MILIEUEFFECTRAPPORT BOUWDOKLOCATIES …

37
BAM NV 03053/44sr002kvh BAM NV Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel Rijnkaai 37 2000 ANTWERPEN Tel 03 203 00 30 Fax 03 203 00 31 MILIEUEFFECTRAPPORT BOUWDOKLOCATIES WAASLANDHAVEN EN ZEEBRUGGE NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING Oktober 2006 03053/44sr002kvh

Transcript of MILIEUEFFECTRAPPORT BOUWDOKLOCATIES …

BAM NV 03053/44sr002kvh

BAM NV

Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel

Rijnkaai 37

2000 ANTWERPEN

Tel 03 203 00 30 Fax 03 203 00 31

MMIILLIIEEUUEEFFFFEECCTTRRAAPPPPOORRTT

BBOOUUWWDDOOKKLLOOCCAATTIIEESS

WWAAAASSLLAANNDDHHAAVVEENN EENN ZZEEEEBBRRUUGGGGEE

NNIIEETT--TTEECCHHNNIISSCCHHEE SSAAMMEENNVVAATTTTIINNGG

Oktober 2006

03053/44sr002kvh

BAM NV 03053/44sr002kvh

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 1

BAM NV 03053/44sr002kvh

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING

MMIILLIIEEUUEEFFFFEECCTTRRAAPPPPOORRTT

BBOOUUWWDDOOKKLLOOCCAATTIIEESS WWAAAASSLLAANNDDHHAAVVEENN EENN ZZEEEEBBRRUUGGGGEE

1 INLEIDING

Het project waarvoor een milieueffectrapport (MER) opgemaakt werd, is de (tijdelijke) inrichting van een bouwdok. Voor de inrichting van het bouwdok werden twee locaties onderzocht : een locatie in de Waaslandhaven op Linkeroever ter hoogte van de toekomstige sluistoegang van het Deurganckdok en een locatie ter hoogte van de geplande verlenging van het Zuidelijk Insteekdok in de Achterhaven van Zeebrugge. De initiatiefnemer heeft het voornemen om in Antwerpen, ter hoogte van Oosterweel een nieuwe Scheldeoeververbinding te bouwen, de Oosterweelverbinding. De Scheldeovergang zal gerealiseerd worden door middel van een afgezonken tunnel. Hiertoe worden eerst verschillende tunneldelen in een bouwdok gemaakt en vervolgens naar de plaats gesleept waar de tunnel voorzien is. Daar worden ze afgezonken in een uitgebaggerde sleuf. Figuur 3-1 en Figuur 3-2 situeren respectievelijk het project in de Waaslandhaven en de Achterhaven van Zeebrugge op de topografische kaart.

In het MER worden voor beide locaties de effecten van de inrichting van het bouwdok op het milieu, de natuur en de mens onderzocht, worden maatregelen voorgesteld die de te verwachten hinder vermijden of beperken en worden beide locaties qua milieueffecten vergeleken.

De initiatiefnemer van het voorgenomen project en het MER is de Vlaamse overheid, vertegenwoordigd door de Beheersmaatschappij Antwerpen Mobiel NV van publiek recht (BAM NV), Rijnkaai 37 te 2000 Antwerpen. Het MER is opgesteld door een team van erkende m.e.r.-deskundigen.

Volgens de Vlaamse regelgeving is de aanleg van een bouwdok Mer-plichtig.

2 VERANTWOORDING

De verantwoording of noodzaak van het bouwdokproject is in de eerste plaats te vinden in het Masterplan Antwerpen.

Een belangrijk onderdeel van het Masterplan Antwerpen is het volledig sluiten van de ring R1, de zogenaamde Oosterweelverbinding die de verbinding maakt tussen een nieuw aan te leggen verkeerswisselaar tussen de R1 (Kennedytunnel) E17-N49 op Linkeroever, en de R1 (viaduct Merksem) E19-A12 op Rechteroever. Een onderdeel van deze verbinding is een nieuwe tunnel onder de Schelde. Deze nieuwe tunnel is van het type afgezonken tunnel (zoals de Kennedy- en de Liefkenshoektunnel). Voor de bouw van de afzinkelementen is een bouwdok van aanzienlijke omvang noodzakelijk.

Voor het transport van de tunnelelementen is een voldoende waterdiepte nodig (11 m) over een voldoende breedte. Het transport van tunnelelementen over de binnenwateren is bijgevolg uitgesloten. De enige mogelijke aanvoerroute is die via de maritieme Schelde. Zowel de haven van Antwerpen als de haven van Zeebrugge komen bijgevolg in aanmerking als geschikte locatie voor het bouwdok.

Daarnaast kan er, wat betreft locatie, voor de Waaslandhaven gewezen worden op de mogelijke synergie met de bouw van een tweede toegang (sluis) tot de Waaslandhaven. In Zeebrugge kan, wat betreft locatie, synergie optreden met de verder uitbouw van de Achterhaven van Zeebrugge (het Zuidelijk Insteekdok).

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 2

BAM NV 03053/44sr002kvh

3 RUIMTELIJKE, JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING

3.1 RUIMTELIJKE SITUERING EN BODEMGEBRUIK

Het project is de aanleg en het gebruik van een bouwdok voor de tunnelelementen van de geplande Oosterweelverbinding. Er worden twee locaties bestudeerd, één in de Waaslandhaven en één in de Achterhaven van Zeebrugge. In Zeebrugge zijn twee alternatieve configuraties te bestuderen (alternatief 1 en 2). Tot het ‘projectgebied’ behoort niet alleen de zone waar het bouwdok gegraven wordt, maar ook de werfzone (met betoncentrale, opslag van machines en materiaal, vlechtcentrale, ...) en de zones waar het uitgegraven zand kan opgeslagen worden. Voor deze laatste zone komen verschillende terreinen in het havengebied in aanmerking.

3.1.1 Waaslandhaven

Het projectgebied is gelegen in het zeehavengebied (industriegebied) van de Antwerpse haven op de linkerscheldeoever. Figuur 3-1 situeert het projectgebied, met de bouwdoklocatie, de werfzone en de mogelijke bergingslocaties voor de uitgegraven grond op de topografische kaart. De bouwdoklocatie is gelegen ten westen van het Noordelijk Insteekdok, tussen het Deurganckdok en het Waaslandkanaal, ten zuiden van de Sint-Antoniusweg. De dichtstbijzijnde woonkernen op Linkeroever zijn Doel, Kallo en Kieldrecht. De bergingslocaties zijn gesitueerd ter hoogte van op te hogen terreinen in het havengebied.

Het bodemgebruik ter hoogte van de bouwdoklocatie is braakliggend terrein, ingericht als meeuwenbroedplaats. Ter hoogte van de geplande zone voor werfinrichting bevond zich de betoncentrale voor het Deurganckdok (industrieel bodemgebruik). Ter hoogte van de mogelijke bergingslocaties voor het uitgegraven zand is het bodemgebruik recent opgespoten grond (terrein C63), waterplas (te dempen deel Doeldok, terrein C64), poldergebied/weiland (C59) en poldergebied/waterplassen (Derde fase Verrebroekdok).

3.1.2 Zeebrugge

Het projectgebied is gelegen in de Achterhaven van Zeebrugge. Ten noorden grenst de Achterhaven aan de Voorhaven van Zeebrugge. Ten oosten wordt de Achterhaven begrensd door de Alfred Ronsestraat, het Schipdonkkanaal en het Leopoldkanaal. Ten zuiden bakenen de Havenrandweg Zuid en de Margareta van Oostenrijkstraat de Achterhaven af. Ten westen van de Achterhaven zijn de Zeevaartstraat en de Onze Lieve Vrouweader gelegen.

De dichtstbijzijnde woonkernen zijn Ramskapelle in het oosten, Dudzele in het zuiden en Lissewege en Zwankendamme in het westen. Verder van het projectgebied zijn in het noorden de woonkernen van Zeebrugge en Heist gelegen. Figuur 3-2 situeert de bouwdoklocatie en de bijhorende werfzone, inclusief de bergingslocaties voor uitgegraven grond, op de topografische kaart. De uitgegraven gronden zullen gebruikt worden voor het ophogen van de gronden rondom het dok of voor de aanleg van buffers rondom de haven.

Het projectgebied bevindt zich in het zuidoosten van de Achterhaven, ter hoogte van de geplande uitbreiding van het Zuidelijk Insteekdok. Ten westen van het projectgebied zijn nog niet uitgebouwde industriegebieden gelegen. Deze gebieden bestaan momenteel uit al dan niet opgespoten wei- en akkerlanden en ten dele uit braakliggend terrein. Het bodemgebruik ter hoogte van het projectgebied is weiland/akker of deels opgehoogd en braakliggend terrein.

3.2 JURIDISCHE EN BELEIDSMATIGE SITUERING

In Tabel 3-1 wordt een beknopt overzicht gegeven van de belangrijkste juridische en beleidsmatige randvoorwaarden en hun relevantie voor de bouwdoklocaties in de Waaslandhaven en de Achterhaven van Zeebrugge.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 3

BAM NV 03053/44sr002kvh

Tabel 3-1 Overzicht relevante juridische en beleidsmatige randvoorwaarden

Randvoorwaarde Bespreking relevantie

Juridische randvoorwaarden

Waaslandhaven : voor de delen van de Waaslandhaven die niet opgenomen zijn in het GRUP Afbakening zeehavengebied Waaslandhaven fase 1 is het gewestplan Sint-Niklaas-Lokeren van 1978 van kracht. Zowel bouwdoklocatie, werfzone als potentiële bergingslocaties zijn gelegen binnen de perimeter van het GRUP

Gewestplan

Zeebrugge : Gewestplan Brugge-Oostkust : het bouwdok is gelegen in industriegebied met overdruk van zone voor aanleg van waterwegen-infrastructuur, de werfzones en bergingslocaties in industriegebied

Waaslandhaven : GRUP Afbakening zeehavengebied Waaslandhaven fase 1 is van toepassing (zie gewestplan) (Gewestelijk) Ruimtelijk Uitvoeringsplan (G)RUP

In Zeebrugge is het plan-MER voor het strategisch plan voor de haven van Brugge Zeebrugge goedgekeurd. Volgende stap is de opmaak van een GRUP

Validatiedecreet en natuurcompensaties Linkeroever

De bouwdoklocatie interfereert met een tijdelijk compensatiegebied voor strand- en koloniebroeders. Bergingslocaties C64, C63 en C59 zijn in het validatiedecreet opgenomen als op te hogen zones, C59 is op te hogen als alle andere terreinen eerst opgehoogd zijn. Bergingslocatie derde fase van het Verrebroekdok is aangeduid als tijdelijk natuurcompensatiegebied.

Natuurcompensaties Zeebrugge Op 4 maart 2005 is een overeenkomst gesloten tussen Vlaams Gewest , MBZ en VLM om die compensaties te realsieren. De Achterhaven kan met havenactiviteiten worden ingevuld voor zover de in te nemen oppervlaktes reeds actief zijn gecompenseerd in de aangeduide compensatiegebieden.

Bodemsaneringsdecreet en het Vlaams reglement betreffende de bodemsanering (VLAREBO)

Een technisch verslag en een bodembeheerrapport zijn noodzakelijk voor de uitgegraven gronden, bij overdracht van gronden is een bodemattest nodig, op (voormalige) risicogronden zijn oriënterende bodemonderzoeken nodig

De uitgraving van zand is milieuvergunningsplichtig, voor de bemaling dient een vergunning voor verlaging van de grondwatertafel aangevraagd te worden

Het milieuvergunningsdecreet en uitvoeringsbesluiten VLAREM I en VLAREM II

Specifieke voorwaarden inzake geluidshinder, luchtverontreiniging, ... worden besproken onder de respectieve MER-disciplines

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 4

BAM NV 03053/44sr002kvh

Randvoorwaarde Bespreking relevantie

Waaslandhaven : het projectgebied interfereert niet rechtstreeks met de VEN-gebieden in de omgeving. Het dichtstbijgelegen VEN-gebied (slikken en schorren langsheen de Schelde) bevindt zich op ongeveer 2,5 km van de bouwdoklocatie en werfzone. Bergingslocatie Doeldok is op 1,4 km gelegen

Natuurdecreet en uitvoeringsbesluiten

Zeebrugge : het projectgebied interfereert niet rechtstreeks met de VEN-gebieden in de omgeving. Het dichtstbijgelegen VEN-gebied (Polders Boudewijnkanaal) bevindt zich op meer dan 2 km van de bouwdoklocatie en werfzone, bergingslocaties R4- R5/R3 op 100 m.

Waaslandhaven : het projectgebied is gelegen in het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. Enkel een deel van bergingslocatie C59 is niet in VRG gelegen.

Vogel-, Habitatrichtlijn- en Ramsargebieden

Zeebrugge : in de omgeving van het projectgebied is het Habitatrichtlijn-gebied ‘Polders’ (op ongeveer 1,5 km ten westen van het bouwdok) en het Vogelrichtlijngebied ‘Poldercomplex’ (op ongeveer 1 km ten westen van het bouwdok) gelegen. Bergingslocatie R5 R3 overlapt deels met het HRG. Bergingslocaties R5-R3/volumebuffer Dudzeelse polder/R4 liggen naast het VRG (afbakening volgens besluit van 17 juli 2000)

Beschermde monumenten, stads- en dorpsgezichten en landschappen

Er is geen rechtstreekse interferentie tussen de projectgebieden en beschermde monumenten, landschappen, dorps- en stadsgezichten.

Decreet archeologisch patrimonium en uitvoeringsbesluiten

Bij uitgraving van het bouwdok in niet-verstoorde dieper liggende oorspron-kelijke bodemlagen kan het archeologisch patrimonium verloren gaan.

Waaslandhaven : werfzone en bouwdoklocatie zijn naast het Noordelijk Insteekdok en het Waaslandkanaal gelegen Wet op de bevaarbare waterlopen

Zeebrugge : bouwdoklocatie zal naast het Zuidelijk Insteekdok gelegen zijn

Waaslandhaven : ter hoogte van bergingslocatie Verrebroekse plassen bevindt zich de Nieuwe Watergang (deels omgelegd) (beheerder Polder Land van Waas)

Wet op de onbevaarbare waterlopen

Zeebrugge : interferentie van bouwdoklocatie met restant van de Heistse Ader (categorie 3) en een aantal niet geklasseerde polderwaterlopen (beheerder : Zwinpolder)

Waaslandhaven : het Noordelijk Insteekdok en het Waaslandkanaal dienen aan de doelstellingen voor viswaterkwaliteit te beantwoorden

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 5

BAM NV 03053/44sr002kvh

Randvoorwaarde Bespreking relevantie

Basiskwaliteitsnormen oppervlaktewater Waaslandhaven : het Noordelijk Insteekdok en het Waaslandkanaal dienen aan de doelstellingen voor viswaterkwaliteit te beantwoorden

Basiskwaliteitsnormen oppervlaktewater Zeebrugge : de Heistse Ader en niet geklasseerde waterlopen dienen aan de basiswaterkwaliteitsdoelstellingen te voldoen, het Zuidelijk Insteekdok aan de basiskwaliteit

Grondwaterdecreet en uitvoerings-besluit Door de geplande bemaling van het bouwdok zal er interferentie zijn met het grondwater (vergunningsplicht). In de ruime omgeving van het projectgebied zijn geen waterwingebieden of beschermingszones gesitueerd.

Decreet Integraal Waterbeleid Doelstellingen van toepassing, voorbereiding tot watertoets werd geïntegreerd in het MER. Waaslandhaven behoort tot het deelbekken Land van Waas en Achterhaven tot het deelbekken Zwinstreek

Beleidsmatige randvoorwaarden

Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (RSV) In het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen werd expliciet verwezen naar het belang van de zeehavens als economische poorten voor Vlaanderen en de afbakening ervan.

PRS Oost-Vlaanderen : de Waaslandhaven wordt als poort en motor voor ontwikkelingen in Oost-Vlaanderen genoemd. Om de leefbaarheid van de openruimtefuncties, de bedrijfs-zekerheid van de landbouwbedrijven en de woonkwaliteit in de polderdorpen te behouden, moet de haven duidelijk begrensd en gebufferd worden en moet de natuurlijke verbinding via de Scheldeoevers en de vroegere polders hersteld worden

Provinciaal Ruimtelijk Structuurplan (PRS)

PRS West-Vlaanderen : het projectgebied is gelegen binnen de autonome pool zeehaven Zeebrugge. Bij een noodzakelijke uitbreiding of nieuwe lijninfrastructuur dient rekening te worden gehouden met de impact op het waardevolle polderlandschap en de aanwezigheid van waardevolle natuurgebieden (Europese richtlijngebieden)

GRS Beveren : Aandachtspunten met betrekking tot de Waaslandhaven zijn de leefbaarheid van de de dorpen Kallo, Verrebroek, Kieldrecht, Prosperpolder en Oude Doel, milieuzonering, optimale werking van de grondenbank, een goede begeleiding van de landbouwers en een billijke schadevergoeding bij inname van landbouwgronden.

Gemeentelijk Ruimtelijk Structuurplan

GRS Brugge : Voor de Achterhaven wordt specifiek vermeld dat de Achterhaven zich meer moet richten op de verdere opvang van ruimtebehoevende logistieke en distributie-activiteiten en verwerking. De haven dient duidelijk gebufferd te worden ten opzichte van het polderlandschap en de aangrenzende woongebieden, zodat de leefbaarheid van de woongebieden rond het havengebied wordt gegarandeerd.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 6

BAM NV 03053/44sr002kvh

Randvoorwaarde Bespreking relevantie

Strategisch plan Linkerscheldeoever : een aantal principes (zoals zuinig ruimtegebruik, gesloten grondbalans, afstemming met integraal water-beheer, …) hebben betrekking op de aanleg en gebruik van het bouwdok. Andere principes handelen over het vogel- en habitatrichtlijngebied op Linkeroever.

Strategische plannen Vlaamse havens

Strategisch plan haven Brugge – Zeebrugge : een aantal principes (zoals zuinig ruimtegebruik, omgaan met de onderhouds- en uitdiepings-baggerspecie en grondoverschotten bij haveninfrastructuurwerken, …) zijn van toepassing op de aanleg en gebruik van het bouwdok. Andere principes handelen over de ecologisch waardevolle gebieden in de omgeving van het project en de verbetering van de beeldkwaliteit van de haven.

Havendecreet De havengebieden van Antwerpen en Zeebrugge worden afgebakend, maritieme toegangswegen en ontsluitingswegen worden aangeduid als basis- of uitrustingsinfrastructuur en groenschermen/bufferzones worden geselecteerd.

Vlaams Milieubeleidsplan 2003-2007 Relevante thema’s voor het project zijn : ‘Verontreiniging en aantasting van de bodem (verdichting, profielafbraak, …), ‘Verstoring door geluid’, ‘Versnippering’, ‘Verstoring van watersystemen’ (Integraal Waterbeleid, Verontreiniging van oppervlaktewater, Verdroging’, ...

Provinciaal Milieubeleidsplan Oost-Vlaanderen : er wordt gestreefd naar een ROM(E)-beleid (integratie van Ruimtelijke Ordening en Leefmilieu en Economie). Eén van de relevante acties betreft de opmaak van het Strategisch deelplan Linkerscheldeoever haven van Antwerpen.

Provinciaal Milieubeleidsplan

Provinciaal Milieubeleidsplan West-Vlaanderen : er wordt gestreefd naar maximale integratie van de beginselen van integraal waterbeleid en het beleid inzake ruimtelijke or-dening, duurzaam watergebruik, inventarisatie onderwa-terbodems en opstellen van een inventaris van bronnen die kunnen aanleiding geven tot geluids-, geur- en lichthinder

Milieubeleidsplan Beveren : relevante acties betreffen maatregelen inzake bescherming van watersystemen, en natuurlijke entiteiten, hinderaspecten zoals geluidshinder en luchtverontreiniging, bodemverontreiniging, …

Gemeentelijk Milieubeleidsplan

Milieubeleidsplan Brugge : relevante acties betreffen algemene maatregelen inzake bodem- en waterverontreiniging, bescherming grondwater, soortbescherming, geluidshinder, …

Gemeentelijke Natuurontwikkelingsplannen (GNOP)

GNOP Beveren : voor het gebied waarin het bouwdok gelegen is, worden geen specifieke acties geformuleerd.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 7

BAM NV 03053/44sr002kvh

Randvoorwaarde Bespreking relevantie

(GNOP) GNOP Brugge : met betrekking tot de Achterhaven wordt gesteld dat de avifaunistisch meest belangrijke zones dienen afgebakend te worden, met in elk geval het deelgebied Hoge Noen. Daarnaast is op landschappelijk gebied de aanleg van een bufferzone aan de noord-, oost- en zuidrand van de Achterhaven voorzien. Voor de reststrook tussen de Westkapelse Steenweg en de Achterhaven is een natuurmedefunctie gewenst.

Milieuzoneringsplan Linkerscheldeoevergebied Waaslandhaven : op basis van de huidige geluidsbelasting, luchtkwaliteit en externe veiligheid kan via een multicriteria-analyse nagegaan worden waar een nieuw bedrijf of nieuwe activiteiten binnen het zeehavengebied kunnen ingeplant worden.

Kyotoprotocol Doelstellingen emissiereductie/omvat meer globale benadering maar niet specifiek projectgericht

Europese kaderrichtlijn Lucht Omvat eerder een globale benadering maar legt concrete grenswaarden en richtwaarden op en is in die zin rechtstreeks van belang voor het project

Luchtkwaliteitsdoelstellingen WHO Legt richtwaarden vast ten aanzien van luchtkwaliteit van de woonomgeving

Nationaal Actieplan voor Milieu en Gezondheid (NEHAP)

Globale benadering maar niet project specifiek

Landschapsatlas Er is geen rechtstreekse interferentie tussen de relicten en ankerplaatsen in de omgeving van het project

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 8

BAM NV 03053/44sr002kvh

VER

RE

BR

OE

KD

OK

DEU

RG

ANC

KDO

K

C64C59

C63

Derde faseVerrebroekdok

�0 1.000 2.000500 m

Bron: NGI,1998Legende

bouwdoklocatie

werfzone

Potentiële bergingslocatie

mogelijke tweede verbinding met de Waaslandhaven

Figuur 3-1 Situering van het project op de topografische kaart (Waaslandhaven)

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 9

BAM NV 03053/44sr002kvh

R4

A3

R5 R3

A5

Volumebuffer Dudzeelse Polder

�0 1.000 2.000500 m

Bron: NGI,1998Legende

bouwdok alternatief 1

bouwdok alternatief 2

werfzone

bergingslocaties

geplande uitbreiding Zuidelijk kanaaldok

Figuur 3-2 Situering van het project op de topografische kaart (alternatief 1 en 2 in de Achterhaven van Zeebrugge)

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 10

BAM NV 03053/44sr002kvh

4 BESCHRIJVING VAN HET PROJECT

Twee mogelijke locaties voor het bouwdok werden bestudeerd : één in de Waaslandhaven op Linkeroever (ter hoogte van de toekomstige tweede (sluis)toegang van het Deurganckdok) en één in de Achterhaven van Zeebrugge (ter hoogte van de verlenging van het Zuidelijk Insteekdok fase 3).

Twee fasen kunnen worden onderscheiden : de aanlegfase (aanleg van het bouwdok) en de gebruiksfase (bouw van de afzinkelementen).

Alvorens met de aanleg van het bouwdok te starten dienen een aantal voorbereidende werken te worden uitgevoerd. Het terrein van de werfzone wordt afgebakend en ingericht, materiaal wordt aangevoerd. Ter hoogte van de bouwput worden werfwegen aangelegd en indien nodig wordt vegetatie verwijderd.

In de Waaslandhaven zal de werfinrichting zich bevinden ter hoogte van de noordrand van het Noordelijk Insteekdok. In de haven van Zeebrugge zal de werfinrichting ten westen van het bouwdok, ter hoogte van een nog niet opgehoogd terrein gelegen zijn.

Na de voorbereidende werkzaamheden en de inrichting van de werfzone zal gestart worden met de ontgraving van het bouwdok. De ontgraving dient in droge omstandigheden te gebeuren. Hiervoor wordt een bemaling geplaatst. Ten gevolge van deze bemaling wordt het grondwater verlaagd waardoor het mogelijk wordt het bouwdok in den droge te ontgraven. Eens het waterpeil voldoende neergeslagen is, begint de uitgraving. Zowel in de Waaslandhaven als in de Achterhaven van Zeebrugge wordt het bouwdok uitgegraven tot op het peil van ongeveer -8,5 m TAW. In Zeebrugge dient de bouwput bovendien gerealiseerd te worden binnen het tracé van de toekomstige oostelijke en westelijke kaaimuur van het Zuidelijk Kanaaldok.

Tijdens de exploitatiefase worden in het bouwdok betonnen tunneldelen (afzinkelementen) gebouwd (zie Figuur 4-1). Er wordt vanuitgegaan dat 8 of 9 afzinkelementen van 170 of 150 m lang, 43,65 m breed en 10,65 m nodig zullen zijn.

Figuur 4-1 Tunnelelementen Figuur 4-2 Verrebroekbouwdok (1995)

De betoncentrale in de Waaslandhaven wordt voorzien in de werfzone. In Zeebrugge komen een viertal locaties voor de betoncentrale in aanmerking : ter hoogte van de werfzone van het bouwdok, in de zuidwestelijke hoek van de Achterhaven, ter hoogte van het Prins Filipsdok (bestaande betoncentrale) en ter hoogte van de industriezone Boudewijnkanaal (Coiseaukaai).

Wanneer de elementen klaar zijn wordt de bouwput onder water gezet. Het onder water zetten van de bouwput gebeurt door de bronbemaling stop te zetten en door het inbrengen van water uit het Waaslandkanaal (voor het bouwdok in de Waaslandhaven) en uit het Zuidelijk Insteekdok (voor het bouwdok in de haven van Zeebrugge).

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 11

BAM NV 03053/44sr002kvh

Figuur 4-2 toont ter illustratie een luchtfoto uit 1995 van de 8 tunnelelementen voor de Piet Hein tunnel in Amsterdam in het onder water gezette Verrebroekbouwdok..

Na het onder water zetten van het bouwdok wordt de dijk opengemaakt met behulp van een baggertuig. Daarna kunnen de tunnelementen met behulp van sleep- en duwboten naar hun definitieve plaats (te Oosterweel) gebracht worden. In Figuur 4-3 wordt het traject van de tunnelelementen naar de afzinkplaats te Oosterweel weergegeven.

Figuur 4-3 Afvoerroutes van bouwdok naar afzinkplaats (Oosterweel)

Binnen dit project is geen onmiddellijke nabestemming van het bouwdok voorzien. Na het gebruik van de site blijft een diepe waterplas over. De zone voor werfinrichting komt opnieuw ter beschikking als industrieterrein. In de Waaslandhaven kan de uitgraving van het bouwdok in de toekomst wel ‘gerecupereerd’ worden bij de bouw van de nieuwe zeesluis, die het Deurganckdok met het Waaslandkanaal zal verbinden. In de haven van Zeebrugge kan het bouwdok in de toekomst ‘gerecupereerd’ worden bij de voorziene uitbreiding van de bestaande dokken in de Achterhaven van Zeebrugge (verlenging van het Zuidelijk Insteekdok fase 3).

Gepland wordt om de aanleg en de uitgraving van het bouwdok te starten midden 2007. De aanlegwerken zullen ongeveer 6 maanden in beslag nemen. De bouw van de tunnelelementen zal 18 maanden duren. De afvoer en het uiteindelijke afzinken van de tunnelementen is voorzien vanaf midden 2009 en zal naar schatting ongeveer 6 maanden in beslag nemen.

Zowel bij de uitgraving van het dok als bij het doorbreken van de afsluitdijk komt een grote hoeveelheid grond vrij. Voor de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven komt in totaal 2.117.691 m³ grond vrij. Voor de bouwdoklocatie in de Achterhaven van Zeebrugge dient voor alternatief 1 en 2 in totaal respectievelijk 1.353.171 m³ grond en 1.886.792 m³ grond afgevoerd te worden.

Voor de berging van de uitgegraven grond komen in de Waaslandhaven vier bergingslocaties in aanmerking : terrein C59, C64 (Doeldok), C63 (Putten Plas) en de derde fase Verrebroekdok (Figuur

Oosterweel

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 12

BAM NV 03053/44sr002kvh

3-1). Voor de berging van de uitgegraven grond uit het bouwdok zullen minstens twee van de vier bergingslocaties nodig zijn.

Wat de locatie in de Achterhaven van Zeebrugge betreft, komen een vijftal bergingslocaties in aanmerking. Het betreft de Volumebuffer Dudzeelse Polder, zone A5 (in de zuidoosthoek van de Achterhaven), delen van zone A3 (omheen het zuidelijk deel van het Kanaaldok), zone R4 (ten zuiden van de Dudzeelse Polder) en zone R3-R5 (ten noorden van de Dudzeelse Polder) (Figuur 3-2). Voor de berging van de uitgegraven grond uit het bouwdok zullen minstens drie en maximaal vier (alternatief 1) en minstens vier en maximaal vijf (alternatief 2) bergingslocaties nodig zijn.

Beide bouwdoklocaties zijn gesitueerd op plaatsen in de haven waar in de nabije toekomst (2006-2013) de haven verder ontwikkeld zal worden. In de Waaslandhaven gaat het in de onmiddellijke omgeving onder meer om de realisatie van een tweede sluistoegang tot het Waaslandkanaal, in Zeebrugge de verdere uitbouw van het Zuidelijk Insteekdok.

De bouw van het bouwdok in de Waaslandhaven en de bouw van de Deurgancksluis zullen deels samenlopen. Vanuit de planning van de bouw van de sluis wordt opgelegd dat de zone van de bouwput ongeveer half 2011 dient te worden vrijgegeven zodat de bouw van de sluis tijdig kan worden gefinaliseerd. Vermits voorzien is dat de tunnelelementen midden 2009 het bouwdok zullen verlaten, zal er geen interferentie optreden met de bouw van de sluis.

Wat de bouwdoklocatie in de Achterhaven van Zeebrugge betreft, zal het bouwdokproject (midden 2007 – midden 2009) na fase 2 (midden 2006) en voor fase 3 (2010 – 2012) van de uitbouw van het Zuidelijk Insteekdok plaatsgrijpen. Het bouwdokproject interfereert bijgevolg niet met de voorziene uitbouw van de Achterhaven.

5 ALTERNATIEVEN

In het kader van dit project-MER zijn geen doelstellingsalternatieven bestudeerd.

Inzake locatiealternatieven werden in het MER twee locaties onderzocht : een locatie in de Waaslandhaven en een locatie in de Achterhaven van Zeebrugge. Voor de locatie in de Achterhaven werden nog twee plaatselijke alternatieven onderzocht : alternatief 1 gesitueerd in het meest zuidelijke deel van het geplande Zuidelijk Insteekdok (fase 3 van de uitbouw van de Zuidelijke Achterhaven) en alternatief 2 dat ook deels in fase 2 van de uitbouw van de Zuidelijke Achterhaven gesitueerd is.

Vóór de opstart van het MER werden reeds een aantal bouwdoklocatiealternatieven onderzocht op hun haalbaarheid. In de Waaslandhaven werden een viertal locaties vergeleken en beoordeeld aan de hand van hun bouwtechnische kenmerken, procedurele voorwaarden, impact op de havenactiviteit, impact op de mobiliteit en bereikbaarheid van de omgeving en hun milieu-impact. Hierbij kwam de bouwdoklocatie die in het MER onderzocht werd (gelegen in het verlengde van het Deurganckdok) als beste locatie naar voren.

De locatie in de Achterhaven van Zeebrugge werd gekozen op basis van de synergie met de uitbouw van de Achterhaven, zowel wat betreft locatie als fasering. Andere locaties met dezelfde voordelen zijn niet beschikbaar in de Achterhaven van Zeebrugge.

6 BESCHRIJVING HUIDIGE SITUATIE

6.1 BODEM

Door de aanleg van de Waaslandhaven op Linkeroever (opspuitingen met zand) werd de natuurlijke bodem en het bodemgebruik in het havengebied verstoord. Enkel ter hoogte van bergingslocatie C59 komt de oorspronkelijke polderbodem nog voor. De bouwdoklocatie in de Waaslandhaven

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 13

BAM NV 03053/44sr002kvh

fungeert momenteel als tijdelijk compensatiegebied voor strand- en koloniebroeders. De werfzone is momenteel braakliggend terrein. Bergingslocaties C63 en C64 zijn gedeeltelijk gedempte waterpartijen. Ter hoogte van de derde fase Verrebroekdok bevinden zich waterplassen en strand- en rietvegetatie. Bergingslocatie C59 is in gebruik als akkerland.

Ook in de Achterhaven van Zeebrugge is de oorspronkelijke polderbodem gedeeltelijk verdwenen ten gevolge van de haveninfrastructuur en de ophogingen met zand. De bodem ter hoogte van het bouwdok bestaat gedeeltelijk uit weiland en gedeeltelijk uit opgespoten zandgrond. De werfzone en potentiële bergingslocatie A5 worden gebruikt als weiland en akkerland. Potentiële bergingslocaties Volumebuffer Dudzeelse Polder, A3 en R5-R3 bevinden zich in opgespoten zandgrond. Bergingslocatie R4 bevat, naast een opgespoten gedeelte, ook weiland en akkerland.

Globaal beschouwd is zowel de bodem in de Waaslandhaven als in de Achterhaven van Zeebrugge van boven naar onder opgebouwd uit : zandige ophogingen (plaatselijk afwezig), Kwartaire polderklei, veenlagen en zandige afzettingen, Tertiaire zanden (plaatselijk met kleilenzen) en een dikke kleilaag. In de Waaslandhaven begrenst de ondoorlatende Boomse kleilaag het studiegebied in de diepte, in de Achterhaven van Zeebrugge is dit de Tertiaire Ieperiaanse klei.

De bodemkwaliteit in de Waaslandhaven werd beïnvloed door de aanleg en uitbreiding van de haven van Antwerpen en de daarmee gepaard gaande opspuitingen. Algemeen is de bodem plaatselijk licht aangerijkt met zware metalen. Ter hoogte van de bouwdoklocatie en de potentiële bergingslocaties vonden tot op heden geen industriële activiteiten plaats. Op deze locaties worden er bijgevolg geen bijzondere knelpunten inzake bodemverontreiniging verwacht.

In de Achterhaven van Zeebrugge vonden ter hoogte van de bouwdoklocatie en de bergingslocaties tot op heden evenmin industriële activiteiten plaats. Problemen inzake bodemverontreiniging worden er niet verwacht.

6.2 WATER

6.2.1 Oppervlaktewater

Het studiegebied in de Waaslandhaven behoort tot het bekken van de Schelde. Specifiek voor het project zijn het Waaslandkanaal, de dokken en de plaatselijke afwateringsgrachten en waterlopen ter hoogte van de bouwdoklocatie en de bergingszones van belang. Ten gevolge van de havenuitbouw is de oorspronkelijk gravitaire afwatering op Linkeroever grotendeels vervangen door een systeem met meerdere pompstations. Hierbij wordt het water van de Noord-Zuidverbinding door het pompstation Stenen Goot verpompt naar de Grote Watergang, vanwaar het ofwel via de Nieuwe Watergang en het pompstation Watermolen wordt verpompt naar de dokken ofwel gravitair afwatert langs de Betonsluis. De Nieuwe Watergang bevindt zich parallel aan de Noord-Zuidverbinding en watert in tegengestelde zin af naar het pompstation Watermolen. Het gebied van de Waaslandhaven zelf watert rechtstreeks af naar de dokken.

Wat de waterkwaliteit betreft, waren enkel voor het Doeldok en het Vrasenedok gegevens beschikbaar. De fysico-chemische kwaliteit bleek er aanvaardbaar te zijn. Ten gevolge van het ontbreken van een waardevolle structuurkwaliteit hebben de meeste dokken en waterlopen geen ecologische waarde.

Het gebied in de Achterhaven van Zeebrugge maakt deel uit van het bekken van de Brugse Polders. Binnen het studiegebied kunnen drie gebieden onderscheiden worden : (al dan niet verhard) opgespoten havengebied, niet-opgespoten havengebied en poldergebied. In het opgespoten havengebied gebeurt de afwatering grotendeels via de dokken. Enkel ter hoogte van de niet-verharde opgespoten gronden infiltreert het hemelwater rechtstreeks in de bodem. In niet-opgespoten havengebied verloopt de afwatering via de Eivoordebeek en vervolgens de Ronselarebeek, die op haar beurt loost op het Leopoldkanaal. De Ronselarebeek speelt ook een rol bij de afwatering van het poldergebied (deel van de Dudzeelse Polder). Finaal gebeurt de

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 14

BAM NV 03053/44sr002kvh

afwatering op het Leopoldkanaal. Algemeen kan gesteld worden dat de waterlopen zoet zijn. Enkel ter hoogte van de ophogingen en in de omgeving van het Boudewijnkanaal kan verzilting optreden.

De waterkwaliteit van de waterlopen in de omgeving van het project (waaronder het Leopoldkanaal) varieert van matig verontreinigd tot verontreinigd. De biologische waterkwaliteit van het Leopoldkanaal kan als verontreinigd worden beschouwd. Omwille van de waardevolle structuurkwaliteit en de matig verontreinigde waterkwaliteit is het Leopoldkanaal ecologisch waardevol. De dokken hebben geen ecologische waarde. De Ronselarebeek en de Eivoordebeek hebben een waardevolle structuurkwaliteit, maar de waterkwaliteit is verontreinigd waardoor ze geen actuele, maar een potentieel ecologische waarde hebben.

6.2.2 Grondwater

Binnen het studiegebied in de Waaslandhaven kunnen twee grondwaterstromingen worden onderscheiden : een oppervlakkige en een diepere grondwaterlaag. Het diepere grondwater (in het Tertiair zandpakket boven de Boomse klei) stroomt in de richting van de Schelde, ten noorden van de Beverentunnel op Linkeroever naar het noorden tot noordoosten. Het grondwater wordt als zeer kwetsbaar aangeduid. Naast het diepere grondwater, kan boven de polderklei in de opgespoten zanden een oppervlakkige watervoerende laag onderscheiden worden. Deze laag heeft geen eenduidige stromingsrichting. De watertafel is er nagenoeg vlak en de waterbeweging wordt in de eerste plaats gedirigeerd door de afwateringssystemen (pompstations, dokken en waterlopen). Ten gevolge van de zeer vlakke watertafel stroomt het grondwater er traag.

Ook in de Achterhaven van Zeebrugge kan een onderscheid worden gemaakt tussen de bovenste watervoerende laag (gevormd door het volledige Kwartaire pakket) en de tweede watervoerende laag (bestaande uit de Tertiaire zanden van de Formatie van Aalter). Vermits de opgehoogde gebieden goed doorlatende zandgronden zijn, is de grondwaterstand er hoger dan in de poldergronden (slecht doorlatende kleigronden). Globaal gezien is het grondwaterreservoir gevuld met zout water. Onder de ophogingen hebben zich echter plaatselijk zoetwaterlenzen gevormd.

6.3 GELUID

De huidige milieukwaliteit ten aanzien van de omwonenden werd beoordeeld aan de hand van de leefbaarheidscriteria voor geluid : milieukwaliteitsnormen Vlarem II.

De milieukwaliteitsnormen werden opgesteld als basis voor de duurzame ontwikkeling en de bescherming van een gezond leefmilieu met betrekking tot geluid in open lucht. De hinderbeleving is daarbij afhankelijk van de periode van de dag en de bestemming van het gebied waarin bewoonde gebouwen zijn gelokaliseerd. De meetpunten werden gekozen in functie van de nabije woonkernen tot het projectgebied, op de grondgebieden Kallo, Kieldrecht, Verrebroek, Lissewege, Dudzele en Ramskapelle. De meetresultaten geven aan in welke mate de huidige leefkwaliteit beter of slechter is dan deze die overeenkomt met de milieukwaliteitsnormen.

In de meetpunten rondom de Waaslandhaven (meetpunten te Kieldrecht, Verrebroek en Kallo) wordt het achtergrondgeluid in hoofdzaak bepaald door de industriële activiteiten in en rondom de Waaslandhaven. Enkel in het meetpunt 3 te Kallo heeft het wegverkeerslawaai vanwege de R2 nog enige impact op de geluidsniveaus.

Het geluidsklimaat in de meetpunten rondom de het Zuidelijk Kanaaldok te Zeebrugge (meetpunten te Lissewege, Dudzele en Ramskapelle) wordt bepaald door enerzijds industriële activiteiten nabij het Zuidelijk Kanaaldok en wegverkeerslawaai (meetpunt te Ramskapelle).

Noch voor de meetpunten rondom de Waaslandhaven (met uitzondering voor Kallo), noch voor de meetpunten rondom het Zuidelijk Kanaaldok te Zeebrugge worden de milieukwaliteitsnormen geschonden. Een voldoeninggevend akoestisch leefmilieu wordt niet geschonden in de locaties Waaslandhaven en Achterhaven van Zeebrugge.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 15

BAM NV 03053/44sr002kvh

De huidige geluidsbelasting aangaande verstoring van vogelbestanden in of nabij de vogelrichtlijngebieden werd ingeschat aan de hand van geluidsmetingen over beperkte meetduur in of nabij de vogelrichtlijngebieden. Om de effecten te begroten werd gebruik gemaakt van studies over het ‘Effect van trein- en wegverkeer op dichtheden van weidevogels’. De daarin vermelde drempelwaarde is enkel van toepassing bij verstoring door weg- en spoorverkeer. Over de effecten van andere geluidsbronnen (industrielawaai) op weidevogelpopulaties zijn alsnog geen gegevens bekend. Onder aanname dat geluid dé causale factor is voor verstoring en indien eenzelfde geluidskarakter wordt bekomen zoals voor trein- en wegverkeer, kunnen vermelde drempelwaarden richtinggevend worden gehanteerd. Met betrekking tot het effect van geluid op broedvogels in weidegebieden werd een hogere geluidsbelasting (LAeq,24h) opgemeten dan de indicatieve verstoringsgrens van 45 dB(A) (LAeq,24h verstoringsgrens voor weidevogels). Wat de huidige situatie betreft is er nu al een al dan niet ernstige verstoring van het weidevogelbestand dewelke voor de Waaslandhaven in hoofdzaak te wijten is aan de activiteiten nabij het Deurganckdok en de havenactiviteiten rondom het Waaslandkanaal, respectievelijk voor de Achterhaven van Zeebrugge te wijten aan het wegverkeer de verbindingswegen kust-binnenland met betrekking tot de badsteden Blankenberge, Zeebrugge en Heist. Dit betekent dat er momenteel factoren aanwezig zijn waarbij er een belangrijke terugdringing is van het populatiebestand, van de diversiteit aan vogelsoorten (meest geluidsgevoelige soorten verdwijnen eerst) en een vorm van gewenning voor de huidige populatie.

6.4 LUCHT

Globaal gezien kan men stellen dat in het studiegebied Zeebrugge de luchtkwaliteit iets beter scoort dan in het studiegebied Waaslandhaven, en dit voornamelijk omwille van de aanvoer van zuiverder zeelucht omwille van de overheersende west tot zuidwestenwind. Periodiek zijn op beide locaties wel overschrijdingen van luchtkwaliteitsdoelstellingen inzake ozon en fijn stof te verwachten.

6.5 FAUNA EN FLORA

In het havengebied van de Waaslandhaven wordt nagenoeg het gehele voormalige poldergebied ingenomen door dokken en industrie op opgehoogde terreinen, met uitzondering van een aantal overgebleven groene ruimten, die ondanks hun dikwijls beperkte biologische waarde een belangrijk groen netwerk vormen binnen de haven.

De bouwdoklocatie bestaat grotendeels (in het westelijk deel) uit een braakliggend opgespoten terrein met een aantal grachten met stilstaand water. Dit gebied is door de aanwezigheid van de lage waterplassen interessant voor amfibieën en insecten.

De braakliggende zone is omgeven door een talud van enkele meters hoog. De talud bestaat uit opgespoten zand en schelpen en is sterk verstoord.

In het oostelijk deel van de bouwdoklocatie bevindt zich momenteel (2005/2006) een werfzone, waar bijgevolg geen natuurwaarden aanwezig zijn.

Er worden vier mogelijke bergingslocaties in de Waaslandhaven voorgesteld :

• Locatie terrein C64 : op te vullen deel Doeldok

Op het moment van de terreinopnames (2005-2006) bestaat de ganse oppervlakte nog uit open water.

• Locatie terrein C63 (Putten Plas) : recent opgespoten grond

Het gaat om een gebied dat op het moment van de terreinopnames (2005-2006) nog verder opgehoogd werd. Het gebied bestaat bijgevolg uit open zand en water en is niet begroeid, waardoor de ecologische waarde verwaarloosbaar is.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 16

BAM NV 03053/44sr002kvh

• Locatie terrein C59 : Akkerland/weiland

Deze zone, aansluitend aan het gedempt deel van het Doeldok en de opgespoten MIDA’s, bestaat momenteel (2005/2006) bijna volledig uit akkerland (op kleiige bodem). Aan de randen komen stroken soortenarm grasland voor.

• Locatie derde fase Verrebroekdok : waterplas en ruigten

Het gebied bestaat hoofdzakelijk uit plassen en pioniersvegetaties. Daarnaast nemen ook riet- en duinrietvegetaties een belangrijk aandeel in. Het gebied evolueerde op korte termijn naar een zeer belangrijk gebied voor zowel broedende als doortrekkende en overwinterende vogelsoorten.

De omgeving van het bouwdokproject in de Waaslandhaven werd nagenoeg volledig opgenomen in het Europees Vogelrichtlijngebied “Schorren en polders van de Beneden-Schelde”. Het gebied werd aangemeld voor onder andere Bruine kiekendief, Kluut, Goudplevier en Blauwborst. Het gebied bestaat uit polders en enige nog resterende brakwaterschorren in België (Groot Buitenschoor en Galgenschoor). Verder wordt het gekenmerkt door weiland, landbouwgrond, industriële beplantingen, de Schelde, opgespoten terreinen, slikken en schorren.

De bouwdoklocatie doet in 2006 deels dienst als tijdelijk natuurcompensatiegebied voor de bouw van het Deurganckdok, meer bepaald als broedgebied voor strand- en koloniebroeders.

De voorgestelde bergingslocatie derde fase Verrebroekdok doet in 2006 dienst als tijdelijk natuurcompensatiegebied voor de bouw van het Deurganckdok, meer bepaald voor het habitattype “plas en oevers”.

De voorgestelde bergingslocatie C64 (Doeldok) en C59 zijn eveneens aangeduid als tijdelijk natuurcompensatiegebied voor de bouw van het Deurganckdok, meer bepaald voor strand- en koloniebroeders.

De geplande bouwdoklocatie in de Achterhaven van Zeebrugge is voorlopig nog niet volledig ingenomen door de uitbreidende haven en vertoont bijgevolg nog kenmerken van het oorspronkelijke polderlandschap. Hierdoor komen binnen het gebied nog waardevolle tot zeer waardevolle elementen voor.

Het bouwdokalternatief 1 te Zeebrugge bestaat uit soortenrijk, zilt gras- en weiland, gelegen in nog vrij authentiek polderlandschap, waarin nog belangrijke natuurwaarden aanwezig zijn.

Een noordwest-zuidoost gerichte dijk verdeelt de bouwdoklocatie in twee ecologisch verschillende delen. Het westelijk deel van de bouwdoklocatie bestaat uit grasland, doorkruist door een aantal grachten met rietkragen. Hier en daar bevindt zich een poel.

Ten oosten van de dijk bevindt zich in het noordelijk deel een waardevolle rietvegetatie, die meer zuidelijk overgaat in een ruigte.

Het zuidelijk deel van bouwdokalternatief 2 te Zeebrugge komt overeen met alternatief 1. In het noordelijk deel van alternatief 2 is het oorspronkelijk poldergebied verdwenen. Door recente ophoging en verstoring heeft zich hier een ruigtevegetatie ontwikkeld. Daarnaast komen een aantal soorten van zilte/brakke milieus voor en langsheen enkele plassen wordt Riet en Rietgras aangetroffen.

De geplande werfzone in Zeebrugge is ten zuidwesten van het geplande bouwdok gesitueerd. Deze site, aansluitend op de bouwlocatie, bestaat uit een open landschap met akkerland en begraasd weiland, deels doorkruist met grachten en sloten. Enkele bomenrijen (onder andere van wilg) komen voor.

Voor de berging van de uitgegraven gronden werden een aantal locaties aangeduid die zijn opgenomen als bergingsplaats in het strategisch plan voor de haven van Zeebrugge.

• Volumebuffer Dudzeelse polder

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 17

BAM NV 03053/44sr002kvh

De Dudzeelse polder is een typische polderweide : een afwisseling van droge bulten en vochtige laagten. In de vochtige laagten kwelt brak water op. Het geheel wordt sinds eeuwen begraasd. De gedeeltelijk nog aan te leggen volumebuffer vormt de grens tussen de haveninfrastructuur en de Dudzeelse polder.

• A5 (Zuidoosthoek Achterhaven)

Dit gebied vormt een ingesloten zone tussen de spoorlijn en het Leopoldkanaal/Afleidingskanaal van de Leie. Het bodemgebruik bestaat uit akkerland; de ecologische waarde is verwaarloosbaar.

• Delen van zone A3 (omheen zuidelijk deel Kanaaldok)

Zone A3 is een verstoord, geaccidenteerd terrein, dat zich situeert ten westen van fase 2 van de geplande uitbreiding van het Zuidelijk Kanaaldok. Ondanks het feit dat het gebied geen kenmerken meer vertoont van het oorspronkelijk weidegebied, heeft de zone wel een natuurlijk herstel gekend waardoor een zeer divers biotoop is ontstaan. Er worden voornamelijk ruigtekruiden aangetroffen, met hier en daar nog rietvegetatie en plaatselijk boomopslag. Vooral voor avifauna (weidevogels, rietvogels…) is deze zone, gezien haar grote diversiteit, van belang.

• R4 (zone ten zuiden van Dudzeelse polder)

De zone situeert zich in een open, niet-opgehoogd gebied, dat nog kenmerken vertoont van het vroegere polderweidelandschap. Het bodemgebruik bestaat uit gras-, weide en akkerland en is floristisch van minder belang. Enkel langsheen de grachtjes worden riet/rietgrasvegetaties aangetroffen. In het gebied zijn de kenmerken aanwezig om van belang te kunnen zijn als weidevogelgebied.

• R3 en R5 (zone ten noorden van de Dudzeelse polder)

Dit gebied, grotendeels reeds opgehoogd, wordt gekenmerkt door het voorkomen van ruig grasland. Gezien de eentonige vegetatie is deze zone voor avifauna minder interessant in vergelijking met meer diverse biotopen (zoals R4 en A3).

De habitattypes van belang in het Vogelrichtlijngebied in Zeebrugge zijn historisch permanent grasland met veel microreliëf en/of sloten en zilte graslanden. Ook de aanwezigheid van rietlanden, rietmoerassen en open water zijn van belang.

Het Vogelrichtlijngebied werd krachtens de nota van de Vlaamse Regering van 17 juli 2000 geschrapt en compenserende maatregelen werden voorgesteld. Met betrekking tot de uitbreiding van de Achterhaven zal rekening moeten gehouden worden met deze compensaties. Bovendien moeten ook de gebieden die ecologische bescherming genieten door het Vlaams decreet op het natuurbehoud van 1997 gecompenseerd worden.

De bouwdoklocatie en werfzone zijn niet in Vogelrichtlijngebied gesitueerd maar wel in waardevolle vegetatie volgens het Vlaams decreet op natuurbehoud. De bergingslocaties R5-R3, Volumebuffer Dudzeelse polder en A3 liggen gedeeltelijk in het geschrapt gedeelte van het Vogelrichtlijngebied. De bergingslocaties R5-R3 en A3 liggen eveneens gedeeltelijk in waardevolle vegetatie volgens het Vlaams decreet op natuurbehoud.

In de omgeving van het studiegebied in Zeebrugge bevinden zich fragmenten van het habitatrichtlijngebied “Polders” (BE 2500002). Zowel de kustpolders als de polders in het noorden van Oost-Vlaanderen maken deel uit van dit habitatrichtlijngebied. De typische polderlandschappen bestaan uit laaggelegen graslanden zonder bomen of hagen.

Bergingslocatie R5-R3 overlapt gedeeltelijk met het habitatrichtlijngebied “Polders”. Het deel van R5-R3 dat behoort tot het habitatrichtlijngebied was in 2006 echter al opgehoogd en ingezaaid met een grasmengsel.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 18

BAM NV 03053/44sr002kvh

6.6 LANDSCHAPPEN EN MONUMENTEN

Nagenoeg het hele poldergebied binnen de Waaslandhaven wordt ingenomen door dokken en industrie op opgehoogde terreinen, een aantal groenere ruimten niet te na gelaten. Het landschapsbeeld wordt dan ook bepaald door hoogopgaande en uitgestrekte industriële complexen afgewisseld met braakliggende terreinen met pioniersvegetaties en struwelen van hoofdzakelijk opgespoten terreinen.

Het studiegebied is gelegen in het industriegebied van de Antwerpse haven op de linkerscheldeoever. Het bouwdok en de nabij gelegen werfzone zijn omgeven door een zone van het vroegere polderlandschap maar zelf bevinden ze zich in de sterk geïndustrialiseerde havenomgeving. Een aantal van de potentiële bergingslocaties bevinden zich wel in dit traditioneel landschap “Scheldepolders ten westen van de Schelde”.

De bouwdoklocatie is gesitueerd tussen de Waaslandhaven en het recent aangelegde Deurganckdok en bestaat uit een braakliggend, grotendeels verruigd terrein. Het landschap ter hoogte van de site is zeer open en grootschalig. De belangrijkste structurerende elementen in dit industriële landschap zijn de vlakvormige structurerende volumes van de Waaslandhaven en de dokken, de nabij gelegen haveninfrastructuur, windmolens, electriciteitspilonen… .

Gezien de grote openheid van het landschap reikt de zichtwijdte ver : infrastructuur, industrie, havenactiviteit,… kunnen van op de bouwlocatie tot op grote afstand waargenomen worden. Groenelementen ontbreken nagenoeg volledig in dit landschap, gekenmerkt door steeds wijzigende industriële ontwikkelingen. Relicten van het oorspronkelijke polderlandschap zijn bijgevolg volledig verdwenen, waardoor de erfgoedwaarde van de zone beperkt is.

De geplande werfzone is ten noorden van het Noordelijk Insteekdok gesitueerd, op ongeveer 600 m van de bouwdoklocatie. Deze site bevindt zich ter hoogte van de voormalige betoncentrale voor het Deurganckdok (industrieel bodemgebruik). De landschapsstructuur en –kenmerken zijn, gezien de ligging nabij de bouwdoklocatie hiermee vergelijkbaar : het gaat om een open landschap, waarin de structuur grotendeels bepaald wordt door elementen met betrekking tot de aanwezige industrie en havenactiviteit.

Voor de aanleg van het bouwdok werden 4 potentiële bergingslocaties in de Waaslandhaven aangeduid :

• Locatie derde fase Verrebroekdok : waterplas

Deze locatie bestaat momenteel uit open landschap met waterplassen en lage vegetatie. Het terrein vormt één van de weinige relatief onverstoorde open ruimtes in een gebied waar haveninfrastructuur en industrie de belangrijkste structurerende elementen zijn.

• Locatie terrein C63 (Putten Plas) : recent opgespoten grond

Door recente ophoging, is de oorspronkelijke landschapsstructuur hier volledig verdwenen.

• Locatie terrein C64 : op te vullen deel van Doeldok • Locatie terrein C59 : weiland

Deze locatie situeert zich ten westen van Doeldok en maakt deel uit van het open akker- en weidelandschap dat zich hier bevindt. Aangezien het hier gaat om niet opgespoten zones, zijn hier nog relicten van het authentieke polderlandschap aanwezig. Hier en daar komen nog enkele houtkanten voor.

Het bouwdokproject in Zeebrugge is in de Achterhaven gelegen, meer bepaald in het zuidoosten van de Achterhaven, ter hoogte van de geplande uitbreiding van het Zuidelijk Insteekdok. Ten westen van het projectgebied zijn nog niet uitgebouwde industriegebieden gelegen. Deze gebieden bestaan momenteel uit al dan niet opgespoten wei- en akkerlanden en ten dele uit braakliggend

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 19

BAM NV 03053/44sr002kvh

terrein. Het bodemgebruik ter hoogte van het projectgebied bestaat momenteel uit weiland, doorkruist met sloten/draineringsgrachten, en enkele delen braakliggend terrein.

Het landschap ter hoogte van alternatief 1 van de bouwdoklocatie te Zeebrugge is weids en open, kenmerkend voor het resterende polderlandschap : weiden doorkruist met een groot aantal grachtjes, dikwijls begroeid met rietkragen, het voorkomen van poelen en zeer natte zones. Eveneens typerend voor het landschap zijn de aangelegde dijken die in sommige gevallen begroeid zijn met lage ruigtevegetaties.

Het landschapsbeeld ter hoogte van het studiegebied is momenteel waardevol en weinig verstoord door aanwezigheid van haven- of andere infrastructuurelementen.

Het landschap ter hoogte van alternatief 2 van de bouwdoklocatie in Zeebrugge overlapt gedeeltelijk met alternatief 1. Voor de beschrijving van deze gemeenschappelijke zone wordt verwezen naar hierboven.

Het landschap ter hoogte van het noordelijk deel van de projectsite (behorend tot fase 2 van de geplande uitbreiding van het Zuidelijk Insteekdok) bestaat uit een open, maar verstoord landschap. Het traditionele polderweidelandschap is hier verdwenen : de zone wordt gekenmerkt door natte zones en lage ruigtevegetaties. Naast aangelegde dijken, die het zicht in de zone beperken, vormen bedrijven en haveninfrastructuur belangrijke verticale beelddragers in het landschap.

De geplande werfzone is ten zuidwesten van het geplande bouwdok gesitueerd. Deze site, aansluitend op de bouwlocatie, bestaat uit een open landschap. Het bodemgebruik bestaat deels uit akkerland, deels uit begraasd weiland dat doorkruist wordt met grachten en sloten. Enkele bomenrijen vormen de enige opgaande elementen in deze zone.

Voor de aanleg van het bouwdok werden 5 potentiële bergingslocaties in de Achterhaven van Zeebrugge aangeduid :

• Volumebuffer Dudzeelse polder

Een nog aan te leggen volumebuffer vormt de grens tussen de haveninfrastructuur en de Dudzeelse polder (waardevol gebied met kenmerken van traditionele weidelandschap). Tijdens de terreininventarisaties leek een volumebuffer reeds gedeeltelijk gerealiseerd.

• A5 (Zuidoosthoek Achterhaven)

Dit gebied vormt een ingesloten zone tussen de spoorlijn en het Leopold-kanaal/afleidingskanaal van de Leie. Het bodemgebruik bestaat momenteel uit akkerland.

• Delen van zone A3 (omheen zuidelijk deel Kanaaldok)

Het gebied is gesitueerd in een zone waar de oorspronkelijke landschapsstructuur en het authentieke landschapsbeeld reeds verstoord zijn door allerhande ingrepen en gedeeltelijke ophoging. De zone is grotendeels omringd door buffers. De oorspronkelijke structuur van het polderlandschap is hier niet meer herkenbaar, de zone wordt gekenmerkt door lage ruigtevegetaties, met hier en daar nog voorkomen van riet en plassen.

• R4 (zone ten zuiden van Dudzeelse polder)

De zone wordt bepaald door een open landschap dat nog kenmerken vertoont van structuren van het vroegere polderlandschap. Het bodemgebruik bestaat hoofdzakelijk uit gras-, weide- en akkerland, beperkt komen kleine landschapselementen (knotwilgen, grachten met rietvegetatie…) voor.

• R3 en R5 (zone ten noorden van de Dudzeelse polder)

De zone wordt bepaald door een open landschap, dat vroeger reeds (gedeeltelijk) werd opgehoogd. De zone wordt momenteel ingenomen door ruig grasland.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 20

BAM NV 03053/44sr002kvh

6.7 MENS

Zowel binnen het studiegebied in de Waaslandhaven als in de Achterhaven van Zeebrugge bevinden zich een aantal kwetsbare bevolkingsgroepen zoals kleuter- en lagere scholen en crèches.

In de directe omgeving van beide locaties (Waaslandhaven en Achterhaven van Zeebrugge) zijn geen officiële recreatieroutes of –gebieden gelegen.

Wat de verkeerssituatie betreft, wordt het bouwdok in de Waaslandhaven omringd door een lokale havenweg (Hoogschoorweg). De dokken zijn te bereiken via interne havenwegen. Het projectgebied in de Achterhaven van Zeebrugge is ter hoogte van het Zuidelijk Kanaaldok gesitueerd. Het projectgebied wordt langs de oostzijde begrensd door de Alfred Ronsestraat, in het zuiden door de Margareta van Oostenrijkstraat en in het noorden door de N34 – Isabellalaan.

De luchtkwaliteit in het studiegebied wordt op beide locaties in hoofdzaak bepaald door het verkeer en wijkt globaal gezien niet af van de luchtkwaliteit in Vlaanderen.

Het omgevingslawaai wordt zowel in de Waaslandhaven als in de Achterhaven van Zeebrugge hoofdzakelijk bepaald door de industriële activiteiten in en rond de havengebieden. Globaal gezien kan gesteld worden dat in de huidige situatie geen schending van het akoestisch leefmilieu optreedt.

Wat de visuele kwaliteit betreft, kan wel een onderscheid worden gemaakt tussen beide locaties. In de Waaslandhaven gaat het om een industrieel landschap terwijl in de Achterhaven van Zeebrugge tot op heden nog restanten van het historisch polderlandschap aanwezig zijn.

7 MILIEUEFFECTEN

7.1 BODEM

De effecten op bodem zullen vooral tijdens de aanleg van het bouwdok optreden.

Ten gevolge van de aanleg van het bouwdok wordt ruimte ingenomen, wordt het bodemprofiel verstoord, ontstaat grondverzet en kan bodemzetting optreden. Daarnaast kan, zowel tijdens de aanleg van het bouwdok als tijdens de bouw van de tunnelelementen, bodemverontreiniging optreden ten gevolge van calamiteiten (aanleg en exploitatie) en grondverzet (aanleg).

De afweging van de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven en de locatie in de Achterhaven van Zeebrugge wordt hoofdzakelijk bepaald door de effecten inzake profielverstoring en grondverzet.

In de Waaslandhaven zijn de bouwdoklocatie en de werfzone gelegen ter hoogte van opgespoten zandgronden zonder profielontwikkeling. In de Achterhaven van Zeebrugge komen ter hoogte van het bouwdok en de werfzone nog oorspronkelijke poldergronden met goede profielontwikkeling voor, waardoor de locatie in de Achterhaven van Zeebrugge gevoeliger is voor profielverstoring dan de locatie in de Waaslandhaven.

Inzake grondverzet scoren zowel de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven als de locatie in de Achterhaven van Zeebrugge matig negatief omwille van de niet-gesloten grondbalans en het grootschalig karakter van het grondverzet. De absolute hoeveelheid grondverzet kan hier echter toch als een onderscheidende factor aanzien worden vermits grondverzet veel andere effecten op de bodem genereert (bijvoorbeeld profielverstoring). Hierbij ontstaat het grootste grondverzet in de Waaslandhaven. Alternatief 1 in de Achterhaven van Zeebrugge gaat met het kleinste grondverzet gepaard.

Wat wijziging van het bodemgebruik betreft, is het verschil tussen beide locaties niet zo groot. Vermits in de Waaslandhaven het bodemgebruik ter hoogte van het bouwdok momenteel natuurlijk

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 21

BAM NV 03053/44sr002kvh

is (meeuwenbroedplaats), scoort deze locatie, wat bodemgebruik betreft, iets negatiever dan het bouwdok in de Achterhaven (agrarisch : weiland).

Inzake bodemverontreiniging is er geen onderscheid tussen beide locatie-alternatieven. Het risico op bodemzetting is evenmin een onderscheidend criterium. Voor de locatie in de Achterhaven van Zeebrugge wordt het effect inzake bodemzetting sterk negatief beoordeeld ten gevolge van de aanwezigheid van zettingsgevoelige structuren (Fluxys) binnen de bemalingsstraal. De locatie in de Waaslandhaven scoort matig negatief inzake bodemzetting (wel zettingsgevoelige bodems, maar geen structuren aanwezig binnen de bemalingsinvloed). Na toepassing van milderende maatregelen (retourbemaling) is het effect voor beide locaties echter gelijk (neutraal tot licht negatief).

7.2 WATER

De aanleg en exploitatie van het bouwdok beïnvloedt zowel het grond- als het oppervlaktewater. Door de geplande bemaling wordt de grondwaterstroming en het zoet-zoutevenwicht verstoord. Daarnaast wordt ten gevolge van de aanleg van het bouwdok en de berging van uitgegraven gronden de afwatering van gebieden beïnvloed. Grond- en oppervlakteverontreiniging ontstaat bij het optreden van calamiteiten, verspreiding van verontreiniging bij bemaling en lozen van bemalingswater.

Inzake grond- en oppervlaktewaterverontreiniging is er geen onderscheid tussen de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven en in de Achterhaven van Zeebrugge.

Wat de verstoring van het grondwatersysteem betreft, kan het grondwater ter hoogte van het geplande bouwdok in de Achterhaven van Zeebrugge momenteel als niet verstoord worden beschouwd (in tegenstelling tot in de Waaslandhaven). Het effect van de bemaling zal er bijgevolg negatiever zijn dan in de Waaslandhaven.

Wat de impact op de zoet-zoutverdeling betreft, zal het effect in de Achterhaven van Zeebrugge groter zijn dan in de Waaslandhaven en dit omwille van het karakteristiek aanwezige zoet-zoutevenwicht in de Achterhaven van Zeebrugge.

Inzake de impact op de oppervlaktewaterkwantiteit is er voor de locatie in de Achterhaven van Zeebrugge, in tegenstelling tot bij de locatie in de Waaslandhaven, wél rechtstreekse interferentie met oppervlaktewater. Het restant van de Heistse Ader zal immers verdwijnen ten gevolge van de aanleg van het bouwdok.

Uit de evaluatie van de effecten van de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven en in de Achterhaven van Zeebrugge op het grond- en oppervlaktewater blijkt dat voor de discipline Water de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven als voorkeursalternatief naar voren kan worden geschoven (minst negatieve effecten).

7.3 GELUID

Bij uitvoering van het project zal voornamelijk het grondverzet de grootste geluidsbelasting met zich brengen.

De geluidsbelasting van de bergingslocaties naar de omwonenden in de Waaslandhaven zal niet boven de huidige opgemeten geluidsbelasting uitkomen, dit met uitzondering voor de meest nabijgelegen woningen van Kieldrecht en Verrebroek indien voor de bergingslocatie C63 en Derde Fase Verrebroekdok wordt gekozen. De verhoging zal beperkt blijven waardoor de uiteindelijke verstoring naar de omwonenden toe beperkt zal zijn. Hier is dus geen daling van het huidige ‘geluidscomfort’ te verwachten. Bij gebruik van de overige bergingslocaties C64 en C59 wordt geen geluidsverhoging verwacht in de omliggende woongebieden. De overige geluidsveroorzakende werkzaamheden zoals de machines in de bouwput, het doorbreken van de afsluitdijk, de afvoer van de tunnelelementen met sleepboten, de werking van de betoncentrale opgesteld in de werfzone en

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 22

BAM NV 03053/44sr002kvh

het transport met betonmixers brengt geen bijkomende geluidsbelasting naar de dichtstbijzijnde woningen mee.

Daarentegen worden de vooropgestelde Vlarem II-richtwaarden ter beheersing van de geluidshinder in het studiegebied voor elke onderzochte bergingslocatie in de Waaslandhaven nergens overschreden. Op basis van de geluidsvoorwaarden van Vlarem II met betrekking tot hinderlijke inrichtingen is er nergens geluidshinder naar bewoning te verwachten tijdens de aanleg- en exploitatiefase van het project.

Het volledige projectgebied is in vogelrichtlijngebied gelegen. De werkzaamheden tijdens aanlegfase zullen hier een geluidsverstoring veroorzaken van de aanwezige weidevogelpopulatie. Hierbij moet opgemerkt worden dat de werkzaamheden tijdelijk van aard zijn (duurtijd 6 maanden) en dat in het vogelrichtlijngebied in de huidige situatie al een aanzienlijke geluidsverstoring optreedt.

In de Achterhaven van Zeebrugge zal alternatief 2, waarbij een groter grondvolume wordt uitgegraven, een hogere intensiteit van het aantal dumperbewegingen meebrengen. Langsheen de werfroute van het bouwdok tot de bergingslocatie zal de geluidsbelasting iets hoger liggen (± 1 dB(A)) in vergelijking met deze voor alternatief 1. Alternatief 2 scoort iets negatiever dan alternatief 1.

De geluidsbelasting van de bergingslocaties naar de omwonenden in de Achterhaven van Zeebrugge zal niet boven de huidige opgemeten geluidsbelasting uitkomen, dit met uitzondering voor de meest nabijgelegen woningen van Dudzele indien voor de bergingslocatie A5 en R4 wordt gekozen. De verhoging zal beperkt blijven waardoor de uiteindelijke verstoring naar de omwonenden toe beperkt zal zijn. Hier is dus geen daling van het huidige ‘geluidscomfort’ te verwachten. Bij gebruik van de overige bergingslocaties A3, R3 en R5 wordt geen geluidsverhoging verwacht in de omliggende woongebieden. De overige geluidsveroorzakende werkzaamheden zoals de machines in de bouwput, het doorbreken van de afsluitdijk, de afvoer van de tunnelelementen met sleepboten en de werking van de betoncentrale brengen geen bijkomende geluidsbelasting naar de dichtstbijzijnde woningen mee, met uitzondering voor de meest zuidelijke inplanting van de betoncentrale langsheen het Bouwdewijnkanaal ter hoogte van de woonkern Kruisabelestraat. Daar is er geluidshinder te verwachten vanwege enerzijds de werking van de betoncentrale en anderzijds het transport met betonmixers. Deze laatste moet telkens ook de dorpskern van Dudzele passeren, waardoor ook hier tijdelijk geluidshinder zal ontstaan. Bij gebruik van de meest noordelijk gelegen betoncentrale (= bestaande centrale ten noorden van het Prins Filipsdok) is naar de omwonenden toe geen geluidshinder te verwachten. De dichtst bijzijnde woningen liggen hier op meer dan 400 m tot de betoncentrale. Het transport van beton met betonmixers zal wel langs de dorpskern moeten passeren, waardoor hier tijdelijk een bijkomende geluidbelasting te verwachten is.

Voor de discipline geluid wordt de ligging van de betoncentrale ten zuidwesten van de Dudzeelse Polder of in de werfzone verkozen boven de twee andere locaties, omdat het transport hier over kortere afstand moet gebeuren en niet langs een dorpskern moet passeren.

Daarentegen worden de vooropgestelde Vlarem II-richtwaarden ter beheersing van de geluidshinder in het studiegebied voor elke onderzochte bergingslocatie in de Achterhaven van Zeebrugge nergens overschreden, met uitzondering bij gebruik van bergingslocatie R4 waarbij geluidshinder voor de woningen in de Zwaanhofstraat ten noordwesten van de dorpskern Dudzele wordt verwacht.

Het projectgebied is buiten vogelrichtlijngebied gelegen. Bij gebruik van bergingslocatie zone R4, zone R5 en R3 en de aanleg van de volumebuffer Dudzeelse Polder zal ter hoogte van het vogelrichtlijngebied Dudzeelse Polder verstoring optreden. De LAeq,24h geluidscontour van 45 dB(A) (verstoringsgrens) ligt bij deze bergingslocaties gedeeltelijk binnen dit vogelrichtlijngebied. Bij de overige bergingslocaties is geen verstoring in het vogelrichtlijngebied te verwachten. De werkzaamheden tijdens het uitgraven van het bouwdok zullen echter wel een geluidsverstoring

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 23

BAM NV 03053/44sr002kvh

veroorzaken van de aanwezige weidevogelpopulatie in de onmiddellijke omgeving tot de bouwdoklocatie. Hierbij moet opgemerkt worden dat de werkzaamheden tijdelijk van aard zijn (duurtijd 6 maanden).

7.4 LUCHT

Bij de realisatie van het project wordt een tijdelijke uitstoot verwacht van uitlaatgassen (van kranen, bulldozers, vrachtwagens, betonmixers…) en van opwaaiend stof bij de grondwerken en bij de afvoer van de afgegraven grond.

Globaal kan men stellen dat deze uitstoot zal toenemen in de mate dat er meer grond dient afgegraven en/of vervoerd dient te worden, en met de afstand waarover de grond moet vervoerd worden. Ook de aanvoer van bouwmaterialen zorgt voor beperkte emissies, welke nog verder kan verminderd worden door zoveel mogelijk per binnenschip aan te voeren.

Rekening houdend met deze bepalende factoren kan gesteld worden dat binnen het projectgebied Zeebrugge lagere uitstoten te verwachten zijn in vergelijking met het projectgebied Waaslandhaven. Hierbij scoort alternatief 1 iets beter dan alternatief 2 te Zeebrugge.

De invloed van deze emissies blijft evenwel beperkt tot een geringe afstand tot het projectgebied.

Ten aanzien van de nabijgelegen bewoning wordt geen aantoonbare impact verwacht op het vlak van de luchtkwaliteit, tenzij het beton dient aangevoerd te worden van buiten het projectgebied. In dit laatste geval is bij een eventuele keuze van een betoncentrale in het Prins Filipsdok te Zeebrugge een beperkt negatief effect te verwachten omwille van transport in of nabij de woonkernen Zwankendamme en Lissewege.

Bij het transport van de tunnelelementen wordt evenmin een aantoonbare impact op de luchtkwaliteit verwacht.

7.5 FAUNA EN FLORA

Gezien bij de aanleg van het bouwdok in de Waaslandhaven een stapsteen in het havengebied onomkeerbaar verloren gaat, wordt het effect hiervan als negatief beoordeeld voor biotoopverlies en barriërewerking.

De werfzone in de Waaslandhaven is ten noordwesten van het Noordelijk Insteekdok gesitueerd. Hier bevindt zich de betoncentrale voor het Deurganckdok (industrieel bodemgebruik), waardoor biotoopwaarde momenteel al afwezig is. Het effect van de aanleg van de werfzone wordt als verwaarloosbaar beoordeeld.

Wanneer voor de vier potentiële bergingslocaties in de Waaslandhaven de impact op de aanwezige fauna en flora wordt beschouwd, komen zowel terrein C64 als C63 in aanmerking.

De locatie “derde fase Verrebroekdok” is één van de belangrijkste broedgebieden in het Vogelrichtlijngebied, waardoor deze locatie voor wat betreft de impact op fauna en flora als sterk negatief beoordeeld wordt.

Terrein C59 is als niet-opgespoten open akker- en weiland in het havengebied eerder zeldzaam en daarom te behouden. Bovendien komen enkele houtkanten, rietstroken en bomenrijen voor in deze zone.

Aangezien locatie C64 zowel naar biotoopverlies als barrièrewerking sterk positief wordt beoordeeld, krijgt deze zone de voorkeur.

Wanneer tot slot zowel juridische en beleidsmatige randvoorwaarden, als effecten op fauna en flora in rekening gebracht worden, blijken de locaties C63 en C64 geschikt. Hierbij gaat de voorkeur uit naar C64 (demping Doeldok), gezien de positieve effecten van het creëren van

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 24

BAM NV 03053/44sr002kvh

bijkomend biotoop “strand- en plasvlakte” in gebied dat hiervoor opgenomen werd in de compensatiematrix.

De effecten voor de aanleg van het bouwdok in de Achterhaven van Zeebrugge werd bestudeerd voor 2 alternatieve locaties zijnde alternatief 1 met een grasland met microreliëf en sloten aan de oostzijde, riet en ruigtevegetatie aan de westzijde en alternatief 2 dat overlapt met alternatief 1 en bijkomend een ruigtevegetatie bevat. De uitvoering van alternatief 2 zou betekenen dat er dus bijkomend op alternatief 1 nog extra ruimte ingenomen wordt. Bijgevolg zou men kunnen stellen dat de impact van alternatief 2 steeds groter is dan de impact van alternatief 1. Het verschil in totale ingenomen oppervlakte en effectgrootte tussen de verschillende scenario’s is echter niet van die grootteorde om te komen tot een differentiatie met betrekking tot de scores voor de verschillende effecten. Voor beide alternatieven wordt er sterk negatief gescoord voor biotoopverlies, biotoopwijziging en barrièrewerking.

Wanneer voor de vijf potentiële bergingslocaties in de Achterhaven van Zeebrugge de impact op de aanwezige fauna en flora wordt beschouwd, blijken voornamelijk de volumebuffer voor de Dudzeelse polder en zone A5 geschikt.

Zone R4 bestaat uit niet-opgespoten weide- en akkerland. Het resterende polderlandschap is in het havengebied eerder zeldzaam en daarom te behouden. Bovendien is dit biotoop van belang voor instandhouding van de weidevogelpopulaties.

Zone R4 bestaat uit opgespoten delen en niet-opgespoten weide- en akkerland. Het niet-opgespoten deel is in het havengebied eerder zeldzaam en daarom te behouden. Bovendien is dit biotoop van belang voor instandhouding van de weidevogelpopulaties. De zone R4 is niet aangegeven op de kaartbijlage inzake havenontwikkeling bij de voorgenoemde afgesloten overeenkomst. De zone A3 bestaat uit een gevarieerd ruigtelandschap van belang voor verschillende vogelsoorten, waardoor berging hier negatief beoordeeld wordt.

Zone R5-R3 werd in het verleden reeds opgespoten. De floristische waarde van dit opgespoten deel (grasland) is bezwaarlijk hoog te noemen, maar vermits er een aantal min of meer brakke plassen binnen het gebied gesitueerd zijn, is de locatie van groot belang voor verschillende vogelsoorten., waardoor berging hier als negatief beoordeeld wordt voor het gebruik van deze zone door soorten van afbakening.

Wanneer tot slot zowel juridische en beleidsmatige randvoorwaarden, als effecten op fauna en flora in rekening gebracht worden, blijkt zone A5 het meest geschikt voor berging.

7.6 LANDSCHAPPEN EN MONUMENTEN

Gezien het projectgebied in de Waaslandhaven zich bevindt in een grootschalig, industrieel havenlandschap, heeft de aanleg van het bouwdok en inrichting van de werfzone een gering tot verwaarloosbaar effect met betrekking tot de discipline Landschap. Zowel de structuur, de beleving van het landschap als het bovengronds erfgoed wijzigen niet tot zeer beperkt tijdens de aanlegfase.

Het effect van de aanleg van het bouwdok, waarbij het archeologisch bodemarchief onherroepelijk verloren gaat, wordt als sterk negatief beoordeeld.

Voor de werfzone wordt niet in de diepte gewerkt waardoor het effect van de inrichting van de werfzone op het archeologische erfgoed als een verwaarloosbaar effect beschouwd wordt.

De vergelijking van de bergingszones in de Waaslandhaven geeft enkel voor de afzonderlijke locaties een rangschikking aan, in praktijk zal een combinatie van de verschillende locaties gebruikt worden voor de grondberging.

Rekening houdend met alle effectgroepen, blijken de locaties “C64” (te dempen deel van het Doeldok) en “C63” (recent opgespoten terrein) geen negatieve effecten op het landschap te

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 25

BAM NV 03053/44sr002kvh

veroorzaken. Het gaat hier immers in beide gevallen om gebieden die al sterk beïnvloed zijn door de aanwezige industrie- en havenactiviteiten. Bij afweging tussen deze locaties gaat de voorkeur uit naar locatie C64, gezien het positief effect van het creëren van bijkomende open ruimte, aansluitend op de opgespoten MIDA’s en het resterende open polderlandschap.

De locaties “derde fase Verrebroekdok” en “terrein C59” scoren beide negatief voor de berging van grondoverschot. C59 is dus enkel te gebruiken indien de overige bergingszones in het havengebied niet meer bruikbaar zijn en het gebruik van C59 echt een noodzaak wordt.

De huidige structuur in de omgeving van alternatief 1 van de bouwdoklocatie in de Achterhaven van Zeebrugge toont nog duidelijke overeenkomsten met de 18de eeuwse landschapsstructuur. De aanwezigheid van de haven in het oude polderlandschap is echter onmiskenbaar. De aanleg van het bouwdok zal een deel van het resterende polderlandschap aantasten wat als sterk negatief beoordeeld wordt.

Het effect van de aanleg van het bouwdok, waarbij het archeologisch bodemarchief onherroepelijk verloren gaat, wordt als sterk negatief beoordeeld.

Voor alternatief 2 van de bouwdoklocatie in de Achterhaven van Zeebrugge kan, aangezien het zuidelijk deel van alternatief 2 in grote mate overlapt met de situering van alternatief 1, hiernaar verwezen worden.

In het bijkomend noordelijk deel van de projectzone komen de oorspronkelijke structuren niet meer voor. Het effect op landschap is in deze zone minder negatief. Gezien echter de overlapping met alternatief 1 blijft het globale effect sterk negatief.

De uitvoering van alternatief 2 zou betekenen dat er bijkomend op alternatief 1 nog een extra ruimte ingenomen wordt. Bijgevolg is de impact van alternatief 2 steeds groter dan de impact van alternatief 1.

De impact op de werfzone is, gezien de tijdelijkheid van de situatie, slechts beperkt.

Rekening houdend met alle effectgroepen, blijken voor de discipline landschap de bergingslocaties Volumebuffer aan de Dudzeelse polder of zone A5 meest geschikt. Beide locaties samen zijn echter niet voldoende voor berging van het totale grondoverschot, ook de andere locaties zullen worden aangesproken. Locatie R4 wordt hierbij als de minst geschikte locatie beoordeeld.

7.7 MENS

De effecten van het bouwdokproject op de mens (omwonenden, recreanten en gebruikers van het havengebied) zullen hoofdzakelijk tijdens de aanleg van het bouwdok optreden. Als voornaamste effecten kunnen functieverlies (wonen, landbouw), toename van verkeer en geluid, afname van de luchtkwaliteit en visuele hinder vermeld worden.

Omwille van de ligging in havengebied en de afstanden tot de nabijgelegen bewoning zal de aanleg en exploitatie van het bouwdok op beide locaties (zowel Waaslandhaven als Achterhaven van Zeebrugge) geen visuele hinder veroorzaken. De aanleg van het bouwdok zal evenmin de verkeersleefbaarheid van beide studiegebieden negatief beïnvloeden.

Voor de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven kan gewezen worden op het verlies aan de landbouwfunctie bij gebruik van potentiële bergingslocatie C59. Woningen zijn niet in het projectgebied gelegen. Daarnaast kan bij transport van uitgegraven grond naar potentiële bergingslocaties C59 en Derde Fase Verrebroekdok lichte geluidshinder optreden.

In de Achterhaven van Zeebrugge gaat woonfunctie beperkt verloren (2 onteigende woningen) ter hoogte van het bouwdok en de werfzone. Ter hoogte van het bouwdok, de werfzone en potentiële bergingslocaties A5 en R4 in de Achterhaven van Zeebrugge gaat landbouwgrond verloren. Er is geen verschil tussen alternatief 1 en alternatief 2 binnen de Achterhaven van Zeebrugge. Bij transport van uitgegraven grond naar potentiële bergingslocatie R4 worden de geluidsnormen

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 26

BAM NV 03053/44sr002kvh

overschreden te Dudzele. Verhoogde geluidswaarden, maar geen overschrijdingen van de normen treden op bij transport naar locaties A5 en de Volumebuffer Dudzeelse Polder.

De impact op de luchtkwaliteit tijdens de aanleg van het bouwdok blijft voor beide locaties beperkt.

Tijdens de exploitatiefase (aanmaak van de tunnelelementen) zal in de Achterhaven van Zeebrugge bij betontransport van de betoncentrale langs de L. Coiseaukaai of de centrale ten noorden van het Prins Filipdok geluidshinder (en in mindere mate hinder ten gevolge van luchtemissies) optreden. Het transport van beton vanaf beide bovenvermelde centrales resulteert tevens in een extra belasting van het verkeersnet. Andere milieueffecten op de mens zullen niet optreden tijdens de exploitatiefase.

Bij vergelijking van de alternatieven Waaslandhaven en Zeebrugge scoort de locatie Waaslandhaven beter inzake hinder voor de mens. Tussen beide alternatieven in Zeebrugge zal alternatief 2 een slechtere beoordeling krijgen ten gevolge van het groter grondverzet en de daarmee samenhangende hinderaspecten (verkeer, geluid, lucht).

8 MILDERENDE MAATREGELEN EN MONITORING

8.1 BODEM

Het bodemverlies ten gevolge van de uitgraving van het bouwdok en de profielverstoring ten gevolge van de berging van uitgegraven grond zijn niet te milderen.

De invloed van de bemaling tijdens de uitgraving van het bouwdok op zettingen in de omgeving van het bouwdok kan voorkomen worden door retourbemaling toe te passen. Indien tijdens uitvoering van de werken toch belangrijke zettingen worden waargenomen, moeten de werken worden stopgezet en dienen de nodige maatregelen getroffen te worden om verdere verzakking van het terrein te voorkomen (bijvoorbeeld aanpassen van de bemaling : minder diep bemalen over een langere periode).

Bij de uitgraving van het bouwdok zal grondverzet ontstaan. De kwaliteit van de uit te graven grond werd tot op heden nog niet onderzocht. Vooraleer de werken van start gaan (dit is tijdens de aanbesteding van het project) dienen verdere gegevens over de kwaliteit van de uitgegraven grond, de herbruikmogelijkheden en de eventuele noodzaak tot sanering beschikbaar te zijn. Daarnaast dient gewerkt te worden volgens de codes van Goede Praktijk en de regels in verband met grondverzet, zoals opgenomen in het Vlarebo.

Bij het optreden van bodemverontreiniging bij de aanleg en exploitatie van het bouwdok dient er te worden overgegaan tot een snelle interventie (vaststelling van de aard en ernst van het ongeval en overgaan tot sanering indien nodig).

8.2 WATER

Ten gevolge van de bemaling en de verlaging van de grondwaterstand kunnen zettingen optreden. Voor de milderende maatregelen omtrent zettingen wordt verwezen naar paragraaf 8.1.

Bij het optreden van bodemverontreiniging bij de aanleg van het bouwdok kan het grond- en oppervlaktewater verontreinigd worden. Bij calamiteiten dient er dan ook overgegaan te worden tot een snelle interventie (vaststelling van de aard en ernst van het ongeval en overgaan tot sanering indien nodig).

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 27

BAM NV 03053/44sr002kvh

Daarnaast dient vooraleer overgegaan wordt tot het onder water zetten van de bouwput, de bouwput opgeruimd te worden zodat bij het onder water zetten geen vervuiling wordt verspreid naar het oppervlaktewater.

8.3 GELUID

Voor de bouwdoklocatie Waaslandhaven ligt de berekende LAeq,1h waarde nabij de meest nabijgelegen woningen telkens beneden de vooropgestelde grenswaarde van 45 dB(A) tijdens de dagperiode (woongebieden op minder dan 500 m van een industriegebied volgens Vlarem II). Dit voor zowel de aanlegfase met het gebruik van de bergingslocaties als de exploitatiefase (constructie van de tunnelelementen). Echter bij gebruik van bergingslocatie C63 en Derde fase Verrebroekdok zal er een geluidsverhoging optreden van de bestaande geluidssituatie. Voor de discipline geluid wordt dan ook voorgesteld om deze bergingslocaties als laatste optie te beschouwen. Voor de discipline geluid zijn onder voormelde voorwaarden geen bijkomende milderende maatregelen van toepassing.

De bouwdoklocatie Waaslandhaven is volledig in een Vogelrichtlijngebied gelegen. De geluidsbelastende werkzaamheden (uitgraving en berging) ter hoogte van het bouwdok en de bergingslocaties zullen bijgevolg een geluidsverstoring veroorzaken van het aanwezige weidevogelbestand. Deze werkzaamheden zijn echter tijdelijk van aard (6 maanden). Voor de discipline geluid zijn hier geen milderende maatregelen voorzien.

Bij de aanleg van de verticale wanden voor de bouwput kan verstoring optreden voor het vogelbestand in de nabijheid van de heiwerkzaamheden waardoor het aangewezen is om stille uitvoeringstechnieken (geluidsisolerende mantel rond heiblok of paal) te gebruiken.

Voor de bouwdoklocatie Zeebrugge ligt de berekende LAeq,1h waarde bij de meest nabijgelegen woningen telkens beneden de vooropgestelde grenswaarde van 45 dB(A) tijdens de dagperiode (woongebieden op minder dan 500 m van een industriegebied volgens Vlarem II). Dit voor zowel de aanlegfase met het gebruik van de bergingslocaties als de exploitatiefase (constructie van de tunnelelementen). Enkel bij gebruik van bergingslocatie R4 (ten zuidwesten van Dudzeelse Polder) zal er een overschrijding zijn van de richtwaarde ter hoogte van een beperkt aantal woningen gelegen in de Zwaanhofstraat (Dudzele). Voor de discipline geluid wordt dan ook voorgesteld om deze bergingslocatie als laatste optie te beschouwen. Aangaande het werftransport wordt algemeen aangewezen om doortochten door de woonkernen te vermijden.

De bouwdoklocatie Zeebrugge is buiten Vogelrichtlijngebied gelegen. De werkzaamheden zullen echter, net zoals voor de Waaslandhaven, wel een geluidsverstoring veroorzaken van de aanwezige weidevogelbestand in de onmiddellijke omgeving van de werkzaamheden. Vermits de werkzaamheden echter tijdelijk van aard (6 maanden) zijn, worden geen milderende maatregelen voorzien.

8.4 LUCHT

Naast het nemen van beleidsmaatregelen ter beperking van emissies (bijvoorbeeld (versnelde) verbetering van de kwaliteit van uitlaatgassen, brandstoffen en/of daling algemeen emissieniveau) kunnen voor de bouwdoklocatie in de Waaslandhaven en in Zeebrugge, voornamelijk ter beperking van de stofemissies (opwaaiend stof), een aantal bijkomende milderende maatregelen voorgesteld worden :

- aanpassen snelheid van het werfverkeer

- reiniging van verharde wegen als bronmaatregel

- natspuiten wegen en werfwegen bij droog en winderig weer

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 28

BAM NV 03053/44sr002kvh

- gebruik van wielwasinstallaties bij verlaten van de werven wanneer de openbare weg zou gebruikt worden voor transport van afgegraven grond

- indien grondwerken bij droog en winderig weer dienen uitgevoerd te worden kunnen sproei-installaties verstuiving voorkomen

- algemeen toepassen goed vakmanschap

- bij inzetten van de nieuwste types werfmachines met de laagste emissieniveaus kan de impact beperkt worden. Hierbij kan verwezen worden naar de op Europees niveau goedgekeurde emissiedoelstellingen voor deze machines.

- inzetten van grote dumpers

Voor de bouwdoklocatie in de Achterhaven van Zeebrugge kan daarnaast gewezen worden op het vermijden van passages langs woonkernen bij betontransport vanuit betoncentrales, andere dan alternatief op het projectgebied. Hierbij wordt aangeraden om bijvoorbeeld niet langs N376 in Dudzele te rijden, maar de route langs het kanaal indien gebruik gemaakt wordt van betoncentrale ten zuiden van Dudzele.

8.5 FAUNA EN FLORA

Gezien de relatief beperkte natuurwaarden in de industriële omgeving van de Waaslandhaven, kan ervoor gekozen worden de bermen/dijken na de exploitatiefase in te richten met groenelementen.

De bouwdoklocatie is gelegen in tijdelijk compensatiegebied voor strand- en plasvlakten. Aangezien het volledige compensatiegebied wordt ingenomen, zal voor 10 ha strand- en plasvlakten gecompenseerd moeten worden.

Indien mogelijk moet berging vermeden worden tijdens het broedseizoen. Indien berging toch gebeurt in het voorjaar moet in bergingslocatie C59 hiermee rekening gehouden worden. Dit kan door voorafgaandelijk aan de berging de zone te frezen (ongeveer 20 ha) zodanig dat deze ongeschikt wordt als broedplaats.

Van de potentiële bergingslocaties zijn drie zones opgenomen in de natuurcompensatiematrix. De zone ter hoogte van de derde fase van het Verrebroekdok kan pas ingenomen worden als een volwaardige compensatie beschikbaar is. Daar een volwaardige compensatie beschikbaar moet zijn bij inname van deze zone komt dit gebied, rekening houdend met de geplande start van de werken begin 2007, niet in aanmerking voor de berging van het grondoverschot.

Voor zowel terrein C64 als terrein C59 kadert de berging van het grondoverschot hier in het inrichten van deze terreinen naar tijdelijke compensatiegebieden voor strand- en plasvlaktes, zoals aangegeven in de compensatiematrix. De beheercommissie kan momenteel (2006) nog geen uitsluitsel geven met betrekking tot de specifieke locaties voor compensatie ten behoeve van betreffend project. Als reden hiervoor werd de sterk veranderende omgeving aangehaald waarbij voor de verschillende compensatiebehoevende projecten telkens naar een passende compensatiebalans moet gezocht worden. De beheercommissie werkt te gepaste tijde een voorstel uit met de initiatiefnemer van het project.

Voor de bouwdoklocatie in de Achterhaven van Zeebrugge wordt als milderende maatregel voorgesteld om de dijken rondom het dok ecologisch te ontwikkelen, in afwachting van de inname voor havenontwikkeling. Gezien de openheid van het landschap wordt ervoor geopteerd om de bermen niet te beplanten met bomen of struiken, maar eerder in te zaaien met een grasmengsel.

Indien mogelijk moet berging vermeden worden tijdens het broedseizoen. Indien berging toch gebeurt in het voorjaar moet hiermee rekening gehouden worden. Dit kan door voorafgaandelijk aan de berging de zone te frezen zodanig dat deze ongeschikt wordt als broedplaats.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 29

BAM NV 03053/44sr002kvh

Na berging van het grondoverschot kan de opgehoogde zone (al dan niet tijdelijk) ecologisch ingericht worden, in afwachting van de inname voor havenontwikkeling. Het creëren van een gevarieerde vegetatie is hierbij aan te raden, maar de mogelijkheden zijn hier beperkt en afhankelijk van de hydrologische toestand na ophoging.

Ook voor de werfzone wordt ervoor gekozen deze na de werken opnieuw ecologisch te ontwikkelen, door het gebied in te zaaien met een grasmengsel.

Voor de berging van grondoverschotten op de locaties R5-R3, A3 en de volumebuffer Dudzeelse polder wordt, gezien hun ligging in voor avifauna belangrijk weide- en akkerland, voorgesteld te werken met geluidsarme machines.

Zone R5-R3 werd in het verleden reeds opgespoten. De floristische waarde van dit opgespoten deel (grasland) is bezwaarlijk hoog te noemen, maar vermits er een aantal min of meer brakke plassen binnen het gebied gesitueerd zijn, is de locatie van groot belang voor verschillende vogelsoorten. De opspuiting van de “Hoge Noen” hoeft evenwel niet per definitie uitgesloten te zijn. Door herinrichting van het opgespoten terrein naar grasland, moeras en zilt grasland kan binnen afzienbare termijn een biotoop vergelijkbaar met de huidige natuurwaarden. Bovendien kan deze zone dan dienst doen als “tijdelijke ecologische infrastructuur”. Toch veroorzaakt berging op deze locatie, alleszins tijdens de periode van de werken en de herstelperiode daarna, een negatieve impact op het Vogelrichtlijngebied. Het gebied is bovendien opgenomen in de compensatiematrix voor uitbreiding van de Zeebrugse Achterhaven, waardoor opspuiten van deze zone geldt als een voorafname van de compensaties voor de havenuitbreiding en natuurontwikkeling met het oog op de toekomstige havenuitbreiding in dit gebied weinig kansen heeft.

Voor de locaties “delen van volumebuffer Dudzeelse polder”, “delen van zone A3” en “zone R3 en zone R5” is compensatie afgesproken in de overeenkomst. De zone die hiervoor in aanmerking komt is eveneens zoekzone 4 “Pompje”. Voor inname van zone A5 dient niet gecompenseerd te worden.

8.6 LANDSCHAPPEN EN MONUMENTEN

Om noodinterventies die de werken ter hoogte van het bouwdok en de werfzone in de Waaslandhaven kunnen vertragen of hinderen te vermijden, wordt aangeraden een onderzoekstraject voorafgaand aan de werken uit te voeren. De verschillende bodemlagen dienen afzonderlijk te worden afgegraven. Hieropvolgend kunnen archeologisch potentieel interessante locaties vrij snel gelokaliseerd worden en naderhand onderzocht worden.

Voor de potentiële bergingslocaties C59 en derde fase Verrebroekdok in de Waaslandhaven wordt een grondige archeologische en paleolandschappelijke screening van de betrokken terreinen aangeraden. Indien nodig dient dit gevolgd te worden door aanvullend onderzoek (proefsleuven, vlakdekkend onderzoek). De afwerking van de bergingslocaties gebeurt door het inzaaien met grasmengsels en de inrichting van kleine landschapselementen.

Voor het archeologische patrimonium in de Achterhaven van Zeebrugge is de enige manier om het terrein te evalueren een grootschalig verkennend onderzoek uit te voeren. Dit onderzoek is momenteel reeds in uitvoering.

De impact op landschap is, rekening houdend met de openheid van het polderlandschap in Zeebrugge, erg groot. Als milderende maatregel wordt daarom visuele buffering voorgesteld. Hierbij wordt ervoor geopteerd de dijken rondom het dok niet te beplanten met bomen of struiken, maar eerder in te zaaien met een grasmengsel. Op die manier blijft de openheid van het polderlandschap in de mate van het mogelijke toch behouden.

Ook voor de werfzone en de bergingslocaties wordt ervoor gekozen deze na de werken opnieuw te integreren in het landschap, door het gebied in te zaaien met een grasmengsel.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 30

BAM NV 03053/44sr002kvh

8.7 MENS

Mogelijke hinder voor de mens in de omgeving van het project zal samenhangen met geluids- en luchtemissies. Voor milderende maatregelen wordt verwezen naar paragraaf 8.3 en 8.4.

9 INTEGRATIE EN EINDSYNTHESE

Een bouwdok uitgraven en gebruiken om tunnelelementen te maken heeft effecten op de omgeving, niet alleen ter plaatse van de bouwdoklocatie zelf maar eveneens ter hoogte van de bergingslocaties voor het uitgegraven zand. Gezien de verschillende ‘kwetsbaarheid’ van elk van de locaties zal eenzelfde project, afhankelijk van de locatie, toch een verschillende beoordeling krijgen.

9.1 VERGELIJKING TUSSEN LOCATIE WAASLANDHAVEN EN LOCATIE ZEEBRUGGE (T.O.V. DE HUIDIGE SITUATIE)

Bij vergelijking van de alternatieven Waaslandhaven en Zeebrugge ten opzichte van de huidige situatie scoort de locatie Waaslandhaven voor alle disciplines behalve bodem-grondverzet beter dan het alternatief in Zeebrugge. Binnen de twee alternatieven in Zeebrugge krijgt alternatief 2 een slechtere globale beoordeling ten gevolge van het groter biotoopverlies, grondverzet en de daarmee samenhangende hinderaspecten (verkeer, geluid, lucht).

De rangschikking van de alternatieven, beoordeeld ten opzichte van de huidige natuurwaarden in het gebied is : voorkeur : Waaslandhaven, dan Zeebrugge alternatief 1, tenslotte Zeebrugge alternatief 2.

Uit de evaluatie is gebleken dat de locatie in de Waaslandhaven de voorkeurlocatie of het meest milieuvriendelijke alternatief is, ondanks het grootste grondverzet. Het feit dat de Achterhaven tot op heden een meer natuurlijk, niet verstoord en landschappelijk meer authentiek karakter heeft ligt hieraan ten gronde. De langere afvoerroute van de tunnelelementen vanuit Zeebrugge naar de afzinkplaats heeft geen rol gespeeld in de afweging gezien het zeer tijdelijk karakter van de passages die op zich geen belangrijke of onderscheidende milieuimpact veroorzaken.

Alternatief 2 te Zeebrugge biedt geen enkele meerwaarde op het vlak van milieu of natuur ten opzichte van alternatief 1. Alternatief 2 maakt wel aansluiting met het bestaande deel van het Zuidelijk Insteekdok maar aangezien de zuidelijke afbakening van beide alternatieven samenvalt, zal alternatief 2 (door het grotere ruimtebeslag) uiteindelijk geen voordeel vanuit milieuoogpunt opleveren.

9.2 VERGELIJKING REKENING HOUDEND MET DE ONTWIKKELINGSSCENARIO’S

Belangrijk te vermelden is dat bovenstaande afweging gebeurd is ten opzichte van de huidige aanwezige waarden in beide havens. Wanneer rekening gehouden wordt met de verwachte ontwikkelingen in beide havens, meer bepaald enerzijds de verdere uitbouw van het Zuidelijk Insteekdok in Zeebrugge waar in de loop van de volgende maanden reeds de werken voor een oostelijke kaaimuur (Toyota) en aansluitend (2008) de baggerwerken zullen starten en in een latere fase (>2010) het volledig op diepte brengen van de Achterhaven zal plaatsvinden en anderzijds de bouw van een tweede zeesluis in de Waaslandhaven (vanaf 2008), verdwijnt het onderscheid tussen beide locaties. Dit steeds in de veronderstelling dat gelijklopend met de verdere havenontwikkeling ook de uitbouw en inrichting van de aangekondigde permanente robuuste natuur in en rond het havengebied effectief en op tijd zal gerealiseerd zijn. Het bouwdokproject kan in beide havens als een voorafname aan de verdere geplande havenontwikkeling beschouwd worden.

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 31

BAM NV 03053/44sr002kvh

9.3 ALTERNATIEVENAFWEGING IN HET KADER VAN ARTIKEL 36TER VAN HET NATUURDECREET

In het kader van de vergunbaarheid van het bouwdokproject is het belangrijk in te zoomen op de gevolgen van artikel 36ter van het natuurbehoudsdecreet. Hierin wordt bepaald dat projecten die een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kunnen veroorzaken, onderworpen dienen te worden aan een passende beoordeling.

Samenvattend komt het erop neer dat een passende beoordeling moet gemaakt worden met betrekking tot de speciale beschermingszones (SBZ : Vogelrichtlijn- (VRG) of habitatrichtlijngebied HRG,). Indien de passende beoordeling besluit dat er mogelijks significante negatieve gevolgen zijn voor een speciale beschermingszone, dan kan een project slechts gerealiseerd worden als er geen alternatieve oplossingen voorhanden zijn, omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang, en indien alle nodige compenserende maatregelen worden genomen om te waarborgen dat de algemene samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Een aandachtspunt is dat voor de Waaslandhaven in het MER werd uitgegaan van een toetsing aan het VRG ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ en in Zeebrugge aan het HRG ‘Polders’ en het VRG ‘Poldercomplex’. Wat betreft laatstgenoemde werd in dit MER de passende beoordeling voor het VRG ‘Poldercomplex’ gemaakt ten opzichte van het Vogelrichtlijngebied vóór de schrapping door het besluit van 17 juli 2000 (zie Figuur 9-1).

Bovenstaande redenering toegepast op de locatie Waaslandhaven levert als resultaat dat er significante negatieve effecten te verwachten zijn op het Vogelrichtlijngebied ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’. Bijna het volledige project is binnen het VRG ‘Schorren en polders van de Beneden-Schelde’ gelegen. De negatieve effecten volgen vooral uit het feit dat het project zich in een tijdelijk compensatiegebied voor strand- en plasvlakten (bouwdoklocatie : zwartkopmeeuw-populatie en bergingslocaties C64 en C59) en in een tijdelijk compensatiegebied voor plas en oevers (bergingslocatie derde fase Verrebroekdok) bevindt. De effecten kunnen niet volledig door milderende maatregelen vermeden worden dus dient in de eerste plaats naar een minder schadelijk alternatief uitgekeken te worden.

Minder schadelijke alternatieven kunnen in de Waaslandhaven zelf niet gevonden worden. Alternatieve locaties in de Waaslandhaven zullen immers steeds interfereren met de (tijdelijke) natuurcompensatiegebieden voor het Deurganckdok.

Minder schadelijke alternatieven zijn allicht wel te vinden in de Achterhaven van Zeebrugge enerzijds in de mate dat bij de keuze van de bergingslocaties uit het HRG, het VRG én (uit voorzorg) uit het geschrapte VRG kan gebleven worden (Figuur 9-1) of anderzijds wanneer de bergingslocaties slechts ingenomen worden in de mate dat tegemoet gekomen is aan de vereiste gelijktijdige realisatie van de compensatiemaatregelen in de natuurcompensatiegebieden.

In Zeebrugge liggen het bouwdok, de werfzone, bergingslocatie A5, bergingslocatie R4, het oostelijk deel van bergingslocatie A3, het noordelijk deel van bergingslocatie R5-R3 immers niet in het genoemde HRG, VRG of geschrapt VRG1.

1 Uiteraard blijven ook de vereiste compensaties nodig voor die delen van het project die overlappen met gebieden met te beschermen natuurwaarden op Vlaams niveau (vegetatiebesluit).

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 32

BAM NV 03053/44sr002kvh

Figuur 9-1 Overlappingssituatie projectgebied/ speciale beschermingszones in de Achterhaven van Zeebrugge

Momenteel kunnen het tijdspad van de Europese natuurcompensaties en het bouwdokproject niet passend2 op elkaar afgestemd worden, dus wordt aangeraden voor voorliggend bouwdokproject in de haven van Zeebrugge een alternatieve oplossing voor de inname van de bergingslocaties uit te werken. Aangezien door uit de SBZ te blijven minder bergingsoppervlakte beschikbaar zal zijn, wordt voorgesteld om alternatieve oplossingen voor de berging van de uitgegraven gronden te zoeken in tijdelijke overhoogtes op de (delen van) bergingslocaties gelegen buiten (geschrapt) VRG en HRG, in toepassing in infrastructuurwerken die gelijktijdig in uitvoering zullen zijn of in tijdelijke opslag in afwachting van later gebruik in infrastructuurwerken in of in de omgeving van het havengebied, … .

2 Dit is volgens het evenwaardigheids- en het gelijktijdigheidsprincipe en rekening houdend met de algehele samenhang van het natura 2000 netwerk

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 33

BAM NV 03053/44sr002kvh

Volgende suggestie voor alternatieve stapeling (voor alternatief 1 te Zeebrugge) wordt voorgesteld:

• Zone R5-R3, deels gelegen in HRG en geschrapt VRG : resterende oppervlakte ± 17,5 ha • Zone A3, deels gelegen in geschrapt VRG : resterende oppervlakte ± 16 ha • Zone A5, niet gelegen in SBZ : oppervlakte 12 ha • Zone volumebuffer Dudzeelse polder : volledig gelegen in geschrapt VRG en HRG : niet

behouden als bergingslocatie • Zone R4 , niet gelegen in SBZ maar mogelijk in de toekomst in te nemen voor

natuurcompensaties : in eerste instantie niet behouden als bergingslocatie voor dit project

Hieruit volgt :

• Zone A5 (capaciteit 350.000 m³) blijft voorzien voor de stockage van 317.288 m³ klei/veen. • Delen van zones R5-R3 en A3 (± 33,5 ha) dienen voor de berging van 1.035.883 m³ zand,

wat een stapelhoogte van ongeveer 3 m betekent.

Zoals hoger aangegeven kunnen deze tijdelijke overhoogtes naderhand afnemen, in functie van de gewenste ingebruikname van de opgehoogde terreinen als haventerreinen, in functie van de gerealiseerde natuurcompensaties (waardoor de overige delen van de bergingslocaties ter beschikking komen) en in functie van de vraag naar grond in andere werken in en om de haven.

Een andere mogelijkheid bestaat er in om de overhoogtes te beperken door bijvoorbeeld de zone A3 in noordelijke en zuidelijke richting uit te breiden (in de zone langs het toekomstig insteekdok maar buiten het geschrapt VRG).

Op deze manier is conform art. 36ter van het natuurbehoudsdecreet een minder schadelijk alternatief in Zeebrugge voorhanden zonder rechtstreekse interferentie met VRG, HRG of geschrapt VRG. Uiteraard blijven de milderende maatregelen zoals gedefinieerd in het disciplineonderzoek en de nodige compensaties voor het verlies aan vegetaties buiten de Europese beschermingszones vallend onder het vegetatiebesluit onverminderd van toepassing.

Het alternatief ‘stapelen’ lijkt op het eerste gezicht en op korte termijn een beter alternatief voor milieu en natuur te zijn. Op langere termijn zal dit echter tot uitgestelde effecten leiden en zelfs tot extra effecten ten gevolge van ‘dubbele’ werkzaamheden (eerst stapelen tot 3 m hoog, later opnieuw gedeeltelijk afgraven in functie van de havenontwikkeling om ter beschikking gekomen werven of bergingszones in te nemen of in het slechtste geval een andere tijdelijke overhoogte te creëren). Het alternatief ‘stapelen’ wordt bijgevolg niet als een beter alternatief beschouwd maar is enkel zinvol om het probleem van de eventueel niet-gelijktijdigheid van de afgesproken natuurcompensaties op te vangen. Om uitgestelde of extra effecten door tijdelijk stapelen te vermijden, kan directe nuttige toepassing van de uitgegraven grond in andere werven in of nabij het havengebied eveneens aanbevolen worden.

Algemeen zou inzake het grondverzet moeten gestreefd worden naar het nuttig toepassen van de overschotgrond in andere werven in en nabij de haven (duurzaam oppervlaktedelfstoffenbeheer), het niet eerder dan effectief nodig ophogen van terreinen voor havenontwikkeling en het maximaal definitief bergen van de grond in overeenstemming met de effectieve realisatie van de natuurcompensatiegebieden.

Besluit

De locatie Waaslandhaven is door zijn feitelijke ligging in VRG zonder een beslissing inzake de globale natuurcompensaties voor de verdere ontwikkeling van de haven en bijkomend door de interferentie met de bestaande (tijdelijke) natuurcompensatiegebieden voor het Deurganckdok als

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 34

BAM NV 03053/44sr002kvh

een op korte termijn weinig realistische oplossing te beschouwen3. In de vergelijking tussen de locatie Waaslandhaven en de locatie Zeebrugge volgens de bepalingen van art. 36ter van het natuurbehoudsdecreet kan de locatie Waaslandhaven niet vergund worden aangezien in Zeebrugge een minder schadelijk alternatief ter beschikking is, zijnde de locatie in de Achterhaven van Zeebrugge met berging buiten al dan niet geschrapte SBZ. Op basis van de vergelijking van de alternatieven in Zeebrugge, blijkt alternatief 1 beter te scoren dan alternatief 2. Alternatief 1 is dan ook te verkiezen boven alternatief 2.

De Vlaamse overheid heeft zich door haar beslissing van 17 juli 2000 over het wijzigen van de afbakening van het Vogelrichtlijngebied Poldercomplex en de daaropvolgende besluiten van 6 februari 2004 en 4 maart 2005 inzake de effectieve inrichting van de natuurcompensatiegebieden expliciet uitgesproken voor de verdere ontwikkeling van de haven van Zeebrugge. In dit opzicht dienen de voorziene natuurcompensaties voor de verdere uitbouw van de Achterhaven in Zeebrugge onverwijld door diezelfde overheid in uitvoering gebracht worden. Op deze manier kan de beoogde effectieve schrapping en compensatie van het deel van het Vogelrichtlijngebied Poldercomplex in Zeebrugge gerealiseerd worden en kan de verdere uitbreiding van de Achterhaven in Zeebrugge, waarvan het bouwdokproject (als uitgraving binnen de perimeter van de geplande uitgraving van het Zuidelijk Insteekdok) een voorfase vormt, op een correcte en overeengekomen wijze van start gaan.

9.4 MILDERENDE MAATREGELEN EN NATUURCOMPENSATIE

Op basis van de te verwachten betekenisvolle negatieve effecten van het project en de te beschermen waarden werden per discipline milderende maatregelen voorgesteld om de negatieve effecten van het project te vermijden of te milderen. Voor het verlies aan beschermde natuurwaarden werden compensaties voorgesteld. De belangrijkste voorgestelde maatregelen zijn :

• toepassen retourbemaling; • monitoring van de zettingen; • nuttig hergebruik van de uitgegraven gronden; • bodemverontreiniging tijdens de uitgraving en berging voorkomen en desgevallend saneren; • berging van de gronden afstemmen met de afgesproken natuurcompensatieregeling; • bouwput opruimen voor het onderwaterzetten; • maatregelen nemen ter beperking van opwaaiend stof en verlaging van de

luchtemissieniveaus (via beleidsgestuurde initiatieven); • postmonitoring van stofhinder naar omliggende bedrijven; • de nodige natuurcompensatie voor bouwdok en bergingslocaties voorzien met respect voor

het gelijktijdigheidsprincipe en de afspraken terzake gemaakt binnen de overeengekomen compensatiematrix (fasering van de berging, tijdelijke stapeling of afvoer van grond naar andere werven, …);

• preventief archeologisch en paleolandschappelijk onderzoek; • natuurtechnische afwerking en landschappelijke integratie van bermen/dijken en

opgehoogde zones (in afwachting van verdere inname); • berging vermijden tijdens het broedseizoen en indien dit onmogelijk zou zijn de

broedplaats ongeschikt maken in het voorjaar

9.5 CONCLUSIE

Globaal beschouwd zal de bouw en het gebruik van een bouwdok en de nodige bergingslocaties in beide havens een aantal aanzienlijke, voornamelijk negatieve effecten op het milieu in het

3 In Zeebrugge is het afbakeningsproces van de haven in het kader van de strategische planning verder gevorderd (milieubeoordeling op planniveau afgerond, compensatiematrix voor de verdere ontwikkeling van de Achterhaven vastgesteld) dan in Antwerpen (plan-MER opgestart, natuurrichtplan in opmaak)

MER Bouwdoklocaties Waaslandhaven en Zeebrugge

NIET-TECHNISCHE SAMENVATTING NTS 35

BAM NV 03053/44sr002kvh

algemeen en de natuur, het landschap en de mens in het bijzonder veroorzaken. Belangrijkste negatieve effecten zijn het verlies en de versnippering van natuurwaarden, landschappelijke en archeologische waarden, het aanzienlijke grondoverschot met de daarmee samenhangende nood aan bergingscapaciteit en de hinder door het werfgebeuren en het transport van de uitgegraven grond (verkeer, geluid en luchtemissies). Positieve effecten voor milieu of natuur zijn niet rechtstreeks te verwachten behalve het feit dat de bouwdoklocatie op relatief korte termijn volledig geïntegreerd kan worden in de toekomstige verdere uitbouw van de Waaslandhaven (zeesluis) of de Achterhaven in Zeebrugge (uitbouw Zuidelijk Insteekdok) en bijgevolg geen bijkomend ruimtebeslag betekent (zuinig ruimtegebruik).

In het MER werden twee globale locatiealternatieven voor het bouwdok voor de tunnelelementen van de Oosterweelverbinding wat betreft hun milieueffecten afgewogen : een locatie in de Waaslandhaven en een locatie in de Achterhaven van Zeebrugge. Beide alternatieven veroorzaken negatieve effecten maar blijken op zich elk haalbaar te zijn voor het milieu, op voorwaarde dat de geformuleerde mildering en compensatie toegepast wordt. Wanneer naar de huidige aanwezige natuurwaarden gekeken wordt is een bouwdok in de Waaslandhaven het voorkeuralternatief, wanneer rekening gehouden wordt met de op korte termijn geplande havenontwikkeling verdwijnt het onderscheid tussen beide locaties.

Wanneer beide locatiealternatieven echter volgens de alternatievenafweging zoals voorgeschreven door artikel 36ter van het natuurdecreet beoordeeld worden, blijkt de locatie in de Waaslandhaven niet en de locatie in Zeebrugge onder voorwaarden vergunbaar te zijn. Alternatief 1 in Zeebrugge scoort beter dan alternatief 2 in Zeebrugge.

Een specifiek procedureel knelpunt voor het bouwdokproject in de Waaslandhaven is bovendien de ligging in Vogelrichtlijngebied en de gevolgen van het project voor de (tijdelijke) natuur-compensatiegebieden van het Deurganckdok waarvoor in overleg met de Beheercommissie Natuurcompensaties Linkerscheldeoever nog nieuwe natuurcompensaties gezocht dienen te worden. Voor de verdere ontwikkeling van de haven van Zeebrugge daarentegen werd een overeenkomst gesloten over de nodige natuurcompensaties. De compensatiematrix is beslist en wordt in uitvoering gebracht door de Beheercommissie Natuurcompensaties Achterhaven Zeebrugge.

Het realiseren van het bouwdok in de Achterhaven, op de plaats waar het Zuidelijk Insteekdok komt, met inbegrip van de inname van de bergingslocaties voor de uitgegraven grond is als een ‘voorafname’ van de verdere realisatie van de haven te beschouwen. Het te compenseren biotoopverlies veroorzaakt door het bouwdokproject kan in dit kader eveneens als een ‘voorafname’ van de afgesproken totale natuurcompensaties voor de inname van de Achterhaven gezien worden. Deze ‘versnelde’ inname van de haven kan en dient binnen de genomen beslissingen en afgesproken uitvoering inzake natuurcompensaties gekaderd te worden.

Indien voor alle bestudeerde effecten aan de geldende normen en richtlijnen terzake wordt voldaan en de mildering, compensatie en monitoring voorgesteld in dit MER worden toegepast en opgevolgd, is het bouwdokproject aanvaardbaar voor mens, natuur en milieu te noemen. De negatieve effecten ten gevolge van de aanleg en het tijdelijk gebruik van het bouwdok zullen na toepassing van de voorgestelde mildering, eventuele mildering na monitoring en natuur-compensatie herleid kunnen worden tot voor het milieu haalbare resteffecten.