momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet...

131

Transcript of momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet...

Page 1: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 2: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Johannes XXII (1316-1334)Het zou onjuist zijn te beweren, dat de `pausen van Avignon' de verlangens van de Franse vorst zonder meer inwilligden. Sommigen onder hen hebben zich misschien in een aantal zaken te inschikkelijk getoond (zoals in het besluit tot opheffing van de Tempeliersorde), maar dat geldt zeker niet voor allen. Wat men deze pausen vooral kan verwijten is het invoeren van een al te ver doorgedreven belastingstelsel. Uitblinker op dat punt was vooral Johannes XXII. Hij was gekozen, nadat de pauselijke troon twee jaar en drie maanden onbezet was gebleven. Men koos hem alseen overgangspaus: bij zijn verkiezing was hij 72 jaar oud en hij had een wankele gezondheid - maar dat belette hem niet om nog 18 jaar lang zijn functie uit te oefenen. Omdat de schatkist nagenoeg leeg was, begon hij uit te zien naar nieuwe bronnen van inkomsten en daarin bleek hij zeer vindingrijk, ook al bestonden er al heel wat fiscale verplichtingen die in vroegere tijden waren ingevoerd. Zo moesten de bisschoppen bij hun benoeming of overplaatsing een nauwkeurig bepaalde belasting betalen; men kende een belasting

138

De pausen in AvignonNa een conclaaf dat elf maanden had geduurd omdat de twee tegenover elkaar staande partijen - de Italiaansekardinalen die de politiek van Bonifatius VIII wilden voortzetten, en de Fransen die zich tegenover koning Filips inschikkelijker wilden tonen - geen duimbreed wilden toegeven, werd uiteindelijk Clemens V (1305-1314) tot paus gekozen. Het was een compromis-keuze: hij was een Fransman, maar anderzijds overwoog men dat hij de opvattingen van Bonifatius deelde. Omdat hij het in Rome niet veilig vond, verlegde hij het centrum van de christenheid van Romenaar Avignon. Het was niet de eerste keer, dat een paus buiten Rome verbleef en bovendien was Avignon geen bezit van de koning van Frankrijk; niettemin kan moeilijk worden ontkend, dat de christenen in het besluit van de paus zich in Avignon te vestigen een al te grote tegemoetkoming tegenover deFranse koning zagen.

voor de verzending, de verzegeling of de registratie van brieven; een belasting bij ieder bezoek van een bisschop aan de curie; belastingen voor het verzenden van de bullen waarmee de paus het pallium verleende; boetegelden, te betalen door clerici of leken die om de een of andere reden door een pauselijk tribunaal veroordeeld waren. De voornaamste bron van inkomsten vormden de zogenoemde `annatae' : de eerste jaaropbrengst van een beneficie diende naar de paus te gaan. Gedurende de tijd dat een bisdom vacant bleef, waren alle inkomsten daaruit voor Avignon.En zo waren er nog vele andere vormen van afpersing. Als dwangmiddel voor het betalen van belastingen en heffingen gebruikte men geestelijke straffen en de belastingambtenaren van Avignon waren berucht om de strenge doorvoering van de maatregelen.

Reacties op de pauselijke financiële politiekHet ontstemde de mensen, dat de betrekkingen met de H. Stoel nagenoeg alle van financiële aard waren. Men proefde weinig van een

Gezicht op Avignon met het Pausenpaleis op een rots aan de Rhóne (uit Seppelt & Hóffler, Papstgeschichte).

139

Page 3: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

bezorgdheid over het geestelijk welzijn. In Engeland bood het parlement krachtig weerstand. Men stelde daar niet alleen vast dat er op die manier kapitalen uit het land wegvloeiden, maar ook dat de vroomheid afnam. In Frankrijk zelf werkten de financiële aanspraken van de paus nog veel nadeliger vanwege de hachelijke toestand van dat land, geteisterd door oorlog, hongersnood en pest als het was. Hoe dan ook, van een paus verwacht men dat hij andere doeleinden dan financiële zou nastreven. De Kerk heeft zich in die periode gehaat gemaakt en aanleiding gegeven tot kritiek. Haar houding heeft weliswaar de protestantse scheuring niet rechtstreeks veroorzaakt, maar ongetwijfeld kracht bijgezet aan de roep om hervorming.

Discussies rond het armoedeprobleemDeze discussies hielden verband met de hervorming. Ze speelden zich o.m. af in de franciscanerorde tussen de rigoristische spirituelen, die het armoede-ideaal van hun stichter tot het uiterste wilden doorvoeren, en de meer gematigde conventuelen. Toen de strijd alle perken te buiten leek te gaan, kwam Johannes XXII tussenbeide. Hij sprak zich tegen de spiritualen uit en verzocht hen, zich neer te leggen bij de koers van de conventuelen die de leiding van de orde hadden. Het merendeel gehoorzaamde, maar de strijd laaide opnieuw op in verband met de stelling die door een franciscaan, P. Talon, werd verdedigd, nl. dat noch Christus noch de apostelen enig persoonlijk of gemeenschappelijk bezit hadden gehad. Hoe vinnig dergelijke discussies konden zijn, kan men opmaken uit een hoofdstuk uit Eco's meesterlijke roman `De naam van de roos'. De paus besloot de stelling te laten onderzoeken, maar nog voordat de beslissing gevallen was had het generaal kapittel van de Franciscanen de thesis al aanvaard als een vaststaande waarheid. In 1323 verklaarde de paus haar evenwel tot onjuist. Toen barstte de bom. Enkele invloedrijke franciscanen weigerden zich te onderwerpen. Ze vluchtten naar de grote politieke tegenstrever van de paus, Lodewijk van Beieren, en zo groeide een strijd die eerst alleen binnen de orde was gestreden en waarbij pas later de paus werd betrokken, uit tot een politieke strijd.

Terug naar Rome?Johannes XXII had in Avignon enkele opvolgers die ingrijpend van elkaar verschilden: Benedictus XII (1334-1342), een man van strenge levensopvatting die aanvankelijk plannen maakte om terug te keren naar Rome, maar uiteindelijk begon met de bouw van het

3

pauselijk paleis in Avignon; Clemens VI (1342-1352), die als een `grand seigneur' leefde, maar tijdens de grote pestepidemievan 1348-1349 blijk gaf van organisatietalent en zelfopoffering; Innocentius VI (1352-1362), een heerser met groot doorzettingsvermogen die kardinaal d'Albornoz naar Rome stuurde om er de rust te herstellen. D'Albornoz slaagde er in de kerkelijke staat weer onder de macht van de paus te brengen. Zo was de weg bereid voor Urbanus V (1362-1370) die zich, o.m. aangespoord door de H. Brigitta van Zweden, in Rome ging vestigen. Na de dood van d'Albornoz werd het er echter weer zo onveilig dat Urbanus zich gedwongen zag opnieuw naar Avignon te vluchten. De laatste paus uit deze periode was Gregorius IX. Op aandrang van Catharina van Siena - een tertiarisse van St. Dominicus (uit de derde ordedus), die een groot aanzien had verworven door haar toewijding tijdens de grote pestepidemie - besloot hij Avignon te verlaten. Met zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen' tot een einde. Reeds het jaar daarop echter overleed de paus en voor het eerst na zoveel jaren zou een conclaaf opnieuw in Rome plaatsvinden.

Het grote westerse schismaHet conclaaf van 1378 kende een bewogen verloop. De Romeinse bevolking sprak een dreigende taal. Ook het stadsbestuur drong er bij de kardinalen op aan, dat men een Romein of tenminste een Italiaan zou kiezen. Op 8 april viel de keuze op Prignano, de aartsbisschop van Bari, die geen deel uitmaakte van het kardinaalscollege en derhalve nog op de hoogte gesteld moest worden. Na een tijd van verwarring en onzekerheid werd het officieel bekend dat Prignano de benoeming aanvaard had en de naam Urbanus VI (1378-1389) had gekozen. Niemand opperde bezwaren. Zelfs in de brieven die de Franse kardinalen naar de Franse koning schreven is geen spoor van aarzeling of twijfel terug te vinden. Hierin kwam verandering nadat op 24 april 1378 kardinaal de la Grange in Rome was aangekomen; hij had door onvoorziene reisperikelen drie weken tijd verloren en daardoor het conclaaf niet bijgewoond. Drie dagen na zijn aankomst vinden we de eerste sporen van een oppositie tegen de keuze van Urbanus. De weinig tactvolle houding van deze laatste werkte trouwens de oppositie nog in de hand. Urbanus had een onbehouwen en impulsief karakter.Hij kondigde forse hervormingen aan en verweet de kardinalen hun grote luxe en weelderige levensstijl. Catharina van Siena smeekte hem tevergeefs, barmhartiger op te treden.De Franse kardinalen trokken zich terug in Anagni om er van gedachten te wisselen over een mogelijk nieuw concilie. Toen de

Page 4: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 5: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Italiaanse kardinalen weigerden op de uitnodiging, zich bij hen te voegen, in te gaan, besloten de Fransen een nieuw conclaaf te houden. Zo werd op 20 september 1378 te Fondi kardinaal Robert van Genève tot paus verkozen. Hij koos de naam Clemens VII (1378-1394) en vestigde zich in Avignon.De historici oordelen verschillend over de oorzaak van het schisma. Sommigen leggen de nadruk op de `dwangpositie' waarin het eerste conclaaf had verkeerd. Anderen stellen de geldigheid van de keuze van Urbanus boven alle twijfel, vooral omdat de eerste drie weken na de verkiezing geen spoor van twijfel te vinden was geweest. Bovendien kan de geldigheid van een keuze niet afhangen van de niet-gemanifesteerde intenties van de stemgerechtigden.

Intussen zat de christelijke Kerk nu met twee pausen, waardoor de gelovigen wel in grote verwarring werden gebracht.

Het einde van de scheuringEr werden verschillende vergeefse pogingen gedaan om het schisma ongedaan te maken. Clemens kreeg nog een opvolger: Benedictus XIII (1394-1417). In 1409 leek een oplossing in zicht te komen. Op het concilie van Pisa, waar zowel Rome als Avignon vertegenwoordigd waren, zette men beide pausen af en ging over tot de verkiezing van een nieuwe: de franciscaan Alexander V. Maar noch de paus van Rome, noch die van Avignon wilde hem erkennen en zo werd de christenheid met drie pausen opgescheept. De verwarring in de christelijke wereld was groter dan ooit. Uiteindelijk zou aan de scheuring een einde worden gemaakt op het concilie van Konstanz (1414-1418), waarvan ons een uitgebreid geïllustreerd `dagboek' is nagelaten van de hand van de ooggetuige ridder von Reichenthal. De paus van Rome trad uit vrije wil af; die van Pisa (Johannes XXIII, opvolger van Alexander V en bijeenroeper van het concilie) werd afgezet; de paus van Avignon had na zijn dood geen opvolger gekregen. Op 11 november 1417 werd Otto Colonna tot paus van Rome gekozen; hij nam de naam Martinus V (1417-1431) aan en zat vanaf het ogenblik van zijn verkiezing het concilie voor.Als een bijzonderheid van dit concilie mag nog vermeld worden, dat daar de klachten tegen de Broeders des Gemenen Levens (de stichting van Geert Groote van Deventer) aan de orde kwamen en verworpen werden.

De pijnlijke geschiedenis van het schisma van Avignon doet ons ten overvloede inzien dat het prestige van het pausdom zeer diep gedaald was, een element dat ook bij het ontstaan van het protestantisme een rol zou spelen.

142

Herfsttij vande middeleeuwenJohan Huizinga gaf aan zijn bekende cultuurhistorische werk de rake titel `Herfsttij der Middeleeuwen'. Hij poogde daarin de atmosfeer te schetsen die in Europa heerste van ca.1300 tot ca. 1500, twee eeuwen waarin duidelijk werd dat de roep om hervorming steeds scherpere vormen aannam en waarin tegen de privileges van de Kerk steeds heftiger werd geprotesteerd.

WantoestandenEr was een grote echtheid en eenvoud in de beleving van het geloof. De vroomheid was ontroerend en vol piëteit. Hoe langer hoe meer echter ging de uiterlijkheid een voorname plaats innemen. Van uiterlijkheid naar uitwassen was niet zo'n grote stap. De kwantitatieve uitbreiding van religieuze praktijken vervulde vele theologen met schrik. Ze stelden vast dat de tekenen of kanalen van Gods genade hoe langer hoe talrijker werden; de sacramenten werden verwaarloosd of kregen een mechanisch karakter. Dat was vooral het geval met de biecht, waar het boete-element op de achtergrond raakte en de vergeving van de zonden tot een soortautomatisme uitgroeide. Ook de eucharistieviering gaf aanleiding tot misbruiken. In de oude Kerk had de actieve deelname aan een gemeenschappelijk offer centraal gestaan. In de late middeleeuwen zag men een grote toename van privé-missen, waarvoor een stipendium (een bepaalde vergoeding) werd gevraagd. Tijdgenoten klaagden zowel over priesters die reeds een vast inkomen (bijv. uit een prebende of beneficie) hadden en zich tevreden stelden met niet meer dan vier keer per jaar het misoffer op te dragen, als over arme priesters die dit meermalen per dag deden terwille van de daaraan verbonden giften. Met het verdwijnen van de actieve deelname werd ook het communiceren weggelaten. Zo groeide de eucharistieviering uit tot een gebeuren aan het altaar, dat de gelovigen passief meemaakten en waarbij ze vaak zelfs niet aanwezig waren.

Naast de sacramenten groeiden overal ook de sacramentaliën en de zegens; men vereerde alle mogelijke relikwieën, men ging medailles

143

Page 6: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

en scapulieren dragen (waaraan een overdreven kracht werd toegeschreven) en er werd op een overdadige wijze omgesprongen met wijwater. Voor alle gelegenheden werden gebeden en litanieën opgesteld. Bij gebrek aan authentiek geestelijk voedsel werd de volksvroomheid met allerlei surrogaten in leven gehouden. De Heilige Schrift was niet langer een rechtstreekse inspiratiebron. De innerlijke geestelijke behoefte werd veeleer gevoed door een overwoekering van devoties en praktijken die hun kiemkracht moesten ontlenen aan hevigheid van gevoelens, maar steeds verder losraakten van de eigenlijke geloofswerkelijkheid. Met de dag won de galerij van heiligen aan kleur en variëteit. Die heiligen gingen van lieverlee de plaats van Christus innemen en om de een of andere toevallige reden werden zij voorsprekers tegen allerlei ziekten en kwalen. De kruisweg, de verering van de vijf wonden, het angelusgebed - het stamt alles uit de late middeleeuwen. Nu was het niet allemaal zonder meer te veroordelen, de devotie werd zelfs door een grote oprechtheid gekenmerkt, maar er was een overwoekering waartegen onvermijdelijk protest moest komen.

De middeleeuwse mens was sterk doordrongen van de doodsgedachte. Hiervan getuigt deze `dodendans' uit 1493 (Michael Wohlgemut).

144

Protest tegen misbruikenNicolaas van Clémanges schreef een tractaat tegen de instelling en de viering van steeds nieuwe feesten met een apocrief karakter en hij keurde een maatregel van de bisschop van Auxerre goed die een groot aantal van deze nieuwe feestdagen van de kalender had geschrapt.

Pierre d'Ailly schreef een Latijnse studie over de broodnodige hervorming. Ook hij nam stelling tegen het steeds toenemende aantal feesten, de vieringen van heiligen, de overvloed van beelden en voorstellingen. In dat boek nam hij eveneens stelling tegen de buitengewone lengte van de officies en tegen het binnendringen van apocriefe geschriften in de liturgie. Diezelfde Pierre d'Ailly schreef bovendien tegen de toenemende tendens om het gebruik van aflaten te vermenigvuldigen. Tot het midden van de dertiende eeuw was de theorie over de aflaten nog vaag en onzeker geweest, maar kerkleraren als Thomas van Aquino zetten de leer systematisch uiteen. Volgens hen bestond ook de mogelijkheid, de aflaten toe te passen op de zielen in het vagevuur. Voor het verkrijgen van een volle aflaat werd de biecht vereist. Biecht en aflaat samen vergaven zonde en scholden straf kwijt. De misbruiken begonnen echter, toen de zogenoemde aflaatbrieven in omloop kwamen. Oorspronkelijk gaf zo'n geschreven stuk aan de bezitter het recht, zich een biechtvader te kiezen door wie men zich eenmaal in het leven en bij het sterven, na een berouwvolle biecht, kon laten absolveren. Al spoedig ontstond echter een `handel' in dergelijke aflaatbrieven. Na verloop van tijd werd tegen dergelijke misbruiken door niet weinigen

Ontstaan van een laïcistische mentaliteitHet is niet verwonderlijk dat de uitwassen in het vroomheidsleven die te lang door de Kerk werden geduld en de sterke fiscale instelling waarvan ze blijk gaf, ook aanleiding hebben gegeven tot een anti-clericale laïcistische mentaliteit.Tussen 1297 en 1300 verscheen een anoniem geschrift dat begint met de woorden `Antequam essent clerici' (d.w.z.: voordat er geestelijken waren). De auteur wijst er op dat men goed moet letten op het onderscheid tussen Kerk en clerus. De Kerk omvat alle gelovigen, leken zowel als geestelijken. Welnu, er is geen enkele reden waarom de geestelijken privileges zouden moeten hebben. Ze moeten niet vrijgesteld zijn van het betalen van belastingen, maar - net als alle burgers - het hunne bijdragen tot de verdediging van de staat. De

145

Page 7: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

geldelijke bijdragen die men van de clerus vraagt (en die overigens in verhouding staan tot hun inkomsten) zijn geen afpersingen, maar een rechtvaardige bijdrage tot het algemeen welzijn van het land.In een ander werkje uit die tijd, `Discussie tussen een geestelijke en een soldaat', wordt dezelfde stelling aangesneden en in bijna identieke termen uitgedrukt. De soldaat, die in feite de opinie van de schrijver zelf vertolkt, antwoordt er op argumenten van de geestelijke, die de opvatting van de paus weergeeft. De soldaat legt uit dat niemand het recht heeft wetten uit te vaardigen die buiten zijn bevoegdheid liggen. De Franse koning heeft geen macht in het Duitse keizerrijk. En zoals wereldlijke vorsten zich niet met geestelijke zaken moeten inlaten, zo moeten ook de geestelijken zich buiten de tijdelijke aangelegenheden houden.

Een derde tractaat, `De Vredelievende Vorst', behandelt de macht van de paus. Met allerlei argumenten wordt aangetoond dat wie zich aan de dienst van God wijdt, zich van wereldlijke bezigheden moet onthouden.

Die gelegenheidsgeschriften bewijzen duidelijk, dat de leken hoe langer hoe meer de geestelijkheid uit haar geprivilegieerde positie wilden verdringen. Op het concilie van Vienne (1311) deden bisschoppen uit alle delen van Europa er hun beklag dat de leken zich begonnen te roeren. Te midden van die langzaam rijpende mentaliteit verscheen een figuur die deze laïcistische geesteshouding tot een systeem zou maken en daardoor een bijzondere betekenis zou krijgen in de geschiedenis van Europa: Marsilius van Padua, die ook wel eens de uitvinder is genoemd van de scheiding tussen Kerk en staat.

Marsilius van Padua (ca. 1275-ca. 1343)Hij was een zeer veelzijdig man die in Parijs, Orléans en Padua had gestudeerd en vooral bekendheid verwierf door zijn boek `Defensor Pacis' (d.w.z.: de Verdediger van de Vrede). Die verdediger vande vrede was in zijn visie de staat. Tegenover de staat stelde hij de Kerk, als de oorzaak van alle getwist. Hij wilde niet, dat de regeringen onder de invloed van de Kerk zouden staan. Maar hij schreef vanuit wat men nu zou noemen een laïcistische mentaliteit. Hij bracht weliswaar de Heilige Schrift ter sprake, maar zonder liefde en alleen om zijn tegenstanders op hun eigen terrein te kunnen bestrijden. Daarin was hij duidelijk anders dan Dante die, niettegenstaande ook hij kritiek op de Kerk uitoefende, steeds eerbied voor haar toonde.

Marsilius, hoewel geen verdediger van de democratie in de moderne

146

zin van het woord, was een voorstander van een soort volkssouvereiniteit, maar dan gezien als leken-maatschappij. Een aantal stellingen van Marsilius, die lange tijd lijfarts van Lodewijk van Beieren is geweest, is door Johannes XXII in 1327 officieel veroordeeld.Het boek, dat in het Latijn geschreven was, werd reeds in 1330 in het Frans vertaald; in 1363 vanuit het Frans in het Italiaans. Later kwamen er ook uitgaven in Engeland en in Duitsland. Naast de volkssouvereiniteit verdedigde Marsilius de suprematie van de keizer tegen de inmenging van de Kerk en de superioriteit van een concilie boven de paus. Zo zou het boek ook op het ontstaan van de reformatie, met name in het Duitse rijk, zijn invloed uitoefenen.

De moderne devotieEen periode van verval is nooit geheel zonder een lichtpunt. De veertiende en vijftiende eeuw waren duister en dreigend voor het kerkelijk leven; de vroomheidsbeweging kende uitwassen; geloofsonderricht en zielzorg werden verwaarloosd; een degelijke priesteropleiding bestond er eigenlijk niet; in vele gevallen genoten de bisschoppen de inkomsten van meer dan één beneficie; ketterse sekten waren nauwelijks te onderscheiden van hervormingsbewegingen die allerwegen de kop opstaken; in vele kloosterorden trof men naast observanten-communiteiten (groepen die wel de strenge kloosterregel navolgden) ook gemeenschappen van niet-observanten aan; de pausen zelf droegen door hun verblijf in Avignon en door het westerse schisma nog tot de verwarring bij. In die sombere tijd die men niet ten onrechte `het herfsttij der middeleeuwen' heeft genoemd, ontstond niettemin een hoopgevende beweging die bekend staat onder de naam `moderne devotie'.

Geert Groote (1340-1384)Zoals in de middeleeuwen wel vaker voorkwam kreeg hij, als begaafde student, een veelzijdige opleiding. In Parijs studeerde hij

147

Page 8: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

wijsbegeerte, geneeskunde, rechten en theologie. Na een korte tijd in Keulen, Aken en Utrecht gewoond te hebben, vestigde hij zich rond zijn dertigste jaar in zijn geboorteplaats Deventer. Hij had toen reeds een bewogen innerlijke strijd achter de rug. Er was een periode geweest dat hij naar eer en aanzien had gedongen en er op uit was geweest allerlei inkomsten te bemachtigen. In Deventer voltrok zich een beslissende ommekeer in zijn leven. Een ernstige ziekte bracht hem ertoe, zichzelf vragen te stellen. Op zijn 35e jaar nam hij zijn intrek in het karthuizerklooster van Monnikhuizen (bij Arnhem), waar een oud-studiegenoot van hem uit Parijs prior was. Het lag niet in zijn bedoeling monnik te worden, maar hij wilde de nodige tijd nemen om helderheid te krijgen over zijn eigen situatie.Waar ging het in het leven om? Wat waren de echte waarden? Wat was in het menselijk bestaan essentieel en wat was bijkomstig? Langzamerhand ontstond bij hem een levenshouding die zou uitgroeien tot een beweging, een stroming van levensverdieping en geloofsverdieping, een vernieuwde innerlijkheid.Als reactie op het in zijn tijd zo gebruikelijke jagen op kerkelijke inkomsten begon hij zich in te spannen om de mensen attent te maken op het belang van het innerlijk leven, waarbij de Heer Jezus als voorbeeld werd genomen: `De wortel van uw studie en de spiegel van uw leven zij allereerst het evangelie van Christus...'. Het kwam er niet zozeer op aan uiterlijk de drie traditionele geloften af te leggen, maar wel evangelisch te leven.

De zusters en broeders van het Gemene LevenGeert Groote heeft de innerlijke overtuiging die in hem gegroeid was rondom zich verspreid. In hem leefde een innig gevoelde behoefte om aan het leven van de mensen een christelijke uitdrukking te geven die voor iedereen bereikbaar kon zijn. In 1374 stelde hij een gedeelte van zijn huis ter beschikking van vrome vrouwen. Het werd geen begijnhof en evenmin een klooster. De toetredende vrouwen dienden leken te zijn en dat ook te blijven. Het stond hun vrij het huis weer te verlaten wanneer zij dat wensten. In geen enkel opzicht moesten de 'zusters' zich van andere christenen onderscheiden; zo mochten ze ook geen afzonderlijke kleding dragen.Later ontstonden er ook broedergemeenschappen. Ze vormden zich rondom een aantal jonge mannen die Geert Groote samenbracht voor het copiëren van boeken en handschriften. Deze fraterhuizen werden kernen van een religieus beleven dat niet gebonden was aan het traditionele kloosterleven, maar dat innerlijk en oprecht geïnspireerd was door het evangelie en door de mystiek van Ruusbroec die op

8

Onderwijzen was een belangrijke opdracht voor de broeders van het gemene leven (fragment van een houtsnede uit Gemma gemmarum, Keulen 1507).

Geert Groote een diepe en blijvende indruk maakte en bleef uitoefenen.

Tegenstand en steunOp 39-jarige leeftijd liet Geert Groote zich tot diaken wijden; sindsdien trok hij als prediker van stad tot stad. Zijn toespraken trokken veel volk, waarschijnlijk allereerst omdat hij 'anders' preekte dan zijn tijdgenoten uit de veertiende eeuw gewend waren: hij sprak met overtuiging en wat hij zei kwam recht uit zijn hart. Hij bestreed - misschien met al te grote hartstocht, want hij kreeg een preekverbod voor enkele jaren - het overbodige bezit, iets dat hij vooral voor leden van een monnikenorde ongeoorloofd vond. Ook de vele misbruiken die hij bij de clerus aantrof stelde hij aan de kaak. De volksmensen luisterden gretig naar wat hij te verkondigen had en

149

haar invloed

Page 9: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

kwamen onder de indruk van de diep-religieuze gevoelens die hij wist op te wekken en van de `gebrokenheid van hart' die tot bekering moest leiden. De nieuwe levensvorm van de `moderne devotie' vond ook verdedigers onder de intellectuelen. Dirk van Herxen schreef een polemisch tractaat waarin hij systematisch de beschuldigingen die tegen het nieuwe devote leven werden ingebracht weerlegde. Het illustreert de moeilijkheden waarmee de nieuwe religieuze levensstijl, die nog niet op een kerkrechtelijke basis rustte, te kampen had (over de op het concilie van Konstanz ingebrachte bezwaren tegen de beweging spraken we in het voorgaande hoofdstuk al even).

Florens Radewijns (1350-1400)Florens had Geert Groote leren kennen bij een van diens preken in de Mariakerk van Deventer. Van dat ogenblik af werd hij Geerts meest geliefde leerling en vriend en hij zou ook zijn eerste opvolger worden. Het meest typerende aan Florens was zijn innerlijke vrede. Er ging een kracht van hem uit die allen tot eendracht aanspoorde. Zijn minzaamheid werd algemeen erkend. Hij kwam over als een bescheiden en onzelfzuchtig man. Tegen de geest van zijn tijd in hechtte hij weinig belang aan zijn uiterlijkvoorkomen. Zijn medemenselijkheid was opvallend. Zonder schroom zocht hij zieken op en troostte hij hen met hartelijke woorden.

Florens Radewijns heeft een goede samenvatting gegeven van de `moderne devotie' - en tegelijk ook van het geestelijk evenwichtige waaraan hij persoonlijk veel belang hechtte: `Op het instrument dat iedere mens is zitten vier snaren, die alle vier zuiver gestemd moeten zijn: de eerste snaar is de liefde - je moet houden van die dingen en mensen van wie het goed is te houden, en wel op de juiste manier; de tweede snaar is de verantwoordelijkheid - je moet weten wat je te doen staat en wat je moet nalaten; de derde is blijdschap - blij zijn om dingen waarover je blij mag zijn, maar ook hier niet overdrijven; de vierde is het verdriet - er zijn altijd dingen die tegenvallen; wees daar echt verdrietig om, maar maak er nooit een drama van'.

`De Navolging van Christus'Van dit werk, dat nu wel algemeen erkend wordt als de rijpste vrucht van de `moderne devotie', kan wel degelijk gezegd worden dat het de bekroning vormt van het toenmalige streven naar innerlijke, christelijke vernieuwing. Na de bijbel heeft geen enkel werk zoveel herdrukken en vertalingen gekend. Over het auteurschap is door de

9

historici lange tijd uiteenlopend geoordeeld. Op grond van vooral interne criteria lijkt thans iedereen het er wel over eens te zijn dat Thomas a Kempis (1380-1471) de schrijver is. Misschien is hij niet verantwoordelijk voor de bundeling van de vier boeken waaruit deze Imitatio Christi in haar huidige vorm bestaat, maar de vier werkjes zijn van zijn hand. Ze bevatten geestelijke aanwijzingen voor wie zich op het pad van het innerlijke leven begeeft. De nadruk wordt gelegd op deemoed, diepe overgave en de vrede van het hart. Vaak nemen zijn geschriften de vorm aan van een intieme dialoog tussen God en de ziel. Omdat zoveel fundamentele punten werden aangeraakt, mag de Imitatio een onvergankelijk werk genoemd worden. Het thema waarmee het boek begint geeft meteen de toon aan van wat er zal volgen: `Wie Mij navolgt, wandelt niet in de duisternis. Dit zijn de woorden van Christus die ons er toe aansporen Zijn leven en gedragingen na te volgen: zo wij waarlijk verlicht willen worden en bevrijd van alle blindheid van het hart, dan moet het ons hoogste streven zijn het leven van Jezus Christus te overwegen'. Het zijn woorden die tot het gemoed spreken: het komt er op aan wat belangrijk is veilig te stellen en de Heer als de enige echte troost te zien. De Heer neemt graag Zijn intrek bij wie zich van het geschapene wil ontledigen. Het gehele vierde boek is aan de eucharistie gewijd: Gods liefde die onder mensen tegenwoordig blijft.

WindesheimTegen het einde van zijn leven had Geert Groote zich afgevraagd of er buiten de bestaande monastieke structuren geen kloosterleven mogelijk was; een klooster dat met soepelheid onderdak zou bieden aan broeders die in de wereld werkten, maar zich toch aan God wilden wijden. Aan deze praktische overweging heeft het beroemd geworden klooster van Windesheim (bij Zwolle) zijn ontstaan te danken. Het werd in 1387 ingewijd. Verschillende andere kloosters sloten zich er bij aan en de zuivere geest van de `Congregatie van Windesheim' heeft veel invloed gehad op de vorming van nieuwe en vooral op de reorganisatie van bestaande kloosters. Tot aan de Franse Revolutie toe zou de geest van Windesheim zich hier en daar kunnen handhaven. Thans treft men de Kanunnikessen van Windesheim alleen nog aan in Soeterbeeck, bij Ravenstein (Nederland).

Merkwaardig blijft intussen het verschijnsel dat te midden van het verval en de veruitwendiging van het kerkelijke en godsdienstige leven de `Moderne Devotie' in zo hoge mate voor een authentieke verinnerlijking en verdieping heeft gezorgd.

Page 10: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De eigenlijke renaissance situeert zich in de vijftiende en zestiende eeuw en bereikt haar hoogtepunt in het Firenze (Florence) van de Medicis en het Rome van de Borgia's. Ze was in de eerste plaats een nationaal-Italiaanse beweging die teruggreep naar de grootheid van de oude Grieks-Romeinse cultuur. Het was een tijdperk van sterke persoonlijkheden die zich wisten los te maken van de heersende normen en een sterk zelfbewustzijn aan de dag legden. Men begon belang te hechten aan een roemrijke naam. Men ging reizen om te kunnen genieten, terwijl men in de middeleeuwen slechts op reis ging omdat men elders moest zijn; de reis werd dus van louter middel ook doel. Petrarca wekte grote verbazing bij zijn tijdgenoten omdat hij bergen beklom met als enig doel te genieten van een mooi vergezicht. In wezen ging het om een profane beweging van mensen die vanuit een superioriteitsgevoel tegen de middeleeuwse cultuur aankeken.

Vooral op twee terreinen heeft de invloed van de renaissance op de Kerk zich laten gelden: 1. op het pausdom; 2. op de theologie en de spiritualiteit.

De renaissancepausenMet Nicolaas V (1447-1455) kreeg de renaissance burgerrecht aan het pauselijke hof. Deze paus en zijn opvolgers zijn de grote bezielers van de beweging geweest. Zonder hun enthousiasme en hun financiële steun zou de renaissance nooit zijn uitgegroeid tot wat ze in feite geworden is. Alle grote kunstenaars werden naar Rome uitgenodigd. Op kunstgebied hebben deze pausen de dank van de

10

Renaissance en humanismeHet einde van de middeleeuwen was gekenmerkt geweest door een verzwakking van de innerlijkheid van godsdienst en kerkelijkheid. Het levensgevoel had geleidelijk aan een werelds karakter gekregen. De vroomheidsvormen bleven bestaan, maar er groeide een nieuwe mentaliteit waarvan we nu duidelijk inzien dat ze een nieuwe periode in de geschiedenis heeft ingeluid, die bekend staat onder de naam `renaissance'. Het `humanisme' geeft met name het literaire aspect daarvan weer.

wereld verdiend om het feit dat ze al deze scheppende krachten en talenten in de Eeuwige Stad hebben samengebracht en die vele kunstwerken die nog steeds de bewondering afdwingen tot stand hebben laten brengen. Men krijgt de indruk van iets groots, iets dat de eeuwen wil trotseren, ook iets dat hulde brengt aan God, iets dat niet mooi genoeg kan zijn. Daarmee is echter nog niets gezegd over de godsdienstige waarde van de renaissance. Het riskante was niet, dat deze kunstenaars naast religieuze ook profane en mythologische thema's behandelden; belangrijk was de geest waarmee ze schilderden of beeldhouwden of bouwden. We kunnen niet veroordelen dat de kunstenaars uit de renaissance naast kerken ook wereldse paleizen uit de grond hebben doen verrijzen, maar dat ze de geest van het wereldse, de lust van het pronkende en genietende leven ook hebben laten binnentrekken in de religieuze gebouwen. De renaissancekerken zijn geen ascetisch-gelouterde, naar God verwijzende gebedshuizen meer; het zijn vast op de aarde staande paleizen, weliswaar bedoeld voor godsdienstige, maar dan toch zeer pronkvolle handelingen. Het zijn feestelijke gebouwen die (ondenkbaar op een middeleeuwse kathedraal!) op hun voorgevel de naam van hun oprichter dragen. Misschien verkondigen ze nog wel de glorie van God, maar ze zijn niet in de eerste plaats oorden van ingetogenheid en bezinning.Niet alle kunstenaars hebben dat `wereldse' beoogd (Michelangelo zeker niet), maar hun scheppingen hebben wel in die richting gewerkt. De pausen hebben hen daartoe uitgenodigd. Er is echter nog een belangrijkere vraag: waren deze pausen voor de kudde van de christenen ook goede herders? Hier moet het antwoord veel genuanceerder luiden. Als we de renaissanceperiode in haar geheel bezien, moeten we zeggen dat de pausen meer door kunst en rijkdom, door genot, soms door nepotisme of politiek beheerst werden dan dat ze zich gedreven voelden door een beleving en uitstraling van een evangelische geest. Sommige pausen hielden er een ware hofhouding op na en het peil van hun zedelijk leven lag zeer laag. De pontificaten van pausen als Innocentius VIII (1484- 1492) en Alexander VI (1492-1503) vormen op dat gebied dieptepunten en het is volstrekt niet verwonderlijk dat het ergerniswekkende opperste gezag in de Kerk een weerslag moest hebben op de bisschoppen en de lagere clerus. De stemmen die opgingen om hervorming werden hoe langer hoe talrijker en nadrukkelijker.

Humanistische theologie en vroomheidVoor de geschiedenis van de Kerk heeft de renaissance vooral betekenis gekregen door de band die gelegd werd tussen het humanisme en de theologie, met de daarbij behorende weerslag op de vroomheid. Reeds bij de eerste humanist Petrarca (1304-1374) vinden

153

Page 11: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

we een reactie tegen de traditionele theologie. Zijn `filosofie van Christus' werd later systematisch uitgewerkt in de Academia van Firenze, die gesticht werd door Marsiglio Ficino (1433-1499). De bedoeling was onberispelijk: een verdieping van de beleving van het christendom. Het nieuwe bestond hierin, dat men terugging naar het antieke en dat de scholastieke theologie de rug werd toegekeerd. Deze nieuwe theologie was vooral gebaseerd op de bergrede en op Paulus, dus rechtstreeks op de Heilige Schrift, terwijl het theoretiseren over verlossing en genade aan belang inboette. De houding van de gelovige veranderde langzaamaan: in plaats van toehoorder te zijn en zich ontvankelijk op te stellen, bekeek men het bestaande vooral met een kritisch oordeel. Die geest van kritiek vindt men bij alle grote humanisten terug. Aan een objectieve waardenladder werd weinig belang meer gehecht en de taal van de humanisten (van wie de meesten het overigens goed bedoelden) kreeg een uitgesproken antikerkelijke toon. Men speurt reeds het geestesklimaat waarin Luther en de andere reformatoren straks zullen optreden.

Erasmus (1469-1536)Hij wordt de `prins van de humanisten' genoemd. Aanvankelijk behoorde hij tot de orde van de Augustijner koorheren; daarna trad hij, als seculier, in dienst van de bisschop van Kamerijk als diens secretaris. Die benoeming had hij vooral te danken aan zijn roem als latinist. Erasmus verliet de bisschop echter en ging verder studeren aan de universiteit van Parijs. In 1499 maakte hij een reis naar Engeland, waar hij met twee andere beroemde humanisten kennis maakte: John Colet en Thomas More. Vooral John Colet maakte indruk op hem door zijn collegereeks over de Heilige Schrift, waarin hij, brekend- met de exegetische methode van de scholastiek, de klemtoon legde op wat de Schrift in het leven kan betekenen. Was vóór zijn bezoek aan Engeland Erasmus' aandacht vooral naar de literatuur uitgegaan, nadien verlegde hij zijn belangstelling en voorkeur naar theologische kwesties. In Leuven teruggekeerd, publiceerde hij een Latijns werkje, getiteld `Handboek van de christelijke strijder'. Men moet vasthouden aan het essentiële, stelt hij daarin, en alles wat bijkomstig is kunnen laten voor wat het is. Hij streefde derhalve naar een uitzuivering van de godsdienstbeleving die in die tijd zovele uitwassen kende.

Tijdens een reis van Italië naar Engeland rijpte bij Erasmus het plan een boek te schrijven over `De Lof der Zotheid' (met in de Latijnse titel `Moriae Encomium' een zinspeling op de naam van zijn vriend Thomas More). In dat boek bekeek hij de wereld als een geheel van volledige verdwazing. Hij speelde de rol van een nar, en een nar kan men niet verwijten dat hij een loslippige taal gebruikt,

11

dat hij zich tot de gewetens richt, de ijdelheid en de misbruiken aan de kaak stelt, de dikdoenerij en de pseudogeleerdheid. Pausen en bisschoppen, theologen en predikanten, vorsten en hovelingen moesten het ontgelden. Het boek had een immense weerklank. Het zei hardop, wat vele mensen alleen maar dachten; het brak door de dammen die tot dan toe de verontwaardiging over de misstanden in de Kerk in bedwang hadden gehouden en hielp op die manier de weg vrij te maken voor de hervorming, al wilde Erasmus zelf niets met Luther te maken hebben. Het schreeuwde van de daken wat velen met ongeduld eisten: een hervorming `in hoofd en leden'.Erasmus probeerde door zijn geschriften Kerk en theologie te vernieuwen, maar hij was niet sterk genoeg om tegen de stroom op te roeien. Hij schreef te ironisch en joeg daardoor iedereen tegen zich in het harnas. Hij klaagde aan, maar stelde er niets opbouwends voor in de plaats. Hij kon sterk zijn, maar miste godsdienstige gloed. Bovendien was hij een elitemens, een kamergeleerde die moeilijk naast het gewone volk kon staan. Om al die redenen kon hij zich niet opwerpen als leider van een katholiek reveil.Hoe dan ook, zijn invloed was enorm en omdat zijn werken al snel werden vertaald, werd ook het gewone volk erdoor beïnvloed en rijp gemaakt voor een hervorming.

Í_UÍJ

141,1R, MF~~l,

Erasmus en zijn secretaris Cognatus, anno 1530.

155

Page 12: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

In 1883 hadden twee gebeurtenissen plaats die ertoe bijgedragen hebben, de standpunten dichter bij elkaar te brengen. Leo XIII stelde het Vaticaans archief open voor wetenschappelijk onderzoek en aan protestantse zijde begon men met de kritische uitgave van Luthers geschriften. Het gevolg daarvan was, dat de standpunten van latere historici langzamerhand iets dichter bij elkaar konden komen. Katholieken zouden in Luther een oprechte religieuze bewogenheid herkennen, terwijl de protestanten zouden toegeven dat de hervormer een emotioneel mens was geweest, weinig in staat om de zaken te relativeren.

Een bewogen roepingsgeschiedenisNa het elementaire lezen en schrijven te hebben geleerd in Mansfeld en Maagdenburg, studeerde de jonge Luther `artes' (de vrije kunsten) in Eisenach, en vervolgens filosofie aan de universiteit van Erfurt. In zijn filosofische vorming werd heel sterk de nadruk gelegd op de kracht van de menselijke wil, alsook op Gods strenge gerechtigheid, met verwaarlozing van de genade.In 1505, bang geworden door de bliksem die vlak naast hem insloeg, beloofde hij monnik te worden. Misschien was die gedachte ook al vroeger bij hem opgekomen, maar doorslaggevende bewijzen

12

Maarten Luther(1483-1546)

Luther is van oudsher een druk besproken figuur geweest. Voor zijn oudere katholieke biografen (zijn tijdgenoot Cochlaeusen allen die in zijn spoor traden) was hij een instrument waarvan de duivel zich bediende. Melanchthon en zijn protestantse medestanders zagen in hem een doorGod geinspireerde hervormer in een Kerk die van een authentieke evangeliebeleving afgeweken was.

daarvoor zijn er niet. In elk geval trad hij twee weken na dit voorval in in het klooster van de Augustijner Eremieten in Erfurt. Dat hij in de strenge tak van de orde binnentrad - de zogenoemde observanten - pleit voor de ernst waarmee hij die stap zette. Twee jaar later reeds werd hij priester gewijd en ging hij aan de universiteit van Wittenberg exegese studeren.

Toen in 1510 pogingen ondernomen werden om observanten met niet-observanten te verenigen, kwam bij de eerstgenoemden de vrees op dat door de samenvoeging het peil van het religieuze leven zou dalen en Luther werd door hen afgevaardigd om in Rome tegen het plan te gaan pleiten. Het Rome van de Renaissance maakte weinig indruk op hem. Hij gedroeg zich er als een vrome pelgrim. Hij slaagde er echter ook niet in, de overheid van de voorgenomen hereniging te doen afzien en, wat meer is, bij zijn terugkeer heeft hij zich klaarblijkelijk aan de zijde van zijn oversten geschaard.Na in 1512 zijn doctoraat in de theologie te hebben behaald, werd hij onmiddellijk belast met het geven van colleges in de bijbelse theologie. Zo becommentarieerde hij de psalmen, Paulus' brieven aan de Romeinen, aan de Galaten en aan Titus, alsmede de brief aan de Hebreeën. Men treft in zijn uitgaven daarvan ideeën aan die weldra tot het typisch reformatorische gedachtengoed zullen behoren, maar die, in die tijd van theologische verwarring, beslist nog niet als `ketters' kunnen worden bestempeld.

De strijd rond de aflatenIn 1516-1517 kwam Luther in conflict met de aflaatprediking van Tetzel. Om een aflaat te verdienen moest men biechten, te communie gaan en - bij wijze van penitentie - een goed werk

Luther op 63-jarige leeftijd (fragment van een houtsnede).

157

Page 13: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

doen. Dit laatste bestond vaak uit een bijdrage aan het algemeen nut, zoals (in de Nederlanden) bijvoorbeeld meehelpen bij het bouwen van dijken. In het geval van Tetzel werd echter een bijdrage gevraagd voor de bouw van de Sint-Pieterskerk te Rome en de predikant legde zoveel nadruk op dat financiële aspect dat de praktijk inzake de aflaten daardoor scheefgetrokken werd. Luther besloot daartegen te reageren. Hij schreef 95 stellingen, zond die aan de bisschoppen en, toen die niet reageerden, ook aan de bekende theologen van zijn tijd. Bovendien sloeg hij ze, naar de academische gewoonte van die tijd, aan de deur van de slotkapel in Wittenberg aan, met de bedoeling op te roepen tot academische discussies met vakgenoten. Zo raakten ze in een groot deel van de westerse wereld bekend. Dat ze instemming vonden, lag o.m. aan het feit dat Luther wantoestanden aan de kaak stelde; veel van wat hij zei was gegrond en ook anderen hadden zich al tegen die wantoestanden in woord en geschrift uitgesproken. Het feit dat deze gedachten weerklank vonden heeft Luther tot `hervormer' gemaakt.In Leipzig moest hij het in 1519 opnemen tegen de theoloog Eck. Hoewel hij theoretisch het onderspit moest delven - Eck drong hem met de rug tegen de muur en Luther zag zich gedwongen de logische gevolgtrekkingen uit zijn premissen te trekken - kwam Luther toch als de overwinnaar uit dat debat te voorschijn, omdat hij met heel zijn persoonlijkheid achter zijn betoog stond. De openbare

13

discussie in Leipzig heeft aangetoond dat `theoretische orthodoxie' het moet afleggen tegen een dynamische overtuiging. Luther zette zijn strijd voort en enkele maanden later verschenen zijn driez.g. programmageschriften. Het eerste was gericht `aan de christelijke adel van de Duitse natie'. Daarin riep hij vóór alles op, drie bolwerken te vernietigen: het onderscheid tussen priester en leek, het recht van de Kerk om een bindende interpretatie te geven van de Heilige Schrift, en het recht van de paus om een concilie samen te roepen. Vervolgens ontwikkelde hij een vernieuwingsprogramma. Er moest een einde komen aan de grote weelde van de Kerk, evenals aan het misbruik dat ze maakte van haar geestelijke gezag en aan de grote en overdreven centralisatie in Rome. Een tweede geschrift verscheen in het Latijn, maar werd al snel in het Duits vertaald en droeg als titel `Voorspel over de Babylonische gevangenschap der Kerk'. Daarin werd vooral de visie op de sacramentenbehandeld. Met name het feit dat Luther het offerkarakter van de mis loochende, zette bij de hiërarchie kwaad bloed. Luther minimaliseerde de sacramentele taak van de priester. Het derde geschrift, `Over de vrijheid van de christen', bevatte talrijke vrome aansporingen en is slechts reformatorisch te noemen in die zin dat het accent van de zichtbare naar de onzichtbare Kerk werd verplaatst.

Tussenkomst van RomeOp 15 juni 1520 werd Luther door Leo X via de bul Exsurge Domine met de banvloek bedreigd als hij niet zou herroepen, maar de monnik weigerde dat te doen en verweet de paus te handelen als een antichrist. Op 3 januari 1521 werd na verloop van de gegeven bedenktijd de banvloek uitgesproken met de bul Decet Romanum Pontificem. Tijdens de Rijksdag van Worms werd aan Luther nog eenmaal de kans geboden zijn stellingen te herzien, maar ook daar hield hij stand `wijl handelen tegen het geweten niet veilig en niet oprecht is'. Zoals afgesproken met keurvorst Frederik van Saksen werd Luther tijdens de terugreis uit Worms door ruiters overvallen en in veiligheid gebracht op de Wartburg, waar hij onder de naam Junker Jorg verbleef. Hij vertaalde er een groot deel van de bijbel in het Duits: het mooiste geschenk dat hij aan het christendom heeft gegeven.Paus Adrianus VI (van afkomst een Nederlander, uit Utrecht) erkende in 1522 in het openbaar, dat de curie mede schuld droeg aan de kerkelijke wantoestanden, maar hij stond machteloos. De medestanders van Luther werden driester en hij zelf ging ongestoord zijn eigen weg: de mis werd in het Duits opgedragen, er kwam een nieuwe dooprite en een eigen catechismus, en in 1525 trad hij in het huwelijk met Katharina van Bora. In 1530 kwam, vooral door

159

Page 14: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Spotprent over de aflatenhandel.

Page 15: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Luther en Karel V, Rijksdag van Worms, 1521.

toedoen van Melanchthon, de geloofsbelijdenis van Augsburg tot stand, waarin Luthers verspreide gedachten op een meer systematische wijze werden uitgedrukt. Luther zelf vond dat zijn ideeën er afgezwakt in waren weergegeven. Alle verdere pogingen om de godsdienstgeschillen te overbruggen mislukten. In 1546, één jaar na de opening van het concilie van Trente, zou de Duitse hervormer overlijden.

Luthers ontwikkelingEen beoordeling geven van een man als Luther is geen gemakkelijke opgave. Wie kan een afdoend antwoord geven op de vraag hoe uit die overernstige monnik die om zijn zieleheil strijdt de reformator is gegroeid die zich uiteindelijk buiten de Kerk heeft geplaatst? Allereerst kunnen we twee factoren vooropstellen die ongetwijfeld hebben meegespeeld: Luther was niet in de eerste plaats een denkerstype, een theoreticus, maar een en al temperament. Vervolgens was hij ook erg subjectivistisch; vandaar dat hij niet op de werkelijkheid reageerde volgens objectieve normen, maar vanuit zijn subjectieve gesteltenissen. Als we daarmee rekening houdenen bovendien bedenken dat de misbruiken in de Kerk maar al te reëel waren (en dat ook de politieke verhoudingen van zijn tijd een rol hebben gespeeld - de competitie tussen de Duitse vorsten en de

160

pauselijke stoel!), kunnen we proberen de weg van zijn innerlijke ontwikkeling te begrijpen.Vanaf zijn eerste kloosterjaren was Luther sterk doordrongen van de ernst van de zonde en streefde hij ernaar, zich van zijn eigen zondige aard bevrijd te weten. Zijn vergissing lag misschien hierin, dat hij zijn heilszekerheid wilde `ervaren'. Beurtelings scheen de Schrift hem schrik aan te jagen en troost te geven. Die schrik werd vooral veroorzaakt door het feit dat hij Gods gerechtigheid uitsluitend als een straffende gerechtigheid zag. Een oplossing meende hij gevonden te hebben in de brief van Paulus aan de Romeinen: `De rechtvaardige leeft vanuit het geloof' (Rom. 1:17). Mede door zijn temperament interpreteerde hij dit als `het geloof alléén', en onmiddellijk werden alle goede werken, devotie- en boetepraktijken overboord gezet. Hij wilde terug naar de kern van de religiositeit, maar zag zich gedwongen uiteindelijk ook goede dingenvaarwel te zeggen. Men kan hem begrijpen in zijn strijd tegen de uitwassen die de laat-middeleeuwse Kerk overwoekerden, maar het is moeilijker hem te volgen op punten die het geloof raakten. Het `lutheranisme' is uiteindelijk ook veel verder gegaan dan Luther oorspronkelijk heeft bedoeld.Voor de reformator zelf kan men eerbied en begrip opbrengen. Zoals Newman het eens formuleerde: `Hoeveel goed had die man niet tot stand kunnen brengen in de katholieke Kerk, als hij zich er niet buiten had geplaatst !'

LUTHER OVER HET MAGNIFICAT (een commentaar uit 1521):

Hij die machtig is, heeft grote dingen aan mij gedaan!Zie, dat is God alleen groot maken, van Hem alleen veel houden en niet onszelf iets toeëigenen. Hieruit kan men opmaken, hoe groot de verleiding tot val en zonde was, waarin [Maria] heeft gestaan. Daarom is het geen geringer wonder dat ze niet trots en aanmatigend is geworden, als haar zulke goede gaven ten deel zijn gevallen. Ziet ge niet wat een wonderlijk hart dit is? Ze ziet zich als Moeder van God boven alle mensen verheven en behoudt daarbij toch zo'n eenvoud en innerlijke vrijheid dat ze een eenvoudig dienstmeisje niet voor minder gehouden zou hebben. Ach wij arme mensen!... Maar Maria's hart is standvastig en blijft gelijk in elk moment, ze laat God in haar werken naar zijn wil en neemt daar voor zichzelf niet meer uit dan een grote troost en vreugde en een vast vertrouwen op God. Dat zouden wij ook moeten doen, dan zouden we een oprecht Magnificat zingen.

Page 16: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

FrankrijkGedurende meer dan vijftien jaar konden reformatorische ideeën ongehinderd in Frankrijk welig tieren. Ze sijpelden binnen vanuit Duitsland of kwamen op eigen bodem tot stand zonder dat de koning - Frans I - zich er krachtig tegen verzette. Qua karakter was de vorst gekant tegen radicale tussenkomst in controversen. Door zijn humanistische vorming was hij geneigd tot ruimdenkendheid en liet hij de vooruitstrevenden hun gang gaan. De universiteit van de Sorbonne (een zeer belangrijk theologisch adviesorgaan) wees het parlement er op, dat in Frankrijk vele stellingen werden verspreid die verwantschap met ketterij vertoonden. Het was moeilijk wegwijs te worden in die doolhof van

162

hervormingsgezinde ideeën, waarvan sommige een werkelijk gezonde en broodnodige vernieuwing beoogden, terwijl andere heel dichtbij het in Duitsland veroordeelde protestantisme aanleunden. Al deze `verdachte' opvattingen kregen uiteindelijk een betrekkelijke eenheidsgestalte in de persoon van Jean Cauvin uit Noyon (via zijn verlatijnste naam bekend als Calvijn).

Calvijn (1509-1564)Sinds 1533 begon deze reformatorische ideeën te verkondigen. Om geen hypocriete rol te moeten spelen, besloot hij de twee beneficies die hem als bron van inkomsten waren geschonken op te geven.Zo weigerde hij carrière te maken in de Kerk. Dit betekende meteen ook een breuk met het verleden en een keuze voor degenen die door Rome veroordeeld waren, ook al is het niet waarschijnlijk dat hij toen reeds met de Roomse Kerk wilde breken. Toen de koning tot het inzicht kwam dat de `hervormden' de eenheid van het land gingen bedreigen en het besluit nam tegen hen op te treden, zag Calvijn zich gedwongen de vlucht te nemen. Hij trok naar Bazel, waar hij een eerste uitgave verzorgde van zijn hoofdwerk `Institutio religionis christianae' (1536). Het zou zijn hoofdwerk blijven, dat hij tot aan zijn dood zou bewerken en aanvullen.Toen Calvijn (na korte reizen naar Ferrara en Parijs) naar Bazel wilde terugkeren, was inmiddels de oorlog tussen Frans I en keizer Karel V uitgebroken en Bazel was niet langer veilig voor hem. Hij trok verder naar het zuiden en bleef op uitnodiging van Farel in Genève, waar men de hervormden gunstig gezind was. De bisschop had zich er zo gehaat gemaakt dat hij de wijk had moeten nemen. Zo hadden de predikanten van de hervorming er vrij spel. Calvijn begon te werken aan een drievoudig programma.Allereerst wilde hij de katholieke cultus door een protestantse vervangen: in de plaats van eucharistievieringen kwamen woorddiensten en psalmgezang, terwijl de traditioneel met beelden versierde kerken tot sobere gebedshuizen omgevormd werden. Vervolgens formuleerde hij een leer - gebaseerd op zijn hoofdwerk - die hij in de vorm van een catechismus aan alle inwoners wilde opleggen. Tenslotte liet hij een strenge controle uitoefenen op het leven en de zeden van de stad. Vooral door dit laatste programmapunt haalde hij zich de vijandigheid van de bevolking op de hals en zag hij zich gedwongen naar Straatsburg te vluchten, waar hij burgerrecht verkreeg en met Idelette van Buren huwde. In 1541 werd hij naar Genève teruggeroepen, omdat de stad zonder sterke hand aan anarchie ten onder dreigde te gaan. Zo kwam hij ertoe een gereformeerde (=hervormde) gemeente te vormen met een eigen kerkstructuur. Er waren `pastores' (aan wie een meer pastorale taak

163

Calvijn en het calvinismeNadat Luther zich in Duitsland van Rome had losgescheurd, rees de grote vraag of het protestantisme ook naar andere landen zou overslaan. Nagenoeg overal leefde een vernieuwingsdrang en het was dan ook niet onbelangrijk of deze binnen de Kerk aan haar trekken zou kunnen komen, dan wel of zij zich, zoals in Duitsland, buiten de una sancta zou realiseren. Van alle christelijke landen was de weg die Frankrijk zou inslaan van enorm belang, want spoedig zou dat land het toonaangevende en wellicht ook invloedrijkste land van Europa worden.

Page 17: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

werd toegewezen), `doctores' (die een theologische opdracht vervulden), `diakens' (die voor caritatief dienstbetoon instonden) en `ouderen' of `ouderlingen' (een soort raad van wijzen). Voor andersdenkenden toonde hij zich zeer intolerant. Tussen 1541 en 1553, een periode van harde repressie, werden 58 door Calvijn goedgekeurde terdoodveroordelingen uitgesproken. Een van hen was Michel Servet, die er een afwijkende leer over de Drieëenheid op nahield. Toen Calvijn in 1564 in Genève op zijn sterfbed lag, verzekerde hij dat hij nooit iets uit haat had gedaan, maar steeds voor de eer van God had gewerkt. In zijn testament had hij gevraagd, te worden begraven als een arme.

De ernst van het christendomCalvijn was een rigorist in zijn denken; hij hield er een strenge zelftucht op na, maar was dan ook voor anderen veeleisend. Over wat er innerlijk in hem omging weten we - in tegenstelling tot Luther - heel weinig. Hij verdwijnt achter zijn werk. Terwjl Luther emotioneel kon reageren, treft ons bij Calvijn de koele, intellectuele, sterk-logisch ingestelde persoonlijkheid, die zijn gevoelens goed verborg. We weten niet precies hoe hij zich voelde toen hij van Bazel naar Genève en later weer van Genève naar Straatsburg moest vluchten. Evenmin of hij de breuk met Rome als pijnlijk heeft ervaren. Hoewel hij zijn hele leven lang ziekelijk is geweest, heeft hij daar zelden over geklaagd. Als plichtbewust predikant is het zijn grootste zorg geweest, het Woord van God te verkondigen. Wat hij deed en zei, was systematisch en koel beredeneerd. Men kan hem bezwaarlijk een gevoelstype noemen, eerder een opvoeder, een theologisch en juridisch geschoolde kracht; een organisator die wist wat hij wilde en die kon volhouden totdat hij zijn doel had bereikt. Hij bleef steeds een man die zich bewust was van de ernst vanhet christendom. Aan zijn plichtsbesef kan men niet twijfelen. Wel geeft hij soms de indruk, een bepaalde barmhartigheid tegenover zijn medemens te missen.

CalvinismeMet zijn heldere geest wist Calvijn alles veel duidelijker te formuleren dan Luther. Net als deze laatste gaf hij aan de Heilige Schrift de grootste prioriteit, het Woord van God dat hoog boven alle menselijke voorschriften en opgelegde verplichtingen staat, maar hij bouwde er een theologisch systeem op, dat in de ruime zin van het woord de `reformatorische leer' kan worden genoemd.Het dubbele uitgangspunt van Calvijn was hem door Luther

164

geïnspireerd. Ten eerste de realiteit van de erfzonde, wat tot een somber pessimisme kan leiden. Ten tweede de rechtvaardiging door het geloof; een overtuiging waartoe hij was gekomen door de verheven idee die hij had over de glorie van God. In tegenstelling tot bijv. Ignatius van Loyola (en in zekere mate zelfs tot Luther) zag hij God echter niet als de liefdevolle Vader, maar veeleer als een strenge, veeleisende God. Vanuit die twee standpunten vloeit dan de sombere leer van de predestinatie voort. De volgelingen van Luther hadden begrepen dat een consequent doorvoeren van hun systeem waarin de vrije wil werd geloochend, uiteindelijk ook onherroepelijk tot een voorbestemmingsleer moest leiden. Dat had hen afgeschrikt. Calvijn daarentegen durfde het aan, met grote onverbiddelijkheid door te redeneren. Met een zekere hardheid trok hij de conclusies uit zijn premissen: sommige mensen zijn van alle eeuwigheid af voorbestemd voor de hemel, andere echter voor de hel. De `troosttheorie' van Luther was in de opvatting van Calvijn een `schijnoplossing'. De bijbel spreekt al te nadrukkelijk over verdoemden. Zo komt Calvijn tot een soort willekeur bij God, die onvermijdelijk leidt tot een God die aan de oorsprong staat van het kwaad.

Toch heeft Calvijn in de ogen van zijn volgelingen geen fatalisme gepredikt, want er zijn ook uitverkorenen, nl. allen die voldoende geloof hebben. Voor deze mensen is de predestinatie niet een oorzaak van onmacht of ontmoediging, maar een hefboom tot een schoner en beter leven. Zo mag men zeggen dat het Calvinisme een stevige - zij het ook sombere - moraal heeft. Tot op de huidige dag is die toestand in sommige door het Calvinisme geïnspireerde richtingen blijven voortbestaan: men denke aan kleinere groepen als de `zwartekousenkerken' in Nederland, waar bij sommigen een verbod geldt om naar de radio te luisteren of tv te kijken. Misschien gaan deze mensen verder dan Calvijn zelf ooit heeft bedoeld, maar deze laatste legde zelf ongetwijfeld al te zeer de nadruk op een strenge zedelijkheid, op spaarzaamheid en een werkzaam leven, zodat het extreme Calvinisme ietwat puriteins aandoet.De betekenis van het Calvinisme is zeer groot geweest. Het is de calvinistische vorm van het protestantisme geweest die eerst naar Frankrijk, vervolgens naar Zwitserland, naar de Nederlanden en daarna naar Engeland en Schotland is overgebracht. En aangezien de Nederlanden en Engeland al spoedig de grote zeevarende mogendheden van Europa zouden worden, is op die manier het protestantisme in de overzeese gebieden (ook in Noord-Amerika) verspreid. Maar dat is weer een verhaal op zichzelf.

165

Page 18: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De huwelijksperikelen van Hendrik VIIIMen zou die zaak eigenlijk geheel op zichzelf kunnen bezien, want zij heeft zijn denken over het geloof niet beïnvloed. Omdat de moeilijkheden echter in ruime mate hebben bijgedragen tot de breuk met de paus, is het goed de gehele situatie nog even in herinnering te brengen.

Hendrik was gehuwd met Katharina van Aragón, de weduwe van zijn jong overleden broer Arthur. De paus had hem daarvoor dispensatie van aanverwantschap moeten geven. Het was de eerste keer in de geschiedenis dat een dergelijke dispensatie was verleend.Het koninklijk paar zag tevergeefs uit naar een mannelijke afstammeling. De jongens werden doodgeboren of stierven kort na de geboorte. Alleen een meisje - de latere Mary Tudor - bleef in leven. Nu weten we dat Hendrik in 1527 in het huwelijk wenstete treden met de hofdame Anna Boleyn, in de hoop dat zij hem een

18

De oorsprong van het anglicanismeMen zou de anglicanen kwetsen als men hen rechtstreeks zou vergelijken met de andere reformatorische stromingen uit de zestiende eeuw. Van Luther en Calvijn kan gezegd worden dat ze een theologie verkondigden die hoe langer hoe duidelijker afstand nam van de traditionele, door Rome verkondigde geloofsleer. De Engelse koning Hendrik VIII, die vaak wordt beschouwd als het 'brein' van de `Church of England', is in feite op geen enkel moment in zijn leven `ketters'geweest. Tegen het binnensijpelen van protestantse ideeën vanuit het vasteland is hij zich tot aan zijn dood blijven verzetten. In 1521 publiceerde hij zelfs een tegenLuther gerichte `Verdediging van de Zeven Sacramenten', waarop hij van de paus het voorrecht ontving de titel Defensor Fidei (= Verdediger van het geloof) te dragen. Hij heeft de Kerk in Engeland alleen van Rome willen losmaken om een oplossing te bereiken voor zijn persoonlijke huwelijksproblemen. Pas na zijn overlijden hebben de reformatorische invloeden zich in Engeland kunnen doorzetten.

troonopvolger zou kunnen geven. Hij was zich er van bewust, dat de paus hem uiteraard nooit toestemming zou kunnen verlenen van zijn eerste vrouw te scheiden. Hij vroeg Rome dan ook niet om toestemming tot echtscheiding, maar om ongeldigverklaring van zijn eerste huwelijk. Om zijn verzoek te staven, baseerde hij zich op een tekst uit de Schrift: `Wanneer iemand de vrouw van zijn broer neemt, bedrijft hij iets afschuwelijks; hij onteert zijn broer: ze zullen kinderloos blijven' (Lev. 20:21).Veel zal in deze kwestie voor altijd onbeantwoord blijven. We zouden graag weten, wie zijn aandacht er op gevestigd heeft dat deze bijbeltekst misschien een oplossing voor hem zou kunnen betekenen. Wanneer werd hij verliefd op Anna Boleyn? Vóórdat hij die tekst vond, of daarna? Hoe dan ook, hij botste op de onwil van de paus, waarop hij besloot de Kerk van Engeland los te maken van Rome en in eigen Britse omgeving naar een oplossing te zoeken.

De verwijdering van RomeDe aartsbisschop van York, kardinaal Wolsey, kreeg van de paus een quasi-volmacht om in Engeland die beslissingen te nemen die hij nodig zou achten. Wolsey speelde echter dra met de koning onder één hoedje en hoewel Clemens VII nog een kardinaal-legaat naar Engeland stuurde en de schijn van een serieus proces overeindgehouden werd, kwam het niet tot een oplossing. Wolsey viel in ongenade bij de vorst; zijn plaats als adviseur en vertrouweling werd ingenomen door de ambitieuze Thomas Cranmer, sinds 1533 aartsbisschop van Canterbury. Cranmer stuurde gezanten naar een aantal universiteiten, om daar kerkrechtelijke steun voor de koning te zoeken. Ook Hendrik zelf ging in het offensief. Hij riep de clerus bijeen en eiste van hen, hem te erkennen als `de opperste heer en hoofd van de Kerk in Engeland'. De geestelijkheid wilde deze formulering pas erkennen en aanvaarden, toen er op voorstel van John Fisher, bisschop van Rochester, aan werd toegevoegd: `voorzover dit niet in tegenspraak is met de wet van God'.In 1534 begon in Engeland een terreurperiode. Het parlement vaardigde een wet uit, waarbij de clerus de opperste suprematie van de koning moest erkennen - met weglating van de nuancerende zinsnede die door Fisher was voorgesteld. Door de drijverijen van Cromwell, de kanselier, werd voorgeschreven dat alle geestelijken dit met een eed van trouw zouden bezegelen. Het is bekend dat o. m. John Fisher en Thomas More de eed weigerden en vanwege die weigering na verloop van tijd `wegens hoogverraad' werden onthoofd. De repressie tegen al wie zich tegen de nieuwe orde verzette breidde zich uit. Een groot aantal kloosters en abdijen, zowel van mannen als van vrouwen, werd opgeheven en gesloten.

167

Page 19: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De anglicanizeringHet is wel opmerkelijk dat temidden van de anti-roomse agitatie Hendrik VIII er steeds voor bleef ijveren dat de orthodoxie onverlet gehandhaafd werd. Ketterse leerstellingen werden veroordeeld, lutherse of calvinistische invloeden geweerd. In 1539 zette de koning de doodstraf op ieder die de transsubstantiatieleer zou loochenen. Hij veroordeelde hen die - naar het voorbeeld van de reformatoren op het vasteland - vasthielden aan het ontvangen van de communie onder twee gedaanten en die beweerden dat de schuldbelijdenis bij het begin van de eucharistieviering het sacrament van de biecht kon vervangen of dat het opdragen van privé-missen tegen de goddelijke wet indruiste. Hendrik mag dan op moreel vlak een niet onbesproken gedragslijn hebben gevolgd, hem kan moeilijk op leerstellig gebied enige ernstige inbreuk ten laste worden gelegd.

Toen Hendrik in 1547 vrij onverwacht overleed, waren er twee bisschoppen (die het echter bovendien onderling niet altijd eens waren) die er sterk toe zouden bijdragen om de orthodoxie verder te laten ontsporen: de al eerder genoemde Thomas Cranmer, alsmede bisschop Gardiner van Winchester. Al spoedig werden ze door nog twee andere bisschoppen gesteund: Barlow en Ridley. Hervormingsgezinde ideeën begonnen nu Engeland binnen te dringen. Hendriks opvolger, Edward VI, was een kind van negen jaar en toen deze jonge koning na een regeringsperiode van amper zes jaar stierf, werd hij opgevolgd door zijn halfzuster, de katholieke Mary Tudor; zij stond echter vrij machteloos tegenover de steeds sterker wordende reformatorische invloeden. Mary's bloedige optreden, haar zeer impopulaire huwelijk met Filips II van Spanje en vooral het feit dat Engeland de facto reeds opgehouden had een katholiek land te zijn, waren evenzoveel redenen waarom zij in haar restauratiepogingen niet slaagde.

Het `Book of Common Prayer'Thomas Cranmer had intussen het initiatief genomen tot het samenstellen van een liturgisch-theologisch werk dat een soort verzameling zou zijn van het Romeinse Rituale, het brevier, het missaal, het pontificale en de zogenoemde 39 Artikelen. In 1549, twee jaar na Hendriks dood, verscheen de eerste uitgave. Deze zou in 1552, 1559 en 1662 herzien worden en afhankelijk van de dan heersende omstandigheden zouden de accenten ook afwisselend anders komen te liggen. In alle gevallen echter werd er eerbiedige aandacht besteed aan de liturgie. De bisschop bleef - in tegenstelling tot wat in het calvinisme gebeurde - zijn jurisdictiemacht behouden. Sommige historici zijn van oordeel, dat

19

sporen van protestantisme tot in het hart van het anglicanisme zijn doorgedrongen. De katholieke vormgeving zou dan alleen het uiterlijke betreffen. Anderen stellen vast, dat naast de katholieke en de orthodoxe Kerk alleen de anglicaanse ook een `katholieke' liturgie heeft bewaard (de zg. branch theory), waarmee ze onder de reformatorische Kerken een geheel eigen plaats zou innemen. Velen zijn haar ook blijven zien als een via media, een middenweg, ergens tussen de afdwalingen van Rome en de onaanvaardbare radicaal-protestantse strekkingen. Reeds in de zestiende eeuw onderscheidde men tussen een `High Church', die de katholieke elementen zoveel en zo gaaf mogelijk bewaarde, en een `Low Church' die eerder bij de Reformatie aanleunde. Later, in de tijd van de rationalistische interpretaties in de achttiende en negentiende eeuw, kwam daar nog een liberaal-theologisch gezinde `Broad Church' bij. Elk van deze tendenzen legt bij de interpretatie van het `Bonk of Common Prayer' en in het bijzonder van de 39 Artikelen eigen accenten.

Positieve aspecten van de reformatieHet bestuderen van de reformatorische bewegingen uit de zestiende eeuw kan ons uiteraard alleen maar treurig stemmen. Lutheranisme, Calvinisme en Anglicanisme zien hun ontstaan als een terugkeer naar de zuiverheid van het oude geloof en als een zich afzetten tegen binnengeslopen misbruiken. Katholieken zien ze als bewegingen die zich uit de schoot van de Moederkerk hebben losgeweekt, ook al is die Moederkerk daarbij niet zonder schuld. In elk geval zijn ze niet ontstaan als louter willekeurige revoltes tegen het traditionele geloof. Het protestantisme heeft juist als diepste oorsprong de bezorgdheid om het veilig stellen van het wezenlijke van het geloof, in een tijd die gekenmerkt was door vele en velerlei devotionele uitwassen en waarin zaken die behoorden tot de periferie van het geloof op onverantwoorde wijze naar het centrum van het geloof werden getrokken. Dat daarbij ook tal van

169

Page 20: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Wederzijdse vervreemdingAan beide zijden bestonden vooroordelen en flagrant onjuiste opvattingen over de andere partij. Tot in onze tijd toe is bij de doorsnee-gelovigen iets van die vooroordelen blijven bestaan, al hebben de moderne communicatiemedia en een groeiende oecumenische beweging er zeker toe bijgedragen, elkaar beter te begrijpen.De doorsnee-protestant oordeelt vrij negatief over het katholicisme. De heiligenverering wordt gezien als een vorm van afgoderij; niet weinigen denken dat men de heiligen 'aanbidt'. Beelden zijn dan ook vanzelfsprekend uit den boze. De plaats die door de katholieken aan de paus wordt toegekend, vinden protestanten onaanvaardbaar; over de onfeilbaarheid hebben velen een verkeerd begrip. Katholieke devotievormen noemen ze vaak on-christelijk, omdat ze de overtuiging toegedaan zijn dat aan bepaalde gebedsvormen, zoals het rozenhoedje, een werkzaamheid wordt toegekend die los staat van en onafhankelijk is van de geest waarmee ze worden gebeden. In het voetspoor van Luther en Calvijn veronderstellen vele protestanten, dat de Kerk van oordeel is dat de sacramenten het heil geven als een soort `automaten', zonder rekening te houden met de innerlijke gesteltenis. In de zestiende eeuw waren dat allemaal gangbare opvattingen; helemaal verdwenen zijn ze ook nu nog niet.Maar ook de katholieken staan met eenzijdige vooroordelen tegenover de reformatie. Het meest opvallende daarbij is wel, dat die vooroordelen bij wijze van spreken uitsluitend negatief zijn. Alleen het woord 'protestant' al roept een notie van weigering op. Wie een doorsnee-katholiek om een definitie van een protestant zou vragen, loopt kans als antwoord te krijgen: een protestant is iemand die tegen de verering van Maria en de heiligen is, iemand die niet gelooft in de werkelijke tegenwoordigheid van Christus in de20

menselijke aspecten meegespeeld hebben, is ongetwijfeld juist. Evenmin kan worden geloochend, dat de hervorming zelf soms veel verder is gegaan dan de hervormers hebben bedoeld. Toch is het zo dat het verlangen naar een terugkeer tot de oorspronkelijke zuiverheid van het evangelie uiteindelijk aan de basis lag van de gehele reformatorische beweging. De afscheiding van Rome is het gevolg geweest van een reeks conflicten tussen uiteenlopende opvattingen over aard en omvang van de vernieuwingen die men nastreefde.

Toen de scheuring eenmaal voltrokken was, gingen de twee kampen zich hoe langer hoe vijandiger tegenover elkaar opstellen.

eucharistie, iemand die de pauselijke onfeilbaarheid niet aanvaardt. Maar wie zo oordeelt, verliest duidelijk uit het oog dat aan de basis van de reformatie ook diep-religieuze en uitgesproken positieve bezorgdheid ligt. Zonder een evaluatie van die positieve elementen zou de geschiedschrijving van de hervorming onvolledig en eenzijdig blijven.

Ons heil is geschenk van GodEen ander woord voor 'geschenk van God' is 'genade'. Als reactie tegen de veruitwendiging van de devotiepraktijken zoals die zich in de late middeleeuwen hadden ontwikkeld, zochten alle reformatorische stromingen naar een duidelijker en meer uitgesproken innerlijkheid. Alle heil kwam van Gods genade. Het heil kan niet gekocht worden door vrome praktijken, door het verdienen van aflaten, door het opzeggen van bepaalde gebeden. Het wordt ons gegeven uit pure goedheid, gratis. Zowel Luther als Calvijn hebben ons weer aan die gratuiteit van Gods genade herinnerd. Bij de protestantse mystici, zoals bijv. Gerhard Tersteegen, is die genade de altoereikendheid van God geworden die zich aan de ziel geeft. In de anglicaanse Kerk was het eenzelfde impuls die aan de basis lag van de beweging die John Wesley (1703-1791) in het leven wist te roepen ons heil is loutere genade van God in Jezus Christus. In vele protestantse en anglicaanse liederen en hymnen komt deze gedachte terug. Al is het misschien zo dat de Hervorming te eenzijdig de genade beklemtoonde en de vrije wil onderschatte, ze heeft ons in ieder geval in herinnering gebracht hoezeer alles in het menselijk leven gave van God en onverdiende genade is - iets dat men aan het einde van de middeleeuwen uit het oog verloren was.

De absolute soevereiniteit van GodDit aspect was met name door Calvijn sterk beklemtoond, maar het werd een erfgoed van praktisch de gehele reformatie. In de ogen van Calvijn had de Kerk de transcendentie van God uit het oog verloren; God was in de vergeethoek geraakt. Men wendde zich tot de heiligen, vergetend dat God niet een van hun gelijken was, maar de Bron en de Kern van alle heiligheid. Alle realiteit, al wat is, komt van God, maar Hij blijft de verborgen God. Hij past niet in menselijke categorieën. Hij is de Absoluut-Transcenderende, die men slechts met schroom benaderen kan. De woorden waarvan wij ons bedienen, zijn zwakke pogingen om de Allerheiligste te vatten, maar aangezien God de `Gans Andere' is, kan men nooit meer dan slechts vermoeden wat Zijn souvereiniteit inhoudt. Een katholiek kan het daar zonder meer mee eens zijn. Zo waren zowel Ignatius van

Page 21: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Loyola als Sint Jan van het Kruis evenzeer diep doordrongen van Gods absolute souvereiniteit. De protestanten hebben de verdienste dat ze daar de aandacht op hebben gevestigd, in een tijd waarin een welig tierende heiligenverering Gods majesteit verdrong.

Persoonlijk beleefd geloofHet was Luthers bedoeling, een christendom van het geloof te plaatsen tegenover een christendom van de werken; een innerlijk beleefd geloof tegenover uiterlijke praktijken. Volgens de reformatoren kon een christen slechts van geloof spreken, als zijn innerlijke overtuiging daaraan beantwoordde. Een godsdienst van de 'goede werken' daarentegen dreigde altijd te ontaarden in louter conformisme. In navolging van de eerste reformatoren zal in de negentiende eeuw Kierkegaard als geen ander de nadruk leggen op de waarde van een persoonlijk beleefd geloof. Vandaar dat protestanten in de regel afkerig zijn van een godsdienstige opvoeding die de indruk wekt de persoonlijke vrijheid te verstikken. Dat tot voor kort de protestanten nog met zoveel vooroordelen stonden tegenover het opvoedingssysteem van katholieke pensionaten, is misschien onbewust te wijten aan hun schier aangeboren vrees voor een morele dwang. Wellicht is daardoor ook op een soortgelijke wijze te verklaren waarom er onder de hervormden regelmatig stromingen ontstonden die blijk gaven van een malaise ten aanzien van de kinderdoop. En overdrijven wij, als we de indruk krijgen dat een overtuigd protestant het ernstiger zal nemen met de wetten van zijn land dan een katholiek, soms tot in het puriteinse toe? In elk geval laat hij zich niet graag binden aan formules, maar hecht hij veel waarde aan persoonlijk gebed en persoonlijk geloof.

Voorrang aan Gods Woord: de Heilige SchriftSchrift en traditie werden vaak tegenover elkaar geplaatst. We mogen het niet zo zien dat de reformatie de traditie globaal heeft verworpen, maar in haar reactie tegen de verwaarlozing van de Schrift ten voordele van de traditie is ze heel sterk de nadruk op de Schrift gaan leggen. De hervormers kwamen er toe, te stellen dat God tot ieder mens in het bijzonder spreekt via de Schrift. De bijbel bevatte een oplossing voor iedere concrete situatie waarin de mens zich kon bevinden. De katholieken zagen dat enigszins anders. Voor hen was er de Kerk die de gezaghebbende interpretatie aan de Schrift moest geven.Nadruk op de Schrift kan als het verbindende element tussen alle vormen van protestantisme gezien worden, een bron van spiritualiteit,

21

waarin men de Grote God ontdekt die toch in een vertrouwensrelatie met Zijn volk omgaat.In de vijftiende/zestiende eeuw had de Kerk zich al te argwanend opgesteld tegenover bijbelvertalingen in de volkstaal, ook al omdat deze tot een echte wildgroei hadden geleid. Dat het protestantisme zoveel waarde aan de Heilige Schrift heeft gehecht, kan alleen maar als positief worden gezien.

173

Page 22: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De katholieke hervorming

Adrianus VI

In de geschiedenisboeken wordt meestal gesproken over `contra-reformatie' en dat woord heeft eigenlijk ook burgerrecht gekregen in de geschiedschrijving; strikt gesproken echter is het woord misleidend omdat het de indruk geeft dat heel de beweging slechts een reactie tegen hetprotestantisme is geweest. In feite waren er reeds vernieuwende krachten aan het werk voor dat de naam van Luther bekendheid kreeg en heel de zestiende eeuw door waren er mannen en vrouwen die ervan overtuigd waren dat ze betere resultaten zouden behalen door Christus te zoeken in een zuivere beleving van het evangelie dan door de reformatoren te bestrijden, laat staan in hun voetspoor te treden. Zowel `katholieke reformatie' als `contra-reformatie' blijven aanvaardbare termen, als men daarbij maar niet uit het oog verliest dat de laatste benaming niet in enge zin geinterpreteerd mag worden. Pas na de openlijke breuk van Luther en Calvijn werd het verwarde karakter van de vernieuwingstendensen langzaam doorbroken. Het werd duidelijk dat deze meer waren dan louter defensieve reacties. De innerlijke katholieke groei had haar eigen wortels en haar aanpak was niet louter defensief. Het was de positief-opbouwende kracht van het christendom die gestalte gaf aan een katholieke vroomheid en aan tal van uitingen van religieuze levenskracht. Het protestantisme heeft er toe bijgedragen, de vele braakliggende en sluimerende krachten van het katholicisme te wekken. Het is een prikkel tot

zich als eerste doel stelden aan hun eigen vervolmaking te werken en initiatieven namen om de Kerk van binnen uit tot vernieuwing te brengen, zonder tegen haar in opstand te komen.

Het Oratorium van de Goddelijke LiefdeDe grote plaag van de tijd lag in de verwereldlijking van de clerus. Zo werd de hervorming van de geestelijkheid een van de grote doelstellingen die men ter hand nam. Vastgesteld kan worden dat uitgerekend onder het pontificaat van Alexander VI, de schande van het pausdom, de eerste kiemen van een nieuwe godsdienstige beleving zichtbaar werden. In 1494 werd in Vicenza op aansporing van een ijverige volksmissionaris, de franciscaan Bernardino da Feltre, het zogenoemde `Oratorium van de Goddelijke Liefde' opgericht, een soort broederschap waarin leken, leden van seculiere clerus en monniken samenkwamen om naar nieuwe vroomheidsvormen te zoeken. Er werd nadruk gelegd op een daadwerkelijke christelijke caritas en op een positief apostolaat, waarvoor leken zich naast geestelijken inzetten voor de wederopbouw van een christelijke maatschappij. Men zal te eeuwigen dage bewondering moeten hebben voor de volharding waarmee zij, in een tijd waarin het gedrag van zovele priesters te wensen overliet, zich hebben onthouden van elke vorm van neerhalende, onvruchtbare kritiek, maar met een vanzelfsprekendheid die ons op het eerste gezicht onbegrijpelijk voorkomt spontaan in de Kerk de behoedster hebben gezien van de waarheid. Het vroeg een groot geloof, om niet te letten op de onwaardigheid van de bedienaars van de sacramenten, maar eerbied op te brengen voor de heilbrengende functie.

ADRIANUS VI (1522-1523)Adriaan Floriszoon Boejens, de enige paus van Nederlandse oor-sprong, werd in 1459 te Utrecht geboren. In 1491 werd hij professor aan de Leuvense universiteit, maar in 1507 ging hij in op een ver-zoek om de persoonlijke opvoeder van de hertog van Boergondië, de latere keizer Karel V, te worden. In 1522 werd hij tot paus geko-zen. Hij zette zich af tegen het weelderige hofleven dat te Rome ge-leid werd, droeg elke dag het heilig misoffer op en had plannen voor een hervorming van de levensstijl der curieleden. Ingrijpende resul-taten kon hij niet tot stand brengen, omdat hij reeds in 1523, nauwe-lijks één jaar na zijn keuze, overleed.

22

Page 23: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

In Vicenza ging het nog maar om een eerste pogen, een zoeken naar een vernieuwende originele levensvorm. Het initiatief vond navolging. In Genua werd door Hector Vernazza een oratorium gesticht. Op een gegeven moment (wanneer precies, is niet meer te achterhalen) heeft de stichter de instelling naar Rome verplaatst, waar verschillende hooggeplaatste functionarissen van de curie lid werden. Later vond het initiatief nog navolging in Verona, Brescia en ander Italiaanse steden. Er waren inmiddels algemene statuten opgesteld. Julius 11 had er al kennis van genomen, maar door diens voortijdig overlijden konden ze pas in 1514 doorLeo X goedgekeurd worden. In elk geval was dit nog drie jaar vóórdat Luther zijn stellingen tegen de aflaten in Wittenberg zou uithangen.Als we de naamlijst van hen die van het oratorium deel uitmaakten langslopen, komen we heel wat bekende namen tegen: Luigi Lippomano, die een van de voorzitters van het concilie van Trente zou worden; Giberti, die de pauselijke hofhouding verliet om in zijn bisdom Verona te gaan leven (en niet om er slechts de inkomsten van op te strijken) en daar de nodige aandacht te gaan besteden aan de priesteropleiding; Carafa, de latere paus Paulus IV; en Gaetano da Tiene (beide laatsten stichters van de orde van de Theatijnen). Zo kan in zekere zin gezegd worden dat de Theatijnen uit het Oratorium van de Goddelijke Liefde gegroeid zijn. Ze beoogden een gemeenschap van priesters die echte zielzorgefs zouden zijn, levend in een geest van armoede en in waarachtige trouw aan hun roeping.

Philippus Neri (1515-1595)Een sympathieke, diep-menselijke figuur, die erin slaagde de levensheiliging aantrekkelijk te maken. Hij vond niet onmiddellijk de weg die God voor hem had uitgestippeld. Door een regelmatig contact met zieken groeide in hem het inzicht dat de kern van het christendom lag in het beoefenen van de werken van barmhartigheid. Op 36-jarige leeftijd werd hij priester en lid van een priestergemeenschap waarin men, zonder een bepaalde regel te volgen en zonder geloften af te leggen, in gemeenschap bad en elkaar bemoedigde.In 1564 richtte hij in Rome een `oratorium' op waar deze levensvorm beoefend werd. Liefde werd als enige bestaansnorm gekozen. Aan de leden werd een grote persoonlijke vrijheid gelaten. Ieder kon zich ontwikkelen volgens eigen aard en mogelijkheden. Er hing een blije, frisse geest in het oratorium. Philippus Neri hield van alles wat mooi was. Alle mensen waren kinderen van God, maar ieder had zijn eigen geschiedenis. Daarom was hij voorstander van een individuele begeleiding. Van een te strakke binding met kerkelijke structuren verwachtte hij weinig.

23

Bekend is Philippus' belangstelling voor de christelijke cultuur, in het bijzonder voor de kerkgeschiedenis van Rome (waarvoor hij de nog steeds bestaande Bibliotheca Vallicelliana oprichtte). Hij organiseerde reeksen voordrachten in het oratorium, die vele belangstellenden trokken. De eerste conferencier was Baronius, die later prefect van de Vaticaanse bibliotheek werd en auteur van de Annales Ecclesiastici. De oproep van het humanisme, `Terug naar de bronnen', werd hier op de oorsprong van het kerkelijk leven toegepast. De levensvorm van de oratorianen zou later in Frankrijk (met o.a. De Bérulle) en in Engeland (met Newman) een nieuwe bloei kennen.

Heropbloei in SpanjeDe reformatorische bewegingen die vooral door Luther en Calvijn in het leven waren geroepen hadden Spanje onberoerd gelaten. Een hervorming was daar niettemin meer dan gewenst. Ze zou binnen de Kerk plaatsvinden en geen schisma veroorzaken. Haar voornaamste bewerker was kardinaal Ximenes de Cisneros. Omdat laatstgenoemde in 1517 overleed, kan ook hier duidelijk de conclusie luiden dat er van `contra-reformatie' geen sprake kan zijn. De historische context waarin hij leefde, steunde hem in zijn streven: er was een bloeiend kloosterleven en de katholieke koningen spanden zich er voor in, goede bisschoppen te benoemen. De dynamische kracht achter de heropbloei echter was Cisneros. Op 48-jarige leeftijd was hij bij de Franciscanen ingetreden. In 1495 werd hij aartsbisschop van Toledo, in 1507 kardinaal en inquisiteur. Hij was intellectueel zeer begaafd, maar vóór alles een integer mens en een onvermoeibaar werker. In zijn eigen orde verstevigde hij de observantenbeweging. Als aartsbisschop riep hij verscheidene synoden samen waarin hij concrete maatregelen liet treffen. Hij gaf zich veel moeite om de geestelijken een betere opleiding te geven en hield streng de hand aan hun verplichting tot prediking en catechisatie. Hij richtte de universiteit van Alcala op, waar het onderricht allereerst op de zielzorg werd afgestemd. De scholastieke theologie werd er onderwezen, maar er werd tevens veel aandacht geschonken aan een terugkeer naar de kerkvaders, aan de studie van de oude talen en van de bijbel.

Naast de universiteit van Alcala bestond ook die van Salamanca, bekend als een burcht van orthodoxie, de trots van de Spaanse Kerk. Op alle gebieden komt Spanje naar voren als de leidinggevende natie van Europa, niet het minst op kerkelijk gebied. Teresa van Avila en Johannes van het Kruis zorgden voor een vernieuwing in het religieuze contemplatieve leven. De `Sociëteit van Jezus' werd door een Spanjaard in het leven geroepen en op het concilie van Trente hadden de Spaanse theologen en canonisten een grote positieve

177

Page 24: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

inbreng. Zowel de stichting van de orde van de Jezuïeten als het concilie van Trente zijn van zo vèrstrekkende betekenis geweest, dat we er uitdrukkelijk op moeten terugkomen.

Ignatius en de Sociëteit van Jezus

Ignatius van Loyola (1491 of 1495-1556)De kleine Bask, die op veertigjarige leeftijd de tonsuur ontving, was eerst niet bepaald een toonbeeld van zedelijk leven en had allerminst een zacht karakter. Zijn opvliegendheid was bekend; zijn vechtlust evenzeer. Tijdens het beleg van Pamplona, in 1521, werd hij door een Franse kanonskogel in het been geraakt en ter verpleging naar het Torenhuis van Loyola overgebracht. Tijdens de lange maanden van herstel las hij naast wat ridderliteratuur ook een

24

De zestiende eeuw was, zoals gezegd, voor Spanje een bloeiperiode. Het land was tot een wereldmacht uitgegroeid. De universiteiten van Alcala en Salamanca waren alom bekend. Letterkunde en schilderkunst wisten ongekende hoogte te bereiken. Zowel politiek als cultureel was de uitstraling van Spanje groot. Het is een zeer belangrijke factor in de geschiedenis van Europa geweest, dat in de woelige hervormingstijd dit toonaangevende land katholiek was en bleef. Een van de markantste figuren uit die periode was Ignatius van Loyola; de stichting van de Jezuiétenorde was ongetwijfeld een gebeurtenis die heel sterk haar stempel wist te drukken, niet slechts op de periode van de zogenoemde contra-reformatie, maar ook op de komende eeuwen.

leven van Jezus en enkele biografieën van heiligen. Wat daarna precies in hem heeft plaatsgegrepen, weet God alleen. Een feit is dat er na de gedwongen rustperiode een opmerkelijke ommekeer in hem plaats vond. In Manresa, niet ver van de bekende abdij van Montserrat, `beleefde' hij wat later de `geestelijke oefeningen' genoemd zouden worden, iets dat tallozen na hem ook zouden doormaken. Het betreft een zoeken naar het wezenlijke en een bewust kiezen voor wat uiteindelijk van belang is in het leven, om op die manier geestelijk vrij te staan om een beterinstrument te zijn in Gods hand.

Intellectueel was Ignatius allesbehalve een hoogvlieger. Omdat hij inzag dat hij, om doeltreffend te werk te kunnen gaan, zich de vorming van zijn tijd eigen moest maken, ging hij op dertigjarige leeftijd nog eens in de schoolbanken zitten om Latijn en Grieks te studeren. Daarna trok hij naar de universiteiten van Alcala en Salamanca en tenslotte nog naar de Sorbonne in Parijs. Van Parijs uit zou hij tijdens een verlofperiode Vlaanderen bezoeken, waar hij in Brugge en Antwerpen contact opnam met rijke kooplui die bereid zouden zijn borg te staan voor de financiering van zijn studies. In 1534 behaalde de wilskrachtige student aan de Sorbonne de graad van `magister artium'.

InvloedHet kon niet anders of zijn sterke persoonlijkheid moest andere mensen aantrekken. Een aantal studenten sloot zich bij hem aan. Slechts één van hen was priester, Pierre Lefèvre (Petrus Faber). Een ander, Francesco de Xaver, zou later de grote missionaris van het Verre Oosten worden; lago Laynez zou later generaal van de orde zijn. Nadat ze samen de `geestelijke oefeningen' gehoudenhadden, legden ze in een kerkje in Montmartre (in Parijs) de geloften af. Ze besloten een pelgrimstocht te ondernemen naar het H. Land, om er te werken aan de bekering van de Moslims en – mocht dit plan niet uitvoerbaar blijken - naar Rome te gaan om zich daar beschikbaar te stellen voor de Kerk. In Venetië slaagden ze er in een plaats te krijgen op een pelgrimsschip dat hen naar Jeruzalem bracht. De Franciscaanse gardiaan van het klooster op de berg Sion wist hen er van te overtuigen dat het beter was het H. Land te verlaten. Vanwege de vijandige houding van de Turken waren verblijf en missionering niet opportuun. Ignatius en zijn gezellen keerden noodgedwongen naar Venetië terug en kozen dus voor het tweede alternatief van hun plan: ze zouden zich beschikbaarstellen voor de paus. In de beroerde tijden van godsdienstoorlogen en een verzwakte geloofsbeleving moest de Kerk onvoorwaardelijk kunnen rekenen op mensen die tot elke dienst bereid waren.

179

Page 25: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 26: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De Compania de JesusDe gemeenschap noemde zich `Compania de Jesus'. Het Spaanse woord `compania' heeft een dubbele betekenis. Het kan gebruikt worden om een gezelschap of een sociëteit aan te duiden; het kan ook een meer militaire betekenis hebben, zoals wanneer men het over een `compagnie' soldaten heeft, onderdeel van een bataljon of regiment. In het Latijn draagt de orde thans de naam `Societas Jesu', maar in het Frans werd de dubbele betekenis behouden in de naam `Compagnie de Jésus'. Wat heeft Ignatius zelf bedoeld? Daarover zijn de auteurs het niet eens. Het zou echter niet waarschijnlijk zijn dat bij de ex-soldaat Ignatius de soldateske betekenis van de naam niet zou hebben meegespeeld. In de `geestelijke oefeningen' had hij het bovendien over `de oproep van de aardse koning' en over `de twee standaarden'. In de eerste twee `formulae instituti' (1540, 1550) sprak hij over het strijden voor God, over de krijgsdienst voor Jezus Christus. Aan de studenten van Coïmbra schreef hij dat zij zich als soldaten moesten beschouwen `op bijzondere titel en tegen bijzondere soldij'. Smits van Waesberghe zegt dat Ignatius de nieuwe gemeenschap zag `als een mobiele garde, een vliegend vendel, een keurbende, een compagnie soldaten, onder kloeke, energieke leiding, paraat tot ieder maneuver'.Niettemin was dat soldateske niet Ignatius' enige interpretatie. Dat kan reeds worden opgemaakt uit het feit dat hij zelf het woord `societas' koos als vertaling van het Spaanse `Compania', waardoor ook de religieuze gemeenschap duidelijke nadruk kreeg: een communiteit van mensen die bereid waren elkaars lasten te dragen als ledematen van hetzelfde lichaam en, in volstrekte saamhorigheid, in de dienst van Christus te staan.

In 1540 keurde Paulus 111, niettegenstaande veel tegenwerking, de nieuwe orde goed met de bul Regimini militantis ecclesiae. Naast de zelfheiliging werd zeer sterk de nadruk gelegd op het aspect van de zielzorg, de verspreiding van het geloof onder elke vorm: onder heidenen, ketters en gelovigen. De leden van de orde moesten mensen zijn op wie men rotsvast aan kon. Aan sommigen zou worden toegestaan, een speciale gelofte van gehoorzaamheid aan de paus af te leggen. Door haar gehele structuur overigens is de Sociëteit van Jezus als het ware de stoottroep van het pausdom geworden. De generaal werd gekozen voor het leven. De leden ontvingen een langdurige vorming waarbij vooral het vormen van persoonlijkheden voor ogen werd gehouden.

Het originele van de JezuïetenAl wat een hinderpaal vormde voor het door de Kerk beoogde doel 180

werd kordaat overboord gegooid, ook al druiste zoiets tegen de traditionele kloosternormen in. Tot dan toe waren de kloosterlingen een aantal uren per dag gebonden aan liturgische gebeden en koorgebed. Toen de Jezuïeten in 1540 de oprichtingsbul ontvingen, kregen ze daarbij evenveel apostolische armslag als de seculiere geestelijkheid en waren ze niet langer gehouden tot gemeenschappelijke diensten. Omwille van de apostolische mobiliteit konden ze ook overal heen gaan waar de nood hen riep, een bewegingsvrijheid die de monniken die in een abdij traden niet kenden; zij bleven in de abdij waar ze waren ingetreden (stabilitas loei).

Het kan op het eerste gezicht bevreemden dat Ignatius ogenschijnlijk weinig belang hechtte aan op bepaalde uren te verrichten gebeden en dat hij, in vergelijking met andere orden, de gebedstijden zelfs aanzienlijk inkortte. Hij begreep dat men zich evenzeer heiligde door het volbrengen van de plicht als door het expliciete bidden. Aan zijn priester-studenten schreef hij: `Men kàn volstaan met te bedenken dat het verblijf en de studie in het college tot doel hebben dat de student zich wetenschap eigen maakt, waarmee hij God onze Heer kan dienen tot Diens meerdere,glorie en tot hulp aan de naaste, en zulks eist de gehele mens op. En hij zou zich niet geheel aan de studie'geven, indien hij lange tijd besteedde aan het gebed'. Tot de Ignatiaanse spiritualiteit behoort de overtuiging dat men niet slechts door bidden glorie brengt aan God, maar evenzeer door de juiste houding aan te nemen in de omstandigheden waarin men zich bevindt en ten opzichte van de gebeurtenissen waarmee men wordt geconfronteerd.De strikte gehoorzaamheidsopvatting in de Sociëteit van Jezus is al vaak voorwerp van discussie geweest. Betekent ze een beknotting van de persoonlijke vrijheid? In ieder geval heeft ze steeds de grote sterkte van de orde uitgemaakt. In de tijd van de Renaissance betekende dat een kolossale kracht. Het was een totale ommekeer in vergelijking met de afbrekende kritiek van de humanisten en de reformatoren.

De orde van de Jezuïeten werd niet `tegen' de reformatie opgericht, maar hun hele instelling bracht hen wel tot een scherpe stellingname tegen de reformatoren. In de tijd van de contra-reformatie vormden ze een machtige stuwkracht voor het groeiende katholieke zelfbewustzijn. Hun zelfverzekerdheid wist tegen alle aarzelingen en verwarring op te tornen.

Bij de dood van Ignatius in 1556 telde de orde reeds duizend leden. Vijftig jaar later zouden ze met 13.000 zijn. Dat de geschiedenis van de orde zeer bewogen is geweest, zal vooral bij de behandeling van latere tijden blijken.

Page 27: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

AarzelingenVerscheidene zaken stonden het tot stand komen van een concilie in de weg, of waren er oorzaak van dat de uitvoering op de lange baan werd geschoven. Allereerst leefde bij sommige pausen een onuitgesproken angst dat ze in hun levenswijze of in die van de curie een en ander zouden moeten veranderen. Er was ook beduchtheid voor een heropleving van de conciliaire idee, die het concilie boven de paus wilde plaatsen. Verder stond men huiverig tegenover dete verwachten nationaal-politieke drijverijen; immers, elke natie zou wel zo talrijk mogelijk vertegenwoordigd aanwezig willen zijn om de doorslag te kunnen geven als het op de een of andere beslissing zou aankomen. Tenslotte was er de vraag, waar het concilie plaats zou moeten vinden; een vraag die voorwendsel was tot een voortdurend uitstellen. Uiteindelijk werd over de plaats van samenkomst een compromis bereikt. Het zou dienen te gebeuren in de dom van Trente, een Rijksduitse stad, die echter een voornamelijk Italiaanse bevolking had en bovendien op 46 uur afstand per koerier van Rome was gelegen, zodat men zonodig de paus snel rapport kon uitbrengen of hem consulteren.Uiteindelijk werd het concilie in 1545 geopend. Het zou zich in drie

182

Het Concilie van TrenteSedert het concilie van Konstanz (1414-1418) was de roep om een nieuw algemeen concilie niet meer uit de lucht geweest. De voornaamste reden lag ongetwijfeld in de nog steeds niet opgeloste kwestie van de hervorming `in capite et in membris' (in hoofd en in leden), d. w.z. bij paus en curie enerzijds en het gewone kerkvolk anderzijds. In de tijd van de Renaissancepausen was van een hervorming uiteraard niet veel terechtgekomen. Integendeel, de misbruiken die het einde van de middeleeuwen hadden gekenmerkt werden nog sterker. Door de protestantse scheuringen was bovendien naast de hervormingskwestie ook nog een geloofskwestie gerezen. Allen die naar hervorming streefden of wie de eenheid van de christenen ter harte ging, klampten zich vast aan de idee van een concilie als aan een laatste reddingsplank.

perioden voltrekken: 1545-1547 (met een korte extra zitting in 1549) ; 1551-1552 en 1562-1563.

De geloofsvragenDe keizer wilde allereerst de hervormingskwestie aan de orde stellen, omdat in zijn oog de kerkelijke wantoestanden de grote oorzaak waren van de algemene ontreddering. De paus daarentegen wilde eerst de geloofsvragen behandeld zien, omdat de protestantse scheuring een vaste vorm had aangenomen en zich snel buiten de moederkerk verspreidde. Ook in deze tegenstelling kwam men tot een compromis: Vanaf de derde zitting zouden beide problemen parallel behandeld worden.

Voor de discussie over de geloofsleer was van groot belang, dat enkele uitstekende theologen en experts in het kerkelijk recht aan het concilie deelnamen; dat waren o.m. de dominicaan Melchior Cano en de jezuïeten Lainez en de uit Nederland afkomstige Pieter de Hondt (beter bekend onder zijn verlatijnste naam Petrus Canisius) - deze laatste nam aan de derde zittingsperiode deel.Uiteraard moesten sommige aspecten van het geloof die door het protestantisme waren geminimaliseerd of eenzijdig voorgesteld, nader bepaald worden. De reformatie had de rechtvaardigmaking `door het geloof zonder de werken' verkondigd, terwijl de Heilige Schrift als enige bron van het geloof werd beschouwd. Daartegenover stelde het concilie dat de goede werken niet zonder waarde waren en datOpening van het concilie van Trente (gravure uit Abbé Fleury, Histoire Ecclesiastique, tome 29, Parijs, 1731).

183

Page 28: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 29: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

ook de traditie bron van geloof kon zijn. Hoe de verhouding tussen Schrift en traditie precies moest zijn, werd in het midden gelaten. Op het Tweede Vaticaans Concilie zou blijken dat het theologisch denken al verder gevorderd was, want toen werd er aan toegevoegd dat de traditie een weerspiegeling moest zijn van de Schrift.

In haar reactie tegen de veruitwendiging van devotionele praktijken en de vaak politieke rol van de hiërarchie had de reformatie ook geijverd voor een meer spiritualistisch en dus ook subjectivistisch begrip van de Kerk. Daartegenover stelde Trente, dat het alleen aan de Kerk toekwam de authentieke interpretatie van de Heilige Schrift te geven. De Kerk bezat een specifiek priesterschap, onderscheiden van het algemeen priesterschap van de gelovigen, en kende zeven sacramenten, die bronnen van genade waren en waarin de eucharistie centraal stond. De rechtvaardiging was meer dan een toedekken van de zonde, zoals de reformatoren stelden; ze was een door God geschonken innerlijke ommekeer.

De hervormingenNaast het nader bepalen van geloofsvragen werden ook maatregelen getroffen inzake de zo noodzakelijke hervorming van het kerkelijk leven. Uit het moeizame verloop van de besprekingen blijkt, hoe gevoelig deze kwesties lagen. Niettemin werden bepaalde beslissingen genomen die weliswaar diep in het traditioneel gegroeide ingrepen, maar die voor het verdere verloop van de geschiedenis van enorme betekenis zouden zijn.

Het beneficiesysteem had de clerus in vele gevallen geen goed gedaan. Omdat deze beneficies soms niet te versmaden bronnen van inkomsten waren, was van lieverlee een mentaliteit ontstaan die er op uit was zoveel mogelijk beneficies te bezitten. Trente bepaalde nu dat voortaan alle bisschoppen er slechts één (dus ook maar één bisdom) mochten hebben en legde hun de verplichting op, dat bisdom regelmatig te bezoeken en het contact met zijn priesters en gelovigen te intensiveren. Om het sluiten van clandestiene huwelijken tegen te gaan werd bepaald, dat een huwelijk, om geldig te zijn, ten overstaan van de pastoor en tenminste twee getuigen moest geschieden.

Er werd naar een meer gave clerus gestreefd. In dit verband werd van iedere bisschop verlangd, een seminarie op te richten voor de degelijke opleiding van de geestelijken. Een kerkhistoricus heeft ooit geschreven dat, als Trente niet meer dan dat zou hebben besloten, heel het concilie alleen daarom al de moeite waard zou zijn geweest.

184

Uitvoering van de decretenTegen de dogmatische decreten werd door geen enkele katholieke vorst en geen van de bisschoppen bezwaar gemaakt. Het doorvoeren van de hervormingsdecreten stuitte daarentegen op meer tegenstand. De uitvoering hing tenslotte af van de hervormingsgezindheid van de bisschoppen en de vorsten. In Frankrijk was de Kerk zelf niet zo onwillig; de koning en het parlement toonden meer onwil. Na de Staten-Generaal van 1614 publiceerde de geestelijkheid de decreten zonder de burgerlijke goedkeuring. Dat de koningen deze bisschoppelijke beslissing nooit hebben willen ratificeren en dat derhalve het beneficiesysteem er zou blijven bestaan, zou later een verre oorzaak blijken te zjn van de Franse Revolutie. In de Nederlanden gaf Filips II na een zekere aarzeling tenslotte het bevel, alle conciliebesluiten onverkort af te kondigen. Dank zij de (in 1559) nieuw opgerichte bisdommen konden de hervormingsbesluiten in onze gewesten beter worden doorgevoerd.

De betekenis van TrenteElk besluit, zowel die van dogmatische als van disciplinaire aard, was belangrijk. Maar er is nog een diepere betekenis. Er werd een duidelijke stap gezet op de weg naar de herwaardering van het bisschopsambt en er werd expliciet op gewezen dat een hervorming van de clerus alleen dan mogelijk zou zijn, wanneer de bisschoppen zelf een voorbeeldig leven leidden. Tegelijkertijd was Trente echter een overwinnnig van het pausdom over het conciliarisme. De voorzitter van het concilie was steeds een pauselijk legaat. Alle genomen besluiten werden ter goedkeuring aan de paus voorgelegd, nadat ze ook steeds genomen waren onder het voorbehoud van die pauselijke instemming. Talrijke problemen die niet meer tijdens het concilie behandeld konden worden, werden gewoon aan de paus ter afdoening overgelaten; enkele voorbeelden zijn: de index van de verboden boeken, de nieuwe Romeinse Catechismus, het herziene brevier, de verzorging van de Latijnse uitgave van de Heilige Schrift (de Vulgata), enzovoort.Een lacune van het concilie was ongetwijfeld, dat de eenheid van de Kerk niet werd hersteld. Er waren enkele scherpe stellingnemingen tegen de protestanten die een polarisatie verder in de hand werkten. Van geen enkele zijde is een verzoenend gebaar gemaakt en heel de zestiende eeuw door zouden godsdienstoorlogen deze breuk blijven bestendigen.

185

Overzeese ontdekkingenIn 1482 had Portugal op het Afrikaanse vasteland reeds de monding van de Kongo-rivier ontdekt en vijf jaar later de Kaap de Goede Hoop. In 1497-98 zeilde Vasco da Gama om de zuidelijke punt van Afrika heen en werden nederzettingen gevestigd op de Afrikaanse oostkust. In de loop van nieuwe reizen werd de Indische Oceaan overgestoken en ontdekten de Portugese zeevaarders andere belangrijke gebieden: Ceylon (het huidige Sri Lanka), Goa, Malacca (Singapore). Het Portugese Oosten kende al spoedig nog belangrijke nederzettingen in Zuid-China en in Japan.Columbus, die voor de Spaanse vorst voer, ontdekte Amerika, op zoek naar een kortere weg naar India en niet op grond van de geniale hypothese dat de aarde bolvormig was. Zo kwam een groot deel van Amerika in Spaanse handen. Magelhaens zeilde om de zuidelijke punt van Amerika de Stille Oceaan binnen en ontdekte op die manier de Filippijnen. Na de periode van `ontdekkingen' volgde die van de `veroveringen'. Mexico, het land van de Azteken, werd veroverd door Fernando Cortes, Peru en het gehele Rijk van de Inca's door Pizarro en Almagro. Deze laatste veroverde ook Bolivia

29

Veroveripq van de Nieuwe Wereld

Spanje en Portugal waren uitgegroeid tot Europese grootmachten. Aan het einde van de vijftiende en in de eerste helft van de zestiende eeuw wisten beide naties, dank zij de ontdekking van overzeese gebieden, een wereldimperium te stichten. In 1493 hadden de elkaar beconcurrerende mogendheden een beroep gedaan op de paus om een zich voortslepend geschil over het bezit van de veroverde gebieden te beslechten. Alexander VI had op een (zeer rudimentaire) wereldkaart een demarcatielijn getrokken, van de Azoren zuidwaarts. Al wat ten oosten van die lijn ontdekt zou worden, zou aan Portugal toegekend worden; wat ten westen ervan werd gevonden, zou Spaans

IYegdati temwtl yn mal.ques.

en Chili. Vanuit Peru werd stroomafwaarts door Orellana het Amazonegebied ontdekt.Deze veroveringen - door de historici de grote `Conquista' genoemd - hebben de periode van de grote overzeese missionering ingeluid, maar tevens de periode van de kolonisatie met haar lichtpunten en schaduwzijden.

De 'geestelijke conquista'Noch Spanje, noch Portugal hadden van het protestantisme te lijden gehad. Beide landen hadden bovendien een religieuze vernieuwing tot stand weten te brengen en waren doordrongen van een sterk zendingsbesef. Spaans-zijn (of Portugees-zijn) en christen-zijn lagen onontwarbaar in elkaar verweven. Wanneer de vorsten spraken over een verspreiding van het geloof in de nieuw-ontdekte gebieden,was dit geen ijdel taalgebruik. Ongetwijfeld waren ze ook op koloniaal bezit uit en evenmin valt te loochenen dat

187

Page 30: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

sommige `conquistadores' menigmaal hun boekje te buiten zijn gegaan - er waren steeds avonturiers onder hen -, maar het brengen van de blijde boodschap was niettemin een motief dat we telkens opnieuw kunnen vaststellen. De ontdekkingsreizigers waren steeds vergezeld van missionarissen.In Rome hadden de pausen aan Portugal en Spanje het zogenoemde `patronaatsrecht' over de nieuwe wereld verleend. Het was een overeenkomst die uit plichten en voorrechten bestond. De voorrechten waren zeer groot. In de praktijk hielden ze in dat de vorsten, in uitdrukkelijke opdracht van de Heilige Stoel, de missionering naar hun beste vermogen mochten organiseren. Zij mochten de missiebisschoppen aanstellen en de kerkelijke gebieden afbakenen. In Madrid en Lissabon was een vertegenwoordiger van Rome gevestigd, aan wie alle rapporten werden doorgestuurd.De vorsten namen de verplichting op zich, in te staan voor het bouwen en onderhouden van de kerken, er voor te zorgen dat de missionarissen onderhoudsgeld kregen en er tevens voor te waken dat ze zich met ernst van hun taak zouden kwijten.

In Latijns Amerika werden in de zestiende eeuw ook negerslaven uit Afrika ingevoerd. We hebben hierover weinig concrete en betrouwbare statistieken. Misschien kan één cijfer, dat werd opgegeven door een Portugese gouverneur in Angola, er toch een idee van geven, hoe omvangrijk de transportaties geweest moeten zijn: tussen 1575 en 1591 werden uit Angola alleen al 52.053 slaven naar Amerika uitgevoerd. Venezuela had lange tijd het importmonopolie van de Afrikaanse negerslaven.Op theoretisch terrein behandelde vooral de theoloog Francisco de Vitoria kwesties die te maken hadden met wat wij nu koloniale ethiek zouden noemen. Men stelde zich de vraag, of de inlanders met verstand begaafde wezens waren, dan wel eerder een tussenschakel vormden tussen mens en dier. Andere vragen vloeiden daaruit voort Onder welke voorwaarden kon men een rechtvaardige oorlog tegen hen voeren? Was het geoorloofd, hen als slaven te gebruiken? Moest hun worden toegestaan, eigendom te verwerven? Kon men hen leren, te leven als de christelijke arbeiders in Europa? Was eenvreedzame kolonisatie mogelijk?

MissieproblemenDat er een nieuwe missieproblematiek ontstond, kan nauwelijks verwondering wekken: hier stond men voor de eerste keer in de geschiedenis van het Europese christendom voor het feit, dat men met volkeren te maken kreeg die een totaal andere beschaving hadden, een eigen cultuur en ook een eigen godsdienst. In de ogen van het christelijke westen sprak het vanzelf, dat de inboorlingen voor het christendom gewonnen moesten worden. Toen deze bevolking door de veroveraars onder dwang te werk werd gesteld, stonden missionarissen op om tegen de misbruiken te protesteren.Reeds in 1511 hekelde Antonio de Montesino vanaf de kansel de wijze waarop de Indianen werden behandeld; maar de grote verdediger van de rechten van de Indianen was later de dominicaan Bartolomeo de las Casas, de eerste bisschop van Ciappa (Mexico). Over zijn motieven en zijn persoonlijkheid wordt opverschillende manieren geoordeeld. Sommigen zien hem in de eerste plaats als beschermer van de inboorlingen tegen de uitbuitingsmentaliteit van menige Spanjaard. Anderen onderstrepen zijn missionaire instelling en zien in zijn reactie tegen zijn landgenoten het logische gevolg van zijn zendingsbesef. In 1963 kwam de historicus Pidal met een nieuwe stelling naar voren Bartolomeo zou gedreven geweest zijn door het dwangidee, dat de handelwijze van de Spanjaarden uiteindelijk de totale uitroeiing van de Indianen tot gevolg zou hebben.

Bij dit alles moet rekening worden gehouden met het feit, dat het christendom voor een uitdaging stond zoals het voorheen nooit had gekend. In de ogen van de inlanders zelf waren zowelSpanjaarden als Portugezen veroveraars, die hen in hun eigenheid aantastten. Ook de Kerk had onvoldoende oog voor de eigen geaardheid van die volkeren en hun cultuur. Het christendom werd in een westerse verpakking aangedragen. De vraag is, in hoeverre haar zoiets terecht verweten kan worden. De Spanjaarden wisten het christendom in Amerika en in de Filippijnen (zij het oppervlakkig) in te planten. De Portugezen daarentegen, die met cultureel hoogstaande volkeren te maken hadden, zijn daar niet in geslaagd. Achteraf gezien moet erkend worden dat de missionering van Azië in feite op een mislukking is uitgelopen. Het percentage christenen in India, China en Japan is ook nu nog zeer gering.

Franciscus Xaverius (1505-1552)Binnen het kader van de Portugese veroveringsruimte werkte een van de meest bekende missionarissen, een van de gezellen van Ignatius in Parijs, die samen met hem en enkele anderen op 15 augustus 1534 in een kerkje in Montmartre de geloften van armoede en zuiverheid hadden afgelegd, alsmede de gelofte om naar het H. Land te trekken of anders - wanneer dat onmogelijk zou blijken - zich ter beschikking van de paus te stellen. Toen één van de beide missionarissen die Ignatius naar India wilde zenden ziek werd, nam Xaverius zijn plaats in. Na een zeereis van 13 maanden bereikte hij

30 189

Page 31: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Goa. Tien jaren van noeste arbeid volgden; in die tijd legde hij - met de rudimentaire transportmiddelen van die tijd - ongeveer 100.000 km af. Xaverius had een rusteloze natuur; hij was doordrongen van een kerkelijke geest en bezeten van een heilige onrust. Zo had Ignatius hem gevormd. Men kan wat hij tot stand heeft gebracht slechts begrijpen, als men het plaatst tegen de achtergrond van die nieuw opbloeiende sfeer van kerkelijkheid. Eerst werkte hij in Goa, waar hij talloos velen tot het christelijk geloof bracht. Later, in Japan, lijkt hij er vrede mee te hebben gekregen dat hij meer in de diepte moest werken. Uit zijn brieven treedt hij naar voren als een pionier, die nieuwe wegen openbreekt, maar ookals iemand die zich bewust is van de tekorten en de beperktheid van zijn activiteit. Uit de biografie van Franciscus - na meer dan vijftig jaar studie uitgegeven door pater Schurhammer S.J. - komt hij ons vooral voor als een man die zich geroepen voelde pionierswerk te verrichten en vervolgens een beroep te doen op medewerkers om de begonnen arbeid voort te zetten en uit te werken. Op de plaatsen waar hij heeft gewerkt zijn belangrijke christenheden ontstaan; het talrijkst wellicht in Goa en aan de Visserskust in Zuid-India.Vanuit Japan vertrok hij naar China, maar hij overleed op zee, toen het land reeds in zicht was - nauwelijks 46 jaar oud. Dat hij over een speciale taalbegaafdheid beschikte, behoort tot het rijk van de legenden. Hij werkte met behulp van tolken die, door hun onvolmaakte kennis van het Portugees, overigens meer dan eens voor vergissingen hebben gezorgd.

In de storm van de vervolgingen (die later nog besproken zullen worden) is, om vele uiteenlopende redenen, veel van wat Xaverius tot stand heeft gebracht weer verloren gegaan. Hoe kan dat ook eigenlijk anders, met onervaren missionarissen die weliswaar vol ijverwaren, maar zich het oosters cultuurgoed nooit eigen konden maken?

31

Adaptatiemethode in de jezuietenmissiesAfbeelding van Ferdinand Verbiest, missionaris in China van 1666 tot 1687.

Meestal bedienden de eerste westerse missionarissen zich van een weinig soepele methode. Ze brachten een westers ingekleed christendom naar de overzeese gebieden en hadden weinig of geen begrip voor adaptatie aan de volkeren waaronder ze gingen evangelizeren. De westerse Kerk, met heel haar stelsel van uiterlijke gebruiken, werd ongewijzigd en zonder enige aanpassing op vreemde bodem ingeplant. Op de duurgaven enkele jezuieten zich er rekenschap van, dat dit westerse systeem barsten vertoonde wanneer men het zonder enige noemenswaardige aanpassing in het Oosten ging overplanten. Een tweetal jezuieten heeft het materieel inplanten van een westers geformuleerd en ingekleed christendom weten te overbruggen, al hebben zij daarbij met nogal wat moeilijkheden te kampen gehad: pater Ricci in China en pater de Nobili in India.

Ricci, de `wijze man uit het Westen' (1578-1610)Deze titel danken we aan het boek van Cronin dat een enigszins geromantiseerd verhaal van Ricci's leven geeft - maar de werkelijkheid is nog boeiender dan de fictie. Na een suggestie van pater Valignani, de visitator van de Jezuïeten in het Verre Oosten, werd zijn napolitaanse ordegenoot Ruggieri in 1579 vrijgesteld

Page 32: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

voor de studie van het Chinees, meer bepaald het mandarijnen-Chinees. Vierduizend lettertekens uit het hoofd leren was geen gemakkelijke opdracht voor de niet meer zo jonge Ruggieri en daarom kreeg Matteo Ricci de opdracht om diens taak over te nemen. Ricci had aanleg voor talen en speelde het klaar om op een meer dan behoorlijke wijze Chinees te leren. Hij vertrok naar China en vestigde zich eerst in Peking, vervolgens in Nanking, waar hij zich uitgaf voor een geleerde die uit het Westen was gekomen. Hij paste zich aan bij de formalistische hoffelijkheidsgebruikenvan de Chinezen en wist bij de mandarijnen bewondering te wekken door zijn geleerdheid. Zijn eerste zorg betrof niet de prediking van het geloof, maar een demonstratie van de westerse wetenschap.Uit Europa liet hij alles komen dat tot de ontwikkeling van de Chinese kennis en cultuur zou kunnen bijdragen: klokken die elk uur sloegen, astronomische meetinstrumenten, enzovoort. Hij schreef uiteenzettingen over meetkunde en logica, publiceerde citaten van Europese geleerden, met inbegrip van sommige kerkvaders. Bovendien was hij zeer bedreven in de sterrenkunde, een wetenschap die de Chinezen intrigeerde. Gekleed als een mandarijn, kreeg hij de taak toebedeeld om de keizerlijke sterrenwacht te reorganiseren. Toen eenmaal zijn wetenschappelijke faam gevestigd was, begon hij meer rechtstreeks over het christelijk geloof te schrijven. Verscheidene mandarijnen die met hem samenwerkten bekeerden zich en vormden een kleine kern christenen, in een gebied dat enkele jaren voordien nog ontoegankelijk had geschenen. Bij Ricci's dood waren er zo'n 2.000 christenen, de meesten uit de leidende klasse. Ricci's opvolger was de onstuimige Siciliaan Longobardo, die werd bijgestaan door een Belgische jezuïet, pater P. Trigault. Later werd het werk voortgezet door Schall von Bell, die in 1650 de eerste openbare kerk in Peking zou bouwen. Na zijn dood deed men een beroep op de uit Pittem (West-Vlaanderen) afkomstige jezuïet Ferdinand Verbiest; hij werd in 1669 aangesteld tot beheerder van de keizerlijke sterrenwacht waarvoor hij zelf moderne instrumenten ontwierp. Over zijn andere activiteiten - zoals het gieten van kanonnen of, zoals recentelijk nog is gesuggereerd, zijn spioneren voor Rusland - kunnen we hier beter niet te veel uitwijden. Dat is een verhaal op zichzelf. In 1683 werd hij, met vorstelijke luister, naast Ricci begraven.

Roberto de Nobili (1577-1656) : een nieuwe missioneringsmethode in IndiaIn de Portugese nederzettingen werd het christendom als een Portugese godsdienst beschouwd. Aan Indiërs die zich lieten dopen

32

gaf men Portugese namen; men dwong hen ook te breken met de gewoonten van het kastensysteem. In de ogen van deovertuigde hindoes betekende bekering tot het christendom zoveel als verraad van de eigen aard. Door hun evangelische zorg voor de armsten onder de armen en de verdrukten zetten de missionarissen alles op alles om volgelingen te winnen onder de laagste kasten of onder de kastelozen, zonder zich er rekenschap van te geven dat ze door dat feit zelf alle contact met de hogere en invloedrijke kasten onmogelijk maakten.Toen Roberto de Nobili in 1604 in Madoera (Zuid-India) aankwam, waren de Jezuïeten er reeds twaalf jaar werkzaam geweest, maar zonder noemenswaardig resultaat. De Nobili begon met zich grondig op de studie van de taal toe te leggen en kwam tot de ontdekking, dat zijn voorgangers vele christelijke begrippen met verkeerde woorden hadden vertaald. Madoera was een centrum van literair en filosofisch leven en Roberto's wens was, zich in die kringen thuis te leren voelen. Zich realiserend welk een enorm prestige de brahmaanse geleerden (de `sannyasi's') hadden, besloot hij net als zij te gaan leven. Hij zonderde zich van zijn confraters af, kleedde zich als een brahmaan, verzorgde zijn haar op dezelfde wijze als zij en voedde zich als het ware uitsluitend met groenten. Hij wist zijn kennis van Sanskriet en Tamil zo te vervolmaken, dat zijn publicaties ook nu nog als klassieke werken uit de Tamil-literatuur worden vermeld. Langzamerhand kwam men hem opzoeken en zijn raad vragen. Een geleerde werd in India ook als een wijze beschouwd. Beter dan enig andere missionaris uit die tijd zag hij in, dat het kastenonderscheid niet zozeer een discriminatie was die niet met het christendom te verzoenen was, maar veeleer een sociaal gegeven. De Nobili sloot zich bij de hogere brahmanenkaste aan; daarbij distantieerde hij zich, uit apostolische overwegingen, van de andere kasten en van zijn eigen medebroeders, die doorhun contact met die lagere kasten als onrein werden beschouwd. Nooit sprak hij de massa toe en van proselytisme kan hij niet verdacht worden. Hij discussieerde heel rustig in gesprekken van man tot man; hij sprak over sterrenkunde en aardrijkskunde, maar ook over de grote levensvragen, het bestaan en het wezen van God, de natuur van de hemelse glorie, de zielsverhuizing, de begrippen `deugd' en `zonde'.Deze nieuwe aanpak leverde vruchten op. Het kwam inderdaad tot bekeringen, maar nooit eiste hij dat de bekeerlingen afstand zouden doen van al hun kastegewoonten. Hij aanvaardde het kastensysteem als sociale instelling en beperkte zich er toe, sommige gebruiken te weren die duidelijk als afgodisch moesten worden geïnterpreteerd.

193

Page 33: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

ReactiesZowel Ricci als de Nobili kregen met tegenkanting te maken. Ricci, die wel de steun van zijn bisschop kreeg, werd door medebroeders te Rome aangeklaagd. Ook dominicanen die het met zijn tactiek niet eens waren en vonden dat hij in zijn aanpassing te ver ging, deden hun beklag bij het Vaticaan. Er werden legaten gestuurd om de zaak te onderzoeken, maar zij gedroegen zich in die aangelegenheid zeer ontactvol en werden uiteindelijk door de Chinese keizer het land uitgezet. Naar gelang de voor- of de tegenstanders van Ricci het in Rome voor het zeggen hadden, wisselde de houding tegenover het nieuwe experiment. Het is de bekende `ritenstrijd' geworden, die zich vele decennia lang heeft voortgesleept.

Ook de Nobili zag zich voor een sterke oppositie geplaatst. Die kwam allereerst van sommige hindoes die zich begonnen te realizeren, dat het christendom op sommige plaatsen de burcht van het hindoeïsme bedreigde. Er werd bij de gouverneur op aangedrongen dat deze hem het land uit zou zetten, maar de man weigerde daarop in te gaan. Veel pijnlijker voor de Nobili was het achterbakse gedrag van sommige van zijn medebroeders, die zijn methode verdacht vonden en - bewust of onbewust? - in Rome het gerucht verspreidden dat hij tot de heidense godsdienst was overgegaan. Gelukkig vond hij een groot verdediger in de bisschop van Cranganore, die zijn werk ter plaatse had weten te waarderen. Dat neemt niet weg, dat de controverse twaalf jaar duurde. Uiteindelijk deed de inquisitie van Goa een uitspraak, die gunstig voor de Nobili uitviel. Via een bul maakte Gregorius XV een eind aan de discussie. In feite betekende het echter slechts een voorlopig einde, want de `malabaarse ritenstrijd' zou later een tweede en zelfs een derde fase kennen.

Gingen de experimenten ver genoeg?Dit kan een vreemde en overbodige vraag lijken, gezien de sterke oppositie waarmee Ricci en de Nobili te maken kregen. Toch zal het opgevallen zijn dat ze - niettegenstaande de hoge waardering die ze de Chinese en de Indiase cultuur toedroegen - de adaptatiemethode vooral hebben gezien als een tactiek om er op langere termijn het gehele volk mee voor het christendom te winnen. De missionarissen deden daarmee een stap vooruit in de missioneringsvisie. Niettemin zullen de missiologen van vandaag vaststellen dat bepaalde vragen niet gesteld werden, zoals de kwestie welke de heilshistorische waarde kon zijn van de niet-christelijke godsdiensten; of en hoe de zogenoemde vervullingstheorie een stapsgewijze ontwikkeling naar het christendom kon zijn. Maar tenslotte veronderstelt iedere ontwikkeling een rijpingsproces.

33

Een‘heilig experiment’ in Paraguay

Eigenlijk is de benaming `Paraguay' een anachronisme, want het experiment waarover het hier zal gaan situeert zich in het gebied waar de rivieren de Parana en de Uruguay elkaar het dichtst naderen, dus ten zuiden van Asunción; dat betekent wel dat de grenzen van het huidige Paraguay Helemaal nieuw was het experiment dat de Jezuieten er uitprobeerden eigenlijk niet. Dominicanen en Franciscanen hadden het op andere plaatsen van Zuid-Amerika al gedeeltelijk toegepast: in verscheidene gebieden hadden ze zogenoemde `reducties' opgericht, waarvan het aantal inwoners kon schommelen tussen de 4.000 en de 15.000. Typerend voor het experiment van Paraguay was de omstandigheid dat het als eerste nederzetting de koninklijke goedkeuring had gekregen, op grond van een decreet dat Filips III in 1610 had uitgevaardigd. Daarbij werden de Indianen vrijgesteld van alle vorm van dienstbaarheid aan particulieren en rechtstreeks afhankelijk verklaard van de koning. Het was dan ook in naam van de koning dat de missionarissen - bijgestaan door een raad van inboorlingen - rechtstreeks belast werden met het wereldlijk bestuur en met de uitoefening

De reductiesHoe zag zo'n reductie er in werkelijkheid uit? Het grote plein, ongeveer 130 bij 100 meter, was omkroond met palm- en sinaasappelbomen. Aan de zuidkant bevonden zich kerk en begraafplaats, hospitaal, school en moestuin. Oost-,west- en noordwaarts waren, langs meestal geplaveide lanen, huizen, opgetrokken uit stevig materiaal, voorzien van een veranda (eigenlijk

195

Page 34: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

een schuin aflopend dak, waardoor de warmte werd buiten gehouden of althans enigszins afgeschermd).

De huizen, die ter beschikking van de jonge gezinnen werden gesteld, bleven eigendom van de gemeenschap, evenals de grond en de werkplaatsen. Nooit was er ook maar één stukje grond privé-eigendom. Van kopen of verkopen was geen sprake. Daar stond tegenover, dat anders dan wat in andere koloniale gebieden wel voorkwam, de mensen niet werden uitgebuit. Ze behoefden hier niet te werken tegen een hongerloon, maar konden ook voor zichzelf geen kapitaal verzamelen.

Er bestond een gemeenschappelijk verdedigingssysteem. Dat was noodzakelijk gebleken, omdat groepen gedoopte Guarani-Indianen regelmatig door niet-christenen werden aangevallen.

Een achturige werkdag was verplicht gesteld. Naast akkerbouw werd ook ambachtelijk werk aangeleerd en beoefend. Vroeg of laat kwam er meestal een eigen drukkerij. De vrouwen hielden zich, naast hun huishoudelijke arbeid, bezig met weven of borduren. De werklieden kregen geen betaling, behalve met fictieve `pesos', d.w.z. bankbiljetten die alleen in de reductie zelf waarde hadden en waarmee ze kleding, voedsel en werkinstrumenten konden kopen. Niemand leed gebrek, maar er was ook geen klasse van geprivilegieerden.

Er stonden uren genoteerd voor sport en ontspanning, er werd gedanst en toneel gespeeld. Er bestaat nog een relaas van een `nachtelijk spiegelgevecht' op de Parana, een grandioos schouwspel dat door duizenden toeschouwers werd gevolgd.

De kinderen - zowel meisjes als jongens - moesten vanaf hun zevende jaar tot hun huwelijksleeftijd naar school. Zang was er als opvoedingsmiddel ingevoerd: de gehele christelijke geloofsleer was op muziek gezet. Er werd streng over gewaakt dat er geen `slechte boeken' in de reducties binnendrongen. In de familiekring werd uitsluitend geestelijke lectuur voorgelezen.Typerend was wel de apostolaatsmethode. De Jezuïeten waren weinig in getal: doorgaans niet meer dan twee per reductie. Maar ze hadden de handen meer dan vol aan het besturen van de dorpen. Daarom werden de besten onder de Guarani's tot lekenapostel opgeleid en uitgestuurd naar hun stamgenoten, om daar propaganda voor de christelijke levenswijze te maken. Soms slaagden ze erin, verschillende families ineens mee te brengen. Die werden dan als catechumenen beschouwd, maar hartelijk in de bestaande gemeenschap opgenomen.

34

Aanvallen op het systeemLof en waardering ontbraken niet. Zo schreef de bisschop van Buenos Aires in 1683 aan de koning van Spanje dat hij een tocht van zes maanden in het gebied had gemaakt, tijdens welke hij vijftien reducties had bezocht en 30.000 vormsels had toegediend. Hij drukte zijn tevredenheid uit over de goede werking van het systeem.Maar ook kritiek en aanvallen bleven niet uit. Men heeft de Jezuïeten verweten dat ze de Indianen te paternalistisch hebben behandeld en hen niet hebben opgeleid tot een zelfstandig volk. Ook werden de missionarissen er van verdacht, dat ze zich aan het experiment hadden verrijkt. Er kan met name in het eerste verwijt een grond van waarheid schuilen. Het blijft dan echter nog altijd een vraag, welk alternatief even efficiënt zou zijn geweest. Bedenkelijker is echter het verwijt, dat de Jezuïeten nooit een van de Guarani-Indianen tot het priesterschap hebben toegelaten. In de republiek van de Jezuïeten was geenplaats voor uit het land zelf afkomstige priesters; evenmin voor kloosterlingen. Waarschijnlijk waren zij van oordeel, dat dit volk daartoe intellectueel of moreel niet in staat was, al zijn er voorbeelden bekend van inlandse meisjes die, naar het getuigenis van de Jezuïeten zelf, een moreel hoogstaand leven leidden. Het feit dat mende jongens ongeschikt achtte voor het priesterleven zou noodlottige gevolgen blijken te hebben, toen de Jezuïeten eenmaal uit de streek verdreven werden.Het drama van die uitdrijving leidde tot de ondergang van de reducties. Aan de basis ervan ligt een verraad van de Spaanse koning die een koehandel sloot met Portugal, waarbij zeven reducties aan dat laatstgenoemde land werden overgedragen. We zijn dan echter reeds in 1750 aangeland. De Jezuïeten die toen nog in de reducties actief waren, verzetten zich tegen de overdracht omdat ze beseften dat samen met de Portugezen ook de handelaars en de kolonisten zouden komen en dat dan de corruptie haar intrede zou doen, net als in andere landen van Zuid-Amerika. Het verzet tegen de Portugese autoriteiten (waaraan ook de Guarani's deelnamen) duurde zes jaar. Toen werden de Jezuïeten verdreven. Op dat ogenblik verbleven er in de reducties ongeveer 90.000 Indianen. Toen de Sociëteit van Jezus in 1773 opgeheven werd, ging alle hoop op een hervatting in rook op. Vele Indianen vluchtten de bossen in en een tiental jaren later bleef er niet veel meer over dan de herinnering.

Een `heilig experiment'?In 1948 schreef Fritz Hochwalder onder bovenstaande titel een

197

Page 35: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

toneelstuk, waarin hij het gewetensconflict tussen de generaal van de orde, die op verzoek van de Spaanse vorst de Jezuïeten vraagt met het experiment te stoppen, en de provinciaal van Paraguay, die het experiment zeer noodzakelijk acht, tot een dramatisch hoogtepunt brengt. Meteen stelde het stuk zeer scherp de kwestie van de gehoorzaamheidsopvatting bij de Jezuïeten tegenover het recht van het eigen geweten. Rond dit probleem werd indertijd een vinnige discussie gevoerd in de pers. Aan de ene kant werd gesproken over heldhaftigheid, aan de kant werd aan de orde een `cadavergehoorzaamheid' verweten. Recenter is deze probleemstelling, zij het vanuit een andere invalshoek, opnieuw in de film `Mission' aan de orde geweest.

Het is uiteraard onmogelijk, hier op dit alles nader in te gaan. Volstaan moge worden met er op te wijzen, dat de tragische afloop van dit reductie-experiment niet wegneemt, dat het een unieke episode in de missioneringsgeschiedenis zal blijven.

Katholicisme in Hollands overzees gebied

35

Anti-katholicismeJaffna, in het noorden van het eiland, was de stad die het langst in Portugese handen bleef. De inwoners - waaronder een kleine vijftig kloosterlingen die daar samengetroept waren - hadden zich in het fort verschanst en hielden vier maanden stand tegen de druk van de Hollandse troepen. De voorwaarden voor de capitulatie waren zeer ongunstig voor de missionarissen: ze moesten het eiland verlaten, met niets dan hun persoonlijk bezit, en het werd hun verboden er ooit nog terug te komen. Een oude, ziekelijke jezuïet, Joáo Caldero, die in Jaffna achterbleef, werd onthoofd. Twee maanden na de inneming van het fort vaardigden de Hollanders een van de strengste 'plakkaten' uit die ze ooit tegen de katholieken hebben laten verschijnen. leder die het zou wagen, een katholieke priester te herbergen of zelfs na te laten hem aan te geven als hij ergens werd opgemerkt, was de doodstraf schuldig. We moeten hier misschien wel voor ogen houden dat deze verordening deel uitmaakte van de noodmaatregelen die met de machtsovername gepaard gingen, maar in elk geval vormde ze het uitgangspunt van een tijdperk, waarin de Ceylonese katholieken het zonder priesters moesten stellen en het, door een hele reeks van discriminerende maatregelen, bijzonder zwaar te verduren hadden. De meer dan 160 katholieke kerken werden ofwel tot protestantse bedehuizen omgevormd, ofwel met de grond gelijk gemaakt. Katholieke scholen werden door de gereformeerde geestelijkheid overgenomen, terwijl de ouders die weigerden hun kinderen naar deze scholen te sturen, een zware boete werd opgelegd. Huwelijken waren slechts rechtsgeldig, indien ze voor de protestantse kerkbedienaar waren gesloten.

Gelovigen zonder priesterDe totale afwezigheid van priesters had tragische gevolgen voor de katholieken op Ceylon. Verscheidene orden zochten naar een mogelijkheid om het toegangsverbod tot het eiland te omzeilen, maar slaagden daar niet in. De Romeinse Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof probeerde zelfs via de Oostenrijkse keizer de toestemming van de Nederlandse autoriteiten te krijgen om missionarissen op Ceylon toe te laten. Het was alles tevergeefs: nog in 1682, vierentwintig jaar na de verovering van het eiland door de Verenigde Oost-Indische Compagnie, werd een 'plakkaat' uitgevaardigd, waarbij het verspreiden van het katholieke geloof werd verboden. Ook in het binnenland, in het koninkrijk Kandy, waar een inlandse vorst was blijven regeren die zich tegenover de katholieken niet ongunstig gezind toonde, vervaagde het geloof vanwege de afwezigheid van priesters.

199

Holland heeft zijn Gouden Eeuw grotelijks te danken aan de overzeese veroveringen door de Oost-Indische Compagnie. We willen hier slechts één van die veroverde gebieden bekijken, Ceylon - het huidige Sri Lanka -; daarbij mogen we bedenken dat de situatie in de andere Hollandse bezittingen met die op Ceylon vergelijkbaar is. Tussen 1638 en 1658 werden de Portugezen uit de kaneellanden langs de kust verdreven; dit had voor de christenheden die zich daar hadden ontwikkeld niet geringe gevolgen. Wat op Ceylon met dekatholieken gebeurde, kan als voorbeeld gelden voor wat in mindere of meerdere mate het lot was van de katholieken in alle streken die onder Hollands bewind kwamen te staan.

Page 36: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Een initiatief uit GoaJosé Vaz was een Indiër uit het toen nog Portugese gebied Goa, een priester die tot het Oratorium van Philippus Neri behoorde. Toen hem kort na zijn priesterwijding het bericht bereikte dat de geestelijke nood van de katholieken op Ceylon zeer groot was, nam hij het besluit die verlaten christenheid te hulp te komen. Hij reisde naar het zuiden van India en scheepte zich daar in op een kleine schuit, met bestemming Jaffna. Door een storm raakte het kleine vaartuig uit de koers. Twintig dagen zwalkte het rond op zee, alvorens het Mannar, aan Ceylons oostkust, bereikte. In een van zijn brieven vertelt José Vaz van een goedhartige vrouw, die hem na zijn landing dagelijks wat gekookte rijst bracht om hem weer op krachten te helpen. Toen begon hij aan een tocht naar het Noorden, in de hoop ergens mensen te ontmoeten die vroeger ooit katholiek geweest waren. Sinds nagenoeg dertig jaar waren alle uiterlijke tekenen van het katholieke geloof verdwenen. Padre Vaz, die als Indiër moeilijk van de Ceylonezen te onderscheiden was, trok als bedelaar van deur tot deur, blootsvoets, slechts gekleed in een lendendoek. Om zijn hals droeg hij een rozenkrans en hij lette scherp op, hoe vooral de oudere mensen bij het zien daarvan zouden reageren. Op die manier slaagde hij er in, een aantal katholieken op het spoor te komen. Hij ontdekte ook dat het dorp Sillalai, dat buiten de belangstellingssfeer van de Hollanders was gelegen, praktisch geheel katholiek gebleven was. Hoewel de mensen er dertig jaar van een priester verstoken waren geweest, waren ze in een gewoon onopvallend woonhuis blijven samenkomen en hadden ze er een vorm van katholiek ritueel behouden.

Gezocht en achtervolgdOp Kerstmis 1689 voelde José Vaz zich voldoende zelfverzekerd om op verschillende plaatsen een eucharistische dienst te organiseren. Hetwas inmiddels het Hollands gezag ter ore gekomen dat deze ceremoniën zouden plaats vinden en een gewapende macht werd uitgezonden om de diensten te verhinderen en de aanwezigen gevangen te nemen.Enkelen kregen daadwerkelijke gevangenisstraf en een boete. Acht onder hen werden gefolterd en tot dwangarbeid veroordeeld. Vaz had weten te ontkomen. Voor iets langer dan een jaar trok hij zich in de jungle terug; daarna trok hij naar de koning van Kandy enverbleef geruime tijd in zijn rijk. In 1696 was hij opnieuw werkzaam in de door de Hollanders bezette gebieden. Onopvallend wist hij zich aan te sluiten bij het gevolg van een notabele en aldus onopgemerkt de hoofdstad Colombo binnen te dringen. Toen de Nederlandse gouverneur er achter kwam dat een

36

katholieke priester ongeoorloofde activiteiten ontwikkelde, wilde hij een valstrik voor hem spannen, maar op het ogenblik dat men wilde toeslaan bleek Vaz alweer verder getrokken te zijn, nu naar Negombo. Opnieuw kwamen de Hollanders hem op het spoor, maar alvorens ook daar weer te verdwijnen had Vaz gelegenheid gehad een inlander op te leiden, aan wie hij de verantwoordelijkheid over de katholieken in die streek gaf. Eigenlijk was het een zeer diplomatieke zet van Vaz, want de man in kwestie, Affonso Pereira, was tevens burgerlijk districtshoofd en genoot een zo groot aanzien, dat men hem niet kon aanpakken zonder een opstand van de bevolking te vrezen. Tot in 1710 doorkruiste Vaz het eiland. Voortdurend werd hij gezocht en tientallen keren moest hij de vlucht nemen, omdat men hem op de hielen zat. De strijd met de V.O.C. bloedde in de achttiende eeuw echter dood. Langzamerhand kwam er een grotere tolerantie en vanuit Goa konden andere Oratorianen naar Ceylon overkomen.

Zoals gezegd, was het leven in Ceylon vrij representatief voor wat zich afspeelde in andere Hollandse koloniale gebieden. Toevallig zijn er van en over José Vaz enkele tientallen brieven bewaard gebleven, maar ongetwijfeld zullen er overal wel mensen zijn geweest die toen hun leven waagden voor hun geloof, maar nu in de vergetelheid zijn verzonken. Ook die anoniemen behoren tot de levende kerkgeschiedenis en verdienen ons respect.

Missionering gecentraliseerd in RomePortugal en Spanje, de grote zeevarende mogendheden uit de zestiende eeuw, hadden van de paus het zogenoemde patronaatsrecht gekregen; eigenlijk een netwerk van rechten en verplichtingen waardoor de Heilige Stoel weliswaar in principe het oppergezag over de veroverde gebieden behield, maaraan de beide landen bepaalde voorrechten schonk in ruil voor de verzekering dat zowel Lissabon als Madrid er zouden instaan voor de geloofsverspreiding en de organisatie van de Kerk. Met het verstrijken van de decennia werd de

201

Page 37: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 38: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De eerste plannenFrancisco Borgia, de generaal van de Jezuïetenorde, had de paus reeds in 1568 gesuggereerd, een speciale congregatie op te richten voor alle aangelegenheden die de niet-christenen betroffen.Pius V vond dit een uitstekend idee en stelde twee jaar later een commissie van vier kardinalen in om de zaak te bestuderen. Mogelijk werd de paus bij die beslissing mede beïnvloed door de hoogleraar Jean Vendeville, later bisschop van Doornik, die hem reeds een memorandum had overhandigd over de vorming en opleiding van kandidaat-missionarissen in een daarvoor speciaal ingesteld seminarie. In 1589 richtte Vendeville daarover een nieuw memorandum aan Sixtus V. Tot een onmiddellijk resultaat kwam het niet, maar de gedachte om tot een centrale leiding van het missiewerk te komen bleef leven. De karmeliet Thomas a Jesu publiceerde in 1613 een lijvig werk, waarin hij de ideeën van Vendeville overnam en vervolledigde.

Een Congregatie voor de Verspreiding van het GeloofDe commissie van vier kardinalen die indertijd door Pius V in het leven was geroepen om te bestuderen hoe men de missionering van de nieuwe wereld nieuwe impulsen zou kunnen geven, was nooit goed van de grond gekomen. De gedachte was echter blijven leven en toen kardinaal Ludovisi als Gregorius XV in 1621 de pausentroon had bestegen, wist men dat de oprichting van een Congregatie voor de Verspreiding van het Christelijk Geloof (de Congregatio de Propaganda Fide) een feit zou worden. En inderdaad, in 1622, werd een congregatie van 13 kardinalen ingesteld. De paus zat persoonlijk de eerste zitting voor. Op deze bijeenkomst werd besloten, aan

202

verstandhouding tussen de koningen enerzijds en Rome anderzijds verstoord. Er had een accentverschuiving plaats. De staten vergaten hun verplichtingen en kregen steeds meer oog voor de eigen rechten en voorrechten waar ze strak aan bleven vasthouden. Op de duur beschouwden ze die als vanzelfsprekend en kenden ze aan de koninklijke decreten de waarde van apostolische brieven toe. De pausen (vooral Pius V) wezen er de vorsten van het Iberische schiereiland voortdurend op, dat ze hun christelijke plichten tegenover de vreemde volkeren verwaarloosden, maar ze vonden weinig gehoor. Zo groeide in Rome de overtuiging, dat het goed zou zijn het missioneringswerk aan de verwaarlozing te onttrekken en de missionaire activiteiten in Rome te centraliseren.

alle nuntii een schrijven te zenden om hun de oprichting van de Congregatie te melden en een verslag te vragen over de religieuze toestand van het land waar ze verbleven. Ook aan de generaals van de kloosterorden werd gevraagd, een rapport op te maken over de missie-activiteit van hun orden. Tweemaal in de maand kwam de Congregatie bijeen. Pas toen ze goed functioneerde, kwam de officiële canonische oprichting (met de bul Inscrutabili van 22 juni 1622). Krachtens haar statuut zou de Congregatie moeten beraadslagen over de grote missieproblemen waarvoor de Kerk zich geplaatst zag, bepaalde voorstellen formuleren en die ter goedkeuring aan de paus voorleggen. Voor de gewone administratieve aangelegenheden en de lopende zaken zou ze over aanzienlijke volmachten beschikken. De richtlijnen die ze zou uitvaardigen moesten soepel zijn. In de gedachte van de paus mocht de nieuwe Congregatie zich niet laten binden door juridische details. Geen enkele andere reeds bestaande Romeinse congregatie beschikte over een zo ruime bewegingsvrijheid. Onuitgesproken, maar tussen de regels door leesbaar, was de intentie aanwezig om het missioneringswerk in eigen hand te nemen en de privileges waarvan Spanje en Portugal misbruik maakten ongedaan te maken. Het doel

Wantoestanden in de nieuwe kolonies maakten een Congregatie voor de Verspreiding van het Geloof noodzakelijk. Hieronder twee spotprenten over kerkelijke misbruiken bij de Inca's, gemaakt door de mesties Poma de Ayalo (Nueva Coronica, ca. 1613).

COREGIDORMENi_I WIS~OMOLOGI COmenoerELCOMEMDEPOLF

7`9~44=.ttq v,r w61.,r,J",y^~yv^

203

dat de Congregatie zich had gesteld kwam erop neer, wat uitgegroeid was tot een `koloniale missie' om te zetten in een `kerkelijke missie'; alle missionarissen moesten van Rome hun zending ontvangen en onder haar jurisdictie staan; de missiemethode zou door de Congregatie worden vastgesteld en deze zou ook instaan voor de oprichting van nieuwe bisdommen. Dat dit niet naar de zin van Portugal en Spanje was, valt gemakkelijk te begrijpen. De strijd over het patronaatsrecht zou zich dan ook twee eeuwen blijven voortslepen.

Francisco IngoliGedurende de eerste 27 jaar van het bestaan van de congregatie `de propaganda fide' is Ingoli er de bezielende secretaris van geweest. Hij was in deze moeilijke tijd een providentiële persoonlijkheid. De eerste jaren na zijn benoeming besteedde hij aan het verzamelen van gegevens. De rapporten die uit de verschillende gebieden binnenkwamen stelden hem in staat zich een beeld te vormen van de werkelijke toestand van de wereldmissie. Hij kwam tot de conclusie, dat de patronaatsmissies in een tijdperk van stagnatie waren gekomen. De schuld daarvan lag vooral bij de vertegenwoordigers van de Kroon, die vaak op eigen winstbejag uit waren en de bevolking tyranniseerden. De meeste missionarissen hielden de ogen gesloten voor deze onduldbare methodes, die allesbehalve een afspiegeling van het evangelie waren. Met uitzondering van de Jezuïeten bleken de meeste religieuzen zelf ook niet een voorbeeldig leven te leiden.

Bij het bestuderen van de uitgebrachte rapporten kwam Ingoli tot het inzicht dat het nodig was de teugels strak in handen te nemen, ook al was daaraan het risico van een confrontatie met Spanje en Portugal verbonden.

Aan de hand van inlichtingen die hem van overal bereikten, stelde Ingoli drie memoranda op ten behoeve van de kardinalen die deel uitmaakten van de congregatie `de propaganda fide'. Hetlaatste memorandum, dat waarschijnlijk niet vóór 1640 is opgesteld, was duidelijk de vrucht van veel ervaring en nadenken; het getuigt van een trefzekere intuïtie en kan in zekere zin als zijn geestelijk testament beschouwd worden.Voor de geschiedenis van de missionering zijn Ingoli's opvattingen beslist opmerkelijk. Samengevat kunnen ze als volgt beschreven worden.

Allereerst was hij ervan overtuigd geraakt, dat het `koloniale tijdperk' van de missies een einde moest nemen en dat de missieactiviteit opnieuw een louter kerkelijke en geestelijke beweging

204

moest worden. Daarom moest het missiewerk vrijgemaakt worden van de niet-gewettigde en te zwaar uitgegroeide tussenkomsten van de politieke machten; ook was het wenselijk dat Kerk en staat samenwerkten.

Vervolgens wees hij op het belang van een inheemse clerus en hiërarchie. Hiermee ging hij in tegen de opvatting van velen en vooral tegen de heersende praktijken. Het was zijn diepe overtuiging dat de Kerk in de missielanden nooit zou kunnen groeien en bloeien, als de geestelijkheid niet uit het eigen volk genomen werd. Alleen inlanders waren in staat hun volksgenoten volledig te begrijpen. In afwachting daarvan moesten de westerse missionarissen leren, een grote eerbied op te brengen voor de cultuur van die volkeren en hun taal leren spreken. Het geloof moest gebracht worden, zonder dat men tevens de Europese beschaving ging opdringen.In verband met de missionering onderstreepte Ingoli nog eens het belang van wat men het apostolaat van de pers zou kunnen noemen. In Rome had men de zogenoemde `polygIotta' opgericht (d.w.z. veeltalige), een drukkerij waar in tal van vreemde talen en met vreemde lettertekens religieuze boeken werden gedrukt, die in de verschillende missiegebieden werden verspreid.Ingoli stond er ook op, dat op de mensen geen dwang of geweld werd uitgeoefend. Ze moesten uitsluitend door pastorale benadering en niet door proselytisme gekerstend worden.

Na Ingoli's dood in 1649 stuitten zijn ideeën op heel wat tegenstand. Zijn opvolgers hadden noch zijn prestige, noch zijn weerstandsvermogen. Zonder zijn ruimdenkende, bezielende kracht zou het centrale missiebestuur dan ook een periode van verstarring tegemoet gaan.

205

Page 39: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De HugenotenoorlogenIn Frankrijk kon vanaf het begin van de zestiende eeuw vastgesteld worden dat de reformatorische bewegingen steeds meer invloed kregen, al zijn ze op geen enkel ogenblik tot massabewegingen uitgegroeid. Er was een groep christelijke humanisten die door de studie en de verspreiding van de Heilige Schrift naar een innerlijke vernieuwing van het christendom streefden. De grootste onder hen was ongetwijfeld de Parijse humanist Lefèvre d'Etaples (bekend als Faber Stapulensis). Er verschenen werken die de misbruiken van het christendom hekelden, zoals het geruchtmakende boek van Marcourt, het Livre des marchands. Die `kooplui' waarover de titel spreekt zijn dan de priesters die voor alles geld vragen. De massa van de gelovigen bleef echter trouw aan het katholicisme; de terreinverschuiving vond vooral plaats onder de intellectuelen, in de kringen van de humanisten. In enkele steden (waaronder Montpellier, Montauban en La Rochelle) ontstonden calvinistische kernen.39

De tragedie van de godsdienst-oorlogen

Terwijl de nieuw-ontdekte overzeese gebieden door katholieke missionarissen gekerstend werden, woedde in Europa zelf een hevige strijd tussen katholieke en protestantse vorsten en kwam op een weinig vreedzame en ook weinig christelijke manier de religieuze landkaart tot stand zoals wij die globaal nu nog kennen. Die periode van de 'godsdienstoorlogen' kwam officieel tot een eind bij de Vrede van Westfalen in 1648. Het zou een versimpeling zijn te stellen dat alleen godsdienstige motieven in de strijd hebben meegespeeld. Godsdienst en politiek zaten veelal onontwarbaar in elkaar vervlochten. Verder moet vooropgesteld worden dat niet alle voorvechters van het katholicisme voorbeeldige christenen waren, evenmin als trouwens alle protestanten zich uitsluitend door religieuze motieven lieten inspireren.

Hoe dan ook, de innerlijke beroering van een klein aantal vooruitstrevenden mondde uit in een uitgesproken sympathie voor het protestantisme en leidde uiteindelijk tot een reeks burgeroorlogen: de zg. Hugenotenoorlogen. Men onderscheidt er vijf.De eerste brak uit toen Catharina de Medici, die het regentschap waarnam voor haar 11-jarige zoon koning Karel IX, na het godsdienstgesprek van Poissy de calvinisten in 1562 toestond godsdienstige bijeenkomsten te houden buiten de steden. De hertog de Guise kwam hiertegen in verzet. Ook al leden de calvinisten de nederlaag, men zag zich gedwongen hun de vrijheid te geven in de steden waar ze vroeger bestonden.De tweede Hugenotenoorlog (1567-1568) brak uit toen de calvinisten hoorden dat Catharina besprekingen had aangeknoopt met Alva en begonnen te vrezen, dat de tolerantiebepalingen weldra ingetrokken zouden worden. De Hugenoten zagen zich door de uitslag van de strijd gedwongen een voor hen nadelige vrede te sluiten.Voor de derde oorlog nam Catharina het initiatief, maar na afloop schonk ze de calvinisten vrijheid van geweten in heel het rijk, vrijheid van godsdienst in verschillende steden, toegang tot alle ambten en het eigen gezag over vier versterkte steden.Daardoor stonden ze zeer sterk en Catharina, die begreep dat ze te ver was gegaan, wist in een kroonraad de koning er toe te bewegen, de Hugenoten als verstoorders van de openbare orde en als verraders van de staat te laten veroordelen. Dat leidde tot de afschuwelijke Bartholomeusnacht (24 augustus 1572): de poorten van Parijs werden gesloten, soldaten opgeroepen en talrijke vooraanstaande Hugenoten (onder wie Gaspard de Coligny) gedood. Drie dagen lang werd er geplunderd en gemoord. Dat de paus mede de hand in het spel heeft gehad is onjuist, maar dat de Kerk allesbehalve christelijk heeft gehandeld, kan moeilijk geloochend worden.De vierde Hugenotenoorlog (1572-1573) eindigde met het voor de Hugenoten ongunstige edict van La Rochelle.De vijfde oorlog (1574-1589) tenslotte kende wisselende kansen, maar toen de calvinistische Hendrik van Navarra in 1589 koning Hendrik IV werd, begreep hij dat hij als calvinist niet zonder strubbelingen koning over het katholiek gebleven Frankrijk zou kunnen zijn; hij zwoer in 1593 het calvinisme af. Dat hij daarbij de uitspraak in de mond genomen heeft `Paris vaut bien une masse' (Parijs is wel een mis waard), behoort tot de legende. De godsdienstige aangelegenheden werden geregeld door het Edict van Nantes (1598): de katholieke godsdienst zou overheersend zijn in de staat, maar de Hugenoten ontvingen vrijheid van geweten en

207

Page 40: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

mochten hun godsdienst uitoefenen op de plaatsen waar dit in 1597 al het geval was. Ze kregen toegang tot alle ambten, hun predikanten werden door de staat bezoldigd en als onderpand kregen ze voor een periode van acht jaar 84 `zekerheidsplaatsen', waaronder enkele zeer sterke steden. In de zeventiende eeuw zou kardinaal Richelieu door de inneming van La Rochelle een einde maken aan de politieke macht van de Hugenoten. Hoezeer Richelieu ook politicus geweest mag zijn, hij werkte met ernst aan de bekering van de protestanten. Zo is Frankrijk in haar geheel gezien een katholiek land gebleven.

De NederlandenDat de roep om hervorming zich ook in de Nederlanden liet horen, is reeds ter sprake gekomen. Zowel op het morele als op het devotionele vlak bestonden er niet geringe misbruiken. De visitatierapporten die de Spaanse autoriteiten lieten opmaken bieden een treurig beeld van de situatie. Dat ook hier hervormingstendenzen omsloegen in protestantisme en dat ook politieke en nationale motieven een rol speelden, is voldoende bekend. Een rechtstreekse invloed van het lutheranisme was hier slechts sporadisch merkbaar. Calvijns invloed was groter, evenals trouwens die van Menno Simonsz en andere doopsgezinden. Keizer Karel trad er streng tegen op. Reeds in oktober 1520 werd een 'plakkaat' tegen de ketterij en

De beeldenstorm (detail van een houtsnede).

40

tegen het verspreiden van ketterse geschriften uitgevaardigd. Een tweede volgde het jaar daarop. Daarbij werd o.m. ook het verbranden van ketterse boeken verplicht gesteld. Ketterij zou worden beschouwd als een aanslag op de veiligheid van de staat. Naast de reeds bestaande bisschoppelijke en pauselijke inquisitie werd er ook een keizerlijke ingesteld. De Kerk verzette zich daartegen, omdat het een moeilijk te rechtvaardigen zaak zou zijn als clerici door leken zouden worden geoordeeld en gevonnist. De keizer zag zich genoodzaakt een compromis te zoeken met de paus: in het vervolg zouden de inquisiteurs door de paus benoemd worden, op voordracht van de keizer - maar de keizer was wel verplicht uitsluitend theologen voor te dragen. Deze theologen-inquisiteurs hebben de kettervervolging in zekere mate weten af te remmen. Enkele jaren voor zijn dood (in 1550) vaardigde keizer Karel nog een berucht 'plakkaat' uit, een bedroevend stuk wetgeving waardoor alle voorgaande plakkaten nog werden verscherpt.Filips II was minder sympathiek dan zijn vader. Hij had niet dezelfde band met zijn Nederlandse onderdanen en verbleef meestal in Spanje. De door hem aangestelde landvoogden maakten zich gehaat. Zij eerbiedigden geen gewetensvrijheid, maar daarbij moet wel aangetekend worden dat zulks in die tijd nog niet een teken van fanatisme of wreedheid behoefde te zijn. Alle Europese vorsten waren verdeeld in twee kampen: enerzijds zij die de afval van het katholicisme verboden; anderzijds zij die deze afval voorschreven. Beide partijen waren even radicaal. Pluralisme was een nog onbekend begrip. In het ene land werd men opgehangen als men protestant werd; in het andere, omdat men weigerde het te worden.

Margareta van Parma, na het vertrek van haar halfbroer Filips landvoogdes van de Nederlanden, werd bijgestaan door een Raad van State (waarin een aantal bekende edelen zetelden, zoals o.m. Oranje, Egmont en Hoorne) en door een `Consulta' (waarin o.m. aartsbisschop Granvelle zitting had). Het kwam al snel tot conflicten inzake de houding die men moest aannemen ten opzichte van de protestantse invloeden die vooral via de Engelse vluchtelingenkerken binnensijpelden (Vlissingen was daarvoor de toegangshaven). De edelen die verdraagzaamheid voorstonden moesten het ontgelden. De feiten zijn bekend uit de vaderlandse geschiedenis. In april 1566 hadden deze edelen het `Eedverbond der Edelen' gesloten. Enkele maanden later trok de beeldenstorm over het land. In Vlaanderen alleen al werden 400 kerken verwoest of beschadigd. Om de orde te handhaven, stuurde Filips de hertog van Alva naar de Nederlanden met een sterk expeditieleger. Om de adel af te schrikken, liet deze Egmont en Hoorne na een kort proces onthoofden. Uit de publicatie van Alva's correspondentie is wel duidelijk geworden, dat men hem vaak te eenzijdig heeft voorgesteld

209

Page 41: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

als de man van de `Bloedraad'. Hij was ook een groot diplomaat, zelfs voorstander van een gematigde politiek, maar tevens een man van plicht. Willem van Oranje voelde zich tegen Alva’s leger niet opgewassen en trok zich in de noordelijke provincies terug. In die donkere dagen weerklonken voor het eerst de strofen van het Wilhelmus. De strijd kreeg hoe langer hoe meer een nationaal en politiek karakter. Ook Alva's opvolgers (Requesens, Don Juan, Farnese) zijn er niet in geslaagd, de noordelijke Nederlanden opnieuw onder Spaans gezag terug te brengen. De grenzen tussen Noord en Zuid kenden wel enkele schommelingen, maar de scheiding - die zich ook in het religieuze vlak aftekende - bleef bestaan.

De Dertigjarige Oorlog (1618-1648)Eigenlijk is de discussie nog niet beslist over de vraag in hoeverre de Dertigjarige Oorlog een godsdienstoorlog genoemd kan worden, omdat er zovele politieke factoren mee verweven zijn. De oorlog begon in Bohemen, naar aanleiding van twee kerken die de protestanten er in katholiek gebied hadden gebouwd. De keizer gaf het bevel, een ervan af te breken en de tweede te sluiten. De protestanten kwamen daartegen in verzet, maakten zich meester van het slot van Praag en wierpen de stadhouder van de keizer door het venster in de slotgracht. Uiteindelijk ging de eerste overwinning naar de katholieken. Maar toen werd Denemarken in de strijd

41

betrokken. De protestantse vorst van dat land wilde zich meester maken van enkele Duitse katholieke bisdommen, maar de keizer kon dat met de hulp van de legeraanvoerder Wallenstein voorkomen. Hij vaardigde in 1629 een restitutie-edict uit, waardoor aan de katholieken alle onroerende goederen die hun na 1555 waren afgenomen teruggeschonken moesten worden. Dat gaf aanleiding tot een enorme verwarring, want zeer vele goederen waren al herhaaldelijk van eigenaar veranderd. Daardoor kreeg de keizer iedereen tegen zich: de vijanden van de keizer en die van het katholicisme werden in elkaars armen gedreven.In 1630 viel Gustaaf-Adolf van Zweden Duitsland binnen. Het is denkbaar dat economische redenen daarvoor de doorslag hebben gegeven, maar in elk geval was het resultaat dat Pommerenaan de katholieke invloedszone werd ontrukt. Toen Richelieu, de minister van de Franse koning Lodewijk XIII, begreep dat Duitsland zwakker stond dan ooit, rook hij zijn kans en achtte het ogenblik gekomen om zelf in het strijdperk te treden, om de macht van de Habsburgers voorgoed te kunnen breken. Scrupules kende hij niet. Om de grootheid van Frankrijk te bestendigen, had hij reeds een bondgenootschap met de Turken gesloten. Nu wist hij, door diplomatieke activiteit, alle landen aan de Duitse invloedssfeer te onttrekken, om daarna de aartsvijand met de wapens te verslaan. De eindoverwinning heeft hij niet meer mogen beleven, omdat hij in 1642 overleed en de oorlog zich nog tot 1648 zou voortslepen.Het was een van de gruwelijkste oorlogen van die tijd, zowel voor de soldaten als voor de bevolking. Richelieu ging een bondgenootschap

Kopergravure over het oorlogsgeweld tijdens de Dertigjarige Oorlog (Jacob van der Heyden, Straatsburg).

"4'111111!

Koning Filips II (1.) en Willem de Zwijger (r.).

Page 42: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

aan met de protestanten in zijn land en offerde daarmee het welzijn van de Kerk op aan de grootheid en de macht van Frankrijk.Een herstel van de vrede in Duitsland zou een versterking van de macht van de Habsburgers betekenen en dat wilde hij tot elke prijs voorkomen. De keizer, die geïsoleerd stond, leed een zware nederlaag. De Duitse macht was gebroken en Frankrijk was nu goed op weg om het invloedrijkste land van Europa te worden.

De Westfaalse Vrede (1648)De vredesonderhandelingen (die reeds in 1641 voorzichtig waren begonnen) duurden jaren. Met zoveel aspecten moest rekening worden gehouden en aan beide zijden was men zo wantrouwend en zo weinig tot toegevers geneigd, dat een vredesverdrag pas in 1648 tot stand kon komen. Eerst werd veel tijd verspeeld aan zinloze onderhandelingen over procedurekwesties. De te behandelen zaken waren zelf van groot belang. Welk religieus statuut moest er bijvoorbeeld aan Europa gegeven worden? Welke constitutie moest het Duitse Rijk krijgen? Van 343 steden en vorstendommen samen moesten de grenzen worden vastgesteld. Daarbij kwam nog het complicerende feit dat Frankrijk in de godsdienstige aangelegenheden een tegenstander van Zweden was, maar op het politieke vlak een bondgenoot.De Vrede van Westfalen bestond uit bepalingen die voor een lange tijd het uiterlijk van Europa zouden uitmaken. De politieke besluiten laten we hier onbesproken. Volstaan moge worden met aan te stippen dat de droom van Richelieu, de oostgrens van Frankrijk te doen samenvallen met de Rijn, werkelijkheid werd. Het zijn echter vooral de religieuze bepalingen die ons hier interesseren. Twee belangrijke kwesties werden beslecht. Allereerst de restitutie van de katholieke eigendommen. Het restitutie-edict (dat bepaald had dat teruggekeerd moest worden naar de toestand zoals die in 1555 bestond) werd door de protestanten afgewezen, terwijl hun eigen voorstel (nl. om 1618 - het begin van de Dertigjarige Oorlog - als referentiejaar te nemen) door de katholieken werd afgewezen. Als compromis kwam het zogenoemde `normaaljaar 1624' uit de bus: alle privileges, rechten en bezittingen zoals die in 1624 bestonden, zouden opnieuw van kracht worden.Vervolgens werd een oplossing gezocht en gevonden voor wat de uitoefening van de godsdienst in de verschillende landen betrof. Waar de toestand onduidelijk was, mochten de vorsten hun eigen godsdienst aan de onderdanen opleggen. Dat werd uitgedrukt in het adagium `cujus regio, illius religio' (= tot wiens gebied men behoort, diens godsdienst kleeft men aan). Het was nog wel geen pluralisme, maar toch een duidelijke stap in de richting van de

42

tolerantie. Een protestant die onderdaan was van een katholiek vorst kon uitwijken naar het gebied van een protestants vorst, om daar in vrijheid zijn godsdienst te belijden. Omgekeerd mocht ook een katholieke onderdaan uitwijken naar een katholiek vorst. In ieder geval werd het protestantisme aanvaard en kreeg het dezelfde rechten als het katholicisme. Het betekende de definitieve afsluiting van de middeleeuwse levensopvatting; een nieuw tijdperk werd ingeluid. Men kan hier reeds aanvoelen, dat de confessionele mentaliteit plaats moest maken voor het utilitarisme van de moderne staat.

De nieuwe religieuze landkaart van EuropaHoe zag Europa er uit, nu eenmaal de godsdienstoorlogen geluwd waren en de toestand zich enigermate had gestabiliseerd? Voor die tijd kunnen we geen beroep doen op officiële statistieken, want die werden toen nog niet opgemaakt. In het Vaticaans archief bevindt zich echter een onuitgegeven manuscript uit het eind van de zeventiende eeuw; het werd opgesteld door een onbekende, die verslag uitbracht van wat hij na 18 jaar reizen door Europa meende te kunnen vaststellen.

Spanje, Portugal en Italië waren integraal katholieke landen gebleven. Op de 8 miljoen inwoners van Groot-Brittannië waren tenminste zeven en een half miljoen anglicanen. In de Nederlanden, die 3 à 4 miljoen inwoners telden, bleef het aantal katholieken onder het miljoen. Scandinavië was volledig protestants. In Duitsland waren de katholieken nog ongeveer even talrijk gebleven als de lutheranen. Polen was overwegend katholiek. In Frankrijk waren, volgens de anonieme auteur, bijna geen protestanten meer - een uitspraak die te betwijfelen valt en het vermoeden doet rijzen dat de auteur om de een of andere reden het katholieke karakter van Frankrijk in de verf heeft willen zetten. In ronde cijfers sprekend kunnen we zeggen dat na de Westfaalse Vrede tweederde van Europa (als we Rusland en de Balkan buiten beschouwing laten) katholiek gebleven was. Een derde van de Europese christenheid behoorde tot een of andere reformatorische kerkgemeenschap.Wel zouden we hierbij nog een speciale kanttekening willen maken. De glorietijd van Spanje was aan het uitdoven en de Noordnederlandse Republiek, met een handelsvloot van meer dan 10.000 schepen, was aan haar opgang begonnen. In 1602 was de Verenigde Oost-Indische Compagnie opgericht.Noord-Nederland ging zijn gouden eeuw tegemoet. Dat alles zou ook op de missionering zijn weerslag hebben.

213

Page 43: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

VolksvroomheidDe barok was vanuit Rome een zegetocht begonnen naar alle windstreken en slechts met grote moeite konden de romaanse of gotische kerken van het westen zich handhaven. De sierlijkheid en de praal van de barok waren evenwel slechts uiterlijkheden. Men kan ze zien als uitdrukking van een heroplevend kerkelijk idealisme, maar men zal ook moeten toegeven dat aan de overdadige weelde van de vormen niet steeds een inhoudelijke geloofsrijkdom beantwoordde.Zo nam ook de volksvroomheid nieuwe uiterlijke vormen aan. Boven de altaren, tegen de zuilen en in aangebrachte nissen verschenen heiligenbeelden. Sierlijk bewerkte reliekschrijnen werden voor de eenvoudige gelovigen tot voorwerp van devotie. Retabels, soms verguld, soms met fraai houtsnijwerk versierd, verheerlijkten de tegenwoordigheid van Christus in de eucharistie. Vooral de Capucijnen wisten op dit volksgeloof in te spelen. Hun franciscaanse spiritualiteit sprak de mensen aan. De kerststal en de kribbe werden in de periode rond Kerstmis piëteitsvol vereerd. De passie van de Heer werd in de lijdenstijd uitgebreid herdacht. Kruiswegen en calvariebergen gingen een grote plaats innemen in het vroomheidsleven. De landelijke kapelletjes vermenigvuldigden zich. Er ontstonden druk bezochte bedevaartplaatsen. Het werd gebruik,43

Volksvroomheid, bijgeloof en hekserijen

De geschiedenis van het christendom is niet alleen de geschiedenis van grote gebeurtenissen of het opsommen van namen van pausen en bisschoppen die door het nemen van bepaalde maatregelen een stempel hebben gedrukt ophet kerkelijke leven; evenmin het sublimeren van de levenswijze van grote heiligen; het is ook de geschiedenis van het gewone godsvolk, van heiligen en zondaars, de eenvoudige liedenwier naam niet tot ons is gekomen, maar die op eigen wijze hun vroomheid hebben beleefd en geuit.

de akkers en de dieren te zegenen, de gewassen, spijs en drank en het huis dat men bewoonde. Er werd veelvuldig gebruik gemaakt van wijwater. Er was een geest geschapen van eerbied voor de heilige mysteriën, maar tegelijkertijd bestond het gevaar dat de vroomheid zich te uitsluitend tot het uiterlijke zou beperken.

BijgeloofDe grens tussen volksgeloof en bijgeloof is soms moeilijk te trekken. Dat men vaak ongemerkt van het ene in het andere gleed is begrijpelijk, wanneer we voor ogen houden dat de mensen in een psychologisch klimaat van angst en onzekerheid leefden. Daarbij denken we niet alleen aan de godsdienstoorlogen, maar ook aan de regelmatig terugkerende perioden van hongersnood en epidemieën. Er werden processies gehouden voor beter weer, voor een rijke oogst; ook boeteprocessies om eigen zondigheid. Onbewust geloofde men in duistere krachten; men zag de duivel overal roet in het eten gooien. God kon de mensen naar hun gevoel zwaar beproeven en men bad tot de heiligen om op hun voorspraak en door hun bemiddeling bevrijd te worden van alle vorm van onheil. Er bestond een wijdverbreide praktijk van het 'overlezen' van zieken (het uitspreken van bezweringsformules over hen). Aan het dragen van scapulieren of medailles werd een afwerende kracht toegeschreven.Bepaalde devoties naderden dicht de grens van het superstitieuze. Een kapelaan uit het Westvlaamse Izenberge noteerde in het begin van de achttiende eeuw enkele gebruiken die in de westhoek bestonden. Om de koorts te doen verdwijnen moest gedurende negen opeenvolgende dagen een aantal onzevaders en weesgegroeten worden gebeden, elke dag een minder. Ging een huismoeder naar de kerk, dan bracht ze daarna een vingerhoed wijwater mee 'om dat de kijnders niet en souden quijlen'. Om wratten te doen verdwijnen, moest men een kerk binnengaan waar men nooit eerder was geweest en daar de hand in het wijwater steken. Bepaalde dagen (o.m. 22 juli - het feest van Maria-Magdalena) werden als ongeluksdagen beschouwd. Wanneer een vrouw moeite had bij het ter wereld brengen van een kind, las men over haar het 'krachtig gebed van Keizer Karel'. Voor datzelfde doel bestond er ook een 'gebedt van het Cruis Christi in het welcke datter menighvuldige cruisen worden gemaakt'.Al heel oud was de ceremonie van het uitdrijven van duivels en demonen. Men ging immers uit van de zekerheid dat de ziekte het werk van de Satan was. Op het derde provinciaal concilie van Mechelen (1607) werd er reeds op gewezen dat men zonder bisschoppelijke toestemming niet mocht exorciseren, wat er op wijst dat de duivel te pas en te onpas werd uitgedreven. Dat alles maakt

215

Page 44: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

duidelijk, dat geloof en bijgeloof elkaar in velerlei omstandigheden raakten. Mede hieruit zal de reactie van de Verlichting verklaard kunnen worden.

HekserijenHet meest tragische aspect van die tijdsgeest is ongetwijfeld de heksenwaan geweest, die in sommige gevallen tot heksenprocessen en ook wel tot executies leidde...

De heksenwaan is eigenlijk niet veel meer dan de reputatie die sommige mensen (doorgaans vrouwen) kregen dat ze over bovennatuurlijke krachten zouden beschikken om andere mensen kwaad te berokkenen of voorspoed te bezorgen. Sommige vrouwen kregen de reputatie een heks te zijn alleen al vanwege licht afwijkend gedrag of uit jaloezie. Erger was het heksenbegrip in de strikte zin van het woord, waarbij de heks werd beschouwd als een wezen dat rechtstreeks in contact stond met de duivel. Door (gedwongen of gezochte) sexuele omgang met hem (op de zogenoemde heksensabbat) zouden ze een verbond hebben gesloten. Als `bewijs' van dat verbond droeg de heks een teken (een wrat of een moedervlek) op haar lichaam, waaraan ze als heks herkenbaar zou zijn. In de jaarlijkse Walpurgisnacht (1 mei) verzamelden de heksen zich dan voor de vernieuwing van hun belofte.

De mythe van de heks als dienares van de duivel had zich reeds in de late middeleeuwen gevormd, maar de eigenlijke heksenprocessen vinden, in West-Europa, plaats tussen het einde van de zestiende eeuw en het jaar 1640. Het hoogtepunt viel niet in alle streken in dezelfde jaren en ook de frequentie van de veroordelingen varieerde in de loop van de tijd.

De heksenprocessen roepen veel vragen op. Enerzijds kan worden gesteld, dat de rechters - doorgaans kwam deze functie toe aan de schepenen - de normale procedure inzake de rechtspleging volgden (zeker sinds 1619) : men mocht alleen diegenen veroordelen die tot bekentenissen overgingen. Anderzijds was een duivelspact (en hetzelfde geldt voor de heksensabbat) nooit een empirisch vaststelbaar feit. Ondervraging op de pijnbank was derhalve gewettigd als er enige verdenking op de beklaagde rustte. De bekentenis vormde immers de juridische grondslag voor het opleggen van een eventuele straf. De rechters geloofden, dat God de onschuldigen wel kracht en sterkte zou geven om de folteringen te kunnen doorstaan (in de lijn van het middeleeuwse denken over het 'godsoordeel') en daarom bleven ze, bij gebrek aan ander bewijsmateriaal, de folteringen handhaven.

Uiteindelijk lag de veroordelingsbevoegdheid dus wel bij de rechters

44

Heksenterechtstelling in Derneburg (houtsnede uit Nurnberg, 1555).en hun houding werd beïnvloed door de demonologische literatuur die overal in de zestiende eeuw een grote bloei zal kennen. Bij de katholieken werd de onzalige Malleus Maleficarum (Heksenhamer), geschreven in 1487 en waarin de heksenbul van Innocentius VIII was opgenomen, steeds opnieuw herdrukt. Tot 1669 beleefde dit tractaat niet minder dan 29 uitgaven. Ook verschillende andere werken verwierven een zekere autoriteit en sommige daarvan geven blijk van fanatisme. We volstaan hier met het noemen van de Disquisitiones magicae uit 1599, opgesteld door de Leuvense hoogleraar Martinus Delrio, een Jezuiet van Spaanse afkomst. Eerlijkheidshalve moet hieraan worden toegevoegd dat er ook werken verschenen die de praktijk van de heksenprocessen zeer kritisch beoordeelden. Het meest bekende werk was de Cautio criininalis (te vertalen als 'Strafrechtelijke voorzichtigheid') uit 1631 van de Jezuïet Friedrich von Spee, die door zijn zielzorg- en biechtstoelpraktijkin Paderborn van de onschuld van de gefolterde en tot de vuurdood veroordeelde 'heksen' overtuigd was geraakt.

Vaak vormden de rechters zich een oordeel op grond van hun lezing van de demonologische literatuur. Zo groeide bij sommigen de tendens om tegenover de populaire hekserij een eerder symbolische straf uit te spreken, zoals het geven van een ernstige vermaning, het verordenen van een geseling, de verplichting om openlijk om vergiffenis te vragen en dergelijke, terwijl anderen, voor wie de mogelijkheid van een 'pact met de duivel' vast stond, de vermeende heksen naar de brandstapel verwezen (doorgaans na wurging).Overigens mag van de reformatorische gemeenschappen, die met veel van de als bijgeloof betitelde gebruiken hadden afgerekend, juist op

217

Page 45: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

het terrein van de heksenvervolging het blazoen evenmin onbezoedeld genoemd worden, al vormde de Nederlandse Republiek eengunstige uitzondering (bij de heksenwaag in Oudewater werden op enkele gevallen na alle 'heksen' na bepaling van het lichaamsgewicht vrijgesproken; men kwam daarvoor zelfs van ver uit hetbuitenland voor het verkrijgen van een vrijbrief); de beruchte heksenprocessen in het Amerikaanse Salem aan het einde van de zeventiende eeuw spreken wat dat betreft boekdelen.In een maatschappij waar geloof en bijgeloof zo nauw met elkaar vervlochten waren, waren 'hekserijen' een bijna onvermijdelijk uitvloeisel. Het is een weinig benijdenswaardig aspect uit die anderzijds zo bloeiende tijd van de Contrareformatie.

De Franse school van spiritualiteit

De grondleggers van het OratoriumKardinaal de Bérulle (1575-1629) mag als de stichter van het Oratorium beschouwd worden. Hij bracht er priesters bij elkaar die een heilig leven wensten na te streven, zonder echter aan een kloosterorde te denken. Zijn spiritualiteit kan typisch worden samengevat in het door hem zo vaak gebruikte woord: 'adhérence'. Hij bedoelde daarmee een aanhankelijkheid, een aannemen van de gewoonte zich actief met God bezig te houden en God actief te laten

45

Dat geloof en bijgeloof in de tijd van de Contrareformatie vaak dooreengestrengeld lagen en dat de hekserijen een jammerlijke maar niet te loochenen uitwas vormden, zal nu wel duidelijk geworden zijn. Ook dat een sfeer van angst de gelovigen omringde, zal niet betwijfeld behoeven te worden. Maar toch zou de geschiedenis van het kerkelijk leven in de zeventiende eeuw onvolledig weergegeven zijn, als nietiets gezegd werd over wat men de `Franse school van spiritualiteit' is gaan noemen, een geestelijke stroming die er enorm toe heeft bijgedragen het geloof te verdiepen en de geest van het concilie van Trente te bevorderen.

optreden in het menselijk hart; Gods werking in ontvangst nemen, innerlijk verwerken en tot een levenshouding uitbouwen, zich gewonnen geven, blij zijn om Zijn aanwezigheid, leren omgaan met God. De Bérulle steunde evenwel op de overtuiging dat men zover alleen kan komen door een beoefenen van deugden, door zelftucht en gebed.

Na de Bérulles dood kwam het Oratorium onder de leiding te staan van Charles de Condren (1588-1641), een vroom en toegewijd priester, hoewel misschien minder dan zijn voorganger een leidersfiguur. Toch was hij een bijzonder gewaardeerd geestelijk leidsman, die er diep van overtuigd was dat de Kerk reëel behoefte had aan heilige priesters. De Oratorianen preekten volksmissies om de parochieclerus bij te staan. Het was de droom van Condren, een seminarie voor toekomstige priesters op te richten, maar door een soort besluiteloosheid kwam de stichting niet van de grond. Doordat hij vrij onverwacht overleed, beschikken we slechts over een aantal notities waarin hij zijn visie op de priesteropleiding heeft uiteengezet.

In 1641 trok een van de Oratorianen, M. Picoté, naar Vaugirard (bij Parijs) en vestigde zich daar. Hij ving er de jonge priesterkandidaten op en gaf hun een opleiding in de zielzorg. Hierin werd hij bijgestaan door M. Olier (1608-1657), die weldra de voornaamste pijler van denieuwe stichting zou worden. Allen volgden hetzelfde dagritme, hielden zich aan hetzelfde reglement en zegden gemeenschappelijk het officie; dat alles echter zonder de bedoeling kloosterling te worden. De jongeren zouden gevormd worden door contact met de ouderen. Het was dus een eigen manier van priesteropleiding, verschillend van wat tot dan toe tot stand was gebracht, te weten het klassieke seminarie, zoals het in Trente was opgevat.Olier wilde dat het seminarie nauw verbonden zou zijn met de parochie. De kandidaten leerden de liturgische diensten verzorgen en hielden contact met de mensen. Om in de theologische scholing te voorzien werd een beroep gedaan op een theoloog, die zich weldra ook bij de groep aansloot. Olier zelf legde zich er op toe, de jongeren de elementen van het geestelijk leven bij te brengen. Nadruk werd gelegd op onthechting als voorwaarde om tot de innerlijke vrijheid te komen en te leven vanuit God.

Het seminarie van Saint-SulpiceIn 1642 werd het seminarie van Vaugirard overgeplaatst naar de parochie van Saint-Sulpice in Parijs. Olier werd pastoor van deze parochie en bleef daarnaast directeur van wat later bekend zou

219

Page 46: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

worden als het seminarie van Saint-Sulpice. De parochie werd beschouwd als de praktische oefenschool voor de toekomstige priesters. Ze leerden er catechese geven, preken, zich bezig houden met verzorgde liturgie. Het seminarie straalde een geest uit en langzamerhand kreeg het bekendheid. Olier toonde zich een man met grote zorg voor het geestelijk leven van de seminaristen. Sterke nadruk legde hij op de devotie tot Christus in de eucharistie en tot Maria. Die innige omgang met God was typerend voor wat men de berulliaanse of sulpiciaanse school van spiritualiteit is gaannoemen. De seminaristen kregen vaak voordrachten te horen over de grootheid en de verhevenheid van het priesterschap. In zijn Traité des Saints Ordres heeft Olier duidelijk uiteengezet hoe hij de priesterlijke heiligheid zag: de priester moest een man van God zijn, devoot, middelaar tussen God en mens, trouw aan paus en bisschop.

Om de toekomst van zijn initiatief zeker te stellen, stichtte Olier een congregatie van priesters die zich voortaan uitsluitend zouden wijden aan het leiden van seminaries: de Congrégation de Saint-Sulpice. De geest van Saint-Sulpice vond navolging, in en buiten Frankrijk. Iets van het sulpiciaanse priestertype zou men weldra in de meeste seminaries terugvinden. Dat was o.m. ook te danken aan de geschriften van de derde generaal-overste Louis Tronson (1622-1700). Geïnspireerd door de spiritualiteit van de Bérulle en Olier, legde hij sterk de nadruk op het inwendig gebed en op het streven naar volmaaktheid.

Achteraf beschouwd laat deze vorming de indruk na van een zekere wereldvreemdheid, die men alleen kan begrijpen vanuit het bezorgde streven dat zij wilde zijn om de priesters te bevrijden van een al te wereldse instelling. Het levensprogramma dat hun werd meegegeven doet ons nu wat kunstmatig en eenzijdig aan, maar moet gezien worden als een reactie op de verwereldlijking van de clerus. Praktisch zal het sulpiciaanse priestertype zich handhaven tot aan de Tweede Wereldoorlog: met de klemtoon op de vroomheid, de geestelijke oefeningen, de regelmaat en matigheid, het ongerepte leven, de zielzorg, het besef van de grootheid van het priesterschap, maar ook met onvoldoende aandacht voor de studie van de theologie en het gevaar van een bepaald dualisme (de wereld van het bovennatuurlijke tegenover de wereld van het natuurlijke; de tegenstelling tussen lichaam en ziel). Alleen in Duitsland, waar de Sulpicianen weinig of geen invloed hadden, stond men positiever tegenover 'de wereld' en minder argwanend tegenover een wetenschappelijke vorming aan een universiteit.

46

Omwille van zijn bekommernis om de zwakken wordt Vincentius a Paulo dikwijls met kinderen voorgesteld.

Monsieur Vincent (1576-1660)Tot zijn dertigste jaar ongeveer had Monsieur Vincent een vrij bewogen leven gekend. Daarna was hij priester geworden en had hij, door achtereenvolgende benoemingen, kennis kunnen maken met allerhande ellende in zeer uiteenlopende kringen. Omstreeks 1610 moet hij een geestelijke ervaring hebben doorgemaakt die een mijlpaal in zijn leven heeft betekend. Verder was er ook de invloed geweest van de Bérulle en evenals de meeste priesters had hij de Introduction à la vie dévote van Franciscus van Sales gelezen, een boek dat een diepe indruk op hem had gemaakt omdat hij de goedheid van God er in ontdekte, zoals die ook uit het evangelie naar voren komt. Hij kende vervolgens jaren van rijping en groei. Pas toen hij 45 jaar was, begon de lange lijst van zaken die hijtot stand heeft gebracht. Het is opvallend dat hij geen theorieën heeft verkocht, niet moraliseerde, maar handelde door concrete noden te lenigen. Al wat hij in het leven riep was het resultaat van de grootste kwaliteit die hem kenmerkte: hij kon zich laten beroeren door een acute nood en dan onmiddellijk in actie komen.

Zijn eerste stichting was de 'Congrégation de la Mission'. Die zou bestaan uit zes geestelijken die, vrij van parochiedienst en onder supervisie van de bisschoppen, onder de religieus onwetende bevolking van het platteland volksmissies zouden prediken. Toen Monsieur Vincent het domein van Saint-Lazare als schenking ontving, breidde de groep zich uit en 'les prétres de la Mission' zouden dan ook sindsdien de `Lazaristen' heten. Naast de traditionele kloostergeloften legden ze bovendien de gelofte af, zich aan de armen te wijden. Vanuit zijn ervaring kwam Vincent tot de

221

Page 47: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 48: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

slotsom, dat veel mensen gewoon onwetend waren omdat ze van hun parochiepriesters weinig of niets meekregen. Zo kwam hij er toe, ook te werken aan de hervorming van de clerus, retraites te prediken in de seminaries en weldra ook de leiding van seminaries op zich te nemen.

Een nieuw initiatief werd in 1633 genomen, in samenwerking met Louise de Marillac (1591-1660): de stichting van de 'Filles de la Charité' of 'Dochters van Liefde'; deze verbonden zich er toe volledig in dienst van de armen te staan. Ze waren geen religieuzen, want in de zeventiende eeuw kon men zich religieuzen alleen voorstellen als slotzusters (dat had Franciscus van Sales al ervaren met de Zusters van de Visitatie en Mary Ward met haar stichtingen in Engeland, Frankrijk, Italië en Duitsland). Ze gingen de zieken aan huis en in de hospitalen bezoeken, gaven onderricht aan arme meisjes en zouden Vincent ook bijstaan in zijn werk onder de gevangenen. Ze richtten bovendien een werk voor vondelingen op en openden verblijven voor bedelaars en sukkelaars. Maar het feit dat zij buiten de juridische normen van het traditionele kloosterleven vielen leverde ook moeilijkheden voor hen op.

Over Vincent en zijn vele initiatieven ten bate van de armen zou nog veel meer te zeggen zijn. Hij is een van de invloedrijkste heiligen geweest en het is niet toevallig dat zovele nieuwe religieuze stichtingen uit de negentiende eeuw zich naar hem zullen noemen. Ook zij zullen hun ontstaan danken aan concrete antwoorden op concrete noden, vanuit de inspiratie door een evangelische liefde. Het probleem van de armen als een kwestie van sociale rechtvaardigheid zal, zowel voor de staat als voor de Kerk, pas later duidelijk naar voren komen. En de ene benadering sluit de andere niet uit.

222

VIERDE HOOFDSTUK

HET TIJDPERK VAN VERLICHTING

ENCYCLOPÉDIE, U

DICTIONNAIRE RAISONNÉ

M . D C C . L 1 . AF EC AP PR 0 BAT 10 N ET PR 1 V1 LE C E DU R C l -

Het gallicanismeFrankrijk mag dan al `la fille aïnée de l'Eglise' - de oudste dochter van de Kerk - genoemd worden, het land heeft al vrij vroeg spanningen met Rome gekend. Het verblijf van de pausen in Avignon en het westerse schisma zijn daarvan duidelijke uitingen. De weigering van Frankrijk om de hervormingsdecreten van Trente te publiceren is nog een ander voorbeeld.AI vrij snel kon men een dubbele vorm van gallicanisme onderscheiden. In de eerste plaats in kerkelijke zin: het zocht de macht van de paus te verminderen ten gunste van de Franse bisschoppen. Daarnaast ook in kerkelijk-politieke zin, wat er op neerkwam de Franse staat te beschouwen als opperste autoriteit ook in kerkelijke zaken. Deze laatste vorm was reeds in 1544 door de

224

Middelpunt-vliedende krachten in de KerkToen na de godsdienstoorlogen de rust in het christendom langzamerhand was teruggekeerd, gingen de katholieke vorsten zich hoe langer hoe meer als heersers over de Kerk gedragen. In verscheidene landen was dat de bisschoppen zelf niet geheel onwelkom, ook al omwille van de materiële voordelen die daaraan verbonden waren. Er was echter ook een theologische reden. In Rome hadden de pausen alles zozeer gecentraliseerd, dat de rechten van de lokale Kerken vaak over het hoofd werden gezien. Er ontstonden dan ook tendensen die zich tegen de Roomse centralisatie afzetten en meer waarde wensten te hechten aan het bisschoppelijk gezag. Er waren vele schakeringen, ze waren ontstaan in onderling sterk uiteenlopende omstandigheden, brachten hun eigen situatie mee en hadden verschillende motivaties, maar één punt hadden ze gemeen: ze vormden middelpuntvliedende krachten. Zo beschouwden ze zichzelf en zo beoordeelde Rome ze. Alleen over de twee voornaamste willen we hier iets zeggen.

bekende jurist Pierre Pithou uitgewerkt in 84 stellingen, die herleid kunnen worden tot de volgende twee principes: l. In Frankrijk is het altijd zo geweest dat de paus in wereldlijke aangelegenheden geen zeggenschap heeft; 2. hoewel de paus een spiritueel gezag heeft, wordt in Frankrijk de uitoefening daarvan volgens de aanvaarde canones geregeld. In 1650 werd dit boek, voorzien van nieuw commentaar, opnieuw uitgegeven. Zo zou dit gallicanisme onder Lodewijk XIV (1638-1715) en diens opvolgers een hoogtepunt bereiken. In 1682 stemde de Algemene Vergadering van de Clerus, op aandringen van Bossuet, in met de vier zogenoemde Gallicaanse Artikelen. Ze typeerden het nationale zelfbewustzijn van de Fransen in de kerkpolitieke sfeer. De artikelen kwamen hierop neer: 1. In wereldlijke zaken heeft de paus geen rechten; 2. hoewel hij de volheid van de geestelijke macht heeft, staan de oecumenische concilies toch boven hem; 3. hij mag zijn autoriteit in Frankrijk slechts uitoefenen volgens de regels, de privileges en de instellingen van de gallicaanse Kerk; 4. hij is alleen onfeilbaar in zijn uitspraken wanneer hij daarbij de consensus van de universele Kerk heeft.Nu was niet alles daarin zonder meer af te keuren. De lokale Kerken hebben eigen rechten en die waren in de middeleeuwen wel vaker verdrongen, maar de kern van het gallicanisme was toch een kerkelijk particularisme, dat op zijn beurt tot scheve verhoudingen zou leiden. Het was allereerst een praktisch, vervolgens ook een theoretisch compromis tussen het Franse patriotisme en het universalisme van de katholieke godsdienst. Men kan het gallicanisme misschien nog het best bestempelen als een beweging die de Franse Kerk trachtte te nationaliseren, voorzover dat mogelijk zou zijn zonder op te houden nog katholiek te zijn.

In feite groeide het politieke gallicanisme in de achttiende eeuw uit tot een staatsabsolutisme. De Kerk kreeg wel voordelen, maar ze werd in de machteloosheid gedrongen. Ze had wel een bevoorrechte positie, maar was tegelijk niet meer vrij.

Het episcopalismeEen soortgelijk fenomeen deed zich voor in Oostenrijk (en dus ook in de Oostenrijkse Nederlanden), vooral onder de regeringen van Maria-Theresia (1740-1780) en haar zoon Jozef II (1780-1790).

In Leuven had de kerkrechtspecialist Febronius een leer uitgewerkt die de macht van de paus wilde beknotten. Zijn ideeën waren van gallicaanse oorsprong, maar opgenomen in een Aufklarungsmentaliteit. Beweren dat de macht van de paus niet groter was dan die van de bisschoppen betekende in het tijdperk van het staatsabsolutisme een regelrecht indruisen tegen de eenheid van

225

Page 49: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 50: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

de Kerk, want de facto werden dan de bisschoppen uitgeleverd aan de willekeur van de vorsten. Wat dit alles concreet betekende, kunnen we misschien het best begrijpen wanneer we de gebeurtenissen in onze gewesten van dichterbij bekijken.

Maria-Theresia (1740-1780)Toen deze vorstin in 1750 alle vrome stichtingen van de erflanden onder

toezicht van een daartoe opgerichte commissie plaatste, beriep ze zich op het recht van de staat om over alles het opperste toezicht uit te oefenen. De wet van 1756 over het beheer van de inkomsten van de kloosters is een logisch uitvloeisel van de rol die zij zichzelf toekende. Op 17 oktober 1770 maakte de koningin een decreet openbaar over het afleggen van de eeuwige geloften: dit mocht niet gebeuren voordat iemand 24 jaar oud was, omdat die daad eenzelfde volwassenheid en rijpheid veronderstelde als andere op het recht gefundeerde handelingen. Op 31 augustus 1771 werd een nieuw decreet afgekondigd. Daarmee werd de kloosterkerker afgeschaft en kregen de kloosterlingen het verbod opgelegd, zich buiten hun klooster te vestigen. Als motivatie werd aangegeven dat er niet van een gemeenschapsleven gesproken kon worden als er niet tenminste drie kloosterlingen samenwoonden. Het jaar 1774 bracht twee verordeningen inzake het onderwijs. Tot eer van Maria-Theresia strekt de verordening waardoor ze het volksonderwijs verplicht stelde en zo de grote organisatrice van de volksscholen is geworden (niet - zoals soms wel wordt beweerd - van de lekescholen). Zij was gewoon van oordeel dat het staatsplicht was het onderwijs te bevorderen, maar het zou een anachronisme zijn te denken dat zij een net van laïcistische scholen nastreefde.Tot algemeen inspecteur van het onderwijs benoemde zij de vrome benedictijnerabt uit Sagan, Ignaz von Felbiger, die er op toezag dat alle leerkrachten godsdienstig zouden zijn en die vroomheid ook bij hun leerlingen zouden inprenten. Maria-Theresia was zeker niet antigodsdienstig, maar beïnvloed als ze was door de staatsabsolutistische tendensen die haar tijd kenmerkten namen haar maatregelen tegenover de Kerk het karakter van voogdij aan. Zij had het oog op een autonome landskerk, die wel met Rome verbonden zou zijn, maar waar het de paus niet toekwam zich in alle kerkelijke aangelegenheden te mengen.

Jozef 11 (1780-1790)Waar Maria-Theresia, naast het sterke besef van haar waardigheid en haar staatsverantwoordelijkheid, nog blijk gaf van een zekere

226

Maria-Theresia en Jozef II.

mildheid, werd voor Jozef 11 het zich mengen in kerkelijke aangelegenheden tot een echte obsessie. Enkele voorbeelden mogen hier volstaan. Het werd de bisschoppen verboden, nog langer rechtstreeks met Rome te corresponderen. Ze moesten zelf de nodige dispensaties verlenen (decreet van 15 maart 1780). De bullen In coena Domini en Unigenitus moesten uit alle ritualen verwijderd worden, omdat ze de pauselijke macht te sterk beklemtoonden (decreet van 4 mei 1780). Niet-nuttige kloosters (zoals die van de beschouwende orden) werden opgeheven (17 maart 1783). Het geld dat de verkoop van die kloosters opbracht werd in de zogenoemde 'religiekasse' gestort en moest dienen voor het instellen van nieuwe parochies. Op 11 februari 1786 decreteerde de keizer, `alle kermissen of kerkwijdingen, zo in de steden als ten platten lande, voortaan op denzelfden dag te houden, te weten op den tweeden zondag na Pasen' - een maatregel die bij de Vlaamse kermisvierders in slechte aarde viel. Verder werden de tarieven van begrafenisdiensten vastgelegd en zelfs het aantal kaarsen dat op het altaar mocht staan (14 juni 1786). De meeste opspraak werd gewekt door een decreet inzake de priesteropleiding: vier generaal-seminaries werden opgericht, waarvan één in Leuven, waar alle kandidaat-priesters gedurende zes jaar het onderwijs moesten volgen. De docenten werden door de staat benoemd en de voorgeschreven handboeken waren doordrenkt van episcopalisme.

Jozef 11 was een weinig soepel man, die er nooit in geslaagd is de

227

sympathie van het volk te winnen. Toch hebben sommige van zijn maatregelen duurzame resultaten gehad en kunnen ze zelfs positief genoemd worden, zoals de uitbreiding van het aantal parochies, degelijker studies voor toekomstige priesters, verhoging van het cultureel peil van de priesterkandidaten en een versobering van het godsdienstig leven dat vele uitwassen had gekend.Terwijl het absolutisme van de vorsten hoogtij vierde, was het gezag van de paus tot een dieptepunt gedaald.

veelzijdig gelaat van het Jansenisme

50

Over het Jansenisme schrijven is niet bepaald gemakkelijk, maar zonder er even bij stil te staan zou een overzicht van de kerkgeschiedenis onvolledig zijn. Het is immers een stroming die sinds de zeventiende eeuw in het spirituele en kerkelijke leven een zo diep spoor heeft nagelaten, dat veel van wat later in de Kerk is gebeurd niet te begrijpen zou zijn als men het over het hoofd ziet. 'Jansenisme' is bovendien een zeer rekbaar begrip, al naar gelang men de invloed er van nagaat op het gebied van het geloof, van het kerkelijke recht of van de spiritualiteit.

Jansenius (1585-1638)

Jansenius (Cornelis Jansen) was in Acquoy in Zuid-Holland geboren, maar kwam in Leuven studeren, omdat er in de noordelijke Nederlanden geen mogelijkheden voor katholieke hogere studies waren. In 1609, na het behalen van zijn baccalaureaat, trok hij naar Parijs om er verder te studeren, omdat daar meer aandacht werd geschonken aan de leer van de kerkvaders. Het probleem van de genade was in die tijd een belangrijk discussiethema en uiteraard werd daarbij veel aandacht besteed aan de leer van Augustinus. In Parijs sloot hij vriendschap met Jean Duvergier de Hauranne, later bekend geworden onder de naam abbé de SaintCyran. Tijdens een reis naar Nederland kwam hij op doortocht door Leuven, waar hij op verzoek van de kerkelijke overheid bleef, om er de leiding op zich te nemen van het 'Hollands College', waar men seculiere geestelijken voor de Hollandse missie wilde vormen. In 1630 verwierf hij een leerstoel in de theologie. De genadeleer van Augustinus bleef zijn voornaamste aandachtspunt, maar in 1636 werd hij benoemd tot bisschop van leper. Daardoor was hij niet langer in staat zijn studie op intense manier voort te zetten. Zijn boek Augustinus (dat in 3 delen postuum in 1640 in Leuven verscheen) was niet zozeer een theologisch tractaat, als wel een historisch werk over de genade bij de grote Latijnse kerkvader. Het bevatte ook kritiek op de genadeleer van Luis de Molina S.J., waardoor Jansenius zich de bittere vijandschap van de Jezuïeten op de hals haalde. Zij beoordeelden het werk van Jansenius niet als een historische studie met materiaal voor een speculatieve theologie, maar juist als een theologisch tractaat dat ze, vanuit de visie van Molina, verwierpen. We staan hier aan het begin van een onchristelijke theologische strijd die officieel tot 1748 zou duren: een eeuw vol onvruchtbare, rampzalige twisten die Jansenius zelf nooit voorzien of gewild had en waarbij van christelijke liefde en eerbied voor andere opvattingen nauwelijks meer sprake kon zijn.

De ontwikkeling van die zo complexe strijd hier kort te schetsen is niet mogelijk. Volstaan moge worden er aan te herinneren, dat vooral (hoewel niet uitsluitend) Frankrijk het toneel is geweest van een liefdeloze strijd tussen voor- en tegenstanders van wat men als de leer van Jansenius beschouwde. Pascal heeft er een rol in gespeeld, evenals de Zusters van Port- Royal en ook Paschasius Quesnel, die het Jansenisme in brede kringen bracht en er, door een samengaan met het gallicanisme, ook een anti-pauselijk karakter aan gaf. De Jezuïeten oefenden druk uit in Rome en verloren daarbij uit het oog, dat de Jansenisten door de klemtoon die ze op de genade legden, in feite de ernst van het christendom veilig wilden stellen en tegen het laxisme wilden ingaan. Sommige pausen hadden

Page 51: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

begrip voor de complexiteit van de kwestie, andere spraken veroordelingen uit.

Het schisma van UtrechtIn de Noordelijke Provinciën van de Nederlanden zou Jansenius een niet voorziene rol spelen. De katholieken waren er als een kudde zonder herders, omdat het priesters verboden was hun geestelijke functie uit te oefenen. Met de aanstelling van de Apostolische Vicarissen - eerst Sasbout Vosmeer, vervolgens Philippus Rovenius - begon een opleving van het geloofsleven. Bij Neercassel (1663-1686) waren reeds duidelijk jansenistische tendensen merkbaar en ook van Codde (1688-1704) is bekend dat hij het Jansenisme begunstigde. In 1701 werd Codde ter verantwoording naar Rome opgeroepen, terwijl Theodoor de Cock als pro-vicaris zijn functie in Holland overnam. De paus ontbond de kapittels van Haarlem en Utrecht, die tot dan toe altijd, als verworven recht, inspraak in de benoeming van bisschoppen hadden gehad. De vicarissen die daarna door Rome werden opgedrongen werden niet aanvaard. Toen het kapittel van Utrecht in 1723, tegen de wil van de paus in, CornelisSteenoven tot aartsbisschop van de stad had gekozen, was het zg. `Schisma van Utrecht' een feit. Steenoven werd geldig gewijd door de Franse missiebisschop Dominique Varlet, die zich enkelejaren daarvoor - na zijn schorsing in Frankrijk - in Holland had gevestigd. Steenoven staat aan de oorsprong van de nog steeds bestaande Oud-Katholieke Kerk, ook bekend onder de officiële naam `Roomsch Katholieke Kerk van de Oud-Bisschoppelijke Clerezy'.

Voor alle duidelijkheid is het goed er op te wijzen, dat heel het conflict in de Noordelijke Nederlanden niet tot het Jansenisme alleen kan worden herleid. Zeker heeft het meegespeeld inhet ontstaan van het schisma en in het voortduren van het conflict, maar de bekende canonist van Espen en verschillende hoogleraren van o.m. Leuven en Parijs hadden reeds gesteld dat het recht van het kapittel van Utrecht op grond van vroeger verleende privileges kerkrechtelijk aanvaardbaar was. In die zin is de pijnlijke episode een duidelijke uiting geweest van de spanningen tussen de universele Kerk en de lokale Kerken, een zeer typerend fenomeen in de achttiende eeuw (we komen er later nog op terug). Toch bleef het Jansenisme een rol spelen: alle pogingen om het schisma te beëindigen leden schipbreuk op de eis, de formule van Alexander VII (1656) en de bul Unigenitus (1713) te ondertekenen, twee documenten die het Jansenisme veroordeeld hadden.

51

Jansenisme in moraal en spiritualiteitDe ingewikkelde theologische strijd rond de vraag van de genade had uiterlijk ook haar weerslag op de moraal en, naar gelang de invloed zich bij zielzorgers en gelovigen deed gelden, ook op de spiritualiteit. Het jansenisme zoals dat leefde bij een Saint-Cyran, een Antoine Arnauld, een Pascal, een Quesnel was in de eerste plaats een leer die het christendom ernstig wilde nemen en die dit theologisch baseerde op Augustinus. Onder invloed van de polemiek die rond het probleem werd gevoerd drong een strenge levensopvatting door, die uiteindelijk op het geestelijke leven een funeste invloed zou uitoefenen.

Het rigorisme in de moraal trad al vrij spoedig op de voorgrond. Onder theologen werd gedebatteerd over 'probabilisme' (men mag een waarschijnlijke opinie volgen, ook als het tegenovergestelde iemand als waarschijnlijker voorkomt - mits men zich op uitspraken van oudere kerkleraren kan beroepen) en 'probabiliorisme' (men mag alleen de meest waarschijnlijke volgen). Het betrof hier technisch-theologische vragen, die echter ook andere twistvragen opriepen. Is bijvoorbeeld het berouw, dat alleen gebaseerd is op de vrees voor straffen, voldoende om vergeving te ontvangen in de biecht? Of is er ook een begin van een authentiek berouw nodig? Zulke vragen waren trouwens ook op het concilie van Trente (als de begrippen attritio en contritio) uitgebreid aan de orde geweest en dus allerminst nieuw. Nog andere vragen werden hiermee in verband gebracht: moet de paasbiecht bij de eigen pastoor worden afgelegd? Moeten de gelovigen 's zondags in hun eigen parochie de mis bijwonen? Mag men dagelijks communiceren? Met name in de praktijk van biecht en communie gaven de Jansenisten blijk van een strak rigorisme. Men kwam er toe, een scrupulositeit in de hand te werken; de communie werd beschouwd als een beloning voor een deugdzaam leven, inplaats van allereerst als voedsel tot versterking of als God die in liefde de mens nabij komt. Als een gevolg van steriele discussies werden de mensen door angst- en schuldgevoelens gekweld. Nog in de negentiende-eeuwse spiritualiteit zullen jansenistische tendensen aanwezig zijn, waarmee in de volksmissies afgerekend moest worden. Sommige predikanten stelden zich jansenistisch, andere anti-jansenistisch op.Wat oorspronkelijk als een reactie tegen een te lakse houding bedoeld was, is uitgegroeid tot een weinig evangelisch rigorisme. Uiteindelijk zou de Kerk duidelijk afstand nemen van het Jansenisme. Pius X zou de veelvuldige communie aanmoedigen en de leeftijd voor de eerste communie verlagen. Het strakke legalisme is vervangen door een grotere nadruk op de barmhartigheid van God.

231

Page 52: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De wortelsMet het perspectief dat we thans op de voorbije eeuwen hebben, is het mogelijk enkele elementen aan te geven die tot het ontstaan van de ideeën van de Verlichting hebben bijgedragen. Allereerst was daar de gruwel van de godsdienstoorlogen, die overal eindeloos veel ellende hadden gezaaid. Was het niet begrijpelijk dat die bittere, onchristelijke strijd de mensen die er het slachtoffer van waren tot het stellen van vragen bracht ? Toen na enkele generaties de onmiddellijke pijn was weggeëbt, bleek er een latente onverschilligheid gegroeid te zijn. Op uitgesproken of onuitgesproken wijze groeide het besef, dat de godsdienst de aanleiding was geweest tot deze soms barbaarse onmenselijkheid. Er rezen bezwaren die tot nadenken stemden. Wat was het nut geweest van die vele theologisch-kerkelijke discussies? Misschien hadden ze het redeneervermogen verscherpt, maar tot een vrede onder de volkeren of tot hun economische of sociale ontwikkeling hadden ze niet bijgedragen, integendeel zelfs. Konden godsdienstgeschillen, waarbij elke partij hardnekkig aan haar eigen standpunt vasthield, wel ooit opgelost worden? Was het niet beter, a priori een godsdienstig pluralisme te aanvaarden? De discussies over geloofskwesties hadden het levensniveau van de mensen niet verhoogd. Er groeide een scepticisme.

Vervolgens waren er in het humanisme enkele klemtonen gelegd die

52

De grote droom van de `Verlichting'Geen enkele periode in de geschiedenis heeft een duidelijke begin- of einddatum. Als er al een jaartal opgegeven wordt, heeft dat slechts een symbolische waarde, want geestesstromingen kennen een voortdurend groeiproces. Nooit verloopt een tijdperk in horten en stoten; het wordt voorbereid, kent een logische innerlijke ontwikkeling, een tijd van bloei en grootheid, ook van teloorgang en verval. Bepaalde ideeën nemen gestalte aan; meestal gebeurt dat geruisloos, maar soms ook leiden ze tot een uitbarsting die de bestaande orde aan het wankelen brengt. Zo is ook het verloop van de 'Verlichting' geweest.

de vanzelfsprekende kerkelijkheid van het middeleeuwse leven hadden ondermijnd en in de richting van een secularisatie werkten. De humanisten hadden over God, het hiernamaals en de deugd gesproken, maar de openbaring was meestal buiten beschouwing gebleven. Dogma's waaraan men te strak vasthield werden als oorzaak van verdeeldheid beschouwd en de nadruk werd gelegd op wat de godsdiensten gemeen hadden.Tenslotte was daar ook nog de rationalistische filosofie die ontstaan was als een reactie tegen de enge binding van geloof en wetenschap. Descartes (1596-1650) kan gezien worden als de grondlegger van dit rationalisme in de filosofie.Uitgangspunt van zijn denken is niet langer God, maar het individu `Je pense, donc je suis' (Ik denk, dus ben ik). `Penser' staat hier trouwens niet zonder meer voor denken, maar voor het vermogen bezitten om aan alles te twijfelen. Descartes zelf was eengelovig man, maar wat zijn tijdgenoten van hem hebben onthouden is niet zijn geloof geweest, maar zijn rationalistisch-individualistische denkwijze. Zijn werken werden op de index geplaatst. Daardoor werd zijn invloed weliswaar enigszins afgeremd, maar niet definitief tegengehouden.

Nadruk op de natuurAl deze elementen zullen in de `Verlichting' - de Aufklizrung - tot uitdrukking komen. Meer en meer ging men de nadruk leggen op de natuur. Termen als natuurrecht, natuurstaat kwamen in zwang;er werd gesproken van de rede als hoogste uiting van de menselijke natuur. Het mensbeeld werd buiten de sfeer van het boven-natuurlijke opgevat. Deugdzaam zijn had niet langer iets met het geloof te maken, maar was een rationeel-verantwoorde levenswijze volgens de wetten van de natuur.Eigenlijk was het niet toevallig, dat juist in deze periode de bewondering voor de natuur zo sterk toenam. Door de natuurwetenschappelijke ontdekkingen groeide in de mens het besef dat hij een verlengstuk van de natuur kon zijn, dat hij er met de rede in kon doordringen en de wetten daarvan kon ontdekken. De Aufklarungsmens leefde in een roes. In alle domeinen van de wetenschap werden ontdekkingen gedaan: in de zuivere wiskunde, in de astronomie, in de fysica, in de techniek. Het droeg er allemaal toe bij dat men in de onvoorwaardelijke macht van de rede ging geloven. Het zou nog tot in de tijd van de Romantiek duren, voordat de mens zou gaan inzien dat de moderne uitvindingen niet alleen een verlengstuk van zijn lichaam vormden, maar dat hij ook zelfgevaar liep een verlengstuk van de machine te worden, waarbij

233

Page 53: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Natuurwetenschap en techniek krijgen voorrang tijdens de Verlichting (gravure uit de Encyclopédie van Diderot en d'Alembert).

niet-redelijke houdingen (zoals gevoel, ritueel, tederheid, eerbied en ontzag) overbodig waren gemaakt. Maar in afwachting van deze ontnuchtering ging men alles vanuit de rede benaderen; ook de godsdienst. Men geloofde graag in een God als schepper vanhet wereldgebeuren (`le grand horloger de 1'univers' - de grote klokkenmaker van het heelal -, zou Voltaire zeggen), maar dat was een God die niets met het wereldgebeuren te maken had. Alles voltrok zich volgens vaste wetten. Uiteraard was in zo'n levensopvatting, waarin alleen het proefondervindelijke telde, geen plaats voor het mirakel. God had de wereld geschapen, maar die vervolgens aan haar eigen vaste ritme onderworpen; het levensproces volgde voortaan zijn eigen patroon. De inmenging van God zou een verlies van berekenbaarheid betekenen. De christelijke idee van de voorzienigheid werd uitgehold en geformuleerd in termen van harmonie. God was niet langer meer op elk ogenblikscheppend werkzaam. En door dit alles werd er een bres geslagen in het traditionele denken. Later zal de theologie wel moeten toegeven dat niet alles wat op aarde gebeurt rechtstreeks door God gewild is, maar soms het gevolg van de vrije wil van de mens of van zuiver toeval.

VerdraagzaamheidNog een ander aspect is typerend voor de Aufklarung: de verlichte mens was verdraagzaam. Hij zag de tolerantie niet per se als een

53

vorm van scepticisme en evenmin als een vorm van onverschilligheid ten aanzien van godsdienstige kwesties, maar als een positief waarderen van wat anderen geloofden. Zo was althans de ideale opvatting, want in de praktijk werden waarheid en dwaling soms op dezelfde hoogte geplaatst en dat leidde in veel gevallen tot een bedenkelijk relativisme. Men kwam tot de opvatting dat alle godsdiensten objectief even deugdelijk en juist waren. Alles werd herleid tot een subjectieve keuze. De ontdekkingsreizigers hadden de horizon opengetrokken; ze waren in contact gekomen met andere religies en de mensen die deze religies aanhingen schenen ook gelukkig. Zo kwam men van lieverlee gemakkelijk tot de conclusie dat `de absolute waarheid' niet bestond; er ontstond verwarring tussen subjectieve oprechtheid en objectieve waarheid. In Engeland stond men vrij ongedifferentieerd tegenover een religieus pluralisme, maar in Frankrijk ontwikkelde die houding zich tot een anti-clericale intolerantie. Dit moet echter als een ontsporing beschouwd worden, want het oorspronkelijke verdraagzaamheidsideaal was zuiverder dan wat er bij sommigeaanhangers van terecht werd gebracht.

De werkelijkheid achter de fagadeHistorici die de geestesgeschiedenis van de achttiende eeuw behandelen spreken bij voorkeur over het verlichtingstype. Het is inderdaad een fenomeen dat heel sterk zijn stempel heeft gedrukt op de ontwikkelde mens van toen en een belangrijke schakel is in de mentaliteitsgeschiedenis. l'Europe des Lumières had voorgoed afgerekend met de middeleeuwen en hun droom van een universele en uniforme christenheid. Toch is het goed er op te wijzen, dat de nieuwe stroming zich vooralsnog tot een elite beperkte en dat in het leven van alledag van de doorsneemens weinig veranderde. Nog altijd bleef er een mengeling van geloof en bijgeloof bestaan; nog altijd was de verstarring van de twee hogere standen, adel en clerus, niet doorbroken; nog steeds bestonden er onvoorstelbare toestanden op het platteland waar het leven doorvlochten was van angst en hoop op wonderbaarlijke tussenkomsten van hogere heilige krachten in de vorm van mirakels. Er was weliswaar nu een vage verwachting die bij het gewone volk langzamerhand tot leven en gisting kwam, maar pas met de Franse Revolutie zou de grote uitbarsting komen die het maatschappijbeeld grondig door elkaar zou gooien en meer openheid in het denken zou brengen.

235

Page 54: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De tolerantie-ideeHet zal wel bij Montesquieu (1689-1755) zijn dat de idee van de verdraagzaamheid voor het eerst duidelijk op de voorgrond kwam. In 1721 publiceerde hij zijn boek Lettres persanes, fictieve brieven van twee Perzen die hij een reis door Europa liet maken en brieven naar huis liet schrijven waarin ze de politieke en godsdienstige toestanden bekeken die ze in katholieke landen aantroffen: een geloofsbeleving die zich uitte in bijgelovige gebruiken en devotionele uitwassen, een ontbreken ook van gewetensvrijheid. Over Zwitserland daarentegen werd niets dan lof verteld, want de godsdienstige tolerantie was daar geen kwestie van discussie - een religieus pluralisme werd als een ideale levensbeschouwing beschreven. In een later werk, gewijd aan de oorzaken van de grootheid en decadentie van het oude Rome, betoogde hij dat Rome's grootheid vooral te danken was geweest aan de waardering die men er had gehad voor de geestelijke vrijheid. In de tussen de regels door geweven beschouwingen werden de landen geprezen die dit klimaat van geestelijke vrijheid weer hadden ingevoerd. Het werk was niet anti-religieus, maar ademde niettemin een sfeer van godsdienstig indifferentisme. Montesquieu's hoofdwerk verscheen pas in 1748: !'Esprit des lois. Men heeft het ooit de bijbel van het toekomstige liberalisme genoemd. De auteur stelt daarin, dat godsdienst de mensen gelukkig kan maken, maar is tevens van oordeel dat geen enkele godsdienst er aanspraak op mag maken

54

De tenoren van de VerlichtingDe ideologie van de Verlichting is vooral wijd verbreid dankzij het prestige van auteurs die zich in Frankrijk naam wistente maken. Sinds de tijd van Lodewijk XIV (t 1715) was de Franse cultuur tot een wereldcultuur geworden. Het wasde klassieke tijd voor Frankrijk, de periode waarin het Frans de diplomatieke taal werd en waarin de verfransing van de Europese burgerij begon. Met name dank zij dit culturele prestige wisten de verlichtingsideeën zich over het grootste deel van Europa te verspreiden, al lagen de accenten in de verschillende landen wel uiteenlopend.

het monopolie van de waarheid te bezitten. Zoals er geen enkele wet is die universeel voor alle mensen geldt, zo is er ook geen universeel geldende godsdienst: Arabieren zijn gelukkig met de Islam, Indiërs met het Hindoeïsme, Noord-Europese volkeren met het protestantisme, Midden- en Zuid-Europese met het katholicisme.Maar Montesquieu was nog slechts een voorloper van wat onder Voltaire (1694-1778) zijn hoogtepunt zou bereiken. Zijn oeuvre is zeer gevarieerd: naast poëzie en toneel schreef hij filosofische en wereldbeschouwelijke tractaten. Hij werd echter vooral bekend door de tientallen pamfletten waarmee hij inspeelde op alles wat hem ergerde: toestanden in de Kerk, devotionele praktijken, religieuze onverdraagzaamheid, kerkelijke schandalen. Van 1758 tot aan zijn dood, 20 jaar later, woonde hij in Ferney (dichtbij Genève in Zwitserland), als de invloedrijkste van alle zogenoemde 'philosophes'. In zijn Traité sur la tolérance (1763) betoogde hij dat tolerantie nooit de oorzaak was geweest van oorlog of wreedheid; intolerantie daarentegen had tot bloedige godsdienstoorlogen geleid. In navolging van een stelling van John Locke in diens Epistula de tolerantia beklemtoonde hij dat iedere burger de keuze moest hebben te geloven wat hij wilde, op voorwaarde echter dat de gebruiken van het land geëerbiedigd

Voltaire en Frederik de Grote (gravure van P.L. Baquoy, ca. 1795).

237

Page 55: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

zouden worden. Repressie was alleen toegestaan, wanneer iemand de maatschappij bedreigde door zijn fanatisme. Steeds komt bij Voltaire ook de 'honnête homme' ter sprake, de man die 'rede-lijk' moet zijn in alles, beschikken moet over deugd en wetenschap, maar ook aangenaam moet zijn in zijn voorkomen en bekoorlijk door zijn 'modestie voilée'.

Het deïsmeVoltaire mag niet als een atheïst beschouwd worden. Het bestaan van God was voor hem evident (zo uit hij zich ook in een ander werk, de Henriade). Dat bestaan kon hij opmaken uit de doelmatigheid en de orde van alles wat zich in de natuur afspeelde. Alleen een opperste werktuigkundige - 'un mecanicien supreme' - kon verantwoordelijk zijn voor het mechanisme van het Universum en alleen een intelligent wezen kon de grond voor het menselijke intellect zijn. Een van zijn geliefde uitspraken was : 'Dien, ('architecte de 1'univers'. Wat hij niet aanvaardde, was de geopenbaarde God. Soms krijgt men de indruk dat God voor hem niets anders was dan het vertrekpunt van een natuurlijk proces, een noodzakelijk academisch postulaat, onderworpen aan de wettenvan de natuur; een intellectuele macht die door het bestaan van de wereld wordt voor-ondersteld, maar op die wereld geen verdere invloed uitoefent. Hij zag God in geometrische termen. Voltaires deïsme leidde tot scepticisme, want als God aan de buitenkant van het leven bleef staan, kon niets meer met zekerheid gesteld worden. De Kerk bekeek hij met antiklerikale ogen en deze mentaliteit zou in de negentiende eeuw nog sterkere nadruk krijgen.Ook bij J. J. Rousseau (1712-1778) was het deïsme een vanzelfsprekendheid. Hij drukte het anders uit dan Voltaire, was minder cynisch, maar juist door zijn mooie romantische manier van schrijven was hij niet minder gevaarlijk. In zijn boek Emile (1762) werd het probleem van de opvoeding in verhaaltrant behandeld. Aangezien alles dat uit de handen van de Schepper komt goed is en pas ontaardt in de handen van de mens, werd Emile zoveel mogelijk aan de invloed van de mensen onttrokken. Hij werd toevertrouwd aan een opvoeder, ergens op het platteland, zonder met de godsdienst in contact te komen. Op de drempel van de volwassenheid wordt hij dan voor een keuze gesteld. Verschillende vormen van godsdienst en godsdienstigheid worden hem voorgelegd en hij kiest voor de godsdienstvisie van een kapelaan die eigenlijk een deïstische levensbeschouwing aanhangt. Deze, aldus Emile, is voldoende, aangezien men er God mee dient en vereert volgens het licht en het inzicht dat Hij in het menselijk hart heeft gelegd. Alle boeken mag men sluiten, als men het boek van de natuur maar openhoudt.

55

De grote EncyclopédieDe aankondiging van het verschijnen van de eerste grote encyclopedie uit de geschiedenis (26 delen tekst, 12 delen illustraties en 2 delen registers) was een gebeurtenis zonder weerga. Het werk zou een afspiegeling worden van de wetenschap op alle terreinen.Twee bekende figuren uit de tijd en de sfeer van de Verlichting hadden er de leiding van: Diderot, die zelf 1139 artikelen zou schrijven (waaronder de voornaamste van godsdienstig standpunt gezien: 'christianisme, foi, providence'...) en d'Alembert, die vooral verantwoordelijk was voor wat de wiskunde of de natuurwetenschappen betrof. Er waren echter nog tal van andere medewerkers, onder wie ook Voltaire en Rousseau. Maar ook katholieken werkten mee. Mogelijk was het een handige commerciële zet van de uitgevers om zo ook in kerkelijke kringen een afzetgebied te veroveren. Hoe dan ook, de katholieke medewerkers konden slechts over een beperkte ruimte beschikken en de onderwerpen die zij kregen toegewezen waren van secundair belang.Pas in 1772 was de Encyclopédie voltooid, maar reeds in 1759 werd ze op de lijst van verboden boeken geplaatst. Dat had echter een averechtse uitwerking, want de artikelen die na de veroordeling verschenen, waren nog vijandiger dan de voorgaande. Rond die tijd ontstonden er dan ook duidelijk-twee kampen in de samenleving: degenen die zich de 'verlichten' noemden, alles van de rede verwachtten en hoe langer hoe openlijker tegen Kerk en geloof gekant waren; en degenen die zich godsdienstig noemden, de Aufklarungsideeën bekritiseerden en erdoor gealarmeerd werden.Hoe de reacties ook geweest mogen zijn, de Encyclopédie was een werk van echt wetenschappelijk gehalte, waar de Franse verlichte geesten niet zonder recht en reden trots op waren. De publicatie van het werk heeft er in elk geval enorm toe bijgedragen de 'Verlichting' in en buiten Frankrijk bekend te maken.De Kerk leek onvoldoende gewapend om met gezag tegen deze verlichtingsgeest te reageren. Dat de rede en de verdraagzaamheid waarden waren die bij het voortschrijden van de geschiedenis ook voor haar belangrijk waren, heeft ze te laat ingezien.

239

Page 56: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Drie Duitstalige bisschoppenTrautson, de aartsbisschop van Wenen, Colloredo, die van Salzburg en Clemens-Wenceslaus, bisschop van Augsburg, waren de overtuiging toegedaan dat het zwaartepunt van het geloofs- en vroomheidsleven niet lag waar het had moeten liggen. De doorsneechristen beperkte zich tot een devotie die cirkelde rond medailles, scapulieren, vermeende mirakels en verschijningen. Het minste wat men kan zeggen is, dat de heiligenverering de plaats van de verering van God had ingenomen en bovendien soms wansmakelijke vormen vertoonde. De echte liturgie ontbrak in het volksleven. Al kan worden vastgesteld dat vele gelovigen door hun volkse devotievormen tot een oprechte vroomheid werden gebracht, het is anderzijds ook begrijpelijk dat een aantal intellectuelen een zeker misprijzen aan de dag legde voor het godsdienstige leven zoals het in feite werd beleefd. Ze begrepen dat de vroomheid zich niet tot die volkse vormen mocht beperken. Zonder zich dat uitdrukkelijk bewust te zijn, sloten ze zich aan bij de kritiek van de Verlichting op de Kerk.

In 1752 deed Trautson een oproep uitgaan voor een zuiverder devotieleven. Hij liet zijn priesters ook weten, dat preken over heiligenverering en miraculeuze beelden weliswaar niet zonder meer te veroordelen waren, maar dat hij toch moest vaststellen dat de gelovigen meer hoop schenen te stellen op de verering van een heilige

56

De geestelijkheid in de Verlichtingstijd

De houding van de Kerk ten aanzien van de ideeën van de Verlichting was, globaal gezien, afwijzend. Toch waren er kringen die er begrip voor opbrachten en er vanovertuigd waren, dat niet alle verwijten die de verlichte geesten aan het adres van de Kerk richtten ongegrond waren. Mannen als Voltaire en Rousseau hadden vaak het superstitieuze inde godsdienstbeleving aan de kaak gesteld. Was het niet inderdaad zo, dat het godsdienstige leven zich vaak aan de rand van de grote heilswaarden bewoog en dat het geloof een tendens naar bijgeloof vertoonde?

dan op de verdiensten van Jezus Christus; dat zij zich meer gelegen lieten liggen aan de voorschriften van een of andere broederschap dan aan het onderhouden van Gods geboden. De aartsbisschop was van oordeel dat in de sermoenen te weinig werd gesproken over de grote geloofswaarheden, maar te veel over heiligen, bedevaarten,aflaten en vrome gebruiken. Men verkondigde de lof van miraculeuze beelden, maar zweeg over Christus, bron van alle genade.Ook de aartsbisschop van Salzburg benadrukte in 1782 de centrale betekenis van God in het devotionele leven en zette zich af tegen een overdreven Maria- en heiligenverering. Geen herderlijk schrijven uit die tijd is zo wijd verspreid als deze pastorale brief, die ook inhet Frans en het Italiaans is vertaald.Over de bisschop van Augsburg zou eveneens veel te schrijven zijn. Zo is er een herderlijk schrijven uit 1783 waarin ClemensWenceslaus zijn priesters vraagt, niet toe te geven aan de drang naar amuletten, wonderkruiden, brieven en voorwerpen waarover allerlei kruisjes worden gemaakt en zegeningen worden uitgesproken.Hij vroeg hun, dat ze zich zouden beperken tot de zegeningen die in het 'Rituale' stonden vermeld. Toen Jozef 11 een jaar voordien een tolerantie-edict had uitgevaardigd - iets dat tegen de bevoorrechte status van de katholieke Kerk indruiste -, had hij aan zijn priesters geschreven dat ze het edict in zijn gunstigste zin moesten interpreteren: de opvattingen van anderen positief eerbiedigen en dat niet slechts in preken vanaf de kansel, maar ook in de persoonlijke omgang.

De houding van deze prelaten is te begrijpen, maar misschien kan toch ook de vraag worden gesteld, of ze, met iets meer begrip voor wat nu volksvroomheid wordt genoemd, niet meer hadden bereikt.

Franse auteursIn Frankrijk, dat bekend stond als het paradijs van de verlichte auteurs, stond de Kerk veel minder open voor de vernieuwing die de Aufklarungsmentaliteit meebracht. Tal van schrijvers zetten zich af tegen het beklemtonen van de rede en van de verdraagzaamheiddie maar al te vaak in een vinnig antiklerikalisme ontaardde.Het is niet verwonderlijk dat ook hier een groot aantal werken verscheen van schrijvers die het tegen de Verlichtingsgeest opnamen. Tussen 1715 en 1789 werden ongeveer 900 boeken geschreven die men als apologieën voor het traditionele christendom kan bestempelen. Alleen al in 1770 verschenen er 90. Sommige van die boeken zijn niet zonder talent geschreven en kenden verschillende heruitgaven; aldus de Dictionnaire anti-philosophique van

241

Page 57: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

abbé Mayeul Chaudon (1767, 7 edities) en de Catéchisme philosophique van de Jezuïet Feller (minstens 3 edities vóór 1789 en talrijke andere tot in 1825). Van aanpassing aan de ideeën van de Verlichting was in Frankrijk weinig sprake. Ook katholieke natuurkundigen probeerden de band tussen natuurwetenschappen en theologie te verdedigen. Fabricius schreef een Théologie de Peau en Lesser een Théologie des insectes. Dat waren geen sterke betogen en Voltaire liet geen kans onbenut om ze belachelijk te maken.

In het Vlaamse landDe clerus als geheel zette zich hier af tegen de ideeën van de Verlichting, die vooral in de kringen van de gegoede burgerklasse ingang vonden. Wel waren er enkele priesters die zich vooruitstrevend opstelden. Ze beklemtoonden de rede en de verdraagzaamheid, schreven vrijmoedig over de liefde en trokken zich weinig aan van de richtlijnen die hun door de geestelijke overheid werden gegeven.Zo was er in Gent Joos de Wolf (afkomstig uit het Oostvlaamse Nazareth), die in 1777 Den Geest der Reden, behelsendedeftige aanvallen en overtuygingen tegen de onkundige leraers liet verschijnen. Twee jaar later publiceerde hij in twee delen Den Onderzoeker des Gemoeds ofte Verzaemling van nieuwe fabelen. In een anoniem schrijven aan de kardinaal van Mechelen werden over dit boek om velerlei redenen klachten ingediend, o.m. om de deïstische strekking ervan. Van Beughem, hoofd van het Teresiaans College, kreeg blijkbaar een brief van de kardinaal, want er is een antwoord van hem bewaard waarin hij zegt met De Wolf gesproken te hebben. Deze is van goede wil; de boeken zullen uit de handel worden genomen. Zijn bekering is niet van lange duur geweest, want hij liet nog verschillende boeken verschijnen waarin met de tegen hem gemaakte opmerkingen geen rekening werd gehouden. Uit het geheel van zijn werk kan worden opgemaakt dat hij de openbaring niet aanvaardde. In Den Geest der Reden... had hij geschreven: 'Wilt u noyt aen 't Geloof, maer aen de Reden geven'.

De capucijn Dominicus Vervisch (geboren in Moorslede, West-Vlaanderen) had een bewogen leven. Zijn verstand was groter dan zijn wijsheid. Mede daardoor kwam hij voortdurend in conflict met zijn oversten. In het klooster moet hij een buitenbeentje geweest zijn. Beïnvloed door de auteurs van de Verlichting kwam hij tot de overtuiging dat de Oostenrijkse hervormingsmaatregelen gunstig zouden zijn voor de Kerk. Door zijn traditioneel denkende oversten werd dit gezien als verraad tegenover de gevestigde waarden. Zijn belangrijkste wetenschappelijke werk is getiteld Quaestiones

57

Scripturisticae en heeft vele herdrukken gekend. Voor de kennis van de auteur zelf is zijn driedelige (geromantiseerde) autobiografie van belang: Wonderbaer en rugtbaer leven van den ex-pater Auxilius van Moorslede alias Pieter-Francis-Dominiq Vervisch..., een boek dat door zijn cynische kritiek op de geestelijkheid als zeer antiklerikaal overkomt en, zoals ook in Frankrijk het geval was, afbreuk doet aan het verdraagzaamheidsideaal dat de Verlichtingsauteurs zo ostentatief in hun vaandel voerden.

Overigens kunnen de hier aangestipte priesters beslist niet als representatief voor de Vlaamse geestelijkheid worden beschouwd. De Verlichting had haar aanhangers vooral onder de bourgeoisie en over het algemeen stelde de clerus in Vlaanderen zich minder vragendan die burgerij; van de bisschoppen vernemen we niet de kritische geluiden over de volksvroomheid zoals dat in Wenen, Salzburg en Augsburg het geval was. In de achttiende eeuw kenden onze gewesten overigens nog een bloeiende volksvroomheid. Gelovigen die hun paasplicht niet vervulden, bleven uitzonderingen. Ook het verzuimen van de zondagse mis was vrij beperkt. Of men de liturgie begreep en daar mee meeleefde, is een andere vraag.

Ontstaan en groei van devrijmetselarij

Over de vrijmetselarij is al heel wat onzin verteld. Dat is gedeeltelijk te wijten aan de vrijmetselaars zelf, die over hun bijeenkomsten en activiteiten vaak een waas van geheimzinnigheid laten hangen (al lijkt daar enige verandering in te komen), maar het is mede toe te schrijven aan de starre vooroordelen van vele gelovigen die in alle vrijmetselaars zonder onderscheid uitgesproken antiklerikalen zien. Men kan de vrijmetselarij pas goed begrijpen wanneer men haar oorsprong kent en voor ogen blijft houden dat zij een typisch product van de Verlichting is.

243

Page 58: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 59: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 60: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

OorsprongOver de precieze oorsprong van de vrijmetselarij tast men enigszins in het duister. Meestal wordt aangenomen dat zij in Engeland is ontstaan. De namen die in dat verband worden genoemd zijn die van Payne, Anderson en Desaguliers. In 1717 zouden zij in Londen de eerste groot-loge hebben opgericht. Terminologie en symbolen waren ontleend aan de Engelse en Schotse metselaarsgilden waaruit zij voortsproten. Men werd daar achtereenvolgens leerling, gezel en meester. De metselaars vormden een hoogstaand beroep, want alleen kastelen, kathedralen en stadhuizen werden in steen opgetrokken. Arbeiderswoningen werden van goedkoper materiaal vervaardigd. In ieder geval veronderstelde het werken met steen een kennis van bepaalde meetkundige en technische bouwkunstgeheimen, die zorgvuldig werden bewaard. Slechts de meesters hadden toegang tot de bouwhut (in het Engels 'lodge' : vandaar het woord 'loge'). Het bewerken van een bepaalde soort zachte steen ('free stone'geheten) was bijzonder moeilijk, en de metselaars daarvan, de 'free stone masons', stonden dan ook hoog in aanzien. De samentrekking van dit laatste Engelse woord zou geleid hebben tot 'freemasons' ofwel vrijmetselaars. Er bestaan nog andere hypothesen over de oorsprong van het woord 'vrijmetselaar', maar die lijken meer omstreden.In de zeventiende/achttiende eeuw raakte het middeleeuwse model leerling-gezel-meester op de achtergrond en begonnen de Schotse loges ook niet-metselaars in hun gilden op te nemen, vooral mensen uit de adel of cultureel dan wel sociaal vooraanstaanden: kooplui, professoren, geestelijken. Het is moeilijk te zeggen, wat die mensen er toe aanzette zich bij die gilden aan te sluiten. Sommigen

Inwijdingsritueel bij een vrijmetselaarsloge ca. 1745 (Hennin Collectie vol. 109, Prentenkabinet, Parijs).

244

werden misschien aangetrokken door de vermeende oude geheimen die in de loges bewaard werden; anderen mogelijk door de geest van broederschap en tolerantie die er in hoge ere werd gehouden, bijna als een reactie op de onverdraagzaamheid die aan de basis van de bloedige godsdienstoorlogen had gelegen. Het is ook mogelijk dat de gezelligheidsfactor een rol heeft gespeeld; Engeland was tenslotte bij uitstek het land van de 'clubs'.In elk geval wordt doorgaans het jaar 1717 aangehouden als het jaar waarin in Londen vier loges voor het eerst samensmolten tot een groot-loge, die met de eigenlijke metselaarspraktijk niets meer te maken had, maar er ging uitzien als een filantropische, tolerante gemeenschap die haar activiteiten niet openbaar maakte.

VerspreidingIn de eerste jaren was van antiklerikale activiteiten niets te bespeuren. Evenmin echter van enig dogmatisme. In de constitutie die in 1723 door Anderson werd opgesteld kan men een belijdenis van deïsme vaststellen. `Een vrijmetselaar', zo leest men daar, `is uiteraard verplicht de zedenwet te onderhouden en... hij zal nooit een dwaze godloochenaar of ongodsdienstige vrijdenker zijn. Maar, hoewel de traditionele vrije-metselaars eertijds verplicht waren in elk land de godsdienst van dat land te belijden, nu wordt het doelmatiger geacht hen slechts te verplichten tot die godsdienst waarin alle mensen overeenstemmen en ieders eigen mening buiten beschouwing te laten. Dat betekent: goede en oprechte mannen te zijn, of mannen van eer en rechtschapenheid. Zo wordt de vrijmetselarij een bindpunt en een middel om oprechte vriendschap te stichten onder mensen die anders in voortdurende verwijdering van elkaar zouden blijven'.Dit humanitaire ideaal geeft voorrang aan de rede, maakt elke openbaring tot abstractie, distancieert zich van elke vorm van geloof (dat bijgeloof wordt genoemd), erkent God als de Grote Bouwmeester van het heelal en benadrukt verdraagzaamheid, broederlijkheid en oprechte goedheid.

Het kon in de tijd van de Verlichting niet anders of het vrijmetselaarsideaal moest, vooral in bepaalde kringen, wel bijval oogsten. In 1721 waren reeds 12 Engelse loges bij de Engelse groot-loge aangesloten; in 1725 waren dat er 138. In België was de eerste waarschijnlijk die van Brussel, in of omstreeks 1740; in de Republiek in Noord-Nederland werd de eerste loge in 1743 in Den Haag gesticht.De tweede helft van de achttiende eeuw moet voor zo goed als alle landen de bloeitijd van het logeleven geweest zijn. Allen die zich

245

'geëmancipeerd' voelden, begonnen elke vorm van dogmatisch geloof vanuit een bepaald superioriteitsgevoel te beoordelen. Dogma werd gezien als fanatisme en fanatisme druiste in tegen de tolerante tijdgeest. Weinigen hadden er bezwaar tegen zich bij een vrijmetselaarsloge aan te sluiten, omdat men er tenslotte toch een zeker godsidee huldigde en bovendien een schoon menselijk ideaal nastreefde: eerlijkheid, deugdzaamheid en verdraagzaamheid.

Kerk en vrijmetselarijDe Kerk is tegen de vrijmetselarij opgetreden. Maar laat vooraf gezegd worden, dat niet alleen de Kerk wantrouwig stond. Er zou een imposante reeks van maatregelen op te sommen zijn diedoor burgerlijke autoriteiten tegen de vrijmetselarij getroffen werden. De reden schijnt vooral te liggen in de geheimzinnigheid waarin haar activiteit gehuld was, een zaak die met het absolutisme van de vorsten te enenmale onverzoenbaar was.

Maar ook Rome trad op. Reeds op 28 april 1738 verscheen de bekende bul In eminenti, waarin het de gelovigen op straffe van excommunicatie verboden werd deel uit te maken van een loge of ook de vrijmetselarij op enigerlei wijze te bevorderen. In de bul worden de volgende redenen als rechtvaardiging voor deze maatregel opgegeven: in de loges komen mannen van verschillende godsdiensten en levensopvattingen samen en vergenoegen er zich met een soort natuurlijke eerbaarheid, hetgeen tot religieus indifferentisme leidt; de geheimhouding van de activiteit van de logebroeders schaadt het algemeen nut; er is gevaar voor ketterij (waarschijnlijk wordt een syncretisme bedoeld dat elementenuit verschillende godsdiensten integreert). Tenslotte wordt de vrijmetselarij nog veroordeeld `om andere juiste en verantwoorde motieven die ons bekend zijn', een wat merkwaardige uitdrukking die ons naar de juiste bedoeling slechts laat gissen. Het is mogelijk dat de paus, zonder het expliciet uit te spreken, een einde wilde maken aan het lidmaatschap van priesters en kloosterlingen.Het staat inderdaad vast dat niet weinig seculiere en reguliere geestelijken tot de loge hebben behoord. Studies hebben uitgewezen dat in Frankrijk zo goed als alle loges priesters onder hun leden telden. Hetzelfde geldt voor Spanje en België. Zo doet het bepaald vreemd aan om bijvoorbeeld te lezen dat `de loge van Aalst om 11.30 u. de mis bijwoonde in de kerk van de Capucijnen'.Een dergelijke situatie stelt ons voor een probleem. Enerzijds staat het vast dat leden van de clerus tot de vrijmetselarij hebben behoord; anderzijds is daar de pauselijke veroordeling. Uit deze paradoxale gegevens moet in elk geval geconcludeerd worden dat het prestige en het gezag van de paus zeer gering waren.60

IkU NOM DU GRAND AaëiIITECTE DE LrUNIVERSSalut,foie et Prospértté .'. .'. .'.

Jr

+rt s l li lJt• r~>/W~rr~zrv l )J77/.1.. ~l7J1.1 rr! ~ •~~/J/771 L n re/r/uer• ri ~ L ~ ~rzr 1~ vr.rre/s~ l .3L.

Hoofding van een Brusselse vrijmetselaarsloge (arch. Abdij van Averbode).

Van antiklerikalisme tot dialoog?

Als gevolg van haar grote verspreiding is in de vrijmetselarij een onvermijdelijke verscheidenheid ontstaan. Daarbij hebben politieke factoren meegespeeld. In Engeland werd de oorspronkelijke geest van verdraagzaamheid het best bewaard. In Frankrijk werd de vrijmetselarij bij de stichting van de 'Grand Orient' (het 'Groot-Oosten') draagster van een uitgesproken antiklerikalisme. Heel de negentiende eeuw door greep ze in het politieke leven in. De gegeven parolen hadden meestal betrekking op onderwijs en opvoeding.

De ongrijpbare macht die de vrijmetselarij vormde, lijkt thans over haar hoogtepunt heen. Bovendien zijn er schuchtere pogingen tot toenadering tussen haar en de Kerk. In 1972 schreef de grootmeester van de 'Grand Orient' verzoenende taal. Van katholieke zijde moet hier gewezen worden op de boeken van Alec Mellor. In 1974 verscheen in Brussel een boek waarin door een vrijmetselaar aan zelfkritiek werd gedaan. Verwacht werd dat het tekenend voor het vernieuwde post-conciliaire klimaat zou zijn dat in het nieuwe kerkelijke wetboek het lidmaatschap van de vrijmetselarij niet langer met name verboden zou worden. Kardinaal Seper, Prefect van de Congregatie voor de Geloofsleer, had dat ook al te verstaan gegeven. Maar op 26 november 1983 vaardigde zijn opvolger kardinaal Ratzinger een decreet uit, waarin hij uiteenzette dat, hoewel in de codex niet uitdrukkelijk over de vrijmetselarij werd gesproken, het verbod op het lidmaatschap bleef gehandhaafd. Blijkbaar zijnvan beide zijden nog steeds niet alle vooroordelen uit de weg geruimd.

247

Page 61: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

MikpuntIn alle polemieken van de zeventiende/achttiende eeuw waren de Jezuïeten het mikpunt geworden van de antikerkelijke en antipauselijke tendensen die die tijd beheersten. Ongetwijfeld waren er Jezuïeten die jansenistisch of gallicaans dachten, maar dat waren enkelingen. De orde als zodanig was kerkelijk en pausgezind.Die instelling wekte bij velen een natuurlijke wrevel tegen hen op. Er kunnen echter nog andere redenen aangegeven worden die de groeiende vijandschap tegen de Jezuïeten mede helpen verklaren. Sommige factoren kunnen in het kerkelijke leven zelf gevonden worden. Allereerst kan men wijzen op de machtspositie die de orde zich in de Kerk had weten te verwerven. Zij had het grootste gedeelte van het onderwijs en van de opvoeding in handen. Verder waren de biechtvaders aan koninklijke hoven meestal Jezuïeten, vooral in Frankrijk, en daardoor hadden ze niet alleen prestige en invloed op de politiek weten te veroveren (zij het dan langs indirecte weg), ze hadden zich ook van verscheidene kanten vijandschap op de hals gehaald. Bovendien kan er op gewezen worden dat de Spaanse Kroon veel privileges had verleend aan de Indianenreducties in Paraguay, die eveneens door Jezuïeten werden geleid. Ook op

248

De Jezuliëtenorde door de paus ontbonden(1773)

Men kan zich terecht afvragen, hoe het mogelijk is dat een orde die als speciale gelofte de gehoorzaamheid aan de paus in haar regel had opgenomen en in de zogenoemde Contrareformatie een zo eminente rol had gespeeld, in de tijd van de Verlichting door het hoogste kerkelijke gezag werd opgeheven. De historische context moet daarbij van dichtbij bekeken worden, wil men begrijpen hoe het tot eendergelijke maatregel kon komen.

financieel en economisch vlak stond de orde zeer sterk. In dit verband moet herinnerd worden aan de 'crash' van P. La Valette in Martinique. Om de missie waarvan hij overste was leefbaar te maken, had hij handelsmonopolies weten te organiseren. Tijdens de oorlog met Engeland werden alle schepen met hun lading door de Engelsen gekaapt, hetgeen een onverwachte schadepost van vele miljoenen opleverde, waarvoor de orde aansprakelijk werd gesteld. De huizen en bezittingen in Frankrijk werden verbeurd verklaard om de schuldeisers te kunnen betalen. De gehele aangelegenheid maakte de orde in vele kringen impopulair.Er moet ook gewezen worden op de vijandige houding van de jansenisten. Op theologisch vlak was de strijd al beslecht in 1713, met de bul Unigenitus, maar na de veroordeling verspreidde de jansenistische mentaliteit zich nog verder in België, Spanje, Oostenrijk en Italië. Op die manier werd ook de oppositie tegen de Jezuïeten in al die landen uitgedragen. De parlementaire kringen in Frankrijk, met hun meestal gallicaanse sympathieën, zagen het ultramontanisme van de Sociëteit van Jezus eveneens ongaarne.Tenslotte is er nog een andere factor die de vijandschap tegen de orde heeft aangescherpt. Daarop is gewezen door een tijdgenoot van de gebeurtenissen, een historicus van de orde zelf. Pater Cordara spreekt over `peculiare vitium nostrum, id est superbia' (dat merkwaardige gebrek van ons, te weten de voortreffelijkheid). `Superbia' moet hier waarschijnlijk niet door het gebruikelijke `hoogmoed' vertaald worden; er moet eerder gedacht worden aan een soort zelfbewustzijn, een zelfverzekerdheid, een aanmatiging die voortsproot uit het besef tot de sterkste en invloedrijkste orde van de Kerk te behoren. Die houding kan in sommige kringen een zekere weerzin gewekt hebben.

PortugalUit het voorgaande is duidelijk geworden, dat om velerlei redenen een klimaat van vijandschap tegen de Jezuïeten aan het groeien was. Hoe heeft die vijandschap zich toegespitst en hoe werd uiteindelijk de paus er bij betrokken? Rechtstreekse aanstokers tegen de Jezuïeten waren de zogenaamde verlichte ministers van de Zuideuropese vorstenhuizen. Het begon in Portugal, waar sinds 1750 de markies de Pombal de oppermachtige minister van Jozef I was. Op kerkelijk gebied wilde hij tot een nationale Kerk komen, die minder afhankelijk van Rome zou zijn. Aangezien hij wist dat hij, om dat te verwezenlijken, er rekening mee moest houden de pausgezinde Jezuïeten op zijn weg te vinden, probeerde hij op velerlei wijze hun aanzien aan te tasten. Eerst werden ze ervan beschuldigd,

249

Page 62: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

fabelachtige rijkdommen te hebben bijeenverzameld bij het uitbaten van geheime goudmijnen in Paraguay; daarna van het op ongeoorloofde wijze handel drijven; tenslotte van medeplichtigheid bij een aanslag die in 1758 op de koning werd gepleegd. Het jaar daarop werden de Jezuïeten veroordeeld: hun bezittingen werden in beslag genomen; 180 ordeleden gingen de gevangenis in (waarvan er 115 in de kerker stierven); 1091 anderen werden in de Kerkelijke Staten zonder middel van bestaan aan wal gezet. De paus protesteerde tevergeefs.

FrankrijkIn 1761 begon de hetze in Frankrijk, waar koning Lodewijk XV Madame de Pompadour als minnares had. De Jezuïet-biechtvader weigerde de koning de absolutie te geven, als hij haar nietmeteen van het hof zou laten verwijderen. Dat was niet naar de zin van de koning en nog minder naar die van de dame, die haar haat jegens de biechtvader nu op de gehele orde overdroeg. Minister de Choiseul werd ermee belast, maatregelen tegen de Jezuïeten uit te werken. De koning stelde een commissie samen om de ongelukkige zaak van pater La Valette op Martinique te laten onderzoeken; maar nog voordat de commissie haar werkzaamheden kon beginnen, nam het parlement een reeks maatregelen: de Jezuïeten mochten geen novicen meer aannemen en geen les meer geven. Men verweet hen verder, dat ze absolute gehoorzaamheid beloofden aan iemand die in het buitenland verbleef en doorgaans geen Fransman was. De koning zelf, die niet zo ver wenste te gaan, probeerde nog te bemiddelen en publiceerde een edict waarin gedecreteerd werd dat de Franse provinciaals niet langer van de generaal van hun orde afhankelijk waren, maar voortaan onderworpen waren aan de Franse bisschoppen. Het parlement stemde daar evenwel niet mee in en publiceerde een eigen decreet, dat na eindeloze discussies in 1764 bekrachtigd werd en waardoor de orde in Frankrijk werd opgeheven.De Bourbonstaten (het Koninkrijk der Beide Siciliën, Spanje en Portugal) stelden de gehele zaak op een bredere basis, nl. het recht van de vorst om tussenbeide te komen in het leven van de nationale Kerken. De paus werd onder druk geplaatst; men vroeg hem de Sociëteit van Jezus op te heffen, maar tot aan zijn dood heeft hij geweigerd op die eis in te gaan.

De nieuwe paus heft de orde opHet conclaaf van 1769 duurde vier maanden en stond geheel in het teken van de Jezuïetenkwestie. Aan de ene kant was er de

250

onverbiddelijke stroming die de politiek van de paus wilde voortzetten en bijgevolg niet wilde toegeven aan de druk van de Bourbonstaten. Er was ook een andere richting, die oordeelde dat men zonder op enige wijze toe te geven niet uit de heersende verwarring zou kunnen geraken. Uiteindelijk werd de conventueel Ganganelli gekozen, die de naam Clemens XIV aannam. Tijdens het pontificaat van zijn voorganger was hij op goede voet gebleven met de Bourbon-vorsten, zonder zich evenwel te vervreemden van de voorstanders van de onverbiddelijke lijn. Hij stond voor een zware opgave; hij probeerde af te remmen, deed hier en daar een concessie, in de hoop dat het tij zou keren, maar publiceerde tenslotte op21 juli 1773 de breve Dominus ac Redemptor noster, waarmee hij de Sociëteit van Jezus ophief, `omdat het bijna onmogelijk is dat de Kerk een duurzame vrede geniet zolang de orde bestaat'. De jurisdictie van de oversten werd aan de plaatselijke bisschoppen overgedragen. De Sociëteit telde toen ongeveer 20.000 leden.De historici hebben over deze pauselijke maatregel verschillend geoordeeld. Sommigen zijn van mening dat de paus zijn macht te buiten is gegaan en uit menselijke schrik tegen zijn geweten heeft gehandeld. Anderen stellen, dat hij de moed heeft gehad een ongezonde plek uit het kerkelijke lichaam weg te snijden. Misschien laat zich een tussenpositie denken. Men kan stellen, dat de Jezuïeten (bewust of onbewust) ergernis hebben gewekt. Men kan eveneens stellen dat de paus als hoofd van de Kerk het recht had de orde op te heffen. Maar evenzeer moet gesteld worden dat Clemens XIV een onhandige en weinig moedige verdediger van de Jezuïeten is geweest en bovendien in het algemeen een zwakke persoonlijkheid.

De Kerk zonder de JezuïetenIn feite heeft de orde nooit helemaal opgehouden te bestaan. In Pruisen en in Rusland weigerden respectievelijk Frederik 11 en Catharina 11 de pauselijke breve af te kondigen, vooral omdat ze de bloeiende colleges, die in handen van de Jezuieten waren, niet wensten op te offeren. Maar overal elders bleek het verdwijnen van de orde rampzalig te zijn, vooral voor de opvoeding van de jeugd, maar al snel ook voor de toevoer van jonge krachten in de missie. In 1801 verleende Pius VII officieus toestemming voor het voortbestaan van de orde in het Russische Rijk en in 1804 in het Koninkrijk der Beide Siciliën. In 1814 werd de orde voor de gehele wereld weer officieel opgericht. In België kwam ze pas in 1830 weer van de grond, na de rijksdeling. In Nederland moest het tot 1853 duren, voordat de Jezuïeten zich weer konden vestigen.In de negentiende eeuw was de Nederlander pater Roothaan gedurende vele jaren generaal-overste van de orde.

251

Page 63: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

OorsprongAan de oorsprong lag de sociale situatie in Frankrijk. Er bestonden (buiten de persoon van de koning) twee bevoorrechte klassen: de adel en de hogere clerus (alle 130 residerende bisschoppen behoorden overigens tot de adel). Daarnaast was er de zogenoemde derde stand (tiers-état), voor het grootste deel bestaande uit de verarmde burgerij, waartoe trouwens ook de lagere clerus behoorde. In 1789 telde Parijs alleen al 120.000 noodlijdenden, terwijl ongeveer 200.000 mensen een inkomen hadden dat het levensminimum niet overschreed. De groeiende ontevredenheid van de derde stand dreigde uit de hand te lopen en daarom was reeds in 1787 besloten een staten-generaal bijeen te roepen, waarin de derde stand dubbel zo veel vertegenwoordigers zou hebben als elk van de twee andere standen, namelijk 600 tegenover tweemaal 300. In mei 1789 kwam deze staten-generaal in Versailles bijeen. De vicaris-generaal van Chartres, Siéyès, schaarde zich aan de zijde van de derde stand. Zijn pamflet Qu'est-ce que le tiers-état? (`Wat is de Derde Stand?') maakte veel ophef. Het antwoord op de titelvraag kan met één woord worden samengevat: `Niets.' De verdere vraag luidde: `Que doit-il être?' (`Wat moet zij zijn?'). Het antwoord: `Alles!'

252

Kerk en Franse Revolutie

Bisschoppen en adel wensten echter hun voorrechten niet zomaar prijs te geven en pleitten ervoor dat men, zoals traditioneel altijd gebeurd was, per stand zou stemmen. De derde stand (die vreesde dat de twee-een verhouding steeds in haar nadeel zou uitvallen) stuurde aan op een stemming per hoofd. Na zeer verhitte discussies verklaarde de derde stand zich eenzijdig tot de rechtmatige vertegenwoordiging van de gehele natie. Ze noemde zichzelf 'Assembleé Nationale' en verbond zich ertoe, het land een nieuwe constitutie te geven. Met de inname door het volk van de Franse staatsgevangenis (de Bastille) op 14 juli van dat jaar was het lot van het `Ancien Régime' bezegeld.

Kerk en RevolutieNa de veertiende juli volgde voor de Kerk een korte periode van bijna bevreemdende edelmoedigheid. Een pathetische oproep van burggraaf de Noailles om iets voor het volk te doen bracht de geestelijkheid er toe, vrijwillig afstand te doen van de tienden en de stoofrechten (die voor haar tot dan toe de voornaamste bronnen van inkomsten waren geweest). Zij aanvaardde ook de 'Verklaring van de Rechten van de Mens' en het ideaal van 'vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid', zoals o.m. Rousseau dat had voorgehouden. Een kerkelijk comité zou bovendien noodzakelijk geachte kerkelijke hervormingen uitwerken. Toen dit comité zich sinds februari 1790 in antiklerikale zin ontwikkelde en steeds meer onder de invloed van de verlichte revolutionaire clubs in Parijs kwam te staan, trok een aantal gematigden zich terug; daarmee kregen enkele radicale elementen het voor het zeggen en bleek een confrontatie met de Kerk op de duur onvermijdelijk.In oktober 1790 werd beslag gelegd op al het kerkelijke bezit. De staat verplichtte zich weliswaar aan de geestelijken een wedde uit te betalen, maar de Kerk werd in de praktische onmogelijkheid geplaatst nog langer de verantwoordelijkheid te dragen voor ziekenen armenzorg, zoals ze dat tot dan toe had gedaan. De katholieke tijdgenoten moeten de maatregel ook als een verlies van prestige hebben ervaren. De verkoop van de kerkelijke eigendommen heeft overigens veel minder opgebracht dan werd verwacht : er werd teveel ineens op de markt gegooid, waardoor de prijzen werden gedrukt. Bovendien werden kopers van `zwart goed', zoals men ze noemde, lange tijd met de vinger nagewezen.

Nog in datzelfde jaar verscheen een decreet waarbij alle contemplatieve orden werden opgeheven. Maar dat was nog maar één maatregel onder de vele die de leidende figuren van de revolutie wisten door te voeren.

Jaartallen zijn niet het belangrijkste in de geschiedenis, maar toch komt het soms voor dat een bepaald jaar uitgroeit tot een begrip. Dat is het geval geweest met 1789, een jaartal dat symbool is geworden voor een van de meest markante verschuivingen die zich in Europa hebben voorgedaan. De periode die voorafging wordt in Frankrijk het Ancien Régime' genoemd, maar ze kreeg die naam pas toen ze eenmaal voorbij was.

253

Page 64: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Het burgerlijk statuut van de clerusDoor het afkondigen van de 'Constitution civile du clergé' op 12 juni 1790 werd de Kerk in feite tot een staatskerk omgevormd. Ze moest een handelbaar instrument worden in de handen van de Franse staat. In werkelijkheid kwam dit alles neer op een poging om alles wat nog met de grote katholieke wereldkerk in verband stond te onderdrukken: de grenzen van de bisdommen liet men samenvallen met die van de departementen; de kapittels werden, als nutteloze instellingen, opgeheven; de parochiepriesters moesten door de gewone (ook niet-katholieke - dus bijvoorbeeld protestantse en joodse) kiesgerechtigden gekozen worden, terwijl de bisschoppen benoemd werden door de kiesgerechtigden in de departementen. Bovendien mochten de op die manier gekozen bisschoppen hun benoeming niet aan de paus vragen; ze mochten hem hun benoeming slechts meedelen. De aanstelling moest gebeuren door de metropolieten.De echte tragedies begonnen, toen van alle priesters geëist werd de eed van trouw aan deze 'Constitution civile du clergé' af te leggen. Dat bevel kwam op 27 november 1790. Het groeide uit tot een schisma; tegenover de beëdigden die een constitutionele Kerk vormden (al veranderden ze niets aan de geloofsleer) stonden de niet-beëdigden die al snel aan veroordelingen, verbanning en vervolging blootgesteld zouden worden. Om en nabij de 40.000 priesters weken uit Frankrijk uit. Op 21 januari 1793 werd koning Lodewijk XVI - `le citoyen Capet' (de burger Capet), zoals hij sinds de Revolutie werd genoemd - onthoofd. In juli van datzelfde jaar werd Robespierre de centrale figuur. Drie maanden later werd de grondwet buiten werking gesteld en begon een schrikbewind, dat de naam 'la Terreur' heeft gekregen. Vooral de zogenoemde Septembermoorden heeft de geschiedenis onthouden: twee bisschoppen en 115 priesters werden terechtgesteld. Ook in de provincies hadden moordpartijen plaats, terwijl kerkschatten geroofd werden. In de Parijse Notre-Dame werd officieel de godin van de Rede (een Parijse zangeres) gehuldigd en werd het christendom vervangen door de 'Culte de la Raison' (de godsdienst van de Rede); in de plaats van de kerkelijke kalender kwam een nieuwe tijdrekening, een poging om met de christelijke geschiedenis en traditie te breken.

Pas in het najaar van 1795 werd, aanvankelijk met vele beperkende bepalingen, weer vrijheid van godsdienst toegestaan. De macht kwam toen in handen van het zogenoemde `Directoire', dat uit vijf antiklerikale verlichte geesten bestond. Aangezien het principe van de scheiding tussen Kerk en staat in de constitutie was neergelegd, kon men niet verhinderen dat de ondergedoken, gevluchte of verbannen priesters langzaamaan hun plaats in de zielzorg weer

64

kwamen innemen. Die terugkeer leidde echter tot ernstige binnenkerkelijke spanningen: enerzijds waren daar de mensen die de eed hadden afgelegd, anderzijds zij die dat geweigerd hadden en de gevolgen van hun weigering hadden moeten dragen.

Betekenis van de Franse RevolutieTijdens het Ancien Régime waren Kerk en staat nauw met elkaar verbonden. Voortaan zullen beide gescheiden naast elkaar moeten leven, een ideaal dat ook in andere landen zal worden nagestreefd. Meer en meer zal blijken dat die scheuring ook voordelen had. Het zuiver religieuze zal beter tot bloei komen. Wie geen roeping heeft, zal niet langer geneigd zijn verantwoordelijkheid in een geestelijk ambt te zoeken waaraan geen privileges meer vast zitten. Maar misschien is het belangrijkste gevolg van de Franse Revolutie wel de omstandigheid dat de bisschoppen nu los kwamen te staan van het koninklijk hof en dat ze zich in de wereldkerk begonnen te integreren. Zo heeft de Revolutie zelf, zonder het oorspronkelijk te bedoelen, de mogelijkheid geschapen om het kerkelijk particularisme te overwinnen. Men begon in de Kerk inspiratie te zoeken aan de andere zijde van de Alpen - ultra montes - in Rome. In de negentiende eeuw zal dat 'ultramontanisme' een belangrijke rol gaan spelen.

De Kerk in Vlaanderen onder Frans bewindHet kon niet anders of de Franse Revolutie moest ook haar invloed doen gelden in de Nederlanden. Het bleef overigens niet bij een ideologische invloed. De Franse troepen vielen herhaaldelijk België binnen. Het land werd zo goed als geheel bij Frankrijk ingelijfd en de anti-kerkelijke wetten werden er eveneens van kracht. De verovering van het grondgebied voltrok zich praktisch tussen de jaren 1792 en

255

Page 65: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Franse invloedenDe halfpolitieke, halfculturele 'clubs' waren in Frankrijk een modeverschijnsel geworden, typische uitingen van de verlichtingsgeest. De meest bekende was de zogenoemde 'Jacobijnenclub', die haar naam ontleende aan het feit dat de leden in Parijs samenkwamen in het voormalige klooster van de Paters Jacobijnen (Dominicanen) in de rue Saint-Honoré. Dit voorbeeld werd in België nagevolgd. Dadelijk na aankomst van de Franse troepen in 1792 in Brugge hadden de republikeinsgezinde Jacobijnen - doorgaans afkomstig uit de burgerij - een club naar Frans model gesticht. De leden kwamen eerst bijeen in de 'Chambre littéraire' op de Grote Markt, later in een gebouw dat aan de Jezuïeten had toebehoord. Dergelijke clubs kwamen in zo goed als alle steden op en waren oorzaak van de republikeinse, rationalistische, antiklerikale invloed die vooral onder de burgerij toenam, maar nooit echt de volksklasse heeft bedreigd.Ook de in Frankrijk ingevoerde nieuwe tijdrekening werd op 28 juli 1794 aan België opgelegd. Het nieuwe tijdperk had men laten beginnen op 22 september 1792. Het betekende een radicale breuk met de christelijke traditie. Alle feestdagen, zondagen, heiligendagen moesten plaats maken voor perioden die namen kregen die waren ontleend aan de natuur, ontsproten aan het brein van een romanticus die rijk aan verbeelding was. In de herfst kende men drie maanden (Vendémiaire, Brumaire, Frimaire); evenzovele in de winter (Nivóse, Pluvióse, Ventóse), in de lente (terminal, Floréal en Prairial) en tenslotte in de zomer (Messidor, Thermidor en Fructidor). Veel namen werden ook gewijzigd. Zo werd Charleroi, een naam die te 'royalistisch' klonk, veranderd in Libreville. De Sint-Maartensplaats in Brugge werd de 'Place Voltaire', het Begijnhof Te des Cygnes' en de Grote Markt de 'Place Napoléon'. Sommige fanatici die aan hun kinderen geen heiligennamen wensten te geven, noemden hun zoon of dochter 'Artichaut' (Artisjok) of 'Chou-fleur' (Bloemkool). Al wat aan het christendom herinnerde, moest tot elke prijs verdwijnen.

Moeilijke jarenDe geestelijkheid had het in die jaren bijzonder moeilijk. Vanaf 7 Vendémiaire, an IV (ofwel 29 september 1795) was het in de

65

1795. In het leger van de republiek bevonden zich commissaires du peuple (volkscommissarissen) en allerlei ambtenaren,belast met het voorlopige bestuur van de veroverde gebieden. Naarmate de Fransen het land in bezit namen, werd de toestand van de Kerk er steeds hachelijker.

De St. -Michielsabdij in Antwerpen werd door de Fransen gesloten en omgebouwd tot een scheepswerf (uit Gevers, Anvers).

Nederlanden verboden op straat de priestertoog te dragen. Op 15 Fructidor, an IV (1 september 1796) werden in de Belgische departementen de kloostergemeenschappen ontbonden, met uitzondering van de orden die zich uitsluitend met ziekenzorg of onderwijs bezighielden. De kloostergoederen werden voor de belasting aangeslagen en er werden 'bons' uitgeschreven waarmee men zulke genationaliseerde eigendommen kon kopen. Zo kwam de vraag op of dergelijke 'bons' wel mochten worden aangenomen, omdat dat impliciet de erkenning van de dwangmaatregel zou inhouden. De uitdrijving van contemplatieve religieuzen leidde op vele plaatsen tot hartverscheurende tonelen. Op 7 Pluvióse, an V (26 januari 1797) werd een eed van trouw voor de Republiek verplicht gesteld. De geestelijken probeerden een formulering te vinden die voor allen aanvaardbaar zou zijn. Werbrouck, deken van de O.L.Vrouwekathedraal in Antwerpen, stelde drie formuleringen voor, maar tegen alle drie werden bezwaren geopperd, zodat besloten werd dat men liever zou proberen toestemming te krijgen om ontslagen te worden van de eedsaflegging. Nadat in Parijs een staatsgreep had plaatsgevonden, werd van alle bedienaren van de eredienst gevraagd, een eed van haat tegen het koningschap af te leggen. Een wet van 19 Fructidor, an V (5 september 1797) schreef deportatie voor als straf voor de eedweigeraars. Hier ligt nog een taak voor de historici weggelegd. Het aantal onopgeloste vragen is groot. Hoe groot was het aantal van hen die onderdoken omdat ze die eed

257

Page 66: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

weigerden? De voorstelling van zaken alsof de beëdigde priesters onder de beschermende hand van de politie moesten officiëren en dat dit meestal in een lege kerk plaatsvond, berust niet op voldoende bewijsmateriaal. Was het fiasco wel zo algemeen? Geldt het ook voor de gehele periode? Was er een wisselende aanhang van beëdigden en niet-beëdigden gedurende al de jaren van de 'Beloken Tijd'? In ieder geval heeft deze generatie priesters gekend die hebben geleden voor hun trouw aan de Kerk en dat zal op het leven van de clerus in de eerste decennia van de negentiende eeuw zijn stempel drukken. Na het uitvaardigen van de conscriptiewet (1798) kwam de Vlaamse boerenbevolking in opstand en de Boerenkrijg werd gevoerd onder het motto 'Voor Outer en Heerd'. De opstand werd na enkele maanden onderdrukt.

NapoleonNapoleon, die door de staatsgreep van 18 Brumaire (9 november 1799) een einde had gemaakt aan het Directoire - de regeringsvorm waardoor Frankrijk door vijf 'Directeurs' werd geregeerd -, beschikte over een zo goed als dictatoriale macht. Als pragmatisch politicus begreep hij dat hij zonder godsdienstvrede geen sociale rust tot stand zou kunnen brengen. Daarom sloot hij in 1801 een concordaat met de Heilige Stoel. Het was duidelijk een 'verstandshuwelijk': beide partijen moesten water in de wijn doen. Voor de Kerk was het voornaamste winstpunt dat bereikt werd de omstandigheid, dat haar bestaansrecht weer officieel erkendwerd, onder de omschrijving dat ze 'de godsdienstvorm van de meerderheid van het Franse volk vertegenwoordigde'. Tegelijk met het concordaat werden door Napoleon 77 uitvoeringsbesluiten (de zogenoemde 'Organische Artikelen') gepubliceerd, waarbij sommige gedane concessies in het voordeel van de staat werden geïnterpreteerd. In België heeft een groep gelovigen, onder aanvoering van Cornelis Stevens, vicaris-generaal van Namen, zich niet bij de stipulaties van het concordaat willen neerleggen. Ze woonden vooral in de omgeving van Halle en in het Westvlaamse Gits en hebben zich tot 1957 weten te handhaven.Nog verschillende andere voorvallen leidden tot een verstrakking van de relatie tussen Napoleon en de Kerk. In 1804 wenste hij zijn kinderloos gebleven huwelijk met Joséphine de Beauharnais te verbreken en een nieuwe verbintenis aan te gaan met Marie-Louise, de dochter van de Oostenrijkse keizer. Pius VII protesteerde tegen de onregelmatige procedure, zonder zich echter uit te spreken over de rechtsgeldigheid van Napoleons eerste (slechts burgerlijk gesloten) huwelijk.Begin 1806 werd in België de catechismus in gebruik genomen, die Napoleon aan alle onderdanen van zijn keizerrijk had

66

voorgeschreven. Huleu, de vicaris-generaal van Mechelen, had zorg gedragen voor de Nederlandse vertaling. Verschillende bisschoppen, onder wie Fallot de Beaumont, bisschop van Gent, hadden hun goedkeuring er aan gehecht, maar de publicatie gaf niettemin aanleiding tot nogal wat polemiek. De tegenstanders van de publicatie onderstreepten dat het godsdienstig leerambt aan de Kerk toekwam en niet aan de burgerlijke overheid. Aangezien nu de catechismus door een keizerlijk decreet was opgelegd, moest hij verworpen worden. Wat de mensen vooral ergerde was, dat zo sterk de nadruk gelegd werd op de plicht tot aanhankelijke gehoorzaamheid aan de keizer. Ook in Italië ontstond een heftige polemiek. Een door de paus ingestelde onderzoekscommissie kwam tot de conclusie dat de catechismus niet die van de Kerk was, maar van de Franse regering.

Toen in 1809 de Kerkelijke Staat bij Frankrijk werd ingelijfd, sprak Pius VII over 'allen die zich vergrepen hadden aan de rechten van de Heilige Stoel' de excommunicatie uit. Op bevel van Napoleonwerd daarop de paus gevangen genomen en naar Savona gevoerd. Na een mislukte poging van de keizer om van een nationaal concilie (in 1811) gedaan te krijgen de door de keizer benoemde, maar niet door de paus erkende bisschoppen canonisch te bevestigen, werd Pius naar Fontainebleau overgebracht.Inmiddels was Napoleon aan zijn veldtocht naar Rusland begonnen. Een reeks militaire nederlagen sindsdien leidde tot zijn uiteindelijke val in 1815.

Napoleon kroont zichzelf tot keizer (gravure naar een schilderij van David).

259

Page 67: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

UIT DE CATECHISMUS VAN NAPOLEONVraag: Welke zijn de pligten der christenen tot de princen die hen bestieren en welke zijn in het bezonder onze pligten ten opzigte van Napoleo den Eersten, onzen Keyzer?Antwoord: De christenen zijn schuldig aan de princen die hen bestie-ren, en wij in het bezonder aan Napoleo den Eersten, onzen Keyzer, liefde, eerbied, gehoorzaamheyd, getrouwigheyd, krijgsdienst, schat-tingen tot behoudens en bescherming van het Keyzerrijk en van zynen throon; en bovendien zyn wy hem nog schuldig vuerige gebeden voor zyne zaligheyd en voor den geestelyken en tydelijken voorspoed van den staat.

Vr.: Waarom zyn wy gehouden aan alle dese pligten wegens onzen Keyzer?

A.: Ten eersten, omdat God, die de Koningrijken heeft ingesteld en de zelve uytdeylt naar zijn welbehaegen, onzen Keyzer met zyne gunsten zoo in den vrede als in den oorlog verrijkende, hem het oppergezag over ons gegeven heeft, en hem gemaakt den bedienaar van zyne magt en zyn beeld op de aarde. Onzen Keyzer eerbieden en dienen is dan God zelfs eeren en dienen. Ten tweeden, omdat Onze Heer Jesus-Christus zelf, zoo door zijn leering als door zijne voorbeelden ons geleert heeft wat wy aan onzen Souvereyn schuldig zijn: hij is geboren gehoorzaemende aan het bevel van Caesar-Augustus; hij heeft den tol betaelt die voorgeschreven was, en gelykerwijs hij bevolen heeft dat men aan God moet geven 't gene aan God toekomt, zoo heeft hij ook bevolen dat men aan den keyzer moet geven 't gene toekomt aan den Keyzer.

Vr.: Zijn er geene bezondere beweegreden die ons meer verbinden aan Napoleo den Eersten, onzen Keyzer?

A.: Jae; want het is hij die God in de moeilijke tijds-omstandigheden verwekt heeft, om den openbaren godsdienst der heylige religie van onze voor-ouders te herstellen en om er den beschermer van te zijn. Hij heeft door zijn diep-zinnig en werkend verstand het goed order doen herleven en hetzelve gehandhaeft; hij verdedight den Staet door zynen magtigen arm, hij is geworden den gezalfde des Heeren, door de wijdinge die hij van den paus het hoofd der algemeyne Kerk heeft ontfangen.

Vr.: Wat moeten wij denken van degene die zouden te kort blijven aan hunne pligt ten opzichte van onzen Keyzer?

A.: Volgens den heiligen apostel Paulus zouden zy wederstaen aan het order dat God zelf heeft vastgesteld, en zij zouden hun pligtig ma-ken van de eeuwige verdoemenis.

(Uit: Cathecismus tot gebruyk van alle de kerken van het Fransch Keyzerrijk, Mechelen 1807)

67

VIJFDE HOOFDSTUK

Page 68: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De ultramontaan

Zijn leven heeft een bewogen verloop gekend. Onder invloed van vooral zijn broer Jean-Marie, de latere vicaris-generaal van Rennes, deed hij op 22-jarige leeftijd zijn eerste communie en in 1816 werd hij tot priester gewijd, zonder zich echter daarvoor in een seminarie te hebben voorbereid. Het heeft een tijd geduurd voordat hij ontdekte welke zijn specifieke taak in de Kerk zou zijn. Aangezien hij een goede pen had, heeft hij gemeend zijn talenten te moeten gebruiken ter verdediging van de Kerk die, zelfs onder Napoleon en niettegenstaande het concordaat, haar vrijheid niet had teruggekregen. Na (samen met zijn broer) enkele kleinere werken te hebben geschreven over de rechten van de Kerk inzake de benoeming van bisschoppen en over het misbruik dat Napoleon daarvan maakte om alleen gallicaansgezinde bisschoppen te

68

De intuitie van Lamennais

De Franse Revolutie had een aantal ideeën gelanceerd die zo volledig nieuw waren dat ze bij de aan behoud hechtende krachten op heftig verzet stuitten. Vrijheid, gelijkheid en broederlijkheid waren trefwoorden geweest die tegen de traditionele feodale staatsinrichting indruisten en de indruk wekten, de door God gewilde orde omver te werpen. En aangezien de Revolutie een antiklerikale wending had genomen, stond de Kerk tegenover begrippen als 'vrijheid' of 'gelijkheid' erg huiverig. De eerste die aanvoelde dat deze begrippen ook voor de katholieken een verrijking konden betekenen en zelfs een rechtvaardiging vinden in het evangelie, was de Bretonse priester Hugues Robert-Felicité de la Mennais (1782-1854), die in de jaren dertig van de vorige eeuw zijn naam op democratische wijze ging schrijven: Lamennais.

benoemen, verscheen in 1817 het eerste deel van een werk dat hem beroemd zou maken: Essai sur 1'indifférence en matière de religion, een machtige diagnose van de religieuze situatie in Frankrijk, een aanklacht en een analyse van de godsdienstige onverschilligheid die hij de ketterij van de nieuwe tijd noemde. Het was niet een traditioneel apologetisch werk; de auteur nam een agressieve houding aan en schreef vanuit een radicale zelfverzekerdheid. Misschien onderstreepte hij iets te sterk de sociale functie van de godsdienst, maar juist zijn kiezen voor de armen en machtelozen zal de rode draad blijken te zijn waarmee zijn verschillende levensfasen aaneengeregen zijn.In 1824 startte hij met de Mémorial catholique, een ultramontaans maandblad; de publicatie daarvan moet worden gezien als een poging om zich tegen de godsdienstige politiek van de intussen aan de macht gekomen Bourbon-dynastie af te zetten. Tegen het weer opbloeiende gallicanisme beklemtoonde Lamennais steeds meer dat Rome het centrum van de christenheid moest zijn en dat de zo enge band tussen de Bourbons en de Kerk tot een kortsluiting zou leiden die voor beide partijen fataal zou zijn. In 1825-26 en in 1829 wijdde hij daar studies aan. De revolutie van 1830 gaf hem gelijk, want zij richtte zich niet alleen tegen het vorstenhuis, maar tegelijk tegen de Kerk die zoveel nadruk had gelegd op de band tussen Troon en Altaar.

Het liberaal-katholicismeBij het aan de macht komen van het liberaal-gezinde huis van Orléans meende Lamennais een kans te zien voor de doorbraak van de democratische ideeën. Hij stichtte daarvoor de krant l'Avenir die zich - mede dank zij de inzet van vurige medestanders als Lacordaire en Montalembert - gedurende meer dan een jaar tot de Fransen richtte, om hen te overtuigen van de noodzaak van een radicale scheiding tussen Kerk en staat. De bisschopsbenoemingen mochten niet langer via de regering plaatsvinden; ze kwamen aan Rome toe. De onafhankelijkheid van de Kerk lag Lamennais zo na aan het hart dat hij een beroep deed op de priesters, de hun bij het concordaat toegekende wedde te weigeren, om op die manier niet langer van de staat afhankelijk te zijn. Hij pleitte overigens ook voor de afschaffing van het concordaat. De democratische vrijheden, waarop de katholieken zich krachtens de nieuwe grondwet van 1830 konden beroepen, moesten in de praktijk nog veroverd worden vrijheid van godsdienst en geweten, vrijheid van onderwijs en pers, vrijheid van vereniging en vergadering. 1'Avenir eiste bovendien het algemeen kiesrecht en een decentralisatie van de bevoegdheden.Opdat dit alles geen dode letter zou blijven, stichtte hij een Agence

263

Page 69: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 70: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

voor de verdediging van de religieuze vrijheid. In Parijs werd een school opgericht, zonder de toestemming van de zogenoemde 'Université', een semi-overheidslichaam dat zich op onderwijsgebied een monopolie had verworven en verantwoordelijkheid had voor zowel het oprichten van scholen als het benoemen van leerkrachten. Een door de staat aangespannen proces tegen de school werd door de Agence verloren, maar de katholieken hadden hun weerbaarheid getoond en in de ogen van de publieke opinie een punt gescoord. Soortgelijke processen werden herhaaldelijk gevoerd: sommige werden gewonnen, andere verloren. Belangrijker dan het onmiddellijke resultaat was dat de katholieken weer in beweging gekomen waren en opnieuw zelfvertrouwen hadden gekregen.

Bij velen vielen de ideeën en de activiteit van PAvenir niet in goede aarde. De regering, die aanvankelijk had gehoopt Lamennais als bondgenoot te hebben, omdat hij bereid leek het nieuwe regime te erkennen, was ontgoocheld omdat de Bretoen op een grotere onafhankelijkheid van de Kerk aanstuurde, o.m. wat de benoeming van bisschoppen betrof. De bisschoppen zelf, van wie de meesten hun benoeming nog aan de staat te danken hadden, kondenhet moeilijk eens zijn met een priester die, zonder daartoe opdracht te hebben gekregen, ijverde voor een afschaffing van het concordaat en van een staatswedde voor priesters. Vele liberalen van de oude garde waren antiklerikaal en wantrouwden het liberaal-katholicisme, dat zozeer de nadruk legde op zijn katholiciteit. Vele katholieken waren van oordeel dat Lamennais onvoldoende realistisch was. Dat alles had als gevolg, dat het aantal abonnementen daalde en het blad in financiële moeilijkheden kwam.

Het beroep op RomeToen deze situatie eenmaal was ontstaan, besloot Lamennais alles op alles te zetten. De publicatie van PAvenir werd geschorst en samen met Lacordaire en Montalembert vertrok Lamennais naar Rome waar hij, om alle kritiek in de kiem te smoren, het oordeel van de paus wilde vragen. De drie 'pelgrims voor de vrijheid' verlieten Frankrijk eind november 1831. Kardinaal Pacca, de deken van het Heilig College, vroeg hun een memorandum op te stellen waarin zij hun ideeën zouden uiteenzetten. Pas na lang aandringen verleende Gregorius XVI hun een audiëntie, die echter louter protocollair verliep en waarin het hun niet was toegestaan ook maar een woord te zeggen over de zaak die hen naar Rome had gebracht. Lacordaire begreep dat dit een onuitgesproken afkeuring van hun standpunt betekende en verliet Rome. Lamennais en Montalembertvolgden enkele maanden later. Tijdens hun terugreis kregen zij de tekst in handen van de encycliek Mirari vos (1832), waarin de naam

264

van Lamennais niet voorkwam, maar niettemin de idealen van vrijheid die l'Avenir had voorgestaan in weinig sympathieke bewoordingen werden veroordeeld.Lamennais beschouwde de encycliek als een disciplinaire maatregel en besloot tot stopzetting van de krant en ontbinding van de Agence. De kerkelijke overheden vonden dat onvoldoende en drongen aan op steeds duidelijker uitgesproken onderwerping; daarop gaf Lamennais, moedeloos geworden, zijn Paroles cl'un croyant uit, een boek dat in bijbelse stijl was geschreven, maar waarin de mensen die in opstand kwamen tegen hun vorsten om zich van elk juk te bevrijden werden geprezen. In 1834 werd het werk door een nieuwe encycliek (Singulari nos) veroordeeld en dit keer werden boek en auteur bij name genoemd.

Recent onderzoek heeft twee zaken duidelijk gemaakt. Allereerst, dat op Gregorius XVI nog meer druk werd uitgeoefend dan Lamennais al had vermoed, vooral door Frankrijk en Oostenrijk. De toestand in de Pauselijke Staten zelf was overigens niet van een dergelijk karakter dat ze de paus gunstig zou stemmen tegenover Lamennais de voorvechters van de Italiaanse eenheid bedreigden die staten en beriepen zich daarbij op de liberale principes zoals die door Lamennais waren verkondigd. Ten tweede, dat het onjuist is te beweren dat de paus de leer van Lamennais niet zou hebben laten onderzoeken. Het volledige dossier werd in 1982 uitgegeven en daaruit blijkt, dat Gregorius' raadgevers hebben gewezen op het gevaar dat een principieel aanvaarden van 'vrijheid' inhield.

TragischLamennais heeft zich na 1834 steeds verder van de Kerk verwijderd en zich ook op zijn sterfbed niet met haar willen verzoenen. De laatste jaren van zijn leven heeft hij zich vooral ingezet voor het volk - le peuple, een woord dat in zijn geschriften zo vaak terugkeert - waarmee hij zich vereenzelvigde. Achteraf beschouwd kan men zich afvragen wat de paus erbij verloren zou hebben, als hij de drie pelgrims voor de vrijheid iets hartelijker had ontvangen, en ook of hij wel voldoende begrepen heeft dat niet elke vrijheid een antiklerikale vrijheid behoeft te zijn. Lamennais' levenslot is vooral tragisch geweest als men nu vaststelt - maar dat stelt men inderdaad nu achteraf vast! - hoe het liberaal-katholicisme, gezuiverd van zijn extremistische stellingen, later werd aangewend voor de verdediging van het katholieke onderwijs en voor andere vrijheden.Misschien was Lamennais te radicaal en te impulsief, maar het kan moeilijk ontkend worden dat hij intuïtief heeft aangevoeld datde principes van de Franse Revolutie niet noodzakelijkerwijs tegen Kerk en godsdienst dienen te worden uitgespeeld.

265

De grondwetIn 1831 werd de nieuwe grondwet voor België goedgekeurd. Hoewel ze de meest liberale van Europa was, droeg ze de goedkeuring van de aartsbisschop de Méan weg. De katholieken die deel uitmaakten van de Constituante hadden ingestemd met de scheiding tussen Kerk en staat. Uiteraard hadden ze daarbij niet de laïcizering van de maatschappij beoogd, zoals de doctrinaire liberalen; veeleer hadden ze gehoopt dat ze, dank zij de vrijheid van pers en onderwijs, de bevolking zo zouden kunnen beïnvloeden, dat het parlement uitsluitend christelijk geïnspireerde wetten zou goedkeuren. Op lange termijn was daaraan een risico verbonden, maar de onmiddellijke concrete voordelen die men wist te behalen leverden al snel het bewijs dat dit risico gewettigd was: geen tussenkomst meer van de staat bij de bisschopsbenoemingen, geen controle op de betrekkingen266

Godsdienst en politiek in België

Na de val van Napoleon was op het Congres van Wenen (1815) de kaart van Europa opnieuw getekend. België en Nederland waren samengevoegd, onder het bestuur van de Nederlandse koning Willem 1. In Belgié waren noch de katholieken, noch de liberalen opgetogen over het nieuwe bewind. De katholieken moesten ervaren, dat de protestantse vorst te weinig rekening hield met het katholieke karakter van het zuidelijke deelvan het Rijk. In feite betreurden ze de bevoorrechte positie die de Kerk eertijds had gehad. Voor de liberalen regeerde Willem te zeer als een absolutistisch vorst, die allergisch was voor alles wat naar democratie zweemde, de persvrijheid beperkte en België financieel achterstelde bij Nederland. De Belgische katholieken en liberalen vonden elkaar in hun verzet tegen de koning en de

met Rome, een bezoldiging voor de clerus, vrijheid van onderwijs en vereniging (hetgeen het bestaansrecht van religieuze orden en congregaties impliceerde). Onder het Franse en het Hollandse bewind had men die voordelen moeten missen. Het was niet zonder reden dat Lamennais naar `la liberté comme en Belgique' (de vrijheid zoals in België) verwees als naar een ideaal maatschappijbeeld.In Rome, waar het woord 'liberalisme' een verwerpelijke bijklank had, en in sommige kerkelijke milieus die er op uit waren het katholicisme uitsluitend als staatsgodsdienst erkend te zien, stond men huiverig tegenover de nieuwe Belgische grondwet. Het heeft van de Méan's opvolger, kardinaal Sterckx, veel subtiele behendigheid vereist om de curiale kringen er van te overtuigen dat men in België niet zozeer van een scheiding tussen Kerk en staat moest spreken, maar veeleer van een wederzijdse onafhankelijkheid. Om Rome te overtuigen, onderstreepte Sterckx dat de Kerk over voldoende prestige beschikte om in de praktijk de privileges te behouden waarvan ze in principe afstand deed.

Licht en duisterIn 1834 werden de Belgische bisdommen opnieuw opgericht. Bij koninklijk besluit werd een aalmoezeniersdienst in het leger georganiseerd; de gemeentelijke en provinciale autoriteiten werden gewezen op hun verplichtingen tegenover kerkfabrieken, bisschoppelijke paleizen en seminaries; de bedienaren van de

Een antiklerikale spotprent uit 1865 met kritiek op "het dubbele ge-zicht" van de Kerk (Stadsarchief, Antwerpen).

267

Page 71: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 72: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

eredienst konden er niet toe worden verplicht, zitting te nemen in een jury; seminaristen werden vrijgesteld van militaire dienstplicht; aan het Heilig Sacrament zou de militaire eer worden bewezen; in het lager onderwijs werd godsdienst een verplicht vak, zodat de clerus de facto het gehele volksonderwijs controleerde. Ook in het middelbaar onderwijs stond meer dan tweederde van de onderwijsinstellingen onder leiding van de geestelijken. Zo had de Kerk, in het streven naar een herovering van haar bevoorrechte plaats in het politieke en maatschappelijke leven (die ze sinds het concordaat van Napoleon had verloren), weliswaar niet alles gekregen wat ze wenste, maar toch heel wat! Ze was een macht waarmee rekening moest worden gehouden.

Uitspraken doen in politieke aangelegenheden vond de Kerk een normale plicht. Uit de verslagen van de bisschoppenconferenties kan worden opgemaakt, dat ook politieke vragen op de agenda stonden en dat er richtlijnen voor een katholiek beleid ten behoeve van de politici werden uitgewerkt. Wetsvoorstellen werden, vóór hun parlementaire behandeling, met de bisschoppen besproken. Iedere bisschop moest de visie van het episcopaat in zijn eigen diocees waarmaken. Nagenoeg overal in de bisschoppelijke archieven vindt men sporen van politiek overleg en beïnvloeding. Over de spanningen tussen de conservatieve katholieken, de liberaal katholieken en de ultramontanen hoeft hier niet gesproken te worden, omdat ze het doorgaans samen opnamen tegen het altijd wel ergens aanwezige antiklericalisme.

De liberalen, die zich aanvankelijk om pragmatische redenen met de katholieken hadden verbonden, konden de bevoorrechte situatie en de feitelijke macht van de katholieken niet blijvend aanvaarden. Vooral de antiklerikalen onder hen zagen met lede ogen, hoe de Kerk haar vroegere geprivilegieerde plaats weer had veroverd. De geest van het 'unionisme', dat katholieken en liberalen tegen het einde van de jaren twintig had samengebracht, nam in de jaren na de Belgische onafhankelijkheid geleidelijk af. De negentiende eeuw werd gekenmerkt door een bittere strijd om de macht. Bij het uitwerken van de grondwet hadden de katholieken vooral de inmenging van de staat in kerkelijke aangelegenheden willen voorkomen; nu gingen de liberalen echter van lieverlee steeds sterker benadrukken dat de Kerk zich ook diende te onthouden van inmenging in het politieke leven. Zeker vanaf 1837 begonnen de conflicten zich te vermenigvuldigen.

De schoolstrijdDe vinnigste strijd werd gestreden op het terrein van het onderwijs. Een wet die in 1842 was aangenomen liet het nog aan de Kerk over,

268

LA MANIRSTATON LIERE J O U R N A L D E S M A R C U N V I N SN o s A T H L E T E S , ~ . . . ..R~~.~.a...

Links een antiklerikale spotprent op de nieuwe katholieke regering van 1884. Rechts, 'De Domper', het weekblad van de christelijke arbeidersbeweging (doc. KADOC - Leuven).

te waken over de moraliteit van de leerkrachten en de orthodoxie van de schoolboeken. Met de wet van 1850 kwam echter ten aanzien van het middelbaar onderwijs de organisatie van een officieel onderwijsnet tot stand, dat los zou staan van iedere vorm van kerkelijke inmenging. Door een verharding van de standpunten kwam er een polarisatie tot stand: de katholieken ontwikkelden zich naar een (met de letter van de wet niet te verzoenen) vorm van klericalisme; de liberalen naar een (soms radicaal) antiklericalisme.Bij de verkiezingen van 1878 behaalden de liberalen de meerderheid. Ze gaven onmiddellijk voorrang aan een 'correctie' van de schoolwet van 1842 inzake het lager onderwijs. Met het afkondigen van de zogenoemde 'ongelukswet' (1879) werd de schoolstrijd pas goed ontketend. Niet alleen werd aan het vrije lager onderwijs een belangrijke financiële steun ontnomen; het onderwijs kreeg een uitgesproken laicistisch karakter. Op de scholen mocht geen godsdienstonderricht meer worden gegeven. De ouders die dit voor hun kinderen toch wensten, dienden daar schriftelijk om te verzoeken en dit onderricht zou buiten de lesuren om gegeven moeten worden. De reactie van de kerkelijke autoriteiten kwam onmiddellijk en was zo radicaal, dat ze zelfs in Rome vragen deed rijzen. De sacramenten zouden worden geweigerd aan ouders die hun kinderen naar 'de scholen zonder God' zouden sturen, behalve in gevallen van overmacht (die van geval tot geval door de bisschoppen dienden te

J3E DIIMPER GEILLUSTREERD WEERBLAD

269

worden onderzocht). De onderwijzers werd verboden, aan zulke scholen les te geven. De parochiepriesters moesten ervoor zorgen dat in alle parochies een katholieke school werd opgericht. In enkele maanden tijd kwam op die manier een net van vrije scholen tot stand. Het getuigde van de organisatorische kracht van de Kerk, maar in hun ijver voor het redden van 'de ziel van het kind' hebben de bisschoppen allicht te weinig rekening gehouden met de gevolgen voor de gezinnen van de onderwijzers en voor een aantal ouders die moreel gedwongen waren hun kinderen op de officiële scholen te laten. Het is overigens ook te simplistisch, de 'goeden' alleen aan de kant van de vrije scholen en de 'slechten' aan de zijde van het officiële onderwijs te zoeken. Aan beide zijden waren idealisten; aan beide zijden ook slachtoffers van de situatie. Door sommige liberale werkgevers werd gedreigd met ontslag; maar ook getuigden sommige geestelijken van een weinig evangelische geest, door gezinnen te dreigen met inhouding van hulp van het Sint-Vincentiusgenootschap, ingeval zij hun kinderen naar het officiële In ieder geval hebben ook de liberalen zich te sterk onverzettelijk getoond. Bij de verkiezingen van 1884 werden ze zwaar afgestraft. Tot aan de Eerste Wereldoorlog zouden de katholieken de opeenvolgende regeringen leiden. Van de schoolstrijd zou echter lange tijd iets in de geest van de mensen blijven hangen, ondanks het feit dat Leo XIII meer oog voor de realiteit van de Belgische situatie had dan zijn voorganger en geen bezwaren opperde tegen een meer pragmatische aanpak.

Emancipatie van de katholieken in Nederland

270

Vóór de Franse Revolutie was de Noord-Nederlandse Republiek officieel protestants. Theoretisch mocht het katholicisme er niet bestaan. De katholieken bevonden zich in een trieste minderwaardigheidspositie. Boven de bestaande wetgeving uit groeide er echter een burgerlijke tolerantie, die het dagelijkse leven draaglijk maakte. De Franse Revolutie brachtofficieel een gelijkberechtiging van alle levensbeschouwingen en

geloofsovertuigingen en schonk bijgevolg ook bestaansrecht aan het katholicisme. In principe konden de katholieken, krachtens de grondwet die de vrijheid van alle burgers waarborgde, hun rechten opeisen, maar het besefdat zij evenveel betekenden als hun protestantse landgenoten moest nog wakker geschud worden. Twee eeuwen in schuil- en schuurkerken, zonder noemenswaardige activiteit in de openbaarheid, lieten hun invloed nog op de katholieken gelden. Van de emancipatiestrijd die een groot deel van de negentiende eeuw in beslag nam, kunnen we hier slechts de voornaamste mijlpalen behandelen.

Een eerste doorbraakEen schuchtere poging tot het in het leven roepen van een katholieke pers ging uit van het driemaandelijkse tijdschrift `Mengelingen voor Roomsch-Catholijken', dat verscheen van 1807 tot 1914. Hoofdredacteur en bezieler van het blad was eerst de jonge geestelijke J. M. Schrant (1783-1866). Het was zijn bedoeling met het blad, de bewustwording van de katholieken te bevorderen. Om aansluiting te vinden met andersdenkenden, was hij voorstander van interconfessionele verbroedering en onderstreepte hij vooral de punten die katholieken en protestanten gemeen hadden. Omdat het echter zeer moeilijk is in interconfessionalisme maat te houden, kon hij het gevaar niet ontlopen, in een soort dogmatische vaagheid te vervallen, die aan de Verlichting deed denken. Dat bleek ook nog uit zijn Leven van Jezus dat bestemd was voor het onderwijs, maar zo 'algemeen' van karakter was dat men de auteur moeilijk als katholiek kon herkennen. Schrants activiteit bedoelde een wekroep te zijn. De katholieken begonnen in te zien, dat zij het recht hadden uit hun minderwaardigheidspositie te treden.

Een rusteloze werkerDe uit een protestants gezin stammende J. G. Ie Sage ten Broek (1775-1847), notaris in Loosduinen, was een geestdriftige bekeerling. Zijn overgang in 1806 naar het katholicisme had in protestantse kringen een orkaan van verontwaardiging ontketend en die hetze bleef hem het grootste deel van zijn leven achtervolgen. De moeilijkheden kwamen van alle zijden op hem af: van de regering, van de niet-katholieke bladen, van sommige katholieken die hem als een fanaticus bestempelden. Een blindheid die hij op 41-jarige leeftijd opliep dwong hem er toe, een beroep op zijn huisgenoten te doen om hem talrijke boeken en bladen voor te lezen, zodat hij in

271

Page 73: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

staat zou zijn de duizenden bladzijden te dicteren die zijn oeuvre uitmaken. Ondanks die vele moeilijkheden wierp hij zich, op verzoek van zijn geestelijke overheid, op de journalistiek.In 1818 stichtte hij 'De Godsdienstvriend', een vrij polemisch blad dat onder meer ook de verdediging van de katholieke Belgen op zich nam toen dezen moeilijkheden kregen met koning Willem 1. Hoewel hiermee jaarlijks meer dan 800 bladzijden werden geleverd, waarvan Le Sage het leeuwenaandeel verzorgde, heeft hij zich nooit tot dat ene blad beperkt. Tegelijk verschenen periodieken die op uiteenlopende milieus afgestemd waren. In 1822 verscheen het eerste katholieke dagblad van Nederland, de `Roomsch-Catholijke Courant', die het echter maar twee jaar uithield. In 1826 werd een tijdschrift op de markt gebracht met een titel die in calvinistisch Noord-Nederland een uitdagende klank had: `De Ultramontaan', een blad dat te velde trok tegen alles wat de rechten van Rome aantastte. In 1830 verscheen `De Morgenster der Toekomst' en in 1835 `Catholijke Nederlandsche Stemmen voor Godsdienst, Staatkunde, Geschiedenis en Letterkunde'. Vooral in dit laatste blad heeft hij met hand en tand het recht van de katholieken verdedigd om vrije scholen op te richten. Precies tien jaar later zullen de Brabantse priester J. Smits en de Amsterdammer Cramer `De Tijd' oprichten. Le Sage was een rusteloze geest die steeds nieuwe initiatieven nam. Het opmerkelijkste was wellicht het plan, een wereldbond op te richten die katholiek nieuws uit verschillende delen van de wereld zou verzamelen en internationaal zou verspreiden. De latere bisschop van Haarlem, mgr. J. F. van Vree, zei over Le Sage: `We moeten erkennen dat deze man een gewichtig geschenk der Voorzienigheid aan Nederlands katholieken was'.

Herstel van de hiërarchieDe liberale revolutie van 1848 speelde in de kaart van de katholieken, die hun kans schoon zagen om samen te gaan met de liberalen van Thorbecke en een einde te maken aan de protestants-conservatieve voogdij. De belangrijkste vrucht hiervan was het herstel van de bisschoppelijke hiërarchie in 1853. Voordien was Nederland kerkjuridisch een missiegebied geweest, dat onder de Congregatio de propagande fide ressorteerde. In 1833 was C. L. van Wijckerslooth, een hoogleraar aan het seminarie van Warmond, tot wijbisschop van de Hollandse Zending geconsacreerd. Hij was een minzaam man, maar - zoals wel eens bleek - toch niet zonder gevoelige tenen. Bijzonder begaafd was hij niet, maar niettemin mag gezegd worden dat hij van 1833 tot 1851 Nederland in alle richtingen heeft doorkruist om honderdduizenden het vormsel toe te dienen, priesters te wijden en kerken te consacreren. Toen dan in 1853 de

272

bisschoppelijke hiërarchie werd hersteld, werd mgr. Joh. Zwijsen, die pastoor in Tilburg was en een persoonlijke vriend en tevens adviseur van koning Willem 11 (die zelf de katholieken redelijk welgezind was), benoemd tot eerste aartsbisschop van Utrecht in de nieuwe tijd. Een van de zaken die het eerst verwezenlijkt werden was de oprichting van het seminarie Rijsenburg, dat in 1857 zijn poorten opende voor de theologanten die sinds 1854 voorlopig in het Jezuïetencollege te Kuilenburg ondergebracht waren geweest.

Dr. SchaepmanOm het katholicisme in Nederland tot volle mondigheid te brengen, moesten de katholieken ook op politiek gebied tot hun recht komen. Dat is in het laatste kwart van de negentiende eeuw gebeurd en de grote stuwkracht in dit verband was de priester Dr. H. J. A. M. Schaepman, burgemeesterszoon uit Tubbergen (1844- 1903).Het stond voor velen als een axioma vast, dat staatkundige bemoeiingen buiten het katholieke leven vielen. Schaepman reageerde daartegen met zijn stelling dat de katholieken in de hoek gedrukt werden uitsluitend en juist vanwege het feit dat zij zich buiten de politiek hielden en hun macht niet gebruikten. In zijn politieke optie had hij de Duitse Centrumpartij voor ogen, een christelijk gefundeerde partij, die echter niet op een bepaalde confessie zou steunen. Voor een dergelijke partij zag hij ook een plaats weggelegd in de Nederlandse samenleving. In 1880 werd hij - tot ontsteltenis van velen - gekozen tot lid van de Eerste Kamer. Zijn

Links Dr. Schaepman; rechts zijn "leerling" Alfons Ariëns, die zich vooral inzette voor de arbeidersklasse (zie ook blz. 309) .

273

Page 74: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

gespierde redevoeringen maakten indruk. Hij sprak zonder minderwaardigheidsgevoel en schonk zijn geloofsgenoten hun zelfvertrouwen en verantwoordelijkheidszin terug.Toen bleek, dat niet-katholiek Nederland niet voor een samengaan met de katholieken gewonnen kon worden, nam hij in 1883 de beslissing die zovele gevolgen met zich mee zou brengen: hij richtte een katholieke partij op. In een manifest legde hij nog eens uitdrukkelijk vast, dat hij niet een kerkelijke partij wenste te vormen, maar een politieke partij van katholieken. We kunnen hier moeilijk ingaan op de vele moeilijkheden waarop hij stuitte, niet in het minst van de zijde van zijn eigen geloofsgenoten. Het moge voldoende zijn vast te stellen, dat de Rooms Katholieke Volkspartij er kwam. Schaepman bleef op de bres in de strijd voor het schoolvraagstuk, voor de sociale kwestie, voor het algemeen kiesrecht. Hij behoorde beslist niet tot de conservatieven die krampachtig alle aanpassing en verandering afwijzen omdat ze er een aantasting van de rechtgelovigheid in zien. Aan principes liet hij echter niet tornen. In weinig andere landen van Europa kan bovendien gewezen worden op een zo diepgaande samenwerking met de afzonderlijk . georganiseerde protestantse politieke partijen als juist in Nederland, mede door toedoen van Schaepman.Schaepman was geen heilige man Job. Hij kon prikkelbaar zijn, vooral tegen het einde van zijn leven, zelfs sarcastisch, maar hij bleef de grote verdediger van de Kerk, trouw aan zijn levensprogramma: `Credo-Pugno' (ik geloof en ik strijd). In 1902 reisde hij voor de zoveelste maal naar Rome. Hij is er gestorven, eenvoudig en vroom, en zijn humor verliet hem niet. Zelfs van de priester die hem de sacramenten kwam bedienen heeft hij nog een caricatuurportret op rijm gemaakt. Aan de twee Nederlandse seminaristen in Rome, die hem in zijn stervensuur bijstonden, verklaarde hij altijd voor de Kerk te hebben geleefd.

In het begin van de twintigste eeuw was de Kerk in Nederland haar minderwaardigheidsgevoel te boven gekomen. Het was een lange en moeizame weg geweest.

74

De Kerk in de Verenigde Staten

In enkele belangrijke kuststreken van Amerika was de Spaanse inslag sinds de zestiende eeuw blijven bestaan. Later hadden ook de Fransen zich in sommige gebieden gevestigd. Het katholicisme was in deze 'koloniën' de heersende godsdienst. Toen ook Engeland zich op het nieuwe continent een plaats wist te veroveren, gingen de katholieken in die gebiedeneen gewantrouwde minderheid vormen, die bovendien economisch en sociaal weinig sterk was. In de negentiende eeuw zou de religieuze kaart van het Amerikaanse vasteland nogmaals door een grote toevloed van immigranten grondig gewijzigd worden.

Nieuwe immigrantenDe immigratie is een belangrijke factor geweest in het bepalen van het karakter van de katholieke Kerk in de Verenigde Staten. De geschiedenis van de immigratie is eigenlijk een hoofdstuk op zichzelf. Het oversteken van de oceaan - van Liverpool tot New York - duurde gemiddeld veertig dagen en gebeurde doorgaans in allesbehalve prettige omstandigheden. Eenmaal aangekomen in de nieuwe wereld, zag de immigrant zich geplaatst voor het probleem van de aanpassing. Het kwam ook vaker voor, dat de immigranten door landgenoten bedrogen en afgezet werden en uiteindelijk aan hun lot werden overgelaten. Tot omstreeks 1850 immigreerden bijna een miljoen leren, die het na de hongersnood in hun land niet meer zagen zitten. De Duitsers vormden rond dat jaar 25% van de vreemdelingen. Volgens de beste kenner van de immigratie (Shaugnessy) zouden tussen 1790 en 1850 in totaal 1,071.000 katholieke immigranten het land zijn binnengekomen, een cijfer dat de natuurlijke aanwas van de katholieken ter plaatse aanzienlijk overtrof. Na de grote cholera-epidemie in Italië emigreerden een paar miljoen Italianen uit het land. Het grote aantal leren echter drukte een sterke stempel op het Amerikaanse katholicisme, te meer omdat geen enkele andere natie zoveel priesters meestuurde. De andere nationaliteiten, die aan hun eigen gewoonten en tradities bleven vasthouden, lieten zich echter niet goedschiks

275

Page 75: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

in de Ierse dwangbuis persen. Aangezien de parochies meestal op Ierse leest geschoeid waren en naar Iers model werkten, kwam het bij verschillende groepen tot een nationalistisch getint verzet, terwijl anderen op zoek waren naar een meer eigen Amerikaans kerkmodel. Ook ontstonden er meningsverschillen over de houding die men tegenover niet-katholieken diende aan te nemen.

De hiërarchieEr waren bisschoppen die de idee van een Amerikaanse beleving van het katholicisme niet ongenegen waren: o.m. aartsbisschop Gibbons van Baltimore en aartsbisschop Ireland van Saint Paul.Anderzijds waren er onder de hiërarchie ook tegenstanders van een Amerikaanse beleving, zoals aartsbisschop Corrigan van New York en bisschop McQuaid van Rochester, die zich vijandig opstelden tegenover elke vernieuwende aanpak. Hun actie werd met succes bekroond toen de paus, zoals we later nog zullen bespreken, in 1899 de leer van het zogenoemde Amerikanisme veroordeelde. Of de paus daarbij de Amerikaanse situatie voor ogen had of niet, is van minder belang. Het gevolg van zijn optreden was een overwinning voor de conservatieve vleugel, waardoor meteen de Ierse mentaliteit de overhand bleef houden. Aan het einde van de eeuw waren vele bisschoppen van Ierse afkomst.

Toen een Duitser, Peter Cahensly, begaan met het lot van zijn katholieke geloofsgenoten in de V.S., voorstelde de diocesen daar niet op geografische, maar op nationale gronden te organiseren (zodat leren, Duitsers, Italianen enzovoort hun eigen parochies en priesters zouden kunnen krijgen), vonden de Ierse en de Amerikaanse bisschoppen elkaar. Ze wisten een veroordeling van dit plan door het Vaticaan te verkrijgen, dat in het voorstel een impliciete verloochening van de katholiciteit van de Kerk zag.Op de eerste bisschoppenconferentie van Baltimore (1852) waren negen in Amerika geboren bisschoppen aanwezig, tegenover 23 die een vreemde nationaliteit vertegenwoordigden.

Anti-katholicismeAl heel vroeg in de negentiende eeuw hadden de katholieken te maken gekregen met steeds opnieuw opduikende uitingen van vijandigheid. In ieder geval sinds 1840 gingen deze ook gepaard met een uitgesproken afkeer van de toenemende toevloed van immigranten, van wie velen niet wensten te integreren in de traditionele Amerikaanse samenleving. Reeds in 1830 was het heftig

75

anti-katholieke blad 'The Protestant' gelanceerd en enkele jaren later verenigden 94 protestantse en anglicaanse geestelijken zich in de American Protestant Association (APA), een groepering die de katholieken bestempelde als verderfelijk voor burgerlijke en godsdienstige vrijheid en de protestantse belangen wenste te verdedigen. De actie zweepte de gemoederen van duizenden Amerikanen op. Er ontstond vijandigheid, wantrouwen en soms zelfs geweld. Een jonge advocaat uit Illinois had de moed tegen de stroom in te roeien, al was hij zelf niet katholiek: Abraham Lincoln, die later president van de V.S. zou worden (1861-1865). Op een bijeenkomst in Springfield in 1834 kwam hij op voor de verdediging van de rechten van het geweten `zowel van katholieken als van protestanten'.

Een nieuwe antikatholieke agitatie verspreidde zich in de tweede helft van de negentiende eeuw over Amerika. In 1854 was een nationale beweging tot stand gekomen, die weldra bekend zou staan als de Know-Nothing Party en die verantwoordelijk was voor de golf van afkeer jegens de katholieken die weldra het gehele land zou overspoelen.

Als de Kerk erin geslaagd is, niettegenstaande een bundeling van vijandig gezinde machten, in kracht te groeien, dan kunnen daar in elk geval twee redenen voor worden aangegeven. Allereerst stond de federale regering er altijd borg voor, dat de gewetensvrijheid van alle vreemdelingen werd geëerbiedigd. Elk initiatief, zowel van de APA als van de Know-Nohings, dat zich in een wetstekst wilde vertalen, werd verworpen. Een tweede reden ligt in de snelle groei van de katholieke bevolking (hetzij door immigratie, hetzij door de plaatselijke bevolkingsaanwas); deze klom van 1,606.000 in 1850 naar 12,041.000 in 1900.

Katholiek levenIn 1866 werd een tweede bisschoppenconferentie gehouden. Naast 14 in Amerika geboren bisschoppen waren er nog 11 van Ierland, 10 van Frankrijk, 3 elk van Canada en Spanje, 1 elk van België, Oostenrijk, Duitsland en Zwitserland. Belangrijker dan de ontwikkeling van de opbouw van de hiërarchie waren de factoren die betrekking hadden op de katholieke levenshouding. De houding tegenover de slavernij was zo'n aangelegenheid. Volgens de officiële kerkelijke leer werd in theorie slavernij niet beschouwd als strijdig met het goddelijk recht of met het natuurrecht. Wel werd er door de Kerk de nadruk op gelegd, dat men de morele plicht had de slaven goed te behandelen en ervoor te zorgen dat ze godsdienstig onderricht kregen. De handel in slaven was volstrekt onwettig.

277

Page 76: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Francis P. Kenrick, de leidende theoloog uit die periode, blijkt het probleem niet gezien te hebben. Na de Burgeroorlog (1861-1865) hebben de bisschoppen uit het zuiden van de V.S. zich steeds opnieuw ingespannen, de nodige aandacht aan de zwarte bevolking te besteden. De Mill Hill Fathers (in 1871 vanuit Engeland gekomen) wijdden zich uitsluitend aan de zielzorg onder de zwarte bevolking.Op het culturele vlak stonden de katholieken niet vooraan. Misschien was de voornaamste reden daarvoor, dat de bisschoppen zozeer in beslag genomen werden door voor de hand liggende noden, zoals het organiseren van een elementaire onderwijsvorm voor de niet afnemende vloed van immigrantenkinderen, dat er maar weinig aan cultureel leven gedacht kon worden. Pas tegen het einde van de negentiende eeuw begonnen enkele door katholieken uitgegeven wetenschappelijke tijdschriften te verschijnen. Bij het tot bloei brengen van het intellectuele leven onder de katholieke gelovigen heeft de bisschop van Peoria (Illinois), John L. Spalding, een niet onbelangrijke rol gespeeld. Hij schreef in 1880 een baanbrekend boek over 'de religieuze opdracht van het Ierse volk en de katholieke kolonizering' en het is mede aan hem te danken, dat in november 1889 de Katholieke Universiteit in Washington haar poorten kon openen. Ze was bedoeld als een leerschool die leiding diende te geven aan de nieuwe ontwikkelingen binnen het Amerikaanse katholicisme.Conservatieve krachten lieten echter niet na, er zich in Rome over te beklagen dat de aanpassing aan the American way of life tot een te lakse houding inzake geloof en leven leidde. De zondebok werd Father Isaac Hecker - als methodist geboren; overgegaan naar het katholicisme, had hij in Nederland en Engeland op het seminarie gezeten alvorens naar Amerika terug te keren -; het merkwaardige was, dat Hecker overigens beslist geen ketterijen had verkondigd (hij was in 1888 al overleden); hij had zich in woord en geschrift moeite gegeven, bij de immigranten een gezamenlijk gevoel voor aanpassing aan het Amerikaanse leven aan te kweken en zo de spanningen tussen enerzijds Ierse en andere, bijvoorbeeldDuitse, katholieken in Amerika en anderzijds tussen protestanten en katholieken in het algemeen af te zwakken; sommige van zijn uitspraken waren echter niet geheel juist overgekomen. Zijn aanpak, die - zoals reeds gezegd - als 'Amerikanisme' werd bestempeld, werd in 1899 door Leo XIII met de apostolische brief Testem benevolentiae veroordeeld. We weten nu dat deze veroordeling het gevolg was van een verkeerde voorstelling van zaken.

76

De ondergang van de Kerkelijke Staat

Het verdrag van Wenen (1815), dat zovele veranderingen in de staatkundige kaart van Europa aanbracht, had het voortbestaan van de Kerkelijke Staat gewaarborgd. Het zou een fictie zijn, dat als een verdienste van de paus te beschouwen. De grote staatslieden van die tijd hielden de touwtjes strak in handen: Metternich, de kanselier van Oostenrijk, en de Franse staatsman Talleyrand. Zij zorgden ervoor - en dat uit eigenbelang - dat Italië uiteenviel in een aantal zelfstandige staatjes, waarvan de Kerkelijke Staat er een was. Het Oostenrijkse overwicht oefende ook zijn invloed uit op de Heilige Stoel. Metternich begreep maar al te goed dat het pauselijk gezag (onder de bescherming van Oostenrijk!) een dam zou betekenen tegen de Italiaanse eenheidsbeweging, het zogenoeurde Risorgimento.

De Kerkelijke StaatKardinaal Consalvi, die de Kerkelijke Staat op het Congres van Wenen vertegenwoordigd had, deed weliswaar enkele schuchtere pogingen tot sociale hervorming, maar voor de vooruitstrevenden ging hij nog niet ver genoeg. In de praktijk werd metterdaad het priesterregiem hersteld: alle hogere bestuursambten en de rechtspraak werden aan geestelijken toevertrouwd. Een kardinaal stond aan het hoofd van de diverse provincies en het volk had niet de minste medezeggenschap in het bestuur van het land. Een aantal geestelijken was zeer rijk, maar de meeste priesters waren ronduit arm: onder de geestelijkheid bestond een echt proletariaat.Er bestonden weinig of geen sociale voorzieningen. Armoede was er een ware plaag. De werken van liefdadigheid waren talrijk, maar het

279

Page 77: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

blijft een vraag of juist daardoor het aantal bedelaars en behoeftigen niet nog eens op zorgwekkende manier toenam. Voor technische vooruitgang had men geen oog. Een gesloten kaste hield het land ook gesloten voor de stromingen van de tijd. Begrijpelijkerwijs groeide onder de bevolking het aantal ontevredenen. Zij zullen straks de natuurlijke bondgenoten worden van hen die zich zullen inzetten voor het tot stand brengen van de Italiaanse eenheid. Allen samen wilden ze het verbrokkelde Italië omvormen tot een machtige staat. Dat men om dat te verwezenlijken de Kerkelijke Staat van het tapijt moest laten verdwijnen, is de tragiek geweest voor vele nationaal-voelende katholieken.

De Italianissimi'Italianissimi' is een verzamelnaam die gegeven werd aan allen die zich voor de eenheid van Italië inzetten, ook al konden ze onder elkaar grondig van mening verschillen. De een stelde zich nog extremistischer op dan de ander. Vooral de concrete houding die men diende aan te nemen ten aanzien van de paus en de Kerkelijke Staat (die het Italiaanse schiereiland middendoor sneed, van de Adriatische tot de Tyrreense Zee) was een bron van verdeeldheid.De Carbonari vormden een geheim genootschap, dat een zekere gelijkenis vertoonde met de vrijmetselarij, zonder er in wezen toe te behoren. Door Pius VII werden ze in 1821 veroordeeld, omdat ze moord en geweld als wettige middelen beschouwden voor het bereiken van hun doel.Mazzini stichtte het meer gematigde en democratischer opererende 'Jong-Italië', dat de bedoeling had vooral door volksopvoeding de gedachte van de Italiaanse eenheid ingang te doen vinden. Alstelde Mazzini zich soms zeer antiklerikaal op, 'Jong-Italië' zelf was eerder gematigd.

De Neo-Welfen waren voorstanders van een vreedzame en geleidelijke vorming van een Italiaanse statenbond, waarvan de paus voorzitter en scheidsrechter zou dienen te worden. Vele geestelijken sloten zich bij deze zienswijze aan. Onder hen waren enkele bekende namen, zoals Gioberti en Rosmini. Ook Manzoni, de auteur van het bekende boek I Promessi Sposi (1827) was voorstander van deze oplossing. De strekking was echter te weinig radicaal om een werkelijke kans op een doorbraak te maken.Al verschilden al de genoemde stromingen onderling van elkaar, alle gaven ze blijk van een Italiaans nationalisme dat op de een of andere manier het statuut van de Kerkelijke Staat wilde wijzigen.

77

De pausenTegenover de liberaliserende tendensen stond de conservatieve Gregorius XVI (1831-1846) zeer vijandig. Zijn houding tegenover Lamennais had dat al bewezen. Reizende tribunalen trokken van plaats tot plaats, veroordeelden opstandige elementen, maar slaagden er niet in de toestand van oproer meester te worden. Na Gregorius' dood heerste er een atmosfeer van onrust en onveiligheid. Toen Pius IX in 1846 de leiding van de Kerk overnam, zag hij de noodzaak van hervormingen in. Omdat hij die ook daadwerkelijk doorvoerde, verweten de tegenstanders van het bestaande regiem hem dat hij een liberaal was. Hij kondigde een algemene amnestie af voor politieke gevangenen en verving de conservatieve staatssecretaris Lambruschini door de soepelere kardinaal Gizzi. Er werd ook een commissie aangesteld die een program van administratieve hervormingen moest opstellen.

De vernieuwende wind bleef echter niet waaien. Toen in heel Europa de revolutie van 1848 uitbrak, werd de weerslag daarvan ook in Italië gevoeld. Het Quirinaal, waar de paus verbleef, werd bestormd en de paus zag zich gedwongen naar Gaeta te vluchten, terwijl Mazzini en anderen de Kerkelijke Staat tot een republiek uitriepen. Midden 1849 stuurde Frankrijk een legerkorps naar Rome. De stad werd heroverd en het jaar daarop was Pius IX er weer terug.Het Risorgimento had echter niet aan kracht ingeboet. De beweging werd nu vooral door drie mannen uit Sardinië gedragen Victor-Emmanuel 11, de koning van Piemonte; Cavour, vanaf 1852 minister-president, en Garibaldi, een generaal uit het Sardinische

Pius IX en Garibaldi (spotprent uit het Engels tijdschrift Punch.)

281

Page 78: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

leger, die in Zuid-Amerika bij tal van revoluties betrokken was geweest. Zij hebben de eenwording van Italië verwezenlijkt. Dat is echter slechts mogelijk geweest, doordat Lodewijk-Napoleon 111 een zeer passieve houding aannam. Een brochure die onder de naam van De la Gueronnière gepubliceerd was, maar kennelijk door de Franse keizer geïnspireerd, poneerde de stelling dat het aanzien van de paus zou toenemen naarmate de Kerkelijke Staat kleiner van oppervlakte zou worden. Deze stelling, die in onze dagen moeiteloos wordt aanvaard, had in de toenmalige context een antiklerikaal accent en kwam over als een tegen de paus gerichte hetze. Pius IX en de pauselijke diplomatie moeten reeds omstreeks 1850 hebben ingezien, dat het behouden van de wereldlijke macht een hopeloze zaak was en dat de onvermijdelijk geworden katastrofe hoogstens nog enige tijd vooruit geschoven kon worden. Wie kennis neemt van wat de gezanten in Rome over gesprekken met leden van de curie aan hun regeringen schreven, zal toegeven dat het verzet van de paus en diens staatssecretaris Antonelli 'diplomatic pantomime and show' was (zoals een historicus het uitdrukte). Aan deze 'pantomime and show' werd helaas wel het leven van zovele zouaven opgeofferd.

De ZouavenMen kan alleen maar bewondering opbrengen voor de onbaatzuchtige edelmoedigheid en voor de geestdrift waarmee jonge mannen uit tal van landen zich aanboden als vrijwilligers om de Kerkelijke Staat

Zouavenkamp, 1868 (foto Legermuseum Brussel. Doc. KADOC).

78

te gaan verdedigen. Het grootste contingent kwam uit Nederland. Pieter Jong uit Lutjebroek is een legendarische figuur geworden. Ook uit België werd de oproep met enthousiasme beantwoord, temeer omdat het initiatief tot het vormen van een vrijwilligerskorps van een in Rome verblijvende landgenoot kwam (Mgr. Xavier de Mérode), die door Pius IX tot legerminister was benoemd. De Belgische bisschoppen steunden de oproep en schreven in pathetische bewoordingen over de bedreigde paus. Van de 143 Belgische vrijwilligers is de Westvlaming Amaat Vyncke, die later Witte Pater werd, misschien de bekendste. In 1867 vertrok hij als zeventienjarige om dienst te nemen in het pauselijke leger. Dit leger was tegen de druk van het Risorgimento niet opgewassen, vooral toen eenmaal de Fransen vanwege het uitbreken van de Frans-Duitse oorlog alle troepen die ze nog in Italië hadden moesten terugtrekken. In 1870 werd bij de Porta Pia een bres geslagen in de versterking rond Rome en de stad werd ingenomen. Van dat ogenblik af beschouwde de paus zich als 'de gevangene van het Vaticaan', een situatie die zou voortduren totdat Mussolini in 1929 met Pius IX de Lateraanse Verdragen zou ondertekenen.De heldenmoed van de zouaven kan men slechts met grote piëteit gedenken. De argumentatie voor het behoud van de Kerkelijke Staat - namelijk dat die staat een vereiste was voor het vrij en onafhankelijk kunnen uitoefenen van het pauselijk ambt - zal wel door niemand meer worden aanvaard. Het zelf recruteren van vrijwilligers voor de verdediging van de wereldlijke macht van de paus is een vergissing geweest. Rome heeft de tekenen van de tijd niet verstaan. De door Pius IX afgewezen ideeën van mensen als Rosmini en Gioberti verdienen meer waardering dan de blinde vasthoudendheid van een slecht-geïnspireerde paus. Honderden jonge mensen zijn toen uit idealisme, maar voor een uitzichtloze zaak gestorven.

283

Page 79: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Het SamenroepenDe voorbereiding werd omringd door een sfeer van geheimzinnigheid. Een centrale commissie stelde vijf subcommissies samen, die de werkdocumenten moesten voorbereiden. Om deze subcommissies bij te staan, werden 36 theologen uit andere landen naar Rome geroepen. De keuze van die deskundigen was echter aan de nuntii overgelaten, met als gevolg dat alleen uitgesproken ultramontanen werden aangezocht. Zo waren de theologen van de Duitse universiteiten geweerd, met uitzondering van enkelen die aan het Germanicum in Rome hadden gestudeerd en van wie men hoopte dat ze geen moeilijkheden zouden maken. Op aandringen van enkele bisschoppen werd onder meer ook nog Newman uitgenodigd (over hem in een later hoofdstuk meer); deze weigerde echter, officieel om gezondheidsredenen, maar in feite omdat hij vreesde het Latijn onvoldoende te beheersen en zo niet in staat te zijn zich snel in de discussies te kunnen mengen. Johann von Dóllinger, de bekende hoogleraar en kerkhistoricus uit Munchen, die

79

Vaticanum Ien de pauselijke onfeilbaarheid

Sinds het concilie van Trente (zestiende eeuw) was er in Kerk en wereld zoveel veranderd, dat het samenroepen van een algemene kerkvergadering geen overbodige luxe was. De Verlichting had het traditionele denken ondermijnden de golven van de Franse Revolutie waren naar praktisch alle landen uitgedeind. De oproep die Pius IX tot de bisschoppen richtte om in Rome samen te komen en er de problemendie voor de Kerk gerezen waren te bespreken, bracht dan ook maar weinig verwondering teweeg. Officieel was aangekondigd dat het concilie gewijd zou zijn aan de Kerk van Christus'. Aanvankelijk leefde alleen bij enkele bisschoppen nog maar het vermoeden, dat ook de pauselijke onfeilbaarheid ter sprake zou komen.

herhaaldelijk gepleit had voor meer vrijheid in het theologisch en kerkhistorisch onderzoek, werd nadrukkelijk geweerd. Eigenlijk was het geheel nog een overwegend Italiaanse aangelegenheid: 30 % van de concilievaders en 66 % van de consultoren waren Italianen(ter vergelijking: bij Vaticanum II waren dat er respectievelijk 10 % en 22 %. Op 8 december 1869 werd het concilie plechtig geopend.

Theologische activiteitEen eerste geloofsconstitutie (Dei Filius) werd begin 1870 gepubliceerd. Ze bevatte een veroordeling van pantheïsme, materialisme en rationalisme: een stellingname tegenover wat men toen de moderne dwalingen noemde. Het bestaan van een persoonlijke God werd uitdrukkelijk bevestigd, Schepper, maar losstaande van Zijn schepping. De menselijke rede kon het bestaan van God bewijzen en het geloof was vóór alles een gave van God. Tussen rede en geloof kon alleen maar een schijnbare tegenstelling bestaan.Een tweede constitutie (Pastor Aeternus) zou handelen over de Kerk, en op aandringen van een aantal bisschoppen - hiertoe misschien aangemoedigd door Pius IX - werd in het elfde hoofdstuk van het werkdocument een passus over de onfeilbaarheid van de paus als hoofd van de Kerk ingelast; oorspronkelijk was in het stuk alleen sprake geweest van de onfeilbaarheid van de Kerk. De discussies daarover begonnen op 13 mei 1870; ze zouden op 18 juli afgesloten worden met een stemming, waarvan meer dan 60 bisschoppen zich onthielden, omdat ze anders `neen' zouden hebben moeten stemmen. De gedachtenwisselingen verliepen overigens niet rimpelloos. Meningsverschillen kunnen gezond zijn en botsingen zijn onvermijdelijk waar mensen in hun discussie tot een serieus resultaat wensen te komen. Vele anekdoten zijn gaan behoren tot wat men 'la petite histoire' van het concilie pleegt te noemen; alleen het eindresultaat van het concilie is belangrijk gebleken.

Meerderheid en minderheidHet was met name met betrekking tot de discussie over de pauselijke onfeilbaarheid en over de interpretatie die men daaraan diende te geven dat er twee stromingen ontstonden, die al spoedig de naam 'meerderheid' en 'minderheid' kregen. De meerderheid was voor een positieve uitspraak over de onfeilbaarheid, maar over de draagwijdte van die onfeilbaarheid was men het niet eens. Kardinaal Manning, de aartsbisschop van Westminster, was de grote voorstander van deze strekking. Voor hem was de paus onfeilbaar, ook los van de bisschoppen. Deze opinie werd ook van buiten af in de hand

285

Page 80: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 81: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

gewerkt. De Engelse bekeerling Ward was er van overtuigd, dat alle doctrinaire instructies van de paus, zoals vervat in encyclieken, in brieven aan individuele bisschoppen of in pauselijke toespraken, ex cathedra-uitspraken waren en derhalve onfeilbaar. L'Univers, het ultramontaanse blad van Louis Veuillot, paste de hymne over de Heilige Geest toe op Pius IX en een Italiaans tijdschrift schreef over de paus: `Als hij mediteert, is het God die in hem denkt'.Zowel binnen als buiten het concilie bestond echter een ernstig verzet tegen een zo vergaande interpretatie. In Duitsland werd de oppositie ertegen geleid door Dóllinger. Hij schreef regelmatig artikelen in de Augsburger Allgemeine Zeitung, waaruit bleek dat hij bijzonder goed was ingelicht over wat er zich in Rome afspeelde. Het is ons nu bekend dat zijn voornaamste informant Lord Acton was, die de zeldzame gave bezat om de bisschoppen op vertrouwelijke wijze aan het praten te krijgen. In Parijs verdedigde mgr. Maret, de dekaan van de theologische faculteit van de Sorbonne, een neogallicaans standpunt, dat met een onfeilbaarheidsverklaring niet te verzoenen was.

Op het concilie zelf bestond de 'minderheid' uit bisschoppen die, om vaak uiteenlopende redenen, tegen de dogmaverklaring gekant waren. Dertien van de zeventien aanwezige Duitse bisschoppen vreesden, dat de kloof tussen Kerk en cultuur er alleen maar breder door zou worden. Hefele (Rottenburg) verzette zich op kerkhistorische gronden, evenals Schwarzenberg (Praag), de grote beschermheer van de Duitse theologen. Strossmayer (Djakovo - Joegoslavië) vreesde dat de groeiende centralisatie in het Vaticaan de terugkeer naar Rome van de orthodoxe christenen (die in zijn regio vrij talrijk aanwezig

Vaticanum I (fragment uit een gravure van F. Thorigny).

286

waren) in de weg zou staan. Om zijn recht uit het hart komende uitspraken - zoals die dat 'indien men vernieuwing wilde, men daarmee het best in Rome kon beginnen' - wordt hij vaakhet enfant terrible van het concilie genoemd. Dupanloup (Orléans) behoorde tot de minderheid uit liberaal-katholieke overwegingen. Kenrick (Saint Louis, USA) drong aan op een erkenning vanhet bisschoppelijke gezag, terwijl Vérot (Saint Augustine, USA) er de nadruk op gelegd wilde zien dat alleen de plaatselijke bisschop oog kon hebben voor de concrete noden. Met deze enkele namen moge worden volstaan.

Op Vaticanum I kwamen de 800 deelnemers overwegend uit Europese landen. Op Vaticanum II waren de Europeanen in de minderheid: 256 bisschoppen kwamen uit Azië; 250 uit Afrika; 96 uit de Arabische wereld; 70 uit Oceanië; 601 uit Latijns-Amerika; 332 uit Noord-Amerika. Deze meer dan 1600 niet-Europeanen vormden de drie vierden van de stemgerechtigden.

OnderwerpingDe minderheid haalde het dus niet. De tekst waarover gestemd werd gaf de grenzen van de pauselijke onfeilbaarheid aan. De uitdrukking 'ex cathedra' kreeg een nauwomlijnde betekenis. De toevoeging, dat de door de paus uitgesproken geloofsdefinities uit zichzelf (ex sese) onveranderlijk waren en niet op grond van de consensus van de Kerk, moet verstaan worden als een reactie tegen het gallicanisme waartegen men een absolute dam wilde opwerpen. Een gelukkige uitdrukking was ze echter niet en ze zou voor niet-katholieke christenen een struikelblok vormen voor de dialoog met Rome. Voor de Roomse Kerk zelf hield de versterkte centralisatie rond de figuur van de paus het gevaar in, dat de bisschoppelijke macht ondergewaardeerd zou worden.

De Franse bisschoppen onderwierpen zich al vrij snel. In de Duitstalige gebieden gebeurde dit met aanmerkelijk meer tegenzin en soms na lange aarzeling en ten koste van een reële gewetensnood. Hefele voerde een bittere strijd met Rome en de curie. In Oostenrijk-Hongarije werd eveneens lang getalmd. De laatste die zich onderwierp was Strossmayer - hij had gewacht tot december 1872. Wat de theologen betreft: Dëllinger stelde, dat hij zich `noch als christen, noch als theoloog, noch als historicus' kon onderwerpen. Hij werd geëxcommuniceerd. Ondanks zijn smeekbede om niet altaar tegen altaar op te richten, deden geestelijken uit zijn omgeving een

287

beroep op priesters uit de Oud-katholieke Kerk van Utrecht om te voorzien in de zielzorg van hen die in geweten meenden zich niet te kunnen onderwerpen. Dat was het begin van de Oud-katholieke Kerk in Duitsland, waartoe Dóllinger nooit in werkelijkheid heeft behoord, al heeft hij (niet rechtstreeks) aan haar oorsprong gestaan.Veel zakelijker stond Newman tegenover het nieuwe dogma, dat hij als inopportuun beschouwde: `Pius is niet de laatste paus - het vierde concilie heeft wijzigingen aan het derde aangebracht, het vijfde aan het vierde (...). De laatste definitie behoeft niet zozeer ongedaan te worden gemaakt, als wel vervolledigd (...). Laat ons geduld hebben en geloof, en een nieuwe paus zal, op een opnieuw samengeroepen concilie, de lading van de boot in evenwicht brengen'. En inderdaad zal Vaticanum II, met de nadruk die daar werd gelegd op de collegialiteit van de bisschoppen, het woord van Newman komen bevestigen.

81

AntonioRosmini (1797-1855)

Er zijn mensen die bewondering afdwingen door hun grondige kennis van een of andere specialiteit. Ze kunnen er allesover vertellen. Maar er zijn ook mensen die op tal van terreinen een uitdaging ervaren. Ze worden door alles geboeid. Elke zorg roept in hun hart een antwoord op en elk antwoord dwingt hen er toe, een daad te stellen, iets te wagen, iets in het leven te roepen. Als het mensen met veelvuldige talenten zijn, ontplooit zich een leven van ongeëvenaarde rijkdomen grootheid, dat blijk geeft van een uiterste gevoeligheid voor wat er in de wereld gaande is.Iedere periode in de geschiedenis heeft zulke mensen gekend, en als men de negentiende eeuw bekijkt, springt onmiddellijk Antonio Rosmini in het oog. Zijn aandacht ging tegelijk uit

naar actie en contemplatie, naar studie en gebed, vorming en organisatie, schrijven en prediken, werken voor de Kerk en werken voor het vaderland. Dat die veelzijdigheid en die overgang van het ene naar het andere, te midden van successen of tegenslag, steeds gebeurde zonder dat hij er innerlijk door verscheurd of verbitterd raakte, wijst erop dat in de kern van zijn wezen een onaantastbare sterkte aanwezig was.

FilosoofDe 58 jaren die Rosmini geschonken waren, heeft hij goed besteed. Aan de universiteit van Padua studeerde hij theologie en de klassieken, maar wiskunde en natuurkunde boeiden hem al sinds zijn middelbareschool-tijd. Bovendien dacht hij al vroeg aan het uitwerken van een filosofisch systeem, dat uiteindelijk (1830) in een driedelige studie over de oorsprong van de ideeën zou uitmonden. Zijn opvattingen waren oorspronkelijk; ze vormden een eerste poging om in het moderne katholieke denken van de negentiende eeuw tot een nieuwe filosofische synthese te komen, waarbij ook rekening werd gehouden met wijsgeren die van het scholastieke systeem waren afgeweken en zich een plaats hadden verworven in het moderne Europese geestesleven. Het was een grootse poging tot aanpassing aan het nieuwe denken. Sommige jezuïeten meenden in enkele van zijn tractaten ketterijen te ontdekken en hij werd, door hun toedoen, in staat van beschuldiging gesteld. Vele jaren bleefde verdenking op hem rusten, totdat hij - in het jaar vóór zijn dood - nog de vreugde mocht smaken te vernemen, dat het onderzoek van zijn geschriften had uitgewezen dat ze vrij van dwaling waren, al is het wel zo, dat later (in 1877) toch een veertigtal van zijn stellingen alsnog onder censuur werden gesteld; die censurering heeft echter tot de dag van vandaag kritiek opgeroepen, en een revisie ervan is eigenlijk nog te verwachten.

PatriotRosmini was niet een wereldvreemde filosoof. Zijn wijsgerige theorieën beletten hem niet, daadwerkelijk begaan te zijn met de problemen van zijn land. De natuurlijke verzuchtingen van het Italiaanse volk lieten hem niet onbewogen. Het was de tijd van het opkomende eenheidsstreven in het schiereiland. Duidelijk heeft hij ervoor gewaarschuwd, dat er onvermijdelijk een anticlericalisme zou opdoemen als de Kerk zich tegen het patriottische ideaal zou blijven verzetten. Het was voor de katholieken uiteraard een delicate aangelegenheid, want als ze de eenmaking van Italië zouden bevorderen, werd meteen het verdere voortbestaan van de Kerkelijke Staat onder kritiek gesteld. Voor de gelovigen was dat een dilemma;

289

Page 82: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

er moest naar een oplossing gezocht worden. In 1848 schreef Rosmini een boek, waarin hij uiteenzette welke structurele hervormingen hij gewenst achtte om een oplossing voor het brandende probleem van de eenwording van Italië mogelijk te maken. Pius IX vond dat hij te ver was gegaan en dat hij te veel op het spel had gezet; Rosmini mocht ervaren hoeveel pijn het kan doen geslagen te worden door degene die men liefheeft. Het werd voor hem een tijd van duisternis en beproeving, die hij in eenzaamheid doorbracht in het huis van zijn orde in Stresa.

StichterIn 1821 was Antonio priester gewijd. Getroffen door de grote lacune in het opvoedingssysteem voor de jeugd, waarbij men weinig of geen rekening hield met de eigentijdse problemen, nam hij zich voor te streven naar een cultuurgebonden vorming. Zijn ideeën daarover beschreef hij in een boek over de eenheid van de opvoeding; om de theorie in de praktijk om te zetten, trachtte hij een groep van jonge priesters om zich heen te verzamelen die over de vorming net zo dachten als hij en die bereid waren hun leven te wijden aan het lenigen van die nood. Rosmini had geen vooropgezette plannen. Eerst dacht hij alleen aan een groepering van geestesverwanten die in los verband zouden samenwerken. Uiteindelijk werd het een religieuze congregatie, die de band tussen christendom en cultuur in de opvoeding zou nastreven. Hij richtte een aantal stichtingen op in Noord-Italië, Engeland en Ierland.Een gedachte die hem niet losliet, maar die hij niet ten uitvoer kon brengen, was het uitsturen van priesters naar India, waar zij zich zo in de kennis van de Oosterse filosofie en van het Sanskriet zouden moeten bekwamen, dat dit een ontmoetingsplaats voor christendom en oosterse godsdiensten zou worden.Via zijn zuster leerde Rosmini een opmerkelijke vrouw kennen die zich in Venetië en in Verona met de opvoeding van meisjes had beziggehouden. De gedachten die de markiezin Canossa over eigentijdse vorming had, bleken opvallend parallel te lopen met Rosmini's opvattingen hierover. Hun samenwerking leidde tot de stichting van de Zusters van de Voorzienigheid.

De vijf wonden van de KerkGedreven door zijn diepe bezorgdheid over de Kerk schreef Rosmini het moedige boek Delle cinque piaghe della Santa Chiesa ('Overde vijf wonden van de Kerk'). In zijn geheel gezien was het een opbouwend werk. De auteur beperkte zich er niet toe, een diagnose van de crisis te formuleren; hij toonde ook aan dat de Kerk er, op

82

elk moment van haar geschiedenis, toe gebracht kan worden de nodige energie op te brengen om haar wonden te helen. Welke waren die wonden?De eerste was het uiteenvallen van geestelijkheid en kerkvolk door de taal van de liturgie. In de eucharistie waren de mensen louter passieve toehoorders geworden. Het was geen gezamenlijke viering meer; ze waren niet langer in de cultus ingeschakeld. Het Latijn begrepen ze niet; ze konden alleen maar aanwezig zijn en luisteren naar wat ze niet begrepen. Rosmini voorzag, dat het niet lang meer zou duren of de mensen zouden massaal uit de Kerk wegblijven.De tweede wonde was de gebrekkige opleiding en vorming van de priesters. Vaak was hun geest werelds en oppervlakkig. In de seminarieopleiding werden zovele aspecten verwaarloosd. De Heilige Schrift, die in de oudheid het handboek voor de priestervorming was geweest en een basis voor gedachtenwisseling, werd zelden ofnooit meer naar voren gehaald. Bovendien richtte men zich in de seminaries te uitsluitend tot het intellect. De handboeken stonden wel heel erg ver van het leven.De derde wonde was de onenigheid onder de bisschoppen. Vroeger kenden de bisschoppen elkaar; ze kwamen regelmatig samen om de problemen van de tijd te bespreken, maar nu waren ze zozeermet wereldse zaken begaan dat ze van hun gelovigen afgroeiden. De vierde wonde hield daarmee verband. Het was de verstrengeling van Kerk en staat, die vooral bij het benoemen van de bisschoppen parten bleef spelen. De op die manier aangestelde bisschoppen waren eerder ambtenaren dan herders voor hun volk.Tenslotte werd de aandacht nog op een vijfde wonde gevestigd: het gebonden-zijn van de Kerk aan geld en goed. Een Kerk die zelf niet arm was, kon geen vrije Kerk zijn. Zou het niet goed zijn als de bisschoppen aan hun gelovigen rekening en verantwoording aflegden van de manier waarop zij over hun inkomsten beschikten?Het was een moedig boek, geschreven vanuit een diepe bewogenheid. Het komt niet over als een bittere aanklacht of een schamper protest, maar als een pijnlijke klacht die haar oorsprong vindt in een teleurgestelde liefde.

Rosmini had het boek al klaar in 1832, maar publiceerde het niet onmiddellijk, omdat hij de tijd daarvoor niet rijp achtte. Toen het in 1848 op de markt kwam, nam de curie er aanstoot aan en het jaar daarop werd het op de index geplaatst. Dat was voor Rosmini een beproeving naast vele andere. Als men de laatste zeven jaar van zijn leven nog eens bekijkt, staat men er verbaasd over hoeveel een mensenhart kan verdragen zonder eraan ten onder te gaan. Rosmini is een van de figuren uit de kerkgeschiedenis die aantonen dat het hart van een mens zoveel sterker is dan men vermoedt.

291

Page 83: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Het ingrijpen van GodOp zijn zestiende jaar kwam Newman - nog als jonge anglicaan - tot een dubbel inzicht. Twee zekerheden drongen zich onweerstaanbaar aan hem op en zij zullen hem zijn leven lang bijblijven. Allereerst was er de diepe overtuiging dat een godsdienst zonder geloofspunten alleen maar vage religiositeit kan zijn. Godsdienst moet niet een beroep doen op onbestemde emoties, maar op specifieke dogmatische waarheden. Niet de weelde van de liturgie of de ontroering van het hart was in de eerste plaats belangrijk, maar het geheel van de openbaringswerkelijkheid. Liturgie was alleen waardevol voorzover zij daar een uiting van was. Een tweede inzicht betrof het centrale thema dat alles zich uiteindelijk afspeelt tussen iedere individuele mens en God. Al wat daar bijkomt, zal verdwijnen. Van onze familie en onze dierbaarste vrienden moeten wij afscheid kunnen nemen. Eens zullen we komen tot een ontmoeting tussen twee wezens: God en de concrete menselijke persoon, en aan die God zal de mens verantwoording moeten afleggen. Daarom is er in het menselijk hart een heiligdom waar alleen God wordt binnengelaten. Newman is tot de bevinding

83

John Henry Newman

(1801-1890)

Het leven van John Henry Newman bestrijkt bijna de gehele negentiende eeuw. Tegenover de vele problemen die het kerkelijke leven in Engeland in die tijd beroerden, heeft hij een standpunt moeten innemen: de heroprichting van de katholieke hiërarchie (1850) en de daarop volgende antikatholiekehetze; de afkondiging van Quanta cura en de Syllabus (1864); de ondergang van de Kerkelijke Staat en de afkondiging van het dogma van de pauselijke onfeilbaarheid (1870). Overdat alles zou veel te zeggen zijn, maar we willen ons hier beperken tot een blik op zijn eigen religieuze ontwikkeling.

gekomen dat die ontmoeting van twee wezens, buiten welke niets wezenlijk is, het mogelijk moet maken alles te relativeren.Het is duidelijk dat Newman op die jonge leeftijd dit dubbele aspect van wat hij later zijn eerste bekering heeft genoemd, nog niet met al zijn consequenties heeft gezien. Wel heeft hij zich twee zekerheden eigen gemaakt, die hij heel zijn verdere leven niet meer in discussie zal stellen: godsdienst moet meer zijn dan een devotioneel aanvoelen, ze moet op echte geloofspunten stoelen; en het belang van de interpersoonlijke verhouding tussen God en mens.

Vriendelijk lichtNa zijn studies in de (anglicaanse) theologie werd Newman verbonden aan Oriel College in Oxford. Na een meningsverschil met de provost over de draagwijdte van zijn functie als studentenbegeleider maakte Newman een reis door Zuid-Europa. Op Sicilië werd hij ernstig ziek, maar hij kon na enkele weken rust naar Engeland terugreizen. Tijdens een slapeloze nacht wandelde hij over het dek van het schip. Aan de mast was een klein licht vastgehecht, dat niet meer dan enkele tientallen meters de duisternis in drong, maar het was rustig en lief en het schoof mee met de boot, zodat men altijd voldoende licht had om veilig verder te kunnen varen. Toen werd voor Newman alles symbool. De reis naar Engeland was de tocht door het leven en het kleine lichtje was het licht van het geweten waardoor God hem leidde door de duisternis van het aardse bestaan. Hij kende de bekoring te verlangen naar het volle licht van de zon; het was de bekoring alle dingen te kennen zoals God ze kent, tot aan het einde van het leven. Zo ontstond Newmans bekendste gedicht Lead, Kindly Light (`Leid, vriend'lijk Licht, langs deze donk're baan'). In de eerste strofe drukt hij een van de eenvoudigste, maar tegelijk een van de diepst menselijke ervaringen uit: we weten niet waar het leven ons heenvoert, we zouden de gehele toekomst willen overzien. Gelukkig hebben wij een veilige gids: het liefelijk licht van het geweten. Het is een vers dat vaak geciteerd wordt: "k Verzaak te schouwen in 't verschiet; geef voor één stap mij licht en stap voor stap, meer niet'. Newman heeft begrepen dat men zich tevreden moet stellen met het licht van het ogenblik en zich niet moet afvragen wat de volgende stappen zullen zijn. Elke stap is slechts een klein fragment van een groter geheel. De complete tekening van ons leven is voor ons verborgen. Pas later zullen we zien, dat vele dingen waarvan wij de zin niet zagen in de grond toch zin hebben. Het kan een vorm van hoogmoed zijn, er aanspraak op te maken het gehele leven voor zich uitgestippeld te kunnen zien. Dat inzicht zal een vrede meebrengen die Newman alle nog komende jaren door met zich mee zal dragen.

293

Page 84: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De stap naar het katholicismeEenmaal in Engeland teruggekeerd, had Newman een actief aandeel in het op gang komen van de zogenoemde Oxford-beweging, een beweging die zich ten doel stelde de zo op het oog willekeurige staatsinmenging in de Anglicaanse Kerk tegen te gaan en te werken aan een religieus reveil. Newman en zijn vrienden, Froude, Keble, weldra ook Pusey en anderen, wilden er in de eerste plaats de geestelijken aan herinneren dat zij in het spoor van de apostelen dienden te lopen en niet zichzelf als staatsambtenaren moesten beschouwen. De Anglicaanse Kerk zagen zij als een via media, een middenweg tussen de afwijkingen van Rome en de overdrijvingen van het protestantisme. Tussen 1839 en 1841 begon voor Newman het beeld van de Kerk als een via media te verbleken. Verschillende gebeurtenissen brachten hem er toe, zichzelf af te vragen of het mogelijk was dat niet Rome, maar Engeland zich in een staat van schisma bevond. Was Rome afvallig geworden? Of had Engeland zich van de moederkerk verwijderd? De anglicaanse kerkelijke autoriteiten waren van oordeel, dat hij in een tract van begin 1841 te ver was gegaan. Newman zelf trok zich terug in Littlemore, een kleine parochie even buiten Oxford, waar hij vaak op zondagen dienst had gedaan. Hij wenste er te bidden om licht en de vraag te bestuderen, in welke zin een ontwikkeling van het geloof mogelijk was. Welke verdere ontwikkelingen van de oerkerk waren gewettigd en welke niet? In 1843 was hij ervan overtuigd, niet langer het recht te hebben als vertegenwoordiger van de Anglicaanse Kerk op te treden. Op 26 september, de herdenkingsdag van de inwijding van het kerkje van Littlemore, waren alle vrienden uit Oxford overgekomen. Pusey celebreerde en Newman hield er zijn bekende preek over `het afscheid van de vrienden', waarin hij in pakkende bewoordingen zijn droefheid uitsprak over het feit dat zovelen zich van de Kerk verwijderden en vroeg om de gebeden van zijn toehoorders.Nog steeds dacht hij er niet over, katholiek te worden. Dat gebeurde twee jaar later, op 6 oktober 1845. Onder de Anglicanen was de ontsteltenis en de ontreddering groot. Keble schreef hem dat hij het gevoel had, dat de lente uit zijn leven was weggesneden.

Newman als katholiekDe katholieke periode uit Newmans leven was, menselijkerwijs gesproken, ook de pijnlijkste. Hij kreeg te maken met naijver, jaloersheid en wrevel. Hij moest herhaaldelijk ervaren, dat waarheid en liefde niet altijd onder hetzelfde dak wonen. Men wilde zich wel van zijn prestige bedienen, maar schonk hem weinig ruimte.

84

Allereerst was daar de kwestie van de katholieke universiteit van Dublin. Het rectoraat van de nieuwe stichting was aan hem toevertrouwd. Hij droomde ervan, in de Ierse hoofdstad een soort katholiek Oxford op te richten, waar men katholieke leken (ook uit Engeland) zou vormen, die in het maatschappelijke leven niet voor hun anglicaanse collega's zouden behoeven onder te doen. De Ierse bisschoppen hadden echter een universiteit voor ogen die in feite een seminarie-opleiding voor leken zou geven. Toen de Engelse bisschoppen aan Rome voorstelden Newman, om het prestige van de universiteit te verhogen, de bisschoppelijke waardigheid toe te kennen, stuitte dit op een weigering van de aartsbisschop van Dublin, die in zijn stad geen tweede mijter wenste. Toen naast Newman een vice-rector werd benoemd, eigenlijk met de bedoeling hem te controleren, begreep Newman dat men hem wantrouwde en bood hij in 1858 zijn ontslag aan.Bisschop Ullathorne verzocht hem toen, de zielzorg van de katholieke studenten in Oxford op zich te nemen; enkele bisschoppen waren echter zeer allergisch voor alles wat Oxford betrof. Ze schreven hierover naar Rome en wisten gedaan te krijgen dat de Heilige Stoel richtlijnen uitvaardigde die hierop neerkwamen dat katholieke ouders hun zonen geen universitaire studies konden laten volgen. Onder deze omstandigheden had de oprichting van een verblijf voor katholieken in Oxford geen zin meer.Enkele vooruitstrevende katholieke leken hadden intussen `The Rambler' opgericht, een blad waarin zij op vrijmoedige wijze allerlei toestanden, ook kerkelijke, wilden behandelen en beoordelen. In het januarinummer van 1859 werd het onderwijsbeleid van de bisschoppen op de korrel genomen. Het tijdschrift werd van episcopale zijde met een publicatieverbod bedreigd, tenzij Newman bereid zou zijn hoofdredacteur te worden. Hij aanvaardde het verzoek, hoewel hij zich ervan bewust was zich in een wespennest te wagen. In een genuanceerd hoofdartikel erkende hij enerzijds de prerogatieven van het episcopaat, maar verwachtte hij anderzijds dat de bisschoppen de gelovigen ook in geloofszaken zouden raadplegen, omdat ook zij de `Kerk' vormden. Toen er boze reacties binnenkwamen, zag hij zich gdwongen in een volgend nummer op dit onderwerp terug te komen. Hij werd van ketterij beschuldigd, een blaam waarvan hij pas in 1867 werd gezuiverd.

De pauselijke onfeilbaarheidHoe groot het prestige van Newman ook was, hij werd aanvankelijk door de curie als onvoldoende `Rooms' beschouwd om bij de voorbereiding van het Eerste Vaticaans Concilie te worden

295

Page 85: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

betrokken. We hebben het daarover reeds gehad, maar het is goed er iets uitvoeriger op terug te komen. Toen men er van verschillende zijden op aandrong Newman bij het grote gebeuren te betrekken, werd hem de gelegenheid geboden zijn bisschop, mgr. Ullathorne, als raadgever naar Rome te vergezellen. Hij gaf twee redenen op om het aanbod van de hand te wijzen: zijn gezondheid en het feit dat hij, buiten het Engels, geen enkele taal behoorlijk beheerste. Nog andere elementen blijken echter te hebben meegespeeld. Hij achtte zich onvoldoende vaardig in het redeneren, had tijd nodig om zorgvuldig zijn woorden te wegen en was daardoor beter in het schrijven dan in het spreken. Bovendien bekende hij, dat hij niet in de eerste plaats een theoloog in de technische zin van het woord was (d.w.z. een scholastieke theoloog), maar een denker die zoekend zijn weg ging.

Al was Newman dus officieel niet bij het concilie betrokken, tijdens de debatten bleef hij een graag beluisterde raadsman van zijn bisschop. Hij schreef hem onomwonden wat hij dacht. Tot zijn groot ongenoegen kwam een van die vertrouwelijke brieven in de pers terecht. Maar juist omdat zijn schrijven niet voor publicatie bestemd was, toont het ons precies wat hij over een eventuele onfeilbaarheidsverklaring dacht.

Twee dingen zijn duidelijk. Ten eerste dat hij er niet aan twijfelde dat de Heilige Geest blijvend de Kerk bijstaat, haar voor dwaling behoedt en dat de paus daarin een belangrijke rol moet spelen. Vervolgens, dat men zich er voor moet hoeden overhaast te werk te gaan. Het hele gedoe in Rome leek hem een onverantwoorde touwtrekkerij, die bij de gelovigen pijnlijk overkwam. Waarom tot elke prijs een officiële dogmaverklaring doordrukken? Newman schreef: `Wanneer is een de fide- dogmaverklaring een luxe-uiting van vroomheid geweest en niet een harde, pijnlijke noodzaak?'

Wat hem overigens verhinderde van harte achter een dogmaverklaring te staan was niet zozeer de onfeilbaarheid, als wel het feit dat men de gehele kwestie inzake de ontwikkeling van de geloofsleer buiten beschouwing scheen te laten. Newman kreeg de indruk dat men overhaast te werk ging.Toen de pauselijke onfeilbaarheid uiteindelijk tot dogma werd uitgeroepen, verdedigde hij die tegen de Engelse politicus Gladstone, die de katholieken verweet dat zij de gehoorzaamheid aan een vreemd staatshoofd (de paus) boven de gehoorzaamheid aan de Britse kroon stelden. Na een overzicht te hebben gegeven van de verhouding tussen Kerk en staat door de eeuwen heen, ontwikkelde hij een van de voornaamste punten van zijn denken: de rechten van het geweten.

85

Het gewetenVeronderstel, zo zegt hij, dat het extreme geval zich voordoet dat het geweten in conflict komt met een woord van de paus. In dat geval moet het geweten worden gevolgd, want de rechten van het geweten werden door God in het hart van de schepselen geplant. Maar hij voegt er onmiddellijk aan toe dat het begrip `geweten' precies moet worden omschreven. Zijn geweten volgen is niet zonder meer doen wat men instinctief meent te moeten doen. Zoiets is als een caricatuur van het geweten, want naast rechten heeft het ook plichten. Het moet eerlijk rekening houden met de opperste Wetgever en Rechter. `Indien het geweten in een duidelijk afgegrensd geval als heilige en opperste norm genomen moet worden, dan moet dit - om tegen de stem van de paus te kunnen opwegen - het gevolg zijn van ernstig nadenken en gebed'. Het pauselijk gezag is de algemene regel. Bij iedere uitzondering moet het geweten duidelijk kunnen maken, dat er een werkelijke reden is om tegen dit gezag in te gaan. Als men niet voor het aangezicht van God tot het oprechte besluit komt dat men onmogelijk aan een pauselijk woord gevolg kan geven, is men gehouden tot gehoorzaamheid. Newman eindigt zijn beschouwingen over het geweten met de vaak geciteerde tekst `Mocht ik de verplichting hebben tijdens een heildronk over godsdienst te spreken (wat wel niet helemaal op zijn plaats zou zijn), dan zou ik, als u het verlangt, wel bereid zijn mijn glas te heffen op de paus - maar dan eerst op het geweten, daarna pas op de paus'.In zijn theologisch denken bouwde Newman hier verder op wat hij in 1845 reeds had opgetekend over de ontwikkeling in de geloofsleer. Hij was zich er van bewust dat latere concilies aanvullingen zouden kunnen doen en aan vroegere concilieuitspraken een nauwkeuriger interpretatie zouden kunnen geven. Hij gaf toe dat de 'meerderheid' op het concilie erin geslaagd was haar opinie door te drukken, maar hij was er ook van overtuigd dat latere concilies de zaak duidelijker zouden stellen en zouden aanvullen.

Van de grote gebeurtenissen die Newman heeft meegemaakt en van de beproevingen waaraan het hem in de katholieke periode van zijn leven niet heeft ontbroken, geeft al het bovenstaande slechts een onvolledig beeld. Pas toen Leo XIII paus werd (1878), begonnen de zaken een gunstiger wending te nemen. Newman werd tot kardinaal benoemd: een late waardering, maar toch uiteindelijk een bekroning voor een man die de grootste persoonlijkheid van zijn tijd is geweest. En eigenlijk moest men nog tot het Tweede Vaticaans Concilie wachten alvorens vele van zijn gedachten, o.m. zijn ecclesiologie, officieel erkend te zien.

297

Page 86: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Vroomheid en religieus leven

maatschappelijke leven tegengaan. Het was zijn bedoeling, geëngageerde leken te vormen (vandaar ook zijn inzet voor het vrije onderwijs) die het antiklericale offensief het hoofd konden bieden. Hij stichtte de uitgeverij Bonne Presse en het blad La Croix, later ook de Echos d'Orient, waarin de activiteit van de Assumptionisten in Griekenland, Bulgarije en Turkije werd belicht en de problematiek van deze landen werd besproken.

Na de Franse Revolutie kreeg de Kerk in veel landen te doen met een nijpend priestertekort. Talrijk waren de parochies zonder pastoor, een toestand die onvermijdelijk haar weerslag op de gelovigen moest hebben. De volksmissies bleken een goede formule te zijn om onverschilligen en afvalligen terug te brengen naar de geloofspraktijk die zij hadden laten varen. De oude orden werden opnieuw opgericht en gereorganiseerd. Langzaamaan kwamen ook persoonlijkheden naar voren die naar meer aangepaste vormen van religieus leven zochtenom de bestaande noden beter te kunnen beantwoorden.

In verband met de pers moeten ook de Salvatorianen genoemd worden, wier orde in 1881 werd gesticht door J. B. Jordan (1848-1918), voornamelijk een self-made man met nogal originele opvattingen over apostolaat en een vernieuwende visie op het kloosterleven.Deze opsomming is uiterst beperkt. De stichters en de talrijke Broeder- en Zustercongregaties worden niet eens vermeld. Bovendien waren er in nagenoeg alle bisdommen pastoors die, om de door hen bespeurde noden te lenigen, jonge mannen of vrouwen bijeenbrachten en die aan de oorsprong staan van de vele diocesane congregaties die in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw een onvervangbare rol zouden spelen.

Stichters Christus opnieuw centraalDe belangrijkste is waarschijnlijk Don Bosco (1815-1888), priester uit de omgeving van Turijn, die voor de verwaarloosde jeugd een opvangvorm wist uit te bouwen die weldra tot ver over de landsgrenzen bekendheid verwierf en navolging vond. Hij was een uitstekend pedagoog, die door de jongens op handen werd gedragen. Steeds drong hij er bij zijn medewerkers op aan, in de eerste plaats vrienden van de jeugd te zijn. In 1855 richtte hij de eerste 'vakantiekolonie' op. Zijn medewerkers zullen de eerste Salesianen worden. Hun Regel werd voor het eerst in 1869 goedgekeurd en vijf jaar later definitief bekrachtigd. Van alle negentiende-eeuwse congregaties zijn het de Salesianen die de grootste groeikracht hebben getoond.

In 1816 verzamelde Eugène de Mazenod (1782-1861) te Aix een groep priesters om zich heen met de bedoeling, in de ontkerstende gebieden van de Provence volksmissies te prediken. Later namen ze er de zorg voor de Mariaheiligdommen nog bij, en toen in 1826 hun Regel werd goedgekeurd, kregen ze de naam Oblaten van Maria. Bij de dood van de energieke, maar ingoede stichter telden ze 461 leden en hadden ze zich over vier continenten verspreid.Emmanuel d'Alzon (1810-1880), die in 1845 de Assumptionisten stichtte, wilde met moderne middelen de secularisering van het

In de landen ten noorden van de Alpen deed zich een opmerkelijk fenomeen voor. Een Italiaans geïnspireerde spiritualiteit kwam het jansenistische rigorisme verdringen. Misschien deed die spiritualiteit oppervlakkiger aan dan wat men tot dan toe gekend had, maar ze was ook menselijker en volkser, ze schonk meer aandacht aan de veruitwendiging van de gevoelens. Het woordgebruik en de wijze van formuleren in gebeden en geestelijke literatuur wijzen in de richting van een nieuwe gevoeligheid. Christus was de `prisonnier d'amour dans le tabernacle' (de gevangene van de liefde in het tabernakel).De (artistiek vaak minder verantwoorde) beelden van het H. Hart, waar de Heer met uitgestrekte armen de wereld wil omvatten, of waar hij wijst op zijn hart `qui a tant aimé les hommes' (die de mensen zó heeft liefgehad), deden in de negentiende eeuw hun intree in de huizen van de gelovigen die menigmaal aan het H. Hart werden toegewijd. Ook de basiliek van Montmartre werd aan het H. Hart toegewijd en vanaf 1876 kende het heiligdom een toevloed van pelgrims. In het begin van de twintigste eeuw wordt straks in België begonnen met de bouw van de basiliek van Koekelberg. De theologen lieten zien dat de devotie tot het H. Hart niets anders was dan een erkennen en vereren van de liefde van God voor de mens. Het hart was het symbool van de liefde.

86 299

Page 87: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

'verschijningen'. In 1830 was de H. Maagd verschenen aan Catherine Labouré; in 1846 aan twee jonge herderskinderen in La Salette, een klein gehucht in het gebergte rond Grenoble. De Lieve Vrouw die in La Salette verscheen weende en gaf de kinderen de opdracht de gelovigen aan te sporen tot grotere trouw in de zondagsplicht en in de vasten en hun te vragen de naam van God met eerbied te gebruiken. Deze gebeurtenis lokte tal van pelgrims, vooral toen eenmaal de mare de ronde deed dat enkele mensen op miraculeuze wijze waren genezen. La Salette werd evenwel naar de tweede plaats gedrongen, nadat de H. Maagd in een grot bij Lourdes achttien maal was verschenen aan de veertienjarige Bernadette Soubirous (1858). De aanvankelijk zeer gereserveerde kerkelijke autoriteiten moesten zich gewonnen geven, toen ook daar miraculeuze genezingen plaats vonden, waarvoor zelfs ongelovige rationalistische artsen geen verklaring hadden. Sindsdien is Lourdes uit de katholieke geloofsdevotie niet meer weg te denken. Er werden (en worden) bedevaarten georganiseerd en op vele plaatsen werden, in navolging van de Lourdesgrot, grotten ingericht ter ere van Maria.

Typisch negentiende-eeuwse devotieprentjes (verzameling Averbode).

In verband met het opnieuw ontdekken van Christus moet ook iets worden gezegd over de eucharistische vroomheid. Tegen een jansenistische tendens in begon men de veelvuldige communie te beklemtonen; hoezeer men er echter ook de nadruk op legde dat het ontvangen van de eucharistie niet moest worden gezien als beloning voor een verdienstelijk leven, maar vooral als steun en sterkte in de dagelijkse strijd, zal het toch nog tot de twintigste eeuw moeten duren voordat de `dagelijkse' communie ingang vindt. Intussen uitte de eucharistische vroomheid zich ook in de aanbidding van het H. Sacrament, een gebruik dat zich in de tweede helft van de negentiende eeuw snel verbreidde. In 1851 werd de `eeuwigdurende aanbidding' door de paus aanbevolen en vooral door de oratoriaan Faber in Engeland verspreid. Het mensgeworden Woord werd vereerd in de kribbe en de vele kruisbeelden vestigden de aandacht op het mysterie van de verlossing.

Mariale vroomheidIn 1854 had Pius IX de Onbevlekte Ontvangenis van Maria tot dogma uitgeroepen, na bisschoppen en gelovigen hierover te hebben geraadpleegd. De meimaand werd aan Maria toegewijd; men bad de rozenkrans; Mariakapellen rezen op uit de grond en men ging er vaak en graag op bedevaart.Deze mariale devotie werd geruggesteund door een aantal

Een oordeelOngetwijfeld groeide in de negentiende eeuw de tendens om het `wonderbare' zonder veel kritische zin te aanvaarden. Wellicht was het een reactie tegen het extreme scepticisme dat de Verlichting tegenover het `bovennatuurlijke' aan de dag had gelegd. Hagiografische legenden werden opnieuw onder de aandacht gebracht. In Italië en in Spanje vonden ze een gretige voedingsbodem. Sommige vrome auteurs gingen uit van het principe dat zelfs de meest legendarische verhalen behouden mochten blijven, als ze maar de devotie stimuleerden. Lichtgelovigheid is een vande zwakke punten van de negentiende-eeuwse vroomheid. Dat men te zeer de sentimentele kant uitging, is een ander zwak punt. De terminologie die men gebruikte was uiteraard tijdgebonden, en dat men de romantiek erin weerspiegeld vond kan men haar niet euvel duiden. Het is eveneens juist dat het aantal `geestelijke oefeningen' toenam en dat aan de regelmaat een wellicht overdreven belang werd gehecht. Anderzijds moeten de vele positieve kanten van de negentiende-eeuwse spiritualiteit niet uit het oog worden verloren. Christus werd centraal gesteld en de apostolische ijver uitte zich in talrijke religieuze stichtingen, zowel voor de noden in eigen land als voor de verre missies. Eigenlijk vraagt men zich af, hoe men deze eeuw `de eeuw van het individualisme' heeft kunnen noemen, als men denkt aan de vele mensen die in een slotklooster traden en boete deden als eerherstel voor het kwaad dat anderen hadden bedreven.

87 301

Page 88: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Missie-enthousiasmeGregorius XVI (1831-1846), die vóór zijn verkiezing tot paus prefect van de Congregatio de Propaganda Fide was geweest, bracht de missiebeweging op gang. Hij benadrukte de noodzaak van een behoorlijke opleiding van een landeigen clerus, moedigde de vorming van goede catechisten aan, wees op de noodzaak van het regelmatig houden van synoden en maande de missionarissen, zich buitenalle politiek te houden. Vele initiatieven groeiden echter vanuit de basis. In de loop van de eeuw kwamen drie grote missiegenootschappen tot stand (die later tot pauselijke missiewerken werden verheven) : het werk van de voortplanting van het geloof, in 1822 te Lyon opgericht door Pauline Jaricot en al snel over een tiental landen verspreid; het werk van de H. Kindsheid, dat zich ten doel stelde westerse kinderen een bescheiden bijdrage te laten leveren voor niet-christelijke (oorspronkelijk Chinese, te vondeling gelegde) kinderen; het liefdewerk van de H. Petrus, voor de opleiding van een landeigen geestelijkheid, geïnspireerd door de dames Bigard uit Caen.In de oudere missionerende orden werd de missiegeest weer opgewekt. Zo richtte de Nederlandse Jezuïetengeneraal P. J. Ph.

88

Het missionaire elanPater Damiaan, Apostel van de melaatsen (doe. KADOC, Leuven).

De godsdienstige heropleving die de negentiende eeuw kenmerkte, moest zich onvermijdelijk ook uiten op het terrein van de missionering. De geografische ontsluiting van de wereld werd overigens gezien als de uitdaging van de Voorzienigheid tot het uitdragen van de Blijde Boodschap. Laat het ook meteen gezegd zijn dat in het hele missiegebeuren vooral Frankrijk, Nederland en België een rol hebben gespeeld.

Roothaan een oproep tot zijn paters en broeders om hun verlangen naar de buitenlandse missionering te stimuleren. Tal van congregaties werden gesticht met het specifieke doel missionarissen op te leiden en uit te zenden, terwijl de meeste reeds bestaande, die oorspronkelijk voor een ander doel opgericht waren, er zich rekenschap van gaven dat ze zich niet aan de missieroep mochten onttrekken en een deel van hun krachten ter beschikking van het missiewerk stelden. Enkele namen (met de stichtingsdatum) mogen hier voldoende zijn: de Paters van de HH. Harten of Picpussen (1805), de Oblaten van Maria (1816), de Pallotijnen (1835), de Paters van de H. Geest (vanaf 1848 verenigd met de Sociëteit van het H. Hart van Maria) (1841), de Assumptionisten (1845), de Missionarissen van het H. Hart (1854), de Salesianen (1855), de Missionarissen van het Onbevlekt Hart van Maria of Scheutisten (1862), de Witte Paters (1868), het Gezelschap van het Goddelijk Woord (1875), de Priesters van het H. Hart (1877), de Salvatorianen (1881). Naar het voorbeeld van de Missionaires Etrangères de Paris werden ook andere missionerende genootschappen van diocesane priesters opgericht, o.m. de Vreemde Missies van Milaan (1850) en Saint Joseph's Society of Mill Hill (1866). Volledigheidshalve zouden hier de stichtingen van Broeders en Zusters aan moeten worden toegevoegd. In praktisch alle missies bleken ze al spoedig - vooral in de sectoren van het onderwijs en de ziekenzorg - de onmisbare hulpkrachten van de paters.

Het missionarisprofielDe meest opvallende karakteristiek van de negentiende-eeuwse missionaris is ongetwijfeld zijn uitgesproken zendingsbesef. Vanuit een tijdgebonden ecclesiologie bestond de algemeen verbreide overtuiging dat niet-christelijke godsdiensten het volle heil niet konden brengen. Daarom was het prediken van het evangelie een dringende noodzaak. Aan het aantal doopsels werd veel - misschien te veel - belang gehecht. De mensen moesten uit de onwetendheid van het heidendom worden gehaald. De missionarissen voelden zich aangesproken door wat zij als een noodtoestand beschouwden en waren bereid, bovenmenselijke offers te brengen om in de meest ontoegankelijke oorden van de wereld de Blijde

Boodschap te verkondigen. Zij stelden zich weinig missietheologische vragen, maar gingen met een groot hart, gedreven door een oprechte edelmoedigheid.

De missionarissen voelden zich als pioniers, en in vele gevallen warenzij dat ook, in alle betekenissen van het woord. Door het gelovige volk werden ze bewonderd om hun idealisme en hun heroïsche inzet. Familie en vaderland verlaten was in die tijd op zichzelf reeds een

303

Page 89: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Missionarissen in Belgisch Congo (fotoarchief G.P.).

niet gering offer. Het verblijf in onherbergzame gebieden met een moordend klimaat en te midden van een soms vijandige bevolking was dat niet minder. Wie de missiegeschiedenis bestudeert, wordt getroffen door het grote aantal missionarissen dat overleed nog voor het dertigste levensjaar. Het martelaarschap was niet altijd alleen maar een romantische voorstelling: soms was het harde werkelijkheid. De Nederlandse missiebisschop F. Hamer werd samen met vier andere bisschoppen, een kleine veertig missionarissen en zo'n 30.000 gelovigen tijdens de Boksersopstand in China (1900) gedood. In Vlaanderen kreeg de figuur van pater Damiaan (Jozef de Veuster), die als melaatse overleed, een symbolische waarde.In Canada trokken de Oblaten vanuit drie centra op naar de Eskimobevolking. Na een wedloop met anglicaanse zendelingen (van oecumene was toen helemaal geen sprake) bereikte pater Grollier in 1861 de poolcirkel. De tocht die de paters Clut en Lecorre meteen hondenslee en zonder enige terreinkennis naar Alaska ondernamen, is een indrukwekkend epos. Iets verder naar het zuiden leefden de verschillende Indianenstammen. Naast de Oblaten waren daar ook de Jezuïeten werkzaam. Pater de Smet heeft, als `de grote zwartrok', een rol gespeeld bij het recruteren van jonge kandidaat-missionarissen.In de steppen van Azië werkten talrijke orden en congregaties. Th. Verbist stichtte de Scheutisten met het oog op de evangelisatie in Mongolië. In India bleek de aan de Jezuïeten toevertrouwde Ranchi-missie vruchtbaar terrein te zijn, dank zij vooral de activiteit van pater Lievens. In de Polynesische archipel werkten de

89

Missionarissen van het H. Hart. Midden-Afrika werd toevertrouwd aan de Paters van de H. Geest, de Jezuïeten, de Witte Paters en de door Leopold 11 uitgenodigde Scheutisten. Zuidelijk Afrika was reeds in 1853 voor een groot deel aan de Oblaten toevertrouwd.Een volledige opsomming zou alleen maar saai zijn. Men kan slechts met eerbied en ontzag terugdenken aan de vele onbekenden die, zonder zich daarvan bewust te zijn en zonder er prat op te gaan, een stuk kerkgeschiedenis hebben geschreven.

SchaduwzijdenNiet alles was echter licht. Daar was bijvoorbeeld de ballast van het kolonialisme. Voor de missionarissen was het geen goede zaak dat zij meestal uit het moederland van de kolonie kwamen. Rome had oog voor dat gevaar en Benedictus XV (1914-1922) heeft het nationalisme in het missiewerk veroordeeld in de encycliek Maximum Illud (1919) . Het was in de praktijk echter moeilijk om weerstand te bieden aan de vele voordelen die de missie kon genieten, dankzij haar verbondenheid met het moederland. In de twintigste eeuw, toen het einde van het koloniale tijdperk in zicht kwam, zou dat duidelijk worden.

Als een gevolg van het kolonialisme gaven de missionarissen soms de indruk dat ze een paternalistische houding aannamen en het christendom aan het Westen vastknoopten. De Europese cultuur werd als de `normale', de `vanzelfsprekende' beschouwd, terwijl aan de inheemse weinig waarde werd gehecht. De houding van de missionaris was die van een vader tegenover een kind, van overste tegenover ondergeschikte, van weldoener tegenover sukkelaar. Er was een neerbuigende vriendelijkheid en een zeker oprecht bedoelde liefdadigheid, maar al te zelden was er waardering voor de 'ongelukkige onwetenden' en hun cultuur. Nog in het begin van de twintigste eeuw had men vóór alles alleen maar medelijden met `de arme heidenen'. De Europeaan voelde zich superieur en vondhet normaal, overal een westers verpakt christendom uit te dragen. Ook in Rome zag men onvoldoende het onderscheid tussen wat tot de kern en wat tot de periferie van het geloof behoorde.Eenheid werd vaak verward met uniformiteit.

Voor de missionering is de negentiende eeuw een belangrijke periode geweest. Toch moet men het aandurven zich af te vragen of - in belangrijke mate door een gebrek aan visie en door een fundamentele onderwaardering van niet-westerse culturen - de missionering in landen als China, India of Japan (allemaal landen met een rijke eigen cultuur) niet zonder meer mislukt is. Het christendom vertegenwoordigt daar

305

Page 90: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 91: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Omslagillustratie van het missietijdschrift van Scheut (1889), weerspiegeling van zendingsbewustzijn, maar ook van westers paternalisme.

bevolking. Vanzelfsprekend vormt cijfermateriaal niet de enige en allerminst de voornaamste norm om over het al dan niet slagen van de missionering te oordelen, maar sommige statistieken stemmen toch tot nadenken, vooral als men ze wil afwegen tegen de edelmoedigheid van de inzet waarmee de missionarissen het beste van zichzelf hebben gegeven. Werd de wezenlijke noodzaak van een inculturatie wel echt aangevoeld?

De sociale kwestie

306

De grote wetenschappelijke ontdekkingen van de achttiende eeuw, vooral de uitvinding van de stoommachine en haar toepassing op de textielnijverheid, hebben aanleiding gegeven tot de grote Industriële Revolutie. Voor de werkgevers betekende deze omwenteling ook een verleiding om zoveel mogelijk winst te maken en daarvoor alle middelen aan te wenden die binnen hun bereik lagen. De economie hield geen rekening met de moraal en de concurrentie speelde volop,

zonder door enige staatsinmenging te worden geremd. Volgens de liberale principes mocht de staat zich niet bemoeien metde sociale vraagstukken. Dat verklaart waarom het zolang heeft geduurd, voordat hier en daar de staat tussenbeide is getreden. In Pruisen dateert de oudste wetgeving tot bescherming van de jeugdige fabrieksarbeiders van 1830. In Frankrijk werd pas in 1841 wettelijk vastgelegd, dat kinderen onder de twaalfjaar niet langer dan acht uur per dag tewerkgesteld mochten worden. In België is pas eind 1909 vastgelegd dat de arbeidsduur van alle mijnwerkers de negen uur per dag niet mocht overschrijden en werd in 1911 het ondergronds werk voor kinderen onder de veertien jaar verboden. Nederland, dat pas vrij laat met de industriële ontwikkeling te maken kreeg, heeft kunnen profiteren van de in andere landenopgedane slechte ervaringen; reeds in 1874 was kinderarbeid beneden de twaalfjaar daar geheel verboden. De oppositie tegen een reglementerende staatsinmenging was in vele gevallen niet meer dan een voorwendsel om de kapitaalkrachtigen te bevoordelen. Spoedig zou blijken dat de arbeiders, die sinds de Franse Revolutie van hun beroepscorporaties (de gilden enzovoort) waren beroofd, in belangrijke mate aan de willekeur van de werkgevers waren overgeleverd.

Liefdadigheid en rechtvaardigheidLange tijd is liefdadigheid het enige katholieke antwoord geweest op de sociale vragen, die zich langzamerhand voordeden. Wat op caritatief gebied werd verwezenlijkt, is indrukwekkend. Vanuit een eerlijk en belangeloos religieus gevoelen kwamen initiatieven om het lijden van de behoeftigen te lenigen en de allesoverheersendemacht van het kapitaal te breken. In 1830 stichtte Cottolengo in Turijn zijn Vincentini. In Parijs werden door Frédérique Ozanam 1833 de zogenoemde Vincentiusgenootschappen opgericht, een initiatief dat al spoedig in andere landen (ook in Nederland en België) navolging vond. Omstreeks 1840 ontstond de Franciscus Xaverius-vereniging, die scholen voor arbeiders organiseerde, evenals plaatsingsbureaus voor werkzoekenden. De eerste beroepsscholen van Don Bosco dateren uit de jaren 1840-1845. In Duitsland werden vanaf 1855 door de priester Kolping Gesellenvereine opgericht voor jongens die er een beroepsopleiding kregen.

in

Al deze verenigingen bleven echter nog een bevoogdend karakter dragen, terwijl de arbeidersbeweging zelf zich reeds in tegengestelde richting ontwikkelde. Sinds het begin van de vorige eeuw waren er

307

weliswaar stemmen opgegaan die reageerden tegen de uitbuiting van de arbeidersklasse, tegen de onderdrukking van de menselijke waardigheid door de kapitalistische industrie, tegen de ongebreidelde hebzucht van de rijken, het schandaal van de hongerlonen en de overdreven lange werktijden. In en buiten de Kerk hebben mensen in die zin hun mond geopend, maar deze protesten waren zonder resultaat gebleven, mede door de panische angst onder industriëlen en Kerkleiders voor het communisme. In februari 1848 was het Communistisch Manifest gepubliceerd, een document dat in de geschiedenis van de sociale beweging een plaats bekleedde die vergelijkbaar was met die van de Verklaring van de Rechten van de Mens in de geschiedenis van het liberalisme. De auteurs, Marx en Engels, zagen de geschiedenis van de mensheid volgens een schema van klassenstrijd. Tegenover de concentratie van kapitaal plaatsten ze de afschaffing van de privé-eigendom, de familie, het onderscheid tussen de volkeren - `Proletariërs aller landen, verenigt u'. Maar ook Marx bleef in de eerste plaats een theoreticus, al gaf zijn manifest, rechtstreeks of niet- rechtstreeks, aanleiding tot het ontstaan van verschillende socialistische partijen die rond de eeuwwisseling veel zouden bijdragen tot een verbetering van de levensvoorwaarden van de arbeidende klasse. Vanuit de revolutionair aandoende houding van deze bewegingen is het te verklaren, waarom veel christelijke organisaties aanvankelijk een sterk anti-socialistisch karakter aannamen. Zo werd, wat België betreft, in 1886 de eerste Antisocialistische Katoenbewerkersbond in Gent opgericht, een verre voorloper van het Algemeen Christelijk Vakverbond (ACV) dat in 1912 een aantal bestaande vakverenigingen Twee sociaal bewogen priesters: links Adolf Daens, die het opnam voor de arbeiders; rechts Jan Ferdinand Mellaerts, die zich het lot van de landbouwers aantrok.

91

in zich opslorpte. De Katoenbewerkersbond werd niet alleen door de socialisten, maar ook door de katholieke burgerij met wantrouwen bekeken. Helleputte en Schollaert stichtten in 1890 de Boerenbond om de belangen van de landbouwers te beschermen. In Nederland werd in 1888 in het bisdom Haarlem de Nederlandsche Roomsch-Katholieke Volksbond opgericht, terwijl in Enschede de priester Alphonse Ariëns de Roomsch-Katholieke Werkliedenvereniging in het leven riep; het was vooral Ariëns, leerling van de grote Schaepman, die de katholieke arbeiders hun zelfbewustzijn heeft teruggegeven.

Rerum Novarum (1891)Leo XIII, die als nuntius in België en als bisschop van Perugia met de sociale kwestie geconfronteerd was geweest, erkende de noodzaak er aandacht aan te besteden. Rerum Novarum kan herleid worden tot vier hoofdthema's, die een synthese willen geven van onderling tegengestelde strekkingen. Het bezitten van eigendom wordt als natuurrecht erkend, maar ook wordt op de sociale functie ervan gewezen. Het komt aan de staat toe, zich verantwoordelijk te stellen voor privaat en publiek welzijn - dit in afwijking van wat de liberalen stelden -, maar tevens wordt aan de activiteit van de staat ook een grens gesteld: hij moet zich er toe beperken het persoonlijk initiatief aan te vullen. De arbeiders worden herinnerd aan hun plichten ten opzichte van hun werkgevers, maar deze laatsten worden er op gewezen dat ze hun ondergeschikten een rechtvaardig loon moeten uitbetalen, zodat dezen een menswaardig bestaan kunnen leiden. De klassenstrijd wordt veroordeeld, maar aan de arbeiders wordt het recht toegekend zich te verenigen voor de verdediging van hun rechten, zelfs binnen groeperingen die uitsluitend uit arbeiders bestaan.Zo was Rerum Novarum in feite de vrucht van ideeën en initiatieven die in de vijftig voorafgaande jaren her en der in de katholieke wereld de kop hadden opgestoken: van de redevoeringen van Ketteler in Mainz tot de toespraken van Mermillod in de Sainte-Chlotilde in Parijs; van de initiatieven van Harmel in Frankrijk tot de Opera dei Congressi in Italië. In zijn encycliek heeft Leo XIII het rijpste uit deze experimenten genomen. Niet alleen is hij boven de `dogmata' van de liberale economie uitgestegen, hij heeft ook erkend dat vele uitgangspunten van sociaal vooruitstrevende katholieken legitiem waren. De toon van de encycliek doet nu weliswaar ietwat paternalistisch aan en sommige vragen, zoals die inzake het gezinsloon, werden niet of nauwelijks aangeraakt, maar in het laatste decennium van de negentiende eeuw wekte het verbazing dat Rome had gekozen voor de meest vooruitstrevende sociale ideeën die toen onder de katholieken leefden.

309

Page 92: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 93: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Christen-democratenDe encycliek had het opgenomen voor groeperingen die de arbeidersbelangen verdedigden, zonder echter precies aan te geven of dat nu verenigingen moesten zijn die alleen uit arbeiders bestonden (de syndicaten of vakbonden, zoals ze in het spraakgebruik worden aangeduid), dan wel corporatief- geïnspireerde bonden waarin ook de werkgevers vertegenwoordigd waren. Deze lacune gaf in vele landen aanleiding tot conflicten tussen voor- en tegenstanders van de syndicaten. In Italië neigden de Opera dei Congressi - en ook de curie - naar het corporatisme. Toniolo, beïnvloed door de Leuvense school met Victor Brants, verdedigde niettemin het syndicalisme. In België publiceerde pater Rutten in 1905 de brochure `Pourquoi nous voulons des syndicats chrétiens?' (`Waarom willen wij christelijke vakbonden?'), waarin hij de traditionele bezwaren tegen de syndicaten (oorzaak van verdeeldheid, van stakingen, psychologische ophitsing van de arbeiders) probeerde te weerleggen. Evenals de Luikse priester Pottier slaagde hij erin, de idee van het syndicalisme op vele plaatsen ingang te doen vinden. In Frankrijk hadden de Jezuïeten in 1903 de Action Populaire opgericht. In Duitsland was reeds in 1894 een christelijk, maar niet confessioneel-gebonden syndicaat opgericht De politiek kon tegenover die ontwikkeling niet onverschillig blijven. In een aantal landen ontstond een `christendemocratie' die weldra - o.m. in België - de `arbeidersvleugel' van de katholieke partij werd en de sympathie van een aantal sociaal bewogen priesters kreeg. In België verwierven vooral de priesters Daens en Fonteyne bekendheid. Daens was een onrustige geest, maar zijn inzet voor de volksklasse was oprecht. Hij ondervond tegenstand van de conservatieve Woeste (uit zijn kiesdistrict Aalst), van de nuntiatuur en het Hof, en - minder overigens dan wordt beweerd - van mgr. Stillemans, zijn bisschop, die discreet de actie van pater Rutten en van de christendemocraat Arthur Verhaegen bleef steunen. Fonteyne kwam in botsing met de bisschoppen van Brugge en Mechelen. Al kan op beide priesters een en ander worden aangemerkt, in feite probeerden ze op het sociaal-politieke vlak de ideeën van Rerum Novarum te verdedigen. Omwille van de als opstandig genoemde houding van sommige geestelijken publiceerde de paus nog Graves de communi (1901), waarin het christelijk syndicaat weliswaar niet werd veroordeeld, maar waarin men toch de openheid en de durf van Rerum Novarum mist. Vanuit het perspectief op de algehele ontwikkeling kon Pius XI tijdens de audiëntie in 1925 - en meermaals nadien - aan Cardijn verklaren, dat de Kerk in de negentiende eeuw de arbeidersstand door eigen schuld grotendeels van zich had vervreemd.

310

Page 94: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

ZESDE HOOFDSTUK

DE EEUW WAARIN WIJ LEVEN

Page 95: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Het modernismeFrankrijk was het eerste land waar het modernisme zich manifesteerde. Naast filosofen (Laberthonniére, Hébert), die het scholastieke rationalisme wilden afzwakken door een beklemtonen van de religieuze ervaring, waren er exegeten die de historische kritiek op de bijbel en op de ontwikkeling van het vroege christendom toepasten. Alfred Loisy betrad bovendien het pad van een algemene godsdienstfilosofie, om van daar uit de geloofswaarheden te interpreteren, zonder eigenlijk rekening te houden met het leerambt. In Engeland ontwikkelde George Tyrrell een mystisch-intuïtieve denkwijze inzake de geloofsbeleving, waarbij het traditioneel begrijpen van zowel dogma als openbaring op de helling kwam te staan, terwijl von Hugel vooral bekend is als de spil waardoor de ideeën die in Engeland (en ook in Frankrijk) leefden naar Italië werden overgebracht. Hier werden de stellingen van Loisy inzake de exegese en de dogmageschiedenis in verschillende tijdschriften gepropageerd. R. Murri poogde zich op politiek-sociaal gebied los van de hiërarchie op te stellen. Een pleidooi voor kerkelijke hervorming vindt men in talrijke brochures en in Fogazzaro's roman Il Santo (1905) - geschreven onder invloed van A. A. Gratry. Het zogenoemde `Reformkatholizismus' in Duitsland

95

De crisis van het modernisme

(F. X. Kraus) streed voor vrijheid van wetenschappelijk onderzoek en tegen de ultramontaanse tendens in het kerkelijke leven en in de wetenschappen, maar zeker hier kan van een doctrinaire ontsporing niet worden gesproken. In Nederland en in België (Leuven) kan een streven naar verantwoorde wetenschap vastgesteld worden, maardit nam nooit extreme vormen aan.

Ingrijpen van RomeVanaf 1903 - het beginjaar van het pontificaat van Pius X - een aantal werken op de index geplaatst. In diverse diocesen verschenen pastorale brieven om ervoor te pleiten, dat men zich kritisch zou opstellen tegenover vernieuwingen die, meer dan aanpassingen, vervormingen van de leer inhielden. De eerste belangrijke tegenstap van Rome was het decreet Lamentabili (juli 1907), met daarin een lijst van 65 veroordeelde proposities, `gevaarlijke dwalingen met betrekking tot de gewijde wetenschappen, de interpretatie van de Heilige Schrift en de voornaamste mysteries van het geloof'; nagenoeg alle proposities waren ontleend aanLoisy. Twee maanden later verscheen Pascendi (september 1907), een rationeel ingeklede encycliek die, na een uiteenzetting te hebben gegeven van wat voortaan `het modernisme' zou heten, een peiling gaf van de oorzaken van deze dwaling. Men wees op de vrijheid van denken en schrijven die men zich veroorloofde, en op het schijnbare leedvermaak dat men er in schepte om godsdienstige volksoverleveringen of de authenticiteit van sommige relikwieën in twijfel te trekken. Om het modernistische gevaar tegen te gaan werden de bisschoppen aangespoord ervoor te waken, dat alle studies op basis van de scholastieke filosofie en theologie zouden plaatsvinden. Daarom moest de keuze van hoogleraren voor de seminaries met grote zorg gebeuren. Bovendien moest in ieder diocees een zogenoemde `Raad van Waakzaamheid' opgericht worden. In 1910 zou daar nog de antimodernisten-eed aan worden toegevoegd, die moest worden afgelegd door alle in de zielzorg werkzame priesters, alle geestelijken die een hogere wijding ontvingen en alle nieuw-aangestelde kloosteroversten.In de encycliek zelf was het modernisme zo sterk als een gesloten systeem voorgesteld, dat niemand van de aangeklaagden zich er in herkende. De modernisten hadden geen coherent systeem. Ze waren bewerkers van een stroming, een tendens, een nieuwe manier om de problemen rond het dogma, de moraal, de exegese, de kerkgeschiedenis, de hagiografie te kunnen hanteren. Voor de interpretatie van de geloofsgegevens bedienden zij zich vande historische kritiek en van de nieuwe verworvenheden op het gebied van de evolutie, de filosofie, de oosterse archeologie en de filologie.

313

Alhoewel het einde van de negentiende eeuw duidelijk een tendens naar een nieuwe en meer wetenschappelijk gefundeerde benadering van het geloof vertoonde, was het peil van de kerkelijke studies omstreeks de eeuwwisseling nog niet wat het had behoren te zijn. In nagenoeg alle takken van de kerkelijke wetenschap ontbrak een kritische geest. Als reactie hiertegen werden in de meeste Europese landen pogingen ondernomen om meer rekening te houden met de verworvenheden van de moderne wetenschap. Aangezien men tot dat doel aanspraak maakte op meer theologische vrijheid ten opzichte van het leerambt, werd die stroming niet zonder argwaan door Rome gevolgd.

Page 96: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Loisy schreef een klein boekje waarin hij de paus verweet, het modernisme tot een scholastieke constructie te hebben herleid, terwijl uitgerekend de nieuwe wetenschappelijke trend zich tegen zulke constructies afzette. Tyrrell publiceerde twee brieven in de Tinnes. In Italië verliet Minocchi de Kerk. De straffen bleven niet uit. Tyrrell werd gesuspendeerd (22 oktober 1907), Loisy en Murri geëxcommuniceerd (resp. 7 en 22 maart 1909). En hiermee zijn slechts enkele van de voornaamsten genoemd. De vrijheid van een wetenschappelijke benadering van de geloofskwesties kwam hoe langer hoe meer in de verdrukking.

IntegralismeDe repressie tegen het modernisme ging gepaard met felle buitensporigheden. Er ontstond een klimaat van verdachtmakingen en (vaak anonieme) aanklachten, een hetze tegen alles wat een verzoening van geloof en wetenschap beoogde. Tegenover de zogenoemde modernisten kwamen diegenen te staan die zich `integraal-katholieken' noemden, voorstanders van een religieus totalitarisme, dat elke vorm van aanpassing verwierp. Ongetwijfeld hebben sommigen daarbij gehandeld vanuit een bezorgdheid voor de integriteit van het geloofsgoed, maar vaak ontbrak het aan een juist inzicht in de behoeften van de Kerk. Anderen gingen niet alleen kortzichtig, maar ook onbarmhartig te werk. Veel persoonlijk leed is toen veroorzaakt. Mensen die op zichzelf goede bedoelingen hadden, kregen last met de Romeinse instanties. In Frankrijk konden Brémond, Blondel en Lagrange daarover meepraten. De Nederlander H. A. Poels werd uit zijn functie van hoogleraar in de exegese in Washington ontslagen (op latere leeftijd mocht hij echter meemaken, dat zijn belangrijke sociale werk in Nederland door het Vaticaan alsnog positief werd gehonoreerd). In België moest de Leuvense hoogleraar A. van Hoonacker zich in Rome komen rechtvaardigen. Kardinaal Mercier, die als stichter van het Hoger Instituut voor Wijsbegeerte een reële openheid tegenover de wetenschap had getoond en zelf al heel wat moeilijkheden had ontmoet, steunde hem hierbij, zoals hij ook de verdediging op zich nam van de Jezuïeten die in Brussel de oude hagiografieën kritisch bestudeerden en menigmaal tot de conclusie kwamen dat men met pure legenden van doen had. In Rome werd het werk van deze `Bollandisten' (de uitgave van de Acta Sanctorum) met vrij grote argwaan gevolgd.

Een burcht van integralisme vormde het `Sodalitium Pianum' (in codetaal `La Sapinière' - `het Sparrenbos' - genoemd), een vanuit Rome door mgr. Benigni geleide internationale organisatie die in vele

96

landen een vertegenwoordiging had. Al wat de schijn van modernisme had, werd aan mgr. Benigni gerapporteerd. In vele gevallen volgde dan een veroordeling. Deze Romeinse prelaat publiceerde een weekblad, eerst in het Italiaans, sinds 1909 in het Frans, La Correspondance Roniaine. In 1912 organiseerde hij de 'Agenzia Internazionale Roma', een nieuwsbulletin waaraan de integralisten in de verschillende landen inspiratie ontleenden. In Nederland kunnen de naam van M. A. Thompson en het door hem uitgegeven blad `Rome' genoemd worden. Van Thompson heeft men gezegd dat hij een man was die niet voelde wanneer hij een ander pijn deed; de aartsbisschop van Utrecht distancieerde zich van hem. In België was er de Gentse advocaat A. Jonckx, een Vlaamsstrijdende, religieus-conservatieve idealist, die sinds december 1912 onder het motto `Ubi Petrus, ibi Ecclesia' (waar Petrus is, is de Kerk') een Belgische `Correspondance catholique' uitgaf. Toen er ook aanvallen op de sociale actie van pater Rutten in voorkwamen, werd hij door Mercier, mede op verzoek van de nuntiatuur, ter verantwoording geroepen. Soortgelijke integralistische kernen bestonden verder nog in Frankrijk en Italië. Waarschijnlijk is Pius X nooit van de gehele activiteit van Benigni op de hoogte Benedictus XV (1914-1922) vaardigde in 1914 de encycliek Ad Beatissimi uit, waarin de integralisten op de vingers werden getikt. Lange tijd werd nog vastgehouden aan de antimodernisten-eed, maar ook die geraakte in onbruik.

Een oordeelHet was nodig en goed, dat de aandacht werd gevestigd op het probleem van de dogma-ontwikkeling en op de waarde van de historische methode, maar zij die de naam modernisten hebben gekregen gingen in hun sprongen soms al te vrij om met traditie en leerambt. Theologisch werd in sommige gevallen uitgegaan van deelaspecten (bijvoorbeeld de innerlijke religieuze ervaring, of de ontoereikendheid van dogmatische formuleringen om het goddelijke uit te drukken), zodat door een eenzijdige beklemtoning ook eenzijdige perspectieven werden gecreëerd. In zijn poging om afwijkingen te voorkomen is het kerkelijk magisterium echter mogelijk al te strak geweest in het vasthouden van het bestaande. Erger waren alleen integralistische kernen, die elke ontwikkeling als een afglijden van het geloof beschouwden.

315

Page 97: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Oktoberrevolutie en bolsjewisme

oppositie. De Bolsjewiki deden in juli een eerste greep naar de macht - die echter mislukte -; een herhaling volgde - dit keer met succes - in november (volgens Russische tijdrekening op 25/26 oktober). De Algemene Vergadering die zich over de toekomstige regeringsvorm moest uitspreken werd verjaagd en de Bolsjewiki namen, zonder veel tegenkanting, zelf de macht in handen. Het was het begin van de dictatuur van het proletariaat, met haar arbeiders- en soldatenraden. In 1922 zou officieel de Unie van Socialistische Sovjetrepublieken (USSR) worden opgericht.

In 1903 was door Lenin in Londen een marxistische partij opgericht, gebaseerd op het historisch materialisme. In principe werd in haar program de godsdienst beschouwd als een particuliere aangelegenheid; in werkelijkheid werd ze belasterd als de rem op elke vooruitgang. Deze houding groeide uit tot een atheistische ideologie die zich ontwikkelde tot godsdiensthaat, het geluk uitsluitend in deze wereld zocht, een geloof in het hiernamaals verderfelijk achtte en de religies verweet dat ze mensen naar een zelfbedwelmend defaitisme leidden.

De Oktoberrevolutie

De Kerk en het nieuwe regiemIn 1918 werd de volledige scheiding tussen Kerk en staat ingevoerd. Onder `Kerk' dienen we hier vooral de Russisch-Orthodoxe Kerk te verstaan, al waren er, vooral in het Westen, ook grote groepen katholieken. Alle kerkelijke bezittingen (waaronder 40.000 parochiekerken, 750 kloosters, 68 bisschoppelijke residenties en meer dan 40.000 scholen) werden tot nationaal eigendom verklaard. Godsdienstonderricht en openbare godsdienstoefeningen werden verboden. Bisschoppen werden gevangen genomen, verbannen of terechtgesteld. Priesterseminaries werden ontbonden. Vanwege de tegenstand van het volk werd de toepassing van deze wetgeving in de praktijk tijdens de jaren 1919-1922 enigszins

De Russische theocratie van de tsaren had een reeks van sociale wantoestanden laten ontstaan. Agrarische hervormingspogingen waren op een mislukking uitgelopen en er was een landbouwersproletariaat gegroeid, dat zich bij de revolutionairen aansloot. De sociaal-democraten en de van hen afgescheiden radicalen (de Bolsjewiki) zochten hun aanhang vooral onder de fabrieksarbeiders, onder wie ze een grootscheepse propaganda voerden. Er werden verregaande hervormingen geëist, die de tsaren niet bleken te willen toestaan. Toen tijdens de Eerste Wereldoorlog ook nog bleek hoe slecht de voedselvoorziening in hetbinnenland geregeld was, nam Nicolaas II zelf de teugels in handen. Raspoetin, aan wie men - vanwege zijn invloed op de keizerlijke familie - het merendeel van de misstanden toeschreef, werd in januari 1917 vermoord, maar nog was de ontevredenheid van het volk niet bezworen. Stakingen in de fabrieken van Petrograd leidden in maart 1917 tot een revolutie die weldra oversloeg op het leger. Nicolaas werd gedwongen tot troonsafstand en samen met zijn familie naar Siberië verbannen. Een meer liberaal gezinde regering onder de grootvorst van Lwow kwam aan het bewind met de belofte, dat zij tegen oktober 1917 een nieuwe regeringsvorm zou uitwerken. Na de maartrevolutie waren de leiders van de extremisten met Lenin naar Rusland teruggekeerd en daar voerden ze een felle

Affiches tegen het bolsjevisme doken al snel op in onze streken (Ver-kiezingsaffiche uit 1925. doc. KADOC Leuven).

wat wil - T S OCIALISME 2Onteigening door nieuwe LASTEN

97 317

Page 98: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

versoepeld. In 1929 werd een nieuwe wet inzake de godsdienstige verenigingen afgekondigd, die weliswaar de godsdienstvrijheid waarborgde, maar iedere propaganda of caritatieve werkzaamheid van de Kerk verbood. Wie geen achttien jaar of ouder was, mocht niet deelnemen aan de cultus en godsdienstonderricht werd verboden. De kerkgebouwen moesten van de staat gehuurd worden, maar de `huurders' moesten er onvoorstelbaar hoge huursommen voor neertellen. Als logisch gevolg daarvan werden vele kerken gesloten. Een aantal andere werd voor andere doeleinden, bijvoorbeeld als musea, gebruikt. Van de oorspronkelijk 1600 kerken en kapellen in Moskou waren er in 1936, toen de nieuwe grondwet vrijheid van godsdienst erkende, nog geen honderd meer open. De christelijke huwelijkswetgeving werd afgeschaft. In de scholen en in de officiële communistische jeugdbeweging (de Komsomon werd een zeer intensieve antigodsdienstige propaganda gevoerd. De `Bond van Strijdende Godlozen' gaf ook leiding aan zulke propaganda in het buitenland. Tijdens het Interbellum werd de Orthodoxe Kerk in de Sovjetunie volledig ontwricht. Innerlijke spanningen binnen die Kerk hebben daartoe bijgedragen. Bepaalde stromingen onder de clerus waren de revolutie gunstig gezind (veelal uit sociale motieven) en niet zelden waren de volkscommissarissen gewezen seminaristen, soms verbitterde popenzonen. Onder de zogenoemde `witteclerus' (de dorpspriesters) ontstond een reactie tegen de `zwarte clerus', dat wil zeggen de uit monniken bestaande hiërarchie, die beschuldigd werd van wereldvreemdheid en aanhankelijkheid aan de gevallen theocratie. In Oekraïne werd in 1921 een autocefale Kerk gesticht; in 1925 een tweede in Charkov. Patriarch Tychon, die zich in 1922 had verzet tegen de opeising van de kerkschatten door de staat, werd gearresteerd. Een door het regiem gesteunde `Levende Kerk' (die tot 1946 een tamelijk kunstmatig gerekt bestaan zou leiden en vervolgens zou ophouden te bestaan) was voor de Orthodoxe patriarchale Kerk oorzaak van nieuwe spanningen. Toen Tychon in 1925 overleed, werden de drie door hem aangewezen kandidaat-opvolgers hetzij verbannen, hetzij achter de tralies gezet, en achttien jaar lang bleef de Kerk officieel zonder patriarch. Omdat de Kerk tussen 1941 en 1945 het vaderland in woord en daad steunde tijdens de `Grote Vaderlandse Oorlog' tegen Duitsland, werd de metropoliet Sergij met toestemming van Stalin in 1943 `fungerend patriarch' (zonder daartoe door de Kerksynode zelf benoemd te zijn). In september van dat jaar kwam een soort concordaat tot stand, waarbij de Kerk het recht verwierf, twee door geestelijken geleide vormingscentra en acht seminaries voor toekomstige priesters op te richten. Dank zij een wat mildere houding van de regering kon de Orthodoxe Kerk zich in de Sovjetunie reorganiseren. De katholieken, die in vergelijking met de Russisch-Orthodoxen niet zo talrijk waren, hadden het niet minder zwaar te verduren.98

Rome en het communismeVanwege de kritieke kerkpolitieke situatie had Benedictus XV reeds in 1917 - het jaar van de revolutie zelf - in de schoot van de curie een Congregatie voor Oosterse Kerken opgericht, waarbinnen `Pro Russia' een eigen commissie vormde. Eveneens in 1917 kwam in Rome een `Oosters Instituut' tot stand. De Jezuïet pater d'Herbigny werd door Pius XI tot bisschop geconsacreerd en in 1925/1926 naar Rusland gestuurd om er onder de katholieken de kerkelijke hiërarchie opnieuw in te stellen. In het geheim consacreerde hij er vier bisschoppen. Toen de veiligheidsdienst van de Sovjetunie daarachter kwam, moest hij het land verlaten, terwijl de nieuwgewijde bisschoppen in de gevangenis terecht kwamen. Het kerkelijke leven werd, zeker naar buiten toe, volledig lamgelegd. De activiteit van de priesters werd nauwlettend in de gaten gehouden en door talloze maatregelen bemoeilijkt.De veroordelingen van het communisme volgden elkaar op. We noemen hier alleen de encyclieken Miserantissirnus Redennptor (1928), Caritate Christi (1932) en vooral Divini Redemptoris (1937), waarin de paus er nadrukkelijk op wees dat de marxistische leer die aan het communisme ten grondslag lag in een dialectisch materialisme wortelde en in feite een atheïstische levensbeschouwing huldigde. Zij beroofde de individuele mens van zijn vrijheid en van zijn menselijke waardigheid. Overigens had de paus in 1930 de gehele christenheid reeds opgeroepen voor een gebedsactie tegen het communistische gevaar.

Vooral Pius XI was als het ware geobsedeerd door `het Rode Gevaar'. Men moet daarbij echter wel bedenken dat onder zijn pontificaat het communisme in Mexico de Kerk zwaar op de proef stelde, dat in Spanje het Frente Popular een greep naar de macht deed, dat in Frankrijk het Volksfront, bestaande uit socialistenen communisten onder de leiding van Léon Blum, in 1936 aan het bewind kwam en dat in de chaotische toestand van de WeimarRepubliek in Duitsland de dreiging van het communisme meer dan eens voelbaar was. Nagenoeg overal werd het katholieke leven voor een belangrijk deel bepaald door de schrik voor een nietsontziend communisme. Het gevaar van kerkvervolging (dat niet denkbeeldig was) moest worden afgewend. Moskou werd zo de symbolische tegenpool van Rome.

319

Page 99: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

LiturgieAan de Benedictijnen komt als eersten de verdienste toe, dat zij de liturgie naar het volk hebben gebracht. Reeds voor de Eerste Wereldoorlog hadden de abdijen van Maredsous (België) en van Beuron (Duitsland) een volksmissaal op de markt gebracht, om de rijke schat van gebeden die door de priester in het Latijn werden gebeden voor de gewone gelovigen toegankelijk te maken. In volle oorlogstijd (1915) zullen de Benedictijnen van Affligem het eerste Volksmisboek voor Vlaanderen en Nederland uitgeven.Op het Congres van Mechelen (1909) had Dom Lambert Beauduin van de abdij Keizersberg bij Leuven een toespraak gehouden, waarin hij er voor had gepleit, de liturgie niet langer als het privé-eigendom van de monniken te beschouwen, maar die ook door de gelovigen te laten meebeleven. Tijdens het Interbellum zullen de te Mechelen gelanceerde gedachten uitgroeien tot een liturgische beweging.In de eucharistieviering haalde men de aanwezigen uit hun passieve rol en men zocht naar een actieve deelname, die heel bescheiden begon met een gedialogeerde mis. De initiatieven die tot stand kwamen, vooral als een gevolg van Dom Lambert's toespraak, kenden een onverwachte bloei. Van 1910 tot99

Godsdienstig leven tijdens het interbellum

Wie de post-conciliaire stroomversnellingen in de godsdienstige beleving heeft meegemaakt, is geneigd de periode van het Interbellum als niet meer dan een tijd van stagnatie te beschouwen. Veel van wat zich toen in de kerk heeft afgespeeld lijkt nu wel hopeloos oubollig en achterhaald. De devotievormen lijken levenloos en ouderwets. Wie de twee decennia die de twee wereldoorlogen van elkaar scheiden echter aandachtiger bekijkt, zal vaststellen dat er in die jaren desondanks heel wat in beweging is gekomen, dat Vaticanum II juist mede mogelijk heeft gemaakt.

1913 werd jaarlijks een Franstalige en een Nederlandstalige Liturgische Week georganiseerd in de abdij Keizersberg. Na de oorlog gingen, eerst in 1920, daarna van 1922 tot 1939, de Nederlandstalige Liturgische Weken afwisselend in Leuven of in een andere Vlaamse stad door. Dat ze een gemiddelde van 150 deelnemers kenden, is mede te danken aan de bijdrage van Noord-Nederland en aan de inzet van de Liturgische Kring van Brugge, waarvan C. Callewaert voorzitter en bezieler was en bleef tot aan zijn dood in 1943. Ook liturgische tijdschriften zagen het licht, doorgaans in het Frans, maar al snel gevolgd door een Nederlandse uitgave. La vie liturgique (uit Keizersberg) bereikte op een gegeven ogenblik een oplage van 68.000 exemplaren, ook al omdat een aanzienlijk aantal lezers Nederlanders en Vlamingen waren. De abdij Affligem zorgde voor een Nederlandse editie, Het Kerkelijk Leven, verspreid in vier Vlaamse en vijf Nederlandse bisdommen. Parallel hiermee verschenen Questions Liturgiques en Liturgisch Tijdschrift, dit laatste onder redactie van de abdij Affligem, die in 1919 de titel zal veranderen in Tijdschrift voor Liturgie.Naast de Benedictijnen hebben ook de Norbertijnen zich voor een liturgische heropleving ingezet. Hierbij kan in de eerste plaats worden gedacht aan Tongerlo, aan pater Anton van Clé en aan de Misweken.In Oostenrijk bracht Pius Parsch (1884-1954) vanuit de abdij Klosterneuburg, bij Wenen, vroomheid en liturgie samen. Als eerste in het Duitse taalgebied bezorgde hij in de vorm van vlugschriften de teksten van de zondagsliturgie aan het volk. Met zijn talrijke boeken beoogde hij een dicht bij de bijbel aansluitende vroomheid tot stand te brengen. Volksliturgie en zielzorg werden beschouwd als bij elkaar behorend.

'De Kerk ontwaakt in de zielen'Onder de bezieling van Romano Guardini (1885-1968) was de Duitse Quickborn-jeugd tot een bloeiende beweging uitgegroeid. Ze streefde ernaar, van de eucharistie een ware viering te maken. In de liturgie vonden de jongeren een vervulling van hun verlangen naar gemeenschapsbeleving. Het geloof nam gestalte aan in `heilige tekenen'. In zijn vele geschriften streefde Guardini ernaar, mensen te vormen die als christelijke persoonlijkheden door het leven zouden gaan. Zowel in als buiten Duitsland was zijn invloed enorm groot. Hij kan worden beschouwd als de mentor van de velen die zichuit de routine van de geloofspraktijken of uit de stugheid van het rubricisme (het vastzitten aan de voorgeschreven volgorde inhet missaal met teksten voor priester - in rood (rubrum) – en voor gemeente - in zwart) wensten terug te trekken.

321

Page 100: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Er werden zo weerbare mensen gevormd, die vanuit hun religieuze overtuiging actief wilden meewerken aan de herkerstening van het oude continent. Tegen het privatiseren van de godsdienst gingen zij een offensief aan. Zonder een organisatorisch verband te vormen (zoals de Katholieke Actie deed) bonden ze de strijd aan tegen alle stromingen die ze verantwoordelijk hielden voor het groeiende seculariseringsproces en voor het massaal verlaten van de zondagspraktijk. Merkwaardig is alleszins - maar vanuit de historische context wel begrijpelijk - hoe het communisme als het allesoverheersende gevaar werd beschouwd. Priesters en leken werden opgeroepen om deel te nemen aan een kruistocht ter verdediging van God en van de Kerk.

Eucharistische vroomheidSinds het pontificaat van Pius X (1903-1914) was de klemtoon komen te liggen op de eucharistie. De paus had gewezen op het nut van de veelvuldige communie en hij had de leeftijd voor de eerste communie verlaagd. Op de samenhang van eucharistieviering en communie had hij echter niet gewezen. De veelvuldigheid van de communie werd op die manier voor velen een doel in zichzelf, een verhouding van het individu tot Christus, maar niet een gemeenschapsgebeuren dat een integraal deel uitmaakte van de eucharistieviering. Aanbidding en lof brachten weliswaar wat warmte in de vroomheid, maar hielden tegelijk het gevaar in, dat de mis uitsluitend als een offer werd gezien en niet als een delen in het lichaam en bloed van de Heer.

De eucharistische congressen, die reeds vóór de Eerste Wereldoorlog georganiseerd werden, kregen tijdens het Interbellum een triomfantelijk karakter. In 1922 werd de reeks in Rome hervat. De hostie werd het symbool van de eenheid onder de christenen temidden van een door de oorlog verscheurde mensheid. Op wens van de paus werd nu regelmatig een wereldcongres gehouden, achtereenvolgens in Sydney (1928), Carthago (1930), Dublin (1932), Buenos Aires (1933), Madrid (1936) en Boedapest (1938). Dat ondertussen reeds een hele weg werd afgelegd, moge blijken uit het feit dat tijdens de laatste congressen niet meer de slotprocessie als het hoogtepunt werd gezien, maar de gemeenschappelijke eucharistieviering.

Rond 1920 werd Averbode een centrum van de aldaar gestichte `Eucharistische Kruistocht'. De beweging gaf de abdij een nieuw elan. 'Zonneland' is thans aan zijn 69ste jaargang toe, en het blad kreeg verscheidene zusteruitgaven, ook in het Frans. Edward Poppe heeft op de Eucharistische Kruistochtgedachte ingespeeld en is er de grote bezieler van geworden. Al blijkt het niet zo duidelijk uit

100

zijn spiritualiteit, het lijkt wel degelijk zijn bedoeling te zijn geweest de jeugd een opbouwende rol te laten spelen in de haar omringende wereld. In Nederlands Brabant werd het initiatief overgenomen door mgr. Frencken.

Heilig HartHet Heilig Hart, dat reeds in de negentiende eeuw met liefde vereerd werd, kwam tussen de beide wereldoorlogen weer op de voorgrond. De viering van `de eerste vrijdag van de maand' als de vrijdag van het H. Hart, verbonden met de communie en het bidden voor een maandelijks vastgestelde pauselijke intentie, werd een kenmerkende vorm van vroomheid. In diezelfde periode zochten de theologen naar een bijbels-patristische basis voor de H. Hartdevotie, temeer omdat hier een gevaar dreigde voor een sentimentele piëteit die soms op ongelukkige wijze tot uiting kwam in kitscherige beelden en prentjes. Met de encycliek Miserantissimus Redemptor (1928) werd het feest van het H. Hart verheven tot een van de liturgisch hoogste feesten van het jaar. In het begin van de jaren dertig, toen de wereldcrisis overal paniek zaaide, publiceerde Pius Xl

323

Page 101: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

een nieuwe encycliek, Caritate Christi (1932), waarin werd opgeroepen tot gebed en boete voor de smaad die door de goddeloosheid van de mensen aan het liefdevol Hart van Jezus werd aangedaan. Na de Tweede Wereldoorlog zullen tegen deze devotie een aantal bedenkingen rijzen. Sommigen zullen aanstoot nemen aan de concrete voorstellingen of vereringsvormen; anderen zullen de H. Hartdevotie een historisch bestaansrecht toekennen (als reactie tegen het jansenistische rigorisme), maar toch geneigd zijn de zin van deze cultusvorm voor de twintigste eeuw ter discussie te stellen. Met de encycliek Haurietis aquas (1956) zal Pius XII, mede dank zij het studiewerk van de theologen, alle misverstanden uit de weg ruimen. Met een verwijzing naar Schrift en traditie wijst de paus er dan op, dat het hart alleen als symbool mag gelden voor de liefde van God tot de mens.

MariaEen militante levenshouding kwam tot uiting in het Maria-legioen, dat in 1921 door Frank Duff in Dublin was opgericht en zich al snel naar alle continenten, vooral naar de missiegebieden, uitbreidde. Ook Maria-Congregaties verspreidden zich in veel landen. In 1931 werd het feest van de H. Moeder Gods ingesteld en in 1937 verscheen een encycliek ter bevordering van het rozenkransgebed.

Katholieke actie

101

Pius XI (1922-1939) had bij zijn vei.' iezing tot paus een wapenspreuk gekozen die een programma inhield: `De vrede van Christus in het Rijk van Christus'. In een toespraak die hij bij die gelegenheid hield verwees hij naar het algemeen priesterschap van de gelovigen, om deze laatsten hun inzet te vragen voor de uitbreiding en de verspreiding van het Rijk Gods. Drie jaar later kondigde hij het feest van Christus-Koning af. De gruwel van deze tijd, aldus de paus, is het zogenaamde laicisme, met zijn dwalingen en goddeloze bedoelingen'. Hij schreef deze situatie toe aan de lauwheid en de vrees van de goeden, die de strijd niet aandurfden of slechts zwakjes weerstand boden. De encycliek kwam als een mobilisatieoproep bij de leken aan. Een oproep tot lekenapostolaat.

OrganisatieDe opvatting over een georganiseerde `Katholieke Actie' nam vorm aan. Ze werd gezien als een `deelname van de leken aan het hiërarchisch apostolaat', een beweging die als doel had te ijveren voor het Rijk van Christus en daardoor aan de mensen het hoogste van alle goederen te brengen. Vanuit de visie van de paus op de Kerk als Gods Rijk op aarde werden de gelovigen opgeroepen om het christelijk geloof en de christelijke levenshouding overal te verspreiden, krachtdadig te verdedigen en beide zowel in het privéals in het openbare leven tot hun recht te laten komen.De concrete organisatie van de K. A. was, in het pauselijk denken, sterk bepaald door de situatie van de Kerk in Italië, dat toen onder fascistisch bewind stond en waar de staat aanspraak maakte opde opvoeding van de jeugd. Na een conflict met Mussolini zal worden overeengekomen, dat de katholieke jeugdgroepenzullen aanleunen tegen de fascistische Balilla's, maar daar zullen beschikken over hun eigen aalmoezeniers, die borg zullen mogen staan voor de religieuze opvoeding van de jeugd. Daarnaast zag de paus een `eigenlijke Katholieke Actie', die volledig a-politiek zou zijn en zonder enige binding met de staat vrij en onafhankelijk zou kunnen werken. Juist vanwege haar religieus karakter zou ze diocesaan en parochiaal georganiseerd zijn en niet worden opgesplitst volgens standen en beroepen.I n landen zoals Duitsland, waar katholieke verenigingen waren opgezet die, boven de parochies uit, volgens de standen waren ingedeeld (arbeiders, studenten, enzovoort), stuitte het Italiaanse model op tegenstand. Deze groepen waren weliswaar kerkelijk, maar ze genoten een relatieve zelfstandigheid tegenover bisschoppen. Het stond hun vrij, bepaalde beslissingen te treffen opdrachten op zich te nemen, zonder hiervoor rechtstreeks een mandaat van de Kerk te hebben ontvangen. Ze namen zonder aarzeling de idee van de `actio catholica' in hun programma op, maar grepen niet wezenlijk in hun eigen structuur in.

Jozef Cardijn (1882-1967)Cardijn is in binnen- en buitenland een begrip geworden. In 1924 stichtte hij de Jeunesse Ouvrière Chrétienne (J.O.C.), specifiek op de arbeidende bevolking gericht. Reeds bij het begin ontstond een controverse tussen de aanhangers van een K. A., zoals die door de paus voor Italië was gewild, één brede organisatie voor alle standen (in België verdedigd door priester (later mgr.) Picard in de

325

de en

Page 102: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Jozef Cardijn (links), stichter en bezieler van de K.A.J., Pieter van der Meer de Walcheren (rechts), die onverdroten strijd voerde tegen een loom en conventioneel christendom.

Association Catholique de la Jeunesse Belge (A.C.J.B.): een a-politieke organisatie die zich tot louter religieuze aangelegenheden beperkte), en de K. A. zoals ze door Cardijn was opgevat. In 1927 werd een compromis bereikt. De A.C.J.B. was bereid, het specialiteitsbegrip voor de K. A. onder de jeugd te erkennen. Ze aanvaardde dus een specifiek aangepaste actie onder de jeugd van de arbeiders, landbouwers, middenstanders en studenten. Cardijn, van zijn kant, stemde er mee in, dat de A.C.J.B. overkoepelend zou optreden als coordinator van de diverse jeugdorganisaties. Vanaf 1928 werd die formule ook toegepast in het Vlaamse deel van het land. Het Jeugdverbond voor Katholieke Actie (J.V.K.A.) overkoepelde de gespecialiseerde bewegingen, waarvan de K.A.J. de eerste en meest bekende was. Het Belgische model van de K.A.J. werd reeds in 1926 door Frankrijk overgenomen. In Nederland kwamen georganiseerde verenigingen die specifiek aanspraak konden maken op de naam Katholieke Actie minder voor. De `Heemvaart' was een methode om zich door ascese en beoefening van de mystieke tradities het genadeleven meer eigen te maken. Het was een zoeken naar een eigen religieuze levensstijl, die verder ging dan de traditionele `geestelijke oefeningen', maar waarin het apostolische element onvoldoende tot zijn recht kwam. Sommige mensen met een vooruitziende blik begrepen weliswaar dat de Kerk behoefte had aan een jeugd die bereid zou zijn om de ontkerstende wereld binnen102

te dringen - vooral in de Limburgse mijnstreek -, maar het was niet gemakkelijk het katholieke volk een offensief- apostolische overtuiging mee te geven. De officiële instelling van de K.A. naar Belgisch model vond pas in 1936 plaats.De K.A.J. wilde een school zijn voor godsdienstige, morele en sociale vorming. De jonge arbeiders werden er gewezen op hun eigen verantwoordelijkheid: apostelen te zijn in het eigen milieu. De beweging wilde haar leden leren `zien, oordelen en handelen', tot op de dag van vandaag de pedagogisch-verantwoorde, richtinggevende triade van de K.A.J. Uitgaande van de concrete materiële en morele levensomstandigheden werd gepoogd de jongens (en sinds 1925 ook de meisjes) een godsdienstige levensvisie mee te geven en hen op die manier in staat te stellen, deze in hun levensmilieu te beleven en er dat milieu door te beïnvloeden.Van de persoon van Cardijn ging een onweerstaanbare aantrekkingskracht uit. Hij was een geboren redenaar en sprak de massa's toe vanuit een diepe overtuiging. Men voelde de oprechtheid van zijn woorden, van zijn opkomen voor de waardigheid van de arbeider. Na de Tweede Wereldoorlog maakte hij reizen in alle werelddelen en de K.A.J. werd internationaal uitgebreid. Door hem in 1965 tot kardinaal te verheffen heeft Paulus VI zijn grote verdiensten voor de Kerk in het licht willen stellen. Toen Cardijn, die in zo hoge mate de Katholieke Arbeidersbeweging belichaamde, twee jaar later overleed, zou de beweging een ernstige crisis kennen.

Andere formulesNaast de baanbrekende rol van de katholieke arbeidersjeugd, waarvan de apostolaatsformule al vrij snel in andere landen werd overgenomen, zou nog gesproken moeten worden over vele andere vormen van Katholieke Actie. De beweging onder de studenten, bij de burger- en de landbouwersjeugd, hebben we slechts terloops vermeld, ook al omdat geen daarvan een zo charismatische leidersfiguur had als de K.A.J., maar elke beweging zou eigenlijk het bespreken waard zijn. Over de K. A. onder de universitairen in Lemen bijvoorbeeld - en over de sterke invloed van professor Dondeyne, een man die als geen ander open stond voor de dialoog tussen geloof en wereld en naar wie een hele generatie opkeek - zouden vele zinnige dingen gezegd kunnen worden. Er was ook een K. A. voor volwassenen. En bovenop dit alles zou het behandelen van ieder land afzonderlijk nog zijn eigen nuancering vragen. Intussen zal wel duidelijk geworden zijn, dat de K. A. uit het kerkelijke leven tussen de twee wereldoorlogen niet meer weg te denken is.

327

Page 103: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 104: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Invloedrijke lekenMen mag niet de indruk krijgen, dat tijdens het Interbellum invloedrijke leken alleen in de gelederen van de K. A. aangetroffen werden. In praktisch alle landen zijn er gelovigen geweest die nooit tot enige organisatie hebben behoord, maar die toch heel sterkhun stempel hebben gedrukt op de wereld waarin zij leefden en niet zelden een internationale bekendheid kregen. Hun leven en werken getuigde van originaliteit en stuk voor stuk waren ze persoonlijkheden tegen wie men opzag. In Engeland was er een G. K. Chesterton (1847-1936), een bijna legendarische figuur die de kunst verstond om diepe dingen op een gekke, maar rake manier te zeggen. Zijn christen-zijn straalde van levensvreugde. In Italië was er Giovanni Papini (1881-1956), een man die ontzag en bewondering afdwong door zijn forse taal, het radicalisme van zijn overtuiging en zijn aanklacht tegen al wat de authenticiteit van het christendom aantastte. Hij pleitte voor een gelovige volwassenheid. Op Nederlandstalig terrein ging een niet geringe invloed uit van Anton van Duinkerken (1903-1968), die met zijn Hedendaagsche Ketterijen (1929) en De menschen hebben hun gebreken (1935) het buitenkerkelijke geestesleven van zijn tijd mild ontleedde en een pleidooi hield voor een katholiek humanisme. In één adem met hem moet Pieter van der Meer de Walcheren (1880-1970) genoemd worden, die in opstand kwam tegen het rustige bezit van de traditionele waarden en vanaf de jaren twintig voor een vernieuwde visie ijverde. Men zag hem wel eens als een beeldenstormer, omdat hij tegen alle heersende opvattingen in nieuwe normen wilde hanteren bij het beoordelen van mensen en stromingen.

De rol van de leken in de Kerk zal tijdens Vaticanum II nog nader gespecificeerd worden, met name vanuit de gezichtshoek van `het Godsvolk'.

328

Kerk en fascisme in ItaliëNa de ineenstorting van de Kerkelijke Staat in 1870 had de paus de Italiaanse katholieken verboden, in het vervolg politieke mandaten te aanvaarden en zich bij verkiezingen naaide stembus te begeven. Na verloop van tijd moest de Kerk ervaren dat daardoor ook alle invloedrijke plaatsen in de handen van kerkvijandige elementen kwamen. Tijdens de Eerste Wereldoorlog sloten alle Italianen de gelederen. De verdediging van het vaderland tegen de gemeenschappelijke vijand bereidde de katholieken er op voor, bij het staken van de vijandelijkheden opnieuw politieke verantwoordelijkheden op zich te nemen. Met toestemming van de Heilige Stoel richtte de priester-politicus Don Luigi Sturzo in 1919 de Partito Popolare Italiano (Italiaanse Volkspartij) op, die in de naoorlogse jaren een belangrijke rol zou spelen. Reeds bij de eerste verkiezingen behaalde ze meteen honderd zetels.

Opkomst van het fascismeHoewel de Volkspartij opkwam voor de katholieke belangen, wilde zij niet confessioneel zijn en verklaarde zij dat zij geen richtlijnen van het Vaticaan wenste te ontvangen. Ze stelde een gedurfd programma op voor meer sociale gerechtigheid in de landbouwgebieden, ijverde samen (en ook volgens akkoorden) met de socialisten voor een achturige werkdag, maar slaagde er niet in een regering te vormen met de socialisten: meningsverschillen over de schoolkwestie bleven het grote struikelblok.

Intussen was ook Benito Mussolini op het toneel verschenen. Tijdens de oorlog had hij een zwenking naar rechts gemaakt en sinds 1919 was hij ook politiek actief. Hij was een uitstekend redenaar en een meester in het tactische steekspel. In oktober 1922 was hij er - door druk langs buitenparlementaire weg - in geslaagd, als ministerpresident aan het bewind te komen. Het jaar daarop gaf hij op een aantal punten toe aan de Kerk, o.m. op het gebied van de interconfessionele scholen, een gebaar dat door de hiërarchie positief werd beoordeeld, ondanks de omstandigheid dat hij tegelijkertijd de Volkspartij uit zijn kabinet verwijderde. Onder de katholieken

329

kreeg hij steeds meer sympathie, omdat hij met goed resultaat opkwam voor orde, het socialistische terrorisme onderdrukte en maatregelen trof tegen liberalisme en vrijmetselarij. Toen Mussolini bovendien liet blijken dat hij een definitieve oplossing wenste te vinden voor de nog steeds hangende `Romeinse Kwestie', distancieerde het Vaticaan zich van de innerlijk verdeelde Parlito Popolare en kon de `Duce' zonder al te veel moeilijkheden in 1925 de absolute macht grijpen. Pius XI, die nuntius was geweest in Warschau en daar van dichtbij het communistische gevaar had leren kennen, was blijkbaar minder bang voor het fascisme dan voor het communisme! Hij zag ook dat het fascisme een dam zou kunnen opwerpen tegen het antiklerikale laïcisme, dat na de Eerste Wereldoorlog in Italië sterk was gegroeid.

De Lateraanse Verdragen (1929)De verzoening tussen Kerk en staat is zowel door de paus als door Mussolini als het belangrijkste resultaat van hun beider ambtsperiode beschouwd. In een zeer bekend geworden parlementstoespraak op21 juni 1921 had de Duce reeds gewezen op het belang, die hangende kwestie te regelen, maar pas toen hij aan de macht was kon hij daadwerkelijk optreden. Op 4 oktober 1926 gaf hij opdracht, de onderhandelingen met de H. Stoel te beginnen. Na twee jaar en vier maanden was alles rond en was men het eens geworden over een gemeenschappelijke tekst. Vanaf het begin had de paus twee eisen gesteld: in een tractaat moest de H. Stoel als een soevereinestaat worden erkend, en dit moest bovendien - zij het op symbolische wijze - territoriaal uitgedrukt worden; er moest verder een concordaat komen dat het bestaansrecht van de Kerk in Italië zou vastleggen. Aan de eerste eis werd pas na veel aarzelen toegegeven. Met het principe van een concordaat was Mussolini het onmiddellijk eens.De moeilijkheden begonnen, toen het principieel overeengekomene concreet diende te worden ingevuld. In de eerste schemata stelde Pius XI zijn eisen zeer hoog (uit tactiek?, uit principe?). Zo wilde hij, dat voorgeschreven zou worden dat ook in de officiële scholen de studenten en leraren gezamenlijk hun zondagsplicht zouden vervullen. Hij wilde verder een herziening van de handboeken voor de schoolgaande jeugd. In de loop van de onderhandelingen zag de H. Stoel van deze eisen af; wel werd echter vastgehouden aan andere punten, o.m. dat godsdienstlessen in het officiële lager en middelbaar onderwijs (niet aan de universiteiten) verplicht zouden worden en dat de burgerlijke gevolgen van het kerkelijke huwelijk zouden worden aanvaard. De paus wist ook een grotere vrijheid te verkrijgen bij de keuze van de bisschoppen en het katholicisme werd tot de

104

enige officieel erkende godsdienst van Italië verklaard. Speciale juridische prerogatieven werden ook toegekend aan personen en instellingen die tot de opperste leiding van de Kerk behoorden. De vrijheid van conclaven en concilies werd gewaarborgd. Verder werd een financieel akkoord gesloten. Als vergoeding voor de afgestane Kerkelijke Staat zou Italië één miljard lire in staatsleningen toekennen en 750 miljoen lire in contanten. De vrije uitoefening van de geestelijke macht van de paus werd gewaarborgd, evenals die van de cultus en de kerkelijke jurisdictie. De geestelijken kregen bovendien speciale privileges: ze werden vrijgesteld van militaire dienst en zouden onder een speciaal strafrecht ressorteren. De staat verbond zich er toe, aan geëxcommuniceerde geestelijken geen openbare ambten te verlenen. Van hun kant moesten de geestelijken en de Katholieke Actie zich ertoe verplichten, zich niet met de politiek te zullen inlaten.De Lateraanse Verdragen werden door de overgrote meerderheid van de publieke opinie - katholieken en niet-katholieken - gunstig ontvangen. Ze zouden tot de raamovereenkomst van 1984 de verhouding Kerk-Staat in Italië blijven regelen. In 1975 werd door minister-president Aldo Moro aangekondigd, dat er nieuwe besprekingen zouden beginnen. Ook in het Vaticaan zou men

Ondertekening van de Lateraanse Verdragen door kardinaal Gasparri (links) en Mussolini (rechts).

331

Page 105: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

langzamerhand gaan inzien, dat er sinds 1929 in de Italiaanse samenleving veel was veranderd en dat een aantal bepalingen inmiddels was achterhaald. Sinds enkele jaren zijn er besprekingen die een overgang naar de verwezenlijking van de principiële overeenkomst van 1984 moeten regelen.

De dubbele crisis (1931 en 1938)In de jaren die op de Lateraanse Verdragen volgden heeft Mussolini moeten ervaren, dat de Kerk hem toch niet in alles onvoorwaardelijk volgde. De crisis van 1931 betrof de jeugd. De Duce was van oordeel dat de K.A.-jongeren zich ten onrechte met sociale vorming bezighielden. Op diplomatiek vlak ontspon zich sinds april een discussie over de grenzen tussen kerkelijke en niet-kerkelijke aangelegenheden. De paus eiste het recht op, een algehele vorming te geven, inclusief een sociale, voor zover die `wettig, nodig en onvervangbaar' was. Bovendien beklaagde hij zich over de fascistische jeugdopleiding, die tot haat tegen en minachting voor anderen leidde. Mussolini reageerde met een bestuursmaatregel waardoor alle katholieke jeugd- en studentengroepen ontbonden werden. Toen een diplomatiek protest hiertegen niets uitrichtte, publiceerde Pius XI op 29 juni 1931 de encycliek Non abbiamo bisogno. Daarin veroordeelde hij niet het fascisme als zodanig, maar verklaarde hij niet te kunnen dulden dat het op een opvoedingsmonopolie aanspraak maakte. Eigenlijk werd dus een deel van het fascistische programma aangeklaagd. In september kwam het tot een compromis, waarbij de Kerk zich het meest toegeeflijk toonde. Reden voor die pauselijke toegeeflijkheid was misschien het feit, dat er eenvoudigweg geen alternatief was. Aan de Kerk werd weinig toegestaan, in elk geval `minder' dan zij had gehoopt. Maar een alternatief zou hoogstwaarschijnlijk `nog minder' zijn geweest. Met de feitelijke uitschakeling van de K.A. was voor Mussolini een potentieel gevaarlijke politieke tegenstander uitgeschakeld.

De crisis van 1938 vond plaats in een inmiddels gewijzigd politiek klimaat. Sinds 1936 had Italië toenadering gezocht tot het nationaal-socialistische Duitsland. In de lijn van de Duitse politiek werd nu ook de Italiaanse joden het leven zuur gemaakt. In mei 1938 kwam Hitler in Rome op officieel bezoek en in de herfst van datzelfde jaar werd door de fascistische regering gesleuteld aan de huwelijkswetgeving in een zin die aan racistische benadering deed denken. Een kerkelijk gesloten huwelijk tussen een jood en een katholiek verloor zijn burgerlijk effect. In feite had de nieuwe regeling slechts voor een paar dozijn mensen rechtstreeks gevolg; voor de Kerk stonden hier echter niet alleen de onaantastbaarheid van de Lateraanse Verdragen, maar ook de

105

geldigheid van de gesloten huwelijken op het spel. Protestnota's en onderhandelingen haalden ook nu niets uit. Voor de Kerk was dat in feite een nieuwe nederlaag.Spoedig daarna zou de Tweede Wereldoorlog uitbreken; het is bekend hoe na de ineenstorting van het Italiaanse leger Mussolini in 1945, na een schijnproces, door partisanen werd terechtgesteld. Toen aan de oorlogshandelingen een einde was gekomen, zou een beperkte neo-fascistische partij (de Movimento Soziale Italiano) weer opduiken, maar voor een lange reeks van jaren zou het politieke leven in Italië worden beheerst door de Democrazia Cristiana (met eerst Alcide De Gasperi), die in zekere zin kan worden gezienals de voortzetting van de Partito Popolare van Don Sturzo.

Nationaal-socialisme in Duitsland

De jaren die op de Eerste Wereldoorlog volgden waren voor het vernederde Duitsland jaren van verslagenheid en politieke onrust. Door het Verdrag van Versailles, dat door de geallieerden aan Duitsland was opgelegd en door de Duitsers als een `Diktat' werd ervaren, was een toestand geschapen die op een chaos afstevende. De regeringen van dezogenoemde Weimar-Republiek kregen te maken met stakingen, inflatie en hoge werkloosheid. De zittingen van het Duitse parlement waren woelig. Tegen de machteloosheid van het parlementaire systeem, dat telkens opnieuw tot regeringscrises leidde, groeide het verlangen naar een sterk gezag dat aan die uitzichtloze toestand het hoofd zou

333

Page 106: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De Duitse bisschoppenVoor de Kerk lag de betekenis van zijn benoeming hierin, dat de leider van een partij waarvan de ideologie niet door de Kerk was aanvaard, aan het hoofd kwam te staan van de Duitse regering. De situatie werd nog delicater, toen hij om volmachten vroeg en die - langs democratische weg - ook kreeg.De nationaal-socialisten huldigden een door de Kerk als verwerpelijk beschouwde racistische doctrine over de superioriteit van het Germaanse (`arische') ras. Hitler had in zijn boek Mein Kampƒ (deel 11925, deel 11 1926) zijn antisemitische ideeën reeds laten blijken. In 1930 had Alfred Rosenberg zijn Mythus des 20. Jahrhunderts gepubliceerd met de verheerlijking van `ras, bloed en bodem'. In de jaren 1929-1931 gaven sommige bisschoppen zich er rekenschap van, dat het nationaal-socialisme meer was dan een politieke partij zoals de andere; het leek er veeleer op dat het zou uitgroeien tot een totalitaire levensfilosofie, een partij met een pseudo-religieuze inslag. Sommigen - zoals mgr. Hugo van Mainz - verboden hun diocesanen zelfs het lidmaatschap van die partij. Franz von Papen, ooit behorend tot de rechtervleugel van de Centrumpartij, maar al snel steun verlenend aan Hitler en sinds januari 1933 vice-kanselier, gaf zich rekenschap van het groeiende wantrouwen van het episcopaat en van het gevaar dat dit voorde verdere doorbraak van de Fiihrer zou kunnen betekenen. Hij gaf Hitler de raad, zich iets te matigen om de steeds meer uitgesproken verontrusting van de katholieken tot bedaren te brengen. In zijn eerste grote regeringsverklaring als rijkskanselier op 23 maart 1933 ging Hitler daarop in. Hij verklaarde, dat hij van het christendom een van de pijlers van de staat wenste te maken en dat hij de familie als de cel van de maatschappij zag. Ook wat hij zei over de noodzaak, het communisme te bestrijden, was iets dat de bisschoppen slechts kon verheugen. Drie dagen na zijn toespraak publiceerden ze een verklaring die blijk gaf van een voorzichtig optimisme. Alle woorden waren gewikt en gewogen: `Zonder afbreuk te doen aan de veroordeling van sommige religieuze en morele dwalingen die in vroegere verklaringen vervat waren, zijn de bisschoppen van oordeel dat ze het vertrouwen mogen uitdrukken dat hun waarschuwingen tegen het nazisme niet meer nodig zullen zijn'. Hoe voorzichtig ook uitgedrukt, het woordje `vertrouwen' was gevallen en Hitlers partij nam in aantal en invloed toe.

Het Concordaat met de H. Stoel (20 juli 1933)Het initiatief tot het sluiten van een concordaat ging uit van het 334

Duitse Rijk. Aangezien zo'n overeenkomst altijd deels een compromis impliceert, waren er ook voor de Kerk zowel voor- als nadelen aan verbonden. Van beide kanten werd er hier en daar toegegeven. Onder de gunstige bepalingen kunnen we noemen: de erkenning door de staat van de vrije uitoefening van de eredienst; de waarborg die aan de bisschoppen werd gegeven om vrij en ongecontroleerd met hun gelovigen en met Rome te kunnen onderhandelen; ook de vrijheid, priesters aan te stellen waar zij dit wensten (zolang er voor de staat geen financiële implicaties aan verbonden waren); vrije opleiding van de clerus; het recht, eigen scholen op te richten die door de regering konden worden erkend, als

WISKUNDE IN DIENST VAN DE NATIONAAL-SOCIALISTISCHE IDEOLOGIEEen mentaal gehandicapte kost aan de gemeenschap

ongeveer 4 DM per dag, een gebrekkige 5,5 DM en een veroordeelde misdadiger 3,5 DM. Voorzichtige ramingen leren ons dat binnen de Duitse Rijksgrenzen gemiddeld 300.000 personen in diverse openbare instellingen verpleegd worden. Hoeveel gezinnen zouden van een subsidie van 1000 DM per jaar kunnen genieten met de geldmiddelen die nu naar de instellingen gaan?(Vraagstuk uit een leerboek wiskunde 1936)

I t t e i n 5iittrer!(Dos Kina I v r i f i t : )

3dt keno¢ Did! mold unb ¢abe bidt litb

'ie Dotn unb inulttc. 3d! mill bic immer 9 0 0 4 — jein

oit Dat.T unb Mutter.

Un menn id! gco§ bin, Ittife idt bic

mie Dates unb niuttec, Unb fceun j o u t bu bid! an mie

mie Dato unb Mutter!

335

Page 107: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

ze voldeden aan de officiële normen voor het onderwijs; vrije keus van de leerboeken.Er waren ook twee potentiële struikelblokken. Artikel 31 betrof de katholieke jeugdorganisaties. Ze mochten zich voortaan op geen enkele wijze met politiek inlaten. Bovendien kwamen staatsopvoeding, sport en openluchtactiviteiten en elke vorm van lichaamsontwikkeling toe aan de Hitler-Jugend. Dat laatste kwam bijzonder hard aan in een land waar de bestaande katholieke jeugdbewegingen steeds op de totale vorming van de jongeren aanspraak hadden gemaakt. In Duitsland bestond een lange traditie van katholieke jeugdorganisaties.

Artikel 32 verbood de clerus aan politiek te doen of lid te zijn van een katholieke politieke partij. Ook dat druiste tegen de Duitse traditie in. Een aanzienlijk deel van de geestelijkheid had verantwoordelijke posten bekleed in de Centrumpartij. Dit zogenoemde Entpolitisierungsartikel was voor Hitler echter een conditio sine qua non voor de ondertekening van het concordaat.

Spanningen tussen Kerk en StaatOnmiddellijk na het in werking treden van het concordaat begonnen de incidenten zich reeds op te stapelen. Rosenbergs boek over de mythe van de 20e eeuw werd in Pruisen op de lijst geplaatst van verplichte boeken voor schoolbibliotheken en eind 1934 werd de auteur ervan benoemd tot rijkscommissaris voor de ideologische opvoeding van de nationaal-socialisten. Het werd ook duidelijk dat wie geen lid van de partij was, niet de minste kans maakte op promotie in het maatschappelijke leven. Katholieke kranten en tijdschriften kregen hoe langer hoe meer beperkingen opgelegd. Enkele bisschoppen als Faulhaber (Munchen) en Von Galen (Munster) protesteerden openlijk. Andere, zoals Bertram (aartsbisschop van Breslau), verkozen langs diplomatieke weg protest aan te tekenen. Een in stilte gehouden onderzoek wees uit, dat er bij de gelovigen zelf een vertrouwenscrisis heerste. Om de gelovigen aan te moedigen en te sterken tegen de propaganda van `het nieuwe heidendom' schreef het gezamenlijke episcopaat de pastorale brief Stehet fest im Glauben (1935). Hitler stoorde zich er niet aan; reeds op 1 januari 1934 was een `wet tot preventie van erfelijk belaste nakomelingschap' van kracht geworden. Dit sterilisatiedecreet moest de zuiverheid van het ras in de hand werken. Daarom moesten o.a. zwangerschappen van vrouwen die aan bepaalde ziektes leden voorkomen worden. Vanaf 1935 werden geestelijken vervolgd wegens deviezensmokkel, terwijl van zedelijkheidsprocessen gebruik werd gemaakt om een anti- katholieke propaganda te voeren.

107

Pater Kolbe (links) en Titus Brandsma (rechts), twee slachtoffers van het Nazisme, allebei omgekomen in een concentratiekamp.

De indoctrinatie van de jeugd nam steeds grotere vormen aan. Het traditionele kerstfeest werd vervangen door een viering van het `heilige vuur' (Julfest) en bekende kerstliederen kregen racistische bewoordingen. Neo-heidense cultusdiensten werden georganiseerd, zoals de dankzegging voor de oogst. Extremistische initiatieven behelsden o.m. vervangende ceremoniën voor doopsel, vormsel, huwelijk en begrafenis, zoals die in de Kerk werden gehouden. Bij de Hitler-Jeugd lag de nadruk op de waarden van het oud-Germaanse verleden, zoals strijdlust en trouw aan de leider. In de scholen werden niet alleen de geschiedenisboeken vanuit nationaal-socialistisch standpunt herschreven; zelfs in de wiskunde werden vraagstukken opgegeven die uiteindelijk een verheerlijking van het regiem moesten bijbrengen.

Mit brennender Sorge (21 maart 1937)Vijf vooraanstaande leden van de Duitse katholieke hiërarchie werden op onopvallende wijze naar Rome ontboden. Besloten werd, dat de paus met een plechtige encycliek de schendingen van het concordaat zou veroordelen. Kardinaal Faulhaber werd belast met het opstellen van een concept. Staatssecretaris Pacelli (de latere paus Pius XII) stelde de definitieve tekst vast. Op Palmzondag 1937 werd Mit brennender Sorge in alle kerken van Duitsland voorgelezen.

337

Page 108: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De geheime staatspolitie (Gestapo) was dit pas aan de vooravond van de zondag aan de weet gekomen en toen was het te laat om nog te kunnen ingrijpen. Het pauselijk schrijven was eerder pastoraal dan polemisch van toon, maar de tekst was duidelijk genoeg om niet verkeerd te worden begrepen. Er werd verwezen naar het concordaat dat de basis had moeten zijn van een verstandhouding tussen Kerk en Staat, maar dat naar willekeur door het Duitse staatsgezag werd genegeerd. Wat de nationaal-socialisten het zwaarst trof, was de veroordeling van hun levensbeschouwing, waarin weliswaar nu en dan het woord `God' werd gebruikt, maar die in feite was gebaseerd op `ras, bloed en bodem'. Ook de tendens om aan religieuze begrippen als `openbaring', `geloof', `onsterfelijkheid', 'erfzonde', `kruis' en dergelijke een andere betekenis te geven dan de christelijke, werd veroordeeld.

Binnen de Romeinse curie was niet iedereen gelukkig met de encycliek. De as Rome-Berlijn bestond sinds 1936. Duitsland en Italië vochten in Spanje aan de zijde van Franco, tegen de communisten. Onder dit perspectief vonden de tegenstanders het niet opportuun dat de encycliek gepubliceerd was, net op het ogenblik dat het communisme effectief bestreden werd.In 1939 zou de Tweede Wereldoorlog uitbreken. Hitler zou alles op alles zetten, maar zijn politieke lot zou na enkele jaren bezegeld worden.

Pius X11en de Tweede Wereldo

108

De encycliek Mit brennender Sorge had in 1937 geleid tot een harde confrontatie tussen Kerk en staat in Duitsland. Gedurende de eerste maanden na de publicatie van het pauselijke document kreeg de Kerk zware klappen te verduren. De zedelijkheidsprocessen laaiden weer in alle hevigheid op. In 1936 had een eerste reeks processen plaats gevonden. Aanleiding was homosexueel gedrag geweest, dat men had

ontdekt in een kloostergemeenschap in Waldbreitbach. In de nationaal- socialistische pers had men dit gretig aangegrepen om alle kloosterlingen over één kam te scheren. Na de encycliek herhaalde dat verschijnsel zich. De Gestapo trachtte alle verzetshaarden uit te roeien. Onder de bisschoppen groeide echter de onenigheid over de concreet te volgen koers. Von Galen (Munster) en Von Preysing (Berlijn) wilden een offensieve aanpak, zonder concessies; Bertram (Breslau, tevens voorzitter van de bisschoppenconferentie van Oostelijk Duitsland in Fulda) gaf zich er geen rekenschap van dat democratische methodes in een dictatuur geen effect konden hebben en bleef ijveren voor diplomatieke acties. Toen kwam een eerste voorspel op de Tweede Wereldoorlog: deannexatie van Oostenrijk.

Het begin van de totale oorlogOp 13 maart 1938 staken de Duitse troepen de Oostenrijkse grens over. Hitler werd in Wenen begroet als degene die het economische wonder tot stand had gebracht, als het staatshoofd dat het vraagstuk van de werkloosheid en de economische depressie had weten op te lossen. Kardinaal Innitzer van Wenen verbaasde iedereen door zijn lovende woorden over de nationaal- socialistische regering. Hij drong er bij kardinaal Bertram zelfs op aan, dat het Duitse episcopaat zijn houding zou herzien en op die manier de vrede zou verzekeren voor het gehele groot-Duitse Rijk. Innitzer werd echter door Rome op de vingers getikt en moest inbinden.In Duitsland zelf laaide intussen het antisemitisme hoog op. Joodse mannen moesten op hun identiteitskaart de naam `Israel' dragen, de vrouwen `Sara'. Dwars over de breedte van het document werd met grote letters de naam `Jude' ingedrukt. Het hoogtepunt van de jodenhaat tijdens de periode vóór de oorlog was de zg. Kristallnacht van 9 op 10 november 1938, die werd voorgesteld als een spontane reactie van de volkswoede, maar in feite door de nazileiding zorgvuldig was voorbereid. Ongeveer 7.000 winkels van joden werden kort en klein geslagen en geplunderd, synagogen werden in brand gestoken en 91 joodse mensen gedood.In oktober werden de Sudetenduitsers uit Tsjecho-Slowakije `bevrijd'. Iets later kwam Polen aan de beurt voor een inval. In 1940 had de invasie plaats van Nederland, België, Frankrijk, Noorwegen en Denemarken. Daarna volgden nog Joegoslavië en Griekenland. In 1941 zou Duitsland een tweede front openen in Rusland.

De oorlog voltrok zich echter niet alleen op geografisch terrein; het was ook een ideologische strijd. Hitlers Derde Rijk viel alles aan dat

339

Page 109: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

als staatsvijandig werd beschouwd. Om wat volgt te begrijpen, moet bedacht worden dat na de dood van Pius XI in de lente van 1939 een conclaaf plaatsvond, waar Pacelli tot zijn opvolger werd gekozen: Pius XII (1939-1958).

De ‘Endlosung’Speciale SS-commando's kregen de opdracht in de bezette gebieden de joden uit te roeien. Uit Duitsland zelf, uit België, Nederland, Frankrijk, Hongarije, Polen en de Zuid-Europese landen werden, in elk geval sinds 1941, joden naar de strafkampen gevoerd. Het totaal van de (met name in de gaskamers) om het leven gebrachte joden wordt op 6 miljoen geschat.

Voor een zo immens dodenoffer kan men alleen maar eerbiedig het hoofd buigen. Maar niettemin moet hier toch ook een kerkhistorische vraag gesteld worden: welke houding heeft de katholieke Kerk aangenomen tegenover Hitlers `finale oplossing van het jodenvraagstuk'? Deze vraag hangt ook nog samen met een andere: in hoeverre wist men in kerkelijke kringen, wat er zich in de kampen precies afspeelde? Uit de door de H. Stoel zelf gepubliceerde oorlogsdocumenten blijkt, dat het Vaticaan via de nuntiaturen vrij goed op de hoogte was van de aan de gang zijnde uitroeiing. Ook de meeste staatshoofden waren daar overigens van op de hoogte. Niemand wist echter, hoe omvangrijk en hoe radicaal de actie precies was. Onwillekeurig vraagt men zich dan niettemin af, of een man als Pius XII dit onrecht (dat bekend was) niet openlijk aan de kaak had moeten stellen. Als algemeen geachte morele autoriteit was zijn woord gezaghebbend en ongetwijfeld zou het de tallozen die moesten lijden - joden en niet-joden - een hart onder de riem hebben gestoken. Dat hij dat niet heeft gedaan, is hem naderhand van menige zijde als een verwijt aangerekend.

109

De historici betwijfelen niet dat de paus veel voor de veiligheid en voor de ontkoming van individuele joden heeft gedaan. Aan de nuntii werden richtlijnen gegeven actief mee te werken om, waar dat mogelijk was, het onderduiken van joden te vergemakkelijken. In vele kloostergemeenschappen konden ze een schuilplaats vinden. De opperrabbijn van Rome vond een veilig onderkomen in het Vaticaan zelf. Toen in 1943 de Duitsers Rome binnenvielen en eisten dat de joodse gemeenschap van Rome binnen zesendertig uur 50 kg goud bij hen zou inleveren, bood de paus aan, het eventueel ontbrekende goud ter beschikking te stellen, om op die manier de met deportatie bedreigde joden te redden. Waarom kwam er echter niet een officiële, plechtige klacht tegen het uitroeiingsproject dat steeds in hevigheid toenam en steeds duidelijker het karakter van een volkerenmoord aannam?Het antwoord op die vraag is vrij complex. Het is niet voldoende om te zeggen, dat de paus een aarzelend karakter had en dat bij, vooral als het ernstige zaken betrof, heel moeilijk tot een beslissing kwam. Evenmin lijkt het een afdoend antwoord, te stellen dat de paus als het ware gebiologeerd was door de overtuiging dat het Vaticaan in de eerste plaats zijn diplomatieke vertegenwoordiging in Duitsland en in de door Duitsland bezette gebieden moest kunnen behouden. Wat ondubbelzinnig een doorslaggevende rol heeft gespeeld was de onzekerheid over de vraag, wat de weerslag op de joden zelf zou kunnen zijn, wanneer de paus de Duitse wreedheden openlijk aan de kaak zou stellen. Ook joodse historici houden daar ernstig rekening mee; het lot dat de ondergedoken joden in Nederland ten deel viel, toen het episcopaat daar een herderlijk schrijven over die kwestie in de kerken liet afkondigen, lijktdie stelling te bevestigen. Dat alles zal wel meegespeeld hebben bij de besluitvorming van Pius XII. Het is niet ondenkbaar dat een andere paus tot een andere beslissing zou zijn gekomen, maar er is geen enkele doorslaggevende reden voorhanden die ons er toe kan dwingen te concluderen dat de paus niet gewetensvol heeft gehandeld.

Het Duitse episcopaat verdeeldHet verschil van opvatting dat de Duitse bisschoppen hadden over de manier waarop zij zich tegenover het nazi-regiem moesten gedragen, nam tijdens de duur van de oorlog steeds scherpere vormen aan. Allen veroordeelden het racisme en de schandelijke uitwassen ervan, maar over de te voeren tactiek kon men het niet eens worden. Op 6 juli 1941 werd nog een gemeenschappelijke brief gepubliceerd waarin werd geprotesteerd tegen het sluiten van kerken, kloosters en scholen en waarin tevens protest werd aangetekend tegen het feit dat men de gelovigen er toe dwong te kiezen tussen de trouw aan Christus en de trouw aan het Duitse volk. Met de brief die het

341

Page 110: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Paus Pius XII. Mgr. von Galen

episcopaat voor 1942 in gedachten had, gingen enkele bisschoppen (onder wie kardinaal Bertram) niet akkoord, zodat het episcopaat zeer uiteenlopend reageerde: ieder deed wat hij meende dat het beste was. Op 12 april 1943 werd in alle kerken nog eenmaal een gezamenlijke brief - `over de tien geboden' - afgekondigd. In het kader van een bespreking van de tien geboden werden de schendingen van de regering nog eens aan de kaak gesteld. Als enige bisschop weigerde kardinaal Bertram het document te ondertekenen. In 1944 konden de bisschoppen vanwege de massieve luchtaanvallen van de geallieerden en de ontwrichting van het openbare leven niet meer bijeenkomen. Maar het einde van het nazi-regiem was toen al niet ver meer af. Op 6 februari 1945 hield Hitler zijn laatste grote openbare redevoering. Op 30 april maakte hij een einde aan zijn leven en op 5 mei 1945 werd de capitulatie van de Duitse troepen een feit.Na het tekenen van de wapenstilstand kon langzaam de wederopbouw van Europa beginnen. Al spoedig zou ook de Kerk ervaren, dat er nieuwe problemen waren gerezen en dat niets meer precies kon blijven zoals het vroeger altijd was geweest.

110

Priester-arbeiders

!n 1943 publiceerden twee Franse priesters, H. Godin enY. Daniel, een boek dat veel ophef maakte. La France, pays de mission? (`Frankrijk een zendingsterrein?'). Daarin stelden zij, dat men zich geen illusies behoefde te maken over de godsdienstige toestand in Frankrijk. Het proletariaat was van Kerk en christendom vervreemd. Aan de hand van harde feiten werd aangetoond, dat de levenssfeer van de massa heidens was geworden. De auteurs kwamen tot de conclusie dat de Kerk zich moest ontdoen van veel ballast, van bepaalde kapitalistische vormen, van een zekere bourgeoismentaliteit, wilde zij ooit nog binnendringen op die ontkerstende terreinen.

De `Mission de Paris' de priester-arbeidersIn de eerste jaren na de oorlog traden voormalige krijgsgevangenen en soldaten de seminaries binnen, veel rijper en meer als persoonlijkheid gevormd dan de andere seminaristen. Ze kenden de wereld van de niet-gelovigen van dichterbij dan hun professoren en ze verborgen hun ontevredenheid over de wereldvreemde seminarie-opleiding die ze kregen niet. Ze misten een zekere bezadigdheid, hadden niet de traditionele zorg om hun uiterlijke waardigheid en er groeide een neiging om de bestaande apostolaatsstructuren systematisch te kleineren. Het boek van Godin en Daniel - en andere soortgelijke literatuur - maakte indruk op hen en ze kwamen tot de conclusie dat het traditionele priestertype het in de ontkerstende wereld niet meer zou doen. Dat de Kerk hier voor een nieuwe uitdaging stond, werd toegegeven door de aartsbisschop van Parijs, kardinaal Suhard, in twee pastorale brieven - Essor ou déclin de l’Eglise? (`Verschraling of verval van de Kerk?') (1947) en Le prêtre dans la cité (`Priester in de stad') (1949) -, die zowel in gelovige als in niet-gelovige kringen een ongehoorde weerklank vonden.

Met toestemming van kardinaal Suhard hadden zich in Parijs in 1946 een tiental priesters gegroepeerd, die buiten elk parochiaal verband werkten en van wie de meesten als gewone arbeiders tussen de andere arbeiders werkzaam waren. Het initiatief vond ook in andere steden

343

Page 111: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

navolging. Er leefde bij hen veel edelmoedigheid en toewijding, veel onthechting en zelfverloochening, maar pionierswerk verrichten trekt ook avontuurlijke naturen aan. De tragiek van de priester-arbeidersbeweging heeft dan ook hierin bestaan dat zich onder die voorhoede naast enkele heilige idealisten ook een niet gering aantal geëxalteerden bevond. Doorgaans waren die priesters onvoldoende op hun taak voorbereid. Ze begonnen hun apostolaat in een sfeer van klassenstrijd en het was voor hen niet onmiddellijk duidelijk hoe ver ze daarin konden gaan. Alvorens ze als enkelingen enige invloed konden uitoefenen op de massa's, was er ook de onmiskenbare druk van de massa op hen. In tijdschriften, kranten en romans werd het nieuwe priestertype gepopulariseerd: de pastoor die de priestertoog had omgewisseld voor het werkpak, in een volksbuurt woonde, en zich onderworpen had aan het helse ritme van de productie en aan wat werd aangevoeld als een uitbuiting door het kapitalisme. Gilbert Cesbron vond de juiste formule in de titel die hij gaf aan zijn boek: Les saints vont en enfer (`Heiligen gaan naar de hel') (1952). Zelf voelden die priesters zich echter niet als heiligen. Wel groeide bij velen de overtuiging dat ze, om volledig het lot van de arbeider te delen, ook lid moesten zijn van een - desnoods communistisch geïnspireerde - vakbond en zelfs de taak van vrijgestelde vakbondsmilitant op zich moesten nemen. Sommigen begonnen toen ook kritisch tegen het priestercelibaat aan te kijken, omdat ze - net als de andere arbeiders - ook `de lasten vanhet familieleven' wensten te dragen. Door de zware arbeid had ook het geestelijk leven te lijden: het nut van het expliciete gebed werd voor hen een vraag, de dagelijkse eucharistie bleef op de duur achterwege, het brevier werd niet langer gebeden. De hiërarchie begon zich af te vragen of bij een aantal priester-arbeidershet christelijke verlossingsideaal niet de plaats had ingeruimd voor een louter menselijk streven naar sociale bevrijding.

De 'Mission de France'een seminarie voor priester-arbeidersReeds tijdens de oorlog was in Lisieux een seminarie opgericht, waarin vele van de latere priester-arbeiders gevormd zouden worden. Het was een experiment, omdat het toch wel sterk afweek van het traditionele sulpiciaanse seminarie. Het had een uitgesproken missionair karakter. Er werden sprekers uitgenodigd die bekend stonden als zeer begaan met het probleem van de herkerstening van de massa en allen drukten zij - in meerdere of mindere mate - hun stempel op de seminaristen. Deze laatsten onderbraken regelmatig hun studies en gingen dan stage lopen in fabrieken of op het platteland. Op theologisch gebied werd geprobeerd, het

111

geloofsgegeven (dat ze onvoorwaardelijk aanvaardden) op een bevattelijke manier uit te drukken, zonder de intellectuele scholastieke verpakking van vroeger. Professoren en seminaristen wilden, wars van alle conformisme, vernieuwers zijn. Daaraan zat het risico vast, dat niet altijd duidelijk werd onderscheiden wat pure routine (en dus ballast voor de Kerk) was en wat tot de kern van het geloof behoorde.

Aangezien het seminarie zijn studenten uit alle bisdommen recruteerde, vormde zich onwillekeurig een soort supra-diocesane clerus, waar de bisschoppen weinig vat op hadden. Ook werd het verwijt gehoord, dat men zich al te zeer bekommerde om het louter menselijke geluk van de arbeider. In 1952 kwam kardinaal Liénart, aartsbisschop van Rijssel/Lille, die door het Franse episcopaat met het toezicht op het experiment was belast, het seminarie bezoeken. Hij wees erop, dat er gestreefd mocht worden naar nieuwe vormen van apostolaat, maar dat de voornaamste taak van een seminarie toch moest blijven, zich de geloofsgegevens eigen te maken. Hij voegde er nog aan toe, dat men nooit uit het oog moest verliezen dat alleen de bisschoppen de officiële behoeders van het geloof waren en niet de professoren-theologen `quelle que soit leur autorité' (ongeacht wat hun gezag mag zijn).Met een sterk gewijzigd professorencorps verhuisde het seminarie enkele maanden later naar Limoges. De nieuwe president kon echter een verder afglijden van het traditionele seminarietype niet verhinderen. Het al dan niet handhaven van de stages vormde een steeds opnieuw terugkerend discussiepunt.

Eerste tussenkomst van RomeIn 1953 was men in Rome tot het oordeel gekomen, dat de Franse bisschoppen de toestand niet meer in de hand hadden. De dominicaan pater Philippe werd voor een canoniek bezoek naar Limoges gestuurd. In zijn verslag drukte hij er o.m. zijn verwondering over uit, dat marxistische publicaties vrij in het seminarie konden circuleren. Kardinaal Pizzardo vaardigde daarop een verbod voor de seminaristen uit om tijdens hun vormingsjaren nog stages te lopen. Dit was niet meer dan een aanloop tot een veel strengere maatregel. Op 23 september 1953 overhandigde de nuntius aan de bisschoppen een nota waarin de heropening van het seminarie werd verboden en van de bisschoppen werd verlangd dat zij de priester-arbeiders die uit hun respectieve bisdommen afkomstig waren onder hun jurisdictie zouden terugroepen. De meeste bisschoppen waren van oordeel, dat deze maatregel een ramp zou betekenen voor de Kerk. Een van hen drukte het aldus uit: `Wellicht was Rome meer onder de indruk van sommige doctrinaire

345

Page 112: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

afwijkingen en waren de bisschoppen meer gevoelig voor de dringende nood van het apostolaat'. De kardinalen Feltin (Parijs), Gerlier (Lyon) en Liénart (Rijssel) trokken nog naar Rome om er de voortzetting van het experiment te bepleiten, maar ze vonden noch bij de curie, noch bij Pius XII gehoor.Een groot aantal priester-arbeiders reageerde bitter. Ze wilden de solidariteit met de arbeidersklasse niet opgeven. Het zogenoemde ‘groene document’, dat 73 van hen in 1954 ondertekenden, werd opgesteld door de meest radicale elementen en in een zeer gepassioneerde sfeer. Velen kenden een gewetensstrijd, eerder dan opstandigheid.

Tweede tussenkomst van RomeOp 15 augustus 1954 liet Pius XII een apostolische constitutie uitgaan, waarmee hij de `Mission de France' een nieuwe kans wilde geven. Het seminarie zou in Pontigny gevestigd worden en, als `praelatura nullius', onder een commissie van bisschoppen ressorteren. Kardinaal Feltin, die bleef geloven in de noodzaak van een nieuwe vorm van priesterbeleving, stelde een rapport op over de situatie onder de arbeiders, over de vergeefse apostolaatspogingen en de ontoereikendheid van de K. A. In juni 1959 trok hij naar Rome om er zijn studie voor te leggen, met de stille hoop dat de nieuwe paus, Johannes XXIII, de door zijn voorganger genomen maatregelen zou wijzigen. Die hoop bleek vergeefs. Na alle consultoren van het H. Officie te hebben geraadpleegd (middels twee samenkomsten onder leiding van kardinaal Pizzardo) deelde de paus aan kardinaal Feltin mee, dat het experiment definitief moest worden afgevoerd.

Wie naar een motivatie voor de opheffing zoekt, moet haar zowel in de globale context van de internationale situatie zien als in delange geschiedenis van de Kerk. Het was de tijd van de Koude Oorlog; in het Westen was er de strenge, onbuigzame Kerk van Pius XII met haar autoritaire centralisatie, haar onveranderlijkheid, een machtige structuur met een uitgebreidheid van werken, christelijke syndicaten en katholieke actie. In het katholicisme zelf was weliswaar sinds geruime tijd een gistende progressieve geest aan het werk, een zoeken naar openheid, een missionaire bewogenheid. De priester-arbeiders behoorden tot die groep. Men heeft wel beweerd dat ze in Rome zijn aangeklaagd door de werkgevers, de Franse regering en de integralistische katholieken. Veel eigenlijke bewijzen daarvoor zijn er niet; wel staat vast dat de `Action catholique ouvrière' en met haar ook Cardijn weinig sympathie voor de priester-arbeiders voelden. Twee factoren hebben gezorgd voor een verstrakking van de situatie. Allereerst de

112

onwrikbare houding van de H. Stoel; voorts de militante onbuigzaamheid van de priester-arbeiders. Als men nu, van een afstand van ruim dertig jaar, de talrijke oproepen leest, is duidelijk dat de beweging meer gebaseerd was op edelmoedigheid dan op een ernstige analyse. Bisschoppen, priesters, theologen, allen reageerden ze op hun manier, vanuit eigen overtuiging, eigen intuïtie; maar op dat moment zelf was het moeilijk de omvang van de problemen die zich voordeden te meten.De priester-arbeiders waren progressief, maar de `Action catholique ouvrière' was eveneens progressief en verder dan zij ging wenste de Kerk kennelijk niet te gaan. Het experiment van de priester-arbeiders overschreed de gestelde lijn op twee punten: allereerst inzake het priesterbeeld zoals het zich had gevormd sinds Trente (de priester die uit de mensen weggenomen was en aangesteld voor het geestelijke). Vervolgens: door arbeider te worden nam de priester een werelds karakter aan: hij kwam terecht in een ruimte waarvoor hij niet bestemd was.

Heeft Rome ingezien, dat het zich te radicaal heeft verzet? In 1965 kreeg kardinaal Veuillot (Parijs) van Paulus VI toestemming om het experiment onder eigen verantwoordelijkheid opnieuw te starten. Thans zijn er een kleine duizend priester-arbeiders in Frankrijk; in andere landen enkele tientallen. Maar er wordt nog maar zelden over hen gesproken. Door de ontwikkeling van het katholicisme sindsdien lijkt het een ondergeschikt probleem te zijn geworden.

OecumeneIn de oudheid en in de middeleeuwen hadden verschillende pogingen plaats om de eenheid binnen het christendom te herstellen. Dat die pogingen mislukten, is aan vele oorzaken te wijten. Rome stelde zich weinig soepel op en wekte de indruk, dat de andere Kerken van slechte wil waren. Deze andere Kerken bleven Rome een kwaad hart toedragen. Vooral Oost en West waren ver uit elkaar gegroeid. Na de reformatie was er voor langere tijd geen sprake meer van toenaderingspogingen. In de Anglicaanse Kerk was met de Oxford-beweging in de negentiende eeuw een zekere openheid tegenover Rome gegroeid, maar tot een werkelijk streven naar hereniging was

347

Page 113: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 114: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De Wereldraad van KerkenHet waren de niet-katholieke christenen die de pijn van de verdeeldheid het hevigst voelden. In 1910 was de beweging `Faith and Order' (Geloof en Kerkorde) ontstaan uit de bezorgdheid van de Amerikaanse leek Gardiner, wiens missionaire ervaring hem had geleerd hoe ergernisgevend een verdeeld christendom was. Hij beklemtoonde de noodzaak van een doctrinaire geloofseenheid. Een ander initiatief was `Life and Work' (Leven en Werk), dat meer op het concreet-praktische samengaan in actie de nadruk legde. Volgens Nathan Sóderblom, het hoofd van de Lutherse Kerk in Zweden te Uppsala, zou dit als eerste stap mogelijk moeten zijn, ondanks de verscheidenheid in het geloof. Op de conferentie die hij in 1925 in Stockholm organiseerde, waren 610 afgevaardigden aanwezig als vertegenwoordigers van 31 kerkgenootschappen.

In 1937 besloten beide bewegingen tot samenwerking. Het jaar daarop werd in Utrecht een `Oecumenische Raad vanKerken' opgericht, die in Genève zou zetelen. De uitgebroken oorlog vertraagde de plannen; in augustus 1948 werd in Amsterdam officieel de Wereldraad van Kerken opgericht bij besluit van 351 gedelegeerden uit 147 kerkgenootschappen. De daar benoemde secretaris-generaal, dr. W. A. Visser `t Hooft, was van oordeel dat de Wereldraad niets anders moest zijn dan een plaats waar de Kerken elkaar ontmoetten om samen te werken en samen te bidden, opdat de nog onzichtbare Una Sancta uiteindelijk zichtbaar zou worden. Tegenover de katholieke Kerk, die zich afzijdig van de Wereldraad had gehouden, namen de deelnemers een verschillende houding aan. Anglicanen en Orthodoxen betreurden haar afwezigheid daar; de strikt reformatorische kerken waren er niet onmiddellijk op uit, Rome bij de Wereldraad te betrekken.Een tweede bijeenkomst vond plaats in Evanston (USA - 1954), rond het thema: De christelijke hoop. Naast de onmiskenbaar aanwezige goede wil stuitte men op moeilijkheden, zodra men een gezamenlijke eredienst wilde organiseren. Zolang het bleef bij bijbellezingen of het zingen van psalmen liep alles perfect. De spanningen begonnen, toen sommigen een eucharistische

348

het niet gekomen. De katholieke Kerk bleef terughoudend; de andere Kerken voelden zich vanuit de hoogte bejegend. Een minachtende houding bestond er eigenlijk niet; eerdereen gevoel van diepgewortelde verdeeldheid. Die verdeeldheid kon men overigens niet alleen vaststellen tussen Rome en de talrijke andere christelijke kerkgemeenschappen, maar ook tussen die laatste onderling.

I

dienst wensten. De grote bijeenkomsten volgden elkaar op: New Delhi (1961), Uppsala (1968), Nairobi (1975), Vancouver (1983).

RomeOp de laatste bijeenkomsten waren katholieke waarnemers aanwezig geweest. In New Delhi legde kardinaal Willebrands, het hoofd van het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen, uit waarom Rome geen intercommunie toestaat: voor haar maakt de eucharistie de volheid van het geloofsmysterie uit en ze is in wezen identiek met de Kerk. Aangezien ze een gave van God aan de Kerk is, hebben de kerkelijke autoriteiten er niet het willekeurige beschikkingsrecht over. In Uppsala werd openlijk de vraag gesteld, of Rome lid zou worden van de Wereldraad. Het antwoord kwam het jaar daarop, toen de paus een bezoek aan Genève bracht en alszijn mening te kennen gaf, dat er van een toetreden vooralsnog geen sprake kon zijn. Ter gelegenheid van de bijeenkomst in Nairobi werd een gemeenschappelijk communiqué uitgegeven, waarin werd gesteld dat zowel de Wereldraad als de katholieke Kerk verder wilden `trachten getrouw de inspiratie te herkennen van de Heilige Geest die haar door God als een gids voor de toekomst is geschonken'. Ook de huidige paus is niet te vinden voor een toetreding tot de Wereldraad, maar stemt er wel mee in dat gezamenlijk theologisch werk wordt verricht. Het grote bezwaar tegen het lidmaatschap is

Kardinaal Mercier. Kardinaal Willebrands.

349

nog steeds, dat Rome niet de indruk wil wekken dat ze nog op zoek is naar de ene ware Kerk. Eenheid kan ze niet zien als een ontmoeting ergens in het midden. Het is een standpunt, dat op verschillende manieren geïnterpreteerd kan worden. Ongetwijfeld wijst het op de ernst waarmee de Kerk het probleem van de eenheid in het geloof ziet. Anderzijds kan men zich ook afvragen, of de aanwezigheid van Rome niet ook een positieve invloed in die richting zou kunnen hebben. Ze is tenslotte de grootste van de christelijke Kerken en het luisteren naar anderen zou haar allicht iets kunnen leren.

De Mechelse GesprekkenBuiten de Wereldraad om hebben in de loop van de twintigste eeuw herhaaldelijk pogingen tot toenadering plaatsgevonden. In het begin van de jaren twintig waren de zogenoemde Mechelse Gesprekken daarvan een voorbeeld. Op de Lambeth Conference van 1920 hadden de Anglicaanse bisschoppen een oproep tot eenheid en hereniging gedaan. Lord Halifax, een geëngageerde Engelse leek, had in overleg met zijn katholieke vriend abbé Portal contact opgenomen met D. J. kardinaal Mercier, aartsbisschop van Mechelen. Toen de kardinaal zich na de dood van Benedictus XV voor het conclaaf in Rome bevond, werd de nieuwe paus, Pius XI, op de hoogte gebracht. Tegen de Gesprekken werd geen bezwaar geopperd en ze kregen een semi-officiële status. De hele zaak bleef echter zeer delicaat. De laagkerkelijke vleugel van de Anglicaanse Kerk en zelfs enkele vertegenwoordigers van de `High Church' stonden huiverig tegenover het initiatief van Lord Halifax, terwijl de katholieke bisschoppen van Engeland hun ongenoegen niet verborgen hielden over het feit dat een niet- Engelse bisschop pogingen deed om specifiek Engelse problemen op te lossen. In 1923 had een tweede gespreksronde plaats. Vooral over enkele praktische kwesties werd van gedachten gewisseld: Zou, bij een eventuele aansluiting bij Rome, het Engels als liturgische taal behouden kunnen blijven? Welke zou de plaats van de aartsbisschop van Canterbury zijn? Wat diende er te gebeuren t.a.v. de gehuwde Anglicaanse priesters ?

Acht maanden later werd er een meer leerstellige discussie gevoerd, die ging over de plaats van de paus in de christelijke gemeenschap. Omdat allerlei wilde geruchten de ronde begonnen te doen, deelde Mercier in een herderlijk schrijven (1924) mee, dat Rome voortdurend op de hoogte werd gehouden van het verloop van de gedachtenwisselingen. Dit bracht het Vaticaan in een vervelende situatie tegenover de Engelse bisschoppen; temeer omdat een harde integralistische kern binnen de curie achter ieder oecumenisch initiatief de dreiging van een neo-modernisme meende te

ontwaren. Op de laatste bijeenkomst (1925) werd nader ingegaan op de kwestie inzake het pauselijk primaatschap. Mercier las er een door Dom Lambert Beauduin opgesteld memorandum voor, waarin de positie van de Anglicaanse kerk van de toekomst werd geschetst als die van een autonoom patriarchaat, `verenigd met Rome,maar er niet door opgeslorpt'. De terughoudendheid van het Vaticaan - waar Merry del Val, de staatssecretaris, een vrij onduidelijke rol in speelde - werd groter en na de dood van Mercier (1926) werd aan zijn opvolger, aartsbisschop J. E. van Rocy, gevraagd niet verder met de Gesprekken door te gaan.

De ARCIC-documentenDat er de laatste decennia toch enige vooruitgang werd geboekt, moge blijken uit het tot stand komen van een Anglican-Roman Catholic International Commission (ARCIC), een gemengde katholieke-anglicaanse theologische studiegroep, die in 1969 door de respectieve overheden werd opgericht om bepaalde kwesties nader te bespreken en vast te stellen, welke de punten van overeenkomst waren en welke de knelpunten bleven. Er werd een `substantiële overeenkomst' bereikt over de Eucharistie (Windsor, 1971),over ambt en wijding (Canterbury 1973), over het gezag in de Kerk (Venetië, 1976; Windsor, 1981). Rome maakte echter enkele bezwaren tegen dit laatste document, ook nadat de Commissie haar 'Final Report' had geschreven, en vroeg om nadere uitleg, o.m. over de juiste betekenis van `substantiële overeenkomst' en over de draagwijdte van de pauselijke onfeilbaarheid.Niettegenstaande de nogal restrictieve houding van het Vaticaan werd in 1984 toch een nieuwe gespreksronde gestart (ARCIC II), waarin men het tot op heden voornamelijk heeft over de Rechtvaardiging en het Heil.We hebben ons hier tot het anglicanisme beperkt. Men mag evenwel niet uit het oog verliezen, dat er ook met de Orthodoxen en met de Luthersen gesprekken aan de gang zijn en dat ook de niet- katholieke christenen onder elkaar naar eenheid zoeken. Vastgesteld kan worden dat de verdeeldheid groot is en dat hereniging niet morgen al te verwachten is. Rome beweegt zich bovendien zeer behoedzaam - al te behoedzaam? - op het terrein van de oecumene.

Tijdens zijn reis naar Groot-Brittannië heeft paus Johannes-Paulus II samen met de aartsbisschop van Canterbury, Robert Runcie, op 29 mei 1982 een oecumenische woorddienst gehouden. Dit was het be-langrijkste gebaar van toenadering tussen anglicanen en katholieken sinds 450 jaar.

114 351

Page 115: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 116: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Om wegwijs te wordenEr zijn drie criteria die ons kunnen helpen om wegwijs te worden in de doolhof van de Oosterse Kerken. Hun uiteenlopend karakter is allereerst bepaald door de streek waar ze zijn ontstaan en zich hebben ontwikkeld. Daar is 1. de Alexandrijnse ritus (vooral in Egypte) ; 2. de Antiocheense of Syrische ritus (in Syrië, Mesopotamië, Perzië, Palestina en Cyprus); omdat deze ritus op weinig strenge voorschriften berustte, kon hij de wortel worden voor de Byzantijnse, de Chaldeeuwse en de Armeense ritus. Verder is er dus 3. de Byzantijnse (uitgaande van Constantinopel - het vroegere Byzantium waar het keizerlijke hof gevestigd was), die een ruim verspreidingsgebied vond en mede door zijn liturgische rijkdom en hoofdstedelijk aanzien ook een overheersende positie kreeg;dan 4. de Chaldeeuwse of Oost-Syrische die zich zelfstandig352

Rome en de Oosterse KerkenIn de titel van dit hoofdstuk komt al tot uiting, dat we hier te maken hebben met een complexe zaak. Er is niet één Oosterse Kerk, maar er bestaan verschillende, duidelijk van elkaar afgegrensde, oorspronkelijk geografisch gebonden tradities, die men ritussen noemt. De christenen van eenzelfde ritus zijn veelal verenigd in een patriarchaat, een zelfstandige plaatselijke (of regionale, in elk geval niet-mondiale)Kerk. Het geestelijke hoofd van zo'n kerkgemeenschap is de patriarch die, samen met de overige bisschoppen in de Heilige Synode, de Kerk bestuurt. In twee van die ritussen zijn om verschillende redenen in de loop van de eeuwen meerdere patriarchaten ontstaan. Dat is met name het geval bijde Byzantijnse en de Armeense Kerken. Aangezien de Oosterse Kerken op die manier grote, historisch verklaarbare culturele en bovendien theologische

ontwikkelde uit de oude Antiocheense; en tenslotte 5. de Armeense, eveneens afgeleid van de Antiocheense, maar een ritus die onder verschillende invloeden een eigen vorm aannam. Alle thans bestaande riten in de Oosterse Kerken kunnen tot deze vijf hoofdsoorten herleid worden.De Oosterse Kerken onderscheiden zich ook door het verschil in theologische opvattingen. Zo kunnen ze Nestoriaans zijn (Nestorius beweerde in de vijfde eeuw, dat er in Christus twee personen waren en ontkende bijgevolg ook de `hypostatische eenheid' van het mensgeworden Woord en het goddelijk moederschap van Maria), monofysitisch (naar de leer van Eutyches die in de vijfde eeuw beweerde dat Christus slechts één natuur had, namelijk de goddelijke), orthodox (d.w.z. stammend uit de breuk tussen Rome en Constantinopel in de elfde eeuw) en katholiek (dus in gemeenschap met de zetel van Petrus in Rome).Er is tenslotte nog een derde indelingsprincipe dat ons kan helpen de situatie helder te krijgen: de liturgische taal. Vanaf het begin was er een sterke tendens maar het behoud van de volkstaal. Dat heefttot gevolg gehad, dat waar verschillende volkeren één ritus gemeenschappelijk hadden, ze soms toch verschillende kerkelijke talen kunnen hanteren.Wie christenen uit het Oosten wil identificeren, moet zich bijgevolg drie vragen stellen: 1. Welke ritus hebben ze? 2. Wat geloven ze? 3. Welke is hun liturgische taal? Maar het door elkaar lopen van deze drie indelingsprincipes kan de indruk wekken van een verwarrende doolhof. En de moeilijkheden worden nog groter als men voor ogen houdt dat de Oosterse Kerken, die sterk vasthouden aan hun traditie, met dezelfde hardnekkigheid ook vasthouden aan de oude titels, ook als die gekoppeld zijn aan steden waar ze in het geheel geen aanhang meer hebben. Zo zijn er in het Nabije Oosten vijf patriarchaten van Antiochië, waarvan geenenkele in Antiochië zelf zetelt. Sommige patriarchaten kunnen elkaar dus overlappen, terwijl ook een klein aantal christenen uit één land over verschillende en van elkaar onafhankelijke jurisdictiesverdeeld kunnen zijn.

Patriarch AthenagorasIn 1948 werd Athenagoras tot patriarch van Constantinopel gekozen. Dank zij zijn bezielende stuwkracht is deze Orthodoxe Kerk (van Byzantijnse ritus) uitgegroeid tot een geestelijk middelpunt van de kerkelijke activiteit in het Midden-Oosten. Vanaf het ogenblik dat hij aan het hoofd van zijn Kerk is komen te staan, liet hij geen ogenblik onbenut om te ijveren voor meer eenheid onder de Orthodoxen en

353

Ontmoeting van Paus Paulus VI en patriarch Athenagoras.

om zijn oecumenisch streven ook naar andere Kerken, vooral naar Rome, uit te breiden. Hij was de initiatiefnemer van de Pan-Orthodoxe Conferenties van Rhodos (1961, 1963, 1964). In Jeruzalem had hij een ontmoeting met Paulus VI (1964). Een jaar later, op 7 december 1965, werd tegelijk in Rome door de paus en in Phanar door de patriarch de excommunicatiebul ongedaan gemaakt waarmee in 1054 hun voorgangers elkaar wederzijds in de ban hadden gedaan. Paulus VI moet hieraan veel belang hebben gehecht, want in de loop van 1966 kwam hij nog tweemaal terug op de betekenis van dit gebaar van verzoening. Athenagoras bezocht de paus in Rome eind november 1967 opnieuw, nadat hij in oktober van datzelfde jaar een bezoek aan de Wereldraad van Kerken in Genève had gebracht.

De Pan-Orthodoxe Conferentie van RhodosZoals gezegd, kwam het initiatief daarvoor in belangrijke mate van Athenagoras. Als we er nu nog even op terugkomen is dat vooral omdat de complexiteit van de interkerkelijke relaties er op zo'n markante wijze door tot uiting komt.De Tweede Conferentie van Rhodos (1963) was samengeroepen om te beraadslagen over het al of niet zenden van waarnemers naar het Tweede Vaticaans Concilie. De delegaties van Constantinopel en van Alexandrië hadden in principe geen bezwaar, maar vroegen zich wel af of het zin had, aangezien ze de loop van de gebeurtenissen op het concilie toch niet zouden kunnen beïnvloeden. Ze vonden het

116

bovendien moeilijk te aanvaarden, op gelijke voet met de protestanten te worden behandeld. De delegaties van Jeruzalem en Antiochië spraken zich - op grond van dogmatische en kerkrechtelijke argumenten - tegen het sturen van waarnemers uit. De delegaties van Rusland, Roemenië, Bulgarije en Tsjecho-Slowakije waren vóór het zenden van waarnemers, zij het om praktische redenen: het zou berichtgeving uit de eerste hand mogelijk maken. Het was vooral aan de activiteit van Constantinopel te danken, dat eenparig kon worden besloten een begin van dialoog voor testellen tussen beide Kerken, op basis van gelijke voorwaarden.

Op de Derde Conferentie van Rhodos (1964) ging men op die kwestie nader in. Hoe moest zo'n dialoog worden georganiseerd? Wie zou er de leiding van nemen? Wat betekende `op basis van gelijke voorwaarden'? Wie zou die voorwaarden aan Rome meedelen? Uiteindelijk werd besloten dat Constantinopel als officiële spreekbuis van de gezamenlijke Orthodoxe Kerken zou fungeren. Het verdere verloop van het concilie zou echter eerst worden afgewacht, om te zien hoe dat zich over de collegialiteit zou uitspreken, eenuitspraak die van belang kon zijn voor de verhouding tot de figuur van de paus. Na het beëindigen van Rhodos III werden de metropolieten Meliton van Heliopolis en Chrysostomos van Myra als afgevaardigden van Athenagoras naar Rome gestuurd om daar de besluiten van de Conferentie aan de paus mee te delen.

De katholieke Kerken van Oosterse ritusMen vergeet wel eens dat er ook met Rome verbonden (`geunieerde') christenen zijn die niet de Latijnse, maar een Oosterse ritus volgen. Tot de Byzantijnse ritus behoren allereerst de Melkietische patriarchaten van Alexandrië, Antiochië en Jeruzalem, met gelovigen in Egypte, Syrië, Libanon, Israël en Jordanië. Verder een kleine groep gelovigen in Turkije en Griekenland, twee bisdommen in Calabrië en Sicilië, een in respectievelijk Joegoslavië, Slowakije, Hongarije, Bulgarije en een Apostolische Administratuur in Polen. In de Sovjetunie en Roemenië bestaat de Oosters-katholieke Kerk alleen ondergronds, want van staatswege werden de Oosterse katholieken gekoppeld aan het orthodoxe patriarchaat van Moskou en Boekarest. In 1980 riep Johannes-Paulus II in Rome een synode samen van de katholieke Oekraïense Kerk-in-de-emigratie, die ongeveer een miljoen gelovigen telt. Dit leidde tot een protest van de patriarch van Moskou, Pimen, die oordeelde dat alle Oekraïense Kerken onder zijn bevoegdheid vielen.Tot de Alexandrijnse traditie behoren verder ook de Koptisch-katholieke en de Ethiopisch-katholieke Kerk

355

Page 117: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Geestelijk verbonden met Antiochië zijn de Syrisch-katholieken en de Maronieten in Syrië en Libanon, alsook de Syro-MalankaarseKerk in India.Tot de Oostsyrische (Jacobitische) traditie behoren de Chaldeeën, vooral in Irak, en de Syro-Malabaren (ook wel Thomas-Christenen genoemd) in India. Katholiek-Armeense bisdommen treft men in nagenoeg alle landen in het Nabije Oosten aan. Het patriarchaat is gevestigd in Beyrouth.Voor het bestuderen van de theologie, de liturgie en de geschiedenis van deze Kerken had Pius XI in 1922 in Rome het Oosters Instituut opgericht. Bovendien gaf hij aan de Benedictijnen opdracht, op enkele plaatsen eenzelfde studie als hoofdtaak te nemen. Zo ontstond in België de priorij van Amay- sur-Meuse (1925), in 1929 overgebracht naar Chevetogne, waar de liturgie in de Byzantijnse ritus wordt gevierd en de geschiedenis en de spiritualiteit van het Oosten worden bestudeerd. Daar wordt ook hetgezaghebbende tijdschrift Irènikon uitgegeven, dat tot een volwaardig oecumenisch blad is uitgegroeid.

Numeriek staan de katholieken van Oosterse ritus niet zo sterk, maar op Vaticanum 11 is hun inbreng (o.m. in verband met de collegialiteit en de oecumene, alsook bij de opstelling van Gaudium et Spes) niet gering geweest. Patriarch Maximos IV Saigh weigerde op het concilie ook, Latijn (`de taal van de Kerk') te spreken! De Latijnse of westerse Kerk, zo redeneerde hij, is immers ook slechts een deelkerk, een ritus van de Catholica.

356

en eventuele afwijkingen van de orthodoxie te veroordelen, maar veeleer te herinneren aan de pastorale taak en de barmhartigheid waarmee de herders naar hun kudde moesten gaan. Bij de sluiting van het concilie lagen er zestien decreten, constituties en verklaringen op tafel, niet alle even doortimmerd, maar - in hun geheel gezien - tekenend voor het aanbreken van een vernieuwde geest in de Kerk. Wat valt er uit deze documenten op te maken ?

De vraag naar God

Volgens de heersende tijdgeest leek de mens God niet meer nodig te hebben. Uiteraard moest die vaststelling ook op het concilie ter sprake komen. De onkerkelijkheid was nu niet een strijdbaar anti-klericalisme, maar veeleer een godsdienstige onverschilligheid. Het was er het concilie niet in de eerste plaats om te doen, deze nieuwe vorm van atheïsme te veroordelen; er werd vóór alles gesproken over de kwestie, hoe men tot de mensen over God moest spreken. Men vroeg zich af, of er niet iets haperde aan het getuigenis dat de Kerk over God aflegde en of zij er derhalve ook niet zelf gedeeltelijk schuld aan had, dat de hedendaagse mens de weg naar God niet meer vond. Om op die vragen te antwoorden, werden o.m. drie paragrafen toegevoegd aan het conciliedocument over de Kerk in de wereld.

In de constitutie over de liturgie ging men uit van God, niet als de

Openingsplechtigheid van Vaticanum 11.

357

Vaticanum II (1962-1965)

Angelo Roncalli, die bij zijn verkiezing algemeen als een overgangspaus werd beschouwd en die, gezien zijn reeds gevorderde leeftijd, wel niet de tijd zou hebben om spectaculaire dingen tot stand te brengen, verbaasde de wereld, toen hij op 25 januari 1959 onverwachts bekend maakte dat hij het besluit had genomen, een oecumenisch concilie bijeen te roepen.

Bij zijn openingstoespraak in 1962 beklemtoonde hij, dat het niet zozeer de bedoeling van de Kerk moest zijn, de geloofswaarheden weer eens op polemische wijze te verdedigen

Page 118: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

God van de filosofen, maar als de God die begaan is met de mensen, tot in Zijn menswording in Jezus toe. Voor de moderne mens die zozeer op een `gebeuren' is gesteld, was dit al een gelukkig aanknopingspunt. Liturgie wordt niet allereerst gezien als de verering van God, maar als het handelen van God met de mensen in het dagelijks leven. Sommige Romeinse autoriteiten, voor wie liturgie gelijk stond met `rubricisme', gaven vóór het concilie nog snel een rubriekencodex uit voor mis en brevier, met daarbij richtlijnen voor de uitgevers van liturgische boeken en bepalingen voor de feestkalender van bisdommen en religieuze gemeenschappen. Meer dan een technisch kader was dat niet en men hoopte dat het concilie aan dat technische kader (dat uit niet minder dan 530 artikelen bestond) alleen enkele liturgische principes zou toevoegen. Maar in het conciliedocument werden al die artikelen zonder meer van de tafel geveegd!Ook in de dogmatische constitutie over de openbaring werd op de vraag naar God verder ingegaan. Over dit document is een zeer lange discussie gevoerd. Door een bepaalde richting in het theologische denken werd de openbaring gezien als het totaal van de geloofspunten, die trouw en ongewijzigd van de ene generatie op de andere worden doorgegeven, als een gesloten geheel dat zo door de Kerk wordt bewaard. Een andere richting zag de openbaring niet als een afgerond systeem, maar als een leven en handelen tegelijk; objectief neemt deze openbaring niet toe, maar door haar geworteld-zijn in de geschiedenis kent ze een groei. Voor de mensen worden de zaken duidelijker; de Geest zorgt ervoor, dat men dieper in het geopenbaarde wordt binnengevoerd. Schrift en traditie kunnen dus ook niet van elkaar gescheiden worden. Terwijl men tot aan Vaticanum II geneigd leek geweest de klemtoon sterk op de eerste richting te leggen, gaat men nu de openbaring eerder als een heilsgeschiedenis zien, niet langer als een `systeem van waarheden', maar als een `kerygma', als verkondiging.

OecumeneOecumenische openheid is een van de opvallendste karakteristieken van het concilie geweest. Het oprichten van het Secretariaat voor de Eenheid door Johannes XXIII was daar in belangrijke mate oorzaak van. Van katholieke zijde betekende dit de eerste officiële stap in de richting van de niet-katholieke christenen. Kardinaal Ottaviani, de prefect van het Heilig Officie, had gewaarschuwd voor al te veel uitbundig optimisme. Sommigen vroegen zich af of men misschien de voortzetting van de contrareformatie beoogde, hoewel dan met een andere methode. Welk antwoord kwam er van het concilie? De constitutie over de Kerk herhaalde, dat slechts diegenen

Paus Johannes XXIII

volledig tot de Kerk van Christus behoren die alle door haar ingestelde heilsmiddelen aanvaarden, binnen de door paus en bisschoppen geleide gemeenschap. Maar dan wordt niettemin de poort wijder opengegooid. Gesteld wordt, dat er ook een werkelijke eenheid van alle christenen bestaat en dat die eenheid volstrekt niet louter uiterlijk is, want in alle christenen is de Geest van God aan het werk, overal is er Zijn geloof, Zijn hoop en Zijn liefde en bij allen betekent het breken van het brood - ondanks de grote verscheidenheid in interpretatie - een levende gemeenschap met Christus. Om deze reden werd ook aan de niet-katholieken de naam Kerk niet ontzegd, hoewel men hen voorheen algemeen sekten placht te noemen.

Het decreet over de oecumene stelt vast, dat de scheuring `zonde aan beide zijden' was en stipt daarbij aan, dat de schuld voor de scheuring niet eenzijdig mag worden gezocht bij de mensen die nu feitelijk tot die andere Kerken behoren. Men mag hen niet zonder meer `ketters' noemen. Zelfs wordt toegegeven dat de katholieken heel wat van de niet-katholieken kunnen leren, omdat deze laatsten sommige delen uit het christelijke erfgoed beter hebben ontwikkeld dan de Katholieke Kerk zelf.Als men daar nog aan toevoegt, dat het concilie erkende dat de Kerk `Gods volk onderweg' is en zichzelf voortdurend moet blijven hervormen, en dat zondigheid haar niet vreemd is zolang het einddoel niet is bereikt, dan is het duidelijk dat de sfeer tussen Rome en de andere christelijke Kerken een opmerkelijke verbetering heeft ondergaan. In plaats van aan proselytisme wordt nu gedacht aan de noodzaak van eigen bekering. Daarom heeft het decreet het ook

118 359

Page 119: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

juist uitvoerig gehad over `innerlijke bekering', over `zonden tegen de eenheid' : hoogmoed die weigert vergiffenis te vragen of te schenken, en die niet wil vergeven en vergeten.

Godsdienstvrijheid

Johannes XXIII was van oordeel, dat de verklaring over de godsdienstvrijheid er het bewijs van moest leveren, dat de Kerk zich aan het wezenlijke van de geloofsschat kon houden en niettemin de tekenen van de tijd kon verstaan. Vooral dank zij kardinaalBea, hoofd van het Secretariaat voor de Eenheid (die later door kardinaal Willebrands zou worden opgevolgd), kon de - door sommigen sterk wantrouwend bekeken - verklaring in haar geheel worden aanvaard. Dat er nogal wat tegenstanders waren valt te begrijpen, als men bedenkt hoezeer in de vorige eeuw de vrijheid was bestreden. Het voornaamste argument van hen die zich ertegen verzetten bleef de stelling, dat de dwaling geen bestaansrecht heeft. Daartegenover stond de mening dat vrijheid van godsdienst als een burgerlijk recht moest worden beschouwd. De uiteindelijke norm voor elk menselijk handelen, zo werd nu gesteld, is het geweten. De twee standpunten leidden tot een botsing van de klassieke mentaliteit met het groeiende historische bewustzijn. De aanhangers van het eerste zagen in de houding van die van het tweede liberalisme, subjectivisme, relativisme en een ongerechtvaardigd irenisme. De anderen zagen in de houding van de eerste groep een onaanvaardbare fixeringsdrang, waardoor men de ontwikkeling van de leer op een bepaald punt vastspijkerde en weigerde het door-de-tijd-bepaalde te onderscheiden van het wezenlijk onveranderlijke.

Collegialiteit

De vraag naar God, de oecumene en de godsdienstvrijheid waren niet de enige onderwerpen die op het concilie aan bod kwamen. Zeker even belangrijk, zo niet nog belangrijker, waren de collegialiteit van de bisschoppen en de plaats van de leek in Kerk en wereld.Over de structuur van de Kerk is heel veel te doen geweest. Na Vaticanum I hadden de uitspraken over het primaatschap en de onfeilbaarheid vooral de macht van de paus beklemtoond.Dat bracht een kerkbeeld met zich mee dat grondig verschilde van het kerkbeeld van de eerste eeuwen, waarin van een uitgebouwde centralisatie van Rome helemaal geen sprake was. Tijdens de toen gehouden concilies stonden de bisschoppen op de voorgrond. Alles werd overheerst door de gemeenschapsgedachte. Hoogstens in

119

uitzonderingsgevallen en bij onoplosbare vragen trad de paus als scheidsrechter op. Toen eenmaal de wereldlijke macht van de paus toenam, groeide zijn figuur steeds meer uit tot die van een absolutistische monarch. De nadruk werd gelegd op uniformiteit. De paus was niet langer `de dienaar van de dienaren van God'. Hij heerste - ook over de bisschoppen; van `gelijken' was geen sprake meer. Het gevaar van ongeloofwaardigheid werd steeds groter.Het was dan ook niet verwonderlijk, dat er een tegenstroming op gang kwam. Er ontstonden bisschoppenconferenties. Op die horizontale verbindingslijnen tussen de bisschoppen waren de curie en de nuntii niet erg gesteld. De curie erkende weliswaar, dat er een noodzaak voor decentralisatie bestond, maar dan eerder om technische dan om principieel-theologische redenen. Op het concilie kwam het dan toch tot een decreet `over de herderlijke taak van de bisschoppen'. Maar er kwam meer. Vaticanum II had ook de uitgesproken bedoeling, een leer over de gehele Kerk, een vernieuwde ecclesiologie te brengen. Aan de plaats van de paus in de Kerk werd niet rechtstreeks getornd. Veel aandacht werd echter geschonken aan de collegialiteit van de bisschoppen die - met aan hun hoofd de paus - het leergezag van de Kerk uitmaken. Paus en bisschoppen werden niet tegenover elkaar geplaatst of tegen elkaar uitgespeeld. Op het concilie werd aangetoond dat de opvatting, volgenswelke de jurisdictiemacht alleen van de paus uitgaat, niet verder terugggaat dan de tweede helft van de negentiende eeuw. De discussie over deze kwestie heeft zich verscheidene weken voortgesleept en de hierdoor ontstane spanning tussen de theologische commissie ende bisschoppen heeft op bepaalde ogenblikken zeer scherpe vormen aangenomen. Op diplomatieke wijze is toen de paus tussenbeide gekomen. De samenstelling van de theologische commissie werd gewijzigd en kardinaal Ottaviani kreeg de aanzegging dat de commissies de uitvoerende organen van het concilie waren en niet de rechters ervan.

De collegialiteit van de bisschoppen kreeg in de slotteksten veel nadruk. De paus zou niet langer de aanblik hebben van een absolutistisch heerser; hij zou niet méér zijn dan het hoofd van het bisschoppencollege. In de praktijk bleven de gevolgen niet uit. Het Heilig Officie werd hervormd en kreeg de positieve taak, het geloof te bevorderen. Bovendien - en dat was de meest ingrijpende maatregel - zou een synode of raad van bisschoppen worden opgericht, om de paus in zijn bestuur over de Kerk bij te staan. Ook zouden er over de gehele wereld regelmatig nationale en supranationale bisschoppenconferenties moeten plaatsvinden. Bovendien werd aan de bisschoppen gevraagd, voortaan op een meer collegiale manier te besturen. Dat werd meteen het begin van priester- en parochieraden.

361

Page 120: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

heeft weliswaar een religieuze opdracht, maar omdat ze ook een zending in de wereld heeft, moet ze een pastorale zorg voor de wereld tonen. Het in-de-wereld-staan mag voor de Kerk nieteen lastige bijkomstigheid zijn; het behoort tot haar wezen. Overal waar mensen aan het werk zijn, is ook God werkzaam aanwezig. De Kerk moet het groeien van de mensen gadeslaan en mee-bewerken. Zo moet ze er rekening mee houden dat de mensen in een geseculariseerde wereld wonen, waarin ze God niet nodig lijken te hebben. De bekoring van een leven-zonder-God dient de Kerk zich dan ook altijd te realiseren. Het is dus niet zozeer een kwestie van op de brandende vragen van de tijd te kunnen antwoorden met een onveranderlijke leer, maar een kwestie van met open handen te staan, gericht naar de wereld voorzover deze naar een echt menszijn streeft. Misschien is het concilie er niet in geslaagd een volledige theologie van de aardse werkelijkheden uit te werken, maar wel werden er behartenswaardige dingen gezegd over huwelijk en liefde, wetenschap en cultuur, vrede en ontwapening.

Verschuiving van accentenBeziet men het concilie als een geheel, dan is het duidelijk dat er zich gedurende de vier sessies opmerkelijke verschuivingen hebben voorgedaan. Een eerste opvallende verschuiving is die van het juridische naar het meer existentiële vlak. De conciliedocumenten overlappen elkaar soms wel eens, maar ze vullen elkaar ook aan. Als men naar een plan zou zoeken waaraan men zich systematisch heeft gehouden, dan zou men bedrogen uitkomen; het was veeleer een geest, een gezindheid waardoor men zich liet leiden. Zo kan in verscheidene documenten een oecumenische geest ontdekt worden, zonder dat er specifiek-disciplinaire punten inzake oecumenische contacten werden uitgevaardigd. Overal komt de dienende rol van Kerk en van de priester naar voren, eerder dan hun juridische bevoegdheden. Een uitspraak die men tijdens de conciliedebatten vaak kon horen, was: `Deze tekst is te juridisch'. De Oosterse Kerken, waar het recht niet een even strakke ontwikkeling heeft doorgemaakt als in het Westen, hebben in het beklemtonen van de Geest een belangrijke rol gespeeld.

de

Een tweede verschuiving was die van verdediging naar dialoog. Dat dit kon gebeuren, was niet zo vanzelfsprekend. Hoe kon men, met meer dan 2.000 stemgerechtigden (die elk niet langer dan tien - later zelfs acht - minuten over eenzelfde onderwerp het woord mochten voeren) tot een echte uitwisseling van gedachten komen? De belangrijke dialoog had dan ook in feite buiten de concilie-aula plaats. In hun eigen bisdom waren de bisschoppen mensen van gezag en aanzien, maar vaak ook eenzaam. In Rome stonden ze op voet

De leek in Kerk en wereldIn de conciliedocumenten wordt herhaaldelijk over de leken gesproken. Toen in de jaren twintig de Katholieke Actie vorm aannam, zag men de leken als medewerkers aan het hiërarchische apostolaat van de Kerk. Alleen het feit al dat ze daartoe, zoals dat heette, `gemandateerd' werden wijst er op dat de leek een taak toevertrouwd kreeg, die als het ware aan zijn eigenlijke opdracht werd toegevoegd.

Tijdens Vaticanum II werd nagedacht over de plaats van de leek in de Kerk. Men wenste de kloof tussen clerus en leken te overbruggen. Dank zij de vooruitgang van het theologische denken werd de leek meer en meer gezien als een volwaardig lid van het Godsvolk. Als gedoopte had hij deel aan de priesterlijke en profetische opdracht die Christus had. Er is slechts één christelijke volmaaktheid: liefde tot God, gekoppeld aan liefde tot de medemensen, en daartoe zijn allen geroepen, ook de leken, al leven die volop in de wereld, in familie- en maatschappijverband. Zij brengen de geest van het evangelie in de wereld en dat is de wezenlijke opdracht van de Kerk.Vanuit dat perspectief moet men ook het conciliedocument over `de Kerk in de tegenwoordige wereld' zien. Kardinaal Suenens (Mechelen) had in zijn programmarede aan het einde van de eerste sessie een `Gesprek van de Kerk met de wereld' voorgesteld. De Kerk

120

Paulus VI, de eerste paus die andere continenten bezocht .

363

Page 121: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

van gelijkheid. Het kwam zo als vanzelf tot gedachtenwisselingen tussen Zuid-Amerikanen en Afrikanen, westerlingen en oosterlingen. Alleen de bisschoppen uit de Verenigde Staten hadden zich aanvankelijk in het Hilton Hotel of een daarmee gelijkstaand verblijf geïsoleerd, maar ook dat heeft de sfeer van de dialoog niet kunnen tegenhouden. Tussen de bisschoppen hadden voortdurend contacten plaats en dat bracht met zich mee, dat ze kennis leerden nemen van wat er in andere werelddelen leefde. Eén voorbeeld: aan het begin van de discussies over de liturgie waren de bisschoppen uit de Verenigde Staten uitgesproken tegenstanders van ook maar enige verandering in de traditionele liturgie. Toen het schema op 4 december 1964 in stemming kwam, telde men slechts vier tegenstemmers. Wat was er met de zo ongeveer 250 Amerikaanse bisschoppen gebeurd? Toen tijdens een voltallige zitting door sommigen werd verdedigd dat een oecumenische gezindheid niemand ervan ontsloeg onverbloemd de waarheid te verkondigen, zei bisschop De Smedt uit Brugge namens het Secretariaat voor de Eenheid der Christenen, dat er inderdaad niets van de waarheid verborgen moest blijven, maar `we moeten een taal spreken die ook door mensen die niet onze scholastieke opleiding hebben gekregen begrepen kan worden. En we moeten ons er voor inspannen de taal van die anderen, die wij niet begrijpen, te leren kennen om niet voortdurend verkeerde oordelen te vellen'.

De derde verschuiving die tijdens het concilie plaats vond was, dat het vasthouden aan verstarde begrippen plaats maakte voor besef van historische ontwikkeling. Dat was allerminst een aangelegenheid van de tweede rang. Vele `conservatieve' bisschoppen, oprechtbezorgd om de zuiverheid van het geloof, hadden het moeilijk om niet wantrouwend te staan tegenover alles wat `anders' en `nieuw' was. Het innemen van een gewijzigd standpunt leek voor hen gelijk te staan met het doen van concessies aan het relativisme van een voortschrijdende historische ontwikkeling; het gaf de indruk dat zo iemand stelde dat de `officiële openbaring' van God niet zou zijn afgesloten met de dood van de laatste ooggetuige van Christus. De concilievaders hebben in de loop van de sessies leren inzien, dat de Kerk hier op aarde volop in de geschiedenis staat, niet als een onvergankelijk en onveranderlijk blok, maar net als de mens zelf, die weliswaar altijd dezelfde mens blijft, maar toch ook groei en bloei kent en soms ook wel een dieptepunt. Net als het menselijk individu ziet ook de Kerk nieuwe situaties opdoemen; dan moet zij naar nieuwe methodes uitzien en de dingen anders leren aanpakken. Gedurende het concilie heeft men de voorlopigheid en de betrekkelijkheid van veel dingen leren inzien.

121

De Kerk in de Oostbloklanden

De annexatie van Oost-Polen, Bessarabië en Oekraine door de Sovjetunie, gedurende de Tweede Wereldoorlog, had voorde katholieken in die landen vèrstrekkende gevolgen. Ook de militaire bezetting van Oost-Europa, bekrachtigd door de Akkoorden van Jalta (1945), kwam er op neer dat het gehele oostelijke deel van Europa aan Sovjet-invloed werd onderworpen. Voor ongeveer 70 miljoen katholieken uit elf landen begon een gruwelijke lijdensweg. Slechts over enkele landen kunnen we hier iets zeggen.

De SovjetunieHet hardst werden de katholieken getroffen in de gebieden die bij de Sovjetunie werden ingelijfd. Reeds in 1939 was de staat opgetreden tegen de geunieerde Armeniërs en de Oekraïeners (Ruthenen) diein het Poolse aartsbisdom Lwow (in het Duits Lemberg) en de suffragaanbisdommen daarvan woonden. De kerkelijkegoederen waren in beslag genomen, de priesterseminaries gesloten, kloosters geplunderd. Tijdens de Duitse bezetting werd de status quo gewoon gehandhaafd, maar toen de Sovjets bij de terugtocht van de nazi-troepen het gebied inpalmden, werd de kerkvervolging voortgezet en werden de geunieerde Kerken aan strenge administratieve maatregelen onderworpen. Op grond van een illegale synode die na de aanhouding van tien bisschoppen en apostolische administratoren werd gehouden (1946) werden deze geunieerde Kerken ertoe gedwongen, zich aan te sluiten bij het patriarchaat van Moskou. Voor de katholieke Kerk in de Oekraïne betekende dat de genadeslag. Willekeurige bestuursmaatregelen volgden elkaar op en bereikten een hoogtepunt bij de samensmelting van de KarpatenOekraïeners met de Orthodoxe Kerk van Moskou (1949). Ondertussen waren reeds 67 kerken onteigend en 18 priesters gearresteerd.Toen het Vaticaan in 1963 zijn oostpolitiek wijzigde, kon de vrijlating worden verkregen van de Oekraïense metropoliet van Lwow (Lemberg), mgr. Slipyj. Fundamenteel bleef de pijnlijke situatie van de Kerk in de gehele Sovjetunie echter ongewijzigd. Het valt

365

Page 122: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Kardinaal Mindszenty (links), in 1949 veroordeeld tot een lange gevangenisstraf in Hongarije. Lech Walesa (rechts), leider van de Poolse vakbond Solidariteit.

momenteel af te wachten, of de meer op openheid gerichte politiek van Gorbatsjov ook in de religieuze situatie enige verandering zal kunnen brengen.

PolenVan alle landen die door de Akkoorden van Jalta in de communistische invloedssfeer terecht kwamen, telde Polen het grootste aantal katholieken. Hoewel er ook tijdens het Interbellum spanningen tussen Kerk en staat geweest waren, kon het godsdienstige leven er tot bloei komen. Het land had een uitgesproken katholiek karakter. Tussen 1918 en 1939 groeide het aantal bisschoppen van 23 naar 51. Het aantal diocesane priesters steeg met 43 %; dat van de mannelijke kloosterlingen met 62 % ! Het katholieke verenigingsleven bloeide er, evenals de katholieke pers. De katholieke theologische faculteiten van Warschau, Krakau, Lwow en Wilna hadden een wetenschappelijke reputatie. De enige volledige katholieke universiteit was die van Lublin, gesticht kort na de Eerste Wereldoorlog.

In 1939 rukten zowel de troepen van nationaal-socialistisch Duitsland als die van communistisch Rusland, elk van een kant, Polen binnen. Oostelijk Polen kende toen een radicale kerkvervolging, maar ook

in het westen had de Kerk onder Duitse bezetting zwaar te lijden. Een groot aantal bisschoppen, priesters en religieuzen (onder wie pater Maximilian Kolbe) kwam in concentratiekampen terecht. Na de oorlog werd het zwaarbeproefde land een communistische staatsstructuur opgedrongen. Tussen 1946 en 1948 stelde de regering pogingen in het werk om de Kerk uit de openbaarheid naar de `sacristie' terug te dringen. Haar activiteiten werden beperkt. Ook werden er pogingen ondernomen om verdeeldheid onder de clerus te zaaien: de zogenoemde PAX-priesters gingen - sommigen misschien met goede bedoelingen - een patriottische Kerk vormen.De grote strijd brak los in 1951. Kardinaal Wyszynski, de aartsbisschop van Warschau, was er niet op uit de geprivilegieerde positie van de Kerk weer terug te veroveren, maar omdat hij het stalinisme als het grote gevaar zag en de communistische invloed zoveel mogelijk wilde weren, moest het wel tot een botsing komen. Honderden priesters en verschillende bisschoppen kwamen in de gevangenis terecht. De primaat kreeg huisarrest in een klooster buiten Warschau. De regering slaagde erin, vertrouwenslieden van PAX als vicarissen te laten aanstellen. De harde vervolging werd enigszins verzacht, toen in oktober 1956 de meer gematigde Gomulka aan de macht kwam. Wyszynski en de gearresteerde geestelijken werden in vrijheid gesteld en het kwam tot een overeenkomst tussen Kerk en staat, waarbij een zekere kerkelijke activiteit onder garanties werd toegestaan. Gomulka's hervormingsgezinde communisme - waarbij o.m. ook het monopolie van PAX werd doorbroken - bleek echter politiek niet haalbaar. Het Kremlin sprak zijn `njet' uit en Gomulka hing zijn huik naar de wind die uit Moskou kwam waaien. Op Vaticanum 11 was het aandeel van de Poolse bisschoppen die er - een deel van de tijd - aanwezig konden zijn, niet groot. Opmerkelijk is wel dat Wyszynski en Wojtyla, die ongeveer de voornaamste woordvoerders waren, vasthielden aan de traditionele visie inzake de drie grote problemen die elders de Kerk deden wankelen: het celibaat van de clerus, de plaats van de vrouw in de Kerk en de huwelijksmoraal.

Gdansk en verderEnkele jaren later, in 1970, kwamen de arbeiders van de scheepswerf van Gdansk in opstand, weldra gevolgd door onlusten op andere plaatsen. Economische problemen waren de hoofdoorzaak, maar duidelijk bleek ook de band tussen Kerk en volk. Gomulka moest het veld ruimen voor de meer pragmatisch ingestelde Gierek. In 1971 had deze een ontmoeting met Wyszynski; dat leek een begin van normalisering. De nieuwe Oostpolitiek van het Vaticaan, waarbij mgr. Casaroli een belangrijke rol speelde, droeg bij tot verbetering

122 367

Page 123: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

van de verstandhouding, al stonden de Poolse bisschoppen vrij argwanend tegenover de nieuwe aanpak.In september 1976 verenigden 14 prominente Polen zich in het Comité ter verdediging van de arbeiders (KOR). KOR bracht de repressiemaatregelen van de politie en de schendingen van de mensenrechten bij de stakingen aan het licht. Ook de Poolse bisschoppen drongen aan op eerbiediging van de mensenrechten en riepen op tot amnestie en dialoog. Toen echter in 1979 een verbond werd opgericht dat Polen wilde losmaken uit het socialistische kamp, was de maat voor de regering vol. Oppositieleden werden vervolgd. In juli/augustus 1980 brak er echter - opnieuw vanwege een verhoging van de voedselprijzen - een nieuwe stakingsgolf uit, die aanleiding gaf tot het ontstaan van de vakbond `Solidariteit'. Na de akkoorden van Gdansk heeft `Solidarnosc' zich aanvankelijk strikt als een vakbond gedragen, maar het werd er al spoedig toe gedreven de rol te spelen van een brede sociale en politieke oppositiebeweging. Vooral in de lente van 1981 werd de verschuiving naar het politieke vlak duidelijk merkbaar.Generaal Jaruzelski kreeg in oktober 1981 de functie van premier, minister van defensie en partijleider. Zijn taktiek bestaat erin, door te gaan met provocaties en beschuldigingen aan het adres van `Solidarnosc' en tegelijk kritiek te leveren op de decadentie van de bureaucratie en op het partijdogmatisme. In hoeverre Moskou bij zijn snelle carrière betrokken was, is niet duidelijk. Duidelijk is wèl, dat hij meer op het leger steunt dan op de leidende rol van de partij. Intussen is het ook manifest dat de keuze van een Pool tot paus voor de Kerk in Polen een grote stimulans heeft betekend. Katholicisme en patriottisme zitten er sinds lang in elkaar vervlochten. Maar ondanks alles blijft Polen een land achter het IJzeren Gordijn...

HongarijeSinds het verdrag van Trianon (1920) onderhoudt Hongarije diplomatieke betrekkingen met het Vaticaan. Op dat ogenblik was 66,1% van de bevolking katholiek. De lands- en bisdomsgrenzen werden in dat verdrag zodanig gewijzigd, dat de Kerk bijna de helft van haar grondbezit verloor. Hoe onrechtvaardig sommige maatregelen ook leken, ze kwamen op een bijna providentieel moment en boden de Kerk een gelegenheid tot innerlijke vernieuwing. Tijdens het Interbellum kwamen enkele pastoraalbewogen bisschoppen op de voorgrond, zoals Tihamér Tóth en Ottokár Prohánszka. De katholieke renaissance uitte zich verder in een groeiend aantal roepingen tot het priesterschap en tot het

kloosterleven, in het oprichten van een katholieke pers, een vernieuwing van het schoolwezen en de organisatie van tal van katholieke verenigingen, de Hongaarse katholiekendagen, de herdenking van Anna Catharina Emmerich (1930) en het Eucharistisch Congres van Boedapest (1938).De kwalijke gevolgen van de vervlechting van Kerk en staat uitten zich, toen Hongarije werd meegesleurd in het zog van het nationaal-socialisme. Slechts langzaam kon de Kerk afstand nemen van de Duitse invloed. Op aandringen van de pauselijke nuntius deed zij het, maar toen ook met grote beslistheid. Het is aan het Hongaarse episcopaat te danken, dat tienduizenden Hongaarse joden tijdens de Duitse bezetting aan de dood hebben kunnen ontsnappen.

Toen het Rode Leger in 1945 Hongarije militair kwam bezetten, bracht dit in de verhouding tussen Kerk en staat wezenlijke veranderingen met zich mee. Stapsgewijs werd Hongarije een socialistische volksrepubliek (1949), waarin uitsluitend de communistische partij het voor het zeggen had. Reeds in april 1945 had de nuntius het land moeten verlaten. Tussen 1945 en 1950 werden tal van administratieve maatregelen getroffen, waardoor de Kerk werd beroofd van haar eigendommen, haar verenigingen, haar scholen en pers, terwijl mannelijke en vrouwelijke religieuzen de bewegingsvrijheid ontnomen werd. Net als in Polen ontstond daar een beweging van hen die zich `vredespriesters' noemden en zich bereid verklaarden met de machthebbers samen te werken. Onder hen waren beslist ook idealisten, die zich afzetten tegen het grootgrondbezit van de Kerk, maar ze misten zin voor realisme waar ze meenden, op de communistische leiding van het land werkelijke invloed te kunnen uitoefenen. Kardinaal-primaat Jozef Mindszenty en zijn medebisschoppen probeerden tevergeefs tegen het nieuwe regiem op te tornen. Na een schijnproces werd Mindszenty in 1949 toteen lange gevangenisstraf veroordeeld. In het openbare leven werd de Kerk volledig uitgeschakeld.

In 1950 kwam het tot een zeer broze modus vivendi tussen Kerk en staat, waarbij de Kerk in feite aan de willekeur van de staat werd overgeleverd. Ook de volksopstand van 1956 kon dit procesniet tegenhouden. Pas met de nieuwe Oostpolitiek van het Vaticaan, die in het teken van de internationale ontspanning stond, kon men een lichte toenadering bespeuren. Enkele malen kon Rome tot bisschopsbenoemingen in Hongarije overgaan. Geen enkele tegemoetkoming van de zijde van het Vaticaan (zoals het verwijderen van Mindszenty, gevolgd door de ontzetting uit zijn ambt) kon de verdere uitvoering van de communistische godsdienstpolitiek afremmen.

Achter het IJzeren Gordijn treft men bijna overal een Kerk aan met toegesnoerde mond.

123 369

Page 124: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 125: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

De jonge KerkenTerwijl de Kerk in de westerse landen globaal gezien aan dynamisme inboette en, zowel door het lage geboortencijfer van de welvaartsstaten als door een sterk teruggelopen geloofspraktijk, snel in ledental achteruitging, scheen haar toekomst hoe langer hoe meer buiten Europa te gaan liggen. Toch moet ook hier weer het nodige onderscheid worden gemaakt. De situatie in Latijns-Amerika, waar de katholieken de overgrote meerderheid van de bevolking uitmaken, verschilt ingrijpend van de toestand van de minderheidskerken in Azië, terwijl deze laatste ook weer afwijken van de Afrikaanse christenheden.

Latijns-AmerikaIn Latijns-Amerika woont ongeveer een derde van de katholieke wereldbevolking. Hoe indrukwekkend dat getal ook mag zijn, de innerlijke macht van de katholieken staat daarmee niet in verhouding. Als gevolg van de koloniale overheersing door Spanjaarden en Portugezen en de sterke Europese immigratie (vooral in landen als Brazilië en Argentinië) heeft het blanke bevolkingselement een grote invloed gehad op de maatschappijstructuren. De oorspronkelijke inwoners werden er niet (zoals de Indianen) naar reservaten verdrongen, maar er ontstond een mengeling van rassen, die ook tot een mengeling van christelijkeen heidense riten en gewoonten heeft geleid.

Het grootste probleem waarmee de Kerk zich ziet geconfronteerd is de zeer ongelijke verdeling van rijkdom en bodem. De blanke bovenlaag van de bevolking bestaat uit grootgrondbezitters, die de vruchtbare gronden voor zich laten exploiteren, terwijl de landarbeiders zelf het moeten stellen met een hongerloon en geen mogelijkheden zien om hun inkomsten te vergroten. Soortgelijke sociale spanningen bestaan in de mijnstreken (bijvoorbeeld in Bolivia) en in de miljoenensteden (Sáo Paulo, Buenos Aires), met hun hoge werkloosheidscijfer en hun sloppenwijken, de `slums'.Catechese en verkondiging zijn in de meeste landen niet toereikend. Het aantal inheemse priesters is gering. Gedreven door de uitzichtloosheid van de sociale situatie hebben sommigen een

bevrijdingstheologie gepredikt, die tot doel had de onrechtvaardigheid van de maatschappelijke structuren ongedaan te maken. Daarbij ging de een steeds verder dan de ander. De bisschoppen, die van een aantal christenen het verwijt kregen te horen dat zij zich aan de zijde van de uitbuiters hadden geschaard (wat in zijn geheel genomen ook niet waar is), waarschuwden vooral tegen revolutionair geweld, maar stonden anderzijds niet a priori afwijzend tegenover het experiment van Allende in Chili, terwijl zij zich toch distancieerden van het autocratische regiem van zijn opvolger Pinochet. Van de bisschoppen die resoluut de zijde van de verdrukten kozen, is Helder Camara (bisschop van Recife) het symbool geworden.In 1955 werd de Latijnsamerikaanse bisschoppenconferentie opgericht (de CELAM). Ze zou in de recentere ontwikkeling van de Kerk een voorname rol spelen. Zo stond deze conferentie aan de wieg van het basisdocument dat op de Conferentie van Medellin (1968) werd afgekondigd. Deze Conferentie, waaraan werd deelgenomen door 155 bisschoppen en 137 vertegenwoordigers van priesters, religieuzen en leken, stelde vast dat in Latijns-Amerika `een situatie van institutioneel geweld' bestond, die een wettige tegenstand, maar niet een revolutie rechtvaardigde. De Kerk wilde het ferment zijn in de tot stand te brengen veranderingen en ze wees op de noodzaak van economische, sociale en andere hervormingen. Er werd gepleit voor een betere geloofsopvoeding en voor het bevorderen van een christelijke gezinspolitiek. In alle landen van het continent hebben de bisschoppen pastorale brieven geschreven, om de bezieling die van Medellin was uitgegaan in de eigen situatie gestalte te geven.Ruim tien jaar na Medellin kwam de conferentie van Puebla (1979). Het slotdocument dat pas na vier ingrijpende herschrijvingen tot stand kwam, draagt de sporen van een dubbele tendens: enerzijds een wat koele, zuiver leerstellige benadering en anderzijds een meer sociaalbewogen pastorale aanpak. Zoals dat met kerkelijke documenten wel eens vaker het geval is, kon elke stroming zich op dat rapport beroepen.

AziëDe situatie van de Aziatische christenen verschilt van land tot land. Enkele gemeenschappelijke kenmerken moeten we daarbij echter steeds voor ogen houden: het tijdperk van het kolonialisme is duidelijk voorbij - de jonge naties groeien, zij het soms met veel moeite, naar de volwassenheid op het internationale toneel; de evangelisatie gaat langzaam maar zeker over in de handen van de inheemsen en de westerse moeten leren, een dienende rol te spelen; de Romeinse autoriteiten wijzigen hun houding inzake

370 371

riten en gebruiken; er komt een nieuwe houding tot stand tegenover de grote wereldreligies als het hindoeïsme en het boeddhisme.Aan dat alles beantwoordt in de zogenoemde oude christelijke landen een nieuwe missionaire spiritualiteit en een tot ontwikkeling gekomen missietheologie.In 1948 telde China 3,276.282 katholieken, 3.015 buitenlandse en 2.676 Chinese priesters. Twee jaar later zette het communistische regiem de strijd in tegen de Kerk. Buitenlandse missionarissen werden, vaak na mishandelingen en gevangenisstraf, het land uitgewezen. In 1958 verbleven ongeveer 30 Chinese bisschoppen in de gevangenis terwille van hun trouw aan Rome. De regering probeerde het toen weer over een andere boeg te gooien: pogingen werden gedaan om een van Rome afgescheiden nationale Chinese Kerk op te bouwen. Tussen december 1957 en januari 1962 werden 45 Chinese priesters zonder de toestemming van het Vaticaan tot bisschop geconsacreerd. Paulus VI probeerde herhaaldelijk het gesprek met communistisch China op gang te brengen. Vanwege de aan de gang zijnde Culturele Revolutie leverden deze pogingen niets op. Na de dood van Mao Tse Toeng en de minder strakke opstelling van de nieuwe gezagdragers is er weer wat hoop gerezen op een normalisering van de betrekkingen en op iets meer vrijheid voor de Kerk. Anno 1986 is inmiddels een klein aantal seminaries weer door de overheid vrijgegeven voor heropening.In Japan kwam vóór de Tweede Wereldoorlog heel weinig terecht van een inheemse clerus. Door hun wantrouwen tegenover al wat westers was wezen de Japanners een Kerk die geen leiders uit het eigen volk had af. Toen in 1939 bleek dat de regering volledige controle wenste over alle kerkgenootschappen in het land, zag Rome in dat er op dringend korte termijn een `japanisering' van de Kerk moest komen. Na de oorlog zag de situatie er heel anders uit. Het Shinto werd als staatsgodsdienst afgeschaft en de vooruitzichten voor de missionering werden gunstiger. In 1958 telden de priesterseminaries van Tokio en Fukuoka samen 260 seminaristen. Toch waren er in datzelfde jaar op een bevolking van 92 miljoen niet meer dan 266.000 katholieken. Het prestige van de Kerk is de laatste jaren wel gegroeid. Het gebruik van het Japans in de liturgie heeft de Kerk een beter imago gegeven.

In India heeft het tot na de Tweede Wereldoorlog moeten duren, voordat de Kerk een wezenlijke groei en inplanting in eigen bodem mocht zien. In 1944 was een Indische bisschoppenconferentie in het leven geroepen en in 1950 had in Bangalore een plenair concilie plaats, waarop alle bisschoppen van de toen 52 bisdommen aanwezig waren, met inbegrip van de aartsbisschop van Goa en de bisschoppen van Oosterse ritus uit Malabar. De decreten, die in 1952 van kracht werden, betroffen niet slechts de zielzorg, maar ook de

missionaire uitstraling van de katholieken. Momenteel telt India meer dan 80 bisdommen van Latijnse en 17 van Syro-Malabaarse ritus. De 10 miljoen gelovigen vormen op de totale bevolking van het land slechts een miniem percentage. De kloof tussen hindoeïsme en christendom is overigens nog niet overbrugd. Hindoeïstische kringen blijven het christendom zien als een volksvreemd element.

AfrikaTerwijl in de Aziatische cultuurlanden de missionering slechts moeizaam - en misschien te laat - kon doorzetten, heeft Afrika een massale toetreding tot het christendom gekend, vooral nadat de banden van het kolonialisme in de tweede helft van onze eeuw waren verbroken. En daar is ook niet alleen de groei van het aantal, er is ook het zoeken naar een eigen Afrikaanse theologie en - breder gesteld - de vraag naar een algemene afrikanisering van het christendom. Waarnemers van wat momenteel in Afrika gaande is, waarschuwen ervoor dat de Kerk in het zwarte continent ervoor zal dienen te waken niet onder haar eigen gewicht te worden verpletterd. Waar in Azië de christenen kleine minderheden vormen, groeit het aantal gelovigen in Afrika op een bijna verontrustende wijze, want de kwantiteit kan de kwaliteit schaden indien er niet

Catechist in Zaïre.

125 373

Page 126: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

scherp op wordt toegezien. De seminaries en kloosterscholen zijn overvol. Hoeveel kandidaten zoeken - bewust of onbewust - niet in de eerste plaats een dienende taak in de Kerk, maar eigenlijk een sociale promotie? Het is een openbaar geheim dat het celibaat de zwarte priesters te zwaar valt, maar omdat Rome op dat punt onverzettelijk blijft gaan de bisschoppen het probleem liever uit de weg; want ze hebben Rome nodig - al was het maar voor financiële steun. Men heeft wel gedacht over een Afrikaans concilie, maar ook daar lijkt Rome niet bijster op gesteld te zijn, misschien omdat het vreest de gevolgen ervan niet in de hand te zullen kunnen houden.

Of de jonge Kerken van Afrika niet alleen zullen groeien maar ook bloeien, zal - menselijkerwijs gesproken - voor een groot deel afhangen van Rome, dat als taak heeft niet alleen voorzichtig maar ook open te zijn. De verschillen van land tot land hebben we hier noodgedwongen buiten beschouwing moeten raten.

D e p o s t -c o n c i l i a i r e t i j d

De documenten van het concilie en de geest die deze hoge kerkvergadering bezielden, mochten geen dode letter blijven. Alles moest in het kerkelijke leven worden omgezet. Dat sommige mensen zich gedesoriënteerd voelden, behoeft geen verwondering te brengen. Na elk concilie is dat het geval geweest en het zou veeleer verbazing gewekt hebben als dit ook niet zo zou zijn geweest na Vaticanum II, waar de Kerk werd opgeroepen om uit een eeuwenlange immobiliteit te treden. Het was in de eerste plaats de vraag of wat de diepe bezieling van het concilie had uitgemaakt ook in de toekomst gehandhaafd zou blijven. Zou de Kerk het onderscheid weten te maken tussen de vitale krachten van het evangelie en de levenloze bijkomstigheden die zich in de loop van de tijd hadden opgestapeld en een te grote plaats waren gaan innemen ?

De kernIn Trente had de Kerk zich op een overwegend defensief standpunt gesteld. Ongetwijfeld waren op dat concilie ook belangrijke hervormingsmaatregelen getroffen, maar de voornaamste aandacht was er uitgegaan naar een zuiver afbakenen van het geloof. Rond de orthodoxie werden versterkte muren opgetrokken en in de eeuwen die op Trente volgden ging de inspanning voornamelijk uit naar het verdedigen van de katholieke vesting. Met kracht heeft Pius XII dat nog gedaan door zijn harde stellingname tegen de tegengestelde ideologieën die zijn tijd beheersten, de linkse en de rechtse dictaturen. Het was een algemeen gangbare opvatting, dat wat met de christelijke beginselen niet strookte, onderdrukt en verwijderd moest worden.

Het Tweede Vaticaans Concilie ging daar regelrecht tegen in. Johannes XXIII was een figuur die heel sterk de druk van de voortgeschreden historische omstandigheden voelde en dat gevoelen heeft hij aan het concilie meegegeven. De constituties, decreten en verklaringen zijn een belangrijke sprong voorwaarts geweest.Nu, meer dan twintig jaar na het afsluiten van het concilie, merkt men wel dat sommige discussiepunten weinig terzake waren en als louter tijdverlies kunnen worden beschouwd, maar wat toch allereerst opvalt is het feit dat de concilievaders massaal hebben gekozen voor een totaal nieuwe oriëntatie. Het concilie heeft, in evangelische trouw, gezocht naar een creatief antwoord op nieuw-gegroeide situaties. Het heeft zich er rekenschap van gegeven, dat de muren die men rond de 'civitas Dei' (de stad van God) had opgetrokken in feite waren ingestort en dat ze, voorzover ze nog bestonden, niet langer verdedigd konden worden.De taak was niet meer, zoals ooit eerder in de geschiedenis, te zorgen voor een assimilatie van de `barbaren', of voor het doorzetten van de Gregoriaanse hervorming of voor een in stand houden en uitvoeren van de besluiten van Trente. Nu was het de taak, in de verdediging van het geloof rekening te houden met nieuwe culturele en historische gegevens, eigen aan de twintigste eeuw: de democratie, het pluralisme, de vrijheid, de bedreigde vrede, de waardigheid van de vrouw en de morele implicaties van een aantal wetenschappelijke ontdekkingen.

De verwezenlijking van de koersGedurende de twee decennia die sinds het concilie zijn verlopen is al het een en ander tot stand gekomen, waarin de conciliaire inspiratie duidelijk terug te vinden is: sommige hervormingen binnen de

126 375

Page 127: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

Romeinse curie, oecumenische initiatieven, een regelmatig samengeroepen bisschoppensynode als uiting van collegialiteit in verbondenheid met de bisschop van Rome, de samenstelling van een internationale theologische commissie, een samen-bidden met leiders van christelijke en niet-christelijke godsdiensten (men denke aan de bijeenkomst van Assisi in oktober 1986). Wat men ook kan aanmerken op het concrete functioneren van deze verschillende initiatieven of op de complicaties die met de uitvoering ervan gepaard gingen, zonder de vernieuwende wind van het concilie zouden ze niet tot stand zijn gekomen. Ook op plaatselijk vlak werden zaken gerealiseerd die, vóór de jaren zestig, toen de piramidale opvatting over de Kerk nog de gangbare ecclesiologie was, ondenkbaar zouden zijn. We denken hierbij aan de diocesane priesterraden, de pastorale parochieraden, oecumenische contacten, enkele plaatselijke synoden die ongetwijfeld opmerkelijk genoemd mogen worden, ook al verliep niet alles even rimpelloos. We denken hier bijvoorbeeld aan het Nederlands Pastoraal Concilie in Noordwijkerhout van 1968 tot 1970 (thans voortgezet onder de naam Landelijk Pastoraal Overleg); of aan de werkzaamheden van het Interdiocesaan Pastoraal Beraad in Vlaanderen.

RemmingenToen er stemmen opgingen die pleitten voor meer ingrijpende hervormingen in de organisatie en de levensstijl van de Kerk, opdat deze niet voor het verwijt zou komen te staan dat zij zich beperkte tot een waardige `conservatieve restauratie' in plaats van een moedige vernieuwing aan te pakken, heeft het kerkelijke gezag op een eerder strakke manier ingegrepen. We komen hier terecht bij de figuur van Johannes-Paulus 11. Met zijn verkiezing begon een periode van afremming. Paus Wojtyla lijkt een kerkleider die buiten alle categorieën valt. Hij is een sterke persoonlijkheid met vele hoedanigheden. Het is een niet geringe verdienste dat hij contact heeft met het kerkvolk, dat verspreid over de gehele wereld leeft. Zijn reizen zijn nauwelijks meer bij te houden. Het kussen van de grond bij zijn aankomst in elk land dat hij komt bezoeken is via de media een vertrouwd beeld geworden. Men moest er wel even aan wennen, een paus te hebben van wie bekend is dat hij, nogals seminarist, toneelstukken had geschreven en gespeeld, iemand die volksliederen zong en die ook per grammofoonplaat liet verspreiden, een paus die bergen beklom. Deels door zijn Poolse achtergrond, deels vanwege zijn temperament en karakter staat hij aan de behoudgezinde kant. Ooit heeft men over hem gezegd dat hij `naar velen luistert, met enkelen spreekt, maar alléén beslist'. Men kan dit interpreteren als een goede eigenschap, maar het kan ook wijzen

Twee belangrijke figuren uit de derde wereld: Dom Helder Camara (links) en Moeder Teresa (rechts).

op een strakke zelfverzekerdheid. Zeker is, dat hij de teugels strak in handen houdt, dat hij orde op zaken wil houden en zeker op het oog heeft de kerkelijke eenheid en tucht te herstellen. De theologie van de bevrijding en de feministische strekkingen worden met een zekere argwaan gevolgd. Theologen die onvoorzichtige ideeën verdedigen worden op de vingers getikt. Terecht kan men aanvoeren dat de paus de strijd aanbindt tegen de grote permissiviteit die in sommige landen het godsdienstig leven ondermijnt. Anderzijds zal men zich misschien afvragen of bepaalde bestuursdaden - zoals de benoeming van als restauratief bekend staande bisschoppen in sommige landen - de daar reeds bestaande polarisatie niet nog meer in de hand werkt. Het handhaven van de traditionele normen op gebieden waar de wetenschap op de moraal vooruitgelopen is, doet eveneens vragen rijzen. Ongetwijfeld is dit alles veel complexer van aard dan het op het eerste gezicht lijkt, maar het blijft vooralsnog een moeilijk te beantwoordenvraag, of men in Rome alleen de uitwassen van de `concilieijver' aan het afremmen is.

De toekomstHoe alles zich nu verder zal ontwikkelen, is niet te voorspellen. Een doorslaggevende reden om pessimistisch te zijn is er niet. De

127 377

Page 128: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

geschiedenis van de Kerk heeft altijd hoogte- en dieptepunten gekend. Menselijke elementen hebben altijd meegespeeld. Perioden van duisternis wisselden af met perioden van licht. De Kerk heeft joden vervolgd en ketters op de brandstapel gebracht. Zijheeft de inquisitie ingesteld. Voor het ontstaan van schisma's moet zij zeker ook een deel van de schuld op zich nemen. Soms heeft het haar aan moed ontbroken. Op dat alles kan zij niet trots zijn.Aan de andere kant heeft zij zelf ook vervolgingen meegemaakt. Zij telt martelaren en heiligen. Tal van christenen zijn het slachtoffer geworden van hun liefde voor de medemens. De Kerk heeft profeten gehad die opkwamen voor de rechten van zwakken en verdrukten. Zo zal het wel altijd blijven. Zonder aan doemdenken te doen, kan men voorspellen dat er tijden zullen komen die een verzwakking van het Het bestuderen van de kerkgeschiedenis leert tal van zaken te relativeren. Zonder historische zin zal iemand zich doodergeren - daar zal altijd wel een reden voor aanwezig zijn. Het enige wat we kunnen doen, is de wens uiten dat de Kerk uit haar geschiedenis mag leren.

Paus Johannes Paulus II tijdens de bijeenkomst van Assisi met leiders van niet-christelijke godsdiensten (oktober 1986).

DE OECUMENISCHE

CONCILIES

De eerste officiële lijst van de zogenaamde oecumenische concilies werd opgesteld op het concilie van Konstanz. Men baseerde zich daarbij op een apocrief document dat de titel droeg: 'Geloofsbelijdenis van Bonifatius VIII'. Deze lijst vermeldde vijftien concilies, waarvan acht in het Oosten en Historici en canonisten hebben er sinds lang mee opgehouden te zoeken naar de criteria die bij het opstellen van die lijst gehanteerd werden. De opsomming van Konstanz is voor de katholieke Kerk de officiële lijst gebleven. De anglicanen aanvaarden enkel de eerste vier concilies; de orthodoxen de eerste zeven. Verscheidene Kerken uit de reformatie erkennen de eerste vier, voor Gedurende het eerste millennium waren de concilies vooral een aangelegenheid van het Oosten. Samengeroepen door de keizers behandelden ze op de eerste plaats problemen die de oosterse Kerken aanbelangden. Ze werden vooral door oosterse bisschoppen bijgewoond. Gedurende die periode hielden ook de westerse Kerken concilies. Vaak werden daar belangrijke problemen behandeld, zoals het schisma van het Donatisme in Arles (314). Soms was het aantal samengekomen bisschoppen bijzonder groot, zoals in Rimini (359); het gebeurde ook dat de concilies door de Slechts vanaf de 12de eeuw, toen het pausdom zegevierend uit de strijd met het keizerrijk was gekomen, werden ook in het Westen echte oecumenische concilies gehouden, al verkoos men aanvankelijk de term 'algemeen' of 'universeel concilie'. De term 'oecumenisch' werd voor het eerst voor

Aangezien de concilies in het leven van de Kerk een zo belangrijke rol heb-

128 379

Page 129: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

ben gespeeld, menen we er goed aan te doen ze hier op te sommen en bondig weer te geven welke besluiten er genomen werden.

Christus slechts één wil was, nl. de goddelijke?

lijke wil is onderworpen aan de goddelijke.

JAARTAL EN BENAMING

49 Jeruzalem

BEHANDELDE KWESTIES

Kan een heiden christen worden zonder eerst besne-den te zijn en als jood de wet van Mozes te volgen?

BESLUITEN

Op vraag van Paulus en Bar-nabas beklemtonen Petrus en Jacobus de universaliteit van het heil.

787 Nicea II

Is het te verdedigen dat men de beeldstormers volgt, die in het Oosten de voorstellin-gen van Christus, van de H. Maagd en de heiligen ver-nietigen, omdat ze er een vorm van afgoderij in zien?

Volgens het concilie mag men de beelden vereren in de mate dat men de persoon die voorgesteld wordt, ver-eert. Rechtstreekse aanbid-ding mag alleen God als voorwerp hebben.

325 Nicea 1

381 Constantinopel 1

431 Efese

451 Chalcedon

553 Constantinopel II

680-681 Constantinopel III

Is Christus, zoals Arius het predikt, enkel een 'schepsel' van God de Vader? Is Hij al dan niet zelf God?

Is de H. Geest evenzeer God als de Vader en de Zoon?

Kan Maria 'Moeder Gods' genoemd worden? Is ze niet veeleer, zoals Nestorius het predikt, 'Moeder Christus'?

Niettegenstaande een woelig verloop van het concilie wordt gesteld dat Jezus God

van zelf is, geboren uit een vrouw.

Moet in de incarnatie het goddelijk element belangrij-ker geacht worden dan het menselijke?

Moet keizer Justinianus ge-volgd worden in zijn veroor-deling van drie bisschoppen uit het verleden, aangezien ze door vorige concilies niet werden veroordeeld?

Kan men (om de monophy-sieten terug naar de Kerk te brengen) stellen dat er in

Driehonderd bisschoppen, vooral uit het Oosten, ver-klaren dat de Zoon 'van de-zelfde natuur' is als de Vader.

Honderdvijftig bisschoppen uit het Oosten promulgeren het 'symbolum van Nicea-Constantinopel' en bevesti-gen dat de H. Geest, evenals de Zoon, uit de Vader voortkomt.

Vijfhonderd bisschoppen verklaren dat Jezus zowel volledig God als volledig mens is.

Honderdvijfenzestig bis-schoppen uit het Oosten vol-gen de keizer. De paus wordt geweld aangedaan en breekt met Justinianus.

In Christus is er een dubbele wil. De ene sluit de andere niet uit, maar de mense

869-870 Constantinopel IV

1123 Lateranen 1

1139 Lateranen II

1179 Lateranen III

Mag Photius als wettige pa-triarch van Constantinopel erkend worden, gezien het feit dat hij er werd benoemd door de keizer, die op deze plaats een vertrouwensman wenste?Kan men het akkoord goed-keuren dat paus en keizer hebben gesloten, om voor-taan samen de hoge dignita-rissen van de Kerk te benoe-men (concordaat van Worms, 1122)?

In 1130 werden twee pausen tegelijk gekozen. Moet men Innocentius II volgen, die de voorkeur van de H. Bernar-dus geniet?

Bespreking van de toestand, ontstaan nadat Frederik Bar-barossa (beschermer van een aantal antipausen) militair door de wettige paus werd verslagen (1177).

Photius wordt veroordeeld door een concilie, samenge-komen onder de auspiciën van de nieuwe keizer. Zijn voorganger Ignatius wordt in zijn functie hersteld.

Het concilie keurt het on-derscheid goed tussen geestelijke wijding, gegeven door de paus, en de toeken-ning van beneficiën, een recht van de keizer. Het toe-dienen van de sacramenten tegen geldelijke vergoeding en het wangedrag van de cle-rici worden veroordeeld.Het concilie verklaart dat In-nocentius II de wettige paus is. Opnieuw wordt herinnerd aan het goede gedrag waar-van geestelijken en religieu-zen blijk moeten geven.

De pauskeuze wordt defini-tief geregeld: hij moet 3/4 van de stemmen halen. De voorwaarden om tot het priesterschap te worden toe-gelaten, worden gepreci-seerd. De ketters zullen door de Kerk veroordeeld en door de staat gestraft worden.

129 381

Page 130: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'

1215 Lateranen IV

1245 Lyon I

1274 Lyon II

1311-1312 Vienne

1414-1418 Konstanz

382

De kerkhervorming moet voortgezet worden, de kruistochten hernomen, de groeiende ketterse bewegin-gen (katharen) bestreden en de verhouding tot de keizer moet duidelijker gesteld worden.Hoe moet een eind gemaakt worden aan de verdeeldheid die de christenheid ver-scheurt en tot uiting komt in de strijd tussen Innocentius IV en Frederik 11?

Zal het tot een toenadering komen tussen de christenen van Rome en die van Constantinopel, zoals beiden het wensen?

Wat te denken van de mis-daden die Filips de Schone tegen de Tempeliers begaan zou hebben? Hoe kan men een nieuwe kruistocht op gang brengen en de hervor-ming van de Kerk door-zetten?Er moet een oplossing ge-zocht worden voor het Westerse Schisma (Avig-non), dat sinds 1378 de christenheid verscheurt. Ook de thesis van Huss, dat de bijbel de enige bron van waarheid is en dat sommige

Dogmatische preciseringen worden aangebracht in ver-band met de eucharistie (transsubstantiatie) en talrij-ke disciplinaire en morele voorschriften uitgevaardigd (jaarlijkse biecht en com-munie).Het concilie veroordeelt de keizer, die ervan beschuldigd wordt het tegen de paus op te nemen: hij wordt afgezet. Enkele kerkelijke her-vormingen worden voor-gesteld, en de kruistocht wordt aanbevolen.De eenheid van de christe-nen wordt afgekondigd. Een akkoord wordt bereikt over een gemeenschappelijke ge-loofsbelijdenis (de Grieken aanvaarden het Filioque). De bepalingen betreffende het conclaaf worden zo bij-gewerkt dat elke invloed van buiten onmogelijk wordt.De orde van de Tempeliers wordt ontbonden. De 'exemptie' (juridische auto-nomie van de grote orden, die rechtstreeks van de paus en niet van de plaatselijke bisschop afhangen) wordt precies omschreven.De drie pausen die er alle drie aanspraak op maken wettelijk verkozen te zijn, bieden hun ontslag aan of worden afgezet. Martinus V wordt tot nieuwe paus geko-zen. Huss wordt veroordeeld.

1431-1442 Bazel-Ferrara-Firenze

1512-1517 Lateranen V

1545-1563 Trente

1869-1870 Vaticanum I

1962-1965 Vaticanum II

stellingen van de paus be-twist kunnen worden, moet onderzocht worden.

Opnieuw is er sprake van een toenadering tussen de westerse en de oosterse christenheid.

Paus Julius II wil alle vreem-delingen in Italië tot de orde roepen en in de Kerk een hervormingsactie door-voeren.

Na de reformatie wenste men de geloofspunten die door de protestanten waren verworpen opnieuw te defi-niëren en in de katholieke Kerk de nodige hervormin-gen door te voeren.

Welk antwoord kan gegeven worden op de dwalingen die sinds de Franse Revolutie verspreid worden (rede en vooruitgang kunnen volstaan om het heil van de mensheid te verzekeren)? Welke is de eigenlijke macht van de paus in de Kerk?

Hoe rekening houden met de geografische en culturele uitbreiding van de Kerk, nu over de hele wereld ver-spreid? Het probleem van de aanpassing aan de nieuwe si-tuatie van de Kerk in de we-reld wordt gesteld.

(vrij naar F. CHIOVARO in Notre Histoire, n° 17)

De theologische debatten lei-den tot aanvaardbare formu-leringen over de H. Geest, de eucharistie, het pauselijk primaat.

Talrijke hervormingsdecreten worden uitgevaardigd. De pauselijke diplomatie regelt de politieke meningsver-schillen.

Het concilie herinnert eraan dat de persoonlijke ver-dienste van de mens bij-draagt tot zijn heil. Bij de goddelijke activiteit blijft de christen niet passief. Het ge-heel van de traditionele leer wordt opnieuw bekeken en bevestigd.Veel wordt gezegd over de leer (verhouding rede/open-baring), maar de aandacht spitst zich toe op de kwestie van de pauselijke onfeilbaar-heid die, wel omschreven, tot dogma wordt uitgeroepen. Wegens de FransDuitse oorlog wordt het concilie voortijdig afgebroken.Van het concilie is een vol-ledige vernieuwing uitge-gaan, op pastoraal, dogma-tisch en liturgisch plan.

383

Page 131: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'
Page 132: momentopnamen deel 2 - Scarlethome.scarlet.be/~tsf53826/momentopnamen deel 2.doc  · Web viewMet zijn aankomst in de Eeuwige Stad (1377) kwam de 'babylonische gevangenschap der pausen'