Monitor levensmiddelenindustrie 2014

24
MONITOR LEVENSMIDDELENINDUSTRIE 2014

description

Hier kan een beschrijving worden toegevoegd.

Transcript of Monitor levensmiddelenindustrie 2014

MONITORLEVENSMIDDELENINDUSTRIE 2014

INHOUD

Voorwoord 4

Revisie CBS 4

Dashboard 5

1/ Kernindicatoren 1.1 7

Productie (output) V&G-

industrie blijft groeien

1.2 7

Sterke groei van de Franse

en Poolse V&G-industrie

1.3 8

Stijgende toegevoegde

waarde en omzet

1.4

Stijging arbeidsproductiviteit in

verschillende V&G-sectoren

2/Kostenontwikkeling

2.1 10

Stijgende intermediaire

kosten V&G-industrie

2.2 10

Stijging personele kosten

en flinke daling overige

bedrijfslasten

2.3 11

Voortdurende groei R&D-

investeringen V&G-industrie

2.4 11

Aanzienlijk herstel

investeringen Nederlandse

V&G-industrie

2

3/ Concurrentiepositie

3.1 13

Stijging uitvoersaldo

3.2 13

Significante toename uitvoer

naar de buurlanden en de rest

van de wereld

3.3 14

Toename uitvoer veevoeder

en afname tabakswaren

3.4 14

Nederlandse arbeidskosten

niet meer in Europese top 3

4/ Het economische belang van de Nederlandse V&G-industrie

4.1 16

Introductie input-

outputanalyse

4.2 16

Een hoge indirecte

bijdrage aan het BBP

4.3 17

Landbouw, industrie en

commerciële dienstverlening als

belangrijkste toeleveranciers

4.4 17

De V&G-industrie creëert

veel werkgelegenheid

5/ Vooruitzichten 2015

5.1 19

Vooruitblik procucenten en

retailers

6/ Terugblik 2004–2013

6.1 21

Een constante en hoge

productiemultiplier voor de

V&G-industrie

6.2 21

Een dalende werkgelegenheid

in de Nederlandse industrie

6.3 22

Grootste winstpunt van

de afgelopen 10 jaar is de

toegenomen efficiency

6.4 22

Stijgend belang van de

export richting de top

5-exportmarkten

6.5 23

Toenemend belang van het

retailkanaal

3

VOORWOORDIn 2014 viert de FNLI haar tiende verjaardag; een mooie gele-gen heid om de balans op te maken. De Nederlandse econo-mie krabbelt langzaam op uit het dal en wij stellen vast dat de balans voor onze industrie over de afgelopen 10 jaar positief is, ondanks de crisis. Dit blijkt duidelijk uit de ‘terugblik 2004-2013’ die we dit jaar aan de FNLI Monitor hebben toegevoegd. Zo is de productiewaarde van de Nederlandse V&G-industrie in deze periode met 35% gestegen: een groei van gemiddeld 3,4% per jaar. De investeringen in R&D stegen in deze periode fors, met maar liefst 75%. Ook vanaf 2008, het begin van de crisis, werd als één van de weinige industriële sectoren jaar op jaar groei gerealiseerd. Vooral door de steeds toenemende ex-port heeft de levensmiddelenindustrie juist in moeilijke tijden haar grote bijdrage aan de Nederlandse economie versterkt.

In het afgelopen jaar zijn de positieve ontwikkelingen voort-gezet. Zo is de uitvoer gegroeid met 6,1%. Ook de toegevoeg-de waarde en het productieniveau laten positieve cijfers zien. Bemoedigend is verder dat het consumentenvertrouwen in de eerste helft van 2014 is gestegen naar het niveau van voor de crisis. De vraag is echter of dit stand houdt, gezien de recente mondiale ontwikkelingen.

Ook dit jaar is een enquête onder de FNLI-leden gehouden, waarin is gevraagd naar een terugblik en de verwachtingen voor 2015. Het beeld is positief. Het overgrote deel van de respondenten verwacht voor 2015 een toename van de om-zet, de export en de uitgaven voor onderzoek en ontwik keling (R&D). Een aandachtspunt is de bescheiden verwachtingen van ondernemers ten aanzien van de investeringen in 2015.

Uit de cijfers in deze monitor blijkt weer het grote belang van de levensmiddelenindustrie voor de ‘BV Nederland’. Dit is een uitstekende positie om, in samenwerking met ketenpartijen, kennispartners en de overheid binnen de Topsector Agri&Food, onze industrie verder te versterken en zo bij te dragen aan een versneld herstel van de Nederlandse economie in de komende jaren.

Philip den Ouden Directeur FNLI

62,4 miljard

+4,5%

13,3 miljard+4,6% 0%

133.000+5,1%

32,5 miljard 16 miljard 16,5 miljard+6,1% +3,9% +8,4%

399 miljoen

Uitvoer Invoer Saldo

(Outputwaarde

R&D (2011)

Toegevoegde waarde

Werkgelegenheid(direct)

Internationale handel

DASHBOARD VAN DE NEDERLANDSE VOEDINGS- EN GENOTMIDDELENINDUSTRIE IN 2013

Bron: CBS 2013 (t.o.v. 2012), met uitzondering van investeringen in R&D (CBS 2012 t.o.v. 2011)

In 2014 heeft een revisie plaatsgevonden van de macro-economische cijfers van het CBS. Deze revisie heeft een aantal gevolgen voor de monitor. In de eerste plaats heeft de revisie gevolgen voor de naamgeving van de indicator ‘productie tegen basisprijzen’. Deze indicator heet nu ‘output basisprijzen’1. In de tweede plaats hebben de cijfers voor de periode 2006-2013 met uitzondering van het ‘basisjaar’ 2011 een voorlopig karakter. Dit kan gevolgen hebben voor toekomstige monitors.

De grootste gevolgen van de revisie zijn de veranderingen van de absolute hoogte van indicatoren als de outputwaarde, het intermediaire verbruik, de bruto toegevoegde waarde en de in- en uitvoer. Kijken we naar basisjaar 2011 dan is de omvang van de output met 11% gedaald, het intermedaire verbruik met 10% en de bruto toegevoegde waarde met 18%. Dit aanzienlijke verschil wordt voor een belangrijk

deel veroorzaakt doordat bij het afbakenen van de Nederlandse economie het economisch eigendom van de goederen volledig leidend is geworden. Hierdoor daalt kort samengevat de productieomvang in bedrijfstakken waar veel loon- of verdelingsdiensten voor buitenlandse bedrijven worden geleverd. Deze activiteiten worden na de revisie als ‘dienst’ gekenmerkt, en niet meer als industriële activiteit. Dit effect is vooral van belang voor de absolute omvang van de indicatoren. Omdat in de monitor vooral relatieve verschillen in de tijd worden getoond, valt de impact van de revisie op de monitor wel mee.

1 Output basisprijzen representeert het totaal aan goederen en diensten dat is geproduceerd, ook wel productie genoemd.

Dit bestaat uit marktoutput (marktafzet), output voor eigen finaal gebruik en niet-marktoutput (goederen en diensten

die gratis of tegen niet-significante prijzen aan andere eenheden zijn geleverd). De oude definitie van ‘productie tegen

basisprijzen’ representeert de waarde van alle voor de verkoop bestemde goederen (inclusief voorraad) en diensten.

LET OP: BEPERKT EFFECT VAN REVISIE CBS NATIONALE REKENINGEN OP FNLI MONITOR

REVISIE CBS

5

1/KERNINDICATOREN

Nederland

Duitsland

Polen

V&G

Nederlandse industrie

Consumentenvertrouwen (rechter Y-as)

• De productie (outputwaarde) in de V&G-industrie is in 2012 Europabreed gegroeid. Uitschieters hierbij zijn de Franse V&G-industrie en de Poolse V&G-industrie met respectievelijk 11,5% en 6,9% groei ten opzichte van 2011.

• De hoge groei van de Franse V&G-industrie is voor een deel te danken aan de 17% groei van de productie van dranken in 2012 ten opzichte van 2011.

• De Spaanse V&G-industrie kende een zeer bescheiden groei van 0,8% ten opzichte van 2011 naar € 97,1 miljard in 2012. De Belgische V&G-industrie is met 1,1% gegroeid in 2012.

• De gemiddelde groei in de periode 2006 – 2012 lag voor de Nederlandse V&G-industrie op 3,8%, voor de Franse V&G-industrie op 4,0% en de Poolse V&G-industrie op 5,5%.

* Cijfers 2012 zijn nog niet definitief ** Cijfers België zijn exclusief productie

tabakswaren en 2006, 2007 Bron: Eurostat (production value),

bewerking Decisio

Frankrijk

Spanje

België

Figuur 2/ Internationale vergelijking outputwaarde (2006 = 100)

1.2/Sterke groei van de Franse en Poolse V&G-industrie

• De productie (outputwaarde) van de voedings- en genotsmiddelen (V&G-)industrie is in 2013 met 4,6% gegroeid ten opzichte van 2012 naar € 62,4 miljard.

• De V&G-industrie is met een productieaandeel van 21% in de totale industriële productie de grootste industriële sector in Nederland.

• De productie/output van de gehele Nederlandse industrie is in 2013 juist gedaald met 1,5% naar € 294,2 miljard. Hiermee komt een einde aan de groeiperiode tussen 2009 en 2012.

• Het consumentenvertrouwen (zie rechteras) is in 2013 iets gestegen naar −32, maar medio 2014 lag het consumentenvertrouwen alweer rond 0, waarmee het niveau van voor de crisis (2006) weer is bereikt.

* De gereviseerde cijfers zijn m.u.v. 2011 nog niet definitief. Het cijfer consumenten-vertrouwen is wel definitief

Bron: CBS, bewerking Decisio

Figuur 1/ Ontwikkeling productie (output in basisprijzen, 2006 = 100) en saldo con-sumentenvertrouwen (gemiddelde positieve en negatieve antwoorden)

1.1/Productie (output) V&G-industrie blijft groeien

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012*

140

130

120

110

100

90

802006* 2007* 2008* 2009* 2010* 2011 2012* 2013*

150

140

130

120

110

100

90

80

100

50

-50

0

2e kw2014

7

2006* 2007* 2008* 2009* 2010* 2011 2012* 2013*

140

130

120

110

100

90

80

€100€50 €150 €200

Drankenproductie

Tabaksproductie

Overige voedselproductie

Productie graanproducten

Suiker, cacao en chocoladeproducten

Productie dierenvoeding

Zuivelproductie

Verwerking olie en vetten

Verwerking fruit en groente

Industrie (als geheel)

Vleesproductie

Visproductie

Brood- en meelproducten

€0Toegevoegde waarde

Omzet

Aantal banen (werkzame personen)

• De arbeidsproductiviteit wordt vastgesteld op basis van de gemiddelde toegevoegde waarde per werknemer per jaar.

• Binnen de V&G-industrie kende de drankensector in 2012 de hoogste arbeidsproductiviteit met € 196.000,-. Dit is een stijging van 1% ten opzichte van 2011.

• Ook de productie van dierenvoeding (+17%), suiker, cacao en chocoladeproducten (+12%) en de productie van graanproducten (+11%) kenden een sterke stijging van de arbeidsproductiviteit in 2012 ten opzichte van 2011.

• Opvallend is de daling van de arbeidsproductiviteit in de zuivelindustrie met 13% naar € 89.700 euro in 2012. Ook de verwerking van olie en vetten (-8%), de visindustrie (-7%) en de vleesproductie (-7%) zagen een daling in arbeidsproductiviteit in 2012 (t.o.v. 2011).

• De arbeidsproductiviteit van de productie van vlees, vis en brood- en meelproducten ligt onder het gemiddelde van de Nederlandse industrie als geheel.

• De gemiddelde arbeidsproductiviteit per werknemer bedraagt circa € 66.000,- voor de hele Nederlandse economie.

Bron: Eurostat (gross value added per employee), bewerking Decisio

Figuur 4/ Bruto toegevoegde waarde per werknemer in 2012 t.o.v. 2011 (x € 1.000)

1.4/Stijging arbeidsproductiviteit in verschillende V&G-sectoren

2 Exclusief aftrekbare belasting over de over de Btw en inclusief afschrijvingen (Bron: CBS).

• De bruto toegevoegde waarde (basisprijzen) is het verschil tussen de productie en het intermediair verbruik van een bedrijfseenheid inclusief afschrijvingen2. Ook deze indicator is door het CBS gereviseerd, waardoor hij (voor alle jaren) op een structureel lager niveau ligt dan in de voorgaande edities van deze monitor.

• De bruto toegevoegde waarde in de V&G-industrie is in 2013 met 5,1% gestegen ten opzichte van 2012 naar € 13,3 miljard. Ter vergelijking: de bruto toegevoegde waarde van de Nederlandse industrie als geheel is in 2013 met 0,4% gedaald naar ruim € 70 miljard.

• De behaalde omzet in de V&G-industrie bedroeg € 67,9 miljard in 2012 en is met 2% toegenomen ten opzichte van het jaar ervoor.

• Het aantal (directe) banen (vol- en deeltijd) in de V&G-industrie is met 133.000 werkzame personen in de periode 2011, 2012, 2013 stabiel gebleven.

* Cijfers 2013 en 2012 zijn nog niet definitief Bron: CBS, bewerking Decisio

Figuur 3/ Omzet, bruto toegevoegde waarde (tegen basisprijzen) en aantal banen (werkzame personen) Nederlandse V&G-industrie (2006 = 100)

1.3/Stijgende toegevoegde waarde en omzet

2012

2011

8

2/KOSTENONTWIKKELING

2006* 2007* 2008* 2009* 2010* 2011 2012* 2013*

150

140

130

120

110

100

90

802006 2007 2008 2009 2010 2012*

12

10

8

6

4

2

02011

Overige bedrijfslasten

Personele kosten

V&G

Nederlandse industrie

• De personele kosten (brutolonen en sociale premies en lasten) in de V&G-industrie bedroegen in 2012 € 7,1 miljard. Deze zijn daarmee 2,8% toegenomen ten opzichte van 2011.

• De overige bedrijfslasten voor de V&G-industrie bedroegen € 9,1 miljard in 2012, een daling van 4,5% ten opzichte van het jaar ervoor.

• De overige bedrijfslasten bestaan uit o.a. kosten van energieverbruik, huisvesting, machines en dienstverlening door derden. Deze lasten liggen op een structureel lager niveau dan voor de crisis in 2008.

* Cijfers 2012 zijn nog niet definitief Bron: CBS, bewerking Decisio

Figuur 6/ Personele kosten en overige bedrijfslasten (x € miljard)

2.2/Stijging personele kosten en flinke daling overige bedrijfslasten

3 De outputwaarde is de som van de het intermediair verbruik en de bruto toegevoegde waarde.

• Het intermediaire verbruik geeft de kosten weer voor alle producten en diensten die zijn gebruikt in het productieproces. Ook deze cijfers zijn aangepast door de revisie van het CBS.

• De intermediaire kosten in de V&G-industrie zijn in 2013 met 4,5% gegroeid ten opzichte van 2012 naar € 49,1 miljard.

• Het intermediaire verbruik is dus harder gestegen dan de output/productiewaarde. De outputwaarde is met 2,9% gestegen in 2013 ten opzichte van 2012.

• In de periode 2006-2013 is het aandeel van de intermediaire kosten in de outputwaarde gestegen van 76% naar 79%3. Deze ontwikkeling duidt op relatief hogere inkoopprijzen en/of een hogere mate van uitbesteding (inkoop van bijvoorbeeld halffabrikaten en diensten) in de V&G-industrie.

• De intermediaire kosten in de gehele Nederlandse industrie bedroegen € 224,1 miljard in 2013 (een afname van 1,9% t.o.v. 2012).

* De gereviseerde cijfers zijn m.u.v. 2011 nog niet definitief.

Bron: CBS, bewerking Decisio

Figuur 5/ Ontwikkeling intermediaire kosten (2006 = 100)

2.1/ Stijgende intermediaire kosten V&G-industrie

10

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012*

150

140

130

120

110

100

90

80

70

60

80

100

120

140

160

180

200

220

60

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012*40

200

400

600

800

1000

1200

1400

0262199

276250331

399382

Nederland

België

Duitsland

R&D V&G absolute waarde (rechter Y-as)

V&G-industrie

Nederlandse industrie

• De investeringen in materiële vaste activa (gebouwen, machines, vervoermiddelen) bedroegen in 2012 ongeveer € 1,6 miljard voor de Nederlandse V&G-industrie (circa 22% van de totale industriële investeringen in Nederland).

• In 2012 zijn de investeringen van de Nederlandse V&G-industrie met 20,4% gestegen ten opzichte van 2011. Deze liggen daarmee weer 15,8% hoger dan in het peiljaar 2006.

• De investeringen in materiële vaste activa blijven achteruitgaan in de Spaanse V&G-industrie.

• Samen met de Nederlandse V&G-industrie laten de Belgische, Duitse en Poolse V&G-industrieën in de periode 2006 – 2012 een groei zien wat betreft de investeringen in materiële vaste activa.

* Cijfers 2012 zijn nog niet definitief Bron: Eurostat, bewerking Decisio

Polen

Spanje

Figuur 8/ Bruto investeringen in materiële vaste activa (2006 = 100)

2.4/Aanzienlijk herstel investeringen Nederlandse V&G-industrie

4 R&D door eigen personeel in bedrijven met meer dan 10 werkzame personen (Bron CBS).

5 Ter vergelijking: Het omzetpercentage van R&D door eigen personeel in de totale Nederlandse industrie bedraagt 1,2% (in 2012).

• R&D door eigen personeel4 in de V&G-industrie is in 2012 met 4,5% gestegen ten opzichte van 2011 naar € 399 miljoen (rechteras).

• Deze flinke toename maakt onderdeel uit van een opwaartse trend vanaf 2006 waarin alleen het jaar 2008 een dip laat zien.

• De bestedingen in R&D door de V&G-industrie bedragen 10,1% van de totale investeringen in R&D door de totale Nederlandse industrie en 0,6% van de omzet van de V&G-industrie5.

• De R&D-uitgaven van de Nederlandse industrie bedroegen circa € 3,9 miljard in 2012.

• De investeringen in R&D door de gehele Nederlandse industrie zijn in 2012 licht gedaald met 0,8% en liggen nog steeds onder het niveau van basisjaar 2006.

* Cijfers 2012 zijn nog niet definitief Bron: CBS, bewerking Decisio

Figuur 7/ R&D-uitgaven industrie en V&G (2006 = 100) en absolute uitgaven R&D V&G (x € miljoen)

2.3/Voortdurende groei R&D-investeringen V&G-industrie

11

3/CONCURRENTIEPOSITIE

2006* 2007* 2008* 2009* 2010 2011 2012 20130

10

20

30

40

50

60

Uitvoer

Invoer

Uitvoersaldo

• In 2013 is de uitvoer van de V&G-industrie met 6,1% gestegen ten opzichte van 2012. De absolute waarde van de uitvoer in 2013 bedraagt € 32,5 miljard.

• De invoer bedroeg in 2013 € 16,0 miljard, een groei van 3,9% ten opzichte van 2012.

• Het uitvoersaldo (het verschil tussen uitvoer en invoer) is met 8,4% gestegen ten opzichte van 2012.

• Het dekkingspercentage (uitvoerwaarde als percentage van de invoerwaarde) voor de V&G-industrie is 203% in 2013. In 2006 was dit percentage nog 226%

* De CBS-cijfers 2006 t/m 2009 zijn gecorrigeerd op basis van de nieuwe CBS-definitie die vanaf 2010 wordt gehanteerd. De cijfers m.u.v. 2011 zijn nog niet definitief. Bron: CBS Tijd-reeks input-outputtabel, bewerking Decisio.

Figuur 9/ Uitvoer en invoer van goederen en diensten en saldo (x € miljard)

3.1/Stijging uitvoersaldo

2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013*5

10

15

20

25

30

35

• Uitvoerwaarde is de waarde van de door Nederlandse bedrijven aan het buitenland geleverde goederen, inclusief vracht- en verzekeringskosten (tot aan de Nederlandse grens).

• De uitvoer van agrofoodproducten1 (inclusief bijvoorbeeld onverwerkte groenten en fruit) naar Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en België is in 2013 met 6,9% gestegen ten opzichte van 2012 naar € 32,2 miljard.

• In absolute termen bedraagt de uitvoer naar deze vier kernlanden 54,7% van de totale uitvoer. In 2006 bedroeg dit percentage 56,4%.

• In 2013 is de uitvoer naar de overige EU-landen ten opzichte van 2012 met 6,2% gestegen naar € 13,4 miljard. De uitvoer naar de rest van de wereld is in dezelfde periode gegroeid met 7,1% naar € 13,3 miljard.

• Over de gehele periode 2006 – 2013 bezien is de uitvoer naar de rest van de wereld met 76,8% het snelst gegroeid, gevolgd door de uitvoer naar de kernlanden met 46,1% en de overige EU-landen (40,6%).

• In figuur 21, paragraaf 6.4 komen we terug op het belang van de uitvoer richting Duitsland, Frankrijk, het Verenigd Koninkrijk en België.

* Cijfers 2013 zijn nog niet definitief Bron: CBS, bewerking Decisio

Figuur 10/ Uitvoer goederen door de gehele Nederlandse agrofoodsector naar bestemming (x € miljard)

3.2/Significante toename uitvoer naar de buurlanden en de rest van de wereld

Duitsland, Frankrijk, Verenigd Koninkrijk en België

Rest van de wereld

EU overig

1 Deze CBS-statistiek gaat niet alleen over de V&G-industrie, maar omvat de gehele Nederlandse agrofood-sector.

13

Denemarken

Zweden

België

Nederland

Finland

Frankrijk

Italië

Ierland

Oostenrijk

GB

Duitsland

Spanje

Griekenland

Cyprus

Portugal

Tsjechië

Estland

Slowakije

Polen

Hongarije

Letland

Litouwen

Roemenië

Bulgarije

7 In figuur 12 worden de gemiddelde arbeidskosten in de V&G-industrie per land vergeleken, waarbij ieder land even zwaar meetelt in het gemiddelde van € 27.491,- (per voltijd werknemer).

• Arbeidskosten per voltijd werknemer zijn een indicator voor de concurrentiepositie van een industrie, in dit geval de Nederlandse V&G-industrie7.

• De arbeidskosten per werknemer bedroegen in Nederland € 52.900,- in 2011. Dit is 90% hoger dan het gemiddelde van 24 EU-landen.

• In 2009 nam Nederland nog de 2e plaats in. In 2011 wordt de top drie gevormd door de Deense (+107%), Zweedse (+94%) en Belgische (+91%) V&G-industrie.

• De gemiddelde arbeidskosten liggen het laagst in de Bulgaarse en Roemeense levensmiddelen-industrie. Het omslagpunt ligt tussen de Spaanse (+11%) en Griekse (-7%) industrieën. De Duitse arbeidskosten liggen 12% boven het gemiddelde.

Bron: Eurostat (labour cost per employee fte), bewerking Decisio

Figuur 12/ Arbeidskosten levensmiddelenindustrie per werknemer (voltijd) in % t.o.v. gemiddelde van 24 EU-landen (2011)

3.4/Nederlandse arbeidskosten niet meer in top 3

6 De deelsector ‘groenten en fruit’ omvat verse groenten, wortels en fruit en daarnaast fruitbereidingen en groente- en vruchtensappen (Bron CBS).

• De deelsector ‘groenten en fruit’6 is met 23,4% aandeel ook in 2013 de grootste exporteur binnen de gehele Nederlandse agrofoodsector. De vlees- en zuivel-industrie volgen met 15% en 13% op enige afstand.

• De uitvoerwaarde van de deelsector ‘bereide voedingsmiddelen’ bedraagt 9,3% van de totale uitvoerwaarde van de gehele Nederlandse agrofoodsector.

• De uitvoer van veevoer is met 10% gestegen ten opzichte van 2012. De uitvoer van tabakswaren is 2% gedaald ten opzichte van het jaar ervoor.

Cijfers 2013 zijn nog niet definitiefBron: CBS, bewerking Decisio

Figuur 11/ Verdeling uitvoerwaarde per deelsector

3.3/Toename uitvoer veevoeder en afname tabakswaren

Groenten en fruit

Vleesproducten

Zuivelproducten

Bereide voedingsmiddelen

Koffie, thee, cacao

Tabaksproducten

Veevoeder

Dranken

Visproducten

Granen en -producten

Suiker en suikerwerken

23%

15%

13%9%

9%

7%

7%

7%

5%

4% 2%

-100%-80% -60% -40% -20% 0% 20% 40% 60% 80% 100%120%

Nederland

DuitslandSpanje

Griekenland

14

4/ HET ECONOMISCHE BELANG VAN DE NEDERLANDSE V&G-INDUSTRIE

0Productie Toegevoegde waarde

120

60

80

100

20

40

Indirect

Direct

• De bruto toegevoegde waarde is het verschil tussen de productie en het intermediair verbruik van een organisatie, inclusief afschrijvingen.

• In totaal leidt de productie van € 62,4 miljard (zie figuur 1) in de V&G-industrie tot € 37,7 miljard productie in andere sectoren in Nederland. Hierbij is rekening gehouden met de CBS-revisie.

• De € 13,3 miljard directe toegevoegde waarde leidt tot € 17,1 miljard aan indirecte toegevoegde waarde.

• Op basis van bovenstaande gegevens kunnen we de multipliers herleiden. Dit is de factor die aangeeft met hoeveel elke verdiende euro in de V&G-industrie kan worden vermenigvuldigd.

• De productiemultiplier bedraagt 1,6. Dit betekent dat voor elke euro productie in de V&G-industrie, voor 0,6 euro in andere Nederlandse sectoren wordt geproduceerd. De toegevoegde waarde multiplier bedraagt 2,3. Dit betekent dat voor elke euro toegevoegde waarde in de V&G-industrie voor 1,3 euro in andere sectoren wordt gerealiseerd.

Bron: CBS (2013), bewerking Decisio

Figuur 13/ Directe en indirecte productie en toegevoegde waarde van de V&G-industrie (x € miljard)

4.2/Een hoge indirecte bijdrage aan het BBP

4.1/Introductie input-outputanalyse

Het economische belang van de V&G-industrie gaat verder

dan alleen de sector zelf. Andere sectoren zijn afhankelijk

van de V&G-industrie doordat ze toeleverancier zijn en

de industrie een belangrijke klant is. Met behulp van

een input-outputanalyse is, net als in de Monitor 2013,

gefocust op de indirecte bijdrage van de V&G-industrie

aan het Bruto Nationaal Product in Nederland.

Bij toeleveranciers kan worden gedacht aan de landbouw,

papier(-verpakkings)industrie, de energie-sector en

dienstverleners als banken, uitzendbureaus, accountants

en reclamebureaus. De inkoop van producten en diensten

door de V&G-industrie bij deze toeleverende sectoren

levert ook werkgelegenheid op8. Dit noemen we de

indirecte werkgelegenheid.

8 Wanneer de V&G-industrie minder inkoopt bij deze sectoren zal de werkgelegenheid dalen. Deze daling zal echter deels door andere sectoren worden gecompenseerd. Met dit soort dynamische effecten houdt de input-outputanalyse geen rekening.

16

Indirecte productie

40

35

30

25

20

15

10

5

0Indirecte toegevoegde waarde Werkgelegenheid

500

400

300

200

100

0

Publieke sector en niet-commerciële

dienstverlening (indirect)

Commerciele dienstverlening (indirect)

Handel en transport Bron: CBS (2013), bewerking Decisio

Industrie en bouw (indirect)

Landbouw (indirect)

Figuur 14/ Indirecte productie- en toegevoegde waarde uitgesplitst naar sectoren (x € miljard)

4.3/Landbouw, industrie en commerciële dienstverlening als belangrijkste toeleveranciers

Bron: CBS (2013), bewerking Decisio

Figuur 15/ Directe en indirecte werkgelegenheid V&G-industrie uitgesplitst naar sectoren (x 1.000 banen)

4.4/De V&G-industrie creëert veel werkgelegenheid

Publieke sector en niet-commerciële

dienstverlening (indirect)

Commerciele dienstverlening (indirect)

Handel en transport

Industrie en bouw (indirect)

Landbouw (indirect)

V&G-industrie (direct)

• De V&G-industrie kent een grote multiplier van 3,5 in termen van totale werkgelegenheid (inclusief zelfstandigen).

• In termen van werkgelegenheid creëert de V&G-industrie in totaal 467.000 banen (vol- en deeltijd)10, waarvan 133.000 direct en 334.000 indirect bij de toeleveranciers van de V&G-industrie.

• De commerciële dienstverlening, de handel- & transportsector en de landbouw zijn de sectoren waar de meeste werkgelegenheid wordt gecreëerd door de V&G-industrie. Vooral uitzendbureaus, maar ook marketingbureaus, juridisch advies en de IT-dienstverlening profiteren van de aanwezigheid van de Nederlandse V&G-industrie.

• De landbouw, industrie9 en de commerciële dienstverlening zijn de belangrijkste toeleverende sectoren voor de V&G-industrie.

• Van de € 37,7 miljard aan indirecte productiewaarde wordt ruim € 12 miljard door de landbouwsector gerealiseerd, € 9,1 miljard door de commerciële dienstverlening en € 8,1 miljard door de overige industrie en bouw.

• In termen van indirecte toegevoegde waarde is de commerciële dienstverlening met € 5,3 miljard de grootste baathebber van de V&G-industrie. Dit is vooral het gevolg van de uitzendbureaus die mankracht leveren.

9 Dit is alle overige industrie. Er zijn wel belangrijke onderlinge relaties in de V&G-industrie zoals halffabricaten die elders worden verwerkt, maar deze relaties zijn niet meegenomen in de analyse aangezien de gehele sector al in de directe productie is inbegrepen.

10 Dit is circa 4,8% van het totaal aantal banen in Nederland.

17

5/ VOORUITZICHTEN 2015

In september 2014 is via een enquête gevraagd

naar de verwachtingen van ondernemers in de

levensmiddelenindustrie voor 2015. In totaal hebben

70 respondenten de enquête ingevuld (n=70).

Verwachting omzet

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%Belang export Belang R&D

100%

90%

80%

70%

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%Verwachting investeringen

Figuur 16/ Verwachtingen voor 2015 t.a.v. de omzet en de export (n= 70)

Figuur 17/ Verwachtingen voor 2015 t.a.v. het belang van R&D en de investeringen (n =70)

Afnemen

Neutraal

Toenemen

Niet van toepassing

Afnemen

Neutraal

Toenemen

5.1/Vooruitblik producenten

• Ruim twee op de drie respondenten ziet het belang van R&D voor de onderneming toenemen het komende jaar.

• Net geen meerderheid van de respondenten verwacht een toename van de investeringen voor 2015. Circa 10% van de respondenten verwacht een daling van de investeringen in 2015.

• Drie op de vier respondenten verwacht voor 2015 een toename van de omzet. Slechts een klein deel (ca. 4%) van de respondenten verwacht een omzetdaling.

• Wat betreft het belang van de export verwacht een ruime meerderheid van de exporteurs dat dit belang zal toenemen in 2015. Geen enkele respondent verwacht een afname van de export.

19

6/ TERUGBLIK 2004-2013

Indirect

Direct

• De directe en indirecte werkgelegenheid die door de V&G-industrie wordt gecreëerd, is in de periode 2004–2013 met 7% gedaald van 501.000 naar 467.000.

• Deze daling is in vergelijking met de andere industriële sectoren relatief beperkt. In de periode 2004–2013 is de werkgelegenheid alleen gestegen in de aardolie- en de machine-industrie.

• In termen van werkgelegenheid is de V&G-industrie de belangrijkste industriesector in Nederland. In 2013 waren er 797.000 mensen (direct) werkzaam in de Nederlandse industrie, waarvan 17% in de V&G-industrie, 13% in de (basis)metaalindustrie en 10% in de machine-industrie.

Figuur 19/ Verandering totaal aantal directe en indirecte banen in de periode 2004–2013 (x 1.000)

6.2/Een dalende werkgelegenheid in de Nederlandse industrie

• De directe productie in de V&G-industrie bedroeg in 2004 € 47,7 miljard en in 2013 € 62,4 miljard. De door de V&G-industrie gecreëerde indirecte productie bedroeg in 2004 € 29,0 miljard en in 2013 € 37,7 miljard.

• De productiemultiplier van de V&G-industrie is in de periode 2004–2013 onveranderd gebleven op 1,6. Dit is de factor die aangeeft met hoeveel elke verdiende euro in de V&G-industrie kan worden vermenigvuldigd.

• Samen met de transportmiddelenindustrie heeft de V&G-industrie de hoogste productiemultiplier van alle industriële sectoren.

• De directe toegevoegde waarde van de V&G-industrie bedroeg in 2004 € 11,6 miljard en in 2013 € 13,3 miljard. De indirecte toegevoegde waarde gecreëerd door de V&G-industrie bedroeg in 2004 € 13,4 miljard en in 2013 € 17,1 miljard.

• De toegevoegde waarde multiplier van de V&G-industrie is in de periode 2004 – 2013 licht gestegen van 2,2 naar 2,3.

Figuur 18/ Directe en indirecte productie en toegevoegde waarde van de V&G-industrie 2004 en 2013 (x € miljard)

6.1/Een constante en hoge productiemultiplier voor de V&G-industrie

2004 2013 2004 2013

500

1000

1500

2000

02004 2013 2004 2013

0

20

40

60

80

100

120

Indirect

DirectBron: CBS, bewerking Decisio Bron: CBS, bewerking Decisio

Productie Toegevoegdewaarde

Voedings- & genotmiddelen

Nederlandseindustrie

21

• Volgens de levensmiddelenfabrikanten (ruim 60%) is met name de export naar de top 5-exportmarkten (Duitsland, Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, België en Italië) toegenomen de afgelopen 10 jaar.

• De bevindingen van de respondenten met betrekking tot de belangrijkste groeimarkten buiten Nederland komen overeen met de cijfers in figuur 9 in paragraaf 3.1.

Figuur 21/ Welk land is de afgelopen 10 jaar het snelst gegroeid als exportland (n=54)

6.4/Stijgend belang van de export richting de top 5-exportmarkten

• In het kader van de terugblik zijn in de enquête ook enkele vragen gesteld over de afgelopen 10 jaar.

• Op de vraag wat het grootste winstpunt is van de afgelopen 10 jaar wordt de toegenomen efficiency het vaakst genoemd door de FNLI-leden.

• Het aanboren van nieuwe afzetmarkten volgt op de tweede plaats.

Figuur 20/ Grootste winstpunten van de afgelopen 10 jaar (n = 70, meer dan 1 antwoord mogelijk)

6.3/Grootste winstpunt van de afgelopen 10 jaar is de toegenomen efficiency

61%9%

30%

56%

44%

21%

20%

Bron: FNLI, bewerking door Decisio Bron: FNLI, bewerking door Decisio

Top 5-exportmarkten EU

Rest EU

Rest wereld

Toegenomen efficiency

Aanboren nieuwe afzetmarkten

Toename aandeel export

Toename investeringen

22

• Vier op de vijf respondenten hebben aangegeven dat het belang van het retailkanaal ten opzichte van andere afzetkanalen is toegenomen de afgelopen 10 jaar.

• Ruim de helft van de respondenten schat deze toename in tussen de 0 en 10%.

• Voor circa één op de vijf respondenten is het belang van het retailkanaal de afgelopen 10 jaar juist afgenomen.

Figuur 22/ Verandering van het belang van het retailkanaal t.o.v. andere afzetkanalen 2004 – 2013 (n = 62)

6.5/Toenemend belang van het retailkanaal

60%

50%

40%

30%

20%

10%

0%

-10%

-20%

-30%

Afgenomen 0-10% 10-30% 10-30% 60-90% >90%

Bron: FNLI, bewerking door Decisio

COLOFON

© Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie

Oktober 2014 FNLIT: 070 336 51 50E: [email protected]

Volg de FNLI ook op Twitter: @FNLI_nlLinkedIn: nl.linkedin.com/company/fnli

Opgesteld door:

www.decisio.nl