Ministerie van Onderwijs en Vorming Toelatingsexamen arts en … · 2017-02-07 · Deel I...

261
Ministerie van Onderwijs en Vorming Toelatingsexamen arts en tandarts Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel Geachte lezer, Hierbij vindt u het witboek over het “Toelatingsexamen arts en tandarts”. Dit omvangrijk werk is van de hand van de heer Jan Adé, eredirecteur-generaal van het hoger onderwijs van de Vlaamse gemeenschap, jarenlang voorzitter van de examencommissie en bekleedt thans de functie van bijzonder expert bij deze commissie. Dit witboek biedt een schat aan cijfermatige gegevens naast juridische en politieke achtergronden. Het geeft een gedetailleerd beeld over de meer dan 16.000 kandidaten die meer dan 26.000 examens aflegden tijdens de voorbije elf jaar. Elkeen die een selectieprocedure wil opzetten zal er zijn inspiratie kunnen halen. Het witboek weerspiegelt wat binnen de examencommissie leeft en geeft aanbevelingen voor de toekomst. Deze examencommissie heeft bij het uitvoeren van haar opdracht ook steeds het onderzoek over het examen behartigd en heeft hiervoor de steun gekregen van de minister van onderwijs. De door het decreet bepaalde opdracht “het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige of tandheelkundige opleiding met succes af te ronden” is zeker naar behoren vervuld. Men mag beklemtonen hoe deze bijkomende toelatingsvoorwaarde de slaagpercentages voor de twee betrokken universitaire richtingen enorm deed stijgen. Deze slaagpercentages betekenen het uitsparen van veel onkosten en ook frustraties voor studenten. Het draagt tevens bij tot het onafhankelijk maken van de toegang tot deze studierichtingen van socio-economische elementen. De examencommissie is overtuigd dat dit witboek zal bijdragen tot een zorgvuldige en transparante opvolging van een voor de Vlaamse Gemeenschap belangrijk maatschappelijk gebeuren. em. professor Daniel van Steenberghe voorzitter

Transcript of Ministerie van Onderwijs en Vorming Toelatingsexamen arts en … · 2017-02-07 · Deel I...

  • Ministerie van Onderwijs en Vorming Toelatingsexamen arts en tandarts Koning Albert II-laan 15, 1210 Brussel

    Geachte lezer,

    Hierbij vindt u het witboek over het “Toelatingsexamen arts en tandarts”. Dit omvangrijk werk is van de hand van de heer Jan Adé, eredirecteur-generaal van het hoger onderwijs van de Vlaamse gemeenschap, jarenlang voorzitter van de examencommissie en bekleedt thans de functie van bijzonder expert bij deze commissie. Dit witboek biedt een schat aan cijfermatige gegevens naast juridische en politieke achtergronden. Het geeft een gedetailleerd beeld over de meer dan 16.000 kandidaten die meer dan 26.000 examens aflegden tijdens de voorbije elf jaar. Elkeen die een selectieprocedure wil opzetten zal er zijn inspiratie kunnen halen. Het witboek weerspiegelt wat binnen de examencommissie leeft en geeft aanbevelingen voor de toekomst. Deze examencommissie heeft bij het uitvoeren van haar opdracht ook steeds het onderzoek over het examen behartigd en heeft hiervoor de steun gekregen van de minister van onderwijs. De door het decreet bepaalde opdracht “het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige of tandheelkundige opleiding met succes af te ronden” is zeker naar behoren vervuld. Men mag beklemtonen hoe deze bijkomende toelatingsvoorwaarde de slaagpercentages voor de twee betrokken universitaire richtingen enorm deed stijgen. Deze slaagpercentages betekenen het uitsparen van veel onkosten en ook frustraties voor studenten. Het draagt tevens bij tot het onafhankelijk maken van de toegang tot deze studierichtingen van socio-economische elementen. De examencommissie is overtuigd dat dit witboek zal bijdragen tot een zorgvuldige en transparante opvolging van een voor de Vlaamse Gemeenschap belangrijk maatschappelijk gebeuren. em. professor Daniel van Steenberghe voorzitter

  • TOELATINGSEXAMEN ARTS EN TANDARTS

    over meer dan tien jaren bijkomende toelatingsvoorwaarde

    voor de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde in Vlaanderen

    februari 2008

    WITBOEK

  • 2

  • 3

    Inhoudsopgave __________________________________________________________ Inhoudsopgave 3 Lijst van tabellen, afbeeldingen en foto’s 7 Woord vooraf 9 Deel I Legistieke en procedurele achtergronden 13

    Hoofdstuk 1 Inleidende beschouwingen en terminologie 14

    Hoofdstuk 2 De wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen 16

    Hoofdstuk 3 De Technische Commissie 18

    A. Advies over de toelatingsproef 19 B. Aandachtspunten 20 C. Onderzochte maar niet behouden formules 22

    Hoofdstuk 4 De decretale basis van het toelatingsexamen 24

    A. De tekst van het decreet van 4 april 2003 24 B. De tekst van het initiële decreet van 24 juli 1996 26 C. “Gewone” lezing van het initiële decreet, aangevuld met de verdere ontwikkeling 29

    Hoofdstuk 5 Het uitvoeringsbesluit 35

    Hoofdstuk 6 Andere juridische implicaties 41

    A. De algemene (inhoudelijke) aversie 41 B. Kandidaten met een handicap 42 C. Arresten van het Arbitragehof (thans Grondwettelijk Hof) 44 D. Taal en locatie 46 Deel II De feitelijke organisatie 47

    Hoofdstuk 1 De verschillende periodes: aantal dagen, data en slaagvoorwaarden

    48

    Hoofdstuk 2 De opvatting (inhoud) van het toelatingsexamen en de quotering van de resultaten

    50

    A. Kennis en inzicht in de wetenschappen (KIW) 50 B. Informatie verwerven en verwerken (IVV) 53

    Hoofdstuk 3 De verwerking van de antwoorden 61

    A. De werkboekjes en de antwoordbladen 61 B. Het inlezen van de antwoordbladen 65 C. Verwerking van de ingelezen antwoorden – vanaf 2000 67 D. Itemanalyse 68

  • 4

    E. Het resultaat op het examen 70 F. De deliberatie 71

    Hoofdstuk 4 Het concrete verloop van het examen 73

    A. Het examenauditorium 73 B. De organisatie van het examenauditorium 75 C. Het toezicht 76 D. De examenleider “the voice” 79 E. Het verloop van de ochtend van de examendag 79 F. Het verloop van de namiddag van de examendag 81 G. Een vrij bijzonder examen 82

    Hoofdstuk 5 Administratie en communicatie 83

    A. Het “ambachtelijk” karakter van de organisatie 83 B. Een eerste stap in de gewenste richting 84 C. Communicatie 86 D. Budget 87 Deel III De wetenschappelijke opvolging 89

    Hoofdstuk 1 De analyses van de vragensets en hun gevolgen 90

    Hoofdstuk 2 Enquêtes bij de kandidaten, onmiddellijk na het examen 93

    Hoofdstuk 3 Longitudinale opvolging 96

    Hoofdstuk 4 Evaluatie door twee externe experten 99

    Deel IV Beschouwingen bij numerieke gegevens 109

    Hoofdstuk 1 Deelnemen en slagen 110

    A. Individuen – aantal keer deelnemen – slagen 110 B. Individuen – geslacht – nationaliteit – slagen 111 C. Belgen – provincies – slagen 114

    Hoofdstuk 2 Deelnemen en slagen per jaar 115

    Hoofdstuk 3 Inschrijven, deelnemen en slagen per examenmoment 118

    A. Algemeen 118 B. Het juli-examenmoment 120 C. Het augustusexamenmoment 122

    Hoofdstuk 4 Andere kenmerken 126

    A. Het geslacht van de kandidaten 126 B. De leeftijd van de kandidaten 128 C. De vooropleiding van de kandidaten in het secundair onderwijs C.1 Studierichting secundair onderwijs

    135 136

  • 5

    C.2 Klaskwartiel C.3 Combinatie van studierichting en klaskwartiel

    141 141

    D. Activiteiten van de Belgische kandidaten D.1 Eerste deelname in een bepaald jaar D.2 Tweede of hogere deelname in een bepaald jaar D.3 Een bijzonder probleem

    142 142 142 143

    Hoofdstuk 5 De relatie met de federale contingenten 145

    A. Het contingent 145 B. Geslaagden voor het toelatingsexamen 146 C. Studentenaantallen 147 D. Populatie van de opleiding tot arts 148 E. Populatie van de opleiding tot tandarts 151 F. Conclusie 152 Deel V Nawoord: het verleden en de toekomst 154

    Bijlage 1 De genese van de wet van 29 april 1996 160

    A. De tekst van de artikelen 169 en 170, die nog altijd de basis vormen voor de federale beperking van het aantal artsen en tandartsen 160

    B. Citaten uit het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de gezondheidsberoepen, nodig om de artikelen 169 en 170 van de wet ordentelijk te kunnen lezen

    162

    C. De wordingsgeschiedenis van de artikelen 169 en 170 164 C.1 Citaat uit de algemene inleiding van de federale regering bij het indienen van het voorontwerp van wet 165 C.2 Artikelsgewijze bespreking 168 C.3 Artikelen voorgelegd aan de Raad van State 169 C.4 Advies van de Raad van State 170 C.5 Aangepast wetsontwerp 174 C.6 Bespreking in de Kamercommissie 175 C.7 Tekst aangenomen door de Kamercommissie 181 C.8 Verder verloop van de parlementaire behandeling 182 C.9 Afsluitende commentaar 182 Bijlage 2 De genese van het decreet van 24 juli 1996 184

    A. Commentaren en toelichting bij de wordingsgenese van de decretale onderbouw van het toelatingsexamen 184 A.1 Algemeen 184 A.2 Adviezen 184 A.3 Parlementaire behandeling 185 A.4 Advies van de Raad van State 185 A.5 Reactie van de minister in de bevoegde commissie 185 A.6 Bijkomend amendement van de meerderheid 188 A.7 Verder verloop en commentaar daarbij 188 A.8 Latere wijzigingen 188 B. Gedetailleerde teksten aangaande de wordingsgeschiedenis van de decretale onderbouw van het toelatingsexamen 188

  • 6

    Bijlage 3 Literatuurlijst 231

    Bijlage 4 Samengevatte conclusies van de evaluatie 1997-1998-1999 234

    1. Aanbevelingen 234 2. Onderzoek van de examencommissie 236 Bijlage 5 Koninklijk besluit van 30 mei 2002 betreffende de planning van het medisch aanbod (gecoördineerde versie)

    241

    Bijlage 6 Koninklijk besluit van 26 april 2007 betreffende de planning van het aanbod van de tandheelkunde

    250

    Bijlage 7 Samenstelling van de Technische Commissie 253

    Bijlage 8 Samenstelling van de examencommissie 254

    Trefwoordenregister 257

  • 7

    Lijst van tabellen, afbeeldingen en foto’s _______________________________________________________________________ Tabellen tabel 1 Overzicht van aantal keer deelnemen en slagen 31 tabel 2 Overzicht van extreem niet slagen onder de voorwaarde KIW≥12 en IVV≥12 33 tabel 3 Illustratie H & L 69 tabel 4 Ruwe verdeling in procenten van het totale budget 88 tabel 5 Individuen – aantal keer deelnemen - slagen 110 tabel 6 individuen – geslacht – nationaliteit - slagen 111

    tabel 7 Geaggregeerde gegevens – geslacht – nationaliteit – geslaagd – slaagpercentage 1997-2007 113

    tabel 8 Gemiddelde scores op de onderdelen van het examen – Belgen en Nederlanders - mannen en vrouwen 113

    tabel 9 Belgische kandidaten per provincie – geslacht – slagen – slaagpercentage 114 tabel 10 Statistiek per jaar – geslacht – nationaliteit – slagen - slaagpercentage 115

    tabel 11 Statistiek per jaar geaggregeerd – deelnemers – geslaagden - slaagpercentage 116

    tabel 12 Slaagpercentages examenmomenten versus jaar 118

    tabel 13 Gegevens over alle examenmomenten – inschrijven – deelnemen – slagen – slaagpercentages – geslacht - nationaliteit 119

    tabel 14 Juli-examenmomenten – inschrijven – deelnemen – slagen – slaagpercentages - geslacht - nationaliteit 120

    tabel 15 Augustusexamenmomenten – inschrijven – deelnemen – slagen – slaagpercentages - geslacht – nationaliteit – 1997-2007 123

    tabel 16 Opdeling van de populatie deelnemers in het augustusexamenmoment 124 tabel 17 Procentueel aandeel geslacht van de deelnemers over alle jaren 126 tabel 18 Procentueel aandeel geslacht van de geslaagde deelnemers over alle jaren 126 tabel 19 Leeftijdsgroepen – deelnemen - procentueel aandeel 128 tabel 20 De gemiddelde leeftijd van de kandidaten over alle jaren 129 tabel 21 Leeftijdsgroepen – deelnemen – procentueel aandeel - Belgen 130 tabel 22 Belgen – 19 jaar en ouder – vóór het betrokken jaar al deelgenomen 130 tabel 23 Belgen – eerste deelname in het betrokken jaar – procentueel aandeel 131

    tabel 24 Belgen – niet geslaagden in jaar J-1 die in jaar J hernemen - aantallen en procentuele aandelen 133

    tabel 25 18-jarige Belgen – niet geslaagden in jaar J-1 die in jaar J hernemen - aantallen en procentuele aandelen 133

    tabel 26 Slaagkansen in het jaar J van de in het jaar J-1 niet geslaagde Belgen 134

    tabel 27 slaagkansen in het jaar J van de in het jaar J-1 niet geslaagde 18-jarige Belgen 134

    tabel 28 Slaagpercentages van de 18-jarige Belgen 135 tabel 29 Slaagkansen van de 18-jarige Belgen 135 tabel 30 18-jarige Belgen – studierichting secundair onderwijs – 2000-2006 137

    tabel 31 18-jarige geslaagde Belgen – studierichting secundair onderwijs – 2000-2006 138

    tabel 32 18-jarige Belgen – slaagpercentages studierichting SO – 2000-2006 139

    tabel 33 18-jarige Belgen – slaagpercentages 2000-2006 – frequente studierichtingen SO 140

    tabel 34 Klaskwartielen laatste jaar SO: aandeel deelnemers en geslaagden 18-jarige Belgen 141

    tabel 35 18-jarige Belgen - slaagpercentages kwartielen laatste jaar SO 141 tabel 36 Eerste deelname Belgen – allen – 20 jaar of ouder – 1997-2007 142 tabel 37 Belgische deelnemers die al in het hoger onderwijs studeren - 2007 143 tabel 38 Geslaagden die niet inschrijven voor arts of tandarts in het jaar van slagen 146 tabel 39 Studentenaantallen opleiding tot arts 148

  • 8

    tabel 40 Samenstelling van de 1ste kandidatuur arts 149 tabel 41 1ste kandidatuur arts – diploma’s 7 jaar later - contingent 149 tabel 42 Prognose aantal diploma’s arts 2008 tot 2013 150 tabel 43 Aantal geslaagden voor het toelatingsexamen 1997-2007 151 tabel 44 Studentenaantallen opleiding tot tandarts 151 tabel 45 Geaggregeerde studentenaantallen opleiding tot tandarts 2005-2007 152 Afbeeldingen afbeelding 1 Voorbeeld van een antwoordblad 63 afbeelding 2 Identificatie-etiket 64 afbeelding 3 Voorbeeld van mededeling van resultaten op de website 87 afbeelding 4 Voorzijde van het jaarlijks enquêteformulier 93 afbeelding 5 Deelnemen en slagen 2000 tot 2007 117 afbeelding 6 Slaagpercentages 2000 tot 2007 117 afbeelding 7 Toename van het aantal deelnemers in het juli-examenmoment 120 afbeelding 8 Deelnemers aan het augustusexamenmoment 1997-2007 124 afbeelding 9 Procentueel aandeel in deelnemen en slagen – Belgen - geslacht 127 afbeelding 10 Procentueel aandeel in deelnemen en slagen – Nederlanders - geslacht 127 afbeelding 11 Procentueel aandeel in deelnemen en slagen - allen - geslacht 128 afbeelding 12 Procentueel aandeel van de leeftijdsgroepen 129 afbeelding 13 Belgen - procentueel aandeel van de leeftijdsgroepen 131

    afbeelding 14 18-jarige Belgen – procentueel aandeel studierichtingen SO – 2000-2006 138

    afbeelding 15 18-jarige geslaagde Belgen – procentueel aandeel studierichtingen SO – 2000-2006 139

    afbeelding 16 18-jarige Belgen – slaagpercentages studierichting SO – 2000-2006 140 Foto’s foto 1 Het toelatingsexamen arts en tandarts …… een massaal gebeuren 12 foto 2 Duidelijk protest 42 foto 3 Projectie van de video van de casus 54 foto 4 Bovenzicht van een deel van een blok 62

    foto 5 De onmisbare hulp van de enthousiaste ploeg “sterke” logistieke ondersteuners 78

    foto 6 Moment van intensieve aandacht bij de verwerking van de antwoordbladen 78

    foto 7 Een occasionele vergadering van sommige leden en ex-leden van de examencommissie, waarop de drie achtereenvolgende voorzitters aanwezig waren

    255

  • 9

    Woord vooraf _________________________________________________________ In de herfst van 1995 maakte de federale regering duidelijk dat zij wilde ingrijpen op wat zij toen bestempelde als de plethora1 van artsen en tandartsen. Zij zou die intentie waar maken als een onderdeel van het wetsontwerp houdende sociale bepalingen, dat zij in januari 1996 bij de Kamer van Volksvertegenwoordigers indiende. Daarin legde zij de grondslag voor wat men nadien de contingentering2 van artsen en tandartsen zou gaan noemen. Hoewel de wettekst zelf deze term niet gebruikt, is hij in de parlementaire behandeling door iedereen vlot in de mond genomen. Deze federale intenties waren politiek bekend ook in de gemeenschappen. De federale wet die erop zou volgen, zou trouwens rechtstreeks of onrechtstreeks3, het beleid van de gemeenschappen beïnvloeden. In de Vlaamse Regering waren de ministers Luc Van den Bossche en Wivina Demeester bevoegd, respectievelijk voor onderwijs en gezondheidsbeleid. Hun overleg leidde ertoe dat minister Van den Bossche in december 1995 een Technische Commissie de opdracht gaf hem een advies te geven over de wijze waarop Vlaanderen kon inspelen op de federale contingentering en, meer bepaald, hoe Vlaanderen de instroom in de opleidingen zou beperken. Die opdracht was het startsein voor het verhaal van het toelatingsexamen arts en tandarts in Vlaanderen. Het voorliggende witboek wil verschillende doelen dienen. In eerste orde wil ze de geschiedenis op zich vastleggen, als objectieve bron van informatie voor alle mogelijke geïnteresseerden. De examencommissie wil ermee echter ook een vorm van verantwoording afleggen en een inspiratiebron voor derden zijn. Haar opdracht was, en is nog altijd, bijzonder zwaar omdat het politieke beleid niet vaststelde hoeveel kandidaten zouden mogen instromen en het dus aan het toelatingsexamen, lees aan de examencommissie, overliet een rationeel verantwoorde beperking door te voeren. Na meer dan tien jaar meent de examencommissie dat ze de opdracht heel de tijd heeft volbracht met het grootste respect voor de kandidaten, volledig conform de decretale bepalingen van het Vlaams Parlement en op gegronde wetenschappelijke basis. Dit geldt ten overvloede als men in rekening brengt dat de regelgeving in deze periode meer dan eens gevoelig wijzigde.

    1 Plethora is van het Griekse πληθωρη afgeleid en betekent letterlijk “het vol zijn” of “volledigheid”. De term is dan uiteindelijk gebruikt in overtreffende zin: plethora als “te” vol. 2 Met contingenteren is bedoeld het vaststellen van het maximumaantal artsen, c.q. tandartsen die prestaties zullen mogen leveren die in aanmerking komen voor terugbetaling (aan de patiënt) door het RIZIV (Rijksinstituut voor Ziekte- en invaliditeitsverzekering). Hoe de wet deze beperking formeel omschrijft en vaststelt, is te lezen in het deel dat gewijd is aan de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen. 3 Commentaar daarop is te vinden in het advies van de Raad van State op het wetsontwerp. Die is te vinden in het deel dat gewijd is aan de wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen.

  • 10

    Dit witboek over het toelatingsexamen arts en tandarts moet dan ook vooral feiten vermelden. Dat houdt ook het vrijgeven in van heel wat statistisch materiaal, waar nodig en/of nuttig aangevuld met objectieve commentaar. Zonder overmoedig te willen zijn, hoopt de examencommissie dat het voorliggende witboek ook een bijdrage kan leveren in het politiek denkproces van de beleidsmakers van andere gemeenschappen en landen, waarin ook een beperking van de toegang tot het medisch beroep aan de orde is. Dat geldt in het bijzonder voor de landen of gemeenschappen die beperkingtechnieken hanteren op grond van het lot of aan de hand van resultaten secundair onderwijs, waarin de socio-economische achtergrond nog te vaak een rol speelt. De Franse Gemeenschap heeft een numerus fixus ingevoerd, eerst na de kandidatuursjaren, later na het eerste jaar van de opleiding. De haast lineaire stijging van het aantal deelnemers sinds 2001 heeft vragen opgeroepen om twee heel bijzondere redenen:

    1) het aantal aanmeldingen stijgt zeer sterk uit boven het aantal studenten in de periode voorafgaand aan het invoeren van het toelatingsexamen arts en tandarts; er is dus mogelijk sprake van oneigenlijk gebruik;

    2) de initiële doelstelling om in aanvaardbare harmonie te leven met de federale contingentering, lijkt minder en minder haalbaar zolang alleen het toelatingsexamen daarover beslist.

    Dit witboek verhaalt dus en evalueert wat gebeurde van 1997 tot en met 2007. Verhaal en evaluatie samen vormen een optimale voedingsbodem voor objectief geargumenteerde toekomstprognoses. In die zin is de voorliggende kroniek dan ook een knipperlicht voor wat er vanaf 2008 zou kunnen gebeuren. Het eerste deel behandelt de legistieke en procedurele achtergronden. Daarin komt uiteraard eerst de wet van 19 april 1996 aan bod waarmee de federale overheid de basis legde voor de contingentering voor artsen en tandartsen en later ook voor kinesitherapeuten. Het decreet van 24 juli 1996 was de reactie daarop van de Vlaamse Gemeenschap die een beperking van de instroom in de medische opleidingen instelde aan de hand van een bijkomende toelatingsvoorwaarde: het slagen voor het toelatingsexamen. Ook het uitvoeringsbesluit van dat decreet komt aan bod. Deze misschien wat saaie kroniek over wettelijke, decretale en reglementaire teksten, is niettemin noodzakelijk in een objectief verhaal over het toelatingsexamen arts en tandarts in Vlaanderen. Deel I sluit af met de opsomming van andere juridische implicaties. Het tweede deel beschrijft gedetailleerd en gedocumenteerd de feitelijke organisatie van het toelatingsexamen. Met dit feitenmateriaal geeft de examencommissie de grootst mogelijke openheid over haar werkzaamheden. Tegelijk legt ze daarmee verantwoording af over de wijze waarop ze haar decretale opdracht heeft uitgevoerd. Ze is daarbij voldoende kritisch en gaat de mogelijke pijnpunten niet uit de weg.

  • 11

    Van bij het begin was het aanbevolen dat het toelatingsexamen volledig wetenschappelijk verantwoord moest zijn. Ook het Vlaams Parlement drong aan op gedegen wetenschappelijke opvolging. Het derde deel van dit witboek illustreert hoe deze opvolging zowel intern als extern gebeurde en nog altijd gebeurt. Het toont ook aan dat basisdoelstelling van het decreet gehaald is, te weten het selecteren van de kandidaten met de grootste kans op succes in de opleiding. Maar tegelijk wordt het ook duidelijk dat de haast lineaire stijging van het aantal kandidaten sinds 2001 tot gevolg heeft dat de achterliggende doelstelling over de federale contingentering in het gedrang komt. Het vierde deel beschrijft de populatie van de 16.591 individuen die van 1997 tot 2007 aan het toelatingsexamen deelnamen. Het bevat zeer veel numerieke gegevens en geeft daar ook duiding bij. Het cijfermateriaal en de vaak daarin terug te vinden tendensen, zo niet wetmatigheden, zijn nochtans ook aanleiding om heel wat aspecten aan de orde te brengen, die in de vorige delen niet onmiddellijk een gepaste achtergrond vonden. Deel V richt de blik op de toekomst. Hierin geeft de examencommissie uiting aan haar voornaamste bekommernissen om het toelatingsexamen verder te optimaliseren. Vanzelfsprekend draagt de examencommissie met, naargelang de jaren vorderden, ook noodzakelijke aanpassingen in haar samenstelling, de volledige verantwoordelijkheid voor de opvatting en de realisatie van het toelatingsexamen arts en tandarts, maar niettemin heeft de actuele (derde) voorzitter, em. prof. Daniel van Steenberghe, mij de opdracht gegeven dit witboek samen te stellen. Als directeur-generaal Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, als voorzitter van de Technische Commissie en als eerste voorzitter van de examencommissie (1997-2003) heb ik de eer een bevoorrechte getuige te zijn. Door nadien als bijzonder expert toe te treden tot de examencommissie blijf ik de ontwikkelingen volgen. Voor de goede orde moet ik er in fine op wijzen dat alle uitspraken in dit witboek op het actief komen van de examencommissie, waarvan ik mij de tolk heb mogen maken. Het witboek impliceert op geen enkele manier de Vlaamse minister van Onderwijs en Vorming, hoewel de examencommissie wel ten gronde hoopt en verwacht dat hij haar zijn reactie hierop zal willen meedelen. Jan Adé Dendermonde, 11 februari 2008

  • 12

    foto 1 Het toelatingsexamen arts en tandarts …… een massaal gebeuren

  • 13

    Deel I Legistieke en procedurele achtergronden _________________________________________________________ Dit deel behandelt achtereenvolgens

    1) Inleidende beschouwingen en terminologie 2) De wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen 3) De Technische Commissie 4) De decretale basis van het toelatingsexamen 5) Het uitvoeringsbesluit 6) Andere juridische implicaties

  • 14

    Hoofdstuk 1 INLEIDENDE BESCHOUWINGEN EN TERMINOLOGIE Hoewel het op zich niet vereist is de volledige achterliggende wettelijke bepalingen te kennen die aanleiding hebben gegeven tot de organisatie van het toelatingsexamen arts en tandarts, toch is het nuttig deze documentatie in de “geschiedenis” van dat toelatingsexamen op te nemen om er beter de eigenheid van te illustreren. De legistieke basis voor het bestaan en de organisatie van het toelatingsexamen arts en tandarts in Vlaanderen, is te vinden in drie teksten.

    1) De wet van 29 april 1996 houdende sociale bepalingen. 2) Het decreet van 24 juli 1996 (nadien overgenomen door het decreet van 4

    april 2003) 3) Het besluit van de Vlaamse Regering van 2 februari 2001.

    De federale wet stelt de mogelijkheid in voor de federale regering (de Koning) om het aantal artsen, tandartsen en kinesitherapeuten, waarvan de prestaties in aanmerking komen voor een tegemoetkoming van het RIZIV (Rijksinstituut voor ziekte- en invaliditeitsverzekering), te beperken. Diezelfde wet gaat ervan uit dat de Gemeenschappen van België de passende maatregelen zullen nemen om de instroom in de opleidingen, die leiden tot de geciteerde beroepen, zodanig te beperken dat het aantal gediplomeerden, na het doorlopen van de opleiding, het federaal opgelegde aantal niet overschrijdt. Mocht dat niet gebeuren, dan is de federale regering (de Koning) gemachtigd om zelf in te grijpen. Voor de kinesitherapie stelde de federale regering al in 2005, 2006 en 2007 een selectie-examen in voor de gediplomeerden. Het decreet van het Vlaamse Parlement en het besluit van de Vlaamse Regering trachten de dreiging van de federale overheid af te wentelen door een beperking van de instroom in de opleidingen van arts en van tandarts. Die beperking willen zij realiseren door slagen voor een toelatingsexamen in te stellen als bijkomende toelatingsvoorwaarde tot de opleidingen van arts en tandarts. De drie legistieke teksten krijgen, in wat volgt, de nodige toelichting. De analyse van de weg die ze afgelegd hebben van intentie tot formele goedkeuring is te vinden in de bijlagen 1 en 2. Hoewel deze genese vrij saai kan ogen, toch brengt ze bepaalde aspecten, die na elf jaar toelatingsexamen enigszins vervaagd zijn, opnieuw aan de orde. Ze zijn nuttig om de essentie van het bestaan (en wellicht ook het voorlopige voortbestaan) van het toelatingsexamen arts en tandarts te duiden. Vooral de analyse van de Vlaamse regelgeving zal aantonen dat de Vlaamse Regering destijds op één punt het advies van de Technische Commissie die zij

  • 15

    had ingesteld, niet heeft gevolgd. Die commissie adviseerde namelijk het toelatingsexamen op te vatten als een vergelijkend examen waarvoor de Vlaamse Regering dan ook een maximumaantal4 geslaagden zou moeten vooropstellen. De Vlaamse Regering koos op voorstel van de onderwijsminister voor een “absoluut” examen. Zij wilde het toelatingsexamen per jaar, maar wel op twee verschillende momenten. Bovendien was een beperking van het aantal inschrijvingen (numerus fixus), geen politiek haalbare kaart. M.a.w. alleen wie voor het toelatingsexamen slaagt, mag aan de opleiding beginnen. Het adjectief “absoluut” heeft dus echt de betekenis die men er doorgaans aan geeft wanneer men het koppelt aan “macht”. Het toelatingsexamen en alleen het toelatingsexamen, determineert of een kandidaat in de opleiding kan instromen. Het spreekt voor zich dat de Vlaamse regelgeving voor deze kroniek de belangrijkste is. Zij is daarom in extenso opgenomen, wat de geïnteresseerde lezer de kans geeft ze grondig na te pluizen. De legistieke teksten hebben helaas vaak de neiging ingewikkeld te zijn, vooral ook door het gebruik van een heel eigen terminologie. De spreektaal neemt deze terminologie slechts zelden over. Dat is voor deze kwestie evenmin gebeurd, zeker niet in de federale teksten. Zo spreekt men doorgaans over “contingentering” waar de legistieke tekst het heeft over “het globaal aantal kandidaten, opgesplitst per Gemeenschap, dat jaarlijks na het bekomen van het diploma bedoeld in de artikelen 2, § 1, en 3, toegang geeft tot het verkrijgen van de bijzondere beroepstitels die het voorwerp uitmaken van de erkenning bedoeld in artikel 35ter;”. Commentaar wellicht overbodig. Wanneer in deze “geschiedenis” verder de term “contingentering” optreedt, dan bedoelt hij wel degelijk die hier bedoelde beperking. Waarschuwing Het verzamelen van de documenten van de legistieke achtergronden is op zich documentair een goede zaak. De lezer moet nochtans voldoende kritisch blijven als hij bijvoorbeeld de memorie van toelichting bij het decreet van 24 april 1996 leest. Sommige uitspraken van de minister zijn later, onder meer door achtereenvolgende decreetwijzigingen, ontdaan van waarheidsgrond. Citeren uit deze memorie is daarom alleen correct indien men er de latere wijzigingen ook bijneemt. Een goed voorbeeld daarvan is de beperking op het aantal keer deelnemen aan het toelatingsexamen.

    4 Doorgaans noemt men dit maximumaantal numerus clausus of numerus fixus.

  • 16

    Hoofdstuk 2 DE WET VAN 29 APRIL 1996 HOUDENDE SOCIALE BEPALINGEN

    Gepubliceerd in het Belgisch Staatsblad van 30 april 1996

    De artikelen 169 en 170 leggen de grondslag voor de werking van de Planningscommissie Medisch Aanbod en voor de mogelijkheid voor de Koning om in een in ministerraad overlegd besluit een contingentering op te leggen voor bepaalde (medische) beroepen. Deze artikelen brengen een wijziging of aanvulling aan in het koninklijk besluit nr. 78 van 10 november 1967 betreffende de uitoefening van de gezondheidszorgberoepen. In die zin zijn de teksten van de wet zelf moeilijk leesbaar, tenzij in samenlezing met het koninklijk besluit nr. 78. Daar anderzijds de wetsartikelen twee nieuwe artikelen (35octies en 35nonies) in het genummerde besluit inlassen, herleidt de moeilijkheid zich tot de verwijzingen die deze ingelaste artikelen doen naar artikelen van het genummerde besluit. Hier volgt een vulgariserende lezing in die zin dat de tekst ontdaan is van alle verwijzingen en verstaanbare termen gebruikt. En meer technische benadering van de artikelen en de genese van deze teksten in het federale parlement zijn te vinden in bijlage 1, pagina 160. Gevulgariseerde gecoördineerde lezing van de artikelen 35octies en 35nonies ingelast in het koninklijk besluit nr. 78 betreffende de gezondheidszorgberoepen Artikel 35octies Instelling van de Planningscommissie Medisch Aanbod (PMA). De PMA moet de relatie onderzoeken tussen het aanbod aan gediplomeerde artsen en tandartsen (c.q. kinesitherapeuten) en de behoeften aan dergelijke gediplomeerden die kunnen doorstromen tot de bijzondere beroepstitels van huisarts, arts-specialist (diverse opgesomde specialiteiten), algemeen tandarts, orthodontist en parodontoloog (c.q. kinesitherapeuten). De PMA houdt de toestand per jaar bij en adviseert daarover aan de federale regering. Die federale regering (in wetteksten heet dat dan “de Koning”) kan de bevoegdheid van de PMA uitbreiden naar andere gezondheidsberoepen. (Dat is nadien ook gebeurd voor de kinesitherapeuten.)

  • 17

    Artikel 35nonies Op advies van de PMA bepaalt de federale regering jaarlijks voor artsen en tandartsen, globaal en per gemeenschap, het contingent gediplomeerden die huisarts, arts-specialist, algemeen tandarts, orthodontist of parodontoloog kunnen worden (altijd voor de RIZIV-erkenning). De federale regering bepaalt ook de selectiecriteria voor de toegang tot de bedoelde beroepen (dat dus in het geval de gemeenschappen geen afdoende maatregelen hebben genomen5). De toepassing van het contingent voor artsen kan pas 7 jaar na de vaststelling ervan. Die van de tandartsen pas na 5 jaar. Dit uiteraard gerelateerd aan de studieduur. De mogelijkheid bestaat dat de federale regering de contingentering opschort indien de PMA aantoont dat de maatregelen van de gemeenschappen het gewenste evenwicht tussen aanbod en behoefte hebben gerealiseerd. De federale regering kan de contingentering uitbreiden naar andere gezondheidszorgberoepen (dat gebeurde voor de kinesitherapeuten) en detailleren voor verschillende specialiteiten van arts en tandarts.

    5 Vanaf 2005 heeft de federale overheid een selectie-examen voor gediplomeerde kinesitherapeuten ingesteld omdat, naar haar oordeel, de gemeenschappen geen afdoende maatregelen hadden getroffen om de instroom in de opleiding te beperken. Voor Vlaanderen konden alleen de 270 best gerangschikten aanspraak maken op een erkenning van het RIZIV zodat ze zich zelfstandig zouden kunnen vestigen.

  • 18

    Hoofdstuk 3 DE TECHNISCHE COMMISSIE Vlaams minister van Onderwijs, Luc Van den Bossche, installeerde op 1 december 1995 een Technische Commissie. Zij bestond uit 22 leden (zie bijlage 7, pagina 253), professoren van de betrokken universiteiten, studentenvertegenwoordigers, de inspectie-generaal van het secundair onderwijs, het kabinet Onderwijs en de afdeling universiteiten van het departement Onderwijs. Toenmalig directeur-generaal van de administratie Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek, Jan Adé, zat ze voor. Em. prof. Piet J. Janssen en em. prof. Daniel van Steenberghe, latere voorzitters van de examencommissie, waren eveneens al lid van deze Technische Commissie, verder afgekort als TC. De TC kreeg van de minister als opdracht mee een selectie-instrument te ontwerpen voor de instroom van de studenten in de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde. De toelatingsproef (later correcter als “het toelatingsexamen” aangeduid) zou enerzijds moeten discrimineren op grond van de slaagkansen van de studenten (eerste doelstelling) en anderzijds een ernstige aanwijzing moeten leveren over het latere functioneren als arts/tandarts (tweede doelstelling). De minister bedoelde natuurlijk in eerste instantie de instroom in de eerste kandidatuur van de betrokken opleidingen, maar om allerlei ontsnappingsroutes te verhinderen, werd de maatregel nadien uitgebreid naar gelijk welke instroom, dus geheel afgezien in welk studiejaar. Hierna volgt het advies dat de TC op 9 mei 1996 uitbracht met in kadertjes tussen de tekst de reactie van de minister. Grosso modo kan men stellen dat de minister het advies heeft opgevolgd behalve op één essentieel punt: de caesuur. De minister is uitgegaan van een vrij strikt intellectualistische benadering. Alleen de best scorende kandidaten op een proef die aan hun intellectuele capaciteiten appelleert, kunnen doorstromen. Vandaar zijn keuze voor een absolute caesuur. Bij de redactie van het decreet is dan gebleken dat de beide examengedeelten volledig gelijkwaardig aan bod moesten komen en dat de kandidaten op beide 60% moesten behalen. Daarmee werd zeker vermeden dat de wetenschappen het eindresultaat overwegend zouden determineren. Hoewel de slaagvoorwaarden in de loop van de jaren nog zouden wijzigen, toch legde dit uitgangspunt een stevige basis voor een vrij evenwichtig examen dat ook menselijke capaciteiten toetst die noodzakelijk zijn voor de uitoefening van het beroep van arts of tandarts.

  • 19

    A. Advies over de toelatingsproef

    1. De commissie heeft vele modellen besproken. Grote aandacht ging daarbij naar de samenstellende onderdelen van de proef en naar de wijze van elimineren (de caesuur). De commissie adviseert de proef in de eerstvolgende drie jaar te organiseren op experimentele basis, in die zin dat het instrument continu geëvalueerd en bijgestuurd kan worden. De proef moet het in die fase mogelijk maken een selectie op basis van bekwaamheid door te voeren zonder dat vooraf een contingent wordt vastgesteld. De proef is niet experimenteel in zover er wel degelijk bindende gevolgen aan verbonden worden voor de studenten.

    2. De commissie adviseert de toelatingsproef voor alle kandidaten te organiseren op een uniforme wijze en op hetzelfde tijdstip, gespreid over twee dagen. De proef wordt tweemaal per jaar georganiseerd. Elke student kan een onbeperkt aantal malen deelnemen.

    De minister kan niet akkoord gaan met het onbeperkt aantal keren deelnemen. Voor hem wordt het tweemaal, niet noodzakelijk in hetzelfde jaar. Een spreiding van de examenlocatie sluit hij niet uit, maar beveelt toch aan na te kijken of dat wel praktisch haalbaar is.

    3. De verwerking van de resultaten moet volledig geïnformatiseerd kunnen verlopen; dit

    betekent dat de antwoorden op alle vragen vooraf moeten vastliggen. De kandidaten moeten kunnen beschikken over hun resultaten in globo en in detail. Die informatie is belangrijk omdat zij op grond daarvan kunnen vaststellen hoe zij in elk der onderdelen gescoord hebben, dit geheel afgezien van de wijze en van de gronden waarop de examencommissie hen al dan niet zal toelaten.

    4. De commissie bereikte een consensus over de samenstelling van de proef, die uit twee delen zal bestaan.

    4.1 Het eerste deel peilt naar de kennis en het inzicht in de wetenschappen (KIW) en bestrijkt de vier disciplines: wiskunde, fysica, scheikunde en biologie. De commissie beveelt aan het programma en de moeilijkheidsgraad af te stemmen op de doorsnede van de programma's van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs. Een lijst ter zake op basis van de doorsnede van de programma' s werd opgevraagd bij de inspectie van het secundair onderwijs. Mocht die doorsnede voor bepaalde onderwerpen te laag van niveau uitvallen, dan kan men steeds een beroep doen op vragen die eerst basisinformatie aanreiken. De lijst van programmaonderdelen zal alleen dienstig zijn voor 1996. Voor de komende jaren dient de inhoud van de toelatingsproef met een meer grondige voorbereiding heroverwogen te worden in functie van het curriculum geneeskunde en tandheelkunde. Deze werkwijze moet uiteindelijk leiden tot een definiëring van de elementaire basiskennis. De commissie is er hoe dan ook van overtuigd dat in Vlaanderen voldoende expertise aanwezig is om nu reeds een testbatterij op te stellen voor het eerste jaar.

    4.2 Het tweede deel peilt naar de mogelijkheden van de kandidaat om informatie te verwerven en te verwerken (lVV) en bestaat uit vier onderdelen: cognitief functioneren, geheugenproef, visuele informatieverwerking en een casus. De casus bestaat zelf uit een les, een stilleestekst, een gesprek met een patiënt en een teambespreking. Dit allemaal aansluitend bij het onderwerp van de les.

  • 20

    5. De caesuur tussen "toegelaten" en "niet toegelaten" wordt als volgt gedefinieerd. Voor KIW zijn er per discipline (wiskunde, fysica, scheikunde en biologie) subscores. De studenten moeten alle vragen van KIW beantwoorden, maar bij de bepaling van het eindresultaat in 1996 wordt alleen rekening gehouden met de drie hoogste subscores. Het totaal van de drie subscores geeft de totaalscore A op KIW.

    Uiteindelijk wilde de minister dat de vier wetenschapsvakken alle in rekening zouden komen.

    Op IVV komt een totaalscore B. Indien zowel A als B groter zijn dan of gelijk aan de helft van de maximumscore is de kandidaat geslaagd en automatisch toegelaten. Het komt wel de examencommissie toe, vast te stellen wat de "helft" is, omdat zij eventueel gewicht kan toekennen aan vragen en mogelijk specifieke technieken om het gissen tegen te gaan, kan toepassen. Vermits we nog in een experimenteerfase zijn, volgt een "opvangoperatie" voor de kandidaten die de automatische voorwaarde niet vervullen. Dat gebeurt door de uitslagen binnen de proef KIW, respectievelijk IVV te transformeren naar T -scores Ta en Tb. Vervolgens worden Ta en Tb geïntegreerd tot één T-score. Wie een T-score 40 of meer haalt, wordt in 1996 eveneens toegelaten tot de opleiding. Daarbij gaan we uit van de vooronderstelling dat KIW en lVV even zwaar wegen. T-scores zijn gestandaardiseerde quotes met een gemiddelde van 50 en een standaardafwijking van 10. Een minimumscore van 40 eisen, brengt met zich mee dat maximum 16 % van de kandidaten uitgesloten wordt. Het gebruik van de T-score 40 wordt algemeen als "veilig" gezien, zeker in de experimenteerfase. De kans op uitsluiting van een valabele kandidaat wordt klein.

    Hoewel de minister duidelijk zijn appreciatie uitdrukt over het voorstel van caesuur en de gefaseerde aanpak ervan, toch kan hij er niet mee instemmen. Hij wil namelijk een hoge en absolute caesuur waarmee de proef inderdaad de “besten” selecteert. Het gaat tenslotte om een drastische beperking van de instroom. Dat daarmee het risico bestaat bepaalde in se geschikte kandidaten toch te weigeren, is inherent aan elke numerieke beperking. De caesuur kwam op 12 op 20 te staan.

    6. De Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs, stelt volgens de toepasselijke

    deontologische regels een examencommissie in die de verantwoordelijkheid draagt voor de productie van de vragen en voor het vaststellen van de criteria op grond waarvan de scores A en B tot stand komen (binnen het kader van het onderhavige advies). B. Aandachtspunten

    1. Een essentiële voorwaarde voor de aanvaardbaarheid van de toelatingsproef is dat de kandidaten tijdig en grondig informatie kunnen krijgen over de opvatting ervan. In de meeste landen publiceert de overheid jaarlijks een uitgebreide brochure over de proeven die zij gebruikt.

  • 21

    Op dit ogenblik is de onduidelijkheid bij de toekomstige kandidaten en de betrokken universiteiten zeer groot. Rekening houdend met de materiële mogelijkheden (i.e. een reële start die pas mogelijk wordt na de goedkeuring van het decreet) lijkt het erop dat gelijk welke ernstige informatie pas bij de kandidaten terecht zal komen op een tijdstip dat niet meer nuttig is. Afgezien van die particuliere omstandigheid voor het academiejaar 1996-1997 (waarvoor een geëigende oplossing zal moeten gevonden worden na de goedkeuring door het Vlaams Parlement), stelt de commissie dat de aanvaardbaarheid van de toelatingsproef sterk beïnvloed wordt door de informatie die erover gegeven wordt. De voorlichting naar de studenten toe is dus van essentieel belang. Het is dus best jaarlijks een brochure te publiceren waarin gereflecteerd wordt over de resultaten van het voorgaande jaar en die voorbeelden aanreikt van de vragen.

    De minister stelt dat de proef pas in 1997 georganiseerd wordt, maar dan meteen operationeel. Er komt dus geen overgangsstelsel, ook niet vrijblijvend (zie punt 2 hieronder). Daarmee zijn de twijfel en de onduidelijkheid van de baan.

    2. Mocht om een of andere reden de toelatingsproef in 1996 niet verplicht worden,

    adviseert de commissie ze dan toch op vrijwillige basis te laten doorgaan. Geheel afgezien van alle impedimenta die daarmee gepaard gaan, is de zo opgedane ervaring toch bijzonder relevant om het onderzoeksproces te initiëren.

    3. Wat de organisatie aangaat, stelt de commissie vast dat een centrale registratie en controle en een centrale organisatie (afnemen, corrigeren, samenbrengen, rapporteren, betrouwbaarheidscontrole, statistieken, enz.) voor nagenoeg 1500 kandidaten een grootschalige operatie is. De geloofwaardigheid van de proef staat of valt met een technisch perfecte organisatie ervan. De commissie stelt dan ook voor om een beroep te doen op instanties die hiermee voldoende ervaring hebben opgedaan. Daarom adviseert de commissie de minister na te gaan in hoeverre het Vast Wervingssecretariaat hierin diensten kan verlenen Op grond van dergelijke verkennende gesprekken zou men trouwens ook een schatting kunnen maken van de kostprijs van een dergelijke operatie.

    De minister gaat akkoord het VWS hiervoor in te schakelen. Nota: om diverse redenen heeft de examencommissie later (in 1999 en 2000 gedeeltelijk, vanaf 2001 volledig) de organisatie in eigen handen genomen.

    4. Het is voor de commissie een essentiële voorwaarde dat de opvolging van de resultaten

    van de proef, gekoppeld aan de studieloopbaan, systematisch en wetenschappelijk verantwoord zou gebeuren. Mocht de minister dat wensen, dan verklaart de commissie zich graag bereid om in te staan voor de verdere opvolging van de proef en om op korte termijn een blauwdruk te ontwikkelen van een permanent "instituut" dat testexpertise ontwikkelt, bewaakt en bestudeert. De definitieve opmaak van de te gebruiken proeven vergt immers een eigen expertise. De commissie kan een proeve van deze structuur ontwikkelen en beveelt de minister aan na te gaan of de mogelijkheid niet bestaat een beroep te doen op het onderwijskundig en diagnostisch onderzoek. Het wetenschappelijk team zal in voeling moeten komen en blijven met een wetenschappelijke begeleidingsgroep en met een aantal specifieke werkgroepen waarin, waar mogelijk, vertegenwoordigers van het secundair en het academisch onderwijs (met inbegrip van de studenten) fungeren.

  • 22

    C. Onderzochte maar niet behouden formules

    1. De internationale vergelijking heeft de commissie geleerd dat in quasi alle landen de resultaten van het secundair onderwijs niet enkel zwaar meegerekend worden om de kansen op toelating te verhogen, maar bovendien een relevante predictieve waarde hebben; althans wat het succes op slagen in de studie aangaat. Deze problematiek bleef daarom doorwegen op de denkpistes. De commissie acteerde in haar opdracht evenwel dat de minister de resultaten van het secundair onderwijs niet wilde verdisconteren om diverse redenen, die de commissie niet betwist. Naar aanleiding van het tussentijds rapport herhaalde de commissie haar vraag aan de minister die zijn initiële stellingname evenwel bevestigde. De commissie adviseert de resultaten van het secundair onderwijs van de kandidaten te noteren als bijkomend instrument om achteraf de waarde van de toelatingsproef te evalueren. De resultaten van het secundair onderwijs kunnen uitsluitend door de abituriënten individueel opgevraagd worden bij de instelling waar zij afstudeerden, net zoals bij het toelatingsexamen voor de toegepaste wetenschappen.

    De minister vindt het geen goede zaak de resultaten van het SO bij de kandidaten, c.q. bij de scholen op te vragen. Dat zou de indruk wekken dat die resultaten het al dan niet slagen voor de toelatingsproef zouden beïnvloeden. Dat laatste wil hij absoluut vermijden. Hij gaat er wel mee akkoord deze gegevens na het examen op te vragen op vrijwillige basis en enkel met het oog op een wetenschappelijke opvolging.

    2. Op basis van een reeks argumenten die gewikt en gewogen werden vanuit diverse oogpunten, heeft de commissie drie voorstellen van onderdeel van de toelatingsproef niet aangehouden: het interview, de verpleegstage en de handvaardigheidsproef. Voor het interview is er vooreerst de materiële onmogelijkheid om voor een zo grote groep alles binnen een bepaalde tijd klaar te krijgen en tegelijk de objectiviteit en de gelijkberechtiging te waarborgen. Dr. Trost ziet onder specifieke omstandigheden wel voordelen in het interview. Op een deskundige wijze gehanteerd, geeft deze bevragingsmethode bijvoorbeeld een redelijk betrouwbare indicatie van de communicatieve vaardigheden van de student. Normaal kunnen goed getrainde interviewers het simuleren ("conformeren aan de sociale wenselijkheid") doorzien. De commissie nuanceert dit standpunt. Bovendien is het interview een zeer dure aangelegenheid die veel tijd vraagt. Dergelijke interviews zouden bovendien enkel op het niveau van de afzonderlijke instellingen te organiseren zijn. De verpleegstage is naar het oordeel van de commissie op zich niet te verwerpen, maar is zeker niet op korte termijn te verwezenlijken. De bezwaren hebben overigens te maken met de twijfel of de opgedane ervaring inderdaad relevant is en of elke kandidaat wel op gelijke basis en met evenveel kansen een volwaardige stage kan doorlopen. De commissie stelt wél dat de stages een goed instrument kunnen zijn voor zelfselectie, maar dat zij geenszins ingeschakeld kunnen worden om bepaalde vaardigheden aan te leren.

  • 23

    De minister verklaart zich voorstander van de verpleegstage maar gaat akkoord met de TC dat hij niet in te passen is in een toelatingsproef.

    3. Voor de kandidaten tandarts heeft de commissie de invoering van een

    handvaardigheidsproef overwogen. De commissieleden stelden echter vast dat een dergelijke proef noch operationaliseerbaar, noch praktisch te verwezenlijken is.

    4. De commissie heeft zich lange tijd beraden over de mogelijkheid om vrijblijvend (i.e. zonder invloed op het al dan niet slagen voor de toelatingsproef) een persoonlijkheidsproef in te lassen. Een aantal leden zag daarin een belangrijke service aan de kandidaten die zich beter zouden kunnen oriënteren, zeker wanneer zij voor de geneeskunde/tandheelkunde niet toegelaten zouden worden. Een andere groep zag de voormelde proef niet zitten in de context van de bedoeling van de toelatingsproef en vreesde ook voor de omslachtigheid ervan. Er bestond geen meerderheid in de commissie om een persoonlijkheidsproef (gedeelte) in de toelatingsproef op te nemen.

  • 24

    Hoofdstuk 4 DE DECRETALE BASIS VAN HET TOELATINGSEXAMEN A. De tekst van het decreet van 4 april 2003 Naar aanleiding van de herstructurering van het hoger onderwijs om de principes van de Bolognaverklaring in Vlaanderen concreet om te zetten, kwam een allesomvattend decreet tot stand dat onder meer de grootste delen van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap overnam. Het is in dat laatste decreet dat de basisbepalingen voor het toelatingsexamen arts en tandarts te vinden waren. Artikel 68 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in de Vlaamse Gemeenschap, luidt momenteel als volgt:

    Art. 68.

    § 1. …

    § 2. Voor de inschrijving in een bachelorsopleiding in het studiegebied Geneeskunde of het studiegebied Tandheelkunde, geldt als bijkomende toelatingsvoorwaarde het geslaagd zijn voor een toelatingsexamen, ingericht door één examencommissie, verder genoemd 'toelatingsexamen arts en tandarts'. Het beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige of tandheelkundige opleiding met succes af te ronden. Het bestaat uit twee gedeelten :

    1° kennis en inzicht in de wetenschappen en met name de vakken biologie, fysica, scheikunde en wiskunde; het niveau is afgestemd op het gemiddelde van de programma's van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs;

    2° informatie verwerven en verwerken : de themata hiervan sluiten aan bij de beroepspraktijk van artsen of tandartsen.

    De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van deze examengedeelten.

    § 3. Het toelatingsexamen arts en tandarts wordt georganiseerd volgens de hierna opgesomde nadere regels :

    1° het wordt tweemaal per jaar voor het begin van het academiejaar ingericht; de organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt;

    2° de Vlaamse regering kan een examengeld van ten hoogste 25 euro vastleggen als bijdrage in het dekken van de organisatiekosten. Vanaf 1998 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 1997;

  • 25

    3° de Vlaamse regering organiseert het toelatingsexamen arts en tandarts volgens de nadere regels die zij daartoe bepaalt;

    4° na advies van de examencommissie, bedoeld in § 2, regelt de Vlaamse regering de werking van de examencommissie en stelt ze haar huishoudelijk reglement en het examenreglement vast;

    5° de examencommissie, bedoeld in § 2, stelt de examenvragen op en evalueert de examenresultaten. Het maximumaantal punten van elk examengedeelte is twintig. Geslaagd zijn de studenten die op elk examengedeelte ten minste tien op twintig behalen en ten minste tweeëntwintig op veertig voor beide examengedeelten samen. De voorzitter van de examencommissie maakt de resultaten bekend;

    6° het slagen voor het toelatingsexamen arts en tandarts in een bepaald burgerlijk jaar wordt slechts aanvaard voor het voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde indien de student uiterlijk op 31 december van dat burgerlijk jaar in het bezit is van het diploma secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig of gelijkgesteld studiebewijs.

    § 4. De Vlaamse regering benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de examencommissie, bedoeld in § 2. Zij telt, voorzitter en secretaris uitgezonderd, minimaal tien en maximaal vijftien leden. De leden van de examencommissie worden zo aangeduid uit de leden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteiten dat de nodige expertise aanwezig is op het vlak van de medische praktijk, de inhoud van de vakken van het eerste examengedeelte, de pedagogiek en de psychologie.

    § 5. De bijkomende toelatingsvoorwaarde geslaagd zijn voor het 'toelatingsexamen arts-tandarts', bedoeld in § 2, geldt eveneens voor de inschrijving in om het even welk studiejaar van een bachelors- of mastersopleiding in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tandheelkunde in het geval de student vrijstelling heeft verkregen van sommige opleidingsonderdelen of verkorting van studieduur, op grond van een diploma behaald na een opleiding waarvoor de bijkomende toelatingsvoorwaarde, bedoeld in § 2, niet gegolden heeft.

    Zij geldt niet voor de studenten die voor de aanvang van het academiejaar 1997-1998 in het bezit waren van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij ten minste één studiejaar van een opleiding van arts of van een opleiding van tandarts met succes hebben voltooid en op basis daarvan in het academiejaar 1997-1998 theoretisch konden toegelaten worden tot het tweede studiejaar of een hoger studiejaar.

    Zij geldt evenmin voor de studenten die in het academiejaar 1996-1997 niet slaagden voor het examen van het eerste studiejaar van de opleiding van kandidaat-arts of van kandidaat-tandarts en zich in het academiejaar 1997-1998 opnieuw lieten inschrijven voor het eerste studiejaar van de betreffende opleiding. De vrijstelling van de bijkomende toelatingsvoorwaarde slagen voor het toelatingsexamen arts en tandarts blijft voor deze studenten geldig zolang zij ononderbroken officieel ingeschreven blijven in de opleiding van arts of van tandarts aan een Vlaamse universiteit.

    Ze geldt evenmin voor personen die in het buitenland een diploma van arts of tandarts hebben behaald en die de toelating hebben om zich aan een universiteit in Vlaanderen in te schrijven

  • 26

    voor een mastersopleiding in het studiegebied Geneeskunde of in het studiegebied Tandheelkunde.6

    De duiding van de inhoud van deze bepalingen kan men best gradueel opbouwen aan de hand van de initiële toestand en de achtereenvolgende wijzigingen die hierin werden aangebracht om ten slotte uit te monden op het huidige artikel 68 van het decreet van 4 april 2003. B. De tekst van het initiële decreet van 24 juli 1996 Artikel 1 Dit decreet regelt een aangelegenheid bedoeld in artikel 127 van de Grondwet. Artikel 2 § 1. Artikel 34 van het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap wordt aangevuld met een derde lid, luidend als volgt : "Voor de inschrijving in het eerste studiejaar van de opleiding van kandidaat-arts en van kandidaat-tandarts geldt met ingang van het academiejaar 1997-1998 bovendien als toelatingsvoorwaarde het geslaagd zijn voor een interuniversitair toelatingsexamen, ingericht door één examencommissie.". § 2. Hetzelfde artikel wordt aangevuld met een vierde lid, luidend als volgt : "Het toelatingsexamen, bedoeld in het derde lid, beoogt het toetsen van de bekwaamheid van de studenten om een geneeskundige of tandheelkundige opleiding met succes af te ronden. Dit examen bestaat uit twee gedeelten : 1° kennis en inzicht in de wetenschappen en met name de vakken natuurkunde, scheikunde, wiskunde en biologie ; het niveau is afgestemd op het gemiddelde van de programma's van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs ; 2° informatie verwerven en verwerken : de themata hiervan sluiten aan bij de beroepspraktijk van artsen of tandartsen. De Vlaamse regering kan nadere regels vaststellen met betrekking tot de inhoud van deze examengedeelten.". § 3. Hetzelfde artikel wordt aangevuld met een vijfde lid, luidend als volgt : "Het toelatingsexamen, bedoeld in het derde lid, wordt georganiseerd onder de volgende voorwaarden :

    6 De laatste alinea van het artikel is later bij decreet van 16 juni 2006 ingelast maar riep nadien veel vragen op omdat het dan opnieuw mogelijk werd het toelatingsexamen te ontwijken.

  • 27

    1° het examen wordt tweemaal per jaar vóór het begin van elk academiejaar ingericht; de organisatie ervan wordt tijdig bekendgemaakt ; 2° het Vast Wervingssecretariaat staat in voor de materiële organisatie van het examen ;7 3° de studenten mogen ten hoogste tweemaal aan het examen deelnemen ;8 4° de Vlaamse regering kan een examengeld van ten hoogste 1.000 frank vastleggen als bijdrage in het dekken van de organisatiekosten. Vanaf 1998 wordt het bedrag aangepast aan de jaarlijkse stijging van de index van de consumptieprijzen met als referentiedatum 1 januari 1997. De Vlaamse regering kan nadere regels vastleggen met betrekking tot de organisatie van dit examen.". § 4. Hetzelfde artikel wordt aangevuld met een zesde lid, luidend als volgt : "De Vlaamse regering benoemt de voorzitter, de secretaris en de leden van de examencommissie, bedoeld in het derde lid. De examencommissie telt, voorzitter en secretaris uitgezonderd, minimaal 10 en maximaal 15 leden. De leden van de examencommissie worden aangeduid uit de leden van het zelfstandig academisch personeel van de universiteiten derwijze dat de nodige expertise aanwezig is op het vlak van de medische praktijk, de inhoud van de vakken van het eerste examengedeelte, de pedagogiek en de psychologie. De examencommissie stelt de examenvragen op en evalueert de examenresultaten. Aan elk examengedeelte wordt een examencijfer van ten hoogste 20 gegeven. Geslaagd zijn de studenten die op elk gedeelte een examencijfer van ten minste twaalf behalen.9 De voorzitter van de examencommissie maakt de resultaten bekend. Na advies van de examencommissie regelt de Vlaamse regering de werking van de commissie en stelt ze het huishoudelijk reglement van de commissie en het examenreglement vast.". § 5. Hetzelfde artikel wordt aangevuld met een zevende lid, luidend als volgt : "De toelatingsvoorwaarden bedoeld in het derde lid gelden ook voor de inschrijving in om het even welk studiejaar van de opleidingen van kandidaat-arts, kandidaat-tandarts, arts en tandarts in het geval de student vrijstelling heeft verkregen van sommige opleidingsonderdelen of verkorting van studieduur of in het geval de student wordt toegelaten tot de tweede cyclus van de opleidingen van arts of tandarts op grond van een diploma behaald na een opleiding waarvoor de in het derde lid bedoelde bijkomende toelatingsvoorwaarde niet gegolden heeft. Deze supplementaire toelatingsvoorwaarde geldt niet voor de studenten die op het moment van de inwerkingtreding van deze bepalingen in het bezit zijn van een getuigschrift waaruit blijkt dat zij ten minste één studiejaar van een opleiding van arts of tandarts met succes hebben afgerond en op basis daarvan kunnen toegelaten worden tot het tweede studiejaar of een hoger studiejaar.".

    7 Het 2° werd bij decreet van 14 juli 1998 met ingang van 1 januari 1998 geschrapt. 8 Idem voor het 3°. 9 De zin over de slaagvoorwaarde werd door het decreet van 30 juni 2000 met ingang van 1 januari 2000 gewijzigd in “Geslaagd zijn de studenten die op elk gedeelte ten minste tien op twintig behalen en ten minste vierentwintig op veertig voor beide gedeelten samen”.

  • 28

    Artikel 3 Artikel 130 van hetzelfde decreet, gewijzigd bij de decreten van 21 december 1994 en 5 april 1995, wordt aangevuld met een zesde paragraaf luidend als volgt: "§ 6. In afwijking van het bepaalde in artikel 135 wordt voor het berekenen van het aantal onderwijsbelastingseenheden voor de vaststelling van de hoogte van het bedrag van de werkingsuitkering van elke universiteit vanaf het begrotingsjaar1999 het aantal onderwijsbelastingseenheden van de opleidingen van kandidaat-arts, kandidaat-tandarts, arts en tandarts gefixeerd op het aantal van peildatum 1 februari 1996.". Artikel 4 Artikel 140 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een zevende paragraaf, luidend als volgt : "§ 7. In afwijking van het bepaalde in § 2 wordt voor het berekenen van de evolutie van de theoretisch benodigde oppervlaktebehoefte vanaf het jaar 1999 de theoretisch benodigde oppervlaktebehoefte van de opleidingen van kandidaat-arts, kandidaat-tandarts, arts en tandarts gefixeerd op de theoretische benodigde oppervlaktebehoefte van die opleidingen van het jaar 1997.". Artikel 5 Artikel 201 van hetzelfde decreet wordt aangevuld met een achtste alinea, luidend als volgt: "De studenten die in het academiejaar 1996-1997 niet slagen voor het examen van het eerste studiejaar van de opleiding kandidaat-arts of kandidaat-tandarts kunnen zich in het academiejaar 1997-1998 opnieuw laten inschrijven voor het eerste studiejaar van de betreffende opleiding met vrijstelling van het toelatingsexamen bedoeld in artikel 34, derde lid.". Artikel 6 Dit decreet treedt in werking op 1 januari 1997.

  • 29

    C. “Gewone” lezing van het initiële decreet, aangevuld met de

    verdere ontwikkeling “Gewone lezing” De federale wet die de contingentering instelt, heeft geen autonoom karakter, maar wijzigt wel een andere wettelijke bepaling (een genummerd koninklijk besluit dat de kracht van wet heeft). Zo ook had het decreet, dat het toelatingsexamen invoerde, geen autonoom karakter. Het decreet bracht een wijziging aan in het decreet van 12 juni 1991 betreffende de universiteiten in de Vlaamse Gemeenschap. In het bijzonder vulde het de algemene toelatingsvoorwaarden tot het hoger onderwijs aan. Waar de toegang tot het hoger onderwijs in Vlaanderen volledig vrij is voor de houders van het diploma secundair onderwijs (op enkele kunstrichtingen na waarvoor de hogescholen zelf een selectie kunnen uitvoeren)10 stelt het decreet vanaf het academiejaar 1997-1998 een bijkomende toelatingsvoorwaarde in voor de opleidingen geneeskunde en tandheelkunde. Zij luidt: geslaagd zijn voor een toelatingsexamen. Er is sprake van een interuniversitair toelatingsexamen georganiseerd door één examencommissie. De betekenis daarvan is natuurlijk dat de universiteiten zelf niet gemachtigd zijn dat toelatingsexamen te organiseren, noch af te nemen. Het decreet regelt dan ook de samenstelling en de opdracht van de examencommissie en stelt meteen de basisprincipes van het toelatingsexamen vast. Aan die principes is niets meer gewijzigd. Het examen bestaat uit twee gedeelten: KIW (kennis en inzicht in de wetenschappen en IVV (informatie verwerven en verwerken). Over de inhoud ervan volgt meer uitleg verder in dit witboek (pagina 50 e.v.). Het decreet stelt ook de slaagvoorwaarde in: ten minste 12/20 op KIW én ten minste 12/20 op IVV. Hoewel de tekst van decreet aanvankelijk stelt dat het om de toegang tot de eerste kandidatuur gaat, volgt verder dat het om de toegang gaat tot om het even welk studiejaar. Die passus kwam er opzettelijk bij om te vermijden dat studenten de eerste kandidatuur zouden omzeilen door een andere opleiding te volgen (concreet dacht men aan biomedische wetenschappen) om nadien volledige vrijstelling van de eerste kandidatuur arts of tandarts te verkrijgen. In de toenmalige discussie werd deze constructie aangegeven als een U-bocht. Deze discussie duurt nog voort tot op heden. Het opleggen van de bijkomende toelatingsvoorwaarde voor de toegang tot alle studiejaren kon bezwaarlijk ook betrekking hebben op de studenten die al in de

    10 In 1997 was het ingangsexamen voor de faculteit Toegepaste Wetenschappen (ingenieursopleiding) nog van kracht. De universiteiten organiseerden hun selectie zelf. Later zou dit ingangsexamen verdwijnen omdat het aantal studenten in de ingenieursopleiding drastisch begon te dalen.

  • 30

    opleiding waren gestapt vóór 1997-1998. Dat betekende dus ook dat wie in 1996-1997 in de eerste kandidatuur niet slaagde en in 1997-1998 hernam, vrijgesteld was van het slagen voor het toelatingsexamen. De formulering van de vrijstelling liet ook toe de grootste duidelijkheid te scheppen voor studenten die in het buitenland een opleiding tot arts of tandarts hadden gevolgd. Als de universiteit waar ze zich wensten in te schrijven, oordeelde dat hun vorig curriculum verantwoordde hen rechtstreeks (in 1997-1998) tot het tweede of een hoger studiejaar toe te laten, dan was de vrijstelling ook voor hen van kracht. De wellicht drastische beperking van de instroom van studenten zou de totale populatie van de opleiding gevoelig doen dalen en zou dan ook een ernstige weerslag hebben op de financiering van de universiteiten. In 1997 was die financiering immers nog altijd rechtstreeks gekoppeld aan het aantal financierbare studenten. Daarom stelde het decreet dat de telling van 1 februari 1996 (in de opleidingen tot arts en tot tandarts) in de jaren nadien de basis zou blijven voor de financiering. Geheel analoog stelde het decreet een bevriezing vast van de oppervlaktebehoefte van 1997. Ten slotte: het decreet legde ook een examengeld op aan de studenten. In 1997 was het 1.000 Belgische frank, jaarlijks indexeerbaar. Vanzelfsprekend was dat bedrag bijna symbolisch. Het had zeker de bedoeling het totaal vrijblijvend karakter voor de studenten af te remmen, maar van echte kostendekking voor de organisatie en de werking was geen sprake. De inkomsten van de inschrijvingsgelden vertegenwoordigden ten hoogste 8% van het totale budget van de uitgaven. “Verdere ontwikkeling” (3 wijzigingen) 1ste wijziging: artikel 85 van het decreet van 14 juli 1998 betreffende het onderwijs IX. Onmiddellijk al na het eerste werkingsjaar drong de examencommissie, waarvan verschillende leden ook deel hadden uitgemaakt van de technische commissie, bij de minister aan de beperking tot tweemaal deelnemen, op te heffen. De minister ging hierop in en verantwoordde zijn benadering met volgende passus in de memorie bij het ontwerp van decreet. “De beperking tot ten hoogste tweemaal kunnen deelnemen was in 1996 ingegeven door de bekommernis om kandidaten niet eindeloos te laten deelnemen. De ervaring heeft nu aangetoond dat het verliezen van een kans op deelnemen te vaak kan gebeuren door het "domme" toeval. De examencommissie heeft erop aangedrongen die beperking dan ook weg te laten. Dat kan veel bijdragen tot het wegnemen van nutteloze paniek en tot het vermijden van tijdrovende tussenkomsten en correspondentie. De beide sessies 1997 samen hebben 68 kandidaten

  • 31

    opgeleverd (op een totaal van 1421) die effectief tweemaal hebben deelgenomen en niet geslaagd zijn.” Na tweeëntwintig sessies is het gepast het bilan op te maken van het aantal keer deelnemen van de 16.591 individuele kandidaten. Zij legden in de loop van de jaren 1997-2007 allen samen 25.955 examens af. tabel 1: Overzicht van aantal keer deelnemen en slagen

    1 deelname kandidaten geslaagden slaag%

    M V T M V T M V T

    B 2647 4346 6993 1788 2528 4316 67,5 58,2 61,7 N 1219 1632 2851 371 399 770 30,4 24,4 27,0 A 56 106 162 11 10 21 19,6 9,4 13,0 T 3922 6084 10006 2170 2937 5107 55,3 48,3 51,0

    2 deelnames

    B 1320 2811 4131 684 1319 2003 51,8 46,9 48,5 N 259 303 562 93 82 175 35,9 27,1 31,1 A 32 55 87 4 13 17 12,5 23,6 19,5 T 1611 3169 4780 781 1414 2195 48,5 44,6 45,9

    3 of meer deelnames B 493 1049 1542 259 543 802 52,5 51,8 52,0 N 82 125 207 31 50 81 37,8 40,0 39,1 A 25 31 56 11 8 19 44,0 25,8 33,9 T 600 1205 1805 301 601 902 50,2 49,9 50,0

    volledige populatie B 4459 8207 12666 2731 4390 7121 61,2 53,5 56,2 N 1560 2060 3620 495 531 1026 31,7 25,8 28,3 A 113 192 305 26 31 57 23,0 16,1 18,7 T 6132 10459 16591 3252 4952 8204 53,0 47,4 49,4

    Op een totaal van 16.591 individuele deelnemers hebben er 1.805 meer dan tweemaal deelgenomen, dat is bijna 11% van de hele groep. 902 ervan zijn uiteindelijk (i.e. bij hun laatste poging) geslaagd. Ook dat is eveneens bijna 11% van de totale groep geslaagden. Geheel verwaarloosbaar is deze groep dus zeker niet, maar het behoud van de eerste beperking tot tweemaal deelnemen, zou wellicht voor zoveel protest en aansluitende schriftelijke verhaalprocedures hebben geleid dat post factum bekeken de wijziging verantwoord was. Wel zijn enkele excessieve toestanden genoteerd. Telkens één kandidaat nam 10, 11, 13 en zelfs 14 keer deel. Eveneens op vraag van de examencommissie stemde de minister ermee in de verplichting op te heffen dat het Vast Wervingssecretariaat (thans SELOR) voor

    B = Belgen N = Nederlanders A = andere nationaliteit T = totaal M = mannen V = vrouwen

  • 32

    de materiële organisatie moest instaan. In de memorie van toelichting bij het ontwerp van decreet formuleerde de minister het als volgt: “De ervaring met de organisatie van de twee sessies van het toelatingsexamen in 1997 heeft ertoe geleid enerzijds het verplicht beroep op de samenwerking met het Vast Wervingssecretariaat te wijzigen in de mogelijkheid daartoe, anderzijds de beperking tot ten hoogste tweemaal kunnen deelnemen aan het toelatingsexamen, te laten vallen. Het Vast Wervingssecretariaat heeft ongetwijfeld een grote expertise in het materieel organiseren van examens voor heel grote groepen, maar sommige procedures zijn niet geheel afgestemd op de principes van het toelatingsexamen. Bovendien is het toekennen van een monopolie niet echt verantwoord. Op grond van de gewijzigde tekst blijft het mogelijk dat het Vast Wervingssecretariaat wordt ingeschakeld in de organisatie.” De examencommissie formuleerde hoofdzakelijk drie aandachtspunten over de samenwerking met het VWS.

    1) Het VWS eerbiedigde de autonomie van de examencommissie nauwelijks. 2) De itemanalyse van de verschillende proeven leverde onvoldoende

    materiaal om de vragen en het globale examen psychometrisch te kunnen beoordelen.

    3) De hoffelijkheid van de toezichthouders op het examen liet soms duidelijk te wensen over. Die laatste opmerking mag men niet zo maar terzijde schuiven. De wijze waarop de men met de kandidaten omging, determineerde immers in grote mate de acceptatie van de toch wel aanvankelijk heel sterk betwiste operatie.

    2de wijziging: het decreet van 30 juni 2000 Dit autonoom decreet wijzigde de slaagvoorwaarde. Na drie jaar werking en na een grondige wetenschappelijke evaluatie door twee buitenlandse experten, kon de examencommissie een geapprecieerde hervorming van haar examen vooropstellen. Tegelijk vroeg zij de aandacht van de minister voor het ongewoon streng karakter van de dubbele slaagvoorwaarde “ten minste 12 op 20 op KIW én ten minste 12 op 20 op IVV”. Vooral de onmogelijkheid om in enige compensatie tussen KIW en IVV te voorzien, leidde – volgens de commissie - tot zeer betreurenswaardige maar overigens ook nutteloze afwijzingen. In haar betoog aan de minister schreef zij onder meer: “De examencommissie deelt ter illustratie volgende gegevens mee in verband met de resultaten van niet geslaagde kandidaten in 1999. Volgens de examencommissie gaat het hier om ‘extreme’ resultaten, in die zin dat de kandidaten wel ten minste 10 behalen op KIW én op IVV en bovendien ten minste 24 op 40 voor beide samen, maar toch niet slagen omdat het decreet compensatie niet toelaat.

  • 33

    tabel 2: Overzicht van extreem niet slagen onder de voorwaarde KIW≥12 en IVV≥12

    Behaald resultaat

    KIW IVV

    Aantal in juli

    Aantal in aug/sept.

    10 14 6 9 10 15 3 11 13 30 31 11 14 10 11 11 15 3 4 11 16 2 14 10 2 15 10 3 1 16 10 2 13 11 14 9 14 11 11 9 15 11 6 3 16 11 4

    In juli 1999 ging het dus om 91 kandidaten, in augustus/september 1999 om 82 kandidaten. Van de 91 van juli slaagden er 46 in augustus/september. 11 van de 91 in juli slaagden opnieuw niet in augustus/september niettegenstaande ze opnieuw een “extreem” resultaat behaalden. Mocht de dubbele slaagvoorwaarde 12-12 (zonder compensatie tussen KIW en IVV) vervangen zijn door de voorwaarde 10-10-24 (ten minste 10 op KIW, ten minste 10 op IVV en ten minste 24 op het totaal) dan zouden 91+82-46= 127 meer kandidaten geslaagd zijn. Het geheel van de geslaagden van 1999 zou dan 285 (juli) + 184 (augustus/september) + 127 (compensatie) = 596 geweest zijn. Ten opzichte van het totale aantal deelnemende individuen (1162) zou het slaagpercentage dan 51,3 zijn in plaats van de nu behaalde 40,4.” De Vlaamse Regering en het Vlaams Parlement willigden deze verzuchting zonder problemen in. De nieuwe slaagvoorwaarde vanaf het jaar 2000 luidde dan ook: ten minste 10 op 20 op KIW Ten minste 10 op 20 op IVV

    Ten minste 24 op 40 op het totaal van KIW en IVV. 3de wijziging en herstructurering: artikel 68 van het decreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (zogenoemde Bologna-decreet). Vlaanderen had er zich toe geëngageerd de principes van het Bologna-akkoord om te zetten in regelgevende teksten. De basisdecreten voor de universiteiten en hogescholen moesten daarom volledig herzien worden en in één tekst

  • 34

    gegoten. Dat was ook het geval voor het “oude” artikel 34 van het decreet op de universiteiten. Maar ondertussen wilde de toenmalige minister van Onderwijs, Marleen Vanderpoorten, één van haar doelstellingen realiseren: het afschaffen of op zijn minst het opschorten van het toelatingsexamen. De wordingsgeschiedenis van het decreet van 24 april 1996 (bijlage 2) illustreert haar houding in die periode voldoende. Zij gaf, nog voor het Bolognadecreet ter sprake kwam, de administratie de opdracht een artikel 34bis van het universiteitendecreet te ontwerpen om de Vlaamse Regering te machtigen het toelatingsexamen op te schorten. De juiste toedracht van wat toen verder gebeurde, is geen onderwerp van deze kroniek en is trouwens ook irrelevant vermits van opschorting niets in huis kwam. Minister Vanderpoorten besliste nadien wel het onderdeel van de slaagvoorwaarde “ten minste 24 op 40 op het totaal van KIW en IVV” te versoepelen tot ten minste 22 op 40. Hiermee beoogde ze alleszins meer geslaagden voor het toelatingsexamen te verkrijgen. Ze verzocht de examencommissie trouwens de gepaste simulaties uit te voeren. Om deze wijziging in het decreet te brengen, verkoos zij de aangepaste slaagvoorwaarde op te nemen in het nieuwe Bolognadecreet, waarin dan trouwens het oude artikel 34 van het universiteitendecreet in een aangepaste en beter leesbare vorm terug te vinden zou zijn. Niet alleen is de formulering aangepast aan de nieuwe structuur van het hoger onderwijs, maar tevens is een passus toegevoegd om de (logische) interpretatie die tot dan toe altijd was toegepast, ook formeel te bevestigen.

    “Het slagen voor het toelatingsexamen arts en tandarts in een bepaald burgerlijk jaar wordt slechts aanvaard voor het voldoen aan de bijkomende toelatingsvoorwaarde indien de student uiterlijk op 31 december van dat burgerlijk jaar in het bezit is van het diploma secundair onderwijs of van een daarmee gelijkwaardig of gelijkgesteld studiebewijs.”

    Vermits het slagen voor het toelatingsexamen een bijkomende toelatingsvoorwaarde is, kan dat slagen vanzelfsprekend geen effect hebben indien aan de basisvoorwaarde niet voldaan is. De mogelijkheid is wel gelaten om het diploma secundair onderwijs te behalen voor het einde van het burgerlijk jaar waarin het slagen voor het toelatingsexamen gebeurde. Bijlage 2 bij deze kroniek levert in extenso de wordingsgeschiedenis van het decreet van 24 april 1996.

  • 35

    Hoofdstuk 5 HET UITVOERINGSBESLUIT De decretale bepalingen die aan de basis liggen voor het toelatingsexamen verwijzen naar verschillende aspecten waarover de Vlaamse Regering zich moet ontfermen. Dat gebeurde aanvankelijk met het Besluit van de Vlaamse Regering van 27 mei 1997. Volgende onderdelen kwamen daarbij aan bod:

    de autonomie van de examencommissie (art. 1) de materiële organisatie (art. 1bis en 1ter) de inhoud van de examengedeelten (art. 2 t/m 4) het examengeld (art. 5 en 6) de organisatie van het examen (art. 7 t/m 11) de werking van de examencommissie (art. 12 t/m 15) het huishoudelijk reglement van de examencommissie (art. 16 t/m 19) het examenreglement (art. 20 t/m 29) de geschillenregeling (art. 30 t/m 33) de vergoedingen (art. 34) de informatiebrochure (art. 35) het wetenschappelijk onderzoek (art. 36).

    Het essentiële voor deze kroniek bestaat uit volgende aspecten. 1) De inhoud van het examen Art. 2. De examencommissie stelt de leerstof vast van de vakken natuurkunde, scheikunde, wiskunde en biologie en maakt ze tijdig aan de kandidaten bekend. Zij houdt hierbij op redelijke wijze rekening met de programma's van de derde graad van het algemeen secundair onderwijs, zoals aangeboden door de scholen zelf. Art. 3. De examencommissie stelt de samenstelling vast van het examengedeelte "informatie verwerven en verwerken" en maakt ze, na goedkeuring door de Vlaamse regering, tijdig aan de kandidaten bekend. Na een grondige wetenschappelijke evaluatie (pagina 99 e.v.) kreeg het examengedeelte IVV zijn definitieve gedaante en in 2000 besliste de Vlaamse Regering dat de jaarlijkse goedkeuring niet meer nodig was zolang de examencommissie de aangenomen opvulling handhaafde. 2) Het tijdstip, de locatie en de duur Art. 7. § 1. Voorafgaand aan een academiejaar organiseert de Vlaamse regering tweemaal het toelatingsexamen. De eerste keer in de eerste twee weken van juli, de tweede keer in de eerste

  • 36

    twee weken van september.■ De eerste keer in de periode van 1 tot 15 juli, de tweede keer in de periode van 25 augustus tot 7 september .■11 § 2. De Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs stelt de data vast waarop het toelatingsexamen georganiseerd wordt. Hij stelt ook de uiterste inschrijvingsdatum vast. § 3. Het toelatingsexamen duurt twee volledige opeenvolgende 12 dagen en wordt op één plaats voor alle kandidaten tegelijk georganiseerd. De Vlaamse minister bevoegd voor het onderwijs, stelt deze plaats vast. De keuze van de locatie was snel gemaakt. Slechts enkele paleizen van het Tentoonstellingspark van Brussel konden voldoende ruimte bieden aan het toch wel vrij aanzienlijk aantal kandidaten. Art. 8. De examencommissie stelt vast hoe de onderdelen van de examengedeelten verspreid worden over de twee opeenvolgende13 dagen van het toelatingsexamen en deelt dit tijdig aan de kandidaten mee. Bijzondere regeling, vastgesteld bij BVR 14 januari 2000, BS 3 maart 2000 In afwijking van artikel 7, § 3, en van artikel 8, zal het toelatingsexamen tot de opleidingen van arts en tandarts in het jaar 2000 slechts één dag duren. De examencommissie zal de onderdelen van het toelatingsexamen spreiden over deze enige dag. Op grond daarvan organiseerde de examencommissie het toelatingsexamen op volgende manier 2 opeenvolgende dagen in 1997 2 dagen met één dag tussen in 1998 en 1999 1 dag vanaf 2000 Het werd traditie de ene dag van de eerste sessie vast te stellen op de eerste dinsdag van juli en de ene dag van de tweede sessie op de dinsdag in de week van 25 augustus. 3) De beslissingswijze in de examencommissie Art. 17. § 1. De examencommissie zal steeds beslissen op grond van een voorstel van de voorzitter of van ten minste vijf leden van de examencommissie. § 2. De voorzitter zal steeds pogen een volledige consensus over het voorstel te bereiken. Is dat niet het geval, dan gaat de examencommissie over tot een geheime stemming. Onverminderd het in artikel 16, § 2, opgelegd aanwezigheidsquorum, is een stem alleen geldig wanneer ze ondubbelzinnig ja of neen vermeldt als antwoord op het voorstel.

    11 ■ Vervanging door BVR 2 december 1997, met ingang van 1 december 1997. BS 17 december 1997 12 Geschrapt door BVR 27 januari 1998 met ingang van 1 december 1997. BS 7 maart 1998 13 Geschrapt door BVR 27 januari 1998 met ingang van 1 december 1997. BS 7 maart 1998

  • 37

    Het voorstel is aanvaard als het aantal ja-stemmen ten minste gelijk is aan het aantal neen-stemmen. Is het voorstel verworpen, dan herbegint de voorzitter de procedure met een ander voorstel en gaat zo door tot een geldige beslissing genomen is. Indien het voorstel betrekking heeft op het slagen van de kandidaat geldt dat het verwerpen van een voorstel tot slagen automatisch tot gevolg heeft dat de kandidaat niet geslaagd is; het verwerpen van een voorstel tot niet slagen heeft automatisch tot gevolg dat de kandidaat geslaagd is. Vooral de laatste omschreven modaliteiten zijn eerder innovatief en aanvankelijk had de Raad van State er heel wat opmerkingen op. Na een uitvoerige mondelinge toelichting kon de Raad er zich nochtans in vinden vooral omdat op deze wijze de klassieke (hier niet gebruikte) uitspraak “de stem van de voorzitter weegt door bij eenparigheid van stemmen” overbodig was. Het feit dat de voorzitter het voorstel formuleert is op zich al een formele daad. 4) De opvatting van het examen Art. 21. De examencommissie bepaalt vooraf het gewicht van elke vraag of van elk onderdeel van elk examengedeelte en deelt het de kandidaten mee. Art. 22. § 1. Alle vragen van het toelatingsexamen zijn meerkeuzevragen. In het examengedeelte "kennis en inzicht in de wetenschappen" zijn telkens vier mogelijke antwoorden opgegeven. In het examengedeelte "informatie verwerven en verwerken" kan het aantal alternatieven verschillen naargelang van de behandelde materie. § 2. Een juist antwoord levert positieve punten op. Een fout antwoord levert negatieve punten op. Positieve en negatieve punten dienen per vraag duidelijk vermeld te worden. Geen antwoord levert nul punten op. § 3. De examencommissie kan na itemanalyse en bij een manifest slechte itemresponse besluiten tot het verwijderen van de positieve en negatieve punten van dit item in de scores van alle kandidaten. Het oorspronkelijke artikel 20 bepaalde ook de slaagvoorwaarde, letterlijk overgenomen uit het decreet. Met het decreet van 30 juni 2000 wijzigde de slaagvoorwaarde, maar artikel 20 van het besluit wijzigde niet, eenvoudig omdat het artikel overbodig was vermits het decreet altijd primeert op het besluit. De bepaling van artikel 22, § 2, bracht de examencommissie ertoe de “penalisatie” of de “giscorrectie” op -0,1 punt vast te leggen. De meer klassieke psychometrische vaststelling levert –(1/k) punten als giscorrectie op indien er k antwoordalternatieven zijn. Bijvoorbeeld: bij 5 antwoordalternatieven is de giscorrectie vastgesteld op -0,25 = -(1/(5-1)). De achterliggende redenering is eenvoudig: met 5 antwoordalternatieven is de kans op juist gokken 1 op 5 en de kans op fout gokken 4 op 5. Na vijf keer gokken, mag men zich dus verwachten

  • 38

    aan het resultaat 1 x 1 + 4 x (-0,25) = 0. M.a.w. nutteloze inspanning, of anders uitgedrukt, gokken baat niet. Bij de start van toelatingsexamen in 1997 kon de examencommissie onmogelijk voorspellen hoe hoog de moeilijkheidsgraad van de verschillende onderdelen zou zijn en dus koos ze voor een voorzichtige houding die foute antwoorden niet te erg zou afstraffen. Het is nooit duidelijk geweest of de kandidaten inderdaad veel gokten. Mochten ze raad hebben gekregen van personen die doorhadden dat de giscorrectie van -0,1 punt toeliet te gokken (op tien gokken zeker 1 juist en 9 fout en dus nog altijd een positieve bonus (1x1 + 9x(-0,1) = 0,1), dan zouden ze het zeker gedaan hebben. Valide bewijzen zijn wat dat betreft nooit gevonden. Vanaf 2007 zou de examencommissie dan toch overstappen op de klassieke giscorrectie. 5) Geschillenregeling en inzage in de examendocumenten Art. 32. ►§ 1.◄ 14 Elke kandidaat kan inzage vragen van de stukken op grond waarvan de examencommissie zijn/haar resultaat heeft vastgesteld. De kandidaat richt daartoe een verzoek tot de voorzitter die verder zal meedelen hoe de inzage kan verlopen. Het is de kandidaat in geen geval toegelaten stukken uit het dossier mee te nemen, noch kopies van de vragen te maken. ►§ 2. Zowel voor de eerste als voor de tweede organisatie van het jaarlijks toelatingsexamen, zoals bedoeld in artikel 7 van dit besluit, kan de inzage slechts toegestaan worden vanaf 5 september van het lopende jaar.◄ 15 Het is logisch een procedure vast te stellen voor een mogelijke betwisting van het examen en van zijn resultaten, door een kandidaat. De organisatie van het examen op de examendag(en) is zodanig opgevat dat elke betwisting aangaande het examen zelf ter plaatse kan en moet gebeuren. De examencommissie kan er dan tijdens de deliberatie rekening mee houden, voor zover de betwisting of de klacht niet ter plaatse kon opgevangen worden. Per examenmoment (juli of augustus/september) waren er altijd ongeveer 5 tot 10 dergelijke klachten en slechts in enkele gevallen, over alle examenmomenten heen, was het nodig de kwestie voor definitieve beslechting op de deliberatie te brengen. Aanvankelijk rees de vraag of de regels van de openbaarheid van bestuur van toepassing waren. De vraag kreeg eerst een formeel ontkennend antwoord. Dat sloot nochtans niet uit dat een kandidaat de mogelijkheid moet hebben om de stukken in te zien die hebben geleid tot de vaststelling van zijn resultaat. Dat is dan uiteindelijk de inzageprocedure geworden. De principes ervan zijn later bevestigd op grond van het decreet van 26 maart 2004 betreffende de openbaarheid van bestuur. Toch bracht deze procedure ook onverwachte gevolgen met zich mee. 14 ►◄ Ingevoegd bij BVR 15 juni 1999 met uitwerking op 1 juni 1999. BS 5 augustus 1999 15 Idem

  • 39

    Een eerste onduidelijkheid betrof het tijdstip van de inzage. Formeel is er per jaar slechts één toelatingsexamen, zij het dan op twee momenten. Het examen is dus pas afgesloten als beide momenten achter de rug zijn. Inzage is dus slechts mogelijk na de deliberatie van het tweede examenmoment van dat jaar. Het is nodig geweest deze – hoewel evidente – zaak te formaliseren door een aanvulling van het organisatiebesluit. In 1997 hadden kandidaten immers inzage afgedwongen na het eerste examenmoment en dat leverde ongetwijfeld voor de niet geslaagden een voordeel op. De examencommissie besliste daarom in 1998 geen inzage meer te verlenen na het eerste examenmoment van juli 1998. Een kandidaat kon hiermee geen vrede nemen en begon een rechtsprocedure die hij echter verloor. Een andere moeilijkheid bij de inzageprocedure dook op: ook geslaagden vroegen inzage en kwamen ter plaatse geflankeerd met familieleden en vrienden die allen samen driftig de examenvragen wilden overschrijven. Dit kon slechts met veel moeite gestopt worden. Nadien is bevestigd dat alleen niet geslaagde kandidaten inzage konden vragen omdat de inzageprocedure ingeschreven staat onder de hoofding van de geschillenregeling. Eén kandidaat probeerde toch nog aan te geven dat hij zijn geslaagd zijn betwistte….. Verder besliste de examencommissie dat een kandidaat vergezeld mocht zijn van ten hoogste één persoon. Soms bleek dat een advocaat te zijn. Op grond van het al geciteerde decreet van 26 maart 2004 is de beperking over welke kandidaten inzage kunnen vragen niet meer verantwoord. In de feiten wijzigt dat waarschijnlijk niets. Toch is het belangrijk hier aan te geven dat, niettegenstaande de enigszins chaotische start, de inzage nooit heeft geleid tot een terechte klacht. Dat sluit niet uit dat de medewerkers van de examencommissie het vaak hard hadden te verduren. Boze en gefrustreerde kandidaten wilden hun ongenoegen wel eens op een zeer onhoffelijke manier luchten, maar nooit heeft dit geleid tot een rechtszaak, ook niet bij de Raad van State, zoals bij gelijkaardige examens in België haast altijd het geval is. Dat na 25.955 afgelegde examens in elf jaar geen enkele formele klacht over het bekomen resultaat aanleiding heeft gegeven tot een rechtszaak, mag als een positieve evaluatie van het toelatingsexamen aangerekend worden. Niet alleen zorgt de deugdelijkheid van het examen en zijn onderdelen voor een onbetwist(baar) resultaat, de klantvriendelijkheid waarmee de examencommissie en haar medewerkers met de kandidaten omgaan, strekt ook tot voorbeeld en heeft in zeer grote mate bijgedragen tot de maatschappelijke aanvaarding van het aanvankelijk toch erg betwiste toelatingsexamen. 6) Wetenschappelijke opvolging Art. 36. De examencommissie is gemachtigd om aan de kandidaten te vragen zich akkoord te verklaren hun resultaten en per