.

Page 251: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 250

Figuur 92: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1910.

Wanneer de figuren 92 en 93 bekeken worden, zijn er 3 zaken die onmiddellijk in het oog

springen. Vooreerst neemt het aandeel van de epidemische ziekten verder af. Dit is te

danken aan het feit dat kinkhoest minder slachtoffers maakt onder de jonge bevolking. De

invloed van de Spaanse Griep kan zoals eerder vermeld niet nagegaan worden omdat er

voor de periode 1914-1918 geen doodsoorzakenstatistieken werden bijgehouden. Daarnaast

is er een opmerkelijke toename van de ‘andere’ ziekten. Dit is te verklaren vanuit het feit dat

naarmate we ons verder in de 20ste eeuw bevinden, steeds meer mensen overlijden ten

gevolge van kanker. De doodsoorzaken die geen afzonderlijke vermelding krijgen, worden

eveneens in deze categorie opgenomen, wat de stijging enigszins verklaart. Een derde

opmerkelijke ontwikkeling is de opmars van de categorie ‘ouderdom’. Waar deze in 1900 nog

niet voorkwam in het algemeen mortaliteitspatroon, bedroeg hun percentage in 1905 4%. In

1910 is dit opgelopen tot 10% voor de vrouwelijke bevolking en 11% voor de mannelijke

bevolking. De oudere bevolkingsstructuur laat zich steeds meer gelden als gevolg van het

vergrijzingsproces van de samenleving. Steeds meer mensen slagen erin een hoge leeftijd te

bereiken. Algemeen mogen we ook stellen dat sterftes te wijten aan problemen met de

luchtwegen en longen verder afnemen, terwijl de cardio-vasculaire aandoeningen een lichte

stijging kennen. Voornamelijk oude mensen sterven tengevolge van dergelijke

aandoeningen. De beschavingsziekten kennen derhalve een groei in vergelijking met het

voorgaande decennium.

Page 252: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 251

Figuur 93: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1910.

Wanneer we de resultaten voor Brugge en Gent erbij nemen, blijkt dat ook in Brugge de

categorie van de cardio-vasculaire aandoeningen een stijging kent, samen met de categorie

‘ouderdom’. De epidemische ziekten kennen een stijgend verloop, daar waar in Waregem

een tegengesteld beeld wordt vastgesteld. Deze toename komt op het conto van WO I, en

de toename van het aantal griepdoden552. In de Arteveldestad blijven de epidemische ziekten

gedeeltelijk op peil. De neurologisch en urogenitale aandoeningen kennen een uitbreiding.

Bovendien wordt ook ‘ouderdom’ meer als doodsoorzaak opgegeven553.

8.3.6 De periode 1920-1929.

In deze periode moet opnieuw de uitbreiding van het aantal opgenomen aandoeningen in de

statistieken worden vermeld. In deze periode kent het aantal doodsoorzaken een uitbreiding

van 35 naar 51. De groep van de onbekende doodsoorzaken wordt daardoor minimaal.

552 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 216. 553 J. Backs, Op. Cit., p. 153.

Page 253: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 252

Figuur 94: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1920.

Ondanks de uitbreiding van het aantal aandoeningen die in de doodsoorzakenstatistieken

zijn opgenomen, zijn er geen fundamentele veranderingen waarneembaar in het

doodsoorzakenpatroon van Waregem in de periode 1920-1930. Figuur 94 en 95 geven deze

vaststelling weer. De epidemische ziekten nemen nog steeds bijna de helft van het aantal

sterfgevallen voor hun rekening. Kinkhoest en griep vormen hierin de belangrijkste

aandoeningen met respectievelijk 12% en 8%. De toename van het aantal griepgevallen in

Waregem voor deze periode is opmerkelijk. Voor de mannelijke bevolking kon in 1910 geen

enkel overlijden worden vastgesteld ten gevolge van de ziekte, in 1920 waren er al 10

gevallen kenbaar. Dit impliceert dat de ziekte een aandeel kent van 13% in het totaal van de

epidemische ziekten. De stijging bij de vrouwelijke bevolking is niet zo spectaculair. In 1910

waren 2 gevallen bekend, in 1920 was dit een verdubbeling tot 4 slachtoffers. Dit zorgt

meteen voor een aandeel van 8%. Deze toename van het aantal doden ten gevolge van

griep is vermoedelijk een nasleep van de Spaanse Griep.

Het aandeel van de aandoeningen van luchtwegen en longen kent een toename in

vergelijking met de voorgaande periode evenals de aandoeningen aan het

spijsverteringsstelsel. De opmars van de beschavingsziekten zet zich verder door. De cardio-

vasculaire aandoeningen worden steeds dominanter, vooral bij de vrouwelijke bevolking.

Deze vaststelling is opmerkelijk wanneer we in overweging nemen dat in normale

omstandigheden de mannelijke populatie een hoger risico heeft op cardio-vasculaire

Page 254: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 253

aandoeningen554. Mogelijk is deze ontwikkeling te wijten aan een stijging van de

levensverwachting bij de vrouwelijke bevolking. In het jaar 1920 stijgt deze tot 61 jaar, waar

de mannelijke bevolking slechts uitzicht heeft op 49 jaar bij de geboorte 555. Vrouwen hebben

derhalve meer kans om aan dergelijke aandoeningen te overlijden.

De uitbreiding van het aantal doodsoorzaken zorgt voor een drastische terugval van de

‘andere ziekten’ tot 6% bij de vrouwelijke bevolking en 14% bij de mannelijke bevolking. Het

aandeel van de categorie ‘ouderdom’ blijft op hetzelfde niveau gehandhaafd. Binnen de

klasse van de ‘andere’ ziekten blijft het aandeel van kanker eerder beperkt. In totaal

overlijden er 9 mensen aan kanker in 1925.

Figuur 95: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1920.

Figuur 96 en 97 illustreren twee grote ontwikkelingen in de periode 1920-1925. Vooreerst

neemt het aandeel van de spijsverteringsziekten toe. Het is de aandoening ‘levercirrose’, die

hoofdzakelijk de oudere bevolking treft, die voor deze toename verantwoordelijk is.

Bovendien kent ook de categorie ‘ouderdom’ een verdere opmars en dit zowel bij de

mannelijke als bij de vrouwelijke bevolking. Wat de andere categorieën betreft, zijn er geen

grote verschillen waarneembaar. De beschavingsziekten kennen ook nu een stijgend

verloop. De epidemische ziekten bereikten nog steeds een niveau dat zich rond de 35 à 40%

situeert. Kinkhoest en griep blijven de meeste slachtoffers maken. Roodvonk en tuberculose

bereiken elk een niveau van 8%. Het is echter het hoge percentage griepslachtoffers dat

zorgt voor een kleine stijging van de epidemische ziekten.

554 I. Waldron, Contributions of Biological ..., p. 161. 555 Zie hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s. (tabel 17-18).

Page 255: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 254

Figuur 96: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1925.

De Arteveldestad volgt het patroon van Waregem niet. De epidemische ziekten maken

slechts 10% uit van het totaal aantal sterfgevallen. Dit percentage wordt grotendeels

gevormd door de aanwezigheid van tuberculose in het eerste deel van de 20ste eeuw.

Bovendien nemen de spijsverteringsaandoeningen aanzienlijk af. De cardio-vasculaire

ziekten vormen de voornaamste doodsoorzaak zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke

populatie. Ook de categorie ‘ouderdom’ neemt verder toe556. In de Breydelstad nemen de

categorieën ‘epidemische ziekten’ en ‘ouderdom’ verder af. Slechts voor 14% tot 17% van de

Brugse bevolking vormen de epidemische ziekten de doodsoorzaak. In vergelijking met

1911-1920 neemt tuberculose een groter aandeel van de totale sterfte in. Daarnaast neemt

het aantal slachtoffers van spijsverteringsziekten toe557.

556 J. Backs, Op. Cit., p. 153-154. 557 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 220.

Page 256: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 255

Figuur 97: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1925.

8.3.7 De periode 1930-1939.

Het aandeel van de onbekende doodsoorzaken, dat voor Waregem binnen de categorie

‘andere ziekten’ werd ondergebracht, valt vanaf 1930 volledig weg. Dit is het gevolg van een

betere registratie van de doodsoorzaken.

Figuur 98: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1930.

In vergelijking met de voorgaande periode zijn er in 1930 enkele nieuwe tendenzen te

onderscheiden. Vooreerst neemt het aandeel van de aandoeningen aan luchtwegen en de

longen bij de mannelijke bevolking in belangrijke mate af. Het aandeel van de ‘andere

ziekten’ neemt daarentegen toe van 15% naar 33%. Dit is meer dan een verdubbeling en

Page 257: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 256

voornamelijk het gevolg van het stijgend aantal mensen dat sterft aan kanker en andere

kwaadaardige gezwellen. Deze evolutie, die al eerder haar aanvang kende, wordt nu pas

duidelijk geïllustreerd in de doodsoorzakendiagrammen. Dit heeft op zijn beurt als implicatie

dat er minder overlijdens door ‘ouderdom’ worden geregistreerd. Bovendien ondergaat ook

de categorie van de cardio-vasculaire aandoeningen een stijging. Bij de vrouwelijke

bevolking in 1930 is er sprake van bijna een verdubbeling in vergelijking met 1925. Er kan

een stijging genoteerd worden van 6% naar 11% van het totaal aantal sterften.

Figuur 99: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1930.

Figuur 100: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1935.

Figuur 100 en 101 illustreren een opvallende evolutie voor 1935. Bij de mannelijke bevolking

komt het aandeel van de epidemische ziekten volledig te vervallen. Bij de vrouwelijke

bevolking wordt een niveau van ‘amper’ 12% bereikt. Ook het aandeel van de ‘andere

Page 258: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 257

ziekten’ blijft verder afnemen. Deze daling wordt gecompenseerd door een enorme stijging

van de cardio-vasculaire aandoeningen en urogenitale aandoeningen, voornamelijk onder de

mannelijke bevolking. Ook de categorie van de neurologische aandoeningen neemt

aanzienlijk toe. De klasse van de ‘ouderdom’ kent een stabiel verloop. Deze ontwikkelingen

dragen de tekenen van de veranderende leeftijdsopbouw die zich vanaf 1910 in Waregem

doorzet.

Figuur 101: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1935.

Hoe zag de situatie eruit in Gent en Brugge? In de Arteveldestad kwam J. Backs tot de

conclusie dat de aandoeningen aan luchtwegen en spijsvertering niet langer terrein verloren,

terwijl het aandeel van de hart- en vaatziekten niet langer toenam. Bovendien gingen de

epidemische ziekten verder achteruit en namen de kankerdoden en de sterfgevallen door

ouderdom verder toe558.

In Brugge ruimden de epidemische ziekten plaats voor andere ziekten. De cardio-vascularie

aandoeningen zijn ook in Brugge, net zoals in Waregem de voornaamste doodsoorzaak. De

gewelddadige sterfte bereikt in dit decennium haar hoogtepunt in de Breydelstad. De

spijsverteringsaandoeningen daarentegen nemen verder af559.

8.3.8 De periode 1940-1950

In de laatste periode die in dit onderdeel besproken wordt, worden we geconfronteerd met

een uitgebreid gamma van aandoeningen. In vergelijking met het voorgaande decennium

treden maar weinig verschuivingen meer op in het doodsoorzakenpatroon.

558 J. Backs, Op. Cit., p. 155-156. 559 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 220-221.

Page 259: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 258

Figuur 102: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1940.

Figuur 102 en 103 illustreren dat ook in de periode 1940-1950 de aandoeningen aan hart-en

bloedvaten de voornaamste doodsoorzaak blijven. Bovendien neemt de neurologie een

steeds belangrijker plaats in met 19% bij de mannelijke bevolking en 12% bij de vrouwelijke

bevolking. De ziekten van de ademhalingsorganen nemen dan weer in belang af. Het niveau

van de epidemische ziekten blijft ook in deze periode laag. Rond het midden van de 20ste

eeuw is de epidemiologische transitie ten einde. Vooral de lage waarden van de

epidemische aandoeningen bij de vrouwelijke bevolking is opvallend. Slechts 4% van hen

overlijdt tijdens het decennium 1940-1950. Bij de mannelijke bevolking is dit een gemiddelde

van 6%. Het gaat hier in de meerderheid van de gevallen om tuberculose.

Figuur 103: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1940.

Page 260: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 259

Figuur 104 en 105 onderscheiden duidelijk één opmerkelijke ontwikkeling in het midden van

de jaren 1940. De sterfgevallen ten gevolge van ‘ouderdom’ bereiken hun hoogste waarde

ooit geattesteerd voor Waregem. Dit heeft als implicatie dat de cardio-vasculaire ziekten en

de ‘andere ziekten’ aan belang inboeten.

Figuur 104: Doodsoorzaken voor de mannelijke bevolking in 1950.

Figuur 105: Doodsoorzaken voor de vrouwelijke bevolking in 1950.

Hoe zag de situatie in Gent en Brugge eruit in het midden van de 20ste eeuw? In de

Breydelstad zijn de belangrijkste doodsoorzakencategorieën de cardio-vasculaire, algemene

en neurologische aandoeningen. Natuurlijk is ook de categorie ‘ouderdom’

vertegenwoordigd. In Gent is een dergelijk overwicht aan hart- en vaatziekten niet

onmiddellijk aanwezig, in tegenstelling tot Brugge en Waregem. De overige categorieën, de

Page 261: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 260

neurologische aandoeningen en algemene ziekten, vormen ook in Gent de belangrijkste

doodsoorzaken. Een dergelijk patroon kan ook voor Waregem vastgesteld worden.

8.3.9: Conclusie

Tijdens de periode 1886-1950, die in dit eerste onderdeel van hoofdstuk 8 wordt besproken,

vindt een ware omschakeling van het doodsoorzakenpatroon plaats. Een deel van deze

evolutie komt op het conto van de verbeterde en meer kwaliteitsvolle registratie van de

verschillende sterfteoorzaken. Niettegenstaande zijn er significante ontwikkelingen die in

verband kunnen gebracht worden met de epidemiologische transitie.

Ten eerste blijft in Waregem het aandeel van de epidemische aandoeningen aanzienlijk tot

1935. In dit jaar kan een drastische terugval van deze ziekten worden vastgesteld en dit

voornamelijk bij de mannelijke bevolking. Algemeen komt dit overeen met een terugval van

30% in 1890 tot 7% in 1950. Het betreft hoofdzakelijk de afname van kinderziekten. De

invloed van respectievelijk roodvonk, mazelen en kroep gaat gestaag achteruit. Los hiervan

verliest ook tyfus geleidelijk aan slagkracht. De enige twee ziekten die voor Waregem

doorheen de 20ste eeuw belangrijk blijven zijn kinkhoest en griep. Het aandeel van

tuberculose volgt kort op deze twee aandoeningen.

Tegenover deze ontwikkeling staat de toename van voornamelijk de ‘cardio-vasculaire

ziekten’ en ‘andere ziekten’. Ook het aantal overlijdens ten gevolge van ‘ouderdom’ blijft

toenemen en bereikt in 1950 haar absolute hoogtepunt, wanneer ze de helft van het totaal

aantal overlijdens uitmaakten. Binnen de ‘andere ziekten’ is het aandeel van kanker het

grootst, gevolgd door alcoholisme. De cardio-vasculaire aandoeningen, de andere ziekten en

ouderdom zijn drie ziektegroepen die hoofdzakelijk de oudere bevolking treffen. Bovendien

vormen ze belangrijke bestanddelen van de degeneratieve aandoeningen waaraan, ten

gevolge van de vergrijzing, steeds meer mensen overlijden. Deze evolutie komt overeen met

de opvattingen van G. Caselli: een daling van de infectieuze en acute ziekten die

voornamelijk de zuigelingen en jonge kinderen treffen met een stijging van het aantal

degeneratieve ziekten560. Het leeftijdspatroon van de sterfte wordt hierdoor volledig van aard

veranderd.

Er kunnen ook een aantal geslachtelijke verschillen worden aangehaald. Deze verschillen

zijn toe te schrijven aan de oudere leeftijdsstructuur van de vrouwelijke bevolking.

Logischerwijs komen de vermelde degeneratieve ziektegroepen meer voor bij vrouwen.

560 G. Caselli, Transition sanitaire et structure par cause de la mortalité ..., p. 96.

Page 262: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 261

De opmerkelijkste verschillen tussen Waregem, Gent en Brugge betreft vooreerst het

aandeel van de epidemische ziekten dat veel hoger ligt in de plattelandsstad dan in de

steden en dit tot 1935. Bovendien liggen het aantal overlijdens ten gevolge van de

spijsverteringsaandoeningen een stuk lager in Waregem dan in Gent. Waregem volgt eerder

het patroon dat in Brugge werd vastgesteld. Het overwicht van de cardio-vasculaire

aandoeningen in Waregem op het einde van de onderzoeksperiode wordt opnieuw gevolgd

door Brugge, in Gent is een dergelijke ontwikkeling niet terug te vinden.

Page 263: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 262

8.4 Leeftijdsspecifieke benadering van de doodsoorzaken

8.4.1 Zuigelingen

In de vorige hoofdstukken van mijn verhandeling is het reeds duidelijk geworden dat de

sterfte onder de zuigelingen een grote transformatie onderging doorheen mijn

onderzoeksperiode (1850-1950). Voor de hele 19de eeuw blijft het sterfterisico voor de

jongste bevolkingsgroep relatief hoog en pertinent boven de 150‰. In het midden van de

19de eeuw kan een tijdelijke daling van de zuigelingensterfte worden geconstateerd. Daarna

neemt deze in het derde kwart weer toe om op een gelijk niveau te blijven tot aan de

eeuwwisseling. Pas met de aanvang van de 20ste eeuw zet een definitieve daling van de

zuigelingensterfte zich door. Op het einde van de onderzoeksperiode wordt een niveau

bereikt onder de 100‰561. De doodsoorzaken zouden een verklaring kunnen bieden voor

deze evolutie.

Bij het bespreken van het doodsoorzakenpatroon van de zuigelingen werd geopteerd voor

de grafische voorstelling van de jaren die ook door J. Backs voor Gent en L. Van Haecke

voor Brugge werden aangewend. De zuigelingensterfte wordt geanalyseerd in 4 stappen. De

jaren 1886, 1905, 1925 en 1950 worden daarbij grafisch voorgesteld. Voor de andere

leeftijdsgroepen is geopteerd voor 3 periodes: 1900, 1925 en 1950. Deze methode wordt

gehanteerd om een vergelijking tussen de verschillende lokaliteiten mogelijk te maken. L.

Van Haecke beschikte echter voor elk jaar over een leeftijdsspecifiek doodsoorzakenpatroon

dat in de jaarverslagen van Brugge was opgenomen562. Deze informatie maakt het een stuk

makkelijker om een consistent beeld op te hangen omtrent de evolutie die de doodsoorzaken

ondergingen.

8.4.1.1 Het jaar 1886

Het doodsoorzakenpatroon dat voor 1886 wordt weergegeven door figuren 106 en 107

vertoont weinig variatie en geeft slechts weinig gegevens prijs over de zuigelingen. Het

overgrote deel van deze leeftijdscategorie in Waregem sterft aan epidemische

aandoeningen. De volgende 4 ziekten kunnen onderscheiden worden als de meest

invloedrijke: tuberculose, mazelen, kinkhoest en kroep. De eerste 3 aandoeningen worden

door P. Lunn geklasseerd onder de ziekten die onder directe beïnvloeding van de

voedingsstatus staan563. Volgens de bevindingen van G. Masuy-Stroobant is er een link

561 Voor een uitgebreide bespreking zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. 562 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 225. 563 P. Lunn, Nutrition, Immunity, and Infection: Indicators of Nutritional Status,... p 137.

Page 264: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 263

tussen mazelen en kinkhoest enerzijds en een slecht voedingspatroon anderzijds564. Deze

vaststelling wijst erop dat de verspreiding van borstvoeding er niet voor zorgt dat de aan

voeding gerelateerde ziekten geen slachtoffers meer maken.

De overige kinderen sterven aan ‘andere aandoeningen’. Ziekten aan het

spijsverteringsstelsel of luchtwegen en longen komen bij de mannelijke zuigelingen niet eens

in de grafische voorstelling voor. Bij de vrouwelijke bevolking is er slechts één zuigeling die

het leven laat ten gevolge van diarree, een aandoening van het spijsverteringsstelsel. Er

bestaan vele soorten diarree die door verschillende factoren veroorzaakt kunnen worden. Zo

bestaat er een onderscheid tussen een virale en bacteriële besmetting. Vervuild water en

onaangepast voedsel liggen ontegensprekelijk aan de basis van deze aandoening565.We

kunnen vermoeden dat het kleine aantal sterfgevallen te wijten aan spijsverteringsziekten

een onderschatting van de werkelijkheid is. Deze hypothese staven is echter niet mogelijk.

Figuur 106: Doodsoorzaken van de mannelijke zuigelingen in 1886.

Het patroon dat voor Waregem wordt bekomen, wijkt af van de vaststellingen die voor Gent

werden gedaan. In de Arteveldestad overlijdt ruim de helft van de zuigelingen aan

chronische diarree, een ziekte die in de Waregemse statistieken nauwelijks voorkomt.

Ongeveer 30% van de overlijdens komt op het conto van de ‘andere aandoeningen’. Slechts

1% bij de mannelijke bevolking en 3% bij de vrouwelijke bevolking van de overlijdens is te

wijten aan epidemische ziekten566. In Brugge is in 1866 93.7% van de zuigelingensterfte

564 G. Masuy-Stroobant, La surmortalité infantiles des Flandres au cours de la deuxième moitie du

XIXe siècle. Mode d’alimentation ou mode de dévelopment ?, in: Anneles de Démographie Historique, 1983, p. 239

565 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, Cambridge, University Press, 2003, p 676.

566 J. Backs, Op. Cit., p. 158.

Page 265: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 264

veroorzaakt door onbekende doodsoorzaken. De rest komt op het conto van de epidemische

ziekten567.

Figuur 107: Doodsoorzaken van de vrouwelijke zuigelingen in 1886.

Het ontbreken van aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel in de gemeente Waregem

kan misschien gedeeltelijk in verband worden gebracht met de traditie van het geven van

borstvoeding. De lactatie zorgt ervoor dat de zuigelingen een beter immuunstelsel

ontwikkelen en bijgevolg gevrijwaard zouden moeten worden van aandoeningen als diarree.

De medische wereld is het er over eens dat het geven van borstvoeding de zuigelingen

betere overlevingskansen biedt. De moedermelk bezit een stof waardoor de pasgeborene

een natuurlijke immuniteit voor ziektekiemen ontwikkeld568. Er kan aangenomen worden dat

het geven van borstvoeding in een overwegend ruraal gebied beter ingeburgerd was dan in

een eerder stedelijk centrum als Gent en Brugge. In Gent ontwikkelde de industrie zich al

vanaf de 19de eeuw. In Waregem begint de industriële bloei pas op het einde van de 19de

eeuw waardoor het traditioneel agrarisch patroon langer blijft behouden en er voor een

langere periode borstvoeding wordt gegeven. De evolutie van de zuigelingensterfte in

Waregem bevestigt deze ontwikkeling. Op het einde van de 19de eeuw, wanneer het

industrialisatieproces zich ten volle doorzet, neemt de zuigelingensterfte gevoelig toe569.

Daarbij moet eveneens vermeld worden dat de periode van tijdelijke steriliteit van de vrouw,

die optreedt na de bevalling en die wordt aangeduid met post partum amenorrhoea, in de

meeste gevallen wordt verlengd door het geven van borstvoeding. De toepassing van

lactatie zorgt bijgevolg voor een daling van de huwelijksvruchtbaarheid, een daling van het

567 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 226. 568 E. Roets, Corporatief onderzoek naar de zuigelingensterfte in Oost- en West-Vlaanderen, in: M

Cloet en C. Vandenbroeke; 10 bijdragen tot de lokale en regionale demografie in Vlaanderen, Brussel, Gemeentekrediet, 1989, p. 204.

569 Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s.

Page 266: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 265

aantal geboorten en dus logischerwijs een afname van de zuigelingensterfte. Dit blijkt uit de

gegevens voor Waregem in het midden van de 19de eeuw. Waregem is in deze periode een

uitsluitend agrarische gemeente, waar het gezinsinkomen wordt aangevuld met

huisnijverheid. Van enige vorm van industrialisatie is nog geen sprake. In deze periode loopt

de zuigelingensterfte terug tot 145‰570. Door het feit dat de vrouwen nog niet in fabrieken

werden tewerkgesteld, waren ze niet gebonden aan vaste werktijden. Hoewel het werk op

het land zwaar was en er lange uren werden gepresteerd, kenden de vrouwen een zekere

vrijheid. Daarnaast was de huisnijverheid een activiteit die in de beslotenheid van de eigen

gezinswoning werd uitgevoerd. Dit heeft als implicatie dat de vrouwelijke bevolking van

Waregem steeds bij hun kroost was en deze konden voeden wanneer nodig.

In Gent daarentegen was de fabrieksarbeid wel reeds ingeburgerd. Onderzoek naar de

Gentse werktijden toont aan dat de vrouwelijke bevolking onmogelijk in staat was tot het

geven van borstvoeding. In de winter werd er gewerkt van zonsopgang tot 22 uur ’s avonds.

In de zomer was dit van 5 uur ’s morgens tot 20 uur ’s avonds571. L. Van Haecke kwam voor

Brugge dan weer tot de vaststelling dat het geven van borstvoeding geen algemene

verspreiding kende572.

Niettegenstaande wordt de theorie van de borstvoeding niet door elke demograaf zonder

meer aanvaard. Zo stelde E. Hofstee dat externe omstandigheden eveneens determinerend

waren voor de sterfte onder de zuigelingen. Hij reduceert op deze manier het belang van de

lactatieperiode573.

Hoewel we mogen stellen dat het verband tussen beide factoren ook op de situatie van

Waregem van toepassing is, is het onmogelijk het verband tussen het geven van

borstvoeding en het afnemen van de zuigelingensterfte voor onze gemeente te bewijzen. Er

zijn omtrent dit thema geen kwantitatieve bronnen voor handen.

570 Zie hoofdstuk 5: Leeftijdsspecifieke sterfterisico’s. (tabel 7 en figuur 29). 571 J. Backs, Op. Cit., p. 161. 572 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 226. 573 E.W. Hofstee, Geboorten, zuigelingenvoeding en zuigelingensterfte in hun regionale

verscheidenheid in de 19de eeuw, in: Bevolking en gezin, 1982, suppl., p. 9.

Page 267: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 266

8.4.1.2 Het jaar 1905

Figuur 108: Doodsoorzaken van de mannelijke zuigelingen in 1905.

Figuur 109: Doodsoorzaken van de vrouwelijke zuigelingen in 1905.

De daling van de zuigelingensterfte die zich vanaf de eeuwwisseling in Waregem duidelijk

laat voelen, zou logischerwijze gepaard moeten gaan met een omschakeling in het

doodsoorzakenpatroon. Vooreerst illustreren figuur 108 en 109 een uitbreiding van het aantal

ziekten die zuigelingen fataal werden. Het aandeel van de epidemische ziekten blijft extreem

hoog, zowel bij de mannelijke als bij de vrouwelijke bevolking. Ongeveer de helft van de

overlijdens (44% bij de jongens en 53% bij de meisjes) zijn aan deze groep te wijten.

Kinkhoest blijkt in Waregem een uitermate gevaarlijke ziekte te zijn. Ze maakt 30% uit van

het totaal aan epidemische ziekten. Tuberculose komt op de tweede plaats terecht. Het is

Page 268: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 267

opmerkelijk dat hoofdzakelijk vrouwelijke zuigelingen aan deze ziekte overlijden. Daarnaast

sterven er in vergelijking met 1886 een groter aantal zuigelingen ten gevolge van

ademhalingsstoornissen.

Het aandeel van de spijsverteringsaandoeningen ondergaat bij de vrouwelijke bevolking een

afname. Bij de mannelijke bevolking komt ze niet voor in figuur 108. Het interpreteren van

kleine aantallen is moeilijk omdat kleine veranderingen gigantische schommelingen van de

percentages met zich meebrengen. Het pasteurizeren van melk vanaf 1890 kan in deze

afname een positieve invloed hebben gehad. Bovendien ontwikkelde zich een

overheidspolitiek waarbij de verzorging van het kind een centraal thema werd. C. Rollet

spreekt in deze context van ‘the battle of milk’574. Zowel de overheid als de geneeskunde

promoten het geven van borstvoeding of het geven van gezonde melk575. De zuivelindustrie

ontwikkelde zich tot een belangrijke bedrijfstak waarbij hygiëne hoog in het vaandel werd

gedragen. Er werden eveneens organisaties opgericht die in de arbeiderswijken

borstvoeding promootten576. De inspanningen van de overheid bereikten ook de kleine

industriestad Waregem. Pamfletten zijn in het stadsarchief opgenomen die moeders

aanzetten tot een betere verzorging van hun kinderen en het gebruik van gezonde melk577.

Voor de ‘andere aandoeningen’ is een relatief klein aandeel weggelegd.

Een vergelijking met Gent is bij aanvang van de 20ste eeuw niet mogelijk. J. Backs heeft in

zijn overzicht van de zuigelingsterfte dit jaar (1905) niet opgenomen. L. Van Haecke heeft dit

voor Brugge wel gedaan. Hij kwam tot de vaststelling dat de onbekende doodsoorzaken een

belangrijke plaats innamen en een hoger percentage bereikten in vergelijking met 1886. Het

procentueel aandeel van de epidemische ziekten neemt daarentegen af. Dit wordt ten dele

verklaard door de gevoelige toename van de aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel.

Beide factoren houden elkaar op deze wijze in evenwicht578.

574 C. Rollet, The Fight Against Infant Mortality in the Past: An International Comparison, in: A. Bideau,

Infant and Child Mortality in the Past, Oxford, Clarendon Press, 1997, p. 42. 575 In dit kader moet gewezen worden op een bijdrage van A. Jachowicz, Met de moedermelk

ingezogen of met de paplepel ingegeven: een onderzoek naar de houding tegenover borstvoeding in België tijdens de eerste helft van de 20ste eeuw, Gent, universiteit Gent (onuitgegeven licentiaatsverhandeling), 2002, 150 p.

576 K. Velle, Hygiëne en preventieve gezondheidszorg in België, …, p. 88-89. 577 S.A.W. Krantenknipsels en pamfletten, 210.56. 578 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 227.

Page 269: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 268

8.4.1.3 Het jaar 1925.

Figuur 110: Doodsoorzaken van de mannelijke zuigelingen in 1925.

Figuur 111: Doodsoorzaken van de vrouwelijke zuigelingen in 1925.

Bij de figuren 110 en 111, die de doodsoorzaken van de zuigelingen weergeven voor 1925,

is een zekere evolutie terug te vinden. In vergelijking met de eeuwwisseling (1900) kent de

zuigelingensterfte een aanzienlijke afname. In 1920 wordt een niveau van 160‰ bereikt. In

1900 was dit nog 296‰. In vergelijking met Gent en Brugge liggen de waarden voor

Waregem hoger. In 1920 worden waarden bekomen van respectievelijk 120‰ en 83‰.

Page 270: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 269

We mogen veronderstellen dat een betere registratie van de doodsoorzaken zorgt voor een

accuraat beeld. Toch zijn er voor 1925 enkele opmerkelijke zaken te onderschrijven. Het

niveau van de epidemische ziekten blijft vooreerst bestendigd en dit op een heel hoog

niveau. Kinkhoest en griep maakten onder de Waregemse bevolking de meeste slachtoffers.

Er stierven 5 jongens en 7 meisjes aan kinkhoest, terwijl er 5 jongens en 3 meisjes door

griep werden getroffen. Figuur 110 illustreert dat de spijsverteringsaandoeningen bij de

mannelijke bevolking een opmars maken. Waar deze categorie in de voorgaande figuren niet

voorkwam, maakt ze nu 25% van de doodsoorzaken uit. Deze 25% komt overeen met 5

mannelijke overlijdens aan diarree. Men kan nochtans vermoeden en aannemen dat met de

toepassing van de pasteurisatie de kans op diarree sterk werd gereduceerd. Het geven van

borstvoeding speelt weinig of geen rol meer vanwege de toepassing van gezonde

alternatieven. Het belang van ‘andere aandoeningen’ ondergaat geen significante wijziging.

In Gent namen de aandoeningen van het spijsverteringsstelsel en dan voornamelijk diarree

sterk af. Andere aandoeningen werden dan weer belangrijker zoals: mazelen en kinkhoest.

Ook de aandoeningen aan luchtwegen en longen en het zenuwstelsel wogen zwaarder door.

Opvallend voor Gent is de toename van de ‘aangeboren zwakte’. In Waregem komt dit

alsnog niet in de statistieken voor579. In de Breydelstad wordt eveneens een sterke terugval

van de ziekten aan de spijsverteringsorganen vastgesteld. Bovendien is er een enorme

toename van ‘aangeboren zwakte’, die 25% van de totale zuigelingensterfte voor haar

rekening neemt. De sterfte aan epidemische oorzaken is eveneens in belangrijke mate

teruggedrongen. Er zijn 6 zuigelingen die aan kinkhoest overlijden. Daarnaast sterft er 1

jongen aan difterie en 1 aan griep. Het belang van deze aandoeningen is dus duidelijk

afgenomen580.

579 J. Backs, Op. Cit., p. 164.165. 580 L. Van Haecke, Op. Cit., p 230.

Page 271: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 270

8.4.1.4 Het jaar 1950.

Figuur 112: Doodsoorzaken van de mannelijke zuigelingen in 1950.

Figuur 113: Doodsoorzaken van de vrouwelijke zuigelingen in 1950.

Aan het einde van de onderzoeksperiode (1950) is de zuigelingensterfte tot een absoluut

dieptepunt gezakt. In 1947 bedroeg ze nog 94‰, terwijl de zuigelingensterfte in het begin

van de onderzoeksperiode (1846) nog 147‰ bedroeg. De figuren 112 en 113 vertonen in

vergelijking met deze van 1925 enkele verschillen. Het aantal doodsoorzaken kent vooreerst

een aanzienlijke differentiatie. Waar deze tot 1925 beperkt bleef tot 2 of 3 aandoeningen, zijn

er nu 4 of 5 verschillende ziekten te onderscheiden. De epidemische ziekten kennen

voornamelijk bij de vrouwelijke bevolking een drastische terugval. In 1945 overleden amper 4

mannelijke zuigelingen en 2 vrouwelijke zuigelingen aan epidemische aandoeningen. Deze

Page 272: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 271

resultaten zorgen voor aanzienlijke percentageverschillen zoals de figuren 112 en 113

aanduiden. De neurologische aandoeningen kennen een opmars in Waregem en nemen

20% van het totaal aantal overlijdens voor hun rekening. De zuigelingen stierven

voornamelijk ten gevolge van hersenbloedingen. Ook het aandeel van de ‘andere ziekten’

blijft aanzienlijk. In deze categorie gaat het hoofdzakelijk om huidziekten. Bovendien blijven

de aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel een groot deel van de sterfgevallen opeisen.

Hieruit kan afgeleid worden dat voeding een teer punt blijft voor de zuigelingen die in 1945 in

Waregem allen overleden aan de gevolgen van diarree. In vergelijking met 1905 is er

eveneens een opmerkelijk daling van de respiratoire ziekten. Dit kan toegeschreven worden

aan de algemene betere verzorging van de zuigelingen, waardoor ze beter beschermd zijn.

Ook hierin speelt de overheid een belangrijke rol. Zo worden sinds het begin van de 20ste

eeuw kinderopvangcentra opgericht voor vrouwen die buitenshuis gaan werken en daarom

niet zelf op hun kinderen kunnen passen581. In Waregem kan bovendien gewezen worden op

de enorme vooruitgang op het vlak van huisvesting en hygiëne. Deze factor speelt eveneens

een rol bij de afname van de zuigelingensterfte.

Cardio-vasculaire aandoeningen maken onder de zuigelingen in Waregem geen slachtoffers.

Aangezien het om kleine aantallen gaat, is het moeilijk om voor deze cijfers een afdoende

verklaring te geven. De algemene verklaringen voor de daling van de zuigelingensterfte in de

20ste eeuw geven echter een verklarend beeld. Bij brede lagen van de bevolking is er in de

eerste helft van de 20ste eeuw een hygiënisch besef gegroeid. Deze evolutie kent

ankerpunten in: propaganda, opvoeding, gezondheidsonderricht, status en snobisme,

sociaal-economische emancipatie, technische innovaties en stijging van de

levensstandaard582. Er is eveneens een grotere rol voor de medische wetenschap

weggelegd. Het aantal inwoners per arts is enorm toegenomen in het arrondissement

Kortrijk. K. Velle haalt een aantal factoren aan die de lage medische consumptie in de 19de

eeuw kunnen verklaren. Zo noemt hij ondermeer de lage levensstandaard en de hoge mate

van analfabetisme583. Deze factoren verdwijnen geleidelijk doorheen de 20ste eeuw. De

mortaliteit daalt door asepsie en antiseptiemethoden. Er blijven steeds minder remmen voor

een voldoende medische consumptie over. Hoewel de mogelijke verklaringen heel

verschillend zijn, is voor Waregem de betere hygiëne van doorslaggevend belang geweest.

In de Arteveldestad zijn gelijkaardige ontwikkelingen terug te vinden. De

spijsverteringsaandoeningen blijven pertinent aanwezig. De ziekten aan longen en

581 K. Velle, Hygiëne en preventieve gezondheidszorg in België, …, p. 86. 582 K. Velle, Gezondheidsopvoeding in België..., p. 625. 583 K. Velle, Medicalisering in België….p. 273.

Page 273: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 272

luchtwegen en de epidemische ziekten kennen net als in Waregem een achteruitgang584. Het

doodsoorzakenpatroon van Brugge kent dezelfde kenmerken. In Brugge neemt de groep

‘aangeboren zwakte’ verder toe. De aandoeningen van ademhalings- en

spijsverteringsorganen maken 50% uit van de mannelijke slachtoffers, bij de vrouwelijke

bevolking neemt deze af. De neurologische ziekten kennen een tegengestelde ontwikkeling.

De epidemische ziekten daarentegen stabiliseren zich585.

Als besluit kunnen we stellen dat doorheen de onderzoeksperiode de epidemische ziekten

de meeste slachtoffers maakten in Waregem. De zuigelingen waren bovendien het meest

gevoelig aan kinkhoest en mazelen. De spijsverteringsziekten daarentegen maakten pas met

de eeuwwisseling hun opwachting, ondanks de algemene verbetering van de voeding. Het

belang van de ziekten aan luchtwegen en longen neemt naar het einde van de

onderzoeksperiode af.

8.4.2 Kinderen

Het doodsoorzakenpatroon van de kinderen vertoont een ander beeld dan bij de zuigelingen

in 1886. De kindersterfte blijft op het einde van de 19de eeuw hoog, zeker bij de 1 tot 5

jarigen. Bij de 5 tot 15 jarigen kan een lagere waarde worden vastgesteld.

8.4.2.1 Het jaar 1886

Het aandeel van de aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel bij de kinderen in 1886 is

veel hoger dan bij de zuigelingen. Het zou nochtans logisch zijn dat deze een stuk lager lag.

In 1886 stierf 5% van de vrouwelijke zuigelingen aan diarree, bij de kinderen is dit 6%. Bij de

mannelijke kinderen is de stijging veel groter. Er is sprake van een toename van 12%.

Daaruit kan afgeleid worden dat ook voor de kinderen voeding van primordiaal belang is om

te overleven. Kinderen zijn nog steeds gevoelig aan onaangepast en vooral vervuild water en

voedsel. Van riolering is er in Waregem in 1886 geen sprake. Een drinkwateranalyse die

teruggevonden werd voor 1885 bevestigt dit vermoeden. De ‘Gaverbeek’, die voor velen als

bron van watervoorziening werd gebruikt, naast de gewone watervoorziening bleek sterk

vervuild. Het was bijgevolg verboden water uit deze stroom te gebruiken586. Bij volwassenen

geeft het gebruik van vuil water aanleiding tot problemen met het spijsverteringsstelsel, bij

kinderen echter kan dit fatale gevolgen hebben. Hoewel er kwantitatief voldoende voedsel

voor handen was, was de kwalitatieve waarde veel minder587. Het voedingspatroon bestond

voornamelijk uit brood, aardappelen en peulvruchten. Al deze producten zijn zeer rijk aan 584 J. Backs, Op. Cit., p. 165-166. 585 L.Van Haecke, Op. Cit., p. 227. 586 S.A.W., Drinkwateranalyse 1885, 153.12. 587 Delmotte (M.), Honger en armoede te Waregem (1815-1855), …, p. 289.

Page 274: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 273

zetmeel. Vetten en eiwitten komen slechts in beperkte hoeveelheden voor. Vezels, mineralen

en vitaminen ontbreken bijna volledig in het voedingspatroon. Een tekort aan eiwitten kan

dramatische gevolgen hebben voor de lichamelijke gesteldheid van kinderen. Deze zijn

noodzakelijk voor de opbouw van de spieren. Ze zijn een katalysator voor tal van chemische

reacties die in het lichaam plaatsvinden, nodig onder meer voor een verhoogde weerstand

tegen bacteriën en virussen van buitenaf588. De consumptie van vlees was in de 19de eeuw

zo goed als onbestaande. Bovendien werd reeds aangehaald dat het meestal de

belangrijkste kostwinners waren die het voorrecht hadden op het beste en het meest

voedzame voedsel. Vader en moeder eisen als kostwinner het beste deel van het

voedselpakket. De kinderen moeten het bijgevolg eerder met de ‘restjes’ stellen. Er zijn voor

Waregem echter geen concrete bewijzen voor handen die deze redenering staven.

Een zekere gevoeligheid aan luchtwegen en longen is zo goed als onbestaande in

Waregem. Er werd reeds vermeld dat M. Oris ervan overtuigd was dat het leven op het

platteland een stuk gezonder was dat het leven in een stedelijk centrum. Deze visie wordt

gesteund door de 19de eeuwse manicheïstische visie over ‘la campagne, refuge des vertus’

en ‘la ville, temple des perversions et de l’ avilissement, au physique comme au morale’589.

Niettegenstaande moet er toch op gewezen worden dat de levensomstandigheden in

Waregem in 1886 niet onverdeeld goed waren. Er ontstonden langzamerhand krotwoningen,

de sanitaire voorzieningen waren erbarmelijk en ook op het vlak van kledij was er veel marge

voor progressie590.

Figuur 114: Doodsoorzaken van de jongens in 1886.

588 S.N., Grote Winkler Prins Encyclopedie, Amsterdam-Brussel, Elsevier, VIII, 1979, p. 161. 589 M. Oris, Mortalité, industrialization et urbanisation au XIXe siècle ... , p. 194. 590 Delmotte (M.), Honger en armoede te Waregem (1815-1855),…, p. 290.

Page 275: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 274

De belangrijkste groep van doodsoorzaken zijn de epidemische ziekten, die zowel bij de

mannelijke als de vrouwelijke bevolking 82% van het totaal op zich nemen. Deze vaststelling,

die wordt geïllustreerd door figuren 114 en 115 is geen verrassing. De factoren die reeds bij

de aandoeningen aan luchtwegen en longen opgingen, zijn ook hier van toepassing. Er zijn

een aantal epidemische ziekten die specifiek aan de kindertijd verbonden zijn. Daaronder

resulteren ondermeer kinkhoest, mazelen, pokken, difterie en roodvonk. Deze ziekten

maakten op het eind van de 19de eeuw heel wat slachtoffers. Voornamelijk kinkhoest was

actief in Waregem. Bij de jongens stierf 24% ten gevolge van de ziekte, bij de meisjes 33%.

Vandaag zijn deze ziekten relatief onschuldig door de medische verbeteringen en de betere

hygiënische omstandigheden.

Figuur 115: Doodsoorzaken van de meisjes in 1886.

In Gent zijn de epidemische ziekten eveneens de belangrijkste doodsoorzaak. Ook hier

gelden omgevingsfactoren als voornaamste verklaring. Daarnaast is er een groot aandeel

kinderen dat bezwijkt aan aandoeningen aan het ademhalingsstelsel. De huizen in Gent

waren niet of onvoldoende geïsoleerd tegen vocht en koude, de kleding was ruim

onvoldoende en de kinderarbeid had nefaste gevolgen voor de kindersterfte. De

aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel daarentegen lopen terug in de Arteveldestad591.

Opnieuw behoort een vergelijking met Brugge niet tot de mogelijkheden omdat L. Van

Haecke het jaar 1886 niet in zijn overzicht opneemt.

591 J. Backs, Op. Cit., p. 168-171.

Page 276: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 275

8.4.2.2 Het jaar 1925

Figuur 116: Doodsoorzaken van de jongens in 1925.

Figuur 117: Doodsoorzaken van de meisjes in 1925.

Vooreerst moet vermeld worden dat de kindersterfte in 1925 al tot een relatief laag niveau is

teruggedrongen. In totaal gaat het in 1925 om 68 sterfgevallen. Uit figuren 116 en 117 kan

afgeleid worden dat het aantal doodsoorzaken waaraan kinderen bezwijken, toeneemt. Het

aandeel van de epidemische ziekten blijft aanzienlijk, hoewel hun aandeel in vergelijking met

1905 duidelijk is afgenomen. Toch is er een discrepantie tussen de mannelijke en de

vrouwelijke sterfte zichtbaar. In 1925 stierven dubbel zoveel mannelijke kinderen aan

epidemische ziekten dan vrouwelijke kinderen. De traditionele kinderziekten, met kinkhoest

als de meest voorkomende, blijven derhalve heel wat slachtoffers eisen. De respiratoire

aandoeningen daarentegen ondergaan een opmerkelijke stijging en nemen 1/3 van de

sterfgevallen voor hun rekening. We kunnen dan ook vermoeden dat de leefomstandigheden

Page 277: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 276

van de kinderen nog altijd niet optimaal waren. Het ademhalingsstelsel bij kinderen blijft

kwetsbaar en heeft een negatieve impact op hun levenskansen. We kunnen echter niet

spreken van een massale sterfte. De sterftekans is in 1925 al drastisch teruggedrongen en in

totaal gaat het om 21 kinderen. Een opvallend gegeven is de opkomst van de neurologische

aandoeningen waar voornamelijk meningitis de kinderen treft.

In Gent kan een gelijkaardig patroon worden vastgesteld. Daar treffen we een overwicht aan

van epidemische ziekten en aandoeningen aan longen en luchtwegen592. In vergelijking met

Brugge is het opmerkelijk dat er veel meer gelijkheid bestaat tussen jongens en meisjes in

de Arteveldestad. Anderzijds delen beide steden een aantal kenmerken. Tuberculose en

kinkhoest behoren tot de belangrijkste epidemische ziekten. Daarnaast maakt meningitis

zowel in Brugge als Gent heel wat slachtoffers. De spijsverteringsaandoeningen kennen in

Gent een dalend verloop, in Brugge daarentegen nam het belang van de ziekte toe593.

8.4.2.3 Het jaar 1950.

Figuur 118: Doodsoorzaken van de jongens in 1950.

592 J. Backs, Op. Cit., p. 172. 593 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 236.

Page 278: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 277

Figuur 119: Doodsoorzaken van de meisjes in 1950.

Op het einde van de onderzoeksperiode is de kindersterfte sterk gereduceerd en overschrijdt

ze nergens nog de grens van 100‰. In totaal gaat het om de sterfte van 45 kinderen, 22

meisjes en 23 jongens. Halverwege de 20ste eeuw zien we dat de typische 19de eeuwse

doodsoorzaken bijna volledig verdwenen zijn. Er stierven bijna geen kinderen meer aan

respiratoire aandoeningen in Waregem. Dit wijst op een betere levensstandaard waar meer

aandacht wordt besteed aan kleding, voeding en huisvesting. Dit resulteert in een

verandering in het doodsoorzakenpatroon. Kinderen worden beter beschermd tegen gevaren

van buitenaf. Dit heeft echter als repercussie dat ze gevoeliger worden aan andere ziekten

zoals aandoeningen aan hart- en bloedvaten en kanker. Deze worden de

‘beschavingsziekten’ genoemd. In 1950 is eveneens het aandeel van meningitis in de

doodsoorzaken toegenomen in vergelijking met 1925. Er is sprake van een toename van

gemiddeld 8 tot 10% zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke bevolking. Niettegenstaande

moet er opnieuw gewezen worden op het feit dat we hier geconfronteerd worden met een

beperkte groep overledenen waarbij kleine verschillen in de doodsoorzaken tot grote

procentuele schommelingen kunnen leiden. Grote geslachtelijke verschillen in het

doodsoorzakenpatroon doen zich in 1950 niet voor in Waregem.

Ook in Gent zijn in het midden van de 20ste eeuw de aandoeningen aan luchtwegen en

longen grotendeels verdwenen. Daarenboven ondergaan de ziekten aan het

spijsverteringsstelsel eveneens een daling. De cardio-vasculaire en neurologische

aandoeningen daarentegen nemen in belang toe594. In Brugge hebben meisjes nog steeds

594 J. Backs, Op. Cit., p. 173.

Page 279: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 278

een grotere kans om te overlijden aan epidemische ziekten. Bovendien blijft het gewicht van

de aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel behouden595.

8.4.3 De volwassenen

Voor de doodsoorzaken onder de volwassen bevolking wordt voor de leeftijdscategorie 15-

50 jaar geopteerd. Deze indeling werd gekozen in navolging van J. Backs voor Gent en L.

Van Haecke voor Brugge om een goede vergelijking mogelijk te maken.

De doodsoorzaken op het einde van de 19de eeuw zijn, zoals eerder al werd aangehaald, erg

rudimentair. Dit heeft als consequentie dat ze niet gespecifieerd worden en niets bijbrengen

met betrekking tot de sterfte onder de volwassen bevolking. In 1886 gaat het in totaal om 10

overlijdens waarvan de doodsoorzaken allen samengebracht kunnen worden onder de

noemer: epidemische aandoeningen. Dit cijfer is niet representatief voor mijn onderzoek en

wordt dan ook niet opgenomen. De volwassenen in Waregem worden maar door twee

infectieziekten bedreigd. In eerst instantie is dit tuberculose en in mindere mate tyfus.

Tuberculose die ook wel eens de bijnaam ‘witte pest’ krijgt, kan aan het einde van de 19de

eeuw als de belangrijkste doodsoorzaak onder de volwassen bevolking worden beschouwd.

Hoewel de ziekte (tuberculose) later in dit hoofdstuk nog aan bod komt, kan nu al één en

ander verduidelijkt worden. De gevoeligheid voor tuberculose wordt door een reeks factoren

bepaald. Daaronder resulteren onder meer leeftijd, geslacht, erfelijkheid,

bevolkingsdichtheid, voeding en werkomstandigheden. We kunnen stellen dat jonge meisjes

die slecht gevoed zijn en werken in de textielindustrie in een grootstad het meest gevoelig

zijn voor deze aandoening596. In een overwegend agrarische omgeving die Waregem in die

periode nog was, hoewel de industrie geleidelijk haar opwachting maakte, mogen we stellen

dat een aantal factoren die zorgen voor een verhoogd risico geëlimineerd kunnen worden.

De belangrijkste is bevolkingsdichtheid. Waregem kende op het einde van de 19de eeuw een

bevolkingsgroei, maar dit betekent niet dat er sprake was van een hoge bevolkingsdichtheid.

De ontluikende industrie zorgde er niettegenstaande voor dat er onhygiënische krottenwijken

ontstonden in de stationsbuurt waar eveneens de sanitaire voorzieningen erbarmelijk

waren597. Over het eentonig voedingspatroon heb ik het reeds bij de kindersterfte gehad.

Ook voor de volwassenen boden brood, aardappelen en peulvruchten onvoldoende

bescherming tegen besmettelijke ziekten. Als laatste punt zijn er de werkomstandigheden.

Het werk in de textielfabrieken, die in Waregem voor een steeds grotere werkgelegenheid

595 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 236-237. 596 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1060. 597 M. Delmotte, Honger en armoede te Waregem (1815-1855), …, p. 205.

Page 280: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 279

zorgden, was uitermate ongezond. Dit droeg bij tot een verhoogde gevoeligheid voor

infectieziekten. De verspreiding van pluizen en stof tastten de gezondheid van de mensen

die in de fabrieken werkten systematisch aan.

8.4.3.1 Het jaar 1900

J. Backs nam 1895 als eerste steekproef. Voor Waregem kan dit jaar echter niet

geanalyseerd worden. In het A.R.A. is dit boek verdwenen en kon het dan ook niet worden

ingekeken. Ik analyseer daarom het jaar 1900, dat ook door L. van Haecke in zijn overzicht

werd opgenomen.

Figuur 120: Doodsoorzaken van de volwassen mannen in 1900.

Figuur 121: Doodsoorzaken van de volwassen vrouwen in 1900.

Figuur 120 en 121 illustreren het doodsoorzakenpatroon voor de volwassen bevolking in

1900 en dit zowel voor de mannelijke als de vrouwelijke bevolking. Een aantal zaken

Page 281: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 280

springen onmiddellijk in het oog. Vooreerst is er het significante aandeel van de

aandoeningen aan het ademhalingsstelsel. Bij de mannelijke bevolking gaat het om 38%, bij

de vrouwelijke bevolking loopt dit nog op en bereikt een percentage van 44%. Pneumonie

was vooral in de leeftijdscategorie 21-50 jaar een veel voorkomende ziekte. Daarnaast

nemen de epidemische ziekten tussen de 14% bij de vrouwen en 25% bij de mannen van de

doodsoorzaken op zich. Tuberculose vormt de voornaamste doodsoorzaak, gevolgd door

tyfus. De zwangerschapsproblemen die de vrouwelijke bevolking kent op het einde van de

19de eeuw moet eveneens vermeld worden. Meer dan 1 op de 10 vrouwen stierf ten gevolge

van complicaties bij de zwangerschap of de bevalling. Daarmee blijft de kraambedsterfte tot

ver in de 20ste eeuw één van de belangrijkste doodsoorzaken bij de vrouwelijke bevolking.

Een niveau van 14% van het totaal aantal overlijdens bij de vrouwelijke bevolking wordt

bereikt. Eerder in deze verhandeling werd al gewezen op de hoge kraambedsterfte doorheen

de 19de eeuw598. De medische omstandigheden waaronder de vrouwen bevielen, lieten vaak

te wensen over.

In Brugge namen de epidemische ziekten in 1900 in belang af. Vooral tuberculose en tyfus

maakten heel wat slachtoffers. De cardio-vasculaire aandoeningen en de ziekten van de

spijsverteringsorganen doen in 1900 hun intrede in het doodsoorzakenpatroon in Brugge.

Deze ziektegroepen komen hoofdzakelijk voor bij vrouwen. De algemene aandoeningen

verdwijnen en de respiratoire ziekten nemen af599. Gent wordt eveneens bedreigd door

tuberculose in 1895. Het aandeel van de ziekten van ademhalings- en

spijsverteringsorganen is bovendien groter in de Arteveldestad600.

598 Zie hoofdstuk 6 :Geslachtsspecifieke sterfterisico’s. 599 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 240. 600 J. Backs, Op. Cit., p. 169.

Page 282: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 281

8.4.3.2 Het jaar 1925.

Figuur 122: Doodsoorzaken van de volwassen mannen in 1925.

Figuur 123: Doodsoorzaken van de volwassen vrouwen in 1925.

In 1925 zijn er duidelijke sekseverschillen in het patroon met doodsoorzaken te

onderscheiden. Tuberculose blijft niet enkel de belangrijkste doodsoorzaak, maar neemt

relatief in belang toe in 1925. Zeker bij de vrouwelijke bevolking is de sterfte aan deze

aandoening vrij groot. In 1925 stierven 8 vrouwen aan de ziekte en slechts 4 mannen. K.

Kiple heeft nochtans gesteld dat vanaf de leeftijd van 30 jaar de kansen om tuberculose te

krijgen groter zijn bij mannen dan bij vrouwen601. In deze leeftijdsklasse stierven beduidend

meer mannen dan vrouwen. Er kan voor Waregem een sexratio worden vastgesteld van

601 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1061.

Page 283: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 282

104602. Het relatieve belang van doodsoorzaken, andere dan tuberculose, is groter bij

mannen dan bij vrouwen. Dit verklaart waarom procentueel gezien meer vrouwen aan de

ziekte bezwijken. Dat tuberculose een dergelijk aandeel in de doodsoorzaken kent, is niet

verwonderlijk. Het is pas vanaf 1950 dat het aantal overlijdens ten gevolge van deze ziekte

afneemt603.

Bovendien kunnen geslachtelijke verschillen met betrekking tot het doodsoorzakenpatroon

worden onderscheiden. Bij de mannelijke bevolking zien we een aanzienlijk aantal

overlijdens aan ademhalingsaandoeningen (17%). Bij de vrouwen nemen de

zwangerschapsproblemen 7% van het aantal sterftes in. In vergelijking met 1900 is dit een

reductie met de helft. Toch blijft het nog steeds een belangrijke doodsoorzaak. Onderzoek

naar kraambedsterfte wees uit dat de toestand in de vroege 20ste eeuw minder dramatisch

was dan in de voorbije eeuwen. Niettegenstaande moeten we wachten tot de jaren 1930

vooraleer de zwangerschap een periode van vreugde kan zijn in plaats van één van angst.

De eerste daling in de kraambedsterfte deed zich voor door de invoering van antisepsis. Dit

is een wondbehandeling waarbij men tracht tegen te gaan dat bacteriën of virussen de

wonde verder infecteren. Daarnaast moet ook de inrichting van materniteiten vermeld

worden. Hierdoor kon de bevalling doorgaan in een omgeving die veel hygiënischer was dan

de toenmalige arbeiderswoningen. Ook de betere opleiding van vroedvrouwen had een

positieve invloed op de daling van de kraambedsterfte. De tweede en meest significante

daling van de kraambedsterfte was het gevolg van allerlei medische ontwikkelingen zoals de

bloedtransfusie en de ontwikkeling van penicilline604. Diverse factoren liggen aan de basis

van kraambedsterfte. Deze oorzaken kunnen achterhaald worden door het tijdsinterval

tussen de bevalling en het overlijden na te gaan. Een kort interval wijst op hemorragie of

nabloedingen, bekkenvernauwing- en vervorming of op een algemene uitputting van de

vrouw. Bij een langere periode kan de oorzaak gevonden worden bij kraamkoorts die

ontstaat door ontoereikende hygiëne of het onvolledig en minder zorgvuldig verwijderen van

de placenta605. Onderzoek heeft uitgewezen dat kraamkoorts hierbij de voornaamste factor

was. De statistieken van de doodsoorzaken van Waregem bevestigen deze vaststelling. Het

niveau van de andere aandoeningen stabiliseert zich enigszins. Toch kan gewag gemaakt

worden van een lichte opkomst van kanker. Daarnaast moet ook de opmars van de

hartaandoeningen vermeld worden. Gemiddeld 7% van de Waregemse bevolking stierf in

1925 aan deze ziekte.

602 Zie hoofdstuk 6: Geslachtsspecifieke sterfterisico’s. 603 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1062. 604 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 215. 605 C. Vandenbroeke, Zuigelingensterfte, bevallingsstoornissen, … p. 157.

Page 284: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 283

Waregem volgt de trend die in 1925 voor Gent werd vastgesteld. Ook in de Arteveldestad

verloren heel wat jonge vrouwen het leven door tuberculose, terwijl dit aandeel bij de

mannen een stuk lager lag . Bovendien liep de kraambedsterfte op tot een niveau van 8%. In

Waregem werd 7% geconstateerd. Ook het hoge aandeel van de ademhalingsstoornissen bij

de mannelijke bevolking wordt bevestigd door de ontwikkelingen in Gent606. Ook in Brugge

zijn geslachtelijke verschillen duidelijk. Kanker en hartaandoeningen treffen voornamelijk de

vrouwelijke bevolking, de neurologische aandoeningen en ziekten van de spijsverterings- en

ademhalingsorganen zijn dan weer couranter bij mannen. Daarnaast neemt de

kraambedsterfte af607.

8.4.3.3 Het jaar 1950.

Figuur 124: Doodsoorzaken van de volwassen mannen in 1950.

606 J. Backs, Op. Cit., p. 176-178. 607 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 241.

Page 285: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 284

Figuur 125: Doodsoorzaken van de volwassen vrouwen in 1950.

Figuur 124 en 125 geven het doodsoorzakenpatroon weer voor 1950. In vergelijking met

1925 is er een afname van het totaal aantal overlijdens met 4 personen. Eerder werd al

vermeld dat door het feit dat er slechts een beperkt aantal gegevens zijn, kleine

schommelingen grote percentageverschillen kunnen teweeg brengen.

Vooreerst is het opmerkelijk dat het belang van tuberculose in de doodsoorzaken afneemt. In

1950 sterven slecht 2 mannen en 1 vrouw aan de ziekte. Niettegenstaande resulteert dit in

een percentage van 18% bij de mannelijke bevolking en 24% bij de vrouwelijke bevolking.

De rol die vroeger voor deze ziekte was weggelegd, wordt nu ingevuld door de cardio-

vasculaire aandoeningen die een opmerkelijke stijging ondergaan tot 18%. De zogenaamde

‘beschavingsziekten’ handhaven zich dan ook in het doodsoorzakenpatroon. Men verwacht

dat het aandeel van kanker aanzienlijk wordt, toch doet deze trend zich niet voor in

Waregem. Het aandeel van de epidemische ziekten ondergaat geen grote veranderingen in

vergelijking met 1925. Er doet zich in 1950 wel een groot geslachtelijk verschil voor wat de

respiratoire ziekten betreft. De mannelijke bevolking van Waregem heeft 20% meer kans te

overlijden aan een aandoening aan het ademhalingsstelsel (zie figuren 124-125).

In de Arteveldestad daarentegen maakt kanker in de eerste helft van de 20steeeuw wel een

opmars in de doodsoorzaken. Dit heeft tot gevolg dat ook tuberculose aan virulentie verliest.

Verder zijn geen significante verschuivingen vast te stellen608. Het doodsoorzakenpatroon

van de Breydelstad is eerder verrassend. De epidemische ziekten en meer bepaald

608 J. Backs, Op. Cit., p. 181.

Page 286: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 285

tuberculose, nemen de hoofdmoot in van alle sterfgevallen. In Gent en Waregem kan een

daling of een stabilisering van dergelijke aandoeningen worden vastgesteld. De daling van

de mortaliteit heeft in Brugge niet geleid tot een verbetering op dit vlak. Het aandeel van de

hartaandoeningen en urogenitale ziekten kent voor beide geslachten een toename. De

aandoeningen van ademhalings- en spijsverteringsorganen en algemene ziekten kennen

dan weer een merkwaardige evolutie. Het verschillend geslachtelijk gewicht van de ziekten

verdwijnt609.

8.4.4 De ouderen

In hoofdstuk 5 kwam ik tot de conclusie dat er doorheen de onderzoeksperiode (1850-1950)

steeds minder zuigelingen, kinderen en volwassenen het leven lieten. Dit heeft als

consequentie dat er steeds meer ouderen kwamen te overlijden.

De vaststelling in verband met de volwassen bevolking gaat ook op voor de ouderen van

Waregem. De eerste doodsoorzakenstatistieken die in 1886 werden bijgehouden zijn te

rudimentair om adequate gegevens te bekomen. De eerste jaren worden dan ook buiten

beschouwing gelaten.

8.4.4.1 Het jaar 1900

Figuur 126: Doodsoorzaken van de oudere mannen in 1900.

609 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 243.

Page 287: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 286

Figuur 127: Doodsoorzaken van de oudere vrouwen in 1900.

De sterfte bij oudere mensen verschilt sterk van die bij zuigelingen, kinderen en

jongvolwassenen. De sterftekans bij ouderen hangt in grote mate af van de

levensomstandigheden waarin ze hun voorbije leven hebben doorgebracht. Concreet

betekent dit dat een spinster, die heel haar leven binnenhuis heeft gewerkt, later meer kans

krijgt om problemen met haar ademhalingsstelsel te krijgen dan een vrouw die dagelijks op

het land was tewerkgesteld. De verzwakking van luchtwegen en longen impliceert dat het

ademhalingsstelsel verzwakt, zodat de kans op een fatale aandoening groter wordt. Bij de

zuigelingen en kinderen spelen de onmiddellijke omstandigheden een pertinente rol in

tegenstelling tot de oudere bevolking.

Indien we figuren 126 en 127 bekijken, kunnen we constateren dat de aandoeningen aan het

ademhalingsstelsel domineren. Bij de mannelijke bevolking bereiken ze een niveau van 57%,

bij de vrouwen zelfs 75%, wat een opmerkelijk geslachtelijk verschil impliceert. Dit is logisch

wanneer we rekening houden met het feit dat dit orgaan extreem gevoelig is voor externe

factoren. Zo zijn vochtigheid, stof, temperatuurschommelingen en vroeger opgelopen ziekten

nefast voor longen en luchtwegen. Naarmate mensen ouder worden, takelen bepaalde

organen af. Dit kan gevaarlijk worden voor organen die reeds tijdens het leven sterk te lijden

hebben gehad. Dan kan een plotse aandoening, voorbeeld bronchitis of pneumonie, fataal

worden.

Een tweede plaats wordt ingenomen door ‘andere aandoeningen’. In de statistieken zijn

echter geen indicaties terug te vinden die een identificatie van deze ziekten mogelijk maken.

Page 288: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 287

We kunnen vermoeden dat het hier om kanker of hersenbloeding gaat. Bewijzen voor deze

hypothese zijn er echter niet.

Opmerkelijk is dat de epidemische ziekten beperkt blijven. Bij de mannelijke bevolking

nemen ze 10% in, bij de vrouwen komen ze zelfs niet in de statistieken voor (zie figuur 127).

Opnieuw moeten de cijfers enigszins gerelativeerd worden. Een niveau van 10% komt

overeen met 3 mannelijke sterfgevallen, alle te wijten aan tuberculose. Grote

sekseverschillen zijn dan ook niet attesteerbaar. Uit figuur 126 blijkt evenwel dat mannen

gevoeliger zijn aan cardio-vasculaire aandoeningen dan vrouwen in dezelfde periode.

Vrouwen krijgen op hun beurt dan weer vaker af te rekenen met problemen aan het

spijsverteringsstelsel (zie figuur 127).

Welk beeld wordt opgehangen voor de Breydelstad en de Arteveldestad? De ontwikkeling

die zich in Gent voordoet, loopt parallel met de evolutie die in Waregem werd vastgesteld. Er

is een meerderheid van de ouderen die sterft aan ademhalingsstoornissen en tuberculose.

Daarnaast bezwijken echter ook talrijke ouderen aan ziekten van hart- en bloedvaten610. In

Waregem is deze doodsoorzaak enkel terug te vinden bij de mannelijke bevolking. In Brugge

vormen hartkwalen eveneens een belangrijke doodsoorzaak, naast respiratoire

aandoeningen611. De 3 lokaliteiten vertonen dan ook een parallelle evolutie.

8.4.4.2 Het jaar 1925

Figuur 128: Doodsoorzaken van de oudere mannen in 1925.

610 J. Backs, Op. Cit.; p. 183. 611 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 245.

Page 289: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 288

Figuur 129: Doodsoorzaken van de oudere vrouwen in 1925.

In 1925 zijn er meer doodsoorzaken te onderscheiden dan in 1900. Vooreerst valt het grote

aandeel van de problemen met het spijsverteringsstelsel op in de figuren 128 en 129.

Daarnaast is er een daling van de ziekten aan luchtwegen en longen. Dit duidt op een

verbetering van de levensomstandigheden bij de oudere bevolking. Bovendien neemt ook

het niveau van de cardio-vasculaire aandoeningen toe. Daarnaast stellen we vast dat de

‘algemene aandoeningen’ een stabiel niveau bereiken en de categorie ‘ouderdom’ aan een

opmars begint.

In Gent moet de opgang van de neurologische aandoeningen en meer bepaald de

hersenbloeding vermeld worden. Samen met de cardio-vasculaire aandoeningen vormt dit

de voornaamste doodsoorzaak van de oudere bevolking in de Arteveldestad612. In

tegenstelling tot de situatie in Brugge nemen de ziekten aan de ademhalingsorganen in Gent

een belangrijk aandeel in. In de Breydelstad nemen de hartaandoeningen een tweede plaats

in, na de ‘algemene aandoeningen’613.

612 J. Backs, Op. Cit., p. 183. 613 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 246.

Page 290: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 289

8.4.4.3 Het jaar 1950

Figuur 130: Doodsoorzaken van de oudere mannen in 1950.

Figuur 131: Doodsoorzaken van de oudere vrouwen in 1950.

Tegen het midden van de 20ste eeuw treden er enkele significante verschillen op in

vergelijking met 1925. De sterfte door ‘ouderdom’ springt onmiddellijk in het oog. Niet minder

dan 72% bij de mannelijke bevolking en 76% bij de vrouwelijke bevolking stierf door

‘ouderdom’. Dit is echter een extreem vaag begrip dat geen echte invulling kent. Het is

bijgevolg onmogelijk om ons een beeld te vormen omtrent de precieze aard van de ‘ziekte’.

De aandoeningen aan het ademhalingsstelsel zijn nagenoeg verdwenen. Dit is het gevolg

van de verbeterde levensomstandigheden. Ook bij andere leeftijdsgroepen kregen we

indicaties omtrent dit gegeven. De aandoeningen in verband met hart-en vaatziekten

stabiliseren zich en nemen de tweede plaats in in het doodsoorzakenpatroon van Waregem.

Page 291: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 290

De ‘andere aandoeningen’ nemen een derde plaats in. Het volledig verdwijnen van

epidemische en respiratoire ziekten bij de oudere bevolking is eveneens een vermelding

waard.

In Brugge kan een totaal overwicht aan cardio-vasculaire aandoeningen worden vastgesteld.

De epidemische en respiratoire infecties namen samen met de neurologische aandoeningen

duidelijk af. De algemene ziekten bleven stabiel614. In Gent wordt een verhoging van de

mortaliteit door ‘ouderdom’ vastgesteld, net als in Waregem. Daarnaast is er een afname van

de aandoeningen van het ademhalingsstelsel. Hersenbloeding, kanker en hartziekten blijven

de voornaamste doodsoorzaken. Het aandeel van de epidemische ziekten is eveneens tot

het absolute minimum geslonken615.

8.4.5 Conclusie

Het doodsoorzakenpatroon van de zuigelingen in 1886 toont duidelijk aan dat het overgrote

deel van de pasgeborenen overleed aan epidemische aandoeningen waarvan de

voornaamste tuberculose, mazelen, kinkhoest en kroep waren. De overige ziekten

resulteerden bijna allemaal onder ‘andere aandoeningen’. Ziekten aan het

spijsverteringsstelsel namen een beperkt aandeel in van 5%. We mogen er niettegenstaande

van uitgaan dat dit niveau een onderschatting inhoudt van de werkelijke situatie.

In 1905 blijft het aandeel van de epidemische aandoeningen in Waregem hoog en dit zowel

bij de mannelijke als de vrouwelijke bevolking. Daarenboven nemen de

ademhalingsstoornissen een groter aandeel voor hun rekening. Het niveau van de

spijsverteringsziekten blijft pertinent laag. Het geven van borstvoeding, dat in Waregem

wijdverspreid was, kan hier gedeeltelijk een verklaring voor zijn.

Omstreeks 1925 is de zuigelingensterfte sterk afgenomen. In vergelijking met 1905 valt het

op dat de aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel bij de mannelijke bevolking een

stijging ondergaan, ondanks het feit dat gezonde voedingsalternatieven ingeburgerd waren.

Bovendien blijft het niveau van de epidemische ziekten extreem hoog. Voor de vrouwelijke

zuigelingen wordt een niveau bereikt van 86%, voor de mannen 55%. De overige overlijdens

komen allen onder de noemer ‘andere aandoeningen’ terecht.

Op het einde van de onderzoeksperiode (1950) kennen de epidemische ziekten een

drastische terugval onder de vrouwelijke bevolking. De neurologische aandoeningen

daarentegen kennen samen met de ziekten aan het spijsverteringsstelsel een opmars. Het

aandeel van de ‘andere aandoeningen’ stabiliseert zich. De lage zuigelingensterfte maakt

duidelijk dat er een sterke verbetering in de levensomstandigheden terug te vinden is. De 614 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 249. 615 J. Backs, Op. Cit., p. 185.

Page 292: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 291

komst van een hygiënisch besef en een toenemende rol van de geneeskunde vormden de

steunpilaren voor de 20ste eeuwse evolutie.

Bij de kinderen zijn voornamelijk de voedingsgerelateerde epidemische aandoeningen en

ziekten aan het spijsverteringsstelsel de voornaamste doodsoorzaken in 1886. Daaruit blijkt

dat voeding niet enkel voor zuigelingen van primordiaal belang is. Gevoeligheid aan

luchtwegen en longen is zo goed als onbestaande in Waregem. Geslachtelijke verschillen

zijn bovendien niet aanwezig.

In 1925 is het aandeel van de epidemische ziekten aanzienlijk gereduceerd en dit

voornamelijk bij de meisjes. De aandoeningen van luchtwegen en longen ondergaan een

stijging en dit bij beide seksen.

Halverwege de 20ste eeuw zijn de typische 19de eeuwse doodsoorzaken teruggedrongen.

Toch blijven de epidemische aandoeningen sterk aanwezig, terwijl nu ook de cardio-

vasculaire aandoeningen hun opwachting maken in het doodsoorzakenpatroon.

In 1900 overlijden heel wat volwassenen aan respiratoire aandoeningen. Voornamelijk de

vrouwelijke bevolking wordt getroffen. De epidemische aandoeningen, waarvan de

voornaamste ongetwijfeld tuberculose is, kent een groot aandeel in het

doodsoorzakenpatroon. Daarnaast moet ook het belang van de kraambedsterfte worden

vermeld.

De dalende mortaliteit van de bevolking tussen 1900 en 1925 houdt allerminst in dat het

aandeel van de epidemische aandoeningen wordt teruggedrongen. Tuberculose neemt zelf

relatief in belang toe. Nagenoeg 1/3 van de vrouwelijke bevolking overlijdt door een

epidemische aandoening, bij de mannelijke bevolking is dit 17%. De mannen worden eerder

getroffen door aandoeningen aan het ademhalingsstelsel. Daarnaast komen ook de cardio-

vasculaire aandoeningen op. Dit wijst op het geleidelijk tot stand komen van een modern

doodsoorzakenpatroon.

Tegen het midden van de 20ste eeuw is de invloed van tuberculose in Waregem sterk

gereduceerd. De cardio-vasculaire aandoeningen worden daarentegen bij beide seksen als

maar belangrijker. Bij de vrouwelijke bevolking verdwijnt de kraambedsterfte, wat op

significante verbetering op dit vlak wijst.

De sterfte onder de oudere bevolking verschilt in grote mate van deze van zuigelingen,

kinderen en volwassenen. Meer dan de helft van de ouderen in Waregem overlijdt ten

gevolge van aandoeningen aan het ademhalingsstelsel. Het resterende aandeel wordt

ingenomen door ‘andere aandoeningen’.

Page 293: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 292

In 1925 dalen de respiratoire ziekten en krijgen we een toename van aandoeningen van het

spijsverteringsstelsel. Ook de cardio-vasculaire ziekten, of de degeneratieve ziekten,

ondergaan een stijging.

In 1950 neemt de categorie van de ‘ouderdom’ de eerste plaats in. Ze wordt gevolgd door de

hart- en bloedvaataandoeningen.

Page 294: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 293

8.5 Overzicht van de voornaamste aandoeningen teruggevonden in

de statistieken met doodsoorzaken voor Waregem.

8.5.1 Epidemische aandoeningen

In dit overzicht van de epidemische aandoeningen worden enkel de ziekten opgenomen die

van belang zijn geweest voor het doodsoorzakenpatroon van Waregem. Dit heeft als

implicatie dat niet elke aandoening die in de statistieken wordt vermeld, hier wordt behandeld

en besproken. Zo komt de ziekte cholera niet aan bod omdat er nergens een overlijden ten

gevolge van deze ziekte in Waregem sinds 1886 terug te vinden is.

8.5.1.1 Tuberculose

Tuberculose is een ziekte die in Waregem heel wat slachtoffers op zijn conto heeft. Zoals

eerder in dit hoofdstuk werd aangehaald wordt ze ook wel eens de ‘witte pest’ genoemd,616.

Tuberculose wordt veroorzaakt door de tuberkelbacterie die de naam: Mycobacterium

tuberculosis draagt617. De ziekte wordt overgedragen via speeksel dat verspreid wordt door

spreken, hoesten of zelfs zuchten. Er ontstaat een allergische reactie van het lichaam op de

aanwezigheid van de bacil618. De ziekte komt bijgevolg niet voor uit de bacil zelf. De meest

voorkomende vorm is longtuberculose of tering619, niettegenstaande kan elk weefsel of

orgaan in het lichaam worden aangetast.

Tuberculose kenmerkt zich door een lange, doch niet exact bepaalbare incubatieperiode. De

bacillen blijven in het lichaam tot ze zich verder kunnen ontwikkelen en uitbreken. Meestal

gebeurt dit op een moment dat het lichaam een verminderde weerstand kent. Het is

eveneens mogelijk dat de ziekte sluimert, zonder zich ooit echt te manifesteren. Na de

incubatieperiode ontwikkelt de ziekte zich in verschillende fasen. Eerst worden de longen

aangetast, in een tweede fase vormen zich holtes in de longen. Nu krijgt de patiënt de eerste

symptomen waaronder vermoeidheid, verminderde eetlust, zware hoest,…. Naast de

longtuberculose is de ‘militaire’ de meest bekende. Daarbij worden de hersenen aangetast,

wat resulteert in een snelle dood.

De kans dat iemand door de ziekte wordt getroffen, is afhankelijk van een aantal variabelen.

Vooreerst moet de leeftijd van het individu in rekening worden gebracht. Zuigelingen, pubers

616 Zie infra. 617 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1062. 618 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1062. 619 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1059.

Page 295: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 294

en bejaarden hebben meer kans op besmetting dan volwassenen. Een tweede variabele is

het geslacht. Algemeen wordt aangenomen dat vrouwen een grotere kans maken op

besmetting dan mannen bij de leeftijdscategorieën onder de 30 jaar. Vanaf 30 jaar doet zich

een tegengestelde ontwikkeling voor620. Daarnaast moeten ook omgevingsfactoren in

overweging worden genomen. De woonsituatie is een eerste element. Het dagelijks

voedingspatroon is een andere factor. Een proteïnetekort zorgt voor een verminderde

weerstand tegen ziekten. De arbeidsomstandigheden spelen eveneens een rol. Voornamelijk

het werk in stoffige omgevingen zorgt voor een verhoogd risico. De socio-economische

status is ook van belang. De bevolkingslagen met de laagste inkomens lijden het meest aan

tuberculose. Inkomensstijgingen beperken de aan tuberculose gelieerde mortaliteit621.

8.5.1.2 Tyfus

Tyfus is een uiterst besmettelijke ziekte die veroorzaakt wordt door de bacterie ‘Salmonella

Typhi’622. Meestal wordt de aandoening aangeduid met de naam ‘buiktyfus’. Deze ziekte is

karakteristiek voor koudere klimaten en bereikt haar hoogtepunt aan het einde van de

winter623. De besmetting gebeurt via de inname van besmet water of voedsel. Zuigelingen en

kinderen behoren dan ook tot de grootste risicogroep. Niettegenstaande bezwijken ook heel

wat volwassenen aan de ziekte.

De tyfusbacterie komt in het lichaam via de mond en veroorzaakt het typische beeld van

tyfeuze koorts: hoge temperatuur, bewustzijnsverlies, aandoeningen van het maag- en

darmstelsel en lokale infecties in de botten en bloedvaten. Het opgegeven ziektebeeld is niet

sluitend, maar kan verschillen van patiënt tot patiënt door een groot aantal niet-specifieke

symptomen: hoofdpijn, hoesten, gebrek aan eetlust, misselijkheid, een pijnlijke opgezette

buik,… 624. Positief is echter dat de ziekte door openbare gezondheidsmaatregelen

controleerbaar is.

De grootste tyfusepidemieën dateren van voor het begin van de doodsoorzakenstatistieken.

Vooral in het begin van de 19de eeuw neemt de ziekte aanzienlijke proporties aan. De

voornaamste opstoot ging in België samen met de hongersnood die in 1846-1847 grote

gevolgen had. Tegen het einde van de 19de eeuw is het aantal overlijdens ten gevolge van

620 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1060. 621 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1061. 622 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1071. 623 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1080. 624 Grote Winkler Prins Encyclopedie, 23, treurspel-virus, …, p.147.

Page 296: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 295

de ziekte aanzienlijk afgenomen. In de loop van de 20ste eeuw neemt de ziekte alsmaar meer

af om tegen de Tweede Wereldoorlog zo goed als verdwenen te zijn625.

8.5.1.3 Griep

De griep of influenza is een virale, besmettelijke aandoening van de luchtwegen die door

verschillende, gelijksoortige virussen verwekt kan worden. Na een zeer korte

incubatieperiode van 1 tot 3 dagen krijgt de patiënt hoge koorts, spierpijn, hoofdpijn en een

lichte hoest. Tot 1933 denken de wetenschappers dat het om een bacteriële ziekte gaat626.

Door de grote verscheidenheid aan griepvirussen en de voortdurende mutaties die deze

ondergaan, kan er geen sprake zijn van een blijvende immuniteit. Bovendien is het geen

sinecure het verschil op te merken tussen een koortsige verkoudheid en singuliere

griepgevallen. In sommige gevallen treden complicaties op. Meestal gaat het dan om

bronchitis, sinusitis of bacteriële longontsteking. Deze laatste is het meest dodelijk627 met 60

à 70% van de griepslachtoffers die aan deze variant overlijden.

Influenza of griep is echter in de meeste gevallen goedaardig en duurt ongeveer een week.

Vandaar haar reputatie als ‘unpleasant but not dangerous infection’628. Het zijn voornamelijk

jonge kinderen en oudere personen, samen met personen met een verlaagde immuniteit die

het slachtoffer worden van de ziekte.

De meest bekende en grootste griepepidemie dateert ongetwijfeld van 1918 en is gekend

onder de naam ‘Spaanse Griep’. Op een korte termijn bracht ze een massale mortaliteit

teweeg voornamelijk onder de jongvolwassenen. Onderzoek aan de universiteit van Oxford

wees uit dat deze epidemie, die in slechts enkele maanden over de wereld trok, zo een 100

miljoen slachtoffers maakte, waarvan alleen al 20 miljoen in India. Dit griepvirus verschilde

danig van alle andere door zijn virulentie. Het doodde snel door inwendige bloedingen en

vochtophopingen. Daarbij werden voornamelijk jonge, gezonde mensen getroffen. De

bacteriologen waren echter niet in de mogelijkheid om het extreem dodelijk karakter van dit

griepvirus te achterhalen629. Bij aanvang doodde de Spaanse Griep niet veel mensen. Het

625 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil, Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

626 L. Van Haecke, Op. Cit., p. 267. 627 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 807. 628 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 809. 629 G. Feenstra, Spaanse griep kwam eigenlijk uit het Oosten, p.15.

Page 297: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 296

was in augustus 1918 dat het griepvirus in alle hevigheid losbarstte. Alhoewel het virus uit

Zuid-China kwam, werd het toch de Spaanse Griep genoemd630.

Door een speling van het lot beschikken we echter over geen informatie met betrekking tot

de impact van deze epidemie op de Waregemse bevolking. In de zomer van 1918 was

België grotendeels bezet door de Duitse vijand en werden de statistieken aangaande de

doodsoorzaken niet zorgvuldig bijgehouden. We beschikken dan ook pas vanaf 1919 weer

over doodsoorzakenstatistieken631.

8.5.1.4 Mazelen

Mazelen of morbilli is een zeer besmettelijke kinderziekte die veroorzaakt wordt door het

‘Morbilisvirus’ dat voornamelijk in de wintermaanden voorkomt. De aandoening gaat gepaard

met hoge koorts en huiduitslag. De besmetting gebeurt door uitgeademde of uitgehoeste

druppeltjes. De incubatieperiode bedraagt 10 tot 14 dagen. Daarna volgt de uiterst

besmettelijke caterrale fase die alle uiterlijke kenmerken heeft van een verkoudheid. In de

tweede exanthematische fase, die na 3 dagen aanvangt, ontstaan vlekken op de huid en

treedt hoge koorts op. Bij mensen die verzwakt zijn, kan de ziekte dodelijk zijn632. Tijdens

deze fase kan het zieke individu nog steeds mensen besmetten, doordat de infectie ook via

de luchtwegen wordt doorgegeven633.

Mazelen zijn een endemische kinderziekte die om de 2 tot 5 jaar een epidemische uitbarsting

kent. De mate waarin de mazelen bepaalde bevolkingsgroepen treffen, hangt voornamelijk af

van voedings- en omgevingsfactoren634. In streken waar een latente vorm van ondervoeding

aanwezig is en geen medische voorzieningen zijn, ligt de mortaliteit ten gevolge van de

ziekte een stuk hoger. Het overleven van de ziekte zorgt voor een gegarandeerde immuniteit

voor het leven.

630 De naam Spaanse Griep houdt verband met de toenmalige oorlogsomstandigheden. Door het feit

dat Spanje zich afzijdig hield en niet was betrokken bij de ‘Grote Oorlog’ was er daar geen massale perscensuur. Dit impliceerde dat de massale doden in tegenstelling tot de andere landen wel in de media kwamen. K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 809.

631 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil, Causes de décès en Flandre Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

632 Mazelen, in: Grote Winkler Prins Encyclopedie, Amsterdam-Brussel, Elsevier, XV, 1979, p.154. of K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 871.

633 Grote Winkler Prins Encyclopedie, 15, Lotsboom-Messelbroek, …, p. 473 634 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 872.

Page 298: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 297

8.5.1.5 Kinkhoest

In Waregem stierven heel wat kinderen ten gevolge van kinkhoest. We mogen stellen dat het

voor mijn onderzoeksgebied de meest dodelijke ziekte was. Kinkhoest is een acute en

infectieuze kinderziekte die wordt veroorzaakt door de bacil ‘Bordeltella pertussis’. Het is een

aandoening aan de slijmvliezen van de bovenste luchtwegen die wordt gekenmerkt door een

rauw klinkende hoest. De aandoening wordt overgedragen door speeksel635. Na een

incubatieperiode van 7 tot 10 dagen, begint een initiële catarrale fase die 1 tot 2 weken

duurt. De ziekte is dan erg besmettelijk, maar de symptomen hebben een algemene aard en

doen denken aan andere infectieziekten of ademhalingsaandoeningen. Uiteindelijk ontwikkelt

zich de typische hoest die vaak door braken wordt gevolgd. De acute fase van deze

aandoening kan 4 weken aanhouden. Na een aanval van kinkhoest ontwikkelt het slachtoffer

een zekere vorm van immuniteit tegen de ziekte. De besmetting gebeurt in de meeste

gevallen thuis of op school636.

Kinkhoest is samen met mazelen en roodvonk één van de meest dodelijke kinderziekten, die

zeker op het einde van de 19de eeuw één van de belangrijkste doodsoorzaken zijn. De sterfte

aan kinkhoest neemt af in de 20ste eeuw in Waregem, maar blijft niettegenstaande

aanwezig637.

8.5.1.6 Roodvonk

Roodvonk of scarlatina is een besmettelijke infectieziekte veroorzaakt door

streptokokkenbacteriën of hemolytische streptokokken. De ziekte ontstaat doordat

streptokokken een oplosbare toxine verspreiden, die de oorzaak is van de voor deze ziekte

karakteristieke uitslag638.

De besmettingen gebeuren hoofdzakelijk in overbevolkte huizen en klassen, waar er een

verhoogd contact is tussen de verschillende individuen. Er zijn ook gevallen bekend van

besmettingen door melk639. De incubatieperiode is relatief kort: van enkele dagen tot een

week. De aandoening komt hoofdzakelijk voor bij kinderen tot het 6de levensjaar640. De

natuurlijke immuniteit tegen roodvonk evolueert met de leeftijd. Een persoon kan

verschillende malen streptokokkeninfecties krijgen, maar eens eenmaal in zijn leven

roodvonk. Dit is een gevolg van het feit dat er verschillende soorten streptokokken

635 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1095. 636 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 1094-1095. 637 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil, Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

638 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 991. 639 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 991. 640 Grote Winkler Prins Ecnyclopedie…, p. 128.

Page 299: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 298

bestaan641. De ziekte uit zich door de volgende symptomen: een plots opkomende pijn bij het

slikken, koorts en hoofdpijn. Kort daarna krijgt het slachtoffer huiduitslag en afschilfering van

de huid. De tong is aanvankelijk grijswit beslagen642. Dit verdwijnt echter na een tijd en wordt

vervangen door rode papillen die zich manifesteren. Dit wordt ook wel eens een

‘aardbeientong’ genoemd. De mortaliteitsgraad van de ziekte is afhankelijk van de

hoeveelheid toxine. Tot 30% van de besmette individuen kan overlijden aan de ziekte.

De evolutie van roodvonk doorheen de geschiedenis is nogal onregelmatig. Er kunnen

periodes onderscheiden worden waarin de ziekte epidemische vormen aanneemt,

afgewisseld door enkele decennia waarin de ziekte wel voorkomt, maar relatief onschuldige

proporties aanneemt en weinig tot geen slachtoffers maakt. Tussen 1820 en 1880 is er een

periode waarin roodvonk regelmatig voorkwam. Na deze tijd komt een meer onschuldige

vorm van de ziekte op de voorgrond. Voor Waregem is het zo dat de ziekte voornamelijk

onder de kinderen slachtoffers maakt, maar dit eerder op bescheiden schaal. Tegen de

Eerste Wereldoorlog is het aantal slachtoffers minimaal en tegen de Tweede Wereldoorlog

komen er geen dodelijke gevallen meer voor643.

8.5.1.7. Difterie/Kroep

Difterie en kroep worden hier samen besproken. Het is dus aangewezen vooreerst de

achtergrond van de verschillende ziekten toe te lichten. Kroep is de verouderde term voor

‘difterie van het strottenhoofd’644. K. Kiple vermeldt diverse ziektebeelden die passen bij

kroep.

Difterie wordt veroorzaakt door de ‘Corynebacterium diphteriae’. De difteriebacterie vormt

een exotoxine dat zich door het lichaam verspreidt en ernstige complicaties veroorzaakt. De

ziekte kan op verschillende manieren overgedragen worden. Zelfs ongepasteuriseerde melk

kan een infectie bevatten. Ook het stof rond het bed van een difteriepatiënt kan een aantal

weken besmettelijk zijn645. Er is bovendien een infectiemogelijkheid door speeksel,

aanspreken of hoesten van een difteriepatiënt. De incubatieperiode duurt net zoals bij kroep

2 tot 7 dagen. De kenmerken van de ziekte zijn de groenachtige of zwart geworden

membranen en een stinkende adem veroorzaakt door necrose. De difteriebacterie kan

zorgen voor een verlamming van het verhemelte, de oogspieren en hartspier.

641 Roodvonk, Grote Winkler Prins Ecnyclopedie…, p. 129. 642 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 990. 643 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil, Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

644 Kroep, Grote Winkler Prins Encyclopedie, p. 35. 645 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 680.

Page 300: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 299

In de meerderheid van de gevallen gaat het om een onschuldige infectie. Niettegenstaande

kan de ziekte ook epidemische vormen aannemen. Wanneer dit het geval is, is er een

mortaliteitsgraad van 30 tot 50%. De sterfte onder de jonge kinderen wordt veroorzaakt door

de afsluiting van de luchtpijp die verstikking veroorzaakt646. Difterie piekt in een gematigd

klimaat voornamelijk in de herfst en de vroege winter. In de 19de eeuw wordt de aandoening

voornamelijk als een aandoening van de armen gezien647.

Kroep en difterie zijn verwant. Recente medische onderzoeken hebben aangetoond dat er

een veel groter aantal kroepsyndromen bestaat dan voorheen werd aangenomen648. De

verspreiding van kroep kan op verschillende manieren tot stand komen, zoals niezen en de

neus snuiten. De virale infecties die bij kinderen zware kroep veroorzaken, leiden bij

volwassenen slechts tot een verkoudheid649. Kroep heeft een incubatietijd van 2 tot 7 dagen.

Deze ziekte, die bekend staat als difterie van het strottenhoofd, leidt tot de vorming van

pseudo-membranen die de ademhaling in gevaar brengen. Dit zorgt ervoor dat een operatie,

met name een luchtpijpdoorsnede, noodzakelijk is. De kroep komt in de meeste gevallen

voor in de maanden met koud weer en treft vooral kinderen tussen de 7 en 36 maanden.

Op het einde van de 19de eeuw sterven in Waregem nog heel wat kinderen ten gevolge van

kroep en difterie. Met de eeuwwisseling neemt hun aantal sterk af. De ziekte blijkt dan

volledig verdwenen te zijn, maar kent een opstoot tijdens de Tweede Wereldoorlog. In de

naoorlogse periode zijn er nauwelijks nog gevallen van kroep te melden650.

8.5.2. Algemene aandoeningen

8.5.2.1 Kanker

Waar we kunnen stellen dat doorheen de onderzoeksperiode de epidemische aandoeningen

aan belang verliezen, wordt deze rol grotendeel overgenomen door kanker. De term kanker

is een verzamelnaam voor een groep kwaadaardige ziekten die soortgelijke eigenschappen

bezitten. We kunnen spreken over kanker wanneer de normale celdeling verstoord is en dit

zich in een sneltempo gaat manifesteren. We kunnen dan ook stellen dat het om een

ongeremde groei gaat van zieke cellen, met gezwelvorming tot gevolg waardoor de tumor de

gezonde cellen rondom gaat verdrukken. Het gezwel kan het functioneren van de organen

646 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 680. 647 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p.682. 648 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 654. 649 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 655. 650 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

Page 301: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 300

waarin het zich manifesteert, ernstig aantasten. Een laatste kenmerk is het vermogen van de

kwaadaardige cellen tot uitzaaiing naar andere plaatsen in het lichaam.

Kanker kan zich op heel wat plaatsen in het lichaam manifesteren. De meest voorkomende

kankers zijn borstkanker (bij vrouwen), longkanker, prostaatkanker (bij mannen), leukemie,

maagkanker, slokdarmkanker, baarmoederkanker (bij vrouwen). Deze opsomming is echter

verre van volledig.

De oorzaken van kanker zijn vaak uiteenlopend en houden verband met het soort kanker

waardoor het individu wordt getroffen. Zo bestaat er ontegensprekelijk een verband tussen

roken en longkanker. Tabak zorgt echter ook voor kanker aan de mond, keelholte, slokdarm

en blaas. Alcohol is gelieerd aan keel, slokdarm en lever, dit bij overmatig gebruik. Vetten

veroorzaken dan weer borstkanker en kanker aan de dikke darm en galblaas.

Wanneer we de verschillende oorzaken in ogenschouw nemen, spreekt het voor zich dat de

symptomen al even uiteenlopend zijn. Zo zijn er uiteenlopende storingen terug te vinden bij

allerlei vitale processen, zoals de ademhaling en spijsvertering.

In Waregem manifesteert de ziekte zich in het doodsoorzakenpatroon voornamelijk in het

midden van de 20ste eeuw. Naast ‘ouderdom’ is kanker één van de meest belangrijke

doodsoorzaken651.

8.5.2.2. Cardio-vasculaire aandoeningen

De cardio-vasculaire aandoeningen zijn een groep ziekten waaronder diverse aandoeningen

schuilgaan. De meest bekende zijn een hartstilstand en hartinfarct.

Een hartinfarct wordt veroorzaakt door één of meer kransslagadervernauwingen, die

ontstaan door atherosclerose. De symptomen van deze aandoening zijn een beklemmende

borstpijn die vaak naar de kaken, linkerarm- en hand uitstralen. Tot op heden blijft de

mortaliteitsgraad van de ziekte erg hoog. Ongeveer 50 à 60% van de patiënten overlijdt652.

Een hartstilstand daarentegen impliceert dat het hart geen bloed meer uitpompt. Dit is een

acute aandoening, waarbij de patiënt bewusteloos raakt en er geen polsslag meer te voelen

is. Binnen het tijdsbestek van een minuut houdt de ademhaling op653.

651 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

652 Hartinfarct, Grote Winkler Prins Encyclopedie, p. 90. 653 Hartinfarct, Grote Winkler Prins Encyclopedie, p. 90.

Page 302: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 301

Vanaf de eeuwwisseling worden de hart- en bloedvatenaandoeningen voor het

mortaliteitspatroon van Waregem steeds belangrijker. Vanaf 1935 maken ze het merendeel

van de overlijdens uit en dit zowel bij de mannelijke als de vrouwelijke bevolking654.

Niettegenstaande is er een grotere sterfte onder de mannelijke bevolking.

8.5.2.3 Bronchitis

Bronchitis is een aandoening die zowel voorkomt in de acute als de chronische vorm waarbij

er zich een ontsteking van de luchtpijptakken voordoet. Acute bronchitis komt vaak voor als

één van de symptomen bij infectieziekten. Ze kan echter evengoed als een zelfstandige

ziekte beschouwd worden. Dan komt ze vaak voor met een ontsteking van de keel, het

strottenhoofd of de luchtpijp655. Rook, schadelijke dampen of gassen, diverse bacteriën en

virussen kunnen als de voornaamste oorzaken bestempeld worden. De ziekte vangt aan met

een niet langdurende koorts en hoesten. Bij zwakkere of oudere personen, evenals bij jonge

kinderen zet de ontsteking zich makkelijk op de fijnste luchtpijptakjes over en zo op het

longweefsel. Dit resulteert in een bronchopneumonie of een lobulaire longontsteking.

Chronische bronchitis kan zich op een acute bronchitis ontwikkelen, maar begint vaak

slepend. Deze aandoening kan het gevolg zijn van stoflongen of longstuwing, een hartziekte,

of kan zich uiten als een verwikkeling bij tuberculose. Vandaag komt de ziekte het meest

voor bij oudere mannen, rokers en ex-rokers. In tegenstelling tot acute bronchitis wordt de

ademhaling en vooral het uitademen bemoeilijkt.

8.5.2.4 Diarree

Voor deze ziekte zijn de aanwezigheid van besmet water en het al dan niet bestaan van

voorzieningen ten behoeve van de openbare gezondheid doorslaggevend. Verder spelen

ook de persoonlijke hygiëne en de hygiënische omgang met voedsel een rol. Vooral de

voedselbewaring is van groot belang. Tijdens de warmere maanden dreigen vaak

besmettingen in slecht bewaarde etenswaren te ontstaan. Bijgevolg eist diarree de meeste

slachtoffers in het zomerseizoen. Ook de kwaliteit en de kwantiteit van het beschikbaar

drinkwater is van primordiaal belang. Zelfs indien er enkel besmet water beschikbaar is, kan

het nut ervan voor het reinigen van het lichaam en de omgeving een positief effect

hebben656.

654 A.R.A., Mouvement de la Population de l’état civil Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

655 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 671. 656 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 677.

Page 303: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Hoofdstuk 8: Doodsoorzaken 302

K. Kiple verbindt ondervoeding met buikloop. ‘Malnutrition, which is common in areas where

diarrhea is highly endemic, leads to a more prolonged disease of greater severity, although

malnutrition does not predispose of the occurrence of diarrhea’657. De oorzaken van buikloop

zijn velerlei: infecties van de dikke en dunne darm, virussen, schimmels,… ..

In Waregem stierven relatief gezien weinig individuen ten gevolge van diarree. Vooral de

zuigelingen werden door de ziekte bedreigd, hoewel in Waregem de mortaliteitsgraad laag

lag in vergelijking met Gent en Brugge. Met ingang van de 20ste eeuw daalt het aantal

sterfgevallen en tegen het midden van de eeuw zijn er bijna geen sterfgevallen terug te

vinden in de doodsoorzakenstatistieken658.

8.5.2.5 Leveraandoeningen

De bekendste leveraandoening is ongetwijfeld levercirrose. In het Westen is de

hoofdoorzaak van deze ziekte alcoholmisbruik, maar ook de hepatitisvirussen zijn één van

de meest belangrijke oorzaken van levercirrose die voornamelijk mannen treft. De ziekte

heeft wel enkele jaren nodig om volledig tot ontwikkeling te komen. De patiënt krijgt in de

beginfase van de ziekte af te rekenen met lusteloosheid, gebrek aan eetlust, misselijkheid en

braken en het daarmee gepaard gaande vermageren. Uiteindelijk ontstaan

leverfunctiestoornissen en de belemmering van de normale bloedstroom van de

buikingewanden door de lever naar de onderste holle ader659.

657 K. Kiple, The Cambridge Historical Dictionary of Disease, p. 678. 658 N.I.S. Brussel, Burgerlijke Stand, Archief Burgerlijke Stand, Causes de décès en Flandre

Occidentale- Doodsoorzaken West-Vlaanderen, Waregem, jaren 1886-1950 (uitgezonderd 1914-1918 en 1937).

659 Levercirrose, Grote Winkler Prins Encyclopedie, p. 2306.

Page 304: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 303

Algemeen Besluit. De opzet van deze verhandeling bestond erin de mortaliteitsstructuren in Waregem tijdens

de tweede helft van de 19de eeuw en de eerste helft van de 20ste eeuw in beeld te brengen

en te analyseren, of om letterlijk het dode Waregem te bestuderen. Diverse

onderzoeksdoelen werden voorop gesteld: Waregem in het kader van de demografische

transitie plaatsen met de nadruk op de mortaliteitsevolutie, de mortaliteitsdaling in de 19de en

de 20ste eeuw differentieel doorlichten, de ontwikkeling van de epidemiologische transitie

nagaan, de sociale stratificatie bekijken en tot slot een vergelijking maken tussen Gent,

Brugge en Waregem op deze vlakken.

In dit besluit breng ik een overzicht van mijn bevindingen met betrekking tot de voornoemde

onderwerpen. Daarbij worden de resultaten niet enkele gerecapituleerd, maar wordt ook het

19de en 20ste eeuwse Waregem geschetst.

De demografische transitie

Twee thema’s nemen een centrale en dominante plaats in binnen dit mortaliteitsonderzoek.

Enerzijds zijn er de economische veranderingen die in rekening moeten worden gebracht en

anderzijds is er de bevolkingsgroei- en ontwikkeling die in ogenschouw moet genomen

worden. Beide variabelen vertonen een onderlinge interdependentie. Het samenspel tussen

deze factoren heeft zowel de geboorte- als de sterftecijfers op determinerende wijze

beïnvloed.

Waregem, een gemeente die in de 19de eeuw nog een overwegend agrarisch karakter bezat,

ving de onderzoeksperiode aan met een bevolkingscijfer van 5.000 inwoners. Ondanks de

economische problemen die een volgehouden groei volledig hypothekeerden, bleef het

bevolkingsaantal in de gemeente gestaag toenemen tot het midden van de 19de eeuw.

Waregem kon op dat ogenblik omschreven worden als een bloeiende agrarische gemeente.

De jaren 1800-1840 kunnen derhalve als een eerste groeimoment getypeerd worden. Het

jaar 1840 betekende een keerpunt en luidde een periode in van economische recessie. Een

allesomvattende crisis die zowel de landbouw als de textielindustrie trof, zorgde voor een

significante afname van de levensstandaard. De inwoners konden nauwelijks nog in hun

levensonderhoud voorzien. De gemeente stond aan de vooravond van een

bevolkingsrecessie. De economische crisis hield aan tot 1875. Na 1875 verbeterde het

economisch klimaat dankzij het industrialiseringsproces. Deze ontwikkeling zorgde ervoor

dat ook de bevolking een nieuwe groeifase onderging, die bestendig aanhield tot 1900. De

dominante positie van de landbouw kwam geleidelijk te vervallen en werd ingenomen door

Page 305: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 304

de vlasverwerking en de textielindustrie. Waregem kon nu omschreven worden als een jonge

industriegemeente. De eeuwwisseling verstoorde de positieve bevolkingsevolutie die zich op

het einde van de 19de eeuw had doorgezet niet. Vanaf 1900 kon gewag gemaakt worden van

een constante demografische groei die bovendien werd versterkt door een positief

migratiesaldo dat zich vanaf 1922 aftekende. De onderzoeksperiode werd afgesloten in 1950

met een bevolkingsaantal van 14.000 inwoners.

Niet enkel de bevolkingsevolutie, maar ook de bevolkingsopbouw of bevolkingsstructuur is

van primordiaal belang bij een analyse van de mortaliteit. In Waregem kunnen twee grote

perioden onderscheiden worden die eveneens gekoppeld zijn aan de economische

ontwikkelingen. Het jaar 1876 vormt hierbij het sleuteljaar. Een eerste periode loopt van 1846

tot 1876. Waregem kent in 1846-1856 een uiterst jonge en expansieve bevolking. Dit

resulteert in een oververtegenwoordiging van de jongste bevolkingsgroepen, wat op zijn

beurt zorgt voor een brede piramidale basis. In 1866 verdwijnt de oververtegenwoordiging

van de jongste bevolkingsgroepen geleidelijk. Niettegenstaande blijven de brede basis en de

smalle top die een typepiramide voorstellen, behouden. Vanaf 1876 vertonen de

synthesemeters een significante wijziging met betrekking tot de leeftijdsopbouw van de

Waregemse bevolking. De jongere bevolking neemt systematisch af, terwijl het aandeel van

de oudere leeftijdsklassen blijft toenemen. Vanaf 1890 zet het vergrijzingsproces of

verouderingsproces zich definitief in. Toch valt deze ontwikkeling niet onmiddellijk uit de

bevolkingspiramides af te lezen. Voor de grafische vaststelling is het wachten tot de jaren

1910-1920. De typische piramidevorm is nu nagenoeg volledig verdwenen. Een verklaring

voor deze evolutie is terug te vinden in het fenomeen van de demografische revolutie of

transitie. Deze bestaat uit twee afzonderlijke processen: enerzijds een daling van het

sterftecijfer en anderzijds een daling van het geboortecijfer.

Het BSC en BGC ondergaan belangrijke evoluties in de 19de en de 20ste eeuw. Zowel de

afname van de nataliteit als de mortaliteit verliep niet eenzijdig, maar in fasen die door

kleinere of grotere schommelingen werden gedomineerd. Het verdwijnen van de

sterftecrisissen werd beschouwd als een eerste en noodzakelijke voorwaarde voor de

afname van de mortaliteit die later zou resulteren in de reductie van de nataliteit.

In 1830 kent Waregem een gemiddeld BSC van 30‰. In vergelijking met het cijfer dat voor

het Ancien Regime wordt weerhouden (40‰), is dit een significante daling. In 1846, bij

aanvang van de onderzoeksperiode wordt een niveau van 36‰ gehaald. In 1880 duikt het

BSC voor het eerst onder de 20‰. Tot de eeuwwisseling blijft dit lage niveau gehandhaafd.

Vanaf 1900 kan een nieuwe en versnelde daling worden vastgesteld. Op het einde van de

onderzoeksperiode in 1947 wordt een waarde van 10‰ bekomen. Zoals vermeld doet zich in

Page 306: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 305

1876 een omschakeling van het sterftepatroon voor. De periode waarin sterftecrisissen

geregeld voor forse opstoten van het sterfteniveau zorgden, is nu definitief voorbij.

Bovendien neemt de gemeentelijke overheid vanaf het einde van de 19de eeuw maatregelen

om de sanitaire voorzieningen te verbeteren en gaat zo de strijd aan met de sociale

wantoestanden. Dit verklaart enigszins de daling van het BSC op het einde van de 19de

eeuw. In de periode 1880-1920 doet zich een fundamentele mortaliteitsdaling voor. Na een

eerder gematigde daling volgt vanaf 1900 een versnelde ontwikkeling.

De BGC ondergaat eveneens belangrijke ontwikkelingen doorheen de onderzoeksperiode.

De periode 1857-1880 kent een relatief stabiel verloop van de nataliteit. Niettegenstaande

kunnen hoge waarden geattesteerd worden. In 1857 wordt een waarde bekomen voor

Waregem van bijna 29‰. In het laatste kwart van de 19de eeuw neemt dit toe tot 41‰. In

1900 was dit nog steeds 40‰. Rond 1940 wordt een waarde vastgesteld van 20‰, die in de

volgende jaren verder blijft afnemen.

De evolutie van de BGC is onderhevig aan diverse factoren. Vooreerst is er de invloed van

de secularisering op de nataliteit. Daarnaast kan ook de industrialisering als dominante factor

weerhouden worden. Steeds meer vrouwen worden in het arbeidsproces geïntegreerd, wat

negatieve gevolgen had voor de nataliteit.

De differentiële mortaliteitsdaling

In het tweede deel van mijn onderzoek ben ik dieper ingegaan op de structuur van de

mortaliteit en de daling die deze onderging. De eerste variabele die hiervoor in aanmerking

kwam, was de leeftijd.

De Waregemse zuigelingensterfte onderging een opmerkelijke evolutie. In 1846 werd een

waarde bekomen van 148‰. In 1900 kenden de zuigelingen een sterftekans van 162‰. De

daling die hierop volgt, houdt met versnelde en vertraagde fasen aan tot 1947. Op dat

moment stierf nog ongeveer 95‰ van de baby’s. In Waregem zijn niet onmiddellijk bewijzen

voor handen die de invloed van borstvoeding staven, maar de overlevingskansen van de

zuigelingen wijzen pertinent in die richting. Tijdens de 19de eeuw evolueert de

zuigelingensterfte eveneens mee met de economische conjunctuur. We kunnen vermoeden

dat in de perioden van economische crisis en hoge werkloosheid meer borstvoeding werd

gegeven in Waregem. De evolutie op het einde van de 19de eeuw, waar een stijging van de

zuigelingensterfte attesteerbaar is, kan dan weer gekoppeld worden aan de toename van de

fabrieksarbeid. De vrouwen die buitenshuis werkten, hadden minder mogelijkheden om

borstvoeding te geven. De invloed van borstvoeding wordt sterk gereduceerd door de

alternatieven die rond 1900 hun opwachting maken. Dit is positief voor de overlevingskansen

Page 307: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 306

van de zuigelingen. Daarnaast is er de mentaliteitswijziging bij de ouders en de sterkere

gezondheid van de moeder – door een betere voeding - die een belangrijke rol spelen.

In hoofdzaak voor de 1-4 jarigen gelden tussen 1846-1866 enorm hoge sterfterisico’s, die de

waarden van de zuigelingen overschrijden, met 201‰ in 1846 en 190‰ in 1856. Rond 1900

daalt dit niveau onder de 100‰. In 1947 wordt een waarde van 78‰ bereikt. Na 1880 speelt

de verbetering van de levensstandaard op dit vlak een significante rol. Daarenboven is er de

verminderde virulentie van epidemische ziekten. De overige leeftijdsgroepen (5-9 jaar en 10-

14 jaar) kennen een soortgelijke ontwikkeling. Niettegenstaande ligt de sterftekans voor deze

leeftijdscategorieën een stuk lager dan bij de 1-4 jarigen. Mogelijke verklaringen kunnen niet

door historisch materiaal bestendigd en onderschreven worden. De invloed van kinderarbeid,

de gebrekkige hygiënische omstandigheden en het gebrek aan medische hulp werden als

voornaamste oorzaken weerhouden.

De volwassen bevolking valt uiteen in 2 groepen: de jong- en oud- volwassenen. In de

periode 1846-1947 neemt het sterfterisico in vergelijking met de kinderen en de zuigelingen

relatief minder af, maar de dalende trend is ook bij deze leeftijdsgroepen aanwezig. De jong-

volwassenen gaan van een gemiddelde van 60‰ in 1846 naar 20‰ in 1947. De oud-

volwassenen kennen in deze perioden respectievelijke waarden van 141‰ en 17‰. De

invloed van epidemieën uit de jeugd valt zeker in de 20ste eeuw weg. Op termijn is er ook de

verbetering van de levensstandaard.

Bij de oudere bevolking is de verbetering minder aanwezig. Enerzijds zijn er steeds meer

mensen die de oudste leeftijdscategorieën halen, anderzijds leidt de biologische aftakeling

van het lichaam ertoe dat velen relatief snel sterven.

De geslachtelijke sterfterisico’s belichten een tweede aspect van de mortaliteit. Zuigelingen

van het mannelijk geslacht kennen voor het grootste gedeelte van de onderzoeksperiode

een oversterfte behalve voor de jaren 1866, 1876 en 1910. Dit is het gevolg van een

biologisch bepaalde verhouding. De hoge masculiniteit laat blijken dat plaatselijke

determinanten ook invloed op de sterfte kunnen uitoefenen. Ook vandaag hebben jongens

nog altijd meer kans op overlijden dan meisjes.

Bij de kinderen wordt verondersteld dat het vrouwelijk voordeel zich ook hier manifesteert.

Voor Waregem gaat deze veronderstelling op voor de 1-4- jarigen, waar de jongens steeds

een grotere sterftekans kennen dan de meisjes. Hoewel er vanaf de leeftijd van 10 jaar soms

een vrouwelijke oversterfte voorkomt, worden de meeste onderzoeksjaren gekenmerkt door

een mannelijke surmortaliteit. In deze leeftijdsgroepen verliest de biologische factor aan

invloed. Deze ontwikkeling is echter beperkt aanwezig in Waregem. De achtergestelde

sociale positie van het vrouwelijk geslacht op gebied van voeding en medische hulp kunnen

deze situatie verklaren.

Page 308: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 307

Bij de volwassenen is de situatie gemakkelijker te verklaren. In deze leeftijdsgroep kunnen

twee tendenzen onderscheiden worden. In de leeftijdsklasse van 15-30 jaar liggen de

sterftekansen van de vrouwen algemeen hoger dan bij hun mannelijke tegenhangers. De

hoofdverklaring hiervoor is de kraambedsterfte. Andere factoren zijn de menarche en de

slechte werkomstandigheden zowel in de huisnijverheid als in de fabrieksindustrie. Ook de

dubbele werkbelasting moet in rekening worden gebracht. Een laatste element werd reeds

bij de kinderen aangehaald: de achterstelling van de vrouw ten opzichte van de belangrijkste

‘kostwinner’. Dit staat in contrast met de ontwikkelingen in de leeftijdsgroep 30-65 jaar waar

het sterfterisico onder de mannelijke bevolking sneller toeneemt. De mannelijke oversterfte

wordt wellicht door een ongezondere levensstijl veroorzaakt.

Het verklaringsmodel dat werd gegeven voor de volwassen bevolking gaat ook op voor de

oudere bevolking van Waregem. De leeftijdsklasse 65-80 jaar kent een manifeste mannelijke

oversterfte. Het geslachtelijk verschil verdwijnt daarna geleidelijk. De vrouwelijke mortaliteit

neemt dan ook toe door de oudere bevolkingsopbouw.

Het derde en laatste luik bestaat uit de sociaal bepaalde sterfteaandelen. Wanneer we het

aandeel van de verschillende beroepsgroepen in de mortaliteit nagaan, is het duidelijk dat de

groep ‘losse arbeid en dienstpersoneel’ van blijvend belang is doorheen de

onderzoeksperiode. Voor de textielsector gaat deze vaststelling allerminst op. Waar deze

een opmerkelijk aandeel kent in het begin van de onderzoeksperiode, ondergaat deze vanaf

1880 een drastische daling. De groep van de ‘onbepaalden’ wordt bovendien als maar

belangrijker. Niet enkel het aandeel van de verschillende beroepsgroepen werd

geanalyseerd, ook de sociale klassen werden aan een onderzoek onderworpen. De

volksklasse is in Waregem het best vertegenwoordigd. Dit is niet verwonderlijk wanneer we

het overwegend agrarisch karakter van de stad in overweging nemen. Doorheen de jaren

neemt het aandeel van deze sociale laag geleidelijk af, zonder echter haar dominante positie

af te staan. Dit komt voornamelijk de middenklasse ten goede.

Wanneer we het leeftijdsspecifiek sterfteaandeel in de verschillende beroepssectoren voor

mijn onderzoeksperiode analyseren, dienen zich een aantal conclusies aan.

Bij de zuigelingen blijft het onderscheid tussen de verschillende sectoren in 1846 eerder

beperkt. Van een sterke sociale differentiatie is dan ook geen sprake. De discrepantie neemt

daarna toe, zodat er in 1910 gewag gemaakt kan worden van een echte sociale stratificatie.

In de periode 1846-1910 neemt het sterfteaandeel bij de arbeiders en de landbouwers toe,

terwijl de textielsector een aanzienlijke reductie ondergaat. Bovendien kennen de tertiaire

sector en de ambachten een hoog niveau. Dit kent een verklaring in het feit dat we in deze

sectoren te maken hebben met beperkte aantallen die hoge schommelingen kunnen teweeg

brengen.

Page 309: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 308

De kinderen kennen een gelijkaardige ontwikkeling als de zuigelingen. Tot 1880 is het

sterfteaandeel van de kinderen binnen de textielsector aanzienlijk. Daarna neemt deze

beroepsgroep in belang af. Het sterfteaandeel binnen de groep van de landbouwers en

arbeiders daarentegen kent een opmars. Deze cijfers kunnen in verband worden gebracht

met de veranderingen die zich in de tewerkstelling voltrokken. De landbouw en de industrie

worden nu de belangrijkste werkgevers, wat impliceert dat de huiselijke textielsector

grotendeels verloren gaat.

Bij de jong-volwassenen springt het hoge aandeel van de ‘onbepaalden’ in het oog.

Daarnaast zijn er aanzienlijke sociale verschillen te onderscheiden in 1846. Voor de

zuigelingen en kinderen was dit niet het geval. Het sterfteaandeel binnen de categorie van

de arbeiders kent tijdens de onderzoeksperiode een opmerkelijke stijging, terwijl de

landbouw door een tegenovergestelde beweging wordt gekenmerkt. Bij de oud-volwassenen

houden de verschillende sectoren elkaar in evenwicht met betrekking tot het sterfteaandeel.

Het aandeel van de ‘onbepaalden’ voldoet echter niet aan deze vaststelling. In 1846 was hun

sterfteaandeel relatief groot. Tegen 1910 was dit aanzienlijk gereduceerd.

Bij de oudere bevolking van Waregem gaat de veronderstelling op dat er minder sprake is

van sociale differentiatie naarmate de bevolking ouder wordt. Het sterfteaandeel van de

verschillende sectoren schommelt tussen 15 en 25%. Cruciaal bij de oudere bevolking is

echter de enorme toename van het aantal ‘onbepaalden’. In 1910 eisen ze een aandeel op

van 90%. Ook het aandeel van de arbeiders ondergaat een verdubbeling. Deze ontwikkeling

bestendigt de opmars van het fabriekswezen.

Als er één zaak door dit onderzoek duidelijk is geworden, dan is het dat de ‘ene meer gelijk

is voor de dood dan de andere’. Deze vaststelling gaat op voor zowel de mortaliteit als de

mortaliteitsdaling. Tussen 1866 en 1890 daalt vooreerst het sterfterisico van de kinderen en

de jongvolwassenen. Vanaf 1900, maar voornamelijk vanaf 1910 vindt een versnelde

afname plaats van de zuigelingensterfte. Deze jongste leeftijdscategorie kennen samen met

de kinderen, jong-volwassenen en zelfs de oud-volwassenen een toename van de

levensverwachting. In 1846 heeft een Waregemnaar een levensverwachting bij de geboorte

van 35 jaar. In 1900 is dit reeds opgelopen tot 50 jaar. Op het einde van de

onderzoeksperiode (1947) wordt een levensverwachting bereikt van 64 jaar. In een eeuw tijd

treedt dus bijna een verdubbeling op.

De epidemiologische transitie

Een onderzoek van de epidemiologische transitie was mijn derde doelstelling. Daartoe werd

het doodsoorzakenpatroon van Waregem in de onderzoeksperiode geanalyseerd.

Page 310: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 309

Tijdens de periode 1886-1950 vindt een ware omschakeling van het doodsoorzakenpatroon

plaats. Ten eerste blijft het aandeel van de epidemische aandoeningen aanzienlijk tot 1935.

Het betreft hoofdzakelijk de kinderziekten. De invloed van respectievelijk roodvonk, mazelen

en kroep gaat daarna gestaag achteruit. De twee ziekten die voor Waregem doorheen de

20ste eeuw belangrijk blijven, zijn kinkhoest en griep.

Tegenover deze ontwikkeling staat de toename van voornamelijk de ‘cardio-vasculaire

ziekten’ en ‘andere ziekten’. Ook het aantal overlijdens ten gevolge van ‘ouderdom’ blijft

toenemen en bereikt in 1950 haar absolute hoogtepunt. Binnen de ‘andere ziekten’ is het

aandeel van kanker het grootst, gevolgd door alcoholisme. De cardio-vasculaire

aandoeningen, de andere ziekten en ouderdom zijn drie ziektegroepen die hoofdzakelijk de

oudere bevolking treffen. Bovendien vormen ze belangrijke bestanddelen van de

degeneratieve aandoeningen waaraan, ten gevolge van de vergrijzing, steeds meer mensen

overlijden. Het leeftijdspatroon van de sterfte wordt hierdoor volledig van aard veranderd.

Het doodsoorzakenpatroon van de zuigelingen in 1886 toont het overgrote aandeel van de

epidemische aandoeningen. De overige ziekten resulteerden bijna allemaal onder ‘andere

aandoeningen’. Dit kan mede verklaard worden door de gebrekkige medische kennis die

men toen had. Rond de eeuwwisseling eisen de respiratoire ziekten een groter aandeel op.

Omstreeks 1925 is de zuigelingensterfte sterk afgenomen in vergelijking met 1900. De

aandoeningen aan het spijsverteringsstelsel kennen een stijging, ondanks het feit dat

gezonde voedingsalternatieven ingeburgerd raakten. Bovendien blijft het niveau van de

epidemische ziekten extreem hoog. In 1950 kennen de epidemische ziekten een drastische

terugval onder de vrouwelijke bevolking. De neurologische aandoeningen daarentegen,

kennen samen met de ziekten aan het spijsverteringsstelsel een opmars. De lage

zuigelingensterfte maakt duidelijk dat er een sterke verbetering in de levensomstandigheden

terug te vinden is. De komst van een hygiënisch besef en de toenemende rol van de

geneeskunde vormden de steunpilaren voor de 20ste eeuwse evolutie.

Bij de kinderen zijn voornamelijk de voedingsgerelateerde epidemische aandoeningen en

ziekten aan het spijsverteringsstelsel de voornaamste doodsoorzaken in 1886. Daaruit blijkt

dat voeding niet enkel voor zuigelingen van primordiaal belang is. Gevoeligheid aan de

luchtwegen en longen is zo goed als onbestaande in Waregem. In 1925 is het aandeel van

de epidemische ziekten aanzienlijk gereduceerd en dit voornamelijk bij de meisjes.

Halverwege de 20ste eeuw zijn de typische 19de eeuwse doodsoorzaken teruggedrongen.

Toch blijven de epidemische aandoeningen sterk aanwezig, terwijl ook de cardio-vasculaire

aandoeningen hun opwachting maken in het doodsoorzakenpatroon.

In 1900 overlijden heel wat volwassenen aan respiratoire aandoeningen. Voornamelijk de

vrouwelijke bevolking wordt door dergelijke ziekten getroffen. De epidemische aandoeningen

Page 311: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 310

waarvan de voornaamste ongetwijfeld tuberculose is, kent een groot aandeel in het

doodsoorzakenpatroon. Daarnaast moet ook het belang van de kraambedsterfte worden

vermeld. De dalende mortaliteit tussen 1900 en 1925 houdt allerminst in dat het aandeel van

de epidemische aandoeningen wordt teruggedrongen. Tuberculose neemt zelf relatief in

belang toe. Nagenoeg 1/3 van de vrouwelijke bevolking overlijdt door een epidemische

aandoening, bij de mannelijke bevolking is dit minder dan 1/5. De mannen worden eerder

getroffen door aandoeningen aan het ademhalingsstelsel. Daarnaast worden ook de cardio-

vasculaire aandoeningen belangrijker. Dit wijst op het geleidelijk tot stand komen van een

modern doodsoorzakenpatroon. Tegen het midden van de 20ste eeuw is de invloed van

tuberculose in Waregem sterk gereduceerd. De cardio-vasculaire aandoeningen worden

daarentegen bij beide seksen belangrijker. Bij de vrouwelijke bevolking verdwijnt de

kraambedsterfte, wat op significante verbetering op dit vlak wijst.

De sterfte onder de oudere bevolking verschilt in grote mate van deze van zuigelingen,

kinderen en volwassenen. Meer dan de helft van de ouderen in Waregem overlijdt aan

aandoeningen aan het ademhalingsstelsel. In 1925 dalen de respiratoire ziekten en krijgen

we een toename van aandoeningen van het spijsverteringsstelsel. Ook de cardio-vasculaire

ziekten, of de degeneratieve ziekten, ondergaan een stijging. In 1950 neemt de categorie

van de ‘ouderdom’ de eerste plaats in. Ze wordt gevolgd door de hart- en

bloedvaataandoeningen.

Waregem ten opzichte van Gent en Brugge

Het eerste aspect waarin Waregem, Gent en Brugge van elkaar verschillen, is de

bevolkingsgroei. In Brugge is er ten opzichte van de 19de eeuw slechts een toename van

70%, in Gent is dit 200%. Waregem kent een toename van 250%, wat duidelijk maakt dat

Waregem doorheen de onderzoeksperiode een belangrijke bevolkingsgroei kent. Op dit vlak

sluit Waregem dan ook beter aan bij Arteveldestad dan bij de Breydelstad. Deze

verschillende groei uit zich bovendien in de bevolkingsstructuur. Voor 1880 verjongen zowel

Gent als Waregem. Brugge kent een tegenovergestelde beweging en ondergaat een

veroudering. De Arteveldestad kent immers een grote instroom van jonge textielarbeiders.

Brugge biedt geen werkgelegenheid en er is slechts weinig migratie. In Waregem wordt er

voldoende werkgelegenheid gecreëerd zodat de jonge mensen niet moeten immigreren om

in hun levensonderhoud te voorzien. Na 1880 begint zowel de Gentse als de Waregemse

nataliteit te dalen en veroudert de bevolking. In Brugge daarentegen, kent de nataliteit een

toename en verjongt de bevolking. Na 1910 treedt ook in de Breydelstad opnieuw een

veroudering van de bevolking op.

Het niveau van de nataliteit en de mortaliteit ligt in Gent een stuk hoger dan in Waregem en

Brugge. De hogere nuptialiteitsgraad en het ontbreken van borstvoeding leiden tot dit

Page 312: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 311

nataliteitsverschil. Niet enkel is het mortaliteitsniveau hoger in Gent, de epidemische

crisissen eisen zowel in Brugge als in Gent een hogere tol dan in Waregem. Bovendien

moeten ook de invloed van de fabrieksarbeid en de sociale wantoestanden in dit kader

vermeld worden.

Hoewel Brugge, Gent en Waregem ten opzichte van de Waalse steden een soortgelijke

levensverwachting bij de geboorte hebben, ligt het niveau van Waregem iets hoger. In 1846

kende de Waregemse bevolking een levensverwachting van 35 jaar, terwijl dit in Brugge en

Gent 32 jaar was. De meer traditionele samenlevingen bezitten doorgaans een betere

levensverwachting dan de industriële steden zoals Brugge en Gent. G. Mooney en S. Szreter

maakten nog een ander onderscheid: ditmaal tussen de kleinere industriële steden zoals

Brugge en Waregem en de oude en traag groeiende industriële steden zoals Gent.

De zuigelingensterfte vormt het voornaamste onderscheid tussen de 3 lokaliteiten. Het

niveau dat in Waregem bereikt wordt, ligt een stuk lager dan de waarden die voor Gent en

Brugge werden bekomen. Voor Waregem schommelden de waarden rond 130‰. Voor

Brugge was dit 150‰ en voor Gent niet minder dan 250‰. Gedurende het grootste gedeelte

van de onderzoeksperiode sterven gemiddeld 50% meer kinderen in de Oost-Vlaamse

industriestad. J. Backs gaf een aantal redenen voor deze extreme cijfers. Vooreerst is er het

ontbreken van borstvoeding en de ongezonde woonomstandigheden. Verder moeten ook het

beperkt hygiënisch besef aangehaald worden. In Brugge werden dan weer heel wat

kantwerksters tewerkgesteld en was er sprake van een grote werkloosheid.

De kindersterfte vertoont een afwijkende evolutie. Een vergelijking tussen Gent, Brugge,

Waregem en de gegevens voor Zuid-Vlaanderen toont aan dat vanaf de leeftijd van 5 jaar

plaatsgebonden invloeden een afnemende rol wordt toebedeeld. In het midden van de 19de

eeuw kent Waregem de hoogste waarden wat de sterfte betreft en dit in de leeftijdscategorie

1 tot 4 jaar. Vanaf het 3de kwart van de 19de eeuw echter nemen deze op determinerende

wijze af. In Brugge en Gent verloopt deze afname veel geleidelijker. Zeker in Gent liggen de

waarden op een extreem laag niveau. Dit kan te wijten zijn aan het feit dat de

zuigelingensterfte zo omvangrijk is voor de Arteveldestad.

Bij de volwassen bevolking is in 1866 de grootse discrepantie tussen de verschillende steden

waar te nemen. De sterftekans bij de volwassenen is het grootst in Waregem. Bovendien

scoren de Gentse volwassenen slechter dan de Brugse. Rond 1910 bevinden de 3 gebieden

zich meer op een gelijke positie. De mortaliteitsdaling vervaagt de onderlinge verschillen.

Een vergelijking van de sociale ongelijkheid voor de dood tussen Gent, Brugge en Waregem

is nagenoeg onmogelijk. Door de beperkte aantallen, werkte ik met een andere methode dan

J. Backs en L. Van Haecke. Voor Waregem werd gewerkt met sterfteaandelen in plaats van

Page 313: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Algemeen Besluit. 312

met sterftekansen en levensverwachtingen. Algemeen genomen kent de Arteveldestad geen

vermindering van de sociale differentiatie tussen 1846 en 1910. Dit is wel het geval in de

Breydelstad. In Waregem is de sociale differentiatie het grootst in 1910. Dit is het gevolg van

een veranderende tewerkstelling doorheen de onderzoeksperiode. Bovendien kent zowel in

Gent als in Waregem het fabriekswezen tussen 1846 en 1890 een aanzienlijke uitbreiding. In

Brugge doet zich net het tegenovergestelde voor, waar heel wat fabrieken failliet gaan.

Het totale doodsoorzakenpatroon of per leeftijdsklasse valt eveneens moeilijk te vergelijken

vanwege de onderlinge verschillen en kwaliteit. Opmerkelijk wel is het belangrijke verschil bij

het voorkomen van kanker bij de zuigelingen in 1950. In Gent stierven heel wat kinderen aan

de aandoening. In Brugge en Waregem doet een dergelijke ontwikkeling zich niet voor. Dit

kan wijzen op een grotere rol van vervuiling en de aanwezigheid van industrie.

Rond de eeuwwisseling lijden de Gentse volwassenen meer aan epidemische, respiratoire

en spijsverteringsziekten. Dit kan in verband gebracht worden met de slechtere

levensomstandigheden. In 1925 komt L. Van Haecke voor Brugge tot dezelfde vaststelling.

Voor Waregem wordt dit patroon pas in 1950 zichtbaar. Naast de epidemische ziekten

worden de cardio-vasculaire aandoeningen steeds belangrijker.

Andere onderzoeksmogelijkheden

De belangrijkste constante in mijn onderzoek was dat ik voortdurend een beroep heb moeten

doen op veronderstellingen en hypothesen. Vele facetten van de 19de eeuwse Wargemse

geschiedenis zijn nog onbekend en dienen bijgevolg nog aan een uitgebreid onderzoek

onderworpen te worden. Op verschillende vlakken ontbreekt nog noodzakelijke informatie.

De nuptiatiteit en nataliteit moeten doorgrond worden, de evolutie van de 19de eeuwse

mortaliteit is nog onontgonnen terrein. Maar ook een onderzoek naar het gemeentelijk

optreden in verband met de aanleg van rioleringen en andere hygiënische maatregelen

kunnen de oorzaken van de mortaliteitsdaling in een ander daglicht plaatsen.

Page 314: Mortaliteitsstudie van een kleine stad: Waregem tijdens de …lib.ugent.be/fulltxt/RUG01/001/027/816/RUG01-001027816... · 2006. 5. 15. · burgerlijke stand in Waregem bedanken,

Addenda 313

Addenda Oorspronkelijk was het de bedoeling om enkele bijlagen aan deze verhandeling toe te

voegen. Door de enorme hoeveelheid cijfermateriaal die we verzamelden, kregen we echter

teveel bijlagen en werden we genoodzaakt om deze te beperken. Om het cijfermateriaal toch

ter beschikking te stellen, werd geopteerd om een CD-ROM te maken waar alle berekenen

en alle cijfergegevens voor handen zijn. Daarbij besparen we niet enkel tijd en papier, maar

kunnen we ook alle bijlagen volledig weergeven.