Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog BJ Viljoen

352
Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog B.J. Viljoen bron B.J. Viljoen, Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog. W. Versluys, Amsterdam 1902 Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vilj002mijn01_01/colofon.htm © 2009 dbnl

Transcript of Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog BJ Viljoen

Mijne herinneringen uit denAnglo-Boeren-oorlog

B.J. Viljoen

bronB.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog. W. Versluys, Amsterdam 1902

Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/vilj002mijn01_01/colofon.htm

© 2009 dbnl

3

Gewijd aan de nagedachtenis der onvergetelijke helden van het Boerenleger, gevallenin den strijd voor vrijheid en voor recht.

B.J. VILJOEN.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

7

B.J. VILJOEN.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

9

Inleiding.

Bij het aanbieden aan de wereld van ‘Mijne herinneringen uit denAnglo-Boeren-Oorlog’ gevoel ik de noodzakelijkheid om tot verontschuldiging voorde vele gebreken, die men in de volgende bladzijden zal aantreffen, duidelijk temaken dat het samenstellen van dit werk met zeer veel moeilijkheden en ongemakkengepaard ging, en wel:1o. omdat het mijne eerste onderneming is om een boek te schrijven;2o. omdat ik bij mijne gevangenneming ontbloot werd van mijne aanteekeningen

en dat ik dus zonder eenige data of facti moest schrijven en alleen mijn geheugenhad om te raadplegen. Om echter billijk te zijn tegenover diegenen, die mij gevangenhebben genomen, moet ik zeggen, dat de aanteekeningen, waarvan zij mij beroofden,slechts liepen over een half jaar, daar tweemaal te voren mijne aanteekeningen invijands handen vielen, en een derde maal verbrandden, toen ons kamp te Dalmanuthadoor een grasvuur werd vernield;3o. schrijf ik dit werk, bewust van de strenge en sterke banden waarmede een

Engelsch ‘parool’ mij handen en voeten heeft gebonden, en tevens bewust van devernederende positie die wij, krijgsgevangenen, gedwongen waren in te nemen opdit eiland, gedwongen door de vernederende behandeling ons aangedaan door Kolonel

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

10

Price, die een uitmuntende wêergave is van Sir Hudson Lowe, nu bijkans een eeuwgeleden de bewaarder van Napoleon. Trouwens, leest eens Lord Roseberry's boek‘The Last Phase of Napoleon’ en men zal zien met welk een smaad en hoon deze SirHudson Lowe zijn' dapperen tegenstander behandeld heeft.Men vindt ditzelfde terug in het karakter van onzen bewaarder Price, en dezelfde

nachtmerrie omtrent Napoleon's plannen tot ontvluchting, die Sir Hudson Lowegedurig achter de ooren zat, zit nu bij den heer Price achter de ooren; zijn oneindigevrees voor onze ontvluchting maakt hem den lafaard die hij is en deze lafhartigheidis oorzaak van de strenge en beleedigende regulaties voor ons gemaakt. Elk oogenblikkan mijnheer Price met zijne satellieten op mij afkomen, en vond hij dan mijnmanuscript, dan zou hij misschien denken, dat het in strijd was met het parool, datik gedwongen was te teekenen om uit het kamp te mogen komen en daar buiten tewonen; hoewel ik, overtuigd ben dat dit teekenen volstrekt niet noodig was. Mochthij dit denken dan zou hij mij kunnen laten straffen, ja zelfs doodschieten. En welkeen kans zou ik in zijn humane klauwen hebben? De bekende regel is dus ook hiervan toepassing: ‘Il faut juger les écrits d'après leur dates.’ (Men moet iemandsgeschriften beoordeelen in het kader van den tijd waarin zij zijn opgesteld.)Ik heb zooveel mogelijk getracht critiek te vermijden en de schakel van mijn

verhaal bijeen te houden, zoodat de voornaamste episoden, zooals die geschetst zijn,gemakkelijk kunnen gevolgd worden.Onpartijdigheid werd in acht genomen door mij, zooveel als dit van een feilbaar

mensch kan geëischt worden, hoewel men nauwelijks kan verwachten, dat ik tenauwgezet onpartijdig zou zijn, wanneer men bedenkt dat ik pas uit den strijd bengetreden, met al de herinneringen aan den bloedigen strijd nog versch in het geheugen;

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

11

of, om het meer tragisch voor te stellen, dat ik heden met de pen vermeld, wat ikgisteren doormaakte met het zwaard, waarvan nog heden het bloed drupt. Ik benslechts ‘hors de combat pro tem,’ en waar mijn vrijheid achter slot en grendel en inhanden is van een ‘cad’ zooals de heer Price, waarom zou ik daar geneigd zijn totonpartijdigheid. Om geduld en kalmte te laten zegevieren, heb ik den heer Job totvoorbeeld gekozen.Ik geef de verzekering, dat het niet zonder aarzeling is, dat ik dit werk de wereld

aanbied, omdat reeds zoovelen, kunstenaren, amateuren en professioneelen het lezendpubliek overladen hebben met wat zij voorgeven te zijn, de geschiedenis van denoorlog. Het is grootelijks op aandringen van vrienden, dat ik dit werk begon. Iktrachtte doorgaans alleen dat neer te schrijven, wat ik persoonlijk ondervond, zoodatik in één opzicht den lezer kan tevreden stellen, te weten, dat wat hij hier leest, dewaarheid is.Gedurende het tijdperk dat wij van de buitenwereld waren afgesneden, heeft men

in de nieuwsbladen en andere geschriften, te oordeelen naar hetgeen wij af en toelazen in buitgemaakte pakketten, zulke wonderlijke, en ik mag zeggen, zulkeromantische dingen verteld van ons die in het veld waren, dat ik er soms aan twijfeldeof men in Europa en elders nog zou gelooven dat wij gewone menschelijke wezenswaren met een hoofd zonder horens. Vanmijzelf gesproken, herinner ik mij driemaalgelezen te hebben dat ik gesneuveld was; ja zelfs zag ik in zeker nieuwsblad een langdoodsbericht van eenige kolommen waarin men mij vergeleek bij Garibaldi, Jackthe Ripper, Osman Digna enz. enz. Een vierde maal zou men mij gevangen hebbenin de Kaap-kolonie met het Roode Kruis op mijn mouw. Ik zou zijn terechtgesteldvoor een militair hof te de-Aar, en gevonnisd zijn om te worden doodgeschoten, welkvonnis bekrachtigd en aanmij voltrokken zou zijn.Men gaf zelfs een zeer dramatischebeschrijving

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

12

van het uitvoeren van het vonnis, hoe ik op een stoel bij het graf werd vastgemaakten kalm mijn welverdiend lot onderging. Het verhaal eindigde met den volgendenuitroep: ‘Zoo is dan ten slotte de schurk, roover en guerrilla-aanvoerder Viljoenweggeborgen om het Britsche leger nooit meer lastig te vallen!’ Een vijfde maalverkondigde men de wereld met evenveel onnoozelheid, dat ik te Mafeking bij hetuitbreken van den oorlog in de gevangenis zat en dat ik door generaal Baden-Powellaan de Boeren was uitgeruild voor Lady Sarah Wilson.Nu moet ik eerlijk zijn, en verzekeren hoeveel hiervan de waarheid is. Ten eerste

ben ik nooit in een gevecht gesneuveld, ten tweede was ik gedurende den oorlognooit in de Kaap-kolonie en is de Roode-kruis-historie een puur verzinsel; mijn levenis mij bij de-Aar nooit ontnomen; teMafeking ben ik nog nooit in mijn leven geweest,en, behalve als krijgsgevangene heb ik nog nooit in den tronk vertoefd; de eer is mijdus ook nooit te beurt kunnen vallen om tegen een hooggeplaatste dame als LadySarah Wilson te kunnen worden uitgeruild. De benamingen mij tegengeworpen van‘roover, schurk’ enz., komen uit zulk een bedenkelijke bron, dat ik het beneden mijacht om daarop te antwoorden.Om den lezer echter gemoedsbezwaar te besparen en vooroordeel tegen den

schrijver te ontnemen, wil ik hier zeggen dat ik een heel gewoon mensch ben,afstammend van Fransche Hugenoten, oud 34 jaar, heel middelmatig gebouwd, endat de kleur mijner oogen onbestemd is; noch blauw, noch grauw. De natuur heeftmij met haar poederkwast ietwat vroeg gevonden, waardoor de kleur van mijn harenschimmel is, of te wel tusschen zwart en wit. Ik heb heel veel menschen aangetroffendie beter krijgsman waren dan ik, en ik mag mij verheffen op de goede eigenschap,mannen die beter zijn dan ik, te kunnen bewonderen. Ik heb het geluk altoos in staatte zijn alles te zien zooals het is, mijzelf ingesloten, en ten slotte mag

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

13

ik zeggen dat wij ons in Afrika beschaafd en christelijk noemen en dat ik zelf inAfrika geboren ben. Dit is ongetwijfeld een beknopte en eenvoudige karakterschets;maar zoo is het voorwerp dat geschetst werd en zoo is het onderwerp dat volgt.Het walgt mij om zooveel over mijzelf te moeten spreken; doch het is niet mijn

fout, het is de schuld van hen die getracht hebben mij berucht te maken en die daarinslechts in zooverre slaagden dat zij snap-shots- en autograafjachters op mijn spoorbrachten. En lieve hemel, wat is dat een lastige bende!Laten wij nu eens mijn persoon zoover mogelijk op den achtergrond schuiven en

vergun mij als onzichtbare gids u te begeleiden en voor te stellen de episoden vandezen oorlog, zooals ik die heb meegemaakt. Laat ik op den voorgrond stellen, omu een teleurstelling te besparen, dat gij in deze bladzijden niet zult vinden trillendeen hartroerende verhalen; maar dat gij in allen eenvoud zult zien de bedrijven vanhet groote en bloedige Zuid-Afrikaansche drama, waarin het mijn lot was een rol tespelen.

B.J. VILJOEN,Ass. Com.-Gen.St.-Helena, Mei 1902.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

14

Het bevel om op te rukken naar het front.

Het was op den 28sten September 1899, toen ik de gewone zitting van den TweedenVolksraad bijwoonde, dat de bode mij een officieel schrijven overhandigde, met dewoorden: ‘Mijnheer, die klerk van Generaal Joubert, wat die brief gebreng het, zegtdat die generaal verzoek het, dat u haastig moet maak.’Ik opende den brief ‘bijkans kortadem’ en zenuwachtig, omdat ik den inhoud

amper kon gissen. Eenige mijner medeleden, die nabij mij zaten, vroegen fluisterenden hoogst nieuwsgierig: ‘Jong, is dit fout?’Het was natuurlijk bekend, dat, naar aanleiding van den gespannen toestand en de

bitse diplomatieke briefwisseling tusschen onze Regeering en die van Engeland inde laatste maanden, er vroeg of laat een botsing moest ontstaan. Daar ik Kommandantvan de Witwatersrandgoudvelden en dus officier van het Transvaalsche leger was,wekten mijne bewegingen de belangstelling mijner medeleden en der aanwezigenin de Raadszaal: een natuurlijk gevolg onder de gegeven omstandigheden.Toen ik de missieve gelezen had, antwoordde ik ten hoogste opgewonden: ‘Ja

kerels, ik mot opruk naar die Natal grens en ik heef maar tijd tot morgen namiddag.Ik moet nu maar die Raadszaal verlaat; wie weet misschien voor altoos. Gij zult mijook wel spoedig moeten volgen naar het front, zoodat ons voorloopig maar zal zeg‘Au Revoir!’De inhoud van het bevel van Z.Ed.Gestr. den Kommandant-Generaal, de aanleiding

tot mijn eersten stap in

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

15

den tweeden Anglo-Boerenoorlog, die mij twee jaar en vier maanden in het veldhield, gedurende welken tijd ik zoovele ervaringen had en sensaties doorleefde, luiddeongeveer als volgt:‘Gij wordt bij dezen opgedragen om morgen (Vrijdag) avond ten acht ure met het

Johannesburg-commando naar Volksrust op te rukken. Uw veldcornetten hebbenreeds instructies het aangegeven getal burgers te kommandeerenmet paarden, wagens,uitrustingen, enz. Eveneens zijn instructies gegeven voor de noodige spoorwegwagensom u met uw commando te vervoeren. Verdere instructies zult u later ontvangen.Door de gansche republiekwasmen nu reeds bezigmet prepareeren en organiseeren

om naar het front te gaan, zoodat overal de grootste levendigheid en bedrijvigheidte bespeuren was, niet het minste te Pretoria, waar de straten vol waren met ruiters,wagens en karren.Den volgenden morgen moest ik voor mijn vertrek nog eens op het kantoor van

den Kommandant-Generaal komen. Dit vond ik vol officieren, allen haastig om eenbijzondere bezigheid afgedaan te krijgen, de staatsartillerie-officieren natuurlijk inhun schitterende uniform. Met de grootste moeite en na heel wat geduw met deellebogen, kreeg ik eindelijk mijn chef te spreken. Generaal Joubert, wiens voorhoofddoor den ernst van het oogenblik en misschien ook door kommer en zorgen, volplooien lag, zei, toen hij mij zag: ‘Goeie morre, Kommandant, ik dacht dat gij al wegwaart.’‘Morre Generaal, ik ben op weg naar het station, en is net even bij u angekom om

u over een en ander te spreken.’‘Nou ja, wat is dit?’ antwoordde mijn chef, die soms erg kort kon zijn in zijne

uitdrukkingen.‘Wel generaal, ik wil graag weet hoe zaken staan: Heeft Engeland ons den oorlog

aangezegd of gaan wij het Engeland doen? En in welke positie of verhouding

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

16

sta ik tegenover andere officieren?Wie is de Generaal bij wien ik mij moet aanmeldente Volksrust?’De generaal die met een potlood cijfers zat neer te schrijven, net alsof hij mijn

vragen wilde optellen met zijn antwoorden en mij het groot totaal als bescheid wildegeven, zag nu op en keek mij met zulk een doordringenden blik aan dat ik werkelijkbegon te denken dat ik een misdaad of iets vreeselijks begaan had, en langzaamantwoordde de Generaal: ‘Kijk hier, er is nog geen oorlogsverklaring en devijandelijkheden zijn nog niet begonnen. De officieren moeten dit goed verstaan,want mogelijk wordt de zaak nog geschikt. Wij gaan alleen onze grenzen bezetten,omdat de houding der Engelschen zeer uitdagend is, en als zij zien dat wij gereedzijn en niet bevreesd voor hun dreigementen, dan zullen zij misschien verstandigworden en zich nog eens bedenken. Ook willen wij voorbereid zijn om een herhalingvan den Jameson-inval met meer kracht te kunnen onderdrukken of voorkomen.Watuw tweede vraag betreft, dit zal ik later regelen en mijne verdere instructies zal ik unazenden.’Na nog eenige zaken van minder belang besproken te hebben, nam ik afscheid

met den gewonen handdruk en een ‘Dag, Generaal.’Een uur later bevond ik mij in den trein van Johannesburg in gezelschap van

generaal P.A. Cronjé en diens getrouwe gade. ZEd.Gestr. was op weg naar deWestelijke districten der Republiek, waar hij het bevel over de verschillendecommando's van Potchefstroom tot Lichtenburg, ter bescherming van onzewestergrenzen, op zich zou nemen. Op het Johannesburger station nam ik van generaalCronjé en zijne echtgenoote afscheid. Dit was op den 29sten September 1899, en eerstden 25sten Maart 1902, dus bijna twee en een half jaar later zag ik hen terug en datwel als mede-krijgsgevangen op St. Helena. Hoewel verblijd elkander nog in levenen gezondheid te ontmoeten, waren wij diep ontroerd; want, toen wij twee

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

17

en een half jaar geleden afscheid namen, waren wij vrije, onafhankelijke aanvoerdersin het republikeinsche leger en hier troffen wij elkander aan als krijgsgevangenen,ver verwijderd van ons geliefd vaderland. En hoeveel bloed was niet vergoten enhoeveel tranen waren niet gestort gedurende dit onvergetelijk tijdperk? Hoe warende toestanden niet veranderd? Toenmaals trokken wij vol moed op, brandende vanvaderlandsliefde; onze vrouwen en kinderen lietenwij vol kommer in hunnewoningenachter, maar tenminste verzorgd en tevreden. Nu was de republiek één puinhoop,het volk in rouw gedompeld en waren duizende onschuldige vrouwen en kinderen,het slachtoffer geworden van en voortdurend blootgesteld aan de grofste behandelingen de grootste ellende. Haast geen enkele Afrikaansche familie was zonderonherstelbare wonde. Overal waren de sporen van den bloedigen oorlog zichtbaaren tal van burgers, die in het begin van den oorlog zij aan zij met ons haddengestreden, werden nu gevonden in de gelederen van den vijand. Ten spijt van hunduren plicht, hadden zij hun kameraden in den steek gelaten, zonder schaamtegevoelof ontzag voor de dapperen, die reeds hun leven hadden opgeofferd voor de vrijheidvan hun land en volk. O, dag van verantwoording! Verraders, het Afrikaansche volkzal u rechten en wat zal dan zijn oordeel zijn?Generaal Cronjé en ik zaten nu hier machteloos, zeventien honderd mijlen van

onze strijdende broeders verwijderd, peinzende over een onbekende toekomst, opdezelfde rotsmassa, waar ongeveer een eeuw geleden de beroemde en eenmaalmachtige Napoleon zijne laatste levensjaren in ballingschap doorbracht.Na afscheid genomen te hebben van vriend Cronjé op het station te Johannesburg,

was mijn eerste werk mijn verschillende veldcornetten te gaan bezoeken. Tegen vieruur 's middags meende ik dat het commando gereed was, zoo goed als dat verwachtkon worden. Ik zeg gereed,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

18

wel, dat beteekende, zooals later bleek, slechts gereed op papier. De drie veldcornettenmoesten negen honderd bereden manschappen, uitgerust en van wapens voorzien,bij elkander brengen. Zij hadden de macht, daarvoor het noodige te kommandeerenSlechts stemgerechtig de burgers der Z.A.R. konden gekommandeerd worden, en inJohannesburg woonde, meer dan in eenig ander dorp, zeker het grootste mengelmoesvan alle nationaliteiten, die door naturalisatie stemgerechtigd waren geworden endus tot kommandodienst verplicht waren.Het zou te veel tijd nemen om te trachten den toestand en agitatie te Johannesburg

te beschrijven. Alleen kan worden aangehaald dat duizende Uitlanders het landverlieten, sommige gedwongen, andere vrijwillig, uit angst in alle haast hun woningenverlatend en zich tevreden stellend met een staanplaats in een kaffer- ofsteenkooltruck, blootgesteld aan zonnehitte, regen en wind. In de straten wemeldehet van burgers, die gereed waren dien avond naar het front te gaan, en vanvluchtelingen, welke dien dag nog wilden vertrekken. Hier zag men onderhandelenover paarden, daar over wagens en elders over muildieren, en het slot was datmenigeen beweerde dat hij onrechtvaardig behandeld werd. Velen hadden reeds inden morgen afscheid genomen van hun betrekkingen. Allen waren meer of minderopgewonden, de een was droefgeestig, de ander vroolijk, een derde bloeddorstig enenkelen waren onder den invloed van sterken drank.Het duurde niet lang of men wist dat ik in de stad was en spoedig was het in den

omtrek van mijn kamer in het North Western Hotel als in de nabijheid van eenbijenkorf. Na te vergeefs geklaagd te hebben bij den kommandeerman, den persoondie, daartoe aangesteld door den veldcornet, namens hem de burgers, paarden,muildieren, enz. kommandeert, en vervolgens bij den veldcornet, welke laatstegewoonlijk van de klagers bevrijd raakt door te zeggen: ‘Die Kommandant is diebaas,’ namen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

19

zij hun toevlucht tot mij. De een klaagde dat van zijn vier paarden er tweegekommandeerd waren, dat hij een groote familie had, waarvoor die vier paardende kostwinning beteekenden. Een tweede had een dergelijke klacht over zijn wagensof muilen. Een derde leed aan een hartkwaal of aan een denkbeeldige ziekte, of wildeliever niet naar het front. Dan kwamen er verscheidene vrouwen klagen over allerleigrieven. Vele pleitten voor hare echtgenooten, andere voor den zoon, en sommigezelfs voor hare broeders, een lange reeks van redenen aanvoerende waarom zij derespektieve betrekkingen bevrijd wenschten te zien van kommandodienst. Hetmoeilijkste was nog deze klagende personen allen tevreden te stellen op de een ofander wijze. Voor den ouden Koning Salomo, begaafd met zooveel wijsheid, zouzulk een taak zeer licht zijn geweest; voor mij, den eenvoudigen Boerenzoon, nietbegunstigd met zelfs een greintje van Salomo's talent, was het een der moeilijksteoogenblikken die ik ooit doorleefd had. Ik toch had hier te doen met eendelversbevolking, samengesteld uit zooveel verschillende nationaliteiten en eenkommando van ongedisciplineerde, vrije burgers.Op den avond nu van den 29sten September 1899, vertrok ik met het Johannesburger

kommando in twee treinen. Twee derden van de burgers kenden mij niet en reedsbij ons vertrek deed zich het bezwaar daarvan kennen. Een burger, Prinsloo genaamd,- ik herinner het mij nog goed - staptemet zijn kombaarzenmijn privaat compartiment,waarin ook mijn officieren zaten, binnen, in niet al te normalen toestand. Toen ikhem beleefd opmerkte dat dit compartiment gereserveerd was, wenschte hij mij naarden duivel, en was ik verplicht hem op minder zachte en ook minder hoffelijke wijzeuit het compartiment te verwijderen. Dezelfde burger was later een van mijnvertrouwdste spioenen.1) Ik had hem

1) Onder het woord spioenen verstaan de Boeren hun verkenners.(Noot v.d. Uitg.)

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

20

wegens zijn ingedrongen lichaamsbouw den naam gegeven van: ‘Bulletje.’Zonder eenigen tegenspoed bereikten wij den volgendenmiddag Standerton, waar

ik van den Kommandant-Generaal een telegram ontving, mijn kommando daar af teladen en mij met dat van kommandant Schiel, het Duitsche korps, onder het bevelte stellen van den Heer J. Kock, lid van den Uitvoerenden Raad, die door de Regeeringtot generaal benoemd was.Hier werden paarden, zadels, enz. uitgedeeld; want te Johannesburg was daartoe

geen gelegenheid geweest; daar was slechts gezorgd dat er evenveel paarden alsmanschappen waren.Bijna een derde gedeelte der paarden was ongeleerd onder den man en menig

nieuw burger, genaturaliseerde vreemdeling, was een ongeoefend ruiter, zoodat deeerste parade of wapenschouwing veel stof tot hilariteit gaf. Hier zag men een paardrondwalsen, daar een ander springen, ginds een ruiter in het zand bijten: tegen denavond waren er dan ook verscheidene patienten in de ambulance.Hoewel niet volmaakt, was mijn ambulance toch vrij goed ingericht, en onder het

toezicht van drie doktoren, de heeren Visser, Marais en Shaw. Onze geestelijkebelangen werden waargenomen door Domini Nel en Martins, welke beide heerenhet kommandoleven echter spoedig te zwaar werd en die de bediening aan onszelvenoverlieten, zooals de groote mogendheden ons onze eigene redding lieten uitvechten.Ik denk trouwens, dat niemand van het kommando het verlies van onze geestelijkente zeer gevoelde. Den volgenden dag kwam generaal Kock met een grooten staf,alsmede het Duitsche kommando aan, en trokkenwij gezamenlijk op via Paardenkopnaar Kliprivier in den Oranje-Vrijstaat om Botha's pas te gaan bezetten. Mijn convooibestond uit ongeveer 100 trollies, grootendeels met muilen bespannen en het waseigenaardig

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

21

om te zien, welke kombinatie van proviand mijne waardige veldcornetten opgeladenhadden. Onder andere waren er drie volle vrachten lime-juice (vruchtensap) en meervan zulke onnoodige zaken, welke ik bij de eerste halte liet afladen en waarvoor ikvoedsel in de plaats nam. Hier zij aangeteekend, dat van de drie veldcornetten slechtseen t.w. nu wijlen Pieter Joubert, van Wijk Jeppesdorp, het kommando vergezelde;de beide andere zonden plaatsvervangers, misschien wel omdat deze beide heerenslecht tegen de buitenlucht konden.Te Kliprivier, op de grens van den O.V.S., werd eenige dagen halt gehouden. Van

hier werd ik door onzen generaal naar Harrysmith gezonden met een klein klompjeburgers als escorte, om de officieren van den O.V.S. te ontmoeten. Na twee dagenreizen vond ik Hoofdkommandant Prinsloo, later gedeserteerd, en andere officierente Tandjesberg. Het doel van mijn missie was om de communicatie te regelen metdeze officieren, met wie wij in voeling moesten blijven, omdat zij op onzenrechtervleugel stonden. Toen alles besproken was, keerde ik terug en vond deverschillende kommando's gereed om op te trekken naar Botha's Pas. Toen wij denelfden October bij dien pas kwamen, kregen wij per rapportganger bericht, dat onzeRegeering een Ultimatum aan Engeland had gezonden, dat de tijd daarin bepaald,verstreken was en dat de vijandelijkheden dus een aanvang zouden nemen en wijdus dadelijk de grenzen van Natal moesten overtrekken, hetgeen nog denzelfdenmiddag geschiedde.Ik kreeg bevel met een patroelje van 50 man op te rukken, en zoo overschreden

wij Harer Majesteits Kolonie Natal. Ik was nog niet over de grens, toen een mijnerrapportrijders in allerijl kwam aanzetten en meldden dat er een groot vijandelijkkommando in zicht was aan de overzijde van de Ingogo, alsook dat er een kampjewas waar een voorwerp met een bokzeil toegedekt stond, wat

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

22

op een afstand geleek op een kanon. Ik dacht, dat gaat goed en al heel snel: kwalijkde grens over en de vijand, een kamp en een kanon zijn reeds in het gezicht, en dedonzen zullen wel spoedig vliegen.In verspreide orde, heel voorzichtig ging het voorwaarts, en na heel wat kruipen,

wegsteken en verkennen, bleek het dat het groote Engelsche kommando een troepbeesten was, behoorende aan een vriendschappelijk gezinden Boer en dat het kampbestond uit twee tenten, waarin een Engelschman en eenige kaffers woonden, dieeen weggespoelde brug herstelden. Het kanon was intusschen gelukkig nietweggeloopen. Toen het zeil afgenomen werd, kwam er een schotskar te voorschijn.Deze kar met vier ossen behoorde aan het Natalsche Gouvernement en was, geloofik, de eerste buit door ons in Natal gemaakt. De Engelschman kreeg met zijnbedienden een pas naar de Engelsche linie, alsook de aanbeveling om in het vervolgcouranten te lezen, die hem konden waarschuwen, wanneer er weder oorlog verklaardwerd.Den volgenden dag trok onze heele macht Natal binnen; terwijl wij als voorpost

dienst deden. Het onophoudelijk regenen, benevens de scherpe koude van deDrakensbergen maakten onze eerste ondervinding van het veldleven zoo al nietondragelijk, dan toch ontmoedigend. Eenige dagen later voegde zich nog bij ons hetHollanderkorps onder kommandant J. Lombard, zoodat wij nu te zamen een aardigklompje vormden en de verscheidenheid van nationaliteiten weer vermeerderd was.Wij trokken voort tot bij New-Castle, waar de meeste kommando's zich

concentreerden. Een algemeene krijgsraad, bijgewoond door een groot aantalofficieren, werd onder Kommandant-Generaal Joubert gehouden en zoover ik mijherinner, werd besloten dat de generaals Lucas Meijer en D. Erasmus met hunnekommando's het garnizoen van Dundee zouden aanvallen; terwijl generaal Kockmetonze kommando's den pas van den Biggarsberg moest bezetten.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

23

Wij lieten bijna al onze wagens te New-Castle achter en trokken met slechts eenigeproviand- en ammunitiewagens vooruit tot voorbij de Biggarsbergen, natuurlijksteeds voorafgegaan door spioenen. Een mijner waarnemende veldcornetten en eenveldcornet van het Duitsche kommando drongen, door den duivel of ik weet niet watgedreven, door tot aan het spoorwegstation te Elandslaagte. Juist stoomde eengoederentrein het station binnen. Hij werd door deze beide voortvarende Nelson'saangevallen en genomen met verlies van een gewonde aan onze zijde. Mijnwaarnemende veldcornet zondmij bericht, dat hij het stationmet twee goederentreinenin het bezit had. Ik was zeer ontevreden en zond hem Japie Herbst, een mijnerrapportgangers, om hem schriftelijk te bevelen het spoor te vernielen en direct terugte komen. Doch dien zelfden avond nog ontving ik van generaal Kock bevel om met200 man en een kanon op te rukken naar Elandslaagte, tevens vermeldende datKommandant Schiel reeds met zijn kommando daarheen was vertrokken.Begrijp eens, wij waren reeds verder dan besloten was in den krijgsraad en nu

drongen wij nog verder door, zonder in voeling te zijn met eenig kommando aanonze linker- of rechterzijde. Ik ging den generaal zien en deelde hem mijn bezwarentegen dieper indringen mede; maar de oude heer was vast besloten en zei: ‘Vooruit,'jong.’In een hevigen regenstorm trok ik op naar Elandslaagte en kwam daar dien nacht

tegen 12 uur aan. Na veel moeite werden in de duisternis posities gevonden, hoewelik reeds bespeurde dat de omgeving strategisch zeer ongunstig was. Ik deed dus hetbeste wat onder de omstandigheden gedaan kon worden en nam posities in op dekopjes ten Oosten van het station, waar twee dagen later de voor ons noodlottige slagwerd geleverd.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

24

Het gevecht te Elandslaagte.

Op den vroegen morgen van den 21stenOctober 1899 werd mij rapport gebracht dooreenige spioenen, welke gedurende den nacht uitgezonden waren in de richting vanLadysmith, dat de khakies aankwamen.‘Waar zijn zij, en hoe sterk zijn zij?’ vroeg ik.‘Kommandant, dit lijkt voor mij, het zijn omtrent 1000 ruiters met kanonnen, en

zij zijn Modderspruit al door.’Orders werden gegeven aan de burgers om zich gereed te maken en tegen

zonsopgang loste de vijand reeds het eerste kanonschot dat ik in dezen oorlog hoorde.Ik kan u verzekeren dat kanonschoten zoo vroeg in den morgen geen zoete muziekzijn. Spoedig was de vijand zichtbaar op de randjes (heuvelrijen) ten zuiden van hetstation. Velemijnermanschappen zagen het komende gevechtmet genoegen tegemoet,andere waren doodsbleek. De wijze waarop velen positie namen, toonde duidelijkhoe onervaren in en onbekend met het oorlogvoeren wij waren. Het eerste schot uiteen onzer beide kanonnen was zoo goed gericht, dat het tweede en derde doel troffenen den vijand in verwarring brachten. Spoedig daarop was een ammunitiewagen vande bespanning beroofd, doordat de acht muilen met disselboom en al verpletterdwaren. Des vijands kanonnen, die van zeer klein kaliber moeten geweest zijn, schotente kort, konden onze posities niet bereiken, en het eenige kwaad dat zij deden, waseen bom door onze ambulance zenden, die bij het station en dus bij hunne positiesstond. Toen de vijand zag dat ook wij kanonnen hadden, en bovendien raak kondenschieten, trok hij terug in de richting van Ladysmith. Wij zonden hem patroeljesachterna en te 10 uur ongeveer rapporteerde de kommandant van het Hollanderskorpsaan onzen generaal dat de Engelschen in Ladysmith waren teruggekeerd. Misleiddoor dit rapport, werden mijn voorposten ingetrokken, met achterlating van

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

25

slechts enkele spioenen en één veldcornetschap. Afzâal en kostmaken kwamen nuaan de beurt, en wij namen er ons gemak van.Tegen 2 uur namiddags kwam het rapport van de spioenen, dat de Engelschen

druk bezig waren per spoor troepen aan te voeren en af te laden bij Modderspruit.Ik reed nu met eenige burgers in die richting en van een hoog kopje kon ik duidelijkzien wat er gaande was. Van dit verheven punt, ongeveer 1200 treden van den vijand,was er een prachtige kans hen te bombardeeren, aangezien de troepen in dichtemassa's bij elkaar stonden. Bovendien bood het kopje voor onze burgers enkanonbediening een prachtige positie en beschutting aan. Ik zond daarom een mijneradjudanten terug en liet den generaal vragen, zoo spoedig mogelijk een der beidekanonnen te zenden. Ik ontving echter een afwijzend en schertsend antwoord. Haastigging ik toen persoonlijk naar den generaal en trachtte hem te bewegen mij een kanonaf te staan. Ik slaagde echter niet en reed onverrichter zake en bitter teleurgesteldnaar het kopje terug; doch dacht: de generaal is zooveel ouder dan ik en heeft zooveelmeer ondervinding, hij zal dus wel in deze recht gehandeld hebben.Ik had nog niet ver gereden of een rapportrijder kwam aanjagen, en riep:

‘Kommandant, die Engelse kom an. Hulle is banje. Kijk, daar kan u ons mensen zienwegvlug; want die Engelse kavalerie trek hulle om.’ En werkelijk kon ik met mijnverrekijker zien, dat de veldcornet, dien ik achtergelaten had op het kopje, met zijnkommando terugtrok. Des vijands taktiek was duidelijk, zijn infanterie in het middenmet drie batterijen veldstukken (15 ponders), links en rechts kavalerie met maxims.Hij kwam aangerukt in den vorm van een halve maan en trachtte met zijn vleugelsonze posities om te trekken, zoodat bij een bestorming, aan het einde van het gevecht,de lansiers en verdere ruiterij aan beide flanken het voor ons onmogelijk zoudenmaken te ontkomen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

26

Het was moeilijk de sterkte te schatten van onze aanvallers, ik schatte ze in het ruweop 5 à 6000 man; terwijl wij, alles tezamen niet meer dan 800 man telden en slechtsvoorzien waren van 2 Nordenfeldtkanonnen, met bommen en granaatkartetsen.Dat het den vijand ernst was, bleek ten duidelijkste, en wij haastten ons onze

strijdmachten zoo goed mogelijk op te stellen. Ongelukkig waren onze kanonnenzoo geposteerd, dat het niet lang duurde of zij werden tot zwijgen gebracht.Wij deden ons best den vijand zoo goed mogelijk tegen te houden; doch zijn

overmacht was te groot en na korten tijd lagen overal gesneuvelde en gewondeburgers. Toen de vijand onze posities begon te stormen, en hij onder schot kwam,lieten wij hem onze tegenwoordigheid echter pijnlijk voelen en op menige plaats zagmen hun gelederen dunner worden. Zij kwamen echter met groote vastberadenheidop ons aanrukken. Voor het eerst en ook voor het laatst in dezen oorlog, hoorde ikin een gevecht een Engelsch muziekkorps spelen om de aanvallende Tommies op tebeuren en aan te moedigen.Ik weet niet waarom de Engelschen zijn afgeweken van de oude gewoonte om in

oorlogen met vlaggen en vaandels uit te rukken en onder de tonen van de muziek testrijden. Misschien wel uit angst voor verovering.Ongeveer een half uur voor zonsondergang was de vijand onze posities van alle

zijden tot op zeer korten afstand genaderd en werd het gevecht zeer hevig. Hoezeerde overgebleven burgers ook dapper tegenstand boden, was alle mogelijkheid omden vijand terug te slaan, verdwenen.Omtrent dezen tijd zag ik hem onze posities door een nekje (inzinking tusschen

twee kopjes) naderen en stormen. Terwijl ik er heen liep, trof een kogel mijn geweer,zoodat dit onbruikbaar werd. Een gewonde burger gaf mij zijn Mauser en ik voegdemij bij veldcornet Pieter Joubert, die met ongeveer zeven anderen het nekje ver-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

27

dedigde.Wij beschoten den vijand zoo hevig dat hij verscheidene keeren terug moest;maar telkens werd hij opnieuw tot den storm aangevoerd door andere officieren. Hierwerden de dappere veldcornet Joubert en twee andere burgers zwaar gewond.Eerstgenoemde overleed kort daarna. Van de linkerzijde werden wij nu op slechts20 tree afstand beschoten en ik zag dat de vijand den rand, waar onze kanonnenstonden, reeds in bezit had.De zon was nu onder en de schemer spreidde zich over het bloedig tooneel.

Duitschers, Hollanders, Franschen, Ieren, Amerikanen, Australiërs en Boeren haddenzij aan zij gestreden. Vele hunner lagen dood of gewond. Het gekerm der gewondenwas verschrikkelijk en hartverscheurend.Door een laatste bestorming kwam de vijand in al onze posities en vermeesterde

hij onze kanonnen. Hier was dus mijn laatste kans om door ‘pad geven’ aangevangenneming te ontkomen.De slag van Elandslaagte was gestreden en door ons verloren.

Mijn eerste ontkoming.

Nog één blik op dit bloedig tooneel, en hoe zwaar het ook was voor den vijand temoeten vluchten, eigen gewonden en om hulp roepende makkers in den steek temoeten laten, ik moest het slagveld verlaten. Met een mijner adjudanten, Fouriegeheeten, en mijn kleurling achterrijder, die gedurende het gevecht zorg gedragenhad voor mijn paard, joeg ik uit.‘Laat ons haastig maak,’ zei ik, ‘misschien kunnen wij nog met de burgers die

uitjagen, op een andere plaats den vijand beletten ons te omsingelen.’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

28

Achter mij schreeuwden Engelsche soldaten: ‘Stop, stop, halt, halt you bl..... Boer,’en zij zonden ons eenige Lee-Metfordkogels achterna, die gelukkig geen doel troffen.Door de schemering geholpen reden wij veilig voort; doch eensklaps stuitten wij opeen troep Engelsche lansiers, die de uitvluchtende burgers achtervolgden. Wij warengenoodzaakt een andere richting te nemen. Ongelukkig echter hadden eenige hunnerons ontdekt, die ons nu spoedig op de hielen zaten. Hier en daar kon men duidelijkkreten en smeekbeden van burgers hooren, die door de lansiers gestoken werden. Deduisternis belette echter iets te zien.Mijn bediende en ik hadden goede en vlugge paarden, die der lansiers waren groot

en plomp en konden ons niet inhalen. Mijn adjudant Piet Fourie was echter mindergelukkig: hij had een zwak paard en werd ingehaald en gevangen genomen. Menloste gedurig revolverschoten op ons en nu en dan werd de afstand tusschen ons enonze achtervolgers kleiner, zoodat ik verscheidenemalen duidelijk verstaan kon, watzij mij achterna riepen, o.a.: ‘Stop, of ik schiet je dood,’ of ‘Halt, jou verdomde Boer,of ik zal mijn lans door je donder jagen.’ (Dit alles natuurlijk in het Engelsch). Erwas echter geen tijd om over al deze opmerkingen na te denken. Het was een vluchtvoor de vrijheid. Een enkele maal omziende, onderscheidde ik de mij vervolgendepatroelje lansiers met hun lange assegaaien, duidelijk hoorde ik het snuiven van hungroote paarden, vermengd met het gedreun en getrappel der hoeven en het gekletterder sabels en lansen, en nu en dan met het harde geluid der revolverschoten. Al diegeluiden vormden een vreesaanjagend geheel.Op mijn sterk gebouwden Boerenpony ‘Blesman’ waren nu mijn hoop en redding

gevestigd. Blesman bleef tot aan mijn gevangenname, toen hij werd doodgeschoten,mijn getrouwe vriend. Hoeveel malen redde hij mij niet het leven? Hier reeds, in hetbegin van den oorlog, had

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

29

ik het aan Blesman te danken, dat ik niet in vijands handen viel. De groote zwareEngelsche paarden konden geen duim op ons winnen. Een halve mijl verder echterzouden wij stuiten tegen de hooge wallen der Zondagsrivier. Naar den linkerkantkonden wij niet langs de rivier rijden, want de wagenbrug, die haar overspande, wasreeds in het bezit van den vijand. Naar rechts konden wij evenmin. Daar was despoorbrug; maar het was onmogelijk die te paard te passeeren. En de rivier was tediep. Er stond ons echter geen andere weg open, de vijand was ons op de hielen; onseenige redding was dus te trachten de rivier over te steken.Wij hadden zulk een vaartdat wij bijna van den hoogen wal aftuimelden. Het was moeilijk te schatten, hoe diepde afgrond was; doch ik herinner mij goed dat ik naast mijn paard in het water terechtkwam. Het goede dier zat met alle vier de pooten in het drijfzand of de modder vast.Na veel sukkelen en spartelen kreeg ik het paard los en gingen wij verder de rivierin, die ongeveer 4 voet diep was. Ik keek om en kon duidelijk den vijand op den walzien. Hij vuurde telkens, wanneer hij iets in het water hoorde. Ik besloot dus mij stilte houden, in de hoop dat hij zou meenen dat ik doodgeschoten of verdronken was.Na 5minuten dacht ik dat mijn list gelukt was, want ik hoorde een vanmijn vervolgerszeggen: ‘I suppose they are finished.’ (Ik geloof dat het met hen gedaan is). Ik dachtdat zij terug waren gekeerd en hervatte met rukken en stooten mijn tocht door demodder. Na heel wat gesukkel bereikte ik den anderen oever, waarop mijn lastiggezelschap weer van zijn tegenwoordigheid blijk gaf door te schieten, waarschijnlijkslechts op het gehoor. Toen ik mijn paard zoover had dat de voorpooten op den walwaren, zakten zijn achterpooten weg in de modder en viel het arme dier achteroverin het water. Ik dacht toen dat het getroffen was. Voor mij uit en in de richtingwaarheen ik moest vluchten, hoorde ik nu ook schieten en ruiters langs de

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

30

rivier aanjagen, waarschijnlijk om ons af te snijden. Ik moest toen mijn paard in desteek laten en in het lange gras wegkruipen tot er een kans kwam om te voet mijneontvluchting voort te zetten. Mijn bediende was op een kleine afstand van mij in derivier terecht gekomen en wij waren elkander op die manier kwijt geraakt. Hiervoorwas ik later zeer dankbaar; want ongeveer te middernacht, nadat de vijand zijnvervolging had opgegeven, redde hij mijn paard, waarmede hij den volgendenmorgenkwam aanrijden.Mijn lot was dus dien nacht alleen en te voet mijn vlucht voort te zetten. Het

regende bijna den geheelen nacht door, wat mijn toestand geenszins verbeterde; want,hoewel ik in de rivier van top tot teen nat geworden was, was dit niet zooonaangenaam als te moeten loopen over den natten grond, een soort van klei, die zooaan mijn schoenen kleefde, dat ik verplicht was ze elk oogenblik af te krabben, watdan mijn schoenen zeker een pond of 12 lichter maakte.Ik had nog mijn geweer, mijn revolver en een beetje patronen bij mij. Mijn

verrekijker had ik op de een of andere wijze, waarschijnlijk in de rivier, verloren.Gelukkig was er overal water, doch te eten had ik niets. Slechts eenmaal te voren

had ik den weg naar Elandslaagte afgelegd, te weten toen wij daarheen optrokkenen dit was nog wel in den nacht. En nu moest ik in de duisternis trachten het padterug te vinden. Daarenbovenwist ik niet wat er te Dundee gebeurd was, waar volgensinformatie een sterk garnizoen lag. Dwaalde ik dus in die richting af, dan liep ikgevaar daar in vijands handen te vallen. Te vergeefs hoopte ik enkele van deontvluchte burgers te ontmoeten.Tegen middernacht hoorde ik een hond blaffen: ik vermoedde dus in de nabijheid

van een Boerenplaats te zijn of een kafferkraal. Ik wenddemijn schreden in de richtingvan waar dit geblaf kwam, stuitte op een sloot

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

31

of donga en bespeurde nog juist bijtijds dat het een diepe afgrond was. Na nog eenigemijlen langs dien afgrond voortgeloopen te hebben, vond ik een voetpaadje dat ikvolgde, en stuitte toen op doorndraad waar ik doorheen kroop, bij welken tocht ikmijn pantalon deerlijk havende. Het bleek dat ik in de nabijheid van een kafferkraalwas, waar een doodsche stilte heerschte. De hond, dien ik had hooren blaffen, bleekallesbehalve genegen mij bij de hutten te laten komen; doch, na veel moeite en paaienkwam ik bij de grootste der hutten waarin waarschijnlijk het hoofd van de kraal ofkafferstad woonde. Ik meldde mij in het kaffersch aan, waarop mij op bitsigen toongeantwoord werd met de vraag, wat ik zocht. Gelukkig verstond ik de taal van dienkaffer en vroeg of iemand mij het juiste pad kon wijzen, waarop een zestal kaffersmet assegaaien gewapend, te voorschijn kwamen.Ik hield mijn revolver klaar, want de houding der kaffers was zeer verdacht. Zij

bekeken mij nauwkeurig, waarop, zooals het mij toescheen, de oudste van het dorpzeide: ‘Jij is ook een van die Boeren wat uitvlug. Ons het vandaag die geveg angekijken ons het gezien jullie het banje klop gekrij. Nou moet ons voor jou vast hou en bijons magistraat breng.’Ik was wel in prettig gezelschap verdwaald. ‘Maar die zwarte Engelschman zou

niet zoo gemakkelijk voor een Boer vang.’ Het zou van geen nut zijn geweest ommij in een gevecht te wikkelen met deze heeren, ik probeerde dus een ander plan enzei: ‘Kijk, ik trek met een kommando van 500 man; die kommando is hier nabij enspioenen achter mij en rondom je stad, en als jij mij nu een van de jonge kaffers geeftom mij en mijn kommando in die pad naar de Biggarsbergen te breng, dan betaal ikjou 5 shilling vooruit.’Mijnheer de kaffer liet toen zijn hoogen toon wat zakken en voldeed eindelijk na

heel wat bezwaren aan mijn verzoek, toen ik had gedreigd zijn geheele stad in brand

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

32

te steken en zijn beesten voor het kominando te slachten. Een jonge Zulu ging toenmet mij mede en ik bevond nu dat ik, hoewel van den weg afgeweken, toch nog inden rechten koers was. De gids vroeg mij al spoedig waar mijn kommando was, entoen hij bespeurde dat ik hem gebluft had, wilde hij terugkeeren. Het vertoon vanmijn revolver, en de bedreiging dat ik hem dood zou schieten, brachten hem van zijnvoornemen terug. Hij liep brommende voor mij uit, sneller en sneller, totdat hijongeveer een pas of tien vóór mij was en eensklaps wegliep en in de duisternisverdween.Peinzend liep ik langzaam voort, tot ik eindelijk op den spoorweg van Glencoe

naar Elandslaagte stuitte. Rondziende ontwaarde ik niet ver van mij het licht eenerlantaarn en bespeurde ik dat ik op een overweg stond, dicht bij een station, dat geenander kon wezen dan Waschbank-station. Niet lang had ik daar gestaan of driepersonen traden op mij toe: twee Engelschen, waarschijnlijk spoorwegbeambten, enmijn weggeloopen zwarte gids. Deze hadmij dus verraden. Tot mijn groote blijdschapzag ik dat zij allen ongewapend waren.Een der beide blanken, die de lantaarn droeg, zei in het Engelsch dat ik mijn weg

verloren had, waarop ik antwoordde: ‘O nee ik is in die pad.’ De ander zeide hieropdat niet alleen het kommando te Elandslaagte verslagen was, maar dat ook de Boerente Dundee in de pan waren gehakt en het dus het beste voor mij was met de heerennaar Ladysmith te gaan. Zij verzekerden mij een goede behandeling.Ik zorgde er voor niet tusschen hen in te komen en bleef op eenigen afstand van

hen, steeds mijn revolver gereed.Ik zei dat ik niets te Ladysmith te doen had en dus mijn reis maar liever zou

voortzetten en wenschte hun goeden nacht.Maar de eerste spreker verklaarde dat ik niet passeeren

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

33

mocht. Beiden kwamen toen naderbij, doch ik trad achteruit. De persoon met delantaarn sprong op mij toe en greep mij bij den arm. Ik rukte mijn revolver uit enzeide hun dat zij mij los moesten laten. De een trachtte mij te ontwapenen, ik sprongop zijde en schoot op hem. Hij viel, maar, voor zoover ik in de duisternis kon nagaan,was hij niet doodelijk getroffen. De tweede persoon die mij, kort voordat ik schoot,van achteren had willen beetpakken, verdween en de kaffer was reeds gevlucht toenhij mij mijn revolver zag trekken.Ik ging nu ter zijde van het pad en wachtte op de dingen die komen zouden; maar

behalve een verward gemompel, hoorde ik niets, zoodat ik ongestoord mijn tochthervatte.Ongeveer een uur voor het aanbreken van den dag, zag ik in de verte een groote

plaats liggen, die, nader gekomen, een bezigheidsplek bleek te zijn. Op de grootedeur las men: ‘Post Office and Saving Bank.’ Ik moest voorzichtig zijn voor hetgeval dat het een Engelschgezinde Boer was, die deze bezigheid dreef. Ik gevoeldegeen lust in verderen tegenspoed.Een groote New-Foundlander lag op den drempel, doch, behalve met een kleine

beweging van zijn staart, nam hij geen verdere notitie van mij. Ik ging tusschen tweehuizen door om den stal te inspecteeren. Was daar toch maar een paard te vinden.Natuurlijk om dit te leenen, al leek dit zelfs al onhoffelijk. Doch in mijnomstandigheden kon men niet veel etikette in acht nemen.De deur was van een groot ijzeren hangslot voorzien. In den stal hoorde ik een

dier op den vloer trappen enmijn hart klopte haastig van blijdschap; want dat getrappelwas zeker van een paard. Behalve aan diefstal moest ik mij nu echter ook nog aanhuisbraak schuldig maken; maar de Engelschen zeggen: ‘All is fair in love and war,’(In de liefde en den oorlog is alles geoorloofd).Met behulp van een ijzeren staaf verbrak ik het slot

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

34

en trad binnen; het was er stikdonker. Ik hield mijn adem in, was zenuwachtig; wantalle hoop op vrijheid was gevestigd op het vinden van een paard. Ik hoorde het diersnuiven en dacht, al is het paard nog zoo woest, ik ga het berijden; want ik benuitgeput en moet minstens nog twaalf mijlen afleggen, voor ik er zeker van ben datik ontkomen ben en moet uit het bereik van den vijand komen voor het helder dagis. Mijn vuurhoutjes waren nat en weigerden te branden. Langzaam kroop ik langsde krib, totdat ik een riem in handen kreeg, waarmede het dier was vastgemaakt. Iksneed den riem door en leidde het dier uit. Het verwonderde mij dat het zoo langzaamging, ik moest het bijkans sleepenBuiten gekomen bevond ik, tot mijn teleurstelling, dat het een oude ezel was.Ik hoopte dat er wellicht toch nog een paard in den stal zou staan, maar tevergeefs.

Ontmoedigd, diep ter neer geslagen verliet ik den stal. De oude donkey stond nogaltoos op dezelfde plek, afwachtende wat er nu gebeuren zou; doch ik had geen tijdhem mijn verontschuldigingen aan te bieden, en daar hij mij niet sneller voort zoubrengen dan mijn eigen beenen het zouden doen, liet ik vriend donkey verder metrust en vervolgde mijn weg.Bij het doorbreken der eerste zonnestralen, die de Biggarsbergen in al hun

grootschheid en schoonheid deden uitkomen, wist ik voor het eerst waar ik mijbevond: ruim 12 mijlen van Elandslaagte. Afgemat en uitgehongerd zette ik mijneder op een miershoop. Het was nu juist 24 uren geleden dat ik voor het laatst ietsgegeten had, en lichamelijk gevoelde ik mij geheel uitgeput; wat wij in hetAfrikaansch ‘klaar’ noemen.Onwillekeurig verzonk ik in gedachte: het gebeurde van gisteren kwammij weder

duidelijk voor den geest, al de verschrikkingen van den veldslag, het bloedig tooneel,de herinnering aan mijn gesneuvelde kameraden, die

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

35

gisterenmorgen nog tezamen met mij vol levensmoed en vaderlandsliefde ten strijdewaren getrokken en nu zoo plotseling in de kracht hunner jaren, uit hun familiekringwaren weggerukt; het gedwongen achterlaten van gewonden en verminkten, enz.Terwijl ik zoo zat te denken, kwamen er plotseling een dertigtal ruiters aan van

den kant van Elandslaagte. Ik ging achter den miershoop liggen, plat op den gronden vast besloten mijn leven zoo duur mogelijk te verkoopen, als het Engelschenmochten blijken te zijn. Zoodra men mij gewaar werd, hield de troep stil en zondmen een hunner vooruit, die mij voorzichtig naderde ook niet wetende of ik vriendof vijand was. Al heel gauw bemerkte ik aan den langen staart van zijn paard enandere kleinigheden, dat hij een krijgsmakker was. Ik stond op en liep naar hem toe,verblijd weer eens een kameraad de hand te kunnen drukken. Het bleek een van deontkomen burgers te zijn.Toen ik bij de overigen was aangekomen, had er een een handpaard, zoodat ik nu

ook weer kon rijden. Een half blikje bully-beef kwam uit een van de zadeltasschente voorschijn en stilde voorloopig mijn knagenden honger.Van een hunner vernam ik dat gesneuveld waren: Ass. Commandant J.C.

Bodenstein en Majoor Hall, twee mijner officieren, wier verlies ik diep gevoelde.Wij reden langzaam verder en langs den geheelen weg troffen wij groepjes burgers

aan, die zich bij ons voegden. Aan de andere zijde der Biggarsbergen vond ik eenaanzienlijker getal.Ik vernam dat de Comm. Generaal te Dannhauserstatie zijn hoofdkwartier had en

trok daarheen. Toen ik er aankwam, had ik reeds 120 burgers bij elkaar.Na mij verkwikt te hebben door een korte rust in een leeg huis, zond ik een

boodschap aan den generaal, hem verzoekende mij den volgenden morgen eenonderhoud te willen toestaan teneinde rapport uit te brengen. De

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

36

boodschapper bracht mij het ontmoedigende nieuws dat de generaal ‘net boos was’en mij geen antwoord zond.Bij het uitkleeden dien avond, bevond ik dat mijn linkerbeen verscheidene

kwetsuren had; waarschijnlijk kleine stukjes bom of klipsplinters. Wel had ik reedste voren pijn gevoeld, maar ik beschouwde die te gering en den tijd te kostbaar omer naar om te zien. Mijn onderkleederen moesten met warm water van de wondjesworden losgeweekt. Door zorgvuldige reiniging herstelden zij spoedig.Den volgenden morgen meldde ik mij bij ZEd. Gestr. den Komm. Generaal aan.

Hij ontving mij zeer koelen, voordat ik iets kon zeggen, vroeg hij verwijtend:‘Waarom heb jij niet geluisterd en bij de Biggarsbergen halt gehouden, zooals dekrijgsraad besloten had?’ en eer ik kon antwoorden, kwamen nog de volgende vragen:‘Waar is je generaal? Hoeveel menschen heb je verloren? Hoeveel Engelschen zijner dood?’Ik dacht: Sakkerloot, dat gaat goed.‘Wel generaal,’ antwoordde ik langzaam, ‘zooals u weet, was ik een der

kommandanten, gesteld onder het bevel van generaal Kock en moest ik dus zijnbevelen uitvoeren. Zooals ik vernomen heb, is generaal Kock gewond in 's vijandshanden gevallen. Ik kan moeilijk zeggen hoe groot ons verlies is: ik vermoed dertigà veertig dood en honderd gewond. Het verlies van den vijand schat ik eerder meerdan minder; doch dit is slechts een gissing.’ZEd. Gestr. werd langzamerhand kalmer en sprak wat vriendelijker, hoewel hij

mij duidelijk te verstaan gaf, geen hoogen dunk te hebben van de Johannesburgers.Ik antwoordde hem dat zij te Elandslaagte zeer dapper gevochten hadden en dat ikhoopte een kans te zullen krijgen om mijn nederlaag te herstellen.‘Ja,’ antwoorddemijn chef. ‘Sommige uwer burgers zijn onder veldcornet Pienaar

gevlucht tot op New-Castle

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

37

en ik heb zooeven dezen veldcornet getelegrafeerd wat te wachten, dan zou ik hemeenige spoorwegrijtuigen zenden om daarmede nog verder te kunnen vluchten. DeDuitschers en Hollanders, die ontkomen zijn, moeten allen naar Johannesburg; ikwil ze niet meer hier hebben.’Ik zei: ‘Generaal, dit is niet billijk; die personen zijn vrijwillig met ons gaan

vechten, wij mogen ze dus niet afsnauwen; want de nederlaag te Elandslaagte is nietde schuld of fout der manschappen.’Ik wilde nog meer zeggen, maar merkte dat ZEd. Gestr. over iets anders zat te

peinzen en niet een tiende gedeelte had gehoord van wat ik gezegd had.Hij keek op en zag mij aan, alsof hij mij met zijn kleine, fonkelende oogen wilde

doorboren. ‘Ja,’ begon hij weer, ‘te Dundee is het net zoo ellendig afgeloopen.Generaal Lucas Meijer maakte den aanval lafhartig; terwijl generaal D. Erasmus,die volgens afspraak, tegelijker tijd van een andere zijde moest aanvallen in gebrekebleef, tengevolge waarvan wij het zware verlies van tenminste 130 man dood engewond hebben en generaal Meijer genoodzaakt was te vluchten tot over deBuffelsrivier. En nu komt Elandslaagte nog daarboven op. En dit alles is toe teschrijven aan de ongehoorzaamheid en nalatigheid der officieren.’En zoo pruttelde de oude heer maar door, totdat ik er zat van werd, opstond en

besloot op een andere gelegenheid te wachten.Even voor ik de tent verliet, zeide ZEd. Gestr.: ‘Kijk, kommandant, reorganiseer

uw kommando zoo spoedig mogelijk en rapporteer zoodra gij gereed zijt.’‘Dank u, generaal, en mag ik de Duitschers en Hollanders van de andere

kommando's, waarvan de officieren gevangen zijn, ook opnemen?’‘Ja, toe maar, maar ik wil geen verdere ergernis met hen hebben.’ZEd. Gestr. had geen gunstig oordeel over de Duitsche

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

38

en Hollandsche korpsen en de grootste reden scheen mij een persoonlijk gevoel tegende officieren; een stand van zaken, die meer voorkwam en zeker niet heeft bijgedragentot het voordeel en het succes van ons leger.De kommandant van het Hollanderkorps, de heer Lombard, L.E.V. was uit den

slag van Elandslaagte ontkomen. Zijn kapitein, de heer B.G. Verselewel de WittHamer, L.T.V., was gevangen genomen. De kommandant van het Duitsche korps,de heer A. Schiel, was gewond in handen van den vijand gevallen; terwijl van degesneuvelde officieren genoemd mogen worden: J.C. Bodenstein, Dr. H.J. Coster,Graaf von Zeppelin, P. Joubert, Majoor Hall, schoolinspecteur De Jonge e.a.

Reorganisatie van mijn kommando.

Na het onaangename, doch succesvolle onderhoud met den opperbevelhebber teDannhauserstatie, liet ik de manschappen, die bij mij waren, onder bevel van eenveldcornet, en vertrok zelf per spoor naar New-Castle om de burgers aldaar teverzamelen en muilen en wagens voor mijn convooi te krijgen; want, zooals ik reedsgezegd heb, had ik onze provisiewagens met trekdieren onder een sterke wacht teNew-Castle achtergelaten.Ik liet de burgers bij elkaar roepen, sprak hen toe en wees er o.a. op dat wij zoo

spoedig mogelijk moesten oprukken naar de vechtlinie om de eer van ons kommandote herstellen. Onze plicht jegens land en volk en onze gesneuvelde, gewonde engevangen kameraden eischten, dat wij den moed niet lieten zakken, doch voorwaartsgingen. Want, hoewel ik het nog maar niet kon begrijpen, hoe men ons vanplichtsverzuim te Elandslaagte kon beschuldigen en hoe men kon zeggen dat wij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

39

oneer van het gevecht hadden, was dit toch het geval. Er is goed gevochten, dochwij werden door een tien maal sterkere, goed gedisciplineerde macht overweldigd,en onze vijand is de eerste geweest om te erkennen dat wij onze positie op eervollewijze verdedigd hebben. Het getuigt niet van goeden smaak de oorzaak van eennederlaag te verdraaien of die nederlaag zelf met oneer en schande te bekladden.Oorlogvoeren gaat ongetwijfeld gepaard met veel geluk en slechts één partij kan ineen gevecht dat geluk te beurt vallen en zeker niet in alle gevechten kan dezelfdepartij de gelukkige zijn.Onder de verzamelde burgers bleek mij al dadelijk een klompje te zijn, waarbij

de lust tot doorvechten niet zeer groot was. Het zou tot geen nut zijn hen te dwingen;het beste was dus hun verlof te geven naar huis te gaan, totdat zij van den schrikbekomen waren of het bespotten hunner vrouwen en zusters hen van zelf weer zounoodzaken de wapenen op te nemen en hun burgerplichten te vervullen. Ik verzochtdaarom den burgers, die niet den moed hadden naar de vechtlinie terug te keeren, opzijde te gaan staan; waarop een dertigtal zich afzonderden. Zij werden uitgejouwden bespot door de overigen. De schrik van Elandslaagte was echter te groot geweest,zij waren blind en doof, en wilden alleen maar terug naar huis. Ik gaf hun elk eenpas geldig om per spoor naar Johannesburg te reizen, welke pas als volgt luidde:‘Verlof aan... naar Johannesburg, wegens lafhartigheid, vrij op Regeeringskosten.’Zij staken den pas zonder erg in den zak en begaven zich, elk met hun bundeltje

kombaarzen, direct naar het station ommet den eersten den besten trein te vertrekken.Dit kan er een denkbeeld van geven hoe groot de schrik is, ontstaan door een

nederlaag en hoe moeilijk het is om een kommando weder te krijgen op dezelfdesterkte als het voor het gevecht had.De overgroote meerderheid van de overgebleven Johan-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

40

nesburgers was echter dadelijk bereid om op te rukken en den vijand weder teontmoeten.Mijn wagentje was te Elandslaagte in handen van den vijand gevallen, alsookmijn

kleêren, kombaarzen en andere benoodigdheden en ik was dus genoodzaakt teNew-Castle mij van een en ander te voorzien. Dit ging niet zoo gemakkelijk, wantde winkelvoorraden aldaar waren meest door de eigenaren weggevoerd of, zoo zulksniet geschied was, door de kommando's geplunderd, en wat er nog over was, hadmijnheer J. Moodie, die daar resident-vrederechter speelde, in zijn bezit, en hij wasniet zeer genegen mij van een nieuwe uitrusting te voorzien. Genoemde persoon waseen gunsteling van generaal Joubert en bezat genoeg ‘red tape’ om er ziek van teworden. Door hier wat te koopen en daar wat te buiten - een fatsoenlijk woord voorstelen - kwam ik den volgenden morgen gereed en rukten wij op naarDannhauserstatie, waar wij nog dienzelfden avond aankwamen.Toen het Johannesburger kommando den volgenden dag vandaar optrok, telde het

485 bereden manschappen, van al het noodige voorzien. Te Glencoestatieaangekomen, ontving ik een telegram van generaal Joubert, meldende, dat hij diendag, den 30sten Okober, den vijand bij Ladysmith had verslagen en 1300krijgsgevangenen had gemaakt, die den volgenden morgen zouden aankomen. Hijdroeg mij op, hen met een escorte naar Pretoria te brengen.Dat was een vleiende opdracht! Krijgsgevangenenwegbrengen door andere burgers

gemaakt! De generaal beschouwde ons dus voor niets anders meer geschikt dan ompolitie te spelen. Er was echter raad voor, ik gelastte een mijner officieren met 40manschappen de krijgsgevangenen naar Pretoria te brengen, deelde ZEd. Gestr. pertelegram mede dat zijn order was uitgevoerd en vroeg om instructies, of ik met mijnkommando kon oprukken, Hierop kreeg ik ten antwoord: ‘Sla uw kamp op nabijDundee, zie toe dat daar orde en wet gehandhaafd worden,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

41

help den vrederechter bij het verzenden van buitgemaakte geweren, ammunitie,voeder enz. naar Pretoria, en wees op uw hoede dat gij niet andermaal overvallenwordt.’Dit ging mijn ‘vuurmaakplek te boven.’ Dit was te veel voor een witman. Het was

een directe beleediging die ik diep gevoelde. Mijn chef was dus van plan mij denkop onder water te houden, hij vertrouwde ons arme kommando niet in de vechtlinie,en hield zijn woord niet om mij weder een kans te geven de geleden nederlaag teherstellen. Wij werden nu achteraf gehouden.Ik was echter vast besloten en gaf order op te rukken naar Ladysmith, wat er ook

van mocht komen. Mocht de generaal my niet in de vechtlinie willen hebben, danwenschte ik niet langer officier te blijven; het beste was dus maar den bul bij dehorens te vatten, al had ik ook geen invloedrijke vriend, op wiens hulp ik kon rekenen.Er was voor mij geen andere weg open.Den eersten November 1399 kwamen wij in het hoofdlager te Ladysmith aan en

ging ik persoonlijk mijn aankomst aan generaal Joubert mededeelen en hem zeggendat wij wilden vechten en niet constabel spelen achter de vechtlinie.Na uitgespannen en afgezadeld te hebben, zocht ik de tent van ZEd. Gestr. op,

stapte zoo brutaal als ik kon binnen en groette ZEd. Gestr. die gelukkig alleen was.Ik begon mijn zaak direct te verdedigen, en zeide hoe onbillijk het was ons op denachtergrond te houden, en dat de burgers bovendien geprotesteerd hadden tegen dezebehandeling. Dit laatste was een argument, dat veel gebruikt werd, wanneer eenofficier graag iets gedaan wilde hebben.De generaal was eerst erg opgewonden. Hij zeide dat ik zijn bevelen minachtte

en dat hij mij zou laten doodschieten. Na met zijn fijne stem heel wat afgeraasd tehebben, genoeg om den duivel op den loop te jagen, werd hij kalmer en gaf mij opmilitaire wijze order mij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

42

voorloopig bij Generaal Schalk Burger aan te sluiten, die nabij Lombaardskop in debelegeringslinie om Ladysmith was.Dien zelfden avond nog trok ik met mijn kommando daarheen en meldde mij aan

bij Ass. Generaal Burger. Door een zijner adjudanten, den heer Joachim Fourie, diezich later zoo menigmaal onderscheiden heeft en in een gevecht nabij zijn woningin het district Carolina gesneuveld is, werdmij een lagerplek aangewezen.Wij sloegenons kamp op, op de plaats, waar eenige dagen te voren generaal White en generaalFrench verslagen waren. Het bleek dat de vijand in dat gevecht (30 October 1899)een aanzienlijke hoeveelheid geweer- en kanon-ammunitie in een gat in den grondverborgen en dit toegedekt had met gras, zoodat het er uitzag als een hoop vuilnis.Een van de burgers, die dit voor den gezondheidstoestand van ons kamp noodigachtte, stak het gras in brand en weldra tastte het vuur de ammunitie aan. Het duurdeniet lang of het leek alsof er een werkelijk gevecht plaats had. Spoedig kwamen vanalle kanten burgers aanrijden om te vernemenwaar gevochten werd. Generaal Joubertzond iemand van het hoofdlager om te zien of de Johannesburgers nu bezig warenelkander dood te schieten en of ik geen orde meer onder mijn manschappen konhouden. Ik verzocht dezen boodschapper zich te gaan overtuigen van hetgeen ergebeurde en ZEd. Gestr. mede te deelen dat ik goed kans zag orde onder mijnmanschappen te houden; maar dat ik geen controle had over de wijze waarop devijand zijn ammunitie op het slagveld geliefde te verbergen. Intusschen werd het mijsteeds duidelijker in welk een slechten reuk mijn kommando bij onzenopperbevelhebber stond en dat wij ons al heel netjes en zeer dapper zouden moetengedragen om ons in zijn achting hersteld te zien. Ook bij andere kommando's stondenwij ongunstig aangeschreven en noemdemen ons: ‘Die natlager, wat bij Elandslaagtemoest trap’;

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

43

geheel en al vergetende op welke wijze het groote kommando van generaal Meijerbij Dundee in wanorde had moeten vluchten. Indien de slag bij Dundee in al zijnbijzonderheden werd weergegeven, dan zou deze nog verre den slag van Elandslaagteovertreffen.Eindelijk waren wij dus in de vechtlinie. Ik zette mijn posten uit en wees posities

aan, die echter allesbehalve gunstig waren; doch ik mocht nu niet meer klagen, dezaak moest nu haar loop hebben. Wij waren vastbesloten ons best te doen om vanden smaad, ons ten onrechte opgelegd, bevrijd te raken.

Het Beleg van Ladysmith.

Eenige dagen na mijn aankomst voor Ladysmith namen wij deel aan een soort vanverkenning van vijands verschansingen enmoest mijn kommando eenige vijandelijkeforten aan den Noord-Westelijken kant van het dorp naderen. Afwisselend werd ermet klein- en grofgeschut van weerszijden geschoten. Op klaarlichten dag naderdenwij een fort tot op 800 tree, de vijand zag ons dus aankomen en kende den afstandgoed, zoodat wij spoedig onder een geregelden kogelregen gehouden werden, en wijgenoodzaakt waren achter klippen en in slootjes dekking te zoeken. Zoodra iemandzijn hoofd er boven uitstak, floten de kogels om zijn ooren. Bij die verkenning werdentweemijner burgers zwaar gewond en het kostte heel veel moeite hen door de vuurlijnnaar onze ambulances te brengen. Laat in den namiddag kwam de order om terug tetrekken. Tot op den huidigen dag is mij het doel van deze verkenning nog onbekenden onbegrijpelijk, alles was even geheimzinnig en raadselachtig; wellicht was mijnmilitaire kennis te beperkt.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

44

Ik heb mij voorgenomen geen kritiek op den oorlog in dit werk te geven, maar moethier toch zeggen dat het beleg van Ladysmith en de wijze waarop het belegerdegarnizoen gedurende eenige maanden met onze kanonnen beschoten werd, mij eenonverklaarbare veldheerspolitiek was van wijlen generaal Joubert, en ik matig mijde onbescheidenheid aan om die politiek dom en primitief te noemen. In een anderhoofdstuk kom ik op dit onderwerp nog eens terug.Nadat zoowat veertien dagen verloopen waren, kreeg ik bevel een andere positie

aan de Zuid-West zijde van Ladysmith te gaan bewaken, vanwaar een Vrijstaatschkommando onder kommandant Nel, en zoo ik mij niet vergis, onder veldcornetChristiaan de Wet, thans den wereldberoemden hoofdkommandant van den O.V.S.,op wien alle Afrikaanders trotsch zijn, naar de Kaapkolonie moest vertrekken. Hierkwam ik onder de bevelen van den heer D. Erasmus, die toen nog generaal was, eneen van de gunstelingen van generaal Joubert. Wij hadden hier veel te werken; ermoesten slooten worden gegraven, forten en schansen gemaakt en andere verbouwdworden. Dit geschiedde gedurende den tijd dat een expeditie naar Estcourt werdondernomen onder generaal Louis Botha, die toen in de plaats gekomen was van denziek naar huis vertrokken generaal Meijer. Met die expeditie gingen 50 burgers vanmijn kommando mede, onder veldcornet J. Kock, die mij later zooveel moeite gaf.Van dezen tocht naar Estcourt kan ik niet veel zeggen, alleen dit, dat ZEd. Gestr. deKommandant-Generaal de expeditie geheel onnoodig vergezelde. Was ZEd. Gestr.niet mede-gegaan, dan zou, hiervan ben ik vast overtuigd, generaal Bothadoorgedrongen zijn tot minstens Pieter-Maritzburg. De Engelschen waren toen nietbij machte onze kommando's te stuiten. Doch generaal Joubert gelastte bij Estcourt,nadat onze burgers in eenige gevechten telkens de overwinning hadden behaald, denterugtocht. Het was op dien

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

45

tocht dat onze burgers een gepantserden verkenningstrein veroverden, bij welkegelegenheid o.a. kapt. Haldane en de heer Winston Churchill gevangen werdengenomen, die eenige maanden later te Pretoria zonder veel moeite uit de handen vaneen klomp slapende wachten ontsnapten en waarover, geheel ten onrechte, zooveelophef door hen is gemaakt. Tot op heden kan ik nog het heldhaftige van dezeontsnapping niet inzien, wel echter van de ontvluchting der heerenWilly Stein, PieterBotha en twee anderen, die krijgsgevangen op Ceylon, vandaar ontsnapten en, viaSt. Petersburg, Amsterdam en Duitsch-Zuid-West-Afrika, binnen twee maanden zichweder in hun eigen districten bij hun kommando's voegden. Te betreuren is het datdezelfde Botha later in een gevecht zwaar gewond werd, weder in handen van denvijand viel en eenige dagen later overleed. Deze ontsnapping leek anders dan deheldendaad van de heeren Churchill en Haldane. De laatste was kapitein van deGordon Highlanders en heeft eveneens een boek gepubliceerd over zijnoorlogservaringen en zijne beroemde ontvluchting.De eenige reden welke de generaal ooit gegeven heeft over het terugorderen der

expeditie was, dat nabij Estcourt gedurende twee achtereenvolgende nachten eenzwaar onweder woedde, waarbij twee burgers door den bliksem getroffen werden;wat volgens ZEd. Gestr. een vingerwijzing van het Opperwezen was dat dekommando's niet verder moesten trekken. Men zou het ongelooflijk vinden dat indeze verlichte eeuw er nog zulke kleingeestige legeraanvoerders te vinden zijn; dochhet is een feit dat het verlies der beide burgers onzen kommandantgeneraal nooptede kommando's terug te trekken zonder daartoe in het geringst door den vijandgedwongen te zijn. In Pieter-Maritzburg en zelfs in Durban sidderden de Engelschenvan angst, omdat zij onze kommando's niet hadden kunnen stuiten, als die zuidelijkerdoorgedrongen waren. Welke groote veranderingen zou dit niet

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

46

in onzen toestand hebben gebracht? Deze terugtrekkende beweging was oorzaak datde vijand zijn vechtlinie vooruitschoof evenver als de onzen zich terugtrokken, n.l.tot bij Chieveley-station nabij de Tugela-rivier. Door onze kommando's werd positiegenomen in de randjes, aan de westelijke oevers der Tugela.

Aan de Tugela.

Acht dagen nadat ik in de posities wasmet mijn kommando's onder generaal Erasmus,ontving ik order om op te trekken naar Pont- of Potgietersdrift, aan de Boven-Tugela,bij Spioenskop, om mij daar te stellen onder het bevel van den heer Andries Cronjé,die toen als generaal behoorde tot het O.V.S. leger en die, hoewel hij eeneerbiedwaardig voorkomen had, geen succes was als generaal. Hij is dan ook laterals zoodanig afgetreden. Behalve het op verkenning uitzenden van eenige patroeljesdoor de Tugela en het graven van slooten, gebeurde hier niets vermeldenswaardigtot op den 14 December 1899, toen ik order ontving met 200 man op te rukken naarColenso om de gelederen aldaar te versterken, omdat een gevecht dreigde. Ondergeneraal Cronjé rukten wij er heen en kwamen den volgenden morgen tegen hetaanbreken van den dag aan. Spoedig na onze aankomst begon het gevecht, bekendonder den naam van den slag van Colenso (15 December 1899), Zooals ik latervernam moesten de kommando's onder generaal Cronjé de rivier oversteken om denvijand op zijn linkervleugel aan te vallen, dit geschiedde niet omdat er verwarringontstond, dank zij de tegenstrijdige orders door de aanwezige generaals uitgevaardigd.Zoo kreeg ik, b.v., in tien minuten tijds vier verschillende bevelen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

47

van vier verschillende generaals. Uit eigen beweging was ik op weg naar de rivierom te trachten een batterij kanonnen, die op vijands linker flank zonder bedekkingstond - evenals de tien kanonnen die later denzelfden dag in onze handen vielen - ente ver vooruit was geschoven, in handen te krijgen. Reeds was ik persoenlijk tot op1400 tree genaderd en volgden mijn burgers mij op de hielen, toen er een adjudantvan generaal Botha, vergezeld van een zekere heer C. Fourie, welke toen ook generaalspeelde, kwam aanjagen met een dringende order ommij met mijn kommando directbij het Ermelo kommando te voegen, dat zooals men zeide, te zwak was om denvijand tegen te houden. Zoo snel als onze paarden het toelieten, reden wij achter devechtlinie om, naar de plek waar wij moesten afzadelen en wij begaven ons te voetnaar de posite der Ermelo-burgers. Dit was geen gemakkelijke taak; het gevecht wasin vollen gang, vijands bommen barstten bij dozijnen over de posities onzer burgersen zoo moesten wij in de brandende zon zoo snel mogelijk eenige mijlen loopen.Toen ik nabij de vechtlinie kwam, bevond ik dat mijnheer Fourie, de generaal, en

de adjudant vermist werden en dat de Ermeloburgers geheel op hun gemak warenen geen hulp noodig hadden of hadden gevraagd. Zelfs was er nog geen bom in hunnenabijheid gebarsten; want op eenige honderden treden afstand stond een klompjealoëboomen, dat de Engelschen voor Boeren moeten hebben aangezien, te oordeelennaar het hevige bombardement waaraan deze boomen onderworpen waren. Ongeveerte dien tijd was de aanval van den vijand afgeslagen en was generaal Buller in vollenterugtocht naar Chieveley, zoodat ons commando geen actief deel van eenigebeteekenis had kunnen nemen aan het gevecht.Ten zeerste is het te betreuren, dat de vijand niet dadelijk achtervolgd werd; was

zulks geschied, dan zou de veldtocht in Natal een geheel ander en gunstiger ver-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

48

loop kunnen hebben gehad. Verre van voor profeet te willen spelen, durf ik tochbeweren, dat, indien wij zoowel toen als in latere gevechten, ons succes opgevolgdhadden, de oorlog zeer zeker een beter verloop zou hebben gehad.Na geholpen te hebben de kanonnen, die in onze handen gevallen waren, door de

rivier te brengen en eenige andere werkzaamheden te hebben verricht, werd mijgelast bij Colenso te blijven, posities in te nemen nabij het Ermelo-kommando bijToomdrift, en verdere orders af te wachten.Eenige weken van non-activiteit volgden nu, elken dag schoten de Engelschen

een aantal bommen met hun 4,7 scheepskanonnen op onze positie. Onze kanonnenwaren van kleiner kaliber, zoodat wij niet konden antwoorden. Gewoonlijk lagenwij in slooten, en stond een burger op den uitkijk. Zoodra het licht van een Engelschkanon door hem werd gezien, riep hij uit: ‘Daar blits hij!’ of ‘Aspaai!’ allen zochtendan dekking, zoodat de vijand er slechts hoogst zelden in slaagde, eenig kwaad tedoen. Op zekeren dag viel een dier groote bommen tusschen een veertiental burgersdie zaten te eten. Hoewel de bom een scherpen klip trof en openscheurde, zoodat hetgele lyddiet eruit puilde, bleef de punt gelukkig ongedeerd, de lont sloeg niet aanbrand, de bom ontplofte niet en een groot onheil werd ons bespaard.Mijn lager was al dien tijd te Potgietersdrift gebleven, zoodat wij tijdelijk van onze

tenten beroofd waren. Het was ons dus niet onwelkom, toen wij order kregen Colensote verlaten en naar ons lager terug te keeren.Eenige dagen later werdmij gelast posities in te nemen, daar waar de Kleine Tugela

in de Groote vloeit, tusschen Spioenskop en Colenso. Hier vierden wij het eersteKerstfeest in het veld; onze vrienden uit Johannesburg hadden ons met procureurRaaff een bezending geschenken gestuurd, bestaande uit koek, sigaren en sigaretten,tabak en andere

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

49

lekkernijen. Op de plaatsen langs de Tugela vonden wij veel groenten, hoenders,kalkoenen, enz.; de respektieve eigenaren waren weggevlucht, zoodat het onmogelijkwas het achtergelatene van hen te koopen. Een en ander werd dus ter opluistering enviering van ons Kerstfeest geleend. Het geheel kommando vergastte zich aan eenheerlijk Kerstmaal.Generaal Buller was echter nog lang niet klaar met ons, hij trok nu op naar

Spioenskop. Behalve een schijnaanval op mijne positie, gebeurde hier verder niets.Ik stak op zekeren dag met een patroelje de rivier over om te verkennen wat het

plan van den vijand was. Onverwachts stuitten wij op negen Engelsche spioenen,die, zoodra zij ons zagen, de vlucht namen. Wij joegen hen na en trachtten hen vanhun hoofdmacht af te keeren, die in het gezicht was. Wij zaten hen dicht op de hielenen zouden hen zeker ingehaald hebben; doch toen wij in volle vaart een bergrandoverjoegen, stuitten wij op een aanzienlijk Engelsch paardenkommando, dat, naarhet ons toescheen, aan het drillen was. Wij waren toen niet meer dan 500 tree vanhen verwijderd. Wij sprongen van onze paarden en openden vuur; wij waren echterslechts 12 man en het duurde niet lang of de vijand stuurde een paar bommen op onsen maakte zich gereed, ons met zijn geheele macht aan te vallen. Wij namen devlucht, en werden achtervolgd door een honderdtal ruiters wier paarden in een goedeconditie waren. Wij waren genoodzaakt zoo snel mogelijk denzelfden weg terug terijden, dien wij gekomen waren. Gelukkig dat wij het pad goed kenden, zoodat wijzonder te zoeken kloven en donga's konden doorrijden, waardoor wij spoedig vanonze achtervolgers ontslagen raakten.Generaal Buller's macht nam eerst den schijn aan, alsof zij zich bij Potgietersdrift

wilde doorslaan en nam al de ‘randten’ aan haar zijde van de rivier in bezit, zoodatde plaats daartegenover aan onze zijde moest verstrekt

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

50

worden. Ons kommandomoest zich nu weer verplaatsen naar Potgietersdrift. Spoedigspeelden vijands scheepskanonnen onafgebroken van den morgen tot den avond oponze posities en zulks werd de geheele week volgehouden. Het scheen inderdaad ofGeneraal Buller met zijn lyddite de Boeren wilde verpletteren, opdat de Tommiesmet alle gemak naar Ladysmith zouden kunnen doorwandelen.Een schijnaanval werd door de Engelschen bij Potgietersdrift gedaan. Met groot

lawaai kwamen zij op ons aanrukken tot op 2000 tree, waarop zij, steeds onderbescherming hunner artillerie, de verschillende ‘randten’, en bulten bezetten. Op eengegeven oogenblik kwamen zij onze positie wat te nabij en wij gaven vuur, met hetgevolg dat hun ambulancewagens heel wat heen en weer moesten rijden. Dezeschijnaanval had slechts ten doel, onze attentie af te leiden: terwijl generaal Bullerzijn troepen naar Spioenskop richtte. In zekere mate slaagden deze schijnbeweging.Op den 21sten Januari 1900, begon het gevecht te Spioenkop aan de Boven-Tugela.

GeneraalWarren, die, geloof ik, dit gevecht leidde, werd geholpen door een tweedenschijnaanval vanuit den uitersten rechtervleugel. Generaal Cronje was in positie teSpioenskop, bijgestaan door de kommmando's van generaal Erasmus en generaalSchalk Burger. Het gevecht duurde den geheelen dag, alsook den volgenden dag,waarop het nog heftiger was. Gelukkig kwam generaal Botha op het tooneel enregelde de zaken op nieuw en zoo krachtdadig, dat de vijand op alle punten goedbevochten en tegengehouden werd.Mij was georderd met mijn kommando de positie te Potgietersdrif te verdedigen;

doch het gevecht te Spioenskopwerd zoo ernstig, dat ik daarheen een veldcornetschapmoest sturen ter versterking. Zelfs een tweede veldcornet moest er heen, zoodatongeveer 200 Johannesburgers te Spioenskopmeevochten, van wie negen sneuveldenen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

51

18 gewond werden. De vijand had in den avond van den laatsten dag van het gevechtden kruin van den kop bereikt, echter niet zonder zware verliezen geleden te hebben.Een onzer generaals had reeds den moed zoozeer opgegeven, dat hij zijn wagensenz. had laten terugtrekken en zelf ook het slagveld verlaten had. Generaal Bothahield moedig stand met de getrouwen, die reeds het heftige van dit belangrijk gevechthadden doorstaan, en welk eene verrassing was het niet den volgenden morgen teontwaren dat de Engelschen den terugtocht hadden aanvaard, het uitgebreidenslagveld, bezaaid met honderden dooden en gewonden achterlatend in onze handen.Wat had de Engelschen doen besluiten dien nacht terug te trekken, was de

algemeene vraag, die niemand kon beantwoorden. Gebrek aan water was, geloof ik,de reden die generaal Warren opgaf; wat ik echter moeilijk kan gelooven, aangezientot op het hoogste punt van den Spioenskop water voorradig is en het onaanneembaaris dat men 1200 à 1300 kostbare menschenlevens opoffert voor deze positie, ze inwerkelijkheid inneemt, en dan ter wille van water-schaarschte, - indien dit de redenware - weer prijsgeeft.

Gevecht te Vaalkrans. (Tugela).

Na de nederlaag van Spioenskop duurde het niet lang of generaal Buller, aangespoorddoor Lord Roberts, beproefde nu voor de derde maal om onze linies door te breken.Ditmaal trof de geheele aanval onze posities. Eenige dagen lang was het duidelijkzichtbaar wat het plan van den vijand was. Ik had te vergeefs mijn chef per telegramdringend verzocht onze posities met manschappen te versterken; ik moest toch metongeveer 400

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

52

man een gevechtslinie van anderhalve mijl lengte verdedigen. Na veel moeite engepraat werd ZEd. Gestr. de kommandant-generaal ertoe bewogen een der grootevestingkanonnen, bekend onder den naam van Long Tom, achter onze posities op telaten stellen, zoodat dit het terrein over den Vaalkrans kon bestrijken.In plaats van de aangevraagde versterking had ZEd. Gestr. eerst generaal Meijer

te Colenso een telegram gezonden, waarin hem gelast werd, mij te gaan bezoekenen mij moed in te spreken; want het scheen ZEd. Gestr. alsof ‘mijn geloof mij gingverlaten.’ En werkelijk kwam generaal Meijer ook zien of hij mijn geloof niet meteen touwtje kon vastbinden. Ik toonde ZEd. de posities en legde hem uit dat ik metmijn kommando niet in staat zou zijn de groote macht van den vijand tegen te houden,die nu niet meer dan 700 tree van ons af was. De verlangde versterking kwam echterniet, hoewel ik ZEd. mededeelde dat een geloof zoo groot als de Majubaberg hierniets zou helpen zonder voldoende manschappen. Eerst na dit bezoek kreeg ik denLong Tom.In den vroegen morgen van den 5den Februari 1900, werd mijn positie op zulk

een heftige wijze gebombardeerd dat bij zonsopgang reeds vier mijner burgers buitengevecht waren gesteld. De vijand had zijn kanonnen op den boschrand, bekend onderden naam van Zwartkop, zoo geplaatst, dat zij onze posities onder een elevatie vanongeveer 400 voet konden beschieten. Ik bevond mij met ongeveer 95 burgers eneen pom-pom op de rechterzijde onzer posities en ass. kommandant Japie du Preezhad het bevel over de linkerzijde. De vijand wierp twee pontonbruggen over de rivieren van tien uur voormiddags stroomde het troepen daarover. Het geheele kanonvuurconcentreerde zich op mijn positie. Wij schoten de soldaten terug, maar zij stormdentelkens weer. Het getal mijner manschappen verminderde snel. Ik had het hevigstebombardement van den geheelen oorlog te verduren.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

53

Het was alsof alle kanonnen van het Britsche leger ons hier beschoten. De grootelyddietkanonnen zonden ons hun groote bommen toe, welke alle boomen van hetkopje wegschoten: terwijl een 50 tal veldstukken onophoudelijk op korteren afstandop ons vuurden.Conan Doyle vermeldt in zijn boek: The great Boer War,’ dat de Engelschen 73

kanonnen op het kopje geconcentreerd hadden.Ik vroeg te vergeefs om versterking aan den naasten generaal en liet onze artillerie

verzoeken in hemelsnaam te schieten op vijands kanonnen. En eindelijk begon danLong Tom zich te roeren. Doch men had verzuimd het kruit veilig op te stellen enspoedig werd dit getroffen door een lyddietbom, en stond alles in brand, waarna mennaar het hoofdlager bij Ladysmith moest zenden om een nieuwen voorraad kruit.Ik keek eens rond om te zien, hoe het met mijn burgers gesteld was. Verscheidene

om mij heen waren gesneuveld, andere waren de kleeren aan brand geschoten, weerandere waren gewond; zij kermden en smeekten om hulp. Onze pom-pom was reedslang door den vijand tot zwijgen gebracht. Een dertigtal mijner burgers was buitengevecht gesteld en de vijandelijke infanterie naderde meer en meer. Ik had echtergeen tijd om na te denken. Ik ging weer liggen achter een rotsblokje langs eenigeburgers en wij schoten nu op 400; doch hoewel wij menigeen in het zand dedenbijten, was het vuur van de weinige overgebleven burgers te zwak om de grooteovermacht tegen te houden.Daar barstte een lyddietbom vlak boven onze hoofden, vier der burgers langs mij

werden verpletterd en mijn geweer werd aan stukken geslagen. Het was alsof er eenpot kokend vet uit elkaar sprong en gedurende eenige oogenblikken was ikbewusteloos. Men bracht mij met een teug cognac en water, wat ik steeds in eenveldflesch bij mij droeg, spoedig weder bij, en toen ik rondkeek, was

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

54

de vijand bezig om van drie kanten het kopje te beklimmen; op sommige plaatsenwas hij slechts eenige honderden treden van mij af. Ik gaf order te retireeren en namzelf de zorgen voor den pom-pom op mij. Onder een hevig geweer- en kanonvuurvluchtten wij uit.Eenige Engelsche schrijvers maken met veel ophef gewag van de wijze waarop

onze pom-pom gered werd. Ik zelf vind er echter niets buitengewoons in.Van de 95 burgers waren er 29 gesneuveld en 24 gekwetst.Toen ik voor het eerst rust nam, gevoelde ik een zware pijn in het hoofd en begon

uit neus en oor hevig te bloeden.Op een afstand van zeventien honderd tree hadden wij wederom positie ingenomen

en beschoten wij den vijand op nieuwmet den pom-pom in de positie, die wij zooevenverlaten hadden. Andere kanonnen beschoten hem nu ook, zoodat de vijand het warmte verantwoorden kreeg. Aan de linker- en rechterzijde behield Japie du Preez, methet verlies van slechts vier gewonden, nog steeds de positie met de rest van mijnkommando.Den volgenden morgen werd het gevecht hervat en speelde Long Tom de eerste

partij in het kanonnenconcert, en maakte hij het den vijand zeer onaangenaam. Hetwas den geheelen dag hoofdzakelijk een gevecht met grof geschut.Mijn hoofdpijn verergerde en ik had zware koorts.Generaal Botha was intusschen met versterking aangekomen en tegen den avond

stonden de zaken beter. Toen was ik echter ‘klaar,’ ik verloor andermaal hetbewustzijn en werd naar de ambulance vervoerd. Dr. Shaw deed zijn best, doch ikbleef eenige dagen bewusteloos, en toen ik weder bijkwam, deelde de dokter mijmede dat ik bij de ontploffing van den bom een lichten schedelbreuk had bekomen.De kwetsuur bleek gelukkig niet erg te zijn; want tien dagen later kon ik mijn bedweder verlaten.Denzelfden nacht dat ik naar het hospitaal werd ge-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

55

bracht, was de vijand andermaal teruggetrokken over de Tugela, en in den vroegenmorgen van den zevenden Februari waren onze burgers weder in het bezit van denVaalkrans, om welks bezit zoo hard was gestreden en aan beide zijden zooveel bloedwas gestort.Zoover ik uit Engelsche officieele bron kan opmaken, was vijands verlies ongeveer

400; terwijl wij in dit gevecht 62 man hadden verloren. In aanmerking genomen devastberadenheid, waarmede generaal Buller ons hier aanviel, is de terugtrekkingzijner troepen mij hier, evenals te Spioenskop, een raadsel.Long Tom schoot met veel succes en gedurende den geheelen oorlog heeft hij

nimmer zulke belangrijke diensten bewezen als hier bij Vaalkrans.De slag van Vaalkrans is voor mij en het Johannesburger Kommando ongetwijfeld

het belangrijkste en hevigste gevecht geweest in dezen oorlog. Hoewel een punt vanonze positie werd veroverd, meen ik toch trotsch te mogen zijn op de geheeleverdediging. Bijna twee derden van de verdedigers waren gesneuveld of gewond,toen de vijand dat punt veroverde. leder die het kopje bezocht had, waar het gevechthad plaats gehad of beter gezegd waar wij positie hadden genomen, moest toegevendat de bewijzen daar waren van een der hevigste gevechten in Natal. Al de boomenwaren stuk gescheurd en verpletterd door de bommen. Groote klippenwaren losgerukten geel gekleurd door de lyddietbommen, en overal lagen verminkte lijken, zoowelvan Britten als van Boeren; want gedurende den tijd dat de Vaalkrans in het bezitvan de Engelschen was geweest, hadden zij geen kans of lust gehad de lijken vanvriend of vijand te begraven.Ik wil hier toch enkele zinsneden verhalen uit het opstel van Dr. Doyle over dit

gevecht in zijn boek ‘The great Boer War’:‘Het artillerievuur, (de Zwartkopkanonnen en andere batterijen), werden toen

haastig gericht op den geïso-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

56

leerden Vaalkrans het werkelijke doel van den aanval. Dit bombardement zou eenverpletterende uitwerkingmoeten hebben. Er mag betwijfeld worden of ooit te voreneenige positie is blootgesteld geweest aan zulk een verschrikkelijk bombardement.Het gewicht aan ammunitie door enkele kanonnen weggeschoten, was zwaarder dandat eener geheele Duitsche batterij, gedurende den Fransch-Duitschen oorlog.’Prince Kraft beschrijft de vier- en zesponders als speelgoed in vergelijking met

de machtige houwitzers en 4.7 kanonnen.ConanDoyle is echter niet te zeker van de uitwerking van dezemachtige kanonnen,

want hij zegt: ‘Hoewel de randen van het kopje bestookt werden door lyddiet enandere bommen, is het de vraag of dit verschrikkelijk vuur wel veel nadeel aan denvijand berokkend heeft; in aanmerking genomen dat er zeven Engelsche officierenen zeventig manschappen dood op het kopje lagen en er slechts eenige Boeren doodof gewond werden gevonden.’Over den pom-pom, dien ik uit vijands handen redde, zegt de zelfde schrijver:

‘Het was gedurende dezen aanval dat er iets gebeurde van meer romantischen aarddan dit gewoonlijk het geval is in een modernen oorlog. Hier was geen sprake vaneen onzichtbaren vijand en kanonnen, die een groote menschenmassa schenen tewillen vernielen; hier was het een Boerenkanon, afgesneden door de Britsche troepen,dat eensklaps uit zijn schuilhoek schoot en wegsnelde als een verschrikte haas uitzijn lager. Zoo snel als de trekdieren loopen konden, rende het uit het gevaar weg,slingerende en stootende tegen de klippen; terwijl de drijver diep voorovergebogen,zich zoo goed mogelijk zocht te dekken tegen den kogelregen. Achter, voor, linksen rechts barstten de Britsche granaten, kraakten de lyddietbommen; doch over hetrandje verdween het kanon en binnen enkele minuten beschoot het alweer van uiteen andere stelling de Britsche aanvallers.’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

57

Gedurende mijn verpleging in Dr. Shaw's ambulance werd ik vereerd met een bezoekvan generaal Joubert, die mij geluk kwam wenschen met wat ZEd. Gestr. neemde,de prachtige verdediging van Vaalkrans, en tegelijkertijd zijn spijt te kennen gaf overhet zware verlies dat ons kommando hier geleden had.Van Dr. Shaw vernam ik dat na het gevecht geroep en gekerm nabij de Engelschen

voorposten gehoord was. Onder bedekking van de duisternis hadden enkele burgersaangeboden te gaan zien of zij deze gewonden niet konden redden. Zij warenvoorzichtig tot bij den voet van den Vaalkrans genaderd, zoodat zij de Engelschewachten duidelijk hadden kunnen zien. Nog een weinig meer nabij gekropen, haddenzij in een sloot twee onzer gewonden, gevonden, een zekeren Brand en een zekerenLiebenberg, van den eerste waren een arm en been verbrijzeld; de tweede had eenkogel door den dij. Men kan begrijpen in welk een verschrikkelijken toestand dezegewonden waren, als men bedenkt dat zij daar reeds twee nachten en een dag haddengelegen, blootgesteld aan de bittere kou van den nacht en de brandende zonnehittevan den dag. De wonden krioelden reeds van ongedierte en men kon het bij hen bijnaniet uithouden van den slechten reuk. De beiden ongelukkigen werden onmiddellijknaar het hospitaal gedragen, waar zij met de uiterste zorg verpleegd werden. De armeLiebenberg is later aan zijn wonden overleden. Brand, de jongste zoon van wijlenPresident Brand van den O.V.S., is, als ik mij goed herinner, hersteld.Op gevaar af van mij de ergenis van menigeen op den hals te halen door aan de

beschrijving van den slag bij Vaalkrans het volgende toe te voegen, wensch ik tochmede te deelen, dat na de behaalde successen te Spioenskop en Vaalkrans, ZEd.Gestr. de Kommandant - Generaal aan de beide Staatspresidenten, Steijn en Kruger,in overweging gaf aan de Engelsche Regeering een vredes-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

58

voorstel te zenden, erop wijzende dat de republieken nu ongetwijfeld het toppuntvan haar glorie in dezen oorlog hadden bereikt. Het voorstel luidde: dat, indien derepublikeinsche legers direct uit het Britsche grondgebied terugtrokken en ervergoeding werd verleend voor de door onze kommando's veroorzaakte schade aaneigendommen, Engeland van zijn kant zou waarborgen dat de beide republieken inden vervolge zouden gespaard blijven van verdere invallen vanuit de Britschekoloniën, afstand zou doen van haar beweerde aanspraak op suzereiniteit en zich nietmeer zou bemoeien met de binnenlandsche administratie en wetgeving der beiderepublikeinen, en algeheele amnestie zou verleenen aan de rebellen uit de beideBritsche koloniën. ZEd.Gestr. verdedigde dit voorstel met de bewering dat Engelandnu juist in moeilijkheid verkeerde (door zijn gebrek aan voldoende troepenmacht inZuid-Afrika) en zware nederlagen geleden had.Menmoest van dit oogenblik gebruikmaken, verklaarde Z.Ed.Gestr. In dit voorstel werd hij ondersteund door verscheideneofficieren; terwijl daarentegen andere beweerden dat Natal nooit weer aan den vijandzou kunnen worden teruggegeven. Daar wij nooit weer iets gehoord hebben van ditvredesvoorstel, moet ik veronderstellen dat de beide Staatspresidenten het hebbenafgekeurd.

De laatste dagen van het beleg van Ladysmith.

Na den terugtocht van het Engelsche leger van Vaalkrans tot over de Tugela, slaagdeeen patroelje van mijn kommando onder mijn getrouwen plaatsvervanger J. du Preezerin een troep van 50 lansiers, ik geloof van het zeventiende regiment, nabij Zwartkopten Oosten van de Tugela, te verrassen en na een korte schermutseling gevangen tenemen. Onder deze gevangenen, die naar

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

59

Pretoria werden gezonden, bevond zich een zekere luitenant Thurlington. Het waseen eigenaardig gezicht onze patroelije met haar vangst te zien terugkomen, elkenburger met een veroverde lans.Nog steeds sukkelende in het hospitaal zonder vooruitzicht spoedig hersteld te

zijn, ging ik op aanraden van den dokter voor een tijdje naar huis; d.w.z. naarRoodepoort bij Krugersdorp, waar mijn familie toen tijdelijk woonde. Door de goedezorgen van den dokter en de zachte verpleging van mijn vrouw herstelde ik spoedig.Tegen den 25sten Februari ontving ik bericht van mijn kommando dat generaal

Buller zijn macht andermaal te Colenso geconcentreerd had en dat er reeds heviggevochten werd. Dienzelfden avond ontving ik van den Staatspresident een telegram,waarin Z.HEd. aandrong op een spoedig vertrek naar mijn kommando, indientenminste mijn gezondheidstoestand zulks veroorloofde, want de stand van zakenscheen erg kritiek. De vijand scheen het nu te meenen en onze kommando's warenreeds uit eenige posities verdreven, onder andere te Pietershoogten.Bericht kwam uit den Vrijstaat dat generaal Piet Cronjé te Paardeberg omsingeld

was en het scheen alsof hij geen plan had zijn convooi achter te laten en uit tevluchten, en alsof hij spoedig door de overmacht tot overgave zou wordengenoodzaakt.Den volgenden morgen vroeg stoomde ik vergezeld van mijn trouwen adjudant

Rokzak per sneltrein naar Natal terug. Mijn plaatsvervanger had bevel gekregen met150 man als versterking naar Pietershoogten te gaan en was in een hevig gevechtgewikkeld in de posities, gelegen tusschen de stellingen der Krugersdorpers enMiddelburgers. Van alle kanten beschouwd was de toestand zeer ernstig. Laat in denavond van den zeven-en-twintigsten Februari arriveerde ik te Modderspruit bij hethoofdlager, zonder eenig vermoeden van den ongunstigen keer die de zaken diendag te Paardeberg en aan de Tugela bij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

60

Pietershoogten genomen hadden. Wij reden dien nacht door naar mijn lager tePotgietersdrift; doch door de omwegen, waarlangs wij moesten gaan, duurde het totden volgendenmorgen, dagbreek, eer wij het lager bereikt hadden. Daar aangekomen,vond ik op een wagen een tiental gewonden, juist ingebracht, geel geverfd door hetlyddiet. Veldcornet P. van der Bijl, zoo juist uit het gevecht bij Pietershoogtenteruggekomen, deelde mij mede dat de burgers daar gewond waren. Ik vroeg hemwat er gebeurd was en hoe de zaken stonden.‘Ach nee, Kommandant,’ antwoordde hij, ‘zaken lijken ellendig; wrnd.

Kommandant du Preez en ik zijn drie dagen geleden naar Pietershoogten geroepen,toen de vijand met zijn groote macht daar trachtte door te breken. Wij waren in eenmoeilijke positie tusschen andere kommando's in. De vijand stormde herhaaldelijk;doch wij hielden hem tegen en schoten de soldaten tot op 50 treden terug.Onophoudelijk vuurden de Engelsche kanonnen op onze kommando's en deden veelkwaad. Zondag vroeg de vijand stilstand van wapenen om zijn dooden te begraven,die zoo nabij onze posities lagen, dat zij gedurende het gevecht er niet bij kondenkomen. Ook lagen vele hunner gewonden 24 uren lang nabij onze stellingen en washun gejammer en gekerm verschrikkelijk om aan te hooren. De stilstand van wapenenwerd door ons toegestaan tot des namiddags zes uur.’Deze wapenstilstand werd op hetzelfde oogenblik verleend dat Lord Roberts Piet

Cronjé bij Paardeberg een staking der vijandelijkheden weigerde, eveneensaangevraagd om zijn dooden te begraven.‘Gisteren,’ vervolgde de veldcornet,’ is de vijand bij sommige posities

doorgebroken, en terwijl wij nog vuurden op de troepen, die op ons aanrukten, werdenwij op onzen linkerflank van achteren door de Engelschen beschoten. Wrnd.Kommandant du Preez en veldcornet Mostert werden beiden zwaar gewond, dochzijn gered. Behalve deze

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

61

twee zijn er van ons kommando 42 burgers gesneuveld, gewond of gevangen, terwijlwij slechts zestien van onze gewonden konden meenemen. Ook de Krugersdorpershebben zwaar geleden. De vijand is toen doorgebroken en ik vermoed dat onzeburgers nu positie nemen in de randten bij Onderbroekspruit.’Dat was een prachtige stand van zaken. Toen ik 15 dagen geleden gewond mijn

kommando verliet, had het in den slag van Vaalkrans zwaar geleden, en nu bevondik dat mijn arm kommando alweer zware verliezen had gehad. Binnen een maandtijds had het meer dan 100 man verloren.Toch was er geen tijd daarover te treuren, want zoo juist ontving ik bericht dat

generaal Piet Cronjé met 4000 man was gevangen genomen. Een tweede rapportmeldde mij dat de vijand bij Onderbroekspruit was doorgebroken en dat onzemenschen tot voorbij Ladysmith terugtrokken. Ik was nog telegrafisch verbondenmet het hoofdlager en seinde direct om verdere instructies aan den kommandantgeneraal. Het antwoord was: ‘Zend uwwagens terug naarModderspruit (hoofdlager)en houd de posities met uw paardenkommando.’Dit beteekende voor mij de posities aan de Boven-Tugela in één lijn met Colenso.

Mijn lager was ongeveer 20 mijlen van het hoofdlager, de vijand was reedsOnder-broekspruit door en rukte met allen spoed voort tot ontzet van Ladysmith,zoodat ik nu reeds schuin achter den vijand stond. Ik liet mijn wagens Ladysmithten Zuid-Westen omtrekken in de richting van Modderspruit.Een mijner spioenen bracht mij bericht dat de Vrijstaatsche kommando's die

Ladysmith van het Zuiden hadden belegerd, wegtrokken in de richting van VanReenenspas. Een tweede spioen rapporteerde dat men den vijand duidelijk het dorpkon zien naderen en dat een groot cavalerie-kommando recht op ons aankwam. Mijwas dus de order van generaal Joubert onverklaarbaar.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

62

Ik had alle kans door den vijand te worden afgesneden, wanneer ik het bevel opvolgde.Mijn burgers werden ook al onrustig en vroegenmij waarom alle andere kommando'sterugtrokken en wij niet. De overgave van Cronjé had als een bliksemstraal gewerkt.Er heerschte eene ware paniek onder de burgers. Ik stelde mij op een hoog kopjevanwaar ik het gansche leger van den O.V.S., gevolgd door een langen streep vanruim 500 wagens en een groot aantal slachtossen, in vollen terugtocht zag, gehuldin groote stofwolken. Ook langs den rechterkant van Ladysmith was zulk een treurigeaftocht zichtbaar. Ik keek achter mij en zag de Engelschen in dichte drommennaderkomen, maar heel voorzichtig, zóó langzaam dat het nog een geruimen tijd zouduren voor zij ons bereikt zouden hebben. Een tweede, nog grootere macht kon ikachter deze vijandelijke troepen zien aanjagen, eveneens in de richting van Ladysmith.Het was nu zeker een tocht om den D.S.O. of het V.C., voor wie het eerst als verlosservan Ladysmith daar zou binnenkomen.Wij weten dat de infanterie, geholpen door de artillerie, den weg tot ontzet van

Ladysmith heeft gebaand. Het grootste aandeel hebben de Irish Fuseliers gehad. Nujoegen generaal Lord Dundonnald en anderen er binnen en zij heeten de helden.Alvorens dit hoofdstuk te sluiten, wensch ik nog melding te maken van eenige

gebeurtenissen, die gedurende het beleg van Ladysmith hebben plaats gehad. Het isonnoodig een uitvoerige beschrijving te geven van de vernieling van Long Tom opLombardskop of van de opblazing van een ander kanon ten Westen van Ladysmith,en dat behoorde bij het Pretoria kommando. Van Engelsche zijde is daar reeds veelover geschreven, veel kapitaal daaruit geslagen en menige D.S.O. en V.C. zijn ervoor uitgereikt. Helaas, ik kan niets bijbrengen om de schande van onze zijde tedekken. Het opblazen van Long Tom was in de eerste plaats louter verraad en in

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

63

de tweede plaats verregaande nalatigheid. Kommandant Weilbach, die met zijngansche Heidelbergkommando het kanon had moeten beschermen, was zijn natieontrouw geworden en had zich laten verleiden. De Heidelbergers zelf hebben getoonddat zij onder een anderen kommandant en een beter officier, uitstekende krijgsliedenwaren. Majoor Erasmus was de tweede schuldige. Hij was steeds onder den invloedvan wat men niet aqua pura kan noemen, zoodat van hem weinig goeds kon wordenverwacht. Hoewel het beramen en het uitvoeren van het plan om Long Tom op teblazen, een knap stuk werk was, kranig bedacht, is men wel wat haastig geweest metin het kanon de letters R.A. (Royal Artillerie) uit te beitelen, want de uitwerking derontploffing beschadigde slechts een deel van den loop, zoodat na een kleine operatiein de werkplaats van N.Z.A.S.M., onder leiding van den kanonnendokter, den heerUgla, de mond van Long Tom weder genezen was en Long Tom weer evengoed zijndiensten kon verrichten. Wat het opblazen van den houwitzer betreft kort daarna,hiervan wil ik alleen dit zeggen dat het generaal Erasmus niet tot eer strekte. Hijbehoorde door het voorgevallene bij Lombardskop gewaarschuwd en op zijn hoedete zijn geweest en een klompje uitgehongerden en ziekelijken soldaten geen kansgegeven te hebben, door zijn linies te dringen tot bij zijn kanonnen. Beidegebeurtenissen zullen steeds twee zwarte vlekken in de geschiedenis van dezen oorlogvoor ons blijven, en tot onze groote schande moet ik daarenboven bekennen dat debetrokken officieren nooit voldoende zijn gestraft geworden of tenminste door dentoenmaligen kommandant-generaal tot verantwoording zijn geroepen.De bestorming van Platrand (Ceasar's kamp) ten Zuid-Oosten van Ladysmith op

den zesden Januari 1900, was in menig opzicht voor ons noodlottig. Door jalouzievan eenige onzer generaals werd de aanval niet goed geleid en ontbrak de zoo noodigesamenwerking. De burgers

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

64

die stormden en zelfs verscheidene forten veroverden, verrichtten prachtig werk,waarop zij trotsch kunnen zijn, doch zij werden van achteren niet ondersteund. Devijand wist dat, als hij den Platrand verloor, Ladysmith moest worden opgegeven;hij verdedigde dus elken duim grond zoo goed, dat de onzen spoedig moesten wijken.Wij leden hier een zeer gevoelig verlies, dat geenszins meewerkte om de burgers opte beuren.

De terugtocht naar de Biggarsbergen.

Er bleef mij nu geen keuze meer over. Ik gaf order om op te zadelen en wij volgdenhet voorbeeld der andere kommando's en meldde dit in een telegram aan denkommandant-generaal, waarop ik ten antwoord kreeg - nu niet meer vanModderspruit,maar reeds van het volgende station, Elandslaagte, - dat een algemeene terugtochtgelast was en dat de meeste kommando's reeds Ladysmith voorbij waren, en datZEd.Gestr. reeds vooruit was gegaan naar Glencoe.Tegen zonsonder verliet ik de Tugela-posities, die wij zoolang met goed gevolg

bezet hadden gehouden, van waaruit wij den vijand hadden belet door te breken enLadysmith te verlossen, en waar zooveel kameraden hun leven hadden opgeofferdvoor land en volk. Het was een droevig gezicht onze kommando's in alle richtingeninwanorde te zien terugtrekken. Overal zagenwij kommando's gaan; aan verschillendeofficieren vroeg ik welke orders zij eigenlijk gekregen hadden, doch niemand scheenhet juiste bevel te weten, iedereen deed zijn best zoo spoedig mogelijk weg te komen.Tegen negen uur dien avond kwamen wij te Kliprivier aan, waar een nieuwschouwspel ons wachtte. De rivier was vol en honderden ruiters,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

65

wagens, karren en beesten stonden met de kanonnen opeengehoopt, elk zijn beurtafwachtend om de rivier door te trekken. Één voor één konmen de wagens met grootemoeite doorkrijgen.Na een oogenblik halt gehouden te hebben en de zaak eens te hebben opgenomen,

besloten mijn officieren en ik de rivier met ons kommando door te trekken bij eenanderen, hooger gelegen drift; welk voorbeeld door verscheidene andere kommando'sgevolgd werd.Ik moet hier opmerken dat onze terugtocht aan den linkerkant Ladysmith omging;

dat de kommando's welke om de belegerde stad gelegen hadden, nu allen vertrokkenwaren; dat de troepen van generaal Buller van den Oostkant het dorp reeds naderden,en dat niets den vijand belette mij en de andere kommando's in de achterhoede, dievan de Tugela Ladysmith op zoo korten afstandmoesten voorbijtrekken, af te snijden.Toen wij den drift door waren, kwam laat in den avond het bericht dat de vijand

Ladysmith was uitgetrokken en bezit had genomen van Modderspruit, zoodat wij,wat dien weg betrof, waren afgesneden. Kort voor den oorlog echter was door deEngelschen een nieuw pad gemaakt, dat den loop van de Kliprivier volgde tot nabijde Drakensbergen en daar de Biggarsbergen overging naar New-Castle. Naar ikmeen, was dit pad alleen aangelegd voor krijgsdoeleinden. Onze wagens trokkenhierlangs veilig verder.Kommandant David Joubert van het Carolina-kommando, zond mij een rapport,

waarin hij mij om versterking verzocht voor het Pretoria lager, dat aan deNoord-Westzijde van Ladysmith stond. Het was nacht en het regende erg, zoodathet veel moeite kostte de noodige burgers voor deze versterking te krijgen, aangezienwij negen mijl terug moesten en een Boer niet graag op een onzeker tochtje uittrekt.Ik slaagde er echter in een voldoend aantal burgers over te halen.Wij reden terug, doch toen ik nabij het Pretorialager

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

66

kwam, zag ik tot mijn schrik dat ons troepje nog slechts 22 man sterk was. Wat nugedaan? Met de weinige manschappen kon ik toch niet veel uitrichten. Terugkeerenzou lafhartig geweest zijn en bovendien was ons lager dat voortgetrokken was, nuzeker reeds verscheidene uren te paard vooruit. Ik zond dus eenige burgers naar vorenom te zien, hoe het met Pretorialager gesteld was. Het kwam mij zeer vreemd voordat die plek nog in het bezit van onze menschen zou zijn, aangezien alle anderekommando's reeds teruggetrokkenwaren. Toen wij een uur gewacht hadden, kwamende spioenen terug en rapporteerden mij dat het lager vol ‘Rooies’ was. Zij waren zoonabij geweest, dat zij de Engelschen hadden kunnen hooren twisten over goederen,die door de burgers waren achtergelaten. Het was nu twee uur in den morgen, en ikbesloot onmiddellijk door te rijden langs het hoofdlager naar Elandslaagte, dat onzekommando's nu zeker zouden bereikt hebben. Onze wagens zou ik wel weer eenstegenkomen. Die waren tenminste onder de goede zorgen van een veldcornet, bekendals een van de beste vlucht-officieren. Het is een goede politiek om in dergelijkeomstandigheden zoo iemand aan te stellen; men is dan tenminste zeker dat de vijandhem nooit inhalen en de wagens veroveren zal. Wij volgden den grooten weg, dieniet, zooals gerapporteerd, in het bezit was van den vijand.Wel troffen wij er ettelijkewagens en karren aan, die door de eigenaren in den steek waren gelaten, uit vreesvan door de Engelschen te worden ingehaald. Dit valsche rapport was ook in andererichtingen verspreid en had de paniek onder de burgers nog vergroot. Niet alleenwagens waren achtergelaten, maar ook zakken meel, blikken koffie, matrassen enandere voorwerpen, die van de wagens waren geworpen om dezen lichter te maken.Nabij Elandslaagte haalden wij den staart van de kommando's in. Hier vernam ik

dat de generaals Botha en Meijer nog met een kommando achter waren nabij Lom-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

67

baardskop.Wij zadelden af, tamelijk afgemat en half verhongerd. Al het voedsel vanhet groote commissariaat, dat hier altijd gelegen had, was niet weggevoerd, maar,tot ieders verbazing en groote ontevredenheid, had mijnheer de krijgscommissarisalles aan brand gestoken, zoodat wij er ons mede tevreden moesten stellen de reedshalf verbrande aardappelen uit het vuur te halen.Tegen zeven uur in den morgen kwam ook generaal Botha en zijn kommando te

Elandslaagte en zadelde er eveneens af in de hoop hier iets te eten te zullen vinden;natuurlijk werden ook die hongerigen teleurgesteld. Harde taal werd er gesprokenover zulk een roekeloos vernielen van Gods gaven, en was mijnheer Pretorius, dekrijgs-commissaris, niet weggevlucht, dan zou hij zeker dienmorgenmet een sjambokop zijn baatje hebben gekregen. Later op den dag werd er krijgsraad gehouden enbesloten dat de kommando's dien dag daar zouden blijven ten einde den vijand, indienhij ons opvolgde, tegen te houden en aldus de wagens en lagers een kans te geven‘anderkant’ de Zondagsrivier te komen. De Britten waren zeker zoo vroolijk en drukaan het feestvieren over de verlossing van Ladysmith, dat generaal Buller en generaalWhite geen lust hadden ons, tenminste voor het oogenblik, lastig te vallen; eenconsideratie waarvoor wij hun niet ondankbaar waren. Ik denk dat generaal Bullerook teleurgesteld gevoeld heeft, toen hij nadacht over den prijs waarvoor hij deverlossing van Ladysmith gekocht had; want hij had daarvoor zeker een even grootaantal menschenlevens opgeofferd als hij bevrijd had. Doch er waren in Ladysmitheenige Natalsche jingo's opgesloten die, het kostte wat het wilde, verlost moestenworden, anders zou het Britsche rijk zeker vergaan zijn.Mijn burgers en ik hadden geen kombaarzen en geen voedsel en wilden

doortrekken, verlangend bij onze wagens te komen; want in die dagen wisten wijnog niet wat het was zonder commissariaat of wagens te leven. Tegen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

68

zonsondergang gaven de generaals - ik weet eigenlijk niet welke generaal debevelvoerende was en ik vermoed dat de generaals dit zelf ook niet wisten - orderdat de kommando's de randjes ten Zuiden van de Zondagsrivier in het bezit moestenhouden tot den volgenden dag en dat geen Burger de rivier mocht overgaan. Menbleek alles behalve genegen dit bevel te gehoorzamen, de generaals waren zelfsverplicht een wacht bij de brug te plaatsen om de paarden dood te schieten van deburgers, die zouden trachten de rivier over te steken.Aangezien ik slechts 22 man van mijn kommando bij mij had, meende ik dat dit

getal niet veel verandering zou brengen in de verdedigingssterkte en ik dacht: ikmoet van avond de generaals maar eens foppen. Wij reden weg, doch de wacht bijde brug was klaar om op ons te schieten als wij niet onmiddellijk terugkeerden. Mijnadjudant, die het best de waarheid kon verkrachten, reed vooruit en zeide: ‘Geef pad,kerel, het is kommandant Viljoen, hij is gezonden naar...’ (ik herinner mij niet meerwelke plek hij noemde.) Geheel tevreden gesteld, ging de wacht op zij en toen ikhaar voorbijreed, begunstigde de burger mij nog met een militair saluut.Toen wij een eindje verder gereden hadden, hoorde ik achter mij aan de wacht

vragen, welk klompje menschen daar was doorgetrokken en daarop zeggen: ‘Nu zalelkeen wel willen doorgaan.’Ik handelde wel niet strikt eerlijk, maar in den oorlog wordt zelfs een predikant

slim. En als er een aantal kommandanten met hun veldcornetten in één kommandoonder een of ander generaal geplaatst zijn, dan gevoelt geen enkele kommandantbijzondere verantwoordelijkheid, tenzij hij speciaal geplaatst is op een punt met eenzekere opdracht. Aldus gebeurde het in den aanvang van den oorlog dikwijls, dat deeene kommandant meer dan de andere zijn burgers en zich zelf trachtte te ‘sparen.’Zoo noemden wij dit.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

69

Ik trok dien nacht door tot bij de Biggarsbergen en zond den volgenden morgenboodschappers uit in de richting van de Drakensbergen om naar ons lager en de restvan mijn kommando te vernemen.De Biggarsbergen waren bezaaid met vee van de lagers, die nu in groote getalen

te zien waren tot bij Glencoestation. Demenschen in de lagers kookten kost, besloegenpaarden, waschten of herstelden kleeren; kortom, er heerschte de grootste gerustheiden alomwas bedrijvigheid. Ieder die men sprak, zeide: ‘O, daar zijn nog veel burgersachter bij den generaal, daarom zijn wij zoo gerust. De kommandant-generaal zegtmen, is bij Glencoe om de menschen te keeren (te beletten verder te vluchten.)In één woord, zooals zoo vaak gebeurd is in dezen oorlog, ging alles maar, zooals

wij in het Afrikaansch zouden zeggen, op Gods genade. Als generaal Botha niet uitplichtsgevoel een achterhoede had gevormd en onzen terugtocht had gedekt, danzouden de Engelschen ontzettend veel van onze lagers veroverd en tal van onzeburgers met vermoeide paarden gevangen hebben. Maar, waar wij te min disciplinehadden, hadden de Engelschen te veel; zoodat wat onregelmatigheden betrof, deschaal vrijwel balanceerde. Het is niet voor mij weggelegd de redenen op te geven,waarom generaal Buller ons niet opvolgde. Hier echter verloor het Britsche legerkans nummer 1.Eenige dagen gingen voorbij zonder dat er iets vermeldenswaard voorviel. Den

derden dag kwamen mijn boodschappers terug met het bericht dat mijn kommandoenmijn lager veilig waren doorgekomen en dat zij den volgenden dag alhier verwachtkondenworden. Intusschen had ik te Glencoe de noodige voedingsmiddelen gekregen,zoodat wij voorloopig gered waren geweest.Tot groot vermaak ontving ik per rapportrijder afschrift van een telegram van

generaal Joubert uit Glencoe aan

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

70

generaal Prinsloo te Harrysmith, waarin informatie werd gevraagd omtrentverschillende vermiste kommando's en officieren, waaronder ook mijn kommandoen ik voorkwamen; terwijl tevens het telegram vermeldde dat het vermoeden bestond,dat mijn kommando bij Kliprivier was vernietigd en ik zelf gesneuveld was. Dit wasnu reeds de tweede maal dat ik als dood gerapporteerd werd. Op zulk een wijze tesneuvelen is echter nog uit te houden.Den rapportrijder, die mij het telegram overhandigde, gaf ik het volgende antwoord:

‘Ben springlevend met kommando en al’ en zeide tot hem: ‘Zeg aan den generaal,ons vraag vier slachtossen.’Den volgenden morgen ontving ik order met mijn officieren den krijgsraad te

komen bijwonen, die op het station te Glencoe zou gehouden worden. Het hoofddoelvan den krijgsraad was om verdere operatieplannen te bespreken, waar men positiezou nemen en waar een nieuwe vechtlinie zou gevormd worden.Op den bepaalden tijd verzamelden zich de opgeroepenen in een groot leegstaand

lokaal op het Glencoestation. Generaal Joubert opende hier den laatsten krijgsraad,die hij in zijn leven geleid heeft en die door ruim 50 officieren werd bijgewoond. Debelangstelling was om verschillende redenen groot; in de eerste plaats verwachtteelkeen officieele mededeelingen omtrent het lot van generaal Piet Cronjé en zijnkommando's te Paardeberg; want tot nu toe waren geen verdere tijdingen gepubliceerden wij waren gewoon gedurig op de hoogte te worden gehouden van alles wat in debeide republieken, zoowel als in de Kaap-Kolonie en Natal plaats vond, en in detweede plaats dacht een groot deel der burgers en meenden ook wel eenige officierendat er iets bekend zou worden gemaakt omtrent een mogelijke interventie, waaroverin den laatsten tijd zooveel gesproken en geschreven was. Werkelijk verwachttenvele onzer dat Rusland, Frankrijk, Duitschland of de Vereenigde Staten

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

71

tusschenbeide zoude komen, zoodra de oorlog in ons nadeel scheen te zullen uitvallen.Wat mijn persoonlijke opinie betreft, deze deelde ik kort voor den oorlog in een

publieke vergadering te Johannesburg mede, welke opinie in korte bewoordingenhierop neerkwam: ‘Als wij tot den oorlog gedreven worden, zal onze verlossing niette zoeken zijn bij de mogendheden, maar bij God en den Mauser.’Er waren ook nog officieren, die meenden, dat wij met onze kommando's moesten

terugtrekken tot op onze onze grenzen, tot op Laingsnek. Deze meening dacht mendat ook in dezen krijgsraad zou besproken worden.Volgens de gewoonte van ZEd. Gestr. opende generaal Joubert deze bijeenkomst

met een vurig, gevoelvol gebed, gevolgd door een aanspraak, waarin ZEd. Gestr. induidelijke woorden den toestand beschreef. Het bleek zeer klaar dat onzekommandant-generaal erg ter neergeslagen en droefgeestig was. Hij was meer danooit lijdende aan de inwendige en zeer pijnlijke kwaal, die zoo kort daarna een eindeaan zijn veelbewogen leven maakte. Hij zag de toekomst zwaar tegemoet; doch hijwas slechts éen man en een oorlog wordt door meer dan een gevoerd.Aanwezig waren niet minder dan elf ass. kommandanten en vechtgeneraals en

toch was er niemand als generaal Joubert die kon zeggen wie het eerst in bevel opZEd. Gestr. volgde. Ik sprak met andere kommandanten over de onregelmatighedenvoorgevallen bij onzen terugtocht, dat men toen alle generaals miste behalve LouisBotha en Lucas Meijer (terwijl de laatste sinds den ongelukkigen aanval op Platrandop allesbehalve goeden voet stond met generaal Joubert.) Wij moesten aan dien standvan zaken een eind maken. Onder elkander besloten wij dat ik een voorstel zouindienen, hetgeen ik dan ook deed en dat ongeveer als volgt luidde: ‘dat al de generaalsafgedankt zouden worden, behalve één Ass. Kommandant-Generaal en éénVechtgeneraal, zoodat er

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

72

minder hoofden en dus ook minder zinnen zouden zijn.’ Kommandant Engelbrechtsecondeerde mijn voorstel; doch toen het voorgelezen werd, schrikte deze zoo erg,dat hij zoo bleek als een doode werd; want al de betrokken generaals waren aanwezigen hieraan had hij bij de onderteekening van het voorstel niet gedacht.Het was mij direct duidelijk dat ik mij op glad ijs had gewaagd. ZEd. Gestr.

Generaal Joubert vloog mij amper in de haren en of ik al trachtte duidelijk te maken,dat het hier geen persoonlijke kwestie gold, maar dat de ondervinding had geleerddat vele van de generaals niet aan de verwachting hadden voldaan, enz. enz.; toenmijn voorstel in stemming werd gebracht, stond ik geheel alleen, zelfs mijn secondanthield zich buiten stemming. Ik gevoelde mij lang niet op mijn gemak.Toen daartoe de gelegenheid kwam, vroeg ik generaal Joubert, wie na ZEd. Gestr.

de eerste in bevel was. Hij gaf mij een lang antwoord, waaruit Salomo niet wijs hadkunnen worden. De vraag werd door mij herhaald en door generaal Joubert wederlangs een omweg beantwoord. Reeds bevreesd te veel te hebben gezegd, doch daartoeaangespoord door mijn collega's vroeg ik of generaal Botha de eerste in bevel wasna ZEd. Gestr.; waarop laatstgenoemde antwoordde: ‘Ja, ik versta het ook zoo.’Als ik mij niet vergis, was dit de eerste afkondiging van zulk een belangrijk feit.Verder werd nog veel besproken en geregeld, onder andere dat een deel der

kommando's naar den Vrijstaat zou gaan om te trachten het voortrukken van LordRoberts te stuiten, die na het vangen van Cronjé den O.V.S. verder binnendrong.Nog werden eenige bijzonderheden medegedeeld omtrent de overgave van Cronjé'skommando en ten slotte werd elken officier een positie aangewezen in deBiggarsbergen.Ik werd met mijn kommando onder generaal Meijer

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

73

geplaatst in de positie van Tondersnek nabij Pomroy, waarheen ons lager onmiddellijkvertrok. Van Tondersnek is een pas door de Biggarsbergen ongeveer 18 mijlen vanGlencoestation.

Twee maanden werkeloos in de Biggarsbergen.

Onze nieuwe posities moesten verschanst en versterkt worden, wat ons eenige wekenbezighield. Generaal Botha was met eenige kommando's naar den O.V.S. vertrokkenwaar Lord Roberts met grooten haast binnendrong, na Kimberley ontzet te hebben.Generaal Joubert lag ziek te Pretoria, waar hij eenige dagen later bezweek en dusvoor goed afscheid nam van het bloedige tooneel van den oorlog, nadat hij 21 jaarKommandant-Generaal van de Z.A.R. en een der meest prominente figuren in hetlange Zuid-Afrikaansche drama geweest was, dat zich in het laatste twintigtal jarentusschen Boer en Brit had afgespeeld en waarvan toen een der bloedigste bedrijvenwerd opgevoerd. In Natal hadden de generaals Erasmus en Meijer het bevel. Hetopperbevel over de Transvaalsche troepen kwam in handen van Louis Botha die hetvertrouwen van het gansche leger had, onder de omstandigheden een feit van zeergroote beteekenis.Kort daarna was generaal Botha geholpen door generaal De Wet, in de O.V.S.

bezig de kommando's te organiseeren en te trachten den vijand, die in overmachtoptrok, tegen te houden. In den O.V.S. stonden de burgers onder het opperbevel vanden ouden generaal Prinsloo, die echter toen reeds den moed zóó had laten zinken,dat de teugels van het opperkommando spoedig in handen van generaal De Wetovergingen. Kort daarop heeft deze mijnheer Prinsloo zich tot zegen van zijn volk

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

74

overgegeven; helaas echter heeft hij daarbij ook op een lage wijze negen honderdburgers in vijands handen gespeeld. In de Biggarsbergen hadden wij niets anders tedoen dan te slapen en te eten, tweemaal moesten wij optrekken tezamen met anderekommando's om vijands kamp te Elandslaagte aan te vallen. Dit geschiedde metgroot lawaai, doch op zulk een wijze dat ik het liefst over de bijzonderheden stilzwijgen slechts aangeef dat beide aanvallen zijn mislukt, en wij sneller terugtrokken danwij aangevallen hadden. Onze generaals waren er echter in zeker opzicht op vooruitgegaan; zij zonden bijna evenveel circulaires aan de verschillende kommando's alsLord Roberts en Lord Kitchener later proclamaties uitvaardigden. Het is mijonmogelijk geweest den inhoud van al deze circulaires te onthouden, doch ik herinnermij goed dat eenige der bepalingen de volgende waren:het bijhouden eener dagelijksche opgave van het aantal aanwezige burgers;het inzenden van wekelijksche verslagen over de kommando's;het bepalen van het minimum dat een veldcornetschap of kommandantschap zou

uitmaken;dat elke 15 man uit een veldcornetschap zouden staan onder een korporaal.Deze korporaal moest dagelijks zijn manschappen bijeenroepen en ze tellen en

een nauwkeurig wekelijksch rapport over zijn manschappen bij den veldcornet enkommandant indienen, welke laatste daarvan bij den generaal verslag moest doen.Een andere lange circulaire omschreef breedvoerig de bepalingen omtrent het

verleenen van verlof aan burgers, een kwestie, waarmede de officieren veel lasthadden. Het plan, of zooals het genoemd werd, het verlofsysteem was, zooals menin het Afrikaansch zegt: ‘achter mekaar.’ Toch bleef het min of meer een papierenplan. Een tiende gedeelte van elk kommandantschap kon 14 dagen verlof

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

75

krijgen, waarna een ander tiende gedeelte kon gaan. Behalve dit gewone verlof werder op certifikaat, geteekend door den dokter en den veldcornet, ziekteverlof verleendnaar huis, in plaats van den zieke naar het hospitaal te zenden. Dan werd er ook aaneen zeker percentage verlof verleend om te gaan ploegen, oogsten of vee verzorgen;b.v. wanneer de schapen moesten geschoren worden. Dit percentage werd uit elkewijk of uit elk veldcornetschap door de betrokken burgers zelf aangewezen; b.v., éénburger moest, zeg voor tien anderen, het vee of den oogst gaan verzorgen; zoodatwanneer al de gerechtigden op verlof van hun recht gebruik maakten er ongeveereen derde gedeelte van het geheele kommando afwezig was. De burgers van mijnkommando, dat toen nog slechts uit Johannesburgers bestond, afkomstig van degoudvelden, konden natuurlijk geen verlof krijgen om naar hun vee of oogst te gaanzien omdat zij geen vee en geen oogst hadden. Dit verwekte veel ontevredenheid engedurig moest ik klachten over de onbillijke verhouding tegenover de burgers vanandere kommando's met betrekking tot het verlof hooren. Steeds weer moest ik dieklachten weerleggen, menigmaal met scherpe taal, wat danmeestal heilzaamwerkte.Nog een groote bron van ontevredenheid en moeite leverde de order op dat het

toestaan van verlof in hoogste instantie afhing van generaal Lucas Meijer, die denverlofpas moest contrasigneeren. Menigmaal, wanneer de generaal in een niet al tebeste stemming verkeerde of wanneer er een foutje in de aanvrage om verlof geslopenwas, werd deze niet goedgekeurd en moesten de betrokken burgers teleurgesteld naarhun kommando's terugkeeren, hetgeen voor mijn kommando een rit van 18 mijlente paard beteekende. Men kan dus begrijpen, welk een last en ontevredenheid dieverlofkwestie opleverde, en ik moet zeggen dat ook ik dikwijls verontwaardigdgevoelde, wanneer eenmijner burgers na heel wat moeite om een onbeteekend foutjeverlof werd geweigerd.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

76

Natuurlijk moest deze verlofkwestie geregeld worden, en het was in de officieren teprijzen dat zij paal en perk trachtten te stellen aan het verzwakken der kommando'sdoor de vele verlofgangers. Het is gemakkelijk de bepalingen te veroordeelen; menmoet echter niet vergeten dat onze krijgswet in dit opzicht primitief en onvoldoendewas, en er dus gehandeld moest worden naar de omstandigheden waarin wijverkeerden. Ook moet niet uit het oog worden verloren, dat het de eerste grooteoorlog was, waarbij het gansche leger van de republiek in het veld was.DemaandMei was nu aangebroken en onze vrienden te Elandslaagte en Ladysmith

begonnen teekenen van leven te geven. Spoedig bemerkten wij een voorwaartschebeweging; doch konden niet direct uitvinden op welk punt men ons zou aanvallen.Buller trok met zijn troepen den weg naar den van Tondersnek, mijn positie, langsen ik dacht:Wij zullen het maar weer zwaar te verantwoorden krijgen. Met een sterkepatroelje ging ik op verkenning uit en naderde vijands kamp, dat toen al voorbijWaschbank stond. Het bleek ons ten duidelijkste dat hij in groote getalen aankwam,sterke patroeljes, meest in oostelijke richting, in de richting van Jobskop of Zonshoek,uitzendend; waaruit ik afleidde dat hij niet van plan was om bij van Tondersnek doorte komen, doch een aanval beraamde op onzen linkervleugel te Helpmekaar, hetgeenvoor generaal Buller dan ook de veiligste en beste taktiek was. Helpmekaar lag verderoost dan mijn positie. Het is een klein dorp in een nek of pas in de Biggarsbergen,juist daar, waar dezen een soort van elleboog of draai vormen. Door dit punt teveroveren kreeg men den sleutel van onze gansche uitgestrekte verdedigingslijn inhanden, en zoo is het dan ook gebeurd.De opinie van een kommandant woog in die dagen niet zwaar bij onze generaals

en zoo werd dan ook geen notitie genomen van de waarschuwing van kommandant

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

77

Chr. Botha, die naast mij in positie lag met de burgers van Swazieland en mijnburgers.Gedurende mijn verkenning hadden wij afwisselend kleine gevechten met de

Engelsche voorposten; op een gegeven oogenblik stuitten wij eensklaps op eentwintigtal ruiters van de South African Light Horse. Zij zagen ons voor Engelschenaan, - zooals zij later zeiden, - en wij waren niet minder verrast. Wij troffen hen aanin een deuk, (holte) dicht begroeid met boomen en struiken, zoodat wij elkander nietzagen, voor wij als het ware door elkander reden. Eenige mijner burgers dachten dathet leden van de Iersche brigade waren onder Commandant Blake, en toen zij bijelkaar kwamen, groetten Boer en Engelschman elkander met de hand. Een burgerVivian Cogel geheeten, vroeg na die begroeting: ‘Hoe gaat dit, jong?’ Waarop deander, die Hollandsch verstond, antwoordde: ‘Oh, alright! Van welke directie komjij?’ Vivian antwoordde: ‘Van kommandant Viljoen's kommando, ons spioeneer,man.’ De Engelschman werd bleek en zei: ‘Jij speel zeker.’ Meteen viel er een schoten omtrent hetzelfde oogenblik had ook Vivian onraad bespeurd. Hij had dadelijkveel tegenwoordigheid van geest, reed tot vlak naast den Engelschman en vroeg inhet Engelsch, tot welk kommando hij behoorde. Het antwoord was kort: ‘The SouthAfrican Ligt Horse.’ ‘Hands up!’ zeide Vivian en de Engelsche Afrikaander smeetzijn geweer weg en stak zijn handen in de hoogte. Nu hoorde men van alle kanten‘Hands up!’ roepen. Van den vijand trachtten er eenige te ontvluchten, wat enkele,onder bedekking van het begroeide terrein gelukte; de groote meerderheid werdechter ontwapend en naar Pretoria gezonden.Het was regel geworden dat, wanneer een burger een Tommy ving, hij de kans

kreeg zijn gevangene weg te brengen naar Pretoria en als belooning eenige dagenverlof mocht nemen ‘bij die huis.’ Dit wakkerde den ijver aan omTommies te vangen,hoewel meer dan een burger daarbij het leven verloor.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

78

Den volgenden dag trok generaal Buller inderdaad met zijn geheele macht opHelpmekaar aan, vlak langs onze posities heen. Wij losten eenige schoten met onsCreusotkanon en hadden verscheidene kleine schermutselingen. Telkens echterconcentreerde de vijand eenige batterijen op het punt van waar wij aanvielen en werdons vuren spoedig tot zwijgen gebracht. Generaal Meyer was met een versterkinggekomen tot nabij Helpmekaar, doch de eigenlijke positie aldaar was nooit versterktgeworden en bestond uit de Piet Retiefburgers, bekend onder den naam van ‘PietRetreaters,’ alsmede uit een klein Duitsch korps. Het was dus gemakkelijk te raden,hoe de aanval op Helpmekaar zou afloopen. Om kort te zijn, de aanval geschieddeen de positie werd genomen zonder veel vertoon, ja bijna zonder verdediging.Generaal Buller was dus in het bezit van den sleutel tot alle Boerenposities in

Natal, van posities die twee maanden lang in ons bezit waren geweest, die verschansthadden behooren te wezen tot in de perfectie en welker strategische sterkte tot in dekleinste bijzonderheden ons bekend hadden behooren te zijn. Onze generaals, dietoen de beschikking hadden over voldoende macht, hadden, met de vlugheid vanmobilisatie der kommando's, waarvoor dezen wereldberoemd zijn, niet zulk eenfiasco behoeven te maken van onze occupatie der prachtige verdedigingslinie in deBiggarsbergen.Voor het eerst in dezen oorlog maakte generaal Buller hier gebruik van de

gelegenheid om onze, op Dundee terugtrekkende kommando's direct op te volgen.De vijand kwam van Helpmekaar den grooten wagenweg af en dreef langs deachterzijde mijner posities, de verschillende kommando's van Helpmekaar voor zichuit, zoodat ik genoodzaakt was in allerhaast ook mijne stelling te verlaten en mij aante sluiten bij den algemeenen terugtocht. Hier en daar trachtten de onzen stand tehouden, maar met weinig gevolg. Toen wij Dundee bereikten had de vijand lang-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

79

zamerhand zijn vervolging verzwakt en bij het vallen van den avond waren wij geheelvan hem ontslagen. Tevreden gesteld met het succes van den vorigen dag en in hunvoortrukken belemmerd door hun eindeloos convooi, lieten de Engelschen ons opons gemak verder gaan.

Terug naar Langsnek.

Gedurende den terugtocht van ons leger naar de grenzen der Z.A.R. viel er niet veelbelangrijks voor. Er heerschte andermaal groote verwarring onder de kommando's.Het eene was nog minder dan het andere genegen de achterhoede te vormen. DeN.Z.A.S.M., die er zéér op gesteld was om steeds den noodigen afstand te behoudentusschen haar materiaal en den vijand en zoo min mogelijk rijtuigen wilde verliezen,opperde heel wat bezwaren om onze voetgangers, ammunitie en proviand te vervoeren.Onze generaals waren, zooals ik vernam, per spoor vooruitgegegaan naar Langsnekom naar nieuwe posities uit te kijken, zoodat er niet te veel orde en regel in achtgenomen werden. De kommandanten waren bij hun respektieve kommando's; dochde een had niets te zeggen over den ander en elkeen vond dat het niet betaalde omzijn burgers te veel bloot te stellen of zich te veel te bekommeren over zaken, diegeen onmiddellijke betrekking hadden op zijn eigen kommandantschap. Een 150-talNatalsche Afrikaners die zich bij onze kommando's hadden aangesloten, toen wijlengeneraal Joubert de districten New-Castle en Ladysmith onder de krijgswet der Z.A.R.plaatste, waren nu in een moeilijke positie gekomen. Vergezeld van hun families enmet hun levende have, vluchtten zij mee, wat een treurig gezicht opleverde. Langerijen wagens, karren en spiders trokken naar

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

80

Laingsnek. Weenende vrouwen en kinderen zagen ons verwijtend aan. Sommigemenden zelf, andere dreven hun vee aan. In één woord, het was een schouwspel, datik hoop geen tweede maal te zullen beleven.De Natalsche kaffers waren dadelijk gereed hun haàt tegen de Boeren te toonen.

Nauwelijks waren onze kommando's een Boerenplaats voorbijgetrokken en haddende families haar woningen verlaten, of de kaffers stroomden er heen en plunderdenen roofden zooveel zij konden, Sommige zelfs randden achtergebleven vrouwen enkinkeren aan. Het meeste kwaad werd aangericht door kaffers door blanken aangezet,hetzij dezen imperiale troepen waren of Natalers in militairen dienst. Dat hun dadende goedkeuring wegdroegen van de Britsche autoriteiten, daaraan valt niet te twijfelen,zulks wees de loop der omstandigheden ten duidelijkste aan. Ik wil hier niet te verstaangeven, dat de kaffers bevel hadden gekregen blanke vrouwen en kinderen aan teranden; doch de verantwoordelijke autoriteiten haddenmoeten weten wat er gebeurenzou, wanneer deze woestelingen werden losgelaten, of wanneer hun bevolen werdeen of ander verwoestingswerk voor de militairen te verrichten.Toen ons kommando New-Castle doortrok, was dit bijna geheel verlaten; slechts

eenige Britsche onderdanen, die hadden gezworen zich neutraal te zullen houden,waren er achtergebleven.Tot mijn spijt moet ik hier vermelden, dat gedurende onzen terugtocht sommige

gouvernementsgebouwen door eenige onverantwoordelijke personen in brandwerdengestoken. Zoo werd te New-Castle, naar ik vernam, door een Italiaansch officier eenpublieke zaal in brand gestoken, zonder dat daartoe eenige order was gegeven ofeenige reden bestond. Zooals kon verwacht worden van eenig invallend leger zijndoor burgerpatroeljes en andere geisoleerde troepen verlaten woningen geplunderden vernield geworden. Overigens zijn er geen wreedheden aan

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

81

personen of vernieling van eigendommen in Natal gepleegd.Bij aankomst te Laingsnek werd in een krijgsraad besloten, welke verdere posities

zouden worden bezet.

Te Laingsnek.

Wij waren op het oude slagveld van '80 en '81, waar 20 jaar geleden Boer en Britelkander ontmoetten om het eigendomsrecht van de Z.A.R. door geweld van wapenente beslissen. Thans nog zijn de sporen zichtbaar van het woeste gevecht, waarin deBrit moest ‘pad geven,’ waarna de ongelukkige Sir George Colley den Amajubabesteeg, wat hem zijn leven kostte en het Britsche leger den nekslag gaf.Mijn positie werd mij aangewezen in den nek, daar waar het wagenpad naar het

oosten, over den spoorwegtunnel loopt. Slooten graven en positie maken voor dekanonnen waren nu de eerste werkzaamheden. Den dag nadat wij met deverschansingen klaar waren, kwam de vijand in het gezicht. Hij kampeerde teSchuinshoogte aan de Ingogo en zond een paardenkommando met twee kanonnennaar den nek. Het was vanuit onze posities moeielijk te zien hoe sterk de vijand was.Pretoria, Lydenburg en andere kommando's lagen links van den wagenweg en haddenbovenop denMajuba hun positie, terwijl ook ten oosten van ons kommando's waren.Wij waren dus volkomen gereed den aanval te weerstaan. De vijand scheen te meenendat wij rechtdoor naar Pretoria waren gevlucht en den nek onbezet hadden gelaten.Hij naderde heel brutaal zoo nabij, dat wij hem met klein geweer eenige salvo'skonden toezenden, waarop hij halt hield en eenige kanonschoten op ons loste, waarnahij weder kalm naar Schuinshoogte terugtrok. Wij moesten hier dag en

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

82

nacht in positie blijven. Het was bitter koud, en onafgebroken woei een snijdendeoostenwind, die ons deed verstijven. De eenige afwisseling werd den volgenden dagverwekt, door de aankomst van den heer Jan Lombard, die van Pretoria kwam en deburgers toesprak. ZEd.Achtb. vertelde dat hem was opgedragen den burgers medete deelen dat wij nogmaar 14 dagenmoesten volhouden; want dat tijdingen uit Europawaren gekomen, meldende dat na dien tijd de groote mogendheden tusschenbeidezouden komen. Deze mededeeling klonk zóó officieus dat velen ze geloofden; dochdat ze veel verandering heeft gebracht in de stemming van de burgers, geloof ik niet;want later is gebleken dat er na 14 dagen niets gebeurde en nog eens zijn er bijnatweemaal veertien maanden verstreken, zonder dat de voorspelling van den heerLombard verwezenlijkt is geworden, en zelfs in die dagen werd er door niemandnotitie van genomen en werd er alleen op spottende wijze over gesproken. Wie ditbericht uit het noorden had gezonden of ontvangen, heb ik nooit kunnen uitvinden.Generaal Buller bleek niet haastig te zijn om ons hier aan te vallen of bevreesd

dat de gebeurtenissen aan de Tugela zich hier zouden herhalen. Misschien ook leekhem onze positie vanuit een strategisch oogpunt te sterk. In het kort, Laingsnek isnooit aangevallen; doch om welke reden weet ik niet. Later is generaal Buller langseen grooten omweg bij Botha's pas doorgebroken. Terwijl wij hier stil lagen, drongLord Roberts met zijne macht den O.V.S. verder binnen en kreeg ik bevel met hetJohannesburger kommando naar Vereeniging op te rukken, waarheen wij denvolgenden dag, den 19den Mei, per spoor vertrokken.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

83

Van Laingsnek tot aan de overgave van Pretoria.

Van Laingsnek vertrokken wij per spoor met het plan te Vereeniging aan de Vaalrivieraf te klimmen en ons aan te sluiten bij Generaal Botha's kommando's. TeKliprivier-statie, het laatste station voor Vereeniging, ontving ik echter de order daaraf te klimmen, wagens en lager achter te laten en met mijn kommando op te rukkennaar Vaalrivier, aangezien de vijand met zulk een spoed kwam aanrukken, dat onzekommando's toen reeds tot bij Vereeniging waren teruggetrokken. Op weg naarVereeniging kwamen wij dien avond reeds een groepje vluchtende burgers tegen.Elk hunner wist een verschillend verhaal te geven van den stand van zaken. De eendeelde mede dat de onzen positie hadden genomen te Vereeniging, een ander hieldvol dat zij dit eerst te Johannesburg zouden doen. Een eind verder ontmoette ikgeneraal Botha met zijn staf, die mij verzocht dadelijk naar rechts af te draaien enstelling te nemen in den Gatsrand bij den nek Faro's-fontein, aangezien de vijandgedeeltelijk bij Vereeniging en gedeeltelijk bij Lindeque's drift de Vaalrivier zoutrachten over te steken, zoodat het eene gedeelte den spoorweg zou volgen en hetandere gedeelte bij Faro's fontein zou trachten door te komen. Generaals Lemmeren Grobler hadden daar reeds positie genomen. Ik vroeg generaal Botha, hoe dezaken stonden, en met een zucht antwoordde hij: ‘Het is niet, dat wij den vijand nietkunnen tegenhouden; maar het is zoo ellendig dat ik de burgers niet aan het vechtenkan krijgen. Ik hoop dat de vluchtgeest, die hen thans bezielt, spoedig zal veranderenin een vechtgeest. Wij moeten maar moed houden en onzen plicht doen.’‘Goed, generaal,’ antwoordde ik met een veelbeteekenenden handdruk.Mijn kommando was intusschen voortgetrokken en in de duisternis verdwenen.

Het spoor van het kommando vol-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

84

gend, hadden mijn achterrijder en ik het spoedig ingehaald.Tegen middernacht hielden wij halt bij een Boerenplaats, voornamelijk omdat

onze paarden rust en voedsel noodig hadden. De eigenaar van de plaats was afwezigen bij zijn kommando. De familie was echter achtergebleven en verkeerde natuurlijkin een allesbehalve rustige stemming. Toen wij de woning naderden, dachten zij datde Engelschen al aankwamen, aangezien zij bericht hadden ontvangen, dat sommigeBritsche troepen onze grenzen al waren overgetrokken. Het was daarbij natuurlijkbekend geworden, welke mishandelingen hulpelooze achtergelatene vrouwen enkinderen op afgelegen plaatsen hadden ondergaan. Men kan zich dus voorstellen inwelk een zenuwachtigen toestand wij deze vrouw en kinderen aantroffen. De vreesvoor de Engelschen was bij de vrouwen en kinderen zóó groot, dat menige familiebij hunne nadering uit hare woning wegliep en soms dagen lang rondzwierf in klovenen bosschen, zich liever blootstellend aan ontberingen in het open veld en aan degevaren van kaffers dan zich te wagen aan een samentreffen met de Engelschesoldaten. In mijn inleiding heb ik reeds het een en ander over dit onderwerp gezegd.Mevr. van der Merwe die wij hier aantroffen, was zeer vriendelijk en gaf ons

voldoende voeder voor de paarden. Wij kochten de noodige schapen, die nog in denkraal aanwezig waren; zoodat wij den volgenden morgen lang voor zonsopgang, naeen goed ontbijt, elk nog een flink stuk schapenvleesch voor padkost kondenmeenemen.De spioenen door mij den vorigen avond uitgezonden, berichtten dat de

kommando's van generaal Lemmer en Grobler rechts van Faro'sfontein in denGatsrand reeds hun posities hadden ingenomen, alsmede dat de Engelschen met eengroote macht aangerukt kwamen. Tegen negen uur 's morgens hadden wij onzeposities bezet en tegen den middag was de vijand reeds duidelijk in het gezicht. Mijnkommando was niet groot, want vele burgers hadden,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

85

toen wij Johannesburg voorbijkwamen, 24 uren verlof gevraagd en gekregen om hunfamiliebetrekkingen even te gaan bezoeken en hoognoodige zaken te gaan regelenvoor het geval de vijand zóó snel zou oprukken dat er geen verdere kans was omorde op zijn zaken te stellen. Ook waren er verscheidenen zonder verlof gegaan;burgers, die de verleiding niet hadden kunnen weerstaan om zóó nabij vrouw enkinderen ook even te gaan kijken.Het duurde eenige uren alvorens de vijand ons zoo dicht genaderd was, dat hij ons

onder schot kreeg. Toen kwamen twee burgers van middelbaren leeftijd ons van dezijden der Engelschen tegemoet rijden. Het gewone ‘dag kerels, welk kommando isjullie?’ was hun introductie.Het antwoord luidde: ‘Kommandant Viljoen's kommando.’‘O zoo, waar is die kommandant? Ons wil hem gaarne zien.’Ik was in de buurt en antwoordde: ‘Hier ou maat, van wie zijn mense is julle, waar

kom julle vandaan en waar gaan julle naar toe?’‘Dag ou-kommandant,’ antwoordde een der beide burgers. ‘Ons is van generaal

Lemmer z'n mense; ons was uit om te spioen en nu kom ons hier langs om te zienwatter positie dit is.’‘Maar,’ zei ik, ‘de generaal weet toch zeker dat ik hier ben.’‘Ja kommandant, hij weet zeker, maar ons wou ook graag weet, en ons dacht dat

hier mogelijk van ons bekendes bij kommandant z'n mense kon wees. ‘Kommandantz'n mense komt van Natal z'n kant, neh?’‘Ja,’ antwoordde ik, ‘wij zijn voor versterking gekomen, maar dit lijkt voor mij,

hulle vech nie meer nie en hulle vlug net maar, zooals in Natal, toen ons voor dieeerste maal onze hakken voor die Engelschman gewijs het.’‘Ja kommandant,’ antwoordde de oudste van de twee, ‘die Vrijstaters wil in geen

enkele positie meer vasttrap en die Transvalers wordt net moedeloos en zeg, ons mot

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

86

nou op ons grensen terugval, dan zal ons daar veg; want als die burgers zien dieEngelsman meen dit, en wil ons grenzen overtrek, dan zal ons eerst reg veg tot diebitter end.’Wijlen Generaal Joubert had gezegd dat de Engelschen alleen over onze lijken de

republiek zouden inkomen; doch toen wij de Vaalrivier bereikt hadden was er nietsaan te doen, geen enkele officier kon zijn burgers tot staan brengen. Het stond nogte bezien of er nu in onze posities zou gevochten worden.Mijn brandwacht, die ik op een hoog kopje had geplaatst, liet mij weten dat de

Engelschen meer rechts hielden en op de kommando's van Generaal F. Grobleraankwamen.Ik zeide nu aan beide burgers dat zij moesten teruggaan naar hun kommando's en

hun generaal waarschuwen; want ik kon zien dat de burgers van generaal Lemmerzich reeds gereed maakten voor de verdediging.De vijand trok generaal Lemmer voorbij en viel generaal Grobler's posities aan.

Wij bestookten den vijand van ter zijde zoo goed, als wij dit konden zonder kanonnen.Hij beschoot ons met artillerie zoo hevig dat wij gedurig blootgesteld waren aan eenhevig bombardement op een vlak terrein.Tegen den avond bemerkten wij dat de vijand in het bezit was van generaal

Grobler's stellingen, dat hij den Gatsrand overtrok en ons reeds schuins voorbij was.Ik liet mijn commando terugtrekken naar Klipriviersberg, terwijl ik vergezeld vaneenige adjudanten, tusschen de kopjes doorreed om te trachten in aanraking te komenmet de andere kommando's. Het was donkere maan en de lucht was betrokken, zoodatdit niet gemakkelijk ging. Na hier en daar op doorndraad gestuit te zijn, kwamen wijin een sloot terecht; doch troffen ten slotte eenige burgers van generaal Lemmer'sachterhoede aan. Deze deelden ons mede dat de vijand, na een zeer zwakken

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

87

tegenstand van de zijde van generaal Grobler's menschen, den nek was overgetrokkenen dat alle kommando's retireerden. Zij wisten echter niet waarheen.Wij reden verder, schuins bij den vijand langs, om te zien wat generaal Grobler's

plannen waren. Wij konden dicht langs het Engelsche kamp heenrijden, want wijwisten dat het de gewoonte was van de Engelschen om in donkere nachten dicht opelkander te kampeeren. Dezen avond echter hadden zij een wacht geplaatst in eenouden klipkraal, buitengewoon ver van de hoofdmacht. Ongemerkt reden wij erlangs, toen eindelijk een Tommy teeken van leven gaf door uit te roepen: ‘Halt, whogoes there.’ Mijn antwoord was: ‘Friend,’ waarop Tommy verklaarde: ‘Pass, friend,all is well.’Toch voelde ik mij niet geheel op mijn gemak, want het kon net zoo goed een

Boerenmacht zijn, die uit wilde vinden of het Engelschen waren die voorbijtrokken.Toen ik een weinig verder was gereden, riep ik daarom in het Hollandsch: ‘Welkemenschen is jullie?’ waarop Tommy antwoordde in niet al te vriendelijken toon,waarschijnlijk omdat ik hem te lang uit zijn slaap hield: ‘I cann't understand yourDutch rot, come here and be recognized. (Ik kan je verr... Hollandsch niet verstaan.Kom hier, dat ik zien kan wie je bent.)Onder het voortrijden antwoordde ik: ‘Thanks, tell general French his outpost are

asleep,’ (Dank-je, zeg tegen Generaal French dat zijn voorposten slapen.Dit was Tommy te brutaal en spoedig werden wij begroet met eenige salvo's,

waaruit bleek dat ook zijn kameraden gewekt en verstoord waren. Een algemeenefusilade begon van alle richtingen waar Engelsche posten waren uitgezet. Wij steldenechter het geduld der Tommies niet lang op de proef en gaven het zoeken naargeneraal Grobler op.Den volgenden dag kwam ik weer bij de kommando's te Kliprivierberg aan. Het

was niet gemakkelijk uit te vinden, hoe de toestand nu was. Spioenen berichtten ons

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

88

dat het linker gedeelte van vijands macht, dat bij Grobler's positie was doorgebroken,nu langs vanWijksrust oprukte. Van het rechter gedeelte kon ik niets te weten komenen het was niet voor den namiddag, dat ik de generaals onder wie ik verondersteldwerd te behooren, kon bereiken. Generaal Lemmer was ongesteld. Hij leed aan eenacute nierkwaal, die hem noodzaakte het bevel over te geven aan kommandantGravett, een uiterst flink officier. Generaal Grobler had het grootste gedeelte vanzijn burgers verloren of, wat moeielijk was uit te maken, zij hadden hem verloren.Maar ZEd. Gestr. scheen daar niet veel om te geven. Hij zeide niet te weten wat hetplan van generaal Louis Botha en President Kruger was en noemde het onzinniglanger op deze wijzen te blijven vluchten. Zijn eigenlijke bedoeling was, dit begreepik later, dat hij niet meer wilde vechten en te bevreesd of te lafhartig was dit ronduitte zeggen. Deze generaal heeft trouwens nooit meer iets bijzonders gedaan in hetbelang der republieken en is later als generaal afgedankt.Het voorgaande geeft ons in het kort een denkbeeld, hoe reeds zes maanden na

het uitbreken van den oorlog een ommekeer in den stroom van succes en voorspoed,waarmede onzewapenen in den aanvang zoo ruimschoots gezegendwaren, de burgersen de officieren, ja zelfs de generaals den moed deed verliezen, zoodat zij gereedwaren den strijd op te geven, hetgeen sommigen dan ook werkelijk deden. Voorieder, zoowel voor den onpartijdigen als den partijdigen beoordeelaar, zal het danook duidelijk zijn dat de weg, dien de officieren van de republikeinsche legers tebewandelen hadden, niet gemakkelijk en effen was. Zware tijden en donkere dagenbraken voor ons aan. Onder de treurigste en moeilijkste omstandigheden werd nueigenlijk eerst de werkelijke oorlog aangevangen, en ik betwijfel het of onzevoormannen den moed en de gewilligheid bij de burgers zouden gevonden hebben,als dezen toen een kijkje in de toekomst hadden kunnen nemen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

89

Wij bevonden ons den volgenden morgen vroeg (29 Mei, 1900), in positie teKlipspruit, in een uitgestrekte linie tot aan Doornkop. Verschillende kommando'swaren daar aanwezig, van alle richtingen bijeengekomen; o.a die van generaal de laRey van dewestelijke grenzen der Republiek, die van generaal Snijman vanMafeking,(dezelfde generaal die door het Britsche volk zoo miskend is; hij toch was dewerkelijke redder van Mafeking dat een bezetting had van 1000 man, die hij met2000 man niet den moed had om aan te vallen. De Engelschen gaven ten onrechtede eer der redding aan Baden Powel).Eer onze posities in behoorlijken staat van verdediging waren gebracht, werden

wij op den rechter vleugel aangevallen door de cavalerie-divisie van generaal French;terwijl de linkervleugel weerstand moest bieden aan een sterke macht infanterie. Deeerste aanval werd met goed succes afgeslagen, evenals de tweede, die in het middenonzer gevechtslijn werd beproefd. Daarop trokken de Engelschen met een sterkemacht in de richting van Doornkop en vielen onzen uitersten rechtervleugel aan;terwijl zij een schijnaanval deden op onzen linkervleugel.Onze verdedigingslinie was zeer uitgestrekt en daarbij verzwakt, doordat een deel

der burgers naar Natalspruit was gezonden, aan den Oostkant van Johannesburg, omdaar de Engelschen tegen te houden, die langs de spoorlijn trachten door te brekenen onzen terugtocht op Pretoria dreigden af te snijden.Het gevecht duurde tot zonsondergang en was op den rechtervleugel, bij de

Krugersdorpers, zeer hevig. Het plan van den vijand was ons door een flankbeweginguit de positie te krijgen. Juist tegen zonsondergang moesten de onzen op denrechtervleugel voor vijands overmacht wijken en gedurende den nacht moesten toenalle kommando's terugvallen. Mijn kommando, dat 400 man sterk behoorde te zijn,telde gedurende dit gevecht nog geen 65 man; terwijl een vijandelijke bom mij nog

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

90

twee burgers ontnam. Ik zelf werd door een stukje bom ook licht gewond in debovendij, doch de wond herstelde spoedig, en er was ook geen tijd of kans tot klagenof liggen, want er moest geretireerd worden.Ik wensch hier nog duidelijk te maken waar de overige mannen van mijn

kommando waren. Toen het bleek dat de vijand op Johannesburg aanrukte en ditwenschte te bezetten, dacht ieder er slechts aan, zijn laatste kans waar te nemen omzijn familie betrekkingen te bezoeken en belangrijke zaken te regelen. Had ik allendie met verlof wilden gaan, dit bij aanvrage geweigerd, dan zouden zij toch ‘Ierschverlof’ hebben genomen.Den dag na het gevecht te Klipspruit en Doornkop kon men onze kommando's

weder in vollen terugtocht naar Pretoria zien, waar, naar ik verstaan moest, nu tochwerkelijk stand zou worden gehouden.Tegen zeven uur trokken wij door Johannesburg, of beter gezegd door Fordsburg,

het Noordwestelijk deel van Johannesburg. Ons was medegedeeld, dat wijJohannesburg niet mochten inrijden, omdat Dr. Krause, mijn plaatsvervanger aldaar,de stad reeds aan Lord Roberts had overgegeven en de Engelschen haar duswaarschijnlijk zouden bombardeeren, wanneer zij er een kommando aantroffen.Ons lager met wagens en proviand was reeds tot voorbij Pretoria gevlucht, zoodat

wij heel wat moeite hadden ons van een en ander te voorzien. Daarenboven warende zoogenaamde commissariaat-beambten van Johannesburg bevreesd ons het noodigete verschaffen, omdat dit de ontevredenheid zou kunnen verwekken van Lord Roberts,aan wien, zooals zij zeiden, Dr. Krause nu alles reeds had overgegeven. Stel u voor:de vijand was nog niet eens in het werkelijk bezit van de stad; ik, volgens wet hetmilitaire hoofd van Johannesburg, werd niet alleen niet in de overgave gekend, dochmijn ondergeschikten weigerden zelfs mij van voedsel en andere benoodigdhedente voorzien.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

91

Kort te voren was er ook een sterke beweging op touw gezet om de voornaamstemijnen in en om Johannesburg op te blazen. Aan het hoofd van dit onverantwoordelijkgezelschap had zich een zeker jongmensch, Antonie Kock, gesteld. Alleen door deuitdrukkelijke orders van generaal Louis Botha werd dit plan verijdeld, met welkeorders ik ten volle kon samengaan, hoewel ik later meer dan eens gewenscht heb,dat de Engelsche militaire-autoriteiten van hunne zijde evenveel consideratie haddengetoond voor onze particuliere eigendommen.Wij moesten echter voedsel hebben en ziende hoe traag onze beambten geworden

waren bij het naderen van het Britsche leger, bleef er niets anders over dan onszelvente helpen. De burgers begrepen dit ook en één woord was genoeg om deEngelsch-gezinde beambten bij den nek te laten vatten en eruit te smijten. En zoohielpen wij onszelven, voorzagen ons van voedsel en trokken voort naar Pretoria.Tusschen Pretoria en Johannesburg hadden de kommando's, die langs de spoorlijn

trokken, eenige schermutselingen met den vijand. Tusschen beide laatstgenoemdeplaatsen waren de wegen bezaaid met ruiters, kanonnen, voertuigen van allerlei soort,vee enz. Op ieders gelaat zag men duidelijk de teekenen van zwaarmoedigheid enwanhoop. De vijand maakte gebruik van onze verwarring en achtervolgde onzekommando's snel. Wat zou het einde daarvan zijn? Wat zou er van ons arm volkworden? Het was voorzeker een treurige toekomst, die met bliksemsnelheid zoodonker was geworden en geen hoop op redding scheen te bieden. In het binnenstevan elken burger gingen onwillekeurig de vragen om: Zullen wij den strijd kunnenvolhouden? En hoe lang dan? De Engelschen dachten niet anders als dat de oorlogzijn laatste stadium had bereikt, en zoo terneergeslagen als wij waren, zoo vroolijken overtuigd waren zij, dat de Boeren overwonnen waren en dat weldra hun laatstetegenstand zou zijn gebroken.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

92

Over dezen toestand schrijft Doyle, na vermeld te hebben de oneindige vrijheid engrootheid, die de Boer onder de Engelsche vlag zou genieten: ‘When that is learned,it may happen, that even they will come to date happier life and a wider liberty fromthe 5t-h of June, which saw the symbol of the nation passed for ever from amongthe ensigns of the world. ‘Zoodat niet alleen Lord Roberts de gansche wereldverkondigde: ‘That the war was practically over,’ maar dat ook Doyle niet aarzeldedit te verklaren in de sierlijker woorden: ‘... wanneer men tot die wetenschap isgekomen, dan zal het kunnen gebeuren dat zelfs een gelukkiger leven en een grooterevrijheid zullen dagteekenen van den 5den Juni, welke dag het symbool van dezenatie voor altijd zag verdwijnen uit de rij der vlaggen van de wereld. Hoe het machtigeEngeland de vastberadenheid der Boeren onderschatte, heeft de geschiedenis vanhet afgeloopen jaar geleerd. Hoe min wij onszelven kenden, is even duidelijk uit hetzwaarmoedig gevoel en den geest van wanhoop die elken burger in deze dagen zooonmiskenbaar drukten. Met recht hadden wij kunnen uitroepen op het oogenblik datde ‘Union Jack’ werd geheschen: ‘Engeland, wij kennen onszelven slecht, maar gijkent ons nog minder.’De kommando's waren nu meest allen in de nabijheid van Pretoria, en generaal

Botha vormde zoo goed en zoo kwaad als het ging een achterhoede om tenminsteeen georganiseerden tegenstand te bieden.Naar ik vernam, had een der officieren juist een bevelschrift voorgelezen, meldende

dat de Regeering besloten had deze stad niet te verdedigen. Deze kennisgeving werddoor een wielrijder aan al de officieren gebracht en hoewel de kommandant-generaaler niets van wist, werd er geen moeite gedaan om hem te vinden of hem van deninhoud in kennis te stellen. De meest uiteenloopende bevelen werden nu gegeven ende grootste verwarring volgde. De kommandant-generaal had alle krachteningespannen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

93

om de kommando's in staat van verdediging te houden en rondom Pretoria teconcentreeren. Ook alle burgers hadden in de veronderstelling verkeerd, dat dehoofdstad der Republiek niet zonder tegenstand zou worden afgegeven. De zooevenvermelde order verijdelde echter alle plannen. Toen de officieren te Irene Estate,nabij Pretoria, in een krijgsraad tezamen kwamen, werd hun medegedeeld dat deRegeering de hoofdstad reeds had verlaten en dat een commissie, bestaande uit vierof vijf ‘papbroeken’ achter gelaten was om de stad aan de Engelschen over te geven.Mijn inziens was dit een onverklaarbaar en belachelijk besluit. Het is ondoenlijk

hier de uitdrukkingen weer te geven, die door de verschillende officieren, naafkondiging van dit besluit, werden gebezigd. Ik zelt deed aan het gebruiken dierkrasse uitdrukkingen dapper mee. Wat er eigenlijk in dien krijgsraad besloten is, kanik mij niet meer herinneren; alleen weet ik nog dat gedurende de vergadering eentelegram aan den kommandant-generaal kwam, meldende dat een groot aantalmenschen de commissariaats-gebouwen te Pretoria hadden opengebroken en aan hetplunderen waren. Er heerschte groote wanorde in het dorp.De kommandant-generaal zond een adjudant naar Pretoria met de opdracht aan

ieder, die hij in de straten tegenkwam, mede te deelen dat de Engelschen reeds hetdorp binnentrokken, welk nieuws onder het plunderende volk verspreid werd en deplunderaars spoedig uit elkander deed stuiven en de stad uitvluchten.Ook een gedeelte mijner burgers, die om de een of andere reden in de stad waren,

misschien ook hielpen bij de plundering, joegen de stad uit toen dit valsch alarmbekend werd. Eerst drie dagen later vond ik ze terug.De Engelschen naderden Pretoria heel voorzichtig en richtten eenige

scheepskanonnen op de groote forten, die onze Regeering rondom Pretoria had latenbouwen. Onze kanonnen beschoten den vijand eenigen tijd vanaf de

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

94

randen ten Zuid-Westen van de stad; doch de officieren waren niet in staat den vijandbehoorlijk het hoofd te bieden.En zoo viel de hoofdstad der Z.A.R. zonder eenige moeite den vijfden Juni 1900,

in handen van Engelands leger. Bloemfontein, de hoofdstad van den O.V.S had reedseenigen tijd geleden hetzelfde lot ondergaan. Duizende Vrijstaters hadden, bij hetdoortrekken van de Engelschen van Bloemfontein naar Transvaal, de wapenenneergelegd. Gelukkig echter sliepen pres. Steijn en gen. De Wet niet. Reeds begonLord Roberts te gevoelen dat zijn communicatielijn door den O.V.S. hem grootenlast en onrust bezorgde. Langzamerhand werd het eene kommando na het andere opnieuw georganiseerd. De begraven Mausers en ammunitie werden voor den daggehaald en het bleek nu ten duidelijkste, dat het volk van den O.V.S. nog lang nietoverwonnen was. Een zelfde schijnbare overwinning behaalden de Engelschen nuin de Z.A.R. In de stad Pretoria bleven een aantal hoofd- en andere ambtenaren engaven zich met tal van burgers vrijwillig aan den vijand over. Onder deze lafhartigenwaren eenige Volksraadleden en verscheidene personen, die een rol van beteekenisin de vroegere geschiedenis der republiek hadden gespeeld. Tot oneer van dezen enhun nageslacht trad een aanzienlijk deel dezer personen in dienst der Engelschen enschoot nu met hetzelfde geweer, dat den vijand zoo lang had bestookt, op hunmede-burgers.

Gevecht te Donkerhoek (Diamond Hill).

Voor onze generaals waren nu de randen vanaf Donkerhoek voorbij Waterval enWonderboompoort de eerste en beste posities. Deze bergketen loopt ongeveer 12mijlen ten Noord-Oosten en Oosten langs Pretoria en zoo sneden deze posities minof meer alle wegen van

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

95

beteekenis af naar Pietersburg, Middelburg en den Delagoaspoorweg. Dekommandant-generaal verdeelde nu de verschillende kommando's over deze randen,generaal De la Rey op den rechtervleugel, eenige vechtgeneraals in het midden;terwijl de kommandant-generaal zelf het bevel over den linkervleugel voerde.Op den 11den Juli 1900, naderde Lord Roberts ons met een groote macht van 28 à

30.000 man met ongeveer 100 kanonnen om, zooals de officieele depêcht luidde:‘de Boeren uit de nabijheid van Pretoria weg te jagen.’ Zijn linker- en rechtervleugelbestonden uit cavalerie; terwijl zijn centrum werd gevormd door infanterie en zijngroote kanonnen zoodanig geplaatst werden, dat zij onze posities goed kondenbestrijken; de overige artillerie, de veldstukken, waren over de verschillendelegerafdeelingen verdeeld. Tegen zononder donderde het over onze gansche ruim13 mijlen lange positie. Onze artillerie beantwoordde het kanonvuur op alle puntenmet uitstekend gevolg en tegen donker trok de vijand met aanzienlijk verlies eenweinig terug. Wij hadden slechts weinig gewonden.Het gevecht werd den tweeden dag voortgezet. Met een sterke flankbeweging

trachtte de vijand achter onzen rechtervleugel te komen; maar werd teruggeslagen.Te Donkerpoort zelf, daar waar de wagenweg den poort doorgaat, was mijn positie,en ik genoot het voorrecht eenige uren niet aangevallen of beschoten te worden. Dithad echter een doel, want niet lang duurde het of een klein wagentje, getrokken doorvier paarden en voorzien van een witte vlag, kwam aanrijden op den weg van Pretoria.Ik zond eenige burgers met de opdracht den wagen bij den ingang van den poort testoppen en reed er toen zelf heen. Voor ik nog den wagen bereikt had, kwamen tweepersonen uitgestapt, welke bleken te zijn de heerenKoos Smit, spoorweg-kommissaris,en J.F. de Beer, hoofdinspecteur van kantoren, beiden hoofd-ambte-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

96

naren der Z.A.R. Op eenigen afstand riep ik hun reeds toe: ‘Halt, jullie kan niet verdergaan. Wat wilt gij hebben?’De heer Smit, die onder een verkeerden indruk moet zijn geweest, wat zijn

tegenwoordige positie betrof, zeide: ‘Ik wil generaal Botha zien en Dr. Scholz is ookbij ons.Wij zijn gestuurd door Lord Roberts en ik wil naar generaal Botha en PresidentKruger gaan.’Ik antwoordde: ‘Kijk, mijnheer Smit, verraders worden niet in onze posities

toegelaten: Gij moet dus hier stoppen,’ en mij tot eenige burgers wendende, zeideik: ‘Kerels, ziet toe dat deze menschen geen tree verder gaan, versta jullie?’‘Ja, kommandant,’ antwoordde een burger die mijn orders altijd goed uitvoerde.Toen liet mijnheer Smit zijn hoogen toon wat zakken, werd doodsbleek en vroeg

met een bevend stemmetje:‘Is daar toch alsteblief niet een kans om generaal Botha te zien?’Ik zei: ‘Ja, je verzoek zal worden overgebracht;’ hetgeen dan ook geschiedde.Ongeveer een uur verliep eer generaal Botha antwoord zond, dat hij komen zou.Intusschen duurde het gevecht links en rechts voort en dwaalde menige lyddietbom

onzen kant uit, zoodat de Engelsche witvlagdragers maar steeds wenschten te weten,wanneer generaal Botha dan toch zou komen en of de witte vlag niet op een hoogpunt, boven den poort kon geheschen worden, want de bommen zouden ‘net nou’henzelf of den wagen treffen; maar de burger die het toezicht over de wacht had,antwoordde: ‘Mijn orders zijn hier, de bommen zijn niet van onze, maar van uwekanonnen.’ Ik was in de nabijheid en hoorde de conversatie; doch gevoelde niet deminste sympathie voor de bange boodschappers.Generaal Botha kwam eindelijk aangereden en had een

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

97

allesbehalve vriendelijke verwelkoming voor de gedeserteerde heeren. Dr. Scholtzvertoonde een briefje, door hem van een Engelsch officier ontvangen, waarin hemverzocht werd Smit en De Beer te vergezellen. Hij zeide dat Lord Roberts hemgezonden had om te vernemen, waarom generaal Botha nog verder bloed wenschtete vergieten en waarom deze niet kwam om vrede te maken. Generaal Botha vroegof men geen brief of document had van de Engelsche autoriteiten, waarop de dokterontkennend antwoordde. De heer Smit begon er toen van te spreken om den Presidentte mogen zien; maar generaal Botha viel hem in de rede: ‘Kijk, deze handelwijze isniets minder dan een beleediging en ik zal niet toelaten dat gij in de gelegenheidgesteld wordt ook nog President Kruger, te gaan beleedigen. Gij zijt tweegedeserteerde burgers, en wat dokter Scholtz betreft, zijn getuigschrift is heeltwijfelachtig. Gij moet terugkeeren en aan Lord Roberts de boodschap brengen, dieik dokter Scholtz vraag op te schrijven ‘dat het niet de eerste maal is dat op zulk eenlosse wijze boodschappen omtrent overgave of vredemaken aanmij worden gezonden,dat zelfs beleedigende aanbiedingen aan mij zijn gedaan; doch altoos op zulkeonverantwoordelijke wijze als deze laatste. Ik moet mijn teleurstelling uitsprekenover zulke handelwijzen van iemand in de positie van Lord Roberts. Dezemag denkendat wij het land verloren hebben, ik moet en zal blijven voortgaan mijn plichttegenover mijn volk te doen. Men kan mij doodschieten, in den tronk werpen ofverbannen, maar mijn karakter kan men mij niet ontnemen.’Het was duidelijk te zien dat deze woorden den heeren allesbehalve aangenaam

in de ooren klonken. Er werd niet meer gesproken en het edele drietal ging met zijnwitte vlag naar Pretoria terug. Of generaal Botha recht handelde met de beide‘hands-uppers’ te laten teruggaan, was een vraag die menigeen zich stelde. Doch,als zij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

98

gevangen waren gehouden en wegens hoogverraad, misschien met den dood, warengestraft, wat zou er dan wel niet gezegd zijn door hen, die niet geaarzeld hadden omonze eigene, ontrouw geworden burgers als vredesgezanten tot ons te zenden onderbedekking van de witte vlag? In hoeverre Lord Roberts verantwoordelijk was voordeze zending was moeilijk te bepalen; dat de handelwijze ten hoogste ongeoorloofden onedel was, zal echter niemand betwisten. De brutaliteit van de heeren J.S. Smiten J.F. de Beer, zooals reeds gezegd, beiden hoofdambtenaren van de Z.A.R., wasverregaand: eerst hadden zij de wapenen afgelegd, daarna hadden zij trouw gezworenaan den vijand en dus hoogverraad gepleegd in den volsten zin des woords, en tenslotte kwamen zij naar de vechtlinie met het verzoek om van de aanvoerders van hetrepublikeinsche leger te vernemen, waarom het gansche volk niet evenals zij handelde,en zijn vrijheid en bestaan als natie opgaf en de verachtelijkste daad, bij hetmenschdom bekend, beging. En dit alles alleen omdat Pretoria in het bezit van denvijand was. Alsof het volksbestaan zijn begin en zijn einde in Pretoria had, het dorpwaar zoovele zoogenaamde patriotten van het kaliber en gehalte van Smit en DeBeer zich jaren lang hadden vetgemest, hadden geroofd uit de staatskas en hunnezakken gevuld door allerlei oneerlijkheden, den goeden naam van een jong en krachtigvolk bezoedelend door hun vernederende handelwijze. Niet alleen waren zijbegunstigd met hooge betrekkingen in lands dienst, waaraan gewoonlijk ookongehoorde salarissen verbonden waren; zij waren bovendien afstammelingen vanverdienstelijke voorouders, welke afstamming hun de voorkeur gaf boven duizendeanderen en boven alles een onmetelijk vertrouwen schonk bij het hoofd van den staat.Geen wonder dus dat die heeren den val van Pretoria als het einde van den oorlogbeschouwden.Het gevecht duurde dien dag voort, het hevigst op

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

99

onze linkerzijde, waar generaal French met zijn cavalerie de positie van de Ermelo-en Bethalburgers menigmaal bestormde; doch telkens met zwaar verlies werdteruggeslagen. Eens stormden de lansiers zoo dapper, dat zij met onze burgershandgemeen werden. De kommandant van de Bethalburgers vertelde mij dat zijnkleurling-achterrijder bij de bestorming der lansiers onder deze laatsten was geraakten hun had toegeroepen: ‘Hands up!’ De kleurling had zoovele malen hooren sprekenvan ‘Hands up’ en ‘Hands-uppers’ dat hij dacht dat de geheele Engelsche taal slechtsuit deze beide woorden bestond, en toen de lansier hem op zijn beurt toeriep: ‘Handsup!’ smeekte de kleurling: ‘Hands up, baas!’ De lansier stak hem door den arm enriep wederom: ‘Hands up;’ doch de kleurling bleef doorvluchten, steedsterugroepende: ‘Hands up, hands up, baas!’ Hij ontving nog enkele steken, maarontkwam toch ten slotte. Toen zijn baas hem vroeg waarom hij telkens geschreeuwdhad ‘hands up,’ terwijl hij toch moest vluchten, antwoordde hij: ‘Ach baas, ik hooral dag die mensen zeg “Hands up!” nou ik denk dat meen soebat. Daarom ik hetgemeen “alsteblief toch,” maar die Engelschman het “gwaza” maar strijk (hij bleefmaar doorsteken.)’Op onzen rechtervleugel had generaal De la Rey het hard te verantwoorden; de

vijand trachtte ook daar door een flankbeweging de positie te nemen, maar werdsteeds teruggeslagen. Het gebeurde gedurende den aanval op onzen rechtervleugel,dat de vijand op een gegeven oogenblik, bij vergissing met zijn konvooi onze positiete nabij kwam. Onze artillerie en onze Mausers beschoten hem zoo heftig, dat detrekdieren met de wagens zonder drijvers rondliepen, eenige wagens omver werdengeworpen, en de grootste verwarring ontstond. Het terrein was helaas ongeschikt,zoodat wij geen gebruik van deze mooie gelegenheid konden maken.Tegen zonsondergang van den tweeden dag beging

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

100

vechtgeneraal Tobias Smuts een fout, door met zijn kommando's te wijken zonderdat daarvoor grondige reden bestond, waardoor de vijand gewaar werd dat daar eenzwak punt moest zijn; een zeer belangrijk teeken waarop elk krijgsofficier, dieaanvallenderwijze optreedt, goed behoort te letten. Den volgenden dag werd dan ookde hoofdaanval op datzelfde punt gericht. De vijand had elken dag nog meerversterkingen, zoowel in soldaten als kanonnen, aangevoerd. Ongeveer te twee uurin den namiddag vroeg generaal Smuts versterking aan, waarop ik de boodschapkreeg van ZEd. Gestr. den kommandant-generaal, mij met mijn kommando naar deposities van generaal Smuts te begeven. Anderhalve mijl rijden bracht ons nabij depositie van generaal Smuts. De paarden werden opgesteld achter een randje, zoodatvijands kogels en bommen er overheen vlogen. Daarop spoedden wij ons te voet,zoo snel mogelijk, naar de rechterlinie; doch, eer wij in de positie waren, had generaalSmuts haar met zijn burgers verlaten. Eerst kon ik niet verstaan, wat dit beteekende;maar spoedig vonden wij uit dat de vijand de positie veroverd had en hij vandaar uithevig op ons begon te vuren. Wij vielen plat achter de naastbijzijnde klippen enbeantwoordden onmiddellijk het vuur; doch hadden tegenover den vijand op dehoogte de meest ongunstige positie. Waar generaal Smuts met zijn burgers washeengegaan, heb ik nooit venomen.Links van ons lag kommandant Kemp met de Krugersdorpers, rechts veldcornet

Koen Brits. De vijand trachtte nu eens bij ons, dan weer bij een mijner buren doorte breken om zoodoende tusschen de kommando's te komen. Steeds echter warenwij in staat hem terug te slaan, niettegenstaande wij menigmaal krachtig bestormdwerden. Wij waren echter niet in staat hem langer dan tot donker tegen te houden.Toen werd order gegeven alle wagens enz. in te spannen, daar dien nacht alle kom-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

101

mando's zouden terugtrekken. Hoe groot het verlies van den vijand dien avond was,is voor ons moeilijk te gissen; vriend Doyle meldt er niets van; doch wij wisten datzijn verlies zwaar en belangrijk was. Onzerzijds was het verlies gering, behalve danhet sneuvelen van den dapperen veldcornet Roelf Jansen en eenige flinke burgers.Dr. Doyle schrijft van dit gevecht o.a. het volgende:‘The two days prolonged struggle (Diamond Hill) showed that there was still

plenty of fight in the burgers.’ (De strijd bij Diamant-heuvel, die zich twee dagenhad gerekt, bewees dat er nog vechtlust genoeg in de burgers was).Zoo eindigde het gevecht te Donkerhoek: den volgenden dag waren al onze

kommando's op den terugtocht in Noordelijke richting.

Van Donkerhoek naar Middelburg.

Terugtrekkende van Donkerhoek, werden wij niet achtervolgd; de Engelschenverschansten zich van Donkerhoek tot voorbij Wonderboompoort in de posities, diewij verlaten hadden. Ons kommando trok langs de Delagoa-Baaispoorlijn tot bijBalmoralstation. Sommige kommando's waren te Rhenosterkop, ten noorden vanBronkhorstspruit, gekampeerd. Het verlaten en terugtrekken van onze laatste positieshad opnieuw een treurige uitwerking; honderden burgers reden met een witte vlagaan hun Mausers Pretoria binnen en gaven zich aan den vijand over. Daarenbovenwaren er onder de prominente burgers, die zich reeds vroeger hadden overgegeven,verscheidene, die den vijand goede diensten bewezen, door burgers met wie zij inaanraking konden komen, onder allerlei mooie beloften over te halen zich over tegeven. Een nog grooter aantal burgers van de westelijke distric-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

102

ten der Republiek verlieten de kommando's en gingen terug naar hun districien enhun plaatsen. Sommige gingen op hun plaatsen wonen, zonder zich te hebbenovergegeven; doch de meeste gingen eerst ‘wapens afleg.’ Gelukkig had de Boer teveel liefde voor zijn Mauser en werd deze weggestoken en een oude Martini-Henriof nog een oudere ‘blunderbus’ bij de Engelschen ingeleverd, zoodat de verborgenMausers later nog uitstekend te pas kwamen.Ongeveer te dier tijd drong generaal Buller de Republiek van de Natal-zijde binnen

en trokmet zijn macht door de zuidelijke districten, zooalsWakkerstroom, Standertonen Ermelo. Honderden burgers bleven op hun plaatsen achter en gaven de wapenenaan den vijand af. In sommige districten, zooals Standerton, gaf de kommandant zichmet 2 van de 3 veldcornetten over, zoodat niet alleen sommige kommando's zonderofficieren waren; maar meer dan één kommando zelfs geheel verdwenen was.Gelukkig stond er dan weer een Jozua op, die de situatie redde, zooals in het districtStanderton, waar de ass. veldcornet Brits het geheele kommando voor volkomenondergang behoedde door de teugels in handen te nemen. Het grootste kwaad werdnog gedaan door vele landdrosten, die, na zich overgegeven te hebben, brievenuitzonden naar de officieren en burgers, hun tot overgeven aanmanende. Het grootstegedeelte der officieren bleef getrouw; doch, doordat het land voor een deel bezetwas, werd het moeilijk in aanraking te komen met den komm. generaal of deRegeering, zoodat niet altoos daar, waar het noodig was, iemand met gezag konoptreden om de zaken in orde te houden en de leugentaal, die op alle mogelijke wijzenverspreid werd, tegen te gaan.Wijlen vechtgeneraals Sarel Oosthuizen en H.L. Lemmer werden met een kleine

lijfwacht Noord van Pretoria omgezonden om de burgers van deWestelijke districtcnte verzamelen en de kommando's weder te organiseeren.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

103

Zij werden spoedig gevolgd door Ass.-Komm.-generaal J.H. de la Rey, vergezeldvan Staatsprocureur Jan Smuts als rechtkundig adviseur en van de overgeblevenburgers der genoemde districten. Het opperbevel werd daar gevoerd doorAss.-Kommandant-generaal J.H. de la Rey en het is op den tocht daarheen dat dezete Selekatsnek een Engelsch garnizoen bestormde en versloeg. Het reorganiseerender kommando's ging heel voorspoedig, bijna 95 pCt. der burgers sloot zich dadelijkweder aan en weldra waren de kommando's in de Westelijke districten tot 7000 manaangegroeid.Eenige weken na zijn aankomst in het Westelijk deel van het district Krugersdorp,

werd de dappere generaal Sarel Oosthuizen in een voor ons voorspoedig gevecht teDwarsvlei zwaar gewond, aan welke wonden hij later is overleden. VechtgeneraalH. Lemmer, een voor ons onmisbaar en veelbelovend hoofdofficier, sneuvelde kortdaarna bij de bestorming van Lichtenburg onder generaal de la Rey, welke bestormingniet gunstig voor ons afliep. De open plaatsen van deze twee dappere hoofdofficieren,wier namen steeds een eereplaats zullen innemen in de geschiedenis, werden opgevuld.Het is zeker niet noodig uit te weiden over het schitterende werk door Ass.-komm.generaal de la Rey in de westelijke districten der Republiek verricht.Ook de kommandant-generaal moest nu veranderingen brengen, noodig geworden

door het reorganizeeren der kommando's, en moest de vacatures opvullen, door hetvertrek van de generaals Lemmer en Oosthuizen ontstaan. Zooals reeds vermeld,had generaal de la Rey het restant der burgers uit de Westelijke districtenmedegenomen. Er bleven toen de volgende kommando's over: Krugersdorp enGermiston, respektievelijk onder de toenmalige kommandanten J. Kemp en G.Gravett; de Johannesburger politie en eenige kleinere kommando's onder de viervechtgeneraals Douthwaite, Snijman (de held! van Mafe-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

104

king), Liebenberg en du Toit. Deze laatste vier generaals werden afgedankt en hunburgers met die van Krugersdorp, Johannesburg, Germiston, Boksburg en de rijdendepolitie geplaatst onder mijn kommando; terwijl ik bevorderd werd tot vechtgeneraal.Alles tezamen telde ik nu 1200 man onder mij, een flink en krachtig kommando. Hetis moeielijk te beschrijven, welk een vreemd gevoel deze bevordering tot zulk eenverantwoordelijke en verhevene betrekking bij mij verwekte. Voor het eerst in dezenoorlog bekroop mij een soort van vrees, die bijna lafhartigheid zou mogen heeten,en allerlei verschrikkelijke gedachten vlogen mij door het hoofd. Hoe zou ik debelangen van zulk een kommando naar behooren kunnen behartigen? Hoe zou ikalles recht krijgen? Zouden de burgers tevreden zijn? Er kon gezegd worden dat deburgers maar tevreden mòesten wezen, doch indien zij teekenen van ontevredenheidgaven zou ik het mijn plicht achten, direct te bedanken. Het ligt niet in mijn aard mijdoof en blind te houden voor wat feiten zijn. En wat zou er na een bedanking vanmijn toekomst worden? Ik was toch ook maar evenals de meeste officieren naijverigen voortvarend; want hoewel de vooruitzichten onzer zaak niet zoo schitterendschenen en ons leger meer dan eens gevoelige nederlagen had geleden, had ik tochnog het volle vertrouwen in de toekomst en bovenal in de hooge rechtvaardigheidvan de zaak waarvoor wij streden. Ook was ik overtuigd dat de nu nog strijdendeburgers vastberaden en ferm waren. Er lag voor mij één weg open en die was: denbul bij de horens te pakken. Ik moest elk kommandantschap bezoeken, de burgersbij elkander roepen, hun mijn aanstelling voorlezen en eenige toelichtingen gevenomtrent de nieuwe organisatie. Het eerst bezocht ik het Krugersdorp kommando.Alles liep gelukkig uitstekend af evenals later bij mijn bezoeken aan de overigekommandantschappen. Ik had heel wat te spreken en vragen te beantwoorden. Eender kommandanten was zoo getroffen, zei

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

*1

Het bericht van de wraalmeming van Ben Viljoen op hetverraderscommando van Jan Celliers, waarvan in ons vorig Tweede Bladsprake was, hadden wij, gelijk medegedeeld, ontleend aan de FrankfurterZeitung, die het van het c o r r e s p o n d e n t s c h a p N e d e r l a n d had.Uit onbekendheid met genoemd nieuwsagentschap namen wij het berichtonder voorbehoud op.Men deelt ons thans mede dat het correspondentschap Nederland te's-Gravenhage is gevestigd, en onder directie van den heer P.A. Nierstraszstaat. Het verhaal van de radicale strafoefening op Celliers verradersbendegehouden, komt - dit kunnen wij er nu tevens aan toevoegen - uit de meestvertrouwbare bron.

Het telegram van Reuter was toch juist. Chamberlain heeft gezegd, dathet aanbod van een aantal B o e r e n om d e E n g e l s c h e n i nS om a l i l a n d t e h e l p e n aangenomen is. Wij twijfelden, omdat Lord

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

Lansdowne, de minister van buitenlandsche zaken, indertijd heeft latenantwoorden, dat hij het aanbod tot zijn spijt niet kon aannemen. Daarmedeleek de zaak uit. Maar sedert is de Somaliland-expeditie van buitenlandschezaken naar oorlog overgegaan, en het legerbestuur denkt er nu anders over.Het heeft in den oorlog in Zuid-Afrika de hulp der Nationale Verkennersop prijs leeren stellen, en misschien heeft Milner wel om politieke redenende zaak aanbevolen.Wonderlijk schouwspel de Boeren nu een van Engelands oorlogen te zienvoeren! Voorshands kunnen wij echter niet anders gelooven, dan dat diehonderd Boeren die naar Somaliland gaan, uit de Nationale. Verkennersvoortkomen. Dit schuim der natie is voor zoo iets nog goed genoeg. Maarnu is er een ding, dat wij hartelijk hopen, dit nl. dat Lord Roberts generaalBen Viljoen aan zijn woord zal houden en hem benoemt tot commandantvan deze bende. Viljoen was geen verrader in den oorlog, maar in zijnijdelheid en dwaasheid heeft hij zich in Engeland geliefd willen makendoor zijn onwaardig aanbod. Zijn strat zij, dat hij met Nationale Verkennerssamen vechte onder de Engelsche vlag.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

*2

De Star meldt, dat generaal B e n Vi l j o e n samen met J. v a n G e l d e rin Transvaal een ‘loyal Dutch’ blad gaan uitgeven. Deze van Gelder is hetheerschap dat in den laatsten tijd van den oorlog uit ons land de DailyMailvoorzag van de zotste leugens en geniepigen laster over de voormannender Boeren. Zijn betrekking tot Ben Viljoen dagteekent al van ouds. Vooren in den eersten tijd van den oorlog was van Gelder aan de Standard andDiggers' News verbonden. Hij vergezelde o.a. generaal Ben Viljoen opcommando en seinde dan over de heldendaden van zijn vriend aan hetJohannesburgsche blad. Een groot deel van zijn roem heeft generaal BenViljoen inderdaad te danken aan de vaardige pen en onverschrokkenverbeelding van dezen van Gelder.Van deze oorlogscorrespondentie hebben wij van menschen die het wetenkunnen nog een aardig verhaal gehoord. De correspondent was eens eenpaar dagen afwezig. De wereld kon echter niet zoo lang van berichten overde triomfen van generaal Ben Viljoen verstoken blijven, en het was degeneraal die voor zijn vriend (en zich zelf) de telegrammen afzond. Hetwerd met die snorkende berichten eindelijk zoo mal, dat detelegraafambtenaren der Republiek bevel kregen ze niet meer over teseinen.Dit ‘par nobile fratrum’ gaat nu samen in Transvaal een Hollandsch bladuitgeven; een loyaal blad, natuurlijk. Dat kan wat worden.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

*3

‘Vi l j o e n h e d g e s ’, Viljoen dekt zich, schreef een Johannesburgschblad eenigen tijd geleden boven een ingezonden stuk van generaal BenViljoen, die patriottische uitlatingen met loyale trachtte te verzoenen.Hetzelfde opschrift kan dienen boven de laatste berichten over Viljoen enSomaliland. Op die berichten afgaande zou men zeggen, dat de generaalverhindering krijgt.Men weet in welke bewoordingen Ben Viljoen aan Lord Roberts zijndiensten voor Somaliland heeft aangeboden. Volgens de Daily Mailantwoordde Lord Roberts in een eigenhandigen brief daarop, dat als hetaanbod van de Boeren om in Somaliland te dienen aangenomen werd,Viljoen's voorstel overwogen zou worden.Nu is dat aanbod aangenomen en de Engelsche regeering houdt Viljoenaan zijn woord. Zij wil hem tot bevelhebber over den troep hebben. DeDailyMail heeft dadelijk naar Viljoen te NewYork geseind. Die antwoordt:‘Ik heb nog geen officieel bericht, en kan dus moeilijk iets zeggen. Ik voormij ben nog dezelfde gevoelens toegedaan als in Engeland. Wegens den

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

ellendigen toestand in Zuid-Afrika was ik van plan mij neer te zetten inde Vereenigde Staten of in Mexico, waarheen ik over een week dacht tegaan om te zien wat daar de vooruitzichten zijn.’En Reuter seinde Woensdag uit New York: ‘Eenige bladen behelzen eenverklaring, die van gen. Ben Viljoen afkomstig schijnt, naar luid waarvanhij er geen kennis van heeft gekregen, dat Engeland zijn diensten inSomaliland verlangt. En hij voegde er bij - naar gemeld wordt - dat hijniet geloofde, dat patriottische Boeren hun diensten hebben aangebodenen dat hij zelf geen neiging daartoe had.’Nu kon gen. Ben Viljoen van den aanvang af zoo goed als iemand weten,dat die Transvaalsche Boeren die zich voor Somaliland verbonden geen‘patriottische Boeren’ waren, maar Nationale Verkenners en dergelijken.Toch stelde hij zich in zijn brief aan Roberts bereid, met hen mee te gaan.En zou hij nu ineens er geen lust in hebben, hoewel zijn gevoelens nudezelfde zijn als toen hij in Engeland was?Wewachtenmet belangstellingaf, wat er van deze berichten waar is.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

105

hij, door mijn toespraak, dat hij de aanwezigen verzocht tot slot psalm 134, vers 3,te zingen; waarna hij de burgers in een opgewonden toespraak aanspoorde gehoorzaamen vastberaden te zijn; tot welke aansporing blijkbaar volstrekt geen aanleiding was.Het ergste echter was dat hij mij verzocht de bijeenkomst met gebed te sluiten. Ikdacht dat ik het te Keulen hoorde donderen. In zulk een moeilijk parket was ik nooitgeweest. Onder een of ander voorwendsel te weigeren zou noodlottig zijn geweest;want van een generaal wordt onder meer verwacht dat hij op godsdienstig gebiedalle verrichtingen zal leiden, die van hem geëischt worden; niet alleen werd dit vaneen generaal verwacht, doch ook van elk ondergeschikt officier, wanneer eenkommando in het veld was. En een officier die dit niet kon of deed, werd gewoonlijkte kennen gegeven dat hij onwaardig was officier te wezen, in welke opinie de burgersgoed ondersteund werden door onze predikanten. Er was voor mij geen uitweg; ikgevoelde mij als een vreemdeling in Jeruzalem en besloot een gebedje te stamelen,zoo goed en zoo kwaad als het ging. Dat het kort was, behoef ik waarlijk niet tezeggen; ik betwijfel echter sterk of het toepasselijk was. Allerlei gedachten vlogendoor mijn hoofd en het was of de bijen van de gansche wereld ommijn hoofd gonsden.Het gebruik is, dat men zijn oogen sluit; maar ik moest ze dichtknijpen, want ikvoelde dat ieder de zijne op mij gevestigd had, en het was maar beter ook dat ik hetdeed, dan kon ik tenminste de uitwerking niet zien van mijn eventueele fouten.Ongelukkig echter had ik mijn oogen zoo stevig dichtgeknepen, dat ik nauwelijksmeer zien kon van de sterren die voor mij dansten, toen ik ze weer opende na hetlang verwachte woordje ‘Amen.’ Ik hield mij natuurlijk alsof dit voorbidden volstrektniets buitengewoons voor mij was.Er was nog een andere moeilijkheid te overkomen; mijn oud kommando moest

nu een nieuwen kommandant kiezen en ik moest als zoodanig afscheid nemen. Tot

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

106

mijn genoegen ontwaardde ik dat officieren en manschappen mij ongaarne als hunkommandant lieten gaan; doch zij zeiden trotsch te zijn op de onderscheiding, diehun kommandant boven zoovele anderen was te beurt gevallen. De in mijn plaatsgekozen kommandant F. Pienaar moest spoedig aftreden wegens onregelmatighedenvan ernstigen aard, waarop mijn jongere broeder W.J. Viljoen gekozen werd die,voor zoover ik weet, op het oogenblik van het schrijven van dit boek nog in betrekkingis.Einde Juni trokken onze kommando's van Balmoral weder vooruit tot nabij

Donkerhoek om in de nabijheid van den vijand te zijn. Slechts enkeleschermutselingen tusschen de voorposten hadden plaats. Mijn burgers maakten eentiental Australiërs krijgsgevangen bij van der Merwe-statie; terwijl drie dagen laternabij Pienaarspoort, drie Johannesburgers werden verrast. Zoover onze informatieging waren de Donkerhoekranden in bezit van generaal Pole-Carew. Aan denlinkerkant van ons stond generaal Hutton met een sterk paardenkommando. Hijopereerde tot bij Zwavel- en Tijgerpoort. Mijn linkervleugel had twee dagen achtereenscherpe gevechten met Hutton en had versterking noodig van de Middelburg- enBoksburgkommando's. Het vechtterrein was zeer uitgebreid, minstens 60 mijlenlang. Aan mijn rechterzijde stond kommandant of generaal D. Erasmus met hetPretoriakommando; nogmeer rechts nabij de Pietersburgspoorlijn lagen deWaterberg-en Zoutpansbergkommando's.Generaal Pole Carew trachtte verscheidenemalen onsmet zijn cavalerie te stormen,

doch zonder succes: telkenmale moest hij terug. De kommandant-generaal gaf denwensch te kennen dat wij een aanval zouden doen op de positie van generaal Hutton.Dit zou het eerste gevecht zijn dat ik als vechtgeneraal zou leiden. Van den afloopzou veel afhangen en ik begreep heel goed, dat in de toekomst mijn invloed bij deburgers daarmede in het nauwste verband zou staan.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

107

De hoofdmacht van generaal Hutton was gekampeerd in een deuk op het hoogstepunt van den rand tusschen Tijgerspoort, Zwavelpoort en Babstfontein. Om zijn lagerwas ook een keten randen, die geheel verschanst en bezet was. Een vrij groot versterktterrein moest dus ingenomen worden. De kommandant-generaal, omringd vanFransche, Hollandsche en Russische attaché's, zou van een hoog punt den aanvalvolgen en met mij door middel van een heliograaf, in verbinding blijven, zoodatZEd.Gestr. gedurig op de hoogte zou zijn van den loop van het gevecht en dus instaat bevelen te geven, waar die vereischt mochten worden.Gedurende den nacht van den dertienden Juli 1900, trokken wij in de volgende

orde op: Rechts de Johannesburg- en Germistonkommando's; in het midden hetKrugersdorpkommando en de Johannesburger politie; links de Boksburg- enMiddelburgkommando's. Bij het breken van den dag gaf ik order gelijktijdig devijandelijke schansen te bestormen. Ik plaatste een Krupp- en een Creusotkanon opmijn linker-, een Kruppkanon en een pom-pom op den rechterflank, terwijl ik in hetmidden een, Engelschen Armstrong 15-ponder opstelde. Bij de bestorming werdenverscheidene posities ingenomen zonder veel tegenstand: alleen mijn rechtervleugelstuitte op een dappere verdediging van een sterk verschanst punt, dat door eenkompagnie Australiërs bezet was. Tegen zonsopgang was ook deze positie in onsbezit en waren daarenboven één kapitein, één luitenant, en 32 man krijgsgevangenengemaakt.Toen kommandant Gravett de eerste schansen genomen had, ondervond hij hevigen

tegenstand van een positie, verdedigd door de Irish-Fuseliers, die zeer vastberadenstreden. Onze burgers stormden tot in de schansen en werden daar handgemeen. Erwerd met geweerkolven geslagen, en met klippen gegooid. Er werden eenigekrijgsgevangenen gemaakt en een pom-pom werd veroverd,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

108

die helaas met een verlies van vijf man moest worden achtergelaten, toen erversterking van den vijand met kanonnen aanrukte.Intusschen waren de Krugersdorpers en de Johannesburger politie er in geslaagd

eenige stellingen te nemen, alsmede verscheidene krijgsgevangenen te maken; terwijlvan den vijand een zestiental dooden en gewonden op het slagveld bleven liggen.Omdat het terrein te kaal was, kon mijn linkervleugel de hoofdmacht van den

vijand niet bestormen, te meer daar zijn voorposten het oprukken, nog vóór hetaanbreken van den dag, ontdekt hadden en bijtijds een batterij kanonnen in positiehadden gebracht, zoodat een bestorming over het vlakke terrein ons te veel levenszou hebben gekost.Wij zonden verscheidene bommen naar vijands lager, en indien wij naderbij hadden

kunnen komen, zou hij zeker pad hebben moeten geven.Tegen schemer trokken wij terug met een verlies van twee dooden en zeven

gewonden; terwijl wij 45 krijgsgevangenen hadden gemaakt en 20 paardenmet zadelsenz. in onze handen waren gevallen en dus den vijand een aanzienlijk verlies wastoegebracht. Zoover ik weet, was de kommandant-generaal tevreden over mijn werk.Den dag na het gevecht ontmoette ik een attaché. Hij sprak geen Afrikaansch en

ik kende zijn landstaal niet. Toen beproefde hij in het Engelsch met mij te sprekenen wenschte mij in de volgende woorden geluk met den afloop van het gevecht: ‘Icongratuly very much you, le general, we think you good man of war’ (het laatstewoord beteekent nota bene oorlogschip, en ik vind dat de bouw van mijn lichaammet dien van een oorlogsschip weinig overeenkomst heeft).Eenige dagen later zond Lord Roberts ons per spoor een honderdtal vrouwen en

kinderen en liet die, niettegenstaande de protesten van den kommandant-generaal,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

109

afklimmen bij van der Merwestation. Het lot had mij beschoren deze ongelukkigenin ontvangst te nemen en per spoor naar Barberton te zenden, waar zij onderdakzouden worden gebracht. Ik zal over deze kwestie niet verder uitweiden, want zij isnog ‘sub judice’, en het is ook niet het doel van dit schrijven om het gerechte enongerechte van dezen oorlog te bespreken. Ik laat dit aan bekwamer personen over.Alleen dit nog: de ongelukkigen bevonden zich in een betreurenswaardigen toestand,zij waren uit hun woningen verdreven, terwijl men haar slechts had toegestaan heelweinig mede te nemen.Tegen het einde van Juli trok generaal Carrington, met zijn macht van Rustenburg

komende, Wonderboompoort voorbij; terwijl een andere vijandelijke macht vanOlifantsfontein in de richting van Witbankstatie trok, zoodat wij van beide kanteningesloten werden en dus verplicht waren terug te vallen op Machadodorp.

Terugtocht naar Machadodorp.

Begin Augustus zag onze kommando's, meer speciaal die welke onder mijn bevelwaren, in terugtocht naar Machadodorp; de kommando's onder Erasmus en Groblerbleven in hun districten achter, de laatste generaal werd kort daarop om de een ofandere reden ontslagen en opgevolgd door procureur Beyers. Ook generaal Erasmuswerd wegens traagheid gedegradeerd van generaal tot kommandant. De terugtochtnaar Machadodorp geleek zeer sterk op de vorige terugtochten. Gedurig werden wijdoor flankbewegingen gedreigd van de spoorlijn te worden afgesneden, hetgeen wijmoesten beletten daar wij een onzer groote kanonnen op een gepantsterden wagen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

110

op de spoorlijn hadden loopen. De vijand zorgde steeds te blijven buiten het bereikvan dit stuk. Bovendien vertoefde onze Regeering toen op de spoorlijn nabijMachadodorp, zoodat wij in alle gevallen moesten beletten dat de vijand dekommando's vóórkwam.Zoowel bij Witbankstation als bij Middelburg- en Panstation hadden kleine

schermutselingen plaats, die echter niet van genoeg beteekenis waren om er bij stilte staan.Na verschillende malen te vergeefs beproefd te hebben, slaagde onze artillerie er

eindelijk in met het groote kanon zonder platform te vuren. Het ging echter zeermoeielijk, omdat Long Tom zoo verschrikkelijk zwaar was. Het nam gewoonlijk 20man om den achterwagen ‘af te lemmeren’ van den voorwagen. Door middel vaneen katrol werd de vuurmond dan opgelicht van den ‘kastion’ (voorwagen) en dezeafgelemmerd, welke dan weggenomen werd; eerst dan kon de kanonnier richten. Deaffuitzuiger moest goed op een harde plaats in den grond vastgezet worden, anderssprong het kanon achteruit. Menigmaal zond de vijand een paardenkommando omte trachten het kanon te veroveren. Dan werd er hard gevochten, want het was langniet gemakkelijk het weer op te laden.Op zekeren dag, terwijl wij met Long Tom aan het sukkelen waren, geraakte het

veld aan brand. De wind dreef het vuur met bliksemsnelheid op ons af. Daarbij kwamdat bij het kanon eenige vrachten bommen en kruit stonden, zoodat wij met vereendekrachten het vuur moesten ‘doodslaan’ om kanon, bommen en kruit te redden. Terwijlwij hiermede bezig waren, beschoot de vijand ons met twee pom-poms op een afstandvan nog geen 3000 yards, wat ons zeer ongelegen kwam en wij alleronvriendelijkstvan hem vonden.Doordat mijn kommando min of meer het middelpunt uitmaakte van al de

kommando's was de kommandantgeneraal doorgaans in onze onmiddellijke nabijheid,hetgeen mijn taak veel lichter maakte, daar ZEd.Gestr. persoonlijk

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

111

meermalen het bevel op zich nam en alle krachten inspande, waar dit noodig bleek.De vijand achtervolgde ons tot nabij Wonderfonteinstatie, het eerste station ten

Z.W. van Belfast, ongeveer 15 mijlen van Dalmanutha of Berg-en-Dal, en wachttedaar de nadering van Buller's leger af, dat van de Natalgrens kwam. Wij bezetten deranden tusschen Belfast en Machadodorp in afwachting van de dingen die komenzouden.Gedurende deze rust zond Lord Roberts ons weer 250 families uit Pretoria en

Johannesburg in open goederenwagens, niettegenstaande de bittere koude en denaanhoudenden, scherpen wind en sneeuw. Men kan zich dus voorstellen, in welk eenbetreurenswaardigen toestand wij deze vrouwen en kinderen aantroffen. Doch onderal de ellende vonden wij hen nog vol geestdrift, vooral toen de trucks waarin zijvervoerd werden, overdekt werden met Transvaalsche en Vrijstaatsche vlaggen ende ongelukkigen onder het zingen van de volksliederen verder werden gestuurd. Veleburgers vonden hun families onder de verbannenen en hier en daar zag menhartroerende ontmoetingen. Gelukkig was de spoorlijn naar Barberton nog in onsbezit en werden de families te Belfast van de Engelsche autoriteiten overgenomenen direct naar Barberton doorgezonden. Terwijl men hiermede, onder mijn leiding,bij Belfast-station bezig was, bracht een boodschapper ons de allesbehalveaanmoedigende tijding, dat ons kamp door een grasvuur totaal verbrand was, hetgeenbij nader onderzoek maar al te waar bleek te zijn. De kommandant-generaal en ikhadden onze kampen nabij Dalmanutha-station opgeslagen. Zij bestonden uit 12tenten en zes wagens. Dit was het hoofdkwartier van den kommandant-generaal metzijn secretaris, advokaat deWet, benevens zijn staf en de mijne. Toen wij dien avondop de plaats terugkwamen, waar ons kamp eenmaal had gestaan, vonden wij slechtsde ijzeren wagenwielbanden terug en waren de kleeren die wij aan hadden, het eenige

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

112

wat wij nog bezaten. Al mijn aanteekeningen, kostbare documenten en andere zakenwaren vernield. Ten tweede male was ik nu van het hoognoodige beroofd; want ookte Elandslaagte was mijn velduitrusting in handen van den vijand gevallen. Het graswas door een kaffer aan brand gestoken aan de boven- en windzijde van het kamp.In een oogenblik had de sterke wind alles in een vuurzee veranderd en de pogingentot blussching waren te vergeefsch geweest. Van den een kregen wij een wagen, vanden ander een tent, en, doordat de haven te LourençoMarques nog open was, hoewelde Portugeezen na de laatste Britsche overwinningen verre van vriendelijk jegensons gestemd waren, konden wij nog het hoognoodige vandaar laten komen. Binneneenige dagen was dan ook weder een kampje verrezen bij ons hoofdkwartier.Er was heel wat te doen met forten bouwen en posities graven voor de kanonnen,

hetgeen reeds gedaan had moeten zijn onder toezicht van eenige hoogere officieren,die de kommandant-generaal te dien einde naar Machadodorp had vooruitgezonden,toen wij nog te Donkerhoek lagen. Wel hadden zij eenige forten laten bouwen voorLong Toms, welke zoo verstoken waren achter een rand dat de vijand ze nooit hadkunnen ontdekken, doch die tevens een tunnel zouden noodig gemaakt hebben omvanuit die forten den vijand te beschieten. Wij waren dus verplicht geweest nieuweforten te laten bouwen. De oude forten werder ter plaatse gelaten om dienst te doenals gaten omwilde beesten te vangen en aan het nageslacht de schitterende bouwkundevan sommige zijner vaderen te toonen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

113

Slag van Berg-en-Dal. (Machadodorp).

21 Augustus, 1900. Het leger van generaal Buller had zich tusschen Wonderfonteinen Komatierivier-boven vereenigd met dat van Lord Roberts. De kommando's ondervechtgeneraals Piet Viljoen en Joachim Fourie hadden zich bij ons aangesloten ende posities bezet aan onze linkerzijde, van Waaikraal tot voorbij de Komatiebrug.De vijand telde volgens schatting 60.000manmet ongeveer 130 kanonnen, waaronder12 scheepskanonnen (4,7), behalve dan nog de noodige maxims. Wij hadden, naarik meen, hoogstens 4000 man met ongeveer 13 kanonnen, groote en kleine, en 6maxims. Onze uiterste linkervleugel werd het eerst door den vijand aangevallen,terwijl hij Belfast en Monumentheuvel, ten Oosten van Belfast, in bezit nam enzoodoende ons geheele gevechtterrein bedreigde. Mijn kommando's had ik links enrechts van de spoorlijn opgesteld en ook voor een deel op de posities rondomMonumentheuvel. Gedurende den geheelen dagwerd afwisselend gevochten tusschenmijn burgers en vijands voorposten, wanneer deze laatsten zich te ver vooruitwaagden. Het gevecht op onzen linkervleugel duurde tot laat in den middag, toen devijand met verlies werd teruggeslagen. Een compagnie infanterie, die zich gedurendehet gevecht te ver vooruit had gewaagd, - ik denk door een misverstand of doordatzij niet geholpen werd - werd afgesneden en door de Bethalburgers gevangengenomen. Den volgenden dag werd de aanval hervat dan bij de eene, dan bij deandere positie van mijn kommando; terwijl een onafgebroken kanonvuur werdonderhouden. Generaal Buller kommandeerde vijands rechterflank, terwijl generaalFrench over de linkerzijde het bevel voerde. Wij waren in staat elken aanval van denvijand af te slaan, en zoo duurde het gevecht voort, zes dagen lang, zonder eenigbeslissend resultaat. De vijand had nu beproefd bijna alle punten van onzegevechtslinie door te breken en uitge-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

114

vonden, dat de sleutel tot al onze posities lag in een vooruitstekend randje aan derechterzijde van de spoorlijn; welk randje verdedigd werd door de dappereJohannesburger politie, terwijl rechts de Krugersdorpers en Johannesburgers en linksde Germistonburgers geposteerd waren.Zoo had een tweede Spioenskop-gevecht plaats gedurende zes lange dagen. De

burgers hielden vastberaden hun posities. Menige bestorming van den vijand werddoor een gering getal Boeren dapper teruggeslagen. De Engelschen, niet ontmoedigddoor het verlies van vele hunner dappere soldaten en het falen om de Boeren uit deKlipkopjes te drijven met hun groote overmacht van soldaten en artillerie, waren zoovast besloten, dat het bij meer dan een onzer groote bewondering wekte.De morgen van den 27 Augustus was het duidelijk dat de vijand zijn hoofdmacht

op dit randje concentreerde. Eenige scheepskanonnen beschoten het van verschillendekanten; terwijl eenige veldbatterijen een onafgebroken bombardement er oponderhielden. Het randje was voortdurend in een wolk van rook en stof gehuld. Deinfanterie stormde onder bedekking der kanonnen; doch de politie en burgersverdedigden zich dapper. Het kanonvuur duurde onafgebroken voort en telkens weerwerd de bestorming door een ander regiment herhaald. Hier sneuvelde onze dappereluitenant Pohlmann en werd kommandant Philip Oosthuizen, die zich met zijnkommando zoo heldhaftig verdedigd had tegen de geweldige overmacht, gewond.Ongeveer een uur voor zonsondergang viel de positie in vijands handen. Ons

verlies was zwaar; twee officieren en 18manschappen waren dood of gewond, terwijl20 onzer krijgsgevangen werden gemaakt.Zoo eindigde een der hevigste gevechten, welke nog van beide zijden in dezen

oorlog geleverd waren. Behalve bij het gevecht van Vaalkrans, aan de Tugela, haddenonze kommando's hier het hevigste en zwaarste bombardement

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

115

te verduren. De kommando's hielden den vijand bezig door voortdurend geweervuurop de zijden van het veroverde randje te richten, zoodat hem dien avond belet werdverder door te dringen. Ten slotte werd order gegeven dat allen over Machadodorpmoesten terugtrekken.

Van Berg-en-Dal tot Nooitgedacht.

De slag van Berg-en-Dal behoorde tot het verleden en andermaal trokken wij terug.De Regeering, die van Machadodorp naar Watervalstation gevlucht was, bevondzich nu reeds te Nelspruit, drie stations verder, steeds omgeven door een klompambtenaren en eenige Volksraadsleden, die, onder allerlei voorwendsels liever bijhaar bleven, waar zij alles volop genoten, dan gevaar te loopen. Dan waren er nogeen halfdozijn Joden van bedenkelijk karakter, van wie de een een contract had omkleeren uit Delagoa-Baai binnen te smokkelen, de ander om koffie en suiker aan dekommando's te leveren. Gewoonlijk kreeg de een of andere ambtenaar ofquasi-ambtenaar uit deze transacties de noodige provisie. Menig burger en menigofficier spraken terecht hun misnoegen en walging uit over zulk een toestand. Maarzoo was het nu eenmaal en zoo bleef het.Van Berg-en-Dal trokken wij denzelfden nacht over Machadodorp naar Helvetia,

waar wij halt hielden; terwijl een kommando onder zekere ambitieuse kommandanten,Dr. Krieger en Schröder, den spoorweg te Waterval-Boven moesten bewaken.Den volgenden morgen was het veld, zoover men zien kon, één reusachtige

stofwolk. ‘Die Engelse kom’ was het eenige wat men hoorde, en zij kwamen inverpletterende overmacht. Wij schoten met onze kanonnen op hun voorposten, dieMachadodorp reeds voorbij waren. De vijand

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

116

hield daar dien dag halt en stelde zich tevreden met verkenningen, waaruit kleineschermutselingen tusschen de voorposten ontstonden. Een gedeelte van den vijandtrok van Belfast over Dullstroom naar Lijdenburg, in deze krijgsoperatie slechts zwakgehinderd door een klein kommando.Onze kommando's werden te Helvetia door den komm.-generaal, die met zijn

kommando het pad volgde over de Krokodil-rivierbrug, verdeeld.Wij werden nagezetdoor een sterke macht onder Buller.Ik kreeg bevel met een deel der burgers van Helvetia den berg af te dalen naar de

spoorlijn en deze zoo goed mogelijk te verdedigen. Generaal T. Smuts trok met hetoverige deel onzer kommando's meer naar het Zuiden, naar den weg die naarBarberton leidde.Den volgenden morgen vroeg werden mijn kommando's aangevallen. De heeren

Krieger en Schröder, die teWaterval wat gerust hadden op een plaats, waar een mooibillard en veel drank was, werden daar verrast door een vijandelijke patrouille enmoesten met hun kommando's door den tunnel vluchten en alles in den steek laten.Ook wij waren nu verplicht terug te vallen. Dien avond hielden wij halt teNooitgedacht.

Twee Duizend Krijgsgevangenen losgelaten.

De stand van zaken bij Nooitgedacht-station was uniek. Er was daar een groot kamp,waarin 2000 krijgsgevangen Engelschen bewaakt werden; doch in de wanorde vanhet oogenblik waren de wachten die deze krijgsgevangenen moesten oppassen,grootendeels weggevlucht naar Nelspruit, zoodat ik slechts 15 burgers, elk met eenMartini-Henri geweer gewapend, ter oppassing van 2000 krijgs-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

117

gevangenen vond. Was Tommy niet zulk een hulpeloos wezen, wanneer hij niemandheeft om hem orders te geven en voor hem te denken, dan zouden deze 2000 manzeker een groot onheil voor ons hebben kunnen worden. Door hun 15 wachten teontwapenen, - en wat verhinderde hun dit te doen? - uit het kamp los te breken enhet spoor te vernielen, zouden zij niet alleen mijn kommando van alle proviand enammunitie hebben afgesneden; doch ook een Long Tom rijk zijn geworden.Bovendien was er op het station een groote voorraad proviand, geweren en

ammunitie aanwezig, waarnaar niemand omkeek. Van alle ambtenaren, die steedszoo getrouw in de onmiddellijke nabijheid van de Regeering bleven, was er niet één,die genoeg belangstelling had voor land en volk om zich de moeite te getroostenvoor de verzending van die proviand en ammunitie zorg te dragen.Dicht bij het station waren daarenboven nog dertig zieke en gewonde soldaten

zonder behoorlijken dokter in het hospitaal achtergelaten. Gelukkig waren zijtoevertrouwd aan de zorgen van een sergeant en vijf man, die de verpleging reedseenigen tijd hadden waargenomen en dus eenigszins op de hoogte waren vanverplegen.Direct na onze aankomst had ik aan de Regeering getelegrafeerd om te vernemen

welke hare plannen waren met de krijgsgevangenen. Het antwoord luidde, dat zijdaar moesten blijven tot de vijand ons dwong, de plek te ontruimen en dat men zedan met voldoende voedingsmiddelen moest achterlaten.Dit beteekende dus, dat er weder eenige D.S.O.'s ot V.C.'s zouden verdiend worden;

want de eerste Tommies die bij het kamp zouden aankomen, zouden de verlossersvan de krijgsgevangenen genoemd en de helft zou zeker met een onderscheidingbeloond moeten worden. Daarenboven was het voor ons geen eer weg te vluchtenen den vijand nog op den koop toe, de satisfactie te geven dat

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

118

hij 2000 man van zijn leger nit de handen der Boeren had verlost. Bovendien was ikontevreden over de wijze, waarop deze krijgsgevangenen behandeld en in hetbijzonder gehuisvest waren. Elke officier die van onze vechtlinie kwam en huntoestand zag, was dit met mij eens. Maar zij die nog nooit in de vechtlinie geweestwaren en die het heldhaftige werk verricht hadden van krijgsgevangenen op te passen,wisten niet wat het beteekende humaan te zijn tegenover een vijand, die machteloosin hun handen is en op een goede behandeling aanspraak heeft.Ik weet dat ook deze woorden van toepassing zijn op de Engelsche autoriteiten;

doch dit is geen verschooning voor onze bewakers om de krijgsgevangenen niet goedte behandelen.Wat stond mij dus te doen? De order der Regeering minachten door hem niet uit

te voeren kon ik niet, en toch meende ik dat de eer van ons leger door de uitvoeringgeschaad zou worden. Ik besloot tot een uitweg - een oud plan - mijn toevlucht tenemen en gaf kennis aan de Regeering dat het mij, om militaire redenen, onmogelijkwas de krijgsgevangenen langer te houden. Den volgenden morgen vroeg liet ik zeallen buiten het kamp verzamelen en hun aanzeggen dat zij opgehouden haddenkrijgsgevangenen te zijn, welk nieuws hen scheen te verrassen. Niet voor allen echterwas dit nieuws een verrassing, want een deel van hen had reeds te Pretoria gemeendlos gelaten te zullen worden. Zij waren echter van deze plaats bij de nadering derEngelsche troepen nog intijds naar Nooitgedacht weggevoerd. Ik was verplicht velenpersoonlijk te zeggen dat zij vrij waren en naar hun eigen menschen terug kondengaan. Het was werkelijk treffend om te zien hoe zij juichten en verblijd waren. Eenigehonderden was ik verplicht met een handdruk ten afscheid te groeten.Met uitgestrektehanden liepen zij op mij toe, roepende: ‘Thank you, Sir! God bless you, Sir!’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

119

Een hunner oudste officieren werd gelast het bevel over hen op zich te nemen; terwijleen rapport onder witte vlag gezonden werd aan generaal Pole-Carew om te vragende gelukkigen te ontvangen en een ambulance te zenden voor de zieke en gewondesoldaten. Mijn rapportganger kon echter den betrokken brief niet afleveren, omdatde Tommies der voorposten dronken waren en op hem schoten; zoodat dekrijgsgevangenen zich maar zelfs moesten aanmelden, en de zieken en gewonden inhet hospitaal moesten achterblijven onder behandeling van den sergeant en zijn vijfverplegers. Twee dagen later kwamen een Engelsche dokter en een luitenant van hetzeventiende regiment lansiers met een pakezel, beladen met medicamenten envoedingsmiddelen. De heeren dachten zeker dat de ongelukkigen reeds verhongerdzouden zijn. Zij vonden in het hospitaal echter voldoende voedsel voor eenigemaanden. Deze dokter zond toen om een ambulance naar zijn regiment. Ik was juistniet zelf daar. Hoewel mijn voorposten tusschen Nooitgedacht en de Engelschevechtlinie stonden, was mijn korporaal, die kommandant van de wacht was, domgenoeg het briefje van den dokter door te laten gaan, nogal onder bescherming vaneen zijner eigen burgers. Toen ik den volgenden morgen met een ambulancetreinkwam om de zieken te laten vervoeren en te Lourenço Marques aan den Britschenagent over te geven, bevond ik dat er vier militaire doktoren met eenveldambulance-sectie aangekomen waren, zooals ik vernam, op het schriftelijkverzoek van den dokter (Ailward) en den officier der lansiers.‘Behoort de officier van de lansiers bij het Roode Kruis?’ vroeg ik.‘Neen,’ was het antwoord, ‘hij is maar uit belangstelling saamgekomen.’‘Het spijt mij,’ zeide ik, ‘maar zulks kan ik niet toelaten. Hij is zonder mijn

toestemming door onze linies gekomen. Ook gij hebt dit gedaan, deze officier zekerals spioen.’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

120

Ik telegrafeerde direct om instructies, die luidden: ‘Dat als protest tegen dehandelwijze van de Engelsche officieren, die drie van onze ambulances haddenaangehouden en omdat deze officier van de lansiers zonder toestemming door onzelinies was gekomen, ik deze ambulances moest aanhouden en de doktoren met hunstaf, alsmede de zieken naar Lourenço Marques moest opsturen.’De doktoren waren zeer ontevreden en protesteerden tegen deze handelwijze,

waarin ik echter geen verandering kon brengen. En zoo werd het geheele gezelschap,de lansier ingesloten, nog denzelfden dag naar Lourenço Marques gezonden. Een enander werd den naastbijzijnden Engelschen generaal medegedeeld die den volgendendag een scherp antwoord zond, waaruit ik mij nog de volgende zinsnede herinner:‘The action you have taken in this matter is contrary to the rules of civilized warfare

and will alter entirely the conditions upon which the war was carried on up to thepresent ....’(‘Uw optreden in deze aangelegenheid is in strijd met de regelen van beschaafd

oorlogvoeren en zal een algeheele verandering brengen in dewijze waarop tot dusverrede oorlog werd gevoerd .....’)Sedert het zenden van mijn eersten brief hadden wij bij nader onderzoek eenige

Lee-Metford patronen en een onafgevuurden bom in de ambulancewagens gevonden.Dit feit alleen zou reeds reden genoeg zijn geweest om de ambulance aan te houden.In ons antwoord aan generaal Pole-Carew den betrokken generaal werd dit feit danook nog eens medegedeeld. Ik schreef hem o.a.: ‘re het dreigement vervat in uwemissieve d.d..... diene dat het mij spijt zulk een opmerking te zien komen van uwezijde en kan ik u verzekeren, dat wat er ook moge gebeuren, mijn Regeering,bevelvoerders en burgers vast besloten zijn den oorlog, wat onze zijde betreft, voortte zetten op dezelfde beschaafde en humane wijze als tot hiertoe is geschied.’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

121

Hiermede liep onze correspondentie wat dit onderwerp betrof, af en gebeurde erverder niets dan dat eenige weken later de Engelschen weder 5 van de 8 aangehoudenambulance-wagens hadden buitgemaakt.

Van Nooitgedacht tot bij Nelspruit.

Ongeveer in dezen tijd was President Steyn uit den O.V.S. bij President Krugeraangekomen en werden de plannen voor de toekomst geregeld. Er werd bepaald datde heer Schalk Burger de plaats zou innemen van President Kruger, welke laatstewegens de ongemakken aan het veldleven verbonden, zijn hoogen ouderdom enafnemende gezondheid, naar Europa zou gaan. Een nieuw krijgsplan werd opgemaakten de heeren Steyn en Burger moesten nu net gauw de verschillende kommando'srondtrekken, omdat spoedig de spoorlijn zou moeten worden prijsgegeven.De eerste weken van September brachten wij te Godwanrivier- en

Nooitgedachtstation, aan den Delagoabaaispoorweg, tamelijk rustig door. GeneraalBuller was intusschen met zijn macht over Lijdenburg in de richting van Spitskopen de Sabirivier doorgedrongen, waarheen generaal Botha al vechtende, wasteruggetrokken; terwijl generaal French Barberton bedreigde. Ik had verwacht datgeneraal Pole-Carew zou trachten mij de spoorlijn te ontnemen; want daar langshadden wij nogal sterke posities en ik was van plan den noodigen tegenstand tebieden. De Engelsche generaal deed dit echter niet, trok langs een ouden, verlatenwagenweg Dwaalheuvel over en over het plateau van de bergen; waarschijnlijk omte trachten ons door den pas bij Duivelskantoor af te snijden. Met een 150-tal burgersbeproefde ik hem zooveel mogelijk in zijn plan tegen te werken en er hadden tamelijkveel

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

122

gevechten hierbij plaats. Doch de omgeving was voor ons te ongunstig en de vijanddwong ons met een groote infanteriemacht en geholpen door zijn kanonnen, terugte vallen.Tegen den 10den September ontving ik bevel om langs de spoorlijn terug te trekken

over Duivelskantoor en Nelspruitstation; daar generaal Buller van de SpitskopzijdeNelspruit bedreigde en generaal French met een groote macht op Barberton aanrukte,zoodat er gevaar bestond dat wij zouden ingesloten worden. Wij trokken de Godwandoor en den kolossalen berg bij Duivelskantoor over. De spoorwegbruggen werdenachter ons door ons vernield. De weg, dien wij volgden, was door de zware regenverspoeld en bijna onbegaanbaar. Onophoudelijk vielen er wagens om, braken erwielen of bleven er kanonnen in de moerassen vastzitten. Om onze ellende nog teverergeren kwam omtrent middernacht, te midden van al dit gesukkel, een burgeraanrijden met het nieuws dat Buller's kolonne Nelspruitstation in bezit had genomenen dat dus alle paden voor ons waren afgesneden. Tochmoesten wij Nelspruit voorbij,er bleef ons geen andere keuze. Ik gaf order dat de wagens en rijtuigen, die zekereen goede 100 bedroegen, met allen spoed moesten voorttrekken en stelde een sterkpaardenkommando als voorhoede op. Met eenige burgers ging ik zelf op verkenninguit; want vóór het aanbreken van den dag moest ik weten of Nelspruit werkelijk inhet bezit van den vijand was. In dat geval zouden onze wagens en kanonnen vernieldmoeten worden en de kommando's langs voetpaden moeten uitvluchten.Wij naderden het station voorzichtig, en juist toen de dag begon te breken en wij

slechts eenige honderden treden van het station verwijderd waren, ontvlamde daareen groot vuur, dat nu en dan van een harde ontploffing vergezeld ging. Dit steldemij eenigszins gerust. Eenige oogenblikken later kon ik duidelijk zien dat het onzeeigen menschen waren, die goederen verbrandden en aan de

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

123

ontploffingen kon ik hooren dat die niet waren van uit een kanon gevuurde bommen,die barstten.Ik zond twee mijner adjudanten Rokzak en Koos Nel, naar het station om juister

te verkennen, en spoedig daarna brachten zij mij rapport dat er behalve eenzenuwachtige, oude Hollander, niemand op het station was. De Burger, die mij hetbericht gebracht had, dat Nelspruit reeds in handen van den vijand was, had zichzeker vergist. Het vuur kwamvan de groote hoeveelheid caissons en ammunitiewagensvan onze kanonnen, die den vorigen dag aan brand gestoken waren; terwijl deontploffingen het gevolg waren van de nog aanwezige bommen in de enkele‘kastions.’De vijand had zijn voorposten tot bij Shamsham en Septhorpe, ongeveer 12 mijlen

van de spoorlijn, zoodat mijn geheele kommando veilig door kon trekken en tegen8 uur bij Nelspruit aankwam. Wij waren daar dien dag gelagerd om te beraadslagenover de te nemen maatregelen; want onze toekomst werd bij den dag donkerder.Het schouwspel, dat het station te Nelspruit opleverde was meer dan treurig. Vele

trucks beladen met proviand, locomotieven, verbrande kanonwagens, alles wasonbeheerd achtergelaten en werd geplunderd en beroofd door eenige honderdenkaffers. Nog gisteren zetelde hier de Regeering met haar vele ambtenaren en in welkeen verlaten en hartbrekenden toestandwas de plek nu. Hier zagmen de onmiskenbaresporen van een vluchtende regeering. Hoe men ook al anders mocht denken, hoeweinig lust de burgers ook mochten gevoelen zich over te geven, hoe vast beradende officieren ook mochten zijn om stand te houden en de geliefde vierkleur van onsvolk hoog te heffen, tooneelen zooals wij die bij Nooitgedacht en nu ook weer teNelspruit aantroffen, waren genoeg om iemand met de sterkste wilskracht vanwanhoop het hart te doen zinken. Velen konden hun tranen niet bedwingen bij hetaanschouwen van dit droef tooneel en bij de kommervolle

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

124

gedachte aan de toekomst van ons land en ons volk en speciaal van diegenen die noggetrouw waren gebleven, en zij schaamden zich hun tranen niet.Ik gaf order de kaffers weg te jagen, die reeds proviand, kleeren en ammunitie

hadden gestolen. Onder de vele met goederen beladen spoorwegwagens vond ik ereenige met kleederen, die indertijd te vergeefs door de strijdende burgers warenaangevraagd; alsmede eenige vrachten kanon- en geweerammunitie. Ook was er eengroote hoeveelheid goederen, behoorende aan de beroemde medische commissie;bestaande uit lekkernijen, fijne dranken, enz. De verdenking die gedurende geruimentijd tegen deze commissie bestond, bleek dus waar te zijn. Er was ook eenspoorwegrijtuig dat door eenige heeren leden dier commissie gebruikt werd en datpiekfijn was uitgerust, van alle gemakken en weelde was voorzien en eencompartiment geheel gevuld met flesschen champagne en fijne wijnen. Mijnofficieren, die ook niet van de onschuldigste waren, zorgden dat hun manschappenzich van het noodigste voorzagen. Het restant lieten wij op een zijspoor brengen,waar nog een twintigtal locomotieven stonden.Ook het regeeringsslachtvee eenige duizende schapen, beesten, enz., benevens

eenige paarden waren te Nelspruit aan hun lot overgelaten. Onder de vele vragennaar aanleiding van dien treurigen toestand gedaan, was er een van een ouden burger:‘Wat is dan nou die plan; want zooals zaken hier lijk, dan heef die boel in wanhoopgevlug?’Ik antwoordde: ‘Misschien het hulle schrik gekrijg, oom.’‘Ja,’ zeide hij, ‘maar kijk generaal, het lijk voor mij of onze regeeringsmannen

niet meer plan het om oorlog te maak nie, want die toestand waarin alles al voor dietweede maal wordt achtergelaat, toon dit aan.’‘Nee, ou oom, ons moet daar niet naar kijk nie,’ antwoordde ik, ‘ons volk gaat

nou door die ruwe golven van een onstuimigen oceaan. Die storm is woest en dieschuitje kantel maar banja. Dit lijk soms naar vergaan; hier en

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

125

daar slaat die golven die schuitje tegen die rotsen stukken af, maar die getrouwematrozen geef nooit die moed op. Doen zij dit, dan gaan die schuitje onder en diematrozen is voor eeuwig van die tooneel verdwenen. Hun geschiedenis hou op, enhun kinders wordt in hun eigen land vreemdelingen. Verstaan oom?’‘Ja generaal, maar ik zal niet vergeet om af te reken; want ik en vele anderen met

mij is die spul net moe en die oorlog maak nou ons oogen oop.’‘Goed, ou vriend, niemand kan jullie voornemens belet nie; maar ik heb nog banja

werk, dus tot ziens.’Burgers van verschillende kommando's, die daarvan afgedwaald waren, velen met

opzet, passeerden ons hier bij groepjes van twee tot tien en meer. Sommigen gingennaar hun districten door de Engelsche linies heen, anderen zochten naar hun vee, datzij hadden laten trekken om uit vijands handen te blijven. Ik kan hier geen andereinformatie geven dan dat het veld tusschen Nelspruit en Barberton tot bij Avocabedekt was met vee, wagens en paarden van veeboeren, die nu geen kans haddenverder te vluchten. En allen wilden zij maar informatie hebben van den generaal.Een tiental burgers, elk met een handpaard kwamen aangereden. Er was een oudeburger bij met langen baard, grooten veldhoed en gewapend met een Mauser die mijtoescheen nog nooit gebruikt te zijn, twee banden vol patronen, een revolver en eentamaai (lange sjambok) in zijn hand. Deze krijgshaftige mijnheer kwam toerijden opde plaats waar ik zat te eten. Als men hem zoo zag aankomen, scheen hij dappergenoeg om alleen het geheele Britsche leger op de vlucht te jagen.‘Dag, is u de generaal?’ vroeg hij.‘Ja, ik heb die eer zoo genoemd te worden. Is u een veldmaarschalk? Texas Jack

of hoe?’‘Mijn naam is Erasmus van district Pretoria en ik is met mijn familie en vee samen

met die andere negen man, wat bij mij is, hier onderkant in die bosch, en ik

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

126

zien hulle vlug allen met de Regeering en al. Jullie is bijkans op de Portugeeschegrens. En nou wil ik en mijn maats net weet wat jullie plannen is.’‘Ja, mijnheer Erasmus,’ antwoordde ik, ‘wat jij zeg is wel bijkans waar, maar

zooals jijzelf zeg, leg jij en je maats bij jullie vee en vrouwens in de bosschen, ennou wil ik graag weet of jij al ooit geprobeer het om te help die vijand te stuit en watje het recht geeft zoo te spreken.’‘Wel, ik moet met mijn vee vlug; want jullie leef ook daarvan.’‘Goed’, zei ik, ‘wat wil u hebben; want ik heb weinig lust om verder met u te

praat?’‘Ik wil weet,’ zei hij,’ of julle wil aanhou om te vlug en of daar geen plan is om

vrede te maak. Zoo niet dan gaan ons nou reguit naar Buller en ‘handsup’, dan redons al ons goed.’‘Wel vriend,’ antwoordde ik ‘ons Regeering is die mensen wat vrede moet sluit

en het is niet voor u en mij, wanneer ons vee en familie in gevaar raak, zich maarover te geven aan die vijand en verraad te speel tegen die eigen natie.’‘Nou ja, dag generaal, ons gaat maar vort.’Ik zond rapport aan mijn voorposten om deze heeren te bespieden en op te letten

of zij werkelijk naar den vijand gingen. Denzelfden avond bracht de brandwacht de20 paarden en de wapenen van Erasmus en zijn gezelschap, welke wapenen enpaarden hun ontnomen waren, toen de heeren op weg waren naar den vijand.Dit is een voorbeeld van iets wat zeer zeer dikwijls gebeurde in het laatste tijdperk

van mijn kommandoleven. Het bleek echter altoos dat dit soort burgers niet behoordetot die welke, wanneer het noodig was, vochten. In menig opzicht konden zij ookbeter gemist worden; want gewoonlijk waren zij het die altoos graag wilden wetenwat gaande was, en gingen de zaken dan niet naar hun zin, dan misleidden zij veelalook nog anderen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

127

Afscheid van ons Kommissariaat.

Orders kwamen van den kommandant-generaal, die toen ongesteld was en teHectorspruit-station vertoefde, dat wij zoo spoedig mogelijk langs de spoorlijn naarHectorspruit moesten komen. Ik kon de kommando's gedeeltelijk per spoor vervoeren;doch de regeling van den spoorwegdienst was nu ook uit haar verband gerukt enalles ging ongeregeld en onzeker; zoodat het grootste deel der kommando's en demeeste trekdieren niet per spoor konden vervoerd worden, maar ‘trekken’ moesten.Te Krokodilpoort-station was de toestand niet beter dan te Nelspruit en het zelfde

moet getuigd worden van Kaapmuiden. De meeste machinisten en vele burgers, dieop de stations den drank hielpen vernielen, waren, zooals zij beweerden, van denreuk van den drank zoo opgewonden geraakt, dat men de vreemdste dingen zaggebeuren. Met zwaar geladen treinen werd 40 mijl per uur over den moeielijken wegafgelegd; een treurig ongeluk bleef dan ook niet uit. Twee treinen van detegenovergestelde richting komende, liepen op elkaar, waardoor verscheidene burgersen dieren verongelukten. Jonge, opgeschoten burgers vuurden vanuit den trein ophet wild, dat zij langs het spoor zagen of meenden te zien, waardoor ook menigongeluk gebeurde.Deze treurige gebeurtenissen droegen er mede geenszins toe bij den stand van

zaken en den geest der burgers te verbeteren. Het was niet in hoofdzaak te wijtenaan het feit dat de officieren weinig contrôle meer hadden over hun burgers; het wasalsof de duivel losgelaten was en zijn best deed zich zoo goed mogelijk onder onste vermaken.Hectorspruit is het voorlaatste station voor men aan de Portugeesche grens komt

en ongeveer zeventien mijl van Ressano Garcia. Alle commando's hielden hier halten het plan was een eindweg Noordwaarts te trekken en daarna inWestelijke richtingbij Lijdenburg de bergen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

128

over te gaan. Den zelfden dag dat ik te Hectorspruit aankwam, vertrok PresidentSteynmet een escorte van 100man, langs dien weg. Generaal Buller was gekampeerdte Glyn's mijnen bij Spitskop en bij de Sabie, zoodat hij met weinig moeite denbergpas bij Mac-Mac en Belvedère had kunnen bezetten en de wegen afsluiten, waarlangs wij voornemens waren te trekken. Hoewel nu kommandant, later vechtgeneraalGravett, met een niet al te sterk kommando een pas bezette, was hij zelf ook steedsin gevaar om door een flankbeweging vanuit Lijdenburg afgesneden te worden.Den zestienden September kon men te Hectorspruit een tooneel aanschouwen dat

moeilijk getrouw te beschrijven is. Hectorspruit is een van de vele, niet aantrekkelijkestations langs den Delagoabaai-spoorweg, gelegen tusschen de Groot-Krokodilrivieren de sombere, zwarte koppies of randjes uitloopers van de Kaapsche bergen en delage velden, beter bekend onder den naam van het Boschveld, een streek bijnadichtgegroeid van de zwarte steekdoornbosschen, waar men, indien men er middenin is, slechts de lucht boven zich en het plekje aarde waarop men staat, kan zien.In September is het in het Boschveld gewoonlijk droog en dor en is de hitte er zoo

stekend, dat alles er nog somberder en onherbergzamer uitziet.Het station was propvol spoorwagens, beladen met alle soorten van goederen en

een onnoemlijk aantal personenwagens. Het perron en de omgeving krioelden vande menschen, allen even gehaast en gejaagd. De een pakte in, de ander pakte uit, deeen snuffelde de rijtuigen door, de ander was aan het buitmaken. De meesten echterdoolden doelloos rond. Zij wisten eigenlijk niet wat te doen of wat er gaande was,wat er gedaan moest worden of wat er gedaan zou worden. Alleen natuurlijk deofficieren waren druk bezig zichzelf en hun burgers van proviand, ammunitie enz.te voorzien.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

129

Ik had nu een van de onaangenaamste plichten te vervullen die mij tot dusverre warenopgelegd, n.l. de burgers bij elkaar te roepen en hun mede te deelen dat zij, die geenpaarden meer hadden, allen met den trein naar Komatiepoort moesten gaan en zichaansluiten bij den aldaar vertoevenden toenmaligen generaal Jan Coetser; terwijl zij,die nog paarden hadden, zich den volgenden morgen bij mij moesten aanmelden endoor de lage velden vertrekken. Eenige burgers riepen uit: ‘Wij worden nuweggegooid, in den steek gelaten, omdat wij geen paarden meer hebben. Dit is nietbillijk.’ Andere zeiden dat zij tevreden zouden zijn, wanneer ik met hen medeging,want zij kenden generaal Coetser niet.De kommandant-generaal kon mij niet toestaan naar Komatiepoort te gaan, omdat

hij mij bij de andere kommando's niet kon missen. De verwijten van het voetvolkwaren echter talrijk en vele waren gegrond. Ik deed mijn best allen tevreden te stellenen velen weenden als kleine kinderen bij het afscheidnemen.Komatiepoort was natuurlijk het laatste station, dreef de vijand hen nog verder,

dan moesten zij de Portugeesche grens over en zich aan de Portugeezen overgeven.Ook kon men het wagen door Swazieland te ontkomen of langs de Lebombo-bergenover Leydsdorp, waarlangs dan ook eenige honderden later zijn ontsnapt. Als menhet laatste pad nam, kon men echter evengoed met mij samentrekken. Langs dezenweg is dan ook generaal Coetser met een klompje burgers uitgevlucht, toen de vijand,zooals men verwachtte; op Komatiepoort aanrukte en er, hoewel er meer dan 1800man met kanonnen waren, geen tegenstand werd geboden.Ook een zekere Pienaar, die zich op Portugeesch grondgebied generaal noemde,

vluchtte met 800 man de grens over. Allen werden ontwapend en naar Lissabongezonden.Het einde van den strijd aldaar was dus, zooals menig burger het gevreesd had;

n.l. schandelijk, en tot den

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

130

huidigen dag beklaag ik nog de burgers, die te Hectorspruit zoo tegen hun zin naarKomatiepoort moesten gaan.Gelukkig had men nog genoeg tegenwoordigheid van geest en tijd gehad Long

Tom en de andere kanonnen op te blazen; doch een ontzettende hoeveelheid proviandmoet daar in handen van den vijand zijn gevallen.Te Hectorspruit waren reeds een tiental kanonnen van verschillend kaliber

opgeblazen, benevens vele andere zaken begraven, die wellicht eens door hetnageslacht zullen worden teruggevonden.Onze wagens stonden geladen en wij waren gereed den volgenden morgen de

woestijn in te trekken en afscheid te nemen van ons kommissariaat en onzemagazijnen. Hoe zou het nu gaan? Vanwaar zouden wij voedsel krijgen, afgesnedenals wij waren van den spoorweg en dus van alle in- en aanvoer? Deze en dergelijkevragen werden menigmaal door ons gedaan, doch niemand kon ze beantwoorden.Wij stelden ons tevreden met de gewone verzuchting: ‘O, die Heer zal wel voor onszorg.’Wat ons het meest bekommerde, was het treurig vooruitzicht dat wij door het

verlaten van Hectorspruit totaal afgesneden zouden zijn van de buitenwereld, zoodatEuropa en andere beschaafde werelddeelen voortaan slechts uit Engelsche bron vanons zouden hooren.Onze hoop bleef nu weder alleen gevestigd op onze oude vrienden: ‘God en den

Mauser.’Dr. Conan Doyle schreef naar aanleiding der voor en gaande gebeurtenissen:‘Te most incredulous must have recognised, as he looked at the heap of splintered

and scattered gunmetal (at Hectorspruit) that the long war was at last drawn to aclose.’‘Een blik op den hoop versplinterd en verspat kanonijzer moest den ongeloovigste

tot de erkentenis hebben gebracht, dat de langdurige oorlog ten slotte ten einde was.’En thans, precies zeventien maanden na dien datum (September, 1900), schrijf ik

deze regelen en de oorlog

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

131

is nog niet uit. Maar Dr. Doyle is ook geen profeet en men kan hem zijn misrekeningvergeven; want hadden ik en de meeste onzer in dien tijd onze meeningneergeschreven, dan zou die achteraf wellicht even ver van de waarheid zijn geweestals die van Dr. Doyle.

Twee en dertig dagen zwervens door het Boschveld.

18 September, 1900. Van Hectorspruit waren wij langs een ouden, jarenlangongebruikten weg aan het trekken door het Boschveld in Noordelijke richting. Eénstreep wagens, karren, kanonnen, ruiters, voetgangers, bijna drie mijlen lang. Devoetgangers waren een 150 burgers zonder paarden, die te Hectorspruit eenvoudiggeweigerd hadden naar Komatiepoort te gaan. Zij hadden eenige wagens in handengekregen, waarop hun voedsel en velduitrusting werd medegevoerd. En van de 1500ruiters waren er ongeveer 500, die wel paarden hadden, doch in zulk een slechteconditie, dat zij ze niet konden berijden en ze moesten aanjagen. De trekdieren warenmeestal mager en zwak, zoodat de wagens met proviand en ammunitie, niet dan metde grootste moeite en een oneindig gesukkel vervoerd konden worden. In deafgeloopenmaanden hadden onze trekdieren en paarden bijna gedurig moeten werkenen in positie moeten zijn of in de onmiddellijke nabijheid der posities moeten blijven.Het veld in Transvaal is in dezen tijd op zijn treurigst en elk dier dus gewoonlijkzwakker dan in eenig ander tijdperk van het jaar. Wij troffen het bovendien albijzonder slecht: van Juni tot September waren wij in de koudste streken van hetland geweest en de regen kwam veel later dan gewoonlijk. Er was dus voor de armedieren zoo goed als geen gras.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

132

Het Boschveld, waardoor wij nu trokken, had een smorend klimaat, dat nog verergerdwerd door de droogte. De hitte was overdag zoo ondragelijk dat wij alleen des nachtskonden trekken. Water was zeer schaarsch en de meeste bronnen, die volgens deoude jachters onder ons, ons konden verkwikken, vonden wij opgedroogd. Het veldwas zoo schoon uitgebrand dat er in het geheel geen gras was te vinden en het heelwat moeite kostte de dieren in het leven te houden. Hier en daar troffen wijkafferstammen aan, van wie wij gelukkig, voor een handvol zout of suiker een emmermielies konden krijgen. Op die wijze waren wij in staat onze paarden en ons vee inleven te houden.Toen wij de Krokodilrivier door waren, werd de trek min of meer in zulk een orde

opengesteld dat wij spoedig tot de verdediging zouden gereed zijn, als de vijand onsvan achteren of van voren mocht aanvallen. Aangezien de Engelschen reeds in hetbezit waren van den spoorweg tot bij Kaapmuiden, moesten wij erop verdacht zijndat zij ons zouden volgen; want dit zou langs de Ohrigstadrivier tot bij Olifantsneken verder langs de Olifantsrivier tot waar wij die rivier moesten overtrekken, zonderveel moeite mogelijk zijn geweest.Het oorspronkelijk plan was, dat wij, na de Sabi te zijn doorgetrokken, langs de

Meritsjanirivier zouden gaan, over de bergen bij Mac-Mac, door Erasmus- ofGowijnspas en over Pelgrimsrust, waarna wij spoedig in een beter weideveld engezonder klimaat zouden komen. Langs dien weg was pres. Steyn drie dagen te vorengetrokken, doch toenwij met onze voorhoede aan den voet van de bergen bijMac-Mackwamen, zond nu wijlen generaal Gravett bericht, dat generaal Buller met zijn machtvan Spitskop langs het bergplateau optrok en het waarschijnlijk moeilijk zou gaanmet onzen trek de bergen, voor hem, Buller, uit te komen. De weg was verspoeld,zeer steil, en met korte draaien; zoodat het uren nam om er met een wagen uit tekomen. De komm. gen. gaf toen order dat ik met de

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

133

kommando's den weg moest nemen onder de bergen langs over Leydsdorp; terwijlhij met zijn staf en de Regeeringspersonen de bergen bij Mac-Mac zou overgaan.Generaal Gravett zou zoo lang den vijand zoo goed als mogelijk tegenhouden; welkplan dan ook slaagde.Hier hebben de Engelschen een van de mooiste kansen gehad om een kostbare

vangst te maken. Generaal Buller had al onze wegen, zoowel bij de Mauchbergenals bij Mac-Mac, bij Gowijnspas en Belvedère kunnen afsnijden. Geen 14 mijlenvan deze passen verwijderd, lag hij met een groote macht te Spitskop. Twee dagenlater bezette hij al deze passen, doch juist te laat om de beide Regeeringen en denkomm. gen. te keeren. Nu zou men kunnen zeggen dat dezen dan, evenals ik, aanden voet der bergen langs zouden hebben kunnen gaan en zoo bij Tabini en Pietersburghebben kunnen uitkomen. Als echter de uittocht bij Mac-Mac geblokkeerd zou zijngeweest, dan zouden de Regeeringen en de komm. gen. minstens drie weken in hetlage veld hebben moeten trekken, alvorens zij Pietersburg hadden kunnen bereiken,gedurende welken tijd al de overige kommando's buiten verbinding zouden zijngeweest met den hoofdaanvoerder en niet hadden geweten wat er geworden was vanden komm. gen. of van de regeeringen, hetgeen in die dagen een ongewenschtetoestand zou zijn geweest en waarschijnlijk een hoogst noodlottig gevolg zou hebbengehad. Daarenboven hadden de Engelschen met een weinig inspanning gemakkelijkPietersburg kunnen bezetten en van daaruit onzen eenigen weg uit de lage velden bijde Tabini of de Agatha kunnen afsnijden, en nog wel met een kleine macht wegensde strategische geschiktheid van het terrein; terwijl zij op de bergen een gezondklimaat en wij in het ongezonde lage veld in een slecht klimaat zouden zijn geweest.Waren wij genoodzaakt geweest twee maanden in het lage veld te vertoeven, danzouden wij òf tot overgave òf tot een wanhopig besluit zijn gedwongen geworden;

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

134

want tegen midden October woedt de paardeziekte op haar hevigst in den omtrekvan Leydsdorp, zoo erg zelfs dat geen ongezouten paard dáár in leven blijft.Bovendien zou de koorts, die daar in October en de volgende maanden heerscht, dekommando's gedwongen hebben hun verblijf aldaar te eindigen. Of een en ander denoorlog zou ten einde hebben gebracht, is natuurlijk niet te zeggen. Er waren nogandere generaals met aanzienlijke kommando's in het veld en het zou niet geheelonmogelijk zijn geweest dat, tot het uiterst gedreven, een aanzienlijk getal van onste paard, langs de voetpaden, was doorgebroken; hoewel twee derden van onzepaarden niet in een toestand waren om het met hen te wagen. Misschien zouden dus1500 van de 2000 man uitgevlucht zijn, maar de wagens, kanonnen enz. zouden dantoch in handen van den vijand zijn gevallen en er was altijd gevaar geweest dat bijhet uitvluchten de voormannen in handen der Engelschen zouden zijn geraakt. Hetmoreele effect - indien dit treurig lot ons ook nog had getroffen - zou zeker tengevolge hebben gehad dat op het oogenblik, dat onze zaak het donkerst was, veleburgers van de andere kommando's den moed zouden hebben laten zinken. Dit ismijn beschouwing en ik ben overtuigd dat generaal Lord Roberts of wie dan ookverantwoordelijk is voor dit verzuim, hier een goede kans heeft laten voorbijgaan.Ik denk hier aan het oude spreekwoord: Als het hondje niet had blijven staan om tep...., dan had het het haasje gevangen.Aan den voet van de Mauchbergen werd door mijn kommando rechtsom-keert

gemaakt en afscheid genomen van generaal Louis Botha en gevolg, iets wat duidelijkbleek ieder zwaar te vallen. Generaal Botha drukte mij de hand en zeide: ‘Vaarwel,broer, ik hoop ons zal goed doorkom. Gods zegen ga met u. Laat ik toch spoedig enzoo dikwijls mogelijk van u hooren.’Mijn antwoord was: ‘Hetzelfde wensch ik u, ik zal mijn best doen.’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

135

Wij kampeerden dien avond te Boschbokrand, waar een winkel en een woning vanblanken stonden, waarschijnlijk toebehoorende aan Engelsche onderdanen die gevluchtwaren. Winkel en woning waren opengebroken en geplunderd.Toen ons tamelijk uitgestrekt lager op de gewone wijze, dat is zonder bepaalde

orde, was gevormd en de kampvuren hun schilderachtig schijnsel wierpen, dat speeldetegen den donkeren achtergrond der sombere bosschen in het lage veld, groepeerdenzich de burgers om de kleinere vuren waarop zij hun kost gereed maakten, ofverzorgden zij de paarden dien zij mielies gaven, of wikkelden de voetgangers diedien dag 20 mijlen hadden afgelegd zich, afgemat als zij waren, in hun kombaarzen.Zoo door het lager wandelend was de algemeene indruk dien ik kreeg, dat mijnburgers, de omstandigheden in aanmerking genomen, nog in tamelijk opgewektestemming waren. Hier zongen er eenigen, daar lachten anderen om een grap; terwijlweer een derde groep luisterde naar een beschrijving van het misdeelde stuk wereldwaarin wij thans waren.Met de officieren besprak ik de plannen voor de eerst komende dagen en regelde

met hen, dat elken dag een ander kommandantschap de voorhoede zou vormen eneen ander veldcornetschap de achterhoede. Eenige burgers, die in deze streken bekendwaren, moesten altijd ver vooruit zijn met een kleine patrouille om den weg teverkennen en naar water uit te zien; terwijl zij dan tegen twee of drie uur desnamiddags over hun bevinden rapport moesten inzenden.Bij mijn wagen komende, was het eten gereed. Maar voor de eerste maal in mijn

leven kon ik door den kommer en zwaarmoedigheid niets nuttigen, hoe ik het ookbeproefde. Mijn goede kok Jan Smith, en eenige adjudanten die steeds mijn‘Messmates’ waren, wilden weten wat de reden was; want in den regel waren zijverbaasd over mijn goeden eetlust. Ik redde mij met de uitvlucht dat ik mij onwelgevoelde en om dit beweren nog meer

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

136

schijn van waarheid te geven, rolde ik mij spoedig in mijn kombaarzen. Den vorigenavond had ik tot laat in den nacht bij eenige vrienden zitten te gezelsen; ik hooptedus na dezen afmattenden dag spoedig in de armen vanMorpheus te liggen en in eenverkwikkenden slaap de zwaarmoedige gedachten te kunnen vergeten en tenminstegedurende den nacht rust te kunnen hebben. Maar wat ik ook deed, of ik al de sterrentelde, mijn oogen sloot, mij dwong aan niets te denken; altijd weer was het tevergeefsch, steeds rezen voor mij op bergen van moeilijkheden. Met een leger vanover de 2000 man had ik mij begeven in een woeste, ongezonde en bovenal mijonbekende streek.Men hadmij medegedeeld dat wij 300mijl zoudenmoeten afleggendoor dit koortsachtig land. Vooral de burgers, die niet konden rijden, ledenverschrikkelijk van de afmattende hitte en velen kregen door het drinken van veelen dikwijls slecht water typheuse- enmalariakoortsen, welke verschrikkelijke vijandenhet kommando zeker spoedig tot eenminimum zouden doen slinken. Gedurende vierof vijf weken zouden wij afgesneden zijn van den kommandant-generaal of vaneenigen anderen blanke.Maar was ik dan een lafhartige om daar als een kind te liggen morren en vreezen,

vroeg ik mij zelf onwillekeurig af. Hevige gevechten doormaken, bloed zien vloeienals water, spelen als het ware met leven en dood, dit kan men toch niet lafhartignoemen, en toch in deze omstandigheden, bij minder gevaar, moest ik mezelfbekennen dat ik lafhartig was.Terwijl zulke gedachten mijn vermoeid hoofd doorkruisten, trachtte ik in te slapen,

ten slotte tot het besluit gekomen mijn taak stoutmoedig aan te vangen en te trachtenhaar tot een goed einde te brengen. Men verwacht immers niet alleen dat een generaaleen held heet, maar men wil ook dat hij het toont te zijn, en tegelijk verwacht mendat hij zal bekennen ook wel eens lafhartige oogenblikken te hebben gehad.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

137

Den volgenden morgen omstreeks vier uur zetten onze kommando's zich weder inbeweging. De koele morgenlucht maakte het nu voor mensch en dier dragelijk omte trekken. Dit duurde echter slechts tot zeven uur, toen stak de zon reeds zóó, terwijlgeen windje eenige verkoeling bracht, dat het moeilijk ging adem te halen.De weg waarlangs wij trokken, was gedurende 20 of 30 jaren niet meer gebruikt

en dikke boomen stonden soms midden in het pad, zoodat dit gedurig moest wordenopengekapt. De droge grond, nu losgetrapt door de paarden, werd door de wielenvan de vele wagens tot stof verwerkt, dat alles in een grooten wolk hulde, die tothoog in de lucht steeg en mensch en dier spoedig ‘aschvaal van die stof’ maakte.Tegen negen uur bereikten wij Zandrivier, waar goed water was en waar wij bleven

tot zononder. Van een kafferstam, die hier en daar verspreid in kleine groepjes nabijhet water woonde, konden wij tegen zout of andere kleinigheden de noodige mieliesruilen. Ook aan hun kleinen, mismaakten lichaamsbouw kon men zien welk eenakelig klimaat hier heerschte.Er was in deze streken veel wild. Men zag er wildebeesten, hartebeesten,

rooibokken enz. soms in groepen van vijf tot twintig tegelijk en des nachts klonk hetgebrul van de leeuwen en het gehuil der wolven. Zelfs overdag had men wel eenseen ontmoeting met een leeuw. Nu is het een van de zwakheden van den Afrikaner,en wel zijn sterkste zwakheid, dat hij niet kan nalaten te schieten als hij wild ziet, enhet scheelt hem niet of het verboden is of toegestaan. Van elk kommandantschapwaren eenige burgers uit omwild te schieten voor de voeding der kommando's; dochvele andere gingen stilletjes, zoodat in de dichte bosschen honderden rondjoegen.Het gevolg was dat het scheen alsof er een werkelijk gevecht aan den gang was,wanneer een klompje burgers eenig wild ontdekte. Vaak werden op deze expeditieswerkelijk ver-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

138

scheidene personen gewond en trekdieren getroffen als in een heusch gevecht. Elkendag troffen wij nieuwe regelingen, elken dag pasten wij alle soorten van straffen toe.Dit hielp wel een weinig; maar het schieten kon toch nooit geheel worden gestopt,omdat het zoo moeilijk was in de dichte bosschen de schuldigen in handen te krijgen.Wij vorderden langzaam met den trek. Den zevenden dag bereikten wij de

Blijderivier, waar men een der fraaiste gezichten heeft van het geheele Boschveld.De Blijderivier, die haar oorsprong heeft nabij Pelgrimsrust, en nabij de Lebomboin de Groote Olifantsrivier vloeit, heeft haar naam te danken aan eenige voortrekkers,die in de goede oude dagen op een jachttocht uit waren en reeds eenige dagen langnaar water hadden gezocht. Toen zij nu bijkans van dorst waren omgekomen,ontdekten zij eensklaps deze rivier en spraken daarna altijd van dit water, waar zijzoo blijde waren geweest te kunnen drinken, als Blijderivier. Op de plaats, waar wijde rivier kruisten, is de stroom ongeveer veertig voet breed en kristalhelder. Degelijke bodem is bezaaid met witte steentjes en langs beide oevers groeien prachtige,hooge boomen. Het geheele lager kon onder de lommerrijke boomen wordenopgeslagen, waar wij beschutting vonden tegen de brandende zon. Ieder maaktegebruik van het heerlijke water, dat wij zoo zelden in zulk een overvloed hadden,om te baden en zijn kleeren te wasschen.In den namiddag kwam een burger, wiens naam ik liever niet zal noemen, met aan

flarden gescheurde kleederen, zonder hoed en zonder geweer aangeloopen. Ik hadjuist mijn bad genomen in den drift en was bezig mij aan te kleeden. Reeds van verrehad ik sommige burgers hem hooren uitlachen. Ik riep hem toe: ‘Jong, wat diedrommel het jij gezien, dit lijk of die duivel met een mombakkes onverwachts opjou lijf afgekommen het.’Zijn haren stonden overeind en zijn stem beefde erg, toen hij antwoordde: ‘Heere,

generaal, ik was bijkans

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

139

dood. Ik het vanochtend zoo'n beetje veld ingestap om wild te skiet. Ik skiet eenblauw wildebeest, die hardloop weg in een plek ruige bosschen. Ik kon zien, die dierhet een doodschot en zoo liep ik hem achterna. Het was zoo ruig toen ik een eind diebosschen in was, dat ik net vlak voor mij zien kon; maar verder ook niet. Zoosukkel-sukkel ging ik op die bloedspoor van die beest. Ik zie die beest lè, zoo doordie bosschen heen, en ik leg mijn geweer neer en klim over die stam van een ouwenboom. Net toen ik mijn been overzet, zie ik een ijselijk groote leeuwmannetje metzijn eenen voorvoet op die wildebeest staan. Omachtie, ik denk, dis mijn laatste dag;want hij kijk zoo in mijn oogen en hij brul zoo een slag zoo een klein brulletje.Waarachti, generaal, was dit een Engelschman gewees, dan had ik zoomaar “gehandsup.” Ik vlieg net om en gooi plat, dat mij koekas zoo klap. Geweer, hoed en alles hetin die slag geblij en voor die heele Engeland z'n geld ga ik nooit weer zoo'n toe.Generaal moet mij maar straf voor die geweer, want gaan haal zal ik toch nie voorhom nie.’Ik vroeg hem wat de leeuw toch gedaan had, maar hij kon het ‘toch’ niet zeggen.

Een ander burger, die dicht bij ons stond. zei: ‘Ik denk, dit is een hond of meerkatwat die kerel gezien het; want hij kwam die eerste bij mij aan hardloopen en hij waszoo verschrikt, dat zijn eigen moeder hem niet zou gekend hebben. Ik denk dat, alsik het hem dadelijk gevraagd had, hij zijn naam niet zou geweten hebben.’De verschrikte kerel werd nu zoo boos dat hij dadelijk aanbood om te gaan wijzen

waar de leeuw was, of ten tenminste zijn sporen te vinden waren. Daar was echtergeen tijd meer voor en de domme jongen had een onpleizierigen tijd; want elkeenbespotte en tergde hem en hij werd meteen ‘Vaalverschrikt’ gedoopt.Wij zouden graag eenige dagen bij dezen prachtigen en heerlijken stroom water

gebleven zijn om wat uit te

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

140

rusten; maar dit zou onraadzaam zijn geweest met het oog op het gevaar voor koorts;want het is bekend dat men ongetwijfeld koorts krijgt, als men aan een rivier of ineen kom in het lage veld slaapt. Een der voorschriften van het kommando was danook, dat niemand nabij een rivier of lage plek mocht overnachten. Ook voor onzepaarden zou een langer verblijf noodlottig zijn geweest; paardeziekte en koorts tochkomen hier bijna altijd tezamen. Aan deze voorschriften hield men zich echter nietstipt. De burgers en vooral het voetvolk bij een rivier gekomen, ontkleedden zichsnel en sprongen in het water, waarna sommigen op de wallen in slaap vielen ofonder de boomen langs het water gingen uitrusten, wat allebei zeer nadeelig engevaarlijk voor de gezondheid is. Zoo bleef menig burger, die aan het wildschietenwas of voor het lager was uitgegaan, langs de rivier overnachten, wat in het warmeklimaat zonder kombaars kon geschieden. Soms bleven zij daar 24 uur, als het lagerniet juist langs de plek trok, waar zij waren en zij niet de moeite wilden nemen bijtijdsterug te keeren. Met leege maag een nacht in deze ongezonde streken doorbrengenis voldoende om zeker koorts te krijgen.Toen wij van Blijderivier verder trokken, waren er zooveel trekdieren uitgeput

door gebrek aan voedsel, dat wij genoodzaakt waren een zestal wagens achter telaten. Dit gaf veel moeite, want de goederen van de wagens, die wij achterlieten,moesten op andere voertuigen worden overgeladen en de eene veldcornet wasgewoonlijk niet te gewillig om op zijn wagens goederen te laden, die aan burgersvan een anderen veldcornet behoorden, aangezien het vee min of meer in zwakkeconditie verkeerde en elkeen maar bezorgd was voor de belangen van zijn eigenafdeeling. Van het standpunt van den burger beschouwd, was dit natuurlijk een goedeeigenschap; maar die soms zoo ver werd gedreven, dat de hoogere officierentusschenbeide moesten komen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

141

De afstand van Blijderivier tot de plaats waar wij weder water zouden aantreffen,was te groot om in eens af te leggen; zoodat wij den volgenden dag zonder waterzouden moeten blijven; een allesbehalve aangenaam vooruitzicht. Het trekken desnachts in de groote stofwolken en de hitte van den dag maakten natuurlijk dat iedersmachtte naar water om te drinken en zich te reinigen, zoodat de teleurstellingalgemeen en groot was, wanneer de kommandanten aankondigden: ‘Uitspan, vandaaggeen water, kerels; jullie moet maar spaarzaamwerk met die water wat op die wagensis. Ons zal morre-aând eerst weer bij die water zijn.’Toen wij den volgenden dag bij water kwamen, werd mij gerapporteerd dat 8

burgers hevig lijdende waren aan typheuse koorts. Van deze 8 behoorden er 5 tot hetvoetvolk. Wij waren allesbehalve goed voorzien van ambulancewagens. Door devele dingen waarnaar bij het vertrek van Hectorspruit gekeken moest worden, hadik vergeten om meer zorg te dragen voor deze zoo hoog noodige afdeeling van onzekommando-uitrusting. Wij hadden gelukkig bij ons den braven dokter Manning vande Russische ambulance, die ons uitstekende diensten bewees, en ik heb alle redenom Rusland bijzonder dankbaar te zijn voor het uitzenden dezer ambulance. Dr.Manning plaatste de patienten in eenige wagens, die daarvoor beschikbaar waren;doch niettegenstaande zijn uitstekende zorgen overleed reeds den volgenden dag eenhunner, terwijl het aantal ernstige zieken tot 15 klom.De eerste kenteekenen van deze doodelijke ziekte zijn: hoofdpijn en een gevoel

van lamheid in alle deelen van het lichaam, vergezeld van een ongewoon hoogetemperatuur, welke soms reeds in de eerste 24 uren stijgt tot 104 à 106 graden, terwijlde patient menigmaal hevig uit den neus en de ooren begint te bloeden; welk laatstesymptoom gewoonlijk het teeken is dat de hoop op herstel maar gering is. Het gebeurtook wel dat de ziekte zich openbaart in koude koorts-rillingen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

142

De tocht ging op de gewone langzame wijze, totdat de Nagoutrivier bereikt was,waar een weinig afwisseling kwam in de eentonigheid en somberheid van onzen trekdoor het Boschveld. Een breede stroom goed water met een rijken plantengroei langsde oevers bood een frisschen en verkwikkenden aanblik. Over eenigen afstand langsde oevers groeide een weinig gras, waaraan zich de hongerige dieren gretig te goeddeden. Het was het soort zoet gras, dat de jagers ‘buffelgras’ noemen en dat als eenuitstekend voedsel voor het vee wordt beschouwd. Wij kampeerden op een heuvelongeveer een mijl van de rivier en, omdat onze trekdieren een goede rust noodighadden, bleven wij daar een paar dagen. Sedert de laatste dagen hadden wij reedseenige honderden ossen, muilen en paarden los moeten aandrijven, en omdat zij alstrekvee niet meer te gebruiken waren, en nog moesten van dezen klomp een of meertelkens worden achtergelaten, omdat de dieren te uitgeput en te mager waren.Van de Nagoutrivier moesten wij doortrekken tot aan de Olifantsrivier, een afstand

van zoowat 20 mijlen, welke trek ons drie dagen kostte. Het pad liep steeds door deoneindige boschvlakte, die zich vanaf het hooge Mauchgebergte in het westen, totaan de Lebombo-bergen in het oosten uitstrekt. En toch kon men gedurende al diedagen niet verder om zich heen zien dan eenige passen, behalve dan dat men hier endaar in de verte eenige bergtoppen aan den westelijken of oostelijken horizon konwaarnemen. En hoe ging dit nog! De hoogste punten van de Mauch- enLebombobergen kon men alleen zien, wanneer men boven op een geladen wagenging staan en een goeden verrekijker had. Dan bespeurde men ze boven de zee vanbosschen. Deze boschstreek, die bijkans een derde gedeelte van de Z.A.R. uitmaakt,is niet bewoond door blanken, omdat het klimaat te ongezond is. Slechts hier en daarvindt men er een kleine armoedige kafferstam en verder is zij het zoo goed alsonbetwiste gebied en tehuis van wilde dieren.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

143

De Olifantsrivier, die wij door moesten, is ruim 100 voet breed. De oude weg, dieer heen voert, was zoo dicht toegegroeid door boomen en struiken, dat wij er eenpad door moesten kappen. De wallen van de rivier waren gelukkig niet hoog, zoodatwij gemakkelijk een drift konden maken; daarenboven was de bedding rotsachtig enhet water vrij laag, zoodat tegen denmiddag het geheele kommando er door getrokkenwas.Ook hier waren wij verplicht de trekdieren eenige dagen te laten rusten. In dien

tijd hadden wij den treurigen plicht te vervullen om twee onzer aan koorts overledenburgers te begraven. Die oogenblikken waren zwaar om door te maken, vooral omdatde een de echtgenoot was van een jong vrouwtje en de vader van twee kleine kinderen,die nog te jong waren om te beseffen welk een smartelijk verlies zij leden. Vrouwen kinderen woonden te Barberton. De ander was een jonge kolonische Afrikaner,die het ouderlijk huis in het district Cradock had verlaten om zich aan onze zijde tescharen. Bij menigeen rees onwillekeurig de gedachte, hoe treurig en diep ongelukkighet was om hier aan de oevers van de Olifantsrivier begraven te liggen, ver vanbetrekkingen en vrienden, gestorven zonder den laatsten handdruk van hen die onsdierbaar en lief zijn. De Transvaler zei stervende: ‘Laat toch aan mijn vrouw wetendat ik met gerustheid sterf, dat ik mijn leven heb gegeven in den dienst van mijnvaderland, en alleen haar afwezigheid diep heb betreurd.’Even droevig was het geval van den tweede, wiens oudersmisschien reedsmaanden

lang niets van hun dierbaren zoon hadden gehoord en die later plotseling de hardetijding zouden ontvangen, dat hij niet meer was en dat hij daar in de wildernis wasbegraven, zoodat het bijna onmogelijk voor hen zou zijn, ooit het graf van hun zoonte bezoeken.Doch waarom sta ik zoo lang stil bij deze gebeurtenis? Hoevele dapperen hadden

hun leven al niet moeten geven

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

144

in dezen wreeden oorlog; terwijl soms de tijd of de gelegenheid ontbrak om voorhen een behoorlijk graf te maken of een behoorlijk gebed over hun lijk uit te spreken.Wij moesten ons maar troosten met de gedachte dat het het hoogste en edelste voorden mensch is om te sterven voor de vrijheid van zijn vaderland.Wij trokken door tot aan de Letabarivier, waar het veld een weinig beter voor ons

werd, aangezien het hier de laatste dagen geregend had, zoodat het jonge gras hieren daar een groen waas gaf aan de anders dorre velden. Na weer eenige dagen bij deLetaba uitgerust te hebben, trokken wij door tot bij Leydsdorp, waar wij ongeveerden negenden October aankwamen. Leydsdorp is een klein dorpje in het centrumvan goudvelden, waar eenige honderden blanken, meest delvers, in tijd van vredewoonden. Het dorpje ligt in een van de ongezondste streken van Z.A. tegen de hellingvan een kopje, tusschen bosschen en struiken, zoodat men eerst zeer nabij gekomen,het dorp kan zien. Soms gebeurde het wel dat 's nachts een leeuw of een tijger eenbezoek aan Leydsdorp's straten kwam brengen en gedurende den oorlog gebeurdedit ook wel overdag.Sedert het uitbreken van den oorlog waren demeeste delvers naar elders vertrokken

en waren er slechts enkele bewoners in het dorp achtergebleven. Wij vonden er nogeen resident-vrederechter, een cipier zonder gevangenen, een hotelhouder, die aaneventueele reizigers wel huisvesting, doch geen maal kon bieden en bij wien wijslechts één bottel perziken-brandewijn aantroffen, een dokter voorzien van heelweinig medicijnen en ten slotte twee of drie oude delvers; welke personen tezamenongeveer de geheele bevolking van Leydsdorp uitmaakten. Een oude vierkleurwapperde boven het Gouvernementsgebouw, wat ons tenminste de verzekering gafdat wij nog binnen de grenzen der republiek waren. Mij werd echter met de noodigedrukte en veel vertoon van loyaliteit door den

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

145

vrederechter verteld, dat de vlag ter eere van ons kommando geheschen was.Spoedig kwamen wij tot de droeve overtuiging dat te Leydsdorp geen koffie,

suiker, zout, meel of andere dagelijksche levensmiddelen aanwezig waren, doch datintegendeel de goede loyale inwoners verwachtten dat ons commissariaat hen vaneen en ander zou voorzien. Ik liet bij den resident-vrederechter vernemen of hier eensoort hospitaalgebouw was, waar ik de zieke burgers zou kunnen achterlaten. Deoude heer, die zeker een zeer hooge gedachte van een generaal had en misschien ookwel door de koorts of door het jarenlang verblijf in dezen uithoek, half-idioot wasgeworden, kwam naar mij toe met allerlei buigingen en eerebetoon, en zei op bijnafluisterenden toon met bevende stem: ‘Het mijnheer de generaal voor mij gestuurd?Ik hoop dat de Hoogedele heer tevreden is met mijn administratie.’Hij zei nog zooveel van dien aard, dat ik hem ten slotte bij den arm pakte met de

opmerking: ‘Kom, zit in de koelte, kerel. Wat klets jij toch over administratie? Ikben niet de inspecteur van kantoren. En welke administratie zou jij nog anders hebbendan het tellen van de boomen en de bosschen, het slikken van kinine en het drinkenvan perziken-brandewijn. Kijk, ik wil graag weten, hoe de zaken staan bij het hospitaalhier!’De oude heer werd een beetje kalmer, toen hij bemerkte dat hij niet opgegeten zou

worden en vertelde mij tot mijn groote blijdschap, dat er een ruim, goed ingerichthospitaal was; doch dat dit al lang gesloten stond, dat de matrone nabij het hospitaalwoonde, dat degenen die nog konden sterven, al begraven waren, en dat de rest vande ingezetenen al zoo gezouten waren, dat zij het hospitaal niet meer noodig hadden.Bij nader onderzoek bevond ik dat de ziekeninrichting in goede orde was. De

matrone, een Engelsche dame, ik geloof dat zij Miss Morton heette - was gereedonze

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

146

zieken op te nemen, als wij hun slechts het noodige voedsel verstrekten. Ook dedokter bleek genegen zijn medische kennis aan de zieken te wijden.Toen wij eenige dagen later dit paradijs verlieten, waren de patienten allen op één

na hersteld en was het mij een genoegen dr. Ashton en de matrone een dankbetuigingen een geschenk te kunnen zenden voor de humane behandeling en goede diensten,onzen krijgsmakkers bewezen.Van Leydsdorps hadden wij een goeden weg. Het veld werd steeds beter, doch

ongelukkig begon de paardeziekte meer en meer te heerschen. Elken dag moestennog trekvee en paarden achtergelaten worden, zoodat het getal voetgangers nu toteenige honderden gestegen was.Nabij de Tabini, de eerste rivier die wij bereikten nadat wij Leydsdorp hadden

verlaten, kregen wij 24 donkeys welke onder de gegeven omstandigheden voor onsvan groote waardewaren. Dochwelk eenmoeilijkheden ontstonden er, toen er bepaaldmoest worden onder welke veldcornetten ze zoudenworden verdeeld. Elke veldcornetgaf voor, ze even hard noodig te hebben als een ander, en de trekdieren van elkenwagen waren op eens te mager en te zwak geworden om dezen verder te trekken. De24 donkeys konden echter slechts de bespanning uitmaken van twee wagens. Ik lostedus spoedig de moeilijkheid op.Toen wij de Tabini verlaten hadden, moesten wij de bergen bij Agatha over, en

reeds bij den aanvang van het oprijden bleven de donkeywagens staan en vondenwij uit, dat er niet twaalf, maar 16 donkeys noodig waren om een beladen wagen tetrekken; een feit dat andermaal de kwestie over het bezitrecht dezer aardige trekdiertjesop het tapijt bracht.Het was geen gemakkelijke taak de bergen bij Agatha uit te komen en een dag

rust aan de Groot-Letabawas hoog noodig, ook om het groot aantal wagens, kanonnenenz. kans te geven weder bij elkander te komen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

147

Het gelukte ons hier weder eenige vrachten mielies te koopen, wat voor onzeuitgehongerde en vermagerde paarden een ware zegen was. Ook slaagde ik er ineenige spannen ossen te huren van Boeren, die met hun vee langs de Letaba lagenom zooveel onzer wagens als mogelijk was de Houtboschbergen uit te sleepen, welketrek te vermoeiendwas voor onze afgematte dieren. Het nam ons dan ook twee dagenvoor alle wagens den berg uit waren. Daarna kampeerden wij op het prachtige plateauvan de Houtboschbergen, waar wij genoten van het gezonde, heerlijke klimaat. Nabijna een volle maand te hebben doorgebracht in de wildernissen van het lage veldmet zijn moordende en afmattende atmosfeer was het ons, alsof wij hier een nieuwleven begonnen, teruggekomen in het land der beschaving. Hier zagen wij weerwoningen van blanken, groene weidevelden en bewerkte landerijen, kudden grazendeschapen en runderen; kortom, wij schenen van de hel in den hemel gekomen te zijn.De bewoners van deze streek waren in niet geringe mate verbaasd, om niet te

zeggen verschrikt, toen zij op een vroegen Zondagmorgen op eens een groot legerop het plateau zagen. Op zekeren afstand ziet een Boerenlager er altijd tweemaalgrooter uit dan het in werkelijkheid is. Eenige jonge Boerenzoons kwamen weldravernemen of wij vriend of vijand waren; want in deze afgelegen streken was menniet erg goed op de hoogte van hetgeen er gebeurde. Bovendien was het mannelijkgedeelte der bewoners, dat krijgsplichtig was, bij de kommando's en hoorden deachtergeblevenen hoogst zelden van hen.‘Een generaal,’ zoo zei een juffrouw, die ons in haar karretje kwam bezoeken, ‘is

een ding wat ons al te graag wil zien. Ik heb kom nieuws hoor en ook vraag of julliewil haver koop; maar ik zeg, vooraf ik wil geen “bluebacks” (gouvernementsnoten),en als jullie mijn haver koopt, moet dit met goud betaald worre.’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

148

Een burger, tot wien zij dit zeide, antwoordde: ‘Daar onder die wagen zit die generaal;tante moet maar naar hom toegaan.’Ik hoorde natuurlijk het geheele gesprek, maar dacht dat de vrouw een weinig

schertste. Mevrouw kwam bij den wagen, stiet haar kapje een weinig op, om, geloofik, ons het genot te gunnen van de aanschouwing harer schoonheid.‘Dag, mensen. Waar die generaal Viljoen, wat hullie zeg dat hier is?’Ik dacht wat zou die lieve Dalila van minstens 50 zomers verlangen. Ik stond op

en gaf haar de hand, terwijl ik zei: ‘Ik is die generaal, wat kan ik voor tante doen?’‘Wat mijn tijd! is dit die generaal? Wel, jij lijk glad nie voor mij daarna nie. Ik

had gedag een generaal lijk banje anders.’Vroolijk gestemd door deze opmerking, vroeg ik: ‘Wat ontbreek dan, tante?’‘Nee,’ zeide zij, ‘neef lijkt zoo maar een puur zeuntje en ik het banje gehoor praat

van jou en het toe gedenk, jij is een ou-man met een lang baard.’Moede van deze comedie en geen lust gevoelende verder hoffelijk te zijn tegenover

zulk een onschuldige dochter van moeder Eva, vroeg ik haar naar de haver, zond eenadjudant om er naar te gaan zien en het noodige te koopen, en werd zoo bevrijd vanverdere kritiek dezer goede dame.Hier ontvingen wij ook bericht dat Pietersburg en Warmbad nog in het bezit van

de Boeren waren; onze uitweg was dus nog open. Wij trokken van hier naarHaenertsburg, een klein dorpje op den Houtboschbergrand en de zetelplaats vaneenige ambtenaren van het mijnwezen; want ook in deze omgeving treft men eenigegoudmijnen aan, die in tijd van vrede aan eenige honderden mijnwerkers arbeidverschaften.Gelukkig was er ook te Haenertsburg een hospitaal,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

149

waar wij een zestal koortslijders konden achterlaten onder de goede verpleging vaneen Ierschen dokter, Kavenagh, bijgestaan door de liefderijke zorgen van de dochtervan den plaatselijken vrederechter, wier naam ik tot mijn leedwezen vergeten heb.Ongeveer den negentienden October, 1900, kwamen wij te Pietersburg, onze

voorloopige bestemming, aan.

Halt te Pietersburg.

Pietersburg troffen wij nog geheel republikeinsch aan; alle ambtenaren, van denhoogsten tot den laagsten, behoorlijk in hun kantoren en de vierkleur wapperend vanhet gouvernementsgebouw. Ook de spoorlijn tot aan Warmbad was nog in het bezitvan de Boeren. Te Warmbad zelf lag generaal Beijers met zijn burgers en die vanhet district Waterberg. Hoewel er geen steenkool meer voorhanden was, belette ditniet dat er tweemaal per week een spoortrein met een voldoend aantal wagens vanPietersburg naar Warmbad en terug liep. In plaats van steenkool gebruikte men hout,dat in deze streek in groote hoeveelheden gevonden werd. Natuurlijk nam het langentijd om stoom op te krijgen en onophoudelijk moest de noodige hoeveelheid houtingestopt worden om stoom op te houden. Bovendien brandden de stoomketelsgedurig uit. Daarbij waren er maar twee machines, zoodat voortdurend de eene inreparatie en de andere in gebruik was. Dit spoorwegverkeer was juist voldoende omde kommando's te Warmbad van voedsel te voorzien. Ook telegrafisch was men nogverbonden. Een groote blijdschap was het te vernemen, dat er te Pietersburg nogkleeren en schoenen te krijgen waren, die de onze, welke door den trek door hetBoschveld deerlijk gehavend waren,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

150

konden vervangen. Elke kommandant trachtte voor zijn burgers het noodige bijeente brengen en van den vroegen morgen tot den laten avond was mijn kwartier hetmiddelpunt van groote bedrijvigheid, daar de personen van wie mijn officieren heteen of ander hadden gekommandeerd, gewoonlijk naar den generaal kwamen omzich te beklagen. Na 8 dagen te Pietersburg vertoefd te hebben, welke tijd mij langerdan een jaar toescheen, had ik er dan ook ruimschoots genoeg van. De klachtenwerden meestal ingeleid door de mededeeling wat de voorouders al niet voor hetland hadden gedaan te Boomplaats, Majuba, enz. enz., en hoe onrechtvaardig mennu handelde om hun eenige paarden of muilen, of hun rijtuig of zadel tekommandeeren. Het ergste was nog dat ieder tevreden gesteld moest worden; hetzijdoor een langen preek, waarin den klager alles duidelijk gemaakt en hem op hetgemoed gedrukt werd wat zijn plicht was tegenover land en volk; hetzij door hemgeld te geven wanneer zulk een preek niet hielp; hetzij door hem met harde woordenaan het verstand te brengen, dat een en ander moest gebeuren.Zoo werden wij te Pietersburg een honderdtal goede paarden rijker, al gaf het

kommandeeren daarvan de grootste reden tot ontevredenheid.De klagers kon men in de volgende categorieën verdeelen:

1o. Zij die werkelijk meenden reden tot klagen te hebben.2o. Zij die geen lust hadden iets af te geven, zonder daarvoor de volle waarde in

contant geld te hebben ontvangen; derhalve personen wier patriotisme begonmet geld en met geld eindigde.

3o. Zij die Engelsche sympathieën koesterden en het een gruwel beschouwden aanonze kommando's iets te moeten afstaan.

Deze laatsten waren de moeilijksten om mede te handelen, omdat zij steeds eenmasker droegen en het moeilijk was uit te vinden of men den duivel bij den kop ofden engel bij den vleugel beet had.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

151

4o. De klagers die geen klacht of reden hadden tot klagen; dit waren veelal Boerendie niet vechten wilden en onder allerlei voorwendselen thuis bleven en zoo voloptijd en gelegenheid hadden om plannen te beramen om ons het leven zoo lastigmogelijk te maken.De vrouwelijke klagers kon men in drie afdeelingen groepeeren:

1o. De patriottisch gezinde dame, die gewoonlijk verstandig sprak en al hetmogelijke deed om ons te helpen en onze burgers bovendien aanmoedigde, maarhet gekommandeerde hoog noodig had.

2o. de vrouw zonder nationale sympathie, die ons veel last gaf en in den regel haarvrouwelijkheid vergat en in heftige bewoordingen uitbarstte, als zij haar zinniet kon krijgen.

3o. De Engelsch gezinde vrouw, die zich eveneens achter een masker verborg.

Nu kwam daarbij nog de moeilijkheid dat men niet op elks voorhoofd kon lezen totwelke catagorie zij of hij behoorde en, hoewel men onmiddellijk kon uitvinden hoede gezindheid was, toch was het moeilijk dit ronduit te zeggen, wanneer men geenduidelijk bewijs had. Deedmen dit, dan liep men nog de kans wegens laster vervolgdte worden. Voor mij was de brutale klager het gemakkelijkst. Tegenover hem hadik reden om ‘kwaai’ te zijn, nam dan direct mijn toevlucht tot de krijgswet en zeikortaf, op militaire wijze: ‘Het moet zoo’, of ‘het zal zoo zijn.’ En was de klagerdaarmee niet tevreden, dan liet ik hem eenvoudig verwijderen.Het moeilijkst te behandelen was de klacht die uitgestameld werd onder een vloed

van tranen, zonder dat er gewoonlijk reden voor tranen was.Er wonen te Pietersburg heel wat onderdanen van vreemde mogendheden; doch

de meesten waren Britsche onderdanen van wie ook paarden enz. gekommandeerdwerden. Deze personen gaven weer op andere wijze last

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

152

en moeilijkheid. Vele officieren en burgers behandelden hen zonder complimentenen namen heel eenvoudig van hen wat voor de kommando's noodig was, eenhandelwijze waarmee ik mij niet kon vereenigen; want zoolang het een vreemdeling,dus ook een Engelsch onderdaan, wordt vergund achter onze vechtlinie te blijvenwonen, heeft hij aanspraak op onze bescherming en rechtvaardige behandeling, enbehoort er geen verschil te worden gemaakt bij het kommandeeren tusschen burgersdie thuis zitten, en Britsche onderdanen.Van Pietersburg ging ik naar Nijlstroom, een dorpje aan den spoorweg, waarheen

ik per telegram was ontboden door den komm. gen. die aldaar was aangekomen opweg naar de Westelijke districten en van wien ik toen voor het eerst weer hoorde nahet afscheid aan den voet van denMauchberg bij MacMac. Vergezeld van een mijnerkommandanten reisde ik er per spoor heen. De wijze waarop het stoomvermogenwerd ontwikkeld, was onvergetelijk. Hoewel wij niet, zooals men wellicht zoumeenen, over de rails vlogen, legden wij toch gemiddeld negenmijl per uur af. Raaktede voorraad hout uitgeput, dan stond de trein eenvoudig stil en werden de passagiersbeleefd verzocht uit te stappen en te helpen boomen omkappen en hout aandragen.Dit deed mij denken aan den ouden tijd, toen men nog per koets reisde. Ook bij

dit voertuig waren reizigers eerste, tweede en derde klasse, die allen in hetzelfdecompartiment plaats namen; niettegenstaande het verschil in de prijzen derverschillende klassen aanzienlijk was. Wanneer nu de koets aan den voet van eenberg kwam, werd er halt gehouden en kwamen de reizigers tot de ontdekking, waarineigenlijk het verschil der drie klassen bestond; want spoedig klonk het bevel van dendrijver: ‘De eerste-klasse-reizigers kunnen blijven zitten, de tweedeklasse-reizigersstappen uit en moeten loopen en de derde-klasse-reizigers stappen uit en moetenduwen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

153

Wij bereikten echter ten slotte toch onze bestemming. Te Nijlstroom troffen wij Pres.Steyn met gevolg aan, die er juist was aangekomen, zoodat er heel wat bedrijvigheidin dit afgelegen dorpje heerschte; dat nu de grens vormde van het grondgebied waarwij nog volkomen heer en meester waren.Een groote volksvergadering werd gehouden, waar Pres. Steyn een flinke

redevoering uitsprak, gevolgd door een niet minder krachtige toespraak van onzenkomm. gen., in welke beide redevoeringen de burgers werden aangemaand hun plichtte doen en in den ongelijken strijd getrouw te blijven, omdat het bestaan van onsvolk van hun plichtsvervulling en hun trouw afhing.In den namiddag kwamen de officieren samen in een ledig lokaal van het hotel te

Nijlstroom om er onder leiding van den komm. gen. krijgsraad te houden. Plannenwerden besproken en regelingen voor de toekomst getroffen. Ik moest zoo spoedigmogelijk met mijn kommando van Pietersburg optrekken naar het Noord-Oostelijkgedeelte van het district Pretoria en wel naar Witnek, welke order ons weer zouterugbrengen op de oude vechtgronden. Zooals ik begreep, was het in die strekenmet de kommando's maar treurig gesteld. De kommandant van hetBoksburg-kommandowas op geheimzinnige wijze in handen van den vijand gevallenen met zijn (verraderlijke) medewerking was bijna het geheele kommando gevangen.Het had niet veel gescheeld of een zelfde treurig lot had het Pretoria-kommandogetroffen.Dienzelfden avond reisden wij naar Pietersburg terug. Toen wij IJzerberg voorbij

waren, begon de trein hoe langer hoe stadiger te loopen, tot hij eindelijk geheelstilstond: de machine was gebroken en het eenige wat wij nog doen konden was, derest van den weg te voet af te leggen. Na eenige uren kwam, tot onze grooteblijdschap, de tweede en eenig overgebleven trein van Pietersburg aangereden. Nadatwij den machinist overtuigd hadden dat

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

154

hij de orders van den generaal moest gehoorzamen, voldeed hij aan ons verzoek omons naar Pietersburg terug te brengen, en zoo kwamen wij daar, na heel wat gesukkel,den volgenden dag aan.Vee en paarden waren nu genoeg uitgerust en aangesterkt. De kommando's waren

van het noodigste voorzien, allen werd dus aangezegd over twee dagen tot vertrekgereed te zijn.

Terug naar onze oude vechtgronden.

In de eerste dagen van November, 1900, vertrokken wij van Pietersburg op weg naarWitnek, ongeveer 19 mijlen ten Noorden van Bronkhorstspruit, in het district Pretoriagelegen. Wij hadden veertien dagen rust genoten, die vooral onze paarden zeer tengoede was gekomen, zoodat wij in alle opzichten Pietersburg in een gunstiger toestandhadden verlaten dan wij er gekomen waren.Het Krugersdorp-kommando was van Pietersburg, onder kommandant Jan Kemp,

viaWarmbad en Rustenburg, naar zijn eigen district gezonden om zich daar te stellenonder de bevelen van gen. de la Rey. De meeste kommando's hadden altijd eenvoorliefde om in hun eigen districten te zijn; hoewel de dorpen in de verschillendedistricten in vijands handen waren, de meeste woningen afgebrand, plaatsen vernielden bijna alle families in de Britsche concentratiekampen waren geplaatst. En indiende bevelvoerders weigerden de burgers naar hun eigen districten te laten gaan,deserteerden zij eenvoudig, de een na den ander, en gingen zij zich aansluiten bij hetkommando dat het dichtst in de buurt van hun district lag.Ik geloof niet dat er één natie is, zoo gehecht aan zijn woning en omgeving. Al is

de Afrikaner er zich van bewust

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

155

dat zijn huis een puinhoop en zijn plaats vernield is, toch wordt hij er heengetrokken,en is hij eindelijk in de nabijheid, dan vindt men hem dikwijls weemoedig neerzittenof ronddwalen bij de verwoesting van zijn huis en hof. Het was dus in den regel altijdbeter de burgers min of meer in of nabij hun eigen district te houden; want ook alskrijgsmannen beteekenden zij daar meer, goed op de hoogte als zij waren van elkhoekje, slootje of gaatje, zoodat zij precies wisten waar zij in oogenblikken vangevaar konden uitvluchten of zich wegsteken. Bij dag en ook in het donkerste vanden nacht waren zij in staat om te spionneeren en te beoordeelen hoe de vijand zoukomen optrekken. Dit laatste vooral gaf een kommando veel zelfvertrouwen, hetgeenin een gevecht van bijzonder groote beteekenis is. Ook is het in het laatste gedeeltevan den oorlog herhaaldelijk gebleken, dat de burgers zich in hun eigen districtengemakkelijker van voedsel konden voorzien, niettegenstaande de verwoesting doorden vijand aangericht.Kommandant Muller van het Boksburgkommando, een der gelukkigen die aan

het verraad van den vorigen kommandant, Dircksen, ternauwernood ontkomenwarenen die in diens plek benoemd was, kwam juist tegelijk met ons te Warmbad aan. Hijtrok vandaar over IJzerberg en sloot zich te Klippaatdrift nabij Zebedelestad bij onsaan.Een veldcornetschap, bestaande uit kolonische Afrikaners, had ik toegestaan met

President Steyn naar den O.V.S. te gaan, zoodat ik, het Krugersdorp kommandomeegerekend, nu ruim 350 man minder onder mij had. Doch door de aansluiting vanhet Boksburgkommando, dat ongeveer 200 man sterk was, en bekend stond als eengoed vechtkommando, kwam ik bijkans weer op dezelfde sterkte.Wij trokken langs de Olifantsrivier op, voorbij Israelskop en Krokodilheuvel, tot

waar de Elandsrivier in de Olifantsrivier vloeit, en vandaar direct naar Witnek doorGiftspruit. Het veld was na de flinke regens in goede conditie en leverde volop voedselvoor onze viervoeters

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

156

op. Gedurende dezen trek van ongeveer 95 mijl gebeurde er niets, wat, hoe vreemdhet ook klinke, van genoegzaam belang was om hier te vermelden. Tegen het middenvan November kampeerden wij bij de Albert-zilvermijnen, ten zuiden van Witnek.Kommandant Erasmus was met het overschot van het Pretoria-kommando nog in

deze gewesten. In drie of meer kleinere groepjes verdeeld, hielden zij de wacht inde nabijheid van de spoorlijn vanaf Donkerhoek tot bij Wilgerivierstation, en telkensals de vijand dan uittrok, waarschuwden de wachten elkaar en vluchten allen metvee en familie langsWitnek het Boschveld in. Door die taktiek hadden de Engelscheschrijvers kunnen melden dat de generaals Plumer en Paget de vorige maand eenschitterende overwinning op Erasmus hadden behaald; doch, behalve eenige in densteek gelaten wagens te Zustershoek, konden zij zeker niets meer gezien hebben vanErasmus en zijn kommando, dan een stofwolk op het pad van Witnek naar hetBoschveld.Ik had opdracht de kommando's in deze gewesten te reorganiseeren en toe te zien

dat wet en orde gehandhaafd werden. Het reorganiseeren ging niet zoo gemakkelijk,want de burgers waren verdeeld. Sommige wenschten een anderen kommandant;terwijl een ander deel Erasmus wenschte te behouden. Hetzelfde gold van develdcornetten. Erasmus, die van generaal reeds tot kommandant was gedegradeerd,vroeger bij Ladysmith boven mij had gestaan en een van de rijkste en meest gezieneburgers in het Pretoria-district was, bleek allesbehalve genegen mijn bevelen uit tevoeren en kon zich moeilijk schikken in den veranderden toestand.Ik voerde mijn opdracht zoo goedmogelijk uit, hoewel ik nooit tot een bevredigend

resultaat kon komen, ten minste wat het Pretoria-kommando betrof. Nog mindergelukte het den generaals, die na mij hier hetzelfde beproefden, tenminste zoolangErasmus officier was.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

157

Een gevaarlijker element, dat door Erasmus en consorten in hun omgeving geduldwerd, vormden eenige families (Schalkwijk e.a.), die zich aan den vijand haddenovergegeven, wien werd toegestaan met al haar vee op haar plaatsen te blijven en deboerderij voort te zetten, alsof er niets gebeurd was. Zij woonden meest allen nabijden spoorweg, tusschen onze brandwachten en die van den vijand. Deze‘wapen-neerleggers’ hadden van den vijand passen gekregen, die hun vrijen toegangverleenden tot de Engelsche kampen, en bovendien waren zij, krachtens deproclamatie van Lord Roberts, verplicht, zoodra zij een Boer of de kommando'szagen, dit onmiddellijk bekend te maken aan de naastbijzijnde Engelsche wacht, entevens om elke andere informatie omtrent de Boeren direct aan de Engelschen medete deelen. Bleven zij in gebreke, dan zouden hun huizen kunnen worden afgebranden hun vee en eigendommen kunnen worden geconfisceerd. Nu kwam het voor datbroeders of andere familie-betrekkingen van deze ‘handsuppers’ nog onder de burgersop kommando waren en nu en dan bezoeken aflegden bij de ‘handsuppers’. De zoonvan een dezer ‘handsuppers’ was adjudant van kommandant Erasmus en woondemet deze in dezelfde tent; terwijl de adjudant menigmaal zijn ouders des nachts enook soms overdag bezocht. Het gevolg hiervan was dat de Engelschen steeds haarfijnwisten wat er bij ons omging. Deze toestand kon zoo niet langer duren en ik gaf eenmijner officieren order om al deze verdachte families achter onze kommando's telaten komen. Demanspersonen, die zich wegens lafhartigheid aan den vijand haddenovergegeven, werden gearresteerd. Tegen de meesten werd een beschuldigingingediend van Hoogverraad, desertie en wapenaflegging; een vijftiental werdopgesloten in een schoolgebouw te Rhenosterkop, dat hierdoor tot gevangenis werd.Een krijgsgericht werd gevormd om over deze personen een vonnis te vellen. Hetgericht bestond uit een voorzitter,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

158

door den generaal uit de commandanten benoemd, en uit vier leden; van wie er tweedoor den generaal en den voorzitter gekozen werden uit de veldcornetten en twee uitde burgers. Bij afwezigheid van den Staatsprocureur werd een ander rechtsgeleerdetot wrnd. Staatsprocureur of Publieken Aanklager benoemd. Vóór de zitting werdde voorzitter door den generaal beëedigd, en vervolgens de overige vier leden wederdoor den voorzitter. De gewone crimineele procedure werd gevolgd en elk vonnisonderworpen aan de bekrachtiging van den generaal. Het krijgsgericht besliste ookover leven en dood; in geval van een doodvonnis echter was de bekrachtiging noodigder Regeering, waarbij ook hooger beroep kon worden aangeteekend.Er bestonden ook andere hoven, die door de Regeering waren samengesteld; doch

het verwijzen naar deze hoven leverde door de bijna dagelijksche verandering vanstandplaats te veel moeilijkheden op, waarom meestal de toevlucht genomen werdtot het krijgsgericht.De zooeven bedoelde gevangenen kwamen op de kerkplaats bij Rhenosterkop in

verhoor. Het proces duurde eenige dagen en ik kan mij moeilijk alle bijzonderhedender verschillende vonnissen herinneren; ik meen, dat zij varieerden vantwee-en-een-half tot vijf jaren gevangenisstraf met optie van boete. De eenigegevangenis waarheen wij ze konden zenden, was te Pietersburg, waarin zij dan ookwerden geplaatst. Het arresteeren en straffen van deze personen verwekten heel watopschudding onder de verschillende commando's. Het schijnt ongelooflijk, maar hetis een feit dat menig familielid van deze verraders ten hoogste verontwaardigd voeldeover mijn handelwijze in dezen enmij in ongeteekende brieven zelfs met doodschietenbedreigde.Hoewel het verraad minder werd na de gevangenneming van dit edele vijftiental,

bleef er toch nog altijd een kanaal open in den vorm van briefwisseling tusschen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

159

burgers uit de kommando's en hun familiebetrekkingen binnen de Engelschevechtlinie; welke brieven bezorgd werden door kaffers. Dit kanaal te stoppen wasons niet mogelijk.Op den negentienden November, 1900, viel ik den vijand langs de spoorlijn

gelijktijdig te Balmoral en teWilgerivier aan.Wij vonden spoedig uit dat hij te vorenvan ons plan verwittigd was. Kommandant Muller, die te Wilgerivier met een deelder burgers en een Krupp-kanon den vijand voorzichtig naderde, werd reeds met hetbreken van den dag door een hevig vuur begroet. Hij slaagde er weliswaar in, eenigekleine forten te nemen; maar het station was te goed verschanst en uit een der fortenschoot de vijand met zulk een juistheid met twee 15 ponders, dat ons Krupp-kanonna korten tijd getroffen werd en buiten de gevechtslinie moest worden gebracht. Deburgers die in den vroegen morgen de fortjes genomen hadden, moesten daarin stilblijven liggen, totdat zij onder bescherming van de duisternis met verlies van driegewonden konden terugtrekken. Het verlies van den vijand bleef ons onbekend.Bij het station Balmoral, waar ik zelf den aanval leidde, waren wij niet minder

ongelukkig. Bij het aanbreken van den dag liet ik een fort bestormen, waar ik zekermeende een kanon te zullen buit maken, waarmede het dan mijn plan was het stationte beschieten, om het daarna te bestormen. Werkelijk veroverden wij het fort zonderveel moeite. Een kapitein en 32 man werden gevangen genomen, terwijl den vijandnog een verlies van eenige gesneuvelden en gewonden werd toegebracht. Eentwintigtal ontkwam. Allen behoorden tot de ‘Buff's’, het zelfde regiment dat thansdeel uitmaakt van onze bewaking op St. Helena. Wij werden echter teleurgesteld envonden geen kanon in dit fort, dat aan de Westzijde van het station gelegen was.Twee afdeelingen burgers met een 15 ponder en een pom-pom, naderden het stationvan het Noorden en het

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

160

Oosten; terwijl een kommando van het district Middelburg, onder veldcornetDuvenhage, dat verzocht was den aanval te steunen, in het Zuiden een belangrijkepositie zou innemen, vóór de vijand deze zou hebben bezet; want des nachts was diestelling nog niet door den vijand geocupeerd.Onze 15-ponder, een der op de Engelschen veroverde kanonnen, schoot zes

bommen op het station waarop de vuurmond barstte; terwijl de pom-pom, na eenigebommen door het stationsgebouw gezonden te hebben, klemde en verderen dienstweigerde.Wij trachtten te stormen over het kale terrein tusschen onze posities en de goed

gebarricadeerde en gefortificeerde stationsgebouwen. De vijand zou ongetwijfeldtot overgave gedwongen zijn, indien hij niet door het zwijgen van ons geschut bemerkthad, ‘dat er daar bij ons fout was’. Ook daagde veldcornet Duvenhage niet met zijnburgers van het Zuiden op en nam de vijand deze belangrijke positie in bezit om onsvanuit deze verheven stelling te beschieten. Vanuit het fort op het station zond hijons met een houwitser lyddietbommen toe, zoo snel achter elkaar als het hem maarmogelijk was. Doch het diertje zond wel veel bommen, maar zij kwamen zoolangzaam op ons af dat wij ze meestal duidelijk konden volgen en tijdig dekkingzoeken, zoodat zij maar weinig schade aanrichtten. Tegen 8 uur waren wij verplichtterug te trekken; want, niettegenstaande wij den vorigen nacht spoor- entelegraaf-verbinding op verscheidene plaatsen vernield hadden, waren dezeverbindingen tegen den middag weer door den vijand hersteld en stroomden, zoowelvan Pretoria als van Middelburg, versterkingen aan, hetgeen ik, gewapend met mijnverrekijker, van een hoog punt bij de Douglas-kolenmijnen uitstekend konwaarnemen.Onder de krijgsgevangenen in den morgen gemaakt was een kapitein van de

‘Buff's’, die de sterren van zijn schouder had verwijderd, om een mij onbekendereden.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

161

Maar men kon nog duidelijk aan de merken zien, dat zij kort te voren warenweggenomen. Toentertijd was er nog geen bevel om officieren als krijgsgevangenente houden en zoo werd die kapitein met de Tommies, nadat zij ontwapend waren envan andere zaken, die wij goed konden gebruiken, bevrijd, naar Balmoralteruggezonden. Later las ik in een Engelsch dagblad dat de kapiten de sterren hadverwijderd, om gespaard te blijven van de wreedheden der Boeren. Ik beschouwdedit als een van de snoodste en meest onverdiende lasteringen en dacht dat deze grootekapitein er misschien alleen maar op uit was geweest een D.S.O. of V.C. te verdienenvoor zijn ridderlijk optreden.

De slag van Rhenosterkop.

Den 27sten November, 1900, rapporteerden onze voorposten, dat er uit de richtingvan Pretoria een macht van den vijand in aantocht was. Zij kwam langs Zustershoek.Ik zond kommandant Muller met een sterke patrouille den vijand tegemoet; terwijlik het lager in een veilige positie optrok in de rij kopjes, die vanaf Rhenosterkopeenige mijlen Noordwaarts loopt. Rhenosterkop, gelegen ongeveer 15 mijlen tenNoord-Oosten van Bronkhorstspruit is de plaats, waar in 1881 kolonel Anstruthermet het 94ste regiment (als ik mij goed herinner) door de Boeren werd aangevallenen totaal verslagen. Rhenosterkop is een prachtige positie en steekt eenige honderdenvoeten boven zijn buren uit en kan dus van zeer verren afstand gezien worden. Inhet Oosten en Zuid-Oosten wordt de kop afgesneden van de klipranden, bekend onderden naam van Suikerboschplaten, door een diepe, kransachtige kloof, genaamdRhenosterpoort. Van de tegenovergestelde

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

162

zijde der kloof vormen de zoogenaamde ‘banken’ een plateau van ongeveer dezelfdehoogte als de Rhenosterkop met ‘afzetten’ (kleinere plateau's in lager gelegenverdiepingen) naar de Wilgerivier. Deze afzetten vormen een halve maan, loopendevan den Zuid-Ooster- tot den Noorderkant van den Rhenosterkop. Slechts één weg,die bij Blackwoodkamp uit en bij Gouws de zoogenaamde Banken overgaat, geefttoegang tot die halve maan. Aan de Westzijde is een groote opening tot aanZustershoek, slechts afgebroken door eenige randjes bij de Albertzilvermijnen en dereeks kopjes waar ik nu positie had genomen.De vijandelijke macht werd geschat op 5000 man, meest allen bereden, en die de

onzen, geheel tegen hun gewoonte in, stormden, zoodra zij ons ontdekten. Mullerhield hier en daar tegen; maar moest telkens wijken. De vijand, die onder bevel wasvan generaal Paget, vervolgde de onzen, alsof zij een troep wild waren, en spoedigbleek duidelijk dat men speciaal gekomen was om ons te vangen. Ik zond onzewagens bij Pootjesnek af, de bosschen in tot bij Roodelager en wachtte den vijandaf in de kopjes nabij Rhenosterkop.Op den 28sten kampeerde generaal Paget nabij onze posities en bombardeerde ons

tot na zonsondergang met eenige batterijen veldgeschut. Dien zelfden avond ontvingik bericht, dat vanuit Middelburg een macht van den vijand, onder generaal Lyttleton,in aantocht was en dien avond nabij Blackwoodkamp kampeerde, waardoor dus deweg bij Gouwsberg voor ons afgesloten was. Het eenige wat ons nu te doen bleef,was de weg langs Pootjesnek goed te beschermen om hem open te houden; want,indien ook die door den vijand werd afgesloten, dan zouden wij geheel vastgekeerdzijn en in den pan gehakt worden. Aan de Westzijde nu stond de macht van generaalPaget, ten Zuiden was Rhenosterkop waarlangs geen weg gaat, en ten Oosten stondgeneraal Lyttleton; terwijl aan de

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

163

Noordzijde slechts een weg liep tusschen hooge kransen en diepe kloven. Maaktenu generaal Paget een flankbeweging alsof hij den weg aan den Noordzijde wildebedreigen, dan zou ik genoodzaakt zijn geweest met den meesten spoed te retireeren;doch wij hoopten maar dat de generaal hieraan niet zou denken. Kwam generaalLyttleton nog een mijl meer naar voren, tot op de voorste randen van den berg bijBlackwoodkamp, dan zouden zijn kanonnen onze gansche positie bestrijken en hetons onmogelijk maken die te houden. Ik had echter een veldcornetschap tusschenhem en ons geplaatst met de order om zoo goedmogelijk tegenstand te bieden, zoodatwij niet van achteren aangevallen zouden worden; welk plan door meer geluk danwijsheid slaagde. Mijn defecte kanonnen, de Krupp en pom-pom, waren wedergerepareerd, of beter gezegd opgelapt; maar de Krupp had nog geen veertien schotengelost of hij moest vernietigd worden. Ik plaatste de Johannesburgers links, de politiein het midden en de Boksburgers rechts in de posities. Zooals reeds aangeduid, lagendezen in een reeks kleine kopjes, bezaaid met groote klippen en moest de aanvallendepartij over een kalen bult stormen. Zij konden ons en wij konden hen niet eerderzien, voor zij van 60 tot 150 tree waren genaderd.Op den morgen van den negenentwintigsten gaf de brandwacht, toen de eerste

schemering doorbrak het alarm, de ons zoo goed bekendewaarschuwing: ‘Die khakieskom!’ Alle paarden werden achter de randjes gebracht, buiten het bereik der kogels.Ik reed met eenige officieren vóór onze posities langs, zoodat wij het geheele terreinkonden overzien. Het was toen juist ‘lichtdag’. Het werd mij koud om het hart toenik op eens het reusachtige leger khakies langzaam zag naderen. Het was prachtigopgesteld, het eene regiment naast het andere, en langzaam spreidde het zijn gelederenuit in behoorlijke gevechtsorde. Mijn bezorgdheid werd gevolgd door bewonderingover de prachtige discipline mijner tegenpartij. Dit was

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

164

het eerste bedrijf van het bloedige drama dat vijftien lange uren zou duren.De vijand kwam recht op ons af en had klaarblijkelijk onze posities goed verkend.

Generaal Paget bleek dorstend naar een gevecht; want het leek er niet naar alsof hijonzen eenigen uitweg ging bedreigen. Zijn zwaar geschut stond opgesteld bij zijnkampplaats, achter de soldaten, en vuurde over hen heen op onze posities; terwijleenige batterijen 15-ponders verdeeld waren over de verschillende regimenten.Drukkend woog op mij het gewicht van het vooruitzicht, in zulk een ongelijken

strijd gewikkeld te worden. Voor mij zag ik 4 à 5000 goed uitgeruste, gedisciplineerdesoldaten, ondersteund door een sterke artilleriemacht. Achter mij lagen mijnmanschappen, ten hoogste 500man sterk, met eenige opgelapte kanonnen, waarmedehet schieten onzeker was. Doch ik kon erop rekenen, dat minstens negentig procentmijner burgers scherpschutters waren en dat allen wisten, hoe spaarzaam zij met hunvoorraad ammunitie moesten te werk gaan; bovendien klopten hun harten warm voorde zaak, waarvoor wij streden.Het gevecht werd geopend door ons Krupp-kanon, dat order had de laatste veertien

schoten, die er nog over waren, af te vuren en dan ‘pad te geven.’ Spoedig antwoorddevan den tweeden bult, waar vijands kamp stond, zijn zwaar geschut. Tegenzonsopgang beproefden de Engelschen de eerste bestorming op de posities derJohannesburgers, waarover mijn broeder het bevel voerde. In verspreide orde kwamenzij op ons af. De soldaten stormden flink tot op ongeveer zeventig tree, toen eerstwerd door de onzen het vuur geopend, zoodat het bijna onmogelijk was op zulk eenkorten afstand doel te missen; bovendien was het de afstand tot den bovenrand vanden laatsten bult, dien de vijand over moest en waar hij dus duidelijk tegen de luchtlijnafstak. Niet meer dan twee ‘sarsies’ (salvo's) en alle khaki's waren plat op den

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

165

grond; sommige dood, andere gewond; terwijl diegenen die niet getroffen waren,zoo plat als pannekoeken moesten blijven liggen. Vijand's veldstukken, die wij nietkonden zien, omdat zij opgesteld waren achter den bult, waarover de infanterie moeststormen, hielden niet op met schieten. Na een half uur werd de positie van deJohannesburger politie onder nu wijlen luitenant D. Smith andermaal gestormd,ditmaal met ondersteuning van twee veldstukken, die tusschen de gelederenmeegevoerd werden en gebruikt zouden worden, zoodra de soldaten onder vuurzouden zijn gekomen. Zij kwamen tot op een afstand van uiterlijk 100 tree van onzeposities. Het eene kanon, dit meen ik gezien te hebben, werd ook werkelijkafgelemmerd, maar voor het gericht kon worden, moest het in veiligheid wordengebracht; want ook hier ondergingen de aanvallers hetzelfde lot als op onzenlinkervleugel.Een tijdje later beproefde men den aanval aan onze rechterzijde, waar kommandant

Muller met de Boksburgers en eenige Pretoria burgers, onder veldcornet Opperman,de positie verdedigde; doch met den zelfden, voor de Engelschen zoo noodlottigenuitslag. Onze 15-ponder was na eenige schoten gevuurd te hebben, onbruikbaargeworden evenals onze pom-pom, waarmee slechts nu en dan een schot kon wordengelost, als de artillerist de noodige herstelling verricht had.Ik had een heliograafpost bij de linker positie, een ongeveer in het midden, en den

post, die bij mijn staf behoorde, op onze uiterste rechterzijde. Ik bleef in de nabijheidvan dezen laatsten, omdat ik, na de mislukking van zijn frontaanvallen, eenflankbeweging van generaal Paget verwachtte. Van het punt, waar mijn heliograafpoststond, was ik in staat het gansche gevechtsterrein te overzien; daarenboven was iknatuurlijk gedurig in verbinding met mijn officieren en kon ik hun elke bewegingvan den vijand mededeelen.Tegen tien uur stormde de vijand op nieuw en, voor

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

166

zoover ik kon nagaan, met een versch regiment. Wij lieten hem weer zeer nabijkomen en andermaal maaide ons doodelijk Mauservuur hem weg en waren weer denietgewonden verplicht plat op den grond te blijven liggen; terwijl gedurende dezebestorming sommige van hen, die bij de eerste bestorming genoodzaakt waren geweestte blijven liggen, nu opsprongen en wegliepen. Als ik mij goed herinner, was het bijdeze bestorming, dat een dapper officier, nadat hem een been was afgeschoten, opeen geweer of sabel leunende, met de hand zijn orders bleef geven en de soldatenwenken en aanmoedigen om verder te stormen. In deze houding trof een tweedekogel hem doodelijk. Later vernamen wij dat het een zekere kolonel Lloyd van hetWest Riding Regiment was.Eenige maanden later, toen wij hetzelfde slagveld passeerden, legden wij een

bloemkrans op zijn graf, met een kaartje waarop de volgende woorden: ‘Ter eerevan een dapperen vijand!’Generaal Paget scheen vast besloten onze posities te veroveren, hoeveel

menschenlevens het ook mocht kosten. Mocht hij er ten laatste in slagen op de wijzewaarop hij begonnen was, dan zou hij misschien in onze posities een tiental gewondeburgers en, als zijn cavalerie heel vlug vooruitging, misschien nog een aantal burgersmet zwakke paarden vangen; maar verder zou zijn succes niet gaan; terwijl hij, zooalsik reeds duidelijk heb gemaakt, door een flankbeweging de posities had kunnenveroveren zonder misschien één man te verliezen. Trotschheid of verregaandedomheid moet hem gedreven hebben zijn aanvalstaktiek niet te veranderen.Niet ontmoedigd door de herhaalde mislukking in den morgen, stormden onze

aanvallers op nieuw, nu eens op deze, dan weer op een andere positie. Ook beproefdenzij onophoudelijk veldgeschut in stelling te brengen; echter steeds te vergeefs. Teneinde raad nam nu de vijand zijn toevlucht tot een ander middel en bracht

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

167

onder bedekking van eenige Roode-Kruis-wagens zijn kanonnen tot vlak voor onzeposities. De officier die dit bemerkte, berichtte het mij per helio en vroeg mij wathem te doen stond. Ik antwoordde: ‘Als er eenige verdenking was, moest hij vuuropenen. Wanneer het Roode Kruis gedurende een gevecht in de vuurlinie kwam,gebeurde dit op eigen verantwoordelijkheid. Bovendien zou generaal Paget elkoogenblik het recht hebben onder bedekking van de witte vlag stilstand van wapenente vragen voor een uur of langer om de vele ongelukkige gewonden, die in debrandende zon onder een voortdurend kruisvuur lagen, weg te doen brengen.Toen de Roode-Kruiswagens onder vuur kwamen, maakten zij rechtsomkeert;

terwijl eenige kanonnen achterbleven om op dezen korten afstand met schroot onzeposities te beschieten. Zij konden echter slechts eenige schoten lossen, want al spoedigschoten onze burgers de bediening neer. Tegen den namiddag begon de ammunitievan sommige burgers uitgeput te raken. Ik had een veldcornetschap in reserve envan dit werden telkens 5 à 10 burgers naar de verschillende posities gezonden omversterking te verleenen, waardoor in menig geval demoedweer werd aangewakkerd.De eene burger leende steeds van den anderen ammunitie, zoodat het een algemeengeleen werd. Doch het was een practische wijze om het gevecht, wat ammunitiebetrof, aan den gang te houden.Dezelfde aanvalstaktiek werd gedurende den geheelen dag door generaal Paget

gevolgd met een voor hem steeds noodlottig gevolg. Toen de zon achter deMagaliesbergen wegzonk, deed de vijand een laatste, ik kan zeggen, een wanhopigepoging om onze posities te nemen onder het aanhoudend gebulder van al zijnkanonnen, welker vele bommen onze stellingen gedurig in een stofwolk gehuldhielden. De soldaten stormden met leeuwenmoed tot veel meer nabij dan zij te vorennog geweest waren.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

168

Maar het was alsof het noodlot ons gunstig was; want onze 15ponder was nu juistgereed en zond zijne bommen, prachtig doeltreffend, kort na elkaar in vijands linie.De pom-pom, waarmede den geheelen dagmet moeite twee of drie schoten achtereenhadden kunnenworden gelost, waarna de artillerist altijd weer eenige uren hadmoetensukkelen om hem te repareeren, begon plotseling, tot ons aller groote verrassing,onafgebroken te schieten. Deze beide stukken - ik zou bijna zeggen, - deze beidegeheimzinnige stukken - stortten zulk een stroommoordendmetaal over de aanvallersuit, dat zij na een oogenblik weifelen terugtrokken onder achterlating van vele hunnerkameraden.Aan onze zijde sneuvelden slechts twee burgers, Alberts en White; terwijl 22

gewond werden. Wat het juiste verlies van den vijand was geweest, was moeielijkte bepalen. Het moet echter ongetwijfeld eenige honderden hebben bedragen.Andermaal spreidde de duisternis dien avond haren zwarten sluier over een van

de vele bloedige drama's van dezen oorlog.Nadat de vijandelijkheden gestaakt waren, riep ik mijn officieren bijeen en

overwoog onzen toestand.Wij hadden den afgeloopen dag geen duim grond verlorenen al onze posities behouden; terwijl de vijand zelfs niets gewonnen, integendeel eengevoelige nederlaag geleden had. Onze ammunitie was echter voor een groot deelverbruikt, onze wagens met voedsel waren 18 mijl van ons verwijderd, in de positieshadden wij slechts mieliemeel en rauw vleesch en het was voor de burgers onmogelijkdaar te koken. Dus werd, om al dezemoeielijkheden en ook omdat wij geen bizondereredenen hadden om deze posities te behouden, besloten om dien nacht terug te trekkentot op Pootjesnek, dat was ‘halfpad’ naar onze wagens. Ons zouden dus vandaarzoowel voedsel als de noodige reserve-ammunitie aangevoerd kunnen worden.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

169

Zoo bezette dan generaal Paget den volgenden morgen de posities, zonder er iets inte vinden.Ik heb getracht dit gevecht zoo goed en duidelijk mogelijk te beschrijven om aan

te toonen dat domheid niet alleen wordt aangetroffen onder de generaals in onzegelederen. Later heb ik uit de rapporten van den Britschen opperbevelhebber gelezen,zooals die weergegeven waren in de nieuwsbladen, dat dit gevecht een groote ensuccesvolle overwinning van Generaal Paget geweest is. Het is mogelijk dat men zalzeggen, dat het ook van mijn zijde dom was de posities te verlaten en dat ik ze denvolgenden dag verder had moeten verdedigen. Wel, in de oude dagen zou zulksmisschien door Europeesche generaals gedaan zijn; doch dan vochten zij zeker onderandere omstandigheden, stonden zij misschien in getalsterkte in gunstiger verhoudingtot den vijand en waren zij niet afhankelijk van een beperkte hoeveelheid ammunitie,waren zij niet zonder klaargemaakten kost, en bovenal niet zonder hoop opversterking. Het naaste Boerenkommando was te Warmbad, op ongeveer 50 mijlenafstand. Bovendien, zooals ik reeds aanhaalde, waren er voor ons noch militaire,noch strategische redenen om deze positie te houden. Onze krijgspolitiek was nureeds, te vechten waar het mogelijk was, en te vluchten waar wij het niet kondenhouden. Het besluit van onze Regeeringenwas dat de oorlogmoest worden voortgezeten elke generaal was dus verplicht ommet zijn strijdkrachten zoo te manoeuvreeren,dat de oorlog kon worden volgehouden. Er waren voor ons geen reserve-troepen,waarop wij konden terugvallen. Daarom was voor elk gevecht mijn leuze: Maakdood van den vijand zooveel ge kunt, maar zie toe dat uw eigen manschappen nietblootgesteld worden; want wij kunnen er geen enkele missen.Den 30sten November, daags na het gevecht, was ik op de eerste randen ten

Noord-Oosten van Rhenosterkop, juist toen de zon opkwam. Ik had een prachtiggezicht

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

170

over het geheele slagveld van den vorigen dag. Ik zag vijands spioenen voorzichtigde verlaten posities naderen, en leidde uit de verschillende voorzorgsmaatregelen,die zij bij de nadering troffen, af dat zij nog niet wisten dat wij de posities den vorigenavond reeds hadden verlaten. Mijn gedachte bleek juist; want kort daarop zag ik dekhakies de kopjes stormen en in bezit nemen. Hoe groot moet bij de soldaten deteleurstelling niet geweest zijn, toen zij ontdekten, dat de posities, waarvoor gisterenzooveel bloed vergoten was, nu zonder slag of stoot, zonder het afvuren van eenenkel schot in hun handen vielen.Een menigte ambulancewagens zag ik nu over het slagveld heen en weer rijden

om de gewonden naar het hospitaalkamp te brengen, welk kamp na eenige urenkolossaal uitgebreid was. Overal op het slagveld zag men slooten graven, waarin degesneuvelde soldaten ter aarde moesten worden besteld. Ik meende een troep kafferste onderscheiden, die de lijken aandroegen. Duidelijk kon ik hier en daar bij de slootenof liever bij de graven klompjes gele voorwerpen zien liggen om daarin neergelatente worden. Zooals het slagveld zich nu vertoonde, was een treurig gezicht. De wreedesporen van het gevecht van gisteren waren hier in dood en verminking, in smart endroefheid maar al te duidelijk achtergebleven. Hoe jammer, dacht ik, dat beschaafdevolkeren elkander zoo vernietigen. De dappere wijze, waarop de soldaten ondergeneraal Paget den vorigen dag, niettegenstaande ons doodelijk vuur zoo herhaaldelijken onverschrokken gestormd hadden, verwekte bij ons allen een gevoel van grootebewondering voor onzen vijand. Meer dan één burger had gedurende het gevechtverzucht: ‘Hoe jammer dat zulke dappere kerels als schapen naar een slachtbankmoeten worden gedreven’.De kolonne van generaal Lyttleton was intusschen niet nader gekomen en het

scheen mij toe dat dit slechts een

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

171

vertooning was om ons in de war te brengen, zoodat wij voor de groote overmachtzouden vluchten.Op den eersten December zond generaal Paget een aanzienlijk paarden-kommando

op ons af, waarmede nabij Pootjesnek een kort, maar flink treffen plaats had, zonderdat, zoover ik meen, veel aan de eene of aan de andere zijde geleden werd. Dezekolonne kampeerde toen te Langkloof nabij de posities, waar wij lagen, zoodat wijgenoodzaakt waren onze paarden te laten weiden en water te geven onder den nekin de bosschen, waar de paardenziekte woedde, zoodat wij weldra genoodzaaktwerden te verhuizen.Ongeveer te dezen tijd werd mij gerapporteerd dat nabij Rhenosterkop, langs de

Wilgerrivier verscheidene vrouwen en kinderen rondzwierven, wier huizen op lastvan generaal Paget waren verbrand, en dat deze hulpeloozen om bescherming vroegen.Eenige burgers boden aan des nachts met handpaarden de ongelukkigen te gaanopzoeken, en werkelijk, den volgenden dag brachten zij verscheidene families in onskamp. De echtgenooten dezer ongelukkigen waren in de nabijheid bij een anderewacht, zoodat zij in staat waren het noodige te doen voor hun vrouwen en kinderen.Ik ondervroeg eenige der vrouwen, diemij meedeelden dat, hoewel zij den Engelschengesmeekt hadden haar kleederen en voedsel niet te verbranden, dit toch geschiedwas; dat eenige Australiërs en Canadeezen, die er bij tegenwoordig waren geweest,hun best hadden gedaan voedsel en kleederen te sparen en dat deze kolonisten in alleopzichten veel consideratie hadden getoond. Maar, zeiden de vrouwen, eenkafferbende, die de vernieling moest aanrichten, handelde op ruwe en barbaarschewijze en scheen geheel buiten de contrôle van de Britsche soldaten te staan.Ik gevoelde mij gedwongen om tegen deze handelwijze te protesteeren en zond

den volgenden dag tweemijner adjudanten, Bester en Alldridge, naar den Engelschengeneraal

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

172

met een schrijven van ongeveer den volgenden inhoud:‘Aan generaal Paget, in bevel van H.M. Troepen te Rhenosterkop.’‘Het is mij een onaangename plicht onder UEd.'s aandacht te moeten brengen de

wreede wijze, waarop door de troepen onder uw bevel gehandeld wordt methulpelooze vrouwen en kinderen, wier huizen niet alleen, doch wier voedsel enkleederen ook verbrand werden, die in het open veld aan de genade van kafferswerden overgelaten en daar zeker van honger en ellende zouden zijn omgekomen.De handelwijze tegenover deze ongelukkigen is ongetwijfeld in strijd met allebeginselen van beschaafd oorlogvoeren, en ik wensch u in kennis te stellen dat deverantwoordelijkheid van zulk een handelwijze op uwe schouders zal rusten. Weesverzekerd dat zulke wreedheden aan onze families begaan den oorlog geenszinszullen verkorten; doch dat zulke handelwijzen zullen maken dat de oorlog door deburgers meer verbitterd en vastberaden zal worden voortgezet......’De beide rapportgangers, die onder de witte vlag naar den Engelschen generaal

gingen, werden voor spioenen aangezien, en hoe zij ook hun identiteit bewezen,generaal Paget was niet te overtuigen en gaf orders mijn rapportgangers in arrest tenemen. Zij werden drie dagen gevangen gehouden. Intusschen werden de paardender beide adjudanten elken dag door Engelsche officieren gebruikt wat zekerallesbehalve ‘gentlemanlike’ was. Den derden dag werden de twee adjudantenandermaal voor den generaal gebracht, in kruisverhoor genomen; doch men kon geenander bewijs vinden dan dat zij bona-fide-rapportgangers waren. Paget zeide hun datde inhoud van mijn depeche louter onzin was en geen reden om onder de witte vlagbinnen zijn linies te komen. Verder zei hij, terwijl hij hun een brief gaf aan mijgericht: ‘Gij kunt gaan. Zeg aan uw generaal, dat als hij wil vechten, ik hem te eenigentijd op de open vlakte wil ontmoeten.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

173

Gij hebt van mijn Roode Kruis menschen doodgeschoten, en ik weet dat het doordie verdoemde, beginsellooze Johannesburgers is gedaan; maar zeg hun dat het hunterugbetaald zal worden.’Alvorens mijn adjudanten vertrokken, zeide nog een zekere kapitein Wybergh tot

Bester: ‘I say, what do you people think of the fight?’ (Wat zeggen uw menschenvan het gevecht.)‘Which figt do you mean?’ vroeg Bester.(Welk gevecht bedoelt gij?)‘The fight here,’ antwoordde Wybergh.(Het gevecht dat wij hier gehad hebben.)‘Oh,’ zeide Bester, ‘we think it was rather a mismanagement’; (We gelooven dat

het meer een verkeerde leiding was), waarop Wybergh antwoordde: ‘By God youare not the only people who think so.’ (Waarachtig, gij ziet niet de eenigen die ditdenken.)De inhoud van den brief van generaal Paget was kort en barsch; hij zeide o.a.:

‘...the reponsibility for the sufferings of women and children rests on the shouldersof those who blindly continue the hopeless struggle.’ (...de verantwoordelijkheid vanhet lijden der vrouwen en kinderen komt op de hoofden van hen die den hopeloozenstrijd blindelings voortzetten.)Ik mag hier zeggen dat dit de eenige maal was in dezen oorlog, dat Engelsche

officieren mijn rapportgangers onder de witte vlag op zulk een wijze behandeldenen mij zulk een onwaardig antwoord zonden. Dit laatste getuigde, op zijn zachtstuitgedrukt, van gebrek aan opvoeding, Terzelfder tijd wil ik gaarne erkennen, datook aan onze zijde zulke karakters onder de officieren gevonden worden en dat ermisschien niet altijd binnen de perken der hoffelijkheid gehandeld is.Zooals ik reeds vermeldde, kampeerde een deel van den vijand nabij Pootjesnek,

en wel zoo nabij dat wij wegens de paardeziekte met ons lager en kommando naareen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

174

gezonder streek moesten trekken. De vijand plaatste te Rhenosterkop een permanentebezetting, en wij trokken naar het district Lydenburg, waar wij op deSteenkampsbergen gezond veld zouden aantreffen. Wij gingen door de bosschen bijMaleeuwskop over Roode-Kraal tot aan den voet van Botha's-berg, waar wij eenigeweken rust namen.

Ons tweede Kerstfeest in het veld, Dingaansdag gevierd.

Aan den voet van Botha's-berg, waar wij gelagerd waren, was het veld prachtig.Overal troffen wij nog mielies en slachtvee aan. De Engelschen wisten niet, waarwij eigenlijk waren, en wij hadden dus ook geen last van hen. Onze Regeering wasnu op Tautesberg, ongeveer twaalf mijlen ten noorden van Botha's berg.Wij ontvingeneen bezoek van den wrnd. President, die ons de laatste berichten uit Europa enrapporten van de overige kommando's bracht. ZHEd. zeide, dat het hem speet, datwij het district Pretora hadden moeten verlaten; maar hij kon verstaan dat al onzetrekdieren aan de paardeziekte zouden bezweken zijn als wij bij Pootjesnek geblevenwaren. Wat het gevecht te Rhenosterkop betrof, betuigde ZHEd. de tevredenheid derRegeering over den uitslag.Den 16den December vierden wij op plechtige wijze den Dingaansdag. Ds. J.

Louw, die ons gedurende de vermoeiende maanden van vluchten en tegenspoed zoogetrouw vergezeld had, hield een indrukwekkende rede die op onzen toestandbetrekking had. Verscheidene officieren hielden eveneens toespraken alsook schrijverdezes, die zich echter tot de politiek bepaalde. In den namiddag hielden de burgerssports, bestaande uit wed-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

175

rennen te voet en te paard, waarvoor de prijzen door kleine bijdragen van de officierenbijeengebracht waren. Alles liep zonder ongelukken en vermakelijk af. Het was eenzonderling gezicht, de omstandigheden in aanmerking genomen, deze schare in hetveld te zien feestvieren en ieder vroolijk gestemd te zien, en zijn best doende, defeestvreugde te verhoogen. En over al dit gefeest wapperde de eenige vierkleur, diewij bezaten; doch die in haar stiefmoederlijke eenzaamheid de harten van velen opdit feest in de wildernis verblijdde. En hoe zouden wij hebben kunnen feestvierenzonder de vreugde over den aanblik van dit geliefd vaandel, waarvan de reddingreeds zooveel opoffering had gekost en waarvoor reeds zooveel Afrikaansch bloedhad gevloeid. Bij menig onzer rees dan ook de verzuchting: ‘O, vierkleur vanTransvaal, hoe lang zal het u nog gegeven zijn boven onze hoofden te wapperen?Hoe lang, o Heer, zal nog een stroom van tranen en bloed moeten vloeien om hetbezit van het zoo lang betwiste kleine republiekje, nauwelijks zichtbaar op de grootewereldkaart? Hoe lang zult gij, onze vierkleur, nog vrijelijk wapperen over onsverdrukt volk, met welks bloed gij reeds geslachten lang bespat en gedrenkt zijt?Wij hopen en wij vertrouwen, dat zoolang de zon opkomt en ondergaat gij, nutreurende en in rouw gedompelde vierkleur, in al uw pracht en fierheid ongestoorduw vleugelen zult mogen uitspreiden over het land, waar de natuur haar wonderenwrocht.’Het karakter van den Afrikaner mag inmenig opzicht zonderling genoemdworden.

In oogenblikken van tegenspoed, wanneer de toekomst hem donker schijnt, ontwaartmen duidelijk zijn zwaarmoedig gevoel; maar, als zijn gesneuvelde kameradenbegraven, de gewonden verpleegd zijn en de vijand hem maar eenige oogenblikkenmet rust laat, komt zijn vroolijke natuur weer boven en is hij vol scherts en vermaak.Drukt men in een aanspraak of preek, hem onzen toestand op het gemoed, er opwijzend hoe

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

176

onze voorvaders geleden hebben en dat wij hun sporen moeten volgen, dan ziet menden held van gisteren, den vroolijken jongeling, die nog eenige minuten geleden zoolachte en grappen verkocht, verteederen; ja, somsmet tranen in de oogen den sprekerin het gelaat staren.Ik heb hier den Afrikaner in het algemeen genomen, doch daarbij niet vergeten

dat er velen zijn die zich Afrikaner noemen en van wie, vooral in dezen oorlog,gebleken is dat zij slechts den naam verdienen van uitvaagsel van God en demenschen. Ik wensch dit element gescheiden te houden van den edelen enonvervalschten Afrikaner, op wien ik zoo lang ik leef trotsch zal zijn onverschilligwelke de uitslag van dezen oorlog moge zijn.Onze lagers stonden niet zeer gunstig, meer met het oog op de onveiligheid, dan

wel met het oog op de gezondheid, die eerst later in het jaar in gevaar kwam. Wijbesloten dus tien mijlen verder te trekken, ten Oosten van Witpoort langs, Korfsnekdoor, tot op de Steenkampsbergen om te Windhoek ons kamp op te slaan. (Met rechtWindhoek geheeten; och, wat kan de wind daar waaien!)Hier herdachten wij het Kerstfeest van 1900; doch hoe misten wij de geschenken,

ons zoo overvloedig uit Johannesburg gezonden en waardoor ons vorig Kerstfeestaan de Tugela zulk een succes was. Geen meel, suiker, koffie, drank of sigaren omons feestmaal tot een genot te maken. Dergelijke artikelen waren reeds lang eenongekende weelde voor ons. Wij moesten ons tevreden stellen met mieliepap envleesch, en vleesch en mieliepap. Toch zag men op verschillende plaatsen groepjesburgers zich met alle soorten spelen vermaken; op een andere plaats zag men denpredikant godsdienstoefeningen houden. Zóó werd ons tweede Kerstteest in het veldgevierd.Omstreeks dezen tijd kwamen de kommando's van het district Lijdenberg waar

wij nu waren, alsook die van het Noordelijk deel van Middelburg onder mijn bevelen hield de organisatie der nieuwe kommando's mij eenige dagen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

177

bezig. Het feit dat de spoorlijn bijna voortdurend in handen van den vijand was,alsook de weg van Machadodorp naar Lijdenburg, welke beide verkeerswegen opverschillende plaatsen door groote en kleine garnizoenen bezet en verschanst waren,noodzaakten ons zeer vele wachtposten uit te zetten om tewaken tegen onophoudelijkeuitvallen en om bericht te geven, wanneer de gedurig rondtrekkende colonnes vanden vijand in aantocht waren.De plaats, waar onze lagers nu stonden, was slechts dertien mijl van Bergendal

verwijderd, tusschen welke plaatsen generaal Smith-Dorien met een sterke machtstond; terwijl een weinig achter Lijdenburg, generaal Walter Kitchener ook met eenaanzienlijk garnizoen lag.Wij waren dus genoodzaakt gedurig op onze hoede te zijn en de uiterste

waakzaamheid in acht te nemen.Nog steeds deserteerden er nu en dan enkele burgers van deze districten, die dan

gewoonlijk hun schanddaad nog verzwaarden door den vijand in kennis te stellenvan onze bewegingen, waardoor menigmaal een goed geregeld en overlegd planmislukte, alleen door de informaties gegeven door deze zeer gevaarlijke en hoogstnadeelige verraders.De Staatsartilleristen, die nu van hunne kanonnen beroofd waren, werden onder

de Majoors Wolmarans en Pretorius tot een bereden korps van 85 man gevormd envoorloopig onder mijn bevelen gesteld.Het werd nu tijd dat wij weder offensief optraden, vóór de vijand ons aanviel. Ik

ging daartoe voor eenige dagen met verscheidene mijner officieren op verkenninguit, ten einde vijands posities op te nemen en zoo uit te vinden, welke de meestgeschikte plaats was om aan te vallen.Door de uitgebreidheid van mijn werkkring was ik verplicht Kommandant Muller

te bevorderen tot vechtgeneraal, in wien ik een krachtige en vertrouwbare hulp vond.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

178

Aanval op Helvetia.

Na de posities van den vijand zoo goed mogelijk bekeken te hebben, besloot ik,natuurlijk in overleg met mijn vechtgeneraal Muller, een aanval te doen, op hetgarnizoen te Helvetia een van de vijandelijke fortificaties of kampen tusschenLijdenburg enMachadodorp. Deze fortificaties dienden om den konvooiweg van hetspoorwegstation van Machadodorp naar Lijdenburg, langs welken weg de vijandtweemaal per week het dorp Lijdenburg van proviand voorzag, te beschermen.Helvetia is gelegen drie mijl ten Oosten van Machadodorp, vier mijl ten Westen vanWaterval-Boven-station waar een garnizoen lag, en ongeveer drie mijl ten Zuidenvan een kamp bij Zwartkoppies; terwijl het slechts aan een zijde, den Noorderkant,beschermd was.Hoewel het naderen van den Noorderkant door een bergachtigen rand, waardoor

de Krokodilrivier vloeit, bemoeilijkt werd, was dit de eenige weg waarlangs menkon gaan. Hij ging over Witrand of Bakenkop. De kommando's waren dus verplichtdezen weg te volgen en dat wel des nachts; want, indien zij overdag den Bakenkopzouden overtrekken, zouden zij zich blootstellen aan het vijandelijke artillerievuurvan de garnizoenen te Machadodorp en Zwartkoppies.Gedurende den nacht van den 28sten December 1900, trokken wij van Windhoek,

voorbij Dullstroom, tot nabij den Bakenkop, waar wij halt hielden om de kommando'ste verdeelen voor den aanval, die ongeveer als volgt zou geschieden:VechtgenerealMuller moest met 150man over den konvooiweg tusschenHelvetia

en Zwartkoppies tot nabij Waterval-Boven trekken op zulk een wijze dat de vijander niets van gewaar werd; kommandant Viljoen zoumet een deel der Johannesburgersen de Johannesburger politie den Noorder- en Zuiderkant van Helvetia tot op eenige

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

179

honderden passen moeten naderen. Dit kommando telde ongeveer 200 man. Om debestorming van de verschillende forten zooveel mogelijk op hetzelfde tijdstip te doenplaats hebben, werd voor het algemeene optreden drie uur dertig minuten in denmorgen bepaald, en om te voorkomen dat wij elkander bij de bestorming zoudenkwetsen, gaf ik een wachtwoord. Daar er verscheidene forten en slooten te nemenwaren, werd den burgers gelast bij de verovering van elk fort zoo luid mogelijk‘Hoera!’ te schreeuwen, wat dan het teeken zou zijn dat zulk een fort ingenomenwas en terzelfder tijd een aanmoediging zou wezen voor de burgers, die de andereforten bestormden. Twee onzer wakkerste en, ikmag zeggen, dapperste veldcornettten,P. Myburgh en J. Ceronie, een Italiaansche Afrikaner, werden met 120 man linksvoorbij Helvetia gezonden om, gelijktijdig met onzen aanval op laatstgenoemdeplaats, Zwartkoppies aan te vallen; terwijl ik de Staatsartillerie en een veldcornetschapLijdenburgers rechts van Helvetia nabij Machadodorp in reserve hield ommogelijkeversterking van den vijand, vanuit Machadodorp of vanuit Belfast gezonden, tegente houden. Vooral vanuit Belfast vreesde ik het zenden van versterking van cavalerie,die ons dan van achteren zou kunnen afsnijden en door bij het vallen van de eersteschoten te Helvetia uit te trekken, mij en mijn kommando gemakkelijk in den panzou kunnen hakken. Ik voer dit als een mogelijkheid aan; waarom het niet gedaan isdoor de Engelschen, kan ik natuurlijk niet zeggen. Ik kan echter den Britschenofficieren niet anders dan dankbaar zijn, dat zij zulk een plan niet hebben uitgevoerd.Met eenige mijner adjudanten had ik mij op een afgesproken punt, ongeveer in

het midden van al de kommando's, opgesteld, en wachtte ik met mijn horloge in dehand, het oogenblik af dat het eerste schot zou gevuurd worden.Elkeen was nu ingedeeld en op zijn plaats; doch onge-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

180

lukkig kwam er tegen twee uur een zware mist opzetten, tengevolge waarvan debeide veldcornetten, die Zwartkoppies moesten aanvallen, den weg verloren en voorhet aanbreken van den dag geen kans kregen de plaats hunner bestemming te bereiken.Te drie uur twintig minuten, dus tien minuten vóór het afgesproken tijdstip, ontving

ik het bericht van dezen mislukten tocht. Voorwaar een slecht begin, dacht ik, en hetwas mij alsof de laatste tien minuten tien uren duurden. Telkens streek ik onder mijnregenjas een vuurhoutje af om te zien of het nog geen half vier was. Nog eenigeminuten en het zou beslist worden of ik als overwinnaar of als overwonnene uit hetstrijdperk zou treden. Hoevele getrouwe burgers, die nu zoo gewillig optrokken omden vijand in zijn verschansingen te bestormen, zouden morgen gemist worden inonze gelederen? Het zijn dergelijke, kwellende gedachten, die een officier in zulkegespannen oogenblikken witte haren bezorgen. Immers, de verhouding tusschenonzen burger en zijn officier verschilt hemelsbreed met dien van den Britschenofficier en zijn manschap en mogelijk ook, met die van eenig ander staand leger. Hetleven van elk individueel burger in ons leger wordt door diens officier ten hoogstegewaardeerd en zulk een leven wordt alleen tegen den hoogsten prijs gegeven. Omhet verlies van den eenvoudigsten burger treurt de officier evenveel als om dat vanden aanzienlijksten officier. Het waren dan ook de kommer en zorg voor zoovelekostbare levens, die mij kort voor het vertrek zoo benauwd maakten.Een mijner adjudanten riep op eens: ‘ik hoor roepen, wat kan dat zijn?’Ik wierp mijn regenjas over mijn hoofd en streek een lucifer aan, waarop ik riep:

‘Het is tijd, kerels.’En weinige seconden daarna ontvlamde een vuurketen rondom de forten,

onmiddellijk gevolgd door het ratelende geknetter van de Mausers onzer burgers.Het duurde niet lang of de vijand beantwoordde ons vuur. Het is moeielijk

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

181

den indruk weer te geven, die een gevecht in den nacht op iemand maakt. Elken keerdat een schot wordt afgevuurd, ziet men een vuurstraal van eenige yards lang; zoodat,waar vijf of zes honderd geweren op korten afstand worden afgeschoten, dit tamelijkveel op vuurwerk gelijkt.Hoewel het nog donker was, kon ik het gevecht goed volgen. Het vuren van de

verdedigers werd nu hier flauwer, dan daar geheel afgebroken; terwijl uit de richtingwaarin geschoten werd en uit het aantal schoten bleek, dat de burgers steeds meeraaneensloten en de ring om den vijand nauwer en nauwer werd. Tot dusverre was ervolgens mijn spioenen nog geen beweging uit Belfast te bespeuren; welk feit mijzeer geruststelde en mij deed besluiten, den officieren te doen verzekeren, dat wijniet werden afgesneden. Bij het aanbreken van den dag, vielen nog slechts enkeleschoten, en toen demist eenigszins opklaarde, bevond ik dat Helvetia in onze handengevallen was.Generaal Muller berichtte mij dat de aanval onder zijn leiding gunstig was

afgeloopen en dat in het groote fort onder andere een 4.7 scheepskanonwas gevonden.Ik gaf direct order om met den meesten spoed dit kanon uit het fort weg te halen,

de krijgsgevangenen weg te voeren en zooveel van het commissariaat als mogelijkwas mee te nemen en de rest aan brand te steken.Tegen zonsopgangwerdenwij vanuit de Zwartkoppiesmet twee kanonnen zoodanig

beschoten dat het moeielijk ging de buitgemaakte goederen in veiligheid te brengen.In vijands commissariaat vond men een grooten voorraad rum en anderen drank, ennauwelijks waren de soldaten ontwapend of zij liepen er heen, vulden hunneveldflesschen en dronken zoo gretig, dat spoedig een dertigtal te dronken waren omte loopen. Hun slecht voorbeeld werd door verscheidene burgers gevolgd en menigeoude drinker, die zoo lang was verstoken gebleven van geestrijk nat, maakte vandeze gelegenheid zóó gretig

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

182

gebruik, dat wij moeite hadden de zaken in orde te houden.Een 60 man van het garnizoen waren geneuveld of gewond. Ook de bevelhebber

was gekwetst; doch gelukkig was er een dokter aanwezig, die zich haastte degewonden te verplegen. Onzerzijds haddenwij vijf gesneuvelden en zeven gewonden,onder wie de dappere luitenant Nortje en korporaal J. Coetzee.Een klein fortje tusschen de anderen gelegen, was door een misverstand

onopgemerkt gebleven en zoodoende werden de 20 soldaten, die daar in garnizoenlagen, niet onwapend en vergeten.Een ongedisciplineerd kommando is bij gelegenheden als dezemoeilijk te besturen;

de officieren hebben al hun verstand en takt noodig om de veroverde goederen, zooalswapenen, voedingsmiddelen, ammunitie enz. vervoerd te krijgen, voornamelijkwanneer er drank in zulk een veroverd kamp gevonden wordt.Toen wij de zaak onder elkander bespraken, bleek het, dat wij, door den vijand

van den Ooster- en Zuiderkant te bestormen een zeer gelukkige taktiek haddengevolgd; want aan die zijden was hij het minst geprepareerd. Aan de Noordzijdebleek hij meer op zijn hoede te zijn geweest; hier had het dan ook de meeste moeitegekost hem tot overgave te dwingen. De kommandeerende officier had zijn bestgedaan, doch werd in den aanvang van het gevecht aan het hoofd gewond, en voorzoover ik kon nagaan, was er niemand geweest die het bevel had kunnen overnemen.Drie luitenants werden op hun rustbed verrast en krijgsgevangen gemaakt. In hetgroote fort, waar het scheepskanon stond, was een kapitein van de garnizoensartilleriebevelvoerder. Dit fort was, zooals reeds aangevoerd is, bestormd van een zijde,vanwaar men geen aanval verwacht had, en de kapitein had hierdoor geen gelegenheidgehad veel schoten uit zijn revolver te lossen, voor hij in de armpijp gewond werden zich moest overgeven aan de burgers, die in het fort gesprongen waren. 250

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

183

krijgsgevangenen, waaronder vier officieren, werden gemaakt; de meeste behoordentot het Liverpoolregiment en het 18de regiment huzaren. Allen werden naar ons lagerweggevoerd.Wij slaagden er in het veroverde kanon in perfecte orde mede te nemen, als ook

eenige wagens. Ongelukkig bleef de wagen, waarop de projectielen of bommengeladen waren, in een moeras vastzitten en moest hij in den steek worden gelaten.Ik gaf order een kanon, dat wij te Bakenkop bij de reserve burgers haddenachtergelaten, te doen aanrukken en vuur te laten openen op de beide kanonnen, dieons van Zwartkoppies beschoten, toen wij met de krijgsgevangenen en de veroverdegoederen wegtrokken.Ik hoopte zoodoende gelegenheid te krijgen de vastgeraakte wagens los te werken.

Het noodlot was echter tegen ons. Eensklaps barstte een hevige hagelbui vergezeld,van donder en bliksem, boven ons los, zoo erg als ik er nog nooit een in Z.A. beleefdheb. Verscheidene malen sloeg de bliksem nabij ons neer, en zoo schrikbarend washet noodweer, dat half beschonken Tommies over hun zielen begonnen te sprekenen wij genoodzaakt waren verdere pogingen om de wagens los te krijgen, op te geven.Wie ook de officier geweest is, die het bevel voerde te Zwartkoppies, hij verdiendewerkelijk de D.S.O., die hem dan ook te beurt is gevallen.Wat die orde eigenlijk beteekent, weet ik niet; maar wel weet ik dat een Engelsch

soldaat gaarne zijn leven waagt om haar te verdienen, en daar het ordeteeken zelfzeker niet te veel kan kosten, betaamt het de Britsche Regeering goed er vrijgevigmede te zijn. Een Boer zou beslist met niets minder tevreden wezen dan een plaats,als belooning voor een heldendaad.Toen de hagel- en donderbui over was, trokken wij verder. Het was wel een

zonderling schouwspel die lange stoet van Tommies, burgers, wagens en het 18 voetlange

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

184

scheepskanon, dat een olifant geleek in vergelijking met onze kleine kanonnen.Het werdmij hier weer duidelijk hoe weinig kwaad bloed er tusschen Engelschman

en Boer in het veld bestaat; hoe ieder vecht als soldaat in de overtuiging slechts zijnplicht te doen. Toen ik langs den stoet reed, zag ik verscheidene groepjes burgers ensoldaten door elkander langs den weg zitten, samen uit één blikken bakje jam enbrood, een deel der buit, eten, en samen uit één veldflesch drinken. Van de gesprekken,die ik zoo nu en dan opving, herinner ik mij het volgende:Tommy: ‘By Jove, but you fellows give us a jip. If you had come a little later, you

could not have got us so easily, you know?’ (Allemachtig, jullie hebt ons een pakslaag gegeven; maar, weet je, als jullie een beetje later was gekomen, hadden jullieons niet zoo gemakkelijk gekregen.)Burger: ‘Never mind, Tommy, we got you; I suppose next time you will get us.

Fortunes of war, you know. 1 say, have some more, old boy. Oh: I say here is thegeneral coming!’(Het komt er niet op aan, Tommy, wij hebben jullie; ik denk dat jullie een

volgenden keer òns wel weer zullen krijgen. Dat zijn de kansen van den oorlog. Kom,neem nog wat, kerel. Ha, daar komt de generaal aan.)Tommy: ‘Who is he? De Wyte or Viljohn?’(Wie is het? De Wet of Viljoen?)En toen ik hen passeerde, groette het heele groepje even beleefd.Wij hielden dien avond halt te Dullstroom, waar nog huisvesting was voor de

officieren. Het speet mij dat bij de gevangenname de burgers een der officieren geentijd hadden gelaten zich behoorlijk te kleeden; want kleeren waren bij ons zeerschaarsch en het was dus moeilijk hem daarvan te voorzien.Den volgenden morgen bevond ik dat een zestal der

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

185

krijgsgevangenen den vorigen dag in het gevecht lichte vleeschwonden bekomenhadden. Ik zond hen met een trolley naar Belfast met een depeche aan generaalSmith-Dorien, meldende dat vier zijner officieren en 250 zijner manschappen in onzehanden gevallen waren, dat voor hen gezorgd zou worden en dat ik hem delichtgewonden terugzond, die bij vergissing waren medegenomen.Ik wil het slot van mijn depeche, zoo ver ik mij dat nog herinner, alsmede het

antwoord daarop weergeven:Hieraan wensch ik vooraf te laten gaan dat op het veroverde scheepskanon

uitgebeiteld stond: ‘The Lady Roberts,’ en dat juist in deze dagen vele personen uitPretoria en andere plaatsen werden gezonden als ongewenschte vreemdelingen.Het slot van mijn brief luidde dan ongeveer als volgt:‘Ik was genoodzaakt om “The Lady Roberts” van Helvetia te verwijderen, zijnde

deze dame een ongewenschte inwoonster van die plaats. Ik kan u echter mededeelen,dat zij in haar nieuwe omgeving en in het veranderde gezelschap in zeer goedestemming verkeert en heel tevreden is met haar lot.’Hierop antwoordde generaal Smith-Dorien o.a. als volgt:‘As the lady you referr to is not accustomed to sleep in the open air, I would

recommend you to try flannel next to the skin.’(Daar de door u bedoelde dame niet gewoon is in de open lucht te slapen, zou ik

u willen aanraden het met flanel op het bloote lijf te probeeren).Mij was gelast de officieren, die in onze handen mochten vallen tot nader order

krijgsgevangen te houden. De vier officieren van Helvetia werden dus in een ledighuis nabij Roos-Senekal onder een wacht gewoonvest. Deze plaats werd door deBoeren Ceylon; maar door de gevangen officieren herdoopt in ‘The house beautiful’,wegens het volkomen ontbreken van elke versiering. Men stond dezen officieren toeaan hun verwanten en vrienden te

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

186

schrijven, brieven te ontvangen, alsook extra eetwaren en kleeren, die gewoonlijkonder de witte vlag door onze linies werden gezonden. Niet lang echter duurde hetof het gezelschap breidde zich uit door den aanvoer van ettelijke andere officieren,die van tijd tot tijd gevangenwerden genomen. De 250 krijgsgevangenmanschappenwerden om militaire redenen eenige dagen later te Middelburg aan de Britscheautoriteiten overgegeven.‘The Lady Roberts’ was het eerste en tot zoover het laatste groote kanon op de

Engelschen veroverd, en wij kunnen er trotsch op zijn, dat niettegenstaande alletegenspoeden en nederlagen door ons geleden, het Britsche leger er in dezen oorlognooit in geslaagd is ons een van onze groote kanonnen af te nemen. Men kan datgrootpraten noemen; doch dit ligt niet in mijn aard en is dus ook hier niet mijnbedoeling. Wij beschouwen het veroveren van dit stuk alleen als een van demerkwaardigste gebeurtenissen van dezen oorlog, waarop van onze zijde metvoldoening kan worden teruggezien.Zooals vermeld, was de wagen met bommen voor ‘the Lady Roberts’

ongelukkigerwijze in den slag gebleven. Niets toch zou ons meer voldoening hebbengegeven dan op den laatsten dag van het jaar 1900 eenige bommen van haredoorluchtige hoogheid te zenden naar het kamp te Belfast met den zooveel gebruiktenwensch: ‘Zalig uiteinde’; volstrekt niet met de bedoeling in het kamp moord enverwoesting aan te richten, dochmeer als groet.Wij zouden ook alleen in de nabijheidvan het kamp geschoten hebben, zooals de Amerikaan in Mark Twain's boek ‘notright in it, you know but close by or near it. (Niet recht er in, verstaat u; maar nabijof dichtbij). Niets dan de bommen ontbraken ons, want met het kanon hadden wij50 geladen hulzen en een kist cordiet-schokbuizen.Wij probeerden een bom te makenvan een ledigen Long-Tom-bom door deze laatste kleiner te maken; want de laatstewas van grooter kaliber, en na hem ge-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

187

vuld te hebben met vier pom-pom kogels, cordiet enz. draaiden wij hem vast metkoperdraad waarna hij dicht gesoldeerd werd. Toen de bom echter afgevuurd werd,barstte hij reeds eenige passen van den vuurmond en zoo moesten wij alle hoopopgeven om ooit een lied te zullen hooren van deze hooge Engelsche dame. Hetkanon werd voor de veiligheid naar Tautesberg gezonden en daar bewaard onder dehoede van een klompje veeboeren of liever bosch-lansiers, onder welken naam zijbeter bekend waren, in de hoop misschien vroeg of laat nog eens bommen in handente krijgen en zoodoende het kanon nog te kunnen gebruiken.Als betrekking hebbende op en in verband staande met den aanval op Helvetia

wensch ik hieronder af te drukken een gedicht, in het veld gemaakt door een onzeroude Afrikaners. Op eigenaardige en eenvoudige wijze geeft de dichter daarin eenbeschrijving van het kanon, ‘The Lady Roberts’ door ons te Helvetia veroverd.

‘The lady Roberts.’

Hier staat the lady Roberts! hoera voor Ben Viljoen!Hoera voor gen'raal Muller; want hul het dit gedoen.Die trekboer en boschlancer kom haar hier beskouwEn zeg hul: Alla wereld: waar krij jul hier die vrouw?

Ons antwoordt: Die ou-lady is een nieuwsjaar persent,Wat Ben Viljoen gestuur het an onzen President,Dan wordt die trekboer wakker en trek weer met zijn goedEn die arme ou-boschlancer hij krij weer nieuwen moed.

Lord Roberts is al huis-toe. Die veldheer het getrap;Maar zijn ou-vrouw het hij hier gelaat; sij hou van mieliepap.Van ons arme famielies brandt hij hier die huise af,Die mans kan hij nie win nie, dus moet hij vrouwens straf,

Maar zijn ou-lady Roberts, wat lyddiet uit kan stort,Stuur hij nou naar Helvetia en zet haar in een fort.Daar denk hij, is zij veilig; want die verdikste BoerLeg net maar achter klippe met zijn verdatsten roer.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

188

Hoera ver die Boksburgers, Johansburgers en Polies,Lord Kitchener kners zijn tande, hij is nou banje vies;Eer dat hul weer kon natgooi, het die burgers al verjaar,Eer Tommy zijn broek kon aankry, was die ding al heeltmaal klaar.

Ons vat hul ammunitie en zijn kanonnen af!Vang honderden soldaten en trap ver Tommy kaf!Dis maar goerella-oorlog, zegt Mr. Chamberlain,Maar als dit lang zoo voortgaan, maal ons die Tommies fijn.

Lord Roberts van Kandahar, Lord Kitchener van Karthoem,Lord Buller van Colenso, die wordt zoo hoog geroem.Voor wat? Die arme kaffers met schild en assegaaiHet hul met maxims en kanonnen zoo prachtig afgemaai.

Maar nou dat hul met mannen en witmense moet veg,Zit Kitchener op Pretoria en die ander twee is weg;Lord Roberts van Kandahar is niet Roberts van kan hier;Dat Tommy hier moet blij, is niet enkel voor plesier.

Hij het alles overwonne en alles annexeer,Maar ons dappre generale klop ver hom keer op keer.Hou vol dus Afrikaner, die Engelse moet weg,Hij mag ons niet overwinnen; want onze zaak is reg.

F.W.R.

1900-1901.

Het was den 31sten December van het jaar 1900, twee dagen na de overwinning dooronze burgers op de Engelsche troepen te Helvetia behaald, en, zooals het heet, oudejaar, welke avond in ons land gewoonlijk zoo opgeruimd en vroolijk wordt gevierd.Dan zag men de familieleden, die soms van verre waren gekomen, zich zoo veelmogelijk in het onderlijk huis vereenigen, en was dit sommigen onmogelijk, danzochten dezen hun beste vrienden op om te zamen feestelijk het oude jaar uit te zienen het nieuwe in. Deze dag staat bij ons in Z.-A. in hooge eere en is een der grootstefeestdagen.Den een-en-dertigsten December 1899, hadden wij reeds

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

189

deze zoo geliefde oude gewoonte moeten vaarwel zeggen; reeds toen was het denmeesten onzer niet meer gegeven den overgang van het oude in het nieuwe jaar inden huiselijken kring door te brengen; omdat de meesten aan het front waren sindshet begin van October 1899, en onze kommando's nog in het hartje van Natal en inhet Noorden der Kaap-kolonie waren. Toenwaren Ladysmith, Kimberley enMafekingnog omsingeld en was het nog maar kort geleden, dat wij bij Colenso, op denvijftienden December, de groote overwinning op het Engelsche leger behaald hadden.Wel waren wij toen reeds verwijderd van onze geliefden, doch zij die niet reedskrijgsgevangenen waren, stonden toch in directe verbinding met hen, die hun lief endierbaar waren, en al was het ook den meesten onzer niet mogelijk het feest in denhuiselijken kring te herdenken, wij konden toch elkander de beste wenschen per briefof draad toezenden. Het hoeft hier zeker niet gezegd te worden, dat het toen reedsaller wensch geweest was, dat het de laatste maal zou zijn dat wij onder zulkeomstandigheden het oude jaar ver van elkander moesten doorbrengen, en dat dezeongelukkige oorlog spoedig ten einde zou zijn. 365 lange dagen was het nu geleden,dat wij dit wenschten. Andermaal was het oude-jaarsavond, 365 lange en droevedagen waren doorworsteld, en behoorden tot het verledene en nog was de hoop diewij toen koesterden, de wensch dien wij toen uitten, niet verwezenlijkt. Wij zoudenhet voorrecht niet smaken om dien avond in onzen dierbaren, huiselijken kring feestte vieren, zooals wij dit elkander bij de Tugela zoo vurig hadden toegewenscht. Wijzouden dien dag in nog treuriger omstandigheden dan daar moeten doorbrengen enin hoevele familiekringen zouden den toestand van het land, de rouw overgesneuvelden, de angst voor het herstel van gewonden, over het lot van vermistenen de droefheid over afwezige krijgsgevangenen beletten het feest vroolijk teherdenken.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

190

Het was avond geworden en ieder was onder den indruk van den tegenwoordigenkommervollen toestand. Is het nog noodig te zeggen dat die avond bij iedergebeurtenissen wakker riep, die in het afgeloopen jaar voorgevallen waren? Is hetnoodig te zeggen dat ieder van ons met weemoed aan al onze geleden nederlagen,aan al de ellende op de slagvelden bijgewoond, aan onze gevallen, gewonden, enaan onze gevangen kameraden dacht? Hoe wij Ladysmith, Kimberley en Mafekinghadden moeten opgeven niet alleen; doch hoe ook de hoofdplaatsen van onzerepublieken, Bloemfontein en Pretoria, waar onze dierbare vlaggen zoovele langejaren fier hadden gewapperd over ons vrij en onafhankelijk volk, achtereenvolgensin handen van den vijand waren gevallen? En is het ten slotte noodig te zeggen, datwij dezen avond meer dan ooit dachten aan zoovele familie-betrekkingen, die goeden bloed in dezen droeven oorlog hadden geofferd voor het recht der zaak, en aanonze echtgenooten en kinderen vooral, die niet wisten hoe het met ons ging, die demeeste onzer in de laatste acht maanden niet meer hadden gezien en van wie demeesten sedert die acht maanden nooit meer eenige tijding hadden ontvangen. Demeeste onzer verkeerden in onzekerheid en ongerustheid over het lot der hunnen.Zouden zij nog leven? Zouden zij reeds overleden zijn? Zulke verschrikkelijkegedachten kwamen ieder van ons onwillekeurig voor den geest.Daarbij kwam nog dat wij heden niet, zooals het vorige jaar de kans hadden ons

van de noodige middelen tot opluistering en veraangenaming van dezen dag tevoorzien; doch dat wij tevredenmoesten zijn met het hoogst noodige; met het eeuwigevleesch en de mielies en de mielies en het vleesch.Doch waarom zou ik voortgaan al deze droeve gebeurtenissen, weder in het

geheugen te roepen? De ellende van iederen dag op zich zelf was al genoeg, zoodatik die van een geheel jaar niet behoef op te sommen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

191

Zoo ‘vierden’ wij dus oude-jaarsavond in 1900, totdat ieder dank zij denvermoeienissen van den dag, in een alvergetenden slaap viel.Nauwelijks waren wij den eersten morgen van 1901 opgestaan, of wij hoorden

rondom de gebruikelijke gelukwenschen: ‘Gelukkig Nieuwjaar’ of ‘Veel heil enzegen in het Nieuwe Jaar’. Ieder trachtte zijn wensch zoo vroolijk mogelijk te uiten;maar menigeen betwijfelde het of de elkaar toegedachte wenschen wel in vervullingzouden gaan. Hoe kon het ook anders, waar de toekomst ons zoo donker scheen?Nog hing de onweersbui met de donkere, dreigende wolken boven ons hoofd; nogzond de zon der redding ons niet hare blijde stralen; nog was alles donker en duisteraan den politieken horizon. Ook dit jaar zouden er vele offers gebracht moeten wordenom den prijs te betalen voor de vrijheid van ons dierbaar land.

Een gecombineerde aanval op de linie van Panstation totMachadodorp.

Den 3den Januari 1901 ontving ik bericht uit Ermelo van den Kommandant-Generaal,dat mijn tegenwoordigheid vereischt werd bij een krijgsraad, welke twee dagen laterzou gehouden worden te Hoetspruit, eenige mijlen ten oosten van Middelburg. DeKommandant-Generaal zou met zijn staf daar aanwezig zijn en een klein escorte zouhem van Ermelo over de spoorlijn door vijands linie brengen. Ten slotte werd mijverzocht mijn kommando's in gereedheid te houden. Er was dus niet aan te twijfelenof er werden groote plannen beraamd en de eerstvolgende dagen zouden wij heelwat te doen krijgen; want de Kommandant-Generaal zou zeker niet dien groo-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

192

ten afstand afleggen als er niet iets bijzonders te doen was. En waarommoest ik mijnkommando's in gereedheid houden?Op den morgen van den vijfden begaf ik mij naar de bestemde plaats, waar ik

tegen elf uur aankwam en bevond dat de Kommandant-Generaal en gevolg reedsdaar waren. Z. Edgestr. had den vorigen nacht aan één stuk door gereden om doorvijands linie te komen en had zich, toen ik te Hoetspruit aankwam, in de schaduwvan een boom een weinig te ruste gelegd. De ontmoeting en begroeting mijneradjudanten en die van den Kommandant-Generaal had nu juist niet op zeer stillewijze plaats, zoodat het niet lang duurde of dit weerzien wekte Z. Edgestr. uit denslaap, waarop hij onmiddellijk opstond enmij tegemoetkwam,met den zoo bekenden,vriendelijken glimlach, waarmede hij gewoonlijk ieder begroette. Wij waren tochgedurende sommige tijden van den oorlog soms maanden lang bij elkander geweest,en steeds had tusschen ons zulk een beste verstandhouding bestaan dat ik, denverschuldigden eerbied als ondergeschikte ter zijde gesteld, mij gerechtigd acht tezeggen dat wij boezemvrienden waren. Na elke lange scheiding zag ik dan ook altoosmet verlangen naar een nieuwe ontmoeting uit.‘Dag, ou-broer, hoe gaat het?’ was Z. Edgestr. 's welkom.‘Dag, generaal, wel, dank u. Hoe maakt U het?’ antwoordde ik.Erkenning van en respect voor Z. Edgestr.'s positie beletten mij hem Louis te

noemen, hoewel wij niet veel verschilden in leeftijd en de verstandhouding tusschenons beiden mij bijkans daartoe dwong.‘Ik moet u gelukwenschen met den goeden afloop van den aanval op Helvetia. Jul

het mos lekker verjaar?’ vroeg Z. Edgestr, er bij voegende: ‘maar ik gevoel aan denanderen kant jammer, want dit zal tengevolge hebben dat de vijand nu erg op zijnhoede zal zijn, en wij misschien niet zullen slagen met de plannen die wij voor-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

193

nemens zijn uit te voeren en die juist betrekking hebben op deze gewesten.’‘Het spijt mij, generaal,’ antwoordde ik, ‘maar ik wist natuurlijk niets van die

plannen.’‘Wel,’ zei Z. Edgestr., ‘ons zal probeer en hopen voor het beste.’Een uur later waren wij in Krijgsraad bijeen. In het kort maakte de

Kommandant-Generaal bekend, dat hij met generaals Christiaan Botha en TobiasSmuts met 1200 man tot aan de Komatie-boven tusschen Karolina en Belfast, wasgetrokken, waar Z. Edgestr. de kommando's had achtergelaten en toen de spoorlijnwas overgestoken om de officieren, die ten noorden daarvan waren, te ontmoetenmet het doel een algemeenen of gekombineerden aanval op vijands kampen tebespreken. Allen waren het eens met het plan en zoo werd er besloten gedurendeden nacht van den zevenden Januari den aanval te doen en precies te middernachtde vijandelijke posities overal en gelijktijdig te bestormen.De aanval zou als volgt geschieden: De kommandantgeneraal met generaal

Christiaan Botha en T. Smuts zouden van den zuiderkant de garnizoenen aanvallenop de navolgende plaatsen: Panstation,Wonderfonteinstation, Belfastkamp en -station,Dalmanutha en Machadodorp; terwijl ik genoemde plaatsen alle van de Noordzijdezou aanvallen. De kommando's moesten zoo verdeeld worden, dat bij elke plaats eenkommando of veldcornetschap stormde.Ik moet zeggen dat het mij moeite kostte om mijn macht over zulk een lange linie

van kampen te verdeelen en te versnipperen, maar dit was de begeerte van demeerderheid in den krijgsraad en zoo moest het dus geschieden. Het was moeilijkom te zeggen wat de sterkte van den vijand was op verschillende plaatsen. Mij wasbekend dat het sterkste garnizoen te Belfast lag en ruim 2500 man telde, zoodat dezeplaats dan ook het hoofddoel van den aanval werd; hoewel het garnizoen teMachado-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

194

dorp ook tamelijk sterk was. De afstand, waarover de gelijktijdige aanval moestgeschieden, was ongeveer 22 mijlen, en de verschillende punten, waar gestormdmoest worden, waren niet minder dan zeven in aantal en wel: Panstation,Wonderfontein, Belfastdorp, Monumentheuvel (bij Belfast), de kolenmijnen bijBelfast, Dalmanuthastation en Machadodorp. Voorwaar, een moeilijk program.Ik kan natuurlijk alleen het verloop van den aanval beschrijven aan mijn zijde van

den spoorweg; want de blokhuizen en de van kanonnen voorziene forten, die langsde spoorlijn waren aangebracht, scheidden ons geheel af van de kommando's tenZuiden der lijn. De communicatie tusschen beide zijden der spoorlijn kon dan ookalleen des nachts en wel met de grootste moeite door middel van rapportgangersonderhouden worden; zoodat wij niet in bijzonderheden wisten, hoe de aanvallendepartij aan den Zuiderkant verdeeld was. Slechts wisten wij dat elke plaats, die wijvan het Noorden zouden aanvallen, ook gelijktijdig van het Zuiden zou wordenbestormd; uitgenomen de kolenmijn ten Westen van Belfast, bezet door luitenantMarshall met een halve compagnie van het Gloucesterregiment, die wij afzonderlijkmoesten aanvallen als liggende op eenigen afstand ten Noorden van de spoorlijn. Ikregelde mijn aanval als volgt: Kommandant Trichardt met twee veldcornetschappenMiddelburgers en één veldcornetschap Germiston-burgers zou de stations Pan enWonderfontein aanvallen. De staatsartillerie zou de kolenmijn, de Lijdenburgerszouden Dalmanutha en Machadodorp voor hun rekening krijgen; terwijl generaalMuller met de Johannesburgers en Boksburgers Monumentheuvel, en ik persoonlijkmet een detachement politie, tusschen de kolenmijn en Monumentheuvel door,Belfastdorp zou aanvallen. Mijn aanval zou natuurlijk eerst kunnen geschieden,wanneer die op de kolenmijn enMonumentheuvel gunstig zouden zijn geweest; daarik anders gevaar zou loopen afgesneden te worden.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

195

In den avond van den 7den Januari trokken dus alle kommando's op; want overdagzou de vijand ons, wegens het vlakke terrein, op verren afstand hebben kunnen zienaankomen en ons met zijn 4,7 kanon van Belfast, waar wij wisten dat er een stond,beschieten. Van donker tot den afgesproken tijd, middernacht, hadden wij een afstandvan 15 mijl te trekken. Er was geen tijd te verliezen, want het trekken van eenkommando in den nacht gaat zeer langzaam, voornamelijk als er van de voorzijdegevaar dreigt; is er gevaar van achteren, dan gaat het soms sneller dan goed is voorde paarden. Daarbij moest er gezorgd worden dat de manschappen bij elkander blevenen dat de leiders, die den weg aanwezen, kort op de hielen gevolgd werden; wantbleven er burgers achter en werd de keten verbroken, dan gebeurde het wel dat eendertig of vijftig burgers afdwaalden en dezen het kommando niet terugvonden vóórhet licht was geworden; wat hier zou beteekenen, dat zij niet aan het gevecht zoudenhebben kunnen deelnemen.Het was een der nachten op de Steenkampsbergen bekend als ‘de smerige nachten.’

Het was zeer donker en de snijdende Oostenwind woei ons onophoudelijk een fijnenmistregen in het gezicht. Tegen negen uur ging de mist over in een zwaren plasregen,zoodat het niet lang duurde of wij waren door en door nat; want zeer weinigen wareneen gummi-jas rijk.Tegen tien uur hield de regen gelukkig op; doch een dikke mist maakte het zoo

donker dat men geen pas voor zich uit kon zien; terwijl de koude Oostenwind onzeledematen verkleumde, ja van sommigen zelfs deed verstijven; zoodat zij door deambulance moesten worden opgenomen om door middel van medicijn denbloedsomloop te herstellen.De ondoordringbare duisternis maakte het voortrukken uiterst moeilijk.Wij waren

verplicht door middel van rapportrijders met elkander in verbinding te blijven, want,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

196

zooals reeds gezegd, moest ik met de politie wachten op den uitslag van den aanvalop de beide posities links en rechts van mij.Precies te middernacht waren allen op de plaats hunner bestemming aangekomen.

Ongelukkig loeide de wind nu zoo sterk, dat men geen schot kon hooren, al werd ditslechts op eenige honderden passen afstand afgevuurd. Zoowel bij Monumentheuvelals bij de kolenmijn werden de vijandelijke posities gelijktijdig bestormd; dochongelukkig konden de artilleristen bij de kolenmijn de schansen door deverschrikkelijke duisternis niet goed zien en stormden zij er schuins voorbij; zoodatzij, na het ontdekken hunner dwaling, weder terug moesten; in welk tijdsverloop devijand ontdekt had wat er gaande was en de aanvallers tot zeer nabij het fort lietkomen en met een geweldig geweervuur begroette. Het was een rond fort, ongeveervijf voet hoog en met een sloot er om heen. De artilleristen stormden moedig; eer zijden fortmuur bereikt hadden, waren er reeds vier gesneuveld en negen gewond. Devijand schoot hevig en zijn schoten waren goed gericht. Onze dappere jongensstormden voort en weldra sprongen sommige over den schansmuur en raaktenhandgemeen met de soldaten. De bevelvoerende officier in het fort, luitenantMarschall, werd ernstig aan zijn been gewond, welk feit naar ik moet veronderstellen,een directe uitwerking moet hebben gehad op het weerstandsvermogen der bezetting;want spoedig daarna gaf deze zich over. Eenige soldaten wisten te ontkomen, enkelewaren gesneuveld, een tiental gewond en 25 werden krijgsgevangen gemaakt. Nietminder dan 5 artilleristen waren gesneuveld en dertien gewond, onder welke laatstenzich de dappere luitenant Coetzee bevond, die later zoo gruwelijk bij Roos Senekaldoor de kaffers vermoord werd.De verdedigers, zoowel als de aanvallers, hadden zich uitstekend gedragen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

197

Bij Monumentheuvel werden de paarden der burgers op eenigen afstand van depositie achtergelaten en trokken de burgers zelf in verspreide orde, in den vorm vaneen halve maan, op. Wij kwamen op den buitenpost van den vijand, die op ongeveer100 pas van de forten was opgesteld; doch dank zij de duisternis zagen deze soldatenons niet, voordat wij als het ware op elkander stuitten. Er was geen tijd om veelwoorden te wisselen. Zij gaven zich gelukkig zonder eenige verdediging over, watonze taak veel lichter maakte; want als er een schot gevallen was, dan zou de bezettingvan de forten van onze nadering verwittigd zijn geweest. Slechts op 20 pas afstandvan de forten bij het Monument, - er waren er vier of vijf - werden wij begroet entot stilstaan gemaand door het gebruikelijke: ‘Halt, who goes there?’ Nadat dit totdrie malen herhaald was en toen wij nog steeds naderbij kwamen, vuurden de soldatenuit alle forten. Nu eerst konden wij zien, hoe dezen gelegen waren. Wij bevondendat zij omringd waren door een doorndraadversperring, die zoo dicht en stevig erom heen was gespannen, dat spoedig eenige burgers er in verward waren geraakt.De meeste echter kwamen er overheen,Het eerste fort werd na een korte, doch heftige verdediging genomen. Het daarop

volgende ‘hoera’ van de in het fort springende burgers was als een lichtstraal in deduisternis en een goede aansporing voor de overige stormende burgers, die weldraalle andere forten hadden veroverd, niet echter zonder geweldigen tegenstand tehebben ondervonden. Verscheidene burgers waren gesneuveld, waaronder ook dedappere veldcornet Jan Ceronie, en meerdere waren gewond.In het eerst had het geschenen alsof de vijand niet geneigd was tot ingeven; doch

wij konden niet terug; ‘vooruit’ was het wachtwoord. Op menige plaats werd toengevochten op een afstand van slechts enkele passen met den fortmuur tusschen deburgers en de soldaten.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

198

De burgers riepen: ‘Hands up: you devils:’ maar de soldaten antwoordden: ‘Hykona’een kafferuitdrukking die beteekent: ‘ik zal niet.’‘Spring over de muren, kerels,’ schreeuwden de officieren en dra werd door de

burgers aan dit bevel voldaan en eindelijk drongen zij de forten binnen, natuurlijkniet zonder het verlies van menig kostbaar leven. Er ontstond nu een gevecht vanman tegenman.Men sloegmet geweren, met de vuist, en verscheidene burgers lagenmet soldaten worstelend op den grond. Een Tommy wilde met den bajonet den boersteken, doch werd van achteren door den maat van deze beetgepakt enomvergetrokken, en zoo ontstond een worstelen en rollen om en over elkander, totdateen van beiden uitgeput, ontwapend, gewond of dood was. Een der Engelschekapiteins, Vosburry, en een veertigtal soldaten lagen reeds dood of gewond,verscheidene met hun eigen bajonet doorstoken. Eenige burgers lagen, bewusteloosgeslagen met den kolf van het geweer, tusschen hen in. 20 minuten ongeveer had ditbloedbad geduurd, toen de uitslag te onzen voordeele beslist was en men uit de kelenvan eenige honderden burgers een van glorie en dankbaarheid trillend: Hoera! hoordeopstijgen. De zaak was gewonnen en 81 krijgsgevangenenwaren gemaakt, waarondertwee officieren, kapiteinMillner en luitenant Dease, beiden dappere verdedigers vanEngelands vlag. Zij behoorden tot het Royal Irish regiment, op welk regiment elkeBrit trotsch kan zijn.In de veroverde forten vonden wij een maxim in goede orde, twintig kisten

ammunitie, en behalve proviand en andere zaken, die wij best gebruiken konden,ook een hoeveelheid drank, die echter zoo spoedigmogelijk en tot groote teleurstellingvan menig burger vernietigd werd.Wij drongen nu verder door naar Belfast-dorp, doch vonden, als het ware, elken

klip en elk slootje bezet. Intusschen mislukten alle pogingen om in verbinding tekomen met de kommando's, die van de Zuidzijde het dorp

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

199

zouden aanvallen. Bovendien hoorden wij geen enkel schot vallen en wisten wij dusniet, wat van den zuidelijken aanval geworden was. De buitengewone duisternis hadtengevolge, dat wij menigmaal op elkander schoten, zoodat onder die omstandighedeneen voortzetting van den aanval onraadzaam werd geacht en ik tegen het aanbrekenvan den dag al mijn kommando's liet terugtrekken.De aanvallen op Wonderfontein, Panstation, Dalmanutha en Machadodorp waren

mislukt. Later ontving ik rapport van de kommando's aan de overzijde der spoorlijn,dat wegens de ondoordringbare duisternis hun aanvallen, hoewel met vastberadenheiden grooten moed uitgevoerd, allen mislukt waren, doordat men telkens de fortenmisliep en op elkander begon te schieten. Generaal Christiaan Botha was er ingeslaagd eenige van vijands voorposten te vangen en moest na verder te zijndoorgedrongen, waarbij hij stuitte op een detachement Gordon Hooglanders, meteen verlies van veertig dooden en gekwetsten terugtrekken. Het was dus geblekendat wij hier de forten bezet hadden gevonden door soldaten uit de, volgens mijnmeening, twee beste regimenten van het Engelsche leger. De gasten onzer Regeeringin ‘the house beautiful’ bij Roos Senekal werden dus nu vermeerderd met de heerenkapitein Millner en luitenant Dease, die allen ongeveer vier maanden mijnekrijgsgevangenen bleven, gedurende welken tijd ik bevond dat kapitein Millner eender fatsoenlijkste Britsche officieren was, met wie ik gedurende dezen oorlog inaanraking ben gekomen. Niet alleen door zijn mannelijk voorkomen, dochhoofdzakelijk door zijn edele inborst blonk hij verre uit boven vele zijnermedeofficieren. Ook luitenant Dease had een goed karakter; doch was nog jong enonervaren. Het is mij om verscheidene redenen een genoegen hier gelegenheid tehebben deze verklaring af te leggen.De soldaten, in dit gevecht krijgsgevangen gemaakt, werden, evenals die bij

Helvetia gevangen genomen, eenige

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

200

dagen later te Middelburg aan de Britsche officieren uitgeleverd, aangezien wij nietin staat waren ze behoorlijk te voeden en het niet menschelijk en billijk zou zijngeweest de soldaten, die het ongeluk hadden in onze handen te vallen, te behouden,als wij hun niet van het noodige konden voorzien. Dit was natuurlijk een zeeronbevredigende stand van zaken; want heden moest er hevig gevochten worden,moesten kostbare levens worden opgeofferd en de uiterste krachten wordeningespannen om den vijand tot overgave te dwingen en zijn posities te nemen, zoodatde verdedigers in onze handen vielen en de soldaten ontwapend werden en na kortentijd naar de Engelsche linie werden terug gezonden, ommorgen of eenige dagen laterweder tegen ons te vechten.De vraag werd dikwijls gedaan: Waarom wordt van de Tommies geen eed

gevorderd bij hun invrijheidsstelling, zoodat zij niet weder tegen ons zouden kunnenvechten? Ik meen, dat dit in strijd is met de beginselen van beschaafd oorlog voerenen ik vind het ook niet ridderlijk om van iemand, die krijgsgevangen is, een eed tevorderen, als daarvan zijn vrijlating afhankelijk moet zijn. Een krijgsgevangene tochheeft geen vrijheid van handelen en zal onder deze omstandigheden iets beloven,wat hij als vrij man nooit zou doen.

Een bangmakerij. (Schijnaanval).

De laatste weken van Februari, 1901, waren voor onze kommando's op het hoogeveld, ten Zuiden van het spoor, een bijzonder zware tijd. Generaal French, bijgestaandoor een zestal andere generaals met een macht van ongeveer 60,000 man, trok hethooge veld over tusschen de Natalgrens en de Delagoabaaispoorlijn, alle burgers envee

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

201

voor zich uitdrijvend, die steeds dichter en dichter gedrongen werden naar deSwaziegrens om daar dan den genadeslag te krijgen. Deze operatie is bij deEngelschen bekend als de ‘great sweep of February, 1901.’ Wij ontvingen rapportvan den kommandant-generaal dat hij het met de kommando's zeer moeilijk had,doordat de vijand daar alle beschikbare troepen had geconcentreerd.Mij werd verzochtzooveel mogelijk de aandacht van den vijand af te trekken door aanvallen ten Noordender spoorlijn of den vijand zoo veel mogelijk afbreuk te doen.Een aanval op de versterkte verschansingen in deze gewesten, waar wij pas

offensief waren opgetreden en waar de vijand nu natuurlijk op zijn hoede zou zijn,was niet geraden. Wij besloten derhalve een schijnaanval te doen op Belfast.Gedurende den nacht trokken wij met alle burgers, die een paard hadden, een

vijftiental wagens, karren, en andere rijtuigen, kanon en pom-pom, tot op een hoogenbult, ‘Bij-de-Pannetjes’ geheeten. Toen dus den volgenden morgen de zon opging,waren wij in het volle gezicht van den vijand te Belfast, vanwaar wij nu zoowat tienmijl verwijderd waren. Hier werd ons kommando in tweeën gesplitst en depaarderuiters uitgespreid in groepen van 50 man, met wagens overal tusschen degelederen verdeeld. Langzaam naderden wij zoo Belfast. Ons kommando telde nuongeveer 800 man en, in aanmerking genomen de wijze waarop wij trokken, zou hetzeker drie maal dit aantal schijnen. Telkens werd halt gehouden en moesten deheliografisten, die overal in het gezicht van den vijand geposteerd waren, zooveelmogelijk drukte maken, spioenen reden overal rond en maakten telkens het grootstevertoon door rond te jagen van het eene klompje burgers naar het andere.Na aldus telkens een weinig gewacht te hebben, trokken wij weder verder en zoo

duurde de comedie tot zononder; toen wij dan ook onder het bereik van vijandskanonnen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

202

in de forten zouden hebben moeten zijn. Volgens onze informatie echter had generaalFrench alle kanonnen uit Belfast medegenomen en er slechts eenige van klein kalibergelaten, die ons niet konden bereiken voor wij op zoowat vier duizend yards van deforten waren. Onze pompom en onze vijftien-ponder waren verdeeld over de tweeafdeelingen en de officieren van beide afdeelingen hadden bevel gekregen om metzonsondergang en gelijktijdig eenige schoten op Belfast te lossen. Wij konden dengeheelen dag zien, hoe de Engelschen bij Monumentheuvel en om het dorp slootenmaakten, en draadversperringen opstelden. Treinen liepen gedurig heen en weer vanBelfast naar de naaste stations, waarschijnlijk om versterkingen aan te brengen.Toen de schemering begon, rukten wij nog steeds op en met het vallen van de

laatste stralen der zon vuurden onze twee kostbare veldstukken gelijktijdig, zooalsgelast was. Ik kon niet meer zien waar de bommen vielen; wij hoorden ze echterbarsten en troostten ons met de gedachte dat zij nabij den vijand moesten gevallenzijn. Elk stuk zond een half dozijn bommen en hier en daar werd door de voorpostenmet het klein geweer een weinig geschoten. Wij geloofden dat de vijand nu toch welzou denken, dat deze laatste beweging een algemeene bestorming beteekende. Watde vijand werkelijk gedacht heeft, is natuurlijk heel iets anders. Het was, zooals deburgers onder elkander zeiden: ‘Ons maak hulle bang, maar die ding is nou maar ofhulle bang gekrij het.’ Immers hiermedewas ons programma voor den dag afgeloopenen trokken wij gedurende den nacht weg zonder den vijand eenig overtuigend bewijste geven van het feit, dat wij hem niet verder zouden plagen, maar ook zonder apologievoor de verstoring zijner rust.De uitslag van dit bloedloos gevecht was nul dooden en gewonden ook aan vijands

zijde.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

203

Door den vijand aangevallen.

12 Februari 1901. Terwijl het eerste doodvonnis bij ons lager aan een verrader zouworden voltrokken, werden onze voorposten rondom Belfast overvallen door eenaanzienlijke Britsche kolonne onder generaal Walter Kirchener. Van dezen aanvalwerd rapport gezonden aan ons lager en alle burgers rukten uit om den vijand zoover mogelijk van het lager te ontmoeten, en indienmogelijk, terug te slaan. Intusschenvielen de voorposten al vechtende terug. Wij namen onze posities in op de meestgeschikte plaatsen en wachtten den vijand op. Hij kwam dien avond niet bij onzeposities, maar kampeerde op een ronden heuvel tusschen Dullstroom en Belfast, enwij konden duidelijk zien hoe elke soldaat daar bezig was met graven en pikken omslooten en schansen te maken en doorndraad-versperringen rondom het kamp op testellen. Men vreesde waarschijnlijk voor een nachtelijken aanval en vergat niet hetoude spreekwoord, dat voorzichtigheid de moeder van de wijsheid is. Op de plaatswaar vijands kamp stond, liepen verschillende wegen uit elkaar, zoodat wij nietkonden uitmaken, waarheen de Engelschen van plan waren te trekken, en of zij hetvoornemen hadden ons aan te vallen of naar Witpoort-Lijdenburg te gaan.Met zonsopgang brak de vijand den volgenden morgen zijn kamp op en zag men

hem eenige beweging maken. Voorop trokken eerst een dichte massa paarderuiters,die na eenige honderden passen gereden te hebben, zich in tweeën verdeelden. Heteene gedeelte zette koers inWestelijke richting, het andere in Noordelijke, langzaamgevolgd door een lange streep, of, zooals wij in het Afrikaansch zeggen ‘gedermte’wagens en karren, die natuurlijk het konvooi uitmaakten. Tusschen de wagens inmarcheerden kompagniën infanterie met kanonnen.Ik begreep nu dat het de bedoeling was ons gelijk-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

204

tijdig op twee punten aan te vallen. Ik gaf daarom order onze gelederen uit te spreiden.Generaal Muller trok met een deel der burgers vijands linkerflank voor, en naarmatede Engelschen hun gelederen uitspreidden, deden wij hetzelfde. Tegen negen uur inden voormiddag waren onze voorposten op den rechtervleugel van de Engelschenmet den vijand in aanraking en werd er afwisselend met het geweer geschoten. Ikhad nog steeds den ouden 15-ponder; maar de ammunitie was nu verminderd tot eenzeer geringe hoeveelheid, en hetzelfde moet gezegd worden van onzen pom-pommet de Rhenosterkop-beruchtheid. Wij vuurden eenige schoten met den 15ponderop een vijandelijke cavalerie-afdeeling die dicht bijeen stond aan den voet van eenkopje. Onze goede wachtmeester zwoer dat hij raak had geschoten, net tusschen henin; maar zelfs met mijn goeden verrekijker kon ik de bommen nooit zien barsten,hoewel ik moet bekennen dat de vijand er wel eenig respect voor toonde, wat bleekuit het feit dat hij direct de paarden besteeg en schuiling zocht. Een Britsch soldaatheeft dan ook veel meer eerbied voor een bom dan een Boer en men kan dus nietaltijdmet juistheid afleiden uit de bewegingen in vijands gelederen of de kanonschotendoeltreffen. Wij hadden bovendien slechts gewone granaten over, waarvan sommigeweigerden te barsten, omdat de schokbuizen slecht waren, en men kon dus moeilijkzien of zij raak waren.De vijand was in het bezit van eenige houwitsers, die zonder veel discretie lyddiet

op ons begonnen uit te spuwen. Ook had hij eenige snelvuurkanonnen van kleinerkaliber, die echter ontzettend ver konden schieten. Deze bezorgden ons veel last,omdat ze soms op een eenzamen burger schoten en de vijand blijkbaar niet zuinigbehoefde te zijn met zijn ammunitie.Intusschenwas de linkervleugel van den vijand uitgespreid tot voorbij Schoonpoort,

waar onze burgers, die in goede posities waren, hem met succes konden bevechten.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

205

Telkens was hij dan ook in botsing met onze voorposten. Ook hier had de vijandtwee vijftienponder-Armstrongs, die op elk bewegend voorwerp schoten en bijkansnooit ophielden te vuren; was zulks niet op een of twee burgers, dan was het op eenboom, mierhoop of op een uitstekenden rots. De vijand slaagde er in eenoorverdoovende kanonnade aan den gang te houden, zoodat men zou gedacht hebbendat er een woest gevecht plaats had. Het was echter een zeer onschuldigbombardement, dat niet meer kwaad deed dan het vuren bij een manoeuver inEngeland; ofschoon het ongetwijfeld een rumoerige demonstratie en vertooning wasvan den Britschen leeuw. Het scheen mij of dit ook en niets anders het doel was.Alleen op vijands rechtervleugel kwamen wij zoo dicht bij elkaar, dat de artillerie

iets kon doen en er hier en daar scherpe, doch ook al weer heel onschuldige gevechtjestusschen de voorposten plaats hadden.Tegen vier uur in den namiddag stormde cavalerie van den linkervleugel de burgers

onder generaal Muller. Zonder veel moeite werd zij echter teruggedreven. Een halfuur daarna zag men vijands wagens terugtrekken. Ik liet generaal Muller, met wienik steeds in heliografische verbinding stond, weten dat de vijand met zijn wagensterugtrok en wij nu zoo goed als wij konden op alle punten moesten stormjagen. Hijantwoordde: ‘Goed. Zullen wij direct beginnen?’ ‘Ja,’ meldde ik terug, en gaf aanmijn kant order om te stormen. Over de geheele uitgestrekte vechtlinie verschenennu de burgers; vijands kanonnen die juist opgelemmerd waren en begonnen terug tetrekken, rukten om, werden in stelling gebracht en openden op nieuw vuur; doch deburgers stormden op alle mogelijke punten, een handelwijze die generaal Kitchenerniet goed scheen te bevallen; want zijn soldaten begonnen met de kanonnen tevluchten en een algemeene verwarring ontstond. Eenige kanonnen van den vijandschoten geweldig op de Boeren, die zoo brutaal stormden. De

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

206

vijand verloor hier verscheiden dooden en gewonden.De cavalerie vluchtte zoo snel, dat de infanterie soms de eenige bedekking was

voor de kanonnen, en, ofschoon deze laatste zich ook met versnelden pas terugtrok,deed zij zulks tenminste al vechtende.Ik geloof niet te veel te zeggen, wanneer ik verklaar dat generaal Kitchener het te

danken heeft aan de hardnekkige verdediging van deze infanterie dat zijn wagensdien dag niet onze buit werden.Vijands ambulance onder Dr. Mathews met vier bedienden en eenige gewonden

viel in onze handen en werd later naar de Engelschen teruggezonden. Wij volgdenzoo goed mogelijk den terugtrekkenden vijand op; maar toen wij zoowat negen mijlvan Belfast waren, waarheen de vijand in terugtocht was, opende men vuur op onsmet een 4.7 scheepskanon vanuit de forten bij Belfast, en de schoten waren zoo goedgericht, dat de lyddietbommen spoedig tusschen ons barstten. Wij waren nu op eenopen vlakte, geheel blootgesteld en in het gezicht van vijands forten te Belfast. Tweeonzer burgers werden hier gewond.Een veldcornetschap, zoo wat 35 burgers sterk, onder nu wijlen veldcornet Japie

Kriege, wilde den vijand bij den drift van een spruit afsnijden. De aanval werd zekerdapper gedaan, maar hij waagde zich te ver vooruit en als de vijand niet zelf op devlucht was geweest, dan zou hij zeker met al zijn burgers zonder veel moeite zijngevangen genomen. Gelukkig voor hem zag een andere veldcornet zijn toestand, endeze liet den vijand zoo scherp beschieten en hield hem zoo bezig, dat het de aandachttrok van veldcornet Kriege, die nu met zijn burgers uit het nauw werd gebracht.Tegen donker lieten wij den vijand met rust en keerden terug naar ons lager. Denvolgenden morgen werd mij door de voorposten gerapporteerd, dat de vijand in hetgeheel niet meer te zien was.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

207

Wat het verlies van generaal Kitchener geweest is bij deze vertooning kan ik nietmet zekerheid bepalen. Een Engelsch officier vertelde mij later, dat hij in dit gevechtwas geweest en dat hun verlies 52 dooden en gewonden bedragen had, waarondereenige officieren. Verder deelde hij mij mee dat hun doel dien dag geweest was, denvijand te verdrijven. Als dit werkelijk het plan is geweest, dan heb ik medelijden metde soldaten, die dit werk moesten doen.Ons verlies was slechts de twee gewonde burgers, waarover ik hiervoren reeds

sprak.

Het lot van een verrader.

In het begin van Februari 1901, gebeurde er iets, dat altijd een van de onaangenaamsteepisoden uit den oorlog is. Zoo onaangenaam is het, dat ik het niet zonder pijnlijkeherinneringen vermeld. Veel is er over dergelijke gebeurtenissen gezegd en geschrevendoor de eene zijde; zooveel zelfs dat het werkelijk niet van belang ontbloot is, wanneerik, om recht te laten wedervaren aan de andere zijde, in casu de onze, in het kort defeiten van een geval van dien aard vermeld.Ontzettend veel afbreuk werd in dit tijdperk van den oorlog en ook later nog, aan

onze zaak berokkend door burgers, die ons ontrouw werden, zich aan den vijandovergaven en hem met raad en daad ondersteunden. Nu gebeurde het wel, dat vandeze personen sommige in onze handen vielen; maar, ten spijt van sterke bewijzenwerden zij steeds met lichte onbeteekenende straffen vrijgelaten. Over enkele werdwel een doodvonnis uitgesproken; doch onze goedhartige Regeering veranderdetelkens zulke vonnissen in levenslange gevangenisstraf. Een vaste zetel had onzeRegeering nu niet meer en het

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

208

ging dus moeilijk zulke gevangenen te houden; zoodat het gevolg was dat zij telkensdoor den vijand werden verlost. Dat zij ons daarna dubbel kwaad trachtten te doenen ook deden, behoeft wel niet te worden gezegd. Veel ontevredenheid verwektedeze lankmoedigheid onder de burgers, die nog onder de wapenen waren.Een groote beweging was ongeveer te dezer tijd op touw gezet door een aantal

personen, bijkans uitsluitend bestaande uit burgers die de wapenen aan den vijandhadden afgegeven. Dit gezelschapwas als de ‘handsuppers-vredescommissie’ bekenduit circulaires en pamfletten, geheimzinnig door haar verspreid in de districtenLijdenburg en Middelburg. Voorzitter dezer commissie was een zekere Meijer deKock. Deze persoon behoorde tot het veldcornetschap van Steenkamps-berg, waskort voor den tijd, waarover ik nu schrijf van zijn kommando gedeserteerd en wasnu lid van een gezelschap, dat alle pogingen in het werk stelde om de burgers dienog in het veld waren te misleiden of tot overgave te dwingen.Het was o.a. bekend, dat dit de persoon was die de Engelsche autoriteiten het plan

aan de hand had gedaan om alle vrouwen en kinderen in de concentratiekampen teplaatsen. Hij had beweerd, dat dit het beste plan zou zijn om de burgers in het veldtot overgave te dwingen, daar elke burger, zoodra zijn familie in handen van denvijand zou zijn, zich zou overgeven. In hoever dit individu hieraan schuldig was,weet ik niet; doch elke burger in het veld beschuldigde hem er van en toen dan ookalle vrouwen en kinderen in concentratiekampen geplaatst werden, was de haat ende verbittering, die deze maatregel verwekte, onbeschrijflijk.Nog niet tevreden met de rol die hij binnen vijands linie speelde, schreef Mevr.

de Kock een brief aan een mijner veldcornetten, waarin zij hem te kennen gaf dathaar man naar hem wenschte uit te komen om met hem te spreken over het makenvan vrede.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

209

Deze brief werd door een kaffer, onder bescherming van de witte vlag, gebracht endoor onze brandwachten afgenomen; doch niet alleen niet beantwoord, omdat eenveldcornet geen bevoegdheid heeft om in zake van vrede te handelen; maar ookomdat het beneden de waardigheid van ieder rechtschapen mensch is ombriefwisseling te houden met een persoon, die gedeserteerd is.Op een goeden morgen kwam onze mijnheer toch aanrijden tot bij onze

buitenposten, welke hem in arrest naar het lager brachten, van waar hij vervoerdwerd naar de gevangenis te Roos-Senekal. (Dit dorp was toen nog in ons bezit).Eenige dagen later werd hij terechtgesteld voor een militair hof, dat hem, na de sterkegetuigenissen tegen hem gehoord en kennis genomen te hebben van de massadokumenten; die bij zijn arrest op hem gevonden waren, ter dood veroordeelde.Na verloop van, ik geloof eenige weken, kwam op een goeden avond een kar bij

ons lager te Windhoek aanrijden, waarin gezeten waren luitenant De Hart, een vande lijfwachten van den President, eenige gewapende burgers en de veroordeelde DeKock. Zij hielden stil voor mijn tent en mij werd een groote, officieele briefoverhandigd, die een proklamatie bevatte van de H.Ed. Regeering, waarbij hetdoodvonnis, uitgesproken over M. de Kock, volgens wet werd bekrachtigd en mijwerd opgedragen dit vonnis te doen voltrekken op militaire wijze, 24 uur nadat deveroordeelde van deze bekrachtiging had kennis gekregen.Een pijnlijken indruk maakte dit bevel op mij; doch ik moest het uitvoeren en hoe

spoediger dit gebeurde, dacht ik, hoe beter voor beide partijen. Ik ging naar denveroordeelde met het document en zeide: ‘Mijnheer de Kock, de Regeering heeft hetdoodvonnis over u uitgesproken, bekrachtigd en mij is de pijnlijke plicht opgelegdu dit mede te deelen, alsook dat morgenavond ongeveer te dezer tijd het vonnis zalvoltrokken worden. Hebt u

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

210

wellicht nog het een of ander verzoek te doen of is het uw begeerte nog aan uwfamilie te schrijven, dan geef ik u de gelegenheid daartoe.’Zijn gelaat werd wit als een doek van den schrik; doch hij veranderde geenszins

van houding. Hij boog het hoofd ten antwoord en gaf na een kort zwijgen den wenschte kennen aan zijne familie te willen schrijven. Hij vroeg mij om schrijfgereedschap.Dit werd hem verstrekt en hij werd in een tent gebracht, onder een behoorlijke wacht.Hij schreef twee brieven, een langen brief aan zijn echtgenoote, die haar doortusschenkomst van de Britsche officieren bezorgd werd, een anderen aan mij. Hierindankte hij mij voor de goede behandeling en verzocht hij mij den anderen brief aanzijn vrouw te laten bezorgen. Dienzelfden avond nog, alsmede den volgenden dagwerd hij bezocht door onzen predikant en door andere personen.Uit Belfast trok den volgenden morgen een macht van den vijand, onder generaal

Kitchener op ons af. Met deze macht waren wij den geheelen dag bezig, zoodat ikde voltrekking van gemeld vonnis moest opdragen aan twee ondergeschikte officieren.De executie geschiedde op de gebruikelijke wijze. De oogen van den veroordeeldewerden met een doek toegebonden. Men liet hem staan aan den rand van het graf enliet twaalf burgers een salvo vuren.Mij werd gerapporteerd dat de veroordeelde manmoedig zijn dood was tegemoet

gegaan en dat hij na het vuren van het salvo oogenblikkelijk dood was.Ik geloof dat dit de eerste verrader in dezen oorlog was aan onze zijde, aan wien

het doodvonnis was voltrokken. In Engelsche couranten zag ik later dat deterechtstelling van Meijer de Kock een moord werd genoemd.Zoo was de straf voor een der treurige misdaden, die zoo dikwijls in den

Anglo-Boerenoorlog zijn begaan. Geen oorlog schijnt volmaakt te zijn en al zijntragische bedrijven schijnen niet voltooid zonder dergelijke executies.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

211

Door den vijand omsingeld.

Gedurende Maart 1901, hadden wij te klagen over nonactiviteit en het vervelende,eentonige leven; de Aprilmaand zou echter stormachtig zijn. Van alle zijden ontvingenwij informatie dat de vijand besloten had ons niet langer in deze gewesten te latenblijven. Er werd een groote beweging op touw gezet om ons te omsingelen en allengevangen te nemen.Men begonmet een nachtelijken aanval op een veldcornetschap,dat te Krugerspost lag, ten Noorden van Lijdenburg, en slaagde erin om daar 35burgers met pak en zak te vangen. Ofschoon de veldcornet tijdig gewaarschuwd wasvoor dezen aanval, had hij niet de noodige voorzorgsmaatregelen genomen.Tegen het midden van April was de vijand werkelijk in vollen aantocht: van

Pietersburg kwam generaal Plumer, van Lydenburg generaal W. Kitchener, vanBelfast en Middelburg generaal Barton; van zes verschillende richtingen kwamenzij opzetten met ongeveer 25,000 man, onder het opperbevel van generaal BindonBlood. Het Noorden, Secucunie-land, was voor ons gesloten, doordat dekafferstammen aldaar in openlijke vijandschap tegen ons waren sedert de Engelschenin die streken waren gekomen. In andere richting zouden wij door vijands liniesmoeten breken als wij wilden ontkomen, en dan niet alleen door de colonnes, die opons afkwamen, maar ook nog over het treinspoor, dat bezet was. De vijand naderdelangzaam; alle wegen werden zorgvuldig bezet, reeds dagen voordat het cordon zichgesloten had. Intusschen werden wij aangevallen nu op deze, dan op gene zijde, doorafdeelingen die natuurlijk slechts wilden uitvinden, waar wij waren en hoe sterk wijwaren.Wij hadden verscheidene flinke schermutselingenmet een colonne, die vanuitLydenburg was opgerukt. Bij een dezer ontmoetingen werd mijn getrouwevechtgeneraal Muller in den schouder gewond, gelukkig niet doodelijk. Dit voorval

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

212

droeg er echter geenszins toe bij om onzen toestand te verbeteren. Eenkommandantschap Lydenburgers, dat nabij Lydenburg geposteerd was geweest, wasnu al dagen lang van mij afgesneden en door den vijand voortgedreven langs deWatervalrivier tot aan Steelpoort, waar het door de kaffers werd gestuit. Na een kortgevecht was de kommandant verplicht een Long Tom en een pom-pom, die hij bijzich had, op te blazen; zijn wagens en zijn vee in den steek te laten, en de burgers ingroepjes langs de voetpaden over de bergen te laten vluchten.Ik kon niet direct uitvluchten, toen ik zag dat de vijand ons zou omsingelen; omdat

het lafhartig zou zijn geweest al onze wagens en karren te vernielen en door hetkordon te breken, zonder ons eerst verdedigd en voor ons lager gevochten te hebben.Aan redden van het lager viel niet te denken.Het uitzicht was duister en onze toestand hachelijk. Zoover ik kon zien, was de

vijand rondom ons. Alle wegen waren versperd. Mijn assistent lag gewond. De kansop tegenstand, als wij eerst in een hoekje zouden zijn gedreven, was gevaarlijk. Ikhad nauwelijks 900 man bij mij en onze beperkte voorraad ammunitie zou makendat wij het niet lang konden uithouden.Ik heb vergeten te zeggen, dat, toen ik in het begin van April informatie ontving

over deze beweging, ik de Engelsche officieren die nog krijgsgevangen waren, teMiddelburg aan de Britsche autoriteiten overgaf om de Engelsche Regeering deD.S.O. te besparen, die verdiend zou worden door hem die deze gevangenen teRoos-Senekal zou verlost hebben. Wij waren nu al vrijwel door den vijand in eenklein hoekje gedrukt. Elk uur kwam hij meer nabij en werd de muur, die rondom onswas gevormd, steeds hechter en nauwer. De vijand was op dit tijdstip als volgtgekampeerd: te Diepkloof, op den Tautesberg, ten Noord-Westen van ons; teRoodekraal, tusschen Tautesberg en Botha's-berg, ten Westen van ons; te

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

213

Cobaltmijn onder Roodehoogte, op Botha's-berg, te Windhoek, waar ons lager eerstgestaan had, ten Oosten van ons; te Oshoek ten Noord-Oosten, en tusschenMagneetshoogte en Klipspruit ten Noorden van ons.Wij waren op denMapochsbergbij Roos-Senekal. Het is een kleine dwarsliggende bergrand tusschen Tautesberg enSteenkampsberg, ongeveer even ver van beide verwijderd. Wij waren nog in hetbezit van wagens, karren, twee veldstukken en een Coltmaxim. Het werd ons nuduidelijk, dat wij ook spoedig hiervan afscheid zoudenmoeten nemen en ons voortaanalleen zouden moeten behelpen met onze paarden en geweren. Onze hospitalenhadden wij zoo goed als wij konden, ingericht. In een ledig schoolgebouw teMapochsberg was er een, onder bestuur van dr.Manning, waarin een tiental gewondenlagen. Tusschen Schoonpoort was een ander onder dr. A. Neethling, dat meer alsveldhospitaal dienst deed. Zouden wij nu ook dit alles in den steek moeten laten?Dan zou ons slechts een jonge Duitsche docter, dr. Leitz, kunnen vergezellen metniets dan een pakpaard. Bovendien was het niet eens meer zoo zeker dat wij zoudenontkomen. Bij menig burger en zelfs bij menig officier was de moed zoo gedaald,dat men erg twijfelde aan onze ontkoming. Ik herinner mij dien dag der maand nietmeer goed, maar ik denk dat het den 20sten April was, dat de vijand ons reeds zoodicht genaderd was, dat wij op verscheidene plaatsen den ganschen dag moestenvechten om hem te beletten den bergrand, waar wij waren, in bezit te nemen. Ik gaforder dien avond, zoodra het donker was geworden alle wagens te verbranden, dekanonnen met dynamiet op te blazen en de burgers die geen paarden hadden, zooalsde wagendrijvers en vele anderen, - bijkans twee honderd - de muilen van de wagenste laten berijden. Ieder moest zorgen, dat hij wat voedsel had en een kombaars, daarwij dien avond zouden probeeren uit vijands klauwen te vluchten. Een honderdtalburgers onder een soort officier,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

214

die geen lust hadden verder te vechten, stapten naar een kant en vertelden mij zonderde minste schaamte, dat zij geen kans zagen verder te strijden en zich maar lieverzouden overgeven. Wat kon ik doen? Ik zat zelf in den knijp. Ik liet hun evenwelhun paarden en ammunitie afnemen. Dit geschiedde niet zonder groot lawaai. Onslager leek meer op een ‘Iersche kermis’, dan op een lager. Overal brandden wagens,donderde dynamiet, pakten burgers paarden op, of richtten zij muilen af onder denman. De eene muil was berijdbaar en mak; doch de andere sprong een half uur langrond, totdat ook deze toegaf en erin toestemde om een man of pak te dragen.Terzelfder tijd had er een kleine schermutseling plaats tusschen ons en vijandsvoorposten.

Eerste poging tot ontkoming mislukt.

Op den avond van den 22sten April trokken wij van denMapochsberg om te trachtendoor vijands linie te breken. Wij lieten bijna alles achter; elkeen had slechts meekunnen nemen, wat hij op zijn paard kon dragen. Het was een treurige stoet. Demeeste onzer waren gezeten op paarden of muilen; sommigen reden zelfs zonderzadel. Anderen, die geen rijdier hadden kunnen vinden, trokken te voet met hungeweer en kombaars over den schouder en liepen langs de paarden.Volgens mijn spionnen bestond de beste kans om door te komen in Zuidelijke

richting langs Steelpoort, ongeveer een kwart mijl van vijands kamp, dat deBothasberg stond. Kwamen wij hier door het kordon, dat om ons getrokken was, danmoesten wij bij Wonderfontein de spoorlijn over en wel nog vóór het aanbreken vanden dag, anders kwamen wij niet voorbij de blokhuizen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

215

Een 100-tal burgers, die de voorhoede uitmaakten en die spionnen hadden vooruitgezonden, stuitten op vijands wachten, reeds vóór wij ver getrokken hadden. Wijprobeerden nu eens naar rechts, dan naar links; maar overal wilde Tommy weten:‘Who goes there?’ De order was om geen teeken te geven waardoor de vijand zoukunnen ontdekken, dat wij poogden te ontvluchten; want dan zou onze kans nogkleiner worden. Orders werden gezonden aan de achterkomende kommando's omhalt te houden. Wij moesten nu eerst goed onderzoek doen, alvorens het kommandozich verder kon bewegen. Hoe meer wij trachtten een doorgang te vinden, hoe meerwij merkten dat wij in een net waren gewikkeld. Zouden wij onzen weg doorslaan?Het was mogelijk dat de soldaten zich niet overal even goed verschanst hadden enniet overal even gereed waren om een aanval af te slaan. Maar waren wij door hetcordon heen, dan nam het nog vier à vijf uur, vóór wij het treinspoor over waren ende vijand zou ons dus gemakkelijk kunnen opvolgen enmisschien inhalen. Bovendienliepen wij nog het gevaar dat men op het treinspoor gewaarschuwd was en wij daargestuit werden. Was dit het geval, dan stelden wij er ons aan bloot morgen in de pangehakt te worden. Wanneer wij het treinspoor overgingen, waren de kansen vanverdediging tegen ons; daar zijn geen randjes of kopjes, slechts kale vlakke bulten,waar wij zonder kanonnen en vluchtende een prooi van den vijand zouden worden.Ik raadpleegde de andere officieren en wij kwamen overeen om rechtsomkeert te

maken en terug te gaan naar den Mapochsberg, zoodat, als de dag aanbrak, wij weerin onze posities zouden zijn en de vijand niet zou bespeuren, wat er gebeurd was.Wij konden dan een volgenden avond probeeren in een andere richting te vluchten.Toen het den volgenden morgen dan ook licht werd, waren wij terug op de plaats

van waar wij den vorigen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

216

avond waren getrokken. Spionnen werden in alle richtingen uitgezonden om denvijand den indruk te geven, dat wij in onze posities vastgekeerd waren. Iedere burgermoest intusschen gedurig klaar staan om te vechten, wanneer wij op het een of anderepunt werden bestormd. De vijand ging langzaam te werk. Hij zond zijn soldaten allekloven en bosschen door, die zorgvuldig doorzocht werden. Alle huizen werdenverbrand en zelfs het gezaaide op de landen werd vernield door er troepen vee in tejagen; terwijl het graan dat op hoopen gepakt was en nog op de landerijen stond,verbrand werd. Het was een treurig gezicht.Wij konden dit vernielingswerk duidelijkzien. Het gras was door de droogte dor en werd in brand gestoken, overal waar devijand trok. Het veld was zwart; wolken stof stegen op in de lucht, van de wagensen de cavalerie die rondtrokken. Waar gisteren nog fraaie huizen stonden, waren nunog slechts puinhoopen. Dáár waar groene landerijen en tuinen waren geweest,vertoonde zich nu slechts kale aarde. Daar waar het gras zijn vaal-groen kleed noggisteren over het veld spreidde, daar was nu alles zwart De wereld scheen in rouwgedompeld en om nu dit tooneel van ellende te volmaken was het geheele veld, datons omringde, donker van het oneindig groote leger, dat op ons kwam aanrukken.Ik heb eerst gesproken van 25,000 man, maar zooals het leger van generaal Blood,zich toen vertoonde, zou ik het eerder geschat hebben op het dubbele.De vijand scheen zich, naar zijn bewegingen te oordeelen, nu verzekerd te houden

dat wij in de pan zouden worden gehakt.Wij moesten nu wachten tot de avond kwam,vóór wij een tweede poging tot ontkoming konden beproeven. O, welk een langedagwas dat! Eenige burgers begonnen reeds te murmureeren en zelfs eenige officierenspraken openlijk van verraad; dat wij moedwillig in dezen strik waren gevallen; want,zeiden zij, waarom konden wij niet eerder uitgevlucht zijn? Zulke verwijten

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

217

en beschuldigingen werden mij naar het hoofd geworpen. Ik vond slechts eenigeofficieren bereid mij te helpen den vijand, die van de Oostelijke zijde ons lastig viel,tegen te houden; de andere waren bekonkeld en van hen kon ik niets gedaan krijgen.Om openlijken opstand of muiterij te dempen, was ik verplicht een burger te laten‘opentrekken’ (de bovenkleeren uittrekken) en vijftien slagen met den sjambok telaten toedienen. Een veldcornet plaatste ik onder arrest en zond hem naar een plek,die afgescheiden was van de burgers, om hem te beletten meer kwaad te doen.Gelukkig waren er altoos nog genoeg officieren en burgers die wenschten wet enorde gehandhaafd te zien. Het aantal burgers, dat nu in staat was om dien avond uitte vluchten, was verminderd tot 600. Generaal Muller was, ten spijt van zijn wond,in staat ons te vergezellen. Kort voor zononder zond ik ongeveer 100 paarderuitersin een richting, tegenovergesteld aan die, waarin wij wilden doorbreken, om daardoorvijands aandacht af te leiden. Zij reden tot onder schot van den vijand, klommen vande paarden, gingen in een randje zitten tot het donker werd, reden toen terug, ensloten zich weer bij ons aan. De eenige vleugel van vijands cordon, die eenigszinsachter was en dientengevolge een weinig opening liet, was die in de richting vanPietersburg, vanwaar generaal Plumer gekomen was. Deze was zoo druk beziggeweest om vee en schapen buit te maken van de boschlanciers, dat hij ons niet zoosnel had kunnen insluiten. Wij besloten daarom gebruik te maken van die openingen zoo ver mogelijk in die richting te trekken om dan een weinig links door te gaan,waar wij dachten dat de vijand niet zoo goed zou oppassen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

218

Aan den vijand ontkomen.

Op den avond van den 23sten trokken wij, onder bescherming van de duisternis, metallen spoed van Mapochsberg door Zanddrift, Steelpoort en over den Tautesberg uit.Tegen drie uur in den morgen hielden wij stil op een holle plaats, waar men ons vangeen kant kon zien. Wij waren nu nog slechts anderhalven mijl van vijands cordonverwijderd en enkele van onze spioenen konden slechts te voet uitgaan om teverkennen, uit vrees dat de vijand onze aanwezigheid zou ontdekken en ons onzevlucht nog moeilijker zou maken dan zij reeds was. Mocht Plumer nu dien dag snelnaderkomen met zijn macht, dan zouden wij trachten zoo goed mogelijk tegenstandte bieden tot donker en dan voorbij zijn wachten glijden.Ik was verplicht de burgers bij elkaar te roepen en hen te spreken over het gebeurde

van den vorigen dag. Als er eenige verdenking tegen mij bestond, dan wilde ik graagdat mij dit eerlijk werd gezegd; aldus begon ik, en vervolgde: ‘Ik kan en ik maggedrag als dat van gisteren niet toelaten. Als gij geen kans ziet om mijn orders uit tevoeren, mij getrouw te zijn en mij te vertrouwen, dan moet ik pad geven en moetmaar iemand anders de leiding op zich nemen. Ik wensch dat ieder zonder schroomvoor den dag kome, als hij eenige verdenking heeft. Wij zijn nog niet uit het nauwen het is nu een tijd dat men elkander moet vertrouwen of anders uit elkander gaan.Ik verzoek dus dat degenen die mij niet vertrouwen of die bezwaar hebben om ondermijn leiding te blijven, de handen zullen opsteken.’Doch geen enkele hand ging op. Dit maakte mij de zaak nog duisterder. Andere

officieren spraken nog, eenige burgers volgden en allen waren het er over eens datde oproermakers van gisteren ‘bezopen’ waren geweest en dat de belhamels denvorigen dag naar den vijand waren weggeloopen, zoodat de heele storm nu bezworenwas.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

219

Ds. J. Louw sprak de burgers ernstig toe. Hij wees op de roekelooze manier, waaropmen den vorigen dag had gesproken over de eer van iemand, die hen zoo lang trouwhad geleid. Het was werkelijk treurig dat wij onder de tegenwoordige, moeilijkeomstandigheden ook nog te kampen haddenmet verbrokkeling en verdeeldheid onderonze eigen menschen. Dit is het genot van een officier die aan het hoofd staat vanongedisciplineerde soldaten, die bezield zijn met een eenigszins overdreven geestvan vrijheid, niet alleen in hun doen en laten, maar ook in hun spreken. Ik wil niette verstaan geven, dat ik de eenige ben die in dezen oorlog dit heeft ondervonden;verre van daar: het is mij maar al te goed bekend, met welke moeilijkheden veleandere officieren te kampen hebben gehad.Tegen twee uur in den middag liet ik opzadelen; want wij moesten voor donker

beginnen, anders waren wij niet voor het breken voor den dag door de Olitantsrivier,die nu ook bij elken doorgang of drift bezet was, en die dus, hoewel wij het cordondat om ons getrokken was door waren, ook nog gevaarlijk voor ons kon worden,indien de vijand ons daar bespeurde. Wij leidden onze paarden tusschen deSuikerbosschen door, vlak vóór den vijand langs. Ik had ondervonden, dat men geenverschil kon zien tusschen een troep beesten die aangejaagd worden en een klomppaarderuiters, die van hun rijdieren afgestegenwaren en dezen dicht bij elkaar leidden.Overal op de bergen waren troepen beesten van onze arme boschlanciers, welkebeesten door de soldaten die het net om ons moesten spannen, gevangen waren.Wij trokken nu over een oud wagenpad langs de Buffelskloof. Dit is een kloof,

die erg boschachtig is en waar langs een weg loopt van Tautesberg naar Bloedrivier,een kleine stroom die tusschen Botha- en Tautesberg doorvloeit en nabijMaseppa'sdrift in de Olifantsrivier valt. Dit riviertje is zoo genaamd naar hetbloeddorstige gevecht en den gruwelijken moord van Swaziekaffers, die een

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

220

anderen kafferstam, welke daar onder het opperhoofd Maleeuw woonde, zonderaanzien van ouderdom of sekte uitmoordden en afmaakten, zoodat het bloed van deslachtoffers het water in de rivier kleurde. Tegen donker bereikten wij den voet vanden berg en trokken wij in Noord-Westelijke richting voorbij Maleeuwskop. Wijkwamen hier het cordon van de Engelschen gemakkelijk door. Langs voetpadenreden wij verder. De tocht ging echter zeer langzaam, omdat het pad zoo smal was,dat de een achter den ander moest rijden, om verzekerd te zijn dat niemand achterbleef.Ook het gaan door de dichte bosschen maakte spoedig voorttrekken onmogelijk. Nuen dan haakte iets van de pakpaarden vast aan de boomen, zoodat het pak werdafgerukt. Dit vast te maken veroorzaakte ook al weer oponthoud.Wij bereikten den volgenden morgen te drie ure Olifantsrivier op een plek, die in

vroegere jaren een voetpaddrift moet zijn geweest, maar nu zoo verspoeld entoegegroeid was met boomen en struiken, dat wij moesten zoeken om den rechtenplek te krijgen. De gids, die ons moest leiden, herkende den plek aan eenige hoogeboomen, die ver boven de andere uitstaken. Hij zelf was voorheen slechts eenshierdoor geweest en dat was al 15 jaren geleden. Het was een wanhopig gesukkelom door de rivier te komen. Het water kwam tot aan de zadels der paarden en debeide oevers waren moeilijk op en af te komen. Toen dan ook het geheele commandodoorgetrokkenwas, was het daglicht ook reeds gebroken. Bij geen anderen wagendriftof plaats zouden wij zijn doorgekomen, omdat die allen door den vijand bezet waren.Mazeppa'sdrift b.v. die kwalijk drie mijlen verder de rivier af lag, werd door onzespioenen bevonden bezet te zijn. Zoo was ook Kalkfonteindrift, een weinig hoogerop,door een groote Engelsche macht bewaakt. Wij trokken, nadat wij de rivier doorwaren, tot ongeveer negen uur in den morgen in Noordelijke richting. Toen wist iktenminste dat wij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

221

vijands gelederen door waren. De onzekerheid echter dat de Engelschen ons nogzouden gewaar worden en nazetten, was oorzaak dat spioenen werden uitgezondenop alle hooge kopjes in de nabijheid. Alleen op deze wijze konden wij nu, voor deeerste maal sedert gisterenmiddag, rustig afzadelen. Hoe dankbaar ieder was voordeze rust na negentien-en-een half uur in het zadel te hebben gezeten is wellicht tebegrijpen. Indien de dieren hadden kunnen spreken, zouden zij zeker ook eendankgebed hebben gezegd.Wij hadden nu drie achtereenvolgende nachten geen slaap genoten en het duurde

niet lang of het gansche kommando, uitgezonderd de wachten, lag tusschen de zadelste slapen. Heel weinigen dachten aan eten; want de slaap en de vermoeidheid warenzelfs krachtiger dan honger en dorst. Slechts twee uur mocht hier worden afgezadeld;want, ofschoon door vijands linie, waren wij toch in zijn onmiddellijke nabijheid,en hij moest ons spoor verliezen, wanneer hij ons mocht opvolgen; alleen dan zoudenwij tenminste eenige dagen rust kunnen hebben. De burgers murmurcerden wel eenweinig onder elkander, toen er weer opgezadeld moest worden; maar wij trokkenspoedig weer voort. Ik zond burgers naar de kafferkralen om aan de inboorlingenden weg naar Pietersburg te vragen; want ik wist dat zij naar het naastbij gelegenEngelsche kamp zouden gaan om te rapporteeren, dat een Boerenkommando wasgepasseerd. Wij trokken werkelijk den geheelen dag langzaam in de richting vanPietersburg, totdat wij kort voor zononder een waterstroompje bereikten, waar haltgehouden werd en afgezadeld tot een uur na donker. Wij hadden groene mieliesgekocht bij de naturellen en elkeen was spoedig bezig dezen te braden. Toen hetdonker geworden was, trokken wij weder verder; doch gingen links van hier inZuidelijke richting, en niet langs een pad, maar door het veld, naar Pootjesnek, bijRhenosterkop, waar wij indertijd het gevecht gehad hadden met generaal Paget. Wijmoesten ons best doen zoo spoedig mogelijk

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

222

de bosschen weder uit te komen tot op Pootjesnek, daar de tegenwoordige tijd nogerg ongezond was voor de paarden wegens de in die bosschen heerschendepaardeziekte.Wij moesten nog een langen afstand afleggen, en in het donker door het veld rijden

zonder een pad gaat ook maar langzaam. Tegen twaalf uur in den nacht bereiktenwij den voet van Pootjesnek. De officieren vertelden mij hier dat twee jonge burgersdoor de vermoeienis en het gemis van slaap, gek waren geworden; dat verscheideneanderen op de paarden hadden zitten slapen, zoodat eenige door de takken der boomenvan de paarden waren gerukt en zich erg bezeerd hadden. Vóór wij echter kondenafzadelen, moesten wij den nek doortrekken om op het plateau te komen. Ik gingkijken naar de burgers die gek waren geworden; terwijl het kommando verder trok.Het was jammerlijk te zien hoe uitgeput en afgemat mensch en dier waren. Eenveldkornet bracht de twee gekken bij mij, en waarlijk, zij geleken als iemand die ergdronken is. Wij lieten hen voortgaan, totdat wij allen halt hielden en afzadelden, enzeiden hun toen te gaan slapen. Zij schenen echter zoo gek en razend, dat zij nietwilden gaan liggen. Ik gaf hun toen ieder twee opiumpilletjes, die hen spoedig totkalmte brachten en deden inslapen. Eenige dagen lang bleven zij nog een weiniggek, later zijn zij gelukkig geheel hersteld.Wij bleven ook den volgenden dag, zeer zeker tot groote vreugde van mensch en

dier. Mijn spioenen kwamen mij berichten dat een sterke Engelsche patrouille onshad opgevolgd tot bij de Olifantsrivier; doch dat verder alles stil en rustig was. Naeen welverdiende rust van een dag trokken wij door Langkloof over onze oudegevechtsgronden van Rhenosterkop, door de Wilgerivier bij Gouws-den-berg uit totbij Blackwoodkamp, ongeveer negen mijl ten Noorden van Balmoralstation. Hiervertoefden wij eenige dagen om onze dieren te laten rusten en daarna over hettreinspoor te gaan naar de districten Bethal en Ermelo, waar de

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

223

vijand een weinig minder roerig was en wij meer kans zouden krijgen om te rusten.Wij verloren hier een veertigtal paarden, die bij het doortrekken van de bosschenziek geworden waren aan de paardeziekte.Den tweeden dag van ons verblijf bij Blackwoodkamp zond ik 150 burgers onder

kommandanten Groenewald en Viljoen door de Banken over Slaghoek om vijandskamp bij Wagendrift aan de Olifantsrivier aan te vallen. Dit was een der vijandelijkekampen van het cordon, dat ons omsingeld had. Volgens bekomen informatie wasde vijand nog steeds bezig ons vast te keeren. Wij begrepen dus, dat de patrouille,die ons zoogenaamd opgevolgd had tot bij de Olifantsrivier, zich niet bewust wasgeweest van het feit, dat ik er met mijn kommando was uitgetrokken. Zooals danook later bleek, ontdekte de vijand eerst verscheidene dagen daarna, dat wijdoorgebroken waren, dat het vogeltje gevlucht was, en zij een ledig kooitje gevondenhadden; dat dus hun grootsche plannen om ons te vangen totaal mislukt waren.De 150 man, die ik uitgezonden had, naderden het vijandelijke kamp vroeg in den

morgen, en beschoten het van de Westzijde op korten afstand met klein geweer. Devijand, die niets van het voornemen van den aanval bemerkt had, liep in verwarringrond. De burgers bemerkten dat een groot aantal vrouwen en kinderen in dit kampwaren bijeengebracht, en dat, zoo men het kamp zou stormen, dezen gevaar zoudenloopen doodgeschoten te worden. De vijand, die nu spoedig gereed was, schoot terugmet klein geweer, pom-pom en kanon, zoodat in ieder geval in het kamp zou moetenworden gevochten, waardoor de hulpelooze vrouwen en kinderen ook te lijden zoudenhebben. Dus kwamen de burgers na eenige dagen afwezigheid bij ons teBlackwoodkamp terug, zich troostendmet de woorden van kommandant Groenewald:‘Ons het hulle verduiveld laat skrik, want hul keer nog ver ons konsuis vast bijRoos-Senekal en hou voor ons op aan

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

224

die Oosterkant, toen ons ver hul skiet van die Westkant.’Het duurde niet lang of de vijand kwam te weten waar wij waren, en een

aanzienlijke macht kwam Pootjesnek uit op ons aanrukken. Wij kwamen hem meteen patrouille tegemoet en misleidden hem door bij den Rhenosterkop aan denWestelijken kant voorbij te trekken, zoodat wij te Blackwoodkamp ongehinderdgelaten werden.Wij hadden nu den tijd om toebereidselen te maken voor den tocht over den

spoorweg. Eerst zonden wij in den nacht spioenen uit over het spoor, om uit te vindenhoe de zaken aan den Zuiderkant stonden. Den volgenden dag zouden zij terug kunnenzijn. Hoewel wij wisten dat er ten Zuiden van het spoor kleine kommando's lagen,wisten wij ook dat deze kommando's moesten pad geven, zoodra de vijand zijnuitvallen in die richting maakte en dat wij dus, als wij blindweg overtrokken, heelgemakkelijk tusschen de vijandelijke colonnes te lande zouden kunnen komen. Zooalsreeds gezegd, moesten wij in den nacht over het spoor trekken op een geschikteplaats, omdat de geheele spoorweg goed bezet was en er juist dezen tijd bijzonderevoorzorgen werden genomen om de verbinding tusschen onze burgers heen en terugte beletten.

Over het treinspoor Zuidwaarts.

In de eerste week van Mei, 1901, trokken wij in twee afdeelingen op tweeverschillende plaatsen het spoor over. Bij het vallen van den avond hadden wijBlackwoodkamp verlaten. GeneraalMuller gingmet de eene helft van het kommandohet spoor over bij Brugspruit, terwijl ik met het andere nabij Balmoralstation overging.Wij vermeden zooveel mogelijk de blokhuizen, knipten zachtjes het draad door, datlangs het spoor gespannen was, en kwamen zoo

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

225

het spoor op beide plaatsen over zonder dat er een schot was gelost. Wij trokken intwee afdeelingen het spoor over, omdat het kommando anders te groot zou zijngeweest en het te lang zou geduurd hebben om op één plaats over te komen. Werdbovendien het kommando op de eene plaats gestuit door den vijand, dan zou ditwaarschijnlijk niet gebeuren op de andere plaats en kwam dus in ieder geval ééngedeelte over.Toen wij zoo ongeveer zes mijl van het spoor af waren, werd er halt gehouden.

Het was toen reeds twee uren in denmorgen.Wij stegen van onze paarden enmochtennu weer eens een lekker pijpje rooken; in de nabijheid van het spoor toch was hetverboden geweest te spreken of een pijp op te steken, omdat men te nabij den vijandmoest passeeren. Alle tongen waren nu los en overal zag men de burgers hun pijprooken. Wij vertoefden hier tot het aanbreken van den dag en ieder, uitgezonderd debrandwacht, kon gaan slapen, doch niet anders dan met den teugel in den arm enlangs het paard, dat niet werd afgezadeld, omdat wij niet wisten wat er gebeuren konen hoe het er voor ons zou uitzien, als het licht werd. Het duurde niet lang of alleburgers waren in slaap. Vergezeld van mijn adjudant Nel stapte ik zachtjes naar debrandwachten en zat met ieder hunner een oogenblik te geselsen om hen wakker tehouden; want er was niets dat ik meer haatte dan onverwachts door den vijand teworden overvallen.Al te spoedig vertoonde zich de roode dageraad aan den hemel. Ik gaf orders om

de burgers wakker te maken. De officieren riepen nu met luider stem: ‘Opzaal,Opzaal!’ En toen het zoo licht was geworden, dat wij om ons heen konden zien overde uitgestrekte vlakte van het hooge veld, bespeurden wij aan de doodelijke stilte enaan de afwezigheid van eenig kamp, dat alles veilig was. Wij gingen dus voorwaartsnaar de plaats Kromdraai, ongeveer half weg tusschen Heidelberg en Middelburg,waar wij wisten dat

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

226

nog mielies te vinden waren en waar wij zoo geplaatst waren tusschen de vijandelijkekampen, dat er geen gevaar voor verrassing was. Zoodra wij over het spoor warengetrokken, had ik bericht gezonden aan den komm. gen., die toen met de Regeeringnabij Ermelo was, van al hetgeen er met ons gebeurd was. Eenige dagen later ontvingik een antwoord, waarin mij gelast werd de kommando's te Kromdraai te laten enpersoonlijk over te komen naar ZEd. Gestr., daar er een bijeenkomst van deverschillende generaals met de Regeering zou plaats hebben. Vier dagen later melddeik mij, vergezeld van drie adjudanten, bij ZEd. Gestr. aan nabij Begin-der-lijn, aande Vaalrivier, ten Zuiden van Ermelo.

Operaties ten Zuiden van het spoor.

Gelijktijdig met mij kwamen twee Britsche kolonnes, onder bevel van onzen oudenvriend van Colenso, kolonel Bullock, de Boeren jagen met het klaarblijkelijke planze allen te vangen. Deze gelijktijdige aankomst was allesbehalve prettig. Ik had metspoed gereisd om bijtijds de plaats van bestemming te bereiken en was, evenals mijnpaard, erg afgemat. Er was nauwelijks tijd om de leden van de Regeering te groetenen een enkel woord met generaal Botha te spreken, wij moesten dadelijk ‘trap’. Achtdagen achtereen moesten wij rondspringen, elken nacht deed vriend Bullock eenpoging om ons te grijpen.Wij vluchtten wel veel en vochten wel weinig, maar bleventoch altoos in dezelfde streek. Overdag waren er wel eens schermutselingen tusschende burgers, die bij generaal Botha waren, en den vijand; maar deze trachtte ons dansteeds gerust te stellen door voor ons terug te trekken. Tegen donker evenwel maaktehij rechtsomkeert, kwam

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

227

met allen spoed naar de plaats, waar hij ons den vorigen avond had gelaten,omsingelde die plek zorgvuldig en stormde tegen het aanbreken van den dag,natuurlijk met geen andere verwachting dan de Transvaalsche Regeering met eenzestal generaals te zullen vangen. Kolonel Bullock regelde zijn plannen slecht en wijontdekten al heel spoedig zijn taktiek. Wij deden iederen avond alsof wij den nachtwilden blijven op de plek, waar wij eenige uren voor donker gingen kampeeren; dochniet zoodra was het donker of wij trokken tien à vijftien mijlen verder; zoodat kolonelBullock den volgenden morgen, als hij ons den geheelen nacht bekropen had, moestuitvinden dat wij er niet meer waren. Ontevreden over zulke teleurstellingen, joeghij ons dan weer met zijn vliegende kolonnes na.Zoo ging het dagen achtereen; totdat zijn paarden uitgeput waren, en hijzelf, geloof

ik, als een volslagen mislukt aanvoerder naar het een of ander garnizoen werdovergeplaatst. Bullock heeft ongetwijfeld zijn best gedaan; doch hij ging veel te lompte werk.Eerst den negenden dag na mijn aankomst bij de Regeering kregen wij kans iets

te rusten. Wij waren toen op de plaats ‘Immigratie’, tusschen Ermelo enWakkerstroom. Hier werd een vergadering gehouden door den Uitvoerenden Raad,bijgewoond door den komm. gen., generaals Jan Smuts, Chr. Botha en mij. GeneraalT. Smuts kon niet tegenwoordig zijn, omdat hij kolonel Bullock moest amuseeren.In deze bijeenkomst werd onze algemeene toestand besproken en besloten een briefaan Pres. Steyn te zenden, die later in handen van de Engelschen is gevallen en doorhen gepubliceerd is. Tengevolge van dezen brief kwamen later Pres. Steyn en degeneraals de Wet en de la Rey over naar onze Regeering, van welke ontmoeting ikhierna zal melding maken. Aangezien mijn vrienden in het veld den strijd volhouden,en er thans, terwijl ik deze regelen schrijf (Mei 1902) vredesonderhandelingen plaatshebben en de zaak dus ‘sub judice’ is mag ik, van wat op deze

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

228

vergadering besproken werd, thans niets meer zeggen.Den dag na de bijeenkomst te Immigratie nam ik afscheid van mijn vrienden en

aanvaardde de terugreis naar Kromdraai over Ermelo en Bethal. De wnd. Presidentmaakte mij een present van een kar en vier muilen, omdat bij onze ontvluchting teRoos-Senekal al onze rijtuigen verbrand waren en men nu allen te erg medelijdenmet mij had. Zoo was ik dan nu weer gezeten in een kar, iets wat weder een eenigszinsofficieel karakter gaf aan onzen staf. Hoe lang ik baas zou blijven van de kar hingnatuurlijk geheel van de Engelschen af. Mijn oude kleurling-achterrijder, Mooiroos,die met mijn paard in de hand de kar volgde, zei heel onschuldig: ‘Baasie, zal ziendie Engelschman, hij keer ons net nou weer vast, ons moet liever die kar weggooi.’Wij passeerden Ermelo in den namiddag, toen de oostenwind op zijn ergst woei,

het dorp bedekt was met stofwolken en de klipjes ons in de straten om de oorengonsden. Het dorp was reeds een half dozijn malen door den vijand ingenomen,geplunderd en weder verlaten. Nu was het weder in ons bezit. Tenminste zoo moestik het verstaan; want de Engelschen hadden het den vorigen dag verlaten en in hetdorp was de baas een landdrost, een kleine Hollander met een scherpe neus en kleinefonkelende oogen. Telkens als de man een paar woorden gesproken had, rolden dieoogen over de bulten om zich te overtuigen dat de Engelschen niet op komst waren.De tweede occupant van het dorp was een dominee, die zeker sedert het uitbrekenvan den oorlog zijn haar niet had geknipt; want zijn klein, zwart keiltje (hoogen hoed)kon hij slechts met de grootste moeite op zijn hoofd houden, zijn voorhoofd en oorenwaren geheel verdwenen onder zijn wolligen haardos. Het ergste was nog dat Z.Eerw.trotsch was op zijn krullen. Behalve deze twee personen waren er nog eenige familiesin het dorp, die bij het Roode Kruis behoorden en de zorg hadden over

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

229

het plaatselijke hospitaal. Een mijner adjudanten was ernstig ongesteld en toen iknaar de apotheek zocht, om eenige medicijnen te krijgen, kwam ik in aanraking metdeze geisoleerde en kleine populatie van Ermelo. Ik vond de apotheek gesloten ende landdrost huiverig ze te openen. De eigenaar was met de Engelschen meegegaanen hij, de landdrost, was bang voor moeilijkheid. Toen wij ons dus, zonder eenigeceremonie, zelf hielpen aan medicijnen, werd de landdrost zenuwachtig en begon terazen, totdat hem te verstaan werd gegeven, dat het voor hem het veiligste was omweg te gaan. Ons rijtuig stond op ons te wachten in de groote straat vlak voor eenhuis en gedurende mijn afwezigheid was op de veranda een dame gekomen, die doorharen bediende bij de kar had laten vernemen, wie wij waren. Toen wij nuterugkwamen, verscheen de dameweer op de stoep en verzocht ons vriendelijk binnente komen. Zij behoorde bij het Roode Kruis en heette mevr. P. de Jager. Zij noodigdeons uit met haar het middagmaal te gebruiken, dat juist gereed gemaakt werd.Het was een genot weder in een huis te komen dat door een vrouw in orde werd

gehouden. Onze kleeren waren in zulk een toestand en wij zelf waren zoo lang nietin de gelegenheid geweest ons toilet te maken, dat wij ons eigenlijk niet op ons gemakgevoelden; doch de vriendelijkheid van de huismoeder verdrong bij ons alleverlegenheid over ons verwilderd voorkomen. Wij genoten van een heerlijk maal enzullen dat genot niet spoedig vergeten.In een achterkamertje van het huis lagen drie burgers, die den vorigen dag niet

hadden kunnen ontvluchten, toen de vijand in het dorp was; omdat zij gewond waren,en, hoewel niet meer erg ziek, toch nog niet in staat geweest waren om te loopen ofpaard te rijden. Deze dame had hen weggestoken, want de Engelschen hadden allegewonde burgers, alsook den dokter medegenomen,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

230

toen zij het dorp verlaten hadden. Met een trotschen glimlach toonde zij ons dit trio,dat in grooten angst verkeerde, niet wetend of wij vriend of vijand waren; tot ik methen begon te spreken. Met tranen in de oogen vertelde ons mevr. de Jager hoe zijbeleedigd was door den Engelschen dokter en een officier, die de deuren hadopengeschopt en het huis was binnengestapt, gevolgd door eenige soldaten, die zichzelven hielpen van haar voedsel, messen, vorken, enz. Zij wilde den doktermededeelen, dat er gewonden in huis waren, hij was echter zoo verwaand enbeleedigend, dat hij haar niet aanhoorde. Ik zei haar dat zij niet de eenige, noch deeerste was; want het Britsche leger was rijk voorzien van helden van dit stempel.Wij bedankten de goede dame, gaven haar verder den raad de gewonden zoo spoedigmogelijk weg te zenden en tevens te zorgen dat geen gewapende personen bij haarhuis kwamen, omdat dit in strijd was met de conventie van Genève. Ik zeide haardat het slechts om den onaangenamen wind en koude was, dat wij van haargastvrijheid hadden gebruik gemaakt en ook om weder eens een vrouw te zien; wantde Engelschen hadden bijkans alle vrouwenweggestuurd en het was een zeldzaamheidom nog een vrouw te ontmoeten. Hoe trotsch zou de dame onder andereomstandigheden niet geweest zijn; maar in plaats van te glimlachen, rolden nu detranen haar over de wangen en met een zucht reikte ze ons de hand en zei: ‘Vaartwel,vrienden, God zegene onze wapenen. Houdt moed, generaal, hoe donker de toekomstook schijnt, de Heer zal uitkomst geven.’Wij trokken snel weder voort en kwamen dien avond bij de plaats van een zekeren

Venter. Wij wisten dat enkele huizen ontkomen waren aan de algeméene vernieling;doch wisten tevens dat hiervoor dan meestal de een of andere reden bestond. Dezeplaats had haar woonhuis behouden en de familie leefde er blijkbaar ongestoord. Wijzadelden af en spanden uit langs den kraalmuur om

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

231

schuiling te hebben. Gebruik was, niet bij de huizen te gaan; omdat men dan defamilies niet alleen in ongelegenheid en gevaar bracht, doch ook omdat zij zelfmoesten sukkelen om voedsel te bekomen en in het leven te blijven, en wij bij zulkefamilies niets konden of wilden gebruiken. Ik zond een adjudant naar het huis om tezien of hij eenige eieren of melk kon krijgen voor den zieke. Hij kwam spoedig terug,gevolgd door de huisvrouw in zeer opgewonden toestand en zonder kappie ofhoofddeksel.‘Is jij die generaal?’ vroeg zij.Ik zei: ‘Ja juffrouw, wat scheelt er?’‘Daar scheelt mij dit,’ begon zij te schreeuwen. ‘dat ik niets met jullie wil te doen

hebben. Julle moet van mijn plaats weggaan. Julle is rebellen en roovers. Al diefatsoenlijke mensen het al overgegeven en dat is net julle klompie wat die oorlogaan den gang hou, en jij is een van die voormannen.’‘Tut, tut, tut, tanteje,’ zei ik, toen zij wat uit haar adem geraasd was, ‘waar is uw

man?’‘Mijn man is bij die Engelse, dit is het eenige gouvernement, wat iets beteeken,’

antwoordde zij.‘Ah, ha, hands-uppers!’ kwam in koor van allen die bij mij waren, Mooiroos de

kaffer ingesloten.‘Kijk, tante, jij verdien werkelijk de D.S.O. en ik zal voor die Engelsman zè, als

ik hem tegenkom om voor jou een medaille te geven. Ga nou terug naar jou huis eerdie roovers jou je verdiende loon geven.’Zij stortte nog een lange reeks van beleedigingen en vloeken uit over onze

Regeering en kommandant-generaal en vergat mij gelukkig ook niet, voor zij alsbrieschende leeuwin naar huis terugging.Wat een verschil tusschen de dame uit Ermelo en die van zooeven. Ik had meer

dan eens dergelijke ontmoetingen, en ik vermeld dit geval alleen om eenigszins eendenkbeeld te geven van den stand van zaken in ons land gedurende dit deel van denoorlog.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

232

De nacht was bitter koud en onze kombaarzen waren veel te dun. De wind joeg hetvuur telkens uit elkaar en zond de kolen en vonken overal rond, zoodat wij geen kanskregen ons langs het vuur te warmen. Voor onze paarden hadden wij geen voedsel,behalve het gras. Wij moesten ze spannen en één moest den geheelen nacht de wachthouden, zoodat wij gewaarschuwd konden worden en gereed als er iets verkeerdskwam. Voor het breken van den dag moest de kar ingespannen en de paardenopgezadeld zijn; want wij liepen hier gevaar elk oogenbllik overvallen te wordendoor den vijand. Het verraad was bovendien zoo groot, dat men nooit voorzichtiggenoeg kon zijn.In zulke koude nachten verlangde men naar het aanbreken van den dag en ik was

dankbaar dat wij weder verder konden trekken. Toen wij de bulten ten Oosten vanBethal overgingen en wij dit dorp in het gezicht kregen, zei mijn achterrijderMooiroos: ‘Daar is mos kahkies, basie.’Wij hielden halt en met den verrekijker kon ik duidelijk een macht van den vijand

zien aankomen over Bethal en langs denzelfden weg waarover wij gingen. DeEngelsche spioenen vertoonden zich overal op de bulten, links en rechts van denweg. Terwijl wij nog beraadslaagden wat te doen, kwam de veldcornet dezer wijk,Jan Davel, met een twintigtal burgers tusschen ons en den vijand in het gezicht. Ikging hem tegemoet. Hij vertelde mij dat het een Engelsche macht was die vanBrugspruit kwam en dat zijn burgers zoo verspreid waren dat hij geen tegenstandkon bieden. De vijand schoot met de kanonnen van verre op onze burgers en hier,op de kale bulten, was geen schuiling.Wij zwenkten naar rechts over Klein-Spioenkopen trokken om den vijand heen bij Vaalkop enWilmansrust langs. Bij Steenkoolspruittrof ik eenige burgers aan, die mij mededeelden dat de vijand met een macht vanuitSprings nabij Boksburg was ge-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

233

trokken en recht op ons lager te Kromdaai aankwam. Wij bereikten dien avondKromdaai juist in tijd om met ons kommando pad te kunnen geven. Een afdeelingburgers bleef achter en had den volgenden dag een gevecht met den vijand, die opKromdraai aanrukte. Na dit gevecht trokken wij allen terug. Ik kan eigenlijk nietzeggen waarheen, want het terrein, waarover wij ons konden bewegen, was niet grooten er trokken in dezen tijd juist negen vijandelijke kolonnes binnen deze ruimte rond.Zij deden haar best om Boeren te vangen en wij deden ons best niet gevangen teworden. Vochten wij met de eene kolonne, dan werden wij òf op zijde òf van achterenaangevallen door een andere. De vijand had alles op ons voor: hij was goed voorzienvan kanonnen en schoot onze gelederen aan stukken, eer wij hem met het kleinegeweer konden bereiken. In getal overtrof hij ons en hij kreeg voortdurend verschepaarden en nieuwe troepen die uitgerust waren; zoodat het maar een tamelijke ‘onehorse-show’ was. Tegen den 20sten Mei 1901, kreeg ik gelegenheid om generaalPlumer tusschen Bethal en Standerton op zijn tocht aan te vallen.Wij waren versterktdoor kommandant Mears en bestormden den vijand flink. Hadden wij hier niet weermet de moeilijkheid te kampen gehad dat hij een menigte families op wagens bij zichhad, dan denk ik, dat wij zonder veel moeite zijn lager met al de kanonnen haddenkunnen nemen. Wij waren er reeds in geslaagd zijn cavalerie van de wagens weg tejagen, toen de infanterie plat op den grond viel tusschen de wagens, en op de burgers,die tot op 200 pas waren genaderd, zóó hevig schoot, dat wij van onzen kant verplichtwaren op haar te vuren. Het is best mogelijk dat wij menige vrouw of kind hebbenbezeerd. Zij zwaaiden telkens met hun zakdoeken vanuit de wagens, en gaven onste kennen dat wij niet op hen moesten schieten. Vanuit ons oogpunt beschouwd, washet jammer; want wij hadden den vijand al gedurende

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

234

zes uren lang teruggedreven met zijn geheelen trek wagens. De cavalerie stond opeen klomp met zijn kanonnen en schoot op ons over de wagens heen. Wij maakten25 krijgsgevangenen. De vijand liet verscheidene dooden en gewonden op het slagveldachter, benevens twee doktoren met ambulance, die tot ‘the Queensland ImperialBushmen’ behoorden. Wij lieten de doktoren met de ambulance teruggaan, als ookde krijgsgevangenen.Onzerzijds sneuvelden twee burgers en werden er negen gewond. Verder vielen

er nog 4000 schapen en een tiental paarden in onze handen. Wij bespaarden denvijand wederom een gevoelige nederlaag, terwille van de vrouwen en kinderen, diehij zoo lang mogelijk bij zijn lagers hield, nadat hij ze op de verschillende plaatsenhad bijeengegaard. Dit lijkt veel op een beschuldiging. Ik geloof wel niet dat LordKitchener en een andere hoofdofficier het gebruiken van zulke taktieken goed zullengekeurd hebben; maar ik geloof evenmin, dat zij zullen ontkennen dat van die taktiekzeer dikwijls gebruik is gemaakt.In het begin van Juni 1901, (ik bevind, dat zonder aanteekeningen of data, het nu

moeilijk wordt precies te zijn), werd op nieuw en op groote schaal een pogingaangewend omden kommandant-generaal en deRegeering te vangen. Na verscheidenemislukte pogingen van kolonel Benson, die nu optrad als Boerenvanger, werd doorvier of vijf kolonnes getracht de Regeering te omsingelen in de bergen tusschen PietRetief en Spitskop. De Regeering en de kommandant-generaal waren nu erg in hetnauw gebracht. Toen kolonel Benson meende dat hij het heele klompje had en hetlangzaam insloot op de plaats, - ik geloof dat het ‘Hlangapese’ was, - lieten deRegeeringspersonen al hun rijtuigen staan, pakten hun noodigste goederen endocumenten op paarden en vluchtten in den nacht langs een voetpad, dat men vergetenhad te bewaken, door vijands linie heen in de richting ven Ermelo.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

235

Den volgenden dag vonden de Engelschen slechts de verbrande rijtuigen en eenigekreupele muilen.Ik had nu opdracht ontvangen om met nu wijlen generaal Spruyt, die toen in mijn

nabijheid was met een klein kommando op te rukken om den kommandant-generaalen de leden der Regeering te helpen uitkomen. Generaal Spruyt en ik bevonden onsspoedig op weg, toen het bericht kwam dat zij door vijands omsingeling warengebroken.Wij trokken tot aan den Bankkop, niet wetende waar hen te vinden. Telkensgestoord door vijandelijke kolonnes, was het geen gemakkelijke taak om te zoeken,waar men heengetrokken was. Wij zochten tien dagen achtereen, toen gelukkig eenvan de rapportrijders van den kommandant-generaal ons ontmoette.Menwas verplichtde aanwezigheid van de leden der Regeering geheim te houden uit vrees voor hetverraad dat bestond, en het ging daarom zoo moeielijk uit te vinden waar zij waren.Wij ontmoetten het geheele gezelschap aan de Vaalrivier op de plaats van WillemSmuts, allen op paarden en muilen zonder een enkel rijtuig. Het was een heelbuitengewoon gezicht een Regeering te paard. Men was dit soort trekken nog nietgewoon en eenige Regeeringspersonen hadden erg veel last met het op- en afladenvan hun pakdieren, waarmee zij gewoonlijk altijd ten achter waren. Onder het trekkenvielen wel eens de pakken af of draaiden ze scheef tot groote ergernis der adjudanten,die de Regeeringspersonen dan moesten helpen. Generaal Spruyt en ik namen opons het escorteeren en bewaken van de Regeeringsleden door het district Ermelovoorbij Bethal, tot nabij Standerton, waar een afgesproken ontmoeting plaats zouhebben tusschen onze Regeering en die van den O.V.S. Het getal burgers dat nu bijmij was, telde slechts 100 man onder den veldcornet R.D. Young. De anderen hadik onder generaal Muller en de kommandanten Viljoen en Groenewald nabij Bethalachtergelaten met opdracht op hun hoede te zija, en bij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

236

de eerste gelegenheid, dat zich een kolonne afscheidde van de andere, daarop eennachtelijken aanval te doen en te trachten ze te overweldigen. Toen wij nog op wegwaren met de Regeeringsleden en afgezadeld hadden nabij Bethal, kwam een burgermet een rapport van generaal Muller, mij meldende dat hij met 130 man, onder dekommandanten Viljoen en Groenewald, den vorigen avond een vijandelijk kamp teWilmansrust had aangevallen en zonder veel tegenstand had genomen met verliesaan onzen kant van zes burgers dood en eenige gewond. Het veroverde kamp wasonder bevel van Kolonel Morris en 450 man sterk geweest, allen behoorende tot de5thVictoriaMounted Rifles, waarvan zoowat 60 dood en gewond en de rest ontwapenden losgelaten waren. De buit bestond uit twee pom-poms, wagens en karren metbespanning en 300 paarden (de treurigste die ik ooit in mijn leven zag).Onze Regeering ontving bericht van generaal Brits dat de Vrijstaatsche Regeering

zich te Blauwkop bevond, ten Noorden van Standerton, en zij ons te Waterval zouopwachten. Wij trokken nu met allen spoed door en kwamen op 20 Juni 1901 bij hetvallen van de duisternis te Waterval aan. President Steyn, generaal de Wet, de la Reyen Hertzog waren daar reeds aangekomen met een eskorte van 150 man. Het waseen heel aardige ontmoeting en aangenaam om te zien met welk een hartelijkheid enblijdschap de leiders van het volk elkander begroetten. Dien avond zat men laat tepraten om de kampvuren.Wij zaten elkanders ervaringen te vertellen, soms grappen,die een algemeene hilariteit verwekten. Generaal de Wet leed aan rhumatiek, enmoest veel ongemak uitstaan, doch was evenals de President opgeruimd en vol geest.Den volgenden dag hielden wij beraadslagingen over den stand van zaken en, omredenen reeds vroeger opgegeven, kan ik slechts van deze samenkomst zeggen, datmet meerderheid van stemmen besloten werd den strijd voort te zetten.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

237

Dien avond bleven wij nog bij elkander, doch den morgen daarop namen wij afscheidvan onze Vrijstaatsche broeders en van generaal de la Rey, en zoo keerde ieder weerterug tot zijn eigen werkkring. Er werd op deze gecombineerde vergadering o.a.besloten hoe de krijgsoperaties in de toekomst zouden geschieden. Onder dezeregeling werd mij opgedragen dadelijk terug te gaan naar de distrikten Lydenburgen Middelburg, ten Noorden van het spoor om aldaar werkzaam te zijn. Hoe min hetons aanstond om weer terug te gaan naar de plaats, vanwaar wij zulk een nauwontkomen hadden gehad, kan men wel begrijpen. Intusschen kwamen van over hetspoor berichten in dat van de burgers, die daar achter gebleven waren, zich dagelijksovergaven aan den vijand en dat een veldcornet bezig was met den vijand teonderhandelen over het neerleggen zijner wapenen. Ik was dus verplicht om generaalMuller met een kleine lijfwacht vooruit te zenden, die aan de comedie spoedig eeneinde maakte.Bij het nemen van het kamp der Victoria Mounted Rifles te Wilmansrust was

onder de soldaten een goed bekende burger onder de wapenen gevonden, diesaamvocht met den vijand. Als ik mij niet vergis, heette hij Trotsky. Deze werdwegens hoogverraad voor een krijgsgericht gebracht en ter dood veroordeeld, welkvonnis ook aan hem voltrokken werd.Wij maakten ons nu gereed om over het spoor te trekken. Sedert wij over het spoor

waren, hadden wij ook weer een lager; een twintigtal karren en de twee pompoms.De bewaking van den spoorweg was intusschen zoo streng geworden, dat niemandmeer met rijtuigen van welke soort ook erover kon komen. Wij dachten er evenwelniet aan om zonder onze buitgemaakte wagens en veldstukken erover te gaan. Wijwaren gehecht aan deze gemakken, te meer nog omdat zij buitgemaakt waren.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

238

Noordwaarts terug over het spoor.

Wij waren dus vastbesloten onze wagens mede te nemen, het kostte wat het wilde -een heel gek idee voorwaar.Wij naderden gedurende den nacht het treinspoor tusschenBalmoral en Brugspruit, zoo nabij als de omstandigheden het toelieten, en kampeerdentoen in een deuk (holle plaats) om daar den volgenden dag te blijven, tot het weerdonker werd en dan het spoor te kruizen. De blokhuizen op het spoor waren hierslechts duizend yards van elkander verwijderd en als wij het spoor wilden overstekenmet medename van onze wagens, dan was er slechts één plan, n.l. om twee blokhuizente bestormen, dezen te overweldigen en in te nemen, en dan de wagens en al hetandere tusschen de twee ingenomen blokhuizen door te laten gaan. Volgensingewonnen inlichtingen was het treinspoor hier vlak en was er geen opgehooptaardewerk, noch waren er slooten langs den spoorweg. In dit opzicht zou er dus geenhindernis zijn. Op den avond van den zeven-en-twintigsten Juni, 1901, zetten wijons in beweging. De maan scheen helder, wat niet in ons voordeel was, en de avondwas stil; de vijand kon ons dus reeds van verre hooren komen door het geraas vande wagens en ons reeds lang voor wij onder schot kwamen, zien. KommandantGroenwald moest het blokhuis aan de rechter-, en Kommandant Viljoen dat aan denlinkerkant stormen. leder had 75 man onder zich. Toen wij ongeveer duizend treevan het spoor waren, werd met het lager halt gehouden en lieten de tweekommandanten met hun burgers de paarden daar staan en stapten zij in verspreideorde op de hun aangewezen blokhuizen af. De vijand had per telefoon de Stations teBrugspruit en Balmoral vroegtijdig kunnen waarschuwen en alle posten langs dengeheelen afstand van het spoor, waar men dacht dat wij het zouden kruizen, warenversterkt. De burgers stapten flink, en toen zij ongeveer 150 tree van de blokhuizenaf waren, opende

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

239

de vijand vuur vanuit de forten en vanachter het aardewerk van het spoor. Over eenafstand van bijkans vier mijl dreunden en gonsden de Lee-Metfordkogels. Toen devijand het vuur opende, stormden onze burgers zoo goed mogelijk. Een tweede salvobegroette ons, eer wij het spoor bereikt hadden. Wij vielen nu plat op den grond. Demeeste soldaten zaten in de blokhuizen en beschoten ons onophoudelijk. Die, welkelangs het spoor lagen, hielden het niet zoo lang uit, en vluchtten, eenige dooden engewonden achterlatende. Het blokhuis dat kommandant Viljoen stormde, boodongeveer 25 minuten tegenstand. De burgers staken hun geweren door de schietgatenen schoten binnen in het huis, telkens roepende: ‘Hands up!’; waarop de Tommiesverwaand antwoordden: ‘You must not think, we are the V.M.R. you got to dealwith!’ (Jullie moeten nu niet denken dat wij de VictoriaMounted Rifles zijn waarmedejullie te doen hebt). Het werd hun echter spoedig zoo warm gemaakt, dat ditgrootpraten veranderde in een smeeken om genade. Drie onzer burgers waren toenreeds gesneuveld en eenige gewond. Tommy schreeuwde nu van binnen: ‘Wesurrender, Sir. For God's sake stop firing.’ (Mijnheer, wij geven ons over. Om hemelswil scheidt uit met schieten.) De dappere G. Mijburgh, die tot tegen het blokhuis wasgekropen, antwoordde: ‘Allright, come out!’ ('t Is goed, kom er maar uit.) ‘We arecoming’, (Wij komen), kwam er ten antwoord. De veldcornet stapte toen naar dedeur of ingang; terwijl het schieten gestaakt werd. Toen hij vlak voor den ingangwas, schoot men van binnen en werd hij doodelijk in de maag getroffen. Terzelfdertijd liepen de soldaten zonder hun wapenen en met hun handen in de lucht uit. Deburgers waren nu woedend en wilden den geheelen klomp doodschieten. De sergeanten al de Tommies zwoeren bij alles wat hun heilig was, dat het schot bepaald eenongeluk was en het geweer was afgegaan, toen een der Tommies het op den grondzette.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

240

Op dat oogenblik was ik zeer ontevreden over dit voorval, want daar lag een van dedapperste officieren, die ik ooit gekend had, en wel op zulk een verraderlijke wijzevermoord. Hoe graag ik ook zou willen, ik kan niet anders zeggen. De Tommy, diebekende het schot te hebben laten afgaan, weende als een kind en kuste de handenvan zijn slachtoffer. Er was geen tijd te verliezen en ik moest dadelijk beslissen. Naeenige officieren geconsulteerd te hebben, besloten wij hem vrij te laten, hem op zijnwoord geloovende dat het een ongeluk was geweest.Intusschen ging het gevecht bij het andere blokhuis steeds voort. Kommandant

Groenewald berichtte mij dat hij tot aan het blokhuis genaderd was. Het huis wasvan klippen gebouwd en een versterkte ploegbaaswoning, en ieder weet hoe soliedede Z.A.S.M. dezen had laten optrekken. Hij zag geen kans het gebouw te nemen.Reeds waren verscheidene van zijn burgers bezeerd en buitendienwas een gepantserdetrein vanuit Brugspruit, met een zoeklicht voorop, in aantocht. Ik liet het lagervoorwaarts trekken tot bij het veroverde blokhuis en vond uit, dat aan de overzijdevan het spoor een sloot was van bijkans drie voet diep en twee voet breed.Wij vuldendeze sloot op en lieten de rijtuigen er over gaan. Toen het vijfde rijtuig er over wasen het zesde nog op het spoor stond, kwam de trein aan, zoo hard als hij maar konrijden. Wij hadden geen dynamiet om het spoor te vernielen en hoe wij ook al opden trein vuurden, hij stoomde tot op de plaats waar wij van plan waren over te gaan.Hij verpletterde een span muilen en verdeelde onze macht in tweeën. De soldaten inden trein wierpen het zoeklicht en openden vuur met klein geweer, maxim en eenigekanonnen; deze laatsten schoten met schroot. Kommandant Groenewald moest bijhet niet-veroverde blokhuis retireeren en de trein kon toen voorbij komen en ons zooonvoorbereid verjagen. De meeste burgers hadden reeds met

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

241

hun handpaarden het spoor gekruist en vluchtten verder; terwijl de andere metpom-poms en de wagens moesten terugvluchten. Ik had niet kunnen gelooven, datde trein zoo onverschillig op ons zou afkomen, en zat op mijn paard vlak bij hetveroverde blokhuis, toen de trein uiterlijk vier tree van mij stilhield en het zoeklichtstelde op de in de war gemaakte burgers. Dit zoeklicht helderde de omgeving opalsof het dag was, en het was een verschrikkelijk tooneel dat het mij gaf teaanschouwen. Burgers te paard en te voet, los vee, wagens, karren en de pom-pomstrokken naar alle richtingen; terwijl bommen en kogels alles en allen met stofbedekten. Verscheidene burgers werden gekwetst, eenige sneuvelden. Behalve eenwagen en twee karren ontkwam echter alles, ongelukkig voor mij was een van detwee karren de mijne, die de president mij als een geschenk had gegeven. Al mijnaardsche bezittingen, zooals kleêren, kombaarzen, geld enz. bleven dus weer in denslag. Dit was de vierde maal in dezen oorlog, dat ik er zoo kaal afkwam.De twee kommandanten waren nu met de eene helft der kommando's ten Zuiden

en ik was met het andere deel ten Noorden van het spoor. Het ergste was dat ik al debeste vluchters bij mij had. Den volgenden morgen begroeven wij onze gesneuveldekameraden en dien avond zond ik rapport aan de kommandanten, dat zij den volgendenavond over het spoor moesten komen bij Uitkijkstation, nabij en ten Zuid-Westenvan Middelburg; dat kapitein Hindon onder het spoor een mijn zou leggen, nabij hetstation, zoodat, indien er weer een gepantserde trein zou komen, deze maar eenluchtreis kon gaan maken. Zonder veel tegenspoed slaagden wij erin de rest van hetlager bij Uitkijk over het spoor te krijgen. De Tommies hadden weder hevig uit deblokhuizen geschoten en spoedig had de trein bij Middelburg gefloten als had hijons willen waarschuwen: ‘Ik kom, pas maar op, Boer!’ en hij was gekomen in vollevaart; maar verder dan de plaats waar

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

242

nu de mijn gelegd was, was hij niet gegaan: Hij was in de lucht gevlogen en zijnfluitje was nu stil.Den volgenden morgen waren wij weder allen bij elkaar en kampeerden wij te

Rooihoogte.

Werkzaamheden ten Noorden van het spoor.

In de maand Juli, 1901, bevonden wij ons weder op onze oude vechtgronden. Mijnassistent-generaal Muller sloot zich hier weder bij ons aan, na het werk, waarvoorhij vooruit was gezonden over het spoor, voltooid te hebben. In welk een toestandwij nu deze streken vonden, kan men zich voorstellen, wanneer men weet dat 30,000soldaten ze bijna drie weken lang hadden doorkruist en dat dezen alles zoo zorgvuldigmogelijk hadden vernield. Deze gewesten waren voor ons onbewoonbaar gemaakt.Vanuit een militair oogpunt konden wij van de Engelschen niets anders verwachten.Wat echter de wreedheden van zulke strooptochten, die de vijand ‘sweeps’ of ‘drives’noemde, altoos verhoogde, was de ellende die over vrouwen en kinderen werdgebracht. Zekere mevrouw Lindeque, bij Roos-Senekal, werd door een vijandelijkenkogel gedood. De soldaten voerden ter verontschuldiging aan dat de vrouw tegen deorders in door de buitenposten was geloopen. Van andere families werden ledengekwetst, omdat de vijand de wagens, waarin zij vervoerd werden, omgooide. Talvan families vluchtten dan ook bij de nadering van den vijand uit haar huizen en methaar wagens weg met achterlating van haar kleederen, kombaarzen en kost, ommaarniet in zijn handen te vallen. Haar huizen werden dan door de Engelschen verbrand.Wij vonden soms zulke families in allertreurigste omstandigheden; sommige in

grotten schuiling zoekende,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

243

andere weder bij de puinhoopen van haar vroegere huizen, wonende in kleine hutten,gemaakt van de halfverbrande zinkplaten. De ellende der burgers zonder genoegzamekleeding, hetzij dan met een gelapten broek of met een gescheurd baatje, is invergelijking met het lijden dier ongelukkigen niet zoo pijnlijk. De vrouwen te zienmet gescheurde rokken, sommige slechts met de lappen van wat eens rokken warengeweest, dat was voor ons het bitterste van den oorlog. Het duurde echter niet langof de echtgenoot of andere familiebetrekking maakte voorziening voor dezehulpeloozen. Het spreekt van zelf, dat men niet kon verwachten dat zij evengoedverzorgd zouden worden als in tijd van vrede; doch het was hartverheffend te zienhoe tevreden en gelukkig deze families waren, omdat zij nog onder haar eigenmenschen konden blijven.Onze kommando's waren tamelijk afgemat en ook onze dieren hadden rust noodig

na al het rondzwerven ten Zuiden van het spoor. Generaal Muller liet ik bij deCobaltmijnen, nabij Olifantsrivier, boven aan denWagendrift blijven, en ik zelf gingmet 100 man en een pom-pom naar Witpoort en Windhoek, tusschen Roos-Senekalen Dullstroom om de burgers, die daar nog overal rondzwierven, bij elkaar te brengen,het kommando te reorganiseeren, en een voorzorg te maken voor voedsel; want teWitpoort hadden de burgers van wijlen veldcornet Kriege, die aan den vijandontkomen waren, weder den molen gerepareerd, die door de Engelschen wasopgeblazen; zoodat deze molen weer evengoed als voorheen maalde. Een tamelijkevoorraad mielies, die door ons weggestoken was, voordat wij gevlucht waren, wasniet door den vijand ontdekt en wij hadden dus reden onzen boschlanciers dankbaarte zijn.Het was echter lang niet alles even rooskleurig. Veel onregelmatigheden hadden

plaats, veel onheil werd veroorzaakt door ontrouwe burgers, en wetteloosheid wasten top gestegen. Wij kwamen dus juist in tijds om een algemeene ramp in dezegewesten te voorkomen. Burgers

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

244

reden heen en weder naar den vijand, correspondentie omtrent overgave werd openlijkgevoerd tusschen de Engelschen en de Boeren, en hoewel de getrouwen dieovergebleven waren, hun best deden om dit te beletten, schenen zij daartoe niet bijmachte. Er moest dus hier met beslistheid en kracht worden opgetreden. Binnen eenweek na onze aankomst zaten er dan ook een half dozijn personen in den tronk teRoos-Senekal, beschuldigd van hoogverraad. Een heele omwenteling werd gebrachtin zake het voeren van het bevel. De oude officieren en voormannenwerden ontslagenen hunne plaatsen werden opgevuld door jongere en ijveriger personen. Dan warener nog vier families die veel last gaven. Toen de vijand de laatste maal wasdoorgetrokken, hadden zij geen kans gekregen met haar vee naar hem te gaan; toennu de vijand teruggegaan was, trachtten deze personen - ik zal ze gemakshalve maarSteenkamps noemen - met wagens, vee en alles wat zij hadden, brutaal-weg naar hetEngelsche kamp te Middelburg te gaan. De getrouwe burgers dit ziende, dreigdentoen haar vee weg te nemen en te confisceeren. Toen de Steenkamps bemerkten datzij gevaar liepen hun vee te verliezen, bleven zij te Dullstroom en namen hun intrekin het kerkgebouw, het eenige gebouw dat nog niet vernield was, hoewel de deuren,vensters en de preekstoel verdwenen waren. Hier wachtten zij natuurlijk eengelegenheid af om op minder eerlijke wijze naar den vijand te komen. De plek waarzij nu waren, was slechts negen à twaalf mijl van het Engelsche garnizoen te Belfasten er was kwalijk eenige bewaking tusschen de beide plaatsen. Wij hadden allemogelijke reden om deze personen te wantrouwen. Wij waren echter wel moreelovertuigd van hun slechte intenties; doch zij hadden gladde tongen en wisten bijhoog en bij laag te verzekeren dat zij zich nooit aan den vijand zouden overgeven.Wij hadden het meeste belang bij hun vee, zooals slachtschapen en beesten. Hunwagens

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

245

met ossen en een rijpaard wilden zij niet afstaan, ofschoon zij gereed waren die naarden vijand mee te nemen.Ik tracht de houding van de Steenkamps en wat later met hen gebeurd is, zoo kort

mogelijk te vertellen om aan te toonen, hoe wij te kampen hadden met nog anderegevaarlijke elementen buiten en behalve het Britsche leger, en hoe diep de burgerkan vallen, als hij eenmaal zijn hoofd erop heeft gezet om zich te onttrekken aan zijnheiligsten plicht en besluit de wapenen waarmede hij gisteren nog zijn land heeftverdedigd, morgen te richten op zijn eigen broeders en landgenooten. Zoo heb ikdikwijls bespeurd dat vader tegen zoon, broeder tegen broeder vocht.Ik heb nooit het edele dezer handelwijze van het Britsche leger ingezien. Ik mag

hopen, dat ik mij vergis; maar ik geloof dat Engeland nog wrange vruchten zalplukken van dezen stap om Boeren, die gezonken waren tot op den diepsten bodemvan laagheid, tegen ons te gebruiken.Wij werden niet lang met rust gelaten. Te midden van al de drukte, ontstaan door

het reorganiseeren der kommando's en het zuiveren onzer omgeving van verraders,rukte vijand uit van Helvetia en kwam over Bakenkop in de richting van Windhoek.Een deel der burgers onder kapitein Du Toit, een pas aangesteld officier die een flinkkorps had gevormd uit burgers van de districten Lijdenburg en Middelburg, trok denvijand voor tusschen Bakenkop en Dullstroom. Er had een warm gevecht plaats,waarin wij eenige burgers verloren; de vijand werd dien dag echter gestuit. Metgrootere versterking rukte hij den volgenden dag verder op. Toenmoesten de burgerspad geven. De vijand kampeerde dien avond bij de Pannetjes, drie mijl vanDullstroom.Zooals men zal opgemerkt hebben, was de vijand nu dicht bij onze vrienden de

Steenkamps, die met angstige harten het oogenblik afwachtten, dat zij de roemrijkeheldendaad van ‘Hands-up!’ zouden kunnen volbrengen. Dit kwartet

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

246

vocht natuurlijk al lang niet meer; de een had een nierkwaal en de ander een breuk.Zij steunden en kermden zoolang er een vechtende Boer bij hen was. Den geheelendag zaten zij op de kopjes bij Dullstroom en zagen het vechten en alle bewegingenaan; elkander gelukwenschende, toen de vijand ons verdreven had en nader kwam.Wil men mij eenige oogenblikken in gedachten vergezellen? Dan begeven wij ons

naar de kerk te Dullstroom om een tragisch-komisch tooneel te aanschouwen, datdaar dien avond werd afgespeeld. Honderden van dien aard hebben in dezen oorlogplaats gehad. Hier echter werd het afgespeeld tusschen ‘would-be’ Engelschen en‘would-be’ hands-uppers. De laatsten werden zooals zal blijken, dien avond in denstrik gevangen hun door de officieren van mijn staf gelegd.

In den strik gevangen.

De adjudanten Bester, Redelinghuis en J. Viljoen hadden order gekregen om zichzooveel mogelijk in khaki te kleeden, naar Dullstroom te gaan en naar de familieSteenkamp te trekken om zich daar als Engelschen voor te doen en te zien of dezenzich vrijwillig wilden overgeven en zich stellen onder de Britsche vlag. Doordat hetEngelsche kamp zoo dicht bij Dullstroom stond, zouden zij er zich volstrekt, nietover verwonderen, als er eenige Engelsche officieren bij de kerk te Dullstroomopdaagden; want volgens informaties, die wij bekomen hadden, hadden de Steenkampsreeds aan de Engelschen laten weten, dat zij hen daar opwachtten om zich over tegeven. Bester stelde zich zelf voor als Kolonel Bullock, Redelinghuis was Jack enViljoen heette Cooper en was de tolk. Tegen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

247

negen uur in den avond kwam dit trio bij de kerk te Dullstroom aan. Het was reedsalles donker in het gebouw en de bewoners waren reeds gaan slapen. Cooper, detolk, klopte en de deur werd geopend door een jongen van der Nest, die met zijnbroeder dien nacht daar sliep en er den avond vóór het gevecht was aangekomen.Cooper zei: ‘Goeden avond! Is mijnheer Steenkamp thuis? Hier is een officier, dieden heer Roux wilde spreken. Mijn naam is Cooper.’Van der Nest werd doodsbleek, stapte snel het huis binnen, en stamelde: ‘Oom

Jan, daar is mensen bij die deur,’ en zijn broeder wekkende, zei hij: ‘Hemel, jong,hier die Engelsen,’ en beide broeders sprongen half gekleed de achterdeur uit metachterlating van hun schoenen en jassen, en kozen het hazenpad. Deze twee warenvechtende burgers. De zwager van de Steenkamp's, dien ik maar Roux zal noemen,kwam te voorschijn; maakte een nederige buiging en zei met een glimlach op hetgelaat: ‘Good evening, Sir.’Kolonel Bullock (Bester) antwoorde: ‘Good evening,’ en zich tot Cooper, den

tolk, wendende, voegde hij er bij: ‘Tell Mr. Roux, that we have got information abouthim and his friends in here wishing to surrender; (Zeg tegen mijnheer Roux dat wijbericht gekregen hebben, dat hij en zijn vrienden, die hier zijn, zich wenschen overte geven,) maar eer Cooper dit begon te vertalen zei Roux: ‘Oh, I understand you,Sir, quite right. Myself and my brothers-in-law have been waiting for an opportunityfor twelve months and we are so thankful for the relief that's come at last.’ (O, ikversta u heel goed, mijnheer; ik en mijn zwagers hebben nu al 12 maanden op eengelegenheid gewacht en wij zijn zoo dankbaar dat de bevrijding eindelijk gekomenis.)Colonel Bullock, ferm: ‘Ah, I see; call your friends all out, please.’ (Ah, ik begrijp

het, laat uw vrienden allen hier komen.)

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

248

Roux maakte een nederige buiging, salueerde, trippelde het huis binnen, en kwamspoedig weder terug met zijn drie kameraden, die met uitgestrekte handen op KolonelBullock toeliepen. Deze gaf hun echter niet de hand; doch beantwoordde even hungroet met een korten knik.Kolonel Bullock: ‘Are these men able to speak English?’ (Kunnen deze mannen

Engelsch praten?)Roux, die nu de voorman speelde, antwoordde: ‘No, Sir.’Kolonel Bullock: ‘Ask them whether they are willing to surrender voluntarily to

His Majesty the King of Great Britain?’ (Vraag hen of zij bereid zijn, zich vrijwilligte onderwerpen aan Z.M. den Koning van Engeland.)Toen dit vertaald was, riepen zij in koor: ‘Ja, alsteblief toch, ons is zoo blij.’Roux sprak nu names de anderen: ‘Sir, we have been waiting long for a chance to

surrender, but the Boers watched us so closely that we could not get through withour families and cattle. We have not been fighting against you, Sir.’ (Mijnheer, wijhebben al lang op een gelegenheid gewacht om ons over te geven, maar de Boerenhebben zoo streng de wacht over ons gehouden, dat wij met onze families en onsvee niet konden doorkomen. Wij hebben niet tegen u gevochten, mijnheer.)Kolonel Bullock: ‘Allright, fetch your arms and deliver them up to my men.’ (In

orde, haal uw wapenen en geef ze aan mijn mannen).Het geheele spul liep het huis of de kerk in en daagde op met hun Mausers en

bandelieren, die zij aan de nagemaakte Tommies overhandigden. Kolonel Bullockdeed alsof hij aanteekeningen maakte in een zakboekje, om zichzelf nog meer denschijn van echtheid te geven. Men stelle zich voor: 't Was in den nacht en er wasgeen licht en toch schreef hij. Toen de geweren overhandigd waren, zei Roux tegenKolonel Bullock: ‘Sir, can I please retain this revolver as there are a few Hollandersin a little hut down here, who said, they will shoot me if I

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

249

surrender, and you know, Sir, it is these Hollanders who are urging on the Boers tofight. That's why the war goes on. Why don 't you go now and catch them? I willshow you where they are.(Mijnheer, mag ik deze revolver houden; er wonen hier een paar Hollanders in

een kleine hut. Zij hebben gezegd, dat zij mij zouden doodschieten als ik mij overgafen u weet, mijnheer, dat het juist deze Hollanders zijn, die er bij de Boeren opaandringen om te blijven vechten. Dit is de reden waarom de oorlog voortduurt.Waarom gaat gij hen niet halen, ik zal wel wijzen waar zij zijn.)Col. Bullock: ‘Allright, keep the revolver, I will have the Hollanders early to

morrow.’ (In orde, behoud de revolver, ik zal de Hollanders morgen vroeg welkrijgen.)Roux, zenuwachtig: ‘Sir, you should be carefull, Ben Viljoen is just down here at

Witpoort with a commando and a pom-pom.’(Mijnheer u moet voorzichtig zijn; want Ben Viljoen is met een kommando en

een pom-pom te Witpoort.)Col. Bullock, verwaand: ‘Be at ease, my columns will be round him early and he

will not get out this time.’(Maak je maar niet ongerust, mijn kolonnes zullen hem spoedig omsingeld hebben

en ditmaal zal hij niet ontsnappen.)De vrouwen kwamen nu uit het huis en sloten zich bij het gezelschap aan. Zij

klapten in de handen en riepen: ‘Ach, hoe blij is ons o'r die verlossing. Jannie’, - ditwas de voornaam van Roux - ‘vraag voor die officier of hij toch niet wil inkom nieen iets met ons gebruik, thee of koffie.’Dit werd col. Bullock vertaald en hij bedankte hartelijk. Een der vrouwen zei: ‘Is

dit nie straks Ben Viljoen ze mensen wat ons kul?’ Roux antwoordde: ‘Stil vrouw,wat weet jullie vrouwmensen, kan jullie niet zien nie dis een hooge Engelse officier’;waarop het geheele gezelschap weder in vreugdebetoog uitbarstte.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

250

Col. Bullock sprak nu: ‘Mr. Roux, I will take your cattle and sheep with me forsafety-sake.’ (Mijnheer Roux, ik zal uw vee en uw schapen veiligheidshalvemeenemen); waarop Roux twee zijner kameraden zond om al het vee uit de kraal tehalen en aan de twee nagemaakte Tommies af te geven. Er zou zelfs een kaffermeegaan om het vee aan te jagen tot bij het Engelsche kamp.Col. Bullock vroeg aan Roux: ‘Will you be prepared to join us and show us, were

these small lagers of the Boers are?’(Ben je bereid om met ons mee te gaan en ons te wijzen waar deze kleine

Boerenlagers zijn.)Roux: ‘Oh, yes, Sir, I will, but you must please not put me in dangerous places.’(Zeker, mijnheer, maar breng me als 't u belieft, niet op gevaarlijke plaatsen.)Col. Bullock: ‘That's allright. Now Mr. Roux, when shall I send wagons for the

families and how many will be required?’(Het is goed.Mijnheer Roux, wanneer zal ik nu de wagens zenden voor de gezinnen

en hoeveel zullen er noodig zijn.)Roux: ‘Thanks Sir, it is so cold tonight, you better send them in the morning. There

are 4 families, so please send 4 wagons.’(Dank u mijnheer, het is zoo koud van avond, 't zou beter zijn als u ze in den

ochtend stuurde. Er zijn families, zend daarom als 't u blieft ook 4 wagens.)Een van de Steenkamps vroeg nu, wat de geachte officier zei, waarop Cooper alles

vertaalde en Steenkamp hernam: ‘Vraag die officier of ons zeker die wagens morgenvroeg kan verwag.’ Col. B. antwoordde: ‘Zeker’; waarop Steenkamp zei: ‘Ons zalvannag alles oppak en morre bij zonop gereed zijn om saam te gaan, en ik hoop, onszal morre whisky kan saam drink in die Engelsche kamp.’Col. B.: ‘Allright, I will be pleased to see them. Now,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

251

please ask them whether they have any valuables or money, than I will take it forsafety.’(Goed, ik zal blij zijn hen te zien. Vraag hun nu of zij ook kostbaarheden of geld

hebben, dan zal ik dit veiligheidshalve meenemen.)Maar hier werd het oude gezegde bewaarheid: Klop liever den Boer op zijn hart

dan op zijn beurs; want in koor antwoordden zij: ‘Dankie Mr. Officer, ons het alvoorzorgen gemaak voor ons geld; dit is zoo goed weggesteek dat die Boeren ditniet zal vind nie.Col. B.: ‘Well good-night, all’. Cooper en Jack groeten de dames heel intiem en

tikten haar op de wangetjes, en de dames lachten: ‘Loop, jullie stoute Tommies.’Allen riepen tegelijk uit: ‘Good-night, officer!De colonel op zijn groot lomp Engelsch paard met zijn commando van twee man

wilde nu zijn slachtoffers even trotsch verlaten als hij gekomen was; hij en zijnmannen gaven dus hun paarden de sporen, zoodat de dieren, met hun kop spelend,draafden, schijnbaar zich verheugende over de aanwinst der familie Steenkamp. Hetpaard van den kolonel struikelde over een bos los doorndraad, dat noch de armekolonel, noch zijn paard hadden zien liggen Het dier viel en de kolonel lag op zijnkniëen en ellebogen. In dit hachelijke oogenblik kon hij helaas een hollandschenvloek niet terughouden; maar eer hij tijd had meer in het Hollandsch te spreken, wathem misschien zou verraden hebben, liepen al de Steenkamps toe en met tal vanbetuigingen van sympathie hielpen zij ‘Mr. Officier’ op zijn paard; terwijl den broeken de rijstevels van den kolonel met hun zakdoeken werden afgeveegd.Wij vroegen Col. Bullock (Bester) later tergend of het een deel van het comediespel

was om zoo met zijn paard acrobatische toeren te maken; waarop hij ten antwoordgat: ‘Ja, dat is eigenlijk echt Engelsch, en dan ook het sterkste bewijs voor deSteenkamps geweest dat zij met Engelschen en niet met Boeren te doen hadden.’

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

252

Den volgenden morgen kwamen de drie adjudanten in het lager aan met vier nieuweMausers en elk met 100 patronen, ongeveer 300 schapen en beesten en een flinkepony. Wij hadden dus al het genot en de Steenkamps al het nadeel van ditcomediespel. Dienzelfden morgen nog zond ik veldcornet Young met eenigemanschappen om het dappere kwartet in arrest te nemen. Toen de veldcornet bij henkwam, vond hij hun boeltje opgepakt en hen zelf met angst uitkijkend en wachtendop de wagens, die kolonel Bullock zou zenden. Het was natuurlijk een mooi tableau,toen het gordijn opging en in plaats van een Engelsch, een Boerenofficier voor henstond met een breeden glimlach op het gelaat. Zij hadden vele verontschuldigingenen uitwegen; o.a. dat zij den vorigen avond omsingeld waren in de kerk door eendertigtal menschen met sabels en lansen, die hen met den tromp van het geweer opde borst tot overgave gedwongen hadden. Een van de vier, die den vorigen avondzoo fijn getrippeld had voor een Engelsch officier, - zooals hij tenminste dacht - wasnu zoo krank dat hij den veldcornet een twintigtal certificaten van doktoren en oudevroedvrouwen toonde, allen verklarende dat hij aan een hartkwaal, een nierkwaal,en tering leed. Hij maakte het zoo erg dat de veldcornet hem niet arresteerde enslechts de drie anderen medenam. Dezen werden voor een krijgsgericht gebracht en,ik geloof, tot drie maanden harden arbeid veroordeeld; terwijl al hun goederengekonfisceerd werden. Twee dagen daarna was het Engelsche kamp te Dullstroomen werd de zich ziek houdende Steenkamp meegenomen naar het Engelsche kamp,waar ook de vrouwen werden heengevoerd, zoodat zij dan toch ten slotte werkelijkverlost waren.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

253

Weder door den vijand aangevallen.

Een Engelsche kolonne viel ons aan bij Windhoek en, hoewel wij haar den eerstendag konden tegenhouden, moesten wij toch den volgenden dag, na een kort gevechtte Korfsnek, bijWindhoek, terugtrekkenmet verlies van den dapperen, jongen Botha.De vijand achtervolgde ons snel, en hoewel ik den sjambok goed gebruikte, slaagdeik er niet in de burgers tot stilstand te brengen; zoodat, toen wij Witpoort passeerden,vijands cavalerie met twee kanonnen ons dicht op de hielen zat en wij door Steelpoortgedreven werden. Eerst te Maagschuur tusschen de Botha- en Tautesbergen kregenwij de burgers tot staan en slaagden wij er na een kort, doch hevig gevecht in, vijandsvoorwaartsche bewegingen te stuiten en hem weder terug te drijven naar Witpoort,waar hij kampeerde. Hier werd nu voor de tweede maal onze molen afgebrand enheel wat gezaaide vernield.Onze kommando's trokken nu weer naar Olifantsrivier en vereenigden zich bij de

Cobaltmijn met het deel, dat onder generaal Muller daar gebleven was. De vijand,die steeds gedetermineerd scheen om ons weg te vegen van het aangezicht der aarde,zocht onze lagerplaats op, en tusschen de Cobaltmijn enWagendrift werden wij tegenhet midden van Juli 1901, door een groote overmacht aangevallen.Wij hadden positiegenomen in de randen en boden zoo goed mogelijk tegenstand. De vijandbombardeerde ons geweldig met eenige 12 ctr. houwitsers en 15-ponders; terwijlhun infanterie de buitenflanken bestormde. Na verlies van heel wat manschappenslaagde een bataillon Hooglanders er in onzen linkervleugel om te trekken. Toen devijand zijn rechtervleugel in den reeks randjes had gevestigd, werd het voor hemgemakkelijk met zijn groote macht infanterie, de eene positie na de andere van onste nemen, zoodat, onze stellingen die steeds onder kanonvuur werden gehouden,voor ons

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

254

onhoudbaar werden. Met verlies van 5 gewonden en één doode, eenAmerikaanschen-Ier, die Wilson heette, trokken wij laat in den middag uit dezeposities weg en gingen Olifantsrivier door nabij Mazeppa's drift; terwijl de vijanddien avond kampeerde bijWagendrift, zoowat drie mijlen hooger aan dezelfde rivier.Den volgenden dag trok de vijand de rivier door, ging Pootjesnek uit en over

Donkerhoek naar Pretoria. Wij kregen dus nu weder gelegenheid behoorlijk ademte scheppen.Ik heb vergeten te vermelden, dat wij hier langs de Olifantsrivier steeds in

boschachtig veld waren; maar dat er vanaf het midden van Mei, wanneer de rijpbegint te vallen, geen paardeziekte meer is, en dat het Boschveld dan te verkiezen isboven het Hoogeveld, omdat gedurende de wintermaanden het klimaat heerlijk is inde Boschvelden.Ik zond van hier met eenige vertrouwde burgers rapport naar den

Kommandant-Generaal aan de andere zijde van het spoor, welk rapport onzeervaringen tot dien dag meldde en waarbij berichten omtrent de andere kommando'swerden gevraagd. Het duurde drie weken voor wij antwoord kregen, omdat derapportgangers verscheidene malen het spoor niet konden overgaan en eerst na velevergeefsche pogingen, de overtocht met de grootste moeilijkheid kon geschieden.De Engelsche kolonnes op het Hoogeveld waren dan ook zeer bedrijvig en talrijk.

Stormachtige dagen in het Noorden.

In het midden van Juli 1901, verliet ik generaal Muller aan de Olifantsrivier, waarhij met de kommando's een tijdje moest rusten, en ging ik, vergezeld van een tiental

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

255

adjudanten en rapportgangers over Witpoort naar Pelgrimsrust, in de Noordelijkestreken van Lijdenburg, om de kommando's in dit gedeelte te bezoeken en deontevredenheid, die bij sommigen tengevolge der nieuwe organisatie was ontstaan,te onderzoeken en alles zoo goed mogelijk te regelen.Te Zwagershoek, 12 mijl ten Zuiden van Lijdenburg en een poort of kloof,

waardoor de groote wagenweg van Lijdenburg naar Dullstroom en Roos-Senekalgaat, trok ik een veldcornetschap aan van zoowat 57 burgers. Ik hield met hen eenbijeenkomst en toen ik alles duidelijk had gemaakt, waren ook allen tevreden. Ikstelde toen aan als veldcornet een jongeling van ongeveer drie-en-twintig jaar, enwegens zijn dapper gedrag, is het mij een genoegen hier zijn naam te vermelden: hetwas S.J. Schoeman, de zoon van kommandant D. Schoeman. Wij waren nauwelijksmet deze bijeenkomst klaar of een vijandelijke kolonne uit Lijdenburg trok op onsaf. Wij verdedigden ons zoo goed mogelijk en slaagden er in den vijand verscheidenemalen terug te drijven; ten slotte waren wij echter genoodzaakt te ‘trappen’. Ik geloofniet dat wij hier veel verlies aan den vijand hebben toegebracht. Aan onze zijdetenminste hadden wij geen dooden en gewonden.Dien nacht zette ik mijn reis voort, voorbij Lijdenburg door vijands linie, naar

Houtboschkop, negen mijl ten oosten van Lijdenburg, waar een klein kommandogeposteerd was, onder het bevel van een veldcornet. De vijandelijke kolonne trokvoorbij, op de reis naar Belfast. De tocht tusschen Lijdenburg en het garnizoen teWitklip door, ging voorspoedig; hoewel hij erg vermoeiend was, daar wij gedurendeden nacht minstens 40 mijl moesten afleggen. In vredestijd zou de afstand niet meerhebben bedragen dan 21 mijl. Nu echter moest men verscheidene omwegen makenom vijands wachten te ontloopen. Den volgenden morgen kwamen wij teHoutboschkop aan,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

256

waar wij door de aanwezige burgers hartelijk werden ontvangen. Er werd eenbijeenkomst bepaald van al de burgers ten Noorden van Lijdenburg, bij eenhotel-langsden-weg te Septhorpe, ongeveer 12 mijl ten Westen van Nelspruitstatie,welke plaats ongeveer in het midden lag van alle wachten en kommando's in dezestreken. Het hotel zelf stond leeg. Ik bevond dat de burgers hier verdeeld waren intwee partijen, de eene was ontevreden met de nieuwe officieren en wilde de oudeofficieren terug hebben, de andere weer was tevreden met de nieuwe regeling endrong er op aan dat geen verandering zou gemaakt worden. Laatstgenoemde partijwas onder bevel van den heer Piet Moll, die door mij was aangesteld als kommandantvan het distrikt Lijdenburg in plaats van den heer D. Schoeman, die eerst genoemdebetrekking bekleedde. Er was een groote opkomst. Ik maakte de zaken duidelijk entrachtte de Burgers te overreden tevreden te zijn onder de nieuwe officieren. Het wasechter duidelijk te zien, dat een groot gedeelte ontevreden bleet en er dus geensamenwerking kon verwacht worden. Ik besloot toen dat het deel der Lijdenburgers,dat tevreden was met kommandant Schoeman, onder dezen kon blijven; waarop ikhem in zijn betrekking herstelde. Het deel, dat liever wilde staan onder kommandantMoll, zou gevormdworden tot een vrijwilligers-korps onder zijn bevel. Beantwoorddedit plan, dan waren alle kwesties geëndigd. Om nu deze regeling goed te doen slagen,was het m.i. noodig om den vijand op de een of andere plaats aan te vallen omzoodoende den nieuwen officieren gelegenheid te geven hun hoedanigheden te toonen.Ik trok dusmet de kommando's onder kommandanten Schoeman enMoll in oostelijkerichting tot bijWitrivier naby Lozieskop en kampeerde daar eenige dagen. Intusschenwaren wij bezig den vijand te verkennen langs de Delagoabaaispoorlijn om degeschiktste plaats uit te zoeken voor een aanval.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

257

Wij hadden juist besloten om in den avond van den eersten Augustus 1901Krokodilpoortstation aan te vallen, toen een onzer spioenen ons bericht kwam brengendat de vijand die het fort te M'pisaanstad, onder de Mauchbergen, in het Boschveldtusschen ons, te Witrivier, en Leydsdorp, hield, met een massa buitgemaakt vee inde richting van Komatiepoort trok. Het voorgenomen plan met Krokodilpoortstationwerd dus opgegeven en ik gaf order dat 50 burgers van ieder kommandantschapdadelijk zouden oprukken om dezen klomp struikroovers te M'pisaansstad aan tevallen; want zij hadden ons zooveel kwaad berokkend dat wij hen niet goedsmoedskonden laten gaan. Deze aanval zou dan, meer dan een andere omstandigheid, eengoede verstandhouding teweeg brengen tusschen de twee partijen burgers. Ik moethier duidelijk maken, dat het fort, waarheen ik nu de burgers zond, bezet was doorde zoogenaamde Steynacker's Horse, een korps gevormd uit al de desperado's diemen had kunnen samenrapen. Het bestond uit houders van kafferwinkels, jachters,smokkelaars, en al het schuim dat men in de wildernissen van het Noorden konvinden. Bovendienwas er nog een kafferafdeeling bij, die eenige honderden naturellentelde en die alle onder het bevel stonden van een zekeren Francis, een bekendenjachter. Het korps had zijn hoofdkwartier te Komatipoort en zijn bevelvoerder wasMajoor Steynacker. Wie of wat dit schitterend licht was, heb ik nooit kunnenuitvinden. Te oordeelen naar zijn manschappen en het werk door hen verricht, kanhij niet ver afstammen van Rinaldo Rinaldini, het roemruchte hoofd der Italiaanschebandieten. De bewaking der Portugeesche grens was waarschijnlijk toevertrouwdaan den heer Steynacker; terwijl hij ‘carte blance’ moet gehad hebben; zijn machtscheen tenminste onbeperkt te zijn. Hij legde het er met zijn korps op toe, zooveelmogelijk buit te maken. De kaffers, die tot dit korps behoorden, waren vanonbeschaafde stammen uit

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

258

het Boschveld en werden gebruikt voor verkennings-, vecht- en moordwerk. Zijhadden reeds ten Noorden van Lijdenburg verscheidene families aangevallen opafgelegen plaatsen, een tiental vermoord en haar vee weggevoerd. Ik herhaal:vermoord; want de blanken, die aan het hoofd van deze strooptochten stonden, lietentoe dat de kaffers met assegaai en bijl de burgers doodmaakten, zooals in deze strekengebeurd is met de families van komm. Lombard, Vermaak, Rudolf en Stolz. Hetkommando, dat ik nu zond, moest twee dagen hard trekken om M'pisaansstad tebereiken en de burgers wisten dat zij geen gemakkelijke taak voor zich hadden. Zijhadden bevel gekregen het fort in te nemen. Als zij eerst tot daar getrokken warenen de aanval zou niet slagen, dan zou, om het zoo te zeggen, de duivel op henlosgelaten worden. Niet alleen zouden de desperado's met hun goede paarden onsopvolgen; doch al de kafferstammen in die gewesten zouden met hen samen spannenen niemand van ons zou dus ontkomen, want men moest tusschen dicht op elkaarwonende kaffers door, en het fort zelf was gebouwd bij de hoofdstad van hetkafferhoofd M'pisaan, die tegen ons was. De bende in het fort was niet gevaarlijkdoor haar groot aantal - de bezetting telde slechts 25 tot 30 blanken, - maar zij wasgevaarlijk door de verraderlijke wijze, waarop zij samenwerkte met de eindeloozeaaneenschakeling van kafferstammen, die onder aanvoering van blanken, degevaarlijkste sluipmoordenaars en de grootste roovers in deze gewesten waren. Overhet algemeen beschouwde men den kaffer als een neutraal persoon in dezen oorlog,behalve wanneer hij gewapend in onze kampen of linies gevonden werd en hij geengegronde redenen kon opgeven voor zijn aanwezigheid. De kaffers werden bij hunkraal nooit door ons gehinderd. De vijandelijke kaffers kwamen dus dikwijlsspioeneeren en hielden zich overdag stil bij den een of anderen kraal. 's Nachts kropenzij tot in onze lagers en zagen alles af, zoodat zij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

259

de beste spioenen voor den vijand waren. Deze kaffers zijn dan ook beter dan iemandin staat om den vijand te leiden langs voetpaden en wegen, die bij de blankenonbekend zijn. Geeft men een kaffer een geweer, dan vergeet hij zichzelf dadelijk;want hij weet niet van ‘hands-up’; hij weet slechts van dood en van geen kwartier.In deze gewesten nu vond men eenige honderden gewapende kaffers die onder debevelen van blanken stonden. Wat zij roofden en plunderden, werd bijna geheelonder hen verdeeld; het Engelsche gouvernement ontving er slechts 25 pCt. van.Daarom hebben zij ook het leven van geen mensch, van welke kleur of sekte,gespaard.Ik ben eenigszins afgeweken van mijn onderwerp. Ik deed zulks om een denkbeeld

te geven van de troepen, waarmee wij te doen hadden. Ik kan echter verklaren, datik reden heb om te gelooven dat de Britsche opperbevelhebber geen kennis droegvan het karakter, noch van den aard der operaties in deze afgelegen deelen van hetland door deze prachtexemplaren van het menschenras gevoerd. Wij waren dus zeerin ons schik, toen wij konden zeggen:

Een rooversnest veroverd.

Toen in den vroegenmorgen van den zesden Augustus 1901 het aanbrekende daglichtzich in rooden gloed vertoonde boven de toppen der Lebombobergen en daarnalangzaam zijn zilveren stralen schoot over het sombere, dorre Boschveld, waren dekommando's onder kommandanten Moll en Schoeman het reusachtige fort zachtjesgenaderd tot op eenige honderden passen. De paarden werden hier achtergelaten entoen werd het fort in verspreide orde bekropen. Niemand onzer was bekend met deconstructie van dit fort, nog minder met zijn strategische ligging. De burgers haddendus order zoo zachtjes mogelijk te loopen en op een afgesproken teeken - het

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

260

blazen op een fluitje - te stormen. Alles was doodelijk stil in het fort, zoodat wij reedsbegonnen te denken dat de bezetting vertrokken was; toen op kwalijk zeventig treevan de versterking de officieren menschen zagen bewegen in een sloot buiten hetfort. Het teeken werd gegeven en met een ‘Voorwaarts’ uit honderd kelen, stormdende burgers. Vanuit de sloot werden zij met het eene salvo na het andere begroet.Doch men stormde tot in de sloot, waarna de Engelschen het fort binnensprongenlangs geheime of althans voor ons onzichtbare ingangen, Zij schoten hevig door deschietgaten uit het fort. Op dit tijdstip waren er reeds verscheidene van onze burgersgesneuveld. ‘Spring over den fortmuur,’ schreeuwde de wakkere kommandantMoll.Men probeerde het: de burgers klommen den 12 voet hoogen muur op. De vijandzag dit en richtte een doodelijk vuur op de bestormers, tengevolge waarvankommandantMoll zwaar gewondwerd en zes andere burgers ernstig werden gekwetst,voor de top van den fortmuur bereikbaar was. Kapt. Malan van Moll's afdeeling,nam dadelijk het bevel op zich, toen Moll getroffen werd. Nog een weinigaangemoedigd en de burgers sprongen bij den vijand in het fort. Wanhopig verzettezich hun aanvoerder, kapt. Francis; totdat hij zelf doodelijk werd getroffen en degeheele bende zich overgaf. Rondom het fort lagen zes burgers gesneuveld, en dekommandant en 12 anderen gewond. In het fort vonden de burgers één blanke dood,twee gewond en een twintigtal kaffers dood en gewond. Krijgsgevangen werdengemaakt 24 blanken en ongeveer 50 kaffers. Ik kan van deze blanken herhalen, datzij de treurigste exemplaren waren van het menschdom, die ik ooit heb gezien.Naast het fort waren een twintigtal kleine hutten, waarin een troep kaffermeiden

werden gevonden, die zeiden dat ze de ‘Missesses’ waren van de ‘Masogas’ (soldaten).Het gevecht bij het fort was juist voorbij en de krijgsgevangenen waren nauwelijks

ontwapend, toen een brand-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

261

wacht, die bovenop den muur zat, schreeuwde: ‘Hier kom een kafferkommando!’‘Spring uit, kerels,’ was het bevel. En werkelijk op nauwelijks 100 treden van ons,was een aanzienlijk kafferkommando, dat dadelijk vuur opende op de burgers. Hetduurde niet lang of de burgers schoten terug en een aanzienlijk aantal inboorlingenbeet in het zand. Het was, zooals de gevangenen zeiden, M'pisaan zelf die zijnbroeders kwam verlossen.Wij vonden in dit fort behalve ammunitie en andere zaken, ook de administratie,

zooals zij dit noemden, van deze bende. Daaruit bleek ten overvloede welk soort vansoldaten zij waren, hoe zij stelselmatig op moord- en roofexpedities uitgingen enhoe de kaffers geëmployeerd en beloond werden. Een lange en belangrijkekorrespondentie ontstond over deze kwestie. Ik wilde van Lord Kitchener weten ofdeze bende een deel uitmaakte van het Britsche leger, omdat wij hen in hettegenovergestelde geval als struikroovers zouden moeten behandelen. Na heel watdralen schreef Lord Kitchener terug, dat zij soldaten waren van Z. M's. leger. Toenwilde ik van hem weten of hij de verantwoordelijkheid voor de misdaden, door hengepleegd, op zich zou nemen; in welk geval ik genegen was om de gevangenen aanhem uit te leveren. Hierop ontving ik een ontkennend antwoord. De korrespondentieleidde ten slotte den 23sten September tot een ontmoeting tusschen generaal Blooden mij te Lijdenburg. De correspondentie zelf is in handen mijner Regeering en dekafferkwestie ‘sub judice’ en daar dit een ernstige kwestie geldt, zou het onbescheidenvan mij zijn, hier en in dezen tijd meer ervan te zeggen. De gevangen kaffers werdenterechtgesteld en ieder werd gestraft naar den aard zijner misdaad. De 24 Engelschenwerden uitgeleverd, na de belofte te hebben afgelegd, dat zij niet weder zoudenteruggaan om kwaad te stichten onder de barbaren. In hoeverre zij hun belofte zijnnagekomen, weet ik niet; ik hecht maar min waarde aan hun woord, omdat ik er

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

262

aan twijfel of zij wel eenig begrip hebben van wat een woord van eer beteekent. Datwas tenminste de indruk dien hun handelwijze en persoonlijk voorkomen op mijmaakten. Het buitgemaakte vee, dat wij gehoopt hadden te vinden bij het fort, waseenige dagen voor wij den aanval maakten, weggevoerd naar Komatiepoort en teldeniet minder dan 4000 beesten.Een tweede afdeeling van de Steynackers Horse onderging hetzelfde lot in

Bremersdorp, in Swazieland, ongeveer te dier zelfder tijd. Daar verzetten zij zichechter niet zoo erg en werden zij door de Ermeloburgers gevangen genomen mettwee goede colt-maxims en twee vrachten ammunitie, waarschijnlijk bestemd om erde Swazies mede te wapenen.

Een mijner kommando's verrast.Nederlaag en succes.

Op den tienden Augustus, kort na de aankomst van de krijgsgevangenen vanM'pisaans-fort te Sabie, waar mijn kwartier tijdelijk was, en terwijl ik nog over dezekwestie met Lord Kitchener korrespondeerde, ontving ik bericht van generaal Mullervan Olifantsrivier, waar ik hem met een kommando had achtergelaten, dat hij, driedagen nadat ik van hem vertrokken was, door Generaal W. Kitchener verrast en vande kommando's afgesneden was. De kommandantschappen waren afzonderlijkgekampeerd. De verst afgelegen kommando's, die vanMiddelburg en Johannesburg,waren tegen mijn orders in aan de Bloedrivier bij Rooikraal gelagerd. Vertrouwendeop de brandwachten waren de burgers van deze twee kommandantschappen gerusten waren de paarden aan het grazen, toen de vijand tegen twee uur in den namiddagde lagers bestormde.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

263

Door de boschachtige omgeving zagmen den vijand niet, voor hij tusschen de wagensen de burgers in stormde. De burgers vluchtten en eene algemeene paniek ontstond.Hier en daar kreeg men de paarden in handen. Eenige burgers verdedigden zich enop korten afstand van elkander werd gevochten. Aan beide zijden werdenmanschappen gewond. De grootste wanorde heerschte. Burgers, paarden, trekvee ensoldaten, alles liep door elkander. Een pom-pom, die in het lager was, werd haastigingespannen; doch voor hij te ver was, werd hij ingehaald door den vijand en veroverd.De meeste wagens, zadels enz. vielen in vijands handen. Eerst te Mazeppa's drift aande Olifantsrivier slaagden de officieren erin de burgers tot stilstand te brengen.Generaal Muller kwam dien avond daar aan met een versterking en wachtte er denvijand op. Den volgenden morgen daagde deze op met een afdeeling 18de en 19dehuzaren, die, aangemoedigd door het succes van den vorigen dag, de onzen metgroote onverschilligheid bestormden, maar nu ontvangen werdenmet een welgerichtvuur, dat heel wat verwoesting in 's vijands gelederen veroorzaakte. De dapperehuzaren werden op één punt teruggeslagen en majoor Davies of Daves werd met eentwintigtal minderen krijgsgevangen gemaakt. Eindelijk kwamen kanonnen enversterkingen voor den vijand opdagen en moesten de burgers wijken. Dezen trokkennu de bosschen in tot aan de Elandsrivier bij de ‘Dubbele Driften’ en kampeerdendaar. Deze plaats is in het Boschveld tusschen Warmbad en Rhenosterkop. Denderden dag had generaal Kitchener het spoor onzer kommando's gekregen enrapporteerden onze brandwachten dat de vijand door de bosschen kwam. Aan dewolken stof, die opgingen, kon men den vijand reeds op verren afstand zien komen.De Burgers trokken uit; terwijl de wagens ingespannen en in gereedheid stonden.Op een geschikte plaats, waar de weg tusschen twee kopjes doorgaat, wachtten deburgers den vijand op. Deze niets ver-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

264

moedende, kwam in gelederen van tweeën dapper aanrijden. Toen hij op eenigehonderden passen gepasseerd was, riepen onze officieren: ‘Hands-up!’; terwijl deburgers opsprongen, den vijand tegemoet liepen en een dertigtal paarden bij dentoom grepen en de ruiters ontwapenden. Er ontstond een algemeene verwarring onderden vijand; de meeste huzaren joegen weg in de richting, die zij op zouden gaan; hetgrootste aantal echter vluchtte terug met achterlating van een colt-maxim en eenheliograaftoestel, die in onze handen vielen.Zooals reeds gezegd, geschiedde dit in het Boschveld, waar de boomen, meestal

zwarthaak-en-steekdoornboomen, dicht op elkander stonden. Nog een dertigtalhuzaren werden ingehaald en gevangen genomen, verscheidene werden van hunpaarden gerukt door de takken en zagen er akelig verscheurd en gekwetst uit. Zijhadden hun handen en aangezicht aan stukken gekrabt en hun kleeren van het lichaamgereten. Het schieten van de kanonnen verergerde de verwarring. Dezen werdengericht van uit de achterhoede op de streepen stof van de vluchtende soldaten. Aldusslaagde de vijand erin verscheidene zijner eigen manschappen te treffen.Het gevecht, als men het zoo noemen wil, duurde tot laat in den avond. Toen de

burgers teruggeroepen werden, was het verlies aan onze zijde slechts één gesneuveld,ltnt. D. Smit van de Johannesburger politie. Wat het juiste verlies van den vijandwas, kon niemand zeggen. Dat niet alle gesneuvelde soldaten begraven werden, valtniet te betwijfelen; want eenige weken daarna vonden wij nog eenige lijken, die doorons werden begraven. Niemand zou dezen gevonden hebben in de dichte bosschen,als hij niet per toeval er op was afgekomen.De burgers waren nu weer in het bezit van een honderdtal nieuwe paarden en

zadels en de verloren pom-pom was vervangen door den colt-maxim, zoodat hetverlies aan de Bloedrivier gedeeltelijk hersteld was. Generaal

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

265

Kitchener liet onze kommando's toen een tijdje met rust en trok tot naar het treinspoorterug. Deze rust was echter van te korten duur, want spoedig daagden nieuwe colonnesvanuit Middelburg en Pretoria op en werden de onzen weder op nieuw aangevallen.Hier en daar hadden gevechten plaats, meestal op dezelfde vechtgronden, waaroverik reeds meermalen schreef. Generaal Muller slaagde er verscheidene malen in opde Pietersburglijn het spoor op te breken en eenige treinen met proviand te vernielen;terwijl ik, op de Delagoa-Baai-lijn bij Malelane erin slaagde een proviandtrein tenemen; daar ik er echter niets van kon vervoeren, werd alles verbrand. Een trein, diewaarschijnlijk als versterking kwam, werd op ongeveer dezelfde plaats in de luchtgeblazen, tenminste de machine en eenige rijtuigen gingen op.

Binnen de Engelsche linie.

Tegen het einde van Augustus 1901 ontmoette ik generaal Sir Bindon Blood teLydenburg. Wij waren overeengekomen hier samen te treffen om de hangendekwesties te bespreken, omdat wij door correspondentie niet vorderden. In de eersteplaats beschuldigden wij de Engelschen, dat zij barbaarsche kaffers tegen onsgebruikten;In de tweede, dat zij misbruik maakten van het gebruik der witte vlag om officieren

door onze linies te laten komen met proclamaties, welke proclamaties door ons nieterkend konden worden, omdat de Britsche Regeering niet de regeering der republiekwas en wij nog steeds alleen ons eigen gouvernement erkenden. Deze proclamatieswaren voor ons nadeelig en men had ze gevolgelijk onder bedekking der witte vlagdoor onze linies gezonden;In de derde plaats: dat vrouwen door de Engelschen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

266

met proclamaties werden gezonden, eveneens onder de witte vlag; welke vrouwenuit de concentratiekampen werden genomen, waar men ze plechtig liet beloven, datzij haar best zouden doen om haar echtgenooten, die op kommando waren, over tehalen zich over te geven.Wij beschouwden deze handelwijze als gemeen.Verder hadden wij eenige kwesties te bespreken met betrekking tot het Roode

Kruis.Ik ging naar de Engelsche linies, vergezeld van mijn adjudanten Nel, Redelinghuis

en mijn secretaris Luitenant W. Malan. Te Potloodspruit, vier mijl van Lijdenburg,ontmoette ons de hoofdstafofficier van generaal Blood, die ons naar Lijdenburgbegeleidde. Bij den ingang van het dorp stond een eerewacht, die ons het militairsaluut bracht. Ik begreep de drukte, die er voor ons gemaakt werd, eigenlijk niet; destraten waren aan beide zijden vol van toeschouwers van alle klassen en kleuren. Ikvond tot mijn groot ongerief uit, dat ik het middenpunt was van die belangstelling;want overal hoorde men: ‘Which is Viljohn?’ en ‘Is that him?’ of ‘By Jove, he looksonly like other people!’ Het scheen ons werkelijk of men verwacht had een andersoort menschen te zien. Ongeveer in het midden van de straat hielden wij halt vooreen kleine, nette woning. Mij werd gezegd dat hier het kwartier van generaal Bloodwas.Bij den ingang ontmoette mij generaal Blood, een vriendelijk, goedgebouwd man

van ongeveer 50 jaren en een echt soldaat. Hij was van Iersche afkomst, wat dadelijkte bespeuren was aan zijn spraak. Hij ontving mij heel hoffelijk, en daar mijn tijdzeer beperkt was, nam het onderhoud dadelijk een aanvang. Ik geloof niet, dat hetvan belang zal zijn een resumé te geven van alles wat er besproken werd. Wat wijbehandelden, was zijnerzijds onderhevig aan de goedkeuring van Lord Kitchener enmijnerzijds aan de goedkeuring van denKomm.-Generaal. Het uitzenden van vrouwenmet proclamaties beloofde hij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

267

te zullen staken, alsook het uitzenden van officieren. De kwestie omtrent het RoodeKruis werd bevredigend geregeld. De kwestie inzake het employeeren van kafferswerd opengelaten. Generaal Blood beloofde alleen dadelijk de hoofden van dekafferstammen rondom Lijdenburg te zullen waarschuwen zich niet met den oorlogte bemoeien en zich niet van hun kralen te verwijderen. - Nog juist den avond vooronze ontmoeting waren twee burgers, Swart geheeten, te Doornhoek vermoord doorkaffers, die voorgaven zulks te doen onder orders van de Engelschen.Het onderhoud duurde zoowat een uur en werd bijgewoond door kolonel Curren

en mijn secretaris luitenant Malan. Mij werd uitgeleide gedaan door generaal Blooden zijn staf tot bij Potloodspruit, waar wij van elkander afscheid namen en waar dewitte vlag weer vervangen werd door het geweer en ieder weer terugkeerde tot zijneigen werkkring.

Storm en kalmte.

September, 1901. Na de kommando's ten Noorden van Lijdenburg geregeld te hebben,begaf ik mij met mijn gevolg terug naar de kommando's te Olifantsrivier, waar ik inhet begin van September aankwam. De vijand had generaal Muller met rust gelatenna het voorval met de huzaren. Wij ontvingen hier rapporten van over het spoor,meldende dat er in den O.V.S. en de Kaapkolonie veel gevochten werd en dat deburgers volhielden. Dit was zeer bevredigend nieuws voor ons, te meer nog, daarwij reeds in meer dan een maand geen bericht hadden gekregen. Ik zond weerrapporten naar den kommandantgeneraal, waarin ik mijn wedervaren meldde.Doordat de vijand de landstreken tusschen Roos-Senekal,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

268

Middelburg en Rhenosterkop zoo herhaalde malen had doorkruist en alles vernielden verwoest had, bleek het ons uiterst moeilijk om levens onderhoud voor onzekommando's te krijgen. Ik besloot daarom het kommando, dat bekend stond onderden naam van het Randkommando, in tweeën te verdeelen en het eene gedeelte doorvijands linie te brengen in den omtrek van Pelgrimsrust, ten Noorden van Lijdenburg,waar nog heel wat voedsel te vinden was. Vechtgeneraal Muller werd met deBoksburgerpolitie en het Middelburg-kommando achtergelaten. Ik nam hetJohannesburg-kommando met mij terug naar Pelgrimsrust, waar ik tijdelijk mijnhoofdkwartier had.Mielies hadden wij in deze gewesten in overvloed, ook voldoendeslachtvee, zoodat de kommando's hier goed konden bestaan.Wij waren nu reeds langen tijd zonder tenten, en in de bergachtige streken van

Pelgrimsrust en de Sabie regende het dikwijls, zoodat wij verplicht waren beschuttingte vinden voor de burgers. Op de alluviale delverijen te Pelgrimsrust vonden wij eengroote hoeveelheid gegalvaniseerd ijzer, en deelen, die gezaagd in kleinere stukken,goed konden gebruikt worden voor timmerhout. Een plaats om het lager op te slaanwerd aangewezen op den berg tusschen Pelgrimsrust en Krugerspost, waar spoedigeenige honderden ijzeren of zinken huisjes verrezen, die uitstekende beschuttingvoor de burgers waren.Gedurig werden patrouilles uitgezonden rondom Lijdenburg en waar mogelijk,

werd de vijand aangevallen, om het hem lastig te maken. Wij slaagden er in om hieren daar bij vijands buitenposten te komen en soms ook om vee van den vijand buitte maken. Dit viel zoo weinig bij hem in den smaak, dat wij tegen het einde vanSeptember bespeurden, dat er te Lijdenburg versterkingen aankwamen, zoodat inNovember een aanzienlijkemacht gedurende den nacht kon uitrukken en de Spekrivierdoortrekken. Zij stuitten tegen onze voorposten te Krugers-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

269

post, waar een gevecht plaats had. Dien nacht trok de vijand niet verder. Denvolgenden dagmoesten wij deze posities ontruimen. De vijand nam ze en kampeerdeer. Den dag daarna rukte hij met een sterk paardenkommando en heel wat ledigewagens langs de Ohrigstadrivier, blijkbaar met het doel om daar families teverzamelen. Ik moest een grooten omweg maken om den vijand voor te komen. Deweg ging over een steilen berg en door ruige kloven, zoodat wij den vijand nietkonden bereiken voor en aleer hij reeds al de huizen had afgebrand, het gezaaidevernield en de families op zijn wagens geladen had, en reeds aan het terugtrekkenwas naar het kamp te Krugerspost. Wij bestormden vijands achterhoede dadelijk eneen hevig gevecht ontstond, dat kort van duur was. De vijand ging op de vlucht metachterlating van eenige gewonden en dooden en eenige dozijnen ‘Helmets’ en‘Putties,’ die in de boomen waren blijven hangen. In onze handen vielen o.a. ookeen wagen, beladen met voedsel en buitgemaakte goederen, zooals vrouwenkleêrenen kombaarzen; een kistje Lee Metford amunitie en een aantal uniformen.Eenige dagen trachtte de vijand door te breken naar Pelgrimsrust; maar hij werd

door ons teruggeschoten. De Engelschen slaagden erin te komen tot Rozekrans, waarzich een gevecht ontwikkelde dat slechts eenige minuten duurde, waarna de vijandterugtrok naar Krugerspost. Daar kampeerde hij nog eenige dagen, totdat hij in eennachtmarsch terugviel op Lijdenburg, juist in tijd om een weldoordachten aanval vanonze zijde te ontwijken.Eenige dagen later werd de brug over de Spekboomrivier door ons vernield, zoodat

de vijand niet weer in staat zou zijn om in één nacht vanuit Lijdenburg Krugerspostte bereiken. Hoewel er een drift door de rivier gaat, kan men die niet zonder gevaarin den nacht met kanonnen en wagens passeeren, en zonder deze laatsten trekt geenEngelsche kolonne uit.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

270

Persoonlijk ging ik met eenige adjudanten elke veertien dagen door vijands liniesbij Lijdenburg om de kommando's ten Zuiden daarvan te bezoeken en zaken teregelen.De maand November 1901 ging voorbij, zonder dat er iets bijzonders voorviel.

Wel hadden er eenige expedities plaats naar de Delagoabaai-spoor; doch dezenhadden weinig succes. Bij de laatste dezer expedities slaagden de Burgers eringedurende den nacht een mijn te leggen nabij Hectorspruit-station. Zij lagen denvolgenden dag gereed om den trein op te wachten, toen een Tommy langs despoorbaan kwam afstappen en aan eenige sporen, die achtergebleven waren, ontdektedat er iets verkeerd was. Hij zag de mijn en nam het dynamiet eruit. Twee burgers,die nabij het spoor in het lange gras lagen, stonden op en schreeuwden: ‘Hands-up!’De Tommywierp zijn geweer neer en kwammet zijn handen in de lucht doodbedaardop de burgers afstappen en riep, eer zij konden spreken: ‘I say, did you chaps hearthe news that Mrs. Botha gave birth to a son in Europe?’ (Zeg, hebben jullie algehoord dat Mevrouw Botha in Europa een zoon gekregen heeft?) Wij konden onslachen niet weerhouden en de Tommy zag ons onnoozel aan en zei: ‘I am not tellingyou a fib.’ (Ik vertel jullie geen praatje) Een der burgers stelde hem gerust met deverzekering dat wij zijn woord geen oogenblik in twijfel trokken; maar dat hij zooontijdig met zijn familienieuws voor den dag kwam. De Tommy meende: ‘Well, Ithought you blokes would be interested in your bosses familly, that 's why I spoke.’(Ik dacht dat jullie wel belang zoudt stellen in de familie-aangelegenheden van julliebaas. Daarom vertelde ik het jullie.) De hoffelijke Tommy werd teruggezonden metde aanbeveling voortaan betere kleederen aan te trekken; want die hij aan had, warenzoo verscheurd en vuil, dat wij ze niet konden omruilen.De expeditie was een mislukking, want de vijand was nu gewaarschuwd, en op

het spoor werden dubbele wachten geplaatst,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

271

In demaandDecember 1901, besloten wij een aanval te beproeven op vijands convooitusschen Lijdenburg en Machadodorp. Ik ging daarheen met een paardencommandoen, na een zeer vermoeienden trek door den Sabienek over Sham-Sham, over bergenen door rivieren, welke trek ons vier dagen nam, kampeerden wij te Schoemanskloof.Eenige officieren gingen op verkenning uit om de geschiktste plaats uit te zoekenvoor den aanval op het convooi. Men bevond dat vijands blokhuizen zoo dicht opelkander stonden langs den weg, waar het convooi moest passeeren, dat het zeermoeielijk zou gaan om nabij het convooi te komen. Doch wij hadden zoovergetrokken, dat niemand lust had om terug te keeren, zonder dat een poging gewaagdwas. Wij trokken derhalve in den nacht op en verstaken ons zoo na mogelijk bij denweg om, ingeval het convooi mocht komen, dit te bestormen. Toen het den volgendenmorgen licht werd, zag ik dat de localiteit zeer ongeschikt was voor het doel dat wijvoor oogen hadden; maar bewogen wij ons nu, dan zou de vijand ons van uit deblokhuizen zien. Wij moesten dus stil liggen tot het donker werd en dan teruggaan,of anders moesten wij toch maar probeeren ons plan ten uitvoer te brengen. Wijhadden reeds verscheidene van de vijandelijke spioenen gevangen, die wij bij onshielden om niet verraden te worden. Tegen den middag kwam het convooi voorbij.Wij stormden met onze paarden. De vijand die ons reeds langen tijd moest bespeurdhebben, was gereed voor de ontvangst en uit slooten, schansen en gaten, stortte hijeen geweldig vuur op ons. Wij slaagden erin vijands buitenvleugels te verdrijven enverscheidene soldaten krijgsgevangen te maken; maar de wagens konden wij nietbereiken door het hevige vuur van een regiment infanterie, dat de wagens escorteerde.Ik zag dat het nemen meer menschenlevens zou kosten, dan het convooi waard wasen gaf order dat de aanval gestaakt moest worden en de burgers moesten terugtrekken.Wij hadden met de bestor-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

272

ming den dapperen adjudant Japie Olivier verloren; terwijl Kapitein Ghiel Jouberten nog een burger gewond werden. Aan vijands zijde werden kapitein Merriman eneen tiental manschappen gekwetst. Omtrent zijn gesneuvelden kan ik niets opgeven.Wij trokken dienzelfden dag terug naar Schoemanskloof, waar onze gesneuvelde

kameraad ter aarde werd besteld en de gewonden werden verpleegd.De blokhuizen langs den convooi-weg werden nu zoo versterkt met aardwerken

en kanonnen, dat wij, na nog eenige dagen verkend te hebben, besloten het plangeheel op te geven.Het regende gedurende den tijd dezer expeditie zoo erg, dat wij groot ongemak

ondervonden. Er was gebrek aan regenjassen en alle huizen waren afgebrand in dezestreken. zoodat er geen schuiling te vinden was voor mensch en dier. Wij trokkenlangzaam terug naar Pelgrimsrust en moesten verscheidene gezwollen rivierendoorgaan, wat veel moeite en gesukkel veroorzaakte.Bij de Sabie aangekomen, ontving ik het treurige bericht dat vier burgers Stoltz

op gruwelijke wijze vermoord waren door kaffers te Witrivier. Kommandant du Toitwas er met een patrouille heengetrokken en had de vier lijken in akeligen toestandgevonden, geplunderd en fijn gestoken met assegaaien. Volgens de sporen waren demoordenaars van Nelspruitstation gekomen. Een tweede bericht kreeg ik vanSteenkampsberg van generaal Muller. Hij meldde mij dat hij in den nacht van den16den September een vijandelijk kamp had bestormd; doch na een hevig gevecht hadmoeten retireerenmet een verlies van 25 dooden en gewonden, waaronder de wakkereveldcornet J.J. Kriege. De vijand had ook een zwaar verlies geleden; hij verloor 31dooden en gewonden, waaronder majoor Hudson.Te denken, dat wij ons hier in alle opzichten reeds zoo primitief mogelijk moesten

behelpen, zou verkeerd zijn; want waar ik nu met mijn kommando was, ten

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

273

Noorden van Lijdenburg, verheugden wij ons nog in het bezit van een telefonischeverbinding tusschen Spitskop en Doornhoek, met tusschenkantoren te Sabie enPelgrimsrust. Laatstgenoemde plaats is het centrum der delversbevolking hier en eendorpje van middelbare grootte. Het telt eenige honderden huizen, en is gelegen 30mijl ten Noord-Oosten van Lijdenburg. Dit zijn de oudste goudvelden, die in deZ.A.R. bekend zijn. Reeds in 1876 zijn zij ontdekt. Dit dorpje nu was nog altijdpermanent in ons bezit geweest. Generaal Buller was er wel in 1900 met zijn machtdoorgetrokken, doch had er geen verwoesting aangericht, en sedert dien tijd was devijand er nooit meer geweest. Demijnen en de groote stampbatterijen werden er doorons beschermd en door neutrale personen bewerkt onder toezicht van den heer AlexMarshall. Wij richtten daar een hospitaal op, dat onder toezicht van Dr. A. Neethlingstond. Een veertigtal families woonden nog altijd hier, er was kost genoeg, hoeweldie heel eenvoudig was en uit weinig soorten bestond. Toch scheenmen heel gelukkigen tevreden, zoo lang men onder zijn eigen menschen kon wonen.

Ons derde Kerstfeest in het veld.

Ook de maand December ging voorbij zonder eenige groote gebeurtenis. Eenigewaaghalzen, waaronder de bekende Jordaan en Mellema, lieten den molen van denvijand, kort bij Lijdenburg, in de lucht springen; waarna de vijand erin slaagde onzenmolen te Pelgrimsrust met behulp van twee kaffers te laten ontploffen en vernielen.Hiermede waren Jordaan en Mellema niet tevreden en na lang sukkelen slaagden zijerin in den nacht door vijands linies heen te kruipen en den grooten molen vanSchurink

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

274

in het dorp Lijdenburg met dynamiet op te blazen. Het was een vreeselijke slag, dochwelk effect de ontploffing in het dorp had op de bewoners heb ik nooit gehoord.Eenige kleine schermutselingen hadden plaats met hetWitklip-garnizoen, ten Zuidenvan Lijdenburg. Ook werden er van den vijand eenige klompjes vee buitgemaakt.Zoo liep het derde jaar dat wij in het veld waren, ten einde en moesten wij het derdeKerstfeest in het veld onder de wapenen vieren. Nog woedde de oorlog voort, nogwas er geen vrede, maar nogtans murmureerden wij niet over ons lot en besloten wijhet Kerstfeest zoo pleizierig en genoegelijk mogelijk door te brengen. De vijandscheen geen plan te hebben ons spoedig lastig te vallen. Onze dieren waren nu ineen goede conditie en door de officieren was gevolgelijk besloten om sports enwedrennen te houden. Behalve de wachten bij onze voorposten, kon het geheelekommando hieraan deelnemen. Om kort te zijn, het was een genoegelijke dag enalles liep prachtig af. Er waren athletische sports, zooals hardloopen, hoogspringen,vèrspringen, enz., en dan paardenwedrennen, en tot ieders vermaakwas er een nommerwaarin slechts muilen konden loopen. Aan den muildierenwedren werd slechts deelgenomen door negen liefhebbers, en de lachspieren van zelfs de meest droefgeestigenkwamen in beweging, toen de negen muildierruiters met zweepen en sporen,wegsprongen bij het vallen van de vlag en ieder zijn best deed het eerste den eindpaalte halen.Het gelukte schrijver dezes den officiersprijs in den voetwedren te halen, onder

groot gejuich van het aanwezige publiek. Er waren zooveel dames tegenwoordig dateen damesprijs voor voetren werd uitgeloofd, waarvoor een zestal dames wedijverden.Het fonds, waaruit de prijzen moesten betaald worden, was vrijwillig saamgebrachten bedroeg £ 115. -. Wij hadden geen muziekkorps om de feestvreugde te verhoogenen te verlevendigen; maar wij deden ons best onder de gegeven omstandigheden zoo

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

275

vroolijk mogelijk te zijn. De eenige versiering was weder dezelfde vierkleur, die hetvorig jaar zoo stiefmoederlijk, maar trotsch te Bothasberg over onze hoofdengewapperd had.Helaas, vele officieren en burgers, die daar met ons hadden feestgevierd, waren

nu door vijandelijke kogels uit onze gelederen weggerukt en ik kon den zucht nietweerhouden, die, bij de treurige herinneringen aan het afgeloopen jaar, bij mijopwelde. Want wie vergeet zijn dappere kameraden, die altijd gereed waren hunleven te offeren, wanneer ik bevelen gaf, die zij altijd getrouw en gewillig haddenvolbracht? Temidden van de grootste vreugde ging het hart onwillekeurig in gedachteterug tot hen, die zoolang getrouw schouder aan schouder met mij in weer en wind,in zonneschijn en regen hadden gestreden, voor wat wij meenden te zijn onze heiligsterechten, en waarvoor wij bereid werden gevonden ons leven te laten om den prijs tebetalen voor de vrijheid en onafhankelijkheid van ons dierbaar vaderland. Of ik mijgelukkig mag achten, dat ik lang genoeg gespaard ben gebleven om hun heldendadente vermelden, zal de tijd nog moeten leeren. Ik herinner mij goed, dat wijlen generaalJoubert in 1899 te Modderspruit bij Ladysmith in gezelschap van verscheideneofficieren zei: ‘Gelukkig is de Afrikaner die het einde van dezen oorlog niet zal zien.’De tijd zal leeren in hoeverre zijn profetie juist was.Kerstfeest werd onder medewerking van onze oude vrienden, Dr. Neethling, W.

Barter, en anderen, o.a. gevierd door het plaatsen van een kerstboom voor de kinderenin het kleine ijzeren kerkgebouw te Pelgrimsrust. Waar men al de presenten vandaangekregen had, weet ik niet; maar de kerstboom was rijk beladen met allerlei soortenkinder-geschenken. Er was ergens een oude tooverlantaarn buitgemaakt, die in ordewas gebracht en waarmede nu een dozijn voorstellingenwerden gegeven. Het gebouwwas stampvol, minstens negentig kinderen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

276

waren met hun moeders en vrienden aanwezig. De plechtigheid werd geopend methet zingen van geestelijke liederen, door een koor, dat door den onderwijzer uit deschoolkinderenwas gevormd en dat begeleid werd door een harmonium. Daarna washet mijn lot een openingsaanspraak te houden, die door een korte toespraak van Ds.Neethling zou gevolgd worden. Zijn broeder, die voorzitter was, waarschuwde dendominee en mij om kort te zijn. Dat deze waarschuwing, tenminste waar zij mijbetrof, overbodig was, behoef ik bijkans niet te zeggen. Om burgers toe te sprekenover landszaken, daarvoor had ik niet het talent, maar ik geloof de brutaliteit; dochom onverwacht op een platform geroepen te worden en kinderen toe te spreken overonderwerpen, passend voor deze gelegenheid, met een heelen boel dames vlak voormij, met open ooren en wijde oogen, alsof zij wilden zeggen: ‘Ha, nu gaat de generaalspreken, nu hooren wij zeker groote wijsheid,’ daaraan was ik niet gewoon. Dedominé, die achter mij zat, zou echter wel zorgen dat ik niet te ver van den geestelijkenweg afdwaalde. Ik dacht, toen ik het platform besteeg: ‘Wat een vreugde is het tochom generaal te zijn!’Weigeren om te spreken, durfde ik niet, en wat ik moest zeggen,wist ik niet. Toen ik op het platform stond, en mij rechtdraaide naar het publiek, werdik toegejuicht. Deze toejuiching, die eenige minuten duurde, gaf mij gelegenheid omadem te scheppen.Waarom ik echter toegejuicht werd, weet ik niet zeker. Populariteit!Och, elke generaal zal met een ovatie in het publiek ontvangen worden, dit is eenzuivere beleefdsheidsvorm. Ik nam een elegante houding aan en gaf den indruk -tenminste ik trachtte zulks te doen - dat ik volkomen op mijn gemak was. Ik begonmet den voorzitter te bedanken voor zijn tegemoetkoming om den langen duur dertoespraken te beperken. Ik bleef ongeveer 25 minuten op mijn voeten - ik herinnermij dit goed - en ik slaagde er tenminste in de lachspieren der aanwezigen levendig

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

277

te houden. Het ernstigste uit mijn toespraak was, geloot ik, dat de kinderen tePelgrimsrust gelukkig waren, omdat zij in dit tijdperk van den oorlog nog onder devrije vlag der republiek mochten zijn, en dat zij bevoorrecht waren boven duizendenhunner kleine kameraden, die opgesloten zaten in de concentratiekampen, gesleurduit hun woningen en beroofd van hun vrijheid.Z. Eerw. volgde mij met het maken van een apologie door te verklaren, dat alles

was gezegd, wat gezegd kon worden. Ik beschuldig niet gaarne een geestelijke vanhet spreken van onwaarheid, maar ik geloof toch dat Z. Eerw. hier bezijden dewaarheid was of zich anders zeer sarcastisch uitliet.Anderen complimenteerden mij met de gevoelige aanspraak. Ook deze

complimenten schrijf ik toe aan de gewone beleefdheid, omdat het een generaaldikwijls gezegd wordt, als hij heeft gesproken, al heeft hij soms de domste dingenverteld. Ik geloof dat wij, de buitengewone omstandigheden, waarin wij verkeerden,in aanmerking genomen, al een heel genoegelijk kerstfeest hadden gevierd en datwij zeker in menig opzicht boven zoovele andere kommando's bevoorrecht warengeweest. Wij hadden nog het voorrecht om behoorlijke huisvesting en voldoendevoedsel te hebben, een feit dat er wel veel toe bijdroeg om het veldleven gedurendehet regenseizoen dragelijk te maken.Hoevele rapporten wij gedurig ontvingen uit diverse bronnen over vrede en het

eindigen van den oorlog kan men nagaan, wanneer ik zeg dat zulke rapporten ofgeruchten bijna dagelijks voorkwamen. Nu eens verlieten de Engelschen het landomdat hun geld op was, dan weer was er interventie gekomen van Rusland enFrankrijk, een derde maal was Lord Kitchener door de Wet gevangen genomen envrijgelaten onder belofte dat hij met zijn troepen het land zou verlaten; ja zelfs, zougeneraal Botha een depeche van de Engelschen hebben

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

278

ontvangen, dat hij en de Regeering moesten inkomen om vrede te maken. Iemand,die bij de Regeering was geweest, zou met eigen ooren hebben gehoord, dat depresident gezegd had, dat er over drie weken vrede zou wezen. Dat wij in het veldvurig verlangden naar de blijde vredeboodschap, zal zeker niemand betwijfelen. Datwij zat waren van den langen en zwaren strijd is even zeker als dat wij vast beslotenwaren trouw onzen plicht te doen, tot den dag, dat onze eigen Regeering en Komm.Generaal ons zouden zeggen het zwaard weder in de schede te steken.Op den avond van het oude en den drempel van het Nieuwe jaar bevonden wij ons

nog steeds gehuld in oorlogswolken. Nog was geen roodachtig schijnsel, kondigendden dagenden vredesmorgen, zichtbaar aan den politieken hemel.

Mijn laatste dagen in het veld.

Januari, 1902, traden wij in onder dezelfde omstandigheden als het vorige jaar. Destorm van dood en verwoesting was nog niet gestild. De vooruitzichten, in zooverrewij die in dit afgelegen en afgezonderde deel der republiek konden beoordeelen,waren even duister als bij den aanvang van het afgeloopen jaar. Met de hand aan deploeg en zonder omzien naar het verleden gingen wij het nieuwe jaar in. Ik had debevelen van mijn chef, welke luidden: ‘Voorwaarts!’ en die van mijne Regeeringdie klonken: ‘Houdt vol!’ Even vast besloten als ik was om die bevelen getrouw uitte voeren, even zeker kon ik ook vertrouwen op de medewerking mijner officierenen manschappen.Ten Zuiden van Lijdenburg, waar een deel onzer kom-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

279

mando's onder vechtgeneraal Muller steeds werkzaam was, scheen de vijand maaraltoos woelig te zijn; telkens deed hij uitvallen en gedurig bleef hij met één of meerkolonnes in het veld.Wij werden intusschen aan den Noordelijken kant van Lijdenburg met rust gelaten.

In andere deelen van het land ging de vijand met alle macht te werk om onzemenschen uit te putten en de verwoesting te voltooien. Dat wij in het Noorden zooongestoord werden gelaten, schrijf ik toe aan het feit, dat men door de dubbele bergenen kloven deze streek gevaarlijk vond om binnen te dringen zonder een kolossalemacht, en men deze niet ter beschikking had. Misschien had men ook wel een weinigrespect voor ons, want een Engelsch officier vertelde mij in allen ernst, dat zijinformatie hadden van hun ‘Intelligence Department’, dat ik 4000 man en tweekanonnen ten Noorden van Lijdenburg in de bergen had, en dat wij zoo verschansten versterkt waren, dat onze posities onneembaar mochten heeten. Het was niet aanmij hem uit den droom te helpen - ik was krijgsgevangene toen mij dit verteld werd- en antwoordde dus: ‘Ja, uw “intelligence” agenten zijn flinke kerels.’Hij informeerde heel onnoozel of ik werkelijk nog kanonnen in het veld had;

waarop ik hem vroeg of hij dacht dat het eerlijk van hem als officier was zulke vragente doen aan iemand, die in hun handen was gevallen. Hij beet op zijn duim en konslechts uitstamelen het gewone: ‘I beg pardon, ah, I did not mean ah, to ah insultyou.’ Hij was een jonge snuiter, die zijn haren op het midden van zijn hoofd verdeeldeen dus, wat wij noemen een ‘middelpadje’ had. Hij had de gewone ‘Hee-Haw’ stijlvan spreken en een bewonderenswaardige mate verwaandheid. In waarheid had ikzooveel honderden burgers als zij beweerden dat ik er duizenden had, en de kanonnenwaren een nachtmerrie, die rondwalste in het hoofd van den ‘Hee-Haw’,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

280

De zaken konden echter niet zoo doorgaan, Sedert het begin van het jaar trachttenwij reeds den Delagoa-Baai-spoorweg te vernielen en treinen te vangen; doch devijand had het spoor met doorndraad versperd, vele wachten dicht bij elkandergeplaatst, en had bij elk station een gepantserden trein gereed staan om bij hetgeringste teeken naar de plaats van het onheil te stoomen, zoodat wij tot dusverremet onze pogingen zeer ongelukkig waren geweest. Het werd dus noodig dat wijonze aandacht bepaalden in andere richting. Wij spioeneerden vijands garnizoenente Lijdenburg en omgeving, met het doel de meest geschikte plaats voor een aanvalte vinden. Eenige officieren gingen in den nacht door vijands wachten tot in het dorpLijdenburg; zij moesten hiervoor bijkans twee mijlen ver in een donkeren,regenachtigen nacht op handen en knieën kruipen. De Engelsche wachten bespeurdenhen niet voor zij terugkwamen en tusschen het eerste cordon heenkropen. Er werdgeroepen: ‘Halt, who goes there?’, maar zij hielden zich stil en toen Tommy voorde derde maal geroepen had, zei zijn kameraad die een eindje verder stond: ‘Fire,old chap.’ (Schiet kerel.) De Tommy vuurde en de twee officieren die niet meer dantien tree van hem af waren, wisten nu dat de soldaat door het plotselinge licht vanhet geweerschot tenminste eenige oogenblikken niet zou kunnen zien. Van dezeoogenblikken maakten zij gebruik, ze liepen weg en ontkwamen zonder verderentegenspoed.Mij rapporteerden zij dat het dorpmet doorndraad-versperringen omheindwas, dat een rij blokhuizen rondom het dorp gebouwd was en dat dezen bezet waren,en ten slotte dat verscheidene groote huizen in het dorp gebarricadeerd en sterkbemand waren. Mijn twee protessioneele spioenen en buitmakers, Jordaan enMellema, die intusschen eerste en tweede luitenant van een spioenkorps gewordenwaren, verkenden het dorp van een andere richting, alsmede het garnizoen teWitklipen brachten ongeveer dezelfde informatie, met bijvoeging,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

281

dat Lijdenburg bezet was door 2000 soldaten, bestaande uit hetManchester Regiment,het 1ste Royal Irish Reg. en een korps ‘hand-uppers’ onder den beruchten‘hands-upper’ Harper. Een derde verkenningspartij spioeneerde deKrokodilhoogte-forten en bracht ook maar ontmoedigende informatie.‘Wel, wat zullen wij doen,’ vroeg ik aan een tiental officieren, die bij mij gekomen

waren om al de rapporten te hooren en samen met mij te besluiten hadden, hoe enwaar wij een aanval zouden maken.‘Ons laat dit in uwe handen, generaal. Geef ons maar instructies en ons zal die

werk reg maak,’ was het antwoord. Een echt militair antwoord dacht ik; maar ik wistdat ik dit antwoord zou hooren voor ik mijn vraag had gedaan. Mijn officieren warenvan het begin af gewoon bevelen uit te voeren en niet geraadpleegd te worden overelk krijgsplan of operatie. Ik deelde hun toen mede dat het m.i. het beste zou zijn omtwee blokhuizen bij het dorp te overweldigen en dan het dorp zelf te bestormen.Maarde twee blokhuizen moesten eerst veroverd worden, eer de bestorming kon plaatshebben, anders zouden wij moeielijk het dorp kunnen bereiken; terwijl een mogelijketerugtocht kon afgesneden worden door het buitenste cordon dat door de blokhuizengevormd werd. Men was het met mij eens en alles werd dan ook verder geregeld enafgesproken voor den aanval, die den volgenden nacht zou beproefd worden. Dekommando's rukten op, en wij naderden te paard de blokhuizen, zoo nabij als hetgeraden was te komen, lieten toen de paarden onder een wacht tusschenSpekboomrivier en Potloodspruit achter en naderden te voet de twee blokhuizen, diewij bestemd hadden voor den aanval. Het eene was langs den weg ten Noorden vanhet dorp, en het andere was 1000 tree ten Oosten van Potloodspruit gelegen.Veldcornet Young met luitenants Jordaan en Mellema, die de blokhuizen bekropenhadden tot op

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

282

tien pas afstand, brachten mij bericht dat er een sterk netwerk van doorndraad omelk blokhuis was, waardoorheen niemand in de duisternis kon stormen. Ik liet toende burgers ongeveer 150 pas van de blokhuizen wachten - het kommando was intwee kolonnes verdeeld, één bestormingskolone voor elk blokhuis - en zond vierman met draadknippers om eerst het draad door te snijden en dan een afgesprokenteeken te geven, waarop wij zouden stormen. Het zou te veel menschenlevens gekosthebben, om door de draden te komen, terwijl de vijand door de schietgaten uit deblokhuizen op korten afstand zou vuren. Wij hoorden den klik van de knippers nuen dan, hoewel de mannen herhaaldelijk gestoord werden door de wacht. Het waseen lang proces, en het eene uur verliep na het andere. Wij lagen plat op den grondmet ongeduld het teeken af te wachten, dat het draad doorgeknipt zou zijn. Tegentwee uur in den morgen kwam de officier, die met de vier burgers was meegegaan,terug en zei dat zij de draden doorgeknipt hadden, maar toen weer bij een nieuwnetwerk van doorndraad gekomen waren, waarvan het doorknippen nog uren zounemen. De Engelsche wachten waren telkens op het geknip naar buiten gekomen.Verscheidene malen hadden dezen bijkans op de burgers gestooten. Men vond dathet noodlottig zou zijn door de draadversperring te stormen. Het was al bijna drieuur en te laat voor het doel, waarvoor wij gekomen waren. Wij hadden ons plan tenuitvoer moeten brengen zoolang het donker was. Kon dit niet, dan zouden wij moetenteruggaan, zoodat wij niet bij het breken van den dag onder het bereik van vijandskanonnen te Doornberg en Lijdenburg zouden zijn. Ik hield een kleine consultatiemet de officieren en besloot stil terug te trekken en een week later op een andereplek een nieuwe poging te wagen. Zoo trokken wij onverrichter zake terug. Ik voeldeglad niet tevreden en was zeer teleurgesteld met den loop van zaken; maar troosttemij met het vooruit-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

283

zicht op wel-slagen bij de volgende kans. De blokhuizen blindweg bestormen enover de draadversperringen heenkruipen, zou ongetwijfeld tien of twintigmenschenlevens kosten; want iedereen die met doorndraadversperringen bekend is,weet hoe moeilijk men er door komt; terwijl de soldaten vanuit de blokhuizen hundoel niet kunnen missen en zij, zoolang wij sukkelen met over het doorndraad teklauteren, een slachting onder ons kunnen aanrichten. Misschien werd het blokhuisdan nog niet eens ingenomen, zoodat de gevolgen zooveel ellendiger zouden zijn.Er was geen verschooning of reden om op dit tijdstip van den oorlog noodeloosmenschenlevens op te offeren; vooral niet wanneer er andere kansen tot slagen warenen het vooruitzicht om op andere wijze zijn doel te bereiken, niet te gering was. Denvolgenden dag waren wij terug in onze lagers om af te wachten tot er op nieuwverkend zou zijn geworden en wij een nieuwen aanval zouden kunnen regelen. Deonafgebroken regens maakten het verkennen zeer moeielijk; rivieren en spruitenwaren vol en Lijdenburg was bijna dagelijks gehuld in mist. Zonder gevaar kon menzich dus niet bewegen nabij vijands linies; want men wist nooit wanneer men op eenpatrouille of wacht van den vijand zou stuiten. Ook kon men op een afstand nietsonderscheiden. Het verkennen ging dus maar langzaam.Omtrent dezen tijd kropte er een wonderlijke kwestie op. Er waren onder de

families, die nog in het veld waren en die bij de algemeene inzameling van gezinnendoor de Engelschenwaren gespaard gebleven van gevangenname, verscheidene jongedames en eenige jonge burgers, die, niet ontmoedigd door den benarden toestandwaarin zij verkeerden, besloten hadden in het huwelijk te treden. Onze civieleadministratie, en voornamelijk waar deze de uitvoering der huwelijkswet betrof, was,zooals men wel kan begrijpen in dezen tijd uit haar verband gerukt. Overal in hetrond had men geinformeerd,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

284

wie eigenlijk een huwelijk kon bevestigen; doch niemand wist het en zooals het dangewoonlijk ging, werd bij den generaal toevlucht gezocht: hij moest het weten, wantwaarvoor is hij anders generaal. Vroeg op een zekerenmorgen daagden dan ook tweeblozende jonge helden op, die mij na heel wat ‘palaver’ op een niet al te vrijmoedigewijze het doel hunner missie mededeelden.‘Maar kerels,’ antwoordde ik, ‘ziet jullie kans om nu te trouw onder die ellendige

omstandigheden waarin ons is gewikkeld? Waarom wag jullie dan niet tot na dieoorlog?’‘Ja maar, Generaal,’ antwoordde er een, die den meesten moed had, ‘die oorlog

hij duurt zo banje lang, ons wach al drie jaar.’‘Wel,’ zei ik, ‘kerels, ik ben aangesteld om te vechten, en ik denk niet dat de

kommandant-generaal gemeend heeft onder de instructies, die hij mij heeft gegeven,dat ik huwelijksbevestiger moest zijn.’‘Och, maar generaal moet toch een plan maak, of orders geef dat die predikant

ver ons kan trouw,’ pleitten de aspiranten.Ik gaf hun ten laatste een order aan den vrederechter te Pelgrimsrust, hem

machtigende om huwelijken te bevestigen volgens onze huwelijksordonnantie. Ofdit nu eigenlijk binnen de perken van mijn macht of autoriteit was, weet ik niet; maarik moet herhalen, wat men vaak in oorlogstijd zegt en gevoelt: ‘necessitas non habitlegun’. In sommige afdeelingen, zooals bij generaal de la Rey, die acht grootedistricten onder zich had, was men verplicht huwelijksbevestigers aan te stellen, endaar werden inderdaad nog heel wat huwelijken gesloten. Ik vermeld dit kleinevoorval om eenigszins een idee te geven van de vele werkzaamheden, die menverwacht dat een officier in het veld zal behartigen.Ongeveer den 15en Januari 1902 kwam er bericht vanmijn kommando's ten zuiden

van Lijdenburg, dat de Re-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

285

geeringsleden daar van de zuidzijde van het spoor waren aangekomen, waar de vijandhet voor hen onhoudbaar had gemaakt, en dat zij nu gekampeerd waren teWindhoekbij Dullstroom. Terzelfder tijd ontving ik een brief van den waarnemenden President,waarin hij mij o.a. meldde, dat hij mij gaarne wenschte te zien. Het was geruimentijd geleden dat wij elkander hadden gesproken. Bovendien was aan de Regeeringtoegevoegd, als lid van den Uitvoerenden Raad, een oude en persoonlijke vriend vanmij, die ik gaarne weer eens zou willen ontmoeten. Dus besloot ik te gaan, vergezeldvan eenige adjudanten, om tegelijkertijd gen. Muller en de kommando's te bezoeken.Toen ik Pelgrimsrust dien morgen verliet, vergezeld van adjudanten Nel, Coetzee,Bester en Potgieter, wist ik niet dat dit mijn laatste en noodlottige tocht zou zijn indezen oorlog. Ik gaf het voorloopige bevel over aan mijn broeder met instructiesgeen aanval te maken, voor ik terug was. Ik zou zoo wat acht dagen afwezig zijn, enik wou graag zelf tegenwoordig zijn bij een aanval. Wij gingen flink over den weg,die over Doornhoek, Rozenkrans en Krugerspost gaat. Bij laatstgenoemde plaatszadelden wij af tot het vallen van den avond, toen wij verder gingen door deSpekboomrivier, voorbij de Engelsche forten, langs de blokhuizen ten noorden vanLijdenburg, en door de dorpsrivier, die zoo gezwollen was, van de vele regens datonze paarden er moesten door zwemmen. De dieren waren echter in zoo flinkeconditie, dat wij er goed doorkwamen. Tegen één uur in den morgen kwamen wij teRoodekrans, ongeveer 15 mijl ten westen van Lijdenburg, en zadelden daar af tothet daglicht begon te breken. Wij verkenden nu eerst het veld in onze omgeving,gingen voorzichtig voort in de richting van Steenkampsberg totdat wij debrandwachten van onze kommando's tegenkwamen vanwie wij vernamenwaar onzelagers waren, alsook waar de Regeering te vinden was. Wij kwamen dien avondtegen zononder

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

286

bij de Regeering aan. Deze was toen in de Mapochsbergen gekampeerd, omdat eenvijandelijke kolonne uit Belfast te Dullstroom was aangekomen. Wij waren allenverblijd elkander te zien en zaten te gezelsen rondom de kampvuren tot laat in denavond. Den volgenden dag kwamen er rapporten in van generaal Beijers uit hetdistrict Zoutpansberg. Zij meldden vele wederwaardigheden, gevechten, voor- entegenspoed. Ook brachten deze rapporten het voor mij treurige nieuws dat mijnzuster, haar echtgenoot en drie kinderen in het concentratiekamp te Pietersburgoverleden waren.Den tweeden dag, dat wij bij de Regeering gekampeerd waren, zond generaal

Muller bericht dat twee vijandelijke kolonnes aan het naderen waren en waarschijnlijkin onze richting zouden gaan. Ik ging generaal Muller opzoeken en vond hem metde kommando's in positie teWindhoek. Den zelfden middag stuitte de vijand op ons.Een gevecht had plaats; maar de Engelschen slaagden er niet in ons dien avond uitonze posities te verdrijven. Schaarschheid van ammunitie dwong ons terug te trekkennaar andere randen.Wij hadden geen kans een lang gevecht te voeren, omdat sommigeburgers slechts vijf patronen bezaten en menigeen niet één patroon meer had. Dienavond - ik geloof dat het den 21sten Januari 1902 was - vertrok de Regeering tot ineen kloof te Oshoek tusschen Dullstroom en Lijdenburg, en werd mij verzocht haarte vergezellen om haar vandaar onder mijn zorgen naar Pelgrimsrust te brengen;omdat de ruimte waar zij toen was, te beperkt was. Zoo begaf ik mij dus met mijnpaar adjudanten naar Oshoek, waar wij in een stortregen aankwamen. Wij haddenniets als onze regenjassen. Bij de leden der Regeering en haar gevolg zag men hieren daar een klein stukje zeil, dat tot bedekking tegen den regen moest dienen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

287

Mijn Gevangenname.

Den 24sten Januari, 1902, besloot de Regeering dat wij den volgenden avond vanOshoek verder zouden gaan naar Pelgrimsrust. Nu moesten wij door vijands linies,vandaar de noodzakelijkheid in den nacht te trekken om zoodoende uit het gezichtvan den vijand te zijn, voor het licht werd; want men was hier en daar gedwongenop nog geen duizend tree aan de vijandelijke forten voorbij te gaan. Den volgendenmorgen werd het plan om door te trekken naar Pelgrimsrust veranderd; omdat devijand de Regeering blijkbaar niet opvolgde en men dus liever wachten wilde om tezien, hoe de zaken zouden loopen. Hoe verder de Regeering ging, hoe moeilijker hetnatuurlijk werd om communicatie te houden met den commanmandant-generaal ende O.V.S. Regeering, met wie men juist in verbinding was omtrent zeer belangrijkezaken. (Ik geloof niet dat het mij past dezen hier te vermelden.) Ik besloot toen ommaar alleen met mijn adjudan ten naar Pelgrimsrust door te gaan. Ik moest gezoutenpaarden voor de Regeering krijgen en verscheidene andere private opdrachtenuitvoeren.Wij verlieten op denmorgen van den 25sten het Regeeringslager te Oshoeken reden door tot nabij Zwagershoek, waar wij afzadelden en vertoefden tot zononder,omdat wij niet overdag verder konden gaan, daar de vijand ons zou kunnen zien,wanneer wij deze plek passeerden.Ik liet door een adjudant den weg vanaf een hoogen kop met een goeden

veldverrekijker nauwkeurig verkennen, en toen het schemer werd, rapporteerde hij,dat de weg veilig scheen, daar hij niets kon zien bewegen. Ook het dorp Lijdenburgscheen rustig. Ik reed tegen een randje uit en bespiedde zelf den berg en was nu zekerdat er geen onraad te bespeuren was. Twee jonge burgers, die ook op weg warennaar Pelgrimsrust, sloten zich bij ons aan; zoodat wij nu, mijn achterrijdermeegerekend, 8

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

288

personen telden. De gewone voorzorgsmaatregelen werden genomen: Twee burgersreden altijd eenige honderden passen vooruit, als een soort van voorhoede. Wijpasseerden nu een plek, waar de vijand vroeger Commandant Schoeman hadvoorgelegd, en waren bijzonder voorzichtig bij deze plek. Toen wij daar voorbijwaren, dacht ik er over dat wij nu nog verdere voorzorgen moesten nemen; vooralbij de plaatsen waar wij nu zouden langs gaan, de driften van de dorpsrivier en deSpekboomrivier. Wij reden dus zoo voorzichtig mogelijk verder.Ik ben niet bijgeloovig; maar ik voelde een soort van ongerustheid en alsof er iets

tusschen mijn schouders kroop. Juist naderden wij Boomplaats, dat ongeveer tweeen een halve mijl ten Westen van Lijdenburg gelegen is; toen wij tot op eenigehonderden passen van den ouden opstal genaderd, - ik weet niet, of er een huis staat;want ik ben er nooit bij dag voorbijgegaan - iets zagen bewegen. De twee adjudantendie voorreden, draaiden uit den weg en volgden de bewegende voorwerpen, die veelop paarden geleken. Het was maanlicht en ongeveer tien uur in den avond, en eendoodsche stilte heerschte alom. Toen deze bewegende voorwerpen zagen, dat deachtervolgers naderbij kwamen, begonnen zij sneller en sneller voort te gaan. Ookik volgde. Eensklaps verdwenen de twee schimmen. Het waren Engelsche kaffersmet zwarte jassen en zooals later bleek, vielen zij plat, en toen wij op hen stuitten,openden een twintigtal vuur op ons. Wij rukten om en joegen naar den weg. Toenwij dezen bereikt hadden, vervolgden wij ons pad, nog steeds geen kwaadvermoedende. Ik reed numetmijn adjudant Bester voor, gevolgd doormijn adjudantenJordaan en Nel. Nadat wij een watersloot waren doorgegaan, naderden wij een spruit,waarvan de oevers steil waren en waar de weg tot in de spruit uitgegraven was. Wijhielden onze paarden in om de steilte voorzichtig af te gaan. Gedurende al dezen tijdwerd er van achteren op ons

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

289

geschoten; steeds vlogen de kogels om ons heen. Toen ik en Bester een eind den walvan de spruit af waren, sprongen twee rijen soldaten op aan beide zijden van denweg, en schreeuwden: ‘ands-up!’ en vuurden tegelijkertijd. Bij de eerste schoten diegelost werden op uiterlijk een yard afstand van mij, werd mijn paard getroffen alsookdat van Bester. Ik werd met geweld tegen den grond geworpen en toen ik mijn hoofdoplichtte, bevond ik mij tusschen de bekken van een streep vuur spuwende geweren.Ik lag in een slootje aan den kant van den weg; terwijl de Tommies op den wal,ongeveer eenige voeten hooger dan ik, lagen. Ik keek in het rond; het paard vanBester was op hem gevallen en hij spartelde om er onder uit te kruipen. Men schootvan beide kanten van den weg. De kogels floten in alle richtingen. Grond envuurvonken vlogen zoo in mijn gezicht, dat ik niets kon onderscheiden en hoe ik ookal antwoordde: ‘Allright’, de Tommies schreeuwden voortdurend ‘ands up!’ enschoten zoo snel dat mijn antwoord door het geknetter der geweren niet kon gehoordworden. Een soldaat, die zeer nabij mij was, en die mij de vonken van elk schot dathij vuurde, in de oogen deed vliegen, stak zijn geweer vast tegen mij. Ik sloeg hetweg met mijn revolver, en zei in het Engelsch dat ik geen kans had te ontkomen enmij niet verdedigde, omdat het een wanhopige stap zou zijn, en vroeg hem ten slotte,waarom hij mij dan absoluut dood wilde schieten. Terwijl ik sprak, duwde hij weerhet geweer tegen mij aan. Dezen keer hield ik het vast en werd Tommy boos en ruktezoo snel en sterk hij kon; maar ik hield vast, gaf hem mijn eene hand en zei, dat hijmij zou optrekken, zoodat ik tusschen hen in kon komen. Dit deed de Tommy.Ik moet hier opmerken dat gedurende dit voorval het schieten onafgebroken

aanhield en wij elkander niet goed konden verstaan. Ik zag wel de lippen van denTommy bewegen; maar hoorde niets. Vier of vijf Tommies pakten

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

290

mij nu beet en leidden mij een eind terug. Ik vroeg hun mij bij hun officier te brengen,waartoe zij bereid waren. Eer ik iets verder kon zeggen, vielen allen plat en opendenvuur op iets dat later bleek een bosch te zijn. Ik moest ook erg ‘koesten’ om nietgetroffen te worden; want de Tommies waren niet zeer voorzichtig met hun schieten.Het scheen mij toe alsof het er bij hen alleen maar op aankwam veel en aanhoudendte schieten. Nu was adjudant Bester ook al bij mij. De Tommies zeiden: ‘Here is anofficer.’Het was een jonge snuiter met name Walsh, die behoorde tot het

informatie-departement. Hij vroeg: ‘Well, what is it?’Ik antwoordde hem in zijn taal: ‘My name is Viljoen and I don 't wish to be

plundered by soldiers. This is my atjudant. We are unfortunately for us in your handsand desire to place ourselves under the protection of an officer,’ (Mijn naam is Viljoenen ik wensch niet door soldaten geplunderd te worden. Dit is mijn adjudant.Ongelukkig voor ons zijn wij in uw handen en wij wenschen ons te stellen onder debescherming van een officier.)Hij drukte zijn borstje, dat veel op dat van een duifje geleek, zoo ver uit als zijn

beperkte lichaamsdeelen dit toelieten, en zei: ‘Oh, allright, it is rather a lucky haul,Sir, but you look quite cool. Are you hurt?’ (Het is goed, mijnheer. Wij hebben eengoede vangst gedaan. Maar gij lijkt zeer kalm. Zijt gij gekwetst?)Ik antwoordde: ‘I am not hurt. Why should I be otherwise than cool. I was taken

in such a way, that it would have been no credit to you if I were killed. You shot methrough the chest, but the bullet only penetrated the coat and pocketbook. May Iknow who is in charge here?’ (Ik ben niet gekwetst. Waarom zou ik anders dan kalmzijn. Ik werd op zulk eene wijze aangevallen, dat het u niet tot eer zou gestrekt hebben,indien ik gesneuveld was. Ik heb een schot door de borst gekregen, maar

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

291

de kogel drong alleen door mijn jas en mijn zakboekje. Zou ik mogen weten wie hierhet bevel voert?)‘Yes, Major Orr of the Royal Irish Regiment?’‘And may I know where my other two atjudants are, who were following

immediately behind me?’(En zou ik mogen weten waar mijn twee andere adjudanten zijn, die onmiddellijk

achter mij kwamen.)Hij antwoordde niet direct, maar een der Tommies, die dicht bij ons stond, zei:

‘Both killed, Sor!’ (Allebei gesneuveld, mijnheer.)Dit was een verschrikkelijke openbaring.Na eenigen tijd slaagde men er eindelijk in de Tommies allen met schieten te doen

ophouden en werd ik bij Majoor Orr gebracht, die mij heel vriendelijk groette enzeide: ‘Ik geloof dat wij oude kennissen zijn; tenminste u hadt ook een van onzeofficieren te Belfast gevangen genomen.’Ik antwoordde: ‘Ja, ik ken uw naam, ook die van uw regiment. Mag ik mijn

gesneuvelde officieren zien?’Demajoor stemde toe en leidde ons eenige passen verder waar ons een hartbrekend

schouwspel trof. Daar lag mijn getrouwe en dappere adjudant Jacobus Nel en zijnkameraad L. Jordaan. Ik bukte mij over Nel. ‘Dood,’ zei ik, ‘zijn hart klopt nietmeer’. De kogel was door zijn hoofd gegaan. De tranen liepen mij over de wangen.Ik wendde mij tot den Engelschman: ‘Deze man was een held. Hij was ommijnentwille mij gevolgd en is in dezen doodstrik ingejaagd. Veelmalen heeft hijzijn leven voor mij gewaagd en drie malen te voren was hij gewond. Hij kende geenvrees.’De majoor zag mijn emotie en sprak op sympathieke wijze, mij belovende de twee

lijken naar het dorp te zullen doen vervoeren om daar fatsoenlijk te worden begraven.Deze belofte is eerlijk nagekomen. Mijn andere adjudanten en achterrijder warenontkomen. Slechts Bester en ik waren dus in hun handen gevallen. Ternedergeslagen,werden wij tusschen 150 Tommies met bajonetten op hun

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

292

geweren naar het dorp gebracht, een afstand van 2.5 mijl ongeveer. De dorpsrivierwas sterk (gezwollen). Wij kregen geen kans onze laarzen uit te trekken en moestenmet de Tommies door het water stappen, dat ruim vier voet diep was. Daar was maarmin pleizier in; mijn rijlaarzen werden met water gevuld en met moeite liep ik voort.Toen wij een eind van de rivier waren, werd er halt gehouden en daagde de majoorop. Hij vroeg mij of ik een mondvol whisky zou gebruiken; dit zou de koude uit hetlichaam houden. Het was nu ruim één uur in den morgen, ik was door en door nat,en het windje woei kil, zoodat ik de hoffelijkheid van den majoor niet van de handkon wijzen.Een informatieagent sloot zich nu bij den stoet aan en nadat hij zich aan mij had

bekend gemaakt, kwam hij langs mij stappen. Het duurde niet lang of hij verteldemij, dat hij alles wist van onze komst; maar dat zijn informant hem verteld had datde Regeering zou voorbijgegaan zijn en nu wou hij graag weten of dit zoo was. Hijstelde een reeks vragen. Ik antwoordde hem dat het beneden een gentleman was omvan mij antwoord te verwachten en dat ik het allesbehalve fatsoenlijk van hem vond,misbruik te willen maken van mijn treurigen toestand. Hij zag dit zoo niet in, zei hij;maar ik zweeg en antwoordde niet verder.In het dorp werden wij in een huis gebracht, omdat het regende. Wij mochten op

de veranda gaan en mij werd een stoel gegeven. Na verloop van een half uur werdeen lange, goedgebouwde kerel bij mij gebracht doorMajoor Orr, die mij aan kolonelGuinness, de O.C.T. (Officer Commanding Troops, bevelvoerder der troepen)voorstelde.Ik stond op en de kolonel gaf mij de hand en verklaarde dat het hem een eer was

een man als mij als krijgsgevangene te hebben. Hij had zoo dikwijls verlangd ommij te ontmoeten en wij hadden al zoo dikwijls tegen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

293

elkander gevochten, dat wij oude kennissenwaren. Ik dankte hem voor het complimenten drukte mijn spijt er over uit dat de kennismaking op deze plaats en op deze wijzewas.‘Oh, that 's fortune of war,’ meende de kolonel en hij zei dat mij dit niet moest

ontmoedigen. Ik behoefde mij nergens over te schamen. De kolonel gaf ons wat tedrinken en te eten en tot onze verbazing bevonden wij dat de kolonel orders gezondenhad, om voor ons een slaapplaats te maken in het kwartier van onzen ouden vriend,kapitein Millner, die nu Provost-Marshall was. Wij werden onder de bewaking vaneen officier gesteld, dien wij ons eerewoord gaven, dat wij niet zouden trachten teontvluchten dien nacht. Wij waren uitgeput en verlangden naar rust. Het was halfdrie in den morgen, toen de officier ons in een huis bracht, waar wij moesten slapen.Van eenige kombaarzen was een bed gemaakt en er werd een wacht geposteerd voorhet venster van de kamer, waar wij zouden slapen. Kapitein Millner, in wiens huiswij nu waren werd gewekt en kwam bij ons. Ik moet zeggen dat de ontmoeting zeerhartelijk was. Wij zaten met elkander te praten bijkans tot het breken van den dag.Hij vertelde al zijn ervaringen vanaf den tijd, dat hij door mij als krijgsgevangene teRoos-Senekal was losgelaten. Hij verzekerdemij dat zijn regiment voor mij enmijneburgers het grootste respect koesterde, omdat men wist hoe wij gevochten hadden,en hoe zij, die in onze handen vielen, behandeld werden. Hij was zeker dat zijnRegeering onze officieren, hoewel zij opponenten waren, ten hoogste respecteerde.Wij bleven zoolang wij te Lijdenburg waren onder de vriendelijke zorg van kapiteinMillner. Ik kan met niet genoeg erkentelijkheid spreken van de edele en vriendelijkebehandeling, die ik van de officieren van het Royal Irish Regiment genoten heb,zoolang wij onder hun bewaking waren.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

294

In Engelsche handen.

Wij werden te Lijdenburg gehouden tot ongeveer den 30sten Januari 1902, en hetwerd mij vergund een brief te schrijven en te doen zenden aan mijn burgers, waarbijik mijn broeder in kennis stelde van het gebeurde, en hem en de burgers aanmaandeom niet weemoedig te zijn over mij, dat ik, om de waarheid te zeggen, wel verbrijzeldgevoelde, maar dat mijn geweten niet bezwaard was, omdat ik tot het laatste oogenblikmijn plicht had gedaan en alleen ‘hors de combat’ was gesteld door den grootstendwang en toen er geen keuze meer voor mij over was.Hoewel wij te Lijdenburg edelmoedig werden behandeld, kan ik toch nauwelijks

beschrijven het gevoel van teleurstelling en het verlangen die bij mij bestonden, omterug te gaan naar mijn kommando. Ik was teleurgesteld, omdat het voor mij beterzou zijn geweest, te sneuvelen, dan krijgsgevangen te worden gemaakt. Dit klinktmisschien dwaas, doch dit gevoel krijgt menwanneer men ontwapend enmachteloosin vijands handen is. Ik vervloekte het lot, dat mij zoo dikwijls gespaard had, toenduizende kogels mij om de ooren vlogen. Ik verlangde terug naar mijn kommando,omdat dáár, bij mijn menschen, vrijheid, liefde, eensgezindheid en trouw heerschten,en omdat ik wist hoe onmisbaar mijn persoon daar was. Als men 28maanden tezamengeleefd heeft, in zonneschijn en regen, in lief en leed, in voor- en tegenspoed, danwordt de gehechtheid aan elkander zoo sterk dat men niet zonder pijn eensklaps vanelkander wordt gescheurd. Ik zal er evenwel geen tijd meer aan besteden om tebeschrijven wat ik gevoelde en hoeveel ik moreel leed vanaf den tijd dat ik in vijandshanden viel. Het is, denk ik, genoeg, wanneer ik verzeker, dat het de zwaarste dagenvan mijn leven waren en dat het mij meer dan eens scheen alsof mijn loopbaan alsman voor altoos was geëindigd. Ik, die gewoonwas bevelen te geven en gehoorzaamdte worden,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

295

moest nu de bevelen van anderen gehoorzamen, en o, hoe vernederend en pijnlijkwas het soms om door den geringsten soldaat bevolen te worden iets te doen.Van Lijdenburg werden wij naar het Machadodorp-spoorwegstation gezonden

onder de zorg van colonel Urenston van de Argyle- en Sutherland Highlanders, meteen escorte van 2000 man. Dat was een groote macht en ik kon niet begrijpen, wathet beteekende, totdat men mij mededeelde dat Lord Kitchener orders had gegevenom toe te zien dat ik niet ontsnapte of door mijn commando ontzet werd. En werkelijk,ik kreeg ook geen kans.Kolonel Urenston was een zeer beleefd en edelmoedig soldaat en behandelde mij

zoo goed als ik dit mocht verwachten. Vier dagen later bereikten wij Machadodorpen te Dalmanuthastation werd ik overhandigd aan kapitein Pearson een stafofficier,die ons met een wacht naar Pretoria vervoerde. Te Pretoria werden wij geplaatst inhet kamp voor krijgsgevangenen, waar toen reeds een zestigtal waren. Hier blevenwij eenige dagen.Mij werd toegestaan om onder toezicht van een officier mijn oudersen eenige vrienden te bezoeken. Ik werd naar Lord Kitchener gebracht, die mij zeerhoffelijk ontving op zijn kantoor, waar wij een onderhoud hadden van een klein halfuur. Het hoofd van het Britsche leger gaf mij den indruk van een echt militair meteen sterken wil en zonder verwaandheid of onderduimschheid; tenminste ik kon nietsvan dien aard bespeuren gedurende den korten tijd dat ik hem zag.Ik wist niet wat men met mij ging doen en was, wat dit betrof, ook geheel en al

onverschillig. Den derden dag, bij het breken van den morgen, werden wij gewektdoor een soldaat en werd ons medegedeeld dat wij over een half uur naar het stationzouden worden gebracht. Een rijtuig kwam ons halen. Aan het station werden wijtoevertrouwd aan de zorgen van een officier, die ons in een compartiment bij zichnam, en al heel spoedig stoomden

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

296

wij met den sneltrein voort. Op mijn vraag aan den officier, zeide deze ons dat wijnaar Durban gingen; maar hij kon ons niet mededeelen, wat onze uiteindelijkebestemming zou zijn. Wij werden door dezen officier heel vriendelijk behandeld.Den volgenden morgen kwamen wij te Durban aan, waar ik toevertrouwd werd

aan zekeren kolonel Ellet een heel bits en norsch persoontje. Wij vonden hem in zijnkantoor nabij de ‘Docks’ en hij begroette mij met de mededeeling, dat hij zeer verblijdwas dat ik gevangen was. Toen hij dit tot drie malen herhaald had en mijn geduldwas uitgeput, vroeg ik hem mij in Godsnaam niet langer te pijnigen en mij geenverderen hoon aan te doen. Hij begon toen verschooning te vragen en te zeggen dathij dit niet zoo had gemeend. Dit misvormd voorwerp der schepping deelde mij toenmede, dat wij direct aan boord van een stoomschip zouden gaan. Ik antwoordde hem,dat wij nu al ongeveer 500 mijlen waren vervoerd zonder te weten wat onzebestemming was en dat, hoewel het mij niet kon schelen, wat er met mij gedaanwerd, ik toch gaarne zou willen weten naar welk deel van den aardbol ik gezondenwerd. De kolonel draaide aan zijn knevel, die erg verwilderd stond, leunde achteroverin zijn stoel, blies den rook van zijn sigaar in de lucht, en zei, zonder naar mij te zien:‘Well, ah, you are banished, don't yer know? Ah are being sent to a ah hum St. Helenaor as they call it the oh ha Rock. 't Is a nice ship you go in, called the ah, let me see,oh yes, the ah Britannic. Now you may proceed to the station, get your kit and in themeantime sign this parole and report yourself at three p.m. at the ‘Docks.’ (Gij zijtverbannen, dit weet ge toch wel? Gij zult naar St. Helena gezonden worden of zooalsmen het noemt, den Rots. 't Is een mooi schip, waarmede gij zult gaan, en het heetde Britannic. Gij kunt naar het station gaan om uw bagage te halen, en intusschenzult gij dit parool teekenen en u te drie uur precies aan de Dokken moeten melden.)

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

297

Ik verzuchtte in het Hollandsch: ‘Heer verlos ons van den booze.’ Wij teekenden hetparool, want anders hadden wij de weinige bagage, die in het station wasachtergebleven, verloren. Het parool was slechts geldig voor vier uren. Wij melddenons te drie uur precies bij de ‘Docks’ aan en werden met een sleepbootje naar deBritannic vervoerd. Deze boot lag ver van de haven in zee. Mijn adjudant en ik warennu niet meer alleen, ons gezelschap aan boord van het bootje was vergroot met eenigeandere krijgsgevangen officieren, o.a. mijn ouden vriend (!) Erasmus, die in het beginvan den oorlog ook generaal gespeeld had. De golven waren onstuimig en het bootjehobbelde heen en weer. Het rollen was genoeg om demeeste onzer zeeziek te maken,en toen wij de Britannic bereikt hadden, was ik hulpeloos ongesteld en had er al braafgenoeg van. Ik dacht: ‘Dat is het begin, en de voorsmaak is allesbehalvebemoedigend.’ Ook hier had ik echter geen keus en wij moesten ons maar latenmakmaken. De Britannic was een zeer oud, maar goed stoomschip. Ik kwam onderde hoede van kolonel Curtis van de Royal Artillery, die het bevel had over de troepenaan boord. Hij was een heel beleefd en aangenaam persoon en verschilde hemelsbreedvan den papegaai Ellet. Er waren nu zoowat dertig krijgsgevangen officieren aanboord, o.m. Majoor Wolmarans, kapt. de Jager, Rademeyer e.a. Wij kregen goedecompartimenten en in het algemeen was ook het voedsel uitstekend. Vóór dat wijDurban's haven verlieten, kwam generaal Lyttleton mij aan boord bezoeken. Metzijn echtgenoote, die met dezelfde boot naar Engeland ging, had ik op reis nog veelgesprekken. Mijn gezelschap kan echter niet te innemend zijn geweest, want ikgevoelde mij altoos ziek en had gedurende de geheele reis nauwelijks één dag, datik wel was.Den 17den Februari kwamen wij te Kaapstad aan. Het schip moest hier kolen

innemen, zoodat wij er twee dagen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

298

moesten blijven. Het schipmoest tegen de ‘Docks’ gaan liggen en het gevolg hiervanwas dat de militairen de wacht bij ons verdubbelden. Een officier bleef gedurig bijons en telde ons elke twee uur om zeker te zijn, dat niemand ontsnapt was. Tweejonge burgerofficieren gingen zich in de toiletkamer versteken omwat pret te makenmet den teller. Toen hij ons dus de volgende maal telde, misten er twee, en onzevriend liep al de hutten door en kwam na een vruchtelooze jacht met nog eenigeofficieren in groote ontsteltenis bij ons terug. Hij vroeg ons heel zenuwachtig of wijniet wisten, waar de twee waren.Wij antwoordden, dat zij even aan wal waren gegaanom zich te laten scheren, en dat zij om zeven uur zouden terug zijn. Dezemededeelingbenam den Engelschen officier eenige oogenblikken den adem.Wij amuseerden onsmet zijn teleurstelling en aan ons schaterend gelach bemerkte hij dat wij met hemden aap speelden. Nu vroeg hij ons om hem recht te helpen, wat, tot zijn overgrooteblijdschap, werd gedaan. Wij hadden gevraagd om den volgenden dag eenige urenonder parool aan wal te mogen gaan; maar de grap van den vorigen dag was genoegom dit verzoek kortaf te doen weigeren.Den negentienden Februari 1902 stoomde het schip met zijn treurende passagiers

van Kaapstad weg en zeiden wij vaarwel aan de kusten van ons vaderland.Wij warenverzameld op het bovendek, toen wij een laatsten blik wierpen op de snelverdwijnende kusten van ons geliefd Zuid-Afrika. Elkeen trachtte zoo dappermogelijkzijn gemoed in bedwang te houden; wij spraken, lachten en verkochten grappen omelkander op te beuren. Maar men kon toch hier en daar een traan zien glinsteren eneen diepen zucht hooren. De meeste onzer waren nog nooit te voren op een schip enslechts een van de burgerofficieren aan boord was in Europa geweest; de rest, ikingesloten, was nooit buiten Z.-A. geweest. Men kan dus verstaan dat wij ons nieterg op ons gemak gevoelden

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

299

om deze eerste en gedwongen zeereis, vooral niet met het vooruitzicht dat ons steedsdoor de Engelsche autoriteiten voor oogen werd gehouden, dat wij ons vaderlandnooit meer zouden terugzien. Een der officieren, A. de Villiers, die met ons de reisals mede-krijgsgevangene maakte, is sedert onze aankomst te St. Helena gestorven.De scheepsofficieren waren, zooals wij dat in ons land noemen, ‘ver ons al te goed

en te vrindelijk.’ Zij deden al het mogelijke om ons onder omstandigheden onzentoestand dragelijk te maken, waarvoor wij den officieren van de Britannic nooitgenoeg dankbaar kunnen zijn. Het verdere gedeelte van de reis naar St. Helena gingzonder eenig belangrijk voorval voorbij. Op den zesden dag, den 24sten Februari1902, wierpen wij het anker in de haven van St. Helena. Deze rots verrees voor onsuit den oceaan gelijk een wratje op een grooten neus. Wij keken vast tegen doode,kale rotswanden. Geen groen of levend voorwerp was zichtbaar. In Jamestown, delandingsplaats en een klein dorpje, schenen de huizen tegen elkander geperst envastgeknepen in een kloof, die tusschen rotsachtige bergwanden afschoot naar zee.Een minder aantrekkelijk gezicht had ik nog nooit gezien. ‘Dit zal ons levend grafzijn,’ zei iemand die naast mij stond. Ik was in gedachten verzonken en kon niet zoospoedig een antwoord vinden; ik kon slechts een ‘ja’ stamelen. Geen wonder datNapoleon op dezen rots zóó lang zat te peinzen, tot zijn hart er van brak. Ik moeterkennen dat ik numeer dan ooit te voren begon te gelooven, dat men ons als gewonemisdadigers beschouwde; want slechts moordenaars en gevaarlijke misdadigerskonden worden verbannen naar zulke plekken, waar men als in een levend graf wordtgestopt om zijn bestaan in ballingschap te slijten; waar het menschdom je vergeet,en waar niemand ooit weer van je zal hooren. Een Engelsch officier, met wien ikreeds voorheen had kennis gemaakt, kwam bij mij en vroeg mij wat ik van het eilanddacht.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

300

Ik konmijn gevoel niet beheerschen en barstte los tegen hem, hoewel hij geen anderedan vriendelijke bedoeling had met zijn vraag. Ik zei, dat ik het een geschikte plaatsvond voor Engelschemisdadigers; maar dat ik het een tergendemisdaad der BritscheRegeering achtte om haar tegenstanders, die verplicht en geroepen waren geweestom voor hun vaderland te vechten, wanneer zij in haar handen waren gevallen,hierheen te zenden. Ik verklaarde dat het fatsoenlijker zou zijn geweest ons directopmannelijke wijze te dooden dan ons een langzamen dood door marteling en isolatiete doen sterven.De officier sprak gelukkig verstandig en ik vind dat ik niet billijk tegenover hem

gehandeld heb.Nadat wij een tijdje geankerd waren, kwam er een bootje van Jamestown dat op

vrij verren afstand van ons bleef liggen, waarop iemand, die mij later bleek dehavenmeester en koloniale secretaris te wezen van dit land, schreeuwde: ‘You areunder quarantine for bubonic plague, you must disembark the prisoners (!) at LemonValley.’ (Wegens de builenpest zijt gij onder quarantaine geplaatst en moet gij degevangenenen aan land zetten te Lemon's Vallei). Deze plaats was eenige mijlenverder en hoewel zij Lemon Valley heette, was er geen lemoen of groen blaadje tezien.Van het schip werden wij met booten naar deze plek gebracht. De zee was

onstuimig en het kostte veel moeite om te landen. De matrozen, die ons naar landroeiden, waren onbekend met de haven en het gevolg was dat een schuit omsloeg,gelukkig nabij het land, zoodat al de menschen die in de golven geworpen waren,gered konden worden.Wij werden te LemonValley zes dagen lang onder quarantainegeplaatst. Een sergeant en zes Tommies hielden de wacht. De accomodatie was hierellendig, elkeen kreeg twee kombaarzen en voedsel. Het keuken-gereedschap wasniet primitief, maar slecht, en het voedsel was schraal en zooals men het gewoonlijkaan misdadigers geeft. Gelukkig

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

301

voor mij waren medegekomen een censor, Baron von Ahlenfeldt, en een militairedokter, Numan Casey. Deze twee heeren namen mijn adjudant en mij in hun tent entoen kregen wij beter voedsel en betere behandeling. Wij zijn boezemvriendengeworden en gebleven.Ik wil niet probeeren Lemon-Valley te beschrijven, slechts dit: Het is een goede

plaats om er vandaan te blijven en ik was den Engelschen nooit dankbaarder dantoen zij ons op den eersten Maart weghaalden met schuiten die ons naar Jamestownbrachten. Nadat al onze bagage ontsmet was, konden wij landen. Ik verstond nietsvan het quarantaine- en ontsmettingsproces, dat mij een parodie toescheen; want wijwisten van geen builenpest, en waren niet in aanraking geweest met een verdachtgeval.Te Jamestown ontving luit. Bathurst ons en werden wij gescheiden; mijn adjudant

en ik werden onder escorte naar het kamp te Broadbottom vervoerd; terwijl de anderekrijgsgevangen officieren gezondenwerden naar Deadwoodkamp. Deze luit. Bathurstwas een waardige tegenhanger van den verwaanden kol. Ellet van Durban. Hij deedzijn best onze herinnering levendig te houden dat wij krijgsgevangenen enverbannenen waren, en heel dikwijls liet hij het eerste gedeelte van het woordkrijgsgevangenen weg, als hij ons aansprak.

In ballingschap op den rots St. Helena.

Den eersten Maart 1902 werden wij van Jamestownhaven onder geleide vervoerdnaar het Broadbottomkamp. Het was een winderige, koele dag. Onze weg vanJamestown ging over den Ladderheuvel, waar in de bleeke, steile rotsen de weguitgehouwen is. Halfweg tegen Ladderheuvel - zoogenaamd naar den St. Jacobsladdervan 720

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

302

trappen, die recht op tegen de helling loopen en waarlangs men veel korter enspoediger den top van den berg kan bereiken - kan men zien hoe de zware regenskolossale stukken rots hadden weggesleurd, die in het dorp verschrikkelijkeverwoestingen hadden aangericht. Overal zag men dat de uitstaande rotspuntenvastgemetseld waren met pilaren. Tegen een dezer pilaren staat een bordje, waaropvermeld is hoe 15 jaar geleden een groot stuk rots omlaag gestort is dat een twaalftalbewoners in het dorp verpletterd en een heele partij huizen vernield heeft.Den aanvoerder van ons escorte deden wij duizend en een vragen. Hij was

onderofficier van een der garnizoenen en had blijkbaar de historie en geologie vandit wonderlijk eiland in zijn hoofd; want hij wist alles waarnaar wij hem vroegen.Zijn beschrijving van de populatie vond ik zoo humoristisch dat ik daar later nogeens op terug hoop te komen.Wij bereikten den top van den Ladderheuvel, juist intijds om een partij

krijgsgevangenen te zien terugkeeren naar het fort te High-Knoll. Onder dezen warenverscheidene bekenden. Bij navraag bleek dat zij op een wandeling voorlichaamsoefening onder escorte uit waren. Ik mocht niet met hen spreken, want zijwaren veroordeeld om in dit droevig fort opgesloten te worden wegens disciplinaireovertredingen.De afstand, dien wij hadden af te leggen, was ongeveer zes mijl. Ongeveer

halverwege begon de omgeving, wat het uitzicht betrof, te verbeteren. Men zag nuhier en daar boomen en plekjes gras. Wij passeerden Whitegate en gingen door eenuitgestrekte boomplantage, waarin een fraaie woning stond. De gebouwen, hoewelvan zeer oud model, waren groot en zeer sterk. Dit was de gouvernementswoning,Gouvernementshuis geheeten. Hier leerden wij dus dat het eiland zich in het bezitvan een gouverneur verheugde, die de eindbeslisser - en ik mag zeggen lotsbeslisser- van alles op het eiland was.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

303

Tegen zonsondergang bereikten wij onze bestemming, Broadbottom-kamp, datgelegen is tegen de helling van High-peak, aan het boveneinde van een diepe kloof.De 400 tenten en huisjes, van kombaarzen gemaakt, waren omringd door vierdoorndraad-versperringen, met een schildwacht op elke 100 pas afstand. De 2,000gedwongen bewoners dwaalden lusteloos rond tusschen de tenten en gaven mij denindruk van de verbannen Israëlieten, zooals dit beschreven is in den bijbel. Ik wasbij den eersten aanblik lang niet ingenomen met mijn toekomstig domicilium. Bijden ingang werd ik ontvangen door den kommandant van het kamp, kolonel Wright,een typischen Brit van middelbaren leeftijd die mij lang geen gunstigen indruk gaf.Mij werd door den kolonel de ingang tot het kamp gewezen, en hij vergezelde mij

eveneens vandaar, tusschen de tenten door, tot bij een buitenhoek, waar men juistbezig was voor mij een tent op te slaan. De grond was ongelijk en men had de plekwaar de tent opgeslagen werd, gelijkgekapt; maar vergeten de losse zoden en kluitenwat vast te stampen, zoodat het daarbinnen in de tent maar heel beroerd uitzag. Dekolonel deelde mij mede dat hij geen instructie had, mij anders dan eenig gewoonsoldaat te behandelen en, daar ik een van de verbannen officieren was, wist hij nietof ik zelfs wel gerechtigd was op de behandeling van een gewoon krijgsgevangensoldaat.Ik zweeg; want dit alles was voor mij nieuw. Tot onze landing op dezen gril der

natuur was ik behandeld geworden volgens mijn rang. Hoe zou nu alles in eensveranderen en wat kon dit alles beteekenen?Wij ontvingen nu ons beddegoed en ons keukengereedschap. Ons bed bestond uit

twee khakiekombaarzen en voor elk een waterdicht overkleedje. Onskeukengereedschap bestond uit een ‘Tamaai-kastrol’ (ijzeren pot), een grof ijzerenwaschbak, een emmer, twee groote, witte

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

304

ronde dingen om uit te drinken en voor elk onzer twee blikken borden en een lepel.Dit is de volmaakte opsomming van alles wat wij ontvingen om ons het levenaangenaam te maken. Wij hadden den ganschen dag geen voedsel genoten en kregendien avond ook niets. De krijgsgevangenen in het kamp waren echter zeer vriendelijken spoedig waren wij voorzien van kost. Hoewel deze slechts bestond uit Bully-beefen brood, was het maal ons toch heel welkom. De burgerofficieren leenden ons ookzooveel kooigoed dat wij naar omstandigheden toch fatsoenlijke ligging hadden.Wijwaren nog volkomen groen in het kampleven. Wij waren nog niet ingewijd in degeheimzinnige manieren, en het gevolg was dat ik de eerste week niet in slaap konkomen. Zoodra het donker werd, werden zoowat een dozijn olielampen aangestoken.Dezen stonden rondom het kamp en verlichtten de omheining zoo helder, dat geenenkele Boer kon doorkruipen, zonder gezien te worden. Deze lampen, die ik meerdan eens reden had naar den Hades te wenschen, werden met olie gevuld, terwijl devlam door luchtpersing werd vergroot en verbreed. Deze werking verwekt een ijselijkgedruisch ongeveer gelijk aan een naderenden trein. Een van deze lampen nu stondrecht achter mijn tent, niet meer dan zeven tree er vandaan en men zorgde er steedsmet bijzondere oplettendheid voor dat deze lamp altoos vol licht en vol gedruischgaf. De burgers in het kamp vermaakten zich met psalmen en gezangen zingen. Ditduurde van den vroegenmorgen tot den laten avond. De schildwachtenmoesten allenen ieder op zijn beurt elk kwartier schreeuwen: ‘Number ... All's well!’ Neem nudaarbij de reactie: Ik kwam pas uit het veld, waar ik een uiterst werkzaam enwaakzaam leven had geleid, waar ik gedurig op mijn hoede was geweest voorverrassingen en gewend was aan sensaties. Nu was ik in een kamp opgesloten enhad niets anders te doen dan te denken en te denken, totdat het in mijn hoofd somsals een maalstroom warrelde, draaide

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

305

en kookte. Als ik mij nederlegde om te gaan slapen, dan begon eerst de lamp, dieeen lawaai opschopte omMephistopheles met zijn heele familie te verdrijven; daarnabulderden de burgers uit zoowat 400 verschillende tenten los met de avond- en anderegezangen. Er klonk gezang uit elke tent en uit elke tent barstte een ander wijsje losen in elke tent zongen de burgers in een anderen toonaard. Men kan dus gissen hoede harmonie was. Dit duurde voort tot tien uur 's avonds en begon opnieuw te vieruur 's morgens. Dan kwam er, behalve het uitgillen van het ‘All's well’ der Tommies,nog om het halve uur een trompetter die een signaal blies. Deze trompetter waswederom zulk een vriendelijk heer, dat hij zoo dicht mogelijk bij mijn tent ging staanblazen en ik dus het volle genot had van deze muziek. Het onchristelijke gedruischvan de lamp, het telkens uitgillen van het ‘All's well’ der Tommies, het zingen derburgers, nu en dan begeleid door den trompetter, vormden een concert, dat dengezondsten mensch ziek en den verstandigsten generaal krankzinnig zou maken. Nuwas ik gezond en bij mijn verstand toen ik in het kamp werd gebracht; maar ik benervan overtuigd dat ik na drie weken snel op weg zou zijn geweest om naar eengekkeninrichting of naar een hospitaal te worden overgebracht. De kommandant vanhet kamp, kol. Wright, kwam den volgenden dag bij mij en maakte mij nog eensduidelijk, hoe hij niet in staat was mijn positie te verbeteren, omdat hij geen instructieshad. Ik probeerde hem op mijn eenvoudige wijze duidelijk te maken, dat er geeninstructies noodig waren, want dat zijn chefs wel van hem zouden verwachten dathij zijn eigen discretie zou gebruiken en dat hij mij volgens mijn rang zou behandelen.Dit was tenminste vanaf mijn gevangenname, totdat ik op het eiland kwam onderkol. Price, die bevelvoerende officier van de troepen was, mijn overtuiging geweest;terwijl ZEx. de gouverneur de eindbeslisser was die nog over alles zijn veto kon uit-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

306

spreken. Mij werd maar steeds voor oogen gehouden, dat ik verbannen was en dater geen verandering in mijn treurigen toestand kon gebracht worden. Ik ontmoettein het kamp vele bekenden, o.a. kommandant Vaal Piet Uys die ons uitnoodigdevoortaan in zijn tent te komen eten, want hij en zijn gezelschap hadden reeds allesmin of meer geregeld. Dit aanbod nam ik gretig aan en wij voegden dus onzedagelijksche rantsoenen bij, om zoodoende voldoenden kost te hebben. Dit rantsoenbestond uit: Vleesch, brood, koffie en suiker. Wilden wij eenige verscheidenheid ofverandering van spijzen, dan hadden wij verlof die in een militairen winkel, die inhet kampwerd gehouden, te koopen. Hadmen geen contanten, dan zat men natuurlijkin de blauwen.Ik hield mij drie of vier dagen stil om te zien of de Engelschen niet voornemens

waren mij beter voedsel, enz. te geven; maar er kwam geen verbetering in mijntoestand. Toen ik een week in het kamp was, was ik nagenoeg gek van het geraas.Ik zond dus een vriendelijk briefje aan kol.Wright, hem vragendemij een onderhoudte willen toestaan. De kolonel kwam daarop bij mij en in mijn tent hadden wij toeneen lang gesprek. Ik trachtte den kolonel te overtuigen dat de verbanning niet inovereenstemming was met het volkenrecht, en dat wij, Boeren, volhielden dat deverbanningsproclamatie onwettig was doch dat, al nam men aan dat wij ongelijkhadden en ik werkelijk een verbannen officier was, ik toch geen misdadiger was enbovendien nooit kennis had gekregen van mijn verbanning. De kolonel, die blijkbaarde positie in een ander licht begon te zien, beloofde mij den heer Price, den O.C.T.,te zullen voorstellen mij op parool vrij te laten.Steunende op de hoop, dat de kolonel toestemming zou verkrijgen om mij op

parool vrij te laten, zoodat ik buiten het kamp een huis zou kunnen huren en mij meteen zekere mate van vrijheid op het eiland zou mogen bewegen, bleef ik wederzoowat een week stil. Later werd mij op

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

307

mijn aanzoek geantwoord, dat, hoewel kol. Wright zulks had aanbevolen, de O.C.T.,kol. Price, weigerde mij parool toe te staan. Zelfs een pas om dagelijks uit het kampte mogen gaan voor lichaamsoefening, werd mij niet verleend. Hoe onbillijk dezeweigering was, zal wel duidelijk zijn, wanneer men bedenkt dat er geen greintjemogelijkheid bestond om van het eiland te ontvluchten. Dus al wantrouwde menmijn eerewoord, dan was er toch nog geen gevaar. Ik gevoelde zeer het gebondenleven, mijn gezondheid werd snel ondermijnd, en spoedig zou ik naar het hospitaalmoeten gaan. De oude kwetsuren deden zich pijnlijk gevoelen door het gebrek aanbeweging en de militaire dokter gaf mij wel medicijn, maar bezocht mij nooit en kanzich dus ook nimmer een idee gevormd hebben van mijn ziekte. Bij zijn medicijnheb ik dan ook nooit baat gevonden. Ik moet echter om billijk te zijn tegenover dezendokter, hierbij voegen, dat hij later meer moeite voor mij gedaan heeft en dat zijnmedicijn mij toen wel heeft geholpen.De stand van zaken ten opzichte onzer levenswijze was hachelijk: het scheen

inderdaad alsof het mijn lot zou zijn in dit droevig kamp met zijn strenge regelen enzijn kloosterachtige vrijheid, dagen en misschien jaren te moeten slijten. Ik hadbemerkt aan het weinige dat ik zag van de autoriteiten hier, dat ‘red tape’ bij degroote maat werd uitgemeten door bekrompen en bevooroordeelde officieren. Ikwilde dus bij hen niet hardnekkig aandringen op uitlating op parool; want er wastoch geen hooger beroep; het militairisme werd tenminste zoo streng doorgevoerdop dit eiland, dat ik niet anders kon denken. Ik schreef toen privaat aan mijn oudenvriend, den censor, die met mij te Lemon-Valley in quarantaine was geweest, enverzocht hem den O.T.C. te gaan opzoeken en zijn invloed te gebruiken ommij onderparool uit dit huilende, druischende, druilende kamp te krijgen. Eenige dagen laterontving ik antwoord, dat hij den O.C.T. bewogen had om zijn decisie te

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

308

veranderen en dat ik binnen eenige dagen op parool zou mogen uitgaan. Denachttienden kwam dan ook werkelijk kol. Wright mij de blijde tijding brengen datik met mijn adjudant op parool buiten het kamp kon gaan wonen. De kol. was zoogoed ons een kleine woning, zoo wat 400 passen van het kamp, aan te wijzen. Wijhuurden die zonder verzuim. Het was een heel bijzondere, zoo niet primitieve woning,bestaande uit 4 kleine kamers; twee op de eerste en twee op de tweede verdieping.Zij verheugde zich in den bloemrijken naam van ‘Myrtle Grove’. Wij waren nietgesteld op pracht, noch sierlijkheid van ons verblijf, als wij maar ontslagen warenvan het kamp en de bajonetten der Tommies. De eilandbewoners zeiden dat wij veellast zouden hebben van spoken te Myrtle-Grove; maar de spoken waren blijkbaarpro-Boer, want ons lieten zij met rust. Wij bevonden echter dat onze woning drukbezocht werd door ratten van een bijzonder groot en mak soort, die soms, terwijl jesliep, van je vingers en ooren wilden dineeren. Wij traden echter met kracht tegenhen op en waren ten slotte heer en meester van het veld en de eenige bewoners vanhet huis.Door kol. Wright werden wij goedgunstig voorzien van een tafel en twee stoelen,

keukengereedschap enz. Zelf kochten wij nog eenige stukken bij, zoodat wij in staatzouden zijn geweest zelfs ZEx. op diner te ontvangen, als hij ons met een bezoekzou hebben vereerd. De eigenares van onze keurige woning was een oude, gekleurdedame die bijzonder gesteld was op de tijdige betaling der huur en ons er nadrukkelijkop attent maakte, dat wij de peren van eenige oude boomen in onzen tuin, niet mochtenaanraken. Zelf woonde zij niet ver van ons in een oud dubbel verdiepingshuis, grootgenoeg voor een nonnenklooster en waarschijnlijk zou oud als het eiland zelf. Bijkansde helft was dan ook reeds ingestort. Deze excentrieke oude damewas eenige donkiesrijk. Deze dieren, die al het vervoer en al den aanvoer van brandhout,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

309

drinkwater enz. moesten doen, werden uiterst getrouw elken avond het omheindeerf van onze woning ingedreven. Telkens vergaten wij het hek dicht te doen, zoodatde donkies zoek raakten en er een ernstige, doch gelukkig korte vredebreuk ontstondtusschen de oude dame en ons. Ook was mevr. Jozua, zoo heette zij, eigenares vaneenige hoenders die gedurig rondom ons huis dwaalden en in den omtrek van onzekeuken heel wat te eten vonden. Dit onthaal betaalden zij ons soms terug met eenigeeieren en onze kok, die een uitmuntend buitmaker was, verstond de kunst bijzondergoed om deze eieren te verduisteren. Dit was een tweede bron van kommer voormevr. Jozua, die ons te kennen gaf, dat het christelijker zou geweest zijn de eierente koopen. Altijd gewillig goeden raad op te volgen, handelden wij zooveel in onsvermogen was volgens de opvatting van christelijkheid van mevr. Jozua; hoewel hethoogst moeilijk werd om in alle opzichten de christelijkheid der eilandbewoners tebetrachten.Wij hadden nu vrijheid ons op de meeste gedeelten van het eiland te bewegen en

maakten dus dagelijks wandelingen. Op deze tochten bezochten wij het huis, waarNapoleon Bonaparte zes-en-een-half jaar gewoond had en waar hij gestorven was;alsmede het graf, waar zijn lijk negentien jaren gelegen had, voor het naar Frankrijkwerd vervoerd. Beide plaatsen werden door de Fransche Regeering in orde gehouden,en wij vonden zoowel de woning als het graf net en zindelijk, en de oppassers bereidons alles te wijzen, ook het kleine fonteintje bij het graf, waar de groote Franschekrijgsman zoo dikwijls had zitten te lezen in de schaduw van een lommerijken boom,aan welks voet het kristallen waterstroompje van het fonteintje rippelde. Ook dit wasin goede orde. Er stond een glas bij, waarmede de bezoekers een dronk water uit hetfonteintje konden scheppen. Dit was de goedkoopste verversching, die men op heteiland krijgen kon. Voor de rest was men niet zoo philantropisch op het eiland. Dewoning van

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

310

Napoleon heet ‘Longwood’, zoo genaamd naar eenige hooge boomen met kalestammen.Het tweede krijgsgevangenen-kamp teDeadwood is slechts eenmijl van Longwood.

Ook daar wilde ik een bezoek brengen. Er vertoefden zoowat 4000 burgers inballingschap. Sommigen waren er reeds twee jaar en ik moet zeggen dat ik destandvastigheid der krijgsgevangen burgers, ten spijt hunner lange ballingschap,moet bewonderen. Ik vond echter Deadwood-kamp voor mij gesloten en kon slechtsde enkele burgers spreken, wien werd toegestaan het kamp te verlaten. Van derestricties en hoogst wonderlijke regulaties, waaronder de ongelukkigekrijgsgevangenen leefden, wil ik niet veel zeggen; alleen dit, dat men door deoverdreven strengheid een laakbare zwakheid aan den dag legde. Door op eenkrijgsgevangene te pikken, die toch machteloos in handen der gewapende militairenwas, had men een geest van hardnekkige bitterheid verwekt, die zoo diep had wortelgeschoten, dat de militairen zeker de gevolgen moeten gevoeld hebben. Het was eenpolitiek, die zoo niet noodlottig, dan toch zeker hoogst onverstandig was. Demilitairen, onbekend met het karakter van den Afrikaner, werden voorgelicht doorzoogenaamde Kaapsche of Engelsche Afrikaners, die den Boer een ingeworteldenhaat toedroegen en altijd hun uiterste best deden de krijgsgevangenenmet vernederingen minachting te doen behandelen. Dit is mijn persoonlijke ondervinding. Eenigeder Engelsche officieren op het eiland bevonden, na met ons in persoonlijke aanrakingte zijn geweest, dat wij net zulke menschen waren als zij gewend waren aan te treffenin andere beschaafde deelen der wereld en steeds veranderde hun houding dan ook.Ik bevond dat de officieren, die de belangen der krijgsgevangenen op het eilandmoesten behartigen, meestal direct van Engeland naar hier gekomen waren en dusabsoluut onbekend waren met den Boer en zijn karakter. Eén officier was eerlijkgenoeg om te erkennen, dat hij, toen hij van

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

311

Engeland vertrok om het bevel op zich te nemen over een derkrijgsgevangenen-kampen op het eiland, onder den indruk was dat hij een troep wildebarbaren, vol haren, met lange staarten en grimmige, uit-stekende tanden gelijk aandie van een krokodil zou aantreffen. Hij verklaarde dat de Afrikaner in menig opzichtin intellect en karakter boven zijn eigen natie stond. Het was ongetwijfeld een dergrofste fouten, die men kon begaan, om officieren uit Engeland te zenden, die ganschonbekend waren met de Boeren. Het gevolg was dat het eene misverstand het anderevolgde, dat domme en onnoozele verbodsbepalingen van kracht werden verklaard,waarvan de hulpelooze krijgsgevangenen de slachtoffers werden en waardoor haat,nijd en verbittering werden gekweekt. Mijn positie als krijgsgevangene maakte hetvoor mij zeer moeilijk verandering of betere regulaties voor te stellen; want eenigekrijgsgevangen officieren, die hun ongenoegen hadden te kennen gegeven over debitterheid-verwekkende bepalingen werden, òf in een fort gestopt en hun werd aldusdenmond gesloten, òf zij werden bedreigdmet ontneming van deweinige voorrechtendie zij genoten. Ik ging dus voorzichtig te werk, want ik had geen lust om inHigh-Knol-fort te worden opgesloten. Derhalve verzocht ik een onderhoud met denO.C.T., kol. Price. Na heel wat moeite vond ik dezen te Jamestown in den‘Garrison-Mess’. Ik werd in het gebouw rondgeleid door een der bedienden en mijwerd gezegd in het portaal te wachten, want dat de kolonel bezig was. Ik zat hierongeveer een half uur, toen kol. Price, vergezeld van zijn adjudant, naar buiten kwam.Hij keek mij aan alsof hij verwachtte dat ik zou opspringen en hem salueeren. Ikstond op, knikte hem toe en vroeg of ik de eer had kol. Price te spreken. Hij groettestijf en deftig terug en zei dat hij kol. Price was en vroeg mij wat ik wilde. De vraagwerd zeer knorrig gedaan en sloeg mij tamelijk uit het veld, want ik moet erkennendat ik er niet op geprepareerd was zoo bits en norsch ontvangen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

312

te worden. Ik had niet veel te zeggen, want ik voorzag dat er toch niets goeds vanzou komen om met den heer Price te spreken over de belangen der burgers in hetalgemeen en bepaalde mij er dus slechts toe vrijheid van beweging te vragen voorde krijgsgevangen officieren, die thans opgesloten zaten in de kampen. Die werd mijbeloofd en gedeeltelijk gedaan.Ik heb later zooveel mogelijk het gezelschap van den heer Price vermeden.Mijn huishouden te Myrtle Grove werd na eenige weken vermeerderd met twee

heeren: Kommandant Vaal Piet Uys en landdrost F. Kelly; voor wie wij goedgunstigtoestemming gekregen hadden om op parool het kamp te mogen verlaten.De kommandant van het kamp, kolonel Wright, met wien wij nu beter in kennis

waren geraakt, bracht ons nu en dan een bezoek en noodigde ons uit bij hem aan huiste komen; zoodat wij het voorrecht hadden vaak een aangenamen middag in zijnwoning door te brengen. Mevrouw Wright, die een allervriendelijkste gastvrouw is,deed al het mogelijke om ons het vernederende gevoel te doen vergeten dat dezoogenaamde aristokratie van het eiland met haar neerzien op ons, bij ons verwekte.En welk een aristokratie is het die dit eiland bewoonde! Om een enkel voorbeeld tegeven: Zoowat vijf jaren terug, toen Dinizulu, het kafferhoofd der Zulu-natie, hierop dit eiland verbannen was, werd die zwarte zoon van Cham op al de deftigedanspartijen genoodigd, zelfs bij den gouverneur aan huis, bij denzelfden gouverneurdie thans nog in functie was. Op diners en openbare feestelijkheden werd mijnheerde kaffer gevraagd. Maar ziet U, Dinizulu was een kaffer en wij waren maar Boeren.Denk eens, de zwarte, ongefatsoeneerde kaffer dansend met de fijne, aristokratische,Engelsche dames, drinkend en etend aan dezelfde tafel, rijdend met haar in hetzelfderijtuig. Men leerde Dinizulu o.a. pianospelen en gaf hem een Engelsche

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

313

opvoeding. Dit vertelde mij Z.Exc. de gouverneur zelf.Ik hoop dat men mij goed zal begrijpen: wij hadden volstrekt geen begeerte op de

bals of diners der aristokratie van het eiland te komen, wij waren in geen stemmingvoor zulke feestelijkheden, en ook waren de meeste onzer niet in staat over passendekleeren te beschikken.Maarmen kan het niet ontveinzen dat het op elken fatsoenlijkenAfrikaander een pijnlijken indruk moest maken om te zien welk een in het oogloopend verschil er gemaakt werd door hen die tijdelijk over ons den scepter zwaaiden.Ik bracht ook een bezoek op de plantage of het gouvernementshuis, niet zoozeer

om de etiquette in acht te nemen, dan wel om een levenden gouverneur te zien inzijn majestueus paleis. Wij werden heel vriendelijk onthaald door den heer Sterndale,den gouverneur. Hij is een oud, klein mannetje, met zoowat 35 jaren Indischenregeeringsdienst achter den rug. Hij vertelde ons van zijn Indische jachtersdagen entoonde ons verschillendemeubelstukken die indertijd door Napoleon gebruikt warente Longwood. Wij bekeken ze met veel belangstelling. Zex. was zeer verwonderd,toen ik hem op zijn vraag antwoordde, dat mijn voorouders Fransche Hugenootenwaren geweest en oorspronkelijk van Clairmont, Midden-Frankrijk, kwamen. Hijvroeg of ik daarom zooveel belangstelde in Napoleon's huismeubelen. Ik antwoorddedat elk mensch belangstelde in iets dat verbonden was aan de geschiedenis van eenwereldberoemd soldaat als Napoleon.Terwille van onze gezondheid wandelden wij elken dag eenige mijlen en zoo

werden wij nauwkeurig bekend met elk hoekje van het eiland.Eenige honderden krijgsgevangenen kregen toestemming van de autoriteiten om

op het eiland allerlei soort werk te doen. Zij ontvingen een zeer geringe betaling;meestal een sixpence of een shilling per dag, en het werk, dat gedaan werd, waskolossaal. Alle denkbare ambachten waren onder de krijgsgevangenenvertegenwoordigd, zoodat

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

314

zij elk vak konden uitoefenen, van metselaar en boer, tot hotelhouder, apotheker engoudsmid. In mijn bezit is een kwitantie van mijn club, geteekend door eenkrijgsgevangene, die de St. Helena-club bestuurde.Over onze levenswijze op dezen rots zullen wel velen schrijven. Ik zal er dus maar

heel min van zeggen.Een bataillon van onze oude vrienden van Middelburg, het derde regiment Buffs

onder kol. T. Brinkman, kreeg de bewaking over ons kamp. Zij waren twee jaar inactieven dienst in Z.-A. geweest, zoodat zij soldaten waren, die hun tegenstandersniet met verachting behandelden. Kol. Brinkman en zijn officieren waren vriendelijkjegens mij en mijn huisgenooten en wij hebben vele avonden in elkanders gezelschapdoorgebracht.Ik zou nog wat willen zeggen van de oorspronkelijke bevolking van dit eiland,

maar ik geloof dat het, om rechtvaardig te zijn tegenover de blanke eilanders,wenschelijk is dit aan anderen over te laten, die dit met minder vooroordeel kunnendoen; want persoonlijk heb ik weinig goeds te zeggen over de gekleurde Engelschenvan dit werelddeel.Het is nu half Mei 1902 en er zijn sterke berichten over vrede; maar dank zij den

strengen censoren, die een heel wonderlijke opvatting hebben van hun plichten,krijgen wij slechts stukjes en brokjes nieuws door, die ons slechts een heel vaagdenkbeeld geven van wat er in Z.A. gebeurt. En de meeste dezer berichten moetenwij koopen van personen, die geen 1000 mijl van den grooten kolonel Price en Z.M.den gouverneur zitten. Immers, zoolang wij maar het nieuws krijgen, komt het erniet op aan hoe of waar wij het vandaan halen.Ik ontving van kolonel Price een brief, waarin hij mij mededeelde dat hij instructies

had ontvangen omtrent mijn behandeling. Hij hoopte dat ik geen reden tot klagenhad. Dit was werkelijk, zooals de Engelschen zelf zeggen ‘Adding insult to injury’;want ik werd steeds behandeld

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

315

op gelijken voet met elken gewonen krijgsgevangene. Doch genoeg over mijzelf enover den donkey Price.Onze gedachten werden nu geheel geboeid door de verwachting van den loop der

vredesonderhandelingen. Ik geloof niet dat er ooit meer vuriglijk gebeden is omvrede dan nu. Vele mijner krijgsgevangenen zitten nu twee jaar en acht maanden ingevangenschap en men kan gemakkelijk begrijpen hoe moede zij zijn van de langeen tergende ballingschap.Als er voldoende aanmoediging is, hoop ik in een tweede uitgave het einde mijner

gevangenschap te beschrijven. Thans gevoel ik mij onder den gespannen toestandniet in staat dit werk voort te zetten. Ik neem dus voorloopig afscheid van mijn lezers.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

317

Belangrijke bijvoegsels.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

319

Het voeden en kleeden onzer kommando's.

Reeds in Maart 1901 gevoelden wij de moeielijkheid de kommando's steeds vanlevensmidden te voorzien. Te Hectorspruit hadden wij in September van het daaraanvoorafgaande jaar afscheid genomen van het commissariaat en vanaf dien tijd werdde voeding der burgers voor ons een van de ernstige en ik mag zeggen, zorgwekkendekwesties. Wij hadden geen geregeld commissariaat meer; want er bestond voor onsgeen bronmeer vanwaar de in- of aanvoer kon geschieden. De commissariaatbeambtenwerden spoedig bij de kommando's ingedeeld en door de officieren moest nu eengeheel ander stelsel worden gevolgd. Elke kommandant moest maar zorgen dat zijnkommando van het noodige voorzien werd. Elke kommandant stelde nu eenigepersonen aan die gedurigmoesten rondrijden om provisie aan te koopen. De verkooperkreeg een kwitantie, die door den veldcornet, kommandant en generaalgecontrasigneerd werd en op vertoon door de regeering werd uitbetaald; gewoonlijkeen derde in contanten en de rest in gouvernementsnoten, beter bekend onder dennaam van ‘bluebacks.’ Het grootste gedeelte van de Republiek had de vijand nu aldoorgetrokken. Alle voedsel, door hem gevonden, was weggevoerd of vernield enhet vee was meestal buitgemaakt, tengevolge waarvan alles zeer schaarsch werd.Korenmeel, koffie, suiker, enz. waren nu artikelen, waaraan wij dachten als aanlekkernijen die wij in het verre verleden gekend hadden. Zout was ook al lang uitgeputen wij dachten in het begin dat wij niet zonder zout zouden kunnen leven; dat wijtenminste, bij het gemis ervan, ons de kiemen van scheurbuik en ik weet niet wat alop den

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

320

hals zouden halen. Deze zienswijze werd door onze dokters gedeeld. Wij koesterdendan ook geen geringe vrees voor de gevolgen van het gemis aan zout in ons voedsel.Ik mag hier echter zeggen, voordat ik het vergeet, dat deze vrees geheel en al onnoodigwas, want de tien maanden voor ik gevangen werd, leefden wij meestal zonder zout,en toen ik in handen der Engelschen viel, waren de burgers zoo gezond, als men hetmaar kon verlangen.Het eenige voedsel, waarvanwij moesten leven, wasmielies en vleesch, en wanneer

wij soms hier of daar aardappelen of groenten vonden, dan werd dit als een zeldzaamgeluk beschouwd. Hoe vreemd het ook moge schijnen, toch is het een feit, dat hetons altijd gelukte een voldoende hoeveelheid mielies en vleesch te bekomen. Demielies werden tot meel gemalen; - in koffiemolens, wanneer er geen andere molensaanwezig waren - en daarvan werd dan pap gekookt, en wel op de volgendeeenvoudige wijze. Voor de benoodigde hoeveelheid pap doet men water in een pot.Het water wordt dan op het vuur gezet en zoodra het begint te koken, wordt hetmieliemeel er langzaam ingeroerd, totdat de pap stevig genoeg is. De pap blijft daneen half uur koken en is dan gereed voor het gebruik. Zaten de khakies ons op dehielen, dan onderging het meel en water een veel sneller proces, maar de pap is dannatuurlijk ook onsmakelijker. Hoeveel malen gebeurde het niet dat een lager of eenklompje burgers door de Engelschen verrast werd enmen het hazenpadmoest kiezen;zoodat alle goederen, benevens de bobbelende pappotjes in handen van den vijandvielen? Hoe moeten de soldaten zich niet meer dan eens geamuseerd hebben, als zijons keukengereedschap vonden en de beperkte verscheidenheid van voedsel!Natuurlijk was Tommie's keuze van voedsel in het veld ook maar tamelijk beperkten strekte zijn maal zich niet veel verder uit dat Bully-beet en klinkers; maar hij vond

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

321

op de Boerenplaatsen nog al dikwijls pluimvee, varkens, enz., die door hem gretigwerden buitgemaakt. Ook had hij zout, suiker en koffie in overvloed en was zijnkookgereedschap niet zoo beperkt en primitief als dat waarmede wij ons moestenbehelpen.Zooals reeds gezegd, kregen wij altijd vleesch in voldoende hoeveelheid. Vele

boeren deden niets anders dan met hun vee rondvluchten, en ik moet erkennen, datik mij dikwijls verwonderd heb over de slimme wijze, waarop zij met hun vee uit dehanden des vijands wisten te blijven. Er was meer dan één reden, waarom deze kerels,op kommando beter bekend als boschlanciers, omdat zij gewoonlijk in de dichtstebosschen schuilplaats zochten, met hun vee verkozen rond te vluchten. Sommigeredeneerden dat er toch wel weer ééns vrede in het land zou komen, en dat, daarbijkans al het vee door den vijand was genomen, hun beesten, als zij die behielden,na den oorlog zeer groote waarde zouden hebben. Anderen vluchtten met hun veeomdat zij daardoor geen kommando-dienst behoefden te doen en zij dus in degelegenheid zouden zijn op een afstand van de vijandelijke kogels te blijven. Anderenweer vluchtten met hun vee, omdat zij er ten zeerste aan gehecht waren en evenminhun vee zouden willen verliezen als hun eigen leven.Hoe het echter ook zij, wij waren door die kerels steeds in staat vleesch te krijgen;

want hoe moeilijk het ook ging slachtvee van hen los te krijgen, al moest men somsook geweld gebruiken, wij kregen het toch. De boschlanciers waren in den regel zeeronwillig hun vee af te staan. Vroeg men hun vee te verkoopen, dan was immer hetantwoord van bijna elk hunner: ‘Ik moet zoo zwaar vlugt en ronzwerf met mijn vee,en jullie het al bijna al die beste beeste gevat en die Engelsche het partij afgeneem,en die weinig, wat ik nog het, kan ik toch niet mis nie.’ De veekoopers waren echteraltijd tegen hen opgewassen en wisten steeds het benoodigde slachtvee van hen tebekomen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

322

In den regel gaven wij den boschlanciers kennis als er gevaar was en zij pad moestengeven; maar in de meeste gevallen spioeneerden zij zelf zoo goed, dat wij nog vanhen informaties konden krijgen over de bewegingen van den vijand.Zooals ieder zeker zal weten, is het voor den Boer een zware beproeving zonder

koffie te moeten leven. Toen deze nationale drank geheel verdwenen was van hetmenu der strijdende Boeren, werd hij door mieliekoffie vervangen.Mieliemeel moestin koffie veranderd worden. Dit werd op zeer eenvoudige wijze gedaan. Zoodra erafgezadeld was, dreunde het overal zooals de kleine molens werkten. De eerste bekermeel, door iederen molen gemaald, werd in een pan of, bij afwezigheid van een pan,in een potdeksel gedaan en op het vuur geplaatst, waar het gedurig werd omgeroerd,totdat het meel zwart van kleur was geworden. Dan werd het in een ketel met watergedaan, dat tegen dien tijd ook al kookte, en precies als gewone koffie geprepareerd.Met melk, kon men deze koffie nogal met smaak drinken; maar zonder melk had zijeen wrangen smaak, hoewel zij toch nog te gebruiken was.Het vleeschwerd soms gekookt, dochmeestal op de kolen gebraden; want gebraden

vleesch zonder zout is smakelijker dan gekookt vleesch zonder zout, omdat de aschvan het vuur in zekere mate zouthoudend is, en dit zout aan het gebraden vleeschmededeelt.Elke burger kreeg natuurlijk zijn deel vleesch, wanneer een schaap of beest geslacht

werd. Ook ontving hij zijn deel mielies of mieliemeel, en hij moest dan maar zelfzien, hoe hij tegen den mast opkwam.Mielies kregen wij op allerlei wijzen. Soms oogstten wij die zelf op de landen.

Dikwijls vonden wij ze verborgen in de grotten of begraven in kralen of bij afgebrandehuizen. Dan kregen wij ze weer van naturellen, hetzij voor geld, hetzij in ruil voorbeesten. Elke generaal deed altijd zijn best in zijn afdeeling mielies te laten

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

323

zaaien, wanneer de zaaitijd daar was. Nooit was er dus gebrek aan mielies, hoewelde vijand dikwijls de landen met het gezaaide zoo vernielde, dat daar heel weinigvan terecht kwam. Nooit werd echter alles vernield. De grond is bovendien in onsland zoo vruchtbaar, dat wij daaraan menigen zak mielies en ander voedsel te dankenhebben.Van elken burger werd verwacht, dat hij, waar hij voedsel van eenigen aard aantrof,

zich en zooveel mogelijk zijn kameraden zou voorzien. Hiermee hadden de officierengeen moeite; want het is voor den Afrikaner maar éénmaal noodig honger geledente hebben om te maken dat hijzelf wel zorgt, dat een dergelijke ramp hem niet zoolicht een tweede maal overkomt.De eenige moeielijkheid, die ik soms bij de voedingskwestie ondervond, was

wanneer de aankoopers van den eenen kommandant flinker en slimmer waren dandie van den anderen; wat tengevolge had dat eerstgenoemde alles in handen kreegen de burgers van den laatsten gebrek moesten lijden indien ik niet tusschenbeidekwam. De zaak werd dan echter altijd à la koning Salomo beslist.Ik heb reeds gezegd, dat wij soms bij een verrassing door den vijand onze goederen,

zooals potten, ketels, enz. in den steek moesten laten.Wanneer dit gebeurde, ontstondde vraag, waar weder andere potten en ketels te krijgen, want die waren sedert langniet meer binnen onze linies te vinden. Elke burger ging dan maar rond en zorgdevoor zich zelf. De een kreeg een ledigen teerkan, de ander een ledig bully-beef-blik.De teerkan of het bully-beef-blik werd dan schoongemaakt en van ijzerdraad werder een klein hengsel aan gezet; dit was dan de pot, de ketel, en de pan tegelijk. Zooeen schoongemaakte teerkan beantwoordde nog al goed aan alle eischen die menaan een pot mag stellen. Niet zoo was het echter gesteld met het bully-beef-blik;want na gebruik van eenige dagen dagen brandde het lood of vertinsel

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

324

van de naden los en het blik was onbruikbaar geworden. Op zekeren dag stond ikerbij, toen onze dominee vijf shilling aan een burger betaalde voor een ledigen teerkan,en toen moest Z.Eerw. hem nog schoonmaken ook, waaronder verstaan wordt hetuitkoken om den teersmaak te verwijderen; een operatie, die onder de gegevenomstandigheden zelfs voor een predikant geen vernederende bezigheid meer was.Z.Eerw. was lang geen groentje meer in de kunst van koken en zijn echtgenoote zouzelfs trotsch zijn geweest als zij gezien had hoe flink haar Eerw. echtgenoot zijnkeukengereedschap kon hanteeren.Soms gelukte het ons een convooi van den vijand te veroveren; maar het convooi

was dikwerf ledig of de wagens beladen met hooi of paardevoer. Vond men somsvoedsel op de wagens, dan waren het gewoonlijk bullybeef en klinkers,levensmiddelen die door den Boer slechts dan gegeten werden, wanneer de noodzeer hoog gestegen was. In den regel werd de inhoud van zoo'n convooi verbrand ofeenvoudig afgeladen, en werden alleen de wagens genomen. Ongeveer hetzelfde kangezegd worden van een kamp of fort, dat soms door ons ingenomen werd. Daaruithaalde men misschien alleen wat koffie en suiker en dan nog alleen zooveel als deburgers op hun paarden konden wegvoeren. Eens zag ik onder de mannen, die metpakken op hun paarden van een veroverd fort terugkwamen, een burger die zijn paardleidde. Aan iedere zijde van het paard hing een zak korenmeel en bovenop het dierwas een zak suiker vastgebonden, terwijl hijzelf op zijn rug een kistje jam droeg.Een vijandelijke cavalerie-afdeeling volgde ons op en men kon de stofjes rondomhem zien, waar de Lee-Metfordkogels den grond raakten. De burger echter wandeldebedaard, alsof er niets gebeurde, en ik meen te weten dat hij alles veilig in het lagergebracht heeft, want den volgenden dag deelde hij suiker en jam onder zijnekameraden uit.Het kleeden onzer kommando's ging even eigenaardig.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

325

Wij kochten bokzeilen, waar die ook maar te krijgen waren, en daarvan werden danbroeken gemaakt. Schapenvellen worden gelooid en daarvan werden kleederenvervaardigd, of de vellen werden gebruikt om andere kleederen op te lappen. Beeste-en paardenvellen werden ook gelooid en gebruikt om er schoenen van te maken. Ikbedoel natuurlijk vellen van paarden, die aan de een of andere ziekte bezweken warenen niet dat paarden speciaal voor dit doel geslacht werden; alleen Baden-Powell engeneraal White slachtten paarden en maakten er worst van, in stede van met hunrijdieren door de linies der Boeren te breken.Een tweede bron, die ons van kleederen voorzag, was het Britsche leger. Men

vergeve het mij dat ik dit zeg. 't Is niet mijn bedoeling sarcastisch te wezen, wantdaarvoor heb ik geen aanleg. Van een convooi of fort, dat soms in onze handen viel,kregen wij altoos een voorraad kleederen. In het begin van den oorlog had de Boereen sterken afkeer van eenig kleedingstuk, dat op khakie geleek: maar later kon hethem niets schelen of het khakie of een andere stof was. Als er krijgsgevangenengemaakt waren door de Boeren, werden de kleederen van Boer en Engelschmangewoonlijk omgeruild, en het was dikwijls een heele comedie om te zien hoe eenfijngevoelige Brit, na het omruilingsproces te hebben doorgegaan, met de monteeringvan een Boer wegstapte. Stel u zulk een geval voor. Daar loopt een Engelschman,schoongeschoren en met een glas op het linkeroog. Zijn hoofd is bedekt met een‘ou-paphoed’ met breeden rand. Zijn baatje en broek zijn rijk met schapenvellengelapt en hier en daar is een scheur met zenuwgaren toegewerkt, en zijn schoenen,met ongelooid beestevel overtrokken, doen onwillekeurig aan twee‘ou-waterschildpadden’ denken.Ik heb altoos zulk een systematische wijze van plunderen ten sterkste belet en het

werd nooit gedaan in mijn tegenwoordigheid of nabijheid; doch gedaan werd

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

326

het. En zal men het den armen burger kwalijk nemen, als men bedenkt dat hijverscheurde kleederen heeft en dat hij geen nieuwe kleeren kan krijgen al wil hij erook wel het dubbele voor betalen; terwijl de Tommy eenvoudig naar zijn kampteruggaat en daar van een nieuwe uitrusting wordt voorzien. Ter verdediging vanden Boer mag ook hier worden aangehaald de bekende Latijnsche spreuk: Necessitasnon habet legem. Dat de officieren van Tommy, nadat hij deze omruiling heeftondergaan, met diens wedervaren tevreden zijn, heb ik reden te betwijfelen. Maarjuist ook omdat elke officier er aan blootstaat en het niet onmogelijk is, dat sommigeofficieren reeds het omruilingsproces hebben ondergaan, kan ik niet gelooven datmen Tommy daarom zijn ‘South-African War Medal’ zal onthouden hebben.Men zal het mij, hoop ik, vergeven dat ik dit onderwerp zoo eenvoudig heb

beschreven. Het past misschien beter een onderwerp als dit op eenvoudige wijze tebehandelen; want dan worden de feiten in al hun naaktheid voorgesteld.Ik heb nog vergeten te vermelden dat het gebrek aan vuurhoutjes zich sterk deed

gevoelen. Toen dit zeer noodig artikel uitgeput was, moesten wij onze toevluchtnemen tot den ouden tondeldoos en vuurslag. Dit is een zeer zwakke substituut voorhet vuurhoutje; maar het is in elk geval veel beter dan heelemaal geen middel omvuur te maken. Persoonlijk had ik de grootste moeite om met den vuurslag vuur teslaan. De ongewoonte maakte dat ik zoo onhandig was, dat ik tweemaal zoo lang alseen ander werk had en ik meestal mijn handen stuk sloeg, wat gewoonlijk het lot vanden amateur in deze kunst was.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

327

Hoe wij treinen buitmaakten.

Oppervlakkig gezien schijnt het niet mooi van ons om treinen te vangen, doormachines met behulp van dynamiet te doen ontsporen, zoodat de trein tot stilstandwordt gebracht en deze kan worden bestormd en veroverd. Vaak worden door dezehandeling de machinist en stoker naar de Eeuwigheid gezonden. Maar oorlog is nueenmaal eenwreede en ongelukkigewijze om geschillen te beslechten en demiddelen,die de eene partij moet ter hand nemen om de andere te benadeelen, zijn zoovele ensoms van zulk een vreemden aard, dat men in oorlogstijd niet sentimenteel kànoordeelen. Het zal niet noodig zijn te verzekeren, dat wij geheel binnen de perkenvan onze rechten handelden als wij treinen deden verongelukken en veroverden. Hetwas het eenige middel om vijands lijnen van communicatie en aanvoer van troepenen voedsel te verstoren. Dit is geoorloofd, en niemand minder dan Lord Wolseleyrechtvaardigt deze handelwijze, waar hij in zijn handboek voor den Britschen soldaatvoorschriften geeft over het gebruik van dynamiet bij het opblazen van treinen. Dathet voor de meeste onzer een hoogst onaangename plicht was om treinen te vangen,hiervan kan men verzekerd zijn. Ik herinner mij nog, dat ik, toen Lord Kitchenerklaagde over het verongelukken van een zekeren trein, hem in antwoord op dezeklacht o.a. schreef: ‘dat het opblazen en vernielen van treinen voor mij evenonaangenaam en onpleizierig is als het, naar ik hoop voor Uwe Exc. moet zijn, omonze huizen te vernielen door vuur en dynamiet en onze families tegen hun zin enwil weg te voeren naar de kampen.’Heel logisch zou het geweest zijn, wanneer Lord Kitchener hetzelfde antwoord

gegeven had aan onzen komm. gen. op zijn protest tegen het vernielen onzerwoningen.Ik wil thans beschrijven, hoe wij te werk gingen, wan-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

328

neer wij een trein wilden laten ontsporen, of zooals wij het noemden, den trein wildenvangen. Dat het gemakkelijker gezegd dan gedaan is, zal ik trachten aan te toonen.Hiervoor zal het het beste zijn, wanneer ik een bizonder geval beschrijf, dat in demaand Maart 1901 op den Delagoabaai-spoorweg tusschen de stations Belfast enWaterfontein gebeurd is.Deze twee stations zijn ongeveer 12 mijl van elkander gelegen. Bij elk was een

garnizoen geplaatst, dat beschikte over een gepantserden trein, waarop gewoonlijktwee kanonnen stonden. Deze gepantserde trein werd altoos in gereedheid gehoudenom, zoodra er iets verkeerds op het spoor gebeurde, naar de plaats van het onheil tekunnen stoomen en versterking te kunnen brengen; zoodat wij wel degelijk rekeningmoesten houden met dezen factor. Tusschen deze twee stations waren dan nog eenaantal blokhuizen, bezet door soldaten, die het spoor moesten bewaken, door gedurigop en neer te gaan. Iederen morgen werd de geheele lijn degelijk onderzocht, vóórdat er een trein overging. Des nachts durfde men het zelfs niet wagen treinen te latenloopen; omdat, wanneer men dit deed, zij bijna zeker gevangen werden.Toen wij nu in Maart 1901 gekampeerd waren op de Steenkampsbergen en er

eenige weken van non-activiteit verloopen waren, werd een veldcornetschap vanongeveer 100 man aangezegd om te probeeren een trein te vangen. Ik had de lijn zelfverkend en zond den veldcornet met instructies om de mijn te leggen op een doormij aangewezen plek, die het gunstigst was voor ons doel.Nu wordt er een Martini-Henri geweer genomen, dat zoowat vier duim vóór en

vier duim achter het slot wordt afgezaagd. De beugel, die den trekker beschermt,wordt afgevijld, zoodat de laatste geheel bloot ligt. Dit nu is het instrument, waarmedede ontploffingen gewoonlijk worden bewerkstelligd.Het kommando trekt nu naar het station, dat zoo dicht

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

329

genaderd wordt als mogelijk is zonder dat de schildwachten het kunnen zien. Tweevan de verstandigste burgers gaan nu tegen donker met gemeld stuk van het geweeren een pakje dynamiet naar het spoor; terwijl twee andere burgers de wacht houden,zoolang de eerste twee langs de lijn bezig zijn. De twee naderen nu hët spoor tot bijde aangewezen plek en loopen een zekeren afstand over de rails, opdat hunvoetstappen niet zichtbaar zullen zijn. Nu nemen zij voorzichtig de bovenste klipjesweg en bergen die in een zak om ze later weer te gebruiken om de plaats op te vullen,waar het ontploffings-instrument gelegd is. Daarna wordt genoeg aarde weggenomenom het geweerslot onder de rails te kunnen bergen met den trekker naar boven, dienu even de rails raakt. Het is geladen met een patroon zonder kogel. Voor den mondvan het geweerslot wordt het dynamiet gelegd, zoodat, als de trein er over loopt, derails door het gewicht van de machine doorbuigt en den trekker moet raken, die dande ontploffing van het dynamiet bewerkt. De aldus gelegde mijn wordt nu weerzorgvuldig toegemaakt; terwijl zorg wordt gedragen dezelfde klipjes, die eerstweggenomen zijn, weder ter plaatse te brengen om alle sporen van het werk te doenverdwijnen. De twee burgers gaan dan weder een eind over de rails terug, oppassendedat zij geen sporen van hun verblijf achterlaten. Daarop rapporteeren zij aan denveldcornet, dat alles in orde is.Gedurende den nacht nu, hiervoor bedoeld, nam de veldcornet met zijn commando

positie achter een klein randje, ongeveer een mijl van het spoor en verstaken deburgers zich en hun paarden zoodanig, dat zij den volgenden morgen niet kondengezien worden. Volgens onze informatie zou de eerste trein, die den volgendenmorgen moest passeeren een mailtrein zijn, met de Europeesche póst. Ik had denveldcornet gezegd te zorgen dat wij in ieder geval couranten kregen; want wij haddenin geen

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

330

maanden eenig nieuws van de buitenwereld gehoord. Als de onderneming slaagde,moesten zij tevens zorgen zooveel voedsel en kleeren buit te maken als maar metmogelijkheid konden worden vervoerd.Den volgenden morgen werd als naar gewoonte het spoor haarfijn door vijands

spioenen onderzocht; maar zij vonden den strik niet die gespannen was om hetslachtoffer te vangen. Twee burgers, die brandwacht moesten houden, lagen bovenop het randje in het gras, vanwaar zij het spoor konden overzien en deelden aan denveldcornet mede, wat er op de lijn gebeurde. Het werd tien uur in den morgen ennog kwam er geen trein. De manschappen begonnen reeds te brommen; zij haddengeen voedsel gereed en mochten geen vuur maken om kost te koken; want devijandelijke spioenen zouden zulke beweging achter het randje kunnen zien en hetgeheele plan zou verijdeld zijn. Het werd twee uur in den namiddag en nog kwamer geen trein. De paarden der burgers stonden reeds sedert den vorigen dag onderhet zadel zonder voedsel en de dieren gaven ook al hun ongenoegen te kennen doorte hinneken en met hun pooten in den grond te graven. De spioenen van den vijandhadden nu al drie of vier maal het spoor onderzocht door er te voet of met een trolleyoverheen te gaan. Reeds begonnen de burgers te denken dat men de mijn had ontdektof hun aanwezigheid had bespeurd.Ik heb vergeten te zeggen dat wij deze mijn op een Zaterdagavond hadden gelegd

en dat wij dus afgeweken waren van de gewoonte van ons volk om op den dag desHeeren te rusten. Doch wij volgden ditmaal de gewoonte der Engelschen die zeggen:‘The better the day, the better the deed.’ (Hoe beter de dag, hoe beter de slag).Het was een harde, pijnlijke beproeving om daar, als ratten op elkander gepakt,

gedurende bijna vier-en-twintig lange uren te liggen. Of wij trotsch waren op onszelf,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

331

nu wij daar op dien heiligen dag met zulk een doel lagen te wachten, is een anderekwestie. Tegen vier uur in den middag schreeuwde de brandwacht: ‘Ons zien eenrookie, die al nader kom!’Weer een tijdje later: ‘Ons zien al die pijp van die ou-trein.Hij komt vinnig an. Maak klaar kerels!’Allen stegen op hun paarden en zaten rustig de uitwerking der ontploffing af te

wachten.Men hield zijn adem in: zou straks de vijand niet misschien de mijn ontdekten verwijderd hebben? Dan was al onze moeite tevergeefsch geweest. Ook kon ermisschien een groote macht soldaten met kanonnen op den trein wezen, en kregenwij straks nog ‘op ons bas.’‘Hij is nou nàbij, kerels,’ zei een der brandwachten en nauwelijks had hij deze

woorden gesproken of met een geweldigen slag ging het dynamiet af. De burgersstormden den trein, die inmiddels tot stilstand was gekomen, doordat de locometiefwas omvergeworpen. De trein zelf stond echter nog ongedeerd.‘Voorzichtig, kerels, jaag uit elkaar,’ hoorde men roepen. Toen wij tot op ongeveer

500 pas afstand genaderd waren, liet de vijand een salvo op ons afvuren. Aan deschoten konden wij hooren dat er niet veel schutters waren. Zij schoten bovendienzoo slecht en zoo in het wilde, dat de burgers begonnen te schreeuwen: ‘Storm fluks,kerels, die Tommies is nog geskrik van die ontploffing en hul skiet mis.’ Op zoowat100 tree afstand van den trein sprongen de burgers van hun paarden en openden vuurop de verdedigers van den trein. Al spoedig ging er een witte vlag op van achter hetaardewerk der spoorbaan. Het schieten hield op en de trein werd dus zonder veelmoeite veroverd. Ltnt. Crawsby van het ‘Remount Department’ was in het bezit derwitte vlag en gaf zich met een 20-tal Tommies over. Een oude majoor was ook opden trein, maar hij zei dat hij erg ziek was en juist op weg naar een hospitaal. Demajoor

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

332

verstond de kunst zeer goed om zich beteuterd aan te stellen, zoo goed zelfs dat develdcornet hem om verschooning vroeg voor het ongemak en oponthoud, die hij hemveroorzaakt had. Men vond de verwachte Europeesche mail, bestaande uit zoowat8 zakken brieven en couranten en de burgers hielpen zich met wat er buit te makenviel. De Tommies werden vrijgelaten, nadat zij ontwapend waren, en slechts de ltnt.werd krijgsgevangen gehouden en geplaatst bij een zestal andere officieren teRoos-Senekal. Slechts een deel van den trein kon vernield worden; want in het anderegedeelte zaten vrouwen en kinderen die naar de concentratiekampenwerden vervoerd.Den volgenden morgen bracht de veldcornet mij de couranten en zei met een heel

trotschen glimlach: ‘Daar hebt u waarvoor u mij gezonden heeft, generaal.’ Ik wasnatuurlijk blij om weer eens eenig nieuws uit de buitenwereld te kunnen lezen. Debrieven werden in de lagers uit de zakken geschud en elkeen kon naar hartelust zichin de lectuur verdiepen. Ik voelde medelijden met de Tommies die zoo beroofdwerden van hun brieven; maar onze burgers hadden nu al in geen twaalf maandeneenige communicatie gehad met hunne families, en wij dachten dat ook wij eens eenkans moesten hebben den Tommies te beletten brieven te krijgen. Hoe onbevredigendhet is iemand anders brieven te lezen, bleek ook weer hier; want de burgers dieEngelsch verstonden, smeten ze na een of twee te hebben ingezien, met eenteleurgesteld gezicht weg.Het nemen van dezen trein was ons tweede succes in korten tijd, want kort te voren

haddenwij nabij Panstation een trein gevangen, waarbij eenigewagens waren, geladenmet Kerstgeschenken voor de Tommies. Deze geschenken bestonden uit koek,puddings en andere lekkernijen en het was een genot te zien, hoe de Boeren‘verjaarden’ met de koek en de puddings.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

333

Eenige weken nadat wij den trein genomen hadden, waarop de Europeesche mailwas, trachtten wij weder een trein te vangen nabij Wonderfonteinstation. Alles liepgoed af totdat wij, na de ontploffing, stormjoegen. De vijand opende met tweekanonnen vuur op ons. Wij moesten over de open vlakte stormen en stonden blootaan het geweldige vuur van twee kanonnen en een honderdtal Tommies; want hetwas een gepantserde trein, waarmede wij ditmaal te doen hadden en de trucks ofwagens waarop de kanonnen stonden, waren onbeschadigd gebleven. Na tevergeefsgetracht te hebben den trein door bestorming te nemen, moesten wij terugtrekkenmet het verlies van drie burgers, die gesneuveld waren, waaronder mijn dappereadjudant Vivian Cogell.Men ziet dus alweer dat het nemen van treinen niet altoos koek en pudding was.

De Britsche soldaat en de burger als krijgsman.

Er zal misschien gezegd worden, dat alleen degenen die een militaire opleidinggenoten hebben, bevoegd zijn opinies te geven over de krijgsmanskwaliteiten vanden soldaat, hetzij hij Boer of Brit is. Dit mag waar zijn, zoolang men de kwestiealleen van de theoretische zijde beziet; maar na twee-en-een-halfjarige ondervindingin het veld, die bijkans een ruwe militaire opleiding kan genoemd worden, zullenmijn bestudeerde militaire vrienden wel zoo genadig zijn mij toe te staan ook mijneenvoudige opinie te geven over dezen belangrijken factor, die ongetwijfeld hetfundament vormt van eenig leger. Terzelfder tijd beloof ik zoo rechtvaardig te zijnin mijn beoordeeling, zoowel van den Boer als van den Brit in zijn hoedanigheid alsvechtman, als kan verwacht worden van een feilbaren Boer.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

334

De Britsche soldaat.Ik trof den Britschen soldaat als officier aan in verschillende karakters en

temperamenten. De officier van de geregelde troepen was altoos gereed mede tedeelen, dat hij van den officier van de ongeregelde troepen geen hoogen dunk had,en de officier van de vrijwilligers was evenzeer bereid te uiten welk een lage meeninghij koesterde over den geregelden officier. Om eerlijk te zijn moet ik de voorkeurgeven aan den geregelden officier, dien ik meer zelfstandig en praktisch en mindergemaakt vond dan zijn collega, de ongeregelde Imperiale officier.Wat de dapperheidbetreft, kan ik geen onderscheid maken tusschen deze twee klassen; omdat ik nooitin de gelegenheid ben geweest met hen aan dezelfde zijde in gevecht te zijn. Overhet algemeen genomen, vind ik den Britschen officier dapper, hoewel ik van oordeelben dat hij soms bij zijn dapperheid onpraktisch is en dat voornamelijk de al te jongeofficieren door eerzucht gedreven, desperate en onverschillige dingen doen, waaraangrootelijks toe te schrijven is het zware verlies aan officieren door het Britsche legerin dezen oorlog geleden.Sedert ik in handen van de Engelschen gevallen ben, heb ik ondervonden dat de

officieren, tegen wie ik gevochten had, mij het edelmoedigst behandelden. Ik kangerust verklaren, na persoonlijk in aanraking te zijn gekomen met een aanzienlijkaantal officieren van diverse regimenten, dat de Britsche officier slechts in tweekarakters wordt aangetroffen; hij is òf een ‘gentleman’ òf een ‘cad.’ Eerstgenoemdeis gereed en genegen edelmoedig te zijn jegens zijn tegenpartij en treedt in den regelwaardig en menschelijk op; terwijl de ‘cad’ al de hoedanigheden van een idioot beziten niet alleen walgelijk is in de oogen van zijn tegenpartij; maar ook veracht wordtin zijn eigen omgeving.Misslagen hebben de Britsche officieren in dezen oorlog zeker begaan en er zijn

ettelijke gevallen, waar door de

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

335

schuld der aanvoerders - zooals b.v. generaal Gatacre - bijkans bij elken stap eennederlaag werd geleden. Ik ben echter niet van oordeel dat dit noodwendig moetworden toegeschreven aan domheid, lafhartigheid en indiscretie; omdat ik vanmeening ben dat er zeer veel geluk is bij het succes van een legeraanvoerder en dateen groote mate van ongeluk, generaal Gatacre in zijn pogingen vervolgd heeft.Desniettegenstaande is het in het belang van een leger ontslagen te raken van eenigofficier, die, zeg twee achtereenvolgende nederlagen geleden heeft; omdat degelederen het vertrouwen in hem verliezen en de geest van het leger spoedigondermijnd wordt.Het is in dezen oorlog gebeurd dat door minder bekwame officieren met flinke

manschappen en veel geluk wonderen zijn verricht.De Britsche soldaat of Tommy, die een gering dagloon trekt, waarvoor hij oneindig

veel diensten doet, is zoo niet de bekwaamste vechtman, dan toch zeker de gewilligsteom onder alle omstandiheden zelfopofferend zijn plicht te doen, of wat hij meentzijn plicht te zijn voor land en volk. Wordt Tommy door het een of ander voorvaluit de gewone routine gerukt, waarin hij opgeleid is, dan is hij een uiterst hulpelooswezen. Deze hulpeloosheid, m.i. door overdreven discipline veroorzaakt waardoorTommy niet meer voor zichzelf denkt en zorgt, is ongetwijfeld een der gebreken diede Engelschen in dezen oorlog moeten gevoeld hebben. Wat het karakter van dengewonen soldaat betreft, moet ik herhalen, wat ik reeds gezegd heb, dat hij eengewillig en getrouw krijgsman is, en in zijn getrouwheid en patriottisme ligtopgesloten het succes van het Britsche leger, een waarheid die ik niet geloof dat kanworden tegensproken. Dat Tommy dapper is, lijdt geen twijfel; hoewel er somsexcepties zijn. Van de soldaten met wie mijn lot mij in aanraking bracht in gevechten,bevond ik dat de Ieren en Schotten verreweg betere vechtmannen zijn dan de anderen.Was Tommy bij zijn

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

336

dapperheid een goed schutter en kon hij beter den afstand schatten, dan was hijwellicht een volmaakt krijgsman en zeker dubbel gevaarlijk. Over het algemeengenomen is Tommy een humane kerel. Wat humaniteit betreft, moet men echter dengeregelden soldaat van den aangeworven Tommy onderscheiden. Laatstgenoemdeis minder genegen menschelijk te zijn en gaat zich zeer dikwijls te buiten.Dit is bij het inzamelen van vrouwen en kinderen en het plunderen van

krijgsgevangen Boeren dikwijls al te duidelijk gebleken. Jegens onze gewonden wasTommy in den regel medelijdend en hij verzorgde gaarne een gewonden tegenstander.De Engelsche infanterie heeft in dezen oorlog, en voornamelijk in den eersten tijd

ervan, wat wij noemen den spits afgebeten en het zwaarste en moeilijkste werkgedaan. Waar de cavalerie faalde om door te breken, daar moest de infanterieinstappen en den weg banen. De infanteristen zijn moeilijk tegen te houden, omdatzij, wanneer zij in verspreide orde aankomen, een slecht doelwit vormen. Bovendienkunnen zij telkens platvallen, overal schuiling zoeken en vinden, en dus, wanneerzij door artillerie geholpenworden, moeilijk afgeslagenworden; terwijl de cavaleristengeen kans hebben tegen goede schutters die in hun stelling gereed liggen en henafwachten; omdat zij met hun paarden zulke groote voorwerpen zijn dat de tegenpartijzelden doel zal missen. Van oneindig meer beteekenis dan de cavalerist is de beredeninfanterist. In de laatste veertien maanden van mijn actieve deelname aan den oorlogwas mijn ondervinding dat de bereden infanterist een heel lastige kerel is om tegente vechten en veel beter iemand om verstoppertje mede te spelen; want zijn tegenpartijstaat bloot aan verrassingen, hinderlagen, omsingelingen enz. Natuurlijk hangt allesaf van de hoedanigheden van man en paard. Is de man een goed schutter en in staatzijn geweer te hanteeren, zoowel op als van het paard; is hij

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

337

thuis in het zadel en kan hij zijn rijdier hanteeren met volle vertrouwen in zich zelf;is het paard dat hij berijdt, niet een plompe, lompe lummel met een kop als eendoodkist, maar een pony vanmiddelmatige grootte; - ik ben zeker dat de AfrikaanscheBasoetopony het eenige geschikte rijdier in dezen oorlog is geweest - dan maakt dital het verschil in de kwaliteit van den bereden infanterist. Derhalve ben ik vanmeening dat de kolossale en omslachtige cavalerie-regimenten voor oorlogsdoeleindenin de toekomst een soort van witte olifant zullen worden, waar zij niet noodig zijnvoo rverkenningen, rapportrijden enmisschien nog voor het verrassen van den vijand.Voor het overige zal m.i. de infanterist, de artillerie en de bereden infanterist demeest geschikte en meest praktische soldaten der toekomst zijn.Nadat ik het bovenstaande had geschreven, werd mij ter hand gesteld een boek

over dezen oorlog, geschreven door Graaf Sternberg met een introductie vanLuitenant-Kolonel Henderson. Ik betwijfel in gemoede of Kolonel Henderson hetmanuscript van den graaf gelezen heeft, voordat hij de introductie of aanbevelingschreef; want ik kan niet gelooven dat Kolonel Henderson zulke beperkte, bekrompen,fantastische ideeën over Zuid-Afrika en over dezen oorlog heeft als de edele graaf.Sternberg's beschrijving van den gang van een boerenpaard - dat n.l. de voorpootenstappen en de achterpooten draven, dat wanneer een paard snel loopt of galoppeerttwee pooten draven en twee pooten galoppeeren - is zoo gek, dat niemand verwonderdzal zijn in het begin van het boek te lezen dat het den edelen graaf niet kon schelenaan welke zijde hij streed, als hij maar kon vechten. Dat hij ooit gevochten heeft,blijken de Boerenofficieren, die hem gekend hebben, zeer in twijfel te trekken. Tevenszal niemand verwonderd zijn, dat de edele graaf in zijn gansche boek den grootstenkommer aan den dag legt voor zijn onleschbaren dorst en den

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

338

lezer mededeelt hoe de kwajongens van de Duitsche ambulance hem van zijn kistfijnste ‘Lagerbier’ beroofden.Deze en veel andere amateuren hebben het lezend publiek reeds zoo overstelpt

met hun zoogenaamde critiek over dezen oorlog en over den soldaat van de toekomst,dat het niet zonder aarzeling is, dat ik mijn zienswijze, louter de vrucht vanondervinding in het veld, nederschrijf. Ik hebmij daarbij zooveel mogelijk onthoudenvan critiek en over den toekomstigen krijgsman maar weinig gezegd, omdat ik metde geografische aangelegenheden van Europageheel onbekend ben en evenmin ietsweet van Europeesche legers, hunmanier van vechten en hun gebruiken en ik, zooalsik reeds gezegd heb, gaarne alleen wil schrijven over wat ik weet.

De Boer-Officier.

In vredestijd bestaat er geen verschil tusschen den gewonen Boer en eenburgeroffficier, zoodat de verhouding tusschen den burger en zijn officier hemelsbreedverschilt van de verhouding tusschen den Engelschen soldaat en diens officier. Bijnaelke burger is een onafhankelijk landbouwer, de een op groote schaal, de andermisschien op kleine schaal. De een bezit tien plaatsen en is een kwart millioen pondsterling waard; terwijl een burger die nevens hem strijdt, een bijwoner is en misschienniet meer waard is dan een £ 100.-. Deze twee echter staan precies op denzelfdenvoet in het leger.Zoodra de krijgswet is afgekondigd, is de gansche bevolking dienstplichtig. Dan

vindt men in de gelederen elke professie vertegenwoordigd, van advocaat en doktertot hoefsmid, schrijnwerker en onderwijzer, en allen worden op denzelfden voetbehandeld. Uit die gelederen worden

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

339

de officieren gekozen. Bijvoorbeeld, een burger vecht vandaag misschien in degelederen als gewoon krijgsman en wordt morgen gekozen tot veldcornet ofkommandant, en het is heel goed mogelijk, dat hij eenige dagen later vechtgeneraalwordt. De officier woont in hetzelfde district al zijn burgers. Zij kennen elkander uitde gewone samenleving. Sneuvelt een burger in het gevecht, dan gevoelt de officierdat een bekende vriend is weggerukt, wiens familie hij, indien nog in het land derlevenden, na den oorlog als weduwe en weezen in rouw gedompeld zal aanschouwen.Hetzeltde gevoel bestaat bij een burger voor den officier. Onze officieren kunnen intwee klassen verdeeld worden; de dappere en de bange officier. De dappere officiervecht gewoonlijk, waar en wanneer hij een kans heeft; terwijl de bange officier altooseerst op orders wacht, vele plannenmaakt om een gevecht te vermijden en gewoonlijkerin slaagt uit het gevaar weg te blijven. En het gebeurt nog al dikwijls dat de burgerszulk een papbroek op de handen dragen; want, zeggen zij: ‘Hij houdt ons uit diegevaar.’ Mijn ondervinding is dat, zooals de officier is de burgers zijn. De officierenwaren er beslist de schuld van dat enkele kommando's een slechten naam kregen.Jonge officieren hebben gedurende het laatste jaar, 1901-1902, bijkans geheel en alde plaats van de oudere officieren ingenomen. Vele oudere officieren werden moedeen gaven zich aan den vijand over. Vele werden van hun bevel ontheven, omdat detoestand veranderd was, en de jonge burgers beter in staat waren met den tijd medete gaan en zich naar de omstandigheden te schikken. Bovendien is de jonge officierijveriger, valt hij den vijand altoos lastig, is hij meer genegen een aanval te wagenen minder geneigd tot retireeren of vluchten. Ik moet hier vermelden dat ik, waar ikvan jonge Boerenofficieren spreek, geen kinderen van zeventien tot twintig jarenbedoel, wat ik wel meende, toen ik van jonge Britsche officieren sprak. Hoewel er

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

340

gevallen mogen zijn, waar officieren niet geheel binnen de perken der etiquette methun krijgsgevangenen gehandeld hebben, kan ik toch zonder aarzeling zeggen, dat,zoover mij bekend, door geen Boerenofficier eenige gemeene daad in dezen oorlogis begaan en dat hij over het algemeen humaan en edelmoedig jegens zijn tegenpartijgehandeld heeft.

De Burger.

In mijn poging om den officier in het kort te schetsen, moest ik noodwendig zooveelvan den burger zeggen, dat er nu maar feitelijk weing overblijft.Als krijgsman heeft bijna ieder burger dit voordeel, dat hij zich van jeugd af aan

met het geweer en op het paard geoefend heeft en dat hij gevolgelijk in den volstenzin des woords een goed schutter en een volmaakt ruiter is. Hij kan in den regel denafstand, dien hij moet schieten, bij den eersten aanblik gissen. Hij schiet niet zonderdoel en heeft geleerd met zijne ammunitie spaarzaam te werken vanaf de dagen dathij als jongeling, met heel weinig ammunitie in zijn tasch wild ging schieten in hetjachtveld. De Burger, die zijn paard als eerste vriend en kameraad acht, weet voorhet dier te zorgen. Hij weet, dat, zoo hij slordig en traag is voor zijn paard, hij slechtséén ding kan verwachten en dat is, dat als het paard sterft of uitgeput raakt, hij nietweer zoo gemakkelijk een ander zal kunnen krijgen.Dapper is de burger zeker, hoewel hij, zooals ik reeds gezegd heb, gewoonlijk

naar den officier, die zijn bevelvoerder is, aardt. Is deze lafhartig, welnu, dan is hetgeheele kommando niets waard.Over het algemeen genomen, zal niemand mij, hoop ik,

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

341

tegen kunnen spreken, wanneer ik zeg, dat de burger humaan en medelijdend isjegens een krijgsgevangen opponent en voornamelijk jegens gewonden.Sneuvelt de officier in een gevecht, dan is de burger niet hulpeloos als de Tommy,

wanneer die in dezelfde omstandigheden verkeert, en weet elkeen min of meer hoete handelen, en, hoewel het sneuvelen van een dapper officier een groote veranderingbrengt, wordt het kommando niet uit zijn verband gerukt, omdat de geest vanonafhankelijkheid er toe bijdraagt, dat men zich niet geheel en al afhankelijk vanden officier gevoelt en naar eigen goeddunken weet te handelen in alleomstandigheden, totdat de zaken weder zijn geregeld.Wat den aard van den burger betreft, kan ik niet beter doen dan op het feit te wijzen

dat het dikwerf gebeurde, dat wij, hoewel wij den eenen dag verslagen waren, denvolgenden dagmet dezelfde burgers, die den vorigen dat verdreven waren, den vijandweder ontmoetten en met goed gevolg bevochten; dat wij niet altoos wachten om tevechten totdat wij aangevallen werden, maar dat wij, wanneer zich de gelegenheidmaar voordeed, aggressief optraden, en dat, hoewel te midden van zeer grooteontberingen, de burgers toch volhielden gedurende bijkans drie jaren. Ik geloof, datzelfs onze bitterste vijand zal instemmen dat de Boer, die tot op het laatste oogenblikgetrouw is gebleven aan zijn land, een man van zelfstandig karakter is en bezieldmet de edelste beginselen. Was het niet dat er bij zoovele burgers gebrek was aan,hetgeen bij het Britsche leger in te groote mate gevonden werd, n.l. patriottisme enwaar nationaliteitgevoel, welk volk zou dan de Afrikaners overtroffen hebben? Datis veel gezegd en ik hoop niet, dat men zal denken dat ik mij door mijn gevoel heblaten meesleepen. Ik geloof niet dat een onpartijdige beoordeelaar mij zal kunnentegenspreken.Ik beweer dat in dezen oorlog het patriottisme even

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

342

zooveel met het succes van de eene zijde als met het wansucces van de andere zijdete doen heeft. De vraag komt onwillekeurig bij mij op: maar als de Engelschen inonze plaats waren geweest en wij in hunne plaats; als wij Londen en andere grootesteden in bezit hadden gehad; als het Engelsche volk in de bergen had moetenrondvluchten en mieliepap en vleesch zonder zout eten, zonder tenten trekken, hunkleederen verscheurd waren en hun woningen verbrand, als hun vrouwen en kinderenin vijands handen en in kampen geplaatst waren geworden; het eene bericht na hetandere uit deze kampen meldde dat dagelijks, twee, drie of vier slachtoffers in ruwhouten kisten, door vreemde handen daarin geplaatst, naar hun gravenwaren gedragenberichten die het stoutste hart van den burger onder de wapenen deden zinken; zoudan niet een groot deel der Engelschen den moed hebben verloren en naar detegenpartij zijn overgeloopen? Het is voor mij moeilijk, die vraag te beantwoorden;maar één ding is zeker dat men eerst den kern en het patriottisme van een volk leertkennen, wanneer die aldus tot het uiterste op de proef zijn gesteld en getoetst. In zijnboek, ‘The great Boer War’ schrijft Conan Doyle, hoewel hier en daar eenigszinsdoor zijn Engelsche sympathieën meegesleept in zulke gematigde taal dat wij,Afrikaanders, zijn onpartijdigheid bewonderen. Zijn jongste geleverde werk, ‘Thewar and its conduct enz.’ is echter gemengd met zooveel bitterheid en laster tegende Boeren, dat het de bewondering in verachting heeft doen veranderen. Waar Dr.Doyle het Britsche leger tracht te verdedigen, daar voert hij als argumenten aanbeschuldigingen tegen de Boeren. Abuse is no argument,’ zegt men terecht en doorte bewijzen dat van der Merwe een dief is, zou men Brown niet kunnen vrijpleitenals die gestolen heeft. Hij noemt het doodschieten van Luitenant Neumeijer - omdatdeze zich niet wilde overgeven, of omdat hij weigerde te blijven staan, toen hij trachtteuit te vluchten

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

343

en hem toegeroepen werd te stoppen - een moord. Het doodschieten vankafferspioenen noemt hij eveneens moord: terwijl hij het voorval te Frederikstad ookrechtvaardig heet, waar burgers werden dood geschoten omdat zij, nadat zij de handenen niet de witte vlag hadden opgestoken, en de vijand bleef schieten, zoodat zij deeen na den ander doodgeschoten werden, de geweren weder hadden opgenomen enbegonnen te schieten om niet als lafaards te worden afgemaakt. Het doodschietenvan Scheepers is dan zeker ook rechtvaardig? Maar het doel van dit werk is niet dezaden van verwijdering, haat en verbittering te zaaien. Die zijn diep genoeg gewortelden waarom moeten zij dan nog worden aangekweekt door mannen als Dr. Doyle?Zal het verkeerde van de eene zijde zwaarder wegen dan dat van de andere? NochBoer, noch Brit zijn in staat onpartijdig over het kwaad van beide partijen te oordeelen.Laten wij slechts probeeren de deugden bij elkander te zien. En wie dan ook in detoekomst Zuid-Afrika zal regeeren, hetzij Boer of Brit, de twee rassen zullen samenmoeten leven. Wanneer de dag van vrede dus aanbreekt en het zwaard in de schedewordt gestoken, laten wij dan elkander als mannen de hand geven en het verledenbegraven onder het motto: ‘Beide zijden hebben haar plicht gedaan op waardigewijze. R.I.P.’

Een woord over de wapenen, in dezen oorlog gebruikt.

Het geweer. Ik herinner mij den tijd dat het Schneidergeweer ons wapen was en hoewij toen dachten dat het nooit zou kunnen worden overtroffen. Het werd later doorhet Martini-Henry geweer vervangen, dat toen beschouwd werd als het model,waaraan niemand eenige verbetering

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

344

zou kunnen aanbrengen. Door ons oorlogsdepartement werd in 1895 hetGuides-geweer ingevoerd om het Martini-Henry-geweer te vervangen. Hoewel dewerking van dit wapen op bijna hetzelfde principe steunde als die van hetMartini-Henry geweer was het lichter en van kleiner kaliber. Het vuurde dus eenkleinere kogel, gevolgelijk kon men van de patronen veel meer dragen dan van deMartini-Henry patronen. Doordat het patroon met cordiet geladen was, schoot hetGuides-geweer tweemaal zoover als het Martini-Henry geweer. Nog geen jaar laterkwam het Mauser-geweer op het tooneel en moest het Guidesgeweer verdwijnen inden stroom van populariteit, die het Mauser-geweer wekte. Het Mauser-geweer isin dezen oorlog ons wapen geweest, zoolang wij er ammunitie voor hadden. Toendie uitgeput was en wij van alle invoerhavens waren afgesneden, kwam hetLee-Metford geweer in gebruik; want van tijd tot tijd vonden wij Lee-Metfords inovervloed op de krijgsgevangen Engelschen en convooien, die wij het geluk haddenin handen te krijgen. Op dezelfde wijze bekwamen wij altijd nog genoegammunitieom den strijd voort te zetten. Het Mausergeweer zoowel als het Lee-Metford zijngoed en het verschil in hun deugden en ondeugden zoo gering, dat het moeilijk is tebeslissen aan welk geweer de voorkeur te geven. Na mijn rijpe ondervinding mag ikechter verklaren dat het Mausergeweer het beste is, zoowel voor oorlogsdoeleindenals voor schijfschieten. De reden voor deze voorkeur is in het kort de volgende: Overhet geheel genomen is hetMauser-geweer zeer accuraat, en, komtmen in een gevecht,dan kanmenmet hetMauser-geweer meer schoten afvuren danmet het Lee-Metford;want als het magazijn van het Lee-Metford-geweer leeggeschoten is, dan krijgt menin het gevecht geen kans meer het magazijn weder met tien patronen te vullen enmoet men tevreden zijn de patronen er een voor een in te steken en af te schieten.Het magazijn van het Mauser-geweer is daaren-

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

345

tegen, hoewel het slechts vijf patronen bevat, zoodanig ingericht dat er, zoodra hetleeg is, weer snel vijf patronen in kunnen geschoven worden.Een gebrek heeft het Mauser-geweer, welk gebrek gemakkelijk kan verholpen

worden, en dat is, dat de kolf te rechtuit is. Met voordeel zou men hem denzelfdenbuig kunnen geven als die van den sporting-Mauser of het Lee-Metford-geweer. Danontbreekt nog aan den Mauser een plaats voor een oliekannetje, zooals dit aan hetLee-Metford-geweer gevonden wordt.De revolver. De Mauser-revolver heb ik den geheelen tijd dat ik in het veld was,

gebruikt en ik kan verklaren dat zij niet geëvenaard wordt door de Webly of eenigeandere revolver.De lans en de sabel. Deze twee wapenen hebben, wat Z.-A. betreft, ongetwijfeld

hun loopbaan geëindigd en als oorlogswapenen inoeten m.i. de sabel en lans nu opdezelfde lijn gesteld worden als de pijl en boog van den primitieve volken. Dit zalzeker als een vreeselijke verklaring beschouwd worden: want ik weet hoe dehedendaagsche pop-soldaat gehecht is aan den sabel en lans; maar aanschouw eensde waarheid in al haar naaktheid en zeg mij dan, welke kans de sabel en lans hebbentegen hetMauser- of LeeMetford-geweer, wanneer dit gehanteerdwordt door iemand,die recht-uit kan schieten. Als versiersel, in tijd van vrede en voornamelijk bij publiekegelegenheden stem ik toe, dat zoowel lans als sabel er toe bijdragen om den soldaateen heldhaftig voorkomen te geven, maar daar eindigt dan ook het goede dat ik vandeze beide wapenen kan zeggen.De Bajonet. Ik heb niet de eer gehad veel te zien vechten met de bajonet.

Tweemalen gebeurde het, dat wij vijands posities bestormden en dat wij met debajonetten op de geweren bevochten werden; maar beide keeren was het nacht, zoodater niet veel te zien viel. Toch weet ik dat er heel weinig kwaad door de bajonet

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

346

gedaan is en dat de burger niet veel ontzag voor dit wapen heeft, zoolang hij zijnMauser en voldoende ammunitie bezit. Ik ben echter genegen toe te stemmen dat debajonet op het geweer van den infanterist hem van groot nut kan zijn, al is het danook in alleenstaande gevallen, en dat de bajonet hem meer vertrouwen geeft in demoorddadigheid zijner wapenrusting.Artillerie. Deze belangrijke factor in de moderne oorlogvoering verdient

voorzichtige en bovendien bekwame beoordeeling. Gebrek aan artillerie-opleidingverbiedt mij dus uit te weiden over dit onderwerp. Slechts eenige woorden over deweinige soorten van kanonnen, waarmede ik als officier te doen heb gehad.Het Duitsche Kruppkanon is een licht en zeer geschikt veldstuk, sterk gebouwd.

Het vuurt snel en zeker, en de uitwerking zijner projectielen is zeer goed.Het Fransche Creusot veldstuk is ongetwijfeld een voortreffelijk wapen. Het is

licht, vuurt snel en doeltreffend, en zijn projectielen hebben een prachtige uitwerking.Het kanon is echter te teer gebouwd voor ruw en rotsachtig veld, zooals dit in Z.-A.wordt aangetroffen. Brengt men het kanon in stelling op een klipplaat of rotsachtigterrein, dan gebeurt het soms bij het vuren, dat de schok zekere deelen, die wij dearmen noemen, breekt of verbuigt. Dit is echter een gebrek, dat gemakkelijk verholpenkan worden. Als het kaliber van dit kanon een weinig grooter gemaakt wordt en hetkanon zelf in een sterker raam wordt gebouwd, met een vuurmond, die zeg twaalftot achttien duim langer is, dan zal het m.i. kunnen mededingen met het Engelsche4,7 scheepskanon.Veel hangt af van den afstand dien een kanon schiet, want zoolang vijands artillerie

op verderen afstand op uwe gelederen kan vuren dan waarop gij in staat zijt teschieten, dan zijt en blijft gij in de minderheid en bestaat er alle kans dat uwegelederen machteloos gemaakt en

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

347

gedemoraliseerd worden vóór gij in staat zijt het vuur van den vijand te beantwoorden.Het leger, dat niet zorgt voor artillerie, die, tenminste wat den afstand betreft metdie van zijn tegenpartij in het veld kan treden, zal bevinden dat hij aan het kortsteeinde van den stok zit.Long Tom, of ons groot 94-ponder-vesting-kanon van Creusot is een stuk,

waarmede wij in het veld rond walsten tot meer last en ergernis, wegens het kolossaalgewicht en de volkomen ongeschiktheid voor velddienst, dan tot nut en voordeel.De Pom-pom of Nordenfeldt-Maxim speelde een groote rol in dezen oorlog; maar

ik denk dat men aan dit veldstuk een al te groote waarde heeft gehecht. Hetpompom-kanon schopt een helsch lawaai op, wanneer het werkt en dit heeft misschieneen demoraliseerenden invloed op den vijand; maar hier eindigen dan ook zijndeugden, want zijn uitwerking beteekent niets. Natuurlijk, bij gebrek aan beterestukken moesten wij ons soms gelukkig achten in het bezit te zijn van een pom-pomen daarmee maakten wij dan zooveel mogelijk lawaai om vijands aandacht af teleiden.Ik ben van oordeel dat de pom-pom in de toekomst spoedig plaats zal moeten

maken voor een snelvuur-kanon van grooter kaliber en dat verder kan schieten.De Armstrong (15- en 12-ponder) is een oud soort veldstuk, dat het Britsche leger

niet tot eer strekt. Het kan gerust door een meer modern en practischer wapen wordenvervangen. Zijn loopbaan in de kanonnen-wereld is reeds lang geëindigd.

De Witte Vlag. Het Roode-Kruis. De Monteering.

De noodzakelijkheid om de verplichtingen en rechten, verbonden aan het gebruikvan de witte vlag in tijd van

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

348

oorlog duidelijk en klaar te omschrijven, is in dezen oorlog afdoende gebleken. Iederegeneraal legde de beteekenis en voorrechten van de witte vlag op eigen manier uit.Veel misbruik is er ongetwijfeld gemaakt van het gebruik der witte vlag en van

onzen kant hebben velen geleden, die met depeches naar vijands linie werdengezonden. Ik heb verscheidene officieren van ons aangetroffen, die dan door deEngelschen waren krijgsgevangen gemaakt, en zoover ik uitvond werd het protest,door hen bij den bevelvoerenden officier ingediend, nooit doorgezonden. Zij blevendus de slachtoffers, want zij werden gedeporteerd als krijgsgevangenen en moestentevreden zijn met hun lot, want hun monden waren gesnoerd.Bij verschillende gelegenheden werden, onder bescherming van de witte vlag,

zekere documenten door de linies gezonden, welke documenten een nadeeligeuitwerking zouden kunnen gehad hebben op de soldaten van de partij, waarheen dedocumenten gebracht werden.Het zou zeker in het belang van alle partijen in de toekomst zijn, wanneer o.a. zou

worden vastgesteld, hoe groot de witte vlag ongeveer moet zijn en op welken afstandmen in staat behoort te wezen, die te erkennen en te onderscheiden, wanneer eendepeche of boodschap naar vijands linie moet worden gezonden.Ook zou de Conventie van Genève in het belang van alle partijen verduidelijkt en

uitgebreidmoetenworden. Hoewel wij in dezen oorlog ons steedsmin of meer hebbenlaten leiden door gezond verstand en niet veel moeilijkheden hebben ondervonden,is het toch voorgekomen, dat onverstandige officieren onaangenaamhedenveroorzaakten, die zeer nadeelige gevolgen hadden. Dikwijls gebeurde het, dat hetRoode-Kruis niet gerespecteerd werd of dat misbruik werd gemaakt onder zijn vlag;twee gebeurtenissen die een uiterst gevaarlijke uitwerking hebben gehad en waarvandikwijls onschuldige gewonden het slachtoffer zijn geworden.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

349

't Is niet mijn bedoeling thans in bijzonderheden te willen treden en veel minder benik genegen of bekwaam de noodige voorstellen te doen om de gewenschteverbeteringen aan te brengen. Daarvoor zijn er betere autoriteiten op dit gebied, metmeer kennis en ervaring. Het is alleen mijn doel onder de aandacht van de beschaafdemogendheden te brengen het feit, dat verandering noodig is.Hoe dringend noodzakelijk het is met betrekking tot de monteering en het uniform

een vasten regel neer te leggen, zal blijken wanneer ik zeg, dat het in dezen oorloggebeurd is dat burgers door luitenants en kapiteins in koelen bloede en zonder eenigverhoor zijn doodgeschoten, omdat zij in khakie gekleed waren.Tot mijn spijt moest ik zien dat generaal Sir Redvers Buller, voor wien ik grooten

eerbied koester, aan de wereld heeft verkondigd dat de Boeren in het begin van denoorlog geen khakiekleeren droegen. Dit is een onwaarheid, want honderden vanmijnkommando waren in khakie gekleed, toen wij in September 1899 Johannesburgverlieten. Dat wij ons later in den oorlog hier en daar moesten kleeden in Engelschekhakiekleeren, was niet onze schuld; want wij waren van de zeehavens afgesnedenen konden nergens kleeren voor geld bekomen. En is het verkeerd geweestkhakiekleeren te dragen, dan is het ook verkeerd geweest, dat wij met veroverdeLee-Metford geweren en Engelsche Armstrong kanonnen hebben gevochten. Ik kanverzekeren dat de beschuldiging, als zouden wij den vijand misleid hebben door inkhakie gekleed te zijn, ongegrond en leugenachtig is. Van onzen kant tenminste heeftzulke misleiding nooit plaats gehad en ik heb er nooit van gehoord en ze nooit gezien.Wel heb ik dikwijls opgemerkt, wanneer het Engelsche leger een nederlaag leed, datde officier die verantwoordingmoest afleggen en een reden voor zijn nederlaagmoestzoeken, gebruik maakte van het voorwendsel dat hij misleid was door de Boeren diein khakie gekleed waren

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

350

en dat hij dezen voor zijn manschappen had aangezien.Ik kan nauwelijks de verwondering beschrijven, die ik ondervond toen ik na mijn

gevangenname in het officieel rapport van Lord Methuen over zijn nederlaag las,dat ook hij deze nachtmerrie als verschooning aanvoerde. Ik had altoos een te hoogendunk van LordMethuen om te kunnen gelooven, dat hij zulke wapenen zou gebruikenom daarmee zijn nederlaag te bedekken. Ik kan dan ook niet aannemen dat dit rapportdoor hem is gedicteerd.Wij van onzen kant hadden dikwijls reden tot klagen; want hoevele malen vonden

wij niet geheele kompagnieën Engelsche ongeregelde troepen gekleed in ‘Mufty’;precies zooals onze burgers. Hoe dikwijls zag ik niet, dat mijn spioenen misleidwerden door de dappere en beroemde verraders, de ‘National Scouts’, die gewoonlijkprecies als wij waren gekleed.'t Is nooit aan onze zijde gebeurd, dat een Britsch soldaat werd doodgeschoten,

omdat hij in Boerenkleeding was, toen hij gevangen werd genomen.Het is trouwens van geen nut over dit punt hier te argumenteeren. Ik wil alleen

duidelijk maken dat het in het belang is van den soldaat, die de orders moet uitvoeren,dat er een vaste regel wordt neergelegd, die in den oorlog bescherming waarborgtaan beide partijen.

Verloren kansen.

Misschien zal er gezegd worden dat het onbillijk is op dit tijdstip, nu men de foutenvan beide zijden duidelijk kan zien, critiek uit te brengen. Dit is ook eigenlijk nietmijn bedoeling. Ik wensch geen critiek te geven, maar alleen eenige feiten aan tehalen om aan te toonen, hoe zoowel Brit als Boer kansen hebben laten voorbijgaan

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

351

die, indien op het juiste oogenblik te baat genomen, misschien een heel anderewending aan den loop van dezen oorlog zouden hebben gegeven.Nadat de vijand den 20sten October 1899 te Dundee feitelijk verslagen was, liet nu

wijlen generaal Joubert toe dat hij in gedemoraliseerden en verwarden toestand metal zijn kanonnen naar Ladysmith ontvluchtte; terwijl hij, Joubert, tien duizend beredenburgers in gereedheid had in de omgeving van Glencoe en Buffelsrivier met goedepaarden en vol geestdrift en ijver.Toen Sir George White den 30sten October 1899, te Ladysmith werd verslagen,

meer dan 1600 man aan dooden, gewonden en gevangenen verloor, en hij met zijnleger Ladysmith invluchtte, welke plaats toen nog maar zwak gefortificeerd was,bleef generaal Joubert in gebreke te doen wat elke bekwame bevelvoerder zou gedaanhebben; namelijk, toen de vijand hem zijn hielen toonde en terugvluchtte, om hemflink en met macht op te volgen en Ladysmith te nemen. En dit kon gedaan zijn, toenalles in het dorp in opwinding en wanorde was en eer generaal White zijn troepenweer slagvaardig had kunnen maken. Niet alleen werd dit niet gedaan, maar zelfswerd de spoorweg van Ladysmith naar Maritzburg eerst dagen, nadat Ladysmithfeitelijk was ingesloten, opgeblazen en de communicatie gestoord. Deze nalatigheidvan onzen kant gaf den vijand kans zijn scheepskanonnen in Ladysmith te brengen,die ons later zooveel last en ellende hebben gegeven.Maar het bevel van generaal Joubert, dat wij van Estcourt en Mooirivier moesten

terugkeeren, toen de weg naar Maritzburg bijkans voor ons openlag, overtrof zelfhet hiervoor genoemde verzuim. Ik heb hierover elders meer gezegd.Toen generaal Buller te Colenso werd teruggeslagen met verlies van elf kanonnen

en zoowat 1250 man, werd hij niet opgevolgd en werd er geen gebruik gemaakt vandeze gelegenheid, waar wij succes hadden kunnen behalen.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

352

Ik stem toe dat te Spioenkop en te Vaalkrans onze burgers te afgemat waren om denvijand met kans op welslagen te vervolgen.Het niet-nemen van Mafeking door Cronjé is een van de flaters die men evenmin

kan vergeven als het nietinnemen van Kimberley. Er behoeft zelfs geen sprake tezijn van de kans op succes. Beide plekken konden met weinig verlies door een flinkebestorming genomen worden. Wat het idee was van onze bevelvoerders om metzooveel spoed op te trekken tot een eind in de Kaapkolonie en dan zich plotselingvast te graven bij de Stormbergen en Colesberg is een van de raadselen, die ik nietkan oplossen. Toen men nu eenmaal vijands grenzen was overgetrokken, kon hetgeen verschil meer maken of men eenigemijlenmeer of minder ver doordrong. Onzehoofdaanvoerders hadden de geschiedenis van den Amerikaanschen Burgeroorlogen zoovele andere oorlogen als leiddraad moeten nemen, hoe men bij een inval moethandelen. Zij hadden slechts behoeven te letten op den Jameson-inval om te leerendat het welslagen van een invasie afhangt van de vlugge en flinke beweging van deninvaller; want wij waren niet in staat geweest hem met zijn 800 man te stuiten, vóórhij reeds langer dan een week in de republiek was en reeds tot Krugersdorp wasdoorgedrongen. Waren de onzen, toen zij de Kaapkolonie binnendrongen, met allenmogelijken spoed langs den spoorweg opgerukt; terwijl links en rechts kommando'szich even snel hadden bewogen, dan hadden zij ongetwijfeld Kaapstad bereikt oftenminste het Hexgebergte, eer Lord Roberts in staat was geweest voldoende troepente Kaapstad te landen om onze kommando's te stuiten; want de troepen destijdsbeschikbaar, waren niet in staat geweest eenigen gedetermineerden inval der Boerente beletten: de troepen zouden in paniek teruggevlucht zijn. De kommando's haddenzelfs geen gevaar geloopen afgesneden te worden of aan voedsel gebrek te krijgen,zooals

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

353

Napoleon bij zijn inval in Rusland, toen hij te Moskou wegens gebrek aan voedselmoest terugkeeren en zijn gansche leger bijkans van honger bezweek; want deKoloniale Afrikaners waren aan ons door banden van bloed en vriendschap gebonden.Waarom kommandant Olivier, nadat hij generaal Gatacre te Stormberg verslagen

had, hem niet opvolgde, heb ik nooit vernomen of begrepen.Waarom generaal Schoeman te Colesberg met een groot leger bleef zitten was,

omdat hij zijn land en volk verraden had, beruchte lafaard die hij was.Al deze grove fouten schrijf ik toe - en ik hoop dat ik niet onbillijk ben - aan de

volgende feiten:1e. Omdat wijlen generaal Joubert niet demanwas om zulk een groote onderneming

te regelen en te leiden, daar hij nog te veel vastkleefde aan oude zeden en gebruikenen hij niet genoeg ijver en doortastendheid bezat;2e. omdat bij het uitbreken van den oorlog generaals werden aangesteld door den

Uitvoerenden Raad en niet door het departement van oorlog. Zoo werden b.v. drieleden van den Uitvoerenden Raad door dat lichaam zelf tot generaals benoemd. Enwat was het gevolg?Ten slotte, omdat bij het uitbreken van den oorlog in de meeste gevallen niet de

gewenschte officieren aan het hoofd stonden. Als bewijs hiervan kan men niet beterdoen dan verwijzen naar hetgeen er gebeurd is na de inname van Bloemfontein enPretoria.Het Britsche leger liet, zooals ik elders getracht heb aan te toonen, in Natal een

schoone gelegenheid voorbijgaan om ons te verlammen, toen wij in wanorde van deTugela en Ladysmith terugtrokken, en later weer bij onzen terugtocht van deBiggarsbergen naar Laingsnek. Lord Roberts liet een mooie kans glippen, toen degroote kommando's, die in de oostelijke deelen der Kaapkolonie onder generaalsLemmer, Grobler en Olivier waren, met bijkans duizend wagens uit de kolonie naar

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog

354

de Z.A.R. terugtrokken. Ook na de slagen van Donkerpoort en Berg-en-dal had devijand een mooie kans gehad ons groot verlies toe te brengen, waarvan hij geengebruik heeft gemaakt; terwijl hij de beste kans liet voorbijgaan in September 1900,toen wij het treinspoor te Hectorspruit verlieten. Hierover heb ik meer gezegd inmijn beschrijving van den tocht door het Boschveld.

B.J. Viljoen,Mijne herinneringen uit den Anglo-Boeren-oorlog