SP-BSP versie juni2018 wijzigingen geaccepteerd · 6.1.2 Project-m.e.r.-screeningsnota (PrMS) 135...

235
Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Transcript of SP-BSP versie juni2018 wijzigingen geaccepteerd · 6.1.2 Project-m.e.r.-screeningsnota (PrMS) 135...

StandaardprocedureBodemsaneringsproject

Documentbeschrijving

1. Titel publicatie

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

2. Verantwoordelijke Uitgever

Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen3. Wettelijk Depot nummer

4. Aantal bladzijden 5. Aantal tabellen en figuren

6. Prijs* 7. Datum Publicatie

juni 2018

8. Trefwoorden

bodemsaneringsproject, standaardprocedure

9. Samenvatting

De standaardprocedure voor bodemsaneringsproject geeft toelichting bij de vereiste onderzoeks- en rapportage-inspanningen bij het opmaken van een bodemsaneringsproject dooreen bodemsaneringsdeskundige. Deze standaardprocedure is het uitgangspunt voor het kwaliteitsniveau waarmee het bodemsaneringsproject in het kader van het bodemdecreet moet worden opgesteld.

10. Begeleidingsgroep en/of auteur

Werkgroep Standaardprocedures

11. Contactperso(o)n(en)

Nick Bruneel

12. Andere titels over dit onderwerp

Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding.

De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be

Inhoudstafel

DEEL I: INLEIDING 11

1 Doelstelling Standaardprocedure 13

2 Opbouw, inhoud en indienen van het bodemsaneringsproject 152.1 Indienen van het bodemsaneringsproject 152.2 Opbouw en inhoud rapport bodemsaneringsproject 152.2.1 Opdeling Pdf-bestanden 162.2.2 Technische vereisten Pdf-bestanden 162.2.3 Opbouw Pdf-rapport 162.2.4 Titel van het Pdf-rapport 172.3 Digitale alfanumerische gegevens 182.3.1 Structuur XML-gegevens 182.3.2 Controle bestanden 19

3 Erkenningen 21

4 Conserveringstermijn van monsters 23

5 Cofinanciering 25

DEEL II: HET BODEMSANERINGS-PROJECT 27

Deel A: Administratieve Gegevens 29

Administratieve gegevens 31

Deel B: Niet-technische samenvatting 37

Deel C: Rapport 43

1 Technische samenvatting 45

2 Aanleiding voor het bodemsaneringsproject 492.1 Voorwaarden gefaseerde bodemsaneringsprojecten 492.1.1 Algemeen toepassingsgebied 492.1.2 Tijdswinst 502.1.3 Beheersing in afwachting van de uitvoering van bodemsaneringswerken 51

3 Randvoorwaarden en uitgangspunten 553.1 Situering van de locatie 553.2 Specifieke wetgeving die een invloed kan hebben op de wijze waarop de

bodemsaneringswerken kunnen worden uitgevoerd 553.3 Beknopte historiek 623.4 Bodemkundige en hydrologische gegevens 623.5 Bijkomende onderzoeksverrichtingen 643.6 Karakterisatie van de vastgestelde bodemverontreinigingen 663.7 Saneringstechnische randvoorwaarden 70

4 Uitwerking van verschillende relevante bodemsaneringsvarianten en BATNEEC-afweging 71

4.1 Inleiding 714.1.1 Haalbaarheidsonderzoek 714.2 Opstellen van bodemsaneringsvarianten - BBT 714.2.1 Stap 1 : uitwerking technische bodemsaneringsvarianten 724.2.2 Stap 2 : afwerken bodemsaneringsvarianten : motivatie saneringsdoelstellingen 734.3 Uitwerking varianten 764.3.1 Technische uitwerking 764.3.2 Raming van de kostprijs 764.3.3 Te verwachten resultaten 794.3.4 Aanduiding impact op het leefmilieu 79

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 5/235

4.3.5 Beperkingen die zij zullen meebrengen bij het toekomstig gebruik van de verontreinigde gronden 80

4.4 Groene en duurzame bodemsanering 814.4.1 Aanpassing van de multicriteria analyse 814.4.2 Introductie van de CO2-calculator 824.5 Multicriteria analyse 834.5.1 Algemene afwegingsmethodiek 834.5.2 Toekennen van scores per criterium 844.5.3 Toelichting verschillende criteria 874.5.4 Aanpassing van de gewichten 95

5 Uitwerking van de gekozen bodemsaneringsvariant 975.1 Voorbereidende werkzaamheden 975.2 Techniek beschrijving 975.2.1 Algemene richtlijnen 985.2.2 Specifieke richtlijnen 1065.3 Afwerking van de gesaneerde locatie 1155.4 Resultaten te bereiken na uitvoering der bodemsaneringswerken 1165.5 Monitoringsplan en omschrijving van de controlemaatregelen gedurende de

bodemsaneringswerken 1185.6 Uitvoeringstermijn en -planning 1205.7 Verwerking van de verontreinigde stoffen of delen van de bodem of opstallen 1215.8 Beschrijving van de maatregelen die zullen worden genomen om zowel de

milieuveiligheid als de arbeidsveiligheid te verzekeren bij de uitvoering van bodemsaneringswerken 124

5.9 Nazorgplan 1255.10 Nabestemming 1265.11 Weerslag van de uitvoering van de bodemsaneringswerken op de belendende

percelen 1295.12 Impact van de activiteiten op de naburige gronden op de bodemsanering 129

6 Gegevens over eventuele vergunningsplichtige activiteiten in het kader van de bodemsaneringswerken 131

6.1 Milieueffectrapportage en omgevingsveiligheidsrapportage 1346.1.1 Milieueffectrapportage algemeen 1346.1.2 Project-m.e.r.-screeningsnota (PrMS) 1356.1.3 Milieueffectrapport (project-MER) 1376.1.4 VR-plicht 1396.2 Activiteiten waarvoor een bijkomend advies nodig is 1416.2.1 Passende beoordeling van vergunningsaanvragen m.b.t. activiteiten in speciale

beschermingszones 1416.2.2 Verbod op vergunningverlening m.b.t. het VEN 1426.2.3 Bescherming van onroerend erfgoed (monumenten, archeologische sites,

cultuurhistorische landschappen, stads- en dorpsgezichten) 1436.3 Vergunningsplichtige inrichtingen of activiteiten krachtens titel V van het decreet

van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid 1446.3.1 Algemeen 1446.3.2 Lozing 1456.3.3 Grondwateronttrekkingen 1516.3.4 Stortplaatsen 1526.4 De watertoets 1536.4.1 Toets van het gezond verstand 1546.4.2 Moet extern advies gevraagd worden? 1546.4.3 Extern adviesverlenende instantie 1556.4.4 Schadelijke effecten 1566.5 Vergunningsplichtige handelingen krachtens titel IV, hoofdstuk II, van de Vlaamse

Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO) 1566.5.1 Vergunningsplichtige bodemsaneringswerken 1566.5.2 Bij het bodemsaneringsproject te voegen documenten 159

7 Verklaring en ondertekening 163

6/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Deel D: Kaartmateriaal 165

1 Steeds verplicht 167

2 In bepaalde gevallen verplicht 169

Deel E: Administratieve bijlagen 171

1 Steeds verplicht 173

2 In bepaalde gevallen verplicht 175

Deel F: Bijlagen 177

1 Steeds verplicht 179

2 In bepaalde gevallen verplicht 181

DEEL III: BIJLAGEN 185

Bijlage 1: Begrippenlijst 187

Bijlage 2: Bodemsaneringstechnieken en omgevingsvergunningsrubrieken197

Bijlage 3: Praktische toepassing van de passende beoordeling 203

Bijlage 4: Labeling van dossiers 207

Bijlage 5: Bepalen van risicogebaseerde terugsaneerwaarden 215

Bijlage 6: Ecotoxicologische effecten (effectmetingen) 235

Bijlage 7: Wettelijke bepalingen 237

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 7/235

DEEL I: INLEIDING

1 Doelstelling Standaardprocedure

Voorliggend document vormt een handleiding voor het opstellen van een bodemsaneringsproject overeenkomstig art. 47§2 van het decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering, en bodembescherming (verder het bodemdecreet) en art. 78 van het VLAREBO.

In deze standaardprocedure worden een aantal richtlijnen gegeven om bodemsaneringsprojecten op te stellen. Het heeft geenszins tot doel om inhoudelijk dieper in te gaan op specifieke milieutechnische aspecten. Er zijn afzonderlijke Codes van Goede Praktijk uitgewerkt om de haalbaarheid van de verschillende saneringstechnieken na te gaan, de effectiviteit ervan te controleren en als de wijze van opvolging te omschrijven.

De standaardprocedure voor bodemsaneringsproject legt op wat er gerapporteerd moet worden en welk vooronderzoek er moet worden uitgevoerd. De bodemsaneringsdeskundige kan van de vastgelegde richtlijnen op gemotiveerde wijze afwijken op voorwaarde dat hierdoor een gelijkwaardige of betere kwaliteit van informatie wordt verkregen. De motivatie moet aantonen dat er een gelijkwaardige of betere kwaliteit van informatie wordt bekomen.

De omvang van de studie-inspanningen in het bodemsaneringsproject moet worden gerelateerd aan de ernst van de verontreiniging, wat zich doorgaans ook weerspiegelt in de kostprijs van de saneringswerken. Hierbij moet wel volgende kanttekening worden gemaakt : Stel dat er een bodemsanering gebeurt waarbij amper onderzoek wordt uitgevoerd, dan zal het bodemsaneringsproject waarschijnlijk vrij goedkoop uitvallen, maar kunnen de saneringskosten snel vrij hoog oplopen aangezien allerhande onvoorziene maatregelen moeten genomen worden(geen kennis omtrent ondergrondse leidingen, uitvoeren van stabiliteitsstudies, verstopping van filters, onvoorzien graven onder wegenis, afbreken van bepaalde opstallen,…). Op die manier zal de verhouding van de kostprijs voor het opstellen van het bodemsaneringsproject zeer laag blijven ten opzichte van het totaal der werken. Anderzijds kan gesteld worden dat meer voorafgaandelijke inspanningen in het kader van het opstellen van het bodemsaneringsproject zal leiden tot een grondige kennis van de te saneren toestand, waardoor onvoorziene meerkosten zullen vervallen. Zo zal de hoogte van de saneringskost dalen en de kostprijs van het bodemsaneringsproject stijgen, waardoor het procentuele aandeel van het bodemsaneringsproject stijgt, maar de totaalkost uiteindelijk lager uitvalt dan het geval waarbij het bodemsaneringsproject beperkt bleef.

Het is dan ook beter zich te focussen op de kwaliteit van het bodemsaneringsproject en de inspanningen die de bodemsaneringsdeskundige doet om het BATNEEC-concept daadwerkelijk te implementeren.

De bodemsaneringsdeskundige moet zelf inschatten of hij de complexiteit van een bepaalde opdracht aan kan met de middelen en capaciteiten die hij ter beschikking heeft. Indien dit niet het geval is, moet hij de opdracht weigeren.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 11/235

2 Opbouw, inhoud en indienen van het bodemsaneringsproject

2.1 Indienen van het bodemsaneringsproject

In het Bodemdecreet wordt aangegeven op welke manier het bodemsaneringsproject bij de OVAM ingediend moet worden. Het indienen gebeurd niet langer via een schriftelijke betekening(per post), maar verloopt via het OVAM E-loket. Daarom dient het bodemsaneringsproject opgemaakt te worden in daartoe aangepaste bestandsvormen.

Het eindresultaat omvat:

― het rapport in pdf-formaat dat voldoet aan de richtlijnen in dit en volgend hoofdstuk;

― XML-bestand met de alfanumerische gegevens;

― GIS-bestanden moeten niet verplicht aangeleverd worden.

De digitale gegevens (XML-, Pdf- en eventueel GIS-bestanden) bezorgt u aan de OVAM via het E-loket voor bodemsaneringsdeskundigen. Hierop krijgt u directe respons als er gegevens ontbreken of als problemen worden gedetecteerd.

Het E-loket is bereikbaar via https://services.ovam.be/webloket-bodem/bsd.

De bodemsaneringsdeskundige kan inloggen op het E-loket met een e-mailadres en een wachtwoord. Om toegang tot het E-loket te verkrijgen, kan de bodemsaneringsdeskundige contact opnemen met de OVAM.

Indien de digitale gegevens via een andere weg dan het E-loket worden aangeleverd aan de OVAM, wordt het rapport niet aanvaard als een bodemsaneringsproject.

Bij de overdracht van de digitale gegevens naar de OVAM in het E-loket, worden er automatisch technische en inhoudelijke kwaliteitscontroles uitgevoerd. Als een dataset niet aan deze controles voldoet, zal het E-loket voorkomen dat de gegevens worden overgedragen aan de OVAM en een foutenboodschap zal verschijnen.

De digitale gegevens zijn pas aangeleverd aan de OVAM wanneer deze controles succesvol werden doorlopen en de gegevens verschijnen in de lijst van “Doorgestuurde opdrachten waarvan beoordeling nog niet is afgerond”.

Het E-loket wordt door de OVAM ter beschikking gesteld voor het aanleveren van digitale gegevens. De OVAM is echter in geen geval verantwoordelijk voor verlies van data door het gebruik van het E-loket of het tijdelijk niet-functioneren van het E-loket.

2.2 Opbouw en inhoud rapport bodemsaneringsproject

Het rapport wordt aangeleverd onder de vorm van pdf-bestanden. (Als elders in dit document verwezen wordt naar een Pdf-bestand, voldoet dit steeds aan onderstaande paragrafen.)

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 13/235

2.2.1 Opdeling Pdf-bestanden

Het rapport wordt als volgt opgedeeld in verschillende Pdf-bestanden. Bij het toevoegen van hetPdf-bestand aan het E-loket selecteert u steeds over welke type van document het gaat:

― Pdf – administratieve gegevens: U kan steeds slechts één dergelijk Pdf-bestand doorsturen.

― Pdf – niet-technische samenvatting: U kan steeds slechts één dergelijk Pdf-bestand doorsturen.

― Pdf – rapport: U kan één dergelijk Pdf-bestand doorsturen. Als het bestand te groot is om op te laden in het webloket, kan u het wel opsplitsen. Dit bestand heeft een interactieve inhoudstafel met hyperlinks zodat men snel door het bestand kan navigeren. Voor de opbouw van het Pdf-rapport, zie hieronder bij paragraaf 2.2.3.

― Pdf – kaart: U kan één of meerdere Pdf-bestanden met kaartbijlagen toevoegen. Het is aan te bevelen het aantal Pdf-bestanden tot het absolute minimum te beperken.

― Pdf – administratieve bijlage: U kan één of meerdere Pdf-bestanden met administratieve bijlagen toevoegen. Het is aan te bevelen het aantal Pdf-bestanden tot het absolute minimum te beperken.

― Pdf – bijlage: U kan één of meerdere Pdf-bestanden met bijlagen toevoegen. Het is aan tebevelen het aantal Pdf-bestanden tot het absolute minimum te beperken.

In de verdere paragrafen zal bij elk type van rapportage staan vermeld welke Pdf-bestanden nodig zijn.

2.2.2 Technische vereisten Pdf-bestanden

Pdf-bestanden moeten text-pdf's zijn. Dit betekent dat het pdf-bestand afdrukbaar is en dat de inhoud selecteerbaar en kopieerbaar is. Kaartmateriaal en bijlagen mogen eventueel wel niet-selecteerbaar en kopieerbaar zijn.

2.2.3 Opbouw Pdf-rapport

Het pdf-rapport omvat volgende hoofdstukken:

― hoofdstuk 1: technische samenvatting

― hoofdstuk 2: aanleiding

― hoofdstuk 3: randvoorwaarden en uitgangspunten

― hoofdstuk 4: uitwerken van verschillende relevante bodemsaneringsvarianten en batneec-afweging

― hoofdstuk 5: uitwerking van de gekozen variant

― hoofdstuk 6: vergunningsplichtige activiteiten

― hoofdstuk 7: ondertekening

De opsplitsing in verschillende hoofdstukken en hun volgorde zijn verplicht. Het toevoegen van andere hoofdstukken in de tekst en het wijzigen van de nummering is wel toegelaten.

Elk bodemsaneringsproject moet zo nauwkeurig en zo volledig mogelijk worden opgesteld. Het moet de overheid in staat stellen om op basis van dit rapport:

― een objectieve evaluatie van de voorgestelde bodemsaneringswerken te maken;

― vergunningstechnisch de bodemsaneringswerken volledig te omschrijven;

― het bedrag en looptijd van de financiële zekerheid te bepalen;

― de opvolging van de bodemsaneringswerken uit te voeren.

14/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Aangezien de verschillende adviesverlenende administraties enkel het eigenlijke bodemsaneringsproject toegestuurd krijgen, zijn verwijzingen naar andere rapporten niet toegestaan. Alle benodigde gegevens uit de reeds uitgevoerde onderzoeken moeten derhalve in het bodemsaneringsproject verwerkt worden.

Tekstueel wordt erop aangedrongen geen herhalingen in de tekst op te nemen en enkel de relevante gegevens weer te geven. Er wordt gevraagd om de gegevens zoveel mogelijk in tabelvorm te verwerken.

Voor de administratieve vereenvoudiging en toegankelijkheid voor derden moeten per kadastraal perceel de conclusies, voorgestelde maatregelen, terugsaneerwaarden, enz. duidelijkweergegeven worden. Dit in zoverre ze een verschillende uitwerking hebben per kadastraal perceel.

Wanneer een gefaseerd bodemsaneringsproject wordt opgesteld, moeten enkel de relevante gegevens voor die fase worden besproken in het bodemsaneringsproject. Wanneer er toch gegevens over een andere fase worden opgenomen in het bodemsaneringsproject, moet er duidelijk worden vermeld dat deze gegevens in een andere fase zitten en geen onderdeel uitmaken van dit bodemsaneringsproject. In het hoofdstuk ‘3’ kan een overzicht gegeven wordenvan de andere fases, maar moet de opsplitsing in verschillende fases éénduidig worden weergegeven.

In het geval er door de OVAM aanvullingen of wijzigingen werden gevraagd overeenkomstig art. 50 van het Bodemdecreet of er nieuw bodemsaneringsproject wordt opgesteld overeenkomstig art. 63 of 64 van het Bodemdecreet, moet er opnieuw een volledig en ontvankelijk bodemsaneringsproject ingediend worden. De effectief aangebrachte aanvullingen of wijzigingen moeten verwerkt worden in de tekst van het definitief bodemsaneringsproject. Hierbijmoet ook rekening gehouden worden met de consequenties van deze aanvullingen of wijzigingen op de andere aspecten die in het bodemsaneringsproject werden behandeld (b.v. kostprijsraming, uitwerking van de BATNEEC-afweging, … ).

Tot slot moeten, afhankelijk van de aard van de voorgestelde bodemsaneringstechnieken, in hetbodemsaneringsproject de namen worden vermeld van alle personen die binnen het kader van de erkenning als bodemsaneringsdeskundige type 2 beschikken over de vereiste beroepskennisen ervaring voor de diverse disciplines. Nadere regels betreffende de ondertekening zijn terug tevinden onder hoofdstuk 7.

2.2.4 Titel van het Pdf-rapport

Om voor iedereen het overzicht te behouden tussen de verschillende vormen van bodemsaneringsprojecten worden bepaalde regels opgelegd.

De standaardtitel is steeds:

Bodemsaneringsproject : Karakteristieke naam, Straat en nummer, Gemeente van de onderzoekslocatie.

Als het een beperkt bodemsaneringsproject betreft, wordt ‘Beperkt’ voor de standaardtitel geplaatst (zie standaardprocedure voor beperkt bodemsaneringsproject).

Als het een gefaseerd bodemsaneringsproject betreft zoals bedoeld in art. 47 § 4 van het bodemdecreet, worden volgende regels toegepast. Voor de standaardtitel wordt aangegeven welke fase het betreft : ‘Eerste Gefaseerd’, ‘Tweede Gefaseerd’, … . Na de standaardtitel wordt aangegeven welk deel van de sanering wordt behandeld : ‘Deel onderwerp’ .

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 15/235

Als het een bodemsaneringsproject is dat wordt ingediend nadat er door de OVAM aanvullingen en wijzigingen werden gevraagd, wordt ‘Gewijzigd’ voor de standaardtitel geplaatst. Indien voor de tweede maal aanvullingen en wijzigingen werden gevraagd, wordt het ‘Tweede Gewijzigd’.

Als tijdens de bodemsaneringswerken blijkt dat voorziene maatregelen niet voldoen en er hiervoor overeenkomstig art. 63 of 64 van het bodemdecreet een nieuw bodemsaneringsproject wordt ingediend, wordt ‘Nieuw’ voor de titel van het vorige bodemsaneringsproject geplaatst. ‘Gewijzigd’ mag desgevallend weggelaten worden uit de vorige titel.

Bij het samenstellen van de titel moet volgende volgorde gerespecteerd worden :

‘Nieuw’ ‘Gewijzigd’ ‘Gefaseerd’ ‘Beperkt’ ‘Standaardtitel’ ‘Deel onderwerp’

Voorbeelden :

Eerste Gefaseerd Beperkt Bodemsaneringsproject Wasserij Alles Schoon, Stationsstraat 110 te Mechelen deel pilootproeven en kernuitgraving

Gewijzigd Tweede Gefaseerd Bodemsaneringsproject Wasserij Alles Schoon, Stationsstraat 110te Mechelen deel pluimbehandeling

Nieuw Tweede Gefaseerd Bodemsaneringsproject Wasserij Alles Schoon, Stationstraat 110 te Mechelen deel pluimbehandeling

2.3 Digitale alfanumerische gegevens

De digitale alfanumerische gegevens worden aangeleverd als een XML-bestand. Als elders in dit document verwezen wordt naar een XML-bestand, voldoet dit steeds aan deze paragrafen. Het XML-bestand kan enkel in het Mistral2-formaat aangeleverd worden. Dit formaat is aangepast aan het E-loket.

2.3.1 Structuur XML-gegevens

Er zijn drie types van digitale alfanumerieke gegevens, met name de administratieve gegevens van het rapport, de analyseresultaten en de boorbeschrijvingen.

In het E-loket kan de XML enkel worden aangeleverd in het Mistral2-formaat, dat de administratieve gegevens, de analyseresultaten en de boorbeschrijvingen bundelt in één bestand. Deze Mistral2-XML moet minstens de administratieve gegevens bevatten om opgeladen te kunnen worden in het E-loket.

De analyseresultaten en de boorbeschrijvingen kunnen ook in aparte bestanden worden opgeslagen. In het E-loket is er de mogelijkheid voorzien om deze aparte bestanden te integreren in de Mistral2-XML. Om deze bestanden te integreren wordt gebruik gemaakt van de profielnaam. Het is dus noodzakelijk dat deze bestanden de correcte profielnamen bevatten.

Hieronder staan de informaticatechnische vereisten voor de informatiebestanden.

2.3.1.1 Administratieve gegevens van het rapport

De administratieve gegevens van het rapport kunnen samengesteld worden onder de vorm van een XML-bestand in het Mistral2-formaat.

Het XSD-schema voor het XML-bestand voor de administratieve gegevens wordt door de OVAMin het hoger vermelde E-loket gepubliceerd.

16/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

2.3.1.2 Analyseresultaten

De analyseresultaten van het rapport kunnen samengesteld worden onder de vorm van een XML-bestand.

Het XSD-schema voor het XML-bestand voor de analyseresultaten wordt door de OVAM in het hoger vermelde E-loket gepubliceerd.

2.3.1.3 Boorbeschrijvingen

De boorbeschrijvingen van een meetpunt kunnen gedigitaliseerd worden onder de vorm van eenXML-bestand. De Databank Ondergrond Vlaanderen (DOV) en de OVAM publiceerde daartoe een gezamenlijk formaat.

Voor elke boring en peilput van een opdracht moeten de algemene gegevens van de boring en de boorbeschrijving (lithologische codering) gekend zijn.

DOV ontwikkelde ook in samenwerking met de OVAM een Microsoft Wordformulier dat via een module op de website van DOV kan geconverteerd worden naar het XML-bestand. Zowel de handleiding, het XSD-schema voor de uitwisseling van de boorbeschrijvingen als dit formulier kan u vinden op http://dov.vlaanderen.be.

Het ontwikkelde formaat laat toe om volgende gegevens te stockeren: algemene boorgegevens,lithologische beschrijving, gecodeerde lithologie, formele stratigrafie, quartaire stratigrafie, informele stratigrafie, hydrostratigrafie, milieuhygiënische kenmerken en karakteristieken van degrondmonsters. Enkel de algemene boorgegevens en de gecodeerde lithologie zijn verplicht in te vullen voor de uitwisseling met OVAM. De milieuhygiënische gegevens zijn verplicht als deze metingen zijn uitgevoerd. De overige gegevens zijn facultatief.

2.3.2 Controle bestanden

2.3.2.1 Informaticatechnische vereisten

De XML-bestanden moeten ‘valid’ zijn. Dit betekent dat ze in overeenstemming moeten zijn metde XSD-schema’s. Deze XSD-schema’s zijn eigenlijk het sjabloon waaraan het XML-bestand technisch moet voldoen.

Opdat een XML-bestand ‘valid’ zou zijn, moet het voldoen aan een aantal criteria. De voornaamste criteria zijn:

― alle elementen staan op de juiste plaats;

― alle verplichte elementen hebben een waarde;

― elke waarde voldoet aan de definitie voor dat element (bvb. tekst, getal, datum of een waarde uit een lijst).

De XSD-schema’s en meer specifieke omschrijvingen van de verwachtingen staan op de website van de OVAM (http://www.ovam.be/).

2.3.2.2 Inhoudelijke vereisten

De digitale gegevens moeten volledig en correct zijn. Het papieren rapport dient als basis van vergelijking om dit te verifiëren.

Voor deze gegevens betekent dit concreet dat verplichte velden steeds ingevuld moeten zijn, maar ook dat niet-verplichte velden moeten worden ingevuld als hierover informatie is in het kader van de specifieke opdracht waarvoor de rapportage wordt opgesteld.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 17/235

Let wel, als u in een veld een verwijzing als ‘Zie rapport’ opneemt, is dit niet correct.

18/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

3 Erkenningen

Een bodemsaneringsproject wordt uitgevoerd onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige type 2. Het is vanzelfsprekend dat deze erkenning ook moet voldoen aan het Besluit van de Vlaamse Regering tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake erkenningen met betrekking tot het leefmilieu (VLAREL).

De monsternemingen in het kader van het Bodemdecreet en het VLAREBO moeten worden uitgevoerd onder leiding van een erkend bodemsaneringsdeskundige en volgens de methodes vastgesteld in het CMA.

Het analyseren van de monsters, genomen in het kader van het Bodemdecreet en het VLAREBO, moet gebeuren door een laboratorium dat erkend is voor de uit te voeren metingen volgens de bepalingen van hoofdstuk 8 opgenomen in het VLAREMA of voor zover al van toepassing de bepalingen opgenomen in het VLAREL.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 19/235

4 Conserveringstermijn van monsters

De bodemsaneringsdeskundige moet alle monsters die genomen worden in het kader van het Bodemdecreet laten analyseren in een erkend labo volgens de voorschriften van het Compendium voor Monsterneming en Analyse (CMA). Monsters kunnen tengevolge van fysische, chemische of biologische reacties wijzigingen ondergaan tussen het ogenblik waarop ze worden genomen en de analyse. Om dit te voorkomen moeten de nodige voorzorgsmaatregelen getroffen worden zodanig dat het monster representatief blijft en verkeerde interpretaties worden uitgesloten. De conserveringstermijn en -wijze, de gebruikte recipiënten en het correcte transport van de monsters zijn hiervoor van essentieel belang. Voor een overzicht van de houdbaarheid van de monsters, de conserveringswijze en de te gebruiken recipïenten wordt verwezen naar de procedure CMA/1/B.

Een overschrijding van de maximale houdbaarheid heeft impact op de betrouwbaarheid van de analyseresultaten. Het is belangrijk dat de bodemsaneringsdeskundige de monsternamedatum aan het labo bezorgt, hetzij door etikettering op het recipiënt, hetzij via een begeleidende brief. Indien het labo vaststelt dat de monsters niet overeenstemmen met CMA/1/B wordt dit over het algemeen op het analyseverslag vermeld. Ook andere afwijkingen die het labo vaststelt, vermeldt zij op het analyseverslag.

Indien het labo niet in kennis werd gesteld van de juiste monsternamedatum dient de bodemsaneringsdeskundige zelf na te kijken of de analyses binnen de opgelegde conserveringstermijnen zijn gebeurd.

De bodemsaneringsdeskundige bespreekt de afwijkingen in zijn onderzoeksrapport en evalueertof er ten gevolge van de afwijking nog bijkomend onderzoek nodig is. De motivatie neemt hij op in het onderzoeksrapport.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 21/235

5 Cofinanciering

Sinds 1 september 2013 kunnen particulieren, ondernemingen en openbare besturen onder bepaalde voorwaarden bij de OVAM cofinanciering aanvragen voor de kosten van de sanering van een ernstige historische bodemverontreiniging. Het subsidiepercentage wordt bepaald door de minister van Leefmilieu en bedraagt minimaal 20% en maximaal 50%, naargelang de aanvrager al dan niet een onderneming is. Aan een begunstigde kan maximaal een subsidie van200.000 EUR over een periode van drie jaar verleend worden.

Er wordt aangeraden om al bij de opmaak van een bodemsaneringsproject na te gaan of men inhet dossier aanspraak kan maken op cofinanciering. Eén van de voorwaarden voor het verkrijgen van een financiële tussenkomst is dat de bodemsaneringswerken uitgevoerd moeten worden op basis van een bodemsaneringsproject waarvoor de OVAM een conformiteitsattest heeft afgeleverd na 31 mei 2008. Wanneer aan alle andere wettelijke voorwaarden voldaan is, kan de aanvraag tot cofinanciering samen met het BSP bij de OVAM ingediend worden, zodat beide verschillende documenten gelijktijdig beoordeeld kunnen worden. De aanvraag tot cofinanciering zal dan goedgekeurd worden van zodra het conformiteitsattest voor het bodemsaneringsproject wordt afgeleverd.

Alle informatie, voorwaarden, wetgeving en formulieren vindt u via www.ovam.be/cofinanciering.

Aangezien de OVAM regelmatig haar beleid en steunmaatregelen afstemt op de behoeften van haar klanten, verdient het aanbeveling dat men steeds de OVAM-website raadpleegt voor eventuele wijzigingen en aanvullende steunmaatregelen.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 23/235

DEEL II: HETBODEMSANERINGS-

PROJECT

Deel A: AdministratieveGegevens

Administratieve gegevens

Dit gedeelte bevat de persoonsgebonden informatie van het bodemsaneringsproject en wordt samengebracht in een pdf-bestand met de administratieve gegevens.

Om een eenduidige weergave van de vereiste administratieve gegevens op projectniveau te verkrijgen, werden invultabellen opgesteld. Deze tabellen moeten integraal en volledig ingevuld worden opgenomen.

Een eerste tabel omvat de algemene gegevens van het saneringsdossier (Tabel 1).

Het tweede invultabel (Tabel 2) omvat de gegevens ter identificatie van de gronden waarop het bodemsaneringsproject betrekking heeft.

Dit formulier wordt ingevuld. Er wordt onderscheid gemaakt tussen 3 types percelen (3 mogelijke locatietypes in Mistral):

― Te saneren percelen waar werken op plaatsvinden (Te-saneren-met-werken-locatie): Percelen, zoals gedefinieerd in de conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek, waar bodemsanering moet plaatsvinden en waar effectief fysisch zichtbare werkzaamheden op gebeuren (dus ook percelen waar bvb. een monitoringspeilbuis wordt bemonsterd).

― Te saneren percelen waar geen werken plaatsvinden (Te-saneren-zonder-werken-locatie): Percelen, zoals gedefinieerd in de conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek, waar bodemsanering moet plaatsvinden, maar waar geen fysisch zichtbare werken worden uitgevoerd Vb. binnen invloedsfeer grondwateronttrekking, e.a.

― Andere dan te saneren percelen waar werken op plaatsvinden (Hinderlocatie) Kadastrale percelen, andere dan de te saneren percelen, waarop fysisch zichtbare werken zullen plaatsvinden die noodzakelijk zijn om de bodemsanering uit te voeren., vb plaatsing waterzuiveringsinstallatie, toegang tot de sanering, opvolging grondwaterkwaliteit, ligging van een persleiding naar lozingspunt, e.a.

Voor te saneren percelen waar geen werken plaatsen is het niet noodzakelijk dat de coördinatenvan de eigenaars en gebruikers worden weergegeven.

Indien de gronden waarop bodemsaneringswerken of andere werkzaamheden zullen plaatsvinden niet beschikken over een kadastraal perceelnummer, worden deze opgenomen met vermelding van het adres (b.v. Stationsstraat of Albertkanaal). De aanduiding van de ligging van deze gronden moet gebeuren via een origineel kadastraal plan waarop de betrokken gronden duidelijk worden aangegeven.

De correcte eigenaars en gebruikers moeten worden ingevuld! Het onvolledig of foutief aanduiden van de eigenaars en/of gebruikers kan resulteren in een onvolledigheid, een vraag totaanvulling en wijziging van het bodemsaneringsproject of administratieve beroepen. Voor het opzoeken van de eigenaars en gebruikers kan gebruik worden gemaakt van verschillende informatiebronnen: de meest recente kadastrale legger, de gemeente, de opdrachtgever, de telefoongids, huurcontracten, verkoopsovereenkomsten, terreinbezoeken en telefoongesprekken. Het behoort tot de taak van de bodemsaneringsdeskundige om de juistheiden het actueel zijn van de verkregen gegevens te controleren!

Volgende regels worden in acht genomen bij het weergeven van de eigenaars en gebruikers:

― Bij mede-eigendom moeten de coördinaten van de vereniging van mede-eigenaars worden weergeven;

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 29/235

― Wanneer het een vennootschap in faling betreft wordt dit aangegeven met : Vennootschap NAAM in faling, p/a curator NAAM, ADRES CURATOR;

― Wanneer het een vennootschap in vereffening betreft wordt dit aangegeven met: Vennootschap NAAM in vereffening, p/a NAAM, ADRES VEREFFENAAR;

― Voor openbare domeinen wordt steeds een eigenaar weergegeven. Een gebruiker wordt weergegeven indien er een specifieke vennootschap gebruiksrechten heeft op deze grond. (bv. concessie, exploitatie, huur,…).

Indien er kadastrale wijzigingen plaatsvonden tussen de conformverklaring van het beschrijvendbodemonderzoek en het indienen van het bodemsaneringsproject moet hier uiteraard ook verder rekening mee worden gehouden. De hernummerde percelen die in de richtwaarden contour liggen van een ‘te saneren’ verontreiniging worden opgenomen in het bodemsaneringsproject.

Een derde tabel 'Schriftelijk akkoord eigenaars en gebruikers' (Tabel 2bis) omvat het standaardformulier ingeval van schriftelijk akkoord van betrokken eigenaars en gebruikers.

Artikel 82 van het Vlarebo stelt dat de OVAM geen verplichting heeft tot kennisgeving aan betrokken eigenaars en gebruikers van de ontvangst van een ontvankelijk en volledig BSP, indien deze reeds hun akkoord of opmerkingen hebben gegeven. Het gedagtekende akkoord, ofde opmerkingen of bezwaren dienen mee opgenomen te worden in het ingediende BSP.

Het origineel gehandtekende standaardformulier (Tabel 2bis) 'Schriftelijk akkoord eigenaars en gebruikers ‘titel bodemsaneringsproject‘ moet worden opgenomen in het Pdf-bestand met de administratieve gegevens. Een kopie moet aan de betrokken eigenaars/gebruikers/exploitant worden bezorgd. Dit schriftelijk akkoord kan dus opgesteld worden voor alle percelen waar werken op plaatsvinden, dus zowel te saneren percelen (Te-saneren-met-werken-locatie) als voor andere dan te saneren percelen (Hinderlocatie). Ondertekening ‘in opdracht’ wordt niet toegestaan.

30/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Titel:Referentie EBSD:Rapportdatum:

Onderzoekslocatie:- straat + nr. of omschrijving:- postcode:- fusiegemeente:- deelgemeente:

•Aanleiding: overdracht grond

sluiting bedrijf

stopzetting activiteit overdracht grond + sluiting bedrijf

periodieke verplichting

decretaal verplicht

decretaal vrijwillig

vrijwillig daar derden ambtshalve (1)

verspreiding

onbekend

Naam opdrachtgever:- straat + nr.:- postcode:- fusiegemeente:- land:Telefoon: ......./..................Fax: ......./..................E-mail:Hoedanigheid: Eigenaar

Gebruiker Exploitant Optredend in opdracht van de eigenaar/gebruiker/exploitant Andere:.................................

Naam contactpersoon:- Telefoon: ......./..................- Fax: ......./..................- E-mail:Naam contactpersoon ter plaatse:- Telefoon: ......./..................- Fax: ......./..................- E-mail:

Naam bodemsaneringsdeskundige:Naam contactpersoon:- Telefoon: ......./..................- Fax: ......./..................- E-mail:

Dossiernummer OVAM:

Tabel 1: Administratieve gegevens van een rapport

(1) Ambtshalve : indien de bodemsaneringsdeskundige van de OVAM de opdracht heeft gekregen het bodemsaneringsproject op te stellen.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 31/235

Gegevens mede-eigendom:- Type van de gedwongen mede-eigendom appartementsgebouw

bedrijvencentrum

andere: ……………………………………….- Sinds wanneer is de gedwongen mede-eigendom aanwezig

Gegevens beheerder mede-eigendom- straat + nr. of omschrijving:- postcode:- fusiegemeente:- deelgemeente:- Naam contactpersoon:- Hoedanigheid: syndicus

vereniging der mede-eigenaars- Telefoon: ......./..................- Fax: ......./..................- E-mail

Tabel 1bis: administratieve gegevens in geval van mede-eigendom:

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 32/235

Tabel 2: Identificatie van de betrokken kadastrale percelenGem

eente

num

mer

Sectie

perc

eeln

r.

Adre

s

Gem

eente

Persoon(Eigenaar / gebruiker / exploitant)

Huid

ig

Beste

mm

ingsty

pe

(3)

Toekom

stig

B

este

mm

ingsty

pe

(2)

Gro

ndw

ate

rkw

ets

baarh

eid

(4)

Periode Type(1)

Naam Adres Letter(2)

Van Tot

Te-saneren-met-werken-locatie

Te-saneren-zonder-werken-locatie

Hinderlocatie

Tabel 2: Identificatie van de betrokken kadastrale percelen

(1) Bij het type voor de eigenaars en gebruikers geeft u aan of de betrokkene eigenaar (E), gebruiker (G) of Expoitant (Ex) is. Huidig eigenaar en gebruiker/exploitant worden in vet gezet.

(2) Bij Letter geeft u een letter aan de betrokken persoon. Deze letter is uniek.(3) Bij de bestemmingstypes geeft u de code van I tot V. Als meerdere bestemmingstypes binnen het perceel vallen, geeft u alle codes.(4) Bij de grondwaterkwetsbaarheid geeft u de correcte code Als meerdere codes binnen het perceel vallen, geeft u de strengste code.

Tabel 2bis: Schriftelijk akkoord

Schriftelijk akkoord “titel bodemsaneringsproject”

Perceel Niet technische samenvatting

Naam eigenaar of gebruiker/exploitant Gelezen en goedgekeurd + handtekening + datum

Tabel 2bis: Schriftelijk akkoord

Deel B: Niet-technischesamenvatting

Teneinde de toegankelijkheid van een bodemsaneringsproject te maximaliseren, wordt een niet-technische samenvatting voorzien die moet toelaten dat ook mensen die niet vertrouwd zijn met de materie een duidelijk beeld kunnen vormen van de geplande bodemsaneringswerken en de effecten ervan. Dit wordt gerapporteerd in een apart pdf-bestand.

Het gebruik van technische termen zoals bijvoorbeeld dualphase extractie of pump & treat moet dan ook worden vermeden. Gebruikte afkortingen moeten ook steeds in de niet-technische samenvatting worden verklaard.

Aangezien de historiek van het terrein in een van de volgende hoofdstukken in het bodemsaneringsproject aan bod komt, wordt het niet opportuun geacht om deze informatie in deze samenvatting op te nemen.

Het weergeven van o.a. de volgende gegevens wordt als meer relevant beschouwd :

― een summiere omschrijving van de aangetroffen verontreiniging, aard en risico’s, zoals in de niet-technische samenvatting uit het beschrijvend bodemonderzoek;

― éénvoudige omschrijving van de effectief uit te voeren bodemsaneringswerken;

― de mogelijke hinder die hierdoor ondervonden kan worden;

― de vooropgestelde doelstellingen/terugsaneerwaarden voor het vaste deel van de aarde en het grondwater;

― de omschrijving van de mogelijke restverontreiniging die zal achterblijven;

― in voorkomend geval de gebruiksadviezen die na bodemsanering geformuleerd zullen moeten worden. De omschrijving van de gebruiksadviezen in de niet-technische samenvatting mag enkel gebeuren a.d.h.v. de codes en standaardzinnen zoals vermeld in tabel 3 van de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek;

― de ingeschatte duur van de bodemsaneringswerken.

Indien het bodemsaneringsproject MER en/of VR-plichtig is worden ook hiervan relevante elementen uit het project opgenomen.

Deze gegevens moeten per kadastraal perceel worden weergegeven. Dit zowel voor de te saneren percelen (zowel mét werken als zónder werken) als voor de andere dan te saneren percelen met werken (hinderpercelen). Er wordt ook aangegeven of het bron- dan wel verspreidingspercelen betreffen.

Hieronder wordt ter verduidelijking een voorbeeld gegeven.

Voorbeeld niet-technische samenvatting:

Begin 2002 heeft zich een schadegeval voorgedaan waarbij 200 liter stookolie de bodem is ingestroomd op het perceel 0001 A (Stationsstraat 110). De verontreiniging heeft zich verspreid via het grondwater tot op de percelen 0001 B (Stationsstraat 112), 0002 A (Stationsstraat 108) en het openbaar domein (Stationsstraat). De verontreiniging vormt geen toxicologische risico’s, maar verspreidt zich wel verder in de bodem. Gezien de verontreiniging nieuw van aard is moet deze worden gesaneerd.

Perceel 0001 A (Stationsstraat 110)

De bodemsanering wordt uitgevoerd door een combinatie van uitgraving van verontreinigde grond, gevolgd door een onttrekking van grondwater. Het onttrokken grondwater wordt na zuivering geloosd op de riool. De uitgraving zal naar schatting één week duren. Tijdens die periode zal het perceel moeilijk toegankelijk zijn. Overdag kan er lawaai, stof en verkeershinder

optreden. De grondwatersanering duurt naar schatting 1 jaar. Tijdens deze periode zal er een waterzuiveringsinstallatie aanwezig zijn. Deze zit in een container en zou geen hinder mogen veroorzaken. Door de sanering zullen de concentraties in het vaste deel van de aarde en het grondwater worden teruggebracht tot de bodemsaneringsnorm. Plaatselijk zal er onder het gebouw een restverontreiniging achterblijven die de bodemsaneringsnorm overschrijdt.

Perceel 0001 B (Stationsstraat 112)

De bodemsanering wordt uitgevoerd door een combinatie van uitgraving van verontreinigde grond, gevolgd door een onttrekking van grondwater. Het onttrokken grondwater wordt na zuivering geloosd op de riool.

De uitgraving zal naar schatting één week duren. Overdag kan er lawaai, stof en verkeershinderoptreden. De uitgraving vindt plaats vanuit perceel 0001 A. Hiervoor zal de haag tussen de tweepercelen worden verwijderd. Na uitvoering van de werken zal deze worden teruggeplaatst.

De grondwatersanering duurt naar schatting 1 jaar. Op dit perceel wordt één filterput en ondergrondse leiding geplaatst. Deze zou geen hinder mogen veroorzaken.

Door de sanering zullen de concentraties in het vaste deel van de aarde worden teruggebracht tot de richtwaarde en in het grondwater tot de bodemsaneringsnorm.

Perceel 0002 A (Stationsstraat 108) en openbaar domein (Stationsstraat)

De bodemsanering wordt uitgevoerd door een onttrekking van grondwater. Het onttrokken grondwater wordt na zuivering geloosd op de riool.

De grondwatersanering duurt naar schatting 1 jaar. Op deze percelen worden geen filterputten geplaatst.

Door de sanering zullen de concentraties in het vaste deel van de aarde worden teruggebracht tot de richtwaarde en in het grondwater tot de bodemsaneringsnorm.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 39/235

Deel C: Rapport

1 Technische samenvatting

Deze invultabel (Tabel 3) omvat gegevens omtrent de effectief uit te voeren bodemsaneringswerken, vooropgesteld in het bodemsaneringsproject. De tabel moet worden ingevuld met rubrieken die worden weergegeven in Tabel 4. Er wordt één kostprijs ingevuld, excl. BTW.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 43/235

Medium Verontreinigingsgroepen Saneringsconcept

Vaste deel van de aarde Minerale olie en BTEX Grondsanering: Ontgraving – off-site storten

In-situ Sanering: Bodemluchtextractie

In-situ Sanering: Persluchtinjectie

Grondwater Minerale olie en BTEX Grondwatersanering: Grondwateronttrekking

In-situ Sanering: Bodemluchtextractie

In-situ Sanering: Persluchtinjectie

Drijflaag/zinklaag Minerale olie en BTEX Grondsanering: Ontgraving – off-site storten

Lozingspunt grondwater Oppervlaktewater

Waterzuiveringsinstallatie Olie-waterafscheider Luchtstrippen Filtratie op actief kool

Luchtzuiveringsinstallatie Filtratie op actief kool

Geraamde kostprijs (excl. BTW) 100 000 EUR

Tabel 3: Samenvatting saneringsconcepten (voorbeeld van een doorsnee bodemsanering ingevuld op basis van rubrieken in Tabel 3)

Als u een back-up variant opstelt waarbij er nieuwe technieken, verwerkingsmethodes,... worden gebruikt, dan herhaalt u de bovenstaande tabel.

Saneringsconcepten Lozingspunt grondwater

Grondsanering: Off-site Reiniging Hergebruik

Grondsanering: Ontgraving – On-site Reiniging – Biologisch

Herinfiltratie

Grondsanering: Ontgraving – On-site Reiniging – Fysico-chemisch

Oppervlaktewater

Grondsanering: Ontgraving – On-site Reiniging – Thermisch

Riolering – afvalwaterstelsel

Grondsanering: Ontgraving – off-site storten Riolering – hemelwaterstelsel

Grondsanering: Ontgraving – on-site bergen

Grondwatersanering: Grondwateronttrekking (1)

Waterzuiveringsinstallatie (4)

In-situ Sanering: Bio-Surfactantia Olie-waterafscheider

In-situ Sanering: Bioprecipitatie Luchtstrippen

In-situ Sanering: Biosparging Zandfiltratie

In-situ Sanering: Bioventing Biologische zuivering met gefixeerde biomassa

In-situ Sanering: Chemische oxidatie – andere Filtratie op actief kool

In-situ Sanering: Chemische oxidatie – kaliumpermanganaat

Ionenwisseling

In-situ Sanering: Chemische oxidatie – natriumpersulfaat

Membraanfiltratie

In-situ Sanering: Chemische oxidatie – ozon Neerslagvorming

In-situ Sanering: Chemische oxidatie – waterstofperoxide/fentons reagens

Coagulatie/flocculatie

In-situ Sanering: Detergent / Co-solventflushing

Chemische oxidatie

In-situ Sanering: Fytoremediatie

In-situ Sanering: Grondwaterrecirculatiecellen Luchtzuiveringsinstallatie

In-situ Sanering: Immobilisatie Filtratie op actief kool

In-situ Sanering: Neutralisatie Katox

In-situ Sanering: Persluchtinjectie Biofilter

In-situ Sanering: Reactief Scherm

In-situ Sanering: Stoominjectie

In-situ Sanering: Stroominjectie

In-situ Sanering: Bodemluchtextractie (2)

In-situ Sanering: Chemische reductie – Fe(0) injectie

In-situ Sanering: Gestimuleerde natuurlijke attenuatie – andere

In-situ Sanering: Gestimuleerde natuurlijke attenuatie – melasse/vinasse/protamelasse

In-situ Sanering: Gestimuleerde natuurlijke attenuatie – melkzuur

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 45/235

In-situ Sanering: Gestimuleerde natuurlijke attenuatie – plantaardige oliën/vetzuren

In-situ Sanering: Gestimuleerde natuurlijke attenuatie – zuurstofvrijstellend product

In-situ Sanering: Mulitfase-extractie (3)

In-situ Sanering: Natuurlijke attenuatie

Isolatie: Civieltechnisch

Isolatie: Geohydrologisch

Monitoring: Monitoring

Tabel 4: Verschillende rubrieken van bodemsaneringsconcepten en -technieken, in te vullen in Tabel 3

(1) Hieronder vallen zowel bemaling (een kortstondige onttrekking met als doel te kunnen uitgraven in den droge, bijvoorbeeld bij uitgravingen of het leggen van drains) als Pump & treat (een langer durende onttrekking met als doel het grondwater te saneren).(2) Onder bodemluchtextractie wordt verstaan: het louter onttrekken van lucht door een drain of filter. Indien gelijktijdig grondwater wordt onttrokken in andere filters dient eveneens Grondwateronttrekking te worden aangeduid. Indien in een zelfde filter grondwater en bodemlucht wordt onttrokken dient dit niet als bodemluchtextractie te worden aangeduid, maar wel als Multifase-extractie.(3) Onder Multifase-extractie wordt verstaan: het onttrekken van bodemlucht, grondwater en eventuele drijflaag in één filter door middel van één onttrekkingsbuis.(4) Voor de indeling van de verschillende waterzuiveringstechnieken wordt verwezen naar de code van goede praktijk: pump & treat deel 2 bovengrondse grondwaternabehandeling.

46/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

2 Aanleiding voor het bodemsaneringsproject

In deze paragraaf wordt kort weergegeven wat de aanleiding is voor het bodemsaneringsproject.

Hierbij moeten minstens volgende zaken worden opgenomen

― titel beschrijvend bodemonderzoek, datum en bodemsaneringsdeskundige;

― datum en referentie van de conformverklaring of van de uitspraak aard en ernst van de bodemverontreiniging door de OVAM;

― titel, datum en bodemsaneringsdeskundige van andere rapporten die in tussentijd werden opgesteld (risicobeheersingsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen, gefaseerde bodemsaneringsprojecten, andere maatregelen);

― datum en referentie reactie van OVAM op deze rapporten.

Als het bodemsaneringsproject overeenkomstig art. 92 van het bodemdecreet vrijwillig wordt opgesteld, wordt dit hier vermeld.

Als er voor een gefaseerde aanpak wordt gekozen, moet de motivatie hiervoor hier worden opgenomen. Er wordt voor iedere onderstaande voorwaarde een motivatie gegeven. Ook moet op een eenduidig manier worden weergeven hoe de sanering wordt opgesplitst in verschillende fases. Eventueel kan ook hier ook worden weergegeven hoe deze fase past in de algemene saneringsstrategie.

In het geval er door de OVAM aanvullingen of wijzigingen werden gevraagd moet een volledigen ontvankelijk nieuw bodemsaneringsproject ingediend worden. In dit hoofdstuk moeten alle aangebrachte aanvullingen of wijzigingen, ten opzichte van het voorgaande bodemsaneringsproject, gegroepeerd worden vermeld.

Wanneer een nieuw bodemsaneringsproject wordt ingediend, wordt een motivatie opgenomen waarom een nieuw bodemsaneringsproject wordt ingediend overeenkomstig artikel 102 van het VLAREBO.

2.1 Voorwaarden gefaseerde bodemsaneringsprojecten

Overeenkomstig art. 47 § 4 van het bodemdecreet kan in bepaalde gevallen een gefaseerd bodemsaneringsproject worden opgesteld.

2.1.1 Algemeen toepassingsgebied

Volgende 2 redenen kunnen aanleiding geven tot het uitvoeren van een gefaseerde bodemsanering: tijdswinst of risicobeheersing.

De mogelijkheid om een bodemsanering in verschillende fases uit te voeren wordt onderworpen aan een aantal voorwaarden. Dit om te vermijden dat onnodig gefaseerde uitvoeringen plaatsvinden. Deze brengen immers ook verhoogde kosten en extra administratie met zich mee.Ook mag bij het opsplitsen van de saneringsstrategieën het conceptueel site model voor de sanering van het volledige terrein en verontreiniging niet uit het oog verloren worden.

― Er moet een duidelijk en logisch onderscheid kunnen worden gemaakt tussen de verschillende delen die gefaseerd worden aangepakt. Daarom moet aan één van de twee onderstaande voorwaarden zijn voldaan:

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 47/235

– Er komen verschillende verontreinigingskernen voor (al dan niet met verschillende aard (historisch/nieuw), verschillende parameters en/of verschillende bronnen) en deze zijn ruimtelijk te onderscheiden. Dit houdt in dat uit het beschrijvend bodemonderzoek duidelijk blijkt dat de verontreinigingen niet in elkaar overlopen.

– Er komt een ruimtelijk te onderscheiden pluim en kern voor. Hierbij wordt voor de begrippen kern en pluim verwezen naar retentie- en retardatiezone. Een opsplitsing is dan ook enkel mogelijk wanneer er onderzoek heeft plaatsgevonden om kernzones af te perken aan de hand van steekbusmonsters, MIP sonderingen, olierood testen, sudan rood testen of gelijkaardige middelen. Het aanduiden van een indicatieve kernzone aan de hand van grondwaterconcentraties in peilbuizen volstaat niet om een onderscheid te maken tussen de retentie- en retardatiezone.

― Een gefaseerde uitvoering kan dan ook slechts toegestaan worden wanneer de deskundigekan aantonen dat door de gefaseerde uitvoering een aantal bodemsaneringswerken sneller zullen worden uitgevoerd dan wanneer er geen fasering zal worden toegepast.

― Als een gefaseerd beschrijvend bodemonderzoek werd uitgevoerd, kan mogelijks overwogen worden deze opsplitsing te behouden, wanneer ook de tijdswinst behouden blijft. Wanneer dit niet kan worden aangetoond, moet alles terug worden gecombineerd in één bodemsaneringsproject.

― De gefaseerde uitvoering van de kern moet een aantoonbare positieve invloed hebben op het gedrag van de pluim. Bij degelijke gefaseerde aanpak dient het conceptueel site modelvoor de volledige verontreiniging (kern+pluim) met bijhorende saneringsstrategie in het eerste gefaseerde bodemsaneringsproject worden opgenomen. Het verwachte positieve effect op het gedrag van de pluim en de mogelijkheden voor de pluimaanpak worden reedsbesproken en gemotiveerd, rekening houdend met de verwachte impact op de pluim door de voorafgaandelijke kernaanpak.

― De gefaseerde uitvoering mag geen negatieve invloed hebben op het gedrag van een andere verontreinigingskern die misschien in een volgende fase gesaneerd zal moeten worden.

Wanneer er getwijfeld wordt of de OVAM de motivatie voor de opsplitsing de sanering wel zal aanvaarden, is het aangewezen om hierover op voorhand contact op te nemen met de dossierhouder bij OVAM.

Ook wanneer om andere dan voormelde redenen grondig kan gemotiveerd worden dat de fasering past binnen de doelstellingen van het Bodemdeceet, kan de bodemsaneringsdeskundige met OVAM in overleg treden. De grondige motivering wordt dan aan de OVAM voorgelegd, die de mogelijke toepassing van de fasering in het specifieke dossier beoordeelt.

Een pilootproef kan, ongeacht of voldaan is aan bovenstaande, steeds in een gefaseerd beperkt bodemsaneringsproject worden uitgevoerd. Het is echter niet de bedoeling om voor verschillende pilootproeven ook verschillende beperkte bodemsaneringsprojecten in te dienen. Deze moeten zoveel mogelijk worden gegroepeerd in 1 beperkt bodemsaneringsproject.

2.1.2 Tijdswinst

Gefaseerde bodemsanering kan toegepast worden voor historische, nieuwe en gemengde bodemverontreinigingen voor zover voldaan is aan het algemeen toepassingsgebied.

De mogelijkheid om de bodemsanering gefaseerd uit te voeren in verschillende gefaseerde bodemsaneringsprojecten heeft tot doel om tijdswinst met betrekking tot de start van een deel van de bodemsaneringswerken te maken. Zo kan reeds met een bronaanpak gestart worden terwijl de pluim van de verontreiniging nog verder wordt afgeperkt. Volgende randvoorwaarden moet mee in overweging genomen worden:

48/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

― Een gefaseerde uitvoering kan dan ook slechts toegestaan worden wanneer de deskundigekan aantonen dat door de gefaseerde uitvoering een aantal bodemsaneringswerken sneller zullen worden uitgevoerd dan wanneer er geen fasering zal worden toegepast.

― Als een gefaseerd beschrijvend bodemonderzoek werd uitgevoerd, kan mogelijks overwogen worden deze opsplitsing te behouden, wanneer ook de tijdswinst behouden blijft. Wanneer dit niet kan worden aangetoond, moet alles terug worden gecombineerd in één bodemsaneringsproject.

― De gefaseerde uitvoering van de kern moet een aantoonbare positieve invloed hebben op het gedrag van de pluim. Bij dergelijke gefaseerde aanpak dient het conceptueel site model voor de volledige verontreiniging (kern+pluim) met bijhorende saneringsstrategie in het eerste gefaseerde bodemsaneringsproject worden opgenomen. Het verwachte positieve effect op het gedrag van de pluim en de mogelijkheden voor de pluimaanpak worden reeds besproken en gemotiveerd, rekening houdend met de verwachte impact op de pluim door de voorafgaandelijke kernaanpak.

2.1.3 Beheersing in afwachting van de uitvoering van bodemsaneringswerken

Een andere mogelijkheid om de bodemsanering gefaseerd uit te voeren, is om de aanwezige risico's te beheersen. In afwachting van de uitvoering van een actieve saneringsvariant kan in bepaalde gevallen geopteerd worden om de bodemverontreiniging op te volgen en te beheersen.

2.1.3.1 Toepassingsgebied

Enkel ernstige historische bodemverontreinigingen (of gemengde bodemverontreinigingen die overeenkomstig artikel 27, § 2 van het Bodemdecreet als een historische bodemverontreiniging behandeld) komen in aanmerking voor een gefaseerd bodemsaneringsproject met beheersing van de bodemverontreiniging, voor zover voldaan is aan het algemeen toepassingsgebied.

De motivatie tot beheersing van de bodemverontreiniging moet de OVAM toelaten op objectieve wijze te beoordelen of het concrete geval van bodemverontreiniging beantwoordt aan het toepassingsgebied waarvoor tot risicobeheersing kan worden overgegaan. Hiervoor worden eenaantal criteria benut, zoals hieronder uiteengezet.

2.1.3.2 Toetsing aan specifieke situaties

Enkel in volgende situaties is beheersing toelaatbaar voor historische bodemverontreinigingen:

― Situatie 1 onduidelijkheid verspreidingsrisico : op basis van het beschrijvend bodemonderzoek is het onvoldoende duidelijk of er een verspreidingsrisico is; Enkel monitoring gedurende meerdere jaren kan uitmaken of actieve bodemsanering noodzakelijk is.

― Situatie 2 onmogelijke bodemsaneringen : er is sprake van een grote complexe verontreiniging. Als gevolg van deze complexiteit en/of het regionale karakter van de bodemverontreiniging is het met de huidige beschikbare 'saneringsmaatregelen' en de huidige stand van de wetenschap niet evident een actieve sanering uit te voeren.

― Situatie 3 afstemming op de toekomst / uitstel van de bodemsanering: situaties waarbij in een toekomstige situatie infrastructurele wijzigingen en/of wijzigingen in de bedrijfsvoering zijn gepland, waardoor pas in de toekomst een optimale bodemsanering kan worden uitgevoerd in combinatie met deze wijzigingen.

De bodemsaneringsdeskundige moet op basis van objectieve argumenten duidelijk onderbouwen welke van deze drie situaties van toepassing is.

Indien op basis van deze argumentatie de OVAM van oordeel is dat voldaan is aan één van de eerste twee situaties, is beheersing/opvolging toelaatbaar. Er wordt benadrukt dat deze eerste

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 49/235

twee situaties zeer specifiek zijn en er hiervoor een uitgebreide motivatie zal nodig zijn om hierop aanspraak te kunnen maken.

In de derde situatie, moet duidelijk gemotiveerd worden waarom momenteel geen optimale bodemsaneringswerken kan worden uitgevoerd. Hiervoor moet een bijkomende toetsing wordengedaan zoals hieronder aangegeven.

Beslissingscriteria voor situatie 3 : afstemming op de toekomst / uitstel van de bodemsanering

In deze situaties is beheersing/opvolging enkel toelaatbaar indien de risico's die uitgaan van de bodemverontreiniging voldoende 'acceptabel' worden geacht. Bovendien moet de gewijzigde toekomstige bereikbaarheid van de bodemverontreiniging leiden tot een effectievere en efficiëntere aanpak van de bodemverontreiniging. Daardoor moet de bodemsanering in de toekomst optimaler kunnen worden uitgevoerd dan in de actuele situatie. Om de beoordeling van deze aspecten zo eenduidig en objectief mogelijk te kunnen maken, moeten onderstaande criteria worden doorlopen. Dit zijn objectieve beslissingscriteria waaraan de gegeven situatie wordt getoetst. Op basis hiervan moet geoordeeld worden of de bodemsanering in de toekomstoptimaler zal kunnen uitgevoerd worden in de toekomst.

De beslissingscriteria waaraan de concrete situatie wordt getoetst zijn:

― Criterium 1: de saneringsurgentie;

― Criterium 2: de effectiviteit en efficiëntie van beschikbare saneringstechnieken in de toekomst;

― Criterium 3: andere verzwarende en/of milderende elementen.

De toetsing aan de bovenstaande beslissingscriteria moet zo transparant mogelijk worden uitgevoerd. In de toetsing wordt eveneens ruimte gelaten voor bijkomende elementen die de bodemsaneringsdeskundige zelf kan opgeven.

Criterium 1 : Saneringsurgentie

Voor de saneringsurgentie wordt gebruik gemaakt van de urgentieklasse van de bodemverontreiniging zoals toegekend in het beschrijvend bodemonderzoek en conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek. De wijze waarop de urgentieklasse wordt toegekend, wordt beschreven in de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek.

Zeer urgente (Klasse I) bodemverontreinigingen vallen buiten het toepassingsgebied. Bodemverontreinigingen waarvan een acuut risico uitgaat, komen hiervoor niet in aanmerking.

Urgente (Klasse II) bodemverontreinigingen komen ook niet in aanmerking, tenzij uit de randvoorwaarden blijkt dat saneringswerken op dit moment praktisch niet uitvoerbaar zijn. Bijvoorbeeld door de aanwezige infrastructuur.

Matig urgente (Klasse III) en beperkt urgente (Klasse IV) bodemverontreinigingen kunnen wel in aanmerking komen mits de risico's van de bodemverontreiniging in afwachting van de sanering op een BATNEEC verantwoorde manier kunnen worden beheerst.

Criterium 2 Efficiëntie en effectiviteit van de bodemsanering in de toekomst

Hier wordt bekeken of het uitstellen van de bodemsanering zal resulteren in een effectievere en efficiëntere aanpak van de bodemverontreiniging.

50/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Eerst zal moeten worden aangegeven welke wijzigingen er in de toekomst voorzien zijn. Daarbij moet worden aangegeven hoe concreet deze plannen zijn. Het is aangewezen hiervoor extra stukken aan het dossier toe te voegen.

Daarna zal de bodemsaneringsdeskundige moeten aantonen dat de bodemsanering in de toekomst meer BATNEEC verantwoord is dan nu. Hiervoor kunnen twee bodemsaneringsvarianten worden opgesteld :

― een bodemsaneringsvariant met de huidige situatie als randvoorwaarde; en

― een bodemsaneringsvariant met de toekomstige situatie als randvoorwaarde.

Daarna worden deze twee varianten vergeleken met elkaar op basis van milieuhygiënische, technische en financiële criteria. Eventueel kan een multicriteria-analyse worden uitgevoerd overeenkomstig de standaardprocedure bodemsaneringsproject.

Voor eenvoudige gevallen zal het niet nodig zijn om effectief twee varianten uit te werken. Dan kan eenvoudig worden gemotiveerd waarom de sanering in de toekomst BATNEEC efficiënter zou zijn dan nu.

Voorbeeld

Een bedrijf wordt geconfronteerd met een verontreiniging met hydraulische olie onder de productiehal. De verontreiniging heeft een drijflaag gevormd. Uit drijflaagrecuperatietesten blijkt dat deze drijflaag weinig mobiel is.

Het bedrijf is zonevreemd en heeft nog een omgevingsvergunning voor de komende 8 jaar. De gemeente waar het bedrijf gelegen is heeft al te kennen gegeven dat een vernieuwing van de omgevingsvergunning niet zal worden toegekend. Het bedrijf heeft dan ook al concrete plannen om te verhuizen, uiterlijk binnen 8 jaar.

Het is duidelijk dat een in-situ sanering voor weinig mobiele drijflaag onder een productiehal technisch niet eenvoudig zal zijn, weinig milieurendement zal opleveren en aardig wat zal kosten. Een alternatief is hier de drijflaag verwijderen wanneer het bedrijf verhuist.

De bodemsaneringsdeskundige moet aan de hand van bijkomende stukken aantonen dat het bedrijf zonevreemd is en dat er concrete verhuisplannen zijn. Daarnaast zal hij uitvoerig motiveren waarom een ontgraving in de toekomst meer BATNEEC verantwoord is.

Criterium 3 Verzwarende en milderende elementen

Andere elementen dan bovenstaande kunnen ook pleiten voor of tegen een beheersaanpak. Deze elementen kunnen hier opgenomen worden.

Enkele voorbeelden van verzwarende elementen

― Er bestaat een risico dat de verontreiniging complexer wordt in de toekomst als gevolg van het enkel beheersen van de bodemverontreiniging;

― Er bestaat een risico op nadelige beïnvloeding van andere verontreinigingen (die geen voorwerp zijn van het gefaseerde bodemsaneringsproject) als gevolg van het beheersen van de bodemverontreiniging.

Enkele voorbeelden van milderende elementen

― Alle inspanningen zijn genomen om de bron van de verontreiniging maximaal te verwijderen/ buiten gebruik te stellen;

― Er zijn plannen om een sectoriële bodemsaneringsorganisatie op te richten.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 51/235

2.1.3.3 Doelstelling

De bodemsaneringsdeskundige moet objectieve criteria samenstellen op basis waarvan de resultaten van de (risico)beheersmaatregelen moeten worden geëvalueerd. Deze criteria mogendan ook niet vaag worden opgesteld en moeten een duidelijke grens trekken tussen wat aanvaardbaar is en wat niet.

Wanneer risicobeheersing wordt uitgevoerd omwille van het voorkomen van humaantoxicologische risico's, moeten er risicogrenswaarden worden opgesteld. Tijdens de risicobeheersing moet worden nagekeken of deze risicogrenswaarden niet worden overschreden. De risicogrenswaarden moeten worden opgesteld aan de hand van een risico-evaluatie, bijvoorbeeld met behulp van S-Risk of een door OVAM goedgekeurd blootstellingsmodel. De risico-analyse wordt als bijlage toegevoegd.

Wanneer risicobeheersing wordt uitgevoerd omwille van het voorkomen van een verspreidingsrisico worden duidelijke grenzen getrokken tot waar een verspreiding van de verontreiniging aanvaardbaar is. Hierbij moeten de verschillende potentiële receptoren (waterloop, waterwinning, perceelsgrens,...) worden geïdentificeerd. Deze grenzen worden aangeduid met concrete monitoringspunten en concentraties die aanvaardbaar zijn. Eventueel kunnen hier ook parameters voor biologische afbraak in worden verwerkt. Voor de bepaling van het verspreidingsrisico wordt ook verwezen naar de standaardprocedure beschrijvend bodemonderzoek.

Zowel bij een verspreidingsrisico, een humaantoxicologisch als bij een ecotoxicologisch risico zal de bodemsaneringsdeskundige een beslisschema opstellen. Dit schema stelt voor welke maatregelen er moeten worden genomen bij het overschrijden van de bepaalde risicogrenswaarden of verspreidingsgrenzen. Deze maatregelen kunnen bijvoorbeeld zijn: het intensifiëren van de bestaande risicobeheersingsmaatregelen of het overgaan tot actieve bodemsanering.

2.1.3.4 Beslisschema

De doelstelling van dit gefaseerd bodemsaneringsproject zal steeds zijn om de aanwezige risico's te beheersen. Wanneer uit de (risico)beheersmaatregelen blijkt dat de risico’s onvoldoende beheerst worden, moet overgeschakeld worden op actieve bodemsanering. In een beslisschema wordt duidelijk aangeven in welke gevallen er wordt overgeschakeld op actieve bodemsanering en wanneer er beslismomenten worden ingebouwd zoals uiteengezet in hoofdstuk 3.1.3.3

Het opnemen van een back-up variant is niet noodzakelijk. Wanneer de doelstelling niet bereikt wordt, moet immers overgeschakeld worden op actieve bodemsanering, waarvoor een volgendegefaseerd bodemsaneringsproject moet worden ingediend.

52/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

3 Randvoorwaarden en uitgangspunten

3.1 Situering van de locatie

De bedoeling is om hier een bondige geografische situering van de verontreinigde gronden en hun omgeving weer te geven. Er wordt tevens aangegeven wat de effectieve bestemming van het terrein en eventuele andere betrokken percelen is volgens het gewestplan en wat het bestemmingstype is. Wanneer er hieraan een wijziging (voorzien) is, bijvoorbeeld door een (voorlopig vastgesteld) gewestelijk, provinciaal of gemeentelijk ruimtelijk uitvoeringsplan, wordt dit hier weergegeven.

Voor het verkrijgen van een beter inzicht door de behandelende instanties moeten volgende gegevens minimaal in bijlage toegevoegd worden:

― een kopie van de topografische kaart;

― foto’s : Overzicht van het terrein, locatie van de effectieve saneringswerken, eventueel toegangswegen tot het terrein, eventueel andere belemmerende infrastructuren, af te breken constructies, eventueel grenzen met buurpercelen, …

3.2 Specifieke wetgeving die een invloed kan hebben op de wijze waarop de bodemsaneringswerken kunnen worden uitgevoerd

Artikel 54 van het bodemdecreet bepaalt dat het conformiteitsattest geldt

― als omgevingsvergunning of melding in het kader van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) indien de bodemsaneringswerken in het kader van voormeld decreet vergunnings- of meldingsplichtige activiteiten of inrichtingen omvatten (art. 54, §1 decreet)

― als omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen in het kader van het decreet van 18 mei 1999 houdende organisatie van de ruimtelijke ordening (Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening, VCRO) indien de bodemsaneringswerken in het kader van dit decreet vergunningsplichtig zijn (art 54, §2 decreet).

Als de bodemsaneringswerken andere meldings- en/of vergunningsplichtige handelingen of activiteiten omvatten dan moeten hiervoor uiteraard voor het aanvangen van de bodemsaneringswerken de nodige meldingen worden gedaan en/of de nodige vergunningen worden verkregen bij de bevoegde instanties. Hoewel het ingediende bodemsaneringsproject enhet conformiteitsattest niet geldt als vergunning en/of melding voor deze andere handelingen of activiteiten is het duidelijk dat met andere wetgeving moet worden rekening gehouden bij het uitwerken van een bodemsaneringsproject. Deze andere wetgeving zal immers een impact hebben op de wijze waarop de bodemsaneringswerken kunnen worden uitgevoerd.

Ten eerste moet de specifieke wetgeving worden geïdentificeerd. Er wordt nagekeken welke specifieke wetgeving een impact kan hebben op de wijze waarop de bodemsanering wordt uitgevoerd. Dit kan afhankelijk zijn van de ligging van het gebied.

In Tabel 5 wordt een niet-limitatieve lijst van specifieke wetten weergegeven die, indien de werken plaatsvinden in specifieke zones, mogelijk een impact kunnen hebben op de bodemsanering. Daarbij wordt aangeduid welke zaken hierbij belangrijk zijn: verplichtingen, toestemmingen, machtigingen, vergunningsplichten, meldingsplichten en/of verbodsbepalingen.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 53/235

De ligging van de meeste van deze gebieden kan worden gecontroleerd op website van het Agentschap voor Geografische Informatie Vlaanderen.

Indien de werken plaatsvinden in één van deze gebieden moet dit worden aangegeven en moet de betrokken wetgeving worden aangeduid.

Ten tweede moet worden nagekeken wat de invloed van de wetgeving op de bodemsanering zal zijn.

Indien het een melding betreft zal dit minder invloed hebben en zal een vermelding hiervan in het bodemsaneringsproject volstaan.

Ingeval een vergunning, machtiging of toestemming noodzakelijk is, moet dit tijdig bij het opstellen van het bodemsaneringsproject worden bekeken.

― Indien mogelijk moet deze vergunning vooraf worden aangevraagd en in bijlage bij het bodemsaneringsproject worden gevoegd. Indien de vergunning, machtiging of toestemmingna het conformiteitsattest wordt aangevraagd bestaat immers de mogelijkheid dat deze nietwordt verleend en hierdoor de uitvoering van het bodemsaneringsproject in het gedrang komt.

― Indien het niet mogelijk of aangewezen is van vooraf de vergunning aan te vragen, moet in het bodemsaneringsproject een motivatie worden opgenomen.

Met eventuele verbodsbepalingen en verplichtingen moet te allen tijde rekening worden gehouden. De verbodsbepalingen en verplichtingen zijn randvoorwaarden waaronder de bodemsanering worden uitgevoerd, deze moeten dan ook kort worden toegelicht.

54/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Wetgeving Gebied ImpactDecreet van 28.01.1984 houdende maatregelen inzake grondwaterbeheer en besluit van deVlaamse regering dd. 27.03.1985

Waterwingebieden en beschermingszones type I Verbodsbepalingen + advies waterwinmaatschappij

Beschermingszones type II VerbodsbepalingenBeschermingszones type III Verbodsbepalingen

Decreet van 21.10.1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, haar uitvoeringsbesluiten en eventuele natuurinrichtingsplannen.

Groengebieden, parkgebieden, buffergebieden, bosgebieden, valleigebieden, brongebieden, agrarische gebieden met ecologisch belang, agrarische gebieden met bijzondere waarde en natuurontwikkelingsgebieden

Natuurvergunningsplicht voor het wijzigen van vegetatie en/of natuurvergunningsplicht voor het wijzigen van kleine landschapselementen en/of verbodsbepalingen

IVON Ramsar gebiedenBeschermde duingebiedenVEN Natuurvergunningsplicht voor het wijzigen van vegetatie en/of

natuurvergunningsplicht voor het wijzigen van kleine landschapselementen, Verbodsbepalingen,Verbodsbepaling op vergunningverlening (zie hoofdstuk 6.2.2), Adviesvraag

Vogelrichtlijngebieden + Habitatrichtlijn gebieden Natuurvergunningsplicht voor het wijzigen van vegetatie en/of natuurvergunningsplicht voor het wijzigen van kleine landschapselementen, Passende beoordeling (zie hoofdstuk 6.2.1) + eventueel adviesvraag

Alle gebieden behalve woongebieden, industriegebieden en deze vermeld in de 6 bovenstaande rijen

Meldingsplicht voor het rooien of op enige andere manier verwijderen en het beschadigen van houtachtige beplantingen opweg-, waterweg- of spoorwegbermen of op het talud van holle wegen, van houtachtige beplantingen langs waterlopen, dijken of taluds, van heggen, hagen, houtkanten, houtwallen, bomenrijen en hoogstamboomgaarden;het uitgraven, verbreden, rechttrekken en dichten van stilstaandewaters, poelen of waterlopen.

Decreet van 21.10.1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu, haar uitvoeringsbesluiten en eventuele natuurinrichtingsplannen (vervolg)

Holle wegen; graften; bronnen; historisch permanent grasland en poelen gelegen in groengebieden, parkgebieden, buffergebieden en bosgebieden; vennen en heiden; moerassen en waterrijke gebieden; duinvegetaties

Verbodsbepaling op het wijzigen van kleine landschapselementen en vegetaties

Natuurreservaten Verbodsbepalingen

Overal Zorgplicht in verband met vernietigen of beschadigen van natuurelementen, bescherming van bepaalde diersoorten, vleermuizen en bepaalde plantensoorten

Bosdecreet van 13.06.1990 Openbare bossen Machtiging van het bosbeheer + verbodsbepalingenPrivé bossen Machtiging van het bosbeheer en toestemming bosbeheerder +

verbodsbepalingenBosreservaten Machtiging bosbeheer + verbodsbepalingenTENZIJ in de volgende situaties:– met het oog op de uitvoering van handelingen van algemeen belang;– in zones met de bestemming woongebied in deruime zin, industriegebied in de ruime zin, of in een met die zones gelijk te stellen ruimtelijke bestemming. Hiertoe dient men naar de bestemmingsvoorschriften van het geldende planvan aanleg of ruimtelijk uitvoeringsplan te kijken;– op de uitvoerbare delen van een niet-vervallen vergunde verkaveling;– in functie van vastgestelde instandhoudingsdoelstellingen, opgemaakt voor speciale beschermingszones (SBZ’s) of voor beschermde soorten op grond van het Bosdecreet. Deze bepaling heeft pas uitwerking nadat de instandhoudingsdoelstellingen per SBZ bij besluit vastgesteld zijn.

Verbod op ontbossing.

De Vlaamse minister, bevoegd voor het natuurbehoud, kan een ontheffing van het ontbossingsverbod verlenen op individueel en gemotiveerd verzoek. Die ontheffing moet bij het Agentschap voor Natuur en Bos worden aangevraagd per aangetekend schrijven.De minister beslist, na advies van het Agentschap voor Natuur en Bos, om de ontheffing al dan niet toe te staan.In de praktijk heeft de minister deze bevoegdheid gedelegeerd naar de administrateur-generaal van het Agentschapvoor Natuur en Bos.

Gemeentelijke politiereglementen Bomen Voor het vellen van bomen is in vele gemeenten een vergunning vereist. Deze wordt soms aangeduid als ‘kapvergunning’

Decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed (Onroerenderfgoeddecreet) en het besluit van de Vlaams Regering

Onroerend erfgoed: monumenten, archeologische sites, cultuurhistorische landschappen en stads- en dorpsgezichten.

Toestemming Agentschap Onroerend Erfgoed (of erkende onroerenderfgoedgemeente), verbodsbepalingen en verplichtingen (https://www.onroerenderfgoed.be/)

van 16 mei 2014 betreffende de uitvoering van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 (Onroerenderfgoedbesluit)+ andere uitvoeringsbesluiten

Vastgestelde inventarissen:– bouwkundig erfgoed;– landschapsatlas (o.a. ankerplaatsen);– archeologische zones;– houtige beplantingen met erfgoedwaarde;– historische tuinen en parken.

Voorlopig of definitief beschermde monumenten, beschermde cultuurhistorische landschappen, beschermde stads- en dorpsgezichten en beschermde archeologische sites.

Erfgoedlandschappen en onroerenderfgoedrichtplannen.

Vergunningsplicht en verplichtingen (zorgplicht, motiveringsplicht,informatieplicht)(bvb bij slopen, kappen, ...)Archeologisch (voor)onderzoek

Vergunningsplicht, toelatingsplicht, verbodsbepalingen en verplichtingen (actief en passief behoud)

Vergunningsplicht, toelatingsplicht, verbodsbepalingen en verplichtingen (actief en passief behoud)

Wet van 28 december 1967 betreffende de onbevaarbare waterlopen

Onbevaarbare waterlopen Machtiging voor buitengewone werken van verbetering of buitengewone werken van wijziging

Wet van 03.06.1957 betreffende polders, wet van 1956 betreffende wateringen

Polders en wateringen Machtiging voor activiteiten waaronder uitgraven en bemalen

Wet van 12 juni 1973 op het natuurbehoud

Duinen verbodsbepalingen

Decreet van 16.04.1997 betreffende waterkeringen + uitvoeringsbesluit

Waterkeringen Toestemming voor wijzigen, verbodsbepalingen en verplichtingen

Decreet van 18.12.1992 houdende bepaling tot begeleiding van de begroting + besluit van de Vlaamse Regering van 29 maart 2002

Openbaar domein Vergunningsplicht voor onder meer aanvullingen, uitgravingen, tijdelijke inname door wegneembare constructies:aanvraagformulier inname domeinen Waterwegen en Zeekanaal NV, zie hun website

Wet van 10 juni 1997 betreffende de algemene regeling voor accijnsproducten, het voorhanden hebben en het verkeer daarvan

Overal Accijnzen voor het gebruik van ethylalcohol, machtiging denaturering en machtiging erkend entrepothouder

Decreet van 18 juli 2003 betreffende het integraal waterbeleid

Oeverzones Verbodsbepalingen en verplichtingen

Wet van 4 augustus 1996 betreffende de welzijn van de werknemers bij de uitvoering van hun werk. KB van 16 maart 2006 betreffende de bescherming van werknemers tegen de risico’s van blootstelling aan asbest

Asbesthoudende gronden / gebouwen verplichtingen

Andere…

Tabel 5: Overzicht specifieke wetgeving die mogelijk een impact heeft op de bodemsaneringswerken

Opgelet. Deze tabel heeft tot doel de aandacht te richten op bepaalde voor bodemsanering mogelijk relevante wetgeving. De zaken die hierin worden vermeld, zijn bondig samengevat en aan wijzigingen onderhevig. Deze mogen dus niet rechtstreeks worden geïnterpreteerd, er moet steeds naar de wetteksten zelf worden gekeken. Indien de specifieke wetgeving wordt gewijzigd, dient met de gewijzigde wetgeving rekening te worden gehouden, van zodra deze van toepassing is.

3.3 Beknopte historiek

Hier wordt een bondig overzicht van de activiteiten die op dit terrein plaatsvonden of nog steeds plaatsvinden gegeven. Volgende zaken moeten hierbij zeker aan bod komen :

― hoofdactiviteit die werd uitgevoerd toen de verontreiniging ontstond en periode waarin deze hoofdactiviteit werd uitgevoerd.

Per verontreinigingsvlek moeten ook volgende zaken worden weergegeven :

― bronnen die aanleiding gaven tot een verontreinigingsvlek;

― herkomst van de verontreiniging (diesel, benzine, stookolie, …);

― vastgestelde aard van de verontreiniging (historisch of nieuw) zoals weergegeven in de conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek of in de uitspraak aard en ernst van de bodemverontreiniging.

Desgevallend wordt een beschrijving gegeven van de reeds uitgevoerde en/of nog lopende veiligheidsmaatregelen, voorzorgsmaatregelen, gebruiksadviezen, gebruiksbeperkingen, bestemmingsbeperkingen, behandeling in kader van schadegeval (art. 69, 70, 72, 73 en 74 - 82van het decreet). Ook andere vrijwillig ondernomen acties met betrekking tot het beheersen van de verontreiniging worden hier weergegeven (duidelijke weergave per perceel indien relevant).

Andere veranderingen zoals (voorlopig vastgestelde) wijziging bestemming, gebruik, e.d., moeten ook weergegeven worden.

Op basis van het historisch onderzoek worden ook de labels toegekend aan het bodemsaneringsproject. De labels worden gebruikt voor datamining door de OVAM en dienen enkel digitaal te worden aangeleverd.

Meer informatie over welke labels kunnen worden toegekend en hun definities vind je in bijlage 4.

3.4 Bodemkundige en hydrologische gegevens

Hier wordt een samenvatting van de belangrijkste gegevens betreffende bodemopbouw en grondwater gegeven. Het doel hiervan is de mogelijkheden en beperkingen voor de sanering aan te geven. Het detail en de graad van zekerheid waarmee dit moet worden uitgewerkt zal ookafhangen van de aard van de sanering. Voor een uitgraving van een stookolieverontreiniging is dit weinig belangrijk en volstaat een ruwe omschrijving. Voor een in-situ sanering van een VOCl-verontreiniging is dit wel zeer belangrijk en moet hier dan ook de nodig aandacht aan moeten worden besteed. Voor grondwateronttrekkingen worden in Tabel 11 gesteld welke bijkomende gegevens van de geohydrologie moeten worden verzameld en gerapporteerd.

In een samenvattende tabel (Tabel 6) wordt een overzicht gegeven van de naam, de diepte, de omschrijving en de watervoerende eigenschappen van de verschillende lagen. Deze moet worden opgesteld op basis van de boorstaten uit het beschrijvend bodemonderzoek. De geologische opbouw wordt gegeven tot op een diepte die relevant is in het kader van het bodemsaneringsproject.

60/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 61/235

Tabel 6 : Geologische opbouw

Diepte (m-mv)

Textuur Heterogeniteiten gelaagdheid

Strati-grafie(1)

Doorlatendheid OM Klei Opm.

Decimaal(m/d)

beschrij-ving

(%) (%)

0-0,5 Zand Heterogeen puin aanwezig

- Goed - -

0,5-5 Lemig zand

Homogeen 0.001 Matig 2.5 15,5 Glauconiet-houdend

5-9 Lemig zand

Heterogeen gelaagd: kleilenzen en veenlaagjes

- Matig-slecht

- - Plaatselijk tot 3 cm veen

9+ Klei Homogeen - Ondoorlatend

- - Sluitend, ondergrens watervoerend pakket

De doorlatendheid werd bepaald op basis van....................... (in te vullen)

Tabel 6: Geologische opbouw

(1) Stratigrafie : Stratigrafische benaming zoals gebruikt op de meest recente geologische kaarten

In de beschrijving wordt opgenomen hoe de doorlaatbaarheid werd bepaald (hydraulische testen, laboproeven, literatuur, putproeven of pompproeven).

Verder moeten minimaal volgende zaken worden beschreven:

― korte beschrijving diepere geologie (indien relevant);

― diepte van de grondwatertafel ten tijde van de verschillende onderzoeken;

― kwetsbaarheid van het grondwater.

De grondwaterstromingsrichting wordt op plan weergegeven worden. De richtlijnen die hiervoor worden opgelegd in kader van beschrijvende bodemonderzoek, zijn van toepassing.

3.5 Bijkomende onderzoeksverrichtingen

In het kader van het opstellen van een bodemsaneringsproject kan het zijn dat er nog bijkomendveldwerk werd uitgevoerd.

Bijkomend veldwerk is bijvoorbeeld aangewezen in de volgende gevallen :

― indien de bodemsaneringsdeskundige niet meer kan bevestigen dat de verontreinigingstoestand zoals vastgesteld in het beschrijvend bodemonderzoek nog dezelfde is;

― indien er nog hiaten uit het beschrijvend bodemonderzoek moeten worden onderzocht;

― indien er voor het toepassen van een bepaalde bodemsaneringstechniek nog bijkomend onderzoek nodig was;indien er nog bijkomend kernonderzoek nodig was : puur product detectie.

Actuele verontreinigingstoestand

Overeenkomstig art. 47 § 3 van het bodemdecreet moet het bodemsaneringsproject steunen opresultaten van een conform verklaard beschrijvend bodemonderzoek en moeten de onderzoeksresultaten voldoende actueel zijn. Als dit niet het geval is, kan de OVAM het bodemsaneringsproject onvolledig verklaren of aanvullende onderzoeksverrichtingen opleggen.

62/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Ook wanneer er nog hiaten in het beschrijvend bodemonderzoek zijn, moeten deze steeds worden ingevuld. Deze hiaten kunnen eventueel in de conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek zijn aangegeven.

Wanneer de analyseresultaten van het grondwater ouder zijn dan twee jaar, is het noodzakelijk de belangrijkste analyseresultaten van het grondwater te bevestigen voor die zones waar sanering noodzakelijk is door middel van nieuwe staalnamen en analyses.

Ook wanneer de analyseresultaten van het grondwater minder oud zijn dan twee jaar, maar wanneer er een impact op het grondwater of wijziging van de toestand kan zijn geweest, is het nodig van onderzoek uit te voeren.

Indien in de periode tussen (de conformverklaring van) het beschrijvend bodemonderzoek en deopmaak van het bodemsaneringsproject nieuwe kennis beschikbaar is over emerging contaminants dient hiermee rekening te worden gehouden voor de actualisatie van het beschrijvend bodemonderzoek en/of de opmaak van het bodemsaneringsproject.

Hoe bijkomend onderzoek ?

Bijkomend onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig de Standaardprocedure Beschijvend Bodemonderzoek.

Waar rapportage bijkomende onderzoeksverrichtingen ?

Dit bijkomende veldwerk kan enkel in het bodemsaneringsproject worden gerapporteerd indien de conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek niet worden gewijzigd.

Ingeval de conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek worden gewijzigd, moet er eerst een actualisatie van het beschrijvend bodemonderzoek worden overgemaakt en conform verklaard voor er een bodemsaneringsproject kan worden ingediend.

Onder wijziging van de conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek worden bijvoorbeeld verstaan:

― wijziging van de contour zodat er nieuwe kadastrale percelen moeten worden opgenomen;

― wijzing van de risico-evaluatie zodat de saneringsnoodzaak wijzigt;

― wijziging van de aard van de verontreiniging (historisch of nieuw).

Onder wijziging van de conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek wordt bijvoorbeeld niet verstaan:

― wijzigen van het volume van verontreinigde bodem;

― wijzigen van de urgentieklasse;

― wijzigen van de risico-evaluatie zodat een bepaalde blootstellingsweg niet of wel van toepassing is, maar de saneringsnoodzaak blijft bestaan.

Rapportage bijkomend onderzoek

Er wordt een verslag gemaakt van de metingen en wordt een overzicht gegeven van de analyseresultaten aan de hand van tabellen zoals beschreven in de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek.

Er wordt een duidelijk besluit getroffen over de uitgevoerde onderzoeksverrichtingen. Hierin worden volgende zaken opgenomen:

― een verklaring dat conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek nog steeds geldig zijn en dus niet wijzigen;

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 63/235

― eventuele wijzigingen van het volume van de bodemverontreiniging;

― eventuele wijzigingen van blootstellingswegen;

― eventuele wijziging van de urgentieklasse;

― conclusie.

De noodzakelijke bijlagen (analyseverslagen, boorbeschrijvingen en boorverslag, plannen, risicomodellen, …) zoals vereist in de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek worden opgenomen voor zover de gegevens wijzigen en/of relevant zijn.

Wanneer de bodemsanering bestaat uit een uitgraving en in het kader van de uitwerking van deze uitgraving en er bijkomende boringen gebeuren om de verontreiniging nauwkeuriger te beschrijven en de volumes nauwkeuriger in te schatten is het niet steeds noodzakelijk van deze uitgebreid te rapporteren. Wanneer de conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek niet wijzigen volstaat een aanduiding van de nieuwe contourlijn op plan en een nieuwe volumeraming.

Voorzorgsmaatregelen, veiligheidsmaatregelen

Indien veiligheids- of voorzorgsmaatregelen noodzakelijk waren in afwachting van het indienen van het bodemsaneringsproject, dan rapporteert de bodemsaneringsdeskundige hier resultaten van de uitgevoerde of nog in uitvoering zijnde veiligheids- of voorzorgsmaatregelen.

De volgende zaken moeten minimaal vermeld worden:

― de motivatie waarom en welke maatregelen noodzakelijk waren

― de aard (nieuw / historisch / gemengd-nieuw / gemengd-historisch), de omvang (concentraties, stofeigenschappen, …) en de ernst van de verontreiniging;

― aangeven welk gevaar de verontreiniging opleverde of bij indienen van het bodemsaneringsproject nog oplevert;

― bespreking van de maatregelen die opgelegd worden en op welke gronden, geïdentificeerd aan de hand van kadastrale gegevens;

― welke de eventuele meldings- of vergunningsplichtige activiteiten er op de percelen uitgevoerd werden;

― eventueel de van toepassing zijnde emissienormen en beperkingen op de site;

― de resultaten van de uitgevoerde (of nog in uitvoering zijnde) maatregelen

― afhankelijk van de resultaten, de invloed op de timing voor de urgente uitvoering van de bodemsaneringswerken.

3.6 Karakterisatie van de vastgestelde bodemverontreinigingen

Er worden drie zaken opgenomen om de bodemverontreiniging te karakteriseren : een tekstuelebeschrijving van de resultaten, samenvattende tabellen en plannen.

Er moet een bondige samenvatting gemaakt worden met de belangrijkste bevindingen van de uitgevoerde bodemonderzoeken en eventuele bijkomende onderzoeksverrichtingen in het kadervan de opmaak van het bodemsaneringsproject. Hierbij moeten enkel de gegevens worden weergegeven die voor dit (gefaseerd) bodemsaneringsproject van belang zijn. De OVAM benadrukt dat deze zaken werden vastgelegd in het beschrijvend bodemonderzoek en de conformverklaring hiervan. Een wijziging van de conclusies van het beschrijvend bodemonderzoek hoort niet thuis in een bodemsaneringsproject. Wel moeten eventuele opmerkingen uit de conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek in de tekst wordenverwerkt.

64/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Hiervoor wordt Tabellen 25 en 26 “Samenvatting van de verontreinigingstoestand per grond” overgenomen uit het beschrijvend bodemonderzoek en aangepast aan de eventuele bevindingen van bijkomend onderzoek. En dit in zoverre het beschrijvend bodemonderzoek werd uitgevoerd volgens de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek, versie juni2018. In de andere gevallen worden onderstaande tabellen 7 en 8 nog in het rapport van bodemsaneringsproject opgenomen.

Daarnaast wordt tekstueel kort volgende zaken weergegeven.

― het actueel en potentieel risico van de verontreiniging met opsplitsing humaan toxicologischrisico, ecologisch risico en verspreidingsrisico;

― saneringsurgentie.

Het is aangewezen de relevante analysegegevens die werden gerapporteerd in het conform verklaarde beschrijvend bodemonderzoek over te nemen in het bodemsaneringsproject. Eventueel worden deze aangevuld met bijkomend onderzoek in kader van het bodemsaneringsproject. Dit kan gebeuren door middel van een bijlage met analysetabellen.

De plannen uit het beschrijvend bodemonderzoek worden aangevuld met de resultaten van analyses in kader van de opmaak van het bodemsaneringsproject. Het gaat om minimaal de volgende plannen, zoals omschreven in de standaardprocedure beschrijvend bodemonderzoek:

― detailplan van de onderzoekslocatie;

― detailplan met weergave van de onderzoeksresultaten;

― detailplan met aanduiding van de grondwaterstroming (indien relevant).

Perc

eel

refe

ren

tien

r V

ero

ntr

ein

igin

g (

1)

Med

ium

(2)

Para

mete

r/ -

gro

ep

Aard

vero

ntr

ein

igin

g

Beo

ord

elin

g (

3)

Bro

n/

Vers

pre

idin

g (

4)

Urg

en

tiekla

sse n

a B

BO

(5)

No

od

zaak b

ijko

men

de m

aatr

eg

ele

n (

6)

Geb

ruik

sad

vie

s (

7)

523P 1 Grondwater Historisch P B2 Grondwater Nieuw Q B3 Vast deel Historisch O V

523X 2 Grondwater Nieuw Q V/ / O B

Tabel 7: Samenvatting van de verontreinigingstoestand (per perceel, zone of deellocatie)

(1) Dit nummer stemt overeen met het referentienummer in tabel 8(2) Medium: Vaste deel aarde, Grondwater of Puur product (3) Kijk voor de juiste classificatie naar het beoordelingskader hoger vermeld. (4) bron- of verspreidingsperceel (B of V)(5) Voor elke verontreiniging waarvoor nog verdere saneringsmaatregelen noodzakelijk zijn, wordt aangegeven in welkeurgentieklasse deze wordt ingedeeld(6) Voorzorgsmaatregelen, gebruiksbeperking, veiligheidsmaatregelen(7) Gebruiksadvies (code toegekend overeenkomstig tabel 3 van de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek)

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 65/235

66/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Administratieve gegevensreferentienummer (1)

: N(ieuw) of B(estaand)?:

Naam :Omschrijving :Bron/locatie :Medium (2) :

Milieutechnische gegevens

Parameter(s) (3)Aard (4) % Overwegend deel

(5): Motivatie Aard :

Classificatie (6) : Urgentieklasse (7) :Behandeling Type Omschrijving van tot

Voorzorgsmaatregelen(8)

Veiligheidsmaatregelen (8)

Gebruiksbeperkingen (8)

Gebruiksadviezen (8) GA1, GA2, ...

Bestemmingsbeperkingen (8)

Ontgraving (9)

Is de beschrijving/aanpak van de verontreiniging volledig na dit rapport? Ja/Nee (10)

Tabel 8: Administratieve gegevens verontreiniging

(1) U geeft de verontreiniging een nummer. Ditzelfde nummer gaat u bij de GIS-contouren ook gebruiken. U kan het een eigen nummer geven als de verontreiniging nog niet eerder werd vastgesteld. Als u verder werkt aaneen bestaande verontreiniging, dan geeft u het OVAM-nummer.

(2) Als Medium geeft u Vaste deel van de Aarde, Grondwater of Puur product in. Bij puur product vermeldt u of het om een drijf- of zinklaag gaat.

(3) De parameters (stoffen) waaruit deze verontreiniging bestaat.(4) Bij de Aard zijn er zes mogelijkheden:

a) Nieuw, b) Historisch; c) d) Gemengd, Overwegend Nieuw; (In toepassing van Art 27 §2, u geeft het percentage van het

overwegende deel) e) Gemengd, Overwegend Historisch; (In toepassing van Art 27 §2, u geeft het percentage van het

overwegende deel)(5) U geeft enkel het percentage van het overwegende deel (50,1% - 99,9% als in toepassing van Art 27§2 de

aard als Gemengd, Overwegend Nieuw of Gemengd, Overwegend Historisch is.(6) Bij de Classificatie geeft u aan of het perceel een O, P of Q-classificatie heeft volgens het beoordelingskader

dat van toepassing is voor de uitgevoerde opdracht.(7) Bij de urgentieklasse geeft u de uitspraak van de urgentiebepaling die u in het kader van een BBO of OBBO

uitvoert.(8) Als er bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn wordt dit aangeduid. Als gebruiksadviezen van toepassing

zijn, worden deze hier omschreven aan de hand van de codes vermeld in tabel 3 van standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek

(9) Als de verontreiniging werd ontgraven worden de werken hier kort omschreven (opp. en diepte van ontgraven, tonnage, ... )

(10) Als een verontreiniging gefaseerd wordt beschreven/aangepakt en er na het rapport nog een rapport moet volgen om deze verontreiniging te beschrijven (bij BBO) of aan te pakken (bij sanering) dan is het antwoord hier Nee. In alle andere gevallen is het antwoord Ja. Bemerking: Beschouw deze vraag los van de classificatie (U vult dus Ja in als het BBO afgerond is maar er wel saneringsnoodzaak is.)

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 67/235

3.7 Saneringstechnische randvoorwaarden

Alvorens dieper te gaan kijken naar een aantal bodemsaneringstechnieken zal het noodzakelijk zijn om na te gaan met welke factoren er zeker moet worden rekening gehouden. Bedoeling is dat op basis van deze randvoorwaarden en uitgangspunten in een volgend luik een aantal bodemsaneringsvarianten kunnen worden bepaald. Hieronder moeten volgende zaken, indien relevant, worden uitgewerkt.

― aanwezige bedrijfsactiviteiten die de sanering kunnen hinderen;

― toekomstplannen: bouwprojecten, specifieke activiteiten, ontwikkelingsplannen;

― bebouwing/infrastructuur/machines die al dan niet kunnen worden verwijderd;

― fundering van de gebouwen;

― aanwezigheid kelders en andere ondergrondse constructies en diepte daarvan;

― aanwezigheid riolering, kabels, leidingen en diepte daarvan;

― omgevingsgevoeligheid voor geluidshinder, geuremissies;

― nabijheid oppervlaktewater;

― noodzaak stabiliteitsmaatregelen bij uitgraving;

― zettingsberekeningen in verband met grondwatertafelverlaging;

― lozingspunten in de omgeving;

― toegang tot het terrein met zware/grote machines, verkeer;

― grondwaterwinningen in de omgeving en eventuele te verwachten hinder;

― biologische degradatie parameters;

― reinigbaarheid van de grond (voor moeilijk te reinigen gronden bepaald op basis van zeefkrommes en uitloogtesten);

― parameters voor de grondwateronttrekking en grondwaterzuivering (Fe, Mn, Ca en zwevende stof (SS));

― laboratoriumproeven;

― veldexperimenten;

― pilootproeven;

― literatuur gegevens;

― drijflaagrecuperatietest voor in-situ sanering van een drijflaag;

― andere grondwaterverontreinigingen in de omgeving of op de locatie zelf. In dat kader moeten de bepalingen zoals vermeld in de richtlijn grondwaterhandelingen (zie http://www.ovam.be/technische-richtlijn-grondwaterhandelingen-beheer-van-bodemverontreiniging ) gevolgd worden teneinde na te gaan in welke mate een andere grondwaterverontreinging al dan niet aangetrokken zou worden en of er desgevallend remediërende maatregelen noodzakelijk zouden zijn.

68/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

4 Uitwerking van verschillende relevante bodemsaneringsvarianten en BATNEEC-afweging

4.1 Inleiding

Binnen het kader van het BATNEEC-principe van het bodemdecreet, moet een gewogen keuze gemaakt worden tussen bodemsaneringsvarianten.

In kader van een bodemsaneringsproject moet dit gebeuren via een multicriteria analyse. Het toepassen van de eenvoudige toetsing kan enkel voor beperkte bodemsaneringsprojecten. Naargelang de omvang van de bodemsanering kan de multicriteria analyse verder worden uitgewerkt.

Zowel de multicriteria analyse als andere tools zijn steeds richtinggevend.

Bepaalde sectoren kunnen geconfronteerd worden met typische verontreinigingen en hiervoor ook afzonderlijke beslissingsmodellen uitwerken. Deze kunnen worden toegepast nadat ze zijn goedgekeurd door OVAM.

4.1.1 Haalbaarheidsonderzoek

In een bodemsaneringsproject worden een aantal bodemsaneringsvarianten uitgewerkt. Het is veelal niet mogelijk om voor al deze bodemsaneringsvarianten een compleet haalbaarheidsonderzoek (laboproeven, pilootproeven, stabiliteitsonderzoek, …) uit te voeren. Wel moet voor de variant die wordt weerhouden een compleet haalbaarheidsonderzoek zijn uitgevoerd bij het indienen van het bodemsaneringsproject.

In eerste instantie zal de bodemsaneringsdeskundige bij het opstellen van de multicriteria analyse dan ook gebruik maken van bodemsaneringsvarianten waarvan de haalbaarheid wordt ingeschat op basis van de gegevens uit het beschrijvend bodemonderzoek, de literatuur en zijn ervaring. Voor de weerhouden variant zal de bodemsaneringsdeskundige vervolgens verder haalbaarheidsonderzoek moeten uitvoeren.

Na uitvoering van dit haalbaarheidsonderzoek zullen veel meer gegevens beschikbaar zijn over deze variant. Deze variant is mogelijk niet uitvoerbaar waardoor een andere variant moet worden weerhouden. Er zal ook een betere kostprijsraming voor deze variant kunnen worden opgesteld.

Hierdoor zal de multicriteria analyse mogelijk niet meer correct zijn. De bodemsaneringsdeskundige moet dan ook de multicriteria analyse nakijken en aanpassen op basis van deze gegevens. Na eventuele aanpassingen of na het uitwerken van een andere variant wordt de finale multicriteria analyse opgenomen in het bodemsaneringsproject.

4.2 Opstellen van bodemsaneringsvarianten - BBT

Om tot een correcte BATNEEC afweging te komen is een oordeelkundige selectie van bodemsaneringsvarianten minstens even belangrijk als het correct uitvoeren van de afweging hiervan. Hier moet dus evenveel aandacht aan worden besteed.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 69/235

Op basis van dossierspecifieke randvoorwaarden en uitgangspunten worden de relevante bodemsaneringstechnieken aangeduid om de bodemverontreiniging te behandelen. Dit zijn de best beschikbare technieken (BBT). De verschillende technieken die in Vlaanderen als best beschikbaar worden aangeduid, kunnen worden teruggevonden in de studie ‘Beste BeschikbareTechnieken (BBT) bij bodemsaneringen’ uitgegeven door VITO en beschikbaar op www.emis.vito.be.

De hypothese die in de multicriteria analyse voorop wordt gesteld, is belangrijk. Het uitwerken van de multicriteria analyse is immers de verdediging van de gekozen bodemsaneringsvariant. Wanneer deze variant wordt vergeleken met een aantal ongeloofwaardige varianten zal deze verdediging weinig voorstellen. Wanneer er drie zeer interessante en beloftevolle varianten worden naar voor geschoven zal de gekozen techniek een veel groter draagvlak hebben.

Welke bodemsaneringsvarianten moeten worden weerhouden voor verdere afweging in de multicriteria analyse, valt niet in regels te vervatten. Dit is immers afhankelijk van voor ieder dossier andere randvoorwaarden. Het is dan ook de taak van iedere bodemsaneringsdeskundige om op basis van zijn deskundigheid een selectie te maken en hierover een motivatie te schrijven waarom die drie bodemsaneringsvarianten de meest relevante zijn om verder uit te werken.

Omdat deze motivatie er toch toe moet leiden dat alle betrokken partijen zich kunnen vinden in die motivatie geven we een aantal richtlijnen mee.

Indien het (beperkt) bodemsaneringsproject wordt uitgewerkt voor meerdere verontreinigingsvlekken, moeten de relevante technieken per verontreinigingsvlek worden aangeduid. Er worden in functie hiervan bodemsaneringsvarianten per vlek uitgewerkt, voor zover deze uit andere bodemsaneringstechnieken bestaan. Indien dezelfde techniek wordt toegepast voor de verontreinigingsvlekken kunnen deze ter afweging van de terugsaneerwaardewel in een zelfde variant worden samengebracht.

Vervolgens moet dan ook een verschillende BATNEEC afweging per verontreinigingsvlek worden uitgevoerd.

Bij de BATNEEC afweging moet er vanuit worden gegaan dat elke voorgestelde variant haalbaaris. Anders kan er geen evenwichtige afweging gebeuren en zouden meer innovatieve saneringen bij voorbaat benadeeld worden. Een factor die echter wel in rekening kan worden gebracht bij het opstellen van bodemsaneringsvarianten is de controleerbaarheid van de sanering. Wanneer er onverwacht problemen opduiken, zijn er dan nog mogelijkheden om in te grijpen? Zo zal dit bij een ontgraving eenvoudig, maar bij in-situ saneringen moeilijker zijn. Bij een bovengrondse civiel technische isolatie zal dit ook vrij eenvoudig zijn, bij een ondergrondse isolatie zal dit moeilijker zijn.

4.2.1 Stap 1 : uitwerking technische bodemsaneringsvarianten

Er wordt een motivatie gegeven van de best beschikbare technieken :

― Er wordt een lijstje van mogelijke technieken weergegeven. Dit zijn de technieken waarvan op het eerste zicht gedacht kan worden dat ze relevant zijn. Het is niet nodig om een uitgebreide standaard techniek beschrijving op te nemen in het (beperkt) bodemsaneringsproject.

Voorbeeld :

Voor de sanering van een grote verontreiniging met gechloreerde solventen denken we aan volgende technieken : chemische oxidatie, gestimuleerde biodegradatie, zero valent ijzer toepassingen (reactieve barrières of injectie), surfactanten injectie, pump&treat, persluchtinjectie& bodemluchtextractie, ontgraving.

70/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

― Voor ieder van deze technieken wordt uitgeschreven waarom deze relevant zijn of niet voor dit specifieke geval.

― Op basis van de relevante technieken worden er bodemsaneringsvarianten voorgesteld. Een bodemsaneringsvariant bestaat uit een techniek of een combinatie van verschillende technieken. Wanneer er veel relevante technieken uit de vorige opsomming overblijven zal het noodzakelijk zijn om terug uitgebreid te motiveren waarom deze en niet andere technieken worden weerhouden.

Deze motivatie zou ertoe moeten leiden dat het voor de OVAM niet mogelijk is om te stellen : ‘En waarom wordt deze techniek niet opgenomen?’ of ‘De techniek ‘…’ is relevanter dan de weerhouden technieken en wordt niet opgenomen.’

4.2.2 Stap 2 : afwerken bodemsaneringsvarianten : motivatie saneringsdoelstellingen

4.2.2.1 Voor nieuwe bodemverontreiniging

Op basis van de technische bodemsaneringsvarianten worden dan 3 bodemsaneringsvarianten weerhouden met ieder een bepaalde saneringsdoelstelling. Het is mogelijk dat een technische bodemsaneringsvariant resulteert in twee bodemsaneringsvarianten, ieder met een andere decretale doelstelling.

Voor de motivatie in kader van artikel 10 van het bodemdecreet is het belangrijk dat de variantenzoveel mogelijk worden gespreid over de verschillende onderstaande doelstellingen.

― de richtwaarde;

― de bodemsaneringsnorm;

― het risico van de verontreiniging wegnemen voor normaal gebruik van de grond binnen de betrokken bestemming of voor een toekomstige bestemming zoals bepaald in artikel 21 §1 tweede lid van bodemdecreet. (zie 4.2.2.3);

― het opleggen van gebruiks- of bestemmingsbeperkingen.

Hierbij is het belangrijk dat een realistische kijk op bodemsanering wordt behouden : met een ontgraving kan je de richtwaarden of de bodemsaneringsnorm bereiken, maar met in-situ technieken zal het bereiken van de bodemsaneringsnorm veel minder vanzelfsprekend zijn.

Ideaal is het wanneer met de drie verschillende varianten ook drie verschillende doelstellingen kunnen worden bereikt, maar dit zal niet steeds zo kunnen zijn. Wanneer het met de technisch relevante mogelijkheden niet mogelijk is om bepaalde doelstellingen te behalen, zal daarom ookweer gemotiveerd worden waarom deze niet worden opgenomen. De bodemsaneringsdeskundige moet er immers op toe zien dat zijn motivatie voor de relevante saneringsvarianten en multicriteria analyse tesamen aanleiding geven tot een volledige motivatiein kader van de saneringsdoelstellingen van het bodemdecreet.

Zo zal het eenvoudig zijn om te motiveren waarom er voor een grote VOCl verontreiniging geen variant tot de richtwaarde wordt opgenomen.

Het verdient wel de aanbeveling om steeds 1 variant tot de bodemsaneringsnorm op te nemen. Afhankelijk van geval tot geval zal ook steeds 1 variant tot de richtwaarden of 1 variant met risico verwijdering moeten worden opgenomen.

4.2.2.2 Voor historische bodemverontreiniging

Ook bij historische bodemverontreiniging, of een verontreiniging met niet-genormeerde parameters, kunnen deze 3 varianten onderstaande decretale doelstellingen hebben:

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 71/235

― het risico van de verontreiniging wegnemen voor normaal gebruik van de grond binnen de betrokken bestemming of voor een toekomstige bestemming zoals bepaald in artikel 21 §1 tweede lid van bodemdecreet. (zie 4.2.2.3);

― het opleggen van gebruiks- of bestemmingsbeperkingen.

De drie verschillende varianten zullen in meeste gevallen ‘risico verwijdering’ als saneringsdoelstelling hebben. Slechts wanneer bij voorbaat duidelijk is dat moeilijk haalbaar zal zijn, wordt ook een variant met ‘gebruiks- of bestemmingsbeperkingen’ als saneringdoelstelling opgenomen.

Wanneer er met een marginale meerkost ook tot de bodemsaneringsnorm of richtwaarde gesaneerd kan worden, is het aanbevolen om ook een variant met saneringsdoelstelling ‘richtwaarde’ of ‘bodemsaneringsnorm’ op te nemen.

Er kan ook steeds vrijwillig gesaneerd worden tot de richtwaarde of de bodemsaneringsnorm. Zo kan een sanering tot de richtwaarde een zeer interessant zijn in kader van toekomstig grondverzet of opdat er geen of minder gebruiksadviezen van toepassing zouden zijn na sanering. Ook in het kader van duurzaam saneren kan het aangewezen zijn om verder te saneren dan de risicogebaseerde-TSW.

4.2.2.3 Het risico wegnemen

Wanneer de saneringdoelstelling overeenkomstig art. 21 §1 wordt toegepast moet rekening worden gehouden met potentieel gebruik en voorlopig vastgestelde bestemming. Hieronder wordt verduidelijkt wat met beide bedoeld wordt:

― Zoals vastgesteld in art. 21§1 tweede lid van het bodemdecreet moet bij het vaststellen vande terugsaneerwaarden rekening gehouden worden met voorlopig vastgestelde bestemmingen.

― Ook met wijzigingen van gebruik binnen deze bestemming moet rekening gehouden worden. De bodemverontreiniging mag na sanering immers ook geen aanleiding meer geven tot potentiële risico’s.

Met betrekking tot deze saneringsdoelstelling wordt er verwezen naar Bijlage 5 Bepalen van RisicoGebaseerde Waarden (RGW).

4.2.2.4 Toetsing aan de beleidsmatige saneringsnoodzaak

Wanneer de saneringsdoelstelling ‘risico wegnemen’ is, worden naargelang de risico’s die werden vastgesteld in het BBO ten gevolge van humane blootstelling, ecologische blootstelling en/of verspreiding, in het BSP risicogebaseerde waarden (RGWs) afgeleid zoals toegelicht in Bijlage 5. Vervolgens dient door de bodemsaneringsdeskundige de meest geschikte en haalbare RGW aan de OVAM voorgelegd te worden als terugsaneerwaarde (TSW). De bodemsaneringsdeskundige houdt hierbij ook rekening met het feit dat er mogelijk meer gebruiksadviezen op de gesaneerde gronden van toepassing zullen zijn als niet de strengste van de verschillende RGW's als TSW wordt voorgelegd.

Voor een aantal parameters o.a. minerale olie, zware metalen, VOCl's en PAK’s dient een bijkomende toetsing te gebeuren aan beleidsmatig vastgelegde (maximum)waarden: wanneer de meest geschikte en haalbare (en dus als TSW voorgestelde) RGW groter is (=minder streng is) dan de beleidsmatige waarde wordt de ‘beleidsmatige waarde’ weerhouden als ‘extra terugsaneerwaarde (TSW)’.

Dit wil zeggen dat in de BATNEEC-evaluatie in dergelijke gevallen een extra saneringsvariant dient opgenomen te worden met als saneringsdoelstelling de ‘beleidsmatige waarde’. Afwijken

72/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

van de beleidsmatige waarden (i.e. het achterlaten van een bodemverontreiniging met hogere concentraties) kan met andere woorden enkel indien dit goed gemotiveerd is.

Bij leeflaagsaneringen dienen de concentraties in de onderliggende bodemlaag op een analoge wijze getoetst te worden aan deze beleidsmatige waarden.

Voor de toetsing aan de beleidsmatige saneringsnoodzaak wordt verwezen naar de bijstellingen opgenomen onder § 6.2.8 van de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek (Beleidsmatige saneringsnoodzaak – blok 4).

4.2.2.5 Ontgravingsvarianten

Tijdens het opstellen van een ontgravingsvariant zal zich de vraag stellen of bepaalde extra maatregelen om de saneringsdoelstelling te halen te verantwoorden zijn in kader van BATNEEC. Bijvoorbeeld: het afbreken van bovengrondse constructies, het opbreken en herstellen van fietspaden/voetpaden, afbraak en herstel van de openbare rijweg, afbraak en herstel van vloeistofddichte piste of het omleggen van ondergrondse leidingen. Hiervoor moet altijd een afweging tussen verschillende varianten worden uitgevoerd, maar kan volgende algemene vuistregel gebruikt worden :

De bijkomende kosten mogen niet hoger zijn dan de kostprijs voor het verwijderen van de extra hoeveelheid verontreinigde grond.

Onder bijkomende kosten wordt verstaan: kosten voor omleggen nutsleidingen, kosten voor afbraak en verwerking verharding, kosten voor herstel, …

Onder kostprijs voor extra hoeveelheid verontreinigde grond worden alle kosten hieraan gekoppeld verstaan: kostprijs ontgraving, kostprijs verwerking, kostprijs aanvulgrond, kostprijs verdichting, kostprijs milieukundige begeleiding, …

Er wordt benadrukt dat dit een algemene vuistregel is. Hiervan kan worden afgeweken.

Voorbeeld : De bijkomende kosten op basis van de vuistregel worden te hoog geacht voor opbreken van een voetpad en omleggen van nutsleidingen. Maar onder dit voetpad is een zeer hoge vuilvracht aanwezig die nog zal naleveren naar het grondwater. Hierdoor zou de in-situ sanering die volgt op de ontgraving sterk worden bemoeilijkt. In dit geval kan alsnog geoordeeld worden dat een bijkomende ontgraving onder het voetpad toch noodzakelijk is. De motivatie die door de bodemsaneringsdeskundige gegeven wordt zal van groot belang zijn.

4.2.2.6 Bodemsaneringsvarianten bij stortplaatsen

Een ontwikkeling bij de sanering van stortplaatsen is het concept rond lanfdill mining. Landfill mining is het ontgraven van stortplaatsen om zo de aanwezige materialen te valoriseren naar energie enerzijds (WtE – Waste to Energy) en gerecycleerde materialen anderzijds (WtM – Waste to Materials). Tevens is een tijdelijke opslag van afval mogelijk in afwachting van technologische evolutie of marktvraag. Op deze manier wordt een oplossing geformuleerd voor verschillende problemen: grondstoffenschaarste, opwekken van energie, hergebruik van gronden en het elimineren van actuele en potentiële milieurisico's.

Dit principe toepassen kan een aanzienlijke meerwaarde creëren wanneer een stortplaats gesaneerd moet worden:

– er kunnen kostbare materialen gerecycleerd worden;

– niet-recycleerbare maar brandbare materialen kunnen gevaloriseerd worden naar energie;

– er komt 'onbelaste' grond vrij die volledig herontwikkeld kan worden;

– kosten voor nazorg en potentiële milieurisico's worden verminderd of geëlimineerd;

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 73/235

– er worden geen of minder primaire materialen gebruikt;

– …

De uiteindelijke kost van de sanering van een dergelijke stortplaats zal hierdoor ook verminderen.

Een aantal voorbeelden zijn bv een zeving en scheiding van de materialen uit te voeren om verschillende fracties te bekomen die vervolgens herbruikt kunnen worden zoals puin, zand, ferro en non-ferro... Zo kan onder bepaalde voorwaarden het aanwezige puin en zand misschienherbruikt worden als onderdeel van de afdeklaag, of voor opvulling van de ontgravingsput of kanna een uitgebreide scheiding een daling van het volume stortmateriaal bekomen worden...

Uiteraard zal hiervoor een uitgebreid onderzoek en karakterisatie van het stortmateriaal noodzakelijk zijn. Een aantal voorbeelden hiervan zijn sleuven graven, geofysisch onderzoek (grondradar, sonderingen, elektromagnetische metingen, geo-elektrische metingen, bepaling calorische waarde, vochtgehalte...

Het is daarom zinvol om gericht onderzoek te doen in kader van landfill mining en een dergelijkevariant mee te nemen in de BATNEEC-afweging.

4.3 Uitwerking varianten

4.3.1 Technische uitwerking

De technische uitwerking van de varianten moet zo gebeuren dat een éénduidige uitspraak kan gedaan worden over de verwachte resultaten van de techniek, een degelijke kostprijsraming kanworden opgemaakt en de impact op het leefmilieu en de omgeving kan worden ingeschat. Tevens worden alle elementen opgenomen om een multicriteria analyse uit te voeren.

Voor de opgenomen varianten moet het op basis van de beschikbare gegevens duidelijk zijn datdeze haalbaar zijn. Dit betekent niet dat er voor alle varianten ook laboproeven en piloottesten moeten worden uitgevoerd. Wel wordt gemotiveerd aangegeven dat de varianten haalbaar zijn. Hierbij wordt ook weergegeven waar er nog onzekerheden zijn en hoe deze eventueel kunnen worden ingevuld door verder haalbaarheidsonderzoek.

Ter illustratie van de verschillende varianten moet per variant een overzichtsplan worden voorzien waarop de te nemen maatregelen worden weergegeven (voorziene uitgravingscontouren, plaatsen onttrekkingsfilters, plaats waterzuiveringsinstallatie, …).

4.3.2 Raming van de kostprijs

Om de OVAM de mogelijkheid te geven om de kostenraming te evalueren, moet de kostenraming voldoende gedetailleerd zijn opgesteld. In

In tabel 9 wordt een voorbeeld van een kostprijsraming gegeven. Dit is de minimale graad van detail dat moet worden aangehouden.

Alle kosten die van belang zijn kunnen worden meegenomen in de afweging. (bij effectieve schade: heraanleg, bij potentiële schade: verzekeringskost, bij gebruiksbeperkingen : onkosten, bij exploitatieverlies; kostprijs). Deze kosten worden dan ook opgenomen in de kostprijsraming. De financiële inspanningen van saneringswerkzaamheden kunnen worden uitgedrukt in gekapitaliseerde kosten (netto actuele waarden). Hierdoor wordt een consistente vergelijking mogelijk van verschillende saneringsvarianten met specifieke uitvoeringstermijnen.

74/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Er moet wel een nuance gemaakt worden tussen de kostprijs voor de BATNEEC-afweging zoalshierboven beschreven en de kostprijs voor de eventuele financiële zekerheid in kader van overdracht. Een kost zoals exploitatieverlies en ook het toepassen van netto actuele waarden kan hierbij niet worden meegerekend.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 75/235

Rubriek Eenheid Eenheids-prijs

Hoeveel-heid

Bedragexcl. BTW

Bedragincl. BTW

Voorbereiding

Project voorbereiding, bestek

PlaatsbeschrijvingVeiligheidscoördinatorGrondwerken

Voorbereidende werkzaamheden,werfinrichtingOntgassing en verwerking tanksStabiliteitsmaatregelenSloopwerkzaamheden, opbreken verhardingUitgravenTransport

Aanvulgrond (incl. aanvoer)VerwerkingskostenMilieuheffing (voor storten of

verbranden)*1

Niet verontreinigd puin (puinbreker)(soortelijk gewicht aangeven)Verontreinigde grond(soortelijk gewicht aangeven)BouwputbemalingWaterzuiveringsinstallatie bemaling

Pump & treatInstallatie onttrekkingsfiltersLeidingwerkElektriciteitsaansluitingHuur/aankoop waterzuivering Mob/demob waterzuivering

ElektriciteitLeveren, vervangen, verwerken actief koolResiduen grondwaterzuivering Onderhoud waterzuiveringMilieukundige begeleidingVoorbereiding

UitgravingMilieukundige begeleidingGrondanalyses (MO, BTEX)Influent/effluent analyses (MO, BTEX en MTBE)Pump & treatMilieukundige begeleiding

Plaatsen peilbuizenGrondwateranalyse (MO, BTEX, MTBE)Influent/effluent analyse (MO, BTEX, MTBE) NazorgMilieukundige begeleiding

1 * Voor milieuheffingen moet geen BTW worden bepaald.

76/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Grondwateranalyse (MO, BTEX, MTBE)RapportageTussentijdse rapporten

EindevaluatieonderzoekNazorg rapportenOnvoorzien (10 %)TOTAAL

Tabel 9: Voorbeeld van een kostprijsraming voor bodemsaneringswerken en nazorg:

4.3.3 Te verwachten resultaten

Hier wordt per saneringsvariant en voor iedere te saneren parameter de terugsaneerwaarde éénduidig opgegeven. Deze terugsaneerwaarden zijn gekoppeld aan de toegepaste bodemsaneringstechniek, zowel op korte als lange termijn: verspreiding, efficiëntie gekozen saneringstechniek, restverontreiniging, opvolging van de bodemsaneringstechniek. Eventueel wordt een inschatting van de verwachte restverontreiniging weergegeven. Tevens moet worden aangegeven of verwacht wordt dat deze restverontreiniging nog een ernstige bodemverontreiniging zal vormen. De gegevens die hier worden weergegeven moeten het mogelijk maken om een realistische vergelijking te maken van de te verwachten resultaten van de verschillende varianten.

4.3.4 Aanduiding impact op het leefmilieu

Deze rubriek beoogt een specifieke beschrijving van te verwachten impact op het leefmilieu van de uitgewerkte bodemsaneringsvarianten. Ook de eventuele effecten naar de omgeving toe (geluidshinder, toegankelijkheid, visuele hinder, trillingen, stof, verkeersoverlast, grondwaterverlaging, …) worden hier vermeld, zowel op korte als lange termijn. In het bijzonder wordt ook aandacht besteed aan schadelijke effecten als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur.

Specifiek in het kader van het transport van de tijdens de bodemsanering ontstane afvalstoffen (verontreinigde gronden, …) dient er voor elke variant steeds te worden nagegaan in hoeverre transport per schip aangewezen is. Een grondige vergelijking tussen wegverkeer, spoorvervoer en binnenvaart concludeert dat het goederenvervoer per binnenschip de milieuvriendelijkste transportvorm is. Omgerekend per tonkilometer verbruikt een binnenschip veel minder brandstof en veroorzaakt het duidelijk minder luchtvervuiling (emissies van CO2, SO2, Nox, PM, …) dan andere transportvormen. De binnenvaart scoort ook veel beter voor veiligheid, congestie en geluidshinder. Optelling van brandstofverbruik, emissies, veiligheid, congestie en geluidshinder geeft een idee van de totale externe kosten. De totale externe kosten voor een binnenschip liggen zeven keer lager dan voorhet wegverkeer. (bron: VITO studie, mei 2004)

Indien tijdens een bodemsanering grondwaterhandelingen noodzakelijk zijn zoals bv oppompen van grondwater bij een pump & treat, of bemaling bij een ontgraving en dergelijke, dan moeten bepalingen zoals vermeld in de richtlijn grondwaterhandelingen (zie http://www.ovam.be/technische-richtlijn-grondwaterhandelingen-beheer-van-bodemverontreiniging ) gevolgd worden teneinde na te gaan in welke mate een andere grondwaterverontreinging al dan niet aangetrokken zou worden en of er desgevallend remediërende maatregelen noodzakelijk zouden zijn.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 77/235

4.3.5 Beperkingen die zij zullen meebrengen bij het toekomstig gebruik van de verontreinigde gronden

In dit deel wordt aangegeven of er beperkingen zijn voor het toekomstig gebruik. Er wordt ook aangeduid welke eventuele beperkingen er kunnen ontstaan bij wijziging van het gebruik binnen de (voorlopig vastgestelde) bestemming (zie 4.2.2.3), of door de noodzaak van remediërende maatregelen zoals vermeld in de richtlijn grondwaterhandelingen (zie 4.3.4).

Gebruiksbeperkingen en gebruiksadviezen

Indien de OVAM van oordeel is dat bodemverontreiniging het gebruik van verontreinigde gronden beperkt of verhindert, kan ze gebruiksbeperkingen opleggen. Elke belanghebbende kan onder leiding van een bodemsaneringsdeskundige op gemotiveerde wijze gebruiksbeperkingen voorstellen aan de OVAM. Gebruiksbeperkingen worden opgelegd als het algemeen belang geschaad wordt of in gevallen van ernstige risico's door niet-BATNEEC saneerbare bodemverontreiniging.

Gebruiksbeperkingen kunnen dus in principe enkel na bodemsaneringsproject na een BATNEEC evaluatie opgelegd worden. Gebruiksbeperkingen zijn in principe eeuwigdurend. Gezien gebruiksbeperkingen worden opgelegd impliceert dit dat ze ook opgevolgd moeten worden (bv. d.m.v. terreincontroles).

Gebruiksadviezen geven informatie over het mogelijke gebruik van een grond maar houden geen directe verplichtingen in zoals dat bij gebruiksbeperkingen het geval is. Gebruiksadviezen zijn eerder lokaal van kracht (op 1 grond), maar in uitzonderlijke gevallen kunnen ze ook op grotere schaal toegepast worden (bv. grootschalige verontreiniging met zouten t.g.v. een stortplaats) en zijn dus van toepassing wanneer het algemeen belang niet geschaad wordt. Gebruiksadviezen mogen niet gebruikt worden om bodemsanering te vermijden. Bij een verontreiniging waar een risico niet kan worden uitgesloten bij een realistisch potentieel gebruik, zal bodemsanering steeds noodzakelijk zijn.

Gebruiksadviezen dienen door de bodemsaneringsdeskundige te worden geformuleerd in het bodemsaneringsproject als hij verwacht dat er na uitvoering van de bodemsanering(svariant) een bodemverontreiniging die de richtwaarde (in geval van verontreiniging in het vaste deel van de aarde) of de bodemsaneringsnorm (in geval van grondwaterverontreiniging) overschrijdt, op een grond aanwezig zal zijn.

Meer specifiek werden gebruiksadviezen gegeven in fase van beschrijvend bodemonderzoek:

― als de aanwezige bodemverontreiniging op een grond een risico vormde, maar waarbij het algemeen belang niet geschaad werd. Indien uit de site-specifieke risico-evaluatie bleek dateen risico niet uitgesloten kan worden of in geval van nieuwe bodemverontreiniging, was bodemsanering noodzakelijk. In dit geval werden de gebruiksadviezen geformuleerd in afwachting van de sanering.

― als de aanwezige bodemverontreiniging op een grond geen actueel noch potentieel risico vormde (uitgaande van het actueel en potentieel conceptueel sitemodel zoals gedefinieerd dient te worden bij de uitvoering van de risico-evaluatie), maar wel een mogelijke impact of gevolgen kon hebben bij het graven in gronden, het onttrekken en/of gebruik van grondwater, bij wijziging in terreingebruik of bij een bestemmingswijziging ten opzichte van de huidige bestemming. In deze gevallen maakte het gebruiksadvies duidelijk welke maatregelen of acties mogelijks noodzakelijk konden zijn ten gevolge van de aanwezigheid van bodemverontreiniging.

Het is cruciaal dat heldere informatie kon worden opgenomen in het bodemattest zodat de verwerver van een grond wordt gesensibiliseerd en bewust gemaakt van de mogelijke impact van de bodemverontreiniging. Hiernaar wordt gestreefd door het nemen van gebruiksadviezen. Concreet zijn de doelstellingen van het nemen van gebruiksadviezen:

78/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

― het correct informeren van de betrokkenen;

― het sensibiliseren van betrokkenen en hen bewust maken van de aandachtspunten, gevolgen en risico's van de bodemverontreiniging bij wijzigingen van het terreingebruik;

― het signaleren van mogelijke risico's in die zin dat bij twijfel over een wijziging in terreingebruik best een nieuwe risico-analyse uitgevoerd wordt;

― het creëren van een instrument om een risicogebaseerde sanering (=rekening houdend met potentiële worst-case scenario’s) te stimuleren en tegelijk ervoor te zorgen dat grondenoptimaal gebruikt kunnen worden zonder bijkomende risico’s.

De bodemsaneringsdeskundige geeft in dit hoofdstuk aan welke (sinds het opstellen van het beschrijvend bodemonderzoek) geldende gebruiksadviezen er na het uitvoeren van de bodemsanering(varianten) al dan niet nog geformuleerd dienen te worden.

Wanneer er beperkingen zijn, wordt aangeduid welke bestemmingsbeperkingen, gebruiksbeperkingen of gebruiksadviezen van toepassing zullen zijn na uitvoering van de bodemsaneringswerken.

4.4 Groene en duurzame bodemsanering

Er bestaat een groeiende noodzaak om saneringen op een duurzame manier uit te voeren. Dit betekent in eerste instantie saneren met zo weinig mogelijk emissie van CO2, het toepassen van hernieuwbare energie en een duurzaam materialengebruik. Daarnaast houdt het ook in dat bodemsanering beter wordt geïntegreerd in andere maatschappelijke processen zoals bv. gebiedsontwikkeling en ruimtelijke planning.

Onder groene bodemsanering verstaan we de technische aspecten van de bodemsanering zelf. Voor een duurzame aanpak van bodemsanering brengen we ook aspecten zoals landgebruik enlange-termijnplanning mee in rekening. De beslissingen over saneringsdoelstellingen zijn dan in het proces omvat.

4.4.1 Aanpassing van de multicriteria analyse

Het uitvoeren van een bodemsaneringsproject is doorgaans een ingrijpende aangelegenheid, die zelf ook een zekere milieudruk met zich meebrengt. De voorbije jaren is het besef gegroeid van de noodzaak om saneringen op een duurzame manier uit te voeren. Dit betekent met zo weinig mogelijk emissie van CO2, het toepassen van hernieuwbare energie en een duurzaam materialengebruik.

Daarom werd de multicriteria analyse voor de BATNEEC-evaluatie van bodemsaneringsprojecten aangepast. Met deze aangepaste multicriteria analyse kan rekening worden gehouden met klimaatsverandering en duurzaam gebruik van grondstoffen zonder echter het doel van sanering uit het oog te verliezen.

De multicriteria analyse voor BATNEEC-evaluatie is weergegeven in Tabel 10.

De belangrijkste wijzigingen t.o.v. de vorige multicriteria analyse (welke laatst was opgenomen inde standaardprocedure voor Bodemsaneringsproject, versie oktober 2014) zijn hieronder samengevat.

― De verdeling van de aspectengroep 'milieuhygiënisch' in 'lokaal' en 'regionaal/globaal' milieuhygiënisch: bepaalde varianten hebben immers een verschillende impact op lokale of globale/regionale schaal. Onder de lokale milieuhygiënische aspecten behoren zowel de primaire milieuaspecten (bv. risico uitgaande van restverontreiniging) alsook de lokale secundaire effecten (bv. lokale milieuhinder door de sanering). Onder de regionale/globale milieuhygiënische aspecten vallen de milieuaspecten die betrekking hebben op de niet-lokale secundaire milieueffecten, nl. klimaatsverandering en duurzaam gebruik van grondstoffen.

― Onder de aspectengroep 'regionaal/globaal milieuhygiënisch' worden twee criteria in beschouwing genomen: 'verbruik grondstoffen en gerecycleerde materialen' en 'productie

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 79/235

van niet-herbruikbaar afval tijdens de sanering'. Het laatste criterium wordt toegevoegd aande nieuwe multicriteria analyse omdat uit de literatuur blijkt dat dit een belangrijke factor is bij de milieu-impact van saneringen.

― Voor de kwantitatieve evaluatie van het criterium 'verbruik grondstoffen en gerecycleerde materialen' wordt een CO2-calculator gebruikt, zodat een objectievere vergelijking van varianten mogelijk is. (Zie paragraaf 4.4.2)

― De benaming van de aspectengroep '(uitvoerings)technisch' wordt vervangen door 'technisch en maatschappelijk', omdat enkele nieuwe criteria in deze groep betrekking hebben op maatschappelijke aspecten.

― Het criterium 'andere milieuhinder tijdens de sanering' uit de vorige multicriteria analyse is verplaatst naar de aspectengroep 'technisch en maatschappelijk', en wordt samen met het vorige criterium 'afwezigheid bijkomende hinder tijdens de sanering' ondergebracht in een nieuw criterium 'hinder en overlast tijdens de sanering'.

― De criteria 'effectieve schade ten gevolge van de sanering' en 'potentiële schade ten gevolge van de sanering' worden samengenomen in een nieuw criterium 'aanbrengen schade ten gevolge van de sanering'.

― Het criterium 'gebruiksbeperkingen na sanering' wordt vanuit de aspectengroep 'milieuhygiënisch' verplaatst naar de aspectengroep 'technisch en maatschappelijk', omdat dit in feite meer een maatschappelijk dan een milieuhygiënisch gegeven is.

4.4.2 Introductie van de CO2-calculator

Op de OVAM website is er een CO2-calculator beschikbaar. De CO2-uitstoot van de verschillende varianten dient door middel van de CO2-calculator worden gekwantificeerd, en aan de hand van de MCA worden geëvalueerd via het criterium 'Verbruik grondstoffen en gerecycleerde materialen'. Hierdoor wordt er meer aandacht gegeven aan de globale secundaire milieueffecten van de sanering en het verbruik van grondstoffen.

Internationaal beschikbare rekenmodellen werden geïnventariseerd en beoordeeld op hun geschiktheid voor toepassing in Vlaanderen (Touchant et al., 2011b). Het model ontwikkeld in het kader van het SKB-project 'Kwantificering van de milieubelasting van bodemsaneringstechnieken' bleek het meest geschikt. Dit model berekent de milieubelasting van een saneringsvariant uitgedrukt in ton CO2. Het rekenmodel is gebruiksvriendelijk en beschikbaar als een Excel-rekenblad.

De conversiefactoren voor CO2-emissie bij elektriciteitsproductie (grijze en groene stroom) werden gewijzigd, omwille van de sterke afwijkingen tussen Nederland en België (Tabel 9bis) (Touchant et al., 2011c). De hier voorgestelde waarden voor grijze en groene stroom worden ook gebruikt in het kader van andere LCA-studies uitgevoerd door de VITO. Voor de andere conversiefactoren wordt voorgesteld om de Nederlandse waarden te behouden.

Tabel 9bis: Verschil in conversiefactoren voor de situatie in België en Nederland

(kg CO2/kWh) België Nederland

Grijze stroom 0,566 0,355

Groene stroom 0,230 0,290

Het voor België/Vlaanderen aangepaste rekenmodel kan worden gedownload op de OVAM-website (www.ovam.be). Bijkomende info is beschikbaar op de SKB-website (http://www.soilpedia.nl/Lists/Database%20projecten/DispForm.aspx?ID=255).

Andere in het rekenmodel opgenomen vaste waarden/factoren/formules (bvb. gehanteerde CO2-emissiefactoren voor transport) kunnen naar de toekomst toe op basis van meer recente gegevens dienaangaande nog aangepast worden. De bodemsaneringsdeskundige dient daaromop regelmatige basis de OVAM-website te raadplegen.

80/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Bij toepassing van de CO2-calculator dient met volgende punten rekening te worden gehouden:

― Voor in situ thermische technieken wordt geen rekening gehouden met het materiaal van de verwarmingselementen. Om bv. materiaal uit roestvrij staal te nemen (RVS) moet hiervoor onder “aanleg systeem” steeds voor stoominjectie gekozen worden. Dit zal nog aangepast worden in latere versies van de CO2-calculator waarbij voor andere in situ thermische technieken als stoominjectie zoals bv. voor “three phase heating” meteen het juiste materiaal geselecteerd kan worden.

― De CO2-calculator houdt op dit ogenblik geen rekening met de hoeveelheid CO2 die vrijkomtdoor natuurlijke afbraak van de verontreiniging.

― De CO2-calculator houdt op dit ogenblik rekening met de hoeveelheid CO2 die vrijkomt tijdens de stimulatie van de natuurlijke afbraak. Drie types van substraat kunnen ingegeven worden (melasse, protamylasse en soja olie). Er wordt geen rekening gehouden met (over)dosering van substraat.

Door de totale CO2-emissies van verschillende saneringsvarianten te vergelijken, kan worden afgeleid welke de meest 'CO2-vriendelijke' variant is. Daarnaast laat dergelijke analyse toe na te gaan welke processen/onderdelen binnen de saneringsvariant veel CO2 uitstoten, om daarvoor dan alternatieven te zoeken met minder CO2-emissie.

4.5 Multicriteria analyse

4.5.1 Algemene afwegingsmethodiek

Na het opstellen van de saneringsvarianten worden deze ten opzichte van elkaar beoordeeld in een multicriteria-analyse.

De verschillende criteria die worden gewogen in de analyse zijn onderverdeeld in vier aspectgroepen:

1 Milieuhygiënisch lokaal;

2 Milieuhygiënisch reggionaal/globaal;

3 (Uitvoerings)technisch en maatschappelijk;

4 Financieel.

De beoordelingssystematiek is erop gericht om per aspectgroep de saneringsvarianten met elkaar te vergelijken en te beoordelen.

Een overzicht wordt gegeven in Tabel 10. Er worden rangordescores toegekend per criterium van een aspectgroep bv. M1,1, M2,1 en M3,1. De minimale score per criterium en per variant is 1 en de maximale score is 9. Het totaal aantal te verdelen scores (St) is het gemiddelde van de scorebandbreedte [(1+9)/2=5] vermenigvuldigd met het aantal te beoordelen varianten (V).

St = 5 x V

Indien er bijvoorbeeld 3 varianten beoordeeld worden is het totaal van de te verdelen scores 15. Een score van 9 impliceert een uitermate positieve beoordeling voor een bepaald criterium van een bepaalde saneringsvariant ten opzichte van de andere varianten. Door de som van de rangordescores van ieder criteria van een aspectgroep te vermenigvuldigen met het gewicht wordt een subtotaal per een aspectgroep toegekend. De totaalscore per saneringsvariant wordt bekomen door de deelscores voor de 4 aspectgroepen op te tellen. De evaluatie van de verschillende varianten bestaat uit een vergelijking van de totaalscores per saneringsvariant, waarbij de saneringsvarianten met de hoogste scores de voorkeur genieten.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 81/235

Bij de aanpassing van de multicriteria analyse werd er voor gekozen het belang van de aspectgroep 'Financieel' niet aan te passen, en de wegingsfactor 33 te behouden. Voor de 3 overige aspectengroepen werd aanvankelijk gekozen voor een evenredige verdeling: 22/22/22. Na overleg met de belanghebbenden werd besloten om het lokale milieuhygiënische aspect meer belang te geven dan het regionale/globale milieuhygiënische aspect. De uiteindelijke verdeling werd bijgevolg: milieuhygiënisch lokaal 33, milieuhygiënische regionaal/globaal 12, (uitvoerings)technische 22 en financiële 33. Er werd gestreefd om de criteria zo objectief mogelijk evalueerbaar te maken. Daarom werd ervoor gekozen om de gewichten gelijk te verdelen over de verschillende criteria binnen een aspectgroep. De reden hiervoor ligt in de onmogelijke opdracht om dit op objectieve wijze uit te voeren. Uitzonderingen hierop zijn de regionaal/globaal milieuhygiënische en de financiële aspectgroep.Het criterium dat via de berekening met de CO2-calculator wordt beschouwd, omvat talrijke aspecten inzake regionale en/of globale milieu-indicatoren. De CO2-uitstoot is als het ware een somparameter om deze regionale milieu-impact van een saneringsvariant uit te drukken. Vandaar dat hieraan 2/3 van de totaalscore binnen deze aspectengroep wordt toegekend. Binnen definanciële aspectgroep wordt de score voor ‘kosten’ op 2/3 van de totaalscore geplaatst en ‘restverontreiniging na sanering’ op 1/3. Dit gezien de belangrijke impact van de kosten van de sanering.

4.5.2 Toekennen van scores per criterium

In het kader van het toekennen van scores per criterium voor de beschouwde varianten, dient de bodemsaneringsdeskundige rekening te houden met de volgende richtlijnen:

― In principe moeten de rangorde scores steeds zo evenredig mogelijk worden toegekend.

― Om dit zo objectief mogelijk te doen worden voor een aantal subcriteria (rekenkundige) regels opgelegd. Deze zijn terug te vinden onder hoofdstuk 4.5.3. Indien voor het bepalen van de score voor een bepaald criterium een formule toegepast moet worden, wordt de score afgerond tot op 1 cijfer na de komma.

― In het kader van het toekennen van scores neemt de bodemsaneringsdeskundige verplicht de berekening ervan mee op het het bodemsaneringsproject, inclusief de voor de berekening nodige elementen (dus bvb. ook de vuilvrachtberekening, berekening van aantal kg niet-herbruikbare materialen, berekening vuilvracht restverontreiniging, ...)

― Een klein verschil tussen 2 varianten voor een bepaald aspect/criterium moet resulteren in een klein verschil in score. Opdat kleine verschillen eveneens in de scores weerspiegeld zouden kunnen worden, dient bij de criteria die niet via een formule bepaald worden in voorkomend geval eveneens een score gegeven te worden met afronding tot 1 cijfer na de komma.Zo kan er worden geargumenteerd dat het onderlinge verschil tussen 2 (of 3) varianten meteen zelfde saneringsconcept/techniek zeer klein kan zijn wat de technische aspecten betreft.

― Voor bepaalde gevallen worden geen regels opgelegd. Voor deze criteria moet de onderbouwing op kwalitatieve wijze worden gegeven over de keuze van de rangordescores per saneringsvariant. De methodologie van ‘Multi-criteria’ analyse berust zeker voor deze criteria in belangrijke mate op een subjectief oordeel van de bodemsaneringsdeskundige met betrekking tot het toekennen van scores. Om een bepaalde saneringsoptie met een zekere graad van vertrouwen te kunnen beschouwen als de “optimale” saneringsvariant is het nodig dat de analyse uitgevoerd is met de nodige kennis en professionalisme. De analyse dient zo transparant mogelijk te worden uitgevoerd. Dit betekent dat een duidelijke motivatie dient te worden gegeven van de scores die worden toegekend.

82/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 83/235

Tabel 10: Algemene uitwerking multicriteria analyse

4.5.3 Toelichting verschillende criteria

Als er verwezen wordt naar het ogenblik “na sanering” dan wordt hiermee bedoeld het ogenblik waar de actieve sanering is beëindigd. Monitoring en nazorg worden dus niet betrokken om de sanering te evalueren. Dit is om te voorkomen dat bijvoorbeeld bij traag biologisch afbreekbare stoffen men zou kunnen stellen dat er geen restverontreiniging meer zal zijn na sanering. Dit is mogelijk correct, maar de termijn waarbinnen dit dan gebeurt ligt in eerste instantie niet vast en het is mogelijk dat er ondertussen al een paar overdrachtsmomenten zijn geweest die dan toch slaan op het verhandelen van verontreinigde terreinen.

4.5.3.1 Aspect milieuhygiënisch lokaal

Niveau behalen decretale doelstellingen vaste deel van de aarde

Dit criterium evalueert het niveau dat met deze techniek kan gehaald worden voor het vaste deelvan de aarde en dit zoals verwoord in het bodemsaneringsdecreet:

― Gebruiksbeperkingen, bestemmingsbeperkingen;

― wegnemen risico’s (met noodzaak tot het formuleren van gebruiksadviezen);

― wegnemen risico's (zonder de noodzaak tot het formuleren van gebruiksadviezen);

― saneren tot bodemsaneringsnorm;

― saneren tot richtwaarden.

Bij het toekennen van scores moeten de verhoudingen (in concentraties of niveau's) tussen de verschillende terugsaneerwaarden gerespecteerd worden. Zo zal de score voor een variant met sanering tot richtwaarden zich moeten verhouden tot de score voor een variant met sanering tot de bodemsaneringsnorm zoals de richtwaarde voor die te saneren parameter zich verhoudt tot de bodemsaneringsnorm. Wanneer er gesaneerd wordt tot er geen risico’s meer kunnen zijn, wordt er gerekend met een concentratie waarvan de deskundige met zekerheid kan stellen dat deze geen risico meer zal kunnen vormen: de concrete invulling van de saneringsdoelstelling. Indien via een variant niet destrengste risicogrenswaarde kan bereikt worden, en er gebruiksadviezen geformuleerd dienen teworden, dient zich dit eveneens te vertalen in de hoogte van de score ten opzichte van een variant waarmee de strengste risicogrenswaarde kan worden bereikt en er geen gebruiksadviezen nodig zijn.

Tenzij door de bodemsaneringsdeskundige anders kan worden geargumenteerd en voldoende gemotiveerd, dient de score voor dit criterium te slaan op de beoogde saneringsdoelstelling van het effectief te saneren deel van de verontreiniging. Het feit dat men voor een saneringsvariant met ontgraving tot de richtwaarde aangeeft dat er mogelijk tegen een gebouw omwille van stabieltechnische redenen nog een restverontreiniging kan achterblijven (van bijvoorbeeld ca.10x de bodemsaneringsnorm), mag geen aanleiding zijn om hierdoor een lagere score voor dit criterium voor deze variant toe te kennen.

In geval van het toekennen van scores voor verschillende varianten met hetzelfde vooropgesteldniveau van saneringsdoelstelling, dient sowieso de variant die de hoogste zekerheid heeft op heteffectief behalen van deze doelstelling een hogere score te krijgen. Zoals hoger reeds gesteld dient de bodemsaneringsdeskundige een realistische kijk op de bodemsanering te houden. De deskundige moet in die zin een intellectueel eerlijke uitspraak doen over de terugsaneerwaarden waarnaar men stelt te kunnen streven. Het 'streven naar' de bodemsaneringsnorm via een ontgravingsvariant of via een in-situ techniek dient als dusdanig verschillend gequoteerd te worden.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 85/235

Niveau behalen decretale doelstellingen grondwater

Dit criterium evalueert het niveau dat met deze techniek kan gehaald worden voor het grondwater en dit zoals verwoord in het bodemsaneringsdecreet:

― gebruiksbeperkingen, bestemmingsbeperkingen;

― wegnemen risico’s (al of niet met het formuleren van gebruiksadviezen);

― maximaliseren bodemsaneringsnorm;

― saneren richtwaarden.

Bij het toekennen van scores moeten de verhoudingen (in concentraties of niveau's) tussen de verschillende terugsaneerwaarden gerespecteerd worden. Zo zal de score voor een sanering totrichtwaarden zich moeten verhouden tot de score voor een sanering tot de bodemsaneringsnorm zoals de richtwaarde voor die parameter zich verhoudt tot de bodemsaneringsnorm. Wanneer er gesaneerde wordt tot er geen risico’s meer kunnen zijn, wordt er gerekend met een concentratie waarvan de deskundige met zekerheid kan stellen dat deze geen risico meer zal kunnen vormen : de concrete invulling van de saneringsdoelstelling. Indien via de variant niet destrengste risicogrenswaarde kan bereikt worden, en er gebruiksadviezen geformuleerd dienen te worden, dient zich dit eveneens te vertalen in de hoogte van de score ten opzichte van een variant waarmee de strengste risicogrenswaarde kan worden bereikt en er geen gebruiksadviezen nodig zijn.

Tenzij door de bodemsaneringsdeskundige anders kan worden geargumenteerd en voldoende gemotiveerd, dient de score voor dit criterium te slaan op de beoogde saneringsdoelstelling van het effectief te saneren deel van de verontreiniging.

In geval van het toekennen van scores voor verschillende varianten met hetzelfde vooropgesteldniveau van saneringsdoelstelling, dient sowieso de variant die de hoogste zekerheid heeft op heteffectief behalen van deze doelstelling een hogere score te krijgen. Zoals hoger reeds gesteld dient de bodemsaneringsdeskundige een realistische kijk op de bodemsanering te houden. De deskundige moet in die zin een intellectueel eerlijke uitspraak doen over de terugsaneerwaarden waarnaar men stelt te kunnen streven.

Totale vuilvracht vermindering

Dit criterium evalueert de totale vuilvrachtreductie die iedere variant realiseert. De vuilvrachtreductie kan per variant worden berekend aan de hand van de uitgangspositie en te verwachten resultaten. Vervolgens wordt de score per variant bepaald door een normalisatie vande verschillende reducties :

Vt = totale vuilvracht voor sanering (kg)

V1e = (eind)vuilvracht na sanering bij variant 1 (kg)

V2e = (eind)vuilvracht na sanering bij variant 2 (kg)

V3e = (eind)vuilvracht na sanering bij variant 3 (kg)

V1r = (Vt - V1e) / Vt = Relatieve vuilvracht reductie bij variant 1

V2r = (Vt - V2e) / Vt = Relatieve vuilvracht reductie bij variant 2

V3r = (Vt - V2e) / Vt = Relatieve vuilvracht reductie bij variant 3

Vtr = V1r + V2r + V3r = som van de vuilvracht reducties

St = totaal aantal te verdelen scores (bij drie varianten is dit 15)

De score van iedere variant wordt dan :

M1,3 = St x V1r / Vtr

86/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

M2,3 = St x V2r / Vtr

M3,3 = St x V3r / Vtr

In het rapport wordt onder deze paragraaf zowel de berekening van de initieel aanwezige vuilvracht (Vt) als van de (eind)vuilvrachten voor de verschillende varianten (V1e, V2e, V3e) verplicht opgenomen.

Rechtstreekse emissie naar andere milieucompartimenten

In hoeverre wordt door het toepassen van de techniek hinder veroorzaakt in andere milieucompartimenten. Er wordt gedacht aan:

― emissies naar oppervlaktewater;

― (hydraulische) emissies op riool;

― emissies naar lucht.

Voor het toekennen van scores moet rekening gehouden worden met:

― het aantal milieucompartimenten dat belast wordt door de sanering,

― de mate waarin eenzelfde milieucompartiment belast wordt (i.e. een vergelijking van de totale vuilvracht die in eenzelfde milieucompartiment terecht komt bij de verschillende saneringsvarianten):

– een verschillende belasting van het milieucompartiment gedurende eenzelfde periode (bv. hogere concentraties die geloosd worden in oppervlakte water of hogere emissies naar lucht)

– een gelijkaardige belasting, maar gedurende een aanzienlijk langere periode. In dit geval zou er een verschil in score toegekend kunnen worden op basis van de duurtijd van de emissie:

– alle varianten met emissie gedurende < 1 jaar krijgen eenzelfde score,

– alle varianten met emissie gedurende een periode van 1 – 3 jaar krijgen eenzelfde score en het verschil met een duurtijd < 1 jaar mag maximaal 2 punten zijn.

– alle varianten met een emissie gedurende meer dan 3 jaar krijgen eenzelfde score en mogen als ‘negatiever’ beschouwd worden (beduidend verschil met voorgaande varianten).

Luchtemissies moeten tijdens de bodemsaneringswerken zoveel als mogelijk worden vermeden.De bodemsaneringsdeskundige moet tijdens het opstellen van het bodemsaneringsproject dan ook de nodige aandacht besteden aan mogelijke luchtemissies en maatregelen uitwerken om geleide emissies te voorkomen en niet-geleide emissies te beperken.

De BBT-studie 'Beste beschikbare technieken bij het uitvoeren van bodemsaneringsprojecten enbij grondreinigingscentra' voorziet ook in specifieke maatregelen om luchtemissies te beperken. Er moeten tijdens de bodemsaneringswerken altijd periodiek luchtmetingen worden uitgevoerd. Deze luchtmetingen beperken zich niet enkel tot de geleide emissies maar ook tijdens graaf- of andere werken moeten regelmatig luchtmetingen worden uitgevoerd. Meer informatie vindt u in de vermelde BBT-studie.

Het Achilles zorgsysteem voorziet bovendien dat bij zuiveringstechnieken gebaseerd op adsorptie steeds twee adsorptie-units worden geplaatst in combinatie met een tussengeschakeld staalnamepunt voor periodieke bemonstering en dat dus in principe geen emissies naar de atmosfeer worden toegestaan. Eén adsorptie-unit kan volstaan indien op voorhand berekend wordt wanneer het adsorptiemiddel moet worden vernieuwd, in combinatie met een (maandelijkse) periodieke monitoring.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 87/235

Saneringsduur en beleidsdoelstellingen

In hoeverre kan gesteld worden dat de sanering gebeurt binnen het beleidskader, wat betreft termijnen waarbinnen de sanering moet afgerond worden. Hierbij moet niet alleen deze bepalingin rekening gebracht worden, maar tevens bijvoorbeeld bepalingen van ruimtelijke ordening voorhet realiseren van bepaalde bestemmingen, het vervallen van omgevingsvergunningen, waardoor de exploitatie in vraag gesteld wordt en mogelijk een nieuw evaluatiemoment kan volgen,…

Voor het toekennen van scores waarbij enkel de saneringsduur in rekening kan worden gebracht, moeten volgende regels in acht worden genomen. De termijn wordt gerekend vanaf de startvergadering tot het stopzetten van de actieve sanering. Monitoring en nazorg worden dus niet in rekening gebracht. Enige uitzondering hierop is een MNA.

― Alle saneringen die minder dan 2 jaar duren moeten een gelijke score krijgen. Deze saneringen zijn immers naar BATNEEC en beleidsdoelstellingen als gelijk te beschouwen.

― Alle saneringen die meer dan 2 jaar en minder dan 5 jaar duren moeten een gelijke score krijgen. Het verschil met de varianten die minder dan 2 jaar duren mag daarenboven niet meer dan 2 punten zijn.

― Saneringen die meer dan 5 jaar duren moeten ook allen een gelijke score krijgen. Er mag een beduidend verschil zijn met de varianten die minder dan 5 jaar duren.

4.5.3.2 Aspect milieuhygiënisch regionaal/globaal

Verbruik grondstoffen en gerecycleerde materialen (CO2-calculator)

De score voor dit criterium wordt berekend vertrekkend van de CO2-emissies berekend met de CO2-calculator (in ton CO2).

De score voor dit criterium in de MCA wordt omgerekend waardoor de laagste relatieve CO2-emissie de hoogste score krijgt. Er werd gebruik gemaakt van onderstaande formules:

C1 = CO2-productie van variant 1 zoals berekend door de CO2-calculator (in ton CO2)C2 = CO2-productie van variant 2 zoals berekend door de CO2-calculator (in ton CO2)C3 = CO2 -productie van variant 3 zoals berekend door de CO2-calculator (in ton CO2)

Ct = C1 + C2 + C3 (in ton CO2) = som van de CO2-producties

V = Aantal varianten in de multicriteria-analyseSt = 5*V = Totaal aantal te verdelen scores

De scores worden dan:

G1,1 = St / (V-1) x (Ct - C1) / Ct

G2,1 = St / (V-1) x (Ct - C2) / Ct

G3,1 = St / (V-1) x (Ct - C3) / Ct

Voor het toekennen van scores wordt rekening gehouden met:

― een minimale CO2-emissie van 15 ton. Dit wil zeggen dat wanneer de CO2-emissie van alle saneringsvarianten kleiner is dan 15 ton, een gelijke score wordt toegekend aan de varianten.

― In alle andere gevallen krijgt de laagste relatieve CO2-emissie de hoogste score. Hiervoor wordt gebruikt gemaakt van de rekenformules zoals hierboven weergegeven.

88/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Productie van niet-herbruikbaar afval tijdens de sanering

Een belangrijke factor die op basis van geraadpleegde literatuurbronnen dient te worden meegenomen, is de productie van afval. Onder deze categorie valt het storten (of verbranden) van zowel geproduceerd afval tijdens de sanering, als van uitgegraven grond. Volgens de EPA (2012) kan dit namelijk een doorslaggevende factor zijn in de milieu-impact van saneringen.

Het criterium “niet herbruikbaar afval tijdens de sanering” wordt niet opgesplitst tussen gevaarlijken niet-gevaarlijk afval. De score wordt bepaald op basis van de totaal ingeschatte kwantiteit (in ton). De methode om de score te berekenen, bestaat uit

― het berekenen van de hoeveelheid te storten (of te verbranden) afval tijdens de sanering

― de berekende hoeveelheid afval (in kg) wordt op dusdanige wijze omgerekend dat de laagste relatieve hoeveelheid niet herbruikbaar afval de hoogste score krijgt. Er werd gebruik gemaakt van onderstaande formules:

N1 = hoeveelheid niet herbruikbaar afval van variant 1 (in kg niet herbruikbaar afval)N2 = hoeveelheid niet herbruikbaar afval van variant 2 (in kg niet herbruikbaar afval)N3 = hoeveelheid niet herbruikbaar afval van variant 3 (in kg niet herbruikbaar afval)

Nt = N1 + N2 + N3 (in kg niet herbruikbaar afval) = som van geproduceerde hoeveelheid nietherbruikbaar afval

V = Aantal varianten in de multicriteria-analyseSt = 5*V = Totaal aantal te verdelen scores

De scores worden dan:

G1,2 = St / (V-1) x (Nt - N1) / Nt

G2,2 = St / (V-1) x (Nt - N2) / Nt

G3,2 = St / (V-1) x (Nt - N3) / Nt

4.5.3.3 Aspect technisch en maatschappelijk

Hinder en overlast tijdens de sanering

Met (bijkomende) hinder wordt hier onder andere bedoeld:

― Bepaalde milieuhinder, zoals geluidshinder, geurhinder, overlast door trillingen, temperatuurswijziging, overlast of hinder voor bestaande natuurwaarde.

― verkeershinder door het afsluiten van wegen, installatie op openbaar domein, voetpad, ...;

― hinder voor eigenaars/gebruikers van de site ten gevolge emissies, gevaren verbonden aanhet specifieke karakter van de werken, werken met gevaarlijke producten, brandgevaar, explosiegevaar,…;

― hinder naar de omgeving toe door bijvoorbeeld gevaarlijke emissies of situaties, brandgevaar, explosiegevaar, transportrisico’s en dergelijke;

Voor het toekennen van scores wordt rekening gehouden met:

― het aantal vormen van hinder en overlast die voorkomen ten gevolge van de sanering,

― het al of niet voorkomen van hinder op de werf/site en/of buiten de werf/site (omwonenden);

― de mate waarin eenzelfde vorm van hinder/overlast wordt begroot/ervaren.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 89/235

– wordt de hinder/overlast gedurende eenzelfde periode al dan niet als ‘negatiever’ ervaren (bv. het inzetten van andere machines die aanleiding geven tot meer geluidshinder - hogere decibels);

– wordt een gelijkaardige hinder/overlast gedurende een aanzienlijk langere periode ervaren. In dit laatste geval zou er naar analogie met de termijnen van de saneringsduur een verschil in score toegekend kunnen worden en dit op basis van de duurtijd van de hinder en overlast:

– alle varianten met hinder/overlast gedurende < 6 maanden krijgen eenzelfde score,

– alle varianten met hinder/overlast gedurende een periode van 6 maanden – 3 jaarkrijgen eenzelfde score en het verschil met een duurtijd < 6 maand mag maximaal 2 punten zijn

– alle varianten met hinder/overlast gedurende meer dan 3 jaar mogen als ‘negatiever’ beschouwd worden (beduidend verschil met voorgaande varianten).

Beperkingen die na de uitvoering van de sanering zullen gelden voor het gebruik

Onder deze paragraaf wordt moet de deskundige niet enkel een bespreking doen van de gebruiksbeperkingen zoals decretaal gedefinieerd. Beperkingen voor het gebruik moeten in ruime zin geïnterpreteerd worden als 'alle beperkingen ten opzichte van een multifunctioneel terreingebruik'. De na bodemsanering te formuleren gebruiksadviezen zijn het aangewezen instrument om de relevante informatie weer te geven met betrekking tot de beperkingen voor het gebruik van een grond.

Men kan zich allerhande beperkingen voorstellen, maar hier zijn ook inbegrepen : verbod op grondwatergebruik, niet realiseren van bestemmingen, verbod op graafwerken,…. Zelfs al is het mogelijk om na de saneringswerken een bepaald bodemgebruik toe te passen, toch dient men deze factoren nog steeds te evalueren. Uiteindelijk kan het bodemgebruik binnen haar bestemming wijzigen zodat er na verloop van tijd wel de noodzaak bestaat om een bepaald gebruik te realiseren.

Voor het toekennen van scores wordt rekening gehouden met:

― het aantal beperkingen voor het gebruik van de gronden – geformuleerd als gebruiksadviezen - die na sanering zullen gelden door contact met de restverontreiniging inde toekomst. De deskundige geeft de van toepassing zijnde codes (bvb. GA1a, …) weer waarop hij zijn score heeft bepaald. Er wordt hiervoor verwezen naar mogelijke werken op gesaneerde gronden waardoor bepaalde risico's kunnen ontstaan als gevolg van de nog aanwezige restverontreiniging en waarvoor gebruiksadviezen geformuleerd moeten worden zoals weergegeven in Tabel 3 'Niet-limitatief overzicht van de mogelijk van toepassing zijnde gebruiksadviezen (GA)' van de standaardprocedure voor Beschrijvend bodemonderzoek.

― In geval 'eenzelfde beperking' van toepassing is voor verschillende varianten, maar de omvang is verschillend of de diepte waarop de verontreiniging voorkomt en daarmee gepaard gaande de kans dat men ermee in aanraking komt, dan dient hiermee rekening gehouden te worden bij het toekennen van scores.

Men kan bijvoorbeeld bij een bepaalde saneringsvariant de bodem afdekken zodanig dat een isolatievariant wordt gecreëerd. Deze isolatie heeft tot doel om te voorkomen dat er rechtstreekscontact ontstaat tussen mens en grond. Hoewel de isolatie het risico toch afdoende inperkt na de sanering, dient deze beperking, zijnde de noodzaak tot het formuleren van het gebruiksadvies om een afdek te voorzien (en te behouden) op het terrein, meegenomen te worden in dit criterium.

Voor een inschatting van het effect van een restverontreiniging op beperkingen voor het gebruik van een terrein, kan eventueel ook gebruik gemaakt worden van de 'Tool restverontreiniging' dieop de OVAM-website beschikbaar is.

90/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Aanbrengen van schade ten gevolge van de sanering

Hierbij wordt ten eerste begrepen het ontstaan van schade waarvan men zeker is. Bijvoorbeeld:

― het bewust afbreken van panden;

― het afbreken van infrastructuren (bvb. vloeren, ...);

― het beschadigen of (gedeeltelijk) verwijderen van tuintjes.

Hieronder worden tevens verstaan de risico’s die de werken inhouden. Bijvoorbeeld:

― explosiegevaar;

― zettingsschade;

― trilschade.

Afbraak van panden, infrastructuur/tuintjes noodzakelijk in het kader van een herontwikkeling van een terrein (brownfield) valt hier niet onder (dit aspect zit vervat in de kosten van de sanering).

Voor het toekennen van scores wordt rekening gehouden met:

― het verschil in effectieve schade die wordt aangebracht,

― de kans op potentiële schade en de bijkomende maatregelen die genomen dienen te worden om dit te voorkomen.

Veiligheidsmaatregelen tijdens de sanering

Hieronder begrijpt men de noodzakelijke maatregelen die moeten genomen worden om de veiligheid te waarborgen tijdens de sanering, bijvoorbeeld:

― onbevoegden op het terrein worden verboden;

― geen residentieel gebruik mogelijk;

― werken onder zeer strenge veiligheidsvoorwaarden.

― Veiligheidsmaatregelen in acht te nemen voor het werfpersoneel ten gevolge emissies, gevaren verbonden aan het specifieke karakter van de werken, werken met gevaarlijke producten, brandgevaar, explosiegevaar,…;

Wanneer in de saneringsvarianten eenzelfde saneringstechniek wordt toegepast, maar met een verschillende milieudoelstelling, dan kan het zijn dat bij de meest verregaande variant (minste restverontreiniging) een verhoogd veiligheidsrisico ontstaat daar de complexiteit van de werken een impact heeft op de veiligheid, bijvoorbeeld ontgraving nabij gebouwen (zit deels ook vervat onder het criterium ‘schade’) of omwille van het ‘dieper’ uitgraven. In zulke gevallen moet een andere score toegekend worden aan de varianten.

De tijdsduur van een veiligheidsmaatregel heeft geen impact op de score. Zolang bijvoorbeeld de ontgravingsdiepte van de saneringsvarianten en de bijhorende veiligheidsmaatregelen identiek zijn, en enkel de te saneren oppervlakte (volume) en daarmee gepaard gaande de tijdsduur verschillend is, mag geen andere score toegekend worden.

4.5.3.4 Aspect financiën

Kosten van de sanering

Deze post spreekt voor zich, hoe hoger de kosten van de sanering, hoe slechter de score. Noteer dat onder de saneringskosten ook alle kosten begrepen zijn die van belang kunnen zijn. Dit betekent dan ook dat voor de effectieve schade ook de heraanleg moet in rekening gebracht worden, voor de potentiële schade kan mogelijk de verzekeringskost toegevoegd worden. Mogelijk zijn er bepaalde gebruiksbeperkingen die extra kosten noodzaken (hotelkosten,

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 91/235

herlocalisatiekosten,…). De kosten voor eventueel exploitatieverlies, voor een bedrijf in continueexploitatie, kunnen in de kostprijs worden opgenomen. De financiële inspanningen van saneringswerkzaamheden kunnen worden uitgedrukt in gekapitaliseerde kosten (netto actuele waarden). Hierdoor wordt een consistente vergelijking mogelijk van verschillende saneringsvarianten met specifieke uitvoeringstermijnen.

De kosten voor de sanering moeten op een evenredige manier worden opgezet in scores om objectiviteit te verzekeren. Daarom moeten de volgende rekenregels worden gevolgd.

K1 = kostprijs variant 1

K2 = kostprijs variant 2

K3 = kostprijs variant 3

Kt= K1 +K2+ K3 = som van de verschillende kostprijzen van alle varianten.

V = aantal varianten in de multicriteria analyse

St = 5 x V = totaal aantal te verdelen scores (bij drie varianten is dit 15)

De scores worden dan :

F1,1 = St / (V-1) x (Kt - K1) / Kt

F1,2 = St / (V-1) x (Kt - K2) / Kt

F1,3 = St / (V-1) x (Kt - K3) / Kt

Waarde van de restverontreiniging

De restverontreiniging kan ooit, bij een later gebruik, opgegraven worden en zal uiteindelijk toch,in het kader van de wetgeving omtrent het grondverzet, aanleiding geven tot extra kosten. Deze kosten kunnen in principe begroot worden op basis van de restverontreiniging.

Deze redenering gaat ook op voor de grondwaterverontreiniging, maar in mindere mate. De kosten die verbonden zijn aan een restverontreiniging in het grondwater zijn immers veel lager dan kosten die verbonden zijn restverontreiniging in het vaste deel van de aarde.

Men kan dus een perfect bruikbaar terrein realiseren, maar toch kan de waarde van de restverontreiniging zeer hoog blijven (bijvoorbeeld bij een isolatie).

Ook hier moet het evenredigheidsregel worden toegepast.

Er wordt een onderscheid gemaakt tussen :

― Ra = hoeveelheid restverontreiniging (kg) die bij ontgraving moet worden afgevoerd en gereinigd of gestort wordt

― Rh = hoeveelheid restverontreiniging (kg), die niet moet worden afgevoerd, maar die nog wel ter plaatse kan worden hergebruikt of voldoet aan de normen voor bouwstof

Restverontreiniging die zich dieper dan 2 m-mv bevindt, mag op een mindere wijze worden doorgerekend gezien het onwaarschijnlijker is dat deze nog ooit ontgraven zal worden. Deze mag dan ook gedeeld worden door 2.

R1 = 2Ra1(+ 2 m-mv) + Rh1 (+ 2 m-mv) + Ra1 (- 2 m-mv) + Rh1 (- 2 m-mv) / 2

R2 = 2Ra2(+ 2 m-mv) + Rh2 (+ 2 m-mv) + Ra2 (- 2 m-mv) + Rh2 (- 2 m-mv) / 2

R3 = 2Ra3(+ 2 m-mv) + Rh3 (+ 2 m-mv) + Ra3 (- 2 m-mv) + Rh3 (- 2 m-mv) / 2

Rt = R1 + R2 +R3

92/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

V = aantal varianten in de multicriteria analyse

St = 5 x V = totaal aantal te verdelen scores (bij drie varianten is dit 15)

De scores worden dan :

F2,1 = St / (V-1) x (Rt - R1) / Rt

F2,2 = St / (V-1) x (Rt - R2) / Rt

F2,3 = St / (V-1) x (Rt - R3) / Rt

4.5.4 Aanpassing van de gewichten

De gewichten van de aspectgroepen kunnen worden aangepast. Er zijn namelijk een aantal eigenschappen te typeren die van toepassing zijn op de specifieke verontreinigingstoestand en onafhankelijk zijn van de variant. Deze hebben hun invloed op de weging van de vier aspecten onderling. De verdeling van de criteria binnen de aspectgroep moet evenredig blijven.

In principe wordt er uitgegaan van de 33/12/22/33 verdeling zoals hierboven weergegeven, maarhiervan kan afgeweken worden in functie van /

― het al dan niet bestaan van een ernstige risico’s waarbij er urgent en drastisch moet wordenopgetreden.

― het al dan niet bestaan van een veiligheidsrisico.

Ernstige risico’s waarbij er urgent en drastisch moet worden opgetreden, kunnen bijvoorbeeld ontstaan bij :

― de aanwezigheid van vrij product van mobiele stoffen;

― de aanwezigheid van geurhinder;

― de aanwezigheid van gemeten concentraties ter hoogte van de receptoren die zich boven de van toepassing zijnde normen bevindt;

― een effectieve vastgestelde beweging van de grondwaterverontreiniging.

Als het actuele risico verhoogd is, dan zal het duidelijk zijn dat het financiële ondergeschikt wordt aan het milieuhygiënische, wat het gewicht dan ook in die richting mag sturen.

Tenslotte kan bijvoorbeeld gesteld worden dat het omgekeerde ook mogelijk is, dus dat in geval het potentiële risico zodanig beperkt is (bijvoorbeeld een dieselspill in het kader van een nieuwe bodemverontreiniging), dat het financiële aspect een groter gewicht krijgt dan het milieuhygiënische.

Een verhoogd veiligheidsrisico ten opzichte van het bestaande bodemverontreinigingsrisico (zo dit risico niet actueel is) kan bijvoorbeeld ontstaan wanneer:

― de complexiteit van de werken een grote invloed op de veiligheid heeft;

― de ruimere omgeving zeer gevoelig is voor transportrisico’s (aanrijroutes via woongebieden);

― de omgeving hindergevoelig is (geluid,…);

― de omgeving van de verontreiniging bebouwd is (industrieterreinen, woongebieden zeer nabij);

― de nabestemming vast ligt en specifieke bodemeisen stelt.

Als het veiligheidsrisico een belangrijke speler wordt, dan is het van belang dat de juiste technische keuze wordt gemaakt. Ook hier geldt dan dat het gewicht kan toenemen ten nadele van de twee andere aspecten.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 93/235

Om de impact van het aanpassen van de gewichten duidelijk te maken aan de beoordelers dientvolgende randvoorwaarde toe te worden gepast. De multicriteria analyse wordt een eerste maal uitgevoerd met de klassieke 33/12/22/33 verhoudingen, daarna wordt de multicriteria analyse een tweede maal uitgevoerd met een aangepaste verhouding.

Gelet op het belang van de gewichten in de weging, dient een onderbouwing op kwalitatieve wijze te worden gegeven over de keuze van de gewichten. Deze onderbouwing dient gefundeerd te zijn op actuele risico’s of veiligheidsrisico’s zoals hierboven uiteengezet.

94/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

5 Uitwerking van de gekozen bodemsaneringsvariant

Hierbij moet rekening worden gehouden met de codes van goede praktijk, de standaardprocedure – ‘bodemsaneringswerken eindevaluatieonderzoek en nazorg’ en de basisregels van goed vakmanschap zoals beschreven in Achilles. Uit de tekst moet blijken dat met deze zaken rekening werd gehouden.

5.1 Voorbereidende werkzaamheden

Er wordt een overzicht gegeven van alle voorbereidende werkzaamheden. Dit zijn alle zaken die gebeuren voor de werkelijke start der werken zoals werfinrichting en werforganisatie.

Een onderdeel hiervan is de plaatsbeschrijving.

Voorafgaand aan de uitvoering moet conform art. 104 van het VLAREBO een plaatsbeschrijving worden uitgevoerd. Er wordt in het bodemsaneringsproject aangegeven dat dit moet gebeuren voor de aanvang van de werken. De plaatsbeschrijving moet worden uitgevoerd op de plaats waar de bodemsaneringswerken worden uitgevoerd alsook de gronden waarop mogelijk een negatieve weerslag kan worden verwacht. In het bodemsaneringsproject wordt de omtrek geïdentificeerd waar de plaatsbeschrijving moet worden uitgevoerd.

Er wordt ook aangegeven op welke percelen en hoe gedetailleerd deze plaatsbeschrijving zal worden uitgevoerd. Hierbij wordt tevens aandacht besteed aan de oorspronkelijke toestand van de terreinen en de impact van de bodemsaneringswerken.

Wanneer er op de werf bepaalde (tijdelijke) constructies zullen worden aangebracht is het noodzakelijk deze te vermelden. We denken hier bijvoorbeeld aan brekers, zeefinstallaties, noodpompen, dieseltanks, oprichten tijdelijke loods, werfkeet, ect. De (tijdelijke) plaatsing van sommige van deze zaken kan omgevingsvergunningsplichtig zijn of er kan een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen vereist zijn wanneer ze langer dan 6 maanden blijven staan. Wanneer deze zaken ook in het hoofdstuk 6.3 of 6.5 worden vermeld, zal het conformiteitsattest ook gelden als omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen).

5.2 Techniek beschrijving

Hier wordt een uitgewerkte beschrijving gegeven van de voorgestelde techniek in functie van de aard en de omvang van de verontreiniging, rekening houdend met de locatiespecifieke omstandigheden. Indien er bodemsaneringswerken zouden moeten plaatsvinden op andere dande te saneren percelen (bv. plaatsing peilbuis voor de monitoring, plaatsing waterzuiveringsinstallatie, doorgang van vrachtwagens, ...), wordt per perceel duidelijk aangegeven welke werken er zullen worden uitgevoerd.

Hieronder worden de algemene en specifieke richtlijnen waarbij moet worden rekening gehouden bij het uitwerken van de techniek.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 95/235

5.2.1 Algemene richtlijnen

5.2.1.1 Haalbaarheidsonderzoek en pilootproeven

De bodemsaneringsdeskundige vergelijkt bij het opstellen van het bodemsaneringsproject alle relevante technische mogelijkheden. Op basis hiervan zal de bodemsaneringsdeskundige één bodemsaneringsvariant weerhouden. Deze bestaat uit één bodemsaneringstechniek of soms meerdere saneringstechnieken.

De haalbaarheid en de te verwachten rendementen hiervan worden als volgt onderbouwd :

― Bij gunstige locatiespecifieke omstandigheden en traditionele saneringstechnieken kan dit op basis van de praktijkervaring van de bodemsaneringsdeskundige.

― Bij meer complexe of ongunstige locatiespecifieke omstandigheden of bij innovatieve saneringstechnieken moeten voorafgaand labotesten en/of pilootproeven worden uitgevoerd. Dit wordt ook duidelijk vermeld in de verschillende codes van goede praktijk.

Deze labotesten en pilootproeven moeten in regel te gebeuren vooraleer het bodemsaneringsproject bij de OVAM wordt ingediend en dit om volgende redenen :

― Om de OVAM, de andere adviesverlenende overheden, de eigenaars en gebruikers van de te saneren percelen en de eigenaars en gebruikers van de hinderpercelen op een onderbouwde wijze op de hoogte te brengen van de uitvoeringsmodaliteiten van het saneringsconcept, de daaraan gekoppelde hinder, de terugsaneerwaarde,….

― Om te vermijden dat, indien uit de proeven zou blijken dat de vooropgestelde saneringstechniek niet werkt, een nieuw bodemsaneringsproject moet worden opgesteld met alle extra kosten, administratie en vertraging tot gevolg.

Voor pilootproeven kan, maar moet niet, een gefaseerd beperkt bodemsaneringsproject worden ingediend.

Voor de pilootproef kan het noodzakelijk zijn dat er vooraf omgevingsvergunningen of andere vergunningen moeten worden verkregen. Wanneer de pilootproeven gebeuren in kader van een gefaseerd beperkt bodemsaneringsproject, zal het conformiteitsattest gelden als omgevingsvergunning. Wanneer de pilootproef zonder beperkt bodemsaneringsproject wordt uitgevoerd of voor andere vergunningen dan een omgevingsvergunning, moeten steeds de nodige vergunningen worden aangevraagd en verkregen.

Uitzondering gecombineerde uitvoering en back- up varianten

Door het uitvoeren van verschillende bodemsaneringstechnieken na elkaar kan het zijn dat de bodemcondities aanzienlijk wijzigen, zodat het uitvoeren van de pilootproef geen zin heeft. Een uitzondering kan hier gemaakt worden.

Daarnaast wordt ook een uitzondering voorzien voor het uitvoeren van pompproeven wanneer er voor de grote grondwateronttrekking een andere fase wordt voorzien waarin een bemaling plaatsvindt. In dit geval kunnen uit de bemaling de nodige gegevens worden verzameld om een grondwatermodellering uit te voeren voor de grote grondwateronttrekking. Er moet dan ook geen pilootproef en modellering worden uitgevoerd voor het indienen van het bodemsaneringsproject.

De voorwaarden, waaraan cumulatief moet worden voldaan, voor het toepassen van deze uitzondering zijn de volgende:

― De bodemsaneringsdeskundige moet uitdrukkelijk aantonen dat de pilootproef geen zin heeft. Dit gezien ofwel tijdens de uitvoering de bodemcondities grondig zullen wijzigen en dit een groot effect zal hebben op deze proef, ofwel omdat er een bemaling plaatsvindt voorde grote grondwateronttrekking, waardoor de bemaling als pilootproef zal gelden.

96/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

― De nodige motivatie met betrekking tot de gekozen saneringstechniek, waarvoor een labo-en/of pilootproef noodzakelijk is, waaruit blijkt dat deze saneringstechniek rekening houdend met de locatiespecifieke omstandigheden een redelijke kans van slagen heeft, moet voorhanden zijn.

― De pilootproef en de onderzoekshypotheses moeten duidelijk worden omschreven.

Uitzondering kleine saneringen

Voor kleine verontreinigingen zal het vaak niet kostenverantwoord zijn om een pilootproef uit te voeren. In deze gevallen, kan ook een uitzondering worden toegestaan.

In dit geval wordt het bodemsaneringsproject aangevuld met volgende informatie :

― Er wordt aangetoond dat de kosten voor de pilootproef meer dan 20 % van de totale saneringskost bedragen.

― Het bodemsaneringsproject moet zich na de BATNEEC afweging beperken tot één voorkeursvariant en een traditionele back-up variant (= variant waarvoor een code van goede praktijk bestaat en waarvoor uit de code blijkt dat de variant onder de locatiespecifieke omstandigheden kan worden toegepast zonder noodzaak voor het uitvoeren van bijkomende proeven).

Het bodemsaneringsproject moet bijkomend volgende zaken bevatten :

― de nodige motivatie, o.a. op basis van literatuurgegevens, met betrekking tot de gekozen saneringstechniek, waarvoor een labo-en/of pilootproef noodzakelijk is, waaruit blijkt dat deze saneringstechniek rekening houdend met de locatiespecifieke omstandigheden een redelijke kans van slagen heeft;

― de resultaten van veldmetingen (bv. pH, bufferend vermogen, organisch materiaal, redoxpotentiaal …) die aantonen dat minstens een aantal factoren gunstig zijn met betrekking tot de voorkeursvariant;

― de traditionele back-up variant moet gedetailleerd worden uitgewerkt.

5.2.1.2 Back-up varianten

Bij het opstellen van het bodemsaneringsproject wordt door de deskundige de haalbaarheid en de te verwachten rendementen van de weerhouden bodemsaneringstechniek onderbouwd. Dit gebeurt zoals hierboven beschreven aan de hand van praktijkervaring en specifiek haalbaarheidsonderzoek. In principe wordt een back-up variant enkel opgenomen wanneer het behalen van de saneringsdoelstellingen als onzeker wordt beschouwd. In andere gevallen is dit niet nodig. Wanneer er toch onvoorziene wijzigingen optreden worden kleine wijzigingen of grotewijzigingen doorgevoerd, in het slechtste geval wordt een nieuw bodemsaneringsproject ingediend.

Merk op dat wij een back-up variant wordt beschouwd als een variant waarop wordt overgeschakeld indien de oorspronkelijk weerhouden techniek faalt.

In volgend geval wordt bijvoorbeeld een grondwateronttrekking door OVAM niet aanzien als een back-up variant. Wanneer in het bodemsaneringsproject een uitgebreide uitgraving van petroleumkoolwaterstoffen wordt voorzien en een grondwateronttrekking wordt weerhouden om het eventuele verspreidingsrisico van een mogelijke restverontreiniging aan te pakken. Dezegrondwateronttrekking wordt niet aanzien als een back-up variant omdat deze niet tot doel heeft om op over te schakelen wanneer de techniek faalt. De uitgraving zal immers steeds succesvol zijn uitgevoerd. De bijkomende grondwateronttrekking moet als een onderdeel van de weerhouden techniek worden aanzien. Ook al is het niet steeds nodig dat deze wordt uitgevoerd.

Hierbij moet ook de melding worden gemaakt dat het niet de bedoeling is van steeds de weerhouden techniek zo ruim mogelijk te nemen en voor alle gevallen een bijkomende

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 97/235

grondwateronttrekking te voorzien. Wanneer redelijker wijze kan worden aangenomen dat met een uitgebreide uitgraving de saneringsdoelstellingen kunnen worden gehaald, zal het niet nodigzijn om een grondwateronttrekking te voorzien. Wanneer echter op voorhand geweten is dat eenuitgraving niet zal volstaan, wordt een grondwateronttrekking steeds opgenomen.

In volgende gevallen zal het nodig zijn om een back-up variant op te nemen in het bodemsaneringsproject.

― bij toepassing van de uitzonderingsregels inzake pilootproeven voor kleine saneringen (zie voorgaande hoofdstuk)

― bij toepassing van natuurlijke attenuatie (zie ‘Code van Goede Praktijk - Natuurlijke Attenuatie’ uitgegeven door de OVAM;

― bij toepassing van bioremediatie (zie ‘Code van Goede Praktijk – in-situ bioremediatie van petroleumkoolwaterstoffen’ en ‘Code van Goede Praktijk – in-situ anaërobe bioremediatie van VOCL’s’ beide uitgegeven door de OVAM);

― bij toepassing van een innovatieve techniek waarbij ondanks het uitvoeren van het nodige haalbaarheidsonderzoek het behalen van de saneringsdoelstelling als onzeker wordt aanzien.

Met de back-up variant wordt vermeden dat bij een falende bodemsanering een nieuw bodemsaneringsproject moet worden ingediend om de sanering te kunnen verderzetten.

De back-up variant wordt uitgewerkt zoals de voorkeursvariant. Zo worden bijvoorbeeld ook de noodzakelijke omgevingsvergunningen voor de back-up variant op genomen in het bodemsaneringsproject. Daarenboven moet het bodemsaneringsproject duidelijk aangeven in welke gevallen er wordt overgeschakeld op de back-up variant en wanneer er beslismomenten worden ingebouwd.

5.2.1.3 Stabiliteitsstudie voor bodemsaneringsprojecten

Deze paragraaf beschrijft de nodige te voorziene acties op basis waarvan de concipiëring en uitwerking van de stabiliteitsmaatregelen moet gebeuren. In bepaalde gevallen (bijvoorbeeld in geval van beperkte toegankelijkheid, complexe opbouw ondergrond en/of funderingsaanzet) kunnen aanvullende berekeningen en maatregelen nodig zijn om een voldoende stabiliteitsconcept uit te werken.

Voorafgaandelijke inventarisatie op terrein

De uit te voeren inventarisatie op terrein vanuit oogpunt van stabiliteit omvat :

― locatie en diepteligging tanks, riolering, nutsleidingen (in voorkomend geval);

― diepte van de grondwatertafel en/of aanwezigheid artesisch watervoerende lagen;

― algemene info met betrekking tot de funderingsaanzet van de nabijgelegen gebouwen (typefundering, aanzetdiepte). Deze info bepaalt mee de randvoorwaarden voor de uitgebreidheid van een mogelijke uitgraving;

― beschrijvende boringen (bepalingen heterogeniteit, vroegere aanvullingen);

― raadpleging uitvoeringsplannen bestaande funderingen en/of proefgravingen in geval de afstand tussen de fundering en de teen van voorziene uitgravingstalud minder bedraagt dan 2 maal de voorziene uitgravingsdiepte.

Procedure bij uitgravingen

Figuur 1 geeft op een schematische manier de te volgen procedure weer voor de stabiliteitsbeoordeling bij uitgravingen.

98/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Figuur 1: Beoordelingsschema uitgravingsprocedure

Aanwezigheid bouwwerk

in directe omgeving

ontgraving (< 5 m)

Risico op menselijke of

materiële schade (*1)

Uitgraving < 4m

Uitvoeren grondmechanisch onderzoek

(labo- of terreinonderzoek) (*3)

en/of

Stabiliteitsstudie met dimensionering,

stabiliteitsmaatregelen door een

stabiliteitsingenieur (*4)

Voorstel stabiliteitsmaatregel o.b.v. veilige

aanname door EBSD (*2)

(*1) bv. Nabijheid openbare weg, passerend verkeer, veiligheid arbeiders en passanten, belangrijke herstelkosten

(*2) Dit kan zijn: - ervaringsgegevens EBSD

- praktijkrichtlijnen en/of resultaten beschrijvende boringen

(*3) Onder de vorm van bv. sonderingen, dilatometerproeven…

(*4) Stabiliteitstudie: berekening taludstabiliteit (cfr. Eurocode 7), stabiliteitsmaatregelen: onder de vorm van toelaatbare uitgravingshoek, grondbeschoeiing, motengewijze uitvoering

nee

ja

nee

nee

nee

ja

ja ja

Ontgraving tot onder

funderingsaanzet op afstand

< 3 m tot fundering

(en/of grondbeschoeiing,

heterogene samenstelling

– vroegere aanvulling)

Taludstabiliteit

In de stabiliteitsstudie wordt de uitgravingshoek bepaald wanneer overeenkomstig het beoordelingsschema dieper dan 4 m en/of onder de funderingsaanzet op afstand minder dan 3 m van fundering wordt uitgraven. De stabiliteit van de taluds wordt geëvalueerd met de deterministische methode (oude benadering) of de nieuwe rekenmethode (Eurocode 7) :

― bij toepassing van de deterministische rekenmethodes : te respecteren veiligheidsfactoren :

– voor uitgravingen naast woningen of langdurige blootstelling van het talud aan de vrije omgeving (> 1 maand) : 1,5;

– voor tijdelijke uitgravingen zonder woningen/constructies in de nabijheid : 1,35;

– voor een motengewijze uitgraving : 1,1.

― bij toepassing van de Eurocode 7 wordt als rekenwaarde voor de uitgravingsdiepte beschouwd : rekenwaarde uitgraving = de voorziene uitgravingsdiepte + 0.5 m.

In de stabiliteitsstudie van het uitgravingstalud wordt zowel de stabiliteit van het oppervlak van het talud als de globale stabiliteit bestudeerd. Het invoeren van een haakweerstand voor onsamenhangende grond (zand) 1 kPa kan mits motivatie toegelaten worden voor de studie vande stabiliteit van het taludoppervlak, doch de invoering van een haakweerstand voor de studie van de globale stabiliteit is niet toegelaten.

Motengewijze uitgraving

Een motengewijze uitgraving is enkel toegelaten in het geval het evenwichtsdraagvermogen vande grond onder de funderingsaanzet een voldoend grote veiligheidsfactor heeft . Deze stabiliteit wordt berekend en geëvalueerd.

Een motengewijze uitgraving die uitgevoerd wordt binnen de spreidingshoek 45° onder de funderingsaanzet moet gevolgd worden door een aanvulling in gestabiliseerd zand tot een aanvulling onder 35° tot de funderingsaanzet. De rest van de motengewijze uitgraving kan aangevuld worden met aangevuld en verdicht zand.

In een stabiliteitsberekening wordt de mootbreedte gemotiveerd.

Grondbeschoeiingen

In geval grondbeschoeiingen worden voorzien, moet een stabiliteitsstudie uitgevoerd worden op basis van een grondmechanisch onderzoek. In de studie wordt rekening gehouden met :

― bijdrage gebouwen/constructies binnen de invloedszone van de beschoeiing;

― stand van het grondwater gedurende de verschillende uitvoeringsfases van de werken;

― fasering van de werken: de stabiliteit dient voor de verschillende fases van de uitvoering verzekerd te zijn

― tijdsduur van blootstelling (cf. actieve/ neutrale gronddruk).

Uit de synthese van de stabiliteitsstudie moet blijken :

― de bevestiging van nodige stabiliteit van de bouwput (horizontaal evenwicht en verticaal evenwicht);

― de invloed van de aanwezigheid van deze beschoeiing op de stabiliteit van de nabijgelegen gebouwen/constructies;

― de wijze waarop de grondbeschoeiing moet uitgevoerd worden (vb. trillingsarm, statisch indrukken,….) om de hinder op de omgeving te beperken en schade te voorkomen of eventueel schadebeperkende maatregelen.

100/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Procedure bij grondwaterverlaging

Als gevolg van een geplande bemaling zullen zettingen optreden van de ondergrond en mogelijknabije constructies. In de studie wordt een verantwoording van de aangehouden vervormingskarakteristieken van de grond opgenomen (literatuurgegevens, ervaring, uitgevoerd grondonderzoek), alsook de wijze waarop de aanwezige constructies in rekening gebracht worden. In de studie moet geëvalueerd en gemotiveerd worden of een in-situ monitoring van de zettingen (vb. met zettingsbouten, extensometers) nodig is.

Figuur 2 geeft schematisch de te volgen procedure weer voor de stabiliteitsbeoordeling bij grondwaterverlaging.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 101/235

102/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Figuur 2: Beoordelingsschema grondwaterverlaging

ja

nee

Grondwaterverlaging

> 2m onder laagst

geregistreerde

grondwaterstand

Uitvoeren

grondmechanisch

onderzoek en/of studie

door stabiliteitsingenieur

jaEenvoudige berekening

door EBSD op basis van

richtwaarden

(vb. NAD Eurocode 7)

nee

Voldoen aan

grenswaarden

Voldoen aan

grenswaarden

BATNEEC afweging ter

bepaling van

voorzorgsmaatregelen*

of overgaan op andere

voorkeursvarianten

nee ja

ja

nee

* opvolging zettingsbouten of geohydrologische afscherming

Risico op zettingen aanvaardbaar

- Grondwaterverlaging

< 0,5m onder laagst

geregistreerde grondwaterstand

- Kh < 10-2 m/d

Bemalingen

Het gebruik van een oppervlaktepomp bij afwezigheid van een filterbemaling kan overwogen worden indien volgende voorwaarden beide van toepassing zijn :

― doorlatendheid grond < 1.10-7 m/s (10-2 m/d);

― uitgravingsdiepte maximaal tot 0.5 m onder de grondwatertafel.

De pompcapaciteit wordt bepaald door rekening te houden met de afvoer als gevolg van regenneerslag. Voor meer doorlatende gronden wordt de beperking van de grondwaterbemaling tot een oppervlaktebemaling gestaafd door een stabiliteitsberekening die een evaluatie uitvoert van de taludstabiliteit en de stabiliteit van de teen van het talud.

Wanneer een oppervlaktebemaling niet volstaat om de stabiliteit te waarborgen, wordt een dimensionering uitgevoerd van een bemaling die tot doel heeft een grondwaterverlaging tot 0.5 m onder het uitgravingsniveau te realiseren onder de vorm van opvangputten, drains, filterbemaling,…

Een rekennota bevestigt de stabiliteit van het talud en de teen van het talud.

De dimensionering van de pompcapaciteit gebeurd met inachtname van de invloedsstraal (formule van Sichardt of Kussachin). De gegevens voor de doorlatendheidscoëfficiënt en in voorkomend geval van de bergingscoëfficiënt kunnen op empirische of semi-empirische wijze bepaald worden, bij ontbreken van de resultaten van doorlatendheidsproeven. De noodzaak vaneen pompproef wordt onderzocht.

Zettingsanalyses

Als gevolg van een grondwaterverlaging treden spanningswijzigingen op, die op hun beurt een zetting van de grond teweeg brengen. Hetgeen schade veroorzaakt aan constructies/gebouwen is niet zozeer de globale zetting, doch zijn differentiële zettingen. Het risico op differentiële zettingen wordt logischerwijze groter bij toenemende globale zettingen.

Een theoretische voorspelling van de te verwachten zettingen wordt bepaald door het gebruikte rekenmodel en de wijze waarop men de grondkarakteristieken heeft afgeleid. Bestaande rekenmethodes worden dan ook, op basis van ervaringsgegevens, gekoppeld aan specifieke toetsingswaarden, op basis waarvan een beoordeling van het resultaat kan geschieden. Net is niet aangewezen de grenswaarden van een bepaalde rekenmethode te gebruiken bij de beoordeling van de resultaten volgens een andere rekenmethode.

Conform de nieuwe Eurocode 7 zal in de toekomst de toetsing geschieden op basis van een differentieel zettingsgedrag (berekende hoekverdraaling van een constructie/bouwwerk). Dit gebeurt thans eveneens in Nederland (NEN 6740).

Het is aangewezen, bij de toepassing van de methode Terzaghi, de grenswaarden aan te houden zoals opgegeven in Tabel 10. Voor jonge bouwwerken (< 3 jaar) kan men deze waarden verhogen met een factor 1/0.75 (= 1.33), gelet op de grotere capaciteit voor kruip.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 103/235

Bouwtechnische staat gebouw

Algemene toetsingswaarden

Bouwwerken < 3 jaar

Goed 25 33Gemiddeld 20 27 Slecht 15 20

Tabel 11: Toelaatbare zettingen (mm) methode Terzaghi

5.2.2 Specifieke richtlijnen

In de volgende pagina’s wordt in fiches per techniek een overzicht gegeven van wat minimaal verwacht wordt voor de verschillende technieken.

Hoewel een uitgebreid overzicht van technieken wordt gegeven is het mogelijk dat een bodemsaneringsvariant bestaat uit een nieuwe techniek die hier niet vermeld is, of dat een gecombineerde bodemsaneringstechniek wordt toegepast. In dat geval zijn meer of minder gegevens dan deze hieronder weergegeven noodzakelijk. Het behoort dan ook tot de taak van de bodemsaneringsdeskundige om de relevante gegevens hieruit te halen en indien nodig aan te vullen met bijkomende gegevens.

5.2.2.1 Uitgraving

Wanneer er in kader van de bodemsanering een sloop van een gebouw plaatsvindt, wordt duidelijk omschreven wat er gesloopt zal worden en welke maatregelen hierbij worden genomen. In hoofdstuk 6.5 wordt omschreven wanneer een sloop kan opgenomen worden in het bodemsaneringsproject en hiervoor een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen in kader van het bodemsaneringsproject kan worden verkregen. In sommige gevallen zal er gesloopt worden, maar maakt deze sloop geen deel uit van de bodemsanering (bv. Sloop in kader van herontwikkeling). In dat geval moeten er geen extra gegevens over deze sloop worden opgenomen in het bodemsaneringsproject.

In het bijzonder wordt aandacht besteed aan de wetgeving in verband met asbest en de kosten die hiermee gepaard gaan. Indien een verharding wordt opgebroken moet dit ook worden aangegeven.

Indien er ondergrondse tanks aanwezig zijn in de uit te graven zone wordt vermeld of deze worden geledigd en ontgast. Tevens wordt aangegeven of de tanks zullen worden verwijderd of deze zullen worden opgevuld en achterblijven. Indien de tanks worden uitgegraven, wordt aangegeven of er een betonplaat onder de tanks voorkomt.

De plannen met aanduiding van de ligging van nutsleidingen worden opgevraagd in het kader van het opstellen van een bodemsaneringsproject. Op een plan als bijlage wordt de indicatieve ligging van nutsleidingen aangeduid.

Voor het uitvoeren van stabiliteitsonderzoek in het kader van het bodemsaneringsproject wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2.1.3.

Er wordt een plan met aanduiding van de vermoedelijke uitgravingscontour en het eventuele talud als bijlage bij het bodemsaneringsproject toegevoegd.

Het volume grond dat zal worden uitgegraven wordt realistisch geraamd. Hierbij wordt aangegeven hoeveel uitgegraven bodem ter plaatse opnieuw gebruikt wordt en hoeveel uitgegraven bodem er afgevoerd wordt. De vermoedelijke verwerkingsmethode voor de verontreinigde uitgegraven bodem worden aangegeven. Er wordt altijd een grondbalans opgesteld.

104/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Indien een restverontreiniging zal achter blijven, wordt aangegeven of en hoe deze zal wordenafgeschermd van de propere aanvulgrond.

De maatregelen die worden genomen om secundaire verontreiniging te voorkomen bij het tussentijds opslaan van verontreinigde uitgegraven bodem worden weergeven.

De bemaling die eventueel wordt uitgevoerd tijdens de uitvoering van de grondwerken moet worden uitgewerkt zoals weergegeven onder paragraaf 5.2.2.2 ‘Grondwateronttrekking’ en tabel 12. Steeds wordt aangegeven hoe de bemaling en de grondwerken op elkaar zullen aansluiten.

In bepaalde gevallen kan het nodig zijn dat de textuur van de aanvulgrond dezelfde is als deze van de uitgegraven bodem. Wanneer er een scheidende laag doorbroken wordt door het uitvoeren van de grondwerken, moet deze hersteld worden om een snelle voeding en eventuele contaminatie van de onderliggende lagen te vermijden. De bodemsaneringsdeskundige onderzoekt dit en vult het onderzoek aan met een motivatie waarin de noodzaak van een bepaalde textuur voor de aanvulgrond wordt gegeven.

Afvoer van uitgegraven bodem

In het kader van het bodemsaneringsproject moet enkel die grondwerken worden opgenomendie effectief deel uitmaken van de maatregelen om de bodemverontreiniging te behandelen. Indien de bodemsanering wordt gecombineerd met andere grondwerken (bv. in kader herontwikkeling van het terrein) moet een duidelijk onderscheid worden gemaakt met deze uitgevoerd in het kader van het bodemsaneringsproject. Voor de andere grondwerken wordt duidelijk aangegeven dat dit niet kadert in het bodemsaneringsproject en dat hier de voorwaarden van hoofdstuk 13 van het bodemdecreet van kracht zijn.

De verontreinigde uitgegraven bodem wordt , conform de bepalingen van het afvalstoffendecreet, afgevoerd voor verwerking of reiniging. De afgevoerde vrachten worden vergezeld van een identificatieformulier afvalstoffen.

Wanneer er bodem uitgegraven wordt en deze wordt hergebruikt als bodem buiten de kadastrale werkzone, zijn de bepalingen van hoofdstuk 13 van het bodemdecreet en VLAREBO van toepassing: er moet ondermeer een technisch verslag worden opgemaakt en de bodembeheerorganisatie moet een grondverzettoelating en een bodembeheerrapport kunnen afleveren.

Controle van de aanvulgrond

Na het ontgraven en het uitvoeren van de nodige controles kan het ontgravingsvak opnieuw worden aangevuld. De aanvulgrond die hiervoor wordt gebruikt, kan van buiten of binnen de kadastrale werkzone afkomstig zijn. De kadastrale werkzone wordt hier beschouwd als de zone waarop het bodemsaneringsproject betrekking heeft en wordt afgebakend in het bodemsaneringsproject. Voor het gebruik van de aanvulgrond wordt ook verwezen naar de codevan goede praktijk voor grondverzet en voor de kwaliteit van de aangevoerde uitgegraven bodem wordt verwezen naar de grondverzettoelating of het bodembeheerrapport. Indien de aanvulgrond ter plaatse bemonsterd wordt, dan moet de bemonsteringsmethodiek conform de regels van het grondverzet gevolgd worden.

Hergebruik van grond

Wanneer er bodem wordt uitgegraven en deze wordt binnen de kadastrale werkzone hergebruikt, moet de bodemsaneringsdeskundige hiervoor in overeenstemming met de saneringsdoelstelling richtlijnen opstellen (aangeven aan welke kwaliteit de aanvulgrond moet voldoen, bemonsteringsplan opstellen, …). Deze richtlijnen moeten minimaal een bodemkwaliteit leveren in overeenstemming met de bepalingen van hoofdstuk 13 van het bodemdecreet. Bovendien stelt hij maatregelen voor om hierop te kunnen toezien tijdens de

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 105/235

uitvoering van de werken. Het opmaken van een technisch verslag is in geen geval noodzakelijk. De werken worden gerapporteerd in een tussentijds of eindevaluatieverslag.

Aanvoer van grond

Voor het gebruik van uitgegraven bodem die als aanvulgrond wordt aangevoerd van buiten de kadastrale werkzone wordt de regeling rond grondverzet gevolgd. De milieuhygiënische voorwaarden waaraan de aan te voeren uitgegraven bodem, rekening houdend met de bepalingen van hoofdstuk 13 van het bodemdecreet en overeenkomstig de code van goede praktijk van grondverzet, moet voldoen moet beschreven worden in het bodemsaneringsproject. In voorkomend geval geldt het bodemsaneringsproject als studie van ontvangende grond.

Wanneer er gronden van buitenaf worden aangevoerd, moeten de rapportage verplichtingen van het grondverzet worden toegepast. Zo zal het mogelijks nodig zijn om een technisch verslagte bezitten. Dit wordt ook zo aangeduid in het bodemsaneringsproject.

5.2.2.2 Grondwateronttrekking

Voor Pump & Treat saneringen is de ‘Code van Goede Praktijk – Pump & Treat Deel 1: Grondwateronttrekkingsaspecten’ uitgegeven door de OVAM en beschikbaar op haar website.

Voor langdurige in-situ saneringen zullen er meer gegevens van de grondwateronttrekking beschikbaar moeten zijn dan voor louter bemalingen in het kader van uitgraving. Daarom wordt in Tabel 11 een onderscheid gemaakt tussen volgende types van grondwateronttrekking.

― Grote grondwateronttrekking: Een onttrekking met een totaal debiet van meer dan 30.000 m³/jaar of een onttrekking die meer dan twee jaar zal worden uitgevoerd met een debiet van meer dan 500 m³/jaar.

― Middelgrote grondwateronttrekking: Een onttrekking die tussen 1 maand en een jaar duurt met een totaal debiet kleiner dan 30.000 m³ of een onttrekking van meer dan twee jaar met een debiet van minder dan 500 m³/jaar.

― Bemaling of kleine grondwateronttrekking: Een onttrekking die wordt uitgevoerd in kader van bemalingswerken om in den droge te kunnen uitgraven of niet langer dan 1 maand duurt.

Voor het uitvoeren van stabiliteitsonderzoek in kader van het bodemsaneringsproject wordt verwezen naar hoofdstuk 5.2.1.3.

106/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Omschrijving Groot Middel Bemaling of klein

A. Karakterisatie van de verontreiniginga. Fysisch/chemische stofeigenschappen verontreiniging(en)

X X X

b. Retentie/retardatiezone in beeld (XY/XZ tekeningen)

X X X

c. Vuilvrachtcalculaties vaste fase/grondwater/ eventueel bodemlucht

X X

d. Indien in-situ verwijdering drijflaag: drijflaagrecuperatietest, afbakening drijflaag (1)

X X

e. Indien VOCl: controle aanwezigheid residueel product

X X

f. Indien anorganische polluenten: aanwezigheid neerslagen, uitlooggedrag,…

X X

B. Karakterisatie van de bodemopbouw, geohydrologie en stoftransportkarakteristiekena. OS en klei profiel in de diepte Xb. Bodemopbouw: aan de hand van on-site profielbeschrijvingen en literatuur met aandacht voor de aanwezigheid van lagen met sterk verhoogde sorptiecapaciteit (veen, kleilenzen,…)

X X

c. resultaten van grondwaterstanden + bepaling grondwaterstroming op basis van topologie of waterpassing

X X

d. metingen voorhanden van (gewaterpaste) grondwaterstanden – isohypsekaarten opgesteld voor verschillende meetronden (winter/zomer) met meteologische condities – Grondwaterverhang

X

e. Fe, Ca, Mn en SS (zwevende stof) bepalen in het grondwater om verstopping onttrekkingssyteem in te schatten

X X

f. hydraulische testen (2) of labotesten (3) gedetailleerd beschreven

X X X

g. puttest (4) of pompproef (5) gedetailleerd beschreven

X

h. retardatiefactoren X XC. Karakterisatie van infrastructurele randvoorwaarden

a. kaart met lokalisatie en specificatie van gebouwen in de directe omgeving (fundering, kelders, bouw- of bedrijfstechnische details zoals locaties van leidingen,ondergrondse obstakels)

X X X

b. Voor onttrekkingen in de omgeving van gebouwen: zettingsgevoeligheid van de bodem beschrijven (stabiliteitscalculaties en eventueel sonderingen)

X X X

D. Ontwerpa. bepaling captatiezone/invloedszone met vuistregels Xb. bepaling captatiezone/invloedszone met een analytische berekeningaanduiding van : berekening, input parameters en captatiezone op kaart

X

c. bepaling captatiezone/invloedszone met een numerieke modellering. Aanduiding van : stroomlijnen,captatiezone op kaart (zowel XY als XZ), waterbalans,inputparameters (vb. neerslagoverschot).

X

d. Plaats, type, diepte en aantal onttrekkingssytemen gedetailleerd beschrijven en op kaart weergegeven +

X X X

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 107/235

debiet + aanduiding maximale grondwatertafelverlaginge. Aangeven op welke wijze de onttrekkingsputten dienen te worden geplaatst (spoelboren of droogboren). In geval natboren, motivatie cfr. Achilles.

X X X

f. de vooropgestelde duur van de sanering onderbouwen ondermeer aan de hand van analytische berekeningen of numerieke modellering

X X

Tabel 12: Pump & Treat – vereiste gegevens

(1) drijflaagrecuperatietest : Methode om de mobiliteit van een drijflaag on-site te beoordelen. Zie ‘Code van Goede Praktijk voor Pump & Treat Deel 1 : Grondwateronttrekkingsaspecten’

(2) hydraulische testen: is een verzameling testen van korte duur en met een beperkt volume water waarbij vooral de permeabiliteit in de onmiddellijke omgeving van de opstelling gemeten wordt: slugtest,permeametertest, falling-head test

(3) labotesten zijn testen waarbij de permeabiliteit niet op veldschaal wordt bepaald, maar op een monster in het labo. Tot eenzelfde categorie rekenen wij de permeabiliteit die berekend wordt uit de granulometrie.

(4) puttest: wanneer het waterniveau gemeten wordt (zowel bij het dalen als bij het stijgen) in de pompput zelf, spreken we van een puttest. Puttesten worden uitgevoerd :wanneer bestaande pompputten wordengebruikt om de hydrodynamische karakteristieken te bepalen, en geen bijkomende piëzometers kunnen geplaatst worden.voor diepe afgesloten waterlagen (vb. paleozoïsche sokkel in West-Vlaanderen) is hettechnisch en financieel niet haalbaar om meerdere piëzometers te installeren. Ook in die gevallen worden meestal puttesten uitgevoerd, al kan een nabije pompput als piëzometer gebruikt worden.voor de karakterisatie van een aquifer, wanneer de tijd en de middelen beperkt zijn, maar toch een betrouwbaar en reproduceerbaar resultaat verwacht wordt. Puttesten kunnen in regel worden afgewerkt op één dag. Het debiet is afhankelijk van de capaciteit van de watervoerende laag (1 m³/h tot 60 m³/h).

(5) pompproef: een pompproef is een veldopstelling met in regel een centrale pompput en een aantal piëzometers op verschillende afstanden van de onttrekking. Voor belangrijke pompproeven worden een aantal piëzometers radiaal ingeplant op verschillende afstand en in verschillende richtingen. Dergelijke pompproeven duren - afhankelijk van het soort aquifer - minstens 2 maar bijvoorkeur meerdere weken, met een dagdebiet van 250 tot 500 m³/d.

Zolang de geologische condities dezelfde zijn, kunnen deze testen ook buiten de verontreinigde zone worden uitgevoerd. Dit heeft als voordeel dat mogelijks geen waterzuivering noodzakelijk zal zijn. Mogelijks kunnen ook resultaten van eerder uitgevoerde testen in de omgeving gebruikt worden.

5.2.2.3 Grondwaterzuivering en -lozing

Voor deze techniek is de ‘Code van Goede Praktijk – Pump & Treat Deel 2 : Bovengrondse Grondwaternabehandeling’ uitgegeven door de OVAM en beschikbaar op haar website.

In een bodemsaneringsproject wordt de opbouw en dimensionering van de waterzuiveringsinstallatie uiteengezet. Zo moet bijvoorbeeld aan de hand van de concentraties Fe, Mn, SS (zwevende stof) en carbonaten worden beoordeeld of een zandfilter moet worden voorgeplaatst.

Indien absorptie-units worden gebruikt wordt weergegeven welke maatregelen er worden genomen om een doorslag van de filter op te vangen. Er kunnen twee units in serie worden geplaatst in combinatie met een periodieke bemonstering om te controleren of de eerste unit verzadigd raakt, of er kan berekend worden wanneer het absorptiemiddel moet vernieuwd worden zodat het preventief vóór verzadiging kan worden vervangen. Deze berekening wordt in het bodemsaneringsproject weergegeven.

De plaats van de grondwaterzuiveringsinstallatie en het lozingspunt moet op een overzichtsplan in bijlage te worden weergegeven.

Indien bij grote grondwateronttrekkingen en waterzuiveringen gebruik wordt gemaakt van een aktief koolfilter moet in kader van de kostprijsraming een inschatting worden gemaakt van verbruik van aktief kool.

108/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

5.2.2.4 Bodemluchtextractie en/of persluchtinjectie

Voor deze bodemsaneringstechniek is de ‘Code van Goede Praktijk voor bodemluchtextractie en persluchtinjectie: Procedures voor haalbaarheidsonderzoek, opvolging en stopzetting ‘ uitgegeven door OVAM en beschikbaar op haar website. Hoofdstuk 3 ‘Procedure voor haalbaarheidsonderzoek’ en Hoofdstuk 4 ‘Procedure voor het opvolgen van bodemluchtextractieen persluchtinjectie’ zijn belangrijk bij het opstellen van een bodemsaneringsproject.

In deze code van goede praktijk worden verdere richtlijnen met betrekking tot het haalbaarheidsonderzoek weergegeven. Hierin wordt ondermeer uiteengezet wanneer bijkomende gegevens zoals verdere studie van het terrein, modellering en/of uitvoeren van een piloottest moeten worden uitgevoerd.

In het bodemsaneringsproject moet de haalbaarheid van de bodemluchtextractie en/of persluchtinjectie worden aangetoond. Hiervoor moeten minimaal de zaken vermeld in Tabel 13 uitgewerkt. Indien, zoals aangegeven in de code van goede praktijk, bijkomend onderzoek moet worden uitgevoerd, moeten deze zaken uiteraard ook te worden weergegeven. Zo moeten bijvoorbeeld in kader van een pilootproef volgende gegevens aan de OVAM worden overgemaakt :

― resultaten van de test tot het bepalen van de kritische druk;

― resultaten van de vuilvrachtmetingen;

― resultaten van tests ter bepaling van de invloedszone;

― resultaten van tests ter evaluatie van eventuele ‘clogging’;

― evaluatie;

― besluit.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 109/235

Omschrijving Bodemlucht-extractie

Bodemlucht-extractie en persluchtinjectie

A. Karakterisatie van de verontreiniging

a. aard van de verontreiniging : vluchtig? Aeroob afbreekbaar? aanduiding van dampspanning, constante van Henry en kookpunt en andere relevanteparameters

X X

b. controle op aanwezigheid drijflagen X Xc. aanduiding dominante fase van verontreiniging: vuilvrachtcalculaties vaste fase/grondwater/ eventueel bodemlucht

X X

d. indien VOCl: controle aanwezigheid residueel product

X X

B. Karakterisatie van de bodemopbouw, geohydrologieen stoftransportkarakteristiekena. Bodemopbouw: aan de hand van on-site profielbeschrijvingen en literatuur met voor de homogeniteit en slechtdoorlatende lagen

X X

b. resultaten van zomer-winter grondwaterstanden + bepaling grondwaterstroming op basis van topologie ofwaterpassing

X X

c. Fe en Mn bepalen in het grondwater om verstoppinginjectiesyteem in te schatten

X

d. hydraulische conductiviteit bepaald aan de hand van hydraulische testen of labotesten (gedetailleerd beschreven)

X X

C. Karakterisatie van infrastructurele randvoorwaardena. kaart met lokalisatie en specificatie van gebouwen in de directe omgeving (fundering, kelders, bouw- of bedrijfstechnische details zoals locaties van leidingen, ondergrondse obstakels)

X X

b. aanduiding van de aanwezigheid van ondoorlatendebovenafdekking

X X

D. Ontwerp a. bepaling captatiezone/invloedszone met vuistregels of numerieke modellering + aanduiding op kaart

X X

b. plaats, type, diepte en aantal onttrekkingssytemen gedetailleerd beschrijven en op kaart weergegeven

X X

c. aanduiding van het gewenste debiet/ druk X Xd. pomptypes vermelden (aantal kleppen, sturingsmogelijkheden)

X X

e. beschrijving luchtzuiveringsinstallatie + aanduiding op kaart

X X

f. inschatting van het verwachte influent van de luchtzuivering en consequenties naar explosie beveiliging

X X

g. aanduiding van de risico’s op ongecontroleerde verspreiding

X

h. motivatie van de vooropgestelde duur van de sanering.

X X

Tabel 13: Bodemluchtextractie en persluchtinjectie – vereiste gegevens

110/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

5.2.2.5 Bioventing, biosparging en biorestauratie door infiltratie

Voor deze bodemsaneringstechniek is de ‘Code van Goede Praktijk – in-situ bioremediatie van petroleumkoolwaterstoffen‘ uitgegeven door OVAM en beschikbaar op haar website. Het hoofdstuk 4 ‘Richtlijnen voor uitwerking van een bioremediatievariant in bodemsaneringsprojecten’ en het hoofdstuk 5 ‘Opvolging van bioremediatie: principes’ vermelden duidelijk wat verwacht wordt bij het opstellen van een bodemsaneringsproject.

5.2.2.6 Saneringsbergingen

Een saneringsberging zal in alle gevallen gecombineerd worden met een uitgraving. Bij de uitwerking wordt dus ook met de richtlijnen van ‘Uitgraving’ rekening gehouden. Voor saneringsbergingen met een permanente drainage wordt ook verwezen naar de hoofdstukken ‘grondwateronttrekking en grondwaterzuivering en lozing’.

De opbouw van de saneringsberging moet uitvoerig worden beschreven.

Volgende gegevens moeten worden opgenomen :

― berekening van de hoogte en de opbouw van de saneringsberging (taluds);

― aanvullings-, nivellerings- en profileringsplan;

― weergave van de diepte en grenzen van de saneringsbergingen;

― voor saneringsbergingen in ophoging: constructie van de stortdijken (afmetingen en gebruikte materialen);

― constructie en uitvoering van de drainagesystemen met beschermingslagen (dimensionering en gebruikte materialen);

― de wijze waarop het gevormde percolaat wordt afgepompt (opvangputten, ondoorlatend verzamelbekken, eventuele waterzuiveringsinstallatie en opgeslagen producten);

― de wijze waarop overtollig niet-verontreinigd regenwater of afvloeiwater wordt opgevangen en afgevoerd;

― gegevens betreffende de aangelegde kwelsloot of een drainagesysteem ter voorkoming van het indringen van grondwater of afvloeiwater van naburige percelen;

― de aangebrachte lekdetectiesystemen;

― gebruikte materialen voor de onderafdichting;

― gebruikte materialen voor de bovenafdichting;

― aanwezigheid van een leeflaag (opbouw, kwaliteit, beplanting);

― berekening van de mogelijke verzakkingen en zettingen van de saneringsberging en de ondergrond;

― de mogelijke invloed van de verzakkingen en zettingen op de afsluitlagen, drainagesystemen, taluds;

― het eventueel ter plaatse sorteren of schiften van de afvalstoffen.

― Bij saneringsbergingen zal de nazorg van groot belang zijn. Deze moet worden beschreven onder hoofdstuk ‘5.9’.

5.2.2.7 On-site grondreiniging

Bij on-site grondreiniging zal ook uitgraven worden en zijn de richtlijnen vermeld onder ‘Uitgraving’ ook van toepassing. Bij on-site grondreiniging wordt een onderscheid gemaakt tussen biologische, thermische en fysico-chemische grondreiniging.

Voor biologische on-site grondreiniging, ook wel landfarming genoemd, moeten volgende gegevens worden weergegeven :

― resultaten biologische afbraaktests;

― opbouw van de landfarm/biopiles (ligging, hoogte, afmetingen);

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 111/235

― gebruikte materialen voor onderafdichting en bovenafdichting;

― berekening van de benodigde hoeveelheid toe te dienen nutriënten;

― wijze waarop het vochtgehalte in de landfarm zal gecontroleerd worden (toedieningswijze en drainage);

― wijze waarop de lucht uit de landfarm zal worden behandeld;

― motivatie van de saneringsduur;

― motivatie van de terugsaneerwaarden worden gehaald;

― maatregelen die worden genomen om geurhinder en stofhinder te voorkomen;

― maatregelen die zullen worden genomen om secundaire verontreiniging te voorkomen.

Een on-site grondreiniging gaat meestal samen met verhoogde emissies en een verhoogde geurhinder. De OVAM stelt dan ook de volgende randvoorwaarden voorop om een on-site grondreiniging te kunnen voorstellen:

― Een on-site grondreiniging in woongebied of in de onmiddellijke nabijheid hiervan is uitgesloten.

― De hoeveelheid te reinigen grond moet voldoende te zijn.

― Er moet voldoende oppervlakte beschikbaar te zijn om de werken in 1 fase uit te voeren.

Biologische grondreiniging

Een landfarm wordt ingericht met een ondoorlatend onderafdek en een ondoorlatend bovenafdek. De ondoorlatendheid van de folie moet gegarandeerd zijn gedurende de ganse sanering.

De onttrokken bodemlucht van een landfarm moet gezuiverd worden over een afdoend gedimensioneerde actief koolfilter en/of biofilter.

Er worden voorzieningen getroffen om het percolatiewater van een landfarm constructie op te vangen en te zuiveren.

Alvorens nutriënten aan de landfarm toe te voegen, wordt door middel van een labotest de optimale nutriëntensamenstelling bepaald.

De afbreekbaarheid van de verontreiniging moet worden onderzocht door middel van afbraaktesten.

5.2.2.8 Natuurlijke attenuatie

Voor deze bodemsaneringstechniek is de ‘Code van Goede Praktijk – Natuurlijke Attenuatie’ uitgegeven door de OVAM en beschikbaar op haar website. In het hoofdstuk 9 ‘OVAM richtlijnenvoor de evaluatie van de toepasbaarheid van natuurlijke attenuatie’ worden een aantal duidelijkerichtlijnen gegeven van wat in een bodemsaneringsproject moet worden weergegeven voor de acceptatie van een dergelijke voorkeursvariant.

Indien bewaakte natuurlijke attenuatie wordt gecombineerd met een actieve bodemsaneringstechniek, is het vaak niet nuttig om de verschillende beoordelingsstadia van de code van goede praktijk te doorlopen voor het indienen van het bodemsaneringsproject. Door de actieve sanering zullen de grondwaterstromingspatronen en/of de condities waarin afbraak kan plaatsvinden immers mogelijk wijzigen. Bij het opstellen van het bodemsaneringsproject moet dan het screeningsstadium zover mogelijk doorlopen te worden. Het demonstratiestadium en de trendanalyse in het bijzonder, zullen dan ook niet volledig kunnen worden doorlopen bij het opstellen van het bodemsaneringsproject. Wel moet al worden aangetoond dat er vooruitzichten zijn dat natuurlijke attenuatie zal werken aan de hand van secundaire of tertiaire bewijsvoering. Het demonstratiestadium moet daarna tijdens de opvolging zelf nog worden vervolledigd. Belangrijk hierbij is dat er een beslismoment ingebouwd wordt waarbij het optreden

112/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

van natuurlijke attenuatie moet worden aangetoond. Indien dit niet kan, moet worden overgeschakeld op de terugvalvariant. Dit beslismoment moet duidelijk in het bodemsaneringsproject worden aangegeven.

5.2.2.9 Chemische oxidatie

Voor deze bodemsaneringstechniek is de ‘Code van Goede Praktijk – Chemische Oxidatie’ uitgegeven door de OVAM en beschikbaar op haar website. In het hoofdstuk 4 ‘Procedure voor onderzoek naar de haalbaarheid en het ontwerp van In-Situ Chemische Oxidatie (ISCO)’ wordt weergegeven wat verwacht wordt van het vooronderzoek. De gegevens van het vooronderzoek worden integraal in het bodemsaneringsproject opgenomen.

In hoofdstuk 8 ‘Effecten op veiligheid, gezondheid en milieu’ van de code van goede praktijk worden een aantal belangrijke zaken weergegeven die een impact zullen hebben op het ontwerpvan de sanering. Deze moeten worden verwerkt in de uitwerking van de techniek en verder beschreven onder hoofdstuk ‘5.8’

De gegevens betreffende opvolging van de sanering zoals besproken in hoofdstuk 5 ‘Procedure voor opvolgen en controleren van ISCO tijdens de sanering’ van de code van goede praktijk moeten worden geïmplementeerd onder hoofdstuk '5.5’.

5.2.2.10 Reactieve ijzerwanden

Voor deze bodemsaneringstechniek is de ‘Code van Goede Praktijk Reactieve ijzerwanden’ uitgegeven door de OVAM en beschikbaar op haar website. In deze wordt duidelijk weergegeven wat verwacht wordt van de uitwerking.

Via een monitoringsprogramma moet nagegaan worden of de geïnstalleerde wand voldoet aan de verwachtingen en de beoogde grondwaterkwaliteit gerealiseerd wordt. Dit wordt in detail besproken in hoofdstuk 7 van de code van goede praktijk en moet worden ingevoegd in het bodemsaneringsproject onder hoofdstuk ‘5.5’.

Voor het gebruik van ijzerpoeder in het kader van bodemsanering dienen in het bodemsaneringsproject alle gegevens worden opgenomen zoals gevraagd bij een aanvraag tot het verkrijgen van een grondstofverklaring zoals opgenomen in onderafdeling 2.4.2. van het VLAREMA. De voorwaarden van de samenstelling of het gebruik als de grondstof in de bodemsaneringswerken kunnen dan via het confomiteitsattest worden vastgesteld.

5.3 Afwerking van de gesaneerde locatie

In het bodemsaneringsproject wordt duidelijk omschreven hoe de gesaneerde zone wordt afgewerkt. Dit wordt duidelijk vermeld per kadastraal perceel.

Er wordt gespecifieerd welke werken worden uitgevoerd in kader van de afwerking (o.a. nieuwe verhardingen, aanbrengen van teelaarde, het al dan niet inzaaien, herplaatsen van afsluitingen en constructies, ...) met vermelding van eventueel specifieke milieu- en/of bouwtechnische redenen. Door middel van een plan kan de nieuwe situatie (na sanering) worden weergegeven, hierbij wordt minimaal aandacht besteed aan de restverontreiniging, constructies in het kader van de sanering, monitoringspeilbuizen, e.a. Hierbij wordt ook duidelijk weergegeven welke zaken niet worden hersteld. Dit is belangrijk in kader van omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingenen en de watertoets.

Indien er door de specifieke afwerking van de gesaneerde locatie een watertoets of omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen nodig is, worden deze weergegeven onder de hoofdstukken 6.4 en 6.5.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 113/235

Alhoewel deze in principe niet als bodemsaneringswerken worden beschouwd, kunnen minimaleherstelmaatregelen wel worden aanvaard indien hiervoor een gemotiveerde verantwoording wordt gegeven in het bodemsaneringsproject.

5.4 Resultaten te bereiken na uitvoering der bodemsaneringswerken

Om een objectief eindpunt van de bodemsanering voorop te stellen en een toetsing van de voorgestelde terugsaneerwaarden (TSW) aan de bepalingen van artikel 10 en 21 van het bodemdecreet mogelijk te maken, wordt Tabel 14 aangevuld. Ingeval de grond in het kader van een voorlopig vastgesteld ontwerp van plan van aanleg of uitvoeringsplan een bestemming krijgtwaarvoor strengere bodemsaneringsnormen gelden, worden de strengere bodemsaneringsnormen als saneringsdoel gehanteerd.

Uit de uitwerking van de bodemsaneringstechniek, zoals hierboven weergegeven, moet duidelijkblijken dat deze terugsaneerwaarden (TSW) realistisch zijn. Zo zal het bijvoorbeeld niet aanvaardbaar zijn om voor een in-situ sanering van het grondwater de bodemsaneringsnorm voorop te stellen als terugsaneerwaarde bij niet éénduidig gunstige locatiespecifieke condities.

Indien relevant worden de terugsaneerwaarden (TSW) opgesplitst per kadastraal perceel of per te saneren verontreinigingsvlek weergegeven. Wanneer een verontreinigingsvlek in verschillende bestemmingstypes ligt, moet met verschillende bodemsaneringsnormen worden gerekend. Enkel de parameters waarvoor de bodemsanering wordt uitgevoerd, worden hieronder vermeld.

Indien verwacht wordt dat deze terugsaneerwaarde (TSW) plaatselijk niet gehaald zal worden, moet dit, inclusief de reden, worden aangegeven. Er wordt aangegeven of verwacht wordt dat deze restverontreiniging geen risico meer zal kunnen vormen.

Wanneer de doelstelling van de sanering ‘geen ernstige bodemverontreiniging’ is, wordt dit in eerste instantie ook zo weergegeven. Hierbij moet dan de risicogebaseerde terugsaneerwaarde (TSW) worden voorgesteld op basis van de verschillende afgeleide RisicoGebaseerde Waarden(RGWn, zie voor methodiek in Bijlage 5). Voor het vaste deel van de aarde moeten hier concentraties worden weergegeven. Voor het grondwater kan een beperkte range van concentraties ook volstaan. Het louter weergeven van risicogebaseerde waarden zal niet voldoende zijn. Er moet ook worden weergegeven waarom de bodemsaneringsdeskundige van mening is dat er bij deze RGWn geen risico’s meer kunnen voorkomen. De modellen die hiervoor worden gebruikt dienen als bijlage bij het bodemsaneringsproject te worden gevoegd (bvb. S-Risk, grondwatermodellen, F-LEACH, ...). Indien de meest geschikte en haalbare en dusals terugsaneerwaarde (TSW) voorgestelde RGW niet de meest strenge RGW is, moet tevens worden aangegeven welke (extra) gebruiksadviezen er in dat geval in acht genomen moeten worden.

Voor een aantal parameters o.a. minerale olie, zware metalen, VOCl's en PAK’s dient een bijkomende toetsing te gebeuren aan beleidsmatig vastgelegde (maximum)waarden. Afwijken van de beleidsmatige waarden (i.e. het achterlaten van een bodemverontreiniging met hogere concentraties) kan enkel indien dit goed gemotiveerd is. In het bodemsaneringsproject dient dan – in het geval dat de meest geschikte en haalbare (en dus als TSW voorgestelde) RGW groter is (=minder streng is) dan de beleidsmatige waarde - een (goed uitgewerkte) BATNEEC-evaluatie te worden gemaakt, waarbij een extra saneringsvariant met als saneringsdoelstelling de ‘beleidsmatige waarde’ wordt opgenomen.

Bij leeflaagsaneringen dienen de concentraties in de onderliggende bodemlaag op analoge wijzegetoetst te worden aan deze beleidsmatige waarden.

114/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Voor de manier waarop de risicogebaseerde waarden (RGWn) en de terugsaneerwaarde (TSW) kunnen worden bepaald, wordt verwezen naar bijlage 5 bij dit rapport: 'Bepalen van risicogebaseerde terugsaneerwaarden'.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 115/235

Referentie sanering (1):

Te verwachteneindresultaat

Medium(2)

Parameter Top (m-mv)(3)

Basis (m-mv)(3)

Eenheid(4)

Initiële max.waarde (5)

Waarde (5)

Tabel 14: Te verwachten resultaten van de bodemsaneringswerken

(1) Vermeld hier de referentie van de sanering. Als er meerdere saneringen aan het bodemsaneringsproject worden gekoppeld dan wordt deze tabel herhaald voor elke sanering.

(2) Het medium wordt gekozen uit: vaste deel van de aarde, grondwater, drijflaag, zinklaag, oppervlaktewater, waterbodem, lucht.

(3) Als voor verschillende laagdieptes een andere saneringsdoelstelling wordt voorgesteld dan worden de verschillende lagen beschreven aan de hand van Top en Basis.

(4) De weergegeven eenheid geldt als eenheid voor de velden 'Initiële max. waarde' en 'Waarde'. Gebruik als eenheid bij voorkeur mg/kg d.s. of µg/l.

(5) Er moet worden aangegeven met welke concentraties van organische stof en klei (en eventueel pH-KCl voor zware metalen) deze terugsaneeerwaarden werden bepaald.

5.5 Monitoringsplan en omschrijving van de controlemaatregelen gedurende de bodemsaneringswerken

Een monitoringsplan maakt integraal deel uit van het bodemsaneringsproject. De doelstelling van het monitoringsprogramma is onder andere de efficiëntie van de voorgestelde sanering op te volgen. Vooral bij de opstart van de sanering wordt erop toegezien dat de invloed van de saneringstechniek nagegaan wordt.

Bij het opstellen hiervan moet rekening gehouden worden met de richtlijnen zoals weergegeven in de ‘Standaardprocedure Bodemsaneringswerken, Eindevaluatieonderzoek en Nazorg’. Er kan, enkel na grondige motivatie, worden afgeweken van de richtlijnen ‘milieukundige leiding’ indien hierdoor een gelijkwaardige of betere kwaliteit wordt verkregen. De bodemsaneringsdeskundige moet alle afwijkingen van de richtlijnen grondig motiveren in het bodemsaneringsproject.

Er moet ook rekening worden gehouden met de richtlijnen rond eindevaluatieonderzoeken van de Standaardprocedure – Bodemsaneringswerken; Eindevaluatieonderzoek en Nazorg. Hierin wordt gesteld dat indien werd geopteerd voor een in-situ bodemsaneringstechniek de gerealiseerde eindtoestand moet worden bevestigd. Hiervoor moeten minimaal twee halfjaarlijkse monitoringsrondenworden uitgevoerd. Dit wordt niet beschouwd als nazorg.

Voor meer gedetailleerde richtlijnen betreffende het opvolgen van verschillende bodemsaneringstechnieken wordt verwezen naar de OVAM richtlijnen aanwezig in volgende documenten:

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 116/235

― Code van goede praktijk – pump & treat deel 1 : grondwateronttrekkingssystemen

― Code van goede praktijk – pump & treat deel 2: bovengrondse grondwaternabehandeling

― Code van goede praktijk – natuurlijke attenuatie

― Code van goede praktijk voor bodemluchtextractie en persluchtinjectie: Procedures voor haalbaarheidsonderzoek, opvolging en stopzetting

― Code van goede praktijk – chemische oxidatie

― Code van goede praktijk – reactieve wanden

― Code van goede praktijk – in-situ bioremediatie van petroleumkoolwaterstoffen

― Code van goede praktijk – in-situ anaërobe bioremediatie van VOCl’s

― Achilles veiligheid, gezondheid en milieu preventie/zorgsysteem voor on-site bodemsaneringswerken

― Standaardprocedure – Bodemsaneringswerken, Eindevaluatieonderzoek en Nazorg.

Het monitoringsplan moet worden uitgewerkt zodat er een duidelijk zicht is op: met welke frequentie waar, welke stalen worden genomen en welke analyses er op uitgevoerd te worden.

Het moet duidelijk zijn welke controlemaatregelen met welke frequentie worden genomen.

Deze zaken worden in tabelvorm verwerkt. Een voorbeeld hiervan wordt gegeven in Tabel 15. De locatie van monitoringspeilbuizen wordt ook weergegeven op een plan in bijlage.

Er wordt tevens een voorstel opgenomen met de frequentie waarmee de bodemsaneringsdeskundige voorziet om tussentijdse rapporten op te stellen en door te sturen naar OVAM. Het is niet nodig te vermelden wat er in de tussentijdse rapportage zal worden vermeld. Dit wordt beschreven in de ‘Standaardprocedure – Bodemsaneringswerken; Eindevaluatieonderzoek en Nazorg’.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 117/235

Omschrijving Frequentie/Duur Locatie/Aantal

Analyse

UitgravingControlestalen uitgravingsput 20 Minerale olie/BTEXControle groter diepte 1 Minerale olie/BTEXControle aanvulzand zie grondverzettoelatingControle grondwater na uitgraving Halfjaarlijks

gedurende 1 jaar M1, P100 en P101 Minerale olie, BTEX

en MTBE

Bemaling en pump & treat Terreincontrole goede werking installatie

Bemaling: wekelijks pump & treat: maandelijks

Onttrokken debieten en hoeveelheden

Maandelijks

Lozingsdebieten en lozingshoeveelheden

Maandelijks

Grondwaterstanden in ontrekkingsputten en controleputten

Bemaling: wekelijks pump & treat: maandelijks

Dikten van drijflagen en zinklagen Maandelijks

Samenstelling van het influent Bemaling: wekelijks pump & treat: maandelijks

Minerale olie, BTEX en MTBE

Samenstelling van het effluent Bemaling: wekelijks pump & treat: maandelijks

Minerale olie, BTEX en MTBE

Hoeveelheden opgevangen zuiverproduct verwerkingswijze en verwerkingsattesten

6 maandelijks

Emissies van reinigingsinstallaties MaandelijksGrondwaterconcentraties 3 maandelijks M1, P100 en P101 Minerale olie, BTEX

en MTBEBodemconcentraties Jaarlijks 2 ter hoogte van

rest-verontreiniging of kern

Minerale olie, BTEX

Opvolging zettingen MaandelijksControle grondwater na in-situ sanering

6 maandelijks M1, P100 en P101 Minerale olie, BTEX en MTBE

Tabel 15: Monitoringsplan en controlemaatregelen gedurende de bodemsaneringswerken (voorbeeld)

5.6 Uitvoeringstermijn en -planning

Minimaal moet steeds de realistisch geplande startdatum en de voorziene duur van de bodemsaneringswerken worden opgegeven, samen met de nazorgtermijn. Indien men plant om de bodemsaneringswerken in verschillende delen uit te voeren, moeten ook de verschillende delen met hun respectievelijke inhoud en spreiding worden weergegeven.

De bodemsaneringsdeskundige moet op voldoende wijze de vooropgestelde startdatum motiveren, indien deze niet in de nabije toekomst gepland is. Zo kunnen er goede redenen zijn om de bodemsanering uit te stellen tot een periode waarin de grondwatertafel laag staat, er bouwwerken zullen worden uitgevoerd of tot een jaarlijks verlof in een bedrijf. Er moet echter steeds rekening gehouden worden met de urgentie en toekomstig gebruik van het terrein.

Door middel van een duidelijke planningstabel (Tabel 16) wordt voor de weerhouden bodemsaneringstechniek(en) het verloop in de tijd van de saneringswerken weergegeven. Dit houdt

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 118/235

tevens in dat de verschillende onderdelen van de sanering overzichtelijk worden weergegeven. Deze planningstabel moet als doel hebben de verschillende betrokken personen een indicatie te geven van de verwachte duur van de verschillende onderdelen van de sanering en de looptijd van de eventuele financiële zekerheid te bepalen.

Bij het indienen van het kwaliteitsplan overeenkomstig de ‘Standaardprocedure - Bodemsaneringswerken, Eindevaluatieonderzoek en Nazorg’ wordt een meer gedetailleerde planningstabel met aanduiding van de vermoedelijke start- en einddatum van de verschillende fasen van de bodemsaneringswerken overgemaakt.

Beschrijving Gepland

Startdatum Einddatum Kostprijs(incl. BTW)

Bemaling + werfinrichting 01.01.2007 15.01.2007 8 000

Uitgraving 15.01.2007 01.02.2007 50 000Grondwater controle na uitgraving

01.02.2007 01.02.2008 2 000

Eventuele grondwateronttrekking

01.02.2008 01.08.2008 35 000

Controle grondwater na grondwateronttrekking

01.08.2008 01.08.2009 5 000

Totaal 01.01.2007 01.08.2009 100 000Totaal (incl. BTW en incl. 10%)

133 100

Tabel 16: Planningstabel bodemsaneringswerken (voorbeeld d.d. 01.08.2008)

5.7 Verwerking van de verontreinigde stoffen of delen van de bodem of opstallen

Er moet in deze paragraaf worden aangegeven welke hoeveelheden van tijdelijk of definitief weggenomen verontreinigde stoffen of delen van de bodem of opstallen zullen worden verwijderd, behandeld en/of verwerkt, rekening houdend met de vigerende wetgeving dienaangaande. In de mate van het mogelijke wordt per stof of deel van de bodem ook de bestemming aangegeven. Dit gebeurt aan de hand van Tabel 17.

Zo dient te worden aangegeven dat in voorkomend geval een puinhoudende toplaag ofwel als afvalstofzal worden beheerd ofwel in depot zal worden geplaatst en ter plaatse worden hergebruikt overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 2 van Vlarema.

Indien grond wordt uitgraven, moet worden aangegeven welke bestemming(en) deze zal krijgen (biologische reiniging, fysico-chemische reiniging, thermische reiniging, storten of verbranden). Bij moeilijk reinigbare gronden (hoge concentraties minerale olie, PAK of zware metalen of een hoog kleigehalte) zal het op basis van de beschikbare gegevens uit het beschrijvend bodemonderzoek veelal niet mogelijk zijn om de verwerkingsmethode aan te duiden. In dit geval worden bijkomende gegevens ingewonnen door analyse van bijkomende stalen op de benodigde parameters (TOC, uitloogtesten, zeefkrommes met fractie < 63 µm). Een raming van het volume van iedere partij met eenbepaalde bestemming moet worden weergegeven.

Indien verontreinigde grond of andere afvalstoffen afkomstig van bodemsaneringsoperaties worden verbrand, mee verbrand of gestort kan hiervoor een aanvraag worden gericht tot toepassing van verlaagd tarief aan milieuheffing. Een aanvraag wordt ingediend bij de OVAM via een aanvraagformulier met bijhorende bewijsstukken. Deze aanvraag wordt vóór het verwerken van de afvalstoffen aan de OVAM gericht. Toepassen van het verlaagd tarief aan milieuheffing kan enkel na feitelijke en schriftelijke goedkeuring van de OVAM. Voor meer info zie www.ovam.be/verlaagdeheffing.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 119/235

Voor verontreinigde grond moet de aanvrager van een verlaagd tarief aan milieuheffing een verklaring van niet-reinigbaarheid afgeleverd door OVB (Ondernemers Vereniging Bodemsaneerders vzw) bijvoegen als bijlage bij de aanvraag. Meer informatie betreffende de aanvraagvan een verklaring van niet-reinigbaarheid kan gevonden worden op http://www.bodemsaneerders.be.

Overeenkomstig artikel 2.2.4. van het VLAREMA kan een conformiteitsattest van een bodemsaneringsproject gelden als grondstofverklaring voor het gebruik van bepaalde materialen als grondstoffen waarvoor dit overeenkomstig het VLAREMA vereist is. In het bodemsaneringsproject moet een voorstel met betrekking tot de voorwaarden inzake samenstelling en gebruik worden toegevoegd. Hierin moet duidelijk worden aangegeven waar en waarom wordt afgeweken op de gangbare voorwaarden inzake samenstelling en gebruik zoals weergegeven in het VLAREMA.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 120/235

Debieten, hoeveelheden en verwerkingsmethodes (1)(2)

Omschrijving Hoeveelheden

Geraamd Gerealiseerd

GrondwaterGemiddeld Injectiedebiet (m³/u)Gemiddeld onttrekkingsdebiet, bemaling (m³/u)Gemiddeld onttrekkingsdebiet, grondwateronttrekking (m³/u)

Onttrokken grondwater (m³)Verwerkt grondwater – gebruikt in productieVerwerkt grondwater – InfiltratieVerwerkt grondwater – Lozing in oppervlaktewaterVerwerkt grondwater – Lozing in rioleringVerwerkt grondwater – Externe verwerking (Cert.)

Totaal

LuchtGemiddeld Injectiedebiet (Nm³/u)Gemiddeld onttrekkingsdebiet (Nm³/u)

Onttrokken bodemlucht (Nm3)Geloosde lucht (Nm³)

Vaste deel van de aardeUitgegraven bodem (ton)Verwerking (ton)Off-site verwerkte bodem – biologisch (Cert.)

Off-site verwerkte bodem – fysico-chemisch (Cert.)Off-site verwerkte bodem – thermisch (Cert.)Off-site verwerkte bodem – storten (Cert.)On-site verwerkte bodem – biologischOn-site verwerkte bodem – fysico-chemischOn-site verwerkte bodem – thermisch

Uitgegraven bodem – on-site bergingHergebruik ter plaatse (ton)Uitgegraven bodem – Afvoer naar TOP (ton)Uitgegraven bodem – Afvoer naar stort (ton)

Totaal

AndereVerbruikt injectieproduct (kg of L)Verwerkt puur product (kg) (Cert.)Verbruikt actief kool (kg) (Cert.)Opslagtanks (Cert.)

Tabel 17: Debieten, hoeveelheden en verwerkingsmethodes

Voor elk ingevuld item dat de omschrijving (Cert.) bevat wordt in het tussentijds rapport en uiterlijk in het eindevaluatieonderzoek een verwerkingscertificaat of afvoerbewijs toegevoegd.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 121/235

5.8 Beschrijving van de maatregelen die zullen worden genomen om zowel de milieuveiligheid als de arbeidsveiligheid te verzekeren bij de uitvoering van bodemsaneringswerken

Tijdens de opmaak van het beperkt bodemsaneringsproject zal de bodemsaneringsdeskundige in eerste instantie instaan voor het opmaken van de risicoanalyse. Een niet-limitatieve inventaris van alle risico’s die zich kunnen voordoen ten gevolge van bodemsaneringswerken wordt teruggevonden in het deel A van de code van goede praktijk ‘Achilles veiligheid, gezondheid en milieuzorgsysteem voor on-site bodemsaneringswerken’, hoofdstuk 4. De bodemsaneringsdeskundige kan vrij kiezen of hij deze zal gebruiken of een andere risico-analyse. Indien een standaard risico-analyse wordt toegepast dan moet er worden opgelet dat deze risico analyse alle relevante risico’s dekt.

Ten einde de negatieve impact naar het milieu, veiligheid en gezondheid tot een aanvaardbaar niveau te beperken en dit door gebruik te maken van de best beschikbare technieken zonder hierbij het economische aspect uit het oog te verliezen, werd op basis van de risico-analyse in hoofdstuk 4 van het deel A van de code van goede praktijk ‘Achilles veiligheid, gezondheid en milieuzorgsysteem voor on-site bodemsaneringswerken’ een aantal maatregelen vastgelegd als “basisregels van goed vakmanschap”. Deze zijn terug te vinden in hoofdstuk 2 van het deel A van de code van goede praktijk. On-site bodemsaneringswerken moeten dus te allen tijde voldoen aan deze minimale exploitatievoorwaarden. Het is niet nodig deze basisregels van goed vakmanschap integraal in het beperkt bodemsaneringsproject weer te geven. Uit het beperkt bodemsaneringsproject moet wel blijken dat deze basisregels van goed vakmanschap zullen worden toegepast, onder meer bij de uitwerking van de weerhouden bodemsaneringsvariant.

De risicoanalyse kan aanleiding geven tot het ontdekken van knelpunten die door de basisregels van goed vakmanschap niet worden beheerst. In dergelijke gevallen zal de bodemsaneringsdeskundige specifieke voorwaarden aan de uitvoering van de bodemsaneringswerken toevoegen.

Concreet moet in dit onderdeel de risico-analyse worden weergegeven, tenzij de standaard risico-analyse uit hoofdstuk 4 van het deel A van de code van goede praktijk wordt toegepast. In dat geval zal het volstaan te verklaren dat deze werd uitgevoerd en dat hierdoor geen bijkomende maatregelen moeten worden toegepast buiten deze vermeld in de basisregels van goed vakmanschap. Indien wel bijkomende maatregelen noodzakelijk zijn, worden deze uiteraard weergegeven.

Het verdient in dit verband de aanbeveling dat de bodemsaneringsdeskundige in kader van de wetgeving op tijdelijke en mobiele werkplaatsen reeds contact neemt met een veiligheidscoördinator-ontwerp om het beperkt bodemsaneringsproject ook op dat vlak van de correcte informatie te voorzien.

Wanneer er explosiegevaar zou kunnen optreden (als gevolg van de zoneringen op de site, de aanwezige verontreiniging(en), de toegepaste saneringstechnieken, …) dient hiermee rekening te worden gehouden bij het ontwerp van de bodemsaneringswerken en de evaluatie van de mogelijke saneringstechnieken.

Ten einde specifieke aandacht te besteden aan explosieveiligheid dienen een aantal gegevens in dit verband te worden toegevoegd aan het bodemsaneringsproject. Een oplijsting van deze verplichte bijlagen is terug te vinden onder deel F Bijlagen.

Afhankelijk van de soort verontreiniging en de gekozen bodemsaneringstechniek, zullen tijdens de bodemsaneringswerken een aantal bijkomende veiligheids- en/of milieumaatregelen getroffen moeten worden. Mogelijke informatiebronnen met betrekking tot de te nemen maatregelen zijn:

― Algemeen Reglement voor de Arbeidsbescherming, uitgegeven door UGA (Stijn Streuvelslaan 73 te 8501 Heule) i.s.m. Ministerie van Tewerkstelling en Arbeid - ISBN 90-6768-143-1;

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 122/235

― Algemeen Reglement op de Elektrische Installaties, uitgegeven door AIB-Vinçotte (A. Drouartlaan 27-29 te 1160 Brussel);

― ‘Milieukaarten’, uitgegeven door Samson H.D. Tjeenk Willink bv in samenwerking met de Vlaamse Milieumaatschappij, 1996;

― ‘Werken met verontreinigde grond’, van de Arbeidsinspectie Nederland, uitgegeven door Sdu Uitgeverij Den Haag, 1994;

― de code van goede praktijk ‘Achilles veiligheid, gezondheid en milieuzorgsysteem voor on-site bodemsaneringswerken’;

― Wetgeving tijdelijke en mobiele werkplaatsen.

5.9 Nazorgplan

Voor de beschouwde bodemsaneringstechniek worden de maatregelen van bewaking, controle en zo nodig herstel om de mens of het milieu te blijven beschermen tegen de risico’s van de bodemverontreiniging na bodemsanering voorgesteld.

Hierbij wordt overeenkomstig de ‘Standaardprocedure – Bodemsaneringswerken, Eindevaluatieonderzoek en Nazorg’ een onderscheid gemaakt tussen ‘maatregelen in functie van de kwaliteit van de bodem ‘ en ‘maatregelen in functie van instandhouding en goede werking van de saneringsinfrastructuur’.

Onder ‘maatregelen in functie van de kwaliteit van de bodem’ wordt niet de monitoring bedoeld om eenstabiele eindtoestand vast te stellen na uitvoering van een in-situ sanering. Wel wordt hier onder bijvoorbeeld een eventuele grondwaterkwaliteitscontrole van bij een saneringsberging verstaan.

Onder ‘maatregelen in functie van instandhouding en goede werking van de saneringsinfrastructuur’ worden bijvoorbeeld verstaan :

― de blijvende verlaging van grondwaterstanden binnen met diepwanden geïsoleerde locaties;

― onderhoud van de afdek en begroeiing van saneringsbergingen;

― verwijdering van percolaat uit saneringsbergingen;

― instandhouding van eventuele ontgassingsinstallaties op saneringsbergingen;

― instandhouding van afsluitingen rond geïsoleerde locaties;

― instandhouding van afwateringsinfrastructuur op en rond saneringsbergingen.

Indien het gaat om de bodemsanering van een stortplaats, worden maatregelen van bewaking en controle voorzien voor een periode overeenkomstig met de bepalingen in de VLAREM-wetgeving voor stortplaatsen met een analoge categorie.

Er wordt de nodige aandacht besteed aan de plaats van staalname.

In meeste gevallen zal er geen nazorg nodig zijn, in dat geval verklaart de bodemsaneringsdeskundigein deze paragraaf dat er geen nazorg noodzakelijk is.

In andere gevallen beschrijft het nazorgplan de voorziene maatregelen. Hierbij kunnen volgende zakenvan belang zijn :

― het aantal te nemen bodemstalen, de locatie, de diepte en de frequentie van staalname;

― het aantal controlepeilbuizen (bestaande en eventueel extra te plaatsen);

― het aantal grondwaterstalen, de locatie en de frequentie van bemonstering;

― het aantal bodemluchtstalen, de locatie, de staalnamediepte en de frequentie van bemonstering;

― de parameters die zullen bepaald worden en de frequentie waarmee zulks zal gebeuren;

― de frequentie waarmee verslag van deze nazorg zal worden uitgebracht naar de OVAM toe.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 123/235

Dit alles wordt overzichtelijk weergeven in tabellen en op figuren. Deze kunnen opgenomen worden in respectievelijk pdf-bestanden Pdf-kaart en Pdf-bijlage (zie deel D kaartmateriaal en deel F bijlagen).

5.10 Nabestemming

In deze paragraaf moet aangegeven worden wat de verenigbaarheid is van het potentiële gebruik van de verontreinigde gronden na bodemsanering met de vigerende of voorlopig vastgestelde bestemming.

Hierbij moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen potentieel gebruik en (voorlopig vastgestelde) bestemming.

― Zoals vastgesteld in art. 21§1 tweede lid van het bodemdecreet moet bij het vaststellen van de terugsaneerwaarden rekening gehouden worden met voorlopig vastgestelde bestemmingen.

― Ook met wijzigingen van gebruik binnen deze bestemming moet rekening gehouden worden. De bodemverontreiniging mag na sanering immers ook geen aanleiding meer geven tot potentiële risico’s. Onder potentieel risico wordt verstaan: een risico dat zich op dit ogenblik onder de huidige omstandigheden van gesaneerde verontreiniging en huidig terreingebruik niet voordoet, maar dat in de toekomst een redelijke kans heeft zich voor te doen omwille van menselijk ingrijpen omdat het optimale gebruik van de grond binnen representatieve omstandigheden wordt aangetast. Dit potentieel risico kan ontstaan doordat er: (a) wijzigingen zijn in de verontreinigingssituatie (migratie, uitbreiding in horizontale en/of verticale richting (ev. tot buiten deterreingrenzen), daling, vorming afbraak/tussenproducten, beïnvloeding van receptoren in de toekomst), (b) wijzigingen zijn in de terreininrichting (vb: plaatsen van een gebouw, wegnemen van verharding, …), (c) wijzigingen zijn in terreingebruik en (d) een combinatie van deze factoren.

Aldus moeten voorlopig vastgestelde bestemmingen en potentiële wijzigingen in gebruik worden geïdentificeerd. Daarna wordt gemotiveerd waarom er na de bodemsaneringswerken geen potentiële risico’s meer zullen zijn. Er wordt tevens gemotiveerd dat de eventueel geplande wijzigingen in gebruik of bestemming na bodemsanering kunnen uitgevoerd worden zonder dat er risico’s zullen optreden.

Om de nodige beperkingen in gebruik van de bodem te kunnen identificeren zal het nodig zijn om de inde toekomst te verwachten concentraties ter hoogte van verschillende receptoren te identificeren. Hiervoor kan protocol rond uitloging gebruikt worden.

Ingeval niet kan vermeden worden dat er zich risico’s voordoen aan deze receptoren, moeten gepaste gebruiksadviezen of -beperkingen worden voorgesteld.

Gebruiksadviezen of gebruiksbeperkingen na uitvoering bodemsanering

Na bodemsanering kan het voorvallen dat nog restverontreiniging aanwezig is die niet meer BATNEECte saneren is, maar die potentieel wel nog een risico vormt.

Bij de afweging of de bodemverontreiniging BATNEEC niet verder te saneren valt en of er gebruiksbeperkingen dan wel gebruiksadviezen moeten worden gegeven, moet men rekening houden met volgende criteria:

― potentiële risico’s t.o.v. kostprijs van de saneringsmaatregelen;

― mogelijk resultaat van de bodemsanering;

― kans dat het terrein later een functie krijgt waardoor het risico ontstaat of kans dat er later een terreinwijziging optreedt waardoor het risico ontstaat;

De afweging van de potentiële risico’s t.o.v. de kostprijs van de saneringsmaatregelen gebeurt opbasis van een onderbouwde BATNEEC-afweging. Op gemotiveerde wijze moet nagegaan worden of

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 124/235

de risico’s uitgaande van de aanwezige restverontreiniging in relatie staan tot de kostprijs en de resultaten van een bodemsanering.

Bij de afweging dat het mogelijk resultaat van de bodemsanering niet opweegt tegen de kostprijs ervan moet aangetoond worden dat de bodemsanering van de restverontreiniging geen effect zal hebben.

Bij de afweging van de kans op functie- of infrastructuurwijziging moet rekening gehouden worden met de reële kans dat de functie van het terrein binnen een afzienbare tijd zal wijzigen. Hierbij moet onder meer rekening gehouden worden met het beleid van bepaalde gemeenten en steden. In sommige gemeenten en steden worden bijvoorbeeld winkelketens, KMO's,... uit het centrum geweerd, waardoor de reële kans bestaat dat de functie binnen een afzienbare tijd zal wijzigen.

Gebruiksbeperkingen (zoals in het Bodemdecreet gedefinieerd) worden geformuleerd door de bodemsaneringsdeskundige als het algemeen belang geschaad wordt of in gevallen van ernstige risico's door niet-BATNEEC te saneren bodemverontreiniging. Gebruiksbeperkingen zijn in principe eeuwigdurend.

Gebruiksadviezen kunnen van toepassing zijn bij een verwachte overschrijding van de richtwaarde (in geval van verontreiniging in het vaste deel van de aarde) of de bodemsaneringsnorm (in geval van grondwaterverontreiniging) op een grond. Voor een oplijsting van de mogelijke gebruiksadviezen en debelangrijkste vuistregels voor het toekennen van deze gebruiksadviezen, wordt verwezen naar de tabel 3 van de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek. Deze tabel dient door de bodemsaneringsdeskundige specifiek toegepast te worden op de verwachte verontreinigingssituatie op de site na uitvoering van de bodemsaneringswerken volgens de weerhouden variant. In het rapport dienen bijgevolg enkel die rijen van de tabel opgenomen te worden die van toepassing zijn voor de bodemverontreiniging op de site na uitvoering van de bodemsaneringswerken. De kolom met vuistregels dient niet in het rapport overgenomen te worden. De bodemsaneringsdeskundige kan de adviezen verder site-specifiek verduidelijken of toelichten.

― Voor de codes GA1 t.e.m. GA4 is een verdere uitwerking niet strikt noodzakelijk en dossierafhankelijk. Meer detailinformatie kan worden gegeven indien dit door de bodemsaneringsdeskundige relevant wordt geacht.

― Als codering GA5 (“overige”) van toepassing is, moet in het rapport (in de overzichtstabel) meer uitleg te worden opgenomen omtrent deze gebruiksadviezen.

― Indien meerdere subcodes, bvb. zowel GA1a alsook GA1b, voorkomen, kan gebruik worden gemaakt van de tekst bij de overkoepelende code GA1.

De tabel heeft een knipperlichtfunctie en heeft als doel het signaal te geven dat er mogelijks risico’s, impact, acties (nodig) zijn ten gevolge van de aanwezigheid van een (rest)verontreiniging op een grondvoor handelingen die in het kader van de risico-evaluatie niet in rekening werden gebracht. De codes worden toegekend op basis van de reeds beschikbare gegevens m.b.t. het terrein en de verontreiniging in de lopende onderzoeks- en saneringsfase. De tabel geeft een niet-limitatief overzichtvan de mogelijke gevolgen die zich zouden kunnen voordoen bij uitvoering van werken of wijzigingen in functie / bestemming van het terrein.

Formuleren van gebruiksadviezen

Bovenvermelde bijkomende maatregelen moeten grondig gemotiveerd worden en zullen na uitvoeren van de bodemsanering in een afzonderlijk hoofdstuk in het eindevaluatierapport (EEO) opgenomen of geformuleerd worden (zie daarvoor de standaardprocedure voor bodemsaneringswerken, eindevaluatieonderzoek en nazorg). Indien bij de besproken relevante mogelijkheden bij het opstellen van het bodemsaneringsproject blijkt dat er gebruiksadviezen noodzakelijk zullen zijn na uitvoering vande bodemsaneringswerken, wordt dit hier besproken.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 125/235

Voor elke grond waarop na sanering een restverontreiniging wordt verwacht in concentraties boven de richtwaarde (in geval van verontreiniging in het vaste deel van de aarde) of de bodemsaneringsnorm (in geval van grondwaterverontreiniging), wordt aangegeven welke gebruiksadviezen eventueel (nog) van toepassing zullen zijn. Hiervoor moet tabel 3 van de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek gebruikt worden. Deze tabel dient door de bodemsaneringsdeskundige specifiek toegepast te worden op de (verwachte)verontreinigingssituatie op de site na uitvoering van de bodemsaneringswerken. In het rapport dienen bijgevolg enkel die rijen van de tabel opgenomen te worden die van toepassing zijn voor de (na de uitvoering van de bodemsanering nog verwachte) bodemverontreiniging op de site. De kolom met vuistregels dient niet in het rapport overgenomen te worden.

Ter aanvulling van de informatie uit tabel 3, kan er in het rapport een uitgebreide toelichting en motivatie gegeven worden bij de gebruiksadviezen en onder welke omstandigheden en binnen welke randvoorwaarden de gebruiksadviezen gelden. Deze gebruiksadviezen moeten zinvol en relevant zijn (zie ook de kolom met vuistregels).

Opheffen van gebruiksadviezen

Gebruiksadviezen blijven gelden tot dat een EBSD motiveert dat deze niet langer noodzakelijk zijn. Door een bodemsanering, bouwproject, natuurlijke afbraak… bijvoorbeeld kan bodemverontreiniging verwijderd worden en kunnen na verloop van tijd de opgelegde gebruiksadviezen niet langer van toepassing zijn.

Er moet dan door een EBSD een aanvullend BBO of EEO met motivatie aan de OVAM overgemaakt worden waarin duidelijk aangetoond wordt dat de gebruiksadviezen niet meer van toepassing zijn en opgeheven kunnen worden.

Handelingen in zone(s) met gebruiksadviezen

Zoals gesteld zijn gebruiksadviezen vrijblijvend. Indien handelingen gepland zijn in een zone waar gebruiksadviezen op van toepassing zijn, dan is het aan te raden een erkend bodemsaneringsdeskundige te raadplegen die de gepaste flankerende maatregelen kan voorstellen.

In dat kader wenst de OVAM bijkomend te verwijzen naar de technische richtlijn grondwaterhandelingen die terug te vinden is op de website van OVAM (http://www.ovam.be/technische-richtlijn-grondwaterhandelingen-beheer-van-bodemverontreiniging) ende informatie rond het grondverzet en de wettelijke verplichtingen bij de uitvoering van grondwerken – hoofdstuk 13 van het VLAREBO (http://www.ovam.be/grondverzet).

Indien van toepassing kan na de uitgevoerde handeling het gebruiksadvies opgeheven worden (zie hoger).

Gebruiksbeperkingen

Wanneer het overeenkomstig art. 10 en 21 van het bodemdecreet niet mogelijk is om door het uitvoeren van bodemsaneringswerken een bodemkwaliteit te bereiken zodat die geen (potentiële) risico’s meer kan opleveren, kunnen overeenkomstig art. 72 en 73 van datzelfde bodemdecreet gebruiksbeperkingen of bestemmingsbeperkingen worden voorgesteld.

Gebruiksbeperkingen worden opgelegd als het algemeen belang geschaad wordt of in gevallen van ernstige risico's door niet-BATNEEC saneerbare bodemverontreiniging. Gebruiksbeperkingen zijn in principe eeuwigdurend.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 126/235

Een concreet voorstel met gebruiks- of bestemmingsbeperkingen wordt hier in het beperkt bodemsaneringsproject besproken. Hierbij moet een uitgebreide motivatie worden toegevoegd. Uit de BATNEEC-afweging moet ook duidelijk af te leiden zijn waarom deze gebruiks- of bestemmingsbeperkingen niet kunnen worden vermeden door het uitvoeren van bodemsaneringswerken die wel in overeenstemming zijn met het BATNEEC-principe.

Als gebruiksbeperkingen worden opgelegd, wordt besproken op welke wijze (bv. d.m.v. terreincontroles) ze ook opgevolgd zullen worden.

5.11 Weerslag van de uitvoering van de bodemsaneringswerken op de belendende percelen

De weerslag van de bodemsaneringswerken op de percelen waarop de bodemsanering zal plaatsvinden zal duidelijk in de niet-technische samenvatting worden weergegeven. Hierin zijn zowel de te saneren percelen als andere dan te saneren percelen waarop bodemsaneringswerken plaatsvinden vervat.

Op andere percelen kunnen ook een aantal rechtstreekse of onrechtstreekse nadelige effecten wordenondervonden, zowel tijdens de bodemsaneringswerken als ervoor of erna.

Deze effecten kunnen zich o.a. voordoen op volgende gebieden :

― grondwatertafelverlaging,

― oppervlaktewater,

― geurhinder,

― geluidshinder,

― trillingen,

― verkeershinder,

― landschapsaanpassing,

― fauna & flora wijzigingen,

― verspreiding van verontreinigingen in de omgeving,

― andere grondwaterwinningen.

Op deze plaats wordt aangegeven welke effecten kunnen optreden en waar dit zal gebeuren.

5.12 Impact van de activiteiten op de naburige gronden op de bodemsanering

Indien op naburige percelen activiteiten (vb. grootschalige bemalingen, e.a.) worden uitgevoerd die eeninvloed kunnen hebben op de uitvoering van de uitgewerkte bodemsaneringsvarianten, moet per bodemsaneringsvariant de impact van deze activiteiten bekeken worden.

Titel: SP-BSP versie juni2018_wijzigingen geaccepteerd 1 juni 2018Auteur: Nick Bruneel Versie: 256 127/235

6 Gegevens over eventuele vergunningsplichtige activiteiten in het kader van de bodemsaneringswerken

In het Bodemdecreet en het Vlarebo wordt inzake de eventuele vergunningsplichtige activiteiten het volgende vermeld:

Als het bodemsaneringsproject de exploitatie van ingedeelde inrichtingen omvat die overeenkomstig artikel 6, eerste lid, van het decreet betreffende de omgevingsvergunning vergunningsplichtig zijn, legt de OVAM het ontvankelijke en volledige bodemsaneringsproject binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst ervan voor advies voor aan de volgende instanties :

1. het college van burgemeester en schepenen van de gemeente waar de gronden gelegen zijn waarop de vergunningsplichtige inrichtingen worden gevestigd;

2. de andere overheidsorganen die krachtens artikel 37 van het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2015 tot uitvoering van het decreet van 25 april 2014 betreffende de omgevingsvergunning aangewezen zijn om advies uit te brengen over een omgevingsvergunningsaanvraag voor die inrichtingen, met uitzondering van de OVAM.

Als het bodemsaneringsproject stedenbouwkundige handelingen omvat die overeenkomstig artikel 4.2.1 van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening vergunningsplichtig zijn, legt de OVAMhet ontvankelijke en volledige bodemsaneringsproject binnen een termijn van veertien dagen na ontvangst ervan voor advies voor aan de gewestelijke omgevingsambtenaar.

Na afloop van het openbaar onderzoek en na ontvangst van de adviezen van de hierboven bedoelde instanties, en uiterlijk negentig dagen na ontvangst van het ontvankelijk en volledig bodemsaneringsproject, spreekt de OVAM zich uit over de conformiteit van het bodemsaneringsproject met de bepalingen van dit decreet. De OVAM legt aanvullingen op of wijzigingen aan het bodemsaneringsproject op, of levert een conformiteitsattest af.

Met behoud van de mogelijkheid van de OVAM om wijzigingen of aanvullingen op te leggen, kande OVAM eenzijdig aanvullingen of bijzondere voorwaarden in het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject opnemen.

Artikel 52 van het Bodemdecreet stelt meer bepaald dat de OVAM in het conformiteitsattest de voorwaarden bepaalt waaronder de bodemsaneringswerken moeten worden uitgevoerd. Deze voorwaarden beogen de bescherming van mens en milieu en de verwezenlijking van een goede plaatselijke aanleg. De OVAM kan bij het bepalen van de voorwaarden in het conformiteitsattest voor het bodemsaneringsproject in individuele gevallen en op gemotiveerd verzoek afwijken van de voorwaarden, opgelegd door of krachtens titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) en de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening van 15 mei 2009 (VCRO), op voorwaarde dat het bodemsaneringsproject:

1. in overeenstemming is met de goede plaatselijke aanleg;

2. voorziet in een gelijkwaardige bescherming van mens en milieu.

BELANGRIJK:De bodemsaneringsdeskundige dient steeds, indien hij onder meer op basis van de richtlijnen opgenomen in dit hoofdstuk 6 en omwille van de bijzondere aard en doelstelling van bodemsaneringswerken, voorstelt de bodemsaneringswerken uit te voeren onder voorwaarden

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 129/235

die afwijken van de algemene of sectorale milieuvoorwaarden conform DABM of VCRO, daartoeeen gemotiveerd verzoek in het bodemsaneringsproject op te nemen met de vraag om ervan af te wijken, en waarbij hij aantoont dat het bodemsaneringsproject in overeenstemming is met de goede plaatselijke aanleg en voorziet in een gelijkwaardige bescherming van mens en milieu.

De Tabel 18 omvat de aanduiding van de verplicht aan te schrijven adviesverlenende instanties. De instanties inzake omgevingsvergunningen zijn terug te vinden in ’Bijlage 2 : Bodemsaneringstechnieken en omgevingsvergunningsrubrieken’. Indien bodemsaneringswerken worden uitgevoerd in een waterwingebied of beschermingszone ervan dient het correcte drinkwaterbedrijf die de winning exploiteert te worden aangeduid of ingevuld.

Opgelet. Wanneer de opdrachtgever van het bodemsaneringsproject één van de in Tabel 18 vermelde instanties is, geldt er meestal een specifieke adviesprocedure. In dat geval moeten de verschillende wetteksten worden nagekeken om de correcte instanties aan te geven.

130/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Aanleiding Instantie (1)

omgevingsvergunning (exploitatie van een ingedeelde inrichting of activiteit)

College van Burgemeester en Schepenen van de gemeente(n) ...........

Gewestelijk omgevingsambtenaar, Departement Omgeving, Afdeling Gebiedsontwikkeling, Omgevingsplanning en –projecten, p/a Milieuvergunningen, buitendienstVlaamse overheid, Departement Omgeving, Afdeling Energie, Klimaat en Groene EconomieVlaams agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Preventie

Vlaamse overheid, Departement Omgeving, Afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond en Natuurlijke RijkdommenVlaamse MilieumaatschappijVlaamse LandmaatschappijVlaamse Milieumaatschappij, Afdeling Operationeel WaterbeheerVlaams EnergieagentschapVlaamse Overheid, Departement Mobiliteit en Openbare Werken (2)

Agentschap voor Natuur en Bos (3)

Agentschap Onroerend Erfgoed (4)

het Federaal Agentschap voor Nucleaire Controle (FANC) (5)

omgevingsvergunning (stedenbouwkundige handelingen)

Gewestelijk omgevingsambtenaar, p/a Departement Omgeving, buitendienst

Ontbossing Agentschap Natuur en BosGewestelijk omgevingsambtenaar

MER- Vlaamse overheid, Departement Omgeving, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Milieueffectrapportagebeheer

VR Vlaamse overheid, Departement Omgeving, Afdeling Milieu-, Natuur- en Energiebeleid, Dienst Veiligheidsrapportering

Watertoets Vlaamse MilieumaatschappijProvincie : ………..Gemeente : …………Vlaamse overheid, Departement Mobiliteit en Openbare werken

De Vlaamse Waterweg nvHavenbedrijf : …………Coördinatiecommissie Integraal WaterbeleidPolder of Watering : …………..

ruimtelijk kwetsbaar gebied, VEN, in of nabij vogelrichtlijn- of habitatrichtlijngebied, Ramsargebied, park of bos, handelingen die eenpassende beoordeling vereisen

Agentschap voor Natuur en Bos

Ligging in waterwingebied of beschermingszone

Waterwingebied: ………

Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening (VMW) Antwerpse Waterwerken (AWW) Provinciale en Intercommunale Drinkwatermaatschappij der Provincie Antwerpen (PIDPA) Tussengemeentelijke Maatschappij der Vlaanderen voor Watervoorziening (TMVW) Intercommunale Waterleidingsmaatschappij van Veurne-Ambacht (IWVA)

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 131/235

Ander drinkwaterbedrijf : ……Tabel 18: Aan te schrijven instanties

(1) afhankelijk van de letter weergegeven in de vierde kolom van de indelingslijst van het Vlarem II en rekening houdend met onderstaande voetnoten

(2) als de exploitatie van de inrichting of activiteit een mobiliteitsstudie vereist of een project-MER die een mobiliteitsstudie omvat

(3) als de inrichting of activiteit1° in een ruimtelijk kwetsbaar gebied ligt;2° in een speciale beschermingszone ligt die is aangewezen met toepassing van artikel 36bis van het Natuurdecreet of op minder dan 750 meter daarvandaan ligt;3° in een waterrijk gebied ligt dat is aangewezen krachtens de overeenkomst inzake watergebieden die van internationale betekenis zijn, in het bijzonder als woongebied voor watervogels, opgemaakt in Ramsar op 2 februari1971, of op minder dan 750 meter daarvandaan ligt;4° in een park of bos ligt zoals gedefinieerd in het Bosdecreet van 13 juni 1990;5° de opmaak van een passende beoordeling vereist.

(4) inrichtingen of activiteiten in of aan een voorlopig of definitief beschermde archeologische site, een voorlopig of definitief beschermd monument, cultuurhistorisch landschap of stads- of dorpsgezicht, met inbegrip van overgangszones

(5) de adviesplicht geldt voor de volgende inrichtingen:1° de inrichtingen van klasse I, vermeld in artikel 3.1, a), van het ARBIS;2° de inrichtingen, vermeld in artikel 3.1, b), 1, van het ARBIS;3° de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS, waar zich een of meer deeltjesversnellersbevinden die gebruikt worden voor onderzoek of voor de productie van radionucliden, met uitzondering van elektronische microscopen, alsook de inrichtingen waar die deeltjesversnellers worden vervaardigd of getest;4° de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS, waar zich bestralingsinstallaties bevindenmet een bron waarvan de activiteit gelijk is aan of hoger ligt dan 100 TBq, met uitzondering van bestralingseenheden voor de behandeling van patiënten, met uitzondering van bronnen die in alle omstandighedenin hun afscherming blijven;5° de inrichtingen van klasse II, vermeld in artikel 3.1, b), van het ARBIS, waar radioactieve stoffen worden verpaktvoor verkoop in industriële hoeveelheden.

6.1 Milieueffectrapportage en omgevingsveiligheidsrapportage

6.1.1 Milieueffectrapportage algemeen

De Vlaamse regelgeving over milieueffectrapportage over een project is gebaseerd op de Europese richtlijn 2011/92/EU van 13 december 2011 en de wijzigingsrichtlijn 2014/52/EU van 16 april 2014.

De regeling voor milieueffectrapportage over een bodemsaneringsproject is geïntegreerd in de procedure voor de conformverklaring van een bodemsaneringsproject.

De artikelen 47bis en 47ter van het Bodemdecreet regelen de wijze van milieueffectrapportage bij bodemsaneringsprojecten.

Wanneer een bodemsaneringsproject activiteiten omvat waarvoor met toepassing van artikel 4.3.2, §2bis of §3bis van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (DABM) een project-m.e.r.-screeningsnota moet worden opgesteld, wordt deze project-m.e.r.-screeningsnota (PrMS) in het bodemsaneringsproject opgenomen (zie hoofdstuk 6.1.2).

Wanneer een bodemsaneringsproject activiteiten omvat waarvoor met toepassing van het DABM of op basis van de beslissing van de OVAM over een project-m.e.r.-screeningsnota een milieuefffectrapport (project-MER) moet worden opgesteld, worden in het bodemsaneringsproject de gegevens opgenomen, vermeld in artikel 4.3.7 van het DABM (zie hoofdstuk 6.1.3).

132/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

6.1.2 Project-m.e.r.-screeningsnota (PrMS)

In bijlage III van het besluit van de Vlaamse Regering van 10 december 2004 houdende vaststelling van de categorieën van projecten onderworpen aan milieueffectrapportage (MER-besluit) zijn de categorieën van projecten opgesomd waarvoor er een PrMS moet worden opgemaakt.

Uitvoering van de volgende categorieën van projecten zijn mogelijk relevant voor bodemsaneringswerken. Ook andere categorieën kunnen theoretisch gezien in aanmerking komen:

― bijlage III, 1 d) eerste bebossing en ontbossing met het oog op omschakeling naar een ander bodemgebruik (projecten die niet in bijlage II zijn opgenomen);

― bijlage III, 10 j) werken voor het onttrekken of kunstmatig aanvullen van het grondwater, die niet zijn opgenomen in bijlage I of II;

― bijlage III, 11 b) installaties voor de verwijdering van afval (projecten die niet onder bijlage I of II vallen).

Dat betekent dat bijvoorbeeld voor de gekozen saneringsvariant waarin er een vergunningsplichtige grondwateronttrekking is opgenomen (= bijlage III, 10 j)), een PrMS moet worden opgenomen in het bodemsaneringsproject.

In de PrMS wordt voor de gekozen saneringsvariant aangegeven of er aanzienlijke milieueffecten voor mens en milieu te verwachten zijn. De PrMS moet bij het bodemsaneringsproject gevoegd worden onder hoofdstuk 6.1.2. Wat de opmaak van de PrMS betreft, kan men er voor kiezen om een modelformulier in te vullen (zie bijlage bij 'algemene handleiding voor project-m.e.r.-screening', downloadbaar via https://www.lne.be/richtlijnenboeken-handleidingen-en-codes-van-goede-praktijk), dan wel om een document in vrije stijl op te maken.

De volgende elementen moeten in de PrMS behandeld worden:

1) Een beschrijving van het project, met in het bijzonder:a) een beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project en, voor zover relevant, van sloopwerken;b) een beschrijving van de locatie van het project, met bijzondere aandacht voor de kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn

2) Een beschrijving van de waarschijnlijke aanzienlijke milieueffecten van het project.

3) Een beschrijving – voor zover er informatie over deze effecten beschikbaar is – van waarschijnlijke aanzienlijke milieueffecten van het project ten gevolge van:a) de verwachte residuen en emissies en de productie van afvalstoffen, indien van toepassing;b) het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name bodem, land, water en biodiversiteit.

4) Voor zover relevant wordt rekening gehouden met de criteria van bijlage III van de Europese Richtlijn 2011/92/EU van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 2011 betreffende de milieueffectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten bij het verzamelen van de informatie overeenkomstig de punten 1 tot en met 3.

6.1.2.1 Beschrijving van de fysieke kenmerken van het gehele project

Bij de kenmerken van het project moeten in het bijzonder de volgende aspecten in overweging worden genomen, voor zover relevant:

a. de omvang en het ontwerp van het gehele project;

b. de cumulatie met andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 133/235

c. het gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name land, bodem, water en diversiteit;

d. de productie van afvalstoffen;

e. verontreiniging en hinder;

f. het risico van zware ongevallen en/of rampen die relevant zijn voor het project in kwestie, waaronder rampen die worden veroorzaakt door klimaatverandering, in overeenstemming met wetenschappelijke kennis;

g. de risico's voor de menselijke gezondheid (bijvoorbeeld als gevolg van waterverontreiniging ofluchtvervuiling).

De volgende vragen moeten worden beantwoord:

Welke vergunningen worden aangevraagd? Welke werkzaamheden of voorzieningen zijn er nog nodig? Rubrieksnummer uit bijlage III van het project-m.e.r.-besluit?

6.1.2.2 Beschrijving van de locatie van het project

De kwetsbaarheid van het milieu in de gebieden waarop het project van invloed kan zijn, moet inaanmerking worden genomen, en met name, voor zover relevant:

a. het bestaande en goedgekeurde grondgebruik;

b. de relatieve rijkdom aan en beschikbaarheid, kwaliteit en regeneratievermogen van natuurlijke hulpbronnen (met inbegrip van bodem, land, water en biodiversiteit) in het gebied en de ondergrond ervan;

c. het opnamevermogen van het natuurlijke milieu, met in het bijzonder aandacht voor de volgende typen gebieden :

― wetlands, oeverformaties, riviermondingen;

― kustgebieden en het mariene milieu;

― berg- en bosgebieden;

― natuurreservaten en -parken;

― gebieden die in de nationale wetgeving zijn aangeduid of door die wetgeving worden beschermd; Natura 2000-gebieden die door de lidstaten zijn aangewezen krachtens Richtlijn 2009/147/EG ;

― gebieden waar de milieukwaliteitsnormen, in de wetgeving van de Unie vastgesteld en relevant voor het project, al niet worden nagekomen of worden beschouwd als niet-nagekomen;

― gebieden met een hoge bevolkingsdichtheid;

― landschappen en plaatsen van historisch, cultureel of archeologisch belang.

De volgende vragen moeten worden beantwoord:

Huidige bestemmingstype en bodemgebruik?Kwestbare functies (woongebied, scholen, ...) binnen een straal van minder dan 200m van het projectgebied?Ligging project t.o.v. SBZ, VEN-gebied, ankerplaats, beschermd landschap, waterwingebied, ...?Zijn er toetsingsinstrumenten of studies opgenomen?Is er een relatie met andere projecten?

6.1.2.3 Beschrijving van de waarschijnlijke aanzienlijke milieueffecten van het project

De waarschijnlijk aanzienlijke milieueffecten van het project moeten, in samenhang met de onder 6.1.2.1 en 6.1.2.2 hierboven uiteengezette criteria, in aanmerking worden genomen, met inachtneming van, voor zover relevant:

a. de orde van grootte en het ruimtelijk bereik van de effecten (bijvoorbeeld geografisch gebied en omvang van de bevolking die getroffen kan worden);

134/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

b. de aard van het effect;

c. het grensoverschrijdend karakter van het effect;

d. de intensiteit en de complexiteit van het effect;

e. de waarschijnlijkheid van het effect;

f. de verwachte aanvang, de duur, de frequentie en de omkeerbaarheid van het effect;

g. de cumulatie van effecten met de effecten van andere bestaande en/of goedgekeurde projecten;

h. de mogelijkheid om de effecten doeltreffend te verminderen.

Hierbij moet aandacht worden besteed aan het effect van het project op de volgende factoren:

a. de bevolking en de menselijke gezondheid;

b. de biodiversiteit, met bijzondere aandacht voor op grond van Richtlijn 92/43/EEG en Richtlijn 2009/147/EG beschermde soorten en habitats;

c. land, bodem, water, lucht en klimaat;

d. materiële goederen, het cultureel erfgoed en het landschap;

e. de samenhang tussen de onder a. tot en met d. genoemde factoren.

De volgende vragen moeten worden beantwoord te worden:

Veroorzaakt het project emissies naar het milieu?Luchtverontreiniging, afvalwaterlozing? Verontreiniging vaste deel van de aarde en grondwater?Geluid en trillingen? Licht en straling?Indien ja, motiveer waarom de emissies niet aanzienlijk zijn (emissiehoeveelheid beperkt, er worden maatregelen genomen, ...)Welke potentiële effecten zijn er te verwachten op het watersysteem?Heeft het project potentieel een effect op mens, natuur of landschap?(mobiliteit, gezondheid en hinder, landschap en onroerend erfgoed, natuur (fauna en flora)Indien ja, motiveer waarom niet aanzienlijk.?Zijn er mogelijk andere effecten? Cumulatieve effecten (indien relatie tot andere projecten)?Indien ja motiveer waarom niet aanzienlijk.

Aangezien het overgrote deel van de informatie die in de PrMS wordt opgevraagd (kenmerken project, kenmerken omgeving en mogelijke effecten op de omgeving), ook al is opgenomen in andere onderdelen en hoofdstukken van het bodemsaneringsproject, hoeft men die in de PrMS niet opnieuw op te nemen. Het is in dat geval voldoende om te verwijzen naar de pagina of het hoofdstuk elders in het bodemsaneringsproject.

6.1.2.4 Conclusie over de effectinschatting

Rekening houdende met de fysieke kenmerken van het project, de locatie en de analyse van de waarschijnlijke aanzienlijke milieueffecten, die steeds zijn opgenomen in het bodemsaneringsproject, moet de bodemsaneringsdeskundige een conclusie nemen of de waarschijnlijke milieueffecten van het project al of niet aanzienlijk zijn.

Als de bodemsaneringsdeskundige van mening is dat op basis van de bovenstaande analyse aanzienlijke milieueffecten niet uit te sluiten zijn, dan moet hij besluiten dat de opmaak van een project-MER noodzakelijk is.

6.1.3 Milieueffectrapport (project-MER)

In bijlage I van het MER-besluit zijn de categorieën van projecten opgesomd waarvoor er een project-MER moet worden opgemaakt. De meest recente wetgeving moet steeds worden toegepast.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 135/235

Uitvoering van volgende categorieën van projecten zijn mogelijk relevant voor bodemsaneringswerken. Ook andere categorieën kunnen theoretisch gezien in aanmerking komen.

― Bijlage I, 13 Afvalverwijderingsinstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1. VLAREMA, de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9van artikel 4.2.1. VLAREMA of het storten van gevaarlijke afvalstoffen.

― Bijlage I, 14 Afvalverwijderinginstallaties voor de verbranding, zoals gedefinieerd in punt D10 van artikel 4.2.1. VLAREMA, de chemische behandeling, zoals gedefinieerd in punt D9van artikel 4.2.1. VLAREMA, van ongevaarlijke afvalstoffen met een capaciteit van meer dan 100 ton/dag

― Bijlage I, 28 Wijziging of uitbreiding van in de bijlage I, II of III opgenomen projecten, wanneer die wijziging of uitbreiding aanleiding geeft tot de overschrijding van de in deze bijlage genoemde drempelwaarden, voor zover deze bestaan.

― Bijlage II, 11 b) Installaties voor de verwijdering van afval:

– Verwerking van niet-gevaarlijke afvalstoffen in een verbrandingsinstallatie, met uitzondering van biomassa-afval, met een capaciteit van 50 ton per dag tot en met 100ton per dag.

– Stortplaatsen van categorie 1 en 2 voor niet-gevaarlijke afvalstoffen.

– Inrichtingen voor de opslag en fysisch-chemische behandeling van gevaarlijke afvalstoffen voor zover de ermee samenhangende opslag volgens de criteria van rubriek 17.3, bijlage I, titel II van VLAREM is ingedeeld in klasse 1.

― Bijlage II, 13 Wijziging of uitbreiding van projecten van bijlage I, II of III, waarvoor reeds een vergunning is afgegeven, die zijn of worden uitgevoerd en die aanzienlijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben (niet in bijlage I opgenomen wijziging of uitbreiding).

― Bijlage II, 14 Projecten van bijlage I die uitsluitend of hoofdzakelijk dienen voor het ontwikkelen en beproeven van methoden of producten en die niet langer dan twee jaar worden gebruikt.

De opdrachtgever kan, voordat hij het bodemsaneringsproject bij de OVAM indient, over de draagwijdte of de inhoud van de gegevens die het bodemsaneringsproject (extra) moet bevattenals gevolg van de verplichting inzake project-MER, de OVAM verzoeken hierover een advies uit te brengen. De OVAM raadpleegt in dat verband de opdrachtgever en de dienst MER van het departement Omgeving. Het is aan te raden dat de bodemsaneringsdeskundige in dergelijke gevallen de nodige voorbereidende initiatieven neemt ten behoeve van een voorafgaandelijke bespreking van het concrete project met de betrokken overheidsinstanties/stakeholders.

Voor de categorieën van projecten vervat in bijlage II bij dit MER-besluit kan de initiatiefnemer een gemotiveerd verzoek tot ontheffing indienen bij de bevoegde administratie.

Voorbeelden :

1. Een bodemsaneringsproject omvat een pump & treat van 4 maanden met een debiet van 25 m³/h in 5 onttrekkingsfilters.

De grondwaterwinning bedraagt 3.000 m³ per dag, d.i. meer dan 2.500 m³/dag. Bij het indienen van dit bodemsaneringsproject moet dit project aangevuld worden met de relevante gegevens bedoeld in artikel 4.3.7. van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzakemilieubeleid.

Deze grondwaterwinning valt in de categorie waarvoor gemotiveerd een verzoek tot ontheffing ingediend kan worden bij de bevoegde administratie nl. de Afdeling Algemeen Milieu- en Natuurbeleid van Vlaamse overheid departement Leefmilieu. Indien deze ontheffing verkregen

136/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

werd, moet deze ontheffing in het project opgenomen worden. Het project wordt vervolgens nietmeer aangevuld met de gegevens bedoeld in artikel 4.3.7. van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

2. Een bodemsaneringsproject omvat een pump & treat van grondwater of een herinfiltratie van gezuiverd grondwater met een jaarlijks volume van meer dan 10 miljoen m³.

Bij het indienen van dit bodemsaneringsproject moet dit project sowieso aangevuld worden met de relevante gegevens bedoeld in artikel 4.3.7. van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid.

6.1.4 VR-plicht

Indien de uitvoering van de bodemsaneringswerken het exploiteren of het veranderen van inrichtingen impliceert waarvoor een omgevingsveiligheidsrapport vereist is, dan moet de inhoud van het bodemsaneringsproject aangevuld worden met de relevante gegevens bedoeld in artikel 4.5.6 van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, zoals aangevuld bij decreet d.d. 18.02.2002 en 23.03.2012.

Mede aan de hand van het begrip ‘inrichting’ kunnen er verschillende situaties onderscheiden worden m.b.t. bodemsaneringswerken m.n. :

― een bodemsaneringswerk dat zich situeert binnen een inrichting die reeds VR-plichtig is;

― een bodemsaneringswerk dat zich situeert binnen een inrichting die niet VR-plichtig is;

― een bodemsaneringswerk dat op zich staat en niet aan een andere inrichting verbonden is, verder een zelfstandig bodemsaneringswerk genoemd.

6.1.4.1 Bodemsaneringswerken binnen een VR-inrichting

De eerste situatie die aan bod komt, is deze waarbij de inrichting waarbinnen de bodemsaneringswerken gepland worden, op zich reeds VR-plichtig is. Derhalve zal de inrichting reeds beschikken over de vereiste veiligheidsrapporten. Dan zijn er twee mogelijkheden :

De bodemsaneringswerken omvatten het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke producten zoals bedoeld in de Seveso II-richtlijn.

Indien de bodemsaneringswerken een belangrijke wijziging impliceren naar aard en hoeveelheidvan gevaarlijke stoffen die in de Seveso II-richtlijn bedoeld zijn, is er de verplichting tot het bijwerken van het veiligheidsrapport wat o.m. impliceert dat er in dat verband risicoanalyses worden uitgevoerd. Tevens is van deze wijziging in de Seveso-inrichting dan een kennisgeving aan de overheid vereist. Nagegaan moet worden in hoeverre de omgevingsvergunning met de indeling onder rubriek 17.2 dan ook aangepast moet worden.

De bodemsaneringswerken omvatten geen gevaarlijke producten zoals bedoeld in de Seveso II-richtlijn.

De bodemsaneringswerken zijn in dergelijk geval niet rechtstreeks betrokken in het kader van de veiligheidsrapportering voor de inrichting in haar geheel. Toch zal de exploitant aan de hand van de risicoanalyses zoals opgenomen in het veiligheidsrapport moeten nagaan in hoeverre deze bodemsaneringswerken geen bijkomende risico’s met zich meebrengen ten aanzien van de aanwezige gevaarlijke stoffen. Algemeen dient er een actualisatie gemaakt te worden van de betrokken risicoanalyses om als exploitant van de inrichting nog steeds aan te kunnen tonen dateen hoog niveau van bescherming gewaarborgd blijft door aangepaste preventie van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen betrokken zijn en de beperking van de gevolgen daarvan voor mens en milieu.

Enkele voorbeelden ter illustratie van het voorgaande zijn :

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 137/235

Het uitvoeren van grondwerken die de stabiliteit van installaties, zoals bijvoorbeeld tanks met gevaarlijke stoffen, in het gedrang kunnen brengen en aldus een bijkomende oorzaak zijn voor een falen/lek van bijvoorbeeld een tank. Het wegpompen van grondwater zou evenzeer de stabiliteit van installaties en/of gebouwen in het gedrang kunnen brengen.

Trillingen te wijten aan het aanbrengen van dammen in het kader van de bodemsaneringswerken kunnen een negatieve impact hebben op andere installaties waaronder evt. installaties met gevaarlijke stoffen.

Nagegaan moet worden dat de installaties verbonden aan de bodemsaneringswerken niet de bereikbaarheid van de andere installaties en interventiemiddelen in het gedrang brengen.

Aan- en afvoer van bijvoorbeeld verontreinigde grond kan bijkomend verkeer op het bedrijfsterrein impliceren binnen een zone die voorheen verkeersvrij was. Op die wijze kan een tank waarvoor er voorheen geen risico voor externe impact was nu wel blootgesteld worden aaneen dergelijke impact.

6.1.4.2 Bodemsaneringswerken binnen een inrichting die niet VR-plichtig is

De tweede situatie die aan bod komt, is deze waarbij de inrichting waarbinnen de bodemsaneringswerken gepland worden, op zich niet VR-plichtig is. De bodemsaneringswerkenomvatten het gebruik en/of de opslag van gevaarlijke producten zoals bedoeld in de Seveso II-richtlijn doch in hoeveelheden lager dan de grenswaarden. De hoeveelheden zijn wel voldoende groot om in combinatie met de reeds aanwezige hoeveelheden gevaarlijke stoffen binnen de inrichting deze inrichting in zijn geheel VR-plichtig te maken.

Typische voorbeelden vormen de opslag van LPG in een inrichting waar dit product reeds aanwezig is ; de opslag van milieugevaarlijke stoffen in een inrichting waar er reeds een belangrijke opslag van dergelijke producten of giftige stoffen aanwezig is. Het spreekt voor zich dat in dergelijk geval de bodemsaneringswerken een zeer belangrijke impact hebben en in feite aan alle verplichtingen inzake de veiligheidsrapportering moet voldaan worden in zijn geheel. Voor wat het gedeelte met gevaarlijke stoffen betreft dat buiten de bodemsaneringswerken valt, is dan een aanpassing van de omgevingsvergunning vereist.

6.1.4.3 Zelfstandige bodemsaneringswerken

De derde situatie die aan bod komt, is deze waarbij de geplande bodemsaneringswerken op zich staan. VR-plicht, wat de aanwezigheid van belangrijke hoeveelheden gevaarlijke stoffen impliceert, zal vnl. kunnen voorkomen in het geval het om een off-site sanering gaat. Mede rekening houdend met de reeds hoger doorgevoerde evaluatie zal VR-plicht dan vnl. te verwachten zijn indien de aangevoerde bodem in belangrijke mate vervuild is zodat deze als gevaarlijk is ingedeeld en er bijkomend ter plaatse grote hoeveelheden hiervan gebufferd worden.

6.1.4.4 Rapportage Bodemsaneringsproject

Uit de hoger gemaakte evaluatie blijkt dat de belangrijkste informatie die vereist is voor de toetsing aan de VR-plicht de indeling van de gevaarlijke stoffen is en hun betrokken hoeveelheden die maximaal aanwezig kunnen zijn, op eender welk moment, in de inrichting.

In het kader van het opstellen en conform verklaren van een bodemsaneringsproject lijkt het dan, waar relevant, wenselijk dat de saneringsplichtige/erkend bodemsaneringsdeskundige aangeeft welke gevaarlijke stoffen en hoeveelheden ter plaatse aanwezig zullen zijn. Doelstelling moet zijn dat de saneringsplichtige/erkend bodem saneringsdeskundige hierdoor aantoont dat de bodemsaneringswerken al dan niet VR-plichtig zijn.

138/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Binnen de ruimere interpretatie van het begrip ‘inrichting’ zal ook rekening gehouden moeten worden met de bestaande installaties en hun gevaarlijke stoffen.

6.2 Activiteiten waarvoor een bijkomend advies nodig is

6.2.1 Passende beoordeling van vergunningsaanvragen m.b.t. activiteiten in speciale beschermingszones

6.2.1.1 Principes

Overeenkomstig art. 36ter § 3 van het decreet van 27 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu moet een bodemsaneringsproject dat een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, onderworpen te worden aan een passende beoordeling wat betreft de betekenisvolle effecten voor de speciale beschermingszone.

Speciale beschermingsgebieden zijn aangewezen door de Vlaamse regering in toepassing van de Vogelrichtlijn of van de Habitatrichtlijn.

Een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone wordt gedefinieerd als een aantasting die meetbare en aantoonbare gevolgen heeft voor de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone, in de mate er meetbare en aantoonbare gevolgen zijn voor de staat van instandhouding van de soort(en) of de habitat(s) waarvoor de betreffende speciale beschermingszone is aangewezen of voor de staat van instandhouding van de soort(en) vermeld in bijlage 3 van het natuurdecreet voor zovervoorkomend in de betreffende speciale beschermingszone.

De initiatiefnemer is verantwoordelijk voor het opstellen van de passende beoordeling.

Indien een vergunningsplichtige activiteit onderworpen is aan de verplichting tot milieueffectrapportage gebeurt de passende beoordeling in het kader van het MER (6.1.2).

Indien een vergunningsplichtige activiteit niet onderworpen is aan de verplichting tot milieueffectrapportage, vraagt de vergunningverlenende overheid steeds het advies van de administratie bevoegd voor het natuurbehoud.

De overheid die over een vergunningsaanvraag moet beslissen, mag de vergunning slechts toestaan indien de activiteit geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van debetrokken speciale beschermingszone kan veroorzaken. De bevoegde overheid draagt er steeds zorg voor dat door het opleggen van voorwaarden er geen betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan ontstaan.

In afwijking hiervan kan een vergunningsplichtige activiteit die afzonderlijk of in combinatie met één of meer bestaande of voorgestelde activiteiten een betekenisvolle aantasting van de natuurlijke kenmerken van een speciale beschermingszone kan veroorzaken, slechts toegestaan worden

― nadat is gebleken dat er voor de natuurlijke kenmerken van de speciale beschermingszone geen minder schadelijke alternatieve oplossingen zijn en

― omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard.

Wanneer de betrokken speciale beschermingszone of een deelgebied ervan, een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort is, komen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 139/235

wezenlijk gunstige effecten dan wel, na advies van de Europese Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang in aanmerking.

De Vlaamse regering oordeelt over het bestaan van een dwingende reden van groot openbaar belang.

6.2.1.2 Rapportage

Wanneer de bodemsaneringswerken worden uitgevoerd in of in de omgeving van vogelrichtlijngebied en habitatrichtlijn gebied wordt in het bodemsaneringsproject een motivatie op genomen. In deze motivatie wordt uiteengezet of het uitgesloten is dat er betekenisvolle effecten op de speciale beschermingszone zijn of niet.

Wanneer dit niet het geval is wordt in het bodemsaneringsproject een passende beoordeling opgenomen. Een leidraad voor het uitvoeren van deze passende beoordeling kan terug gevonden worden in ‘Bijlage 3 : Praktische toepassing van de passende beoordeling’. In geval er een passende beoordeling wordt uitgevoerd, zal ook een adviesvraag noodzakelijk zijn en moet de adviesverlenende instatie overeenkomstig de tabel 18 ‘Aan te schrijven instanties’ onder hoofdstuk 6 te worden vermeld.

6.2.2 Verbod op vergunningverlening m.b.t. het VEN

6.2.2.1 Principes

Overeenkomstig art. 26 bis, §1 van het decreet van 27 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu mag de overheid geen toestemming of vergunning verlenen voor een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken.

De betrokken overheid vraagt advies aan de dienst bevoegd voor het natuurbehoud over de vraag of de geplande activiteit onvermijdbare en onherstelbare schade in het VEN kan veroorzaken.

Bij afwezigheid van een alternatief kan een activiteit die onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken toch worden toegelaten of uitgevoerd om dwingende redenen van groot openbaar belang, met inbegrip van redenen van sociale of economische aard. In dat geval dienen alle schadebeperkende en compenserende maatregelen genomen te worden.

De Vlaamse regering oordeelt over het bestaan van dwingende redenen van groot openbaar belang.

Het afwijkingsverzoek wordt ingediend bij de overheid die op basis van voorliggende verbodsbepaling de vergunning of de toestemming voor een activiteit heeft geweigerd.

6.2.2.2 Rapportage

Wanneer de bodemsaneringswerken worden uitgevoerd in het VEN wordt in het bodemsaneringsproject een motivatie op genomen. Hierin zal moeten worden aangetoond dat de activiteit geen onvermijdbare en onherstelbare schade aan de natuur in het VEN kan veroorzaken. Bovendien zal een adviesvraag noodzakelijk zijn en moet de adviesverlenende instantie overeenkomstig de tabel 18 ‘Aan te schrijven instanties’ onder hoofdstuk 6 te worden vermeld.

Wanneer de bodemsaneringswerken worden uitgevoerd in de omgeving van het VEN, moet in het bodemsaneringsproject een motivatie worden opgenomen waarom het uitsloten is dat er

140/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

effecten op het VEN zouden zijn. Wanneer dit niet het geval is wordt ook een motivatie en adviesvraag zoals in bovenstaande paragraaf toegevoegd.

6.2.3 Bescherming van onroerend erfgoed (monumenten, archeologische sites,cultuurhistorische landschappen, stads- en dorpsgezichten)

Vanaf 1 januari 2015 geldt één overkoepelende regelgeving voor monumenten, stads- en dorpsgezichten, landschappen en archeologie: het decreet van 12 juli 2013 betreffende het onroerend erfgoed (Onroerenderfgoeddecreet), dat verder is uitgewerkt in het besluit van de Vlaams Regering van 16 mei 2014 betreffende de uitvoering van het Onroerenderfgoeddecreet van 12 juli 2013 (Onroerenderfgoedbesluit).

6.2.3.1 Rechtsgevolgen voor onroerend erfgoed opgenomen in vastgestelde inventarissen

Het Onroerenderfgoeddecreet voorziet in de vaststelling (door de bevoegde minister) van de volgende inventarissen:

1 de inventaris van het bouwkundig erfgoed (bestaat al sinds 2009);

2 de landschapsatlas

3 de inventaris van de archeologische zones

4 de inventaris van houtige beplantingen met erfgoedwaarde

5 de inventaris van historische tuinen en parken.

Er geldt een zorgplicht (voor administratieve overheden), een motiveringsplicht en een informatieplicht. De zorgplicht voor bouwkundig erfgoed geldt niet voor in de periode 2009-2014 vastgesteld bouwkundig erfgoed.

Voor de sloop van bouwkundig erfgoed opgenomen in de inventaris dient door de OVAM als vergunningverlener advies te worden gevraagd aan het agentschap Onroerend Erfgoed. Er dientbij een dergelijke sloopaanvraag als onderdeel van het bodemsaneringsproject bijkomend fotomateriaal worden ingediend dat de huidige toestand van het pand aantoont.

Wie (bodemsanerings)werken wil uitvoeren in een archeologische zone, is mogelijk verplicht tot een archeologisch vooronderzoek, al dan niet gevolgd door een opgraving. Zie verder onder hoofdstuk 6.2.3.3.

Wie houtig erfgoed uit de vastgestelde inventaris wil verwijderen of kappen, en hiervoor is een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen nodig, dan dient de OVAM advies voor de kapping te vragen aan het agentschap Onroerend Erfgoed. Er dient bij een dergelijke aanvraag tot een kapping als onderdeel van het bodemsaneringsproject bijkomend fotomateriaal worden ingediend dat de actuele staat van het houtig erfgoed toont.

6.2.3.2 Rechtsgevolgen voor beschermd onroerend erfgoed

Voor bepaalde handelingen aan of in beschermde goederen (zie artikel 6.2.1.-6.2.13. van het Onroerenderfgoedbesluit) is de toelating nodig van het agentschap Onroerend Erfgoed.

Indien deze handelingen niet vergunningsplichtig zijn (geen omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) nodig), dan wordt voorafgaandelijk de toelating rechtstreeks aan het agentschap Onroerend Erfgoed aangevraagd. De verkregen toelating dient als bijlage bij het bodemsaneringsproject te worden gevoegd.

Overeenkomstig art. 6.4.4 van het Onroerenderfgoeddecreet dient de OVAM voor handelingen aan of in beschermde goederen die vergunningsplichtig zijn (en waarvoor de OVAM via het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject een vergunning aflevert) advies te vragen aan het agentschap Onroerend Erfgoed.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 141/235

De sloop van een beschermd monument is in principe verboden.

6.2.3.3 Archeologisch onderzoek

Overeenkomstig artikel 5.4.1 van het Onroerenderfgoeddecreet dient in bepaalde situaties een bekrachtigde archeologienota bij een aanvraag tot omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen met ingreep in de bodem worden toegevoegd. De aanvrager van bedoelde omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen met ingreep in de bodem dient hiervoor een erkend archeoloog aan te stellen.

In voorkomend geval (zie verder onder paragraaf 6.5.1.) dient dus een (door het agentschap Onroerend Erfgoed) bekrachtigde archeologienota bij het bodemsaneringsproject toegevoegd teworden. Onder dit hoofdstuk dienen in de toekomst de eventuele implicaties hiervan voor de vooropgestelde bodemsaneringswerken te worden beschreven.

6.2.3.4 Rapportage

Wanneer overeenkomstig het bodemsaneringsproject werken plaatsvinden op gronden die deel uitmaken van of gelegen zijn in onroerend erfgoed:dat is opgenomen in een van de vastgestelde inventarissen, of het betreft onroerend erfgoed dat voorlopig of definitief beschermd is;of het betreft een vergunningsplichtige ingreep in de bodem waarvoor een archeologisch onderzoek noodzakelijk is,

dan wordt dit hier vermeld.

Voor verdere info kan verwezen worden naar de website van Onroerend Erfgoed (www.onroerenderfgoed.be). Hier kunnen de vastgestelde inventarissen en de databank van beschermd onroerend erfgoed geraadpleegd worden. De ligging kan via een Geoportaal op kaart gezocht worden.

Er wordt een uitspraak gedaan over de verenigbaarheid van de geplande werken met individuele en specifieke hierboven bedoelde reglementering.

6.3 Vergunningsplichtige inrichtingen of activiteiten krachtens titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid

6.3.1 Algemeen

In deze paragraaf van het rapport van BSP moet een opsomming gegeven worden van alle activiteiten of inrichtingen die aanzien kunnen worden als saneringsmaatregelen en die krachtens titel V van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, vergunningsplichtig zijn (zie ook artikel 5.2.1 van het DABM). Het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject zal enkel als omgevingsvergunning gelden voor de zaken die onder deze paragraaf vermeld staan. Zaken die hier niet vermeld staan, zullen dus ook niet vergund worden met het conformiteitsattest.

Er wordt een overzicht van de aangevraagde rubrieken gegeven. Dit wordt gedaan in tabelvorm (zie voorbeeldtabel 19). De verschillende rubrieken en de adviesverlenende instanties die de OVAM dient aan te schrijven, zijn terug te vinden ‘Bijlage 2 : Bodemsaneringstechnieken en Omgevingsvergunningsrubrieken’. Ook meldingsplichtige activiteiten (klasse 3) worden in deze tabel vermeld. Het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject geldt dan als meldingsakte voor deze activiteiten. Let wel: de nummering die zowel in bijlage 2 als in de eerste kolom van de voorbeeldtabel 19 hieronder wordt gehanteerd is niet de Vlarem-indelingsrubrieknummer, maar een eigen

142/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

opsomming. De bodemsaneringsdeskundige geeft in de tabel 19 in kolom 3 tevens de Vlarem rubrieknummer weer.

Nummer Omschrijving Vlarem (sub)rubriek Vlarem (sub)rubriek nummer

3.1 Afvalwaterzuiveringsinstallatie en lozen (inclusief gevaarlijke stoffen - bijlage 2C Vlarem I)

3.6.3. 1° of 2°

2.4 Grondwateronttrekking incl drijflaagverwijdering met een debiettussen 5000 en 30.000 m3/jaar

53.8.2

Tabel 19: Overzicht aangevraagde rubrieken (voorbeeld)

Voor de meest voorkomende omgevingsvergunningsrubrieken wordt hieronder weergeven welke gegevens minimaal moeten worden overgemaakt. Indien een omgevingsvergunning noodzakelijk is voor een andere rubriek moeten de gegevens die voor deze rubriek relevant zijn uit het omgevingsvergunningsaanvraagformulier in bijlage 1 van het omgevingsvergunningsbesluit worden weergegeven.

6.3.2 Lozing

6.3.2.1 Lozingsvarianten en BBT

Voor het afvoeren van behandeld grondwater of proceswater bij bodemsaneringsprojecten bestaan 1 hergebruik variant en 4 lozingsvarianten (in dalende voorkeur) :

― hergebruik in productieproces;

― lozing in de bodem (herinfiltratie);

― lozing op oppervlaktewater;

― (afvoer en verwerking elders);

― lozing op de riolering.

Bij alle varianten moet het grondwater op de locatie eerst worden gezuiverd alvorens te lozen.

Bij het opstellen van een saneringsproject moeten al deze varianten worden onderzocht en vervolgens wordt geopteerd voor de beste oplossing. De keuze is afhankelijk van de effecten ophet milieu, technische of locatiespecifieke kenmerken en/of kosten. In uitzonderlijke gevallen kan het nodig zijn van een volledige multicriteria analyse uit te werken voor deze BATNEEC-afweging.

Als leidraad geldt dat :

― het gezuiverde grondwater maximaal een nuttige bestemming moet krijgen en/of in de bodem geïnfiltreerd;

― indien nuttig hergebruik en infiltratie geen (volledige) oplossing bieden, de lozing in oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater (o.a. gracht) in aanmerking komt;

― slechts in laatste instantie de lozing op de openbare riolering aan de orde is.

Door hergebruik van het gezuiverde grondwater als koel- en proceswater kan worden bespaardop het industriële gebruik van kwalitatief hoogwaardig (drink)water.

Naast hergebruik moet ook herinfiltratie in de bodem onderzocht en beoordeeld worden. Bij hetbeoordelen van herinfiltratie spelen locatiespecifieke omstandigheden een belangrijke rol. Hierbij

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 143/235

moet vooral aandacht worden besteed aan de bodemstructuur. Zo laten kleipakketten slecht water door en zullen dus niet geschikt zijn voor herinfiltratie. Zowel bij het onttrekken als bij het herinfiltreren van water kunnen de systemen na verloop van tijd verstopt raken door accumulatievan materiaal in of rond de put. Daardoor kan de effectiviteit van een installatie geleidelijk aan verminderen.

Lozing op oppervlaktewater is alleen mogelijk wanneer een geschikt ontvangend oppervlaktewater of een kunstmatige afvoerweg voor hemelwater (o.a. gracht, leiding bestemd voor de afvoer van hemelwater) op een bereikbare afstand van de saneringslocatie aanwezig is.

Bij het lozen van grondwater op de riolering moet er rekening gehouden worden met het negatief effect dat het lozen van vergezuiverd water heeft op de werking van de RWZI. Het gezuiverde grondwater kan immers een dermate verdunning van het influent van de RWZI veroorzaken dat de goede werking ervan verstoord wordt en bovendien bijdragen tot het overstorten van ongezuiverd afvalwater bij hevige neerslag. Er zijn ook mogelijke effecten tijdens het transport van deze afvalwaters door de riolering. Lozing op de riolering mag niet als een gemakkelijkheidsoplossing gezien worden zonder rekening te houden met de negatieve effecten ervan of het verplaatsen van het probleem.

6.3.2.2 Lozingsvoorwaarden

Lozingen klasse 3

Bronbemalingen zijn, voor zover het niet-verontreinigd bemalingswater betreft, volgens de indelingsrubriek 53.2.2 van Vlarem meldingsplichtig voor zover het opgepompt debiet minder dan 30 000 m3/jaar bedraagt. Hierbij geldt het conformiteitsattest als melding, of als vergunning .

Overeenkomstig art. 5.53.6.1.1 van Vlarem II moet er bij een debiet groter dan 10 m³/uur dat geloosd wordt op een riolering die is aangekoppeld op een RWZI de uitdrukkelijke schriftelijke toelating van de exploitant van deze installatie worden gevraagd. Deze toelating wordt als bijlagevan het bodemsaneringsproject toegevoegd. Wanneer de toelating niet wordt verkregen, kan een motivatie worden toegevoegd. Deze motivatie moet dan aan tonen dat de lozing geen overlast zal veroorzaken voor de RWZI of riolering.

Lozingsnormen voor lozing op oppervlaktewater of riolering

In overeenstemming met het BATNEEC-principe worden lozingsnormen voorgesteld (Tabel 20). Daarbij moet ook het onttrokken grondwater ook gekarakteriseerd worden .

In Tabel 21 worden de lozingsnormen weergegeven zoals deze frequent worden opgelegd. De lozingsnormen zijn gebaseerd op BBT gerelateerde reductiepercentages als uitgangspunt. Ook voor het voorstellen van andere lozingsnormen dan deze weergegeven in Tabel 21 kunnen dezeals een referentie gebruikt worden. Bij het vastleggen van normen zal per bodemsaneringsproject naast de BBT-technieken ook rekening gehouden moeten worden met andere overwegingen zoals milieukwaliteitsdoelstellingen voor oppervlaktewater, impact op de waterzuiveringsinfrastructuur, risicoreductie, milieuverdienste en kosten.

144/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Parameter Eenheid Voor zuivering (max.)

Na zuivering(max.)= voorgestelde lozingsnorm

Tabel 20: Karakterisatie van het onttrokken grondwater

Het verwachte influent en effluent van de waterzuiveringsinstallatie moet worden gekarakteriseerd. Hierbij moeten alle parameters worden opgenomen waarvoor de saneringsplichtige moet saneren en ook andere probleemparameters. Dit moet blijken uit de uit te voeren risico-analyse ter beoordeling van de impact van andere te verwachten probleemparameters (o.a. afkomstig van aanpalende percelen) op het oppervlaktewater of de RWZI. Hierbij moeten de uitgevoerde bodemonderzoeken op het terrein en binnen de invloedstraal van de grondwateronttrekking worden geconsulteerd.

Andere dan te saneren parameters (bv van nature aanwezig of diffuse verontreiniging afkomstig van de landbouw) kunnen bij directe lozing op oppervlaktewater een significante invloed kunnen hebben op de waterkwaliteit. Mogelijk optredende effecten zijn:

― verzilting (chloride, sulfaat);

― vermesting (fosfaat, stikstof);

― zuurstofdepletie (CZV, BZV, stikstof; toevoer zuurstofarm grondwater);

― vertroebeling en verkleuring (ijzer, zwevend stof).

De bodemsaneringsdeskundige moet een evaluatie maken van de te verwachten kwaliteit van het te lozen grondwater in functie van de algemene lozingsvoorwaarden zoals vermeld in art. 4.2.2.1.1 van VLAREM II. Een samenvatting van de belangrijkste parameters wordt weergegeven in Tabel 22.

Wanneer er redelijkerwijs kan worden aangetoond dat er geen afwijkingen zullen optreden, moeten geen algemene lozingsnormen worden opgenomen. Wanneer er wel afwijkingen verwacht worden ten opzichte van de algemeen geldende milieuvoorwaarden conform DABM worden steeds deze normen en een gemotiveerd verzoek tot afwijking hierover opgenomen.

Wanneer een aanzienlijke impact op de waterkwaliteit wordt verwacht kan een immissietoets worden uitgevoerd om hierover meer inzicht te bieden. Bij een significante verslechtering van dewaterkwaliteit kunnen aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn. Acute risico’s dienen te allen tijde vermeden te worden. Bovendien dient ook aandacht besteed te worden aan de risico’s veroorzaakt op langere termijn. Een ander mogelijke optie is het werken met effect- en stofgerichte testen (acute en chronische toxiciteit, persistentie, bio-accumulatie) als alternatief voor het opleggen van lozingsvoorwaarden. Er zijn een uitgebreide reeks van tests beschikbaar die kunnen ingezet worden bij het onderzoek naar de effecten van vervuild water. Hiervoor wordtverwezen naar de VITO-webstek waarin uitgebreid wordt aangegeven welke testen er kunnen uitgevoerd worden zowel op korte termijn als op lange termijn.

Om te komen tot aanvaardbare lozingsvoorwaarden kunnen BBT gerelateerde reductiepercentages als uitgangspunt worden gehanteerd. De gangbare lozingsvoorwaarden kunnen dan als richtinggevend gezien worden.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 145/235

Contaminant Lozingsnorm (µg/l) VOCl – som 100VOCL – individueel:tetrachlooretheen 10trichlooretheen 10

1,1,1-trichloorethaan 200chloroform 25andere Bodemsaneringnorm voor grondwater (VLAREBO)BTEX – som 20BTEX – individueel 10MTBE 100 (1)

Minerale olie 500PAK 1 – 10 (2)Cadmium 0,8

afwijking mits motivatie voor bv. non-ferro sectorKoper 500Nikkel 300Lood 500

Zink 2000Kwik 0,3

afwijking mits motivatie voor bv. viltindustrieChroom 500Arseen 50

Tabel 21: Gangbare lozingsnormen zoals deze thans frequent worden opgelegd bij bodemsaneringsprojecten

(1) norm tot stand gekomen op basis van een ecotoxicologische risico-evaluatie van MTBE voor het aquatisch milieu

(2) 1 µg PAK/l is niet haalbaar indien de PAK is opgelost in vb. benzeen en mee in het grondwater is opgelost of geadsorbeerd is aan zwevend stof, in zulke gevallen wordt 10 µg/l voorgesteld en wordt dit gemotiveerd in de tekst.

Parameter normpH Niet meer dan 9 en niet minder dan 6,5BZV (3) 25 mg O

2/l

Temperatuur 30°C

Bezinkbare stoffen 0,5 ml/lZwevende stoffen 60 mg/lApolaire koolwaterstoffen 5 mg/lAnionische, kationische en niet-ionischeoppervlakte-actieve stoffen

3 mg/l

Oliën, vetten of andere drijvende stoffen Geen Pathogene kiemen Zodat er geen gevaar ontstaat

Tabel 22: Samenvatting algemene lozingsvoorwaarden

(3) biochemisch zuurstofverbruik in vijf dagen bij 20°C

Lozing op de riolering

Zoals aangegeven in paragraaf 6.3.2.1 zal een lozing op riolering slechts aangewezen zijn wanneer alle andere lozingsvarianten niet in aanmerking komen. De reden hiervoor is dat de lozing van een bodemsanering hoofdzakelijk een hydraulische belasting is.

Op sommige plaatsen in Vlaanderen bestaat er ook reeds een gescheiden rioleringsstelsel voor afvalwater en hemelwater. Hier verdient het de voorkeur om op het hemelwaterstelsel te lozen. In het bodemsaneringsproject moet worden aangegeven of er een gescheiden stelsel is en op welk circuit de lozing zal gebeuren.

146/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

De Vlaamse regering keurde op 21/02/2014 een nieuw uitvoeringsbesluit goed met nieuwe regels voor het lozen van bedrijfsafvalwater op een openbare rioolwaterzuiveringsinstallaties (RWZI).

De lozing van afvalwater van bodemsaneringen is weinig biologisch belast en moet maximaal geweerd worden uit de DWA-riolering (DWA: droog weer afvoer). Dergelijke lozingen vormen vooral bij een hoog debiet en lage belasting niet alleen een hydraulische belasting, maar ook een zuiveringstechnische belasting voor de RWZI’s.

Voor de lozing van dit verdund afvalwater (BZV < 100 mg/l) is nu een grondige evaluatie vereist als:

― lozingsdebiet > 200 m³dag

― lozingsdebiet > 2,5% van capaciteit van de biologische straat van de RWZI (maar met een min. 20 m³/dag)

Bij het overschrijding van één van deze criteria wordt (via VMM) het advies van Aquafin gevraagd om de impact op de exploitatie van de RWZI te evalueren. De grondige evaluatie kan resulteren in het opleggen van een debietsverlaging, afkoppeling en lozing op oppervlaktewater (bv. opstart na aanleg RWA) of andere voorwaarden. De duur van de lozing wordt hierbij in aanmerking genomen.

De criteria werden geactualiseerd naar de huidige toestand van de saneringsinfrastructuur, waarbij steeds meer kleine RWZI's worden gebouwd: de algemene regel van 200 m³/d verdund afvalwater onafhankelijk van de grootte van de RWZI was niet genuanceerd genoeg. Daarom werd geopteerd om voor de lozing van verdund afvalwater op kleinere RWZI's de evaluatie (vanaf een bepaald debiet) op zijn minst grondiger te bekijken. Deze debieten zijn raadpleegbaar op de website van Aquafin: http://www.aquafin.be/nl/indexb.php?n=10&e=265&s=266 Voor grotere RWZI's blijft de huidige regel van 200 m³/d van kracht. Deze duidelijkere invulling van 'grote hoeveelheid verdund afvalwater' heeft als doel de werking van kleine RWZI's (waarvan het aantal toeneemt) niet te hypothekeren.

De bodemsaneringsdeskundige moet bij het opstellen van het bodemsaneringsproject zijn geraamd lozingsdebiet aftoetsen aan de capaciteit van de RWZI. Bij lozing op DWA-riolering vanmeer dan 200 m³/dag of meer dan 2,5 % van de capaciteit van de biologische straat moet dit duidelijk worden vermeld in het bodemsaneringsproject.

Lozingsnormen voor herinfiltratie

Bij herinfiltratie worden zeer scherpe kwaliteitseisen gehanteerd voor grondwater dat in de bodem wordt geretourneerd. De kosten van herinfiltratie liggen gemiddeld 30% hoger dan bij lozing op oppervlaktewater. De hoge kosten worden voor een belangrijk deel veroorzaakt door de infiltratievoorziening en de strenge eisen die veelal worden gesteld aan het terug te voeren water.

Voor een aantal situaties is het mogelijk om af te wijken van strenge herinfiltratienormen.

Indien kan aangetoond worden dat er binnen een gesloten hydraulisch systeem (= minimaal alles wat geïnfiltreerd wordt ook terug wordt opgepompt) wordt gewerkt, is het niet noodzakelijk te voldoen aan de gebruikelijke voorwaarden voor lozen op grondwater.

Voor herinfiltratie in de verontreinigde zone zelf is het mogelijk dat er hogere lozingsnormen worden toegestaan afhankelijk van de locatiespecifieke situatie. Soms wordt er bijvoorbeeld in de kern van de verontreiniging geïnfiltreerd en wordt er aan de randen onttrokken om zo doorspoeling te verkrijgen, in deze situatie kunnen ook hogere lozingsnormen worden toegestaan omdat de grondwaterbeweging en de verontreiniging zo worden beheerst.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 147/235

Ook moet de saneringsdoelstelling in rekening worden gebracht bij het opstellen van lozingseisen voor herinfiltratie. Het is uiteraard weinig zinvol om gesaneerd water terug te voeren dat aanzienlijk schoner is dan de uiteindelijk te bereiken grondwaterkwaliteit, zeker niet indien daarvoor veel hogere kosten gemaakt moeten worden dan voor een zuivering die minder verregaand is

Het is duidelijk dat deze factoren sterk locatiespecifiek en gevalsafhankelijk zijn. Er zal dus via overleg met de bevoegde overheid tot een optimum moeten worden gekomen tussen saneringsdoelstelling en de lozingseisen.

Wat betreft infiltratie in een niet-verontreinigde zone, worden zowel bijlage 2.4.1 van Vlarem II als bijlage III van het VLAREBO als richtwaarden gebruikt, eventueel rekening houdend met eenbepaalde verdunningsfactor.

De voorgestelde lozingsnormen worden weergegeven in Tabel 24. Hierbij moeten alle parameters worden opgenomen waarvoor de saneringsplichtige moet saneren en ook andere verontreinigingen die een risico vormen. Voor acceptatie van hogere lozingsnormen zal het belangrijk zijn om een onderbouwde motivatie te geven.

Parameter Eenheid Voor zuivering (max.)

Na zuivering(max.)= voorgestelde lozingsnorm

Tabel 23: Lozingsnormen voor herinfiltratie

Lozing op een eigen bedrijfsafvalwaterzuiveringsinstallatie

Wanneer een bedrijf reeds over een eigen waterzuiveringsinstallatie beschikt en hiervoor ook een omgevingsvergunning heeft, kan het aangewezen zijn om het afvalwater van de bodemsanering ook langs deze installatie te laten zuiveren. In dit geval moet door het uitvoeren van een BBT-studie duidelijk worden aangetoond dat het zuiveren en lozen van het water afkomstig van de bodemsanering in de bedrijfsafvalwaterzuivering de best beschikbare techniekis. Hierbij moet duidelijk worden aangetoond dat de lozingsnormen zullen worden gehaald door zuivering. Het kan niet de bedoeling zijn dat de lozingsnormen worden gehaald door verdunning van het opgepompte grondwater met ander bedrijfsafvalwater.

Indien een voorzuivering van het grond- of proceswater noodzakelijk is voor behandeling in de bestaande bedrijfswaterzuivering, kan hiervoor in kader van het bodemsaneringsproject een vergunning verkregen worden. Er moeten dan lozingsnormen worden weergegeven voor het onderdeel voor lozing in de bedrijfafvalwaterzuiveringsinstallatie. De naleving van deze normen moet ook tijdens de bodemsaneringswerken worden voorzien.

Bij het bodemsaneringsproject moet dan ook een kopie van de omgevingsvergunning van de bedrijfsafvalwaterzuiveringsinstallatie en bijhorende lozing worden toegevoegd. Hieruit moet duidelijk blijken dat er lozingsnormen worden opgelegd voor de parameters waarvoor de bodemsanering wordt uitgevoerd en/of die een risico vormen. De andere lozingsvoorwaarden moeten ook worden toegepast. Zo moet het vergunde debiet worden gerespecteerd.

Opgelet: Een uitbreiding op een bestaande omgevingsvergunning voor een bedrijfsafvalwaterzuiveringsinstallatie en bijhorende lozing kan niet worden verkregen in kader van het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject. Bijvoorbeeld wanneer de omgevingsvergunning van de bestaande installatie geen lozingsnormen oplegt voor de

148/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

parameters waarvoor de sanering wordt uitgevoerd en hiervoor een uitbreiding noodzakelijk is wil men dit vaak proberen. In die gevallen moet via de gebruikelijke weg een uitbreiding worden aangevraagd. Een kopie van de verkregen omgevingsvergunning wordt toegevoegd aan het bodemsaneringsproject.

Samenvattting lozing

Tot slot worden de gegevens vermeld in Tabel 25 weergegeven en ook volgende zaken:

― Er wordt een beschrijving van de voorziene waterzuiveringsinstallatie (eventueel met een flowchart) gegeven met motivatie van de conceptkeuze.

― Op kaart wordt de plaats van de waterzuiveringsinstallatie en het lozingspunt aangeduid.

Parameter antwoordGemiddeld debiet gedurende de bemaling m³/uurDuurtijd van de bemaling Jaar: Maan

den:Dagen:

Gemiddeld debiet gedurende de grondwatersanering

m³/uur

Duurtijd van de grondwatersanering Jaar: Maanden:

Dagen:

Lozingspunt O HergebruikO HerinfiltratieO Oppervlaktewater : ………………..O Riolering – afvalwaterstelselO Riolering – hemelwaterstelsel

Zal de kwaliteit van het te lozen water voldoen aan de algemene lozingsvoorwaarden van VLAREM II?

O JAO NEE

Tabel 24: Samenvatting gegevens lozing

Wanneer er meer fases van grondwatersanering zijn dan bemaling en grondwatersanering, wordt hiervan telkens de duur en het debiet weergegeven.

6.3.3 Grondwateronttrekkingen

6.3.3.1 Algemeen

In dit onderdeel worden de noodzakelijke gegevens weergegeven voor een aanvraag uit rubriek 2 Grondwateronttrekking (zie Bijlage 2 : Bodemsaneringstechnieken en omgevingsvergunningsrubrieken):

― voorziene debiet, per fase + verwachte totaal debiet per jaar.

― voorziene termijn, per fase,

― aantal onttrekkingsputten/drain (aantal/meters),

― locatie onttrekkingsputten op een plan in bijlage,

― diepte waarop het grondwater wordt gewonnen tov het maaiveld,

― plaats en lengte van de klei- of cement afdichtingen,

― beoogde grondwaterstandsdaling in de kern,

― invloedstraal van de onttrekking,

― maatregelen indien drijflaag aanwezig,

― conclusies zettingsberekeningen en stabiliteitscalculaties.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 149/235

6.3.3.2 Schadelijke effecten

Door grondwateronttrekkingen kunnen er ook schadelijke effecten optreden. Deze moeten in het bodemsaneringsproject worden behandeld. Eventueel moeten er passende maatregelen worden voorzien.

In een bodemsaneringsproject moet rekening worden gehouden met de mogelijke aanwezigheidvan andere bodemverontreiniging in de omgeving van grondwateronttrekkingen. Deze kunnen immers een nefaste invloed hebben op de andere bodemverontreiniging en sanering ervan: verspreiding van de verontreiniging, versmeren puur product, verlengen saneringsduur, … .

Om mogelijk negatieve gevolgen van een grondwateronttrekking te kunnen inschatten en eventueel maatregelen te nemen moeten volgende zaken worden opgenomen in het bodemsaneringsproject :

― invloedstraal van de onttrekking (plaats waar er significante grondwatertafel verlaging zal zijn) en daaruit volgend de risicozone (invloedstraal + 20%);

― plan met aanduiding van deze invloedstraal en risicozone en vermelding percelen binnen de risicozone;

― tabel met vermelding van de percelen binnen de risicozone met vermelding verontreinigd, niet-verontreinigd, niet-verdacht of verdacht;

― indien verontreinigd: korte bespreking verontreining en mogelijke gevolgen van de grondwateronttrekking;

― de maatregelen die zullen worden genomen om een verspreiding van de andere verontreiniging tegen te gaan.

Deze zaken zijn niet nodig voor onttrekkingen die worden uitgevoerd in kader van bemalingswerken om in den droge te kunnen uitgraven en niet langer dan 1 maand duren.

In de Vlaamse poldergebieden komt er vanaf een bepaalde diepte verzilt grondwater voor. Oppompen van ondiep zoet grondwater kan er verantwoordelijk zijn voor het opstijgen van het grensvlak zoet-zout grondwater en zo kwaliteitsverlies veroorzaken voor de gebruikers van grondwater of zelfs in waterlopen.

Ook gebieden die gevoelig zijn voor grondwaterstroming verdienen extra aandacht. Zie hiervoor ook de kaarten met grondwaterstromingsgevoeligheid kaarten op www.watertoets.be. Er moet aandacht worden besteed aan de effecten van ingrepen op de grondwaterstroming. Metgrondwaterstroming wordt vooral de laterale beweging van grondwater doorheen de ondergronden de toestroming door kwel bedoeld. De aandacht gaat in de eerste plaats uit naar de ondiepe grondwaterstroming. Deze stroming kan worden beïnvloed of verstoord door drainering, tijdelijkebemaling of permanente bemaling. Verstoring van de grondwaterstroming kan een belangrijk effect hebben op de omgeving. Zo zal het belang van de lokale grondwaterstroming zeer groot zijn op plaatsen waar er natuurwaarden voorkomen die afhankelijk zijn van de stand of de toestroming van grondwater.

6.3.4 Stortplaatsen

Wanneer het om de aanleg van een stortplaats of een opslagplaats voor afvalstoffen gaat, moet een voorstel overeenkomstig de algemene en sectoriële VLAREM voorwaarden worden opgemaakt. Dit moet - behoudens voor wat de stort- en opslagplaats voor inerte afvalstoffen betreft - opgesteld worden op basis van de resultaten van een hydrogeologische studie.

150/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

6.4 De watertoets

De watertoets beoordeelt of een initiatief schadelijke effecten veroorzaakt als gevolg van een verandering in de toestand van het oppervlaktewater, het grondwater of de waterafhankelijke natuur.

De watertoets dient enkel doorlopen te worden indien het bodemsaneringsproject geldt als een omgevingsvergunning. In het andere geval dient deze niet doorlopen te worden.

De watertoets verloopt in verschillende stappen. Om na te gaan of er extern advies moet gevraagd worden in het kader van de watertoets wordt in eerste instantie nagaan of er effectief schadelijke effecten kunnen optreden en dit op basis van de ‘toets van het gezond verstand’ (zie paragraaf 6.4.1). Indien hieruit blijkt dat er effectief schadelijke effecten kunnen optreden, moet nagegaan worden of er extern advies moet gevraagd worden (zie paragrafen 6.4.2 en 6.4.3). Tot slot worden de mogelijke schadelijke effecten besproken en worden de eventueel te nemen herstel- of compensatiemaatregelen vermeld (zie paragraaf 6.4.4).

Wanneer uit de watertoets blijkt dat er een extra adviesvraag nodig is, moeten de adviesverlenende instanties overeenkomstig de tabel 18 ‘Aan te schrijven instanties’ onder hoofdstuk 6 te worden vermeld.

Naast de watertoets moet ook rekening worden gehouden met de gewestelijke stedenbouwkundige verordening van 5 juli 2013 inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater.

Die verordening bevat minimale voorschriften voor de infiltratie, de buffering en de lozing van niet-verontreinigd hemelwater, afkomstig van daken en verharde oppervlakken. Wanneer in een bodemsaneringsproject constructies of verhardingen worden (her)aangelegd van meer dan 40 m² is deze verordening van toepassing, ook als deze vrijgesteld is van stedenbouwkundige vergunningsplicht. De plaatsing van een infiltratievoorziening is dan verplicht, als het goed (perceel) groter is dan 250 m². Het algemene uitgangsprincipe hierbij is hemelwater in eerste instantie maximaal te gebruiken. In tweede instantie moet het resterende gedeelte van het hemelwater geïnfiltreerd of gebufferd worden, zodat in laatste instantie slechts een beperkt debiet vertraagd wordt afgevoerd. Ook de plaatsing van de overloop van de hemelwaterput en van de buffervoorziening dienen aan dit principe te beantwoorden.

Bepaalde (delen van) constructies of verhardingen vallen buiten de bepalingen van de verordening:

― Wanneer het hemelwater dat op (een deel van) de nieuwe constructie of verharding valt, opnatuurlijke wijze op eigen terrein in de bodem infiltreert. In dit geval wordt het hemelwater immers niet opgevangen en afgevoerd. Er zijn dus meestal geen goten of buizen aanwezig.Een paar voorbeelden: tuinhuis zonder dakgoten, waterdoorlatende verharding (in grastegels, dolomiet of grind), tuinpad, waarbij het water ernaast in het gazon loopt.Opgelet: wanneer u kiest voor een dergelijke oplossing, moet u ervoor zorgen dat u geen wateroverlast op percelen van buren kan veroorzaken!

― Wanneer het hemelwater dat op (een deel van) de nieuwe verharding valt, hierdoor zo vervuild wordt dat het overeenkomstig de Vlarem-wetgeving als afvalwater dient te worden beschouwd, bijvoorbeeld bij de tankplaats van een benzinestation, wasplaatsen van auto’s.

― Wanneer (een deel van) de verharding tot het openbaar wegdomein behoort op het ogenblik van de aanvraag of de uitvoering van de handelingen. De afwatering van deze verharding moet wel voldoen aan de code van goede praktijk voor het ontwerp, de aanleg en het onderhoud van rioleringsstelsels, waarin dezelfde principes worden toegepast.

Meer uitleg over de verordening vindt u op www.watertoets.be (http://www.integraalwaterbeleid.be/nl/beleidsinstrumenten/watertoets) Via de op deze pagina

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 151/235

beschikbare Webtoepassing Watertoets kan de module 'Gewestelijke stedenbouwkundige verordening' online ingevuld worden en het resultaat ervan opgeslagen of afgedrukt worden. De ingevulde aanstiplijst als resultaat van deze module dient toegevoegd te worden aan het bodemsaneringsproject.

Naar aanleiding van het invoege treden van de omgevingsvergunning dient de bodemsaneringsdeskundige de juiste versie van de aanstiplijst bij de betrokken instantie op te vragen.

In Vlaams-Brabant geldt een iets strengere provinciale verordening (www.vlaamsbrabant.be/mediatheek).

6.4.1 Toets van het gezond verstand

In eerste instantie moet nagegaan worden of het bodemsaneringsproject schadelijke effecten kan hebben op het watersysteem, dit gebeurt via de zogenaamde ‘toets van het gezond verstand’.

Toetsing van het gezond verstand Antwoord

kan er een wijziging van de kwaliteit van oppervlaktewater of grondwater, van de infiltratie van hemelwater naar het grondwater, van de grondwatervoorraden, van het grondwaterstromingspatroon, van de hoeveelheid en snelheid van het afstromend hemelwater, van het overstromingsregime of van de afvoercapaciteit of de structuur van waterlopen of grachten optreden?

Ja/nee

Tabel 25: Toets gezond verstand

Een voorbeeld waarvoor er geen schadelijke effecten kunnen optreden op het watersysteem en bijgevolg ‘Nee’ wordt geantwoord op bovenstaande vraag:

een bodemsaneringsproject dat niet gelegen is in een overstromingsgevoelig gebied of nabij een waterloop, waar geen ondergrondse constructies worden voorzien, de te verharden oppervlaktes beperkt zijn, grachten niet worden gewijzigd, de waterafvoer niet wordt beïnvloeden waar voldaan is aan alle wettelijke bepalingen zoals de gewestelijke stedenbouwkundige verordening en Vlarem.

6.4.2 Moet extern advies gevraagd worden?

Om te oordelen of er schadelijke effecten kunnen optreden waarvoor extern advies moet gevraagd worden,moeten tabellen 26 en 27 doorlopen worden. Tabel 26 heeft betrekking op de mogelijke schadelijke effecten op de toestand van het oppervlaktewater, Tabel 27 op het grondwater.

Als op alle vragen ‘NEE’ wordt geantwoord, moet er geen extern advies gevraagd worden in kader van de watertoets. Indien er op één of meerdere vragen ‘JA’ wordt geantwoord, dan moet er in de Tabel 28 aangegeven worden bij welke adviesinstantie advies moet gevraagd worden. voor dat onderdeel een watertoets worden uitgevoerd zoals beschreven in hoofdstuk 6.4.3.

Sowieso wordt onder dit hoofdstuk als onderdeel van de watertoets besproken welke schadelijke effecten er kunnen optreden op de toestand van het oppervlaktewater of op het grondwater, los van de noodzaak tot extern advies. De voorgestelde acties aangaande de mogelijke schadelijke effecten worden vervolgens besproken onder hoofdstuk 6.4.4.

152/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Vraag ivm mogelijke schadelijke effecten mbt het oppervlaktewater Antwoord

1 Is geheel of gedeeltelijk gelegen in mogelijk of effectief overstromingsgevoelig gebied (1)

Ja/nee

2 Leidt tot een toename van het totaal van de horizontale dakoppervlakte van gebouwen en de verharde oppervlakte met meer dan 1 hectare indien het project afwatert naar een bevaarbare waterloop of een onbevaarbare waterloop van de eerste categorie of0.1 hectare bij afwatering naar andere waterlopen

Ja/nee

3 Is geheel of gedeeltelijke gelegen:

3a Binnen de bedding van een bevaarbare of onbevaarbare waterloop

Ja/nee

3b Op minder dan 50m afstand van de kruin van de talud van bestaande of geplande bevaarbare waterlopen

Ja/nee

3c Op minder dan 50m afstand van haveninfrastructuur binnende afgebakende zeehavengebieden

Ja/nee

3d Op minder dan 20m afstand van de kruin van de talud van onbevaarbare waterlopen van eerste categorie

Ja/nee

3e Op minder dan 10m afstand van de kruin van de talud van onbevaarbare waterlopen van tweede categorie

Ja/nee

3f Op minder dan 5m afstand van de kruin van de talud van onbevaarbare waterlopen van derde categorie of van niet-geklasseerde onbevaarbare waterlopen in beheer van een polder of een watering

Ja/nee

3g Binnen een afgebakende oeverzone Ja/nee

4 Een vegetatiewijziging betreft zoals bedoeld in artikel 13 van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu

Ja/nee

Tabel 26: Mogelijke schadelijke effecten betrekking op het oppervlaktewater

(1) De kaart ivm overstromingsgevoelig gebied kan geraadpleegd worden op www.watertoets.be

Vraag ivm mogelijke schadelijke effecten mbt het grondwater Antwoord

1 Een verkavelingsaanvraag met aanleg van nieuwe wegenis Ja/nee

2 Leidt tot een toename van het totaal van de horizontale dakoppervlakte van gebouwen en de verharde oppervlakte met meerdan 1 hectare

Ja/nee

3 Ondergrondse constructies (met uitzondering van funderingspalen en leidingen met een diameter tot 1 m) bevat die dieper gelegen zijn dan 5m of een horizontale lengte hebben van meer dan 50m

Ja/nee

Tabel 27: Mogelijke schadelijke effecten betrekking op het grondwater

6.4.3 Extern adviesverlenende instantie

Indien er op één of meerdere vragen ‘JA’ wordt geantwoord in tabel 26 en 27, dan moet er inTabel 28 aangegeven worden bij welke adviesinstantie door de OVAM advies moet gevraagd worden. Meer informatie ivm de adviesinstanties is raadpleegbaar op www.watertoets.be.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 153/235

Externe adviesinstantie opmerking

o Vlaamse Milieumaatschappij

o Provincie (Bestendige deputatie) Adres:

o Gemeente (College van burgemeester en

schepenen)

Adres:

o Vlaamse overheid, Departement Mobiliteit en

Openbare werken

o Coördinatiecommissie Integraal Waterbeleid (CIW)

o Polder of Watering Adres:

o De Vlaamse Waterweg NV

o Betrokken havenbedrijf

Tabel 28: Extern adviesverlenende instanties ikv watertoets

6.4.4 Schadelijke effecten

Wanneer uit de watertoets blijkt dat er schadelijke effecten kunnen optreden, moeten deze hier behandeld worden.

Volgende zaken moeten worden weergeven.

― Waar heeft het nadelige effect betrekking op?

― Kan het project aangepast worden om dit schadelijke effect te voorkomen of beperken?Hierbij moeten volgende opties worden overlopen:

– aanpassing van de gebruikte materialen, grond- en hulpstoffen of installaties;

– aanpassing van de wijze van bouwen en exploiteren;

– aanpassing van de omvang van de activiteit (debiet, duur);

― Hoe wordt het project overeenkomstig het BATNEEC-principe aangepast om dit schadelijkeeffect te voorkomen of beperken?

― Zijn er herstelmaatregelen of compensatiemaatregelen mogelijk?

― Worden er herstelmaatregelen of compensatiemaatregelen overeenkomstig het BATNEEC-principe voorzien?

― Welke dwingende redenen van grootmaatschappelijk belang zijn er om het bodemsaneringsproject te realiseren.

6.5 Vergunningsplichtige handelingen krachtens titel IV, hoofdstuk II, van de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening (VCRO)

6.5.1 Vergunningsplichtige bodemsaneringswerken

Vergunningsplichtige stedenbouwkundige handelingen worden aangeduid in artikel 4.2.1 van de VCRO. Provinciale en gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen kunnen voor meldingsplichtige handelingen een vergunningsplicht en voor vrijgestelde handelingen een meldingsplicht invoeren. Provinciale en gemeentelijke verordeningen vastgesteld vóór 1/9/2009 kunnen ook vergunningsplichten bevatten voor vrijgestelde handelingen.

154/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

De volgende werken die betrekking hebben op de bodemsanering, zijn vrijgesteld van een omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) voor zover ze opgenomen zijn in een conform verklaard bodemsaneringsproject en voor zover er geen verhardingen worden aangelegd:

― het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies of installaties;

― het verwijderen en aanvullen van grond tot op de hoogte van het oorspronkelijke maaiveld;

― het gedurende een periode van minder dan 6 maanden plaatsen van bovengrondse constructies of installaties.

(artikel 11.8 van het Besluit van de Vlaamse Regering van 16 juli 2010 tot bepaling van handelingen waarvoor geen stedenbouwkundige vergunning nodig is.)Voor deze in het bodemsaneringsproject vermelde werken is dus geen omgevingsvergunning nodig en dient dus onder paragraaf 6.5.1 van het BSP geen omgevingsvergunning te worden aangevraagd.

Het conformiteitsattest van het bodemsaneringsproject zal enkel als omgevingsvergunning (voorstedenbouwkundige handelingen) gelden voor de zaken die onder deze paragraaf van een BSP vermeld worden en waarvoor dus wel een omgevingsvergunning wordt aangevraagd. Zaken diehier niet vermeld staan, zullen dus ook niet vergund worden met het conformiteitsattest.

Voor de hieronder vermelde (categorieën of klassen van) werken kan in voorkomend geval een omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) worden aangevraagd:

Slopen van gebouwen:

In kader van een bodemsaneringsproject is het mogelijk een omgevingsvergunning te verkrijgen voor het slopen van (een deel van) een gebouw. Dit kan enkel indien het slopen van het gebouw te verantwoorden is voor het uitvoeren van de bodemsaneringswerken. Hierbij moethet BATNEEC-principe in rekening worden gebracht. Indien het slopen van het gebouw volgens het BATNEEC-principe niet te verantwoorden is in het kader van de bodemsanering, kan hiervoor geen omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen worden aangevraagd via het bodemsaneringsproject. Indien de kosten van de sloop wel te verantwoorden zijn in het kader van het BATNEEC-principe, kan er wel een omgevingsvergunning voor het slopen worden aangevraagd.

In sommige gevallen zal er voorafgaandelijk aan de bodemsanering een sloop van de gebouwengebeuren in kader van een herontwikkeling van het terrein. In dit geval moet de omgevingsvergunning voor het slopen via de gebruikelijke weg worden aangevraagd. Indien reeds beschikbaar moet een kopie van de omgevingsvergunning voor het slopen in bijlage van het bodemsaneringsproject worden toegevoegd.

In het kader van het slopen van (delen van) gebouwen opgenomen in vastgestelde inventarissen van onroerend erfgoed of beschermd onroerend erfgoed (voor zover dit al niet verboden is), dient er toestemming/advies gevraagd te worden aan het agentschap Onroerend Erfgoed. In uitzonderlijke gevallen is de gedeeltelijke sloop van een beschermd monument of een beschermd stads- of dorpsgezicht toegelaten als de sloop de erfgoedwaarden van het geheel niet wezenlijk aantast. De gegevens aangaande deze toelating tot slopen dienen in het bodemsaneringsproject te worden opgenomen.

Het buiten plaatsen van een water- of luchtzuiveringsinstallatie:

Indien een zuiveringsinstallatie wordt geplaatst gedurende een periode langer dan 6 maanden dient door de OVAM advies te worden gevraagd aan de instanties vermeld in tabel 18. Voor elke plaatsing binnen of minder dan 6 maanden buiten is zoals hierboven reeds vermeld geen omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) vereist. Deze regel geldt evenzeer voor ander bovengrondse constructies of installaties, bv. werfkeet.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 155/235

Civieltechnische beheersing : horizontale en verticale afdichtingen (wanden en dergelijke)

Hiervoor is een omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) vereist indien men het oorspronkelijk maaiveld gaat veranderen (aanmerkelijke reliëfwijziging): er dient advies te worden gevraagd aan de instanties vermeld in tabel 18. In voorkomend geval dient hiervoor een bekrachtigde archeologienota in het bodemsaneringsproject te worden opgenomen.

Voor het plaatsen, veranderen of verwijderen van ondergrondse constructies, voor zover ze opgenomen zijn in een conform verklaard bodemsaneringsproject, is zoals hierboven reeds vermeld geen omgevingsvergunning nodig en dient geen advies te worden gevraagd.

Verwijderen van bovengrondse constructies:

De volledige afbraak van vrijstaande bouwwerken of constructies is vrijgesteld van omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) op voorwaarde dat :

― Het geen kleine elementen of constructies betreft die een belang hebben voor de kwaliteit van de leefomgeving , een volkskundige of historische waarde hebben, als referentie dienen voor de bevolking van een buurt of wijk of bijdragen tot het gevoel tot een bepaalde plek te behoren (b.v. fonteinen, pompen, putten, kruisen, standbeelden,…);

― Het geen gebouwen of constructies betreft die opgenomen zijn in de vastgestelde inventarissen van onroerend erfgoed of het een beschermd onroerend erfgoed betreft;

― De grondoppervlak minder dan 100 m² bedraagt.

In de andere gevallen is wel een omgevingsvergunning nodig en moet er advies aan de instanties vermeld in tabel 18 worden gevraagd voor het verwijderen van de bovengrondse constructies.

Uitgraving al dan niet mbv stabieltechnische maatregelen:

Voor de uitgraving dient geen advies te worden gevraagd op voorwaarde dat het oorspronkelijkemaaiveld na aanvulling wordt hersteld. Indien wel wordt afgeweken van het oorspronkelijke maaiveld dient best wel advies te worden gevraagd voor de uitgraving. In voorkomend geval dient hiervoor een bekrachtigde archeologienota in het bodemsaneringsproject te worden opgenomen.

Er is geen omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) vereist voor de constructies die de stabiliteit waarborgen ofwel na uitgraving worden verwijderd ofwel ondergronds worden afgewerkt.

In het bijzonder wordt ook gevraagd aandacht te besteden aan de gewestelijke stedenbouwkundige verordening van 5 juli 2013 inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (zie hoofdstuk 6.4 voor meer uitleg).

Vellen van bomen:

Er is een omgevingsvergunning (voor stedenbouwkundige handelingen) nodig voor het vellen van hoogstammige bomen. Een hoogstammige boom wordt volgens het VCRO gedefinieerd als'elke boom die op een hoogte van 1 meter boven het maaiveld een stamomtrek van 1 meter heeft'. Dergelijke omgevingsvergunning kan via het BSP worden aangevraagd en verkregen.

Voor het vellen van 'kleinere' bomen is geen omgevingsvergunning volgens VCRO nodig.

Met betrekking tot het vellen van bomen zijn er echter in een aantal gemeenten strengere gemeentelijke stedenbouwkundige verordeningen van kracht.

156/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Indien er dus (een aantal) bomen geveld moeten worden die geen hoogstammige bomen zijn, doch waarvoor op basis van een gemeentelijke stedenbouwkundige verordening een vergunningof toelating nodig zou zijn, dan dient deze vergunning of toelating (meestal aangeduid als een 'kapvergunning') apart van het BSP bij de betrokken gemeente te worden aangevraagd, en de nodige bewijzen daarvan bij het BSP te worden toegevoegd.

Ontbossing:

Volgens het Bosdecreet is ontbossing ‘iedere handeling waardoor een bos geheel of gedeeltelijkverdwijnt en aan de grond een andere bestemming of gebruik wordt gegeven’.

De wettelijke basis voor de vergunningsplicht voor ontbossen is te vinden in de Vlaamse Codex Ruimtelijke Ordening. Artikel 4.2.1, 3° bepaalt dat een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen vereist is voor “ontbossen in de zin van het Bosdecreet van 13 juni 1990 van alle met bomen begroeide oppervlakten bedoeld in art. 3, §1 en §2 van het decreet.”

In het kader van een ontbossing geldt er een compensatieplicht. Dit betekent dat de vergunningsaanvraag steeds vergezeld dient te gaan van een compensatievoorstel. Bij ontbossing dient dus in het ingediende bodemsaneringsproject een compensatievoorstel toegevoegd te worden, dat wordt uitgewerkt in het formulier ‘Compensatiemaatregelen bij ontbossing' (downloadbaar van de website van het Agentschap voor Natuur en Bos http://www.natuurenbos.be/Bosdecreet.), teneinde de OVAM toe te laten de ontbossing en de compensatie voor advies en goedkeuring naar de provinciale dienst van het Agentschap voor Natuur en Bos door te sturen. Het goedgekeurd (of aangepast) compensatievoorstel geldt als voorwaarde bij de conformverklaring van het bodemsaneringsproject (die geldt als omgevingsvergunning).

Er bestaan drie mogelijkheden tot compensatie: in natura, financieel of een combinatie van de twee.

In bepaalde gevallen geldt er een vrijstelling tot compensatieplicht.

6.5.2 Bij het bodemsaneringsproject te voegen documenten

Afhankelijk van de aard van de vergunningsplichtige bodemsaneringswerken is het noodzakelijk van bepaalde gegevens over te maken. De relevante gegevens uit de bijlagen 1 en 2 bij het omgevingsvergunningsbesluit moeten worden toegevoegd. In Tabel 29 worden de relevante gegevens voor verschillende klassen beschreven. Wanneer de werken onder meerdere klassen vallen, worden de elementen uit de al deze klassen gecombineerd weergegeven.

Volgende klassen worden onderscheiden:

Klasse 1: het plaatsen van een tijdelijke (water)zuiveringsinstallatie

Deze klasse is van toepassing op het plaatsen van een tijdelijke (water)zuiveringsinstallatie, al dan niet in een container. Deze is klasse is niet van toepassing voor het plaatsen van een permanente constructie zoals een loods, waarin eventueel een waterzuivering wordt geplaatst.

Klasse 2: kleine bouwwerken

Deze klasse is van toepassing op kleinere bouwwerken zoals: het herplaatsen van een scheidingsmuur of afsluiting, het plaatsen van andere tijdelijke constructies dan een (water)zuiveringsinstallatie.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 157/235

Klasse 3: sloopwerken

Deze klasse is van toepassing op het slopen of verwijderen van bovengrondse constructies.

Klasse 4: vellen van bomen

Deze klasse is van toepassing op het vellen van hoogstammige bomen, in de gevallen waarvooreen omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen vereist is.

Klasse 5: het aanleggen van verhardingen

Deze klasse is van toepassing op aanleggen van verhardingen.

Klasse 6: grote bouwwerken

Deze klasse is van toepassing op grote bouwwerken zoals het aanleggen van een saneringsberging of andere definitieve constructies.

158/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Aan te leveren documenten Klasse1

Klasse 2

Klasse3

Klasse4

Klasse5

Klasse 6

een plan met een schaal die in verhouding is tot de grootte van de uit te voeren werken waarop volgende zaken zijn aangeduid:

• de schaal en noordpijl;• de weg waaraan het goed paalt of vanwaar het bereikt kan

worden met vermelding van de naam van die weg;• perceelsgrenzen;• het bovenaanzicht van de geplande werken, met vermelding van

de belangrijkste afmetingen en afstanden tot perceelsgrenzen enmet de aanduiding van de bestaande, te behouden of te slopen of te verwijderen bebouwing, constructies, hoogstammige bomen, hemelwaterputten of verhardingen;

• aanduiding van de opname punten en kijkrichting van foto’s;• perceelsgrenzen.

X X X X X X

raming van de termijn dat tijdelijke constructies aanwezig zullen zijn. X Xminstens 3 foto’s van de plaats waar de vergunningsplichtige werken worden uitgevoerd; in voorkomend geval extra fotomateriaal van het bouwkundig of houtig erfgoed

X X X X X

de vooraanzichten met vermelding van de belangrijkste hoogtematen en de te gebruiken materialen en met , als ze voorkomt, de aanzet van de gevelaanzichten van bebouwing waar tegenaan wordt gebouwd, weer te geven tot op minstens twee meter met vermelding van de gebruikte uitwendige materialen van die bebouwing;

X X

een motivatie waaruit blijkt dat de sloop kadert in de bodemsanering en te verantwoorden is overeenkomstig het BATNEEC-principe. Zie hiervoorook naar de standaardprocedure – ‘bodemsaneringsproject’.

X

• een beschrijving van de toestand van de plaats aangevuld met een beschrijving van de boomsoorten en met per boomsoort het geraamde aantal, de gemiddelde ouderdom en de gemiddelde omtrek van de stam op een meter boven de grond;

• als de aanvraag betrekking heeft op een bos : een machtiging van het bosbeheer voor het uitvoeren van de werken.

X

de voorziene maatregelen in kader van hemelwateropvang, -buffering, -afvoer en –infiltratie overeenkomstig de gewestelijke stedenbouwkundige verordening van 5 juni 2013 inzake hemelwaterputten, infiltratievoorzieningen, buffervoorzieningen en gescheiden lozing van afvalwater en hemelwater (zie hoofdstuk 6.4 De Watertoets voor meer uitleg. De (on-line) ingevulde aanstiplijst wordt bijgevoegd.

X X

een terreinprofiel met vermelding van: • schaal;• reliëf voor en na de uitvoering van de werken met verwijzing naar

een referentieprofiel op de weg waaraan het goed paalt

X

Tabel 29 Aan te leveren documenten in kader van omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige

handelingen

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 159/235

7 Verklaring en ondertekening

In elk rapport is de ondertekening opgenomen. Deze bestaat enerzijds uit een aantal verklaringen en anderzijds uit de ondertekeningstabel van de personen die hebben meegewerkt aan het bodemsaneringsproject. In het kader van de digitalisering zullen voortaan enkel personen mogen worden vermeld in de ondertekeningstabel die toestemming hebben verleend tot het gebruik van hun digitale handtekening. Ondertekening ‘in opdracht’ wordt niet toegestaan.

Onderstaande verklaringen en ondertekeningstabel worden opgenomen in elk rapport.

De bodemsaneringsdeskundige verklaart hierbij dat het voorliggende rapport representatief is voor de verontreinigingstoestand van de onderzoekslocatie. Tevens verklaart de bodemsaneringsdeskundige dat de meegestuurde digitale gegevens overeenstemmen met de inhoud van het rapport.

Daarnaast verklaart de bodemsaneringsdeskundige dat alle analyses werden uitgevoerd door een daartoe erkend laboratorium, dat de resultaten van alle uitgevoerde analyses zijn opgenomen in het bodemonderzoek en dat analyseresultaten opgenomen in het bodemonderzoek identiek zijn aan de analyseresultaten die werden aangeleverd door het erkend laboratorium.

De bodemsaneringsdeskundige verklaart dat voorliggend rapport is uitgevoerd conform de standaardprocedure voor bodemsaneringsproject.

De bodemsaneringsdeskundige verklaart dat hij voor het uitvoeren van deze opdracht niet verkeert in één van de gevallen van onverenigbaarheid zoals bepaald in artikel 53/5 van het VLAREL.

Hoedanigheid Naam en handtekening Datum

Naam van de persoon die beschikt over de individuele handtekeningsbevoegdheid (cfr. Vlarel artikel 53/4 §1, tweede lid):

Naam van de persoon die beschikt over de individuele handtekeningsbevoegdheid voorbouwkunde en grondmechanica:

Naam van de persoon die beschikt over de individuele handtekeningsbevoegdheid voorgrondwatermodellering:

Naam van de kwaliteitsverantwoordelijke bijde bodemsaneringsdeskundige voor dit bodemonderzoek:

Naam van de persoon die de bodemsaneringsdeskundige rechtsgeldig kan vertegenwoordigen tegenover derden:

(Telkens zijn één of meerdere personen toegestaan.)

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 161/235

Deel D: Kaartmateriaal

1 Steeds verplicht

Onderstaande lijst van kaartmateriaal moet steeds verplicht worden aangeleverd. U dient dit kaartmateriaal via één of meerdere Pdf-bestanden toe te voegen als Pdf – kaart. Gelieve het aantal pdf-bestanden tot een minimum te beperken.

― Topografische kaart: Een kopie van de topografische kaart waarop de onderzoekslocatie is aangeduid (schaal 1/10.000-1/25.000) en met aanduiding van de grondwaterwinningen categorie C, waterwingebieden en beschermingszones (gelegen binnen een afstand van 2 km van de onderzoekslocatie) en de oppervlaktewateren.

― Grondwaterstromingsplan : Plan met isopotentiaallijnen en de grondwaterstromingsrichting (eventueel vectoren). Deze figuur wordt opgemaakt met de informatie die afgeleid werd uit de veldgegevens ofwel met deze bekomen met een model.

― Detailplan van de onderzoekslocatie: Het detailplan van de onderzoekslocatie (schaal 1/100 - 1/2 500) met aanduiding van:

– het opdrachtgebied;

– de kadastrale perceelsgrenzen en -nummers;

– de huidige en voormalige gebouwen;

– de huidige en voormalige potentiële verontreinigingsbronnen;

– de verhardingen bij de huidige en voormalige potentiële verontreinigingsbronnen;

– de eventuele grondwaterwinningen;

– de eventuele ophogingen;

– de boven- en ondergrondse leidingen die gebonden zijn aan de exploitatie;

– drinkwaterleidingen (indien relevant);

– de locatie en de nummers van de vroeger geplaatste en nieuwe boringen en peilbuizen; Op het detailplan wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen boringenen peilbuizen.

– de locatie van de gestaakte boringen;

– Zowel de historische als de actuele activiteiten worden op het detailplan aangegeven. Indien nodig kunnen verschillende detailplannen worden opgemaakt voor verschillendeperiodes.

Het detailplan wordt voorzien van

– de noordpijl;

– een schaallat;

– de afbakening van de de onderzoekslocatie;

– een ondubbelzinnige legende.

― Weergave van de onderzoeksresultaten: Dit betekent dat zowel de contouren van de verontreinigingen als de meetpunten met de overschrijdingen op kaart gezet worden.

Er worden afzonderlijke kaarten opgemaakt voor het vaste deel van de aarde en voor het grondwater en beide kaarten worden aangevuld met een duidelijke legende.

Concreet betekent dit:

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 165/235

– Een kaart met de weergave van de analyseresultaten door middel van kleur of grijstinten met een detailplan in de achtergrond. De verschillende parameters horende tot 1 groep kunnen op eenzelfde kaart aangegeven worden.

– Een kaart met de weergave van de contouren van de verontreinigingen in het horizontale vlak voor het vaste deel van de aarde en voor het grondwater met een detailplan in de achtergrond. De weergave van de verontreinigingscontouren kan door middel van kleur of grijstinten gebeuren. De verschillende parameters horende tot 1 groep kunnen op eenzelfde kaart aangegeven worden.

– een kaart met de weergave van de gebruiksadviezen die van toepassing zijn voor de gegeven contour van de verontreinigingen in bodem (> richtwaarde) en grondwater (> bodemsaneringsnorm) in het horizontale vlak, met een detailplan in de achtergrond. Voor deze weergave van de gebruiksadviezen kan gebruik gemaakt worden van een tabel. Deze omvat minimaal de informatie zoals weergegeven op het plan in bijlage 8 van de standaardprocedure voor beschrijvend bodemonderzoek. De van toepassing zijnde gebruiksadviezen kunnen op één of meerdere kaarten aangegeven worden metals doel een transparante visuele weergave van de zones met gebruiksadviezen;

– Een schets van de contouren van de verontreinigingen in bodem en grondwater in het verticale vlak met aanduiding van maaiveld, grondwatertafel, ondoorlatende laag, filterinstellingen welke zich situeren ter hoogte van de dwarsdoorsnede, aanduiding van drijflaag/zinklaag;

– een schets met de weergave van de gebruiksadviezen die van toepassing zijn voor de gegeven contour van de verontreinigingen in bodem (> richtwaarde) en grondwater (> bodemsaneringsnorm), in het verticale vlak (eventueel gecombineerd met bovenvermelde schets). Voor deze weergave van de gebruiksadviezen kan gebruik gemaakt worden van een tabel. Deze omvat minimaal de informatie zoals weergegeven op de verticale doorsnede in bijlage 8 van de standaardprocedure voor Beschrijvend Bodemonderzoek. De van toepassing zijnde gebruiksadviezen kunnen op één of meerdere doorsnedes aangegeven worden met als doel een transparante visuele weergave van de zones met gebruiksadviezen;

Eventueel kunnen de kaart met de analyseresultaten, de verontreinigingscontouren ende gebruiksadviezen in het horizontale vlak worden gecombineerd.

De resultaten van de voormalige bodemonderzoeken of -saneringen worden ook op een detailplan aangegeven als ze nooit eerder digitaal aan de OVAM werden overgemaakt. Als reeds een bodemsanering werd uitgevoerd, worden de restconcentraties op een detailplan aangegeven (eventueel ook plan met contourlijnen). De kaarten zijn bij voorkeur uitklapbaar.

― Weergave van de verschillende saneringsvarianten: Iedere variant wordt op een afzonderlijk plan uitgebeeld : uitgravingscontour, ligging pompputten, … Deze bijlage wordt ook in pdf-formaat aangeleverd.

166/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

2 In bepaalde gevallen verplicht

Onderstaande lijst geeft welke zaken in bepaalde gevallen verplicht moeten worden aangeleverd. Er moet worden opmerkt dat deze lijst niet-limitatief is. Afhankelijk van de toegepaste techniek, de randvoorwaarden, de uitgangspunten en nodige vergunningen is het mogelijk noodzakelijk van bijkomende gegevens aan te leveren.

― Plannen van een toekomstig bouwproject (wanneer van toepassing).

― Plan met indicatieve ligging van nutleidingen (wanneer van toepassing).

― Plan met aanduiding van de monitoringspeilbuizen (wanneer van toepassing).

― Plan met aanduiding van de invloedstraal van de grondwateronttrekking (wanneer van toepassing).

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 167/235

Deel E: Administratievebijlagen

1 Steeds verplicht

― Kadastrale gegevens: Van alle in het rapport vermelde percelen de originele kadastrale legger of de uitgebreide lijst met eigenaars en gebruikers (met minstens de kadastrale nummering, eigenaars/gebruikers, oppervlakte en aard) met de meest recente toestand zoals meegedeeld door het kadaster (toestand op 1 januari van het jaar van indienen van het rapport of -als die nog niet beschikbaar is- 1 januari van het jaar vóór het indienen). Wanneer er reeds een originele kadastrale legger met de meest recente toestand beschikbaar is bij de OVAM (uit een vorige opdracht), moet er geen nieuwe kadastrale legger aan het rapport worden toegevoegd.

Het bijhorende originele kadastrale plan waarop de onderzoekslocatie omlijnd is, ook in dit geval de meest recente toestand (toestand op 1 januari van het jaar van rapportage of -als die nog niet beschikbaar is- 1 januari van het jaar vóór de rapportage). Wanneer er reeds een origineel kadastraal plan met de meest recente toestand beschikbaar is bij de OVAM (uit een vorige opdracht), moet er geen nieuw kadastraal plan aan het rapport worden toegevoegd.

De kadastrale legger/uitgebreide lijst van eigenaars en gebruikers en het uittreksel uit het kadastraal plan, geven de meest recente toestand weer. Wanneer de gegevens verstrekt door het Ministerie van Financiën niet overeenkomen met de terreingegevens (vb eigenaar,…), rapporteert de bodemsaneringsdeskundige de correcte gegevens.

Wanneer het bodemsaneringsproject betrekking heeft op een terrein zonder kadastraal nummer (vb spoorweg, straat, beek…), wordt de onderzoekslocatie duidelijk op een plan aangegeven. Ook de vastgestelde verontreiniging wordt op dit plan aangegeven.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 171/235

2 In bepaalde gevallen verplicht

― Het rapport van het bodemsaneringsproject kan worden aangevuld met andere relevante administratieve bijlagen. Wanneer een of meerdere van de hoger vermelde bijlagen niet van toepassing is/zijn, wordt dit aangeduid in het overzicht van de administratieve bijlagen.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 173/235

Deel F: Bijlagen

1 Steeds verplicht

Onderstaande lijst van bijlagen moet steeds verplicht worden aangeleverd.

― Foto’s : Overzicht van het terrein, locatie van de effectieve saneringswerken, eventueel toegangswegen tot het terrein, eventueel andere belemmerende infrastructuren, eventueel grenzen met buurpercelen, … Op een plan wordt aangeduid waar de foto’s gemaakt zijn enin welke richting.

― Kostprijsramingen: Per variant wordt een kostprijsraming opgenomen.

― Gegevens explosieveiligheid: Om explosiegevaar ten gevolge van bodemsaneringswerken maximaal te vermijden dient het bodemsaneringsproject onderstaande gegevens te bevatten:

– De T&F klassen: Afhankelijk van de eigenschappen van de aanwezige verontreiniging(en) wordt een specifieke toxiciteits(T)klasse en een brandbaarheids(F)klasse bepaald. Op internet is er software beschikbaar om de T&F klassen op een snelle manier te kunnen bepalen.

– Zoneringen: De beschikbare informatie (beschrijving, zoneringsplan, …) in verband met de huidige en/of gewezen zoneringen.

– Directe omgevingskenmerken: Een beschrijving van de directe omgeving ter hoogte van de saneringslocatie.

– Zone-indeling: Onderdeel van de ATEX 137 richtlijn is een risico-inventarisatie met het vaststellen van explosiegevaarlijke zones (0, 1 en 2 voor gas/damp/nevel).

– Temperatuursklasse: Een belangrijke parameter voor de indeling van gassen is de ontstekingstemperatuur. Op basis van deze ontstekingstemperatuur wordt aan een gas een bepaalde klasse (T1 – T6) toegekend.

― Uitdraai CO2-calculator: Indien van toepassing dient naast de vertaling van het resultaat van de CO2-calculator naar een score voor het criterium 'verbruik secundaire grondstoffen' in de BATNEEC-afweging, tevens de uitdraai van zowel het Excel-werkblad 'invoerscherm' als 'uitvoerscherm' van de CO2-calculator als aparte bijlage bij het rapport van het bodemsaneringsproject te worden gevoegd. Deze bijlage dient op eenvoudig verzoek van de OVAM ook per e-mail (als Excel) te worden aangeleverd.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 177/235

2 In bepaalde gevallen verplicht

Onderstaande lijst geeft welke zaken in bepaalde gevallen verplicht moeten worden aangeleverd. Er moet worden opmerkt dat deze lijst niet-limitatief is. Afhankelijk van de toegepaste techniek, de randvoorwaarden, de uitgangspunten en nodige vergunningen is het mogelijk noodzakelijk van bijkomende gegevens aan te leveren.

― Boorbeschrijvingen (indien van toepassing)

― Boorverslag (indien van toepassing):

– monstername: de gegevens van het boorverslag zoals vermeld in de CMA1/A.1 - het vaste deel van de bodem (boringen + staalname);

– voor peilbuizen: de gegevens van het boorverslag zoals vermeld in de CMA1/A.2 - grondwater (peilbuisplaatsing + staalname)

― Analyseverslagen (indien van toepassing): de originele analyseverslagen van het erkend laboratorium voor zover het gaat over gegevens die niet digitaal kunnen worden aangeleverd (bv. GC-diagrammen).

De bodemsaneringsdeskundige geeft aan welke analyses door welk laboratorium zijn uitgevoerd en of deze analyses werden uitgevoerd conform de methodes die opgenomen zijn in het CMA.

― Input en output gegevens en basisparameters van het blootstellingmodel (indien van toepassing)

― Inputgegevens betreffende de grondwatermodellering (indien er een model toegepast werd)en eventuele visuele weergaven van de modelresultaten

― Uitwerking toetsingswaarden voor niet-genomeerde parameters (wanneer van toepassing):

– uitwerking van de toetsingswaarde ‘streefwaarde’, ‘richtwaarde’ en ‘bodemsanering’

– productfichestofgegevens ter bepaling van de risicogrenswaarde.

― Alternatieve onderzoekstechnieken (wanneer van toepassing): Wanneer alternatieve onderzoekstechnieken werden aangewend, worden de resultaten als bijlage opgenomen. Ook wordt een bondige omschrijving van de toegepaste techniek opgenomen en wordt er aangegeven hoe de resultaten geëvalueerd werden.

― Stabiliteitsonderzoek, zettingsberekeningen (wanneer van toepassing)

― Resultaten haalbaarheidsonderzoek (wanneer van toepassing) : vb.: laboproeven; pilootproeven; analyseverslagen van de parameters voor dimensionering van de grondwaterzuiveringsinstallatie; analyses in kader van de bepaling van reinigbaarheid van gronden.

― OVB verklaring niet-reinigbaarheid van gronden (wanneer van toepassing).

― Risico-analyse in kader van Achilles (wanneer van toepassing).

― Toelating van de exploitant van de waterzuiveringinstallatie voor lozing op de riolering met een debiet van meer dan 10 m³/ uur (wanneer van toepassing).

― Saneringscontract tussen de exploitant van de bodemsanering en de NV Aquafin (wanneer van toepassing).

― Hydrogeologische studie voor aanleg van een stortplaats (wanneer van toepassing).

― Gegevens voor het verkrijgen van een omgevingsvergunning voor stedenbouwkundigehandelingen in kader van het bodemsaneringsproject (wanneer van toepassing).

― Relevante gegevens in kader van een MER of VR plicht (wanneer van toepassing).

― Passende beoordeling (wanneer van toepassing).

― Imissietoets voor lozingsnormen (wanneer van toepassing).

― Kopie omgevingsvergunning eigen bedrijfsafvalwaterzuiveringsinstallatie.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 179/235

― Invullijst gewestelijke stedenbouwkundige verordening hemelwater (wanneer van toepa, als resultaat van de doorlopen module 'gewestelijke stedenbouwkundige verordening' van de webtoepassing Watertoetsssing).

― Vergunning of machtiging (indien van toepassing) : Een vergunning of machtiging die werd verkregen en verband houdt met het uitvoeren van de bodemsaneringswerken. Bijvoorbeelden : omgevingsvergunning voor uitbreiding van de bestaande bedrijfsafvalwaterzuiveringsinstallatie, omgevingsvergunning voor stedenbouwkundige handelingen voor het slopen van de aanwezige gebouwen, natuurvergunning voor het wijzigingen van kleine landschapselementen.

180/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

DEEL III: BIJLAGEN.

Bijlage 1: Begrippenlijst

Achilles zorgsysteem Het door OVAM opgesteld managementsysteem voor on-site bodemsaneringswerken of risicobeheersingsmaatregelen omvattende de aspecten veiligheid, gezondheid en milieu dat aangevuld werd met een aantal bepalingen om de indirecte en management aspecten van de werken te beheersen.

Andere dan te saneren percelen (hinderpercelen)

Kadastrale percelen waarop bodemsaneringswerken zullen gebeuren die noodzakelijk zijn om de bodemsanering op de te saneren percelen te kunnen uitvoeren.

Antropogene verstoring van de bodem

Menselijke ingreep waardoor de natuurlijke samenstelling van de bodem gewijzigd is. Hiermee wordt specifiek bedoeld: - het aanvullen van natuurlijke depressies of ontgravingskuilen;- het aanbrengen van afvalstoffen op of in de natuurlijke bodem;- het aanbrengen van bodem.

BATNEEC-principe (Best Available Technology Not Entailing Excessive Costs) De best beschikbare technische oplossingen die met succes in de praktijk zijn toegepast en waarvan de kostprijs niet onredelijk is inverhouding tot het te bereiken resultaat op het vlak van bescherming van de mens en het milieu, dit onafhankelijk van de financiële draagkracht van diegene op wie de saneringsverplichting rust.

BBT (zie ook BATNEEC)

Meest doeltreffende en geavanceerde ontwikkelingsstadium van de activiteiten en exploitatiemethoden, waarbij de praktische bruikbaarheid van speciale technieken om in beginsel het uitgangspunt voor de emissiegrenswaarden te vormen is aangetoond, met het doel emissies en effecten op het milieu in zijn geheel te voorkomen, of wanneer dat niet mogelijk blijkt algemeen te beperken: 1. “technieken”: zowel de toegepaste technieken als de wijze waarop de installatie wordt ontworpen, gebouwd, onderhouden, geëxploiteerd en ontmanteld; 2. “beschikbare”: op zodanige schaal ontwikkeld dat de technieken, kosten en baten in aanmerking genomen, economisch en technisch haalbaar in de industriële context kunnen worden toegepast, onafhankelijk van de vraag of die technieken al dan niet op het grondgebied van het Vlaamse Gewest worden toegepast of geproduceerd, mits ze voor de exploitant op redelijke voorwaarden toegankelijk zijn; 3. “beste”: het meest doeltreffend voor het bereiken van een hoogalgemeen niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel.

Behandelen van bodemverontreiniging

Wegnemen, neutraliseren, immobiliseren, isoleren of afschermenvan de bodemverontreiniging.

BELAC (Achilles) Het Belgisch Accreditatiesysteem conform de wet van 20 juli 1990betreffende de accreditatie van certificatieinstellingen alsmede van beproevingslaboratoria of door een gelijkwaardige accreditatie-instelling opgericht binnen de Europese Economische Ruimte.

Bemonsteringsstrategie Methodiek die de locaties en de diepte vastlegt van de stalen die moeten worden genomen in het kader van een bodemonderzoek.

Beperkt bodemsanerings-project

Bodemsaneringsproject dat kan worden opgesteld als de bodemverontreiniging kan worden behandeld door bodemsaneringswerken die maximaal honderdtachtig dagen in

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 185/235

beslag nemen en op voorwaarde dat de eigenaars en gebruikers van de gronden waarop de bodemsaneringswerken zullen plaatsvinden zich schriftelijk akkoord verklaren met de uitvoering van de bodemsaneringswerken.

Beschrijvend bodemonderzoek

Bodemonderzoek dat wordt uitgevoerd om de ernst van de bodemverontreiniging vast te stellen. Het beoogt een beschrijvingte geven van de soort, de aard, de hoeveelheid, de concentratie, de oorsprong en de omvang van de verontreinigende stoffen of organismen, de mogelijkheid op verspreiding ervan en het gevaarop blootstelling eraan van mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater.Daarnaast kunnen in een beschrijvend bodemonderzoek gegevens worden opgenomen met betrekking tot de inschatting van het gevaar op blootstelling aan de bodemverontreiniging van mensen, planten en dieren en van het grond- en oppervlaktewater bij een potentieel andere bestemming.

Bestemmingsbeperkingen Beperkingen die de Vlaamse Regering op advies van de OVAM kan opleggen wanneer ze van oordeel is dat bodemverontreiniging het gebruik van verontreinigde gronden overeenkomstig hun bestemming verhindert.

Blok Onderdeel van de onderzoekslocatie. De verschillende blokken waarin een onderzoekslocatie wordt verdeeld, zijn gelijkwaardig inoppervlakte en in vorm.

Bodem Het vaste deel van de aarde met inbegrip van het grondwater en de andere bestanddelen en organismen die er zich in bevinden.

Bodembescherming Maatregelen die de Vlaamse Regering kan vaststellen ter bescherming van de bodem. Deze maatregelen kunnen algemene bindende voorschriften inzake het gebruik van de bodem inhouden.

Bodemsaneerder Rechtspersoon of natuurlijke persoon die belast is met het geheelof gedeeltelijk uitvoeren van de bodemsaneringswerken of de risicobeheersingsmaatregelen.

Bodemsanering Behandelen van bodemverontreiniging door:a) het opstellen van een bodemsaneringsproject of een beperkt bodemsaneringsproject;b) het uitvoeren van bodemsaneringswerken;c) het uitvoeren van een eindevaluatieonderzoek.

Bodemdecreet Decreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering en de bodembescherming zoals herhaaldelijk gewijzigd

Bodemsanerings-deskundige

Onafhankelijke deskundige erkend door de Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu.

Bodemsaneringsnorm Niveau van bodemverontreiniging dat een aanmerkelijk risico inhoudt van negatieve effecten voor de mens of het milieu, gelet op de kenmerken van de bodem en de functies die deze vervult.

Bodemsaneringsproject Stelt de wijze vast waarop bodemsaneringswerken worden uitgevoerd en de eventuele nazorg wordt verzekerd.

Bodemsaneringsvariant Relevante technische mogelijkheid om de bodemverontreiniging te behandelen bestaande uit een bodemsaneringstechniek of eencombinatie van bodemsaneringstechnieken.

Bodemsaneringswerken Werken ter uitvoering van een bodemsaneringsproject of van eenbeperkt bodemsaneringsproject.

Bodemverontreiniging Aanwezigheid van stoffen of organismen, veroorzaakt door menselijke activiteiten, op of in de bodem of opstallen, die de kwaliteit van de bodem op rechtstreekse of onrechtstreekse wijzenadelig beïnvloeden of kunnen beïnvloeden.

Bron Oorzaak van de bodemverontreiniging die de belasting van de bodem tot gevolg heeft.

Bronperceel Perceel waar de bodemverontreiniging tot stand kwam: grond waar de verontreinigende stoffen op of in de bodem zijn terechtgekomen.

186/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Brownfield Geheel van verwaarloosde en onderbenutte gronden die zodanig zijn aangetast dat zij kennelijk slechts gebruikt of opnieuw gebruikt kunnen worden door middel van structurele maatregelen.

Code van goede praktijk Door de OVAM aanvaarde en voor het publiek toegankelijke geschreven regels met betrekking tot de activiteiten en maatregelen vermeld in het Bodemdecreet.

CMA Compendium voor Monsterneming en Analyse zoals vermeld in artikel 7.3.1. van het besluit van de Vlaamse Regering van 5 december 2003 tot vaststelling van het Vlaams reglement inzake afvalvoorkoming en –beheer.

Complexe verontreiniging Perceelsoverschrijdende verontreiniging die voorkomt op twee of meer terreinen waarop zich meer dan twee saneringsplichtigen bevinden en waarvoor door een onderlinge interferentie een gezamenlijke aanpak is aangewezen in de fase van onderzoek of bodemsanering.

Drijflaag Puur product dat voorkomt op het grondwaterniveau (ter hoogte van de grondwatertafel en de watercapillaire zone) en daar aanleiding geeft tot een puur productspiegel.

Eindevaluatieonderzoek Onderzoek waarin de resultaten van de bodemsaneringswerken worden opgenomen en waarin zo nodig een voorstel van nazorg wordt geformuleerd.

Eindverklaring Verklaring afgeleverd door de OVAM op basis van de resultaten van het eindevaluatieonderzoek. De eindverklaring wordt afgeleverd wanneer de doelstellingen van de bodemsanering worden bereikt.

E-loket Het e-loket is de internettoepassing die de OVAM wenst te hanteren om informatie uit te wisselen met de bodemsaneringsdeskundige.

Emissie Elke inbreng door de mens van verontreinigingsfactoren in de atmosfeer, de bodem of het water.

Ernstige bodemverontreiniging

Bodemverontreiniging die een risico oplevert of kan opleveren tot nadelige beïnvloeding van mens of milieu. Bij de evaluatie van de ernst van de bodemverontreiniging wordt in concreto rekening gehouden met:a) de kenmerken, functies, bestemmingen en eigenschappen vande bodem;b) de aard en de concentratie van de verontreinigingsfactoren;c) de mogelijkheid op verspreiding van de verontreinigingsfactoren.

Exploitant Exploitant zoals bedoeld in het omgevingsvergunningsdecreet. Fondsendossier Dossier dat aanvaard is door een bodemsaneringsfonds en bij de

OVAM ingediend wordt in het kader hiervan. Een bodemsaneringsfonds komt tot stand naar aanleiding van een overeenkomst tussen de overheid en bepaalde sectoren zoals bv.de droogkuissector, tankstations, …. Voor de dossiers die ingediend worden in het kader van een bodemsaneringsfonds gelden aparte richtlijnen.

Freatisch grondwater Water onder de grondwaterspiegel in een relatief goed doorlatende laag en boven een eerste slecht doorlatende of ondoorlatende laag.

Gebruiker Natuurlijke persoon of rechtspersoon die titularis is van een zakelijk of persoonlijk recht op een grond, met uitzondering van de eigenaar.

Gebruiksbeperkingen Maatregelen die het gebruik van verontreinigde gronden overeenkomstig hun bestemming verhinderen. Die beperkingen kunnen door de OVAM worden opgelegd wanneer ze van oordeelis dat bodemverontreiniging het gebruik van verontreinigde gronden beperkt of verhindert.

Gebruiksadviezen Geheel van informatie over het gebruik van een grond indien verontreinigingen aanwezig zijn die de richtwaarde (in geval van

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 187/235

verontreiniging in het vaste deel van de aarde) of de bodemsaneringsnorm (in geval van grondwaterverontreiniging) overschrijden. Gebruiksadviezen hebben tot doel de betrokkenen te informeren over de aandachtspunten, gevolgen, risico’s en eventueel te nemen maatregelen ten gevolge van de aanwezigheid van een (rest)verontreiniging op de grond.

Gefaseerd bodemsaneringsproject

Bodemsaneringsproject dat slechts een deel van de bodemsanering van een op één terrein ontstane bodemverontreiniging behandelt.

Gemengde bodemverontreiniging

Bodemverontreiniging die tot stand gekomen is gedeeltelijk voor 29 oktober 1995 en gedeeltelijk na 28 oktober 1995.

Gewijzigd bodemsaneringsproject

Bodemsaneringsproject dat wordt ingediend naar aanleiding van het opleggen van aanvullingen en wijzigingen door de OVAM vooreen vorig bodemsaneringsproject.

Gidsstof Stof die de verontreiniging het best omschrijft en dit rekening houdend met de toxiciteit en de verspreiding ervan.

Grondverzet Nadere regelen met betrekking tot het gebruik van uitgegraven bodem zoals weergegeven in hoofdstuk XIII van het VLAREBO.

Grond waar de bodemverontreiniging tot stand kwam

Grond waar een emissie plaatsvindt of heeft plaatsgevonden die rechtstreeks of onrechtstreeks de bodem heeft verontreinigd.

Grondeninformatieregister (GIR)

Databank waarin de OVAM gegevens over gronden opneemt die haar in het kader van het Bodemdecreet worden bezorgd.

Heterogeen verdachte zone

Een verdachte zone waarvan de potentiële verontreinigingsbronnen aanleiding geven tot een heterogeen verdeelde bodemverontreiniging.

Heterogeen verdeelde verontreiniging

Verontreiniging die op de onderzoeksschaal een duidelijke kern heeft en waarbij de concentraties gradueel afnemen met de afstand tot de kern.

Hinderpercelen Zie ‘andere dan te saneren percelen’.Historische bodemverontreiniging

Bodemverontreiniging die tot stand gekomen is voor 29 oktober 1995.

Homogeen verdachte zone Verdachte zone waarvan de potentiële verontreinigingsbronnen aanleiding geven tot een homogeen verdeelde bodemverontreiniging.

Homogeen verdeelde verontreiniging

Bodemverontreiniging die zowel naar verspreiding als naar eigenschappen van de verontreiniging over de volledige te onderzoeken/te saneren zone als homogeen kan worden beschouwd.

Hotspot Term die wordt gebruikt in het kader van de bemonsteringsstrategie voor stortplaatsen: zone waarvan men door visuele inspectie of aan de hand van de voorstudie weet dat de kans groot is dat er verontreiniging aanwezig is zoals bijvoorbeeld afstervende vegetatie, overlopen van percolaatwater,scheuren in de afdekkende folie, …

JD De Juridische Dienst van de afdeling bevoegd voor juridische zaken van het departement Leefmilieu, Natuur en Energie van deVlaamse Overheid.

Kadastraal perceel Grond, aangegeven door een perceelnummer, zoals dit werd bepaald en wordt gebruikt door de FOD Financiën.

Kern (zie ook retentiezone)

Gebied waar de verontreiniging als afzonderlijke fase aanwezig is(puur product). Een kleiner deel van de verontreiniging is daarnaast geabsorbeerd aan de bodemdeeltjes, vooral aan de organische stoffractie. Daarnaast kan de kern ook gedefinieerd worden als de zone met de hoogste concentratie verontreiniging (in vaste deel van de aarde en/of in het grondwater). In deze zoneis niet noodzakelijk puur product aanwezig.

Maatregelen die overeenstemmen met de stand van de techniek en

Zie ‘BATNEEC-principe’.

188/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

die geen onredelijk hoge kosten met zich meebrengenMaterialendecreet Decreet van 23 december 2011 betreffende het duurzaam beheer

van materiaalkringlopen en afvalstoffen, zoals herhaaldelijk gewijzigd

Methodologie voor duidelijke aanwijzing van een ernstige bodemverontreiniging

Methodologie aan de hand waarvan moet worden bepaald wanneer er voor een historische verontreiniging moet worden overgegaan tot een beschrijvend bodemonderzoek.

omgevingsvergunningsdecreet

Decreet van 28 juni 1985 betreffende de omgevingsvergunning, zoals herhaaldelijk gewijzigd

Minimumcriteria (Achilles) Vastgestelde criteria waaraan minstens moet worden voldaan om de hinder voor mens en milieu, gezondheid en hygiëne en de veiligheid op aanvaardbare wijze te beheersen.

Minimumscore (Achilles) Vooropgestelde score waaraan minimaal moet worden voldaan met het oog op het bereiken en het handhaven van het gewenste kwaliteitsniveau.

Minimumvoorwaarden (Achilles)

De doelstelling van Achilles is de hinder voor mens en milieu, veiligheid, gezondheid en hygiëne tot een minimum te beperken. De OVAM tracht dit doel te bereiken door minimumvoorwaarden op te leggen. Deze minimumvoorwaarden kunnen door de OVAM bijgesteld worden. De minimumvoorwaarden zijn opgebouwd uit minimumcriteria en minimumscores.

Minister Vlaamse minister, bevoegd voor het leefmilieu en het waterbeleid.Nazorg Maatregelen van bewaking, controle en zo nodig herstel om de

mens of het milieu te blijven beschermen tegen de risico’s van bodemverontreiniging na bodemsanering.

Niet-genormeerde parameter

Parameter waarvoor geen norm van kracht is in het kader van hetVLAREBO.

Nieuw bodemsanerings-project

Bodemsaneringsproject dat wordt ingediend wanneer tijdens de bodemsaneringswerken blijkt dat de voorziene maatregelen uit een vorig conform verklaard bodemsaneringsproject niet voldoen.

Nieuwe bodemverontreiniging

Bodemverontreiniging die tot stand gekomen is na 28 oktober 1995.

Onderzoekslocatie Locatie waarop het bodemonderzoek betrekking heeft. De onderzoekslocatie is een ruimtelijk aaneengesloten geheel.

Opdrachtgever (Achilles) De rechtspersoon of natuurlijk persoon die verplicht of vrijwillig debodemsaneringswerken (inclusief nazorg) of risicobeheersing, zoals beschreven in het bodemsaneringsproject/risicobeheersingsplan en het daarbij horende conformiteitsattest, moet/wenst (te laten) uitvoeren en deze werken financiert. De opdrachtgever moet een aannemer aanstellen die in het bezit is van een Certificaat voor het Achilles zorgsysteem conform de correcte werken, tenzij het certificaat in aanvraag is.

Oriënterend bodemonderzoek

Onderzoek naar bodemverontreiniging dat tot doel heeft uit te maken of er duidelijke aanwijzingen zijn voor de aanwezigheid van bodemverontreiniging. Het houdt een historische onderzoek en een beperkte monsterneming in.

OVAM Openbare Vlaamse AfvalstoffenmaatschappijOverdracht van gronden Overdracht zoals gedefinieerd in artikel 2, 18° van het

Bodemdecreet.OVR Openbaar document waarin –naast een beschrijving van het

veiligheidsbeheerssysteem van een inrichting- van een project en van de redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de scenario’s voor zware ongevallen in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geïdentificeerd, geanalyseerd en geëvalueerd, en wordt aangetoond welke maatregelen kunnen en zullen getroffen

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 189/235

worden om die zware ongevallen te voorkomen en de gevolgen ervan voor mens en milieu te beperken.

Potentiële verontreinigingsbron

Elke activiteit of opslag die bodemverontreiniging conform het Bodemdecreet kan veroorzaken/veroorzaakt hebben:- risico-inrichtingen of activiteiten die behoren tot de lijst bedoeld in artikel 6 van het Bodemdecreet; - activiteiten/-inrichtingen uit de Vlarem I – indelingslijst die betrekking hebben op opslag, transport of reservoirs van vloeibare producten (met inbegrip van leidingen en rioleringen) endie bodemverontreiniging kunnen veroorzaken;- het aanwenden van afvalstoffen voor een functionele verhardingboven op een bestaande bodem en waarbij de afvalstoffen duidelijk onderscheidbaar zijn van het bodemmateriaal;- plaatsen waar een schadegeval heeft plaatsgevonden;- aan de exploitatie gekoppelde lozingspunten (inclusief degene die buiten de onderzoekslocatie zijn gelegen maar gekoppeld zijn aan de exploitatie op de onderzoekslocatie), vulpunten, ontluchtingsbuizen, afzuiginstallaties, …- locaties waar tijdens het terreinbezoek verontreiniging wordt vastgesteld …

Project-MER Milieueffectrapport over een project: een openbaar document, waarin van een voorgenomen project en van de in redelijkerwijze in beschouwing te nemen alternatieven, de te verwachten gevolgen voor mens en milieu in hun onderlinge samenhang op een systematische en wetenschappelijk verantwoorde wijze worden geanalyseerd en geëvalueerd, en aangegeven wordt op welke wijze de aanzienlijke milieueffecten vermeden, beperkt, verholpen of gecompenseerd kunnen worden.

Puur product Vloeibare, hydrofobe verontreiniging, al dan niet mobiel, die voorkomt in de bodem als een afzonderlijke fase. Met het begrip puur product hangt het begrip retentiecapaciteit samen. Het puur product is mobiel (onder invloed van de zwaartekracht of capillaire krachten) als de retentiecapaciteit van de bodem overschreden wordt. Een andere naam hiervoor is vrij product. Puur product dat aanwezig is in de bodemporiën in gehalten onder de retentiecapaciteit van de bodem en bijgevolg immobiel is, wordt residueel puur product genoemd;

Raai Een denkbeeldige lijn, uitgezet ten behoeve van het verrichten van metingen, monsternemingen e.d. en landmeetkundig vastgelegd.

Rechtsvoorganger Rechtspersoon die rechtstreeks of onrechtstreeks verbonden is met een andere rechtspersoon door wettelijke rechtsopvolging, via fusie, splitsing, met fusie of splitsing gelijkgestelde verrichtingen, inbreng of overdracht van een algemeenheid, inbreng of overdracht van een bedrijfstak, of enige gelijkaardige rechtsfiguur.

Restverontreiniging Gehalte aan verontreinigende stoffen of organismen op of in de bodem of opstallen, dat na het beschrijvend bodemonderzoek (OBBO of BBO) of na beëindiging van de saneringswerken teruggevonden wordt in de bodem of opstallen en dat de (toetsingswaarde) richtwaarde voor de bodemkwaliteit overschrijdt, maar waarvoor geen verder onderzoek of verdere maatregelen nodig zijn in de huidige omstandigheden.

Retardatiezone (zie ook pluim)

Waterverzadigde zone waarin zich enkel in water opgelost product bevindt.

Retentiezone (zie ook kern)

Gebied waar de verontreiniging als afzonderlijke fase aanwezig is(zowel vrij als residueel puur product). Een kleiner deel van de verontreiniging is daarnaast geabsorbeerd aan de bodemdeeltjes,vooral aan de organische stoffractie.

Richtwaarde voor de Waarde waaronder de bodem al zijn functies kan vervullen

190/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

bodemkwaliteit zonder dat enige beperking moet worden opgelegd; hierdoor wordt de bodemkwaliteit gevrijwaard voor de volgende generaties.

Risicogrond Grond waarop een risico-inrichting gevestigd is of was.Risico-inrichtingen Fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties,

toestellen en handelingen die een verhoogd risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden en die voorkomen op de lijst vermeld in artikel 6 van het Bodemdecreet.

Saneringsplichtige Natuurlijke persoon of rechtspersoon op wie krachtens het Bodemdecreet een verplichting rust om tot beschrijvend bodemonderzoek en bodemsanering over te gaan.

Saneringswillige Persoon, ander dan de plichtige, die de verplichting tot beschrijvend bodemonderzoek of bodemsanering uitvoert onder toezicht van de OVAM.

SAP Standaardanalysepakket voor het vaste deel van de aarde en het grondwater.

Schadegeval Onvoorziene gebeurtenis die aanleiding geeft tot bodemverontreiniging.

Schriftelijk akkoord Bij het beperkt bodemsaneringsproject te voegen document waarin de eigenaars en gebruikers van de te saneren percelen zich schriftelijk akkoord verklaren met de uitvoering van de bodemsaneringswerken.

Screeningsparameter Parameter die een indicatie geeft omtrent het al dan niet aanwezig zijn van een verontreiniging met bepaalde stoffen.

Site Verzameling van verontreinigde gronden of potentieel verontreinigde gronden, vastgesteld krachtens het Bodemdecreet.

Site-onderzoek Bodemonderzoek dat uitgevoerd wordt op een site om de bodemverontreiniging of potentiële bodemverontreiniging afkomstig van de bodemverontreinigende activiteit waarvoor de site is vastgesteld in kaart te brengen en om de ernst ervan vast te stellen. Het site-onderzoek voldoet aan de doelstellingen van een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek voor de bodemverontreinigende activiteit waarvoor de site is vastgesteld.

Sluiting van een (risico-) inrichting

Stopzetten van alle activiteiten, of alle substantiële activiteiten vaneen (risico-)inrichting.

Stabiele eindtoestand Stabiele bodemkwaliteit in overeenstemming met de vooropgestelde saneringsdoelstellingen die behaald wordt na de actieve bodemsaneringswerken.

Storten Zich bewust willen ontdoen op of in de bodem (met uitzondering van opstallen) van afvalstoffen en dit ongeacht de aard, de tijdsduur en de omvang van het gestorte materiaal en waarbij het niet de bedoeling is de afvalstoffen op korte termijn te verwijderenof te behandelen. Onder korte termijn (bron: emis-website, VITO) wordt verstaan 1 jaar voor de verwijdering van afvalstoffen en 3 jaar voor de behandeling van afvalstoffen.

Stortplaats Plaats waar gestort wordt of werd, met een oppervlakte groter dan 2,5 are.

Streefwaarde voor de bodemkwaliteit

Gehalte aan verontreinigende stoffen of organismen op of in de bodem, dat als normale achtergrond in niet-verontreinigde bodems met vergelijkbare bodemkenmerken teruggevonden wordt.

Te saneren percelen Percelen, zoals gedefinieerd in de conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek, waar bodemsanering moet plaatsvinden.

Terugsaneerwaarde Gehalte aan verontreinigende stoffen of organismen op of in de bodem of opstal, dat men wil bereiken door de bodemsaneringswerken.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 191/235

Te saneren percelen waar werken op plaatsvinden

Percelen, zoals gedefinieerd in de conformverklaring van het beschrijvend bodemonderzoek, waar bodemsanering moet plaatsvinden en waar effectief fysisch zichtbare werkzaamheden op gebeuren.

Te saneren stof Een stof en haar afbraakproducten die in het beschrijvend bodemonderzoek in zodanige concentraties wordt aangetroffen dat voor deze stof een bodemsanering moet worden uitgevoerd.

Veiligheidscoördinator Coördinator inzake veiligheid en gezondheid zoals bedoeld in het Koninklijk Besluit van 25 januari 2001 betreffende de tijdelijke of mobiele bouwplaatsen. Het KB maakt een onderscheid tussen een coördinator-ontwerp (voor de ontwerpfase van een project) en een coördinator-verwezenlijking (voor de uitvoering van de werken).

Veiligheidsmaatregelen Maatregelen die de OVAM oplegt wanneer ze van oordeel is dat een bodemverontreiniging een onmiddellijk gevaar vormt.

Verdachte bodemlaag Bodemlaag waarin de hoogste concentraties aan verontreinigende stoffen verwacht worden en dit op basis van zintuiglijke waarnemingen, de bodemopbouw, de ligging en de diepte van de mogelijke verontreinigingsbron, de eigenschappen van de verdachte stof(fen), …

Verdachte stof Stof waarvoor op basis van de voorstudie kan worden afgeleid dat ze mogelijk bodemverontreiniging kan veroorzaken ter hoogtevan de onderzochte locatie. Een verdachte stof is gerelateerd aaneen potentiële verontreinigingsbron welke op een onderzoekslocatie aanleiding kan/kon geven tot een bodemverontreiniging. Stof waarvoor bij een vorig bodemonderzoek concentraties werden aangetroffen die aanleiding geven tot verdere maatregelen en die kan worden gerelateerd aan de activiteiten die op het terrein worden of werden uitgevoerd (inclusief ophooggronden).

Verdachte zone Plaats met potentiële verontreinigingsbronnen of plaats waar al verontreiniging werd vastgesteld.

Vergunningsplichtige activiteit

Vergunningsplichtige ingedeelde inrichting of activiteit of vergunningsplichtige stedenbouwkundige handeling overeenkomstig het omgevingsvergunningsbesluit.

Verontreinigde gronden Gronden waar de bodemverontreiniging tot stand kwam en gronden waar de verontreinigende stoffen of organismen zich hebben verspreid of waar de bodemverontreiniging schadelijke gevolgen heeft.

Verslag van het oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek

Het beschrijvend bodemonderzoek kan gelijktijdig of onmiddellijk volgend op het oriënterend bodemonderzoek worden uitgevoerd. In dat geval worden de resultaten van beide onderzoeken in één verslag aan de OVAM bezorgd, onder de benaming ‘Verslag van oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek’.

Verontreinigende stoffen Stoffen die voorkomen in concentraties boven de richtwaarde. Verontreinigingsbron Oorzaak van de verontreiniging die de belasting van de bodem tot

gevolg heeft.Verspreidingsperceel Perceel waarnaar een verontreiniging, die tot stand is gekomen

op een bronperceel, zich heeft verspreid.VLAREBO Besluit van de Vlaamse Regering van 14 december 2007

houdende de vaststelling van het Vlaams Reglement betreffende de bodemsanering en de bodembescherming, zoals herhaaldelijkgewijzigd.

VLAREL Besluit van de Vlaamse regering van 19 november 2010 inzake de erkenningen met betrekking tot het leefmilieu, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

VLAREM II Het besluit van de Vlaamse Regering van 1 juni 1995 houdende algemene en sectorale bepalingen inzake milieuhygiëne, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

192/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

VLAREMA Besluit van de Vlaamse Regering van 17 februari 2012 tot vaststelling van het Vlaams reglement betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen, zoals herhaaldelijk gewijzigd.

Voorzorgsmaatregelen Maatregelen om mens of milieu tijdelijk te beschermen tegen de risico’s van de bodemverontreiniging in afwachting van bodemsaneringswerken.

Vrijwillige bodemsanering Bodemsanering uitgevoerd door een saneringswillige.Waterbodem Waterbodem, zoals gedefinieerd in het decreet van 18 juli 2003

betreffende het integraal waterbeleid.Werk (Achilles) Het geheel van saneringsmaatregelen uitgevoerd in het kader

van een door de OVAM conform verklaard bodemsaneringsproject of beperkt bodemsaneringsproject tot op het ogenblik van de aflevering door de OVAM van een eindverklaring waarin de resultaten van de bodemsanering opgenomen zijn of indien het gaat om de uitvoering van risicobeheersing het geheel van beheersmaatregelen uitgevoerd in het kader van een door de OVAM conform verklaard risicobeheersingsplan tot op het ogenblik van het beëindigen van het risicobeheersing conform artikel 88 van het Bodemdecreet.

Woonzone Cluster van twee of meer kadastrale percelen met verschillende eigenaars waarop vroeger een historische activiteit of inrichting voorkwam die bodemverontreiniging kan veroorzaken en die momenteel hoofdzakelijk wordt gebruikt voor bewoning.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 193/235

Bijlage 2: Bodemsaneringstechnieken en omgevingsvergunningsrubrieken

De adviesvraag gebeurt op basis van de indelingslijst, bijlage 1 van Vlarem II. Vermits deze rubrieken geschreven zijn voor de exploitatie van industriële activiteiten en niet voor bodemsanering is het niet altijd eenvoudig om aan een bepaalde saneringstechniek een bepaalde rubriek te koppelen. Op basis van onze ervaring komen we tot de volgende opsomming (adviesverlenende instantie per saneringstechniek). Onderstaande nummering komt dus niet overeen met de Vlarem-indelingsrubrieknummering.

1 Uitgraving en behandeling uitgegraven bodem:

Voor de uitgraving zelf is geen omgevingsvergunning (adviesvraag) vereist, voor de bemaling enlozing/zuivering wordt verwezen naar punt 2 en 3

1.1 Uitgraving met on-site opslag (tijdelijk) en mechanische behandeling (breken, zeven,….)

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (indien 6 maanden of langer)– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning

1.2 Uitgraving met on-site opslag (tijdelijk) en mechanische behandeling (breken, zeven,….)en nuttige toepassing van (een gedeelte van ) de afvalstoffen

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning (in functie van de hoeveelheden)– Gewestelijke omgevingsambtenaar (indien 6 maanden of langer)

1.3 Uitgraving met on-site reiniging: fysico-chemische reiniging/biologische reiniging/thermischereiniging

1.3.1 Opslag + biologische reiniging :

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (indien 6 maanden of langer)– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse Milieumaatschappij– Vlaamse overheid, Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Preventie

1.3.2 Opslag + fysico-chemische reiniging :

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (indien 6 maanden of langer)– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse Milieumaatschappij: indien het >1 ton betreft

1.3.3 Opslag + thermische reiniging :

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 195/235

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (indien 6 maanden of langer)– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse Milieumaatschappij

1.4 Uitgraving en on-site opslag: saneringsberging

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (indien 6 maanden of langer)– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse overheid, Agentschap Zorg en Gezondheid, Afdeling Preventie– Vlaamse overheid departement Omgeving, afdeling Land- en Bodembescherming,

Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen– Vlaamse Milieumaatschappij, afdeling Operationeel Waterbeheer

2 Grondwateronttrekking :

2.1 Bemaling : Onttrekken van niet verontreinigd grondwater noodzakelijk voor de verwezenlijking van de graafwerken

Geen advies noodzakelijk, tenzij wanneer de bemaling bovengrondse installaties impliceert die 6maanden of langer ter plaatse blijven (Gewestelijke omgevingsambtenaar).

(uitgezonderd wanneer gelegen in beschermde duingebieden, groengebied, een natuurontwikkelingsgebied, een parkgebied of een bosgebied en indien meer dan 500 m3/dag:

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse Milieumaatschappij, afdeling Operationeel Waterbeheer )

2.2 Grondwateronttrekking incl drijflaagverwijdering met een debiet van minder dan 5000 m3/jaar

Indien alle (onttrekkings)putten een diepte hebben die kleiner of gelijk is aan het locatie specifieke dieptecriterium zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2ter van Vlarem II(zie link: https://www.dov.vlaanderen.be/portaal/?module=public-rubriek53#ModulePage)

Geen advies noodzakelijk, tenzij tenzij wanneer de bemaling bovengrondse installaties impliceert die 6 maanden of langer ter plaatse blijven (Gewestelijke omgevingsambtenaar)

2.3 Grondwateronttrekking incl drijflaagverwijdering met een debiet van minder dan 5000 m3/jaar

Indien minimaal één (onttrekkings)put een diepte heeft die groter is dan het locatie specifieke dieptecriterium zoals weergegeven op de kaart in bijlage 2ter van Vlarem II(zie link: https://www.dov.vlaanderen.be/portaal/?module=public-rubriek53#ModulePage)

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse Milieumaatschappij, afdeling Operationeel Waterbeheer

196/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

2.4 Grondwateronttrekking incl drijflaagverwijdering met een debiet tussen 5000 en 30.000 m3/jaar

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse Milieumaatschappij, afdeling Operationeel Waterbeheer

2.5 Grondwateronttrekking incl drijflaagverwijdering met een debiet van meer dan 30.000 m3/jaar

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse Milieumaatschappij, afdeling Operationeel Waterbeheer

3 Zuiveren, lozen of herinfiltratie :

3.1 Afvalwaterzuiveringsinstallatie en lozen (inclusief gevaarlijke stoffen - bijlage 2C VlaremI)

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse milieumaatschappij

Opmerking: minerale olie wordt in de kader van de lozing van afvalwater als milieugevaarlijke stof beschouwd (bijlage 2C bij titel I van de Vlarem)

3.2 Herinfiltratie van het opgepompte grondwater (ongeacht dit gebeurt in de kern of buiten de kern)

3.2.1 Herinfiltratie van zuiver water

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse milieumaatschappij

Opmerking : verontreinigd grondwater dat bovengronds wordt behandeld en (bijna) volledig wordt geherinfiltreerd valt ook onder deze rubriek. De behandeling kan immers een impact hebben op de grondwaterkwaliteit en het is net de bedoeling van deze rubriek om te waken overde grondwaterkwaliteit. Ook het aspect lozing zal meestal van toepassing zijn omdat zelden al het onttrokken grondwater wordt geherinfiltreerd en er toch een spui wordt voorzien.

3.2.2 Indirecte herinfiltratie van verontreinigd water

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning –

– Vlaamse Milieumaatschappij: enkel indien gelegen binnen waterwingebieden en

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 197/235

beschermingszones

3.3 Uitzonderingen :

3.3.1 Enkel olie-waterafscheider als waterzuiveringsinstallatie

Het scheiden van bestanddelen op basis van het verschil in dichtheid (vb olie-water afscheider) wordt niet gezien als een waterzuiveringsinstallatie. Voor de lozing dient echter wel steeds advies te worden gevraagd!!

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse Milieumaatschappij

3.3.2 Lozen van verontreinigd grondwater zonder waterzuiveringsinstallatie (de te verwachten concentraties in effluent zijn hoger dan de geldende kwaliteitsnormen voor het uiteindelijk ontvangende oppervlaktewater maar kleiner dan de gebruikelijke lozingsnormen) - idem als 3.3.1

3.3.3 Lozen van niet verontreinigd grondwater (zonder gevaarlijke stoffen- bijlage 2C VlaremII)

vb bemaling wordt voorzien voor graafwerken, maar er werd geen verontreiniging vastgesteld in grondwater :

3.3.3.1 zonder zuiveringsinstallatie: <= 2 m³/u : geen advies

3.3.3.2 zonder zuiveringsinstallatie: > 2 m³/u

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse Milieumaatschappij

3.3.3.3. met zuiveringsinstallatie: <= 5 m3/h : geen advies

3.3.3.4. met zuiveringsinstallatie: >= 5 m3/h:

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– College van burgemeester en schepenen– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de

omgevingsvergunning – Vlaamse Milieumaatschappij

4 Algemene opmerking

Bij alle hogervermelde saneringstechnieken, kan niet worden uitgesloten dat naast de eigenlijke saneringstechniek ook nog neveninstallaties en opslag van nevenprodukten op de saneringswerf aanwezig kunnen zijn :

Enkele mogelijke voorbeelden :

198/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

4.1 Luchtcompressoren met een drijfkracht van meer dan 200 kW

– College van burgemeester en schepenen

Mogelijks ook:

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de omgevingsvergunning

4.2 De opslag van samengeperste, vloeibaar gemaakte of in oplossing gehouden gassen in verplaatsbare recipiënten

Minder dan 1.000 l: geen advies.

Meer dan 1.000 l:

– College van burgemeester en schepenen

Indien de opdrachtgever een openbaar bestuur of een door hen opgerichte instelling is, of indienmeer dan 10.000 l, eveneens:

– Gewestelijke omgevingsambtenaar (voor bovengrondse installaties die 6 maanden of langerter plaatse blijven)

– Vlaamse overheid, departement Omgeving, Afdeling bevoegd voor de omgevingsvergunning

4.3 De opslag van gevaarlijke stoffen in hoofdzaak afhankelijk van de hoeveelheden en de gevaarskenmerken en/of vlampunt van de opgeslagen stoffen)

5 Technieken waarvoor geen omgevingsvergunning/adviesvraag vereist is– Bodemluchtextractie / persluchtinjectie :

<= 200 kW, wanneer de inrichting volledig is gelegen in een industriegebied;

<= 100 kW, wanneer de inrichting volledig of gedeeltelijk is gelegen in een gebied ander dan industriegebied – Biosparging– Sparging– Fytoremediatie– Bioventing– Injectie van bodemvreemde stoffen:

– Melasse-injectie– chemische oxidatie (ISCO): injectie kaliumpermanganaat, persulfaat,

waterstofperoxide/fentons reagens, ozon, ...– injectie ORC– injectie lactaat– injectie HRC – injectie CAP 18– injectie nutriënten tbv stimulering biologische omzetting– injectie methanol, ethanol– injectie micro-organismen (bio-augmentatie)

Indien de technieken echter bovengrondse installaties impliceren die 6 maanden of langer ter plaatse blijven, is het advies van de Gewestelijke omgevingsambtenaar vereist

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 199/235

Bijlage 3: Praktische toepassing van de passende beoordeling

De onderstaande tekst is gebaseerd op de visie van het Agentschap van Natuur en Bos op de inhoud van de passende beoordeling in het milieu-effectrapport zoals voorgesteld aan het forum van MER-deskundigen en op de standpunten van de Europese Commissie inzake de passende beoordeling in het algemeen.

Deze inhoud kan als leidraad worden gebruikt bij het opstellen van een passende beoordeling buiten het kader van een milieu-effectrapport.

1 Beschrijving van de speciale beschermingszone

1.1 Criteria van de aanwijzing van de gebieden

1.1.1 Habitatrichtlijngebieden

In principe dient de referentiesituatie van het gebied te worden weergegeven. Indien echter geengebiedsspecifieke gegevens van de referentiesituatie gekend zijn, wordt de situatie van het gebied op het ogenblik van de aanwijzing als Habitatrichtlijngebied als referentiesituatie genomen. De habitats uit de bijlage I bij het decreet natuurbehoud dienen te worden omschreven, evenals de leefgebieden van de soorten uit de bijlage II. Er kan worden teruggegrepen naar de motiveringsnota van het aanwijzingsbesluit en naar bronnenmateriaal. Evenzeer wordt een terreincontrole voorgesteld.

1.1.2 Vogelrichtlijngebied

Wat de referentiesituatie betreft, wordt verwezen naar punt 1.1.1. De leefgebieden van de zeldzame of bedreigde vogelsoorten opgesomd in de bijlage IV van het bodemdecreet natuurbehoud dienen te worden omschreven evenals de broed-, rui, overwinteringsgebieden en rustplaatsen van geregeld voorkomende trekvogels die niet in deze bijlage zijn opgenomen.

Er wordt enerzijds beroep gedaan op de gegevens waarop de aanmelding van het gebied als vogelrichtlijngebied is gebaseerd en de fiches van het voormalige Instituut voor Natuurbehoud (nu INBO) m.b.t. de richtlijnsoorten, anderzijds wordt een inschatting gemaakt van de soorten die kunnen voorkomen op basis van het habitatgebruik en wordt navraag gedaan bij terreinkenners en inventariseerders.

1.1.3 Opgave van de voorkomende soorten :

strikt te beschermen soorten over het hele grondgebied : soorten van de bijlage III van het bodemdecreet natuurbehoud die voorkomen in het betrokken gebied

bijlage IV en II-soorten van het habitatrichtlijn

bijlage I-soorten van de vogelrichtlijn

1.2 Beschrijving van de integriteit van het richtlijngebied

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 201/235

De passende beoordeling moet de vergunningverlenende overheid de zekerheid bieden dat het project de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied niet zal aantasten.

In de Engelse tekst van de habitatrichtlijn wordt in plaats van het begrip ‘natuurlijke kenmerken van een gebied’ het begrip ‘integrity of the site’ gehanteerd.

Dit begrip werd door het ministerie van Milieuzaken van het Verenigd Koninkrijk omschreven als de coherentie van de ecologische structuur en functies van een gebied over de hele oppervlaktedaarvan c.q. voor alle habitats, systemen van habitats en/of populaties van de soorten ter bescherming waarvan het gebied werd of wordt aangewezen. De Europese Commissie ondersteunt deze omschrijving.

In lijn met de Engelse terminologie dient dan ook te worden aangegeven in welke mate het gebied gaaf en in ecologisch opzicht volledig is. In een dynamisch perspectief impliceert dit ook dat het betrokken ecosysteem resistent is (d.w.z. dat het zich na een verstoring kan herstellen) en het vermogen bezit zich te ontwikkelen in een voor de instandhouding ervan gunstige zin.

Een gebied kan geacht worden de vereiste natuurlijke kenmerken in hoge mate te bezitten wanneer de intrinsieke mogelijkheden om de instandhoudingsdoelstellingen voor het gebied te realiseren aanwezig zijn, het vermogen tot spontaan herstel en zelfvernieuwing bij veranderendeomstandigheden gehandhaafd blijft, en slechts een minimum aan externe beheersmaatregelen vereist is.

Bij het beoordelen van de integriteit van het gebied is het daarom van belang rekening te houden met een brede scala van factoren die zich in voorkomend geval op korte, middellange en lange termijn manifesteren.

1.3 Trends t.o.v. de inwerkingtreding van de richtlijn

In Vlaanderen kan enkel m.b.t. de vogelsoorten die zijn opgenomen in de Atlas van de Vlaamse Broedvogels met zekerheid een trend worden aangegeven. Wat de habitats op zich betreft en de (andere) soorten die erin voorkomen, zal de (deskundige van) de initiatiefnemer telkens volgens een eigen methodologie een trend moeten berekenen of moeten vaststellen dat onvoldoende gegeven bekend zijn om over verschillende jaren een trend te kunnen aangeven.

1.4 Instandhoudingsdoelstellingen

Instandhouding wordt omschreven als het geheel van maatregelen die nodig zijn voor het behoud of herstel van habitats en populaties van wilde dier- en plantensoorten in een gunstige staat van instandhouding. De staat van instandhouding van een habitat wordt als gunstig beschouwd wanneer

― het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen;

― de nodige specifieke structuur en functies voor behoud op lange termijn bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan;

― de staat van instandhouding van de voor die habitat gunstige typische soorten gunstig is.

De staat van instandhouding van een soort wordt als gunstig beschouwd wanneer

― uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog altijd een levensvatbare component is van de habitat waarin de soort voorkomt en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven;

― het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden;

― er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden.

202/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

De Vlaamse regering kan een procedure voor de vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen bepalen. Deze procedure werd nog niet vastgelegd zodat evenmin specifieke instandhoudingsdoelstellingen per speciale beschermingszone werden bepaald. In afwachting van de vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen, kan een passende beoordeling zich enkeluitspreken over de staat van instandhouding van een speciale beschermingszone.

2 Beschrijving van het plan of het project

De volgende gegevens worden opgegeven :

― de specifieke locatie;

― de aard van het project;

― de tijdsplanning;

― de elementen met mogelijke impact, b.v.

― de ligging;

― de uitvoeringsfasen;

― de aan- en afvoer, de invalswegen, eventuele bemaling;

― opgave van andere projecten/plannen met mogelijk cumulatief effect

― de relatie tussen het project en de speciale beschermingszone inzake

― overlapping van het project met de beschermingszone naar ligging, uitvoeringsmethoden, ... ;

― locatie, afstand;

― projectuitvoering : methodes, timing versus habitats en soorten.

3 Effectvoorspelling

De volgende onderzoeksvragen dienen te worden beantwoord :

― Kan de aanwezige populatie (richtlijnsoorten) op een duurzame wijze voortbestaan (populatieniveau, aantallen)?

― In welke mate worden de habitatvereisten per soort en de habitatgeschiktheid van de leefgebieden, trek-, broed- en foerageergebieden aangetast?

― In welke mate worden de standplaatscondities (beschermde habitats en vegetaties) en de abiotische randvoorwaarden die aan de grondslag liggen van de leefgebieden beïnvloed?

― Wat zijn de invloeden van de externe factoren tijdens de activiteit (verstoring, hinder, ...)?

― Hoe kunnen de interne factoren geoptimaliseerd worden om de gebieden geschikt te maken als leefgebied, habitat (inrichting en beheer)?

― Wordt door het project/plan een hypotheek gelegd op de instandhoudingsdoelstellingen voor de beschermingszone (zie echter hoger : in afwachting van de vaststelling van instandhoudingsdoelstellingen kan enkel uitspraak worden gedaan over de invloed op de staat van instandhouding) ?

De significante negatieve impact wordt bepaald zonder mogelijk compenserende maatregelen.Indien de milderende maatregelen integraal deel uitmaken van het project, mag de significante negatieve impact bepaald worden rekening houdend met de milderende maatregelen.De significante impact dient in de eerste plaats bepaald te worden op het gebied zelf en vervolgens op het natura 2000 netwerk als geheel.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 203/235

4 Milderende maatregelen, alternatieven en compensatie

Milderende maatregelen zijn verzachtende maatregelen in ruime zin, die erop gericht zijn de negatieve gevolgen voor het gebied zelf zo veel mogelijk te beperken of zelfs geheel te neutraliseren. De passende beoordeling dient een voorstel van milderende maatregelen te bevatten maar het is aan de overheid om het vereiste niveau van mildering te bepalen. Het voorstel kan dan ook bijgestuurd worden.

De passende beoordeling dient tevens een alternatievenonderzoek te bevatten waarbij, waar mogelijk, negatieve impacten op de integriteit van het gebied vermeden worden. Het niet uitvoeren van het project is een alternatief dat mee moet worden onderzocht. De alternatieven worden onderling afgewogen op ecologisch, technisch, financieel en maatschappelijk vlak en deconclusie van de afweging met de keuze voor het weerhouden alternatief wordt weergegeven.

Indien geen alternatieven beschikbaar zijn zonder negatieve impact en de negatieve impact van het weerhouden alternatief kan niet worden voorkomen of geneutraliseerd, kan het project toch worden uitgevoerd omwille van dwingende redenen van groot openbaar belang met inbegrip vanredenen van sociale of economische aard. Wanneer de betrokken speciale beschermingszone of een deelgebied ervan, een gebied met een prioritair type natuurlijke habitat of een prioritaire soort is, komen alleen argumenten die verband houden met de menselijke gezondheid, de openbare veiligheid of met voor het milieu wezenlijk gunstige effecten dan wel, na advies van deEuropese Commissie, andere dwingende redenen van groot openbaar belang in aanmerking (zie hoger).

Vooraleer het project kan worden uitgevoerd, dienen middels de passende beoordeling evenwel compenserende maatregelen te worden geïdentificeerd en geëvalueerd.

Compenserende maatregelen staan los van het project en zijn bedoel om de gevolgen ervan voor een speciale beschermingszone die daarvan schade ondervindt, te compenseren. Compenserende maatregelen kunnen verschillende vormen aannemen :

― de biologische waarde van een vogelrichtlijngebied zo verhogen dat de draagkracht en het voedselaanbod toenemen in de mate dat ze in het projectgebied verloren zal gaan;

― in het leven roepen van geschikte leefgebieden voor de betrokken vogelsoort;

― scheppen van nieuwe habitats vergelijkbaar met de habitats die aangetast zullen worden;

― biologische verbetering van nieuwe habitats;

― voorstellen van een nieuw gebied als speciale beschermingszone dat ten tijde van het opstellen van de biografische lijst niet als essentieel werd beschouwd.

De compenserende maatregelen worden gelijktijdig met het project uitgevoerd, moeten evenwaardig zijn qua kwaliteit en kwantiteit aan het aangetaste gebied en moeten het behoud van het Natura 2000-netwerk garanderen. De kosten van de compenserende maatregelen worden gedragen door de initiatiefnemer.

204/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Bijlage 4: Labeling van dossiers

De labeling van dossiers door OVAM is in 2009 opgestart ten behoeve van datamining. Heel wat informatie kan niet worden bekomen via queries op de databank. Een eenvoudige bevragingvia een label in plaats van een complexere query op de databank blijkt in de praktijk ook (tijds)efficiënt. Doorheen de jaren blijken labels eveneens nuttig voor dossieropvolging (bijvoorbeeld prioritaire opvolging binnen waterwingebieden) en het al dan niet opstarten van nieuwe strategische projecten (bijvoorbeeld: scholen en gasfabrieken).

Na een grondige evaluatie van de werking is gebleken dat heel wat labels kunnen toegekend worden bij het indienen van een nieuwe opdracht door de bodemsaneringsdeskundige.

Verwacht wordt dat labels worden toegekend aan alle opdrachttypes, uitgezonderd kwaliteitsplannen en tussentijdse rapporten. Er dient minstens één label worden toegekend.

Ingeval een beschrijvend bodemonderzoek of een oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek worden enkel die labels toegekend die het voorwerp uitmaken van de opdracht. vb. Een beschrijvend bodemonderzoek wordt uitgevoerd naar aanleiding van een minerale olieverontreiniging met als bron een garagewerkplaats. Op één van de verspreidingspercelen bevindt zich een droogkuis. De droogkuis was niet de aanleiding van het beschrijvend bodemonderzoek en evenmin verantwoordelijk voor het ontstaan van de verontreiniging. In dit voorbeeld is het niet de bedoeling het label droogkuis aan de opdracht te hangen, enkel het label ‘garage en carrosserie’ is hier van toepassing.

Volgende labels kunnen gekozen worden:

Asbest: Bodemverontreiniging met asbest

Brownfield: Een brownfield is een geheel van verwaarloosde of onderbenutte gronden die zodanig zijn aangetast, dat zij kennelijk slechts gebruikt of opnieuw gebruikt kunnen worden door middel van structurele maatregelen

Droogkuis/wasserij: Alle actieve en voormalige bedrijven die chemisch reinigen van textiel, alsook alle industriële of commerciële activiteiten waarbij VOS worden gebruikt in een installatie voor het schoonmaken van kleren, meubelstoffen en soortgelijke consumptiegoederen, met uitzondering van het handmatig verwijderen van vlekken in de textiel- en de kledingindustrie

Drugsgerelateerd: Op het terrein zijn aanwijzingen van het achterlaten van drugsafval of daaraan gekoppelde chemicaliën, of zijn aanwijzingen van (illegale) productie van drugs, zoals een drugslabo

Garage en carrosserie: Alle actieve en voormalige garage- en koetswerkbedrijven en aanverwante bedrijven die constructie-, herstel-, en onderhoudswerkzaamheden aan motorvoertuigen in de ruimste zin uitoefenen op auto’s, moto’s, vrachtwagens, bestelwagens, landbouwmachines, bussen en respectievelijke aanhangwagens

Gasfabriek: Het label 'gasfabriek' wordt toegekend aan alle voormalige 'gassites'. De gassites kunnen opgedeeld worden in 3 categorieën, nl: echte gasfabrieken (rubriek 16.1), de gashouders (opslag van gas) en de sites waar er gasproductie en/of -opslag was als nevenactiviteit (bv. een textielfabriek met gasproductie)

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 205/235

Land- en tuinbouw: Alle actieve en voormalige bedrijven die onderdeel uitmaken van de landbouw (akkerbouw, veeteelt en gemengde bedrijven) en de tuinbouw (groente-, sier- en fruitteelt)

Gedwongen mede-eigendom: Eigendommen met meer dan 1 eigenaar en die vallen onder artikel 577-3 van het Burgerlijk Wetboek of artikel 577-2 van het Burgerlijk Wetboek. In de eigendommen zijn er gemeenschappelijke en privatieve delen.

― voorbeelden: klassieke appartementsgebouwen

― mogelijke voorbeelden: winkelcentra, bedrijvencentra, woonzorgcentra, garagecomplexen...: indien er meerdere personen eigenaar zijn en dit duidelijk omschrevenis voor welk deel (vb unit 5 van het bedrijvencentrum behoort toe aan eigenaar X, de parking is gemeenschappelijk)

― Voorbeelden die er niet onder vallen: 3 kinderen die een woning hebben geërfd en alzo mede-eigenaars zijn geworden; woonzorgcentra met 1 eigenaar (vb het OCMW)

In eigendom van lokale besturen: Het terrein dat het onderwerp is van het onderzoek (maw het bronperceel), is in eigendom van gemeenten, intercommunales, autonoom gemeentebedrijf,intergemeentelijk samenwerkingsverband, OCMW's, provincies, Provinciale ontwikkelingsmaatschappijen POM. Het gaat hier niet om delen openbaar domein die als verspreidingsperceel kunnen beschouwd worden

In eigendom van de Vlaamse Overheid: Alle gronden waar de Vlaamse Overheid als eigenaarkan aangeduid worden. Hieronder vallen de gronden die in eigendom zijn van: ANB (AgentschapNatuur & Bos), AWV (Agentschap Wegen & Verkeer), De Vlaamse Waterweg NV, VMM (Vlaamse Milieumaatschappij), VLM (Vlaamse Landmaatschappij), VMW (De Watergroep), DMOW (Departement Mobiliteit en Openbare Werken), GO! (Gemeenschapsonderwijs), VMSW(Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen), MSK (Museum voor Schone Kunsten), VVM De Lijn, Sport Vlaanderen, ILVO (Instituut voor Landbouw en Visserijonderzoek), Toerisme Vlaanderen, Departement Omgeving, AFM (Agentschap Favilitair Bedrijf), VITO, VDAB, DEWI (Departement Economie, Wetenschap en Innovatie), INBO (Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek), DLV (Departement Landbouw en Visserij), UZ Gent, OVAM, DKB (DepartementKanselarij en Bestuur), VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een handicap), VRT, OPZC Rekem (Openbaar Psychiatrisch Zorgcentrum), DFB (Departement Financiën en Begroting), Agentschap Innoveren en Ondernemen

IED: (Richtlijn industriële emissie) Op het terrein is een S-inrichting gevestigd

Particulier: (Opdrachtgever en/of) eigenaar is particulier

School: Instelling waar onderwijs wordt gegeven. Hieronder vallen: het kleuteronderwijs, de lagere en de middelbare scholen, de muziekscholen de internaten en de Centra voor leerlingenbegeleiding (CLB).

Stookolietank voor verwarming: Huidige of voormalige tank voor verwarming met stookolie/mazout (ongeacht tankvolume) die de oorzaak is van het schadegeval of melding van bodemverontreiniging.

Dit label wordt toegekend aan de opdrachttypes: Melding schadegeval, Vaststelling schadegeval, Melding bodemverontreiniging, Andere screening, Bronbepaling, Screening Premaz en daaropvolgende opdrachten: Beschrijvend bodemonderzoek, Bodemsaneringsproject en Eindevaluatieonderzoek of Evaluatierapport na schade. Ingeval een oriënterend bodemonderzoek wordt het label enkel toegekend indien ter hoogte van de tank eenverontreiniging werd vastgesteld waarvoor verdere maatregelen noodzakelijk zijn. Ingeval een Oriënterend en beschrijvend bodemonderzoek wordt het label toegekend indien in fase oriënterend bodemonderzoek ter hoogte van de tank een verontreiniging werd vastgesteld waarvoor verdere maatregelen noodzakelijk zijn.

206/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Stortplaats: Plaatsen waar gestort wordt of werd (vergund of niet-vergund): onder andere rubrieken 2.3.6, 2.3.7, 2.3.11, 2.3.8.d1, 2.3.10 en subrubrieken

Tankstation:Alle actieve en voormalige publieke brandstofverdeelinstallaties voor motorvoertuigen, zijnde een installatie voor het vullen van brandstoftanks van motorvoertuigen met vloeibare brandstoffen bestemd voor de voeding van hun motoren

Universiteit: Alle instellingen voor hoger onderwijs. Hieronder vallen: de Universiteiten, de hogescholen en de scholen voor avondonderwijs (die niet verbonden zijn aan scholen)

Transport - goederen en personen: Alle actieve en voormalige bedrijven die voor eigen rekening (of voor rekening van derden) instaan voor het verzorgen van personen- en goederenvervoer, waarbij gebruik gemaakt wordt van eigen installaties voor herstellen van en bevoorraden van de eigen vervoersmiddelen

Waterbodem: Bodem van een oppervlaktewaterlichaam die altijd of een groot gedeelte van het jaar onder water staat

Waterwingebied: Gelegen in een waterwingebied of beschermingszone

Niet van toepassing: Voor deze opdracht is geen enkele van de bovenvermelde labels van toepassing

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 207/235

Bijlage 5: Bepalen van risicogebaseerde terugsaneerwaarden

Inleiding

In het kader van het Bodemdecreet moeten de bodemsaneringsdeskundigen en de OVAM bij deaanwezigheid van een ernstige bodemverontreiniging beslissen welke saneringsmaatregelen toegepast moeten worden zodat de verontreiniging in de toekomst geen risico meer inhoudt.

In het Bodemdecreet van 27 oktober 2006 betreffende de bodemsanering, en bodembescherming (verder het Bodemdecreet genoemd) wordt een ernstige bodemverontreiniging als volgt gedefinieerd:

– Bodemverontreiniging: aanwezigheid van stoffen of organismen, veroorzaakt door menselijke activiteiten, op of in de bodem of opstallen, die de kwaliteit van de bodem op rechtstreekse of onrechtstreekse wijze nadelig beïnvloeden of kunnen beïnvloeden;

– Ernstige bodemverontreiniging:bodemverontreiniging die een risico oplevert of kan opleveren tot nadelige beïnvloeding van mens of milieu.

Bij de evaluatie van de ernst van de bodemverontreiniging wordt in concreto rekening gehouden met:

a) de kenmerken, functies, bestemmingen en eigenschappen van de bodem;

b) de aard en de concentratie van de verontreinigende stoffen;

c) de mogelijkheid op verspreiding van de verontreinigende stoffen.

Onder bodemsanering wordt verstaan het behandelen van bodemverontreiniging (wegnemen, neutraliseren, immobiliseren, isoleren of afschermen van de bodemverontreiniging) door:

a) het opstellen van een bodemsaneringsproject of een beperkt bodemsaneringsproject;

b) het uitvoeren van bodemsaneringswerken;

c) het uitvoeren van een eindevaluatieonderzoek.

Voorzorgsmaatregelen zijn maatregelen om mens of milieu tijdelijk te beschermen tegen de risico’s van de bodemverontreiniging in afwachting van bodemsaneringswerken.

Onder het begrip risicobeheersing wordt verstaan het beheersen van de risico’s verbonden aan bodemverontreiniging door:

a) het opstellen van een risicobeheersingsplan;

b) het uitvoeren van risicobeheersingsmaatregelen;

c) het opmaken van opvolgingsrapporten.

De nazorg betreft maatregelen van bewaking, controle en zo nodig herstel om de mens of het milieu te blijven beschermen tegen de risico’s van bodemverontreiniging na bodemsanering.

De doeleinden voor bodemsanering worden in volgende artikels van het Bodemdecreet beschreven voor respectievelijk

- nieuwe bodemverontreiniging artikel 10

- historische bodemverontreiniging artikel 21

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 209/235

- gemengde bodemverontreiniging artikel 27

De nadere regels voor de afweging van de verschillende bodemsanerings-technieken en saneringsdoelstellingen voor een optimale saneringsaanpak van de verontreiniging worden bepaald in hoofdstuk 5.

Bij de evaluatie van de beste beschikbare technieken die geen overmatige kosten met zich meebrengen (saneringsdoel of BATNEEC -principe beschreven onder Art. 48 en Art. 49 in het Vlarebo), moet rekening worden gehouden met de volgende elementen:

1° de verschillende milieuhygiënische criteria van de beschouwde technieken, zoals:

a) de mate van het behalen van de decretale doelstellingen;

b) de eventuele beperkingen op het gebruik van de grond na de bodemsanering;

c) de verschillende milieubaten;

d) de tijd die het zal vergen om de bodem te saneren;

2° de verschillende (uitvoerings)technische criteria van de beschouwde technieken, zoals:

a) de mogelijke hinder voor de omgeving;

b) de mate waarin toekomstige schade zal voorkomen;

c) de mate waarin bij de uitvoering onbedoelde schade kan worden vermeden;

d) de noodzakelijke maatregelen om zowel de milieuveiligheid als de arbeidsveiligheid te verzekeren bij de uitvoering van de bodemsaneringswerken;

3° de financiële aspecten, i.e. kosten van de uitvoering van de bodemsanering en de eventuele bijkomende kosten die gekoppeld zijn aan de restverontreiniging.

Onder het begrip terugsaneerwaarde (TSW) wordt verstaan: het gehalte aan verontreinigende stoffen of organismen op of in de bodem of opstal, dat men wil bereiken door de bodemsaneringswerken. Deze terugsaneerwaarden worden gemotiveerd overeenkomstig artikel10 en 21 van het Bodemdecreet, i.e. de doeleinden voor bodemsanering.

De belangrijkste elementen m.b.t. bodemsanering uit het Bodemdecreet, het Vlarebo en de standaardprocedure bodemsaneringsproject wordt schematisch samengevat in figuur 1.

Er kan gemotiveerd afgeweken worden van deze richtlijnen op voorwaarden dat gelijkwaardige of betere resultaten bekomen worden.

210/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

In hoofdstuk 5 van deze standaardprocedure wordt aangegeven dat de eBSD een aantal (technische) bodemsaneringsvarianten moet opstellen, waarbij het mogelijk moet zijn om één ofmeerdere decretale doelstelling te halen:

– de richtwaarde (RW);

– de bodemsaneringsnorm (BSN);

– risico wegnemen: het risico van de verontreiniging wegnemen voor normaal gebruik van de grond binnen de betrokken bestemming of voor een toekomstige bestemming zoals bepaaldin artikel 21 §1 tweede lid van Bodemdecreet (RGW);

– het opleggen van gebruiks- en/of bestemmingsbeperkingen.

Voor een historische bodemverontreiniging, of een verontreiniging met niet-genormeerde parameters, zal de saneringsdoelstelling meestal ‘risico wegnemen’ zijn. Slechts wanneer bij voorbaat duidelijk is dat dit moeilijk haalbaar zal zijn, wordt ook een variant met ‘gebruiks- of bestemmingsbeperkingen’ als saneringdoelstelling opgenomen. Wanneer er met een marginale meerkost ook tot de bodemsaneringsnorm of richtwaarde gesaneerd kan worden, moet ook eenvariant met saneringsdoelstelling ‘richtwaarde’ of ‘bodemsaneringsnorm’ opgenomen worden.

Enerzijds wordt bij ‘risico wegnemen’ rekening gehouden met voorlopig vastgestelde bestemmingen (actueel). Anderzijds mag de bodemverontreiniging na sanering geen aanleiding meer geven tot potentiële risico’s. Onder potentieel risico wordt verstaan: een risico dat zich onder de huidige omstandigheden vangesaneerde verontreiniging en huidig terreingebruik niet voordoet, maar dat in de toekomst een redelijke kans heeft zich voor te doen omdat door menselijk ingrijpen het vrij optimale gebruik van een grond binnen representatieve omstandigheden van het terrein binnen zijn bestemmingstype wordt aangetast. Dit potentieel risico kan ontstaan doordat er:

(a) wijzigingen mogelijk zijn/voorkomen in de verontreinigingssituatie (migratie, uitbreiding in horizontale en/of verticale richting (ev. tot buiten de terreingrenzen), daling, vorming afbraak/tussenproducten, beïnvloeding van receptoren in de toekomst);

(b) wijzigingen mogelijk zijn in de terreininrichting (vb: plaatsen van een gebouw, wegnemen vanverharding, …);

(c) wijzigingen mogelijk zijn in terreingebruik;

(d) een combinatie van deze factoren.

Belangrijk hierbij is dat de bodemsaneringsdeskundige steeds de gevolgde denkpistes en aannames zo volledig mogelijk weergeeft en de bepaling van de potentiële risico’s alsook de risicogrenswaarden grondig motiveert.

Er kan ook steeds vrijwillig gesaneerd worden tot de richtwaarde of de bodemsaneringsnorm. Zo kan een sanering tot de richtwaarde zeer interessant zijn in het kader van toekomstig grondverzet.

212/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 213/235

Risicogebaseerde waarde(n) – RGW

In hoofdstuk 6 van 'Deel II: Het bodemsaneringsproject' wordt vermeld dat in het bodemsaneringsproject de resultaten die zullen worden bereikt na uitvoering der bodemsaneringswerken moeten worden toegelicht.

Wanneer de doelstelling van de sanering ‘geen ernstige bodemverontreiniging’ is, moeten terugsaneerwaarden worden weergegeven waarbij de bodemsaneringsdeskundige kan stellen dat deze geen risico’s meer kunnen vormen. Voor het vaste deel van de aarde moeten hier concentraties worden weergegeven. Voor het grondwater kan een beperkte range van concentraties ook volstaan. Het louter weergeven van terugsaneerwaarden zal hierbij niet voldoende zijn. Er moet ook worden weergegeven waarom de bodemsaneringsdeskundige van mening is dat er bij deze (risicogebaseerde) terugsaneerwaarden geen risico’s meer kunnen voorkomen in het vooropgestelde scenario (zowel actueel als representatief en realistisch potentieel).

In deze bijlage wordt in meer detail uitgewerkt hoe RisicoGebaseerde Waarden (RGW) en de uiteindelijk te hanteren terugsaneerwaarden (TSW) kunnen worden afgeleid. Bij de uitwerking van de risicogebaseerde waarden wordt rekening gehouden met humane blootstelling, ecologische blootstelling en de verspreiding van de verontreiniging zoals weergegeven in figuur 2.

Door de bodemsaneringsdeskundige wordt de meest geschikte en haalbare RGW aan de OVAM voorgelegd als terugsaneerwaarde (TSW). Bij de selectie van de meest geschikte RGW wordt rekening gehouden met de beleidsmatige saneringsnoodzaak en met het BATNEEC-principe waarbij de RGWs en hun bijhorende saneringsvarianten t.o.v. elkaar afgewogen worden. Enkel indien uit de BATNEEC-evaluatie blijkt dat het niet mogelijk is de bodem- en grondwaterkwaliteit op basis van dit representatief worst-case en realistisch potentieel scenario te verwezenlijken door gebruik te maken van de best beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zich meebrengen, mogen gebruiks- of bestemmingsbeperkingen meegenomen worden in de bepaling van de saneringsdoelstelling voor een potentieel scenario.

Om risicogebaseerde waarden te kunnen afleiden binnen een bodemsaneringsproject, speelt het conceptueel site model (CSM) een belangrijke rol. Op basis van het CSM kan voor elke site specifiek bepaald worden hoe de mens, het ecosysteem en/of andere receptoren actueel en/of potentieel blootgesteld worden aan de verontreiniging.

De visie op de risico-evaluatie en de uitwerking ervan zoals het Conceptueel Site Model (CSM), de aandachtspunten, de humane blootstelling, de ecologische blootstelling, het verspreidingsrisico en de beleidsmatige saneringsnoodzaak is nagenoeg identiek aan de standaardprocedure BBO. Het voornaamste verschil situeert zich op het niveau van de ‘bron’. Bij de risico-evaluatie die uitgevoerd wordt in het kader van het BBO worden de risico’s bepaald op basis van de vastgestelde verontreiniging in bodem en/of grondwater. In het BSP dienen de maximale bodem- en grondwaterconcentraties te worden bepaald, waarbij zich geen actuele en potentiële risico’s voordoen ter hoogte van de onderzoekslocatie zelf en in de nabije omgeving (i.e. tot waar de verontreiniging zich reeds verspreid heeft en/of mogelijk kan verspreiden).

In de volgende paragrafen worden enkel de verschillen toegelicht en wordt waar mogelijk verwezen naar de 3 bestaande documenten voor meer informatie o.a.:

― • de risico-evaluatie van de standaardprocedure BBO (hoofdstuk 6)

― • de ‘Basisinformatie voor risico-evaluaties’ en bijhorende aanvullingen (ovam-website)

― • de S-Risk gebruikershandleiding (www.s-risk.be/documents)

214/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

1. Humane RGW

De berekening van de ‘humane RGW’ gebeurt via een blootstellingsmodel (vb. S-Risk).

Bij de locatiespecifieke risico-evaluatie die uitgevoerd wordt in het BBO, worden de humaantoxicologische risico’s bepaald op basis van de vastgestelde verontreiniging in bodem en/of grondwater (applicatie II in S-Risk).In eerste instantie wordt een conservatieve benadering gevolgd (worst case benadering op basis van maximum gemeten concentraties). Indien hieruit volgt dat er een humaan risico is, wordt de risicoberekening verfijnd aan de hand van meer representatieve concentraties en/of aanvullende gegevens. Voor meer informatie met betrekking tot de uitvoering van een humaantoxicologische locatiespecifieke risico-evaluatie wordt verwezen naar de ‘Basisinformatie voor risico-evaluaties’ en de bijhorende aanvullingen (OVAM-website) en § 6.2.5 van de standaardprocedure BBO (humane blootstelling – blok 1).

Indien in het BBO een actueel en/of potentieel humaan risico werd vastgesteld, dan dient in het BSP nagegaan te worden welke concentraties (die achterblijven in bodem en grondwater geen aanleiding meer geven tot een humaan risico (RGWhumaan).

Bij de bepaling van de actuele en potentiële RGWhumaan in het BSP moeten in dit geval geen “gemeten” concentraties ingevoerd worden, maar worden de maximale bodemconcentraties en/of grondwaterconcentraties bepaald, waarbij zich geen actuele en potentiële humaantoxicologische risico’s voordoen ter hoogte van de onderzoekslocatie zelf en in de nabijeomgeving. In het blootstellingsmodel S-Risk kunnen deze waarden voor de geselecteerde bodemlaag of voor het grondwater berekend worden met behulp van applicatie III. De werkwijze voor het uitvoeren van een simulatie met applicatie III is terug te vinden in de S-Risk gebruikershandleiding (www.s-risk.be/documents).

Het S-Risk rapport geeft in dit geval geen risico’s of concentratielimieten weer, maar zal voor elkvan de gespecifieerde criteria de bodemconcentratie geven waarbij het criterium bereikt is. Idemvoor het grondwater. De criteria zijn:

― de risico-index voor effecten met drempel of pseudo-drempel (RI of pRI) = 1 (de verhouding tussen totale blootstelling en toelaatbare inname = 1);

― het extra levenslang kankerrisico (ExCR) = 1/105 voor niet-drempel effecten;

― de concentratie-index in transfermedia (CI) = 1 of geen overschrijding van

– toelaatbare concentratie lucht (TCL; zowel voor buiten- als binnenlucht);

– limiet drinkwater (LDW)[1] ;

– Concentratielimieten in gewassen en/of in dierlijke producten; enkel relevant voor landbouw[ 2].

Zoals bij de risico-evaluatie in het BBO, moeten bij het bepalen van de actuele humane RGW enkel de relevante blootstellingsroutes in overeenstemming met de actuele bestemming, het actuele gebruik en de actuele terreintoestand meegenomen worden in het scenario. Bij het bepalen van de potentiële humane RGW moet een representatief en realistisch worst-case

1 De concentratie in het drinkwater wordt getoetst aan de drinkwaterrichtlijnen, indien de waterleiding in de verontreinigde bodemlaag gelegen is en de mogelijkheid bestaat dat permeatie optreedt ten gevolge van het gebruik van kunststofwaterleidingen, of indien het grondwater als drinkwater verbruikt wordt. Deze toetsing geldt niet alleen voor particuliere en publieke drinkwaterwinningen/drinkwaterverbruik, maar ook wanneer het water gebruikt wordt in het productieproces van een voedingsnijverheid.

2 Gewasnormen voor de landbouw en etenswaren zijn enkel relevant indien de productie bestemd is voor verkoop

216/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

potentieel scenario uitgewerkt worden. Meer informatie over het uitwerken van een CSM, het actueel en potentieel risico is terug te vinden in de 3 reeds aangehaalde documenten.

― de risico-evaluatie van de SP BBO (§ 6.2.5 Humane blootstelling – blok 1)

― de ‘Basisinformatie voor risico-evaluaties’ en bijhorende aanvullingen (ovam-website)

― de S-Risk gebruikershandleiding (www.s-risk.be/documents)

Voor alle actuele en potentiële scenario’s kunnen per verontreinigingsparameter op deze wijze humane RGWs afgeleid voor het vaste deel van de bodem (RGWhumaan B)[3] en voor het grondwater (RGWhumaan GW).

2. Ecologische RGW

De ecologische RGW komen overeen met maximale concentraties in bodem en grondwater waarbij zich geen actuele en potentiële ecologische risico’s voordoen ter hoogte van de onderzoekslocatie zelf en in de nabije omgeving (i.e. tot waar de verontreiniging zich reeds verspreid heeft en/of mogelijk kan verspreiden).

In de standaardprocedure BBO wordt onder § 6.2.6 (ecologische blootstelling – blok 2) toegelicht wanneer een ecotoxicologische risico-evaluatie doorlopen dient te worden en op welke wijze.

Wanneer in het BBO werd geconcludeerd dat er een actueel en/of potentieel ecologisch risico uitgaat van de vastgestelde verontreiniging in bodem en/of grondwater, zijn de ecologische RGW reeds gekend. Dit zijn in principe de waarden die door de deskundige werden afgeleid en waaraan de ‘gemeten’ waarden getoetst werden.

3. RGW verspreiding

Het eBSD moet bij het bepalen van de RGW verspreiding aantonen dat er bij die bodem- en of grondwaterconcentraties geen verspreidingsrisico’s meer optreden, m.a.w. hij moet een stabiele eindsituatie (stabiele of inkrimpende pluim) aantonen. Bij de doelstelling ‘geen risico’ moet de stabiele situatie binnen de 5 jaar na het uitvoeren en beëindigen van de actieve saneringsmaatregelen behaald worden.

In de standaardprocedure BBO wordt onder § 6.2.6 (risico op verspreiding – blok 3) het begrip ‘verspreidingsrisico’ en de ‘evaluatie van verspreidingsrisico’s’ reeds uitgebreid toegelicht. Vijf types van verspreidingsrisico’s worden geëvalueerd:

― VR1: aanwezigheid van mobiel puur product,

― VR2: bedreiging van receptoren,

― VR3: aanwezigheid van uitloging,

― VR4: aanwezigheid van significante uitbreiding,

― VR5: aanwezigheid van verwaaiing.

Op basis van het uitgevoerde BBO is in principe reeds gekend welke verspreidingsrisico’s relevant zijn.

3 Zeker voor de relevante bodemlaag (i.e. de bodemlaag die in het BBO het risico veroorzaakt)

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 217/235

In onderstaande paragrafen zal voor elk van deze verspreidingsrisico’s toegelicht worden, waarmee rekening gehouden dient te worden bij het afleiden van een RGWverspreiding.

VR1 – Aanwezigheid van mobiel puur product

In het BBO werd in principe reeds nagegaan of mobiel puur product werd vastgesteld. Meer informatie over het vaststellen van mobiel puur product is terug te vinden in volgende documenten:

― de risico-evaluatie van de SP BBO (§ 6.2.7 - Aanwezigheid van mobiel puur product)

― de beleidsmatige bijstellingen m.b.t. puur product onder § 6.2.4 van de SP BBO (Beleidsmatige saneringsnoodzaak – blok 4).

De aanwezigheid van mobiel puur product heeft altijd als gevolg dat er een verspreidingsrisico is.

Indien in het BBO mobiel puur product werd vastgesteld, is het uitgangspunt van het BSP dat het mobiele puur product volledig verwijderd moet worden door middel van de bodemsaneringswerken. Voor dit verspreidingsrisico moet eigenlijk geen ‘waarde’ afgeleid worden en bijgevolg ook geen RGW.

Enkel wanneer met toepassing van het BATNEEC principe het niet mogelijk is om het mobiel puur product te verwijderen, mogen gebruiks- of bestemmingsbeperkingen worden voorgesteld (zie punt 4 – Selectie van de meest geschikte/haalbare RGW als TSW).

VR 2 – Bedreiging van receptoren (RGWreceptor)

In het BBO werd in principe reeds nagegaan welke receptoren aanwezig zijn en of deze nadelig beïnvloed (kunnen) worden. Voor meer informatie over het bepalen van een bedreiging van een receptor is terug te vinden in de SP BBO (§ 6.2.7 – Bedreiging van receptoren).

Indien in het BBO wordt aangegeven dat een receptor bedreigd wordt of kan bedreigd worden, worden in het BSP gepaste maatregelen voorgesteld om deze receptor te beschermen en ervoor te zorgen dat deze in de toekomst gevrijwaard blijft.

Een receptor vrijwaren kan door een stabiele of krimpende pluim te realiseren, hydrogeologische maatregelen te treffen, concentratiedalingen te realiseren waardoor de receptor niet meer bedreigd wordt, uitloging tegen te gaan, ... Deze maatregelen hangen nauw samen met de begrippen uitloging (zie VR3 – RGWuitloging), stabiele verontreinigingssituatie (zie VR4 – RGWstabiel) en verwaaiing (zie VR5 – RGWverwaaiing).

Afhankelijk van de manier waarop de receptor gevrijwaard wordt, worden concentraties (RGWreceptor) bekomen.

VR 3 – Aanwezigheid van uitloging

In het BBO werd in principe reeds nagegaan of uitloging optreedt en of deze relevant is naar verspreiding toe. Meer informatie over het bepalen van risico’s door uitloging is terug te vinden in volgende documenten:

― de risico-evaluatie van de SP BBO (§ 6.2.7 - Aanwezigheid van uitloging),

218/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

― de ‘Bepaling van risico’s door uitloging en beschrijving evolutie van de bodemkwaliteit’ en bijhorende rekenmodule (ovam-website).

Indien het grondwater (nog) niet verontreinigd is (i.e. concentraties beneden de BSN voor grondwater) moet uitloging worden tegengegaan en moet vermeden worden dat de bodemsaneringsnorm overschreden wordt (preventie- en voorzorgsbeginsel).

Indien het grondwater reeds verontreinigd is en de verontreinigingsgraad neemt toe, dan moet door actieve saneringsmaatregelen naar een stabiele of krimpende pluim gestreefd worden (stand-still-principe).

Aan de hand van de bovengenoemde documenten kan een ‘terugrekening’ uitgevoerd worden. Op basis van deze berekening kan een concentratie voor het vaste deel van de aarde afgeleid worden die geen aanleiding meer geeft tot een bedreiging van het grondwater ten gevolge van uitloging. Indien relevant kan tevens een concentratie afgeleid worden waarbij een stabiele of krimpende pluim wordt gerealiseerd en zo receptoren (in de toekomst) gevrijwaard blijven. Dezeconcentraties vormen de RGWuitloging.

VR 4 – Verspreiding met of in het grondwater / significante uitbreiding van de contour

In het BBO werd in principe reeds nagegaan of de concentraties al dan niet aanleiding kunnen geven tot een significante uitbreiding van de contour (§ 6.3.7 van de SP BBO – Verspreiding metof in het grondwater / significante uitbreiding van de contour).

Indien in het BBO een significante uitbreiding van de contour werd vastgesteld, dan dient in het BSP nagegaan te worden welke concentraties (die achterblijven in de bodem) geen aanleiding meer geven tot het significant uitbreiden van de bodemsaneringscontour (zowel horizontaal als verticaal) binnen een termijn van 5 jaar (RGWstabiel; zie ook VR 3 – RGWuitloging). Voor het grondwater betekent dit dat bij de berekende concentratie (RGWstabiel) de pluim stabiel of krimpend is. Voor de kernzone geldt dat er geen significante uitbreiding mag zijn van deze kernzone.

Voor de bepaling van de uitbreiding van de verontreinigingscontour in het grondwater moeten volgende verspreidingsparameters in rekening worden gebracht: grondwaterstromingsrichting, grondwaterstromingssnelheid, retardatie, afbraaksnelheden... Bij stoffen met een dichtheid groter dan die van water moet de geologie van de ondergrond eveneens gedetailleerder in kaart gebracht worden alsook de verticale doorlaatbaarheid, anisotropiën en dergelijke. Deze parameters zijn mogelijk reeds in het BBO bepaald, in andere gevallen zal bijkomend onderzoeknodig zijn.

Voor het aantonen van natuurlijke afbraak en het berekenen van afbraaksnelheden wordt verwezen naar de code van goede praktijk voor natuurlijke attenuatie.

In gevallen waarbij het op voorhand duidelijk is dat de verontreiniging (en het verspreidingsrisico) quasi volledig verwijderd zal worden door de sanering volstaat een eenvoudige motivatie. In dit geval is onderzoek naar afbraaksnelheden en veldbepaling van bepaalde parameters overbodig.

In bepaalde gevallen is het aangewezen een specifiek grondwatermodel te hanteren. Het gebruikte model moet aantonen dat de verspreiding door de natuurlijke grondwaterstroming gecompenseerd zal worden door biodegradatie en immobilisatie en dat er bijgevolg een stabiele of krimpende pluim bekomen wordt.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 219/235

VR 5 - Verwaaiing van verontreinigde bodemdeeltjes

In het BBO werd in principe reeds nagegaan of er een verspreidingsrisico aanwezig is ten gevolge van verwaaiing (§ 6.3.7 van de SP BBO – Verwaaiing van verontreinigde bodemdeeltjes).

Wanneer in het BBO een verspreidingsrisico door verwaaiing werd aangetoond, worden in het bodemsaneringsproject gepaste maatregelen voorgesteld om dit te ondervangen. Dit betekent dat de concentraties die achterblijven na sanering (RGWverwaaiing) geen aanleiding meer geven toteen risico ten gevolge van verwaaiing.

4. Selectie van de meest geschikte/haalbare RGW als TSW

Wanneer de saneringsdoelstelling ‘risico wegnemen’ is, worden naargelang de risico’s die werden vastgesteld in het BBO ten gevolge van humane blootstelling, ecologische blootstelling en/of verspreiding, in het BSP risicogebaseerde waarden (RGWs) afgeleid zoals toegelicht in devoorgaande paragrafen.

Vervolgens dient door de bodemsaneringsdeskundige de meest geschikte en haalbare RGW aan de OVAM voorgelegd te worden als terugsaneerwaarde (TSW). Bij de selectie van deze TSWs wordt rekening gehouden met de toetsing aan de bodemsaneringsnorm, de beleidsmatige saneringsnoodzaak en het BATNEEC-principe.

Toetsing aan bodemsaneringsnorm (toetsingswaarde)

Toetsing aan de bodemsaneringsnorm of de toetsingswaarde (in geval van een niet genormeerde parameter) is relevant wanneer de (meest geschikte en haalbare) RGW strenger is dan de van toepassing zijnde bodemsaneringsnorm (toetsingswaarde). In zulke gevallen wordt de bodemsaneringsnorm (toetsingswaarde) weerhouden als RGW.

Meer informatie over het afleiden van een toetsingswaarde voor een niet genormeerde parameter is terug te vinden in de basisinformatie voor risico-evaluaties – ‘Werkwijze voor het opstellen van bodemsaneringsnormen en toetsingswaarden, richtwaarden en streefwaarden’.

Toetsing aan de beleidsmatige saneringsnoodzaak

Voor een aantal parameters o.a. minerale olie, zware metalen en PAK’s dient een bijkomende toetsing te gebeuren aan beleidsmatig vastgelegde waarden. Wanneer de (meest geschikte en haalbare) RGW groter is dan de beleidsmatige waarde wordt de ‘beleidsmatige waarde’ weerhouden als ‘extra TSW’. Dit wil zeggen dat in de BATNEEC-evaluatie een extra saneringsvariant dient opgenomen te worden met als saneringsdoelstelling de ‘beleidsmatige waarde’.

Voor de toetsing aan de beleidsmatige saneringsnoodzaak wordt verwezen naar de bijstellingen opgenomen onder § 6.2.4 van de SP BBO (Beleidsmatige saneringsnoodzaak – blok 4).

Toetsing aan BATNEEC-principe

De terugsaneerwaarde is een waarde die minstens in relatie staat met de risicogrenswaarde én de vuilvrachtreductie én de kosten. Onderstaande figuur geeft hierbij de achterliggende gedachtegang weer.

220/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

In eerste instantie wordt de strengste RGW voor het vaste deel van de bodem en de strengste RGW voor grondwater weerhouden als meest relevante RGWs daar zij de zwakste receptor(en)beschermen. Deze RGWs worden als terugsaneerwaarden (TSWs) weerhouden en voorgelegd aan OVAM. Op basis van deze terugsaneerwaarden en de bijhorende saneringsmaatregelen wordt in principe een stabiele eindsituatie gerealiseerd, waaraan geen risico’s zijn verbonden.

Indien de strengste RGW groter is dan de beleidsmatige waarde (zie toetsing aan beleidsmatigesaneringsnoodzaak) wordt de ‘beleidsmatige waarde’ weerhouden als ‘extra TSW’.

In de BATNEEC-evaluatie wordt minstens één saneringsvariant opgenomen met als saneringsdoelstelling de voorgestelde terugsaneerwaarden (TSWs). Indien relevant wordt een extra saneringsvariant opgenomen met als saneringsdoelstelling de ‘beleidsmatige waarde’. In de meeste gevallen wordt ook een saneringsvariant met als saneringsdoelstelling ‘richtwaarde’ (RW) of ‘bodemsaneringsnorm’ (BSN) opgenomen om na te gaan of er met een marginale meerkost ook tot de bodemsaneringsnorm of richtwaarde gesaneerd kan worden.

Wanneer uit de BATNEEC-evaluatie blijkt dat de saneringsvariant met als saneringsdoelstelling de ‘beleidsmatige waarde’ niet realiseerbaar is, worden afwijkingen toegestaan. Dit kan enkel opbasis van een grondig uitgewerkte BATNEEC-evaluatie en goed onderbouwde motivaties.

Wanneer uit de BATNEEC-evaluatie blijkt dat het niet mogelijk is om de bodem- en grondwaterkwaliteit die overeenstemt met de terugsaneerwaarden te verwezenlijken door gebruik te maken van de best beschikbare technieken die geen overmatig hoge kosten met zichmeebrengen, mogen gebruiks- of bestemmingsbeperkingen meegenomen worden als saneringsdoelstelling.

In het kader van herinrichtingen (brownfields) of indien ter hoogte van de onderzoekslocatie meerdere bestemmingstypes aanwezig zijn kunnen meerdere scenario’s en dus meerdere humane RGWs opgesteld worden i.f.v. de verschillende (her)inrichtingen. In zulke gevallen kunnen meerdere relevante humane RGW voor bodem en grondwater weerhouden worden, zolang deze humane RGW geen risico inhouden voor andere receptoren. Mits een goede

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 221/235

motivatie kan de eBSD ook andere RGW opgeven als zijnde relevant voor de verontreinigingssituatie en deze opnemen in de BATNEEC-evaluatie.

222/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Verduidelijkingen

― Een bodemsanering moet in de regel uitgevoerd worden voor de volledige stofgroep. Dit wilzeggen dat de TSW bepaald moet worden voor de betreffende stofgroep. Hier kan slechts na grondige motivatie van afgeweken worden. Bijvoorbeeld bij aanwezigheid van een duidelijke Hg- of Cr-verontreiniging moet niet voor alle zware metalen een TSW vooropgesteld worden. Anderzijds moet voor een benzineverontreiniging voor elke parameter van deze verontreiniging een TSW voorgesteld worden (vb. minerale olie, minerale olie vluchtig, BTEX, MBTE…). De deskundige moet dit op een oordeelkundige, wetenschappelijk verantwoorde en intellectueel eerlijke manier beoordelen.

― De correlatie tussen de grondwaterverontreiniging en de verontreiniging van het vaste deel van de aarde moet onderzocht worden. Indien het saneringscriterium enkel voor het grondwater overschreden wordt en hiervoor een TSW ontwikkeld moet worden, dan moet voor de verontreiniging in het vaste deel van de aarde ook een TSW ontwikkeld worden. Deze verontreiniging in het vaste deel van de aarde moet vervolgens mee gesaneerd worden (dit geldt voornamelijk voor VOCl- en BTEX-verontreinigingen).

― Bij een saneringsvariant waarbij door verwijdering van de kernzone en/of volumevermindering en/of concentratiedaling geen significante uitbreiding meer optreedt, moet de mogelijkheid tot de vorming van meer toxische en/of meer mobiele afbraakproducten onderzocht worden. Indien dit optreedt, dan moeten ook hiervoor saneringsmaatregelen voorgesteld worden.

― De bepaling van TSW voor minerale olie moet op basis van een EPK/VPK-analyse gebeuren. In de regel wordt de strengste TSW weerhouden (in mg/kg ds of µg/l). Deze waarde geldt voor de parameter minerale olie (totaal). De analyses ter bepaling of de TSW bij bv de ontgraving behaald werden, kunnen mbv GC-MS gebeuren. Wanneer de mineraleolie-verontreiniging een mengsel is van bv benzine, diesel en smeerolie, kan per afzonderlijke component van het mengsel (benzine-, diesel-, stookolie-component) een TSW voorgesteld worden.

― In het bodemsaneringsproject voor het bepalen van de TSW moeten dezelfde aannames aangehouden worden als tijdens het BBO. Het is niet toegestaan om vastgestelde risico’s uit het BBO weg te schrijven in het BSP. In het BSP kan men na gerichte metingen het besluit uit het BBO niet herzien en kan men niet meer besluiten dat de saneringsnoodzaak vervalt. Dit kan enkel middels een nieuw BBO.

Voorbeelden:

– een nieuwe meting van de grondwaterstromingssnelheid niet leiden tot geen verspreidingsrisico waardoor geen saneringsmaatregelen meer noodzakelijk zouden zijn

– er kan ook geen aanpassing van de blootstellingsberekening gebeuren.Bijvoorbeeld: tijdens het BBO wordt de risicoindex TCL overschreden. Op basis hiervan wordt in hetBBO besloten dat er een EB is, zonder dat binnenluchtmetingen uitgevoerd worden.

224/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 225/235

228/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Bijlage 6: Ecotoxicologische effecten (effectmetingen)

Door gemeten concentraties te vergelijken met ecotoxicologische normen en/of richtwaarden worden niet alle acuut schadelijke stoffen die in bodemstalen, grondwaterstalen, oppervlaktewaterstalen of waterbodems aanwezig zijn meegenomen. Bovendien kunnen mengsels van stoffen effecten hebben die niet noodzakelijk kunnen voorspeld worden op basis van de meetgegevens van individuele stoffen. Daarnaast zijn ook niet voor alle chemische stoffen reeds ecotoxicologische normen/richtwaarden gekend.

Er zijn twee opties om de acute schadelijkheid van het bodemstaal, grondwaterstaal, oppervlaktewaterstaal of waterbodem op levende organismen rechtstreeks te meten (= effectmetingen):

– Gezondheidseffecten in het veld onderzoeken (= ecologische meting en biomonitoring). Deze rechtstreekse meting van schadelijke effecten in het veld zijn een duidelijke waarschuwing: wanneer er gezondheidseffecten waarneembaar zijn in het veld is er duidelijk een overschrijding van de tolerantiegrenzen van het ecosysteem. Het probleem is echter dat het niet altijd duidelijk is welke parameter de effecten veroorzaakt: de aanwezigheid van schadelijke stoffen in het beoogde medium (bodem, water, oppervlaktewater of waterbodem) of andere omgevingsfactoren? Immers in het veld kunnenveel factoren effecten veroorzaken (luchtpollutie, weersomstandigheden, geologische effecten…).

– Door in het labo gezondheidseffecten op standaardorganismen in standaard-omstandigheden te meten (= ecotoxicologie). Deze rechtstreekse meting van schadelijke effecten in de standaard labo-omgeving is veel eenduidiger gebonden aan de specifieke vervuiling van bv. het bodemmateriaal dat wordt getest. De effecten worden getoetst aan een niet vervuilde controlebodem.

Effectmetingen zijn dus een aanvulling voor de chemische metingen:

– Zij hebben een belangrijke vangnetfunctie omdat zij ook de invloed van parameters die niet in het chemisch analysepakket zitten, meenemen. Bovendien meten zij ook mengseleffecten.

– Schadelijke effecten zijn een duidelijk teken dat er een ontoelaatbare grens overschreden wordt.

Het is belangrijk de testresultaten correct te interpreteren:

– Een gepast controlemateriaal is absoluut belangrijk om de “niet toxische” basissituatie vast te leggen.

– Wanneer er geen schadelijke effecten worden waargenomen betekent dit niet noodzakelijk dat er geen schadelijke stoffen aanwezig zijn; het betekent enkel dat ze in de huidige situatiegeen effecten veroorzaken.

– De extrapolatie van resultaten van ecotoxciteitsmetingen naar de veldsituatie is niet altijd duidelijk, net omdat in het veld nog andere invloeden een rol spelen. Het is belangrijk om de testen in het labo uit te voeren op organismen die representatief zijn voor het ecosysteem waarvoor het risico wordt ingeschat.

Er zijn internationaal voorgeschreven standaardtesten die gebruikt worden om de ecotoxiciteit voor verschillende milieucompartimenten te testen (vb. OECD richtlijnen, ISO-protocollen, ….). In deze testen worden de testcondities, de testorganismen, de blootstellingsconcentraties en de blootstellingsduur vastgelegd. Bij de keuze van de testen is het belangrijk tenminste de schadelijkheid voor 3 vertegenwoordigers van de voedselketen uit te testen.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 229/235

Bijlage 7: Wettelijke bepalingen

Het Vlaamse waterbeleid wordt in grote mate bepaald door Europese wetgeving. De Europese Kaderrichtlijn Water stelt dat tegen eind 2015 een goede toestand van oppervlaktewater en grondwater moet bereikt worden. Deze kaderrichtlijn werd in Vlaanderen vertaald in het Decreet Integraal Waterbeleid . In dit decreet wordt rekening gehouden met o.a. het standstillbeginsel, het preventiebeginsel, het voorzorgsbeginsel, …

Vertaald naar milieudoelstellingen betekent een “goede chemische grondwatertoestand” dat de concentraties van verontreinigende stoffen:

– de kwaliteitsnormen, vastgelegd in het kader van de Europese richtlijn, niet mogen overschrijden;

– de oppervlaktewateren en landecosystemen die rechtstreeks van het grondwater afhankelijkzijn, niet schaden (zie § 3.4.2.3 en 3.3).

Vertaald naar milieudoelstellingen betekent een “goede oppervlaktewatertoestand” dat zowel de ecologische toestand (ecologisch potentieel) als de chemische toestand “goed” moet zijn.

Het al dan niet bereiken van een goede ecologische toestand van oppervlaktewater wordt bereikt door een samenspel van onderstaande factoren:

– biologische elementen (fytoplankton, waterflora, macro-invertebraten en visfauna),

– kwantitatieve aspecten (hydrologisch regime),

– morfologische kenmerken,

– fysisch-chemische kwaliteit (T, O2, eutrofiëring, doorzichtigheid en verzuring).

Een goede chemische toestand van oppervlaktewater impliceert dat de milieukwaliteitsnormen voor een aantal gevaarlijke stoffen (vastgesteld via wettelijke bepalingen) en voor de prioritaire stoffen worden gerespecteerd.

Ook andere Europese richtlijnen sturen het Vlaamse waterbeleid. Deze richtlijnen zijn allen beschikbaar via http://eur-lex.europa.eu/nl/index.htm:

– de zwemwaterrichtlijn (76/160/EEG);

– de vogelstandrichtlijn (79/409/EEG);

– de drinkwaterrichtlijn (80/778/EEG), zoals gewijzigd bij Richtlijn 98/83/EG;

– de richtlijn zware ongevallen (Seveso-richtlijn) (96/82/EG);

– de milieueffectrapportagerichtlijn (85/337/EEG);

– de zuiveringsslibrichtlijn (86/278/EEG);

– de richtlijn behandeling stedelijk afvalwater (91/271/EEG);

– de richtlijn gewasbeschermingsmiddelen (91/414/EEG);

– de nitratenrichtlijn (91/676/EEG);

– de habitatsrichtlijn (92/43/EEG);

– de richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (96/61/EG).

Ter bescherming van de diverse receptoren (behandeld in § 3.4.2) zijn op Vlaams en Europees niveau wettelijke bepalingen en toetsingscriteria opgesteld en deze worden in onderstaande paragrafen kort toegelicht.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 231/235

A. Grondwater – algemene toestand

De milieukwaliteitsnormen voor grondwater (van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid, Vlarem II ) zijn de criteria die gelden als indicator in het decreet Integraal Waterbeleid voor een goede chemische toestand van het grondwater die tegen eind 2015 moet worden bereikt (B.Vl. Reg., 18 juli 2003; B.S. 24 november 2003).

In de dochterrichtlijn Grondwater (2003/0210(COD)) , die tot doel heeft specifieke maatregelen vast te stellen om grondwaterverontreiniging te voorkomen en te beheersen, is een lijst voorgelegd van grondwaterverontreinigende stoffen waarvoor drempelwaarden moeten opgesteld worden. Deze lijst omvat: ammonium, arseen, cadmium, chloride, lood, kwik, sulfaat, trichlooretheen en tetrachlooretheen.

Op basis van vroegere Europese richtlijnen bestaat er al een norm voor:

– nitraat - 50 mg/l in oppervlaktewater en grondwater – Nitratenrichtlijn;

– pesticiden - 0,1 µg/l in water voor menselijke consumptie – Drinkwaterrichtlijn.

Er wordt in deze richtlijn ook gesteld dat naast de bestaande normen voor nitraten en pesticiden,de drinkwaternormen mogelijk niet geschikt zijn als indicator voor goede chemische toestand omdat zij in eerste instantie ontwikkeld zijn ter bescherming van de volksgezondheid en niet ter bescherming van de natuurlijke voorraden.

Bijkomend gelden beschikbare streefwaarden, richtwaarden en bodemsaneringsnormen.

B. Grondwater bestemd voor menselijke consumptie

Op Vlaams niveau zijn volgende stofgerichte normen beschikbaar:

1. Streefwaarden, richtwaarden en bodemsaneringsnormen voor grondwater (Vlarebo );

2. Milieukwaliteitsnormen voor grondwater (Vlarem II*);

3. De waarden zoals opgenomen in het Besluit van de Vlaamse Regering houdende reglementering inzake de kwaliteit en levering van water, bestemd voor menselijke consumptie (dd. 13 december 2002);

4. De kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water dat in voedingsmiddeleninrichting verpakt wordt of dat voor de fabricage en/of het in de handelbrengen van voedingsmiddelen wordt gebruikt (K.B. 14 januari 2002; B.S. 19 maart 2002);

5. Normen voor natuurlijk mineraalwater en bronwater (K.B. 8 februari 1999; B.S. 23 april 1999).

Op internationaal niveau zijn volgende richtlijnen beschikbaar:

1. WHO-richtlijnen voor drinkwater (WHO, 1996, 1998);

2. Europese richtlijn betreffende de kwaliteit van voor menselijke consumptie bestemd water (98/83/EG , 3 november 1988).

De bodemsaneringsnormen voor grondwater zijn afgeleid op basis van drinkwaterkwaliteit en beogen bescherming van de mens. De streefwaarden refereren naar een referentietoestand (normale achtergrond in niet-verontreinigde bodems).

De milieukwaliteitsnormen voor grondwater, opgenomen in Vlarem II, gelden als streefwaarden. De waarden hebben betrekking op een referentietoestand voor een aantal organische verbindingen, zware metalen en arseen.

Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook minder strenge milieudoelstellingen worden vooropgesteld (zie onderafdeling III van hoofdstuk VII van het Decreet Integraal Waterbeleid).

232/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

Hiervan kan alleen sprake zijn wanneer het water in die mate door menselijke activiteiten is aangetast of wanneer de natuurlijke toestand zodanig is, dat het bereiken van de milieudoelstellingen technisch niet haalbaar zou zijn of onevenredig hoge kosten met zich mee zou brengen. Deze gevallen moeten duidelijk gemotiveerd worden.

C. Grondwater bestemd voor dierlijke consumptie

Grondwater kan, net als slootwater, gebruikt worden als drenkwater voor vee.

Voor een uitgebreid en gedetailleerd overzicht van de vigerende nationale en Europese wetgeving omtrent diervoeding wordt verwezen naar de internetsites van de federale overheidsdienst Justitie (Belgisch Staatsblad; http://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.htm) en Eur-Lex (http://europa.eu.int/eur-lex/).

Voor de belangrijkste wetgeving inzake zware metalen en As wordt verwezen naar de publicatie “Transfer van zware metalen en arseen naar vee (De Raeymaecker et al., 2006)”.

D. Oppervlaktewater

D.1. Stofgerichte normen

Volgende stofgerichte normen zijn in volgorde van voorkeur beschikbaar:

1. Milieukwaliteitsnormen;

2. Lozingsnormen.

De milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, opgenomen in Vlarem II, verschillen naargelang de bestemming van het oppervlaktewater (vis/schelpdierwater, zwemwater, water voor drinkwaterproductie ...):

– Basismilieukwaliteitsnormen;

– Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, bestemd voor drinkwaterproductie;

– Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater met de bestemming zwemwater en het beheer van de zwemwaterkwaliteit;

– Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater met de bestemming viswater;

– Milieukwaliteitsnormen voor oppervlaktewater, bestemd voor schelpdieren.

Onder bepaalde voorwaarden kunnen ook minder strenge milieudoelstellingen worden vooropgesteld (zie onderafdeling III van hoofdstuk VII van het Decreet Integraal Waterbeleid). Hiervan kan alleen sprake zijn wanneer het water in die mate door menselijke activiteiten is aangetast of wanneer de natuurlijke toestand zodanig is, dat het bereiken van de milieudoelstellingen technisch niet haalbaar zou zijn of onevenredig hoge kosten met zich mee zou brengen. Deze gevallen moeten duidelijk gemotiveerd worden.

In het kader van de Kaderrichtlijn Water werd als eerste stap in de strategie een lijst van 33 prioritaire stoffen vastgesteld (Beschikking 2455/2001/EG) die aanleiding geven tot extra bezorgdheid voor het aquatisch milieu. Er zijn (ontwerp-)milieukwaliteitsnormen opgesteld om een hoog beschermingsniveau te bieden tegen voor of via het aquatisch milieu optredende risico’s die worden veroorzaakt door deze 33 prioritaire stoffen en bepaalde andere verontreinigende stoffen (COM(2006)397).

De lozingsnormen, opgenomen in Vlarem II, verschillen naargelang de verschillende soorten afvalwater (bedrijfsafvalwater en koelwater; afvalwater van afvalwaterzuiverings-installaties en huishoudelijk afvalwater). Voor elk van deze soorten afvalwater stelde de overheid algemene en sectorale lozingsnormen vast.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 233/235

De algemene lozingsnormen worden soms aangevuld met bijzondere voorwaarden - bijvoorbeeld voor lozingen in een specifiek gebied of onder specifieke omstandigheden. Zij zijn ondergeschikt aan de sectorale lozingsnormen.

De sectorale voorwaarden gelden voor specifieke industriële sectoren. Zij geven een praktisch haalbare set van lozingsnormen op basis van de best beschikbare technieken.

D.2. Niet-stofgerichte normen

Het beoordelen van de oppervlaktewaterkwaliteit gebeurt in Vlaanderen momenteel door de VMM en gebeurt voor volgende 2 meetnetten aan de hand van indexen.

– Fysisch-chemisch meetnet

Peilt naar vervuiling door nutriënten, zware metalen en andere chemische stoffen. Op alle meetplaatsen wordt tevens een basispakket van parameters onderzocht: watertemperatuur, concentratie aan opgeloste zuurstof, zuurtegraad, chemisch zuurstofverbruik, ammoniakale stikstof, nitriet en nitraat, totaal orthofosfaat, totaal fosfor, chloride en geleidingsvermogen. De VMM gebruikt voor de beoordeling van de waterkwaliteit de Prati-index voor zuurstofverzadiging (PIO). Deze index krijgt een slechte score bij lage zuurstofconcentraties, maar ook bij oververzadiging; die treedt immers op bij eutrofiëring – een verschijnsel dat de kwaliteit aantast.

– Biologisch meetnet

Bij de beoordeling van de biologische waterkwaliteit wordt gebruik gemaakt van de Belgische Biotische Index (BBI, genormeerd onder NBN T 92-402), steunend op de aan- of afwezigheid van macro-invertebraten in het water. Als macro-invertebraten beschouwt men met het blote oog waarneembare ongewervelde organismen zoals insecten, weekdieren, kreeftachtigen, wormen, e.d.

De BBI integreert twee factoren: de aan- of afwezigheid van verontreinigings-gevoelige soortengroepen en de diversiteit (het totaal aantal aangetroffen soortengroepen).

Een andere biodiversiteitsindex ter bewaking van de in situ waterkwaliteit is de visindex. Er bestaat ook een consumptienorm voor vis (Koninklijk Besluit; 16 april 2002).

Meer informatie over deze meetnetten voor oppervlaktewater is terug te vinden op de VMM-website (http://www.vmm.be/water/toestand-watersystemen/waar-meten-we-het-water/waar.html).

Andere indexen die in het kader van de Kaderrichtlijn Water en het Decreet Integraal Waterbeleid worden uitgewerkt zijn:

– IBI (biodiversiteitsindex voor vissen, diatomeeën, macrofyten, fytoplankton, …);

– MIFF (Multimetric Macroinvertebrate Index Flanders) voor macro-invertebraten

E. Waterbodem (sediment)

E.1. Stofgerichte normen

Momenteel zijn er geen officiële (wettelijke) milieukwaliteitsnormen voor waterbodems. De procedure voor het afleiden van kwaliteitsnormen voor waterbodems zit nog in de fase van wetenschappelijke onderbouwing en is bijgevolg nog niet operationeel.

234/235 Standaardprocedure Bodemsaneringsproject

E.2. Niet-stofgerichte normen

Voor het beoordelen van de waterbodemkwaliteit wordt momenteel in Vlaanderen de TRIADE beoordeling toegepast. De triade combineert 3 beoordelingen:

1. Fysisch-chemische beoordeling

Beschrijving van de fysisch-chemische kwaliteit van de waterbodem nl. hoe groot is de vervuiling door stoffen.

2. Ecotoxicologische beoordeling

Deze beoordeling geeft een idee over de mogelijke effecten van toxische stoffen op de organismen. Daartoe worden in het laboratorium gekweekte organismen voor een bepaalde tijdspanne blootgesteld aan poriënwater of waterbodem. - Poriënwatertesten met crustacea en algen- Vaste fase testen met crustacea en amphipoda

3. Biologische beoordeling

Voor het evalueren van de biologische diversiteit (aanwezigheid van ongewervelde organismen in waterbodem, water en oevers) wordt de biotische waterbodemindex (BWI) gebruikt, gebaseerd op taxadiversiteit en taxatolerantie bij benthische macro-invertebraten. Aanvullend bij de biotische index wordt rekening gehouden met kaakafwijkingen bij muggenlarven.

Meer informatie over de TRIADE beoordeling is terug te vinden op de VMM-website (http://www.vmm.be/water/toestand-watersystemen/waar-meten-we-het-water/meetnet_waterbodems.html).

F. Voeding en dierenvoeding

Voor een uitgebreid en gedetailleerd overzicht van de vigerende nationale en Europese wetgeving omtrent voeding en diervoeding wordt verwezen naar de internetsites van respectievelijk de federale overheidsdienst Justitie; waaronder het Belgisch Staatsblad (http://www.ejustice.just.fgov.be/wet/wet.htm) en Eur-Lex (http://europa.eu.int/eur-lex/).

Voor de belangrijkste wetgeving inzake zware metalen en As wordt verwezen naar de publicatie “Transfer van zware metalen en arseen naar vee (De Raeymaecker et al., 2006)”.

Standaardprocedure Bodemsaneringsproject 235/235