MET RAAD EN DAAD - Tilburg University

100
MET RAAD EN DAAD een onderzoek naar de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad voor de Kinderbescherming te ‘s-Hertogenbosch door Leanne Valom (ANR 67.27.03) scriptie in de strafrechtswetenschappen te verdedigen tegenover de Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg (mr. V.M. Smits en prof. mr. P. Vlaardingerbroek) op dinsdag 16 december 2008, om 14:00 uur

Transcript of MET RAAD EN DAAD - Tilburg University

MET RAAD EN DAAD

een onderzoek naar de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van

de Raad voor de Kinderbescherming te ‘s-Hertogenbosch

door

Leanne Valom

(ANR 67.27.03)

scriptie in de strafrechtswetenschappen

te verdedigen tegenover de

Examencommissie van de Faculteit Rechtsgeleerdheid van de Universiteit van Tilburg

(mr. V.M. Smits en prof. mr. P. Vlaardingerbroek)

op

dinsdag 16 december 2008, om 14:00 uur

Inhoudsopgave

Lijst van gebruikte afkortingen 4

Voorwoord en opdracht 5

Inleiding 6

1. Taken Raad voor de Kinderbescherming 8

1.1 Inleiding 8

1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket 8

1.3 Algemene taken 9

1.4 Strafrechtelijke taken 10

1.5 Het rapportagetraject 18

1.6 Conclusie 21

2. Gronden en grenzen Raadstaken 22

2.1 Inleiding 22

2.2 Grenzen 22

2.3 Gronden 25

2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak 29

2.5 Conclusie 33

3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening 34

3.1 Inleiding 34

3.2 Raadsrapportage 34

3.3 Advies strafrechtelijke afdoening 40

3.4 Adviezen aan de officier van justitie en de kinderrechter 46

3.5 Kwaliteitseisen 49

3.6 Conclusie 53

4. Kwaliteit onderzochte adviezen 54

4.1 Inleiding 54

4.2 Opzet rapportageonderzoek 54

4.3 Formulering 55

4.4 Motivering 59

4.5 Knelpunten 71

4.6 Conclusie 73

5. Verbeterpunten en suggesties 75

5.1 Inleiding 75

5.2 Richtlijnen Raadsbesluiten 75

5.3 Formulering 84

5.4 Motivering 85

5.5 Conclusie 88

Conclusie 90

Literatuurlijst 91

Geraadpleegde Raadsdocumenten 93

Bijlagen 95

Bijlage 1: Rapportageformat basisonderzoek strafzaken

Bijlage 2: De geldende kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake

strafrechtelijke afdoening

Bijlage 3: Voorgestelde kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake

strafrechtelijke afdoening

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

4

Lijst van gebruikte afkortingen

BARO: Basisraadsonderzoek

BJJI: Beginselenwet Justitiële Jeugdinrichtingen

EVRM: Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

IVRK: Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind

JCO: Justitieel Casusoverleg

LMT: Landelijk Management Team

Normen-II: Normen 2000, versie 2

OvJ: Officier van Justitie

OM: Openbaar Ministerie

RvdK: Raad voor de Kinderbescherming

Sv: Wetboek van Strafvordering

Sr: Wetboek van Strafrecht

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

5

Voorwoord en opdracht

Voor u ligt de scriptie waarmee ik mijn master Nederlands recht, accent strafrecht

afsluit. Deze scriptie is voortgevloeid uit een stageperiode bij de Raad voor de

Kinderbescherming in ’s-Hertogenbosch. Van 26 februari tot en met 26 mei 2008 heb ik

daar de kans gekregen om te onderzoeken wat de rol is van de Raad in jeugdstrafzaken,

hoe de strafrechtelijke rapportages worden gemaakt en hoe het advies op basis daarvan

tot stand komt. Bovendien heeft deze stage-ervaring me laten inzien hoe de ‘regeltjes

van bovenaf’ doorwerken in de praktijk en hoe daarmee wordt omgegaan. Ik ben het

recht daardoor met andere ogen gaan bekijken. Ik ben door de stage steeds meer

overtuigd geraakt van de onmisbare rol die de organisatie speelt in de

jeugdhulpverlening in zijn geheel. De Raad is de spin in het web; een duizendpoot.

Vanwege de vele taken en functies die de Raad uitvoert, is het niet mogelijk om in een

betrekkelijk korte periode alle facetten eigen te maken. Wel heb ik zoveel mogelijk in

mij opgenomen en heb ik mij tijdens mijn stageperiode gefocust op de rapportages op

strafrechtelijk gebied om de opdracht te vervullen die de Raad bij mij had neergelegd:

onderzoek uitvoeren naar de juridische waarde van de raadsadviezen op strafrechtelijk

gebied.

Er zijn veel mensen die hun medewerking hebben verleend bij de totstandkoming van

deze scriptie. Ik bedank mevrouw V.M. Smits voor het regelen van een stageplek en

voor de begeleiding in de beginfase van mijn scriptie. Voorts bedank ik meneer W.

Bekker voor de begeleiding op de Raad en voor alle zittingen en trainingen die ik heb

mogen bijwonen. Ik wil de raadsonderzoekers bedanken van wie ik enkele rapportages

heb mogen onderzoeken. Tevens wil ik alle overige medewerkers van de Raad

bedanken voor hun uitleg en hun tijd. Ik bedank professor mr. P. Vlaardingerbroek voor

de begeleiding van mijn scriptie. Door zijn opbouwende kritiek en zijn kijk op het

jeugdstrafrecht en de jeugdhulpverlening heeft hij mij andere inzichten gegeven die ik

heb kunnen meenemen in mijn scriptie. Tot slot bedank ik mijn ouders, die mijn scriptie

hebben mogelijk gemaakt. Niet alleen financieel gezien, maar ook door hun steun en

aandacht.

Leanne Valom

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

6

Inleiding

Jeugdcriminaliteit is een groot en ernstig probleem. Het is belangrijk om kinderen die in

aanraking komen met het jeugdstrafrecht te beschermen en ze op het rechte pad te

helpen. Dat is de hoofdtaak van de Raad voor de Kinderbescherming: het beschermen

van kinderen die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd.1

Op strafrechtelijk gebied is één van de taken van de Raad het opstellen van rapportages

teneinde de persoonlijke en de levensomstandigheden van het kind te beschrijven.2 Op

basis van deze rapportages geeft de Raad een advies over de wenselijke afdoening. De

Raad adviseert verschillende justitiële instanties, waaronder de officier van justitie en de

kinderrechter. Deze verschillende instanties zijn afhankelijk van de rapportages en

hechten veel waarde aan het daarop gebaseerde advies. Het is daarom van belang dat de

raadsrapportages, met inbegrip van de adviezen, van een zo hoog mogelijke kwaliteit

zijn. In deze scriptie ligt de focus op het advies. Om de kwaliteit van het advies te

vergroten zijn de volgende aspecten van belang:

- Goede adviezen zijn goed gemotiveerd. Uit de motivering van de adviezen dient te

volgen waarom de geadviseerde afdoening in het belang is van het kind en om welke

redenen deze afdoening aan de juridische gronden voldoet. Dergelijke motivering is

belangrijk, omdat de instanties aan wie het advies is gericht op de juiste gronden het

advies al dan niet kunnen overnemen.

- Goede adviezen zijn goed geformuleerd. De formulering van de adviezen dienen

duidelijk, eenduidig, concreet, zorgvuldig en juridisch correct te zijn.

- Uiteindelijk komt kwalitatief hoogstaande advisering ten goede aan het criterium dat

op grond van internationaal recht als eerste ter overweging dient te worden genomen:

het belang van het kind.3

Deze scriptie beschrijft de gang van zaken bij de Raad voor de Kinderbescherming te

’s-Hertogenbosch, met name voor wat betreft het advies inzake strafrechtelijke

afdoening. Het brengt de kwaliteitseisen in kaart die gelden ten aanzien van de

strafrechtelijke afdoeningsadviezen, waaraan tevens enkele rapportages worden

1 Normen 2000 versie 2, voorwoord.

2 Artikel 494 Sv ten aanzien van de officier van justitie; artikel 498 Sv ten aanzien van het gerecht.

3 Artikel 3 IVRK.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

7

getoetst. Op basis van de geconstateerde knelpunten die voortkomen uit dit

rapportageonderzoek worden er suggesties gedaan om de kwaliteit van de adviezen

inzake strafrechtelijke afdoening te vergroten. Deze scriptie heeft tot doel:

Na te gaan in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad

voor de Kinderbescherming te ’s-Hertogenbosch voldoen aan de geldende

kwaliteitseisen en na te gaan in hoeverre er verbeteringen zijn aan te brengen in de

strafrechtelijke advisering.

Ter beantwoording van deze onderzoeksvraag is zowel literatuur- als dossieronderzoek

verricht. In hoofdstuk 1 wordt het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming

besproken, waarbij de focus ligt op de strafrechtelijke taken. De plaats van de

rapportage- en adviseringstaak in strafzaken wordt hierdoor in een ruimere context

geplaatst. In hoofdstuk 2 worden de gronden van de strafrechtelijke rapportagetaak

uiteengezet, als ook de grenzen die de Raad voor de Kinderbescherming in acht dient te

nemen bij de uitoefening van zijn taken. In hoofdstuk 3 wordt de rapportage en het

advies inzake strafrechtelijke afdoening belicht. De kwaliteitseisen waaraan de

raadsrapportages dienen te voldoen en het daaruit voortvloeiende afdoeningsadvies,

zullen in dit hoofdstuk worden beschreven. In hoofdstuk 4 worden de uitkomsten

beschreven op basis van het onderzoek van dertig rapportages op de geldende

kwaliteitseisen, als ook de daaruit volgende knelpunten. In hoofdstuk 5 worden er

voorstellen gedaan om het kwaliteitsniveau van de adviezen te verhogen. Deze scriptie

wordt afgesloten met een conclusie, waarin de belangrijkste uitkomsten uit deze scriptie

betreffende de strafrechtelijke advisering worden besproken.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

8

1. Taken Raad voor de Kinderbescherming

1.1 Inleiding

De Raad voor de Kinderbescherming heeft een divers takenpakket, zo is in de inleiding

reeds aangekondigd. Om inzicht te krijgen in de plaats die de strafrechtelijke adviestaak

inneemt, worden in dit hoofdstuk de hoofdlijnen van het takenpakket van de Raad

geschetst. De taken van de Raad komen globaal aan bod. De strafrechtelijke taken zijn

verder uitgediept. Tot slot wordt het rapportagetraject beschreven om meer inzicht te

geven in de strafrechtelijke deeltaken voorlichting, advies en selectie. Deze deeltaken

staan immers centraal in deze scriptie.

1.2 Uitvoering wettelijk takenpakket

Alvorens het takenpakket van de Raad voor de Kinderbescherming uiteen te zetten, is

het nuttig om in deze paragraaf enkele opmerkingen gemaakt over de

organisatiestructuur van de Raad, alsmede de beleidsdocumenten waarmee wordt

gewerkt. Enkele algemene opmerkingen omtrent de organisatie zijn noodzakelijk om

een goed beeld te krijgen van de Raad en zijn taken.

Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming.4 Voor die tijd was de

organisatiestructuur anders en waren er voogdijraden en raden voor de

kinderbescherming.5 De raadstaken zijn overgenomen door één uitvoeringsorganisatie

die verantwoordelijk is voor de uitvoering van het beleid. Artikel 1 van het

Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming bepaalt dat de Raad voor de

Kinderbescherming is gevestigd te Utrecht, waar tevens de landelijke directie is

gezeteld.6 De Raad heeft een landelijk bureau en is werkzaam in dertien regio’s

waarbinnen een of meer locaties de wettelijke taken en bevoegdheden van de Raad

uitoefenen.7 Het landelijk bureau heeft tot taak de landelijke directie en de regio’s te

ondersteunen in de uitvoering van hun werkzaamheden. Om een beeld te geven waar het

dossieronderzoek is verricht, wordt op deze plaats volstaan met de opmerking dat de

4 Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 751.

5 Zie 2.4.

6 Artikel 1 lid 1 en lid 2 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.

7 Artikel 2 lid 1 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

9

Raad voor de Kinderbescherming locatie ‘s-Hertogenbosch de regio Oost-Brabant

betreft.8

De wijze waarop het uitvoerend werk van de Raad geschiedt, is vastgelegd in de

‘Beleidsregels betreffende de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming’,

oftewel Normen 2000, versie 2. Dit is een algemene aanwijzing van de minister van

Justitie als bedoeld in artikel 3 van het Organisatiebesluit Raad voor de

Kinderbescherming.9 Deze beleidsaanwijzingen zijn bindend en worden in deze scriptie

veelvuldig aangehaald.10

Normen 2000-II zal worden herzien. Het Normen-rapport dateert uit april 2003 en is

inmiddels op sommige onderdelen niet meer actueel. Bovendien is er reden tot

herziening, omdat Normen 2000-II binnen de Raad te algemeen werd bevonden voor

een algemene aanwijzing.11

Normen 2000-II bestaat uit één document. De herziening

zal bestaan uit een kwaliteitskader12

en aanhangende protocollen. Deze protocollen gaan

op een meer gedetailleerd niveau in op specifieke categorieën.13

Een voorbeeld hiervan

is het protocol Strafzaken. In dit onderzoek wordt regelmatig een uitstapje gemaakt naar

het Kwaliteitskader en het aanhangende Strafprotocol, om na te gaan of de hernieuwde

documenten een gerezen probleem ondervangen.

1.3 Algemene taken

‘De overheid heeft de verplichting om kinderen te beschermen die ernstig in hun

ontwikkeling worden bedreigd’, zo begint het voorwoord van Normen 2000-II.14

Ten

einde deze verplichting te voldoen, heeft de overheid de Raad voor de

Kinderbescherming ingesteld. De bevoegdheid tot ingrijpen in het leven van familie en

kind wordt gelegitimeerd door de noodzaak op te komen voor de kinderen van wie het

recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid

ernstig worden bedreigd, de zogenaamde waarborgfunctie.15

‘Om aan deze verplichting

8 De tekst betreffende de organisatiestructuur van de Raad voor de Kinderbescherming is mede opgesteld

op grond van Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 752. 9 Artikel 3 Organisatiebesluit Raad voor de Kinderbescherming 2006.

10 Normen 2000 versie 2, voorwoord.

11 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2.

12 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4.

13 Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 2.

14 Normen 2000 versie 2, voorwoord.

15 Normen 2000 versie 2, H 2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

10

te voldoen’, zo gaat het voorwoord verder, ‘is de Raad voor de Kinderbescherming als

overheidsorganisatie met een aantal wettelijke taken belast die erop gericht zijn de

belangen van minderjarigen te beschermen. De Raad kan deze taken en bevoegdheden

ter bescherming van de rechten en belangen van het kind, onder meer door het doen van

onderzoek, ook ongevraagd uitoefenen. De Raad dient de taken op zorgvuldige,

deskundige en kenbare wijze uit te voeren.’16

In het voorwoord van Normen 2000-II

worden vervolgens de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. Dit zijn

beschermingstaken (onderzoek, rekwestreren, adviseren en toetsing); civiele

adviestaken (onderzoek en advisering), inclusief scheidings- en omgangszaken

(onderzoek, inclusief bemiddeling en advisering) en tot slot de in deze scriptie centraal

staande straftaken (onderzoek, voorlichting, coördinatie taakstraffen en casusregie).

1.4 Strafrechtelijke taken

Hoewel de Raad voor de Kinderbescherming het meest ervaren is met en een langere

geschiedenis kent op civiel gebied,17

is de Raad op strafrechtelijk gebied een steeds

belangrijkere rol gaan innemen. Dit is een ontwikkeling die past binnen de ideeën van

de Commissie Van Montfrans, een in 1993 ingestelde commissie om de

jeugdcriminaliteit aan te pakken:18

‘De commissie pleit ervoor de strafrechtelijke taken

van de Raad voor de Kinderbescherming te intensiveren. Dit geldt niet alleen voor de

signalerings- en voorlichtingstaak in geval van proces-verbaal wegens een strafbaar feit,

maar tevens ten aanzien van de coördinatie van taakstraffen en de regiefunctie bij

jeugdreclassering. Deze regiefunctie betreft zowel de individuele casus, als ook het

overleg en de afstemming met onder andere politie, rechterlijke macht, gezinsvoogdij-

instellingen, reclassering en (jeugd)hulpverlening.’19

De Raad speelt op civielrechtelijk gebied van oudsher een grote rol. Ten opzichte van

de civielrechtelijke taken, schenkt Normen 2000-II relatief weinig aandacht aan de

strafrechtelijke taken. Bij de grondslag en legitimatie als ook bij de kwaliteitseisen,

worden de strafrechtelijke taken niet expliciet genoemd. Het Burgerlijk Wetboek wordt

16

Normen 2000 versie 2, voorwoord. 17

Zie voor meer informatie over dit onderwerp: H. Hermans, De Raad voor de Kinderbescherming,

Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1984. 18

Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 3. Zie 2.4. 19

Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 38; WODC-rapport 2001,

p. 62.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

11

genoemd als grondslag, maar het Wetboek van Strafvordering en Strafrecht niet.20

Dat

de Raad meer aandacht geeft aan civielrechtelijke taken schemert ook nu nog door in de

formulering zoals gebruikt in het Kwaliteitskader, namelijk dat er op strafrechtelijk

gebied ‘eveneens een taak ligt’.21

De Raad treedt op bij minderjarigen, in beginsel jeugdigen tussen twaalf en achttien

jaar,22

die verdacht worden van het plegen van een misdrijf. In het geval van

overtredingen, waaronder relatief lichte delicten worden geschaard, wordt de Raad

doorgaans niet ingeschakeld, met uitzondering van schoolverzuim. De Raad probeert te

voorkomen dat de jeugdige in herhaling valt en neemt de pedagogische invalshoek als

uitgangspunt. Dit betekent enerzijds dat de Raad aandacht besteedt aan de achtergrond

en de ontwikkeling van de jeugdige en anderzijds dat de Raad advies geeft over een

straf die gericht is op het verbeteren van het gedrag van de jeugdige. Het belang van het

kind staat hierbij voorop. De Raad gaat er van uit dat jeugdigen nog mogelijkheden

hebben op te veranderen.23

Deze beginselen zijn terug te vinden in artikel 40 IVRK.24

De Raad voor de Kinderbescherming heeft op het terrein van jeugdstrafzaken drie

hoofdtaken.25

De eerste hoofdtaak omvat voorlichting, advies en selectie.26

Van deze

drie deeltaken staat de adviesfunctie in deze scriptie centraal. Als tweede hoofdtaak

voert de Raad de coördinatie uit van taakstraffen en regelt de tenuitvoerlegging daarvan.

De derde hoofdtaak bestaat uit de uitvoering van regie, zowel in individuele zaken als in

algemene beleidsmatige zaken. Dit valt onder de noemer “casusregie”.27

De tweede en

de derde hoofdtaak worden verder in dit hoofdstuk toegelicht. Nu eerst volgt een

verdere uitwerking van de eerst genoemde hoofdtaak.

Voorlichting, advies en selectie

De eerste taak op strafrechtelijk gebied is die van onderzoek en advisering over de

afhandeling van strafzaken tegen minderjarigen en kan worden samengevat met de drie

20

Normen 2000 versie 2, H. 2.1 en 2.2. 21

Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5. 22

Artt. 77a, 77b en 77c Sr. De wet kent uitzonderingen op de leeftijdsgrens van achttien jaar. 23

Landelijk Bureau RvdK, Wat doet de Raad voor de Kinderbescherming bij jeugdstrafzaken?. 24

Zie 2.2 25

De indeling in drie straftaken is conform het Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5; Normen

2000 versie 2, H. 10; Protocol Strafzaken bij het Kwaliteitskader, p. 2. 26

Normen 2000 versie 2, H 10. 27

Normen 2000 versie 2, H 10.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 1.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

12

begrippen “voorlichting, advies en selectie”. In de conceptversie van het Protocol

Strafzaken bij het Kwaliteitskader staat dat de Raad in jeugdstrafzaken een wettelijke

voorlichtings- en adviestaak ten behoeve van de officier van justitie, de rechter-

commissaris en de rechtbank heeft.28

In het Kwaliteitskader wordt een algemene grond

genoemd van de voorlichtings- en adviestaak, afgeleid van de internationale

verplichting minderjarigen te beschermen: ‘Aangezien bij het plegen van delicten door

de minderjarigen een evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van

een minderjarige onder druk kan komen te staan, ligt hier eveneens een taak voor de

Raad voor de Kinderbescherming middels het adviseren [cursief van mij] van

gerechtelijke autoriteiten.’29

Daaruit volgt dat de geadviseerde

afdoeningsmogelijkheden door de Raad moeten leiden tot een evenwichtige

ontwikkeling van de jeugdige en uiteindelijk tot een zelfstandig persoon.

De vraag kan worden opgeworpen of de wettelijke en exclusieve rapportage- en

adviestaak ten aanzien van de officier van justitie en de rechter aan de Raad voor de

Kinderbescherming zou moeten zijn toebedeeld. Wortmann is van mening dat de Raad

zijn unieke en wettelijke positie van voorlichter en adviseur van de rechter zou moeten

bewaken en bewaren. Hij zegt tevens dat de Raad de meerwaarde van zijn positie als

wettelijk adviseur moet waarmaken, omdat deze taak anders zou kunnen overgaan naar

een andere instantie. Voor de strafrechtelijke advisering noemt hij de

jeugdreclassering.30

Naar mijn mening hoort de rapportage- en adviestaak bij de Raad thuis. De Raad is de

schakel tussen hulpverlening en justitie en heeft overzicht over de gehele jeugdketen.

De oriëntatie van de Raad op de justitiële instanties en de kennis over zowel justitiële

afdoening en hulpverlening maken dat de overname van deze taken door de

jeugdreclassering een verslechtering zal inhouden. De jeugdreclassering heeft mijns

inziens te weinig overzicht en te weinig juridische kennis om de wettelijke adviestaak

op zich te nemen.

Naast de voorlichtings- en adviesfunctie heeft de Raad een selectiefunctie, waarbij

bezien wordt of het criminele gedrag van de minderjarige een signaal is van

28

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 29

Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 4. Zie 2.3 voor de nationale wettelijke gronden. 30

Wortmann 2006, p. 214.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

13

achterliggende problematiek en of hulpverlening noodzakelijk is. Deze functie is erg

belangrijk, omdat de Raad deze kennis kan omzetten in daden, zodat de jeugdige weer

op het rechte pad geraakt. Er zijn immers meer middelen om te reageren op het gedrag

van een delinquente jeugdige dan die het jeugdstrafrecht aanreikt. In het civiele kader

kan ook hulp worden verleend. Met doorkruising van de civiele hulpverlening moet bij

het adviseren rekening worden gehouden. 31

Ter uitvoering van de drie genoemde deeltaken voorlichting, advies en selectie, verricht

de Raad basisonderzoek en uitgebreid onderzoek. Het uitgangspunt is om een

basisonderzoek uit te voeren. Ten eerste wordt het basisonderzoek in beginsel ingesteld

in geval van een melding proces-verbaal door zowel politie als leerplichtambtenaar,

waarbij een landelijk overdrachtsformulier, kortweg LOF, wordt opgemaakt. Ten

tweede wordt er een basisonderzoek verricht bij een melding inverzekeringstelling

conform artikel 57 Sv.

Er zijn uitzonderingen op het uitgangspunt in alle gevallen een basisonderzoek in te

stellen. Indien binnen zes maanden ten tijde voor de melding een basisonderzoek is

ingesteld, wordt er geen basisonderzoek uitgevoerd. Voorts wordt er geen

basisonderzoek gedaan indien de Raad binnen voornoemd termijn reeds een

verdergaande bemoeienis heeft (gehad), al dan niet via een strafzaak.32

Uit het basisonderzoek volgt in beginsel een rapportage basisonderzoek strafzaken,

welke een uitgebreide beschrijving bevat van de persoonlijkheid en de

levensomstandigheden van de jeugdige. Niet in alle gevallen volgt een zeer uitgebreide

rapportage. In sommige gevallen adviseert de Raad zelfs mondeling. In het geval van

relatief lichte en eenvoudige zaken wordt er een briefrapport opgesteld. Indien er reeds

een actuele basisrapportage beschikbaar is, wordt er doorgaans een verkorte rapportage

opgemaakt. In de conceptversie van het Protocol Strafzaken is, in tegenstelling tot

Normen 2000-II, dit zogeheten briefrapport opgenomen. In het Protocol staat dat er een

briefrapport wordt afgesloten indien er op grond van het basisonderzoek, zowel met als

zonder toepassing van de BARO, geen reden is tot zorg of tot verwijzing naar de

31

Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 32

Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

14

hulpverlening.33

Niet alleen ten aanzien van de rapportage basisonderzoek strafzaken

geldt dat de rapportage gebaseerd dient te zijn op pedagogische overwegingen en

afgesloten moet worden met een afdoeningsadvies. Ook het briefrapport dient deze

aspecten te behandelen.34

Deze verkorte afdoeningsvormen zijn toe te juichen, omdat

niet elke zaak even gecompliceerd is en evenveel onderzoek behoeft. Verkorte

afdoeningen en summiere onderzoeken zijn dan ook efficiënte middelen om de

werkdruk te verlagen en tijd te maken voor de jeugdigen die het meeste aandacht

behoeven.

In het laatstgenoemde geval naar aanleiding waarvan een basisonderzoek kan worden

uitgevoerd, kortweg de melding inverzekeringstelling, verleent de Raad de zogenaamde

vroeghulp. Een raadsonderzoeker neemt in dat geval een BARO af bij de jeugdige. Dit

is een vragenlijst die tweeënveertig pagina’s telt en wordt gebruikt om een volledig

beeld te krijgen van de jeugdige en het delict. Zowel alle factoren die van belang zijn

voor de voorlichting aan de officier van justitie dan wel rechter, als ook de signalering

van achterliggende problematiek, worden in beeld gebracht aan de hand van de BARO.

De raadsonderzoeker geeft op basis van deze BARO-rapportage een advies aan de

rechter-commissaris om het kind al dan niet in bewaring te nemen of adviseert onder

welke voorwaarden het kind naar huis kan worden gestuurd.

Bovenstaande kan de illusie wekken dat de raadsonderzoeker slechts een enquêteur is

die een vragenlijst afneemt. Echter, tijdens mijn stage heb ik ervaren dat de

raadsonderzoeker veel meer is dan dat. De raadsonderzoeker houdt een pedagogisch

gesprek met het kind waarin hij het kind onbevooroordeelde, doch kritische vragen stelt

en zich niet laat afwimpelen door smoesjes. De raadsonderzoeker geeft het kind de kans

zijn verhaal te doen. De jeugdige kan tevens vertellen wat zijn visie is en wat voor straf

hij gerechtvaardigd vindt. De raadsonderzoeker kan op basis van deze informatie

beslissen wat hij kan doen voor de jeugdige. Daarbij heeft de raadsonderzoeker tevens

oog voor praktische zaken en helpt de jeugdige zo goed mogelijk binnen de bestaande

mogelijkheden.

33

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 4. 34

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 5.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

15

In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De advisering

aan de rechter-commissaris komt in deze scriptie dan ook niet uitgebreid aan bod, omdat

een zaak in de meeste gevallen niet wordt afgedaan door de rechter-commissaris, maar

door de officier van de justitie of de rechter. Dit laatste geldt overigens indien de

jeugdige bij de Raad aangemeld is, omdat de zaak immers al eerder afgedaan kan

worden door middel van een politiesepot, beter bekend als de Halt-afdoening.35

Uit Normen 2000-II volgen twee doelen van het basisonderzoek. Het eerste doel is het

geven van voorlichting aan de officier van justitie, als ook aan de kinderrechter en

rechter-commissaris, ‘al dan niet voorzien van een strafadvies’. Het tweede doel is het

selecteren van zaken die dat vergen,36

waarin de selectiefunctie te herkennen is. Dit

laatste houdt in dat op grond van het basisonderzoek wordt onderzocht of en in hoeverre

het delictgedrag van de jeugdige een signaal is van achterliggende problematiek en of

en in hoeverre hiervoor hulp noodzakelijk is.37

Het is dus niet louter de taak van de

Raad om te rapporteren, maar tevens te adviseren over de sancties en de hulpverlening.

Normen 2000-II noemt de voorlichting en selectie als doelen. Naar mijn mening zijn

deze aspecten echter middelen om het werkelijke doel te realiseren, namelijk de garantie

van het recht op een adequate ontwikkeling van de jeugdige en uitgroei naar

zelfstandigheid. De Raad zou de doelen van het basisonderzoek ruimer moeten

formuleren.

Als uitgangspunt hanteert de Raad dat er een basisrapportage wordt opgesteld indien de

verdachte twaalf jaar of ouders is tot een leeftijd van achttien jaar. Bij twaalfminners

gelden andere regels. Sinds de herziening van 1965 geldt immers dat een jeugdige

persoon niet strafrechtelijk kan worden veroordeeld voor een delict welke is gepleegd

ten tijde voor zijn twaalfde levensjaar. Personen jonger dan twaalf jaar worden geacht in

de strafrechtelijke zin niet toerekeningsvatbaar te zijn.38

Het jeugdstrafrecht, meer in het

bijzonder het jeugdsanctierecht, is van toepassing op jeugdigen met een leeftijd zoals is

geregeld in artikel 77a t/m 77c Sr. Hieruit volgt dat het jeugdstrafrecht in beginsel de

35

Artikel 77e Sr. 36

Normen 2000 versie 2, H 10.2.1. 37

Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 5. 38

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 497.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

16

jeugdige omvat die tijdens het plegen van het strafbaar feit ‘de leeftijd van twaalf jaren

doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’.39

De opgestelde rapportage dient ter informatie voor de rechter-commissaris in het geval

dat het kind in bewaring is gesteld c.q. in voorlopige hechtenis is genomen; voor de

officier van justitie om tot een transactie of tot dagvaarding te besluiten; en tot slot voor

de rechter in voorgeleidingszaken. In de rapportage dient een advies te worden gegeven

welke vooral is gebaseerd op pedagogische overwegingen. Het strafadvies ten behoeve

van de officier van justitie en de rechter staat in deze scriptie centraal, of meer

omvattend: het advies inzake strafrechtelijke afdoening.

Indien het basisonderzoek niet afdoende is, kan er nader onderzoek worden gedaan.

Normen 2000-II hanteert hiervoor de term vervolgonderzoek ,40

waar in het Protocol

Strafzaken wordt gesproken van het uitgebreid strafonderzoek. Zoals uit de eerste term

volgt, is dit onderzoek een aanvulling op het basisonderzoek. Een dergelijk onderzoek

kan zowel ambtshalve worden ingesteld, als ook op verzoek van een van de justitiële

autoriteiten. Het Protocol Strafzaken is uitgebreider met betrekking tot dit aanvullende

onderzoek dan Normen 2000-II. Daarom wordt op deze plaats voor het doel van het

uitgebreid strafonderzoek naar het Protocol Strafzaken gekeken, welke inhoudt: ‘het

geven van (meer uitgebreide) voorlichting aan de justitiële autoriteiten over de persoon

van de jeugdige en diens omstandigheden naar aanleiding van een door de jeugdige

gepleegd delict, alsmede het uitbrengen van een strafadvies [cursief van mij]’.41

Het valt op dat in de Normen 2000-II de strafrechtelijke adviestaak niet in alle gevallen

duidelijk wordt onderscheiden. De strafrechtelijke adviestaak wordt niet expliciet in het

voorwoord van Normen 2000-II bij de taken vermeld. Er staat dat het basisonderzoek

voorlichting ten doel heeft, ‘al dan niet voorzien van strafadvies’.42

Hieruit lijkt voort te

vloeien dat het geven van een advies optioneel is. Naar mijn mening moet het

uitgangspunt het geven van advies zijn, tenzij dit niet gewenst is. Voor voorbeelden van

rapportages waarbij de raadsonderzoeker zich onthouden heeft van het geven van

39

Artikel 77a Sr. Zie ook 2.3. 40

Normen 2000 versie 2, H 10.2.2. 41

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 6. 42

Normen 2000 versie 2, H 10.2.1

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

17

strafadvies wordt verwezen naar hoofdstuk 4.43

Zie voor aanbevelingen hieromtrent

hoofdstuk 5.44

Het Protocol Strafzaken lijkt meer waarde te hechten aan het advies inzake

strafrechtelijke afdoening en stelt het geven van een strafadvies gericht op

gedragsverandering als doel.45

In de hernieuwde documenten lijkt over het algemeen

bewust meer aandacht te worden besteed aan het advies ten einde een zaak

strafrechtelijke af te doen. Dit bevordert de duidelijkheid en geeft de adviestaak naar

mijn mening zijn welverdiende aandacht. Immers, de Raad heeft het beste inzicht in de

levensomstandigheden en de persoonlijkheid van het kind en het advies van de Raad is

dan ook zeer waardevol.

Coördinatie taakstraffen

De tweede hoofdtaak van de Raad is het coördineren van taakstraffen. Dit houdt in dat

de coördinator strafzaken is belast met de voorbereiding, ondersteuning en afronding

van de tenuitvoerlegging van de taakstraffen voor jeugdigen. De Raad zorgt voor het

aanbod aan projectplaatsen. Hieronder vallen werkprojectplaatsen voor jongeren die een

werkstraf moeten uitvoeren, alsmede leerprojecten voor jongeren die een leerstraf

moeten uitvoeren.46

Casusregie

De derde hoofdtaak is die van de casusregie. Het doel van de casusregie is de

bevordering van de samenhang in de jeugdstrafrechtsketen en heeft zicht op de

verschillende schakels van de jeugdzorgketen. Dit om te komen tot een snelle,

vroegtijdige en consequente reactie op het gedrag van de jeugdige.47

Deze doelen, die in

zowel Normen 2000-II als ook in het Protocol Strafzaken staan, zijn rechtstreeks

overgenomen van de Commissie Van Montfrans.48

In Normen 2000-II wordt expliciet

onderscheid gemaakt tussen enerzijds individuele casusregie, inhoudende dat de

jeugdige vanaf het moment van melding door de politie bij de Raad tot en met de

43

Zie 4.3. 44

Zie 5.2. 45

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 2. 46

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 7. 47

Normen 2000 versie 2, H 10.4 en Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 9. 48

Zie 2.4.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

18

nazorg wordt gevolgd en anderzijds beleidsregie, met als doel het beleid van

verschillende ketenpartners op elkaar af te stemmen.49

De taak van casusregie is in de loop der jaren steeds belangrijker geworden en steeds

verder uitgebreid. Sinds april 2007 is de casusregie echter niet slechts een taak meer,

maar een volledige functie. Eerder was de raadsonderzoeker zelf verantwoordelijk voor

de casusregie. Op de Raad voor de Kinderbescherming locatie ’s-Hertogenbosch zijn

drie casusregisseurs aangesteld.50

De casusregie is op het gebied van advisering steeds

belangrijker geworden. Onder 1.5 zal duidelijk worden dat de casusregisseurs ook een

adviestaak hebben.

1.5 Het rapportagetraject

Ten einde een beter inzicht te krijgen in de strafrechtelijke taken rapporteren en

adviseren, wordt in deze paragraaf aandacht besteed aan het rapportagetraject. De Raad

kent vele taken en deelprocessen, waardoor het met het oog op de helderheid van belang

is op dit punt stil te staan bij het rapportagetraject in strafzaken. Aan de hand van de

twee wegen waarop zaken binnenkomen bij de Raad wordt het rapportageproject

beschreven. Zoals in de vorige paragraaf reeds is beschreven, kunnen zaken enerzijds

binnenkomen via het opmaken van een landelijk overdrachtsformulier, kortweg het

LOF, en anderzijds via vroeghulp bij inverzekeringstelling.

Melding proces-verbaal

De politie maakt bij zwaardere delicten, bij recidive of wanneer er sprake is van zorg

een LOF op. Tevens meldt de politie de jeugdige bij het OM en de Raad en zet de

jeugdige op de agenda voor bespreking in het justitieel casusoverleg, afgekort het

JCO.51

De landelijke invoering van dit casusoverleg was een van de thema’s in het

Actieprogramma aanpak jeugdcriminaliteit 2003-2006, Jeugd terecht. Dientengevolge

is op 1 maart 2003 in alle arrondissementen dit casusoverleg ingevoerd met als doelen

de afstemming van activiteiten van ketenpartners die het strafrechtelijk proces

vormgeven, de filtering van zaken met het oog op verkorting van de wachttijden, als

ook de afstemming van de aanpak van de jeugdige met het oog op kwaliteitsverbetering

49

Normen 2000 versie 2, H 10.4. 50

Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 51

Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

19

in afdoening en hulpverlening.52

Uit het Evaluatie Casusoverleg Jeugd uit november

2005 blijkt dat “een grote meerderheid” die meedeed aan onderzoek, van mening was

dat de doelen door het JCO werden gerealiseerd.53

Dit overleg wordt in beginsel

gehouden met een minimale frequentie van één keer per twee weken.54

De Bossche

casusregie heeft aangegeven dat er twee keer per week een JCO plaatsvindt. 55

Het OM

(veelal de parketsecretaris van het openbaar ministerie en in sommige gevallen de

officier van justitie), de Raad (vertegenwoordigd door de casusregisseur) en de politie

zijn in dit overleg aanwezig. Vaak is de jeugdreclassering ook vertegenwoordigd, omdat

de informatie van de jeugdreclassering veelal waardevol is bij de beslissing betreffende

de wenselijkheid om een zaak al dan niet direct af te doen. Het direct afdoen van zaken

gebeurt in praktijk, indien de jeugdige bijvoorbeeld net achttien jaar is geworden, terwijl

hij wel op zeventienjarige leeftijd het delict heeft gepleegd; of indien het een relatief

eenvoudig delict betreft, zo volgt uit een interview met de casusregie locatie ’s-

Hertogenbosch.56

In dergelijke gevallen wordt vaak een transactievoorstel aangeboden

waarmee de zaak snel kan worden afgedaan. In die gevallen zal er geen basisonderzoek

strafzaken worden gedaan. Ook deze wijze van ‘selectieve afdoening’ is, in

tegenstelling tot Normen 2000-II terug te vinden in de conceptversie van het Protocol

Strafzaken. In dit protocol zijn criteria opgesomd in welke gevallen er geen

basisonderzoek hoeft te worden ingesteld, waarbij het advies louter een geldboete of een

werkstraf kan omvatten. Er kan in dergelijke gevallen worden volstaan met een kort

onderzoek indien dit nodig wordt geacht en een mondeling of schriftelijk strafadvies

gericht tot de officier van justitie.57

Indien de zaak niet direct wordt afgedaan, wordt de zaak vijfendertig dagen daarna

nogmaals op het JCO besproken. Dit geldt niet in het geval van een uitgebreid

onderzoek, waar de doorlooptijd drie maanden is. De totale doorlooptijd bij een

basisonderzoek is veertig dagen.58

Hiervan zijn vijf dagen ingedeeld voor de invoering

door de administratie, vijf dagen voor op de wachtlijst, vijfentwintig dagen voor plan en

52

Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, p. 13-14; Landelijk Bureau RvdK, Het

straftraject van een jeugdige. 53

Rapport WODC, Iva Beleidsonderzoek en Advies, BBSO 2005, p. 8. 54

Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005). 55

Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 56

Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008). 57

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3. 58

Normen 2000 versie 2, H 3.1.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

20

uitvoering, waarin de rapportage inclusief het afdoeningsadvies door een

raadsonderzoeker wordt gemaakt, en ten slotte vijf dagen voor administratieve

afwerking. Hierna komt de zaak weer op het JCO en wordt voor de tweede keer

besproken. De officier van justitie neemt dan een besluit.

In de praktijk worden voornoemde doorlooptijden vaak overschreden. Het komt in

sommige van deze gevallen zelfs voor dat de officier van justitie de zaak zonder

rapportage afdoet. De officier heeft op dat moment informatie omtrent de

persoonlijkheid en levensomstandigheden van de jeugdige, maar een dergelijke praktijk

is wel degelijk verwerpelijk in het licht van artikel 494 Sv, waarin de officier wordt

verplicht informatie in te winnen van de Raad. Bovendien wordt een uitgebreide

rapportage opgesteld indien de zaak dat vergt en moet er dus speciale aandacht naar

uitgaan. Het in acht nemen van de doorlooptijden door de Raad is hieruit volgende des

te belangrijker.

Melding inverzekeringstelling

De andere weg waarop een zaak bij de Raad komt, is die van de inverzekeringstelling.

In dit geval maakt de politie een proces-verbaal op en wordt de jeugdige bij het OM en

de Raad gemeld en wordt deze jeugdige in beginsel niet in het JCO besproken.59

Door

de Raad wordt er vervolgens vroeghulp verleend, waarbij de raadsonderzoeker de

BARO afneemt bij de inverzekeringgestelde jeugdige. Hierna kunnen drie routes

worden bewandeld. Ten eerste kan de zaak worden geseponeerd. De jeugdige wordt

naar huis gestuurd zonder enige verdere vervolging. Ten tweede kan het kind worden

heengezonden. Er wordt in dat geval een LOF opgemaakt en de zaak wordt alsnog in

het JCO besproken. Ten derde kan het kind worden voorgeleid aan de rechter-

commissaris, die over de schorsing van de voorlopige hechtenis oordeelt. De

raadsonderzoeker heeft ter voorgeleiding aan de raadkamer een rapportage opgesteld

inclusief een advies. De Raad zorgt dat de officier van justitie en de rechter-commissaris

over de rapportage beschikken voordat de jeugdige wordt voorgeleid.60

Het daaronder

59

Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige. 60

Landelijk Bureau RvdK, Het straftraject van een jeugdige.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

21

vallende advies zal in deze scriptie verder niet worden behandeld.61

Volledigheidshalve

is het hier vermeld.

1.6 Conclusie

De Raad voor de Kinderbescherming voert zowel op civielrechtelijk als op

strafrechtelijk gebied verschillende taken uit. Het doel daarbij is om het recht op

evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid van kinderen te garanderen.

De Raad kent een wettelijke rapportage- en adviesplicht ten aanzien van de officier van

justitie en de rechter en is daarom erg belangrijk bij de afdoening van strafzaken. Deze

taak hoort bij de Raad thuis, omdat hij zicht heeft op vele verschillende processen en

zowel kennis heeft op juridisch als ook op pedagogisch gebied. De groeiende aandacht

in de herziene beleidsdocumenten voor wat betreft de strafrechtelijke taken en de

adviestaak is een goede ontwikkeling, omdat een meer volledige beschrijving in

beleidsdocumenten een duidelijke en een zorgvuldige procesvoering ten gevolge heeft.

Dit kan resulteren in betere onderzoeksrapportages en adviezen of andere

afdoeningswijzes en zal uiteindelijk ten goede komen aan het kind.

61

Uitleg casusregie op de RvdK ’s-Hertogenbosch (28-04-2008).

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

22

2. Gronden en grenzen raadstaken

2.1 Inleiding

In dit hoofdstuk wordt het kader geschetst waarbinnen de Raad voor de

Kinderbescherming zich dient te bewegen bij de uitoefening van zijn taken. Deze

uiteenzetting begint algemeen met enkele hoofdpijlers van het jeugdstrafrecht en spitst

zich daarna steeds meer toe op de taken met betrekking tot het geven van advies. Er

wordt aandacht besteed aan het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind,

het Wetboek van Strafrecht en Strafvordering en ten slotte aan enkele recente

ontwikkelingen. Op deze manier worden de gronden en grenzen blootgelegd betreffende

de strafrechtelijke adviestaak.

2.2 Grenzen

De Raad voor de Kinderbescherming heeft te maken met enkele grenzen bij de

uitoefening van zijn taken. Zowel in het internationaal recht als in het nationaal recht

zijn enkele waarborgen neergelegd die de Raad in acht dient te nemen.

Waarborgen uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind

Het kind geniet grote bescherming op grond van het Internationaal Verdrag inzake de

Rechten van het Kind, afgekort als het IVRK. Het verdrag is gebaseerd op de

Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, welke beginselen terug zijn te zien

in de preambule. Het IVRK op 20 november 1989 in New York aangenomen door de

Algemene Vergadering van de Verenigde Naties. Het verdrag is 2 september 1990

gesloten, maar pas op 8 maart 1995 in Nederland in werking getreden.62

Artikel 3 IVRK is belangrijk voor de jeugdhulpverlening in het geheel. Dit artikel

vermeldt gronden en uitgangspunten die relevant zijn voor de Raad. In lid 1 staat dat bij

alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door

openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke

instanties, bestuurlijke autoriteiten of wetgevende lichamen, het belang van het kind de

eerste overweging vormt. Of zoals het in het Engels wordt verwoord: ‘the best interest

of the child”. Deze instanties waaronder tevens de Raad voor de Kinderbescherming, de

62

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433; aanhef en preambule IVRK: New York, 20 november 1989.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

23

officier van justitie en de rechter vallen, hebben dientengevolge primair de taak de

belangen van het kind te behartigen.

Voorts staat in het tweede lid van artikel 3 IVRK dat de overheid de verplichting heeft

om kinderen, die ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd, te beschermen. De

overheid is verplicht hiertoe alle passende wettelijke en bestuurlijke maatregelen te

treffen en rekening te houden met onder meer de rechten van de ouders van het kind. In

dit artikel is de grondslag van de waarborgfunctie van de Raad voor de

Kinderbescherming te vinden, welke inhoudt dat de Raad daadwerkelijk dient op te

komen voor kinderen van wie het recht op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling

en uitgroei naar zelfstandigheid ernstig worden bedreigd.63

Artikel 3 lid 3 IVRK verplicht de overheid instellingen, diensten en voorzieningen die

verantwoordelijk zijn voor de zorg voor of de bescherming van kinderen te waarborgen

die voldoen aan de door de bevoegde autoriteiten gestelde normen. Dit houdt voor de

Raad voor de Kinderbescherming hoofdzakelijk de naleving van Normen 2000-II in.

De Raad voor de Kinderbescherming baseert zich bij de uitoefening van zijn

strafrechtelijke kerntaak op artikel 40 IVRK. Dit artikel kent rechtstreekse werking en is

om deze reden zeer belangrijk in de Nederlandse rechtspraktijk.64

Op grond van artikel

40 lid 1 IVRK erkent de overheid ten aanzien van ieder kind dat wordt verdacht van,

vervolgd wegens of veroordeeld ter zake van het begaan van een strafbaar feit, het recht

op een wijze van behandeling die geen afbreuk doet aan het gevoel van waardigheid en

eigenwaarde van het kind en tevens de eerbied van het kind voor de rechten van de

mens en de fundamentele vrijheden van anderen vergroot. Daarbij moet rekening

worden gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid om de

herintegratie van het kind te bevorderen. Bovendien moet rekening worden gehouden

met de aanvaarding door het kind van een opbouwende rol in de samenleving. In het

Protocol Strafzaken zijn deze punten opgenomen.65

Het is goed dat artikel 40 lid 1

IVRK is beschreven in het Protocol, zodat dicht bij de grondslag wordt gebleven bij de

uitoefening van de strafrechtelijke taken door de Raad, waardoor voornoemde punten

niet uit het oog worden verloren.

63

Normen 2000 versie 2, H 2.1. 64

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 433-434. 65

Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p.1.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

24

In het tweede lid van artikel 40 IVRK staan de in acht te nemen waarborgen opgesomd

in het geval een kind in aanraking komt met het strafrecht. Deze waarborgen hebben

veelal betrekking op het strafproces en sommen garanties op die bekend zijn uit het

strafprocesrecht voor meerderjarigen. Hieronder vallen onder meer het presumptio

innocentia-beginsel, welke het vermoeden inhoudt onschuldig te zijn, totdat de schuld

volgens de wet is bewezen; het nemo cogitur-beginsel, inhoudende dat niemand mag

worden gedwongen (tegen zichzelf) bewijs te leveren; en tot slot het recht op privacy.66

Op grond van artikel 40 lid 3 IVRK dient de overheid de totstandkoming van wetten,

procedures, autoriteiten en instellingen voor kinderen die in aanraking komen met het

strafrecht te bevorderen die in het bijzonder zijn bedoeld voor kinderen. De Raad voor

de Kinderbescherming valt onder een hier bedoelde instelling. Uit artikel 40 lid 3 sub b

IVRK vloeit voort dat het toevlucht nemen tot ‘gerechtelijke stappen’ gezien moet

worden als ultimum remedium, oftewel als laatste redmiddel. Dit volgt uit de

terminologie ‘without resorting to judicial procedures’, zodat veelal moet worden

geprobeerd, mits wenselijk en passend, de zaak niet-rechterlijk af te doen.67

Ten slotte wordt in het vierde lid en tevens laatste lid van artikel 40 IVRK een

verscheidenheid aan regelingen geëist. Onder dergelijke regelingen kunnen de

raadsadviezen worden geschaard. Het doel is de verzekering van de handelswijze dat

het welzijn van kinderen niet schaadt en dat de handelswijze in de juiste verhouding

staat tot hun omstandigheden als tot het strafbaar feit. Uit dit laatste volgt dat de

geadviseerde afdoeningen proportioneel moeten zijn aan het gepleegde delict.

Overige waarborgen

Niet alleen in het IVRK kunnen rechten voor het kind worden gevonden, ook in

bijvoorbeeld het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, kortweg het EVRM,

staan rechten die voor kinderen gelden. Hieronder worden drie rechten besproken die in

het bijzonder in acht moeten worden genomen bij de raadsrapportages in het geheel.

Het eerste recht dat in acht moet worden genomen, is het recht op privacy. Dit recht is

neergelegd in artikel 16 jo. 40 lid 2 sub b (viii) IVRK, als ook in artikel 8 EVRM. Het

recht op “family life” mag niet worden beperkt, zo staat in artikel 8 EVRM lid 1, tenzij

66

Respectievelijk artikel 40 lid 2 sub b (i), (iv) en (vii) IVRK. 67

NJCM-Bulletin, jrg. 30 (2005), nr. 6, p. 720. Zie ook Bartels 2007, p. 7.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

25

deze beperking noodzakelijk is op grond van de in lid 2 vermelde gevallen. Op

nationaal niveau kan ditzelfde recht worden gevonden in de Wet Bescherming

Persoonsgegevens en is uitgewerkt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II. Het verwerken

van persoonlijke gegevens door de Raad kan immers een onaanvaardbare inbreuk op de

persoonlijke levenssfeer van betrokkenen met zich meebrengen, als hiermee niet

zorgvuldig wordt omgesprongen.68

Naast het recht op privacy, wordt in hoofdstuk 5 van Normen 2000-II het inzagerecht en

het correctierecht verwoord. Betrokkenen hebben op grond van artikel 35 Wet

Bescherming Persoonsgegevens het recht de Raad te vragen of, en zo ja, welke

persoonsgegevens de Raad ten aanzien van hem verwerkt. Op grond van artikel 36 Wet

Bescherming Persoonsgegevens kunnen betrokkenen verzoeken hun gegevens te

controleren. Belanghebbenden hebben het recht om het dossier in te zien en indien

nodig te doen verbeteren in het geval dat zij het niet eens zijn met de inhoud.

Als het kind het niet eens is, dan wel de ouders of belanghebbenden het niet eens zijn

met de gang van zaken, kunnen zij zich beroepen op hun klachtrecht. Hoofdstuk 7 van

Normen 2000-II en de daaraan toegevoegde bijlage 1 gaan over dit recht. De

klachtenprocedure van de Raad is opgenomen in het Besluit klachtbehandeling Raad

voor de Kinderbescherming.69

Ook kan er een klacht worden ingediend bij de Nationale

Ombudsman, mits in beginsel de klacht eerder is ingediend bij de Raad.70

Als

bestuursorgaan dient de Raad zich te houden aan de Algemene Wet Bestuursrecht en de

klachtenregeling en de bezwaar- en beroepsprocedure uit deze wet is dientengevolge

van toepassing. Tot slot wordt op deze plaats gewezen op de in acht te nemen algemene

beginselen van behoorlijk bestuur.

2.3 Gronden

Het jeugdstrafrecht is uitgewerkt op nationaal niveau. Er zullen hier enkele beginselen

worden besproken om inzicht te geven in het karakter van het jeugdstrafrecht. Summier

worden enkele karaktertrekken belicht, die later van belang zullen blijken bij de

raadsrapportages en de adviezen.

68

Normen 2000 versie 2, H 5. 69

Besluit klachtbehandeling Raad voor de Kinderbescherming van 24 juni 1996 (Stb. 1996, 330). 70

Artikel 9:20 lid 1 Algemene wet bestuursrecht.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

26

Karaktertrekken nationaal jeugdstrafrecht

Het jeugdstrafrecht verschilt van het meerderjarigenstrafrecht. Ten eerste zijn er met

name verschillen ten aanzien van de sancties. Het jeugdsanctierecht behelst andere

sancties dan het meerderjarigenstrafrecht en bestaat uit het speciaal voor jongeren in het

leven geroepen sanctiearsenaal. Een tweede grote verschil ligt op het gebied van het

procesrecht. De processuele regels bewerkstelligen een aanpak waarbij meer aandacht

kan worden besteed aan de persoon van de jongere.71

Het jeugdstrafrecht geldt in grote lijnen voor kinderen van twaalf tot achttien jaar.72

Vanaf een zekere rijpheid kan immers van verantwoordelijkheid in juridische,

normatieve zin worden gesproken, zoals De Hullu verwoordt.73

Twaalfminners genieten

strafrechtelijke immuniteit. Bij jeugdigen vanaf twaalf jaar kan zowel strafrechtelijk als

civielrechtelijk gereageerd worden op strafbaar gedrag. Vanaf het achttiende jaar kan er

enkel nog een strafrechtelijke reactie volgen. De wettelijke keuzemogelijkheid tussen

zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie is een van de hoofdkenmerken

van jeugdstrafrecht.74

Vanaf het twaalfde levensjaar bestaat er een individuele

verantwoordelijkheid en is het kind dus verantwoordelijk voor zijn eigen gedrag.

Tevens wordt er een situationele verantwoordelijkheid aangenomen, die afneemt

naarmate de jeugdige ouder is. Jeugdigen onder de zestien jaar worden als gevolg

hiervan vaker civielrechtelijk en jeugdigen van zestien jaar en ouder vaker

strafrechtelijk vervolgd.75

Met dit onderscheid tussen civielrechtelijke en strafrechtelijke

afdoening moet worden rekening gehouden bij het rapporteren en het adviseren van een

afdoening door de Raad. Tevens verdient het de aanbeveling de geadviseerde keuze in

het licht van de leeftijd van de jeugdige te motiveren. In dit opzicht is het belangrijk te

realiseren dat een civielrechtelijke reactie op een delict beter kan aansluiten op het

belang van het kind en dat er bij strafrechtelijke zaken niet louter aan strafrechtelijke

afdoeningen moet worden gedacht.

Naast voornoemd aspect van juridische verantwoordelijkheid zijn er nog meer accenten

die het jeugdstrafrecht kenmerken. Bij de berechting van jeugdigen staat het strafdoel

71

Van der Linden e.a. 2005, p. 122. 72

Artikel 77a, 77b, 77c Sr. 73

De Hullu 2003, p. 113. 74

Bartels 2007, p. 2. 75

Bartels 2007, p. 2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

27

van de speciale preventie meer voorop dan bij de berechting van meerderjarigen.76

Prioriteit is het voorkomen van recidive om te voorkomen dat de jeugdige delinquent

nog een keer de fout in gaat.77

De overheid heeft bij gelegenheid van de wetswijziging

in 1995 herhaald dat het opleggen, het uitvoeren en het uitvoeren van sancties in het

jeugdstrafrecht, sterk pedagogisch georiënteerd moet zijn. De doelen van vergelding,

generale en speciale preventie mogen nooit zo ver worden doorgevoerd dat de jeugdige

in zijn ontwikkeling wordt geschaad. De strafrechtelijke reactie moet het doel hebben

een positieve gedragsverandering voor de toekomst te verwezenlijken.78

Een ander aspect van het jeugdstrafrecht ligt in, zoals dat in Van der Linden e.a. wordt

verwoord, de diversie-filosofie. Diversie gaat criminele besmetting tegen en zorgt

ervoor dat de jeugdige delinquent minder snel een etiket krijgt opgeplakt. De Halt-

afdoening is een voorbeeld van de diversie-aanpak.79

Deze voortijdige afdoening ligt

geheel in lijn met internationaal recht. Artikel 40 lid 3 sub b IVRK stelt immers dat de

overheid, in de daar bepaalde gevallen, moet streven naar de invoering van maatregelen

zonder toevlucht te nemen tot gerechtelijke stappen. Deze diversie-filosofie moet echter

niet zover worden doorgevoerd dat het doel uit het oog wordt verloren. Het kan immers

wel degelijk in het belang van het kind zijn om een zaak niet buitengerechtelijk af te

doen.

Een andere karaktertrek van het jeugdstrafrecht is de beschermingsgedachte. Het

kenmerkende van deze gedachte is dat iemand anders dan de jeugdige zelf zich een

oordeel vormt over wat in het belang van de minderjarige is.80

De Raad voor de

Kinderbescherming dient dientengevolge in zijn rapportages een onafhankelijk en

onpartijdig beeld te schetsen van het kind. Op basis hiervan, dient een advies te worden

gegeven inzake de strafrechtelijke afdoening teneinde het kind weer op de rails te

krijgen.

Ook de schuldvraag ligt anders in het jeugdstrafrecht. Bartels verwijst naar Delfos en

Doek welke laatste stellen dat ‘de kernvraag is wat in de gegeven situatie – gelet op de

76

Corstens 2002, 771. 77

Bartels 2007, p. 3. 78

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 429. 79

Van der Linden e.a. 2005, p. 123. 80

Bartels 2007, p. 5.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

28

belangen van het kind, het gezin en de maatschappij – pedagogisch de beste aanpak

is.’81

De rechter heeft dan ook een grote vrijheid bij het opleggen van sancties en is des

te meer afhankelijk van de informatie die over de jeugdige wordt aangedragen.

Gronden nationaal recht

Zowel in het Wetboek van Strafrecht als in het Wetboek van Strafvordering staan de

gronden van de taken van de Raad voor de Kinderbescherming vermeld. De wet geeft

echter geen uitgebreid handvat voor de taken van de Raad voor de Kinderbescherming.

Dit geldt tevens ten aanzien van de adviezen in strafzaken aan verschillende

autoriteiten.

Artikel 494 Sv verplicht de officier van justitie, met uitzondering van de in lid 1 onder a

en b bedoelde gevallen, inlichtingen in te winnen omtrent de persoonlijkheid en de

levensomstandigheden van de verdachte bij de Raad voor de Kinderbescherming. In lid

4 staat dat de rechter-commissaris inlichtingen kan inwinnen omtrent de persoonlijkheid

en de levensomstandigheden van de verdachte.

Uit artikel 494 Sv kan een verplichting voor de Raad worden afgeleid om rapportages

op te stellen omtrent de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte

voor de officier van justitie en de rechter-commissaris. Eenzelfde verplichting kan

worden afgeleid uit artikel 498 Sv, waarin staat dat indien het gerecht alsnog onderzoek

van de verdachte wil, het nadere inlichtingen bij de Raad kan inwinnen.

De adviestaak wordt in bovenstaande artikelen niet letterlijk vermeld. Op deze plaats is

de vermelding interessant dat in de nieuwe wetgeving betreffende de

gedragsbeïnvloedende maatregel het advies van de Raad een meer prominente plaats

heeft gekregen.82

In artikel 77w (nieuw) Sr staat dat de rechter de gedragsmaatregel pas

mag opleggen indien hij een gemotiveerd advies van de Raad heeft overlegd gekregen.

Mijns inziens duidt dit op een toenemende aandacht voor de adviestaak van de Raad in

zijn geheel, als ook van adequate motivering. Niet alleen de adviestaak is erg belangrijk,

zoals ik in hoofdstuk 1 reeds heb betoogd,83

de redenen van de keuze voor een bepaalde

81

Bartels 2007, p. 6; De Bie e.a. 1977, p. 173. 82

Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, Kamerstukken II 2005/06, 30 332, nr. 5. 83

Zie 1.4.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

29

afdoening, of zoals bij de gedragsmaatregel, voor bepaalde voorwaarden, is tevens zeer

van belang. Dit zal uitgebreid aan bod komen in de volgende hoofdstukken.

Op grond van het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de wettelijke

taakomschrijving van de voorlichting ruim te noemen is. Hoe dient de Raad voor de

Kinderbescherming inlichtingen te geven omtrent de persoonlijkheid en

levensomstandigheden van de verdachte? In hoofdstuk 3 zullen de documenten en de

rapportagemodellen worden besproken die worden gebruikt om aan deze wettelijke

verplichting te voldoen.

2.4 Ontwikkelingen rapportage- en adviestaak

In de loop van de tijd is het takenpakket van de Raad steeds verder uitgebreid. Op

strafrechtelijk gebied zijn de taken verzwaard door de voorlichting in de

kinderstrafzaken aan de raden voor de kinderbescherming84

op te dragen.

Geschiedenis

Sinds het begin van de twintigste eeuw bestonden er de zogenaamde voogdijraden. In

1956 traden er wetswijzigingen in werking waardoor de taken van de voogdijraden

werden uitgebreid met onder meer het doen van onderzoek en het geven van advies aan

de rechter in strafzaken. Hiermee werd beoogd de voogdijraden een centrale plaats

binnen de justitiële hulpverlening te geven. De naam voogdijraad werd in dienst van dit

doel veranderd in de raden voor de kinderbescherming. In 1996 zijn deze raden

omgevormd tot één landelijke Raad voor de Kinderbescherming met lokale

vestigingen.85

Op 1 juli 1965 trad de Wet herziening kinderstrafrecht en kinderstrafprocesrecht in

werking. 86

De basis voor deze wetten werd gelegd door de Commissie Overwater.87

Een van de belangrijke wijzigingen in het jeugdstrafrecht was dat de Raad een duidelijk

adviserende en toezichthoudende taak kreeg.88

De voorlichtende en adviserende taak

84

Sinds 1996 is er één Raad voor de Kinderbescherming. Zie 1.2. 85

Van der Linden e.a. 2005, p. 10. 86

Wet tot herziening van het kinderstrafrecht en het kinderstrafprocesrecht van 9 november 1961, Stb.

402, in werking getreden op 1 juli 1965. 87

Deze commissie was in 1948 ingesteld met als doel advies uit te brengen in welke richting het

rijkstucht- en opvoedingswezen, en in verband daarmee het kinderstrafrecht, zich zouden moeten

ontwikkelen. Van der Linden e.a. 2005, p. 10. 88

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 419.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

30

werd als volgt uitgewerkt. Na de invoering van de artikelen 488a en 488b Sv (oud) in

1956, werd er tijdens de herziening artikel 495 Sv toegevoegd. De Raad kreeg daarmee

de bevoegdheid om advies uit te brengen over de wenselijkheid van vervolging. Uit

artikel 488a (oud) Sv vloeit de verplichting voor de officier van justitie voort, om

inlichtingen bij de Raad voor de Kinderbescherming in te winnen omtrent de

persoonlijkheid en levensomstandigheden van de minderjarige, behoudens twee

uitzonderingen die tegenwoordig ook nog in de wet zijn terug te zien in artikel 494 lid 1

Sv. Naar huidige wetgeving heeft de Raad overigens niet meer de bevoegdheid te

adviseren over het vervolgingsbeleid. Dit is het exclusieve terrein van het OM, zo staat

duidelijk in de Richtlijnen Raadsbesluiten, welk document voorschrijft hoe de adviezen

dienen te worden geformuleerd.89

Volgens de memorie van toelichting van het

wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht hoefde de Raad zich niet te beperken

tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen.90

Hierbij wordt ruimte gelaten voor

andere inlichtingen dan de gevraagde en het geven van advies.

Bij de behandeling van het wetsontwerp herziening kinderstraf(proces)recht is bepaald

dat de Raad voor de Kinderbescherming het exclusieve terrein op het gebied van

voorlichting bezat.91

Tijdens deze behandeling werd de vrees voor overbelasting van de

Raad uitgesproken. De woorden ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van’

uit het artikel 495 (oud) Sv zouden het voor de Raad niet mogelijk maken om met

summiere inlichtingen te volstaan.92

Tegenwoordig staan in de wet deze woorden nog

steeds opgenomen en worden de onderzoekstermijnen door de Raad overschreden. Via

het interne project ‘Anders werken’ wordt vanaf 2009 daadwerkelijk gepoogd de

onderzoeksduur naar beneden te schroeven tot maximaal 42 dagen en de wachtlijsten tot

nihil bij te stellen. Dit is een onderdeel van het Meerjarenprogramma (2008-2011).93

Het verstrekken van summiere inlichtingen is echter wel mogelijk gemaakt door niet in

alle gevallen een basisonderzoek in te stellen, waardoor de zaak selectief kan worden

89

Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, p. 22. 90

MvT wetsontwerp 1955/56, 4141 nr. 3; Hermans 1984, p. 190. 91

Hermans 1984, p. 190. 92

Hermans 1984, p. 191. 93

Landelijk Bureau RvdK 2008, Meerjarenprogramma van de Raad.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

31

afgedaan; als ook door het opstellen door een briefrapport, waarin kort een advies wordt

gegeven en wordt toegelicht. In paragraaf 1.5 werd hier reeds op gewezen.94

Na de Commissie Overwater zijn er nog meer commissies aangewezen, waarvan de

recentste hier worden besproken, omdat deze commissies nog steeds grote invloed

hebben op het huidige jeugdstrafrecht.

Commissies en recente ontwikkelingen

In 1979 werd de Commissie Anneveldt opgericht ten einde het jeugdstrafrecht te

herzien. Kort gezegd waren de opgedragen taken het nagaan of herziening geboden was,

of het sanctiepakket voldeed en of een afzonderlijk strafrecht voor adolescenten

gewenst was.95

Op 1 september 1995 trad de Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het

Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en andere wetten in verband

met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen.96

In 1994 verscheen het rapport ‘Met de neus op de feiten’ van de Commissie Van

Montfrans.97

Deze commissie kreeg als missie mee het aandragen van oplossingen ter

daling van de jeugdcriminaliteit. De sleutelwoorden daarbij waren: vroegtijdig, snel en

consequent.98

De commissie achtte dit de drie essentiële voorwaarden voor een

effectieve reactie op strafbaar gedrag. ‘Vroegtijdig’ heeft betrekking op een lik-op-stuk

beleid, waarbij reeds bij het eerst bekende feit een duidelijk signaal wordt gegeven.

‘Snel’ houdt in de verkorting van de doorlooptijden van de justitiële reactie.

‘Consequent’ betekent een doortastende begeleiding die de jeugdige niet de ruimte geeft

om zich aan het plan van aanpak te onttrekken.99

Naast deze drie criteria, wordt door commissie tevens het belang onderstreept van een

normbevestigende werking van de reactie. Daaronder werd verstaan dat het duidelijk

dient te zijn welke algemeen geldende norm is overschreden, wat hiervan de gevolgen

zijn voor het slachtoffer en/of de maatschappij en dat daartegen wordt opgetreden. De

94

Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Protocol Strafzaken, versie 10/03/08, p. 3 en 5. 95

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 420. 96

Wet van 7 juli 1994 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, het Wetboek van Strafvordering en

andere wetten in verband met de herziening van het strafrecht voor jeugdigen (Stb. 1994, 528); Doek &

Vlaardingerbroek 2006, p. 421. 97

Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie van Montfrans). 98

Bartels hanteert ‘effectief’ waar de Commissie Van Montfrans ‘consequent’ gebruikt, Bartels 2007 p.

18-19. 99

Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

32

reactie dient duidelijk pedagogisch te zijn bij jongere kinderen, dan wel

(re)socialiserend voor oudere kinderen, recidivereducerend effect als gevolg hebbend.

Van belang is dat de reactie als straf wordt ervaren.100

Ten slotte wordt een uitgangspunt

genoemd dat geen enkele jeugdige wordt afgeschreven.101

Geen kind mag als verloren

worden beschouwd.

Staatssecretaris Kalsbeek introduceerde de “kalsbeeknorm”. Deze norm schrijft voor dat

de periode vanaf het eerste verhoor van de verdachte door de politie tot aan het

eindvonnis van de rechter niet langer dan zes maanden mag duren.102

Om versnelling te

verkrijgen van de ene naar de andere jeugdstrafzaak die van het ene naar het andere

arrondissement moeten worden overgedragen, is het LOF ingevoerd.103

De ideeën van

de Commissie Van Montfrans zijn in de nota ‘Vasthoudend en effectief’ uitgewerkt.104

De thema’s die in deze nota Kalsbeek naar voren komen, zijn de verkorting van

doorlooptijden van het jeugdstrafrecht, de invoering van een casusoverleg, het verplicht

stellen van nazorg na jeugddetentie en de PIJ-maatregel (‘jeugd-tbs’), uitbreiding van de

vormen individuele trajectbegeleiding in het kader van de maatregel hulp en steun door

de jeugdreclassering, namelijk ITB-Harde Kern en ITB-Criem, en het optimaliseren van

de gronden van de voorlopige hechtenis, ook wel het schorsingsmodel.

In december 2002 is de nota ‘Jeugd Terecht’105

uitgegeven als voortvloeisel van het

actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit. Dit actieprogramma, dat is opgestart op

verzoek van minister Donner, betreft een uitwerking van voorstellen uit de nota

‘Vasthouden en effectief’. Het actieprogramma is in februari 2007 afgesloten door

minister Hirsch Ballin.

Verschillende rapporten zijn verschenen als gevolg van de Aanpak Jeugdcriminaliteit.

Het rapport ‘Jong en veelbelovend’,106

uitgegeven door de Raad voor de

Kinderbescherming en het rapport ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige

100

Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 12. 101

Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans), p. 13. 102

Kalsbeek 2002. 103

Zie 1.5. 104

Kalsbeek 2002. 105

Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ‘Jeugd Terecht’, 2002. 106

Landelijke Bureau RvdK 2007, ‘Jong en veelbelovend, ontwikkeling van erkende gedragsinterventies

jeugdige delinquenten door de Raad voor de Kinderbescherming’.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

33

delinquenten’107

zijn voorbeelden van onderzoeken naar de effectiviteit van leerstraffen.

Op effectiviteit lijkt op de huidige afdoeningspraktijk de nadruk te liggen. De

Aanwijzing Effectieve Afdoening Strafzaken Jeugdigen stelt dat voor effectieve

afdoening van strafzaken tegen minderjarigen enerzijds van belang is dat iemand na één

strafbaar feit niet recidiveert en anderzijds de mate waarin de jeugdige kan worden

beïnvloed en ontvankelijk is voor verbetering en heropvoeding.108

Ook uit het

Meerjarenprogramma van de Raad (2008-2011) valt voorts op te maken dat er meer

aandacht wordt besteed aan effectiviteit.109

Het past bij de doelstellingen de rapportages

bondiger en summierder op te stellen, zodat jeugdigen zo snel mogelijk kunnen worden

geholpen en dat er professioneler wordt gewerkt.

2.5 Conclusie

Bij het rapporteren en het adviseren, moet er door de Raad voor de Kinderbescherming

enkele grenzen in acht worden genomen en verplichtingen worden uitgevoerd. De

gronden waaraan de Raad zijn legitimatie ontleent zijn artikel 3 jo. 40 IVRK op

internationaal niveau, en artikel 494 jo. 498 Sv op nationaal niveau.

Als grenzen zijn genoemd het recht op privacy, het inzagerecht, het verbeterrecht en het

klachtrecht. Voorts dient het karakter van het jeugdstrafrecht te worden gewaarborgd.

Uit het IVRK volgt dat de leeftijd van het kind, het belang van het kind, het

pedagogische karakter, de opleggingsvrijheid voor de rechter, reïntegratie, diversie en

de aanvaarding van een opbouwende rol van het kind voor de samenleving, punten zijn

die volledige aandacht verdienen bij de uitvoering van de taken van de Raad.

Ten slotte kunnen er enkele indicaties worden gedestilleerd uit Commissieplannen.

Ingevolge de Commissie Van Montfrans en latere commissies dienen rapportages

vroegtijdig, snel, consequent, effectief, normbevestigend en pedagogisch te zijn, waarbij

geen enkele jeugdige mag worden beschouwd als afgeschreven. Al deze speerpunten

zijn van belang bij de advisering door de Raad. Niet alleen bij de keuze voor het advies,

maar ook wat betreft de motivering, waarbij deze punten in het betoog dienen te worden

opgenomen.

107

Ministerie van Justitie 2008, ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige delinquenten’. 108

Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005). 109

Landelijk Bureau RvdK, Meerjarenprogramma van de Raad.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

34

3. Raadsrapportage en advies strafrechtelijke afdoening

3.1 Inleiding

In deze scriptie staat het advies inzake strafrechtelijke afdoening centraal. De vereisten

die hieraan worden gesteld en de gang van zaken hieromtrent zijn verder uitgewerkt in

een veelheid aan documenten binnen de Raad. In dit hoofdstuk wordt het advies inzake

strafrechtelijke afdoening geschetst in het grotere plaatje van de raadsrapportage. De

kwaliteitseisen die aan de raadsrapportages en de adviezen zijn gesteld, worden

onderzocht en uiteengezet. In het onderzoek worden de raadsrapportages inclusief de

adviezen aan deze kwaliteitseisen getoetst.

3.2 Raadsrapportage

Het product dat de Raad aflevert is de raadsrapportage. Onder rapportage wordt in

Normen 2000-II verstaan: ‘de systematische weergave van het onderzoek van de Raad

in een bepaalde zaak’.110

Het Kwaliteitskader benoemt daarbij als doel het beschrijven,

verklaren, inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond waarvan

besluitvorming kan plaatsvinden.111

Dit doel staat niet letterlijk in het Normen-rapport,

maar kan tevens worden geacht ten grondslag te liggen aan de rapportages volgens

Normen 2000-II. Deze definitie en doelstelling geldt ten aanzien van zowel rapportages

betreffende civiele zaken als strafzaken.

Zoals reeds in hoofdstuk 2 aan bod kwam, is de grond bij strafzaken voor deze

rapportage te vinden in artikel 494 jo. 498 Sv, waarin staat dat de Raad inlichtingen

verstrekt omtrent ‘de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de verdachte’.

De Raad gebruikt verschillende modellen om deze rapportage vorm te geven. In

beginsel wordt gebruik gemaakt van het model rapportage basisonderzoek strafzaken.

Er kan echter ook worden volstaan met een briefrapport, dat slechts een korte

uiteenzetting bevat of een verkorte rapportage in het geval dat er bijvoorbeeld een

recent basisonderzoek beschikbaar is. Alle voornoemde rapportages moeten in de regel

zijn voorzien van een advies betreffende de (strafrechtelijke) afdoening, al staat dat niet

als zodanig in Normen 2000-II verplicht gesteld.112

Een systematische weergave van het

110

Normen 2000 versie 2 H 3.2. 111

Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, p. 6. 112

Zie 1.4.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

35

onderzoek van de Raad is het in laatstgenoemde twee gevallen echter niet meer,

waardoor de definitie van de raadsrapportage mijns inziens moet worden aangepast.

Verkorte rapportages zijn mogelijk, omdat deze de aangetroffen problematiek zichtbaar

kunnen maken op grond waarvan besluitvorming kan plaatsvinden.113

Bovendien is H.

3.2 van Normen-II niet van toepassing op de rapportages basisonderzoeken, zoals hierna

aan bod komt. Deze regeling is in overeenstemming met het Wetboek van

Strafvordering, omdat de verkorte rapportages afdoende zijn om de officier van justitie

informatie te geven betreffende de persoonlijkheid en de levensomstandigheden van de

jeugdige.114

Naar mijn mening kunnen bondigere rapportages worden toegejuicht,

omdat er sneller kan worden opgetreden en het de wachtstapels van de Raad zal

reduceren. De aard van de zaak en de persoon van het kind dienen zich hier echter niet

tegen te verzetten.

Enkele algemene kwaliteitseisen uit het Normen-rapport

Raadsrapportages basisonderzoeken strafzaken dienen te worden opgesteld conform

Normen 2000-II. Het Normen-rapport noemt algemene kwaliteitseisen waaraan de

uitoefening van alle taken van de Raad dienen te voldoen en bevat tevens een hoofdstuk

over strafzaken.115

Daarnaast staan er in Normen 2000-II eveneens richtlijnen ten

behoeve van rapportages in zijn algemeenheid. 116

Ten eerste dienen de rapportages basisonderzoek strafzaken te voldoen aan het zojuist

bedoelde Normen 2000-II hoofdstuk 10, wat toepasselijk is op strafzaken. Uit dit

hoofdstuk kunnen slechts inhoudelijke eisen worden gedestilleerd ten aanzien van de

afsluiting van het onderzoek. Naar aanleiding hiervan kan worden vermeld dat indien

het een minderjarige van twaalf jaar of ouder betreft, op grond van de verzamelde

informatie een rapportage wordt opgesteld, ten behoeve van de eventuele voorgeleiding

dan wel verdere afdoening van de strafzaak, met advies aan de officier van justitie of

rechter(-commissaris). In de rapportage dient advies te worden gegeven, vooral

113

Normen 2000 versie 2, H 2.2. 114

Artikel 493 jo. 498 Sv. 115

Normen 2000 versie 2, H 10. 116

Normen 2000 versie 2, H 3.2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

36

gebaseerd op pedagogische overwegingen, ten behoeve van de beslissing van de officier

van justitie en de rechter.117

De rapportages basisonderzoek strafzaken dienen naast de eisen die zijn opgesteld op

basis van de informatie betreffende strafzaken in Normen 2000-II, tevens te voldoen aan

de algemene kwaliteitseisen betreffende het algehele takenpakket. Hieronder worden

achtereenvolgens enkele kwaliteitseisen besproken welke worden gesteld aan de

algemene uitvoering van de raadstaken en aan het rapporteren en het adviseren. Tot slot

wordt de ontwikkeling en onderhouding van een zogenoemd “kwaliteitssysteem”

besproken.

In het algemeen dient de Raad voor de Kinderbescherming zorg te dragen voor een

verantwoorde uitvoering van zijn wettelijk omschreven taken,118

en dientengevolge

verantwoord te rapporteren en te adviseren. De taken dienen voorts doeltreffend,

doelmatig, controleerbaar en cliëntgericht te worden uitgevoerd.119

De kwaliteitseis onder c. behandelt meer specifiek het rapporteren en het adviseren.120

Deze eis stelt onder meer dat de uitvoering van de taken van de Raad gericht moet zijn

op het verklaren en het inzichtelijk maken van de aangetroffen problematiek op grond

waarvan besluitvorming, waaronder mede de advisering wordt verstaan, kan

plaatsvinden. Deze eis geldt ‘voor de uitvoering van taken’, waaruit volgt dat deze eis

ten aanzien van alle taken geldt. Dit uitgangspunt is echter niet op alle taken van de

Raad van toepassing, zoals bijvoorbeeld de coördinatie van taakstraffen. Mijns inziens

is het doel van de uitvoering van de taken van de Raad het opkomen voor het belang

van het kind. Als legitimatie van de taakuitoefening van de Raad wordt de

waarborgfunctie genoemd,121

maar bij de kwaliteitseisen komt het pedagogische

karakter en de bescherming van het kind niet naar voren. Op dit punt kunnen de

kwaliteitseisen dus worden verbeterd. Uit dezelfde kwaliteitseis onder c. volgt voorts

dat de Raad interpretatie enerzijds en meningen en feiten anderzijds, duidelijk

gescheiden dient te houden.

117

Normen 2000 versie 2, H 10.2.1. 118

Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder a. 119

Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder b. 120

Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder c. 121

Normen 2000 versie 2, H 2.1.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

37

Ten slotte wordt hier de eis besproken die stelt dat de Raad een kwaliteitssysteem dient

te ontwikkelen en onderhouden, ten behoeve van een verantwoorde uitoefening van zijn

taken. Onder een kwaliteitsysteem wordt een stelsel verstaan van vastgestelde eisen,

regels en procedures ten einde te verzekeren dat de uitvoering van de wettelijk

omschreven taken aan de gestelde eisen voldoet en blijft voldoen. Er wordt tevens geëist

dat het kwaliteitssysteem toegankelijk, aanvaardbaar en hanteerbaar moet zijn, zowel

ten aanzien van de medewerkers als ook de cliënten. De Raad dient een systematische

bewaking, beheersing en verbetering van de kwaliteit te garanderen.122

Deze scriptie

haakt daarbij aan door na te gaan hoe de kwaliteit van de strafrechtelijke

afdoeningsadviezen kan worden verbeterd.

Naast de kwaliteitseisen, die gelden voor de uitvoering van de taken van de Raad, zijn

er tevens rapportagerichtlijnen waaraan de Raad dient te voldoen.123

Ze stellen onder

meer minimumeisen aan de inhoud van rapportages. Deze richtlijnen, die Normen 2000-

II aan de raadsrapportages stelt, gelden echter niet voor de rapportage naar aanleiding

van basisonderzoeken in strafzaken. Dit is terug te vinden onder de uiteenzetting van de

richtlijnen.124

In Normen 2000-II staat de reden van deze uitsluiting niet toegelicht. Uit

het Kwaliteitskader volgt echter dat hiervoor is gekozen om zo de mogelijkheid te laten

van deze richtlijnen af te wijken vanwege het spoedeisend karakter.125

Het is naar mijn mening niet noodzakelijk te stellen dat de rapportages basisonderzoek

strafzaken in zijn geheel niet hoeven te voldoen aan de richtlijnen. Enkele richtlijnen

zijn tevens relevant voor de rapportages basisonderzoek strafzaken, als ook voor de

verkorte versies ervan. Voorbeelden hiervan zijn de richtlijn die de vermelding

voorschrijven van de gegevens en de interpretatie van deze gegevens die leiden tot de

conclusie, dan wel het op grond van deze conclusie geformuleerde raadsadvies, de

richtlijn die stelt dat wettelijke gronden in acht moeten worden genomen (idem

122

Normen 2000 versie 2, H 3.2, kwaliteitseis onder d, e en f. 123

Normen 2000 versie 2, H 3.2: ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te

voldoen’. Er kan dus beter worden gesproken over kwaliteitseisen, omdat het niet enkel handvatten

betreft, maar gevolgtrekkend uit de terminologie vereisten waaraan de rapportages moeten voldoen. In het

Kwaliteitskader is deze visie terug te vinden, waar de rapportages moeten voldoen aan ’minimaal de

volgende criteria’, Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10. 124

Normen 2000 versie 2, H 3.2, onderaan. 125

Kwaliteitskader, versie 010308, p. 10, noot 1.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

38

kwaliteitseis H. 2.2 onder d)126

en tot slot de richtlijn die voorschrijft dat de rapportage

in correct en begrijpelijk Nederlands is opgesteld.127

Het spoedeisend karakter mag geen

excuus zijn om voorbij te gaan aan bepaalde minimumeisen. Het is overigens

opmerkelijk dat deze rapportagerichtlijnen ofwel vanzelfsprekend lijken, ofwel

voortvloeien uit beleidsdocumenten betreffende strafrechtelijke rapportages. De

uitsluitingsclausule vind ik dan ook niet begrijpelijk. Ook specifiek ten aanzien van de

rapportages basisonderzoeken moeten er minimale eisen in het Normen-rapport worden

opgenomen.

Het verschil tussen de kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen is bovendien

verwarrend. De rapportagerichtlijnen hebben mijns inziens niet zo zeer het karakter van

richtlijnen, maar van eisen. Dit kan worden geconcludeerd op grond van de formulering

dat ‘de rapporten van de Raad dienen aan de volgende richtlijnen te voldoen’ en volgt

voorts uit het feit dat enkele categorieën zijn uitgesloten. Niet alleen Normen 2000-II

zijn op dit punt niet overzichtelijk, ook het Kwaliteitskader is op dit punt niet duidelijk

en onderscheid zelfs een derde groep eisen.128

Tot slot is het opmerkelijk dat zowel de

kwaliteitseisen als de richtlijnen geen aandacht schenken aan het belang van het kind en

het pedagogische karakter. Dit zijn echter kernpunten en mogen dus niet ontbreken in de

kwaliteitseisen en de rapportagerichtlijnen.

Overige documenten

De kwaliteitseisen en richtlijnen zijn duidelijk te herkennen in de documenten die de

raadsonderzoekers gebruiken bij het opstellen van raadsrapportages. De

raadsonderzoekers, die de raadsrapportages verzorgen, lezen het Normen-rapport

zelden. Een van de juristen werkzaam bij het landelijk bureau van de Raad benadrukt

echter in een telefonisch interview dat de raadsonderzoekers geacht worden Normen

2000-II te lezen. De juridische afdeling is niet blij met de gedachte dat het Normen-

rapport impopulair is.129

Om de raadsonderzoekers aan te moedigen het herziene

beleidsdocument te laten lezen, lijkt het Kwaliteitskader 2008 toegankelijker en

eenvoudiger opgesteld te zijn. De wijziging kan zijn doorgevoerd om de drempel voor

126

Normen 2000 versie 2, H 3.2. 127

Normen 2000 versie 2, H 3.2. 128

Kwaliteitskader, versie 010308, p. 6 (H 2.2: Uitgangspunten bij de uitvoering; H 3.1: Kwaliteitseisen)

en p. 3-5 (H 3.3: Het raadsrapport). 129

Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008).

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

39

de raadsonderzoekers lager te maken. Niettemin zullen raadsonderzoekers zelden deze

documenten inzien ter opstelling van hun raadsrapportages. Zij gebruiken modellen en

handleidingen uit hun opleiding of documenten die ze in de loop der tijd hebben

aangereikt gekregen en downloaden rapportageformats van de computer. Hier worden

achtereenvolgens het model, de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ en de BARO

handleiding rapportageformat behandeld.

De gegevens voortkomende uit de BARO, de vragenlijst die de raadsonderzoeker bij

vroeghulp afneemt,130

worden geordend in een model om de rapportage basisonderzoek

in strafzaken op te stellen. Dit model is een standaard format dat de raadsonderzoeker

kan downloaden. Het model en de raadsrapportage, bestaan uit vier onderdelen.131

Onderdeel A beschrijft het onderzoeksproces en bevat alle relevante informatie over het

BARO-onderzoeksproces. Onderdeel B brengt de persoonlijkheid van het kind en de

levensomstandigheden in kaart. Hierin wordt onder meer vermeld of het kind al eerder

in aanraking is geweest met justitie of jeugdzorg, welk delict het kind heeft gepleegd en

hoe het is gepleegd en het geeft voorts informatie over benaderde informanten en over

de ouders en hun verwachtingen. Onderdeel C beantwoordt de onderzoeksvragen,

waarbij tevens een interpretatie wordt gegeven. De raadsonderzoeker voert een

probleemanalyse uit aan de hand van het aantekeningsformulier en het BARO-

wegingsformulier. Het aantekeningsformulier is een hulpformulier voor de

raadsonderzoeker dat dient om het wegingsformulier op basis van de BARO-gegevens

adequaat in te vullen. Een van de onderzoeksvragen bij onderdeel C is vraag 3b en stelt

de vraag wat vanuit pedagogisch “opzicht” voor de jeugdige de meest wenselijke

(strafrechtelijke) reactie is.132

Onderdeel D formuleert bondig het advies inzake

strafrechtelijke afdoening. Onderdeel C onderzoeksvraag 3b en onderdeel D worden

met name bekeken, omdat deze het advies inzake de strafrechtelijke afdoening betreffen

en de motivering daarvan.

130

Zie 1.4. 131

Zie bijlage 1 voor het rapportageformat basisonderzoek strafzaken; BARO Handleiding

rapportageformat, februari 2003, p. 4. 132

Mijns inziens moet dit zijn: ‘vanuit pedagogisch oogpunt’.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

40

Op deze plaats wordt er aan herinnerd dat de rapportage niet altijd wordt opgesteld

conform bovenbedoeld model. Reeds genoemd zijn de verkorte rapportages en de

briefrapportages.

De syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ komt aan bod in de interne opleiding van de

Raad voor Kinderbescherming die elke raadsonderzoeker dient te doorlopen.133

Het

beschrijft hoe raadsrapportages moeten worden opgesteld en aan welke eisen er dient te

worden voldaan. Hieruit volgt dat onnodige (juridische en andere) vaktermen in

rapportages moeten worden vermeden134

en dat de raadsrapportages alle betrokkenen

moeten kunnen informeren en voor hen tevens volledig en toegankelijk dienen te zijn.135

Uit de BARO Handleiding rapportageformat volgt dat de rapportage geen letterlijke

weergave hoeft te zijn van het BARO-gesprek, zodat er kort en bondig kan worden

geformuleerd.136

Deze eisen kunnen worden gezien als uitwerkingen van de

kwaliteitseisen uit Normen 2000-II, waarin gesteld wordt dat de taken cliëntgericht en

controleerbaar dienen te worden uitgevoerd.137

Kortom, naast de punten die de kwaliteitseisen en de richtlijnen reeds vermelden

betreffende de rapportage als geheel, eist de syllabus dat de rapportages volledig,

toegankelijk en leesbaar, zonder onnodig gebruik van jargon, moeten zijn voor alle

betrokkenen. De BARO Handleiding eist korte en bondige beschrijvingen.

3.3 Advies strafrechtelijke afdoening

Een van de hoofdkenmerken van het jeugdstrafrecht is de wettelijke keuzemogelijkheid

tussen zowel een strafrechtelijke als een civielrechtelijke reactie.138

Het advies inzake

strafrechtelijke afdoening wordt in deze scriptie dan ook opgevat als advies van de Raad

voor de Kinderbescherming dat gericht is aan de officier van justitie of de rechter ten

einde een strafzaak af te doen, met inbegrip van de motivering van het advies. Dit

omvat dus niet louter het advies tot strafrechtelijke sancties zoals die staan in het

Wetboek van Strafrecht, maar ook andere mogelijkheden van afdoen als bijvoorbeeld

133

RIO, wat staat voor Raadsonderzoeker In Opleiding. 134

Landelijk Bureau RvdK 2001, Checklist bij Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, punt 3.4. 135

Landelijke Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3. 136

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9. 137

Normen 2000 versie 2, H 2.2 (kwaliteitseis onder b). 138

Bartels 2007, p. 2. Zie 2.3 van deze scriptie.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

41

modaliteiten uit het civiele hulpverleningstraject. Ook de BARO Handleiding

Rapportageformat onderscheidt het advies inzake strafrechtelijke afdoening in twee

onderdelen. Kortweg staat bij de uitleg van gedeelte D van het rapportageformat dat de

Raad enerzijds een ‘strafadvies’ kan geven en anderzijds kan verwijzen naar een

instelling voor jeugdhulpverlening of over te gaan tot nader onderzoek.139

Richtlijnen Raadsbesluiten

De Richtlijnen Raadsbesluiten, als ondertitel dragend ‘richtlijnen juridische formulering

besluiten in raadsrapportage’, zijn een product van de afdeling juridische zaken van het

landelijk bureau van de Raad voor de Kinderbescherming te Utrecht. De Richtlijnen

geven aan op welke wijze juridische adviezen in een raadsrapportage dienen te worden

geformuleerd en zijn op 1 januari 2004 in werking getreden. De formuleringskaders

dienen verplicht te worden gebruikt in de raadsrapportages, conform het LMT-besluit

van 18 november 2003.140

Recentelijk is een nieuwe versie van de Richtlijnen Raadsbesluiten verschenen,

namelijk versie 3.0. Met nieuwe wetgeving als de Wet OM-Afdoening en de

Gedragsbeïnvloedende Maatregel is in de Richtlijnen Raadsbesluiten (versie 2.0), welke

voor het laatst is aangepast in 2006, immers nog geen rekening gehouden.141

Bovendien

zijn er in de praktijk onjuistheden gevonden, waardoor de Richtlijnen Raadsbesluiten al

met al aan vervanging toe zijn. In deze scriptie is van versie 2.0 uitgegaan, omdat de

onderzochte rapportages onder deze versie vallen. Wel worden de Richtlijnen

Raadbesluiten versie 3.0 aangehaald voor zover relevant.

De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn opgesteld, omdat er onder meer klachten waren van

rechters betreffende de juridische incorrectheid van de adviezen.142

Uit het WODC-

onderzoek uit 2001 volgt dat de jeugdofficieren niet altijd te spreken waren over de

kwaliteit van de rapportages.143

Ze gaven aan dat het advies van de Raad veel

duidelijker en scherper geformuleerd zou moeten worden en ook juridisch zou moeten

kloppen. Een kinderrechter uit hetzelfde arrondissement voegde daaraan toe dat de

139

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 140

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 2. 141

LOJUZA 13 maart 2008, Landelijk Overleg Juridische Zaken, waarbij alle raadsregio’s landelijk via

een of meerdere juridisch deskundigen (raadsjuristen) bijeenkomen. 142

Telefonisch interview jurist van het landelijk bureau RvdK te Utrecht (12-09-2008). 143

WODC-rapport 2001, p. 64.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

42

rapportage soms te eenzijdig het standpunt van de jongere naar voren brengt. Bovendien

is de verslaglegging soms gedateerd en het strafadvies ‘vaak veel te soft’. In het

onderzoeksgedeelte zal worden uitgezocht in hoeverre het juridisch gehalte, als ook de

gehele adviezen inzake strafrechtelijke afdoening, zijn verbeterd.

Uit de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten volgt meer informatie over de doelen

en aan welke eisen er moet worden voldaan bij raadsrapportages. De Richtlijnen

Raadsbesluiten zijn opgesteld om tot een zoveel mogelijk eenduidige wijze van

adviseren te komen. De transformatie tot één Raad voor de Kinderbescherming vergde

dit. ‘De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn verplicht voorgeschreven om te komen tot een

heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte wijze [cursief van mij] van

opstellen van adviezen na onderzoek door de Raad; het beperkt zich tot het formuleren

van raadsbesluiten en geeft daarbij summier de juridische kaders aan waarbinnen het

besluit wordt genomen.’144

Met raadsadviezen wordt hier overigens hetzelfde bedoeld

als raadsbesluiten. Deze zin kan verwarrend overkomen, omdat aan de ene kant immers

het proces wordt benadrukt (de wijze van opstellen van adviezen) en aan de andere kant

de beperking tot de formulering en het summier geven van de juridische kaders wordt

uitgedrukt. Wellicht is het correcter te zeggen dat de Richtlijnen Raadsbesluiten het

opstellen van heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte adviezen tot doel

heeft, als ook een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formulering.

De Richtlijnen behandelen immers niet alleen de formulering, maar bevatten ook

summier juridische kaders en andere aandachtspunten. Op deze wijze zal het worden

geïnterpreteerd in het onderzoek.

Niet alleen het doel moet worden aangepast, in de inleiding van de Richtlijnen

Raadsbesluiten staat tevens dat ‘de Raad […] bij het advies inzake strafrechtelijke

afdoening [kan] worden gezien als deskundige wiens advies de rechter al dan niet kan

overnemen.’ Er wordt onterecht slechts gesproken over de rechter, omdat de Raad niet

alleen de rechter adviseert, maar ook de officier van justitie.145

Ook de officier van

justitie moet dus worden opgenomen.

144

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 145

Landelijk Bureau RvdK 2008, Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, p. 7.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

43

Voorts staat in de inleiding dat de besluiten altijd dienen te worden gemotiveerd vanuit

het belang van de minderjarige. Met name bij het jeugdstrafrecht is dat van belang, want

het belang van de minderjarige is daar richtinggevend.146

Het besluit moet goed

onderbouwd zijn en gedragen worden door ter zake doende argumenten. Voor de

rechter is dit een belangrijke147

voorwaarde om te kunnen oordelen over de zaak die is

voorgelegd.

Tot slot staat in de inleiding van de Richtlijnen dat het belangrijk is om steeds de

juridische gronden die leiden tot het advies in de conclusie van de rapportage te

vermelden (gevolgd door een uitroepteken).148

Wat wordt echter bedoeld met deze

term? Op civielrechtelijk gebied wordt naast de Richtlijnen Raadsbesluiten een ander

document gebruikt. Deze richtlijnen juridische vertaling dienen te worden gebruikt door

raadsonderzoekers en juridisch deskundigen en geven bouwstenen voor het maken van

een juridische vertaling.149

Onder de juridische vertaling wordt in het civiele model de

feitelijke onderbouwing van de juridische gronden verstaan die aan het besluit of advies

ten grondslag liggen. Deze feitelijke onderbouwing bestaat uit de beantwoording van de

onderzoeksgegevens en de interpretatie. In de richtlijnen juridische vertaling staan in de

formuleringskaders de wettelijke gronden onderstreept, welke dienen te worden

uitgewerkt en overgenomen in de civiele rapportage. De juridische gronden worden dus

gemotiveerd. Op deze wijze kan getoetst worden of het advies voldoende juridische

grondslag heeft.

Mijns inziens zal het opnemen van de juridische gronden en de motivering hiervan de

juridische correctheid en de kwaliteit van de adviezen verbeteren. Bovendien zou deze

werkwijze de eenheid van de civiele taken en straftaken ten goede komen. Het valt dan

ook aan te bevelen deze bevindingen mee te nemen in de nieuwe Richtlijnen

Raadsbesluiten. In de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten moet dus niet louter

het vermelden van de juridische gronden verplichten, maar ook de motivering. Het is

overigens opmerkelijk dat de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ wel de eis stellen

146

Zie 2.2. 147

In de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten wordt de motivering gepresenteerd als een ‘absolute’

voorwaarde. Dit is echter een onjuiste woordkeuze, aangezien de rechter altijd een oordeel moet vellen,

onafhankelijk van de kwaliteit van de motivering. 148

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 149

Landelijk Bureau RvdK, Richtlijnen juridische vertaling, 2.5.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

44

dat het advies juridisch onderbouwd moeten zijn, terwijl de Richtlijnen geen motivering

eisen. Op de vereisten uit de syllabus wordt later in deze paragraaf ingegaan.

Aparte documenten naast de Richtlijnen Raadsbesluiten zijn niet wenselijk. De

Richtlijnen Raadsbesluiten geven de formuleringskaders aan en het is dientengevolge

van groot belang dat ze van een hoog niveau zijn. De behoefte moet niet bestaan

daarnaast andere documenten nodig te hebben. Een van de raadsonderzoekers die deel

heeft genomen aan het onderzoek, vindt overigens dat het model strafzaken geen

aanpassing behoeft. Deze raadsonderzoeker vindt de huidige onderverdeling

overzichtelijk door bij onderzoeksvraag 3.b. de motivering te plaatsen en bij onderdeel

D enkel het advies te vermelden. Het benoemen van de wettelijke gronden en de

feitelijke onderbouwing samenvoegen onder het kopje ‘juridische vertaling’ zou deze

raadsonderzoeker aanmerken aan als een verslechtering.

De eis dat de juridische gronden dienen te worden vermeld bij het advies omvat niet het

vermelden van de wetsartikelen. Er zijn voor- en tegenargumenten te noemen

betreffende het al dan niet opnemen van wetsartikelen. Uit een interview met een

officier van justitie blijkt dat zij niet vindt dat de rapportages van de Raad juridische

documenten hoeven te zijn.150

Bovendien kunnen wetsaanduidingen de leesbaarheid

voor betrokkenen in gevaar brengen, als ook de taak van de raadsonderzoekers

verzwaren. De raadsonderzoekers hebben immers geen juridische opleiding en kunnen

moeite hebben met de aanduiding van de wetsartikelen. Hierdoor kunnen sneller fouten

worden gemaakt met een slechtere kwaliteit raadsadviezen tot gevolg. Echter, om niet te

ver van de wettekst te vervreemden en de wettekst na te kunnen slaan, zouden de

gebruikte wetsartikelen wel in het notenapparaat kunnen worden verwerkt. Op deze

manier kunnen juridische onjuistheden sneller worden herleid en aangepast. De

keerzijde hiervan is dat de documenten up-to-date moeten worden gehouden in het

geval dat de wetsartikelen als gevolg van veranderende wetgeving een andere

nummering krijgen.

Overige documenten

Naast de genoemde eisen die zijn gesteld aan de rapportages als geheel op basis van de

150

Interview OvJ arrondissementsparket s’-Hertogenbosch (22-05-2008).

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

45

BARO Handleiding rapportageformat en de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’,151

volgen uit deze documenten voorts eisen die in het bijzonder gelden voor het advies

inzake strafrechtelijke afdoening. Deze gelden bovenop de eisen uit Normen 2000-II.

De BARO Handleiding rapportageformat stelt in het algemeen dat bij de beantwoording

van de onderzoeksvragen onder onderdeel C wordt vermeld hoe de raadsonderzoeker tot

zijn antwoord is gekomen. Het denkproces moet volgen uit de beantwoording van de

onderzoeksvragen, zodat het de lezer duidelijk is om welke redenen de

raadsonderzoeker komt tot een bepaald advies.152

Bij onderzoeksvraag 3b (‘Wat er

vanuit pedagogisch opzicht de meest wenselijke strafrechtelijke reactie?’) stelt de

handleiding dat bij deze vraag naast het strafrechtelijk advies tevens eventueel

hulpadvies wordt geformuleerd.153

Dit is belangrijk, omdat hulpverlening invloed heeft

op de sanctie. De adviezen dienen voorts logischerwijs uit de inhoud van de rapportage

te volgen en moeten goed worden onderbouwd door te beschrijven waarom de

geadviseerde afdoening voor het kind het meest passend is. De raadsonderzoeker dient

beargumenteerd antwoord te geven op de vragen of er vooral normbevestigend

(conform Commissie Van Montfrans) moet worden opgetreden en of, en zo ja welke, er

daarnaast specifieke aandachtspunten en/of leerdoelen zijn. De raadsonderzoeker dient

ten slotte te betogen waarom déze geadviseerde reactie (en niet een andere)

ondersteunend kan zijn bij de voorkoming van recidive. De handleiding stelt tevens dat

in de motivering van het advies de verwachtingen van de jongere en diens ouders

moeten worden gebruikt. Dit met het oog op het realiteitsgehalte van het advies.154

Ingevolge de syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’ moet bij onderzoeksvraag 3b de

keuze voor het afdoeningsadvies vanuit pedagogisch oogpunt worden gemotiveerd. Een

eis die niet wordt genoemd in de kwaliteitseisen en de richtlijnen uit Normen 2000-II. In

de syllabus staat de eis gesteld om het advies duidelijk op de inhoud van het rapport te

baseren en juridisch te onderbouwen.155

Verderop in de syllabus,156

als ook in de BARO

151

Zie 3.2. 152

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 153

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 154

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 155

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 156

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

46

Handleiding157

staat dat de raadsonderzoeker zo concreet mogelijk dient te adviseren

over de strafrechtelijke afdoening. Bij reden tot zorg dient de raadsonderzoeker de

verdere stappen te vermelden. Er zijn twee mogelijkheden tot het nemen van verdere

stappen, zo volgt uit de syllabus en de handleiding. De eerste optie houdt de beslissing

in om het basisonderzoek af te sluiten, de raadsbemoeienis te beëindigen en strafadvies

te geven. De tweede mogelijkheid is de beslissing om het basisonderzoek af te sluiten,

hetzij over te gaan tot nader onderzoek (een vervolgonderzoek of een onderzoek in het

kader van opvoedingsproblematiek) met daarbinnen de mogelijkheid tot verdere

diagnostiek; beslissing om in dit stadium wel of geen strafadvies uit te brengen.158

De

BARO Handleiding voegt hier expliciet aan toe dat bij onderdeel D tevens tot de

beslissing kan worden gekomen de jeugdige door te verwijzen naar een instelling voor

jeugdhulpverlening.

Uit zowel de BARO Handleiding als ook uit de syllabus kunnen samengevat de

volgende motiveringseisen worden gedestilleerd:

- het denkproces van de raadsonderzoeker moet helder zijn;

- er dient een strafrechtelijk advies te worden gegeven en eventueel een hulpadvies;

- er moet worden vermeld of er een normbevestigend signaal vereist is, en zo ja, welke

aandachtpunten en leerdoelen daarbij kunnen worden gesteld;

- bij de motivering van het advies dienen de verwachtingen van de jongere en diens

ouders te worden betrokken;

- er moet zo concreet mogelijk worden geadviseerd over de strafrechtelijke afdoening;

- er moet worden gemotiveerd waarom déze geadviseerde afdoening de meest passende

en het meest wenselijk is;

- de geadviseerde afdoening moet recidivegevaar voorkomen;

- de geadviseerde afdoening dient vanuit pedagogisch oogpunt te worden gemotiveerd;

- en dient tot slot tevens juridisch te zijn onderbouwd.

3.4 Adviezen aan de officier van justitie en de kinderrechter

De Raad voor de Kinderbescherming dient op basis van de onderzoeksresultaten van het

kind en de omstandigheden waarin het verkeert een advies te geven. Dit advies kan zijn

157

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 158

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK

2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

47

gericht aan de officier van justitie, de rechter-commissaris, de raadkamer, de

kinderrechter, de rechtbank (meervoudige kamer) en het hof.159

In de rapportages dient

een juridische formulering van het advies over de strafrechtelijke afdoening te worden

gegeven. In de Richtlijnen Raadsbesluiten wordt per instantie vermeld hoe een bepaald

advies dient te worden geformuleerd. Deze wijze van formuleren moet landelijk worden

gehanteerd. De rapportages uit het onderzoek zijn gericht tot de officier van justitie en

de rechter. De adviezen aan deze justitiële instanties worden hieronder besproken zoals

deze staan vermeld in de Richtlijnen Raadsbesluiten.

Officier van justitie

De Richtlijnen Raadsbesluiten zijn niet uitputtelijk. In de Richtlijnen staan ten aanzien

van de officier van justitie formuleringen betreffende sepot, transactie, dagvaarden en

de vordering van een gerechtelijk vooronderzoek:

- In beginsel adviseert de Raad nooit tot een sepot. Dit geldt voor zowel het

onvoorwaardelijk als het onvoorwaardelijk sepot.160

Het vervolgingsbeleid ligt immers

in handen van het Openbaar Ministerie. Tot een sepot kan alleen worden geadviseerd in

verband met bijzondere omstandigheden, voor zover het OM deze niet heeft opgemerkt.

Bij een advies tot voorwaardelijk sepot kan de minderjarige ter onderhoud ten parkette

worden geroepen.

- Naast het sepot, kan de Raad aan de officier van justitie adviseren om een transactie

aan te bieden.161

Veelal gebeurt dit in de vorm van een taakstraf. In dat geval moet

worden aangegeven of er een leerstraf, een werkstraf, of een combinatie van beide

wenselijk is. Het betreft taakstraffen tot maximaal veertig uur, omdat dit ingevolge

artikel 77f lid 1 sub b Sr het maximum is dat de officier van justitie mag aanbieden.

- Er zijn echter ook andere transactievoorwaarden dan de taakstraf als onder meer het

betalen van een geldboete (artikel 74 lid 2 sub a Sr) en / of schadevergoeding (artikel 74

lid 2 sub e Sr), de maatregel hulp en steun (artikel 77f lid 1 sub a Sr) en ITB-Criem

(Individuele Traject Begeleiding, artikel 77f lid 1 sub a Sr). Verdere

transactievoorwaarden uit artikel 74 lid 2 Sr zijn in de Richtlijnen niet vermeld. De

Richtlijnen pretenderen op dit punt limitatief te zijn, maar zijn dat niet. Het afstand doen

159

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 22. 160

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 22. 161

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 23.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

48

van voorwerpen, de uitlevering of voldoening aan de staat van geschatte waarde van

voorwerpen vatbaar voor verbeurdverklaring en de voldoening aan de staat van een

geldbedrag of overdracht van inbeslaggenomen voorwerpen als bedoeld in artikel 36e

Sr (artikel 74 lid 2 sub b jo. sub c jo. sub d Sr) worden niet vermeld. Bij het mislukken

van de taakstraf kan de Raad adviseren de minderjarige te dagvaarden of, als dit de

minderjarige niet is aan te rekenen, de zaak niet verder te vervolgen.

- Naast het sepot en het transactievoorstel, kan de Raad ook adviseren om de

minderjarige te dagvaarden. Dit kan zowel om technische als pedagogische redenen.

- Ten slotte staat in de Richtlijnen dat de Raad de officier van justitie kan adviseren een

gerechtelijk vooronderzoek te vorderen bij de rechter-commissaris op grond van artikel

181 Sv. Vervolgens wordt er gesproken van een onderzoek omtrent de persoonlijkheid

van de verdachte.162

Op dit punt wordt expliciet verwezen naar H 5.2 betreffende het

persoonlijkheidsonderzoek, omdat het gerechtelijk vooronderzoek en het

persoonlijkheidsonderzoek met elkaar verward lijken te zijn.

Rechter

Ten aanzien van de kinderrechter staan in de Richtlijnen verschillende

sanctiemogelijkheden opgesomd. De Raad kan verschillende combinaties adviseren, als

ook over de (on-)voorwaardelijkheid van de sanctie. De straffen bestaan uit de

geldboete, jeugddetentie en taakstraf.

- Ten aanzien van de geldboete geldt dat de Raad zich niet mag uitlaten over de hoogte

van de geldboete.163

Voor wat betreft jeugddetentie kan de Raad voorwaardelijk dan wel

onvoorwaardelijk adviseren, maar mag hij zich niet uitlaten over de lengte ervan.164

Het

gaat hier overigens over jeugddetentie tot zes maanden. Boven zes maanden is de

meervoudige kamer immers de aangewezen instantie (artikel 495 lid 2 sub a Sv). Onder

het kopje ’Kinderrechter’ staat deze grens van zes maanden niet, maar onder

‘Meervoudige Kamer’ wel.

- Betreffende het advies ter oplegging van een taakstraf dient de Raad, net zoals bij het

transactievoorstel, te vermelden of hij een leerstraf of een werkstraf adviseert en kan

daarbij eventueel een project benoemen. Over de lengte laat de Raad zich wederom niet

162

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 23. 163

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24. 164

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

49

uit.165

- De Raad kan de adviezen tot geldboete, jeugddetentie en taakstraf aanvullen met als

bijzondere voorwaarde de maatregelen hulp en steun, uitgevoerd door de

jeugdreclassering (artikelen 77x, 77y, 77z Sr). Voorts kan er een

schadevergoedingsadvies worden gegeven. In het kader van voorwaardelijke

invrijheidstelling kan de Raad tevens toezicht en begeleiding door de jeugdreclassering

adviseren. Gezien het vrijwillige karakter wordt er daarbij gewezen op de motivatie van

de minderjarige, omdat hij moet instemmen met deze begeleiding.

- Tot slot kan er worden geadviseerd tot een rechterlijk pardon (artikel 9a Sr). Dit in

verband met de geringe ernst van het feit, de persoonlijkheid van de dader of de

omstandigheden waaronder het feit is begaan.166

De zaak wordt bij de rechtbank in eerste aanleg voor de kinderrechter vervolgd.167

De

meeste adviezen waarbij de minderjarige wordt gedagvaard (welk percentage overigens

ongeveer vijfentwintig procent bedraagt),168

zijn gericht tot de kinderrechter. Echter, de

meervoudige kamer behandelt de zaak indien naar het oordeel van de officier van

justitie de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is of jeugddetentie vanaf

zes maanden dient te worden opgelegd (artikel 495 lid 2 sub a Sv), wegens de

ingewikkeldheid van de zaak (artikel 495 lid 2 sub b Sv) of als de zaak niet voor

splitsing vatbaar is (artikel 495 lid 2 sub c Sv).169

Het bovenstaande bevat de inhoud van Richtlijnen Raadsbesluiten in een notendop. Bij

de meest geadviseerde afdoeningsmogelijkheden staat in een kader welke formuleringen

dienen te worden toegepast.

3.5 Kwaliteitseisen

De adviezen inzake strafrechtelijke afdoening uit de raadsrapportages dienen te voldoen

aan bepaalde kwaliteitseisen. Deze eisen zullen in deze scriptie worden aangemerkt als

de in de onderzoeksvraag bedoelde geldende kwaliteitseisen en richten zich op het

advies inzake strafrechtelijke afdoening, met inbegrip van de motivering. De

165

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 25. 166

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24. 167

Artikel 495 lid 1 Sv. 168

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24. 169

Artikel 495 lid 2 sub c Sv.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

50

kwaliteitseisen zijn opgesteld op grond van zowel (inter-)nationale wetgeving, als ook

op grond van beleidsdocumenten van de Raad (Normen 2000-II, Richtlijnen

Raadsbesluiten, BARO Handleiding rapportageformat, syllabus ‘Een Raadsrapport

schrijven’). Enkele vereisten zijn dientengevolge op basis van de wet gesteld, terwijl

andere volgen uit beleidsdocumenten van de Raad. Aan alle vereisten dient echter te

worden voldaan en daarom zal er in deze scriptie geen onderscheid worden gemaakt

tussen wetgeving en beleidsdocumenten.

De geldende kwaliteitseisen zijn in deze scriptie onderverdeeld in enerzijds de

formulering van de raadsadviezen en anderzijds de motivering daarvan. Er is voor

gekozen de geldende kwaliteitseisen in deze twee groepen onder te verdelen, omdat in

de rapportages ook onderscheid wordt gemaakt in de motivering (raadsrapportage

basisonderzoek strafzaken onderzoeksvraag 3b) en de formulering van het advies inzake

strafrechtelijke afdoening (raadsrapportage basisonderzoek strafzaken onderdeel D). Dit

betekent echter geenszins dat door de afbakening van de kwaliteitseisen in de twee

categorieën van formulering en motivering er voorbij zal worden gegaan aan de

inhoudelijke kant van het advies. Bij de motivering wordt immers de inhoudelijke kant

van de advisering behandeld.

Kwaliteitseisen formulering

Correcte formulering van de adviezen vergroot de kwaliteit van het advies. Daarbij kan

onder meer worden gedacht aan het correct gebruiken van juridische terminologie.

Nauwkeurige formulering is belangrijk omdat het onder meer misverstanden voorkomt

en zorgvuldig is. De formulering van de adviezen is geregeld op beleidsniveau. Voor de

wijze van formuleren zijn de Richtlijnen Raadsbesluiten leidinggevend. De formulering

van de adviezen dient op basis van deze Richtlijnen helder, zorgvuldig, eenduidig en

juridisch correct te zijn.170

De Richtlijnen Raadsbesluiten worden geacht het instrument

te zijn om te komen tot dergelijke formuleringen. Omdat de motivering van het advies

tevens deel uitmaakt van het advies, zal ook de formulering van de motivering worden

getoetst aan de doelen van helderheid, zorgvuldigheid, eenduidigheid en juridische

correctheid.

170

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

51

Niet alleen dient er te worden voldaan aan de Richtlijnen Raadsbesluiten, maar ook

moet worden voldaan aan andere beleidsdocumenten. In de syllabus ‘Een raadsrapport

schrijven’ en de BARO Handleiding rapportageformat zijn meer vereisten te vinden,

welke gedeeltelijk kunnen worden opgevat als een uitwerking van de voornoemde

doelen. Uit deze documenten volgen de volgende eisen:

- de gehele rapportage is kort en bondig geschreven, waaronder zowel het advies als de

motivering vallen en welke dientengevolge tevens kort en bondig worden

geformuleerd;171

- de gehele rapportage is leesbaar, met inbegrip van het advies, zonder onnodig gebruik

van (juridische) vaktermen;172

(N.B. Het gebruik van juridische vaktermen is

onvermijdelijk, echter, er moet rekening worden gehouden met de leesbaarheid ten

behoeve van de betrokkenen. Dit sluit aan bij de cliëntgerichte uitvoering die Normen

2000-II aan de taakuitvoering stelt.173

)

- het advies inzake strafrechtelijke afdoening is concreet geformuleerd.174

Kwaliteitseisen motivering

De kwaliteitseisen ten aanzien van de motivering zijn in deze scriptie onderverdeeld in

twee categorieën. In het jeugdstrafrecht staat het belang van het kind immers voorop en

is de pedagogische kant dientengevolge zeer belangrijk. Echter, er moet daarbij tevens

worden voldaan aan de wet en de voorwaarden die deze stelt en er kan dus niet voorbij

worden gegaan aan de juridische kant.

Ten eerste is er het pedagogisch aspect. Dit aspect valt samen met het belang van het

kind, het adagium van het jeugd(straf)recht, welke afkomstig is van het IVRK.175

Op

basis van de besproken beleidsdocumenten kunnen de volgende motiveringeisen

worden gesteld:

- de motivering is altijd vanuit het belang van het kind; 176

- de verwachting dat de geadviseerde afdoening vanuit pedagogisch oogpunt de meest

171

In overeenstemming met eis van korte en bondige formulering uit de BARO Handleiding

rapportageformat op p. 9. 172

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3 en de daarbij horende

checklist bij punt 3.4. 173

Normen 2000 versie 2, H 2.2 onder b. 174

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK

2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 175

Artikel 3 IVRK. 176

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

52

wenselijke en het meest passend is wordt gemotiveerd,177

waarbij de leeftijd een rol kan

spelen en de bevordering van de herintegratie van het kind;178

- de wenselijkheid om vooral normbevestigend op te treden wordt gemotiveerd en

indien nodig moet er worden vermeld op welke specifieke aandachtspunten en/of

leerdoelen er dient te worden gelet;179

- de verwachtingen van de jongere en diens ouders moeten bij de motivering worden

betrokken;

- het effect van de geadviseerde reactie op het gebied van recidivereductie moet worden

vermeld.180

Ten tweede is er het juridische aspect, dat ziet op de technische kant van het

afdoeningsadvies. Het is van belang dat er bij de motivering wordt gekeken of de

geadviseerde afdoening juridisch gezien mogelijk is. De juridische gronden gronden die

leiden tot het advies dienen dan ook in de conclusie te worden getoetst, te worden

vermeld en te worden gemotiveerd.181

Tot slot volgen enkele algemene vereisten ten aanzien van de motivering. Er wordt

geëist dat de raadsonderzoeker vermeld hoe hij tot het afdoeningsadvies is gekomen,

waardoor het denkproces van de raadsonderzoeker kan worden gevolgd.182

Bovendien is

als eis gesteld dat het advies wordt gemotiveerd op basis van de daar in de rapportage

beschreven onderzoeksgegevens, zodat de inhoud van de motivering en het advies niet

‘uit de lucht komen vallen’.183

Om een duidelijk overzicht te bieden, is een schematische weergave van de geldende

kwaliteitseisen als bijlage opgenomen.184

177

Artikel 40 lid 1 IVRK; Model ‘basisonderzoek strafzaken’ onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau

RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO

Handleiding rapportageformat’, p. 16. 178

Artikel 40 lid 1 IVRK. 179

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 180

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 181

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.; Landelijk Bureau RvdK

2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 182

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 183

Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2. 184

Zie bijlage 2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

53

3.6 Conclusie

De raadsrapportage en het daarop gebaseerde advies inzake strafrechtelijke afdoening

zijn zeer belangrijk voor de justitiële instanties om te beslissen hoe de zaak het meest

effectief en het meest passend kan worden afgedaan zodat de afdoening in het belang

van het kind is. In dit hoofdstuk zijn veel aspecten waarmee rekening moet worden

gehouden bij het rapporteren en het adviseren aan de orde gekomen. Er zijn

verscheidene beleidsdocumenten bekeken en de meest relevante passages ten aanzien

van de strafrechtelijke advisering zijn uitgelicht. Daarbij zijn enkele punten

tegengekomen waarop deze documenten kunnen worden verbeterd. De kwaliteitseisen

in Normen 2000-II bevatten bijvoorbeeld geen minimumeisen betreffende het

basisonderzoek strafzaken en bevatten geen kwaliteitseis betreffende het pedagogisch

aspect. Voorts kan de inleiding van de Richtlijnen Raadsbesluiten op enkele punten

worden aangevuld. Onder meer op basis van de meest relevante beleidsdocumenten zijn

de geldende kwaliteitseisen opgesteld waaraan de adviezen inzake strafrechtelijke

afdoening moeten voldoen. De eisen zijn onderverdeeld in enerzijds de formulering en

anderzijds de motivering. In dit hoofdstuk zijn kwaliteitseisen in kaart te gebracht,

omdat deze terug te vinden zijn op verschillende vindplaatsen. Doordat de

kwaliteitseisen zijn verspreid is het niet reëel te verwachten dat de raadsrapportages aan

alle eisen voldoen. In het volgende hoofdstuk wordt dit duidelijk. In hetzelfde hoofdstuk

worden de belangrijkste bevindingen beschreven die zijn voortgekomen uit onderzoek

aan enkele rapportages. Er is onderzocht in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke

afdoening voldoen aan de in dit hoofdstuk opgestelde kwaliteitseisen. De kwaliteit van

de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening, met inbegrip van de motivering, wordt

daar uiteengezet.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

54

4. Kwaliteit onderzochte adviezen

4.1 Inleiding

Ten einde het belang van het kind zo goed mogelijk te behartigen, zijn kwalitatief

hoogstaande adviezen belangrijk. In het vorige hoofdstuk is uiteengezet wat er onder

dergelijke adviezen wordt verstaan. In dit hoofdstuk zullen enkele opmerkelijke

bevindingen worden beschreven die zijn voortgekomen uit onderzoek aan enkele

rapportages betreffende strafzaken. Daarbij zullen met name enkele bevindingen van de

afdoeningsadviezen worden uiteengezet, hoofdzakelijk op het gebied van motivering en

formulering. Op deze manier zal de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijke

afdoening naar voren komen. Tot slot worden de gesignaleerde knelpunten beschreven.

4.2 Opzet rapportageonderzoek

In dit hoofdstuk worden enkele punten beschreven welke zijn voortgekomen uit de

dertig onderzochte rapportages van drie raadsonderzoekers werkzaam op de locatie ’s-

Hertogenbosch van de Raad voor de Kinderbescherming. Dit onderzoek heeft

betrekking op rapportages betreffende strafzaken, ofwel gericht tot de officier van

justitie, ofwel tot de rechter.

De rapportagepraktijk van de Raad voor de Kinderbescherming op de locatie ’s-

Hertogenbosch is onderzocht, omdat de regiodirecteur het juridische gehalte van de

raadsadviezen wilde laten onderzoeken. Haar wens was om de stand van zaken in beeld

te brengen, om de kwaliteit getoetst te zien en om de hieruit voortvloeiende bevindingen

teruggekoppeld te krijgen.

Er is ingevolge deze wens gekozen om tien rapportages per raadsonderzoeker te

onderzoeken, omdat dit aantal geacht kan worden groot genoeg te zijn om een duidelijk

beeld van de individuele rapportagewerkwijze van de raadsonderzoeker naar voren te

brengen. Aan ieder van deze raadsonderzoekers is gevraagd willekeurig tien rapportages

aan te dragen waarin het advies valt in de tijdsspanne van september 2007 tot en met

januari 2008. De keuze van de raadsonderzoekers en de door hen uitgekozen

rapportages kan vanwege deze keuzevrijheid een enigszins gekleurd beeld ten gevolge

hebben.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

55

Het aantal van drie raadsonderzoekers wordt geacht representatief te zijn voor de wijze

van rapporteren ten aanzien van de in totaal ongeveer vijftien raadsonderzoekers die

werkzaam zijn op de afdeling strafzaken te ’s-Hertogenbosch. De drie

raadsonderzoekers die betrokken zijn geweest bij het onderzoek worden geacht een

realistische weergave te zijn van raadsonderzoekers op de afdeling strafzaken in totaal,

omdat ze van elkaar verschillen op verschillende gebieden, waaronder opleiding,

werkervaring, leeftijd en geslacht.

In deze scriptie worden de nummers van de rapportages bij enkele beschrevene

bevindingen vermeld. De rapportages 1 tot en met 10 zijn opgesteld door

raadsonderzoeker 1, de rapportages 11 t/m 20 door raadsonderzoeker 2 en de

rapportages 21 t/m 30 door raadsonderzoeker 3. Deze indeling maakt het mogelijk de

werkwijze van de individuele raadsonderzoeker te onderscheiden. Op die manier kan er

op bijvoorbeeld het gebied van onjuistheden worden geconcludeerd of een bepaalde

fout door meerdere raadsonderzoekers wordt gemaakt of dat een van de

raadsonderzoekers een afwijkende handelwijze hanteert.

In het onderzoek aan de rapportages zijn de dertig rapportages onderzocht op de

kwaliteitseisen, zoals die zijn opgesteld in paragraaf 3.5. De indeling van de

beschrijving van het onderzoek volgt de indeling van de kwaliteitseisen door vast te

houden aan het onderscheid tussen enerzijds de formulering en anderzijds de motivering

van het advies inzake strafrechtelijke afdoening. De meest opvallende bevindingen

worden in deze scriptie beschreven en per instantie geordend.

4.3 Formulering

De formulering van de adviezen dient ingevolge de Richtlijnen Raadsbesluiten helder,

zorgvuldig, eenduidig en juridisch correct te zijn.185

Dit komt er min of meer op neer dat

de adviezen moeten zijn geformuleerd zoals de Richtlijnen voorschrijven. Voorts dient

de formulering kort en bondig te zijn, leesbaar en concreet. Daarbij wordt nogmaals in

herinnering gebracht dat er in deze scriptie voor gekozen is de eis te stellen dat tevens

de motivering aan voornoemde eisen dienen te voldoen, omdat in deze scriptie de

motivering als onderdeel van het advies wordt opgevat.

185

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

56

Op basis van de onderzochte rapportages zijn er weinig problemen geconstateerd

betreffende het advies om kort, bondig, leesbaar en concreet te formuleren. In veel

gevallen was de motivering echter te kort en bondig en dus onvolledig. Hierop zal in de

volgende paragraaf worden ingegaan.

Op het gebied van de helderheid, zorgvuldigheid, eenduidigheid en juridisch correctheid

van de formuleringen, zijn meer problemen geconstateerd, die hieronder zullen worden

beschreven.

Officier van justitie

De taakstraf is de meest geadviseerde afdoening, zo blijkt uit het rapportageonderzoek.

In zeventien van de dertig rapportages betrof het een taakstraf via het officiersmodel.

Op basis van de onderzochte rapportages kan de conclusie worden getrokken dat de

formulering van het taakstrafadvies gericht tot de officier van justitie niet consequent is.

Dit is een gevolg van het formuleringskader betreffende het aanbieden van een

transactie in de Richtlijnen Raadsbesluiten:186

* De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van justitie de minderjarige (naam

en geboortedatum) een transactie aan te bieden in de vorm van (soort transactie vermelden).

In het geval er geadviseerd wordt tot een taakstraf, kan bovenstaande formulering

onduidelijkheden met zich meebrengen en wordt aan de doelen van helderheid,

zorgvuldigheid en eenduidigheid voorbijgeschoten. De raadsonderzoekers hanteren

andere formuleringswijzes, wat de eenduidige wijze van formuleren niet ten goede

komt.187

In een aantal rapportages (rapportages 21, 28, 29, 30) is de volgende formulering

gehanteerd: ‘De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van Justitie X,

geb. xx-xx-xxxx, een taakstraf in de vorm van een werkstraf aan te bieden.’ Een

formulering waarin het transactievoorstel niet letterlijk wordt genoemd zoals de

Richtlijnen Raadsbesluiten voorschrijven, maar welke niet vatbaar is voor verschillende

interpretaties. In rapportage 11, 13, 14 en 20 staat echter het advies als volgt

186

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 23. 187

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

57

geformuleerd: ‘De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van justitie de

minderjarige X, geboren xx-xx-xxxx, een transactie aan te bieden in de vorm van een

taakstraf.’ In dit geval is het advies niet specifiek genoeg, omdat de specificatie

leerstraf, dan wel werkstraf, dan wel een combinatie van beide, mist, waardoor er van

helderheid geen sprake is. Het feit dat dit advies steeds op dezelfde wijze is

geformuleerd, voldoet ook niet aan het zorgvuldigheidscriterium. Het heeft er namelijk

alle schijn van dat er gebruik wordt gemaakt van de knip-plakfunctie van de computer.

Rechter (kinderrechter, kantonrechter, rechtbank)

In de Richtlijnen Raadsbesluiten ontbreken formuleringsvoorschriften betreffende

jeugddetentie ten aanzien van de rechtbank. De raadsonderzoekers moeten

dientengevolge zelf de formulering van adviezen bepalen, welke niet allemaal helder,

eenduidig en zorgvuldig zijn opgesteld en in sommige gevallen in juridisch opzicht niet

correct zijn. Bovendien dienen de adviezen op landelijk niveau op dezelfde wijze te

worden geformuleerd, waaraan niet wordt voldaan als iedere raadsonderzoeker een

andere formuleringswijze hanteert.188

Goede Richtlijnen Raadsbesluiten kunnen dus als

zeer belangrijk worden beschouwd.

Rapportage 24 is een voorbeeld van een niet helder geformuleerd afdoeningsadvies. Het

advies is daardoor niet eenduidig. Te meer omdat het advies niet uit de motivering is te

herleiden dat namelijk ontbreekt. De jeugdige is gedagvaard vanwege afpersing189

en de

Raad geeft een tot de rechtbank gericht advies: ‘De Raad voor de Kinderbescherming

adviseert de rechtbank X (geboren …) een voorwaardelijke jeugddetentie op te leggen

en een taakstraf op te leggen in de vorm van een werkstraf. Tevens geeft de Raad voor

de Kinderbescherming in overweging aan X de maatregel hulp en steun op te leggen

gedurende de proeftijd, uitgevoerd door de SRN.’ Onder de Conclusies & Interpretaties

van deze verkorte rapportage adviseert de raadsonderzoeker een werkstraf, vergezeld

van de maatregel hulp en steun, uitgevoerd door de SRN. Jeugddetentie wordt niet

genoemd. De raadsonderzoeker lijkt een werkstraf te willen adviseren, wat resulteert in

vervangende jeugddetentie als de jeugdige de straf niet naar behoren verricht (artikel

188

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 189

In deze rapportage staat het Wetboek van Strafrecht incorrect opgenomen. Het delict afpersing wordt

aangeven met artikel 317 WvS. In andere rapportages zijn dergelijke fouten ook te zien. In een van de

onderzochte rapportages is het WvSr verward met de Wet Wapens en Munitie (WWM). Dit alles duidt er

op dat de raadsonderzoekers moeite hebben met wetsvermeldingen.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

58

77n lid 1 Sr), aangevuld met de maatregel hulp en steun. Uit de formulering van het

advies meen ik echter te kunnen concluderen dat de raadsonderzoeker twee

hoofdstraffen adviseert: de eerste zijnde voorwaardelijke jeugddetentie (artikel 77h lid 1

sub a, 77i jo. 77x lid 1 Sr); de tweede onvoorwaardelijke werkstraf (artikel 77h lid 2 sub

a, 77m jo. 77n Sr). Daarnaast adviseert de raadsonderzoeker de maatregel hulp en steun

(artikel 77aa lid 2 Sr). Het advies is voor meerdere interpretaties vatbaar en dus niet

helder, niet eenduidig en niet zorgvuldig. Wettelijk gezien zijn beide

cumulatiemogelijkheden echter mogelijk. Tot slot is de motivering evenmin in orde.

Hierop wordt in de volgende paragraaf teruggekomen.

Voor wat betreft de taakstraf kan voorts worden geconstateerd dat de tekst uit het

formuleringskader betreffende de taakstraf gericht tot de rechter niet letterlijk wordt

overgenomen. Bij het advies tot taakstraf staat er in de rapportages nooit

‘onvoorwaardelijk’ bij. Veelal zal er van worden uitgegaan dat er een

onvoorwaardelijke taakstraf wordt bedoeld en zal het de helderheid niet in gevaar

brengen. Echter, gezien het doel van een landelijke, eenduidige wijze van formuleren, is

het van belang zo dicht mogelijk bij de tekst van de Richtlijnen Raadsbesluiten te

blijven en de afdoening zo specifiek mogelijk te formuleren.

Overige opmerkingen ten aanzien van de formulering

In de Richtlijnen Raadsbesluiten ontbreken niet alleen formuleringenvoorschriften bij

de jeugddetentie ten aanzien van de rechtbank, zoals reeds naar voren is gekomen. Ook

een dergelijk formuleringskader ontbreekt betreffende het afzien van strafadvies. In

enkele rapportages is te lezen dat ‘de Raad voor de Kinderbescherming onthoudt zich

van het geven van een strafadvies’ Ook een dergelijk formuleringskader ontbreekt in de

Richtlijnen Raadsbesluiten (rapportage 3 en 8).

De formuleringswijze van de motiveringen zijn niet altijd juridisch correct. Bij de

motivering van de adviezen gericht tot de officier van justitie staat in verschillende

rapportages ‘in het geval X schuldig wordt bevonden, adviseert de Raad …’ (vb.

rapportage 13, 16, 17, 18, 20, 21.) Juridisch beschouwd, is een dergelijke formulering

niet juist. De officier van justitie gaat immers niet over de schuldvraag, maar over het

vervolgingsbeleid. De beantwoording van de schuldvraag ligt in handen van de rechter.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

59

Ten aanzien van de formuleringen wordt op deze plaats tot slot een algemene

opmerking gemaakt betreffende een term die stelselmatig in de Richtlijnen

Raadsbesluiten wordt voorgeschreven. In de Richtlijnen staat in alle formuleringskaders

de term ‘de minderjarige’ opgenomen. Uit het onderzoek volgt echter dat deze term in

de meeste adviezen wordt weggelaten. Echter, in niet alle gevallen wordt het advies ten

aanzien van een minderjarige gegeven. Het standaard opnemen van deze term kan

resulteren in onjuistheden. In het volgende hoofdstuk wordt op dit punt teruggekomen

door een aanbeveling hieromtrent te doen.

4.4 Motivering

Niet alleen de kwaliteit van de formuleringswijze van de raadsadviezen wordt in deze

scriptie onderzocht, maar tevens de kwaliteit van de motiveringen. Bij de motivering

van het afdoeningsadvies is het van belang dat er aandacht wordt besteed aan zowel het

pedagogische aspect, als ook aan het juridische, technische aspect, zoals beschreven in

paragraaf 3.5. De kwaliteitseis op grond van het laatstgenoemde aspect luidt dat de

juridische gronden dienen te worden vermeld en gemotiveerd. Uit de Richtlijnen

Raadsbesluiten en andere beleidsdocumenten van de Raad volgen de juridische gronden

echter niet in alle gevallen. In de rapportages zijn de juridische gronden dan ook in veel

gevallen niet terug te vinden. Omdat de juridische gronden door de raadsonderzoeker

dienen te worden vermeld en getoetst, zal er in deze paragraaf onder meer dieper

worden ingegaan op de juridische kant van enkele veel geadviseerde afdoeningen. Ook

de maatregel betreffende de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt belicht,

omdat hieraan strikte wettelijke eisen zijn gesteld.

Officier van justitie

Tot afdoening via een transactie is in de onderzochte rapportages veel geadviseerd. In

de dertig onderzochte rapportages is er in alle gevallen een taakstraf geadviseerd,

waarvan in zeventien gevallen via het officiersmodel. Van deze zeventien gevallen

betrof het slechts in drie gevallen een leerstraftransactie. De overige veertien

afdoeningsadviezen betroffen werkstraffen.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

60

Bovenstaande uitkomst verbaast niet. Een niet-gerechtelijke afdoening is ingevolge de

diversie-filosofie uit het IVRK immers gewenst.190

Voorts volgt uit de OM-Richtlijnen

dat het OM het beginsel ‘taakstraf, tenzij …’ hanteert. Dit leidende beginsel is

afhankelijk van de waardering van de taakstraf als sanctiemodaliteit, wat kan worden

uitgelegd als de mate waarin de straf als zodanig door de verdachten serieus wordt

genomen. De taakstraf is een standaardstraf waarvan wordt verwacht dat het

recidivereducerend effect sorteert. Op het ‘taakstraf, tenzij …’-principe zijn in de OM-

Richtlijnen beperkingen terug te vinden. Deze beperkingen houden kort gezegd in dat

de taakstraf niet wordt aangeboden indien een geldboetetransactie is aangewezen of

indien de jeugdige aan de straf geen sanctieprestige toekent.191

In de wet is de ‘afdoening buiten het proces’ betreffende het jeugdstrafrecht geregeld in

artikel 74 jo. 77f Sr. In artikel 74 lid 1 Sr staat: ‘de officier van justitie kan voor de

aanvang van de terechtzitting een of meer voorwaarden stellen ter voorkoming van de

strafvervolging’. Door voldoening aan die voorwaarden vervalt het recht op

strafvervolging. De officier van justitie kan echter niet in alle gevallen een dergelijk

transactievoorstel doen. Er is een aantal ingangsvoorwaarden om een transactie te

kunnen aanbieden. Hieronder volgen eerst de algemene juridische gronden van de

transactie, welke daarna worden aangevuld met twee extra motiveringspunten

betreffende de taakstraf.

Een transactievoorstel is wettelijk gezien mogelijk indien er voldaan wordt aan een

aantal vereisten. Deze vereisten vloeien deels voort uit het Wetboek van Strafrecht en

deels uit de OM-Richtlijnen, welke laatste een aanwijzing is in de zin van artikel 130 lid

4 Wet RO. Op grond van de wet en de OM-Richtlijnen kunnen de volgende eisen

worden gesteld:

- Ten eerste geldt de algemene ingangsvoorwaarde van het jeugdstrafrecht, namelijk de

leeftijd. In beginsel omvat dat jeugdigen die tijdens het plegen van het strafbaar feit ‘de

leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren hebben bereikt’.192

- Er dient veelal sprake te zijn van een “first offender”. In de OM-Richtlijnen staat

echter dat de taakstraf zowel voor de categorie eerstplegers als voor de categorie

190

Artikel 40 lid 3 sub b IVRK. 191

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 192

Artikel 77a Sr.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

61

recidivisten geldt, maar dat het toepassen van de taakstraf op de laatste categorie niet

vanzelfsprekend is.193

- Daarnaast moet het een relatief licht delict betreffen. Een transactie ingevolge artikel

74 lid 1 Sr is mogelijk in het geval van misdrijven, met uitzondering van die waarop

naar wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en

wegens overtreding.

- Voorts is het vrijwilligheidsvereiste van belang. Het is immers een grondrecht dat

niemand tegen zijn wil kan worden afgehouden van de rechter die de wet hem

toekent.194

De jeugdige is dientengevolge niet verplicht het transactieaanbod te

accepteren.

Bij de taakstraf gelden daarenboven nog twee andere motiveringspunten die kunnen

worden afgeleid uit de OM-Richtlijnen:

- Er dient aandacht te worden geschonken aan de sanctieprestige die de jeugdige aan de

straf toekent.

- De verwachting dat de jeugdige zal meewerken moet bij de motivering worden

betrokken.

De officier van justitie is slechts bevoegd een transactie aan te bieden. Dit geldt voor de

tijdsspanne waarin de onderzochte rapportages vallen. Sinds de inwerkingtreding van de

Wet OM-afdoening kan de officier van justitie immers een straf opleggen door

strafbeschikkingen uit te vaardigen.195

Artikel 74 lid 1 stelt echter dat de officier van

justitie voorwaarden kan stellen en niet dat hij dit hij een taakstraf kan opleggen. Op

basis van vrijwilligheid kan de jeugdige een transactieaanbod accepteren. Accepteert hij

het niet, dan zal de kinderrechter zich over de zaak buigen en in de meeste gevallen een

hogere straf opleggen.

Niet alleen volgt uit mijn onderzoek dat er op het terrein van de vermelding en

motivering van de juridische gronden veel valt te winnen, tevens blijkt dat de keuze

voor een transactie tot een werkstraf beter kan worden gemotiveerd. In veel rapportages

valt op dat de werkstraf veelal negatief wordt gemotiveerd. In meerdere rapportages

193

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 194

Artikel 17 GW; zie in dit verband ook artikel 14 IVBPR en de artt. 6 jo. 13 EVRM. 195

Sinds de inwerkingtreding van de Wet OM-afdoening kan de officier van justitie straffen opleggen.

Zie de Wet OM-Afdoening Stb. 2006, 330.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

62

staat bijvoorbeeld dat een leerstraf niet wenselijk is. Vervolgens wordt uitgelegd

waarom dat niet het geval is. De raadsonderzoeker acht een dergelijke motivering

voldoende om te concluderen dat een werkstraf de meest wenselijke afdoening is.

Het is goed dat de raadsonderzoeker betoogt waarom een leerstraf niet wenselijk is. Dit

laat immers het denkproces zien dat vereist is bij de motivering.196

Het laat echter niet

zien waarom een werkstraf in het belang van de jeugdige is197

en waarom deze straf de

meest wenselijke en de meest passende is.198

Het beantwoordt wel de vraag wat gezien

uit pedagogisch oogpunt de meest wenselijke reactie is, maar niet waarom

(onderzoeksvraag 3b. uit de rapportage). Voorts wordt niet duidelijk of er vooral

normbevestigend moet worden opgetreden en welke de aandachtspunten en / of

leerdoelen zijn en wordt de recidivekans niet belicht. 199

Ook de juridische gronden zijn

niet vermeld en gemotiveerd.200

Deze aandachtspunten zijn echter zeer belangrijk voor de officier van justitie om te

bepalen hoe hij de zaak zal afdoen. Het is overigens ook zeer belangrijk voor de

belanghebbenden die de rapportage lezen, waaronder het kind, zodat ook zij begrijpen

waarom er een bepaalde afdoening wordt geadviseerd.

Rapportage 28 is een voorbeeld van een rapportage waarin de werkstraf negatief is

gemotiveerd. Het betreft een meisje dat wordt verdacht van winkeldiefstal. De

raadsonderzoeker is van mening dat een leerstraf niet de meest wenselijke reactie is,

omdat het mislukken ervan “te groot” is gezien de houding van het meisje. Om deze

reden adviseert de raadsonderzoeker een werkstraf. Op basis van de motivering wordt

het niet duidelijk waarom een werkstraf dit meisje ervan zal weerhouden te recidiveren.

Het is mijns inziens maar zeer de vraag of dit meisje door de acceptatie van een

werkstraf niet zal recidiveren. De keuze “an sich” overtuigt mij niet en de negatieve

motivering brengt mij niet op andere gedachten.

196

BARO Handleiding rapportageformat, februari 2003, p. 14. 197

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 198

Rapportageformat basisonderzoek strafzaken bij onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau RvdK 2001,

Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding

rapportageformat’, p. 16. 199

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 200

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK

2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

63

Rapportage 20 is een verkorte rapportage en illustreert een summiere motivering van de

werkstraf, mede wat betreft de juridische gronden. Het betreft een jongen die op

vijftienjarige leeftijd een drie jaar oudere vriend in het gezicht heeft geslagen. De

raadsonderzoeker adviseert een werkstraf en hanteert een formuleringswijze die in de

andere rapportages ook is terug te vinden. De raadsonderzoeker wijst op de afwezigheid

van risico’s voor de verdere ontwikkeling en aanwijzingen voor achterliggende

problematiek. Hiermee wordt aangegeven dat hulpverlening niet noodzakelijk is. Voorts

staat er in de rapportage te lezen dat de jeugdige voldoende lijkt te zijn doordrongen dat

het door hem begane delict onacceptabel is, dat hij hiervoor voldoende

verantwoordelijkheid neemt en dat hij een straf gerechtvaardigd vindt.

Wederom wordt niet aan alle geldende kwaliteitseisen voldaan. Het betreft hier een

vijftienjarige jongen die hard heeft uitgehaald naar een vriend omdat die hem irriteerde.

Een afdoening via het officiersmodel is wenselijk, omdat eenvoudige mishandeling niet

een dermate ernstig delict is dat de jongen moet worden gedagvaard. Bovendien vindt

de jeugdige een straf gepast en zal hij een transactieaanbod hoogstwaarschijnlijk

accepteren. Een werkstraf is de meest wenselijke afdoening, omdat de delinquent moet

leren dat het onacceptabel is zinloos geweld te gebruiken. De jongen is een “first

offender” en zal door middel van een werkstraf tot de orde worden geroepen. Hij zal

door de werkstraf leren dat geweld in onze samenleving niet wordt geaccepteerd.

Verwacht mag worden dat hij de werkstraf in die mate als bestraffend ervaart, zodat hij

niet zal recidiveren. Een werkstraf is de meest passende en wenselijke afdoening, omdat

het de gevolgen van de daden van de jeugdige duidelijk maken. Op basis van het

voorgaande kan worden geconcludeerd dat een werkstraf uiteindelijk in het belang zal

zijn van de jeugdige.

Een ander voorbeeld van een rapportage waar mijns inziens de motivering beter kan, is

rapportage 21. Hierin wordt een advies gegeven aan de officier van justitie om de

jeugdige een werkstraf aan te bieden in combinatie met de maatregel hulp en steun. Op

onderzoeksvraag 3b, die de vraag stelt wat er vanuit pedagogisch opzicht voor deze

jeugdige de meest wenselijke (strafrechtelijke) reactie is, staat dat de moeder de

jeugdige reeds heeft gestraft voor de door hem begane diefstal en hem begrensd heeft in

zijn bewegingsvrijheid. ‘Om antwoord te krijgen op de voornoemde vraag, namelijk wat

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

64

de redenen zijn voor het delictgedrag, alsmede het recidivegevaar in te dammen, acht

de Raad voor de Kinderbescherming begeleiding door de Jeugdreclassering

noodzakelijk. In het geval de jeugdige schuldig wordt bevonden201

adviseert de Raad

voor de Kinderbescherming een werkstraf aan te bieden.’

Uit deze motivering volgt dat de Raad begeleiding door de jeugdreclassering wenselijk

acht om de beweegredenen van de jeugdige voor het begane delict te achterhalen, als

ook de recidivekans te beperken. De keuze voor de werkstraf wordt niet gemotiveerd.

Er wordt niet aangegeven waarom de werkstraf vanuit pedagogisch oogpunt de meest

wenselijke reactie is. De juridische gronden worden evenmin vermeld en

gemotiveerd.202

Aan de voornoemde gronden van leeftijd, de mate van ernst van het

delict, het al dan niet zijn van een “first offender”, de vrijwilligheid en de

sanctieprestige wordt bij de motivering voorbij gegaan. Overigens moet worden

opgemerkt dat veel van deze punten wel voorkomen in de rapportage. Deze komen bij

de motivering echter niet meer terug. Het advies dient echter te worden gemotiveerd op

basis van de daarin beschreven onderzoeksgegevens bij onderzoeksvraag 3b.203

Op basis van het rapportageonderzoek kan worden gesteld dat er in het geval dat er een

leerstraf wordt geadviseerd, meer aandacht aan de motivering wordt besteed dan bij een

werkstraf. In meerdere rapportages wordt het soort project reeds in het advies

opgenomen en worden er leerdoelen vermeld. Een van de raadsonderzoekers vermeldt

deze leerdoelen met behulp van bullets, wat de overzichtelijkheid ten goede komt. Door

het opnemen van de leerdoelen is reeds het een en ander af te leiden voor wat de inhoud

van het project betreft. Echter, kort aangeven wat een bepaald type leerstraf inhoudt, zal

de duidelijkheid vergroten. Met het enkel benoemen van de leerdoelen wordt echter niet

voldaan aan alle kwaliteitseisen, zoals tevens het geval is bij de werkstraftransactie.

In het geval dat er tot een taakstraf wordt geadviseerd, vergen de Richtlijnen

Raadsbesluiten niet dat het project ter uitvoering van de taakstraf moet worden

genoemd. Een van de raadsonderzoekers heeft aangegeven niet altijd het project te

willen noemen, omdat er ruimte bij dat project beschikbaar moet zijn. Immers, als er

201

Zie 4.2 ten aanzien van deze formulering. 202

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK

2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 203

Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

65

geen plaats is op het geadviseerde project moet de jeugdige langer wachten. Het is dan

ook begrijpelijk en efficiënt dat in de meeste gevallen bij de werkstraf geen project

wordt aangewezen. In het geval van een leerstraf, echter, is het benoemen van een

project duidelijk en kan tevens de inhoud van de leerstraf worden uitgelegd.

Een ander advies dat de raadsonderzoek aan de officier van justitie kan geven is de

geldboetetransactie. ’De geldboetetransactie voor de afhandeling van jeugdzaken wordt

in zijn algemeenheid niet langer afgewezen als bruikbaar instrument’, zo vermelden de

OM-richtlijnen. Hierin staat ook dat ‘de taakstraf niet wordt aangeboden indien een

geldboetetransactie is aangewezen’.204

Echter, niet in alle gevallen is een geldboete

wenselijk. Een geldboetetransactie dient in de volgende gevallen door de officier van

justitie te worden aangeboden:

- het betreft een zestien- of een zeventienjarige jeugdige;205

- het betreft een relatief licht delict;206

- de jeugdige geniet inkomen;

- de zaak betreft één strafbaar feit;

- de jeugdige is een first offender;

- er is geen sprake van signaalgedrag of problematiek;

- er loopt geen schadevergoedingsregeling;207

- de jeugdige moet met de geldboetetransactie instemmen (vrijwilligheidsvereiste).

Het grote voordeel van de geldboete is dat het beter past in het lik-op-stuk-beleid

(Commissie Van Montfrans), omdat de zaak snel kan worden afgedaan. Uit praktisch

oogpunt is het bovendien financieel aantrekkelijk en het bespaart de Raad veel werk.

Het verzorgen van een geschikte plaats voor taakstraf, alsmede de uitvoering ervan, kost

immers veel tijd en geld. In geen van de rapportages aan de officier van justitie is een

geldboete direct geadviseerd. Op grond van de dertig onderzochte rapportages is dit

terecht, omdat in geen van de gevallen voldaan wordt aan alle acht vereisten die zijn

204

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 205

Hierdoor wordt voldaan aan de ingangsvoorwaarde bij een transactie betreffende de leeftijd. In

beginsel geldt immers dat ‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’

(artikel 77a Sr). 206

Een transactie ingevolge artikel 74 lid 1 Sr is mogelijk in het geval van misdrijven, met uitzondering

van die waarop naar wettelijke omschrijving gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens

overtreding. 207

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 4; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

66

gesteld aan een geldboetetransactie. In rapportage 19 is de geldboete echter wel als

alternatief opgenomen.

Rapportage 19 betreft een advies tot voorwaardelijk sepot. Het gaat over een

zestienjarige jongen met beperkte verstandelijke vermogens die verdacht wordt van

heling. Hij heeft een tijd in een residentiële behandelingsinstelling gezeten en staat

onder toezicht van een gezinsvoogd. De raadsonderzoeker geeft aan dat gezien de

beperkte verstandelijke vermogens van de jeugdige, als ook het geringe aandeel in het

delict, een straf geen pedagogische meerwaarde heeft. Tevens zou een straf het lopende

hulpverleningstraject kunnen frustreren. De raadsonderzoeker adviseert vervolgens tot

een voorwaardelijk sepot. Het advies tot een voorwaardelijk sepot volgt logisch uit de

rapportage. Echter, de raadsonderzoeker eindigt het besluit met: ‘mocht de officier van

justitie niettemin anderszins besluiten, dan adviseert de Raad een transactie aan te

bieden in de vorm van een geldboete’. De keuze hiervoor is niet gemotiveerd en heeft

mijns inziens geen pedagogische meerwaarde. Een geldboetetransactie is niet in het

belang van dit kind. In de Richtlijnen Raadsbesluiten staat dat er een alternatief bij het

besluit tot voorwaardelijk sepot dient te worden opgenomen. Het is naar mijn mening

echter niet in elk geval aan te bevelen om een dergelijk vangnet in te bouwen. Deze

rapportage is daarvan een voorbeeld. In het volgende hoofdstuk zal hierop verder

worden ingegaan.

In drie van de dertig rapportages (rapportage 2, 3 en 8) is er sprake van onthouding

advies inzake strafrechtelijke afdoening. Er wordt geen afdoeningsadvies gegeven ten

behoeve van de officier van justitie. Hoe de Raad in een dergelijke zaak dient om te

gaan met het advies is niet terug te vinden in de Richtlijnen Raadsbesluiten. Het

onthouden van het geven van advies is overigens wel opgenomen in de BARO

Handleiding Rapportageformat en stelt dat de raadsonderzoeker tot de beslissing kan

komen om ‘in dit stadium wel of geen strafadvies uit te brengen.’208

Rapportage 2 gaat over een zeer in de politiek geïnteresseerde jongen die ten tijde van

het opstellen van de rapportage achttien jaar oud is. Hij heeft het stemmen bij de

gemeenteverkiezingen op de proef gesteld – en ondervonden dat hij tot meerdere malen

208

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK

2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

67

toe probleemloos kon stemmen met de stempas van familieleden - en wordt daarom

verdacht van stembusfraude. De raadsonderzoeker acht het niet opportuun om vanuit

pedagogisch oogpunt een advies te geven inzake de meest wenselijke en passende

afdoening en acht het een taak van het OM.

De meisjes uit rapportages 3 en 8 zijn beide verdacht te hebben deelgenomen aan

dezelfde vechtpartij op school. Beide jeugdigen ontkennen en geven te aan een

transactie niet te accepteren. Ze willen voor de rechter hun onschuld bewijzen. De

kinderrechter heeft beide jeugdigen uiteindelijk vrijgesproken. In beide gevallen staat

bij het advies letterlijk dat de Raad voor de Kinderbescherming zich onthoudt van het

geven van advies. Echter, onder de motivering staat dat indien mocht blijken dat de

verdachten ‘toch meer met het strafbare feit te maken te hebben dan dat zij zelf doet

voorkomen’ de Raad een werkstraf adviseert. De keuze hiervoor is in het geheel niet

gemotiveerd. Bovendien is het de vraag of er een alternatief dient te worden gegeven.

Bij het advies staat immers dat de Raad zich onthoudt van het geven van een advies.

Mijns inziens moet een advies in een dergelijk geval achterwege worden gelaten.

Immers, gezien het feit dat de schuldvraag moeilijk ligt, zal de officier van justitie de

jeugdigen hoogstwaarschijnlijk dagvaarden en vormt een advies tot afdoening door de

de officier geen meerwaarde. Voorts is het in het belang van de jeugdigen om zo snel

mogelijk de kans te krijgen hun onschuld te bewijzen.

Het onthouden van een advies kan gepast zijn, maar in voornoemde drie rapportages

had de Raad naar mijn mening de officier van justitie beter kunnen adviseren om de

jeugdige te dagvaarden. Dit had de duidelijkheid en de snelheid in deze gevallen

bevordert.

Rechter (kinderrechter, kantonrechter, rechtbank)

In het jeugdstrafrecht wordt in ongeveer vijfentwintig procent van het totaal aantal

zaken de jeugdige gedagvaard voor de kinderrechter, zo staat in de Richtlijnen

Raadsbesluiten.209

Niet veel van de onderzochte rapportages zijn dan ook aan de rechter

gericht. De meest interessante bevindingen ten aanzien van de motivering uit de

onderzochte rapportages gericht tot de rechter worden hieronder beschreven.

209

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 24.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

68

Achtereenvolgens komen de werkstraf, de onvoorwaardelijke jeugddetentie en de PIJ-

maatregel aan de orde.

In rapportage 9 is een taakstraf geadviseerd in de vorm van een werkstraf. De

rapportage gaat over een jongen die op zeventienjarige leeftijd een auto heeft vernield

door onder invloed van alcohol op de motorkap te springen. De jeugdige heeft eerder

delicten gepleegd, te weten vernieling en baldadigheid. Deze zaken zijn afgedaan met

een Halt-afdoening in de vorm van een werkstraf. De jeugdige heeft beide keren de

werkstraf positief afgerond. Bij de motivering van het afdoeningsadvies tot een

werkstraf wordt betoogd dat een leerstraf niet gewenst is. De raadsonderzoeker vindt

een normstellend signaal nodig. De motivering van de werkstraf is begrijpelijk, maar

voldoet niet aan alle geldende motiveringsvereisten. Enkele worden hieronder

uitgelicht.

Niet genoemd wordt onder meer waarom de geadviseerde afdoening in het belang is van

de jeugdige en waarom het vanuit pedagogisch oogpunt de meest wenselijke afdoening

is. Er dient te worden gemotiveerd waarom de werkstraf de afdoening is die X “op de

rails” gaat krijgen. De jeugdige heeft immers al twee keer eerder een werkstraf voldaan,

zij het via de Halt-afdoening. De vraag die rijst is dus of een werkstraftransactie de

jeugdige op het goede pad gaat zetten. Mijns inziens is dat met betrekking tot de eerdere

twee taakstraffen maar zeer de vraag. Voorts worden de juridische gronden niet

genoemd, waaronder de leeftijd, welke de ingangsvoorwaarde is van het

jeugdsanctierecht en bovendien een belangrijk aandachtspunt op grond van artikel 40

IVRK. Er kan worden betoogd dat de leeftijd uit de rapportage volgt. Het komt de

duidelijkheid en de volledigheid echter ten goede de leeftijd ten tijde van het plegen van

het delict te vermelden. In de rapportage is niet gekeken naar de leeftijd die de jeugdige

had tijdens het begaan van het delict.

Voor wat betreft de taakstraf wordt niet aan alle motiveringseisen voldaan, als ook voor

wat betreft de jeugddetentie. In twee van de dertig rapportages is voorwaardelijke

jeugddetentie geadviseerd (rapportage 24 en 25). Om jeugddetentie te kunnen opleggen,

moet overigens sprake zijn van een misdrijf (artikel 77h lid 1 sub a Sr). Deze wettelijke

grond is echter niet opgenomen in de Richtlijnen Raadsbesluiten.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

69

Rapportage 24 is reeds aan bod gekomen in verband met de niet-heldere formulering

van het advies. Daar is reeds in twijfel getrokken of de raadsonderzoeker bedoeld heeft

voorwaardelijke jeugddetentie te adviseren. Er wijst op basis van de rapportage immers

niets in de richting van jeugddetentie. Wel zijn er enkele indicaties gegeven waarop

geconcludeerd wordt dat een werkstraf en de maatregel hulp en steun wenselijk is.

Hieruit volgt hoe belangrijk de motivering is, zodat met duidelijkheid kan worden

gesteld dat de raadsonderzoeker een bepaalde afdoening heeft menen te adviseren.

Rapportage 25 betreft een onhandelbare jeugdige die is gedagvaard voor meervoudig

gepleegde vernielingen, beschadigingen, belediging en toegang tot verboden terrein. Er

wordt een waslijst met zorgen opgesomd. Dit is echter geen motivering op basis

waarvan een bepaalde afdoening passend en wenselijk is. De raadsonderzoeker acht

ingevolge de waslijst aan zorgen dat het wenselijk is, zo niet noodzakelijk, dat de

gezinsvoogd een uithuisplaatsing naar een gesloten setting aanvraagt en effectueert. Dit

advies aan de hulpverlening komt overigens niet meer terug bij het besluit. Deze

vermelding is echter wel degelijk belangrijk en is voorgeschreven in

beleidsdocumenten.210

De rechter weet op basis van deze wens van de raadsonderzoeker

niet of de jeugdige ook daadwerkelijk uit huis zal worden geplaatst. Dit is uiteraard erg

belangrijk voor de rechter om te beslissen over de afdoening. De raadsonderzoeker

besluit tot een werkstraf, omdat een leerstraf ongewenst is. Tevens adviseert hij een

voorwaardelijke jeugddetentie met proeftijd. Tot slot adviseert hij de maatregel hulp en

steun ten tijde van de proeftijd, gelet op de persoon van de jongen en de mate van zorg.

Het is erg interessant om te weten te komen waarom de raadsonderzoeker de

strafrechtelijke afdoeningen wenselijk acht bij de ondertoezichtstelling met

uithuisplaatsing. Helaas wordt dit niet duidelijk uit de rapportage. Voorts zijn aan de

meeste motiveringsvereisten niet voldaan. Om niet in herhaling te vallen, zullen ze hier

niet nogmaals worden getoetst. De kinderrechter heeft alle drie de onderdelen van het

advies inzake strafrechtelijk afdoening echter wel overgenomen en aangevuld met

schadevergoedingsmaatregelen.

Tot de maatregel betreffende de plaatsing in een inrichting voor jeugdigen, afgekort de

PIJ-maatregel, is in de dertig onderzochte rapportages niet geadviseerd. Toch zal er op

210

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK

2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

70

dit punt worden stilgestaan. Indien er een PIJ-maatregel wordt geadviseerd, dient

immers aan de strikte wettelijke gronden te worden voldaan uit artikel 77s lid 1 Sr:

- het moet een misdrijf betreffen waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten;211

- er moet worden voldaan aan het veiligheidscriterium, dat inhoudt dat de veiligheid van

anderen, dan wel de algemene veiligheid het opleggen van de maatregel eist;

- de maatregel moet in het belang zijn van een zo gunstig mogelijke verdere

ontwikkeling van de verdachte (het ontwikkelingscriterium). Overigens geldt dit belang

van de jeugdige voor elke sanctie, gezien artikel 3 IVRK. De wetgever heeft er echter

voor gekozen het ontwikkelingscriterium specifiek in artikel 77s op te nemen. Voor de

rechter is het verder van belang dat advies moet worden ingewonnen van twee

gedragsdeskundigen van verschillende disciplines (artikel 77s lid 2 Sr).

In de Richtlijnen Raadsbesluiten staan de wettelijke gronden bij de PIJ-maatregel

genoemd. Er wordt op die plaats echter niet expliciet geëist dat de raadsonderzoeker de

juridische gronden moet overnemen en moet motiveren. Een van de juristen van het

landelijk bureau heeft in een telefonisch interview te kennen gegeven dat het niet de

taak is van de raadsonderzoeker dit te vermelden. Ik ben echter van mening dat de

gronden wel degelijk moeten worden opgenomen in de rapportages, zodat de

raadsonderzoeker de gronden adequaat kan motiveren. De juridische kennis van de

Raad vormt immers de meerwaarde van de organisatie bij het rapporteren en het

adviseren.212

Het motiveren van de juridische gronden wordt bovendien voorgeschreven

in de Richtlijnen Raadsbesluiten.213

Als het landelijk bureau de motivering van de

juridische gronden niet nodig acht, zou dit ook niet in de beleidsdocumenten moeten

zijn opgenomen. Dit lijkt erop te duiden dat de Raad zelf ook niet op de hoogte is van

alle beleidsdocumenten en de eisen die hierin worden gesteld.

Hulp

Deze paragraaf wordt afgesloten met enkele opmerkingen ten aanzien van advisering

betreffende de civiele hulpverlening, als ook ten aanzien van de maatregel hulp en

steun.

211

Artikel 67 jo. 67a Sr: gevallen en gronden van voorlopige hechtenis. 212

Zie 1.4. 213

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

71

In de meeste rapportages door de raadsonderzoekers wordt goed gekeken naar de reeds

lopende hulpverlening en of en hoe dit past bij de strafrechtelijke sancties. In de

Bossche praktijk stellen de raadsonderzoekers de adviezen veelal goed af op de

hulpverlening. Dat is erg belangrijk, omdat dit van invloed is op de keuze van de sanctie

en omdat een civielrechtelijke oplossing in sommige gevallen geschikter is dan een

strafrechtelijke om het belang van het kind te behartigen. De BARO Handleiding

rapportageformat eist respectievelijk op p. 16 en 17 wel de eventuele vermelding van

hulpverlening bij onderzoeksvraag 3b en de vermelding van de beslissing tot eventuele

jeugdhulpverlening bij onderdeel D. Er bestaat echter nog geen eis dat de keuze voor

een bepaalde sanctie dient te worden gemotiveerd met het oog op reeds lopende

hulpverlening, dan wel plannen daaromtrent. In het volgende hoofdstuk wordt hierop

teruggekomen.

Tot slot is er op grond van de onderzochte rapportages geen duidelijk beeld te

destilleren in welke gevallen de maatregel hulp en steun wordt geadviseerd. Zoals is

gezien in enkele rapportages214

is het moeilijk af te leiden waarom begeleiding door de

jeugdreclassering is geïndiceerd. Ook op dit punt wordt in het volgende hoofdstuk een

opmerking gemaakt.

4.5 Knelpunten

Formulering

Over het algemeen kan worden geconcludeerd dat de Richtlijnen Raadsbesluiten een

adequaat instrument lijkt te zijn om te komen tot heldere, zorgvuldige, eenduidige en

juridisch correcte adviezen. Verder kan worden geconcludeerd dat de adviezen volgend

uit de rapportages tevens op een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte

wijze worden geformuleerd. Er is echter wel een aantal knelpunten welke hierna zullen

worden behandeld.

Voor wat betreft de Richtlijnen Raadsbesluiten geldt dat deze geen formuleringskaders

bevatten ten aanzien van alle mogelijke afdoeningsmogelijkheden. Niet opgenomen

staan onder meer formuleringskaders betreffende adviezen gericht tot de rechtbank en

het gerechtshof ten aanzien van de maatregel hulp en steun, de onthouding van het

214

Zie voor adviezen tot de maatregel hulp en steun rapportages 21, 24 en 25.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

72

geven van advies en ten slotte formuleringen ten aanzien van en de taakstraftransactie in

het bijzonder. Uit het onderzoek blijkt dat dit de helderheid, de zorgvuldigheid, de

eenduidigheid en de juridische correctheid in gevaar kan brengen.

In de inleiding van de Richtlijnen staat dat niet alle mogelijke adviezen zijn opgenomen

en dat alleen de meest voorkomende adviezen zijn weergegeven.215

Ik ben echter van

mening dat bovenstaande adviezen afzonderlijk in de Richtlijnen zouden moeten

terugkomen, zodat landelijk dezelfde formuleringen zullen worden gehanteerd. In het

volgende hoofdstuk zal ik hieromtrent alsmede over de andere adviezen die niet in de

Richtlijnen staan opgenomen aanbevelingen doen.

De formuleringskaders uit de Richtlijnen Raadsbesluiten worden in de meeste

rapportages gebruikt. Dientengevolge worden de adviezen concreet geformuleerd. Op

het gebied van korte en bondige formulering van de motiveringen en het advies, als ook

de leesbaarheid, zijn in het rapportageonderzoek geen significante problemen

geconstateerd.

In slechts enkele gevallen wordt het formuleringsvoorschrift niet overgenomen. Dat is

bijvoorbeeld het geval bij het advies tot een transactievoorstel, zoals zojuist is

besproken, als ook in het geval dat er een onvoorwaardelijke taakstraf aan de rechter

wordt geadviseerd. In het laatste geval wordt de term ‘onvoorwaardelijk’ in meerdere

rapportages niet overgenomen. Ondanks het feit dat het ontbreken hiervan in de meeste

gevallen niet zal leiden tot niet-heldere adviezen, staat een dergelijk

formuleringsvoorschrift wel degelijk in de Richtlijnen en is het zorgvuldig om aan de

formuleringen hieruit, vast te houden. In enkele adviezen worden enkele termen uit de

Richtlijnen Raadsbesluiten weggelaten, onder meer de term ‘de minderjarige’ en de

geboortedatum. Voor wat betreft het eerste punt zal in het volgende hoofdstuk een

aanbeveling worden gedaan. Voor wat betreft het tweede punt geldt dat het belangrijk is

de geboortedatum te vermelden, omdat de leeftijd van de verdachte belangrijk is voor de

wijze van afdoen.

Op sommige punten zijn de formuleringen uit de rapportages juridisch niet correct. Uit

het rapportageonderzoek blijkt dat bepaalde termen onterecht gebruikt worden in

rapportages gericht tot de officier van justitie. De beantwoording van de schuldvraag

215

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

73

wordt in sommige rapportages opgedragen aan de officier van justitie en hem wordt in

sommige rapportages tevens geadviseerd een taakstraf ‘op te leggen’. Voor de

belanghebbenden zal dit tevens een verkeerde indruk wekken en de helderheid in gevaar

kunnen brengen.

Motivering

Gevolgtrekkend uit het rapportageonderzoek kan worden geconcludeerd dat op het

gebied van motivering veel valt te winnen. Zelden wordt aan alle kwaliteitseisen

voldaan. Dat is niet onbegrijpelijk, omdat de motiveringseisen verspreid zijn over

verschillende beleidsdocumenten. Deze staan niet in de Richtlijnen Raadsbesluiten en

ook de meeste juridische gronden zijn daarin niet vermeld.

Met name wordt niet voldoende gemotiveerd waarom juist de geadviseerde afdoening

het meest wenselijk en passend is voor de jeugdige en waarom het in zijn belang is. In

veel van de onderzochte rapportages zijn negatieve motiveringen te herkennen, als ook

opsommingen van zorgen en problemen, maar geven geen inzicht in de keuze van de

raadsonderzoeker. Niet alleen blijft de raadsonderzoeker dan in gebreke om aan te tonen

waarom de afdoening in het belang is van het kind, het denkproces wordt evenmin

duidelijk. De motiveringseis ten aanzien van de normbevestiging wordt dikwijls

vermeld, maar zelden worden er aandachtspunten en leerdoelen gesteld. De

verwachtingen van de jongere en diens ouders komen in veel gevallen naar voren uit de

rapportage, maar worden niet meer gebruikt bij de motivering. Ook het recidiverende

aspect blijft te vaak onderbelicht. Het is echter belangrijk dat de jeugdige niet

recidiveert, omdat de kans steeds kleiner wordt de jeugdige een zorgeloze toekomst te

bieden. Bovendien valt er op het terrein van de motivering van de juridische gronden

veel te winnen. Zelden worden de deze gronden vermeld. Nog minder vaak worden ze

gemotiveerd. Tot slot is de keuze voor de maatregel hulp en steun in enkele van de

onderzochte rapportages niet duidelijk. Met de hulpverlening buiten het strafrecht wordt

in de meeste rapportages echter wel goed rekening gehouden.

4.6 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn enkele opmerkelijke aspecten die zijn voorgekomen uit het

rapportageonderzoek belicht. Geconcludeerd kan worden dat de adviezen inzake

strafrechtelijke afdoening uit de onderzochte rapportages niet voldoen aan alle geldende

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

74

kwaliteitseisen ten aanzien van de motivering en de formulering. Dit is deels het gevolg

van de versnippering van de kwaliteitseisen over verschillende vindplaatsen. Bovendien

kan van de raadsonderzoekers niet worden verwacht dat zij aan alle geldende

kwaliteitseisen kunnen voldoen, gezien de aard van sommige eisen. De kwaliteitseis die

stelt dat de juridische gronden moet worden vermeld en moeten worden gemotiveerd,

leidt tot problemen. De juridische gronden zijn namelijk niet allemaal in de

beleidsdocumenten die worden gebruikt opgenomen. Het is een irreële opgave voor de

raadsonderzoeker om de juridische gronden zelf op te sporen, zodat hij ze vervolgens

kan motiveren. Dit zijn enkele knelpunten die in dit hoofdstuk zijn geconstateerd. In het

volgende hoofdstuk zal ik mogelijke oplossingen aandragen om enkele problemen op te

lossen.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

75

5. Suggesties en verbeterpunten

5.1 Inleiding

In hoofdstuk 4 zijn enkele bevindingen beschreven welke zijn voortgekomen uit de

dertig onderzochte rapportages inzake strafrechtelijke afdoening. De rapportages zijn

getoetst aan de geldende kwaliteitseisen. Er is geconcludeerd dat niet aan alle

kwaliteitseisen wordt voldaan. In dit hoofdstuk worden er met name op basis van het

onderzoek suggesties en aanbevelingen gedaan.

5.2 Richtlijnen Raadsbesluiten

De Richtlijnen Raadsbesluiten stellen heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch

correcte adviezen ten doel.216

Uit het onderzoek volgt echter dat deze doelen niet altijd

worden behaald. In sommige gevallen is dat te wijten aan een onjuiste toepassing van de

Richtlijnen Raadsbesluiten, in andere gevallen voldoen de Richtlijnen Raadsbesluiten

niet.

Doelen

Zoals reeds in hoofdstuk 3.3 is behandeld, dient het doel naar mijn mening te worden

geherformuleerd. Het lijkt correcter te zeggen dat de Richtlijnen Raadsbesluiten het

opstellen van heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte adviezen ten doel

heeft, als ook een heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formulering. In

tegenstelling tot wat in de inleiding valt te lezen beperken de Richtlijnen zich niet alleen

tot de formulering, maar geven ook summier juridische kaders aan en bij sommige

adviezen zelfs aandachtspunten. De Richtlijnen is dus meer dan alleen een instrument

dat de formulering van de adviezen regelt. Het regelt veel meer dan alleen dat en is om

deze reden een erg belangrijk document betreffende onder meer het advies inzake

strafrechtelijke afdoening.

Aandachtspunten

De Richtlijnen Raadsbesluiten bevatten naast formuleringskaders tevens enige

aanknopings- en aandachtspunten betreffende de inhoud als ook welke adviezen

mogelijk zijn binnen de grenzen van de wet. Ik ben van mening dat de uitbreiding van

216

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

76

de aandachts- en aanknopingspunten in de Richtlijnen een bijdrage kan leveren aan de

kwaliteit van de adviezen. Het zou een meerwaarde zijn tevens de punten op te nemen

die belangrijk zijn om te motiveren. Om de kwaliteit van adviezen te verhogen, is

adequate formulering en motivering belangrijk. Ik doe dan ook de suggestie om

belangrijke aandachtspunten op te nemen in de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten.

Enkele vereisten zijn in hoofdstuk 5.4 onder het kopje ‘motivering’ opgenomen. Dit

omvat mede de juridische gronden. Per advies dienen de juridische gronden te worden

opgenomen in de Richtlijnen Raadsbesluiten, zodat de raadsonderzoekers deze kunnen

motiveren.217

‘Leemtes’

De huidige Richtlijnen Raadsbesluiten bevatten niet alle afdoeningenmodaliteiten.

Naast nieuwe wetgeving was dit dan ook een van de redenen om deze te herzien. Uit het

onderzoek is voortgekomen dat niet voor ieder afzonderlijke afdoeningsmodaliteit een

formuleringsvoorschrift is opgenomen. Dit mag echter niet worden bestempeld als een

‘leemte’, omdat het immers richtlijnen zijn en niet pretenderen een compleet overzicht

te geven. Het ontbreken van bepaalde formuleringsvoorschriften heeft echter

geresulteerd in onduidelijkheden in verscheidene onderzochte rapportages. Het verder

uitbreiden van de Richtlijnen kan een verbetering van de kwaliteit van de adviezen ten

gevolge hebben, met name op het gebied van helderheid en eenduidigheid. Het valt om

deze reden aan de bevelen de Richtlijnen Raadsbesluiten aan te vullen ten behoeve van

de hiernavolgende afdoeningsmodaliteiten.

Ten eerste ontbreekt een formuleringskader ten aanzien van de maatregel hulp en steun

in versie 2.0 van de Richtlijnen Raadsbesluiten. In de nieuwe Richtlijnen staat het

advies tot transactieaanbod door de officier van justitie in het geval van een werk- of

leerstraf in combinatie met de maatregel hulp en steun wel opgenomen.218

Omdat een

dergelijk advies dikwijls wordt gegeven, kan dat als een waardevolle aanvulling worden

beschouwd.

Ten tweede wordt bij het advies tot de meervoudige kamer van de rechtbank slechts de

PIJ-maatregel vermeld. Uit de afsluiting volgt dat de adviezen die zijn genoemd bij de

217

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK

2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38. 218

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 70.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

77

kinderrechter eveneens aan de meervoudige kamer van de rechtbank kan worden

gegeven.219

Mijn suggestie is, ter verduidelijking en eenduidige formulering, om op die

plaats de volgende zin toe te voegen:

‘De formuleringen onder het kopje ‘kinderrechter’ onder 9 kan worden overgenomen,

waarbij ‘de kinderrechter’ moet worden vervangen door ‘meervoudige kamer van de

rechtbank’.

Als derde punt wordt hier genoemd dat het formuleringskader betreffende het

onthouden van het geven van advies niet is opgenomen in de Richtlijnen

Raadsbesluiten. De beleidsdocumenten van de Raad behandelen deze situatie niet. In

enkele rapportages heeft de raadsonderzoeker afgezien van het geven van een

afdoeningsadvies. Dit was onder meer het geval in de rapportages 3 en 8 betreffende

twee ontkennende jeugdigen in dezelfde zaak, die uiteindelijk zijn vrijgesproken door

de kinderrechter. De vraag is of de Raad een afdoeningsadvies dient te geven indien niet

duidelijk is of de jeugdige een strafbaar feit heeft begaan. Mijns inziens is het moeilijk

een afdoeningsadvies te geven indien het ontkennende verdachten en jeugdigen die

onterecht als verdachten zijn aangemerkt. Als de schuldvraag bijvoorbeeld ingewikkeld

te beantwoorden is, zou ik de Raad adviseren het kind voor de rechter te laten komen

om onnodige vertraging en onzekerheid te voorkomen. Ik beveel aan om een

formuleringskader op te nemen in de Richtlijnen Raadsbesluiten om meer helderheid te

scheppen omtrent het afzien van het geven van advies inzake strafrechtelijke afdoening.

Net zoals is toegepast bij het advies tot sepot220

kunnen er betreffende de onthouding

van advies gevallen worden omschreven wanneer het afzien van het geven van advies

niet wenselijk is. Er is ruimte voor de Raad af te zien van het geven van advies. Artikel

494 Sv verplicht de Raad immers om de persoonlijkheid en de levensomstandigheden

van de verdachte te beschrijven, maar niet om advies te geven. Deze ruimte volgt ook

uit Normen 2000-II en de BARO Handleiding.221

Het opnemen van dergelijke omstandigheden zoals is geadviseerd ten aanzien van de

onthouding van het geven van strafadvies, en zoals reeds het geval is bij het advies tot

219

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 26. 220

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 22. 221

Normen 2000 versie 2, H 10.2.1; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding

rapportageformat’, p. 17.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

78

sepot, kan overigens ook een idee zijn voor wat betreft de maatregel hulp en steun. Door

de gevallen op te nemen waarin begeleiding door de jeugdreclassering is geïndiceerd,

kan er een eenduidiger beleid worden gevoerd. Immers, welke raadsonderzoeker dan

ook een rapportage opstelt, bij elk kind is het belangrijk om te kijken of de hier

bedoelde strafrechtelijke hulpverleningsmodaliteit kan worden toegepast.

Helderheid formulering

Op sommige punten kunnen de Richtlijnen Raadsbesluiten voorts helderder worden

geformuleerd. Ik noem bijvoorbeeld de formulering betreffende de werkstraf, leerstraf

of een combinatie hiervan in het geval een advies aan de officier van justitie gegeven

wordt tot transactie. In hoofdstuk 4.3 kwam dit reeds naar voren. Ook een dergelijk

formuleringskader is in de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten niet te vinden, maar enkel

een te ruime formulering ten aanzien van een transactie.222

Naast een dergelijke

algemene formulering is mijn suggestie om een aparte formulering in de Richtlijnen

Raadsbesluiten op te nemen met betrekking tot het advies tot een werkstraf, dan wel een

leerstraf, dan wel een combinatie van beide. Temeer omdat een dergelijk advies vaak

voorkomt. Hier dient echter wel te worden opgemerkt dat het transactievoorstel

gefaseerd zal verdwijnen ingevolge de Wet OM-Afdoening223

en kan de vraag zijn of

onderstaande formulering nog dient te worden opgenomen:

*‘De Raad voor de Kinderbescherming adviseert de officier van justitie de jeugdige

(naam en geboortedatum) een transactie aan te bieden in de vorm van een taakstraf, in

het bijzonder een werkstraf / leerstraf (naam leerstraf) / een combinatie van een

werkstraf en een leerstraf (naam leerstraf).’

Onduidelijkheden

In zowel versie 2.0 als versie 3.0 van de Richtlijnen Raadsbesluiten zijn

onduidelijkheden geconstateerd ten aanzien van het persoonlijkheidsonderzoek.224

Ondanks het feit dat er in de onderzochte rapportages geen adviezen hiertoe zijn gedaan,

222

Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, p. 69. 223

Wet OM-afdoening, Kamerstukken I Staatsblad 2006, 29 849, nr. 330. 224

Zie de Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0 (p. 23-24) en de Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0 (p.

71-72 en 77).

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

79

zal hierbij wel degelijk worden stilgestaan om de kwaliteit van de Richtlijnen te

vergroten en dientengevolge de kwaliteit van de adviezen.

De in de praktijk van het jeugdstraf(proces)recht gebruikte term

‘persoonlijkheidsonderzoek’ is niet zo eenduidig als hij lijkt, zo stellen De Jonge en

Van der Linden. In praktijk worden in sommige gevallen zelfs het onderzoek door de

Raad voor de Kinderbescherming op grond van artikel 494 lid 1 Sv hieronder

verstaan.225

In zowel versie 2.0 als versie 3.0 van de Richtlijnen Raadsbesluiten is deze

verwarring omtrent de verschillende persoonlijkheidsonderzoeken terug te zien. Het

gerechtelijk vooronderzoek en het persoonlijkheidsonderzoek worden door elkaar

gehaald, alsmede de persoonlijkheidsonderzoeken onderling. Vanwege deze

onduidelijkheid zal er op deze plaats worden stil gestaan bij het

persoonlijkheidsonderzoek, zodat de Richtlijnen op deze punten kunnen worden

verbeterd.

Binnen het gerechtelijk vooronderzoek zijn twee soorten persoonlijkheidsonderzoeken

in de wet terug te vinden, namelijk het intramurale en het ambulante

persoonlijkheidsonderzoek. Indien een ambulant onderzoek op grond van artikel 227 Sv

niet mogelijk of wenselijk is, kan de rechter-commissaris op grond van artikel 196 tot

en met 198 Sv bevelen dat de geestesvermogens van een voorlopig gehechte verdachte

in een speciaal daartoe bestemde observatiekliniek zal worden onderzocht.226

Doek en Vlaardingerbroek maken voor wat betreft het persoonlijkheidsonderzoek

bovenbedoeld onderscheid tussen twee persoonlijkheidsonderzoeken.227

Ten eerste

wordt door hen het intramurale persoonlijkheidsonderzoek onderscheiden op grond van

artikelen 196 tot en met 198 Sv, welke een onderzoek naar de geestesvermogens van de

jeugdige verdachte in een inrichting mogelijk maakt. Dit geldt alleen indien een

dergelijk onderzoek waarbij de jeugdige moet worden opgenomen noodzakelijk kan

worden geacht en dit niet voldoende op een andere wijze kan plaatsvinden. De rechter-

commissaris kan dit ambtshalve bevelen, dan wel op vordering van de officier van

justitie of op verzoek van de verdachte.228

Een dergelijk onderzoek kan tevens op

225

De Jonge & Van der Linden 2004, p. 150. 226

De Jonge & Van der Linden 2004, p. 151. 227

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 476-478. 228

Artikel 196 Sv.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

80

vordering van de Raad voor de Kinderbescherming.229

Een persoonlijkheidsonderzoek

als bedoeld in artikel 196 Sv geldt als voorlopige hechtenis.230

Ten tweede is er op grond van artikel 227 Sv in het kader van het gerechtelijk

vooronderzoek een ambulant persoonlijkheidsonderzoek, waaruit een psychologisch of

psychiatrisch rapport volgt. Deze mogelijkheid is geschikt indien de jeugdige niet in

voorlopige hechtenis behoeft te worden genomen, dan wel niet in voorlopige hechtenis

kan worden genomen.231

De noodzaak van een dergelijk onderzoek wordt ingeschat

door een forensisch jeugdpsychiater, op verzoek van de officier van justitie of de Raad

voor de Kinderbescherming. De rechter-commissaris kan dan gemotiveerd beslissen of

hij een ‘GVO-geestesvermogens’ opent en op welke vragen hij een antwoord wil

hebben. Idealiter gebeurt dit kort voordat de jeugdige naar aanleiding van een vordering

inbewaringstelling wordt voorgeleid aan de rechter-commissaris.232

Hier ligt dus een

taak van de Raad voor de Kinderbescherming om zo spoedig mogelijk aan te geven aan

de rechter-commissaris of een persoonlijkheidsonderzoek is geïndiceerd. Een dergelijk

ambulant onderzoek kan geschieden indien de jeugdige die niet voorlopig is gehecht

hieraan vrijwillig meewerkt, dan wel in het kader van een bijzondere

schorsingsvoorwaarde conform artikel 80 Sv.233

Ten derde is er het persoonlijkheidsonderzoek op grond van artikel 151 Sv, welke door

De Jonge en Van der Linden worden genoemd en waarvan zij verwachten dat dit

onderzoek in de praktijk zelden wordt gebruikt.234

In tegenstelling tot de twee

eerstgenoemde onderzoeken, valt dit persoonlijkheidsonderzoek buiten het kader van

het gerechtelijk vooronderzoek. De rechter-commissaris is hier dan ook niet bij

betrokken. Artikel 151 Sv geeft de mogelijkheid voor de officier van justitie om,

ambtshalve of op verzoek van de verdachte of diens raadman, vaste deskundigen te

benoemen om hem voor te lichten of bij te staan en, indien nodig, een onderzoek in te

stellen, persoonlijkheid van de verdachte daarbij inbegrepen. Dit resulteert in een

rapportage opgemaakt door een psycholoog of psychiater. Hier kan de Raad voor de

229

De Jonge & Van der Linden 2004, p. 150. 230

Artikel 198 Sv. 231

Doek & Vlaardingerbroek 2006, p. 478. 232

De Jonge & Van der Linden 2004, p. 150. 233

De Jonge & Van der Linden 2004, p. 151. 234

De Jonge & Van der Linden 2004, p. 152.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

81

Kinderbescherming een rol spelen om de officier van justitie te adviseren of er al dan

niet een persoonlijkheidsonderzoek op grond van artikel 151 Sv is geïndiceerd.

Mijn suggestie is om bij het advies tot de rechter-commissaris de onderzoeken duidelijk

te onderscheiden in enerzijds het ambulante persoonlijkheidsonderzoek (artikel 227 Sv)

en anderzijds het intramurale onderzoek (artikelen 196 – 198 Sv). Voor het ambulante

persoonlijkheidsonderzoek geldt dat het binnen het gerechtelijk vooronderzoek

geschiedt, op vordering van de officier van justitie of op verzoek / vordering van de

Raad voor de Kinderbescherming of op verzoek van de verdachte, dat de jeugdige die

niet voorlopig is gehecht hieraan vrijwillig meewerkt, dan wel in het kader van een

bijzondere schorsingsvoorwaarde conform artikel 80 Sv.235

Het

persoonlijkheidsonderzoek ex. artikel 227 Sv kan overigens ook worden opgenomen als

schorsingsvoorwaarde in de nieuwe Richtlijnen onder 7.1.1.

In het tweede geval betreffende het intramurale persoonlijkheidsonderzoek geldt tevens

de eis van het gerechtelijk vooronderzoek, als ook dat de rechter-commissaris het

onderzoek ambsthalve kan openen, op vordering van de officier van justitie of op

verzoek / vordering van de Raad voor de Kinderbescherming of op verzoek van de

verdachte. Het gaat om een opname in een kliniek, voor de jeugd zal dit een

opvanginrichting zijn (artikel 9 lid 2 BJJI), waardoor de noodzakelijkheid en de

alternativiteit van groot belang zijn (artikel196 Sv). Het is goed dat dergelijke

aandachtspunten in de nieuwe Richtlijnen zijn opgenomen.

Tevens dienen de nieuwe Richtlijnen te worden aangepast voor wat betreft het advies

aan de officier van justitie. Ten eerste kan de Raad aan de officier van justitie adviseren

om een persoonlijkheidsonderzoek ex. artikel 151 Sv te openen. Ten tweede kan de

Raad de officier van justitie adviseren om een gerechtelijk vooronderzoek te openen ex.

artikel 181 Sv. Hiertussen dient duidelijk onderscheid te worden gemaakt. Dit dient de

helderheid en zorgt er bovendien voor dat er in een bepaald geval voor het meest

passende en meest wenselijke persoonlijkheidsonderzoek kan worden geadviseerd. De

vermelding van de wettelijke gronden in de Richtlijnen Raadsbesluiten zal de

duidelijkheid ook ten goede komen.

235

De Jonge & Van der Linden 2004, p. 151.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

82

Wetsvermeldingen

Op sommige plaatsen in de Richtlijnen Raadsbesluiten worden wetsartikelen vermeld.

Zo lang deze correct worden vermeld en up-to-date worden gehouden, is het aan te

bevelen de wetsartikelen op te nemen om de wet eenvoudig te kunnen naslaan en niet

van de wettekst te vervreemden. Het niet vermelden van de wetsartikelen kan leiden tot

grote onduidelijkheid. Een illustratief voorbeeld is die betreffende het

persoonlijkheidsonderzoek.

Een ander voorbeeld waar wetsvermelding tot duidelijkheid had kunnen leiden, is die

van het cumulatievraagstuk. In de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten staat dat er

maximaal twee hoofdstraffen kunnen worden opgelegd door de rechter.236

De grond

hiervan is niet bekend, waardoor het moeilijk op juistheid is te controleren. Uit artikel

77 g Sr (nieuw) vloeit voort dat er geen beperkingen aan cumulatie van sancties worden

gesteld. Tevens is artikel 77x lid 2 en 3 Sr geschrapt onder de nieuwe wetgeving

Gedragsbeïnvloeding Jeugdigen.237

De beschreven beperkingen in de Richtlijnen komen

mij dan ook vreemd voor. Wetsvermeldingen kunnen eraan bijdragen om de taken

controleerbaar uit te voeren.238

Beleid

Het is belangrijk dat de raadsonderzoekers de Richtlijnen Raadsbesluiten consequent

gebruiken en dat andere formuleringsrichtlijnen, opgesteld door andere locaties van de

Raad, niet meer worden gebruikt. Dit zal de transparantie, de eenduidige formulering en

de eenduidige wijze van adviseren ten goede komen en dientengevolge de kwaliteit van

adviezen vergroten. Ik raad dan ook aan de Richtlijnen te profileren als het document bij

uitstek dat de formuleringswijze en de motivering regelt.

Een van de raadsonderzoekers, die medewerking heeft verleend aan dit onderzoek,

maakt gebruik van een document uit Dordrecht. Dit document heeft de Raad locatie

Dordrecht opgesteld in samenwerking met het OM en de rechtbank, arrondissement

Dordrecht.239

Het overleg met de rechtbank en het OM lijkt een efficiënte en effectieve

oplossing om de wensen van de justitiële autoriteiten in acht te nemen. Echter, dat geldt

236

Landelijk Bureau RvdK 2008, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 3.0, p. 81. 237

Gedragsbeïnvloeding jeugdigen, Kamerstukken II 2005/06, 30 332, nr. 5. 238

Normen 2000 versie 2, H 2.2 onder b. 239

RvdK Locatie Dordrecht 2007, Adviseringsmodaliteiten, p. 1.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

83

alleen voor het arrondissement Dordrecht. Daarmee is niet gezegd dat alle

arrondissementen deze wensen hebben. Overleg met meerdere arrondissementen kan de

kwaliteit van de nieuwe Richtlijnen verhogen. Ik beveel dan ook aan om nader in

overleg te treden met verschillende justitiële instanties om hun wensen te weten te

komen en dit naar een landelijk niveau te verheffen.

Overige opmerkingen

In hoofdstuk 4.3 is een opmerking gemaakt betreffende de term ‘de minderjarige’. Uit

het onderzoek volgt dat deze term niet wordt overgenomen in de rapportages. Ik acht

het opnemen van deze term overbodig, omdat er niet altijd ten aanzien van een

minderjarige een advies wordt gegeven. Dit kan tot onjuistheden leiden. Mocht een

dergelijke vermelding wel als waardevol worden beschouwd, dan is mijn suggestie om

‘de minderjarige’ te vervangen door het ruimere begrip ‘de jeugdige’. Een andere

suggestie is om te spreken over ‘de verdachte’. Binnen de Raad wordt deze term echter

nauwelijks gehanteerd. Wellicht om de jeugdige minder snel een stempel op te plakken.

Met enkele laatste opmerkingen ten aanzien van de kwaliteitseisen wordt deze paragraaf

afgesloten. In Normen 2000-II zijn enkele kwaliteitseisen geformuleerd. In het Normen-

rapport zijn ook eisen ten aanzien van de rapportages opgenomen. Echter, deze

rapportagevereisten gelden niet voor wat betreft de rapportages basisonderzoek

strafzaken.240

Om een minimumniveau te garanderen is het aan te bevelen ook

minimumeisen te stellen aan de rapportages basisonderzoeken strafzaken.

De kwaliteitseisen die worden gesteld aan de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening

zijn verspreid over verschillende plaatsen. Door deze versnippering is het dan ook

moeilijk ze te kennen. Aan de doelen van doelmatigheid en controleerbaarheid, zoals

die volgen uit de kwaliteitseisen uit Normen 2000-II,241

wordt daardoor niet voldaan.

Het opnemen van alle geldende kwaliteitseisen in Normen 2000-II, of beter, in het

Kwaliteitskader en de daarbij horende Protocollen, valt dan ook aan te moedigen.

Daarvoor kan deels gesteund worden op de kwaliteitseisen zoals die zijn opgesteld in

hoofdstuk 3.5 van deze scriptie.

240

Normen 2000 versie 2, H 3.2. 241

Normen 2000 versie 2, H 2.2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

84

5.3 Formulering

Heldere, zorgvuldige, eenduidige en juridisch correcte formuleringen van de adviezen,

als ook van de motivering ervan, zijn belangrijk. Het moet duidelijk zijn wat er wordt

geadviseerd. Goed geformuleerde motiveringen van de adviezen dragen daaraan bij.

Voornoemde eisen mogen bovendien van belang worden geacht in het hoog houden van

het imago van de Raad voor de Kinderbescherming

Zorgvuldigheid

Op sommige plaatsen is het taalgebruik in verscheidene rapportages juridisch incorrect.

Zo wordt er in meerdere rapportages de terminologie gehanteerd dat ‘in het geval de

officier van justitie de jeugdige schuldig bevindt’. Dat is juridisch incorrect, omdat de

officier van justitie niet over de schuldvraag gaat. Het verdient aanbeveling de

raadsonderzoekers hierop te wijzen. Tevens is een zorgvuldigere controle vereist op de

rapportages, om deze van dergelijke fouten te zuiveren. De gedragsdeskundigen lezen

de rapportages reeds na. Zij zouden de raadsonderzoeker kunnen wijzen op dergelijke

fouten.

Niet alleen op het punt van de schuldvraag worden de officier van justitie en de rechter

met elkaar verwisseld, tevens lijkt er misverstand te bestaan over het aanbieden van een

transactie in de vorm van een taakstraf door de officier van justitie enerzijds, en het

opleggen van een (onvoorwaardelijke) taakstraf door de rechter anderzijds. Op dit punt

dient er echter wel rekening te worden gehouden met de Wet OM-afdoening, waaronder

de officier van justitie wel een oplegbevoegdheid heeft. Ook dergelijke fouten kunnen

worden ondervangen door een betere controle op de rapportages.

Bovenstaande fouten, als ook het feit dat knip-en-plak-fouten door de

rapportagecontrole heenkomen, geeft er blijk van dat de rapportages niet zorgvuldig

genoeg worden gecontroleerd. De Raad moet de rapportages screenen op taalfouten,

niet-correcte opmerkingen en dergelijke om het kwaliteitsniveau van de rapportages te

verhogen.

Juridische vertaling

De juridische vertaling in de rapportages is erg belangrijk. Er mag geen onduidelijkheid

bestaan over de keuze van de afdoeningsmodaliteit. Adequate motivering is daarbij

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

85

onmisbaar. In het LOJUZA van 11 september jongstleden werd te kennen gegeven dat

de juridische vertaling en onderbouwing uit het rapportageformat was gehaald.242

Naar

mijn mening is dat onbegrijpelijk. Het is belangrijk dat het geadviseerde advies

wettelijk gezien mogelijk is en dat en om welke redenen er aan de wettelijke vereisten

wordt voldaan.

In hoofdstuk 3.2 is gesproken over de richtlijnen juridische vertaling en over de vraag

wat onder de term ‘juridische gronden’ moet worden verstaan. De huidige rapportage

strafzaken is onderverdeeld in onderzoeksvraag 3b en D. De motivering staat niet bij de

juridische vertaling. Het kan een verbetering zijn onder onderdeel D eenzelfde

juridische vertaling op te nemen door de wettelijke grond te noemen, de keuze hiervoor

kort te motiveren op grond van informatie uit de rapportage en vervolgens de keuze

feitelijk te onderbouwen. Dit zal de duidelijkheid mijns inziens vergroten.

5.4 Motivering

De Raad voor de Kinderbescherming is de organisatie bij uitstek die het in de meeste

gevallen het beste advies kan geven in het belang van het kind. De Raad weet meer dan

de officier van justitie en de rechter, welke instanties daardoor afhankelijk zijn van de

Raad. Het geven van inzicht in de keuze van een advies is daarom zeer belangrijk.

Adequate motivering, zo kan er bijna wel gesteld worden, is dan ook onmisbaar.

Algemene motiveringseisen

Op basis van het onderzoek kan worden geconcludeerd dat enkele belangrijke punten

niet worden gemotiveerd. Adequate motivering is echter zeer belangrijk, zowel voor de

justitiële instantie als ook voor de betrokkenen. Idealiter moet de raadsonderzoeker

onder onderzoeksvraag 3b mijns inziens een betoog schrijven waarom de geadviseerde

afdoening in het belang is van de jeugdige. De raadsonderzoeker moet bij het

rapporteren continu de vraag in het achterhoofd houden: Welke afdoening zal ervoor

zorgen dat dit kind op het rechte pad komt en waarom?

Ik beveel aan de in deze scriptie besproken motiveringeisen op te nemen in de

Richtlijnen Raadsbesluiten, welke dienen te worden afgelopen bij ieder advies inzake

strafrechtelijke afdoening. Hieronder staan de geldende motiveringseisen opgesomd en

242

LOJUZA 11-09-2008. Waarschijnlijk ging dit over het civiele rapportagemodel.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

86

tevens de suggestie om te motiveren in het licht van de hulpverlening buiten het

strafrechtelijk kader.

In het geval een strafrechtelijke afdoening wordt geadviseerd:

- motiveert de Raad de straf vanuit pedagogisch oogpunt en wordt duidelijk om welke

redenen de afdoening het meest passend en wenselijk is, waarbij gelet wordt op de

leeftijd van het jeugdige en de bevordering van de jeugdige ten aanzien van de

herintegratie in de samenleving;

- motiveert de Raad om welke redenen er al dan niet normbevestigend moet worden

opgetreden en welke aandachtspunten en leerdoelen daarbij kunnen worden gesteld;

- betrekt de Raad de verwachting van de jongere en diens ouders bij de motivering;

- betrekt de Raad eventuele hulpverlening bij de motivering;243

- motiveert de Raad het advies in het licht van recidivereductie;

- vermeldt en motiveert de Raad de juridische gronden;

- concludeert de Raad door gemotiveerd aan te geven waarom de afdoening in het

belang is van het kind.

Daarbij moet het denkproces duidelijk uit de motivering volgen en is deze gebaseerd op

de in de rapportage beschreven onderzoeksgegevens.

Overigens staat er in de inleiding van de Richtlijnen wel degelijk dat de adviezen dienen

te worden gemotiveerd in het belang van het kind, al zou ik aanbevelen dit bij de

geadviseerde afdoening op te nemen, zodat er expliciete aandacht aan zal worden

besteed. Op basis van de onderzochte rapportages blijkt het belang van het kind

namelijk niet letterlijk vermeld, als ook niet gemotiveerd te worden.

Juridische gronden

Een van de kwaliteitseisen luidt dat de juridische gronden dienen te worden vermeld en

te worden gemotiveerd.244

Op grond van de onderzochte rapportages kan het voldoen

aan deze eis als bijna onmogelijk worden beschouwd, omdat de Richtlijnen

243

De BARO Handleiding rapportageformat eist respectievelijk op p. 16 en 17 de eventuele vermelding

van hulpverlening bij onderzoeksvraag 3b en de vermelding van de beslissing tot eventuele

jeugdhulpverlening bij onderdeel D. Geen enkel beleidsdocument eist echter dat de motivering in het licht

moet zijn van eventuele hulpverlening. 244

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK

2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

87

Raadsbesluiten de meeste juridische gronden niet vermelden. In de wet zijn de vereisten

bovendien moeilijk te herkennen. De algemene beginselen van het jeugdstrafrecht

moeten in acht worden genomen, als ook Normen 2000-II en de Richtlijnen

Raadsbesluiten. Naar mijn mening zal het de helderheid, de zorgvuldigheid, de

eenduidigheid en de juridische correctheid ten goede komen, om naast de

kwaliteitseisen, ook de specifieke juridische gronden op te nemen. Bij wijze van

voorbeeld worden hieronder de juridische gronden van de transactie en daarna van de

taakstraf uitgewerkt.

Ten aanzien van de transactie is mijn suggestie om onder deze afdoening in de

Richtlijnen Raadsbesluiten op te nemen:

In het geval een transactie wordt geadviseerd, voldoet Raad aan de in de Richtlijn

opgenomen motiveringseisen. De juridische gronden van de transactie die worden

gemotiveerd zijn:

-de leeftijd (12 tot 18 jaar); 245

- de ernst van het delict (zoals bedoeld in artikel 74 lid 1 Sr);

- het aantal begane delicten (voor een transactie geldt dat er in beginsel sprake moet

zijn van een ”first offender”);246

- en de instemmingsbereidheid van de jeugdige.247

Bij de taakstraf kan dit als volgt worden aangevuld: 248

In het geval een taakstraftransactie wordt geadviseerd, voldoet de Raad aan de in de

Richtlijn opgenomen motiveringseisen en motiveert de juridische gronden zoals vermeld

bij de transactie. Daarbij betrekt de Raad:

- de sanctieprestige die jeugdige de straf toekent;

- en de verwachting dat de jeugdige zal meewerken. 249

Ook bij de geldboetetransactie zijn er gevallen waarin het OM hiertoe zal besluiten. De

volgende tekst kan worden opgenomen in de Richtlijnen Raadsbesluiten:

245

Artikel 77a Sr. 246

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10. 247

Artikel 17 GW; zie in dit verband ook artikel 14 IVBPR en de artt. 6 jo. 13 EVRM. 248

Het opnemen van een formuleringskader in de Richtlijnen Raadsbesluiten ten aanzien van, in het

bijzonder, de taakstraf is aanbevolen in 5.2. 249

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

88

In het geval een geldboetetransactie wordt geadviseerd, voldoet de Raad aan de in de

Richtlijn opgenomen motiveringseisen en motiveert de juridische gronden zoals vermeld

bij de transactie. Voorts gelden de volgende juridische gronden:

- het betreft een zestien- of een zeventienjarige jeugdige;250

- de jeugdige geniet inkomen;

- de zaak betreft één strafbaar feit;

- er is geen sprake van signaalgedrag of problematiek;

- er loopt geen schadevergoedingsregeling.251

Mijn verwachting is dat de kwaliteit van de adviezen inzake strafrechtelijk afdoening

wordt vergroot als de Richtlijnen Raadsbesluiten als bovenstaand worden ingericht. Zie

bijlage 3 voor de geldende kwaliteitseisen inclusief de voorgestelde, als ook de

juridische gronden.

5.5 Conclusie

In dit hoofdstuk zijn enkele suggesties gedaan om de knelpunten die uit het

rapportageonderzoek zijn voortgekomen op te lossen. In dit hoofdstuk zijn er onder

meer aanvullingen voorgesteld ten aanzien van de Richtlijnen Raadsbesluiten, als ook

enkele veranderingen ten aanzien van de formulering en de motivering van de adviezen

inzake strafrechtelijke afdoening. Er is aanbevolen de Richtlijnen Raadsbesluiten

completer te maken. Hier zij opgemerkt dat de nieuwe Richtlijnen Raadsbesluiten

(versie 3.0) al meer volledig zijn dan versie 2.0 van de Richtlijnen. Echter, op sommige

punten kunnen ze worden verbeterd, onder meer met betrekking tot het

persoonlijkheidsonderzoek en de cumulatie van straffen. Ook is de aanbeveling gedaan

om de in dit hoofdstuk opgestelde motiveringseisen op te nemen. Door deze suggesties

op te pakken zal de kwaliteit van de beleidsdocumenten worden vergroot. Daardoor zal

het kwaliteitsniveau van de adviezen worden verhoogd.

Tot slot zijn er aanbevelingen en suggesties gedaan die niet naar voren zijn gekomen uit

het onderzoek aan de rapportages, maar die wel degelijk van invloed zijn op de kwaliteit

van de strafrechtelijke afdoening. Zo is het consequent en landelijk toepassen van de

250

Hierdoor wordt voldaan aan de ingangsvoorwaarde bij een transactie betreffende de leeftijd. In

beginsel geldt immers dat ‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’

(artikel 77a Sr). 251

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 4; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

89

Richtlijnen Raadsbesluiten zeer belangrijk. De Richtlijnen kunnen verder worden

verbeterd door in overleg te treden met instanties die van de rapportages afhankelijk

zijn. Ook in het Normen-rapport dienen de kwaliteitseisen ten aanzien van de

rapportages strafzaken te worden opgenomen. Dit alles zal de strafrechtelijke advisering

ten goede komen.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

90

Conclusie

De strafrechtelijke rapportages dienen de persoonlijkheid en de levensomstandigheden

van de jeugdige verdachte in beeld te brengen252

en zijn gericht op ‘het verklaren en

inzichtelijk maken van aangetroffen problematiek op grond waarvan besluitvorming en

voorlichting kan plaatsvinden.’253

De Raad voor de Kinderbescherming heeft daarmee

een grote invloed op de afdoening van een strafzaak en kan door middel van zijn

adviesfunctie er voor zorgen dat ten aanzien van de jeugdige tot de meest passende en

de meest wenselijke afdoening wordt gekomen. Ten einde het belang van het kind zo

goed mogelijk te behartigen is hoge kwaliteit van de adviezen erg belangrijk. Om het

kwaliteitsniveau te verhogen is de volgende opdracht uitgevoerd:

Na te gaan in hoeverre de adviezen inzake strafrechtelijke afdoening van de Raad

voor de Kinderbescherming te ’s-Hertogenbosch voldoen aan de geldende

kwaliteitseisen en na te gaan in hoeverre er verbeteringen zijn aan te brengen in de

strafrechtelijke advisering.

De onderzochte Bossche rapportages voorzien in ruim voldoende informatie op basis

waarvan de justitiële instanties een afdoeningsbeslissing kunnen maken. Echter, de

hierop gestelde adviezen inzake strafrechtelijke afdoening voldoen niet aan alle

geldende kwaliteitseisen. De grootste knelpunten zijn aangetroffen op het gebied van de

motivering. Zo worden veelal niet de juridische gronden van de geadviseerde afdoening

vermeld en gemotiveerd, als ook niet waarom een bepaalde afdoening het meest

wenselijk en het meest passend is voor het kind en waarom het ervoor zal zorgen het

kind weer “op de rails” te krijgen. Dergelijke problemen kunnen worden opgelost door

de kwaliteit van de Richtlijnen Raadsbesluiten te vergroten, door ze onder meer uit te

breiden met aandachtspunten en juridische gronden en door de Richtlijnen landelijk toe

te passen. Daartoe wordt aangeraden ze te profileren als het instrument ter opstelling,

formulering en motivering van de adviezen. Door de voorstellen en suggesties om te

zetten in daden zal er betere raad kunnen worden gegeven. Uiteindelijk zullen

kwalitatief hoogstaande adviezen in het belang zijn van het kind.

252

Artikel 493 jo. 498 Sv. 253

Normen 2000 versie 2, H 2.2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

91

Literatuurlijst

Actieprogramma Jeugd Terecht 2003

Jeugd Terecht. Actieprogramma Aanpak Jeugdcriminaliteit 2003-2006, ’s-Gravenhage:

Ministerie van Justitie 2003.

Bartels 2007

J.A.C. Bartels, jeugdstrafrecht, Deventer: Kluwer 2007.

Corstens 2002

G.J.M. Corstens, het Nederlands strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2002.

De Hullu 2003

J. De Hullu, Materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2003.

De Bie e.a. 1977

H. De Bie e.a., Kinderrecht, Zwolle: W.E.J. Tjeenk Willink 1984.

Commissie Aanpak Jeugdcriminaliteit 1994 (Commissie Van Montfrans)

Aanpak Jeugdcriminaliteit. Met de neus op de feiten, ’s-Gravenhage: Ministerie van

Justitie 1994.

Doek & Vlaardingerbroek 2006

J.E. Doek & P. Vlaardingerbroek, Jeugdrecht en jeugdzorg, ’s-Gravenhage: Elsevier

juridisch 2006.

Hermans 1984

H. Hermans, De Raad voor de Kinderbescherming. Een juridische beschouwing over

het ontstaan, de ontwikkeling en toekomstmogelijkheden, Zwolle: W.E.J. Tjeenk

Willink 1984.

Kalsbeek 2002

E. Kalsbeek, Vasthoudend en effectief. Nota jeugdcriminaliteit, ’s-Gravenhage:

Ministerie van Justitie 2002.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

92

Rapport Ministerie van Justitie 2008

Ministerie van Justitie, ‘Afstemming van gedragsinterventies voor jeugdige

delinquenten’, ’s-Gravenhage: Ministerie van Justitie 2008.

Rapport WODC, IVA Beleidsonderzoek en Advies, BBSO 2005

WODC, IVA Beleidsonderzoek en Advies, BBSO: J.W.M.J. van Poppel e.a., Evaluatie

Casusoverleg Jeugd, Tilburg 2005.

Rapport WODC 2001

WODC: M. Kruissink & C. Verwers, Het nieuwe jeugdstrafrecht. Vijf jaar ervaring in

de praktijk, ’s-Gravenhage 2001.

Van der Linden & De Jonge 2004

G. de Jonge & A.P. van der Linden, Jeugd & Strafrecht, Deventer: Kluwer 2004.

Van der Linden e.a. 2005

A.P. van der Linden e.a., Jeugd en recht, Houten: Bohn Stafleu van Loghum 2005.

Wortmann 2006

S.F.M. Wortman, ‘De Raad voor de Kinderbescherming: nu en in de toekomst’, FJR

2006, 89.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

93

Geraadpleegde Raadsdocumenten

Ministerie van Justitie, Directie Jeugd en Criminaliteitspreventie

Normen 2000. Versie 2. Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad

voor de Kinderbescherming.

Landelijk Bureau RvdK 2001

Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, december 2001 (inclusief de daarbij behorende

checklist).

Landelijk Bureau RvdK 2003

BARO Handleiding Rapportageformat, februari 2003.

Landelijk Bureau RvdK 2006

Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 2.0, 2006.

Landelijk Bureau RvdK 2007

‘Jong en veelbelovend, ontwikkeling van erkende gedragsinterventies jeugdige

delinquenten door de Raad voor de Kinderbescherming’, 2007.

Landelijk Bureau RvdK 2008

Richtlijnen Raadsbesluiten, versie 3.0, 2008.

Landelijk Bureau RvdK 2008

Kwaliteitskader RvdK 2008, versie 010308, 2008.

Landelijk Bureau RvdK 2008

Protocol Strafzaken bij het Kwaliteitskader versie 010308, versie 10/03/08.

RvdK 2008

S. van der Berg, Meerjarenprogramma van de Raad, Intranet < http://rick// >, publicatie

2 september 2008.

RvdK 2008

Het straftraject van een jeugdige, Intranet RvdK <http://rick/content/showpage.asp?id-

41057> (geraadpleegd 8 april 2008).

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

94

Landelijk Bureau RvdK 2008

Wat doet de Raad voor de Kinderbescherming bij jeugdstrafzaken?, Intranet

<http://www.kinderbescherming.nl/fbi/flexpage/flexpage.asp?id=4054> (geraadpleegd

17 oktober 2008).

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

95

Bijlagen

Bijlage 1: Rapportageformat basisonderzoek strafzaken

A. Beschrijving onderzoeksproces

- Aanleiding tot het Basisonderzoek (1)

- Verantwoordelijkheid (2)

- Gehanteerde onderzoeksmethode (3)

- Standaard-onderzoeksvragen (4)

- Onderzoeksverloop (5)

B. Onderzoeksgegevens

- Eigen indrukken en verloop van het contact (1)

- Eerdere contacten met politie, justitie en Raad voor de Kinderbescherming, HALT en

Jeugdhulpverlening (2)

- Delict (3)

- De jeugdige (a. omgeving en ontwikkeling; b. persoon; c. functioneren in de 3

leefmilieus gezin, school, vrije tijd) (4)

- Informatie van informanten (5)

- Verwachtingen jeugdige / ouders omtrent vervolging (6)

C. Interpretatie en beantwoording onderzoeksvragen

- Wat is het oordeel over het huidige functioneren van de jongere? (1)

- Welke factoren hebben een rol gespeeld bij het (delict)gedrag? (2a)

- Zijn er aanwijzingen voor onderliggende problemen en / of stoornissen die de jongere

mogelijk in diens ontwikkeling bedreigen? (2b)

- Is nadere bemoeienis door de Raad voor de Kinderbescherming geïndiceerd? Zo ja: in

welke vorm en in welk kader? (3a)

- Wat is vanuit pedagogisch opzicht voor deze jeugdige de meest wenselijke

(strafrechtelijke) reactie? (3b)

D. Advies inzake strafrechtelijke afdoening.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

96

Bijlage 2: De geldende kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake

strafrechtelijke afdoening

Formulering Motivering

- heldere, zorgvuldige, eenduidige

en juridisch correcte formulering

van de adviezen strafrechtelijke

afdoening,254

met inbegrip van de

formulering van de motivering;

- de adviezen en motiveringen zijn

kort en bondig geformuleerd;255

- de adviezen en motiveringen zijn

leesbaar;256

- de adviezen zijn concreet

geformuleerd.257

Pedagogisch

- waarom is de geadviseerde

afdoening vanuit pedagogisch

oogpunt de meest wenselijke en

passende afdoening?258

(belangrijke punten om hierbij te

betrekken zijn de leeftijd en de

bevordering van de herintegratie

van het kind)259

;

- moet er normbevestigend worden

opgetreden, en zo ja, welke zijn de

specifieke aandachtspunten en/of

welke leerdoelen moeten worden

bereikt?;260

- de verwachtingen van de jongere

en diens ouders moeten bij de

motivering worden betrokken;261

- wat is het effect van de

geadviseerde reactie op het gebied

254

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 255

In overeenstemming met eis van korte en bondige formulering uit BARO Handleiding

rapportageformat (Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9). 256

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3 en de daarbij behorende

checklist bij punt 3.4. Deze eis van leesbaarheid is in overeenstemming de kwaliteitseis in Normen 2000,

versie 2, H 2.2 onder b betreffende de cliëntgerichte uitvoering. 257

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK

2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 258

Artikel 40 lid 1 IVRK; Model ‘basisonderzoek strafzaken’ onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau

RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO

Handleiding rapportageformat’, p. 16. 259

Artikel 40 lid 1 IVRK. 260

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 261

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

97

van recidivereductie?;262

- conclusie: waarom is al het

genoemde in het belang van het

kind?263

Juridisch

- vermelding en motivering

wettelijke/juridische gronden.264

Overig

- denkproces moet duidelijk uit

motivering volgen;265

- motivering dient op basis van de

daar in de rapportage beschreven

onderzoeksgegevens te zijn

gestoeld.266

262

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 263

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 264

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK

2001, Syllabus ‘Een raadsrapport schrijven’, p. 38. 265

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 266

Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

98

Bijlage 3: Voorgestelde kwaliteitseisen ten aanzien van de adviezen inzake

strafrechtelijke afdoening

Formulering Motivering

- heldere, zorgvuldige, eenduidige

en juridisch correcte formulering

van de adviezen strafrechtelijke

afdoening,267

met inbegrip van de

formulering van de motivering;

- de adviezen en motiveringen zijn

kort en bondig geformuleerd;268

- de adviezen en motiveringen zijn

leesbaar;269

- de adviezen zijn concreet

geformuleerd.270

Pedagogisch

- waarom is de geadviseerde

afdoening vanuit pedagogisch

oogpunt de meest wenselijke en

passende afdoening?271

(belangrijke punten om hierbij te

betrekken zijn de leeftijd en de

bevordering van de herintegratie

van het kind)272

;

- moet er normbevestigend worden

opgetreden, en zo ja, welke zijn de

specifieke aandachtspunten en/of

welke leerdoelen moeten worden

bereikt?;273

- de verwachtingen van de jongere

en diens ouders moeten bij de

motivering worden betrokken;274

- wat is het effect van de

geadviseerde reactie op het gebied

267

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 268

In overeenstemming met eis van korte en bondige formulering uit BARO Handleiding

rapportageformat (Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 9). 269

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 3 en de daarbij behorende

checklist bij punt 3.4. Deze eis van leesbaarheid is in overeenstemming de kwaliteitseis in Normen 2000,

versie 2, H 2.2 onder b betreffende de cliëntgerichte uitvoering. 270

Landelijk Bureau RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK

2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 17. 271

Artikel 40 lid 1 IVRK; Model ‘basisonderzoek strafzaken’ onderzoeksvraag 3b; Landelijk Bureau

RvdK 2001, Syllabus ‘Een Raadsrapport schrijven’, p. 38; Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO

Handleiding rapportageformat’, p. 16. 272

Artikel 40 lid 1 IVRK. 273

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 274

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

99

van recidivereductie?;275

- motiveren met het oog op lopende

hulpverlening, dan wel plannen

daartoe;

- conclusie: waarom is al het

genoemde in het belang van het

kind?276

Juridisch*

- vermelding en motivering

wettelijke/juridische gronden.277

Overig

- denkproces moet duidelijk uit

motivering volgen;278

- motivering dient op basis van de

daar in de rapportage beschreven

onderzoeksgegevens te zijn

gestoeld.279

275

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 16. 276

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3. 277

Landelijk Bureau RvdK 2006, Richtlijnen Raadsbesluiten versie 2.0, p. 3; Landelijk Bureau RvdK

2001, Syllabus ‘Een raadsrapport schrijven’, p. 38. 278

Landelijk Bureau RvdK 2003, ‘BARO Handleiding rapportageformat’, p. 14. 279

Normen 2000 versie 2, H 2.2 en 3.2.

- Strafrechtelijke advisering RvdK ‘s-Hertogenbosch -

100

*Juridische gronden

Transactie:

- Leeftijd. In beginsel omvat het jeugdigen die tijdens het plegen van het strafbaar feit

‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’.280

- “First offender”. In de OM-Richtlijnen staat echter wel dat de taakstraf zowel voor de

categorie eerstplegers als voor de categorie recidivisten geldt, maar dat het toepassen

van de taakstraf op de laatste categorie niet vanzelfsprekend is.281

- Relatief licht delict. Een transactie ingevolge artikel 74 lid 1 Sr is mogelijk in het geval

van misdrijven, met uitzondering van die waarop naar wettelijke omschrijving

gevangenisstraf is gesteld van meer dan zes jaar, en wegens overtreding.

- Vrijwilligheidsvereiste. Het is immers een grondrecht dat niemand tegen zijn wil kan

worden afgehouden van de rechter die de wet hem toekent.282

De jeugdige is

dientengevolge niet verplicht het transactieaanbod te accepteren.

Taakstraf (aanvulling op transactiegronden)

- Sanctieprestige. Zal de jeugdige de taakstraf als eens straf ervaren?

- Medewerking. Kan er worden verwacht dat de jeugdige zal meewerken aan de

voldoening van de taakstraf?

Geldboete (aanvulling op transactiegronden)

- Leeftijd. Het betreft een zestien- of een zeventienjarige jeugdige.283

- Inkomen. De jeugdige geniet inkomen.

- Eén strafbaar feit. De zaak betreft één strafbaar feit en dus niet meerdere.

- Geen achterliggende zorgen. Er is geen sprake van signaalgedrag of problematiek.

- Schadevergoedingsregeling. Indien er een schadevergoedingsregeling loopt, wordt een

geldboete niet aangeboden.284

280

Artikel 77a Sr. 281

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 1; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10 / Richtlijn

voor strafvordering jeugd, Stcrt. 2006, 59, p. 10. 282

Artikel 17 GW; zie in dit verband ook artikel 14 IVBPR en de artt. 6 jo. 13 EVRM. 283

Hierdoor wordt voldaan aan de ingangsvoorwaarde bij een transactie betreffende de leeftijd. In

beginsel geldt immer dat ‘de leeftijd van twaalf jaren doch nog niet die van achttien jaren heeft bereikt’

(artikel 77a Sr). 284

Richtlijn voor strafvordering jeugd, p. 4; Uit: Staatscourant 23 maart 2006, nr. 59 / p. 10.